Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 van Multatuli, in een editie van B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh uit 1990. De complete Volledige werken bestaan uit 25 delen. Door het hele werk zijn koppen tussen vierkante haken toegevoegd. p. 98: noot ‘1’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 102: noot ‘1’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 110, 138, 375, 570: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom worden de accolades hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. p. 253: noot ‘2’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘1’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 371: noot ‘2’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 383: noot ‘1’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 467: noot ‘18’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 512: noot ‘9’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 512: infirmeent → infirmeert: ‘altyd van 'n aard wezen kan dat het infirmeert’. p. 750: noot ‘6’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘7’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 759: noot ‘5’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 794: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. De tekst tussen de accolades is hier naast elkaar in plaats van onder elkaar geplaatst. mult001gstu24_01 DBNL-TEI 1 2018 dbnl / B.P.M. Dongelmans / erven Hans van den Bergh unicode yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: NL 69 T 7030 21 Multatuli, Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 (eds. B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1990 Wijze van coderen: standaard Nederlands Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh 2018-06-22 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Multatuli, Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 (eds. B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1990 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/mult001gstu24_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN XXI 1990 G.A. VAN OORSCHOT AMSTERDAM {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} © COPYRIGHT 1990 BY G.A. VAN OORSCHOT, AMSTERDAM {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} XXI BRIEVEN EN DOKUMENTEN UIT DE JAREN 1881-1882 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Het 21e deel van Multatuli's Volledige Werken bevat de brieven en dokumenten uit het jaar 1881, gevolgd door de eerste twee en een halve maand van 1882. Veertien en een halve maand van Multatuli's leven lijkt misschien een korte periode, maar aan het begin daarvan valt dan ook de laatste grote voordrachtentoernee door ons land, met alles wat deze aan geschreven en gedrukte reakties teweegbracht en aan het slot werd de laatste grote aktie ter ondersteuning van Multatuli in het vaderland georganiseerd, het z.g. ‘Huldeblijk’; deze aktie was opgezet om de schrijver voorgoed van alle materiële zorg te verlossen èn om hem namens de natie het rechtsherstel te geven dat de Nederlandse regering hem bleef onthouden. Andere ingrijpende kwesties die in dit tijdvak een rijke briefwisseling en omvangrijke dokumentatie opleveren zijn de verhuizing van het gezin Douwes Dekker naar Nieder-Ingelheim en de ‘affaire-Taco de Beer’. Deze letterkundige had terwille van een duits naslagwerk aan Multatuli om biografische informatie gevraagd. Na enige aarzeling ging de schrijver op dat verzoek in, maar op de hem eigen sarkastische wijze. Toen De Beer die kopij gretig gebruikte voor zijn eigen periodiek De Portefeuille, leverde dat lang nawerkende reperkussies in de pers op, omdat Multatuli zich in zijn bijdrage ironisch zou hebben uitgelaten over collegaauteur J.J. Cremer die - overleden in 1880 - zich niet meer kon verdedigen. Nog maanden later zien we Multatuli bezig met het zoeken naar sekundanten die hem moeten bijstaan in een duel met de journalist van Het Nieuws van den Dag die hem gruwelijk heeft beledigd. Ook al zal de afwikkeling van de ‘Huldeblijk’-affaire in de rest van 1882 nog veel voeten in de aarde hebben, toch brengt de zaak voor het laatst grote publicitaire opschudding teweeg in het leven van Multatuli. Deze zaak zal dan ook in dit en het volgende deel {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} veel ruimte in beslag nemen, zelfs al wordt alleen de meest interessante korrespondentie tussen organisatoren en begunstigers van het ‘Huldeblijk’ opgenomen. Het is dan ook op grond van het huidig overzicht over het ongepubliceerde materiaal aannemelijk dat de volgende twee delen van de Volledige Werken (XXII en XXIII) de brieven en dokumenten tot en met de reakties op het overlijden in februari 1887 zullen kunnen bevatten. Vervolgens zal dan het registerdeel verschijnen waarin ook de dokumenten zijn opgenomen die boven water kwamen nadat de VW-delen waren verschenen waarin zij chronologisch thuishoorden. Dat de ondergetekenden de regelmatige verschijning van één deel per jaar kunnen verwezenlijken is mede te danken aan de blijvende hulp die wij ter voorbereiding op het editeren en annoteren krijgen van mevrouw Alma van Donk bij het uitwerken in typoskript van Multatuli's handschriften. Ook naar het Gebiedsbestuur Geesteswetenschappen van de Stichting NWO en naar het Ministerie van WVC gaat onze erkentelijkheid uit voor de ruimhartige wijze waarop beide instellingen de steun aan deze uitgave tot en met de voltooiing verzekerd hebben. Zonder de adviezen en de bijstand van allen die in het colofon worden genoemd zou het redigeren van dit deel een veel zwaardere taak zijn geweest. Amsterdam, Alphen aan den Rijn maart 1990 Hans van den Bergh Berry P.M. Dongelmans {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij verwijzing naar de uitgaven waaraan enig gegeven werd ontleend is gebruik gemaakt van de volgende aanduidingen: Brieven (met vermelding van het deelnummer): Brieven van Multatuli. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door Mevr. Douwes Dekker, Geb. Hamminck Schepel. Amsterdam: Versluys, 1891-1896. 10 dln. Brieven WB (met vermelding van het deelnummer): Multatuli Brieven. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. Tweede, herziene Uitgaaf. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1912. Pée 1937: Julius Pée, Multatuli en de zijnen. Naar onuitgegeven brieven. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1937. Pée 1941: Multatuli, Reisbrieven aan Mimi en andere bescheiden. Met aanteekeningen in het licht gegeven door Julius Pée. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1941. Pée 1942: Brieven van Multatuli aan Mr. Carel Vosmaer, R.J.A. Kallenberg van den Bosch en Dr. Vitus Bruinsma. Naar het oorspronkelijke uitgegeven door Julius Pée. Brussel/Rotterdam: Manteau-Nijgh en van Ditmar, 1942. Pée 1944: Keur uit de brieven van Multatuli. Naar tijdsorde gerangschikt en van aanteekeningen voorzien door Julius Pée. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1944. RvE: Briefwisseling tusschen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga. Uitgegeven door M. Douwes Dekker, geb. Hamminck Schepel. Amsterdam: Versluys, 1907. In alle gevallen waarin geen vergelijking met de autografen mogelijk was, is de datering voorzien van een asterisk. De volgende afgekorte aanduidingen worden gebruikt: Dossier Bernhold: voor de beschrijving van het dossier Bernhold zie V.W. XIX, blz. 16. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Edu: Multatuli's zoon, geboren 1854. Map Voordrachten: voor de beschrijving van deze Map Voordrachten zie V.W. XIX, blz. 16. Memoriaal: voor de beschrijving hiervan zie V.W. XIV, blz. 15. Mimi: Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel, jarenlang de intieme vriendin van Eduard Douwes Dekker, sedert 1 april 1875 zijn echtgenote. Multatuli: Eduard Douwes Dekker. Nonni: Multatuli's dochter, geboren 1857. Tine: Everdina Huberta Douwes Dekker-van Wijnbergen, de eerste echtgenote van Eduard Douwes Dekker, overleden 13 september 1874. Wouter: de aangenomen zoon van Multatuli en Mimi (eigenlijk: Eduard Bernhold), geboren 25 januari 1876. A.M.V.C.: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen. A.R.A.: Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage. G.A.: Gemeente-archief; met vermelding van de plaats. I.I.S.G.: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. K.B.: Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. M.M.: Multatuli-Museum, Korsjespoortsteeg 20, Amsterdam. N.L.M.D: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage. U.B.: Universiteitsbibliotheek; met vermelding van de plaats. V.W.: Volledige Werken van Multatuli (Amsterdam 1950 etc.); met vermelding van het deel in romeinse cijfers. Typografie: uiteraard sluit de vorm van dit deel zo nauw mogelijk aan bij die van de overige delen. Dus ook in deel XXI is niet getracht het origineel met typografische middelen na te bootsen. De tekst is diplomatisch afgedrukt, met dien verstande dat bij puntjes iedere reeks is weergegeven door een drietal. Daar, waar tekst is ingekort of wegens verminking van brieven ontbreekt, is dit aangegeven door een viertal puntjes (....). Indien een punt aan het einde van een zin, dus bijv. voor een nieuwe hoofdletter, ontbreekt, is deze stilzwijgend toegevoegd. In Multatuli's brieven wordt steeds y gedrukt, ofschoon er in de {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} door anderen gedrukte teksten dikwijls ij staat. Wanneer er gebruik is gemaakt van een authentieke tekst, wordt geen eerdere publikatie vermeld. Ondanks deze kontinuïteit van principes voeren de huidige editeuren op een aantal punten konsekwent de volgende werkwijze door: in de brieven van Multatuli worden ook de doorgestreepte passages verantwoord in de aantekeningen die aan de brieftekst voorafgaan. Omdat vooral in lange brieven - mede hierdoor - het aantal annotaties soms groot is, zijn de toe te lichten passages voorzien van een nummer dat korrespondeert met de betreffende verklaring boven de brieftekst. De als k uitgesproken c wordt nu in de door ons toegevoegde tekst overal als k geschreven waar de Woordenlijst van de nederlandse taal dat toestaat, behalve in geval van cc en in leenwoorden (accent en clown). Tevens wordt in dit en volgende delen een diplomatisch onderscheid gemaakt tussen ´ en `. De dikke horizontale strepen tegen de linkermarge waarmee Multatuli veelal alinea's onderscheidt, worden weergegeven als ‘-’ achter het laatste woord van de vorige alinea. Een onderstreping in het handschrift leidt tot kursief; (drie)dubbele onderstreping wordt met klein kapitaal weergegeven. Bij het overnemen van gedrukte stukken (uit kranten, tijdschriften en boeken) zijn evidente drukfouten gekorrigeerd. De mate waarin de bladzijden postpapier zijn volgeschreven, wordt aangegeven met ⅙, ¼, ⅓, ½, ⅔, ¾ of ⅚. Woorden of woordgroepen in vreemde talen worden alle in de aantekeningen vertaald, met uitzondering van al te duidelijke gevallen (‘das Haus’, ‘pardon’). Staan duitse woorden in handschriften in zg. duitse schrijfletters (‘gotisch schrift’), dan wordt dat in de annotaties vermeld. Persoonsnamen in brieven en dokumenten worden zoveel mogelijk in de aanhef geannoteerd, behalve als het gaat om namen die in gemakkelijk toegankelijke handboeken zijn te vinden. In het algemeen wordt alleen toegelicht wat tot het onmiddellijk begrip van de kontekst bijdraagt. Er wordt naar gestreefd per deel de noodzakelijke toelichting te geven, dwz. een bepaalde naam wordt in de regel slechts één keer, bij de eerste vermelding, geannoteerd. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} De Biografische Aantekeningen achterin betreffen alleen de korrespondenten van Multatuli. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1881 {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1881 is in de biografie van Multatuli het jaar van de laatste voordrachtentoernee, de laatste verhuizing - naar Ingelheim - en de laatste door hem bewerkte en geannoteerde druk van zijn Max Havelaar - de vijfde. Veel staat voor de eenenzestigjarige schrijver in het teken van de ouderdom en het naderende einde; ook zijn laatste trouwe uitgever, Waltman, verkoopt zijn Multatuli-fonds (Millioenenstudiën, Specialiteiten en Nog eens Vrije Arbeid) - aan de fa. Muusses in Purmerend; in mei kampt Multatuli met ernstige kortademigheid, waar in augustus nog ‘kramp op de borst’ bijkomt, voorboden van de ziekte (waarschijnlijk bronchiale asthma) die hem tenslotte geveld heeft; op 17 augustus wordt de schrijver grootvader: Nonni krijgt een zoon (Guido Bassani), wat Dekker ‘wekenlang terneer drukt’ (zie 7 okt. aan De Haas); naar aanleiding van zijn verjaardag noteert Multatuli ‘weldra bedtijd’ en op 13 oktober: ‘Als 't leven een schaakparty was, zou ik zeggen: ik geef de party op.’ De toernee van dit jaar waarbij Multatuli tussen 8 januari en 18 april door ons land reist, biedt met 42 lezingen weer het vertrouwde beeld van een overladen programma. Een enkele maal houdt de spreker in negen dagen acht voordrachten in verschillende plaatsen, maar van weerszijden is de toewijding tanende. Tussen 21 januari (Haarlem) en 28 februari (Groningen) blijft Multatuli vrijwel continu met kleine varianten dezelfde lezing over ‘De wording der dingen’ herhalen; een veel plichtmatiger aanpak dus dan in vorige jaren en dat wordt in korzelige kranteverslagen ook vastgesteld. Tegenover Haspels windt Dekker er trouwens geen doekjes om: het is hem in de eerste plaats om de opbrengst te doen; ‘Haspels heeft consigne niets af te slaan’ schrijft Multatuli op 9 maart. De bij vroegere toernees meespelende hoop tevens enthousiasme voor Tandem te wekken, behoort kennelijk {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} nauwelijks meer tot de drijfveren. Wel konstateert de schrijver met trots dat er relatief ‘veel dames’ onder zijn gehoor zijn. Door de felle kou in januari is het bezoek meermalen teleurstellend en op de 19e laat Dekker voor het eerst in al deze jaren zelf verstek gaan; hij zegt per telegram de lezing in Dordrecht af, omdat hij bang is door treinstoringen onderweg te blijven steken. Voor Multatuli's vertrek uit Duitsland had Haspels hem al benaderd met de vraag naar pakkende onderwerpen waarmee hij zou kunnen adverteren. Met tegenzin laat de spreker aankondigen dat hij het in Rotterdam over ‘Strafrecht’ zal hebben, maar voelt zich daardoor geremd in zijn uitingsvrijheid en begint op 10 januari nerveus en slecht geprepareerd aan zijn eerste spreekbeurt. Volgens mevrouw De Haas zijn de toeloop en het succes groot, maar Multatuli acht zijn eigen prestatie matig en de zaal slecht bezet. Het thema loopt overigens in concreto uit op een beschouwing over het onrecht in de zaak-Lebak, met zowaar dit keer een praktisch effekt: de toeschouwers richten na afloop een adres tot de minister dat de recente rapporten over Bantam openbaar gemaakt moeten worden. Over de rondreis van dit jaar zijn we iets minder gedetailleerd op de hoogte, omdat Mimi en Wouter niet zo regelmatig brieven ontvangen. Zij zijn in februari en maart immers zelf in Nederland, maar maken een geheel zelfstandige toernee langs logeeradressen, waarbij ze man en vader slechts sporadisch ontmoeten (op 16 februari in Rotterdam, van 11 tot 13 maart in Utrecht en een paar dagen later nog even in Amsterdam). De organisatie straalt ook dit jaar routine uit: als ‘kornak’ treedt deze keer Staalman op, een relatie van Haspels die van Multatuli f 60, - per maand krijgt, exclusief de reiskosten; maar de spreker maakt weinig gebruik van zijn diensten en laat zijn manusje-vanalles regelmatig naar huis (Rotterdam) terugreizen. In januari is het hoofdkwartier van de operatie in Leiden gevestigd, omdat de schrijver het gevoel heeft daar rustiger, bijna incognito, te kunnen logeren; het hotel Levedag munt bovendien uit door zijn goede bediening. De persreakties op deze laatste toernee zijn weer verdeeld; al na een week klaagt Multatuli bij Funke over de besprekingen in diens blad, Het Nieuws van den Dag. De brieven (van 14 én 15 januari) zijn interessant omdat ze worden geschreven in het {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} volle besef dat dit soort verhaal halen bij de direktie eigenlijk niet in de haak is; maar juist tegenover Funke had Multatuli graag gezien dat diens krant geen ‘kwajongensstreken’ zou opnemen. In Groningen en Friesland is de opkomst altijd goed; van Dokkum naar Veenwouden wordt zelfs een extra tram ingezet om de toehoorders na afloop te vervoeren. Alleen Veendam is een pijnlijke uitzondering (40 bezoekers), maar dat wordt in de krant geweten aan de rel van het vorige jaar, toen de spreker aanvankelijk na de pauze niet meer wilde optreden. In de Winschoter Courant verschijnt op 12 maart een uitvoerig en vilein artikel waarin de verslaggever na een minzaam begin zich tot steeds groter woede over Dekkers atheïsme opwerkt. Informatief is ook een recensie in de Middelburgsche Courant van 29 januari waarin met name de manier van spreken, de biologerende werking die van Multatuli als redenaar uitging, zorgvuldig wordt geanalyseerd. Een mooi inzicht in het lot van sprekers in kleine plaatsen geeft Multatuli zelf in een amusant verslag van zijn voordracht in Gorkum op 28 maart (brief aan De Haas van 30 maart). Een andere nouveauté die op toenemende ervaring wijst is het feit dat Multatuli zich nu ook voor het eerst in Haspels' organisatie mengt. Hij doet toezeggingen aangaande het gebruik van zalen en heeft zelfs een extra lezing voor Utrecht over (on)zedelijkheid en prostitutie aangenomen, die hij overigens tenslotte weer zal afzeggen. Spreken op bestelling druiste nu eenmaal in tegen zijn fundamentele behoefte aan spontane, onbelemmerde uiting. Ook dit jaar logeert de spreker korte tijd bij Mansholt (in Meeden) en bij schoonzuster Chris Meerens die van Hoorn inmiddels naar Weesp is verhuisd. Opmerkelijk is dat de toernee van dit jaar aanleiding heeft gegeven tot latere reminiscenties in het werk van verscheidene letterkundigen, waarvan het in 1906 gepubliceerde gedicht van W.L. Penning (afgedrukt bij 18 januari) in al zijn onleesbaarheid wel het merkwaardigste is. Blijkbaar had Multatuli om niet in herhalingen te vervallen per telegram bij Penning geïnformeerd waarover hij het vorige jaar in Schiedam gesproken had. Uit de korrespondentie blijkt dat Mimi de verhuizing uit Geisenheim per 1 april heeft doorgezet, ook al kon de nieuwe woning in Nieder-Ingelheim nog lang niet betrokken worden. Multatuli {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} waarschuwt haar voor het oversteken van de Rijn met de ‘gierbrug’ - met Wouter en de hele inboedel - omdat hij bang is voor stormachtig weer. Het pand Auf der Kreuzkirch (in de volksmond ook Auf der Steig; tegenwoordig na nieuwbouw: Hotel Multatuli) wordt tenslotte pas op 21 mei betrokken; tot op dat moment woont het gezin in bij de tuinman Struth, maar de hele zomer wordt er nog ‘onbeschryfelyk slecht’ (7 juni aan Mansholt) in huis gewerkt door ploegen handwerkslieden waarbij de behanger op de schilder en de schilder op de kachelzetter moet wachten. Maar de nieuwe ‘Amerikaanse’ kachels die een speciaal soort kolen (‘anthraciet’) kunnen branden en niet meer ‘uitgehaald’ hoeven te worden, voldoen tenslotte in hoge mate. Het huis ligt eenzaam, ongeveer een half uur klimmen van het station in Ingelheim, en hoog, waardoor de woning op stormachtige dagen op haar grondvesten staat te trillen (‘Dat domme geweld’ - verzucht Multatuli). Maar het uitzicht over de Rheingau is weids en er is een grote tuin: voor het huishouden zal nooit meer groente gekocht hoeven worden en Wouter kan vrijelijk buiten spelen. Treffend is het resultaat van interviews die een drietal toen nog levende ooggetuigen in 1948 zijn afgenomen; een vroeg staaltje van ‘oral history’, afgedrukt bij de datum van intrede in Multatuli's laatste, eigen huis. Over de achtergronden van de schenking van het aanschafkapitaal lezen we in een brief aan neef Engel Douwes Dekker, dat Zürcher het al in 1865 bij een lezing van Multatuli als zijn taak had opgevat de schrijver waar mogelijk te helpen. De feitelijke besteding en het beheer van het kapitaal vormen zoals vrijwel elke financiële zaak in Dekkers leven een intrigerende en weinig doorzichtige kwestie. Johannes Zürcher zond Dekker al in 1880 14.000 Mark, hoewel het huis op 1 augustus voor slechts 11.000 Mark van de hand ging. De resterende 3000 Mark mocht aan de verbouwing besteed worden. Op 1 augustus 1880 werd aan de vorige eigenaar echter slechts 4000 Mark betaald. De overige 7000 Mark verrekende Dekker met de verkoper door een schuld van hem aan een zekere Gannerts over te nemen. Van deze schuld hoefde met ingang van 1881 niet meer dan 500 Mark per jaar afgelost te worden. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is dan ook onduidelijk waarom Multatuli, die nog over een aanzienlijk banksaldo beschikt moet hebben, in oktober 1881 klaagt dat hij de rekening van de verbouw ad 3000 Mark niet kan voldoen (18 en 31 oktober aan Mansholt). Hij vraagt dan een voorschot van f 2000, - aan Elsevier-directeur Robbers waarvoor hij een nieuwe bundel Ideën en de voortzetting van de Woutergeschiedenis toezegt. Tenslotte gaan deze plannen, zoals bekend, niet door, maar het voorschot zal nooit worden terugbetaald, al ontstaat daar na Multatuli's overlijden wel onenigheid over met Elseviers uitgeverij die van Mimi terugbetaling uit de boedel eist. Er gaan meer plannen ten aanzien van nieuwe publikaties niet door. De nieuwe druk van de Havelaar, waarvoor Multatuli begin augustus met grote moeite de laatste noten produceert (met korrigeren is hij al tijdens de toernee en in mei/juni doende), zou aanvankelijk geïllustreerd worden uitgegeven. Robbers had al tekeningen laten maken door J.C. Rappard, maar Multatuli keurt ze af, omdat ze geestig noch kunstzinnig zijn. Van de historische figuren vindt hij trouwens dat ze moeten gelijken; de overige mogen ‘typen’ zijn. In maart meldt hij al aan Funke over deze kwestie: ‘Middelmatigheid in kunst heeft geen reden van bestaan.’ De destijds al gereed gemaakte blokken met matrijzen - in het bezit van het Multatuli Museum - stellen hem op dit punt onmiskenbaar in het gelijk. De drang om nieuw werk te leveren lijkt in het najaar trouwens sterk genoeg; uit de brieven blijkt dat Multatuli maar twee mogelijkheden zag om het hoofd boven water te houden: ofwel nieuwe kopij leveren, ofwel óók in 1882 weer een voordrachtentoernee houden. Maar tegen die laatste onderneming zag hij nog meer op dan gewoonlijk, omdat hij Mimi en Wouter niet in de winter alleen wilde laten in het afgelegen Ingelheimse huis, waar hij ‘belegerd word(t) door landlopers en bedelaars’ (brief van 14 augustus). Tenslotte was er in maart sprake van het uitgeven van een bundel Adversaria (Mengelwerk) bij Van der Hoeven, waarvoor de vurige aanhanger Jongen de kopij bijeen zou brengen in de vorm van ingezonden brieven en ander ongepubliceerd materiaal van Multatuli's hand. Maar al gauw ziet de schrijver in dat Jongen niet voor deze taak berekend is. Het gezinsleven is in deze periode duidelijk een troostbrengende {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} factor. Hoewel Multatuli steeds sterker het gevoel heeft voor niets te hebben geleefd en gewerkt - er wordt immers nooit in parlement of pers naar hem verwezen als er onderwerpen aan de orde zijn (Atjeh; de ambtelijke eed) waar hij vaak als eerste zijn licht over heeft laten schijnen - des te meer geniet hij van de harmonie, de gezamenlijke lektuur en de gesprekken in de huiselijke kring en van de korrespondentie met vrienden, die met toenemende nadruk voor logeerpartijen worden uitgenodigd, kompleet met uitvoerige reisinstruktie; er is immers veel ruimte in een reeks slaapkamertjes op de zolderverdieping. Tot de gasten behoren deze zomer Willem Paap en diens studievriend Van Dissel; het kontakt met Paap groeit uit tot een belangrijke relatie met een vertegenwoordiger van de nieuwe letterkunde én tot een persoonlijke vriendschap die vooral voor Mimi in haar latere leven veel betekenis zou krijgen; voorts oude bekenden als Iterson, de Jacobsons en Valette, de musicus/amateurschilder Bremer en diens vrouw en een niet nader aangeduide zeskoppige familie uit Zuid-Amerika (waarschijnlijk Alphons Baron Nahuys die in 1868 voor de engelse vertaling van de Max Havelaar had gezorgd; hij woonde inderdaad in later jaren met vrouw en kinderen in Buenos Aires). Maandenlang woont ook Marie Blanc, een française, bij Dekker en Mimi in en vervult min of meer de rol van onbezoldigd huishoudster c.q. dame de compagnie. Zij is de verloofde van Mimi's broer Albert; hij en zijn zuster Betsy zijn tegen het eind van het jaar eveneens in Ingelheim, maar of het huwelijk tussen Albert en Marie positief advies verdient - daarover verkeert Multatuli in december nog in grote twijfel. Op 7 oktober dikteert Wouter aan Mimi voor het eerst een zelfstandige brief, gericht aan neef Engel die met vrouw en kinderen op bezoek is geweest en een speelgoed paard-en-wagen heeft toegezegd. Het is vermakelijk de toon van Dekkers eerste en latere brieven aan deze hem vrijwel onbekende neef (oudste zoon van zijn broer Pieter) te vergelijken: zolang het om een beleefdheidsbezoek lijkt te gaan wordt Engel te verstaan gegeven, dat overkomst niet dringend gewenst is; maar als oom en neef eenmaal hebben kennisgemaakt ontstaat er een opvallende innigheid en vertrouwelijkheid. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} De gebruikelijke, op de overspanning van de toernee volgende inzinking is dit jaar zeker minder hevig, ondanks de klacht over ‘mensenschuwheid’ in de maand mei; maar toch is er al spoedig een duidelijke opleving, getuige de stroom brieven die op gang komt, vaak te danken aan het feit dat er gereageerd diende te worden op een zending voor Tandem; zo bevorderde deze organisatie op zijn minst het kontakt met trouwe vrienden, al vallen de financiële resultaten tegen en al is de ontvangende partij ‘zeer verdrietig’ omdat Tandem hem ‘minder drukkend zou zyn geweest als het zich over zeer veel personen zou hebben uitgebreid.’, zoals Multatuli Mansholt uitlegt (brief van 7 juni). In juli is Multatuli volgens Mimi ‘nog niet tot rust gekomen’, maar dan heeft zich ook al weer de meest éclatante ‘affaire’ van het jaar voorgedaan. De letterkundige Taco de Beer had Dekker op 10 mei om gegevens gevraagd voor een biografisch lemma in een duits naslagwerk. Multatuli antwoordt eerst niet en later zwaar ironisch; dit stuk publiceert De Beer als kostbare kopij in zijn tijdschrift De Portefeuille, waarop een redakteur van Het Nieuws van den Dag zijn kans schoon ziet Multatuli van lafheid en/of gemeenheid te betichten, omdat de schrijver J.J. Cremer - die zich niet meer verdedigen kan - in Multatuli's bijdrage lichtelijk geridikuliseerd wordt. ‘Laf en/of gemeen’ - dat kan Dekker natuurlijk niet op zich laten zitten; hij laat Funke en Valette de Nieuws-redakteur op zijn nummer zetten, maar speelt zelf nog maandenlang met de gedachte aan een officiële uitdaging tot een duel. Magnifiek is de briefwisseling tussen Multatuli en Funke over deze kwestie op 17 en 24 augustus met Multatuli's theoretische verdediging van het duel en Funke's repliek waarin hij verkiest het duel als beeldspraak op te vatten. In juni komt al aan het licht dat Robbers, Multatuli's nieuwe uitgever, niet over Funke's onuitputtelijke takt beschikt. Funke ontvangt daarover een brief (van 13 juni) waarin Multatuli blijk geeft van veel zelfkennis op het punt van de eigen lichtgeraaktheid; maar zoals steeds vindt Funke het juiste verzoenende antwoord (brief van 19 juni). Gelukkig toont Multatuli zich ook dit jaar een gedreven briefschrijver, vooral als hij meent vrienden in gevoelskwesties te {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} moeten bijstaan. Dan krijgt Braunius Oeberius (17 juni) een brief van 16 kantjes als hij een ‘bitter verlies’ heeft geleden, met een bijna volledige novelle over ‘Deeleman’ (of ‘Hageman’) die tenslotte genezen was van smart. En tegen het eind van december volgt een vrijwel even lange brief aan Kallenberg van den Bosch over de vraag of deze er goed aan doet de liefde van een veel jongere vrouw te beantwoorden. (Jazeker; want die liefde is ‘nobeler, fyner, adellyker dan de banale verliefdheid van de jeugd’.) Opmerkelijk is ook de briefwisseling met rabbijn Tobias Tal (in februari), omdat Multatuli meteen een medestander in hem vermoedt. Tal had immers een aanval op de theoloog Oort gepubliceerd waarin hij hem onkunde inzake de Talmud aanwreef. Onmiddellijk vat Multatuli vlam en meent dat Tal en hij aan dezelfde kant staan, maar Tal zinspeelt fijntjes op de mogelijkheid dat ook uitersten elkaar soms raken. Als we bepaalde opmerkingen in Multatuli's brief van 12 oktober aan Kallenberg letterlijk moeten nemen, dan stond Dekker dit jaar met vrijwel de hele bewoonde wereld in korrespondentie over de meest uiteenlopende en wonderlijke kwesties, waaronder een tweetal (!) verzoeken om raad én hulp bij voorgenomen zelfdoding. In ieder geval zijn de meeste door hem ontvangen brieven vernietigd. Gelukkig waren vele ontvangers van Multatuli's antwoordbrieven daarmee in deze periode zo verguld dat we er nu nog over kunnen beschikken. Zo zijn ook veel van Multatuli's ideeën van dit jaar bewaard gebleven, waaronder treffende passages over het kapitalisme (7 juni aan Mansholt), over zedelijkheid (29 december aan Kallenberg), over de bestrijding van kwakzalverij (14 mei aan Bruinsma), over recente lektuur (Zola bv. en de memoires van Mme de Rémusat aan Mevrouw de Haas) en over de onderwijsvrijheid (31 augustus aan Mansholt). Het jaar eindigt gelukkig met een opmaat als op eerste kerstdag in het Algemeen Handelsblad een artikel verschijnt van de Indische bestuursambtenaar M.T.H. Perelaer over de noodtoestand op westelijk Java; eindelijk erkenning en weerklank! Multatuli beijvert zich prompt om er brede ruchtbaarheid voor te organiseren. Uiteindelijk zal Perelaers publikatie de eerste aanleiding blijken tot het nationale ‘Huldeblijk’ van 1882. HvdB. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en dokumenten [3 januari 1881 Brief van C. Vosmaer aan Multatuli en Mimi] 3 januari 1881 Brief van C. Vosmaer aan Multatuli en Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) 3 Jan. 81. Waarde vriendjes, heil in 1881! - Beide wordt gij bedankt voor uw aangenaam schrijven¹., en ik wil u op het een en ander wat antwoorden. Uw bevinding omtrent Ebers' Idylle was mij zeer verrassend en welkom. Ik moet noch zien dat ik het boekje - want het zal wel afzonderlijk verschijnen - te lezen krijg en ik behoef dus uw aanbod om de bladen te zenden noch niet aantenemen. De houtsneê van Tadema was niet goed. Van die schilderij heeft T. ook eene uitvoerige waterverfteekening gemaakt, die ik gezien heb, en die is allerprachtigst; zoo fijn zoo doorwerkt, zoo sterk en toch harmoniesch van kleur en toon, en zoo helder in de schaduwen en reflexen. Mimi's twijfel omtrent de identiteit van mijn zoon en den gepromoveerde kan opgelost worden; hij is te Nieuw Beyerland, waar ik toen griffier bij het kantongerecht was, geboren. Gij begrijpt dat zijn promotie een heele vreugde was, nu is hij voor 's lands kosten naar Napels, om er 3 maanden aan het zoologiesch station te werken. Hij werkt in de lagere zeedieren en zijn specialiteit is - ik hoop {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder den vlek². die op dat woord rust! - de studie van de sponzen. Wat gij over den Sartor³. oordeelt, is ook mijn indruk geweest. Ik leerde het boek eerst kennen door z'n vertaling. Alleen de titel was mij bekend. Maar het beroemde boek viel mij niet mee. Over Valette, een beste goede man, doch ik meen nu zijn schrijven, zou ik eenige tegenopmerkingen hebben. Hij schrijft goed, juist - maar ik mis bij hem Kunst, poëzie, artistiek gevoel. Hij is praktiesch, logiesch, kritiesch van aard, maar geen artist. Vandaar zijn afgeven op ‘fantasie’ in produkten des geestes, en zijn smaak in den roman expérimental - die zij god betere de wetenschappelijke noemen, alsof vroegere groote dichters en romanciers geen wetenschap en natuurstudie hadden! - Hij is daarbij een beetje... eigenwijs in eigen waan; en hoe verkeerd het jurare in verba magistri⁴. zei⁵., - die wat een vroegere magister, een werkelijke meester zeide en deed, ‘niet een twint⁶. achtet’, zooals de middeneeuwers zeiden, - die vind ik wat wijsneuzig als hij noch zoo jong is. - Amazone heeft mij tot dusver veel genoegen bezorgd, van velen, van verschillende richting, ontving ik de prettigste verzekeringen. In 5 weken is het uitverkocht, 700 ex: - dat is mij noch nooit overkomen! Ik corrigeer nu den 2n druk. Wat zegt gij, Dek, wel van de verkoop uwer opera omnia⁷.? De prijs is niet onaardig. Maar met Funke waart gij bevriend, en wat zal Robbers⁸. zijn? Ik ken hem niet, of alleen van een paar uren op reis hem eens ontmoet te hebben. Het feit dat, na de zeer groote verspreiding van de werken, er weer voor nieuwe uitgaven uit die 20 mille geld te slaan is voor een uitgever, is wel opmerkelijk. Maar het is weer weinig als men 9 geeft voor Huet; dat begrijp ik dan ook niet. De couranten melden uw komst in den loop der Maand Jan., de vrienden verheugen zich u dan weer te zien. Hoe is het met de bouwerij? Gaat gij in Mei übersiedeln⁹.? Ja, ik zou weleens willen komen kijken - maar ik leef zuinig tegenwoordig. Nu mijn zoon gepromoveerd is, moet ik weer wat bijspijkeren en de wel wat te groote inspanning van de beurs weer vergoeden - haar rust gunnen om te herstellen. Nu waarde vrienden, veel hartelijke groeten, geef het aardige ventje een zoen van Reinaert tt. C.V. 1. Zie V.W. XX, blz. 538 en 542. 2. Uiteraard een toespeling op Multatului's afkeer van ‘Specialiteiten’ 3. Sartor: Carlyle's Sartor Resartus (1827). De titel betekent: De hersteller hersteld. (lat.) 4. jurare in verbis magistri: zweren bij de woorden van de meester (lat.) 5. zei: bedoeld is zij. 6. twint: of twink, oogwenk, kleinigheid (middelned.) 7. opera omnia: alle werken (lat.) 8. Robbers: J.G. Robbers (1838-1925), directeur van het nieuwe Elsevier, Multatuli's huidige uitgever. 9. übersiedeln: verhuizen (du.) {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} [6 januari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 6 januari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-4 en 5(⅔) beschreven. (M.M.) Geisenheim 6 Januari 1881 Beste Funke! Sedert weken lag daar 'n brok brief dat voor U bestemd maar noch afgewerkt noch verzonden was. Ik vond m'n schryven seurig. Een lange lyst van klachten over de wys waarop Publiek, of liever de Natie voor zoo ver die vertegenwoordigd wordt door Regeering en Pers my behandelt. En, al schryvende en klagende voel ik 't onbeminnelyke van zulk gezanik, vooral daar zulke uitingen slechts geadresseerd worden aan hen die¹. geen schuld². hebben aan wat ik miskenning noem. M'n klachten betroffen groote en kleiner dingen. ‘Lebak is een woesteny’ meldt men uit Indie. Me dunkt dat er aanleiding was aantedringen op recht voor Havelaar. Inplaats dáárvan laat men Duymaer van Twist by voortduring plaats nemen onder de notabelen des Lands. De vent praat nog altyd mee, en men luistert naar hem. Niemand verzet zich - och, daar begin ik alweer. Basta! - Van Haspels weet ik dat ik Woensdag den 12 dezer te Amsterdam moet spreken. En herhaaldelyk drong hy aan op 't noemen van 'n onderwerp. Of liever, hy schreef dat ‘men’ er zoo naar vroeg. Dit gold nu zeker wel voornamelyk Amsterdam niet, maar daar ik nu toch eindelyk (gister eerst) besloten heb te Rotterdam te spreken: Over Strafrecht zal ik nu gemakshalve dat onderwerp ook maar kiezen voor Amsterdam. Wilt gy nu zoo goed zyn dit te doen annonceeren in de couranten die u daartoe geschikt voorkomen? - Och, och, die Naatje Freybourg! Twee brieven in één week! Eerst de unausbleibliche³. N.J.⁴. Wensch, en nu de mededeeling dat gy zwarigheid hadt gemaakt zonder machtiging van my voorttegaan met de betaling van die 5 gl. smaands. Ze zit in zak en assche, en zelfs dáárover hoe ze U de 5 gl zal terug geven die ge haar ongeautoriseerd hebt voorgeschoten. Beste Funke, ge hebt weer {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer korrekt gehandeld. Ik had moeten zorgen u by tyds te antwoorden op uw vraag betreffende die toelaag. Dat dit antwoord (heel inkorrekt van myn zy) uitbleef had twee redenen. Neen redenen waren 't niet, maar oorzaken toch. De eerste is 't hokken van m'n seurigen brief. Zeker had ik na m'n gemoed te hebben uitgestort, u ten slotte over die toelaag gesproken, hoewel (en dit is de tweede oorzaak) ik 't niet kon doen in één woord. In gewone omstandigheden had ik gewis U verzocht met die uitbetaling voorttegaan. Maar - er ligt iets in van aanspraak maken op de toegezegde 500 gl. en dat is wat ruw! Ik mag me toch niet gedragen alsof ge daartoe verplicht waart! Kunt en wilt ge voortgaan met die 5 gl. 'smaands voor myn rekening aan Juffr. Fr. uittebetalen, asjeblieft! Eenmaal daarmee begonnen zynde, zou 't 'n wreedheid zyn optehouden. Wat 'n stakkert, niet waar? En zoo zyn er duizenden en duizenden! Men moet er niet aan denken. M'n plan is, dinsdag a.s. in Amsterdam te komen, en dan zal ik U terstond teeken van leven geven. Intusschen hartelyk gegroet van tt Dek Laat niet annonceren: over het Strafrecht. Dan zou ik gehouden zyn aan 't woord in Nederl.-Juridischen zin. Neen: over Strafrecht, d.i: over 't Recht der Maatschappy om te straffen in 't algemeen. 1. die: oorspr. gevolgd door er. 2. schuld: oorspr. gevolgd door aan. 3. unausbleiblich: onontkoombaar (du.) 4. N.J.: nieuwjaars-. [7 januari 1881 Advertentie voordracht Rotterdam (I)] 7 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Rotterdam op 10 januari in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 7. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) MULTATULI zal 10 Januari a.s. spreken over strafrecht. Kaarten à f 1 te bekomen in den Boek- en Kunsthandel van j.v.d. hoeven, Korte Hoogstraat 21, en des avonds aan de Zaal à f 1.50. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} [8 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 8 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅙) beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje Ch. Brugma Hotel Weimar Rotterdam. Saterdag avend beste Haspels! Zoo even ben ik hier aangekomen, mooi moê en zoo aamborstig¹. dat ik byna geen geluid kan geven. Hoe dat overmorgen gaan moet weten de goden².. Als ik niet om de een of andere reden volstrekt uit moet, denk ik morgen thuis te blyven. Schikt het U even by my te komen? Maar S.V.P. niet voor twee uur - ik wou daar zeggen omdat ik smorgens zoo lang werk heb voor ik achter m'n adem kom, maar och, nu is 't avend, en ik ben even benauwd als anders 'smorgens vroeg! Als ik niet by ondervinding wist dat het ten slotte door groote inspanning nog altyd redelyk is afgeloopen, zou ik geen moed hebben m'n tournée te maken! Hartelyk gegroet tt Dek 1. aamborstig: benauwd 2. Multatuli zou 10 januari spreken in Rotterdam. [8 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas] 8 januari 1881 Brief van Multatuli aan dr. J.H. de Haas. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(¾) beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje Ch. Brugma Hotel Weimar Rotterdam. Saterdag avend¹. Waarde Vriend! Zoo even ½8 ben ik hier aangekomen, doodmoê en zoo aamborstig dat ik haast geen geluid kan geven. Hoe dat overmorgen avend gaan zal, weten de Goden. Ik reken er maar op dat die benauwdheid gewoonlyk onder 't spreken beter wordt, maar ik moet erkennen dat ik heel erg tegen de voordracht van overmorgen opzie. Morgen wil ik liefst niet uitgaan. Is het niet te veel gevergd dat gy en misschien ook onze beste de Wolff my even komen opzoeken? Van Geisenheim heb ik de hartelyke komplimenten meegekre- {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} gen, vooral aan ‘de Mevrouw van den ezel’ zooals Wouter uw lieve vrouw noemt. Ook van de kindertjes waar hy dien ezel kreeg, spreekt hy dikwyls. Dag beste vrienden. Hartelyk gegroet t.t. Dek 1. Saterdag avend: de brief is pas de volgende dag verzonden, samen met die van 9 januari 1881. [8 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 8 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje Ch. Brugma Hotel Weimar Rotterdam. Op de okergele envelop het poststempel Geisenheim 9/1 81 en het adres Madame Douwes Dekker Webergasse Geisenheim Rheingau. Saterdag avend Lieve Mies, je bent zeker belangstellend of ik goed aangekomen ben. O ja, en op reis had ik 't heel rustig. Zoolang ik op duitschen grond was, bleef ik meestal alleen, wat my 't prettigst is. Maar na Arnhem veranderde dat. De route over Coln is wel goed. Maar lastig is 't dat men daar een nieuw kaartje moet nemen en 't gepäck overschryven. Dit mag (naar my een dienstman verzekerde) niet gedaan worden dan door den reiziger-zelf. (Dat heet: het verwisselen van den Gepäckschein.) Wat dit nu weer voor reden heeft, weet god. Juist door dat heen en weer loopen wordt het ½ uur oponthoud bedorven. Maar nu moet je eens informeeren of men te Rudesheim kaartjes afgeeft tot Cleve. Zoo ja dan kon je tot dáár doorgaan en er den avend en nacht blyven. In ééns door is voor Wou wat vermoeiend en, dóór hem, voor jou ook. Van Cleve kan je 12 uur smiddags vertrekken, ofschoon dat 'n langzame trein schynt te zyn (ruim 4 uur onderweg naar Amsterdam) maar de tyd van den dag zou je misschien aanstaan. Ik was van avend hier aan komende vreeselyk aanborstig. Nu is 't wat beter. Ik heb hier wat gegeten en drink nu thee. Om te schryven heb ik ellendig licht. Voor van avend is er niet veel aan verbeurd, maar morgen vraag ik m'n oude kamer weer waar de gas redelyk was. Dag Mies, dag lieve beste Wouter, myn beste jongen. - Ik zie erg tegen overmorgen avend op. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} [9 januari 1881 Advertentie voordracht Amsterdam] 9 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Amsterdam op 12 januari in het Algemeen Handelsblad, no. 15826. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) voordracht van Multatuli, (over strafrecht) op Woensdag 12 Januari, des avonds 8 uren, in de Gehoorzaal van het Nutsgebouw, N.Z. Voorburgwal achter 't Paleis. Toegangsbewijzen à f 1, mits genomen vóór den dag der Voordracht, zijn van heden af verkrijgbaar bij den Concierge van voornoemd Lokaal, alwaar ook tevens Plaatsen zijn te bespreken à 10 Cents. Op den dag der Voordracht is de prijs f 1.50 per Plaats. [9 januari 1881 Advertentie voordracht Tiel] 9 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Tiel op 3 februari in de Tielsche Courant, no. 3. (Streekarchivariaat Tiel-Buren-Culemborg, Tiel; afschrift M.M.) Zaal Buiten - Sociëteit te Tiel voordracht door Multatuli op Donderdag, 3 Februari a.s. des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1,- verkrijgbaar bij den Heer H.C.A. Campagne; des avonds aan het lokaal f 1,50. [9 januari 1881 Brief van Multatuli aan T. van der Tuuk] 9 januari 1881 Brief van Multatuli aan Titia van der Tuuk. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅔) beschreven. (M.M.) {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Rotterdam 9 januari 81 lieve Titia! In haast 'n woordje. Zoowel uw kersgeschenk voor Wouter als uw brief van den 28 Decr hebben we te Geisenheim behoorlyk ontvangen. Dat boekje is zeer aardig. De versjes zyn m.i. kunstiger dan menig hoogdravend stuk. Toch blyf ik er by dat men eigenlyk geen boekjes voor kinderen behoorde te schryven. De daartoe vereischte hooge kunst wordt juist door kinderen niet gewaardeerd. Een kind, naïf zynde, begrypt in anderen noch naïveteit noch de door kunst voortgebrachte namaak daarvan. - Ik zei: ‘in haast’ te willen schryven. Dit zou m'n plicht zyn, want eigenlyk behoorde ik me bezig te houden met m'n voordracht van morgen avend. Maar ik zie er zoo vreeselyk tegen op dat ik me zelf niet kan bewegen aan de voorbereiding te beginnen. En nu zoek ik allerlei voorwendseltjes om eerst wat anders aftedoen. Toen ik op je brief niet terstond geantwoord had, begon ik te denken dat je reeds weer uit Groningen¹. vertrokken waart, en daarom zend ik dan ook dezen maar naar Deventer. Je ziet dus: ik ben in Holland. Voor m'n genoegen is 't waarlyk niet. De taak van die voordrachten is zeer zwaar, vooral daar ik me onwel voel. Gister en eergister was m'n borst zoo beklemd dat ik ter-nauwernood geluid geven kon. Vandaag is 't veel beter. Ik weet niet waardoor, maar ik kan ademhalen. Nog altyd weet ik niet wanneer ik in je buurt kom. Deventer staat niet (of nog niet) op m'n lystje. Hengelo is 11 februari, en Zwol eerst 9 maart. Maar er zyn nog lang voor dien tyd veel open dagen. Het kan zyn dat de hr Haspels die alles voor me bereddert, nog eenigen daarvan invult met plaatsen die meer in je buurt zyn. Misschien wel met Deventer zelf. Daar ik heel gaarne wat van je hooren wil geef ik je hier 'n paar plaatsen op waar ik my op de bygeschreven datums bevinden zal 18Januari Schiedam 19Januari Dordt². 21Januari Haarlem 25Januari Breda adresseer maar DouwesDekker Multatuli spreeklokaal te want de namen der logementen weet ik niet. - {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Over eenige weken denkt M. met Woutertje in Holland te komen. Denkelyk zal zy te Amsterdam en Weesp by haar zusters logeeren, en in den Haag by Versluys. Ik zal me weinig met hun beidjes kunnen bemoeien. Dag beste meid, wees hartelyk gegroet van Uw liefh. Dek 1. Groningen: aldaar woonde een zuster van mej. Van der Tuuk. 2. Dordt: oorspr. stond er Delft. [9 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 9 januari 1881 Brief van Multatuli aan dr. J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Zondag avend 1881 Lieve menschen! Bygaanden brief schreef ik gistravend¹.. Maar ik verzond hem niet, in de meening zelf te komen. En daarin ben ik verhinderd. Mag ik verzoeken om een klein beetje thee? * Hartelyk gegroet Dek 1. Zie bij 8 januari. [10 januari 1881 Voordracht te Rotterdam] 10 januari 1881 Multatuli spreekt te Rotterdam [10 januari 1881 Aantekeningen voordracht] 10 januari 1881 Aantekeningen gebruikt bij de voordracht over ‘Strafrecht’ te Rotterdam. Vier stroken papier van 220 × 109 mm, 209 × 107 mm, 343 × 108 mm en 343 × 108 mm. Voorts een breder vel van 343 × 214 mm, alles alleen aan de voorzijde beschreven, zeer gedeeltelijk in potlood, namelijk de hier kursief weergegeven latere toevoegingen. (Map Voordrachten, nr. 64 t/m 68, M.M.) {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Leek.Etymologie.boete zonde straf. Waarom straffen wy? de vraag is vreemd Recht. Etymologie: De Special spreken van Rechten - Nogeens waarom straffen wy? Voorlezing.¹. - Wy volgen gemengde theorie. Op grond waarvan? Basis? goddelyk Recht Juridisch Recht Natuurlyk Recht. - beide eersten niet primitief Ze zyn op Natuur gegrond. of moeten dit zyn. - Goddelyk recht. Welke God? Paradys Zondeval Erfzonde Zoendood (Bilderdyk)Zalig door geloof in de Geschiedenis gevangenis. met Cachot gevangenis. Wat en brood verblyf op bepaalde plaats Eerestraf. Verlies van stand of burg. rechten te pronkstelling boete, confiscatie. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} amende honorable Juridisch recht juristisch! heksen pyniging Waarom straffen de juristen? Wel Codex. acta- paus geloof jurisprudentie v.d H. tâtonneeren der juristen, blyk- baar uit het hoe straffen zy? doodstraf in soorten verminkenid verbannenid arb. publ. werken id deportatie lyfstraff. tuchtigingid spitsroed yzeren kooiknoet Keleegeesseling Chinezenblok Cato n.t. Welkom in 't 't al die straffen hadden de Juristen. dus weifelen- Die Juristen en Wetgevers zyn dus wraakbaar. - Mag de Staatsburger op hen vertrouwen?-1801 32 Mag de leek oordeelen? Eng.28 acta advokatery Lachaud². Berryer². V.D. Lindenboete {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Zotte vonnissen.degen inbrekerbreken burgemr Schut proces fosfer proces Jut proces De Jong- Wie maken de wet hond2². Kamer doodstrafstrafwet &c huwelyken brave Hendrik. eerbied Justitie en Wetgeving? Waartoe dan openbaarheid? En de appellen?- Zèlf oordeelen Natuurlyk recht! patriarchaal stam, Staat Vermeerdering van Genot. Vrage wat is straf? Wraak? Neen. natuurlyk: boete d.i. verbetering vergoeding niet gemengd systeem- Uit het vergoedings systeem vloeit niet dood straf voort waarop straks terug. Maar wel: geen verbetering van den misdadiger Staat geen Kathechist Wie verbetert my? galgenberouw Welke straffen? gevangenissen en tucht- huizen broeischolen. cellulair Wordt daarmee iets vergoed.- Nee: arbeidvergoeding boete {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} geen binnenk. werk heivelden, duinontginning Dit eischt het natuurlyk Recht.-Volksop- Mondige burgersvoeding¹. domheid misdadigers. Alph. Karr³. BercariaTosk 85 doodstraf. 1862Oosten 87 Bezwaren. Slechten indruk van exekutien intramurale Statistiek van gevolgen geen zedelyke verbete- ring v.d. delinkwent juist andersomgeen rechterl. speelruimte Onherstelbaar- Mondige burgers niet Casus of Just. geen Codx of pandecten⁴. maar algemeene ontwikkeling. Verfyning van rechts- gevoel. Niet toeg. in Atjeh wat we afkeuren in Transvaal Havelaar geen genoegen nemen met leugen en kwak- zalvery. De maatschap- py heeft behoefte aan waarheid. We moeten leeren niet met twee maten te meten, noch dulden dat het ge- daan wordt. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Volgens vroegere inzichten ligt de grond waarop de Staat het recht heeft een strafwet uittevaardigen en te voltrekken in de inzetting ‘einer Strafgewalt’⁵. en in het ‘verleihen des Rächenden Schwertes’⁶. door de Godheid. Rechts filosofische onderzoekingen echter gronden de bevoegdheid tot straffen dan eens op het wezen der gerechtigheid, dan weder op het noodzakelyk onderhouden van bepaalde Staatsdoeleinden. In absolute Theorie wordt de straf beschouwd als een zedelyk postulaat en onvermydelyke (unerlässliche) verevening van het verschil tusschen Recht en misdaad. Deze theorie blykt reeds uit het principe der wedervergelding (Talio) 'twelk naar de uitdrukking der vroegste Volksrechten den misdadiger bedreigt met hetzelfde kwaad dat hy anderen heeft veroorzaakt. O.o.o.-t.o.t.⁷. Dewyl echter hierby slechts de uitwendige zyde der zaak in aanmerking wordt genomen, en het opleggen van een met de misdaad gelyksoortige straf in de meeste gevallen onmogelyk is, zoo eischt de door Kant en Hegel voorgestane Rechts theorie eene wedervergelding die in evenredigheid staat met den graad der Schuld. De voornaamste relatieve theorien zyn: 1de psychol. dwang of afschrikkingstheorie. 2de waarschuwende theorie die niet alleen op afschrikkende vrees gegrond is maar tevens zich wendt tot het zedelyke in den mensch. met beiden verwant is 3de preventie theorie die door straf beoogt misdaden te voorkomen. 4.De noodweer theorie, waarby elke misdaad wordt beschouwd als 'n aanval op de maatschappy, die 't recht heeft zich te verdedigen 5.‘Verbeterings’ theorie. Wy hebben: van alles wat = gemengde theorie. by dit alles is geen kwestie van vergoeding. 1. Voorlezing: kennelijk las Multatuli, op dit punt gekomen, strook 68 voor (het iets bredere vel), dat hier aan het eind van de aantekeningen volgt (p. 40), te beginnen met ‘Volgens vroegere inzichten ligt de grond (....)’. 2. Lachaud en Berryer: Charles-Alexandre Lachaud (1818-1882) en Nicolas Berryer (1790-1868), twee beroemde franse advocaten. 2. Lachaud en Berryer: Charles-Alexandre Lachaud (1818-1882) en Nicolas Berryer (1790-1868), twee beroemde franse advocaten. 2. Lachaud en Berryer: Charles-Alexandre Lachaud (1818-1882) en Nicolas Berryer (1790-1868), twee beroemde franse advocaten. 1. Voorlezing: kennelijk las Multatuli, op dit punt gekomen, strook 68 voor (het iets bredere vel), dat hier aan het eind van de aantekeningen volgt (p. 40), te beginnen met ‘Volgens vroegere inzichten ligt de grond (....)’. 3. Alph. Karr: Alphonse Karr (1808-1890), frans auteur van humoristische werken. 4. pandecten: het voornaamste deel van het burgerlijk recht, tot stand gekomen onder Justinianus (6e eeuw n. Chr.). 5. Strafgewalt: strafbevoegdheid (du.). 6. verleihen des Rächenden Schwertes: toekennen van het wrekende zwaard (du.). 7. O.o.o.t.o.t.: Oog om oog, tand om tand. [11 januari 1881 Verslag voordracht Rotterdam in Nieuwe Rotterdamsche Crt] 11 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Rotterdam van 10 januari in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 11. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Letteren en kunst. De heer Douwes Dekker hield heden alhier in het Nut eene voordracht over strafrecht in het algemeen. Het goddelyk en juridiek recht werden door hem van de hand gewezen, om daarna tot zekere hoogte als verdediger op te treden van het natuurlijk strafrecht. Wat dat zijn zou? Niet de wraak, ook niet de zedelijke verbetering der gevangenen, dat het allerminst - maar de leer der vergelding. Wie wat misdoet moet het goedmaken. Slaat men een ruit in, men moet een nieuwe ruit laten inzetten en zoo noodig en mogelijk ook vergoeding schenken voor den te weeg gebrachten schrik. Maar hoe, indien hetgeen werd misdaan niet kan goedgemaakt worden, zooals bij moord en andere nog erger of daarmede gelijk te stellen misdaden? Dan de doodstraf? De spreker kwam er niet voor uit dat hij in dergelijke gevallen doodstraf wenschte toegepast te zien, maar leverde toch een vlijmende critiek op de argumenten, die onlangs in de Tweede Kamer tegen de wederinvoering dier straf in het midden werden gebracht. Hij aarzelde partij te kiezen maar 't was duidelijk dat hij sterk tot de doodstraf overhelde. De leden der Tweede Kamer hadden het daarbij hard te verantwoorden. Zij die bij de stemming over de wederinvoering der doodstraf afwezig bleven, werden als misdadigers gebrandmerkt op wie strafrecht behoorde toegepast te worden, en zij die niet afwezig waren en hunne stem uitbrachten, werden duchtig doorgehaald omdat zij zich zoo maar in staat geacht hadden er een eigen meening op na te houden. Over het nieuwe strafwetboek werd naar aanleiding van sommige zijner bepalingen de staf gebroken. Doch het is wel niet doenlijk eenig geleidelijk overzicht te geven van de voordracht eens sprekers, die zich elk ogenblik aan zijsprongen waagt - zooals b.v. de zijsprong op de dijken in Nederland, die weggeruimd behoorden te worden opdat zij niet zouden kunnen doorbreken, en de overstrooming, evenals het met die van den Nijl het geval was, ten goede zou gedijen. Genoeg zij het, dat ook zij, die het niet met hem eens waren, zijne voordracht, die meer dan twee uren vorderde, met belangstelling volgden en zich aan menig sprank van vernuft te goed deden. Hij vond bij het talrijke auditorium, schier evenveel dames als heeren, levendige toejuiching, terwijl hij zijne rede besloot met er op te wijzen, dat de jongste rapporten uit Indie {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} bewijzen dat Lebak eene woestenij is geworden. Dat heeft hij in den Havelaar voorspeld. Aan de verdediging van het recht der inlanders van die streek heeft hij zijne loopbaan opgeofferd, bloedige tranen geplengd, vrouw en kinderen prijs gegeven en - zoo eindigde hij - nog zetelt Duymaer van Twist in de residentie en ik?,.. ik heb gezegd! [11 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 11 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 4 beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje Ch. Brugma Hotel Weimar Rotterdam. Op de envelop de poststempels Rotterdam 11 jan 81 en Geisenheim 12/1 81 en het adres Mad. Douwes Dekker Webergasse Geisenheim Rheingau. Rotterdam Dinsdag lieve beste Mies. De lezing van gister is goddank achter den rug. Ik zag er zeer tegen op en was gister als 'n gek mensch. 't Was me onmogelyk my te bepalen by 't onderwerp. (Ik meen om my te prepareeren). Ik was dan ook slecht voorbereid, en liet het maar aankomen op 't oogenblik zelf. Dàt in aanmerking genomen is t goed afgeloopen. Maar overigens zeg ik dat de voordracht slecht was, komiek slecht. Toch was publiek tevreden, en tot mn verbazing geeft ook de Rotterdammer (die hier by gaat) een niet ongunstig verslag. De reporter moest op z'n derrière hebben, want de voordracht was slecht. De zaal was maar tamelyk bezet, wat me zeer tegen viel. Als Rott., Amstm, en nòg 'n paar plaatsen niet ruimer opbrengst leveren zal de totale ontvangst niet royaal zyn!- Dezen brief begon ik van ochtend 8-9 uur. Nu is't al by driën. Geen rust gehad. Ik verzend maar. Van avend laatsten trein naar Amstm. Ik telegrafr Z.¹. dat ik vandaag niet komen kon. Dag Mies, dag Wou. Wou is papa's beste jongen! brief van Zondag avend ontvangen. 1. Z: Jan Zürcher (1851-1905), schilder en weldoener, financier van het huis te Nieder-Ingelheim. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 januari 1881 Brief van G.C. de Haas-Hanau aan Mimi] 11 januari 1881 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. Het vierde vel is met rood en blauw potlood, door Wouter (?), betekend met een kinderlijk, onduidelijk portret. (M.M.) Lieve Mevrouw, Met vreugde heb ik van onzen hooggeschatten vriend Dekker vernomen, dat Gij plan hebt met Woutertje bij ons te komen logeeren en ons daarvoor eerlang belet zult vragen.- Onder den indruk van dit verrassend nieuws, ben ik niet geduldig genoeg om uw verzoek daaromtrent af te wachten, maar stel het mij ten plicht U bij voorbaat te verzekeren dat Gij ons met den kleinen W. hoogst wèlkom zult zijn. Van uw bijzijn stel ik mij veel gezellig genot voor. En dan 't vooruitzicht van met U dikwijls te kunnen spreken over Multatuli en zijn werken! Moge onze meer intieme kennismaking U niet tegenvallen! - De vrouw van Multatuli toch, kan op het punt van conversatie niet gemakkelijk te voldoen zijn. Door den voortdurenden omgang met den genialen man, is zij te zeer gewend aan alles waardoor hij uitmunt boven gewone menschen. Om de opgewondenheid over Wouter's komst niet te lang te doen voortduren, heb ik er onze kinderen nog niets van verteld. Zeker zullen ze veel pret met hem maken en is de dag van zijn komst bepaald, dan zullen de uurtjes worden afgerekend. Gisteren avond was de voordracht over ‘strafrecht’ zeer schoon. De zaal was beter bezet dan vroegere keeren en het publiek scheen over 't algemeen zeer voldaan. Nader bericht omtrent den tijd van uw' komst inwachtend, groet ik U hartelijk ook uit naam van de Haas en noem mij Uw toegenegen G C de Haas Hanau Rott. 11 Jan. 81 {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 11 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅖) beschreven. (M.M.) Met envelop, waarop de poststempels Rotterdam 12 jan 81 en Geisenheim 13/1 81 en het adres Madame Douwes Dekker Webergasse Geisenheim Rheingau. Dinsdag avend (Rotterdam) lieve Mies! Ja, nog te Rotterdam. Ik heb Z. getelegrafeerd dat ik hier werd opgehouden. Ik zal nu morgen ½ 11 naar Amstm gaan. Den heelen dag had ik bezoek. Ook van Iterson¹. die altyd even hartelyk en trouw is. Ook kwamen De Haas²., Van der Hoeven³. en anderen. Straks wacht ik nog Robbers, den eigenaar van m'n schryvery namens de Maatscha Elzevier. Gister ochtend heeft ook Mevrouw de Haas me bezocht. Van middag ben ik naar Truida⁴. gereden. Ze was niet thuis. Een Vlaamsche meid (niet die van vroeger maar 'n vry slordige hobbezak) zei dat⁵. ‘Madam sebiet⁶. komen zou en ik moest maar naar boven gaan om op haar te wachten. Ik maakte zwarigheid maar zy zy ‘dat kòn wel. Zy kon “dieren” (de Heeren) wel die by madam komme.’ Daar ik nu werkelyk tegen 't bezoeken van Truida opzag (ik was al bang dat ze 't kwalyk nemen zou dat ik er nog niet geweest was) en omdat me nu 't niet-ontmoeten half-welkom zou geweest zyn, - nu daarom juist bleef ik wachten. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Want het scheen me of het niet-wachten háár zou toeschynen 'n afdoener te zyn. Toch duurde 't my wat lang, en na 'n kwartier in haar mooie kamer te (beneden woont ze niet, naar 't schynt) hebben gezeten (de tafel was gedekt. Voor één persoon, maar 't kòn niet netter en mooier! Waar heeft ze 't geleerd? En wie bezorgt dat. die vuile meid zeker niet. Gut zoo gek, toen ik - in 't donker - d.i. demijour⁷. van de vlammende kolen in de kachel - binnenkwam riep 'n fyn pieperig stemmetje uit 'n donkere hoek: bonjour! Ik kan je zeggen dat ik niet wist wie daar zitten kon. 't Was de papegaai! Maar zóó duidelyk dat ik m'n mond al open had om aan de meid te vragen wie is daar? Wat zou Wouter dat komiek vinden. - Enfin, na ¼ uur wachten ging ik weg, en liet m'n kaartje. Mn vigilante had ik weg gezonden. 't Sneeuwde en ik liep te dwalen. Eindelyk vond ik den weg. (heel kortademig van dat torschen van m'n jas en 't loopen in die sneeuw.) Ik at in⁸. die goede restauratie. Het is daar uitstekend. Groenertensoep, schelvisch en nog wel 6 andere nummers. Voor my véél te veel. Na m'n thuiskomst 'n aller hartelykst briefje van Truida. Het speet haar zoo, vroeg wanneer ik kon terug komen, wou me zoo graag spreken &c. (Misschien weer 'n aventuur, of ruzie met V. Zuylen.) Maar hartelyk schryft ze! 't Zou toch vreeselyk hard zyn als je hier bent (natuurlyk vraagt Mevr. de Haas je te logeeren) Truida te myden. Ik weet waarlyk niet hoe te doen. Dinsdag avend 9 uur bezoek gehad van Robbers, een aangenaam en knap mensch, naar 't schynt. De Havelaar moet herdrukt worden. Hy denkt er aan een geïll.n Havelaar uittegeven.- Eergister, kort na m'n aankomst kreeg ik alweer 'n briefje van die Mevr. Jacobson⁹. om haar een bezoek te brengen. Ik antwoordde heel beleefd dat ik niet kon. Nu kreeg ik gister 'n pakketje met n briefje waarin stond dat het bygaande 'n geschenk voor Woutertje was. Het was 'n Neurenberger schilderhuisje dat geopend kon worden. Er zat 'n brusselsch papier in van 100 franc. Ik zit er erg mee bezet. Terugzenden is zoo ruw, en aannemen bindt zoo. Dat zyn malle dingen.- {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Van der Hoeven & Buys zyn gescheiden. Buys heeft het museum en V D H. den boekhandel, maar de laatste heeft nu 't geld niet meer dat Buys in de zaak aanbracht. Hy (V.D H.) scheen erg gedrukt.- Ook Jongen¹⁰. is nat.k by me geweest. Dat schreeuwen is 'n sjouw!¹¹.- Daar ontvang ik (met verzoek om beoordeeling) twee teekeningen, illustraties voor den Havelaar. 1. Droogstoppels bezoek by Tine. 2o Regent en Verbrugge in de pendoppo. Ik heb wel aanmerkingen, maar slecht zyn ze niet. Toch is er in zulke dingen altyd iets onbevredigends. Maar dit zal niet voor anderen zyn. Ik herken den regent, Verbrugge en Tine niet! Daarmee heeft 'n ander niet te maken. Droogstoppel is best. 't Is al by elven. Ik heb nog n paar briefjes te schryven. Wel te rusten en 'n zoentje aan Wou.- Ik heb 'n nieuwen kornak¹².. Staalman heet hy. Hy is aangenomen voor 50 gl smaands plus reiskosten natuurlyk. 1. Iterson: J.A. Roessingh van Iterson (1846-1924), ingenieur te Tilburg, oude relatie van Multatuli. 2. De Haas: J.H. de Haas (1837-1906), Rotterdams oogarts. 3. Van der Hoeven: J. van der Hoeven (1851-1882), Rotterdams boekhandelaar, beschermheer van Edu. 4. Truida: mevr. Hotz, echtgenote van de haagse ijzerfabrikant Hotz. 5. dat: oorspr. gevolgd door ze. 6. sebiet: dadelijk, van frans ‘subit’: plotseling. 7. demi-jour: schemerlicht (fr.) 8. in: oorspr. stond er op. 9. mevr. Jacobson: Rosa Jacobson-Fleck. Vgl. V.W. XX, blz. 315. 10. Jongen: mr. F. Jongen, een Multatuli-discipel, die hem jarenlang van kranteknipsels e.d. voorzag. 11. Jongen was hardhorend. 12. Kornak: begeleider (van olifant); hier: hulp voor onderweg. [11 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers] 11 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje Ch. Brugma Hotel Weimar Rotterdam. 11 January 1881 dinsdagavend Geachte heer Robbers! Dank voor de toezending der teekeningen. En ge vraagt m'n oordeel? Ik gis dat ik niet bevoegd ben, en gaarne zou ik - juist nu ik de teekeningen gezien heb - my recuseeren. Ik zal trachten U die onbevoegdheid helder te maken. Op die beide platen zyn vier personen die ik gekend heb, menschen die voor my geen boekenfiktie maar werkelykheid representeeren. M'n eerste indruk was: dat is de Regent van Lebak niet, Dat is Verbrugge niet, {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat is Tine niet, Dat is kleine Max niet. Maar die indrukken zyn geheel persoonlyk. Daarmee heeft noch de artist, noch de lezer van 't boek Havelaar te maken. Droogstoppel, geen bepaald persoon, maar 'n litterarische karaktertype, vind ik uitstekend, en ik gis alzoo dat ook de voorstelling der andere beeldjes goed is voor het publiek, dat daarin niets anders zoekt dan reproduktie van letterkundige beschryving. Maar daaruit volgt dan toch dat myn indrukken my in den weg staan om den artist recht te doen wedervaren. Wanneer 'n bevoegd beoordeelaar over de voorstelling der personen die ik gekend heb, doch die voor hem slechts litterarische produkten zyn, zoo gunstig oordeelt als ik over den nooit bestaan hebbenden Droogstoppel, dan zyn de teekeningen zéér goed. Dit laatste zy gezegd als leek. Over de waarde der teekeningen als zoodanig mag ik niet meespreken. Wel mag ik zeggen dat kostuum en bywerk (sarong, kabaai, pendoppo, kleeding regent &c) juist zyn, behoudens 'n paar twyfelende aanmerkingen. De teekenaar geeft blyk in Indie geweest te zyn. Ik meen dat 'n Adhipatti geen sirihdoos op zyn hoog welgeboren schoot neemt. Ook ben ik niet zeker of 't handvat van de kris niet aan de linkerzyde van den rug zit? Maar misschien vergis ik my. Wel had ik den jongen die den slamat¹. maakt, wat mikroskopischer gewenscht, een kleine ‘mas’ (iets als page). Myn oordeel over 't geheel is zeer gunstig. Vrage: of vak-artisten aanmerkingen maken op wat de franschen noemen: ‘le faire’².. Dit weet ik niet. Over zoo-iets zou nu iemand als de heer Rochussen³. moeten beslissen. Droogstoppel is magnifiek.- Wat zal Verbrugge wel zeggen als-i zich uitgeteekend ziet! Hy is sedert eenige jaren als gepensioneerd resident te Bergen op Zoom. Oud, zwak en ziekelyk. Hy schreide toen-i me weerzag in 79! Na vriendelyke groete met achting Uw Dienstwilligen Douwes Dekker Mag ik U voortaan zoo slordig schryven als aan den hr Funke? 1. slamat: groet, buiging (mal.) 2. le faire: de stijl, de vormgeving (fr.) 3. Rochussen: Charles Rochussen (1814-1894), bekend schilder en illustrator, o.m. van Jacob van Lenneps romans. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 januari 1881 Advertentie voordracht Delft] 12 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Delft op 14 januari in de Delftsche Courant, no. 7. (G.A. Delft; fotokopie M.M.) CONCERTZAAL STADS DOELE. VOORDRACHT van MULTATULI, op Vrijdag 14 Januari 1881, des avonds ten 8 ure. Kaarten à f 1,00 te bekomen aan het lokaal tot 13 Januari. De entréeprijs 's avonds (14 Januari) is f 1.50. [12 januari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 12 januari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(½) beschreven. (M.M.) Rondeel by twee beste Funke! 't Spyt me dat ik m'n vigilant al heb laten weggaan. En ik heb me al uitgekleed ook, d.i. op voet van preparatie voor van avend gezet, anders was ik eerst by U gekomen. Neen, dat kan ik tòch niet want ik heb hier iemand tegen 2 uur besteld. M'n hoofd loopt me om. Dank voor je welkomst briefje.- Ja ik moet me prepareeren voor van avend. Te Rotterdam heb ik slecht gesproken. De reporter van de N.R.C. heeft er te welwillend over geschreven. En ik heb nog geen onderwerp voor Leiden (morgen) en Delft (overmorgen.) Verbeelje. 't Is niet te vergen in dit weer dat ge u zelf in de sneeuw jaagt, maar ach, benoem dan iemand die me van avend hier komt afhalen en aflevert in m'n wachtkamer in 't Nut! En ik ben daar liefst ½ uur vóór den tyd om m'n adem te reguleeren, want by de minste beweging & verplaatsing meen ik te stikken van asthma. Op dit oogenblik is 't wèl, dat moet ik zeggen. Robbers was gister by me. Hartelyk gegroet tt Dek {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 januari 1881 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr.] 12 januari 1881 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1(¾) beschreven. (M.M.) Amsterdam 12 Januari 1881 Waarde Heer Waltman! Och, doe my svp de dienst my (adres Levedag te Leiden) optegeven welke onderwerpen ik in 80 & vorige jaren te Delft behandeld heb? Ik heb¹. noodig dit te weten om myn onderwerp voor overmorgen te bepalen. Vriendelyk gegroet tt DD 1. heb: oorspr. gevolgd door dit [12 januari 1881 Voordracht te Amsterdam] 12 januari 1881 Multatuli spreekt te Amsterdam [12 januari 1881 Aantekeningen voordracht] 12 januari 1881 Aantekeningen, waarschijnlijk gebruikt bij de voordracht over ‘Strafrecht’ te Amsterdam. Twee stroken papier van 343 × 107 mm en 171 × 105 mm. De inhoud lijkt een hergroepering van het materiaal dat twee dagen eerder gebruikt was bij de (voor sprekers gevoel) minder succesvolle voordracht in Rotterdam. Het kursief gedrukte betreft toevoegingen in potlood. De eerste strook is aan weerszijden beschreven. (Map Voordrachten, nr. 69 en 70, M.M.) Natuurlyk Recht Genot ispatriarchaal deugdStam, Staat Wie vertegenwoordigt den Staat? Parlementarismus. Wetgevers waren altyd eenlingen beraadslag. 2e Kmr- Alles in alles: vermeerdering van Genot, verhooging van 't algemeen welzyn. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Bescherming is noodig. Daartoe dient de wet, waarvan onder- (terug op deel Strafrecht. strafr. theorien)- Nog eens: wat is stràf? Wraak? - neen. Waarom straffen wy Om verhooging van genot te bereiken is noodig: 1o altijd boete d.i vergoeding ook boete door 2. bescherming a. tegen den misdadiger b. tegen navolgers.- geen verbetering van den delinkwent! Wie verbetert my? Wie Pincoffs? (glasruit) Zooveel fouten waarmee men zich niet bemoeit! geen kathech. meester! Volksvert.rs die niet present zyn.- vergoeding van mater. schade Welke straf plus terug op al die vroegere soorten van straf. Strekken die tot verbetering van de aangebrachte schade? Integendeel: Kosten veel aan geld en zedelykheid. Cellulair vooral. tuchthuizen zyn broeinesten van ongerechtigheid Nog eens cellulair. Wordt {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} daarmeê iets vergoed? boeten werken niet gelyk lyf-gevangenis en onteerende straffenIdem doodstraf.Beccaria 1762 Calas Volt¹. afgeschaft Toskanen 85 Oostenryk 86 (1803) gemitigeerd door gratie en Circ. att.².- Bezwaren tegen de doodstraf geen goed gevolg van talryke executien- Openbare exetutien. slecht voor de zeden- intramuralemissen openbaar heid- geen zedelyke verbetering van den delinkwent- is onherstelbaar- geen gradatie, speelruimte- niet voor allen gelyk- Heide & Duin Ontginning Natuurlyk recht wie maken de wet (2e Kamer!) Wie passen haar toe. Mag de staatsburger op hun studie 32-38 vertrouwen? Engel. van 1801 Leekenbeschouwing tegen de Juristen. Acta Lachaud. Berryer van der Linden Zotte vonnissen inbreker burgermr schiet proces fosfer {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} proces Jut proces De Jong eerbied Justitie? Waartoe dan openbaarheid? En de appellen? Algemeen rechts gevoel Alles is alles. Zedelykheid Ontwikkeling van ware zedelykheid! geen genoegen nemen met leugen, met kwakzalvers specialismen. De maatschappy heeft behoefte aan en recht op Waarheid, en de mondige burger? 1. Volt.: Voltaire, die zich in de affaire-Calas als verdediger opwierp. 2. circ. att.: circonstances atténuantes; verzachtende omstandigheden. (fr.) [12 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 12 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅔) beschreven. (M.M.) Op envelop de poststempels Amsterdam 13 jan 81 en Geisenheim [onleesbaar = 13/1 81?] en het adres Madame Douwes Dekker Webergasse Geisenheim Rheingau. De brief is op 13 januari voltooid en verzonden. Amsterdam Woensdag avend laat Hoerah! Amsterdam is goed afgeloopen, ik durf wel zeggen: best. Publiek was zeer tevreden, en ik ook. Ik heb gesproken tot byna 11 uur, en ben zeer wel. Er waren veel menschen, ja, de zaal was vol. Vertel dat aan Wou. Ik heb jelui brieven van gister hier ontvangen, en was er heel bly mee. Je zegt mooi weer te hebben. Hier sneeuwt het erg. Best dat je by mevr De Salis geweest bent. Ik houd dat kind van Frau Arnold voor ongezond, en heb eigenlyk medelyden met die menschen die 't zoo goed meenen, dat ze zoo'n ziekelyk nummertje in die aanneem-lotery gewonnen hebben. Ik hoop dat je hoed je goed staat. Anders moet je hier 'n ander koopen. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu een en ander van myn wedervaren. Hoofdzaak is dat de Amsterd. lezing zoo goed is afgeloopen. Ik ben benieuwd naar de kranten. Kwaad durven ze 'r niet van zeggen. Er waren veel reporters op de voorste banken. Maar ik voelde me niet gegeneerd daardoor. He, te Rottm waar betrekkelyk weinig menschen waren (ik geloof nog geen 200) was byna de helft dames. Hier ook veel dames, maar toch niet zóó veel in verhouding. Ik hoop dat de uitslag van deze lezing gunstig mag werken op de opkomst in andere plaatsen. Nog weet ik niet wat ik te Leiden behandelen zal. Ook niet te Delft. Misschien wat ouds. Eigenlyk ben ik nu niet bang meer maar ik zie op tegen die preekstoel te L. en den gang om daarin te komen. Dat is verschrikkelyk. Vandaag bezoek van Funke, Pool, Zürcher (en onbekenden, maar die sla ik over.) Pool was zeer aangenaam zooals ik hem altyd heb gevonden. Hy & Fredi konden niet op de voordracht komen, wat ik niet kwalyk neem. Als ik zelf niet spreken moest, kwam ik er ook niet. Hy zei dat Fredi zeer bly was met je komst.- Zurcher was lief en hartelyk als altyd, en vergeeft me dat ik ditmaal niet by hem geweest ben. Ik had hem van Rotterdam geschreven dat ik eerst vandaag hier kwam omdat ik daar niet wegkomen kon. O, één vrye dag is schrikkelyk. Ik spreek liever alle dagen achter elkaar, of eenige dagen vry. Nu zit ik alweer in den brand hoe ik de zoogd vrye dagen Saterdag, Zondag en Maandag moet besteden. Ik heb van Haspels nog eenige opgaven gekregen: Sat.22 Januariden Haag Sat12 februariEnschede Sat26 febr.Sneek Woensd2 MaartSappemeer Dond3 MaartVeendam Vrydag4 MaartStadskanaal Sat.5 MaartSchiedam Dond.10 Maart (Sappemeer was eerst op 4 maart bepaald. Nu schynt daarvoor Stadskanaal in de plaats gekomen, en Sappemeer op den 2n. Ik vraag aan Haspels hoe dit is) M'n triumf van van avend doet me goed. Ik ben nu niet zoo bang meer. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik denk je Saterdag van Rotterdam geld te zenden. Maar als 't 'n dag of wat later komt, wees dan niet ongerust. Primo kon 't zyn dat ik Haspels niet trof, en 2o misschien verbind ik me voor Zurcher te Amsterdam (schoon ik voor dien dag ook alweer afspraken te Rotterdam heb.) In allen geval moet ik dan al nà Leiden & Delft + - 600 gl. netto tegoed hebben, dunkt me. Ik kan dus aan jou 300 gl. zenden en heb nog, ik hoop ruim over om die oude schuld aan V.D. Hoeven aftedoen, die me bezwaart. Hy kwam me 30 brengen voor Tandem, en Iterson 35 gl. Dat tandem geld zal ik eens apart houden. Het schynt dat V.D.H. na dat scheiden van Buys bekrompen zit. Het spyt me wel. Hy was zoo ingenomen met dat museum!- Funke was als altyd. Daar hyzelf van avend niet komen kon (vergadering Luth. Armbestuur) zond hy van avend om my te convoyeeren¹. &c den heer Dannenfelser die me allerliefst behandeld heeft. D. is gewezen boekverkooper te Utrecht en nu by Funke ik weet niet hoe. Een krasse soliede man.- Wertheim kwam van avend na afloop. Ik houd zooveel van hem. Ik hem². hem (d.i aan z'n mama, zoo'n lieve hartelyke oude Dame) een bezoek van jou en Wou beloofd.- In de gesprekken met Z. kwam het te logeeren vragen nog niet tepas. Toch denk ik dat het er wel op loopen zal, en ik zal 't daarheen leiden. Z'n vrouw is zeer katholiek. Hy pryst haar karakter, maar betreurt haar bekrompen geloovery. Met z'n st.³. zoons is hy niet ingenomen. Hy zegt ze zyn dom, gesloten, bigot⁴., en ik maakte uit z'n uitdrukkingen op: valsch. De meisjes waren liever, zeide hy, maar (ik meen) ook in den geloove. Ik gis dat er sourdement⁵. ongeluk in dat huis is. Zürcher gaf blyk van veel ingenomenheid met Wouter. Nu ga ik slapen. Maar eerst wissel ik van overhemd. Ik heb me nat gesproken. Tot m'n spyt heb ik m'n lange wollen samaar⁶. te Rotterdam laten liggen. Ik heb 't daar aangehad, en 't is best. Ik ben er zoo geheel mee gedekt. Zoodra ik 't terug heb (Saterdag?) wil ik 't alle nachten aantrekken. Donderdag morgen 10 uur Ik zal dezen maar weg zenden. Waarschuw br besteller dat hy als er een brief voor den jongen heer Walter is hem laat roepen. Ik ga naar Leiden. Hart. gegroet in haast gesloten. 1. convoyeeren: vergezellen (naar het fr.) 2. hem: verschrijving voor heb. 3. st. zoons:stiefzoons. 4. bigot: kwezelachtig vroom (fr.) 5. sourdement: op een verzwegen manier (fr.) 6. samaar: lang vrouwenkleed. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 januari 1881 Verslag voordracht Rotterdam in Rotterdamsch Nieuwsblad] 12 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Rotterdam van 10 januari in het Rotterdamsch Nieuwsblad, no. 856. (G.A. Rotterdam; fotokopie M.M.) ‘Dat slot verzoent met veel wat ons van avond heeft gehinderd.’ Onwillekeurig uitten wij gisteravond die woorden toen wij de Nutszaal verlieten, waar Multatuli een lezing had gehouden over het strafrecht. Als spreker denkt of handelt over wat hij deed en leed vóór hij zich zijn weemoedvollen pseudoniem koos, die zoo bekend en beroemd is geworden, wekt hij altijd sympathie en geestdrift en menigeen vroeg zeker met hem of het recht mocht heeten, dat Havelaar nog altijd rondzwerft, nu de laatste officieele rapporten uit Indië luiden dat Lebak, waarvoor hij zichzelven, zijn vrouw en zijn kinderen heeft opgeofferd, geworden is wat hij voor drie en twintig jaren heeft voorspeld: een dorre woestenij, zonder inlanders, zonder buffels, waarvan hij den roof op zoo'n ontzettende wijze heeft voorgerekend in zijne Minnebrieven. Zou er eindelijk recht gesproken worden? Zou eindelijk worden erkend, dat de schrijver van de Havelaar, die deed wat hij kon, zelfs meer dan hij kon, al deed hij het op zijne wijze, recht heeft op wat meer waardeering dan hem tot nog toe is ten deel gevallen. Zal niemand den moed hebben, de voorspellingen van voor 23 jaren, zoo treurig bewaarheid, onder de oogen te brengen van de Regeering, van den Minister van Koloniën en van al die gouverneurs-generaal in ruste, die toch wel even de aandacht hadden mogen schenken aan de waarschuwingen die in Max Havelaar waren gedaan. Wij moeten volmondig bekennen, dat wij ons niet in staat gevoelen van de lezing van gisteren iets te leveren wat gewoonlijk van een verslag wordt verwacht: een overzicht van het gesprokene. Zoo'n lezing vermoeit - niet alleen den spreker. Talloos zijn de onderwerpen die aangevoerd worden: legio is het aantal van geest en vernuft - soms van valsch vernuft - getuigende gevolgtrekkingen, die de spreker maakt uit stellingen van anderen en van zichzelven, en hij voert zijn hoorders zoo dikwijls op zijwegen, dat men moeite heeft den draad vast te houden, die zelden, ook gisteren niet, geheel wordt afgesponnen. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Eene causerie over strafrecht, ziedaar wat de talrijk opgekomen toehoorders gisteren kregen; eene voordracht, luchtig, losjes als elke causerie mag zijn, soms echter getuigende van een diepte van blik die eenig mag heeten, vooral wanneer de spreker tracht door te dringen tot het wezen der zaak, zooals bijv. gisteren, toen hij trachtte op te sporen waar de oorsprong ligt van het straffen en van het strafrecht. Dan beweegt hij zich op een hem bekend terrein, dan wordt zijn blik de blik eens zieners in het ver verleden en uit elke kleinigheid weet hij licht te putten tot verduidelijking van het spoor dat hij vervolgt. Voor hen die de lezing gisteren niet bijwoonden zou het weinig geven of wij iets als een overzicht wilden trachten te geven en zij die haar wel bijwoonden, zullen zelven overtuigd zijn van de onmogelijkheid om hier in enkele regelen een overzicht te leveren. Dat wij melding maken van de lezing, is dan ook voornamelijk omdat elke lezing van Multatuli in zeker opzicht een événement blijft, dat algemeen besproken wordt, al doen zij, naar wij vreezen, wel eens afbreuk aan zijn naam als denker en schrijver. [13 januari 1881 Voordracht te Leiden] 13 januari 1881 Multatuli spreekt te Leiden [13 januari 1881 Aantekeningen voordracht] 13 januari 1881 Aantekeningen gebruikt bij de voordracht over ‘Darwinisme’ te Leiden. Drie stroken papier van 341 × 109 mm, 343 × 107 mm en 345 × 107 mm, aan voor- en achterzijde beschreven. Het kursief gedrukte betreft toevoegingen in potlood. De laatste twee stroken bevatten lijsten met etymologische voorbeelden. (Map Voordrachten, nr. 29, 102 en 103, M.M.) Over Darwinismus in taal, smaak en zeden. Darwinismus = gevolgleer in het algemeen of wordingsleer {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Niet behandelen als uitgewerkt systeem wording tegenst. van schepping genesis.bereschith begin menschelyk idee waar is alles vandaan gekomen. Kosmogonie (alther. meteoren) ook de goede Darwin maakt zulke fouten) Wallace- Om een zaak goed te kunnen beoordelen is kennis harer wording noodig De verklaring der wording brengt geen rechtvaardiging mee. reden.oorzaak- Wording van Staten. patriarchaalstamnatie. aartsvaderlyk despotisme gemeen despotisch republiek.aristokr.demokr. tusschen alles in anarchist.slinger doch geen staatk. behand.- terug op eerste ontwikkeling Taal¹. Darwinistisch Kieuwen?foetus vrouwelyk.kikvorsch. drie soorten van opklimming 1 historisch opvolgend 2 synchronistisch in verschil van klasse 3 historisch opvolgend individueel taal.op, ὑπω.- Lystjes.².- Hedendaagsch bepaald bluf net prettig billyk stämmig slecht net, fair, gentlemanlike comme il faut.³.- Juistheid van weldaden blyk van streven naar waarheid dus zedelyk.- {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} niet esoterisch. niet gem. holl. O.Z. v. H.⁴.- geen etymologie, maar ook geen puritanismus in een woord: smaak- zeden smaak¹. paalbewoners rendier teekening mammouth Druiden (U.L. & M.) modeleeuw schilder, Hans Sachs. Kleeding. alfoer. huis inrichting. geen porte cochère⁵. te zamen in een huisverdiepingen. thür, door, per. poort⁶.- goenons. Koning, kunnen, cône kong, chan- Hr Hera, Er SirCyrus(Cozr) Sar danapel. Janitschar Sjir Ali. Sirdar Seresaner.(30 j.o.) Sara = Hera. = or = er comparat- Kefaly - Kapala, Kop- Schobbejak Lansquenet Belg, muiter, blauwkiel- ma làc moedervocht- scheef - scheel- slang - slank- Omzettingen borst brust gesp geps spect. sceptrum rups rusp bütte tobbe + kom mok {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} topf pot folium loof, leaf cône nok tornen trennen fraai fair- byv. of weglating nagen, knagen nypen knypen nyf knyf nieren frieren stap tap- Bassa, pacha, Bos, Baas.- rail = regel bepaald sarg-zerk. net slecht sarkophaag billyk bluf stämmig prettig geen ondersch schip of fregat¹. lange nagels (jongen) kleine chin voeten Laplace. vrydag zonde. zoen-boetoffer. afhangende beenen. in hemdsmouwen.hs uit- hoed afnemen, casque trekken oostersch hoofdd. op schoeisel uit rechterhand (nauwte ook in de reden) buigen (Robinson) knielen. (zwaardslag) toedrinken. (gif) na U, mevrouw bord weggeven sleep warm kleeden & veel voedsel nemen japanbaden {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Duitsch mannen kussen & zamen slapen preekstoel Jezus, niet akademien. onbevoegd schoon ongeroepen. Kriminalistiek Inkom. r. gesl. levenNepos Redenoorzaak schaamteOude testament Natal,haai gelaat bedekken kinderenPreangerSoenda-str. huwelyken.2e kamer verleiden Frankryk les Femmes Dumas Emancipatie ‘Spoorstations’ Oprechtheid! Geen twee maten. boek & werkelykheid Historie & maatsch 1. Doorgestreept. 2. Hier behandelde Multatuli waarschijnlijk de stroken 102 en 103. 3. Comme il faut: zoals het hoort (fr.) 4. O.Z.v.H.: Onno Zwier van Haren. 1. Doorgestreept. 5. porte cochère: koetsdeur (fr.) 6. Hier begint strook 102. 1. Doorgestreept. [14 januari 1881 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 14 januari 1881 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje post-papier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (M.M.) Geisenheim 14 Jan 1881 Lieve Mevrouw! Wat was 't vriendelyk van U my zoo spoedig te schryven, nadat U Dek gesproken had! Ja, zoodra het plan gemaakt was dat ik met Woutertje ook naar Holl zou komen om dek te zien, en m'n zusters en 'n paar goede vrienden te bezoeken, zei Dek: ‘En dan hoop ik dat je ook een paar dagen in Rott. zult zyn by de familie de Haas!’ En ik zelf hoopte het ook. Hartelyk dank dus, lieve mevrouw! voor uw voorkomend schryven. Met groot genoegen neem ik uw voorstel aan en kom u met ons kind bezoeken. De vriendschappelyke voet waarop U en mnheer de Haas met dek zyn, en de wetenschap dat u hem waardeert doen {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} me verlangen naar een nadere kennismaking, waar ik me slechts genoegen van kan voorstellen. Ik denk over een dag of 10/14 nr myn zuster Pool te gaan in Amsterdam. Vanwaar ik u dan nader schryven zal om den tyd van onze komst te bespreken. Hoe ik Dek tusschen al zyn tochten in te zien zal krygen is me tot nog toe een raadsel. Van morgen heb ik een brief van hem gehad na zyn amsterdamsche voordracht. Hy had daar een talryk publiek en was ook voor zichzelf (betrekkelyk) tevreden, wat in Rott. het geval niet geweest was. Ik ben er zeer bly om daar hy nu meer moed had voor al de voordrachten die hy nog in 't verschiet heeft. Woutertje beweert dat hy Mevrouw de Haas en uw huis en de jongelui nog heel goed kent. Ik ben niet zeker of hy zich niet vergist want hy was voor twee jaar nog heel jong, en daarby de indrukken van de toenmalige reis waren menigvuldig; Maar de Mevr. de Haas die hem al die mooie plaatjes zond en zooveel andere geschenken gaf kent hy zeker; en toen ik hem te bed lei vroeg hy of ik U schryven wilde dat hy een lieve jongen is, en dat hy zich verheugt om met de kinderen te spelen. Ontvang lieve mevrouw met mynheer myn hartelyke groeten en geloof my Uw zeer toegenegen Mimi Douwes Dekker Schepel [14 januari 1881 Verslag voordracht Amsterdam in Algemeen Handelsblad] 14 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Amsterdam van 12 januari in het Algemeen Handelsblad, no. 15831. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De heer Douwes Dekker (Multatuli) trad gisterenavond voor een talrijk publiek op als advocaat tegen de beide rechten. Na strafrecht, het recht om te straffen te hebben afgekeurd, als macht in handen van ‘specialisten’, bestreed hij de theorieën van goddelijk en justicieel recht. Hij keurde de gebruikelijke rechtspraak en rechtspleging af en zag in de voordurende afwisseling het bewijs van twijfel bij wetgevers en rechters. Hij bestreed de ‘juristerij’ wijl zij berust op wetten van een vanzelf onbeschaafder voorgeslacht, en keurde het beroep op oude vonnissen of hooger hoven af, alsmede het verleenen van gratie. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Een en ander werd door tal van, meermalen aardige anecdoten gekruid, nu en dan met een minder malsche opmerking aan het adres van dezen of gene. Met den lof aan de samenstellers van het nieuwe strafwetboek gebracht, kon hij niet instemmen. Hij vindt er geen nieuw uitgangspunt, geen beteren grondslag in. De naar aanleiding daarvan in de Kamer gevoerde discussiën over dierenbescherming ontgingen zijn spot niet; de argumenten tegen wederinvoering der doodstraf gingen volgens hem niet op, ofschoon hij er thans noch voor-, noch tegenstander van is. Gevangenis achtte hij echter voor de meesten geen straf; het gepleegd onrecht aan de maatschappij wordt er niet door vergoed. De vergoeding, die boete was het ‘natuurlijk recht’ dat hij begeerde. Voor de straf als wraakmiddel trede arbeid, zware arbeid in de plaats. Aan het slot van zijn betoog van waarheid en recht, wraakte Multatuli het, dat men toejuicht voor Atjeh 'tgeen men vloekt in de Transvaal en eischte hij, onder herinnering aan den Havelaar, recht voor het ‘nu woestenij geworden’ Lebak. [14 januari 1881 Verslag voordracht Amsterdam in Het Nieuws van den Dag] 14 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli van 12 januari te Amsterdam in Het Nieuws van den Dag, no. 14. (Knipsel M.M.) De Heer Douwes Dekker Multatuli heeft gisterenavond in het Nutsgebouw een vrije voordracht gehouden over het strafrecht. In losse, vluchtige trekken gaf de spreker zijne denkbeelden aan over hetgeen het strafrecht moest zijn, namelijk geen Goddelijk recht, geen juridisch recht, maar een natuurlijk recht. Of het Recht, het groote probleem van zoovele eeuwen, het vraagstuk, dat zoovele duizenden mannen van geest en hart heeft beziggehouden, ditmaal wel zijn bevoegden beoordeelaar gevonden had, betwijfelen wij. Het is geen onderwerp dat met sarcasme een stap verder komt. Een publiek, welks talrijkheid den spreker thans tot ‘innige dankbaarheid’ stemde, hoorde intusschen de voordracht met aandacht en waardeering aan. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} [14 januari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 14 januari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(⅔) beschreven. (M.M.) Met gedrukte kopjes Ch. Brugma Hotel Weimar Rotterdam. Leiden, hotel Levedag waar ik ± acht dagen m'n hoofdkwartier denk te houden. beste Funke! God bewaar me dat ik hulp zoeken zou by cameraderie! Te Rotterdam had ik slecht gesproken en ik was boos dat de Rotterd. Ct (Uit welwillendheid? Uit domheid?) mn voordracht te goed beoordeeld had. Gister hier te Leiden was m'n voordracht sobertjes, en ik neem 't niet kwalyk als ze my matig (of in 't geheel niet!) pryzen. Maar de beoordeeling van m'n voordracht in 't Hbl en in 't ‘Nieuws’ is infaam. Het Hand.bl. is my steeds vyandig geweest, van den Havelaar af. (Zie de recensie van M.H. in 't voorjaar van 1860! Uilig!) En in 't Algemeen neem ik van zoodanige dagblad... richting¹. (?) geen notitie. Maar 't ‘Nieuws’ is Uw blad, en nu spyt het me te meer dat Gy niet by de voordracht tegenwoordig zyt geweest. De heer Dannenfelser deelde my mede dat de hr De Veer niet in de zaal was. Alzoo 'n reporter van de 2 of 3 klas. Welnu, hy zou zoo niet hebben durven schryven als gy zelf, tegenwoordig geweest zynde, in staat waart geweest een persoonlyken indruk of opinie tegenover zyn geschryf te zetten. Wees nu zoo goed aan ieder bevoegde die de voordracht bywoonde te vragen of zoo'n beoordeeling geen kwajongenswerk is? Die tegenstelling van ‘mannen met hoofd en hart’ tegenover my, is wat erg! Ik meen beter dan de advokaterige wettenmakers in de 2e Kamer en de advokarige toepassers der wet, bewys van hoofd en hart te hebben gegeven. En wat recht tot meespreken aangaat, voor byna 40 jaren reeds was ik voorzitter eener rechtbank die krimineele vonnissen sloeg. Is 't fatsoenlyk dat de eerste de beste onbekende die door 'n krant als reporter gebruikt wordt {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} van die positie gebruik maakt z'n meerderen te beschimpen. Wat heeft dat onbekend schryvertje geleverd? ‘Onbekend’ niet omdat-i z'n naam er niet onder zet, maar omdat die naam tòch niet buiten 'n heel klein kringetje bekend wezen zou, al teekende hy daarmee. Geloof me, beste Funke, m'n verontwaardiging geldt meer de zaak als publieken onredelykheid (en nu in-verband met uw blad, dan myn persoon. Over 't geheel acht ik couranten litteratuur zeer weinig, en antwoord zelden of nooit. Myn kopy heeft geldswaarde, de hunne ligt twee dagen na 't drukken op de beste kamer².. (De opmerking is niet van my. Ze werd me gemaakt door... een redakteur van 't Handelsblad. Die zelfkennis is om te kussen!) Dat ik in den regel geen nota neem van court artikels (tenzy ter beoordeeling van 't peil der Alg. Zedelykheid!) blykt byv. nu hieruit dat het Handbl. 'n positieve onwaarheid over m'n voordracht zegt, die ik niet eens beantwoord, gelyk ik met 'n beroep op alle hoorders doen kòn. Neen, dat is 't niet! Ik erger my over 't booze, over 't domme. Vraag allen bevoegden of dàt 'n behoorlyk verslag van m'n voordracht is, en vraag U zelf of 't den my (en de wereld) onbekenden reporter past, zich zoo over my uittelaten! Hartelyk gegroet tav Dek Hoe oud is dat mannetje? Wat heeft-i bygewoond, wat heeft-i verricht? Welke aanspraak heeft hy (zich ‘wy’ noemende) op zóó'n toon? Wanneer ik al mn hoorders van verleden woensdag voor 'n nieuwen spreekbeurt opriep en by die gelegenheid me op hen beriep, zou ik zeer betwyfelen of uw reporter indien hy aanwezig was, zich op z'n gemak zou gevoelen. Voor de eer van Uw blad moogt ge zooiets niet gedoogen.- Stukken die ik (ambtelyk) over strafwetgeving schreef in 1852, zyn onlangs uit de archieven opgezocht en herdrukt. (By de behandeling der afschaffing van rottingstraf). Men heeft daarby myn advies niet gevolgd, maar uit het raadplegen van m'n opinie uit 'n zoo lang verleden tydvak, schynt dan toch te blyken dat men my aanzag voor bevoegd om meetespreken. Mag nu de eerste de beste onbekende die niets presteerde me zóó behandelen? {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat moeten de hoorders die onweersprekelyk blyk gaven van ingenomenheid met m'n voordracht, van Uw blad denken! 1. richting: vonnis. 2. beste kamer: w.c. [14 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 14 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (M.M.) Op envelop een stempel Leiden en poststempels Amst.-Rotterd. 14 jan 81 en Geisenheim 15/1 81 en het adres Mad Douwes Dekker Webergasse Geisenheim Rheingau. Leiden 14 Jani Donderdag¹. lieve beste Mies! Gistravond heb ik 't hier maar redelyk goed gedaan. Ik was niet tevreden. Ook was er niet veel publiek. Erger dan dit hinderden my de twee kranten die ik van Amstm gelezen heb. Handelsblad & ‘Nieuws’. Beiden waren infaam. Ik had niet gedacht dat ze by de ingenomenheid van t Publiek zoo hadden durven schryven. Als ik dat had kunnen voorzien had ik je 't Hb. niet na m'n vertrek uit het Rondeel laten zenden. Ik had er 'n adresje voor achtergelaten.- M'n eerste plan was geweest van avend na de voordracht van Delft naar Rotterdam te gaan. Maar 't logement hier is best. Ik ben hier liever dan te Rottm. Ook omdat ik hier minder aanloop heb. Alzoo ik kom van avend hier terug, en neem hier m'n hoofdkwartier zoolang ik plaatsen te bedienen heb op den hollandschen spoorweglyn. Dus t en met den 22 toe, misschien wel tot ik naar Breda ga. 't Is me veel waard in één logement me zoowat thuis te maken. En 't hotel Levedag is uitstekend. Kamer, bediening, alles. Ik ben nog niet besloten wat ik van avend kiezen zal. Maar dit is me byzaak.- Een der drie vrye dagen (Sat. Zondag, Maandag) wil ik naar Amsterdam gaan, geheel alleen voor Zurcher. Reeds vroeg ik hem welken dag hy kiest. Dit ook in verband met de periodieke ongesteldheden & stilliggery van z'n vrouw.- Ik heb Funke op de kwajongensstreek van zn reporter opmerkzaam gemaakt. Ik voel me heel wel. En zie niet tegen van avend op.- {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Och, ik heb nu (2 uur) nog niets gedaan dan briefjes postkaarten, visites afwachten - in een woord drukte. Nu moet ik aan mn voordr. beginnen. Ik had Wou 'n brief willen schryven. Die zal weldra komen. Maak 't nu goed voor me, en kus hem. Dag beste Mies. 1. Bedoeld wordt vrijdag. [14 januari 1881 Voordracht te Delft] 14 januari 1881 Multatuli spreekt te Delft [15 januari 1881 Verslag voordracht Leiden in Leidsch Dagblad] 15 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Leiden van 13 januari in het Leidsch Dagblad, no. 6413. (Knipsel M.M.) Een vrij talrijk dames- en heerenpubliek, om de woorden van den spreker zelven te bezigen, de élite van Leiden, wat ontwikkeling betreft, had zich gisteravond in de bovenzaal der Stadszaal vereenigd, om een voordracht aan te hooren van den strijder en lijder voor zijne beginselen: Multatuli. Het onderwerp was ditmaal het Darwinisme, of liever de wordingsleer toegepast op zeden, gewoonten, godsdienst, in één woord, op alle verschijnselen van het leven. Ieder die Multatuli eenmaal gehoord heeft, zal begrijpen dat het niet mogelijk is den machtigen denker in ons kort bestek voet voor voet te volgen bij zijn betoog van wat hij voor de ware beginselen van deugd en zedelijkheid houdt, en bij zijn strijd tegen huichelarij en onwaarheid, ook ditmaal schering en inslag zijner van vernuft tintelende rede. Wij zullen dan ook slechts eene poging wagen om door het neerschrijven van enkele punten een flauw denkbeeld te geven van den rijkdom van het gesprokene. Twee theses werden door den spreker vooropgezet: 1o. Men kan geen zaak beoordeelen zonder de wordingsgeschiedenis er van te kennen, en 2o. Te weten hoe een zaak geschiedt, is niet voldoende; het waarom is noodig; niet alleen de oorzaak, maar ook de reden moet gekend worden. De oorsprong van den Staat is het familieleven, en wel de onderworpenheid van het kind (la chose) aan vader en moeder; de uitbreiding daarvan is het patriarchaal gezag, over een geheelen stam. Door het misbruik van gezag revolutie, en verdeeling van het gezag. De spreker verkoos een éénhoofdige regeering boven {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} de republiek, omdat slechts het individu intelligentie en geweten kan bezitten en één dolksteek hem, zoo hij slecht regeert, onschadelijk kan maken. Kennis der taal is niet de zoogenaamde taalkunde, d.i. de kunst om de regelen van een bepaalde taal toe te passen, maar het opsporen der wortels die alle talen met elkander gemeen hebben. De eerste oorsprong van de taal zijn de klanken, waaronder de rollende r een groote rol speelt, en die als behoorende tot de menschentaal aan alle talen gemeen zijn. Men denke slechts aan Arno, Arnemuiden, Rhône; het Maleische ‘kapalla’ en het Grieksche κεφαλἠ; koning en cône. (Het woord Jehova gaf hier weder aanleiding tot een scherpe critiek van het heerschende godsbegrip). Den mensch leert men uit zijne daden kennen en het best uit zijne kleine daden, omdat die de natuurlijkste zijn. Verder moet men bij het beoordeelen van zeden en gewoonten letten op het verschil in volksaard, zooals Nepos reeds in de voorrede van zijn ‘Levens van beroemde mannen’ aan zijn vriend Atticus schreef. Wat is zedelijkheid? Etymologisch wat volgens de gewoonte is; naar de sociale opvatting: het waarlijk goed zijn. Huichelarij en leugen zijn onzedelijk. Door de laatste aan kinderen voor te praten, wordt hunne verbeelding geprikkeld. Romans zijn voor hen die de wereld niet kennen, aller verderfelijkst, door hunne onware voorstellingen. - Het zou ons te ver voeren wanneer we dit laatste gedeelte van des sprekers rede, waarin met bijtend sarcasme de ondeugden der maatschappij en de conventioneele zedelijkheid ontleed werden, eenigszins tot zijn recht wilden doen komen. Met onverflauwde belangstelling werd de begaafde spreker door zijne hoorders ongeveer drie uren lang gevolgd, terwijl het niet aan herhaalde toejuichingen ontbrak. Gaf dus zijn auditorium hem alle reden tot tevredenheid, zoo was daarentegen de afstand van de wachtkamer des sprekers tot de bovenzaal, en het trappenklimmen, dat, om deze te bereiken, vereischt wordt, hem een zware grief. Hijgend van vermoeienis kwam de spreker binnen, en het was hem geruimen tijd onmogelijk een woord te uiten. Op de energieke wijze hem eigen, gaf Multatuli dan ook, zoodra hij zich eenigszins hersteld had, evenals bij eene vorige gelegenheid lucht aan zijne verontwaardiging dat het beroemde Leiden niet beter voor zijn sprekers weet te zorgen. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Had deze spreker alzoo reeds vóór den aanvang reden om ontstemd te zijn, spreker en hoorders te zamen hadden die gedurende de voordracht zelve te over. Op uiterst hinderlijke wijze weerklonk toch het straatrumoer door de zaal. Een onophoudelijk tramgebel, gevoegd bij het gejoel en gegil der door het wintervermaak opgewonden menigte, maakten meermalen den spreker onhoorbaar. [15 januari 1881 Advertentie voordracht Dordrecht] 15 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Dordrecht op 19 januari in de Dordrechtsche Courant, no. 13. (K.B. 's-Gravenhage; afschrift M.M.) voordracht van MULTATULI in de zaal van van der horst op Woensdag 19 Januari 1881, des avonds ten 8 ure. Toegangskaarten à f 1. - te bekomen aan het lokaal. Des avonds aan het Bureau f 1.50. [15 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 15 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Op envelop een stempel Aangeteekend en poststempels Leiden 15 jan 81 en Geisenheim 15/1 81 en het adres Mad. Douwes Dekker Geisenheim Rheingau, met daarboven in handschrift het woord ‘aangeteekend’. Leiden, hotel Levedag. Lieve beste Mies! Uitblazen vandaag! Ook Delft is achter den rug en 't was zeer goed. (Veel beter dan Leiden, hoewel de Leidsche krant gunstig schryft. Er gaat een ex. hierby.) Ja, gistravend heb ik goed gesproken, schoon ik niet zeggen kan dat er veel menschen waren. Meestal de jongelui van vrye studie en maar weinig dames. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik neem Funke onderhanden over z'n Nieuws. Oordeel laat ik vry maar ik vorder behoorlyker toon. Ik zend hem byv. de Leidsche Ct en morgen ook de Delftsche om z'n redakteurtjes 'n lesjen in toon te geven.- Ja, ik heb 'n heerlyken rustdag voor me, juist hier te Leiden waar ieder denkt dat ik lang weg ben. Mooie kamer, goed licht, allerte bediening. 't Kon niet beter. Zoolang mogelyk houd ik hier hoofdkwartier, d.i. 'savends nà 'n lezing te Schiedam, Haarlem Haag hier terug. Dat is aangenamer dan telkens van bed &c te veranderen. Ook 't in- en uitpakken scheelt veel. Nu blyft m'n boeltje liggen zooals ik 't hebben wil. Maar die kou gistr'avend! Dat was 'n sjouw. En na de voordracht met 'n nat hemd naar in en van den trein. Toch ben ik heel wel. Morgen ben ik by Zurcher. Dat heet: 'savends hier terug. Van de drie opgegeven vrye dagen koos hy pr telegram Zondag. En nu regel ik dáárnaar sommige dingen met rotterdam, Waltman &c. En vandaag blyf ik thuis!- Daantje². kwam gister by me en was als altoos. Hy wou me naar den trein brengen doch ik bedankte omdat ik hem niet in de kou wou laten ryden voor niemendal. Ook was ik moe, en hygend door de scherpe kou. (Maar nu héél wel) Ik ga nu 'n briefje aan Wou schryven- 't Is al af.- En, wel beschouwd, kan ik je vandaag wel al 300 gl zenden. Ik houd genoeg in handen en heb nog te goed van Haspels. Ik hoef dus niet op de afrekening te wachten. Ben je nu met die 300 gl. geholpen? Zoo neen, geneer je niet. Ik zou je meer zenden maar dan moet je nog n paar dagen wachten, en misschien heb je hieraan genoeg. Dan hoef je¹. dáárop niet te wachten om je reis te bepalen. Meinentwege hoe gauwer hoe lièver. En mocht je nu om een of andere reden liever vroeger willen gaan dan Fredi of Chris of Marie Versl. je wachten, ga dan maar in 'n Logement. Je bent alzoo in 't bepalen van je reis geheel vry, niet alleen van my maar ook ten-opzichte van je logeer menschen. Zeker heb je 'n brief van mevr. de Haas gehad om je te vragen. Je kunt dus ook dáár terecht. Doe het naar goed vinden. Heb je méér geld noodig, geneer je niet.- Schryf na ontvangst dezes (ik gis dat je 'm maandag ochtend {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} krygt) nog ééns naar Levedag, d.i. als je niet zeker bent in 't uitrekenen van 't adres ‘spreeklokaal’ in de plaats waar ik voordraag. Nu dag beste Mies, ik hoop dat je geen al te koude reis moogt hebben! Of er nu nieuwe kaartjes zyn om dóór Keulen te komen om nieuwe te nemen. Het nemen van 'n nieuw kaartje dáár, zou zoo lastig niet wezen als men z'n goed kon doen overboeken door 'n dienstman. Maar ze zeiden my dat ‘der Herr selbst dazu kommen sollte.’ Een bespottelyke tyrannie. En vooral als je met 'n kind reist! Ik hoop dat je een durch billet krygen kunt. Dàn heb je wat aan je rust kwartiertje in Keulen. Het doorgaan tot Cleef komt me of Crefeld geraden voor. Dan kan Wou in tyds naar bed, en den volgenden dag heb je keus van trein. Misschien wil je dien volgenden dag (al is't dan in 'n logement) een dag te Arnhem blyven om de Oebe's te zien en mondelings afspraak te maken. Misschien is't je makkelyk van dáár uit te regelen wanneer je naar de Haas, Versluys, Fredi & Chris wilt gaan! En naar anderen in't Noorden. Overmorgen rapporteer ik over Z's omgeving. 2. Daantje: Adriaan Daniël, baron van Verschuer (1848-1924), bewonderaar en goede kennis van Multatuli. 1. hoef je: oorspr. stond er kan je. [15 januari 1881 Verslag voordracht Leiden in Leidsche Crt.] 15 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Leiden van 13 januari in de Leidsche Courant, no. 12. (G.A. Leiden; fotokopie M.M.) Leiden. 14 Januarij. Gisteren avond hield Multatuli in de Stads-gehoorzaal zijne aangekondigde voordragt. Hij opende zijne rede met zich te beklagen over de afmatting, die hij moest doorstaan, voordat hij zijn spreekstoel was genaderd. Nergens was zulk eene slechte gelegenheid tot spreken als hier in het beroemde Leiden, zeide hij. Het onderwerp van zijne voordragt zouden wij het best kunnen noemen Darwinisme, niet in den zin van hetgeen ons Darwin leert, maar in dien van de leer van het ontstaan der dingen, van hare wording, waarbij oorzaak en reden nimmer met elkander mogen verward worden, hetgeen spreker met eenige voorbeelden ophelderde. Hij begon met zijne toehoorders een kort over- {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} zigt te geven van de wordingsleer der staten, hij zette uiteen hoe aanvankelijk eenige huisgezinnen zich vereenigd en den oudsten hunner als patriarch gekozen hebben, hoe langzamerhand die enkele familiën zich vermenigvuldigden en in aanraking met andere stammen kwamen, waaruit strijd en oorlog voortsproten, hoe de eenen stam aan den anderen werd onderworpen en die oorspronkelijk enkele familiën tot een volk aangroeiden. Op dezelfde wijze was ook de menschentaal ontstaan. In den beginne niets anders dan klanknabootsingen, welke men nog in alle talen terugvond, werden deze uitingen langzamerhand door andere gevolgd en vermeerderd, en zoo kwam de taal tot stand. Hierin bestond hoofdzakelijk het eerste gedeelte zijner rede. Na de pauze besprak hij het ontstaan van sommige manieren, als b.v. de lange nagels en kleine voeten bij de Chinezen in zwang, het afnemen van het hoofddeksel bij het groeten, den oorsprong van het bijgeloof van de Vrijdag, om te eindigen met eene critische beschouwing van de hedendaagsche zedelijkheid, die slechts tot leugen en huichelarij voerde. Met een hartelijk woord van dank voor de welwillende aandacht, welke zijne toehoorders hem hadden geschonken, besloot hij deze voordragt. De luide toejuichingen, die op deze woorden volgden, bewezen dat ook het publiek van zijn kant ten zeerste was voldaan. [15 januari 1881 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr.] 15 januari 1881 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅔) beschreven. (M.M.) Leiden, 15 Januari 1881 beste Waltman M'n Amsterdamsche vriend heeft den dag van morgen gekozen, Zondag. Ik kon dus over vandaag en maandag beschikken. Maar 't is nu al drie uur in den middag, en ik heb me nog niet... gewasschen! Als ik in Holland kom, word ik begraven onder 'n sneeuwbui van allerlei dingen. Daarby ben ik telkens onwel (op dìt oogenblik niet) en dikwyls geagiteerd. Verbeelje, ik durf zeggen dat ik te Amsterdam goed gesproken heb en 't publiek was zeer tevreden. Zie eens die lamme behandeling in 't Handelsblad, en {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} die kwaadaardige regels in 't ‘Nieuws.’ Funke zelf was niet tegenwoordig. Anders hadden zy 't niet durven doen. Het is de moderne dominee De Veer die zoo-iets voortbrengt. Ik schryf er aan Funke over. ‘'t Oordeel van uw onbekend reportertje is my onverschillig, zeg ik, maar ik kan 'n fatsoenlyken toon eischen.’ Om een staaltje van toon te geven zend ik de Leidsche Courant waarin m'n voordracht hier besproken wordt. ‘Mooi’ of ‘niet-mooivinden’ is hier de vraag niet. De Leienaar behandelt me fatsoenlyk. Dit verwacht ik ook van de Delftsche rapporteur. Wilt ge dus zoo goed zyn één Ex. van den Delftenaar aan Funke te adresseeren? Hy is door my geprevenieerd omtrent de beteekenis. En wilt ge'r my ook een zenden of meebrengen? Want, als ge de goedheid hebt maandag hier te komen zal ik m'n dag daarnaar richten. Wees zoo goed my te schryven (hotel Levedag) hoe laat ge komt, en met welken trein ge vertrekt? Ik zal dat kombineeren met rotterdamsche afspraken. Hartelyk gegroet van tt DD Zend me liever de courant, dan vind ik hem morgen avend van Amstm komende, en kan hem aan m'n vrouw sturen (d.i.) als-i niet onaangenaam luidt. [15 januari 1881 Brief van Mimi aan D.R. Mansholt] 15 januari 1881 Brief van Mimi aan D.R. Mansholt. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅔) beschreven. (M.M.) Geisenheim 15 Jan. 1881 Weledele Heer! Uw aangeteekende brief is gister alhier in orde ontvangen. Ofschoon ik hem reeds aan D. nr Leiden opgezonden heb, wil ik u toch de ontvangst melden daar D. by al zyn drukten van voordrachten en reizen misschien niet terstond in de gelegenheid daartoe is. Met de meeste hoogachting Uw dienstwillige M Douwes Dekker geb. Schepel [15 januari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 15 januari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} Leiden 15 Januari 81 beste Funke! Eergistravend heb ik hier te Leiden niet zoo goed gesproken als te Amsterdam. Ik zeg dit met dezelfde oprechtheid als waarmee ik durf beweren gister te Delft wèl goed gesproken te hebben. Doch dit doet er nu niet toe, want het is me niet te doen om mooivindery. De zaak waarover ik U gister schreef betreft den toon en 't standpunt dat zoo'n onbekend reportertje meent te moeten innemen. Wat den toon aangaat verzoek ik U eens te lezen hoe de Leidsche reporter z'n verslag inkleedt. Prof v.d. Hoeven de voorganger van den haagschen prokr Generaal en Moddermans opvolger was onder myn gehoor. De reporter van de Leidsche Ct heeft meer met hèm dan met my te maken. Allicht zou 'n leidsche redakteur meenen z'n hof te maken aan 'n leidsche autoriteit, door my die daar spreken kwam onder den rook der akademie, uit de hoogte te behandelen. En tòch, zie hoe fatsoenlyk (ik zeg, wat den inhoud aangaat, te gunstig, want het leek er niet naar dat ik te L. slechter¹. sprak dan te Amsterdam. Zie eens hoe beleefd hy me behandelt! En let s v p op z'n verantwoordelykheid vis-à-vis de (soms pedante en uitsluitende².) studentenwereld!- Maar er is meer. Ofschoon ik hier niet over 't Recht van Straffen sprak, kwam 't in m'n rym te pas een en ander zeer scherps over 't nieuwe wetboek te zeggen. Ik beschuldigde Modderman van verregaande onzedelykheid in 't, op straffe van rechtsvervolging, dwingen tot huwelyk, in gevallen van zoogn verleiding. Welnu, na de lezing kreeg ik bezoek van drie studenten, alle drie juristen, leerlingen van V.D. Hoeven, gew³. leerlingen van Modderman, die... (ik dacht dat ze my 'n standje kwamen maken!) die me kwamen bedanken voor wat ik dáárover (en over nog een en ander uit het nieuwe wetboek, nl. dat er geen nieuw principe in heerschte zooals aan 't jaar 1881 past!) gezegd had. Ik beroep me niet op de opinie van die jongeluî om m'n meenin- {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} gen te verdedigen maar vraag of zulke blyken⁴. van sympathie, uitgaande van personen die uit den aard der zaak neiging voelen my als ‘leek’ onbevoegd te verklaren, ik vraag of 't niet bewyst dat Uw reporter zich kwajongensachtig aanstelde door me zóó te behandelen. Èn in zeer speciale rechtsoefening, èn in algemeene menschkunde beweer ik m'n sporen verdiend te hebben, en dit geschiedde wat het eerste punt aangaat hoogstwaarschynlyk vóór Uw reporter geboren was!- Ik verzoek Waltman U de Delftsche Courant te zenden waarin m'n lezing van gistr' zal besproken worden. En dit, zonder te weten hoe de Delfsche redakteur my zal beoordeelen. Dìt is my ook onverschillig. Maar zeker is 't dat de toon behoorlyk wezen zal. De tegenstelling van my tegenover ‘mannen met hoofd en hart’ accepteer ik nièt! Ik ben overtuigd dat gy dezen indruk met me deelt. Ik vorder noch verwacht dat ik geprezen word in een blad dat onder de leiding staat van den heer De Veer, die verder van my af staat dan Ds Kuyper of Alb. Thym. Maar ook van de Veer, of van de onder zyn leiding werkende jongeluî heb ik aanspraak op 'n fatsoenlyke behandeling. Geloof asjeblieft dat ik, deze zaak zoo ernstig opnemende minstens evenzeer gedreven word door belangstelling in 'n zaak die U aangaat, als door persoonlyke verstoordheid. Het Handelsblad dat blyk geeft niet eens te weten waarover ik gesproken heb, antwoord ik niet eens. Wel zal ik 't nu en dan aanhalen als blyk hoe er gereporterd wordt. De onnozele verslaggever meent dat ik over 't ‘Wetboek van Strafrecht’ gesproken heb. M'n voordracht liep over 't ‘Recht van straffen door de maatschappy, en de vraag waarop dat recht gegrond was.’ heel iets anders dus dan 'n telkens veranderend wetboekje. Ook heb ik niet gezegd dat de rechtspleging niet door Specialiteiten moest worden uitgeoefend, maar ‘dat wy die specialisten op de vingers moesten tikken als ze kwakzalvery plegen’- Hartelyk gegroet, beste kerel. Het spyt me als ik U iets onaangenaams berokken, maar 't is wat erg, dezen keer. Uw vriend DD {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw reporter zou niet zóó hebben durven schryven als gy in de zaal waart geweest! Let wel dat ik U de Leidsche (en Delfsche) Cournat zend om den toon, de behandelingswys niet om de pluimpjes die wat Leiden aangaat niet eens verdiend zyn. Ook weet ik niet eens of Delft gunstig oordeelt, maar de toon zal fatsoenlyk zyn! 1. slechter: wschl. bedoeld beter. 2. uitsluitend: hier: exclusief, zelfgenoegzaam. 3. gewn: gewezen. 4. zulke blyken: oorspr. stond er 't blyk. [16 januari 1881 Advertentie voordracht Breda] 16 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Breda op 25 januari in de Bredasche Courant, no. 5. (K.B.'s-Gravenhage; fotokopie M.M.) Van deze voordracht is geen verslag teruggevonden. VOORDRACHT VAN MULTATULI, op dinsdag 25 januari in de comediezaal, des avonds ten half acht uur. Prijs bij inteekening f 1.-; aan de zaal f 1.50. lijsten ter inteekening liggen bij de voornaamste boekhandelaars. Plaatsen zijn vooraf te bespreken aan het Comediegebouw, à 10 cents extra voor iedere plaats. [16 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 16 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Twee enkele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) De brief werd op 17 januari voltooid. Leiden, hotel Levedag Zondagavend 11 uur lievebeste Mies! Ik ben terug van Amsterdam waar ik den dag by Z.¹. heb doorgebracht. Straks rapport daarover. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb je brief No 3 die naar Delft geadr. was hier ontvangen. Dank je wel en ook Wou voor z'n briefje over de babbelepraatjes van den timmerman. Zeg, is de slee². wel zwaar genoeg om op te kunnen steunen? Je moet maandag eerste bestelling ontvangen myn brief van gister met 300 gl. Ook Wouter met zelfde post een brief. Die zyn gister³. ± 4 uur hier op de post gedaan, en moeten dus heden middag aangekomen zyn. Lieve Mies, als je meer geld hebben wilt, hoop ik toch dat je 't zegt. Je moet je niet, om wat ook, gegeneerd voelen. Als 't waar is dat je aan die 300 gl genoeg hebt, kun je nu zelf je reis bepalen. Van myn part hoe gauwer, hoe liever. Wil je byv. als Fre en Chris je nog niet wachten, eerst in Arnhem, dan byv. te Utrecht in 'n Logement gaan, geneer je niet. Ik heb wel schik in die vryheid van beweging. Al wat je doet, zal ik goedvinden. Maar ik zie voor jelui wel wat tegen de kou op. Regel je reis toch zoo makkelyk als maar kan. Van Betsy vond ik zoo even thuiskomende 'n toenaderend briefje. Eigenlyk heel lief. Ik zend het je, en zal vriendelyk antwoorden. 2o Een brief van Funke over 't stuk in 't Nieuws. Hy is hartelyk en goed zooals altyd. Ook hèm ergert de zaak. En dat is me voorloopig genoeg. Over Leiden zond ik je 'n krant. Heb je die? En ik verzocht Waltman je 't verslag van Delft te zenden, te Amsterdam en Delft heb ik 't best besproken. Het voordragen zelf kost me weer niets. Zoodra ik daar sta, gaat het vanzelf, en ook de voorbereiding neem ik heel makkelyk op. 3. Vriendelyke brief van de Houwers. 4e, 5, 6 (doch die kreeg ik al gister en eergister) brief over 'n schuld van Eduard. (afgewezen!) brief van Châteleux om geld. (afgewezen, of: ik zàl dit doen. met verwyzing naar Harderwyk.) en nog andere rotte brieven. Menschen die me te logeeren vragen (knorrig geantwoord.) Een bakker die doof is en niet zonder vrouw kan en my geld vraagt om 'n affaire op te zetten. (niet geantwoord.) Een ware kaleidoskoop.- De kellner zeide my dat Van Zuylen me graag wou spreken. 't Schynt dat ze van avend hier gespeeld hebben. (Uitgesteld tot morgen omdat ik moê ben van m'n Amsterd reis) Toch spyt het me nu, want morgen ochtend wacht ik Waltman hier, en ik had {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} liever V.Z. (die zeker door Truida is gezonden) van avend afgedaan, maar wil er nu niet meer om schellen daar ik nu eens heb uitgesteld tot morgen. Zie zoo nu, 't relaas van mn wedervaren. Z en O.F.⁴. waren aan den trein in het rytuig. De ontvangst was allerliefst, ook in hun huis. Eerst met hun beidjes op 'n kamer wat gepraat toen om ‘koffitedrinken’ naar truida's ‘mooie kamer.’ Wat moeten die menschen 'n geld hebben! Ik merkte aan Mevr. Z. dat hy zeer hartelyk over je gesproken had, en Oom F ook. (Ik heb schoone schilderyen van O. Fr. gezien, en ben benieuwd eens te hooren hoe hy in de kunstwereld aangeschreven staat. Hy schynt 'n innig goed mensch te zyn, en kinderlyk!) Leiden, Maandag morgen 10 uur Bezoek gehad van Haspels die hier gespeeld heeft. Hy bracht me weer geld⁵.. 't Best is dat ik je maar weer 200 gl. zend. Dan heb je zeker genoeg. En je hangt met je reisplannen niet dáárvan af. Nu wacht ik straks van Zuylen. En Waltman! Doch beiden kunnen niet lang blyven. Dan ben ik weer vry vandaag. Morgen spreken te Schiedam. Overmorgen Dordt. Ik laat m'n koffer hier staan om hier terug te komen tot Haarlem en Den Haag afgeloopen zyn. 't Is hier beter dan te Rotterdam. Best logement en goede bediening. Ook, geloof ik, noch goedkooper. 't Sneeuwt hier vreeselyk. Ik denk aan Wouter's sleetje ryden. Dat is aardig, maar tegen je reis zie ik op. Ik heb 'n beetje hoop dat V. Zuylen al weg is daar 't al by ½ 11 elf is. Maar Waltman zal straks komen. Ook nogal zwaar op de hand. Als je niet bepaald 'n spreekzaal kunt berekenen, schryf dan nog eens naar Leiden.⁶. Ik kan nog niet berekenen of ik na Haarlem en nà den Haag (d.i. na 't spreken daar) hier kan komen slapen?⁷. Neen, adresseer nu naar spreeklokaal te... - Nu ga ik 'n vriendelyk briefje aan Betsy schryven. Ook dat jy en Wouter in allen geval by haar zoudt gekomen zyn. En nu ik ook, natuurlyk. Kan er in dit toenaderen (wat ik deprime abord⁸. lief vond) iets liggen als eigenbelang? Jy kent haar beter. Denk er eens over. 1. Z: Zürcher. 2. slee: oorspr. stond er wagen. 3. gister: oorspr. stond er Zondag. 4. O.F.: Oom Fritz; vgl. bij 21 januari 1881. Het gaat om F.W. Zürcher († 2-9-1894), kunstschilder te Den Haag. 5. weer geld: hierop volgde oorspr. Dus geneer je niet. Doorgestreept. 6. Leiden: oorspr. gevolgd door Na Haarlem kom ik hier. Vet doorgekrast. 7. Beide laatste zinnen doorgestreept. 8. de prime abord: op het eerste gezicht (fr.) {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} [17 januari 1881 Advertentie voordracht Schiedam] 17 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Schiedam op 18 januari in de Schiedamsche Courant, no. 5100. (G.A. Schiedam; fotokopie M.M.) voordracht van MULTATULI, op Dinsdag 18 janauri 1881, des avonds te 8 uren, in ‘musis sacrum’ te Schiedam. Vanaf Zaterdag 15 Januari kan men aan voornoemd locaal plaatsen bespreken à f 10 Cents, en tevens nog toegangs-bewijzen à f 1 bekomen, mits genomen vóór den dag der Voordracht. Op dien dag is de prijs f 1.50 per plaats. [17 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 17 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel geschreven. (M.M.) Leiden, maandagavend Lieve beste Mies! Van middag kreeg ik je brief (4) van Vrydag avend en Saterdag avend. (Zeker gistermorgen verzonden.) Dank je wel. Aan Bé heb ik vriendelyk geschreven. - O neen, ik zal je niet opdringen by de Zürchers. Maar ik gis dat Z's oordeel over z'n vrouw niet juist is. Zy is lief en zacht, inder- {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} daad heel aangenaam. De klacht van Z. komt me voor als 'n poging om my te behagen door z'n sterke afkeuring van de roomsheid. Z. zoekt wel eens naar te sterke uitdrukkingen. Mevr. Z. moet je bevallen. Ik ben er zeker van. Haar toon is prettig. Ze is inderdaad wat men zoo dikwyls ten onrechte zegt: 'n lieve vrouw. Dat ze jou nòg niet te logeeren gevraagd hebben is omdat je te Amstm by 'n zuster logeert. Ze zyn zeer kiesch en denken dat ze je daarvan niet mogen aftrekken. Zie niet tegen de kennismaking op. De toon is vriendelyk en makkelyk. En dat ze je wachten bleek reeds uit de pretmakery die ze zich van Wou voorstelden door sneeuwpoppen in den tuin te maken. (De tuin is voor Amstm zeer groot.) Maar och, wat is het oudste meisje leelyk! En eigenlyk al¹. de kinderen. Maar de oudste vooral. Z. prees de meisjes die dan ook volgens hem van de geloovery af zyn, maar zich inhouden om de moeder niet te kwetsen. Gut, zoo gek aan tafel die kruismakery! Hoe zal Wou dat vinden! Je mag hem wel waarschuwen, anders vraagt-i of ze gek zyn. - Zeg, neem svp. die parysche krantjes mee, die ik te Brussel gekocht heb. Misschien houd ik er 'n voordracht over. - Ik schreef 'n briefje aan Truida. In Rottm schreef ze dat ze my zoo graag spreken wou (zeker weer 'n raadvragery, en ze luistert nooit naar raad) Ik wil haar als ik te Rottm eens 'n oogenblik loisir heb, wel opzoeken, maar jy kunt er niet komen, dunkt me. De Hazen weten van die gêne, en begrypen het. Of je overigens by de Haas heel lang wilt blyven, weet ik niet. Hy is zwaar op de hand en zy nogal druk, maar dat hindert jou misschien minder dan my. - Je moet absoluut eens naar Breda by Korteweg, V.D. Bosch en om Iterson die te Tilburg woont. Ik meen niet dat je juist daar logeeren moet, maar 't zal er wel op loopen. Je kunt er van Rotterdam heen gaan. t Is dan 'n klein eindje. - Gut, nu zal je (daar ik vandaag weer 200 gl. zond, en eergister 300 gl) met het geld van Bokma². & Oebe³. 'n ruime kas hebben. Destebeter. Ik heb ons wel anders gekend! - Door de dissolutie der compagnieschap van v.d. H & Buys is zyn trouwen uitgesteld. Hy is nu alleen boekverkooper en schynt het niet ruim te hebben. Eerstdaags betaal ik hem de nog schuldige 215 gl. (45 gl om boeken. 170 voor kamerhuur &c voor Eduard. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarby is ook 't lossen van dat horloge, 't Staat alles op 'n nota van m'n eigen hand. Er schynt nòg iets door hem of Haspels betaald te zyn. Maar H. wil 't niet zeggen. Toch zal ik er op aandringen 't te weten. Anders komt het later. Ik hoef 't wel niet te betalen, maar het drukt me. Van Iterson & V.D.H. ontving ik tandem. - Dat stelen van dien brief van M⁴. is weer erg! 't Is om woedend te worden. Ook ik zal M. schryven. Goed dat jy 't al gedaan hebt.- Dat niet-ontvangen van 't Handelsblad uit Rondeel, is my heel onaangenaam. Niet om den inhoud (die ellendig is) maar dan kan men op niets meer rekenen. - Vraag je aan Struth⁵. of hy de volgende weekje ontvangen kan? Ben je dus van plan nog zoolang te blyven? Waarom niet deze week? Porceleinen kachel? My wel. Als je 'n goede vindt. En die moet dan gemetseld worden, niet waar. Als je te Ingelheim komt, let dan vooral op of 't scheeve in 't plafond hersteld is. En maak 'n lystje van de bespreekdingen, 't zy met Struth, 'tzy met my. Op 't erf (steenen uit halen en òm t huis gooien waar later fyn grind op komt) nu, dááraan is nu niets te doen met dit weer. We zyn dus verlost van den twyfel hoe we dat bedisselen. Och, t is zoo erg niet dat te laten doen als we dáár zyn. Zeg, Zurcher's vrouw weet niets van de 14/m mk. Hy zei me dat. Zoo iets zal wel eens meer voorkomen in zoo'n verhouding. Maar toch erken ik dat de toon lief was, echt fatsoenlyk. geen gêne, geen Ziererei⁶. en toch zeer makkelyk. - Ik kan me nu maar niet voorstellen wáár ik je zien zal. Zoodra ik wat van je reisplannen weet, zal ik eens uitrekenen waar ik wezen zal. Maar stoor je daaraan niet. Kom zoo gauw als 't je schikt.- Je praeterea censeo⁷. is... snoepig, ziedaar. Goed! Maar ik blyf 't beroerd vinden dat je gedaan hebt, je weet wel. Als ik in zoo iets aardigheid heb - al of niet overeenkomende met jou smaak, moest je me daarin niet storen. Dat zou ik immers jou ook niet doen. Ik had niets met K. maar je weet dat ik haar graag hield. Och 't spyt me zoo. Minder om de zaak als om het tegenwerken. Je had het niet moeten doen. Wat ben je van plan met ons meisje te doen? Absoluut goed zal ze {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} wel niet zyn. Maar ik geloof dat de stumpert haar best doet en dan is 't hard haar lostelaten. Toch moet ik zeggen dat ik K. liever zag als er logés waren. Ze deed zich fatsoenlyker voor, en sprak deftiger. Als je dezen nà je terugkomst liever niet terug neemt. Stel haar dan toch goed schadeloos. Maar denk niet dat ik haar weg wil hebben, o neen. Ik geloof dat zy 'n goed schepsel is. - Toen ik Rudesheim⁸. verliet was er in den trein 'n Geisenheimer heer die zei dat ons huis nooit voor 1000 m verhuurd zou worden. Hy beweerde dat 800 m. ook te veel was. - Gek, nu ik zoo dapper aan m'n reis begonnen ben, heb ik minder aandrang tot de ‘marches van 10’. Ik denk er weinig aan. Toch zullen we zien. M'n stemming kan veranderen. Misschien was er 'n 1000 fr. aan te wagen. - Over voordrachten Schiedam & Dordt (morgen en overmorgen) heb ik nog niet gedacht. Dàt is kompleet byzaak. Eén uur voor 't optreden is volkomen genoeg. - Waltman is by me geweest van 11 tot 4. Hy zond geen Delftsche Courant omdat daarin... niets staat. ‘Och m'nheer, wie zal dàt beschryven! (Hy meende van mooijigheid) als er te Delft menschen waren die dàt konden dan zou er ook méér publiek in de zaal geweest zyn! Ik (hy, W.) kan uw voordracht niet weergeven, en dat kan geen mensch.’ Wel, wel wat 'n triumf van de publieksprekery! Maar 't wàs goed dat zeg ik zelf. 1. al: oorspr. stond er alle. 2. Bokma: T. Bokma (1840-1916), boekhandelaar en uitgever te Sneek. 3. Oebé: N. Braunius Oeberius (1832-1804), bewonderaar van Multatuli te Arnhem. Het betreft vermoedelijk Tandem-gelden. 4. M: Mansholt; zie de brief van 18 januari 1881 aan Mansholt. 5. Struth: timmerman te Nieder-Ingelheim. 6. Ziererei: gemaaktheid; in duitse schrijfletters (du.) 7. praeterea censeo: overigens ben ik van mening (lat.) Mimi had kennelijk deze vaste slotformule gebruikt (ontleend aan de romeinse redenaar Cato) om haar besluit de dienstbode Kätchen te ontslaan, nader te motiveren (op grond van haar affektie voor de heer des huizes?) 8. Rudesheim: oorspr. stond er Geisenheim. [18 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 18 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. (M.M.) Leiden Dinsdag ochtend Nog altyd by Levedag. Vanmiddag ga ik naar Schiedam, en van avend laat hier terug. - Ik heb aan Mansholt geschreven. - Daar ik nog niet weet of ik van den Haag¹. hier kan terug komen is 't adresseeren aan ‘Spreeklokaal te...’ het veiligst. - {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} dinsdag middag 3 uur Om ½ vyf ga ik naar Schiedam. 11 ¾ van avend hier terug. Ik heb tal van brieven naar de post te brengen en zal nu dezen maar met een sluiten. Ik zend je 'n hartelyke zoen voor je praeterea censeo².. Ik heb 't geschenkje voor Wou (100 francs stadsleening Brussel) aangenomen. Maar... je moet by mevr. Jacobson 'n bezoek brengen als je hier komt. Ik heb beloofd dat Woutertje zou komen bedanken. Je moet me met zulke afspraken laten begaan. Je bent er nu eenmaal voor om door my gebruikt te worden, heb je de gister verzonden aangetn br. met 200 gl.? Ik meen niet die van twee dagen vroeger met 300 gl. hierby Betsy's briefje. Ik heb heel vriendelyk geantwoord. Schryf jy haar ook eens. Ze schynt in zak en assche te zitten, en dan is 't prettig als men wat hoort. 1. Oorspr. stond er Haarlem. 2. praeterea censeo: zie de brief hierboven. [18 januari 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 18 januari 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Op envelop het poststempel Leiden 18 Jan 81 en het adres WED Heer D.R. Mansholt Meeden prov. Groningen. Leiden 18 Januari 81 beste Mansholt, m'n vrouw zendt my Uw brief van 13 dezer. Ja, er is dus 'n brief gestolen! Dit is ergerlyk. Het doet me zeer. En herinnert ge U wat er in geschreven was? Den zieletoestand van iemand die zoo-iets doet, kan ik me niet voorstellen. Wèl dien van 'n inbreker. Daarby is zekere opwekking, zekere kamplust tegen moeielykheid. Misschien ook iets als begrypelyke nydigheid tegen bezitters. Tracht U te herinneren wat en waarover ge schreeft in dien brief. - Heden middag ga ik naar Schiedam, morgen Dordrecht om te ‘spreken.’ Ik doe die heele reis ongaarne, maar 't moet. En schoon 't me zwaar valt, ik kan het doen. Over 'n paar dagen moet ik ‘optreden’ ('n domineeswoord) te Haarlem en den Haag. Zoolang ik in deze buurt ben, tracht ik telkens des avends te Leiden {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} terug te zyn, omdat ik hier weinig aanloop heb (ieder meent dat ik al lang weg ben) en 'n vriendelyke bediening in 't logement. Dit laatste is my veel waard, 't Is zwak van me, maar het is zoo, 'n ruwheid van kellners of knechts kan me ontstemmen en half onmachtig maken voor m'n taak. - Ge weet dat de heer Haspels alles voor my regelt wat de voorbereiding van mn leesbeurten aangaat. Dit geschiedt geheel buiten my om. Hy zendt my 'n lyst van aangegane overeenkomsten en ik volg zyn afspraken. Dat regelen is 'n lastig werk voor hem, en ik houd my er geheel buiten om niet door meepraten z'n taak nog te verzwaren. Doch hieruit vloeit voort dat ik menigmaal plaatsen op m'n lystje zie waarover ik me (als gy nu) verwonder, terwyl ik andere plaatsen mis waar ik dacht welkom te zyn. M'n eenig consigne aan H. is: ‘spaar me niet!’ Hy hoeft alleen in 't oog te houden of ik, stipt uitgerekend, physiek ergens op tyd kan aankomen. Vermoeienis, last, aaneenschakeling van spreekbeurten dagen achter elkander, dit alles mag geen invloed hebben. Met inspanning zou ik m'n taak niet kunnen vervullen, 't Kan alleen geschieden door overspanning. Dit is treurig maar t is zoo. Dickens ontving in Engeland voor 't eenmaal voorlezen van een lang gedrukte vertelling (little Dorrit) het dubbele van wat ik ontvang voor veertig geïmproviseerde voordrachten. Ik zeg dit niet als klacht, o neen, maar ter karakterizeering van den toestand, en om te rechtvaardigen dat ik my onderwerp aan de noodzakelykheid. Want zonder die overspanning zou ik niet in¹. de behoeften der mynen kunnen voorzien. Nederland moest het niet dulden, dunkt me, vooral nu niet, nu er uit Indie wordt geschreven: ‘Lebak is een woesteny.’ Zou 't dan niet eindelyk tyd worden, Havelaar openlyk recht te doen? Maar beste hartelyke kerel, dàt wilde ik U niet schryven. Ik wilde U 't lystje geven van m'n noordsche leesbeurten om met U uitterekenen hoe ik by U komen kan om Uw lief gezin te zien. Ziehier: maand. 28 febr. Groningen Dinsd. 1 m. - Woensd. 2 maart Sappemeer? Dond. 3 maart Veendam? Vryd. 4 maart Stadskanaal? {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Saterd. 5 maart Scheemda Zond. 6 maart - Maand. 6 maart Winschoten Dinsdg. 8 maart Assen en verder Zuidwaarts- Onderzoek svp. of de met?? gemerkte plaatsen juist zyn. Ik ben er niet geheel zeker van, daar er in H's opgaven iets tegenstrydigs was. Ik zal er hèm naar vragen. Gy kunt het dáár vernemen denk ik. Overleg nu eens asjeblieft, hoe ik 't regelen moet om iets aan U en de Uwen te hebben. Kan die Dinsdag 1 maart daarvoor gebruikt worden? De vraag is of ik dien dag by U doorbrengende, op z'n tyd kan worden afgeleverd te Sappemeer? Haast is er niet by de zaak. Daar m'n adres byna eiken dag verandert, ben ik zoo vry U eens vooral te verzoeken uw antwoord te adresseeren aan: den Hr Haspels, tooneeldirekteur te Rotterdam².. Hy weet altyd waar ik ben. - Over 'n 14 dagen komt m'n vrouw met ons lief kind in Holland. Zy zal grootendeels logeeren by zusters maar ik denk dat ze ook te Leeuwarden zal uitgenoodigd worden, en ronduit gezegd, ik wou graag dat zy ook 'n paar dagen by U kwam. Ziedaar! Als zy wist dat ik U dit vroeg zou ze 't gek en opdringerig vinden. Welnu, ik durf het doen, en ben zeker dat gy en uw lieve familie my gelyk zult geven, zeker nadat ge haar by U gehad hebt, en waarschynlyk wel reeds voor dien tyd, d.i. nu. Hartelyk gegroet beste kerel. Ik heb zoo dikwyls gedacht aan dien schuldafdoenden man en z'n varkentje dat verkocht worden zal, en niet voor eigen gebruik mag dienen. Uw schets is zoo juist. Sedert 'n jaar had ik 'n klein plan omtrent dien man, maar ik ben (ook zelfs tegenover U, niet geheel vry. Groet uw vrouw en de meisjes! tt Dek M'n vrouw schryft dat ze U van 't niet-ontvangen van uw vorigen brief kennis geeft. Hebt ge dàt schryven van m'n vrouw ontvangen? Of heeft de dief ook dien brief onderschept daar hy de beteekenis van een br. van Geisenheim naar Meeden raden kon. Hy kon weten dat daarin een aanklacht tegen hem stond. De {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} vraag is of m'n vrouws brief in handen van denzelfden man gekomen is? 1. in: oorspr. stond er kunnen leven. 2. Rotterdam: oorspr. stond er Amsterdam. [18 januari 1881 Herinnering W.L. Penning aan voordracht Schiedam] 18 januari 1881 Gedicht en aantekeningen van W.L. Penning naar aanleiding van Multatuli's voordracht te Schiedam. In: W.L. Penning Jr., Sintjanslot. Rotterdam 1906, blz. 114-115 en 131-132. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Toen Multatuli nog voordrachten hield. -‘Waarover sprak ik vorig jaar?’ Uit Leiden Werd Dekker's vraag per draad besteld; In noodweer vond nog 't Antwoord draadgeleide, Maar aankomstuur was niet gemeld. Na sneeuwstorm, zwaarste dien 'k tot nu beleefde, Kwam Dekker zoekende uitgestapt; - ‘Hier nooit een rijtuig!’ knorde hij, en streefde Den weg op - voeten hoog bepapt! * {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Toch werd voor volle zaal met vuur gesproken In die fabrieks- en handelsstad, Wier spoorwegwachtzaal tegensdijks gedoken Bij 't keeren Dekker's afschuw had: - ‘Dat beengescharrel boven langs die ramen Maakt zenuwachtig!’ borst hij uit; ‘Portier!...’ Vergeefs, eerst als er treinen kwamen Ontsloot éénarm de wal-kajuit. -‘'k Word zeeziek!’ riep La Sainte Vierge's dichter... -‘Nu 'n dropje Colineau of wat,’¹. Zinspeelde een onzer; Dekker's blik werd lichter; -‘La Vierge? Sterniaanschen schat². En zonder namaak (waagde ik op te merken) Gaaft ge ons, gaaft ge uw veracht Publiek;’ - ‘Niet op de Vromen schold ik in mijn kerken,’ Zei Dekker hartlijk lakoniek. Klingklang van sleutels, - aan 't gesprek een ende: Trap op, - en draaiend zeil verklaart ‘Stations-gebuktheid onder dividenden! {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Stom is hier 't Stoomtuig uitgespaard!...’ Boos spoort hij weg. Mooie oude Watermolen, Stoom viert uw val thans, maalt nu 't nat; Aan 't nieuw Station wordt lucht noch ruimte ontstolen. Waar plaagwerk recht op drijfwind had. Geen Douwes Dekker viel dit meer te melden, Hij was ter rust. Bij 't rustloos beeld Van dien door nood tot Voordracht-wee gekwelde, Voegt wat naïefs met luim omspeeld; Kort - afgetobtheid nog verwrong zijn wezen - Ontviel hem: - Coens?³. ‘Weg pseudoniem, Dwaas die er ooit een aannam!’ - ‘Kort geprezen Zoo'n dwaas (lachte ik) die wijzen-ook doet lezen..’ En Multatuli - lachte intiem. 1. Vgl. V.W.II, blz. 438 e.v. Colineau is in dit verhaal de naam van een jong frans echtpaar aan boord van de brik La Sainte Vierge. 2. Het verhaal wordt door Penning vergeleken met de reisverhalen van Lawrence Sterne (1713-1768), de engelse humoristische schrijver. 3. Coens: pseudoniem van W.L. Penning. [18 januari 1881 Advertentie voordracht Zaltbommel] 18 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Zaltbommel op 4 februari in de Tielsche Courant, no. 7. (Streekarchivariaat Tiel-Buren-Culemborg, Tiel; afschrift M.M.) Zaal van het Nutsgebouw te zalt-bommel voordracht door MULTATULI op Vrijdag 4 Februari a.s., des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1 verkrijgbaar bij D.G. van Bruchem; Des avonds aan het lokaal f 1,50. [18 januari 1881 Voordracht te Schiedam] 18 januari 1881 Multatuli spreekt te Schiedam {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 januari 1881 Aantekeningen voordracht] 18 januari 1881 Aantekeningen gebruikt bij de voordracht over ‘Levensopvatting’ te Schiedam. Drie korte stroken papier van 172 × 106 mm (2 ×) en 171 × 108 mm, alleen aan de voorzijde beschreven. Het kursief gedrukte betreft toevoegingen in potlood. (Map Voordrachten, nr. 45, 46, 47 M.M.) Levensopvatting waartoe?Tot geluk oude wysgeeren nieuwere wysgeeren nieuwe wysgeeren heidend. Jodend. Christendom - alles naar boven wyzende (misschien jodendom niet!) - de Bussy². Piersonalles Schaepmaneffekt! Kant- Idealismusvalsch Realismus- beiden verenigd: humor dichter wysgeer taal beelden - Opscherping van denkvermogen methoden logik wording der dingen zuiverh v. uitdr Museum levensopvattingen {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} alzoo Kathech. der natuur Robinson & denken geen schoolsch ondersch. v. richting - Museum: wording (a) - Algemeenheid, (vakm. & leeken)¹. waarheid stiptheid eenvoud goedetrouw karakter en moed onthouding, matigheid werkzaamheid menschenliefde algemeenheid (b) vakm leeken vrouwen armen genotsleer - Alles te samen Jehovah materialismus stofaanbidden? levensopvatting Robinson mensch zyn.Kathech. der Natuur Martinet.³. - geen schoolsch ondersch. v richting - algemeenheid arbeidzaamheid (Multatulit) 2. Izaak Jan Le Cosquino de Bussy (1846-1920), nederlands godgeleerde, schrijver van enkele boeken over godsdienstwijsbegeerte en zedelijk oordeel. 1. Doorgestreept. 3. Martinet: Joannes Florentius Martinet (1729-1795), nederlands godgeleerde en schrijver van o.m. Katechismus der natuur (1777-1779). [19 januari 1881 Verslag voordracht Leiden in Minerva] 19 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Leiden van 13 januari in het Algemeen Nederlandsch Studenten Weekblad Minerva, blz. 195-197. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragmenten. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Een voordracht van Multatuli. ‘Redenarij is een kwaad dat met alle kracht behoort te worden tegengegaan.’ Multatuli (765). Er was een voordracht aangekondigd tegen Donderdag 1.1., en een kleine schare - gelukkig een kleine, want nu kon de spreker in 't aantal hoorders ten minste geen reden hebben om bitter gestemd te zijn (538)¹. - zoowel mannen als vrouwen had zich verzameld in de kleine bovenzaal der Stads-Gehoorzaal om den gevierden schrijver te hooren. Er is iets eigenaardigs in het optreden van een man als Multatuli. Van 't oogenblik af dat hij de zaal binnentreedt beheerscht hij zijn auditorium; aller oogen wenden zich tot den bleeken mageren man, en terwijl menig ander ‘verhandelaar’ moet wachten tot het gebabbel van 't publiek een eind heeft genomen, is er doodsche stilte gedurende de vijf minuten, die deze spreker noodig heeft om op adem te komen. Er zou gelachen worden om deze malle affectatie, indien de reden niet zoo treurig ware. En met 't stereotype schelden op de grootte van 't Stadsgebouw, dat van den heer Douwes Dekker een ‘lange reis’ door den gang vorderde, begon ook deze voordracht. Multatuli is geen gewoon ‘redenaar’, in zoover hij zich niet heeft gevormd naar de uitstekende voorbeelden uit vroeger en later tijd, in zoover hij zich volstrekt niet bekommert om de wetten, aan welke ieder openbaar spreker gebonden is. 't Eerste is lichter te vergeven dan het tweede. Niemand heeft recht van den heer Douwes Dekker te eischen, dat hij een oratorisch talent zal ontwikkelen dat doet denken aan een Demosthenes of een van der Palm; doch twee dingen zijn den openbaren redenaar ongetwijfeld noodig, d.i. vinding en schikking * en 't is de vraag of M. vóór de voordracht sterk gezocht heeft om het gevondene naar behooren te kunnen schikken. Er zullen er zijn wellicht, die {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} deze opmerking niet deelen, die in den spreker van Donderdagavond in de eerste plaats den causeur zien, welke hen eenige uren bezighield, - ik zou mij hiermee kunnen vereenigen, indien het gemis aan vinding en schikking niet schadelijk werd door te leiden tot een gevoel van verveling bij het publiek aan den eenen en tot onduidelijkheid bij den spreker aan den anderen kant. Deze zelfden zullen ook beweren, dat M. met voorbedachten rade zóó spreekt en niet anders, om zijne hoorders te treffen - doch ‘wee der kunst, indien treffen de hoofdzaak en getroffen te hebben een vrijbrief wordt voor de wijze waarop en den prijs waarvoor’! * Hoe, ja, of 't te pas kwam in zijne redeneering weet ik niet, maar M. heeft beweerd, dat hij in tegenstelling met Jezus van Nazareth, er ten minste naar streefde een geheel te geven, en 't stond aan de hoorders deze verzekering aan te nemen en in stilte toe te juichen; toch zou naar mijn bescheiden meening sprekers goede bedoeling overtuigender gebleken zijn, indien hij niet van Rotterdam over Assen en Leeuwarden naar Leiden ware gekomen, indien hij wat minder andere wegen en meer den heirbaan had gehouden, die leidde naar 't gestelde doel. Het doel was aan te toonen, dat darwinisme in den zin van onderzoek naar de oorsprong der dingen nuttig is om den aard der dingen te leeren kennen, en daarbij hoe noodzakelijk 't is oorzaak en reden te onderscheiden. Tegen dit laatste wordt maar al te veel gezondigd, en het verschil tusschen beide werd opgehelderd door het voorbeeld, hoe een spoorwegconducteur op de vraag ‘waarom hij de kaartjes knipt’ wel de oorzaak opgeeft: ‘dit is mij bevolen’, maar den vrager in 't onzekere laat omtrent de reden. Dit darwinistisch, of eenvoudiger, historisch onderzoek werd vooreerst toegepast op 't ontstaan van staten, 't Ware te wenschen, dat de nieuwheid van dit onderwerp evenredig was geweest aan de duidelijkheid van voordracht; want tot schade van de belangstelling van velen hoorde men hetzelfde wat in bijna ieder geschiedboek te vinden is: hoe evenals de families de staten zijn ontstaan; het begin van het patriarchaal gezag, de wrijving, daardoor botsing, daardoor strijd en bloedige krijg tusschen de staten onderling, dat alles werd met een vuur verteld, eene meer {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} onbekende zaak waardig. Thans een sprong terug naar darwinisme - Darwin. Deze is een heel groot man, ook als mensch zeer respectabel, maar hij heeft een groote fout, n.l. dat hij te veel vertrouwt op de specialiteiten, die door hem worden uitgezonden; zoo bijv. Wallace².. Multatuli is overtuigd, dat deze natuur-onderzoeker nu en dan Darwin wat op den mouw spelt. (....) Doch 't is ook aardig na te gaan hoe de taal is ontstaan, hoe de menschen langzamerhand een bepaalde beteekenis gingen hechten aan zekere klanken, hoe door zich begrijpelijk te maken de samenwerking ontstond om een zaak tot stand te brengen. (....) Door eenige voorbeelden werd verder aangetoond welk een grooten rol de rollende r in de woordvorming speelt, en hoe deze letter een van die wortels is, welke het meest nakomelingschap hebben. Als van zelf kwam spreker op de Fransche etymologisten, die allen ‘prullen’ zijn, en als bewijs van deze nog al stoute bewering diende het beroemde werk van Littré, met name diens verklaring van 't ontstaan van het woord ‘Dieu’. Deze is onvoldoende, derhalve is dit boek ‘prullig’, dus is de schrijver een ‘prul’, dus zijn alle Fransche etymologisten ‘prullen’. Deze logische methode werd vroeger reeds in een Voordracht over Poëzie door den spreker met hetzelfde succes toegepast: éen zwakke regel in een bekende rei van Vondel is voldoende om hem te stempelen tot een dichter die niets beteekent, éen slecht gedichtje van Beets cijfert al zijn andere poëzie weg... naar analogie zou men evenzoo den heer Douwes Dekker kunnen beoordeelen naar de door Multatuli meegedeelde resultaten van zijn natuurstudiën... Na de pauze werd de darwinistische methode toegepast op sommige manieren en maniertjes, nadat met een verhaaltje van zekeren kamerdienaar in dienst van Prins Frederik was aangetoond, hoe kleine zaken voor de karakterteekening werkelijk belangrijker zijn dan de groote. Achtereenvolgens werden de hoorders nu bekend gemaakt met den darwinistischen oorsprong van de lange nagels der Chineezen, de kleine voetjes hunner vrouwen, de slechte beteekenis die men geeft aan het woord Vrijdag, de zondagsche hemdsmouwen onzer kruiëniers, de lange haren der Oosterlingen, het baden bij de Japanners, de slaapgewoonte der Duitschers, kortom... maar wij springen nu over op de akademi- {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} sche leermethode: hoe is deze ontstaan uit de wijze, waarop Plato les gaf? Dit is niet te verklaren; en ook niet, waarom er hoogleeraren zijn in historie en dergelijke vakken, die niet op waarneming berusten, waarom deze hun dictaten niet doen drukken enz.; maar spreker komt thans tot iets hoogers, namelijk tot ‘zedelijkheid’. Voor den lezer van M's werken bevatte dit gedeelte der voordracht niets nieuws: hoe M. over ‘zedelijkheid’ spreekt weet ieder die het verhaal van Woutertje's ‘verzoeking’ bij juffrouw Laps heeft gelezen³., of de Japansche gesprekken, of den brief aan Mevr. de wed. X. geb. Y. te Z.⁴. Daarin vinden wij dezelfde denkbeelden over het huwelijk terug, dat darwinistisch gesproken ontstaan is uit de noodzakelijkheid dat er voor ieder geboren kind een man en een vrouw was om 't te verzorgen: daarom moesten de namen der ouders in een register worden opgeschreven. Overigens was dit gedeelte der voordracht het meest boeiend, juist door de overtuiging die uit spreker's woordenvloed sprak; bittere verachting klonk uit de aangehaalde uitspraak van het Tweede Kamerlid, een ‘Vertegenwoordiger des Volks’! En de hoogste verontwaardiging drukten zijne woorden uit over zeker artikel in het nieuwe Strafwetboek, dat ‘liefde gebood op straffe van tuchthuis!’ (....) Multatuli zelf is niet ingenomen met publieke voordrachten, en misschien zijn zij, die Donderdagavond in de Gehoorzaal waren, 't in zeker opzicht met hem eens. Den ‘strijder voor waarheid’ ergert 't vaak, onwaarheid te vinden in een toejuichend auditorium: hij schijnt 't ondervonden te hebben, dat dit mooi-vinden zijner woorden was par manière de faire⁷. (762). Ook Donderdag werd hij warm toegejuicht door het publiek en wellicht was behalve het dankgevoel in deze hartelijke toejuiching de belofte uitgedrukt van de vervulling der woorden: ‘Broeders! ik bid u in mijn kleed geen bewijs te zoeken voor wat ik zeide, maar een aansporing om te overdenken wat ik gezegd heb’.⁵. Deze bede staat te lezen in de Inleiding tot de Ideën van den grooten schrijver. Grootschrijver, ja! - maar: ‘Redenarij’ enz... 16 Jan. '81. W.N.F.S.Z.⁶. 1. (538): verwijzing naar Idee538 (V.W. III, blz. 375), waarin Multatuli stelt dat hij ‘Bitter gestemd (is) - dat ben ik altyd, als ik veel Nederlanders byeen zie’. 2. Wallace: Alfred-Russel Wallace (1822-1913), engels natuuronderzoeker, grondlegger van de dierkundige geografie. 3. V.W. VII, blz. 138 e.v. (Idee 1140). 4. Idee 448 (V.W. III, blz. 43 e.v.). 7. par manière de faire: zomaar, uit gewoonte (fr.) 5. V.W. II, blz. 310. 6. W.N.F. Sibmacher Zijnen. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} [19 januari 1881 Advertentie voordracht Haarlem] 19 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Haarlem op 21 januari in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 15. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Bovenzaal der Vereeniging. voordracht van MULTATULI op Vrijdag den 21sten Januari 1881, des avonds te 8 uren. Bewijzen van toegang zijn bij inteekening à f 1 te bekomen bij den Uitgever w.c. de graaff, Ripperdapark, no 10; buiten inteekening f 1.50. [19 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 19 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste zin met blauw potlood dwars over de bladzij. Op envelop de poststempels Leiden 19 jan 81 en Geisenheim 20/1 81 en het adres Mad Douwes Dekker Geisenheim Rheingau. Leiden Woensdag 19 Jan 12-1 uur &c middag. lieve beste Mies! Ik was al gekleed om naar Dord te gaan, en inplaats dáárvan ga ik nu heel kalmpjes aan je zitten schryven. Ik heb Dord laten afzeggen. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Eerst m'n wedervaren van gister. Volgens afspraak zou ik te Schiedam ± 6 uur aankomen, dáár 'n warme kamer vinden en ik zou¹. er twee uur tyd hebben om me klaartemaken voor de voordracht. Maar zie, de trein kwam 'n heel uur te laat. (door sneeuw en harden wind.) Dat was één. En m'n nieuwe begeleider had niet gezorgd voor 'n vigilant².. Daar stond ik om 7 uur in de sneeuw aan 't Station. Toen loopen naar de zaal, die volstrekt niet naby was. Hygend kwam ik aan, ontstemd natuurlyk in twee beteekenissen, want stem had ik ook niet. Daar ik al ½ 5 uit m'n logement te Leiden gegaan was had ik niet gegeten. Ik had me 'n paar broodjes met gehakt laten meegeven. Maar te Schiedam had ik geen tyd ze te eten. Er begonnen al menschen in de zaal te komen. Bezoek in de wachtkamer van Penning (Coens.)³. Daarop de zaalman die me zei dat m'nheer Karel v.d. S⁷.. ‘me spreken wou’, (zoo begreep ik, maar later bleek dat het misverstand was. Wel had-i gevraagd of ik gekomen was daar men te S. er aan twyfelde of de voordracht doorging. Ik liet zeggen: ‘geen tyd’. Verbeelje ik had m'n onderwerp nog niet vastgesteld! 't Was kwart voor acht. Ik dacht even na, en besloot te spreken over ‘levensopvatting’ in verband ook met den naam dien Schiedam heeft. En zie, ik was klaar drie minuten vóór acht uur. Toen bedacht ik dat het afwyzen van V.D.S. niet goed was daar hy niet weten kon hoe mal gejaagd ik aangekomen was, en liet hem zeggen dat hy nog wel even komen kon. Hy kwam was beleefd en vriendelyk, maar dat hy me had willen spreken was 'n misverstand geweest. Schoon 't me nu spyt dat ik avances schyn gemaakt te hebben, is er toch niets aan verbeurd. Hy scheen zeer ingenomen met de kennismaking, en kwam in de pauze terug om Roelants⁸. (den uitgever) te presenteeren. Vry stipt acht uur trad ik op en zeker heeft niemand gemerkt dat ik m'n twee uren rust niet gehad had en zoo even door de sneeuw gebaggerd. De zaak is goed afgeloopen. Zonder nu als van Delft te zeggen dat ik zeer goed heb gesproken was't toch niet slecht. Er waren 140 menschen dat voor Schiedam wèl is. 't Is méér dan 400 te Amstm of 200 te Rotterdam. Jammer dat ik (om met den laatsten trein weg te kunnen) reeds ¼ over 10 moest uitscheiden. Och, ik had me voor dien trein niet hoeven te haasten, want in de wachtkamer was reeds bekend dat er vertraging was door de sneeuw. Soms was er twyfel of-i heele- {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} maal wel komen zou. Nu hy kwam, en te ½ twee in den nacht kwam ik thuis. Toen eerst dineerde ik met een van m'n broodjes. 't Was 'n reis! Telkens heelemaal of byna stilstaan. En eenmaal m'n raampje geopend hebbende kon 't niet weer gesloten worden. (Sneeuw er tusschen die bevroren was) Zoodat ik (eerste klas reizende) in de open lucht gezeten was. En ik ben heel wel! My mankeert niets. Maar nu was't vandaag Dord. En zie ik hoor dat er zoo even ± elf uur nog geen enkelen trein van Amsterdam is aangekomen. (Wel een van Rottm) Als ik dus zooals m'n plan was, om ± 12 uur naar Dord op reis was gegaan, zou ik niet zeker geweest zyn daar voor acht uur aantekomen. En al kwam ik tegen 5, 6 uur daar, ik verzeg⁴. 't om voor die Dordsche lezing 'n reis van 5 of 6 uren te maken. Dus telegraf.- afgezegd. Ziedaar de reden waarom ik je nu weer van hier schryf. Ik zou toch van avend te Dord gebleven zyn en eerst morgen hier terug om van hier uit, overmorgen Haarlem te bedienen. Hoe dit zy, ik heb nu twee stille dagen en zal ze gebruiken zoo goed ik kan. - ga toch niet op reis noch naar Wiesb. noch naar Ingelheim, voor het weêr beter is. En koop tüchtige reisedecken⁵., groote, zachte. Ziezoo, letters als ossen. Wou zal wel vragen: wat staat dáár? En dan onthoud je't. Gister avend in den trein heb ik er telkens aan gedacht, en als ik je vandaag niet op m'n gemak had kunnen schryven had ik je dàt getelegrafeerd. Neem ook voor jou en Wou pantoffels by je. 't Scheelt zooveel als je warme voeten hebt. (Dat holl. systeem van altyd lekkende lauwe stoven is ellendig!) - Je laatst ontv. brief is no 4 van vrydag en Saterdag avend. Ik heb nog geen bericht van de 300 gl die (meen ik) Maandag eerste bestelling, gelyk met den brief aan Wou moet⁶. bezorgd zyn. Ik gis dat dit veroorzaakt is door gebrek aan spooraansluiting. Alle treinen zyn in de war. Misschien kryg je ook myn br. te laat. Let op of ze volgen, d.i. geen gaping in m'n verslagjes. Gister voor ik naar Schiedam ging heb ik wel 6 brieven afgedaan. Vandaag en morgen doe ik dat ook. Ik schryf heden aan Vos, aan Jeanne, aan Zurcher, aan Plet, en nog veel meer. - Wees maar gerust over m'n gezondheid. Ik ben niet eens verkouden. - {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Het spreken in 't publiek valt me hoe langer hoe makkelyker. Ik verdien m'n geld alleen met reizen en trekken. Gistravend 'n allerliefste ontmoeting met 'n zeeofficier die uit Rott gekomen was om me te hooren. - Dat Roelands⁸. zich door K. v d S. liet presenteeren was zeker om de uitgevery. Ik heb uit Waltman gemerkt dat er 'n wedloop wordt gehouden. - Daar komt m'n goede kom en harde broodjes. Ik wou dat ik dit hôtel mèt de bediening kon meenemen. Uitstekend! Ik wou wel dat je eens hier logeerde. Neem maar tot pretext dat je 't leidsche museum wilt zien. - Heb je misschien je no 5 naar Dordrecht geadresseerd? Ik telegrafeer er om. Dat is m'n vierde depêche vandaag! Verbeeldje wat 'n onkosten! Gister (schoon ik te Schiedam door de sneeuw gebaggerd heb) heb ik toch zeker 5 gl. aan vigilanten uitgegeven! Daaronder begrepen⁹. de fooi voor 1½ uur wachten in den kou by nacht! Elke lezing kost me vier vigilantes (naar en van, van en naar) trein, gelukkig dat ik 't betalen kan. - Vandaag 'n brief van Bé. Ze was bly met myn briefje. Wacht, ik zend je haar briefje. Dan hoor je wat van haar, en hebt stof tot schryven wat 'n weldaad schynt te zyn. Doe 't dus. - Zooeven met m'n groote letters, heb ik vergeten erby te zeggen dat je dus àplusforte raison¹⁰. niet naar Holland komt voor je op de treinen rekenen kunt. Dat spreekt van zelf. 't Is anders tobben. En dan met 'n kind! Houd nota van je verzonden brieven. no tyd van afzending adres Dan kan ik navragen, t Zal me benieuwen of nu je no 5 van Dord komt opdagen. - Dag beste Mies, ik sluit en verzend nu maar. Een erge zoen aan jou voor je aardig preken ex C.¹¹. en 'n vriendelyk zoentje aan Wouter. Hy kan nog geen erge zoenen gebruiken. Hy zal over 14, 16 jaar moeite hebben iemand te vinden die t zoo goed kan als jy. - Over kachels moeten wy ons toch nog bedenken. Ik zou de yzeren kachel van hier wel terstond durven nemen. Verlakt zwart. In de ronde deur een omdraaischyf {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} en als men den bovenplaat openzet, is er een ruime platte ground voor ketels & potten. Hy brandt daarby best, en ziet er elegant uit.- {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik verlang naar no 5. Ook naar je komst, maar met dit weer niet! Ik ben bly voor jou dat ik zoo wel ben en me zoo dapper houd. Knies maar niet over me. Was al gesloten toen ik no 5 ontving. Dankjewel. 1. zou: oorspr. stond er had. 2. vigilant(e): gesloten huurrijtuig. 3. Penning: Willem Levinus Penning jr. (1840-1924), nederlands dichter die publiceerde onder de schuilnaam M. Coens. 7. Karel v.d. S.: waarschijnlijk Carel Jan Petrus van der Schalk (1832-1895). 8. Roelants: Hendrik A.M. Roelants (1827-1907), boekhandelaar en uitgever te Schiedam. 4. verzeg: vertik. 5. tüchtige reisedecken: degelijke reisdekens (du.). 6. moet: oorspr. stond er moeten. 8. Roelants: Hendrik A.M. Roelants (1827-1907), boekhandelaar en uitgever te Schiedam. 9. Daaronder begrepen: oorspr. stond er Daarby komen. 10. à plus forte raison: temeer nog (fr.) 11. ex C.: ex Cathedra (lat.), op een toon die geen tegenspraak duldt. [20 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 20 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅚) beschreven. (M.M.) Het begin van deze brief ontbreekt. reis gaat, informeer hoe de treinen aankomen, om te weten of je op zekere uren rekenen kunt. Gister is men (ik meen:) vier uur bezig geweest van den Haag naar Leiden! Vertrek toch niet van huis voor dàt 'n beetje beter gaat! - Om je te helpen, schryf ik nu al vast aan Versluys dat je zoo'n moeite hebt om je logeerplannen goed uit elkaar te houden. Dat je om my je niet hoeft te bekommeren, wyl ik 't je niet lastig wil maken. (Hierin ligt 'n wenk dat ook zy je wat speling moeten laten.) Ja, misschien doe je goed, je regeling van Arnhem uit te maken. (Logement Zwynshoofd, - meen ik - is goed.) Doe alles naar je eigen keus en doe of ik er niet ben. Stoor je niet aan myn vrye dagen. Als je niet in Holl. was gekomen, had je daaraan ook niets. Ga of blyf al naar 't je schikt. Ik ben toch al bang dat je last hebt van de overleggingen. Breda en Tilburg zal je van Rotterdam uit kunnen afdoen. Ik meen als 'n tusschen-uitgang. Je zult je 2 maanden wel noodig hebben! Vooral als je ook naar 't Noorden gaat. Je lykt wel op Hagar¹. met Ismael, 1½ zwervers. Nu in 'n woestyn ben je niet. - Voor ik 't vergeet, maak dat je voor je naar Versluys gaat, wat weet van z'n opvoedkundige werken. Neem ze mee dan kan je by Fredi zynde er in lezen en bent op de hoogte. - De kranten zyn vol van spoorvertragingen enz. Vandaag is 't weêr 'n beetje beter. Haspels heeft Zierikzee, Thiel en Bommel afgezegd. Eigenlyk {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} spyt het me. Dàt, met Dord samen, scheelt me toch al gauw 'n 2 à 300 gl. die we niet missen kunnen. Maar ik maak in H's regelingen geen verandering. - Aan Jeanne beloof ik dat je van Amsterdam uit, een dag by haar zult komen. Verwaarloos haar toch niet. Zy is lief goed en intelligent. Men hééft wat aan haar. - Donderdag middag Ik besluit daar in eens reeds vandaag naar Haarlem te gaan. Mn grooten koffer stuur ik naar den Haag. dag mies, dag wou 1. Hagar: dienstmaagd van Abraham (Genesis 16 en 21); zij schonk hem een zoon, Ismael, waarop zij beiden door Sara, Abrahams vrouw, werden verstoten. [20 januari 1881 Verslag voordracht Schiedam in Schiedamsche Crt.] 20 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatoli te Schiedam van 18 januari in de Schiedamsche Courant, no. 5102. (G.A. Schiedam; fotokopie M.M.) Het zeer ongunstige weder had gisteren avond niet kunnen beletten, dat een talrijke schare, waaronder vele dames, de voordracht bijwoonde, door Multatuli gehouden. De spreker, die aanving met de betuiging der aangename herinneringen, hem bijgebleven van de ontvangst bij zijn voordracht ten vorige jare gehouden, had tot onderwerp zijner toespraak gekozen: ‘Levensopvatting.’ Niet zonder opzet was zijne keuze op dit onderwerp gevallen. Men had hem gesproken van het materialisme, dat alhier als levensbeginsel zou gelden. Hij had die mededeeling aangehoord; zijn antwoord daarop was de toespraak, die hij thans ging houden. Uit den rijken schat van kennis deelde thans de spreker tal van bijzonderheden mede. Wijsbegeerte en dichtkunst, realisme en idealisme werden met elkander vergeleken en het onderling verband dezer schijnbaar tegenstrijdige zaken aangetoond. Gedurig, - want de eene gedachte volgde op de andere, - had men den spreker wel willen verzoeken, eens even rust te nemen en bij het behandelde te blijven, om er nog wat meer in door te dringen en ophelderingen van zijn beweringen te vragen, doch het samenzijn op dezen avond liet dit niet toe. De onfeilbare wijze, om de rechte levensopvatting te leeren kennen, was naar den spreker de beoefening van de Cathechismus der Natuur, even oud als de wereld, en {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} waaruit de ware wijsgeeren van vroeger en later tijd, ten behoeve der menschheid hebben geput. - Zelfs zij, die met den genialen spreker in denkwijze verschillen, zullen dunkt ons, geen reden gehad hebben, over miskenning of bespotting te klagen. Het waren voor het meerendeel welwillende woorden, die we hopen, dat Multatuli's lezingen ook verder zullen kenmerken. [20 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 20 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel, gevouwen velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅓) beschreven. (M.M.) Leiden, 20 Januari Donderdag beste Haspels! Dank voor telegram (gister) en heden brief. De mogelykheid voorziende dat Staalman m'n telegram over 't afzeggen van Dord niet gekregen had (daar i misschien aan de station op 'n trein zat te wachten, die uren uitblyven!) telegraf. ik hem ook adres: beurs station. Ik ben benieuwd of hy nog by-tyds te weten kwam of i den tocht naar Dord sparen kon. Ook telegraf. ik aan 'n vriend te Dord. Alles om zeker te gaan, en de menschen niet voor niet te laten loopen. St.¹. is welwillend, beleefd en goed. Alzoo 60, niet 50 gl. Wat uw afzeggen van Zierikzee 28 Januari Gorkum2 febr. & Tiel3 febr. aangaat, ik neem er nota van. Eens vooral, wat gy doet is welgedaan. Carte blance. Over 't geheel echter verzoek ik U me niet te sparen! Ik heb de opbrengst noodig, en kan beter veel presteeren dan weinig. Met het oog dáárop spyt het me eigenlyk dat ik Dord heb afgezegd. Dord geeft wel weinig, maar weinig is meer dan hier onkosten te maken voor niemendal. Ik zei dan ook Dord niet af omdat ik bang voor de kou ben, maar omdat ik geen uren wou verliederlyken op den trein. (Nu dit is ook van toepassing op Zierikzee Tiel, Bommel &c Dus ge hebt gelyk!) Doch als ik dit wat dikwyls doe zou de opbrengst nog ellendiger wezen, altyd in evenredigheid met {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} m'n inspanning, en met de recette voor zooiets in 't Buitenland. - Ik schryf aan Staalman over m'n aankomst &c te Haarlem. Hartelyk gegroet tt Dek 1. St.: Staalman, de ‘kornak’ van dit jaar, die aanvankelijk slechts 50 gulden plus reiskosten zou krijgen. [21 januari 1881 Advertentie voordracht 's-Gravenhage] 21 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te 's-Gravenhage op 22 januari in Het Vaderland, no. 17. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Zaal Diligentia voordracht door MULTATULI, op Zaterdag 22 Januari a.s., des avonds te 8 uren. Kaarten à f 1 verkrijgbaar bij de Heeren m.m. couvée, Lange Pooten, en hoogenstraten in Diligentia. Des avonds aan het Lokaal à f 1,50. [21 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 21 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief is 22 januari voltooid. Op de envelop de poststempels 'sGravenhage 23 jan 81 en Geisenheim 24/1 81 en het adres Mad Douwes Dekker Geisenheim Rheingau. ochtend Haarlem, Vrydag 21-1-81 lieve beste Mies! Gister brak ik in eens van Leiden op, om liever {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} vandaag geen spoor te hebben, en tevens om by aankomst naar Jeanne te gaan. Ik had al 'n briefje geschreven dat ik eerst vandaag in Haarlem komen zou en dat ze me maar beschouwen moest als dood daar ik morgen naar den Haag moet. Maar, wel beschouwd ging ik liever gister. Ik telegrafe dat ik zou komen eten. Schoon die telegram niet terecht kwam (ik weet de reden) was ik toch welkom. De ontvangst was allerliefst. Ik heb er gegeten en thee gedronken, en m'n halven dag allergenoegelykst doorgebracht. Met Jeanne kan men spreken, t Is niet waar dat ze koket is. Zy is de eenvoud zelf. En ik houd zoo van Marie en Ton. Lieve kinderen! Ik zei dat jy van Amstm uit, zoo makkelyk eens heen en weer op één dag kon komen met Wou. Er ging 'n hoeraatje op. En J. zei dat ze liever had (of óók graag had) dat je kwam logeeren. Het 17 jarig Marietje (kind en geen kind) juichte dat ze Wou¹. in haar bokkenwagen zou laten ryden. (of geitjes). En 'n beschryving van 't karakter der geitjes. ‘Lise’ was zóó. De andere... heel anders. O snoepig! En telkens er op teruggekomen dat ik 't Wouter toch schryven zou dat hy er op rekenen kon in de geitjeswagen te ryden! En Ton had modellen van vliegers (voor my nieuw. Och, verwaarloos Jeanne toch niet. Zy is zoo degelyk. Men heeft iets aan haar. Elk oogenblik betreur ik Levedag².. 't Verschil is te groot! Nu komt er by dat de heele verdieping afgehuurd is door (m'n gewn behuwdnicht⁵.) van der Hucht, zoodat ik 'n hokje op de 2o verdieping heb. De kolenbak is mikroskopisch klein, en de turven worden by 4, 5 te-gelyk gebracht (hôtel 1o kl! En 1o kl is ook de betaling!) Het smeltend water van de glasruiten spat me om de ooren, en ze waren zeer verbaasd dat ik eischte dat de meid zou komen met 'n spons. Enz Enz. Gelukkig dat ik morgen ochtend van hier ga. (Dan ‘Keizershof’ in den haag) Even voor m'n vertrek van Leiden kreeg ik je no 6. Dankje wel. Ik heb hem gelezen in de wachtkamer. De trein kwam weer ½ uur te laat. (Waarom weet ik niet.) Ze zondigen maar toe op den sneeuwstorm die er geweest is, d.i. verl, dinsdag avend en nacht. Juist dien avend van ½ tot ½2 heb ik doorgebracht in 'n ongesloten coupé. Zeker zullen er in 't Nieuws wel vertellingen staan over al de spoor-vertragingen &c Komiek dat ik juist daarin was, en zonder letsel. Ik ben nog altyd niet eens verkouden - {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Stook toch goed! Een bak of wat kolen doet er niet toe. - Ik heb aardigheid in je wyngrokje. - Je analyse van Bé³. karaktertrek in 't weer-aanknoopen is juist. Ook ik vind er niets in dan begrypelyke menschelykheid. Ja, zoo is het. En we zullen haar helpen zooveel mogelyk. Maar 't zou prettiger zyn háár te helpen, dan nu zonder baat haar échec te doen uitstellen. Wat geeft het of ze nu of over 6 maanden haar crediteuren 10, 20% geeft? Als 't toch gebeuren moet, dan hoe eer hoe liever. In dien geest zal ik (en jy zeker ook) met haar spreken. Als ze naar my geluisterd had zou ze dien winkel niet opgezet hebben. (d.i. als ik toen geweten had wat later bleek dat haar vriendin er even weinig verstand van had als zy. Anders keur ik 'n winkel goed.) Nu, tegen m'n zin heeft zy die zaak doorgezet. Ze moet dus goedvinden dat wy geen lust hebben iets te rekken dat buiten onze goedkeuring begonnen is. Enz Enz. Dat ik meelyden met haar heb, spreekt vanzelf.- Koop toch goede reisdekens! - Ja, ik houd oom Fritz voor 'n artist. Hy heeft er o.a. ook 't kinderlyke van. 't Portret van Z's vader (niet door o. Fr. geschilderd) is hoogst-interessant. Een schoone, denkende melancholieke kop! - Ik gis dat Z's oordeel over z'n vrouw niet geheel gemeend is, en dati haar hooger stelt dan-i voor my wil weten. Iets als bescheidene herabsetzung⁶. of zoo-iets. Ze mag er wezen! Ik ben zeker dat ze je bevalt. Van de huis-historie weet ze niets. Richt je daarnaar. - Schilderyen van Zurchers Vader? Ja, 'n christuskop die geheel en al verschilde van alle rafaels, M. Ange's & de rest. Oorspronkelyke opvatting, geen mooie man! - Je zegt: de treinen zyn goed verwarmd als 't zoo koud is. In Holland niet. Die ongelukkige lekkende stoven zyn terstond lauw. Zorg voor reisdekens, en reken toch niet op de verwarming der coupés om die te kunnen missen. - Neen, koop geen pels. Als ik er een nam zou't 'n heele mooie, wyde moeten zyn (over de overjas aan te doen of liever om me in den trein er geheel intewikkelen) nu, zo een is my in Holl. te opzichtig. Aan 'n ‘bonten jas’ d.i. geen alles omsluitenden pels heb ik niets. - {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Jeanne sprak over Mevr. V. Krieken⁷., die ze, zooals je weet, gekend heeft. Het niet beantwn van je briefje verwonderde haar niet, daar zy zelf een dergelyke ondervinding van haar had opgedaan. Zeg, nu ik er van sprak dat je van Amstm eens op 'n dag heenen-weer zou overkomen, was er wel degelyk terstond spraak van logeeren. Ik ben zeker dat jou opvatting van verleden⁸. onjuist was. Er bleek me byv. uit 'n woordje van Marietje dat er al verleden jaar (of vroeger) over gesproken was op welk bedje Wouter slapen zou. 't Zou me erg leed doen als je met J. niet hartelyk aanknoopte. Zy sprak zeer lief over je. - Vrydag middag 2-3 uur Ik ben komiek-kalm over m'n voordracht van van avend. Ik denk te spreken over tzelfde onderwerp als te Leiden (over de wording der dingen.) en zal in dat geval 't beter maken daar ik over Leiden niet tevreden was. In tegenstelling van agitatien, enz, ben ik tegenwoordig zoo zeker van m'n zaak dat ik niets tegen voordrachten opzie. Hoofdzaak is dat ik maar eerst in de stad ben waar ik spreken moet en dus geen vigilant & spoorweg meer voor me heb. Ik wou dat ik den tyd en 't loisir dat ik nu hier te veel heb, kon bewaren voor 'n andere plaats. Als ik 'n tweede paar schoenen by me had om van avend te verwisselen, ging ik 'n wandeling maken. (Ik heb wel 'n paar bottines maar die zyn in m'n grooten koffer dien ik naar den Haag heb gezonden.) Alzoo, kind, knies niet over m'n hard werken. Ik hoop nu maar dat het genoeg opbrengt, en ben niet⁴. tevreden over 't afzeggen van Tiel, Bommel en Zierikzee. Ook spyt het me dat ik Dord heb afgezegd, (of uitgesteld?) Saterdag ochtend Dordt komt in plaats van Gorkum (2 febr.) Ten-onrechte schreef ik je (meen ik) dat Bommel was uitgesteld. Noteer nu zoo: Woensd 26 Jan den Bosch dond 27 Jan Middelburg Vrydag 28 Jan - Sat 29 Jan - Z 30 Jan - M 31 Jan - {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Di 1 feb - W 2 feb Dordt Dond 3 feb - V 4 feb Bommel S 5 feb - Z 6 feb - M 7 feb Gouda &c Gistravend heb ik hier redelyk gesproken. Niet heel naar m'n zin maar voldoende. Toch was ik erg verdrietig omdat er weinig menschen waren, hoogstens tachtig. Voor Haarlem is dat ellendig. Als oorzaak werd opgegeven vrees voor sneeuwstorm, kou &c. Ook duurte van rytuigen, alles om de gladheid (en vrees voor storm alweer) tweepaardig en vreesselyk duur. Ja, ik was heel verdrietig. Op zoo'n manier wordt de inspanning niet beloond! En de onkosten zyn enorm. Die sneeuwstorm werkt fataàl. Niet dat het nu stormt, maar de menschen zyn bang geworden om uittegaan, naar 't schynt. Zeker staan er allerlei akeligheden in 't nieuws over verl, dinsdag nacht. (den nacht toen ik van Schiedam kwam. De trein waarmee ik ½2 te Leiden aankwam, heeft Amsterdam niet bereikt. De reizigers zyn hier in allerlei huizen opgenomen. En zoo overal. Nu schynt het te dooien, maar 't helpt me niet. De schrik zit er in. - Jeanne was er gist'ravend. Ook Zurcher! Dàt was hartelyk. Hy kwam me even groeten. Hy had 'n zuster by zich. Heel oppervlakkig gezien, 'n lief meisje. Of-i na ½11 nog naar Amstm gegaan is, weet ik niet. Ik ben heel verdrietig dat het zoo leeg was. Wat het van avend in den Haag geven zal! Als 't zóó gaat, enfin! - Dag lieve Mies, dag Wou Waarschuw br. besteller dat er op den 25n 'n br. voor Wou komt⁹.. Ik ben heel wel maar heb 't land. 1. Wou: oorspr. stond er met Wou. 2. Levedag: het logement te Leiden. 5. gewn behuwdnicht: gewezen aangetrouwde nicht. Tine was opgegroeid op de theeplantage Parakan Salak, toebehorend aan de gebr. Van der Hucht. 3. Bé: bedoeld Bé's. 6. bescheidene Herabsetzung: omlaaghalen uit bescheidenheid (du.) 7. Wschl. de weduwe van A.Th. van Krieken (1851-1875), nederlands jurist en vertaler uit het Duits, te Mainz overleden. 8. verleden: wschl. ontbreekt keer (= twee jaar geleden). 4. niet: oorspr. stond er maar half. 9. Op 25 januari zou Wouter 5 jaar worden. [21 januari 1881 Voordracht te Haarlem] 21 januari 1881 Multatuli spreekt te Haarlem [21 januari 1881 Herinneringen P.J. van Eldik Thieme aan voordracht Haarlem] 21 januari 1881 Herinnering van P.J. van Eldik Thieme aan de voordracht van Multa- {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} tuli te Haarlem. In: De Dageraad 8 (1887), afl. 9, blz. 202-203. (M.M.) Fragmenten. Het was op den 21sten Januari 1881 (des Vrijdags) om acht uur, dat Multatuli eene voordracht zou houden in de Bovenzaal der Societeit ‘Vereeniging’ te Haarlem. Bij tijds spoedde ik mij daarheen; er was een paar dagen te voren veel sneeuw gevallen en het vroor, dat het kraakte. Onder weg herinnerde ik mij, dat het juist de verjaardag was van de terechtstelling van Louis XVI en ik onderstelde de mogelijkheid, dat Douwes Dekker daarover - of ongeveer - zou spreken. (....) Het was op dien 21sten Januari-avond tamelijk vol in de zaal, in aanmerking genomen de felle koû. Vóór de rijen stoelen zag men een kleine verhevenheid en daarop een tafeltje. Op het bepaalde uur kwam Multatuli binnen, alleen vergezeld, naar ik meen, door den Heer Zürcher. Wat was hij afgevallen, als ik, in gedachten z'n gelaat, waarop lichamelijk, misschien geestelijk lijden ook, te lezen was, vergeleek bij het portret van vroeger! Ik werd getroffen door iets eigenaardigs in z'n gang en door de buitengewone zorg, die hij aan z'n toilet scheen te besteden. (Op bladz. 130 van het 22ste deel der Literarische Fantasiën maakt Huët daar gewag van.) De redenaar plaatste zich op de verhevenheid, straks vermeld en liet de linkerhand rusten op het tafeltje waar hij naast stond. Ik herinner mij niet een glas suikerwater gezien te hebben; voor omgooien (Idee 542) behoefde geen vrees te bestaan, want de spreker was sober met z'n gebaren. Hij begon met eenvoudig eene vermakelijke conversatie mede te deelen, die hij in het Hôtel Funckler in de Kruisstraat, met een kellner gehouden had over bevroren vensterruiten en de koude kamer, waar hij had moeten vertoeven, alvorens het tijd werd zich naar de ‘Vereeniging’ te begeven. Daaruit nam hij aanleiding om te spreken over ‘de wording der dingen’ en zou de twee volgende stellingen toelichten: {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} 1o.men moet de wordingsgeschiedenis eener zaak kennen om haar juist te beoordeelen. 2o.als men de wordingsgeschiedenis eener zaak heeft blootgelegd, is daarmede de reden van bestaan dier zaak nog niet gerechtvaardigd. Men behoort den eisch van Multatuli: ‘de jeugd moet zich oefenen in 't bepalen’ te verstaan en te herlezen, wat hij in zijn 2den Bundel Ideën ‘over publieke voordragten’ geschreven heeft, en de eisenen, die hij den redenaar stelt, om bij benadering te kunnen bevroeden, hoe de stof door hem behandeld werd! Door zijne fijne gave van opmerken daartoe in staat, wist hij, in deze onvergetelijke improvisatie, met voorbeelden, op allerlei gebied gekozen, de waarheid zijner stellingen toe te lichten. Van hem mag gezegd worden, wat een Fransch toehoorder van Alexander van Humboldt¹. verklaarde, waar deze uit z'n schat van kennis een greep deed: ‘Il déversait sans cesse le trop plein de son puits sans fond²..’ Na eene korte pauze werd de rede voortgezet en op het terrein der zedelijkheid overgebracht. Douwes Dekker raakte toen zóó in vuur, hij wist door voordracht en woordenkeus zijn auditorium zóó meê te slepen, dat het lang half elf was, voor iemand er aan dacht. Hij verliet de spreekplaats en ging stilletjes heen, om z'n wijsvinger het papiertje rollende, waarop hij eenige punten, als leiddraad, scheen te hebben neêrgeschreven. ‘A thing of beauty is a joy for ever.’ * Inderdaad. We houden ons aan datgene, wat in ons gemoed eene onvergankelijke blijdschap wekt. De indruk, door dezen man van het woord op mij gemaakt, zal mij levenslang bijblijven. Overveen, 1 Maart 1887 P.J. van Eldik Thieme. 1. Humboldt: Alexander van Humboldt (1769-1859), duits bioloog en schrijver. 2. Il déversait enz.: hij schonk onophoudelijk de overvloed uit zijn bodemloze put (fr.) [22 januari 1881 Advertentie voordracht 's-Hertogenbosch] 22 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te 's-Hertogenbosch op 26 januari in de Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant, no. 10. (K.U. Brabant, Tilburg; afschrift M.M.) Van deze voordracht is geen verslag teruggevonden. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Voordracht door MULTATULI op Woensdag 26 Januari 1881, in de kleine casino-zaal te 's-hertogenbosh 's avonds 8 uur. Toegangskaarten voor een gulden per stuk verkrijgbaar bij de Boekhandelaars Gebr. muller, van heusden, loretz en bij den Heer kip; des avonds aan het Bureau f 1.50. [22 januari 1881 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 22 januari 1881 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Half enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Haarlem Sat ochtend Jan 1881 beste Vos! Ik kom heden middag ½ 5 in den Haag in den ouden Keizershof, en hoop U van avend te zien. Maar ga asjeblieft niet naar de voordracht als er maar 1/1000 reden tegen is. 't Drukt me dat m'n vrinden om mynentwil (en voor zoo'n gespeech!) in kou of nattigheid loopen. Maar, iets anders. Mag ik morgen Zondag by U komen koffie drinken? Maak geen omslag om neen te zeggen als 't U of Uw. vr. niet schikt. Hart. gegroet Dek [22 januari 1881 Voordracht te 's-Gravenhage] 22 januari 1881 Multatuli spreekt te 's-Gravenhage [22 januari 1881 Aantekeningen voordracht] 22 januari 1881 Aantekeningen, waarvan gedeelten zeker gebruikt bij de voordracht over ‘Wording der dingen’ te 's-Gravenhage. Vier korte stroken papier van 172 × 108 mm. (2 stuks), 170 × 107 mm. en 171 × 107 mm., alleen aan de voorzijde beschreven. Het kursief gedrukte betreft toevoegingen in potlood. (Map Voordrachten, nr. 41-44, M.M.) {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} Wording der dingen Darwinismus = wordingsleer wording tegenst. schepping begin menschel. idee Kosmogonie ook de goede darwin maakt fouten. Wallace - oorzaak aanleiding reden. - om een zaak goed te beoordn is kennis harer wording noodig De verklaring der wordingsmanier brengt geen rechtvaardiging mee. denkdieren.hulpmiddel eenheid wording van Staten¹. patriarch stam, natie¹. &c¹.- Doch geen staatkunde¹. terug op eerste ontwikkeling. Waar is alles vandaan gekomen? rudiment Darwinist. kieuwen Foetus. V. wording mensheid kikvorsch drie soorten van ontwikkeling. historisch opvolgend synchronistisch individueel Wording van taal, gewoonten, zeden, begrippen over goed en kwaad. taal.Schoolmeesters aanl. & oorzaak geen reden (lyst {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} van woorden 't woordje op?) Streven naar juistheid van uitdrukking kenmerk der zedelykheid. Doch daarby geen etymologische oorzaak aannemen voor reden. oudheidkunde ink. R. Poezie Beranger oudheid Pompeï Jezus ellips maanNewton v Houten oorlogen patriarchaal¹.Napol Louvois wording dd in geschiedenisAtjeh wording van Nederland. Wording in Zeden¹. & manieren lange nagels. kleine voetjes Laplace VrydagMgr Melchers zonde.bef schoorsteenmantel in hemdsmouwen hoed afnemen, h.s. uittrekken oost. hoofddeksel òp schoeisel uit rechterhand buigen, knielen. trappen zwaardslag rudimenten toedrinken. (gif sleep} rudimenten van armoed warm kleeden} rudimenten van armoed veel voedsel} rudimenten van armoed na U, mevr.} rudimenten van armoed {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Japan¹. - oudh kunde¹. Pompeï¹. dichtkunde¹. kriminaliteit¹. voordracht¹. Wording in Zeden. begrippen v. goed en kwaad.chinees wat is zedelykheid?ik onderscheid tuss. oorzaak & reden ook oorzaak kan voldoende zyn ter eerbiediging. (twee stellingen) breedte van opvatting geslachtsCornelius Nepos. levenBybel. meisje Haai Natal (schaamte (adinda) gelaat bedekken. kinderen Soendahl. verleiden huwelyken 2e kans? - niet twee maten! Oprecht - heid.niet boek& werkeld niet historie & maatsch - Eerste oorzaak van alles Newton Jezus. - de twee stellingen. Nog eens wyzen op museum als hulpm. ter bestudeering der natuur. t wel vatten van 't verschil tusschen oorzaak, aanleiding en reden zal ons leeren dat de ware roeping v.d.m. is m. te zyn. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. [23 januari 1881 Verslag voordracht Rotterdam in Brielsche Crt.] 23 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Rotterdam van 10 januari in de Brielsche Courant of Weekblad voor Voorne, Putten, Overflakkee en Goedereede, no. 973. (G.A. Brielle; fotokopie M.M.). Fragmenten. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli. Een betrekkelijk zeer groot publiek was opgekomen, toen de heer E. Douwes Dekker (Multatuli) heden avond in de Nutszaal een voordracht hield over strafrecht. Strafrecht in de dagelijksche, algemeene beteekenis genomen: recht om te straffen. Om te weten wat strafrecht is, dient men allereerst de beteekenis van straf te verstaan. (....) Is dat recht van straffen Goddelijk? Iemand lijdt een onzedelijk leven al de jaren zijns levens en komt daardoor natuurlijk in de hel. Een ander legt het slimmer aan en keert, na jaren achtereen van het slechte genoten te hebben, het blaadje om, krijgt berouw en geloof, denkt door dat weinigje berouw en dat weinigje geloof den Heere om te koopen, even alsof men zijn kostbaas een weinig vóór zijn vertrek een cadeautje geeft om... Want presentjes worden niet zelden met bedoelingen gegeven. Welke rechtsbegrip wordt daarin vertegenwoordigd? Is ons strafrecht op het Goddelijk recht gegrond? Ja en neen. Onze wetten zijn Christelijk. Dus niet van toepassing op hen, die geen Christenen zijn? Paulus zegt: zij, die niet gelooven, dat de Heere Jezus is gedood, opgestaan, ten hemel gevaren enz. enz. enz. zijn geen Christenen. Welnu, hun aantal is reeds zeer groot (atheisten; Israëlieten enz.) Goddelijk recht als basis predikt de geschiedenis? Onze vaderen stelden menigmaal den geringsten voorspoed op rekening van het Opperwezen, wiens vinger duidelijk zichtbaar was! Wie uwer heeft ooit dien vinger opgemerkt, geachte hoorders? * Het is waar, men hield het met glans vol tegen het veel machtiger Spanje. Maar dat schrijft men aan de hulp van God toe? Maar de Spanjaarden dan? Hebben zij een anderen God? Waarom moesten zoovelen van hen, onschuldigen, den dood op het slagveld vinden? Zijn ons land de 18000 door de inquisitie (geestelijke rechtbank) ter dood veroordeelden ooit weerom gegeven? {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Een God kan niet bij luimen goed doen. (....) Een jurist, een man van de rechten, kreeg in onze vertegenwoordiging van den minister - ik spreek van rechten - van den minister van... justitie een pluimpje. Diezelfde jurist dorst met bewijzen staven, dat Jut de verachtelijke, verfoeilijke moordenaar van Mevrouw van der Kouwen niet was! Wie was het dan wel? Volgens aangeduiden jurist: ‘een zeker lange zwarte heer, die op zekeren dag door zekere juffrouw in zekere straat op zekere stoep was gezien!!’ Volgens de wet is pijniging vervallen. Korten tijd geleden werd in Duitschland een misdadiger (?) voor den rechter van instructie gebracht. Deze kon evenwel niets uit den delinquent (dader) krijgen. Hij werd weder naar de cel gevoerd. En ziet den volgenden morgen meldt de misdadiger zich zelf aan om voor den rechter van instructie alles te bekennen! De pijniging is afgeschaft. Maar wordt er niet... gepijnigd? Eerbied voor de wet? Ja, die moet er zijn, doch eerbied in dien zin, dat wij de wetsbepalingen niet overtreden. Maar eerbied voor de uitgesproken wet, het vonnis? Hoe kan een denkend mensch daar eerbied voor hebben? De advokaten zelf gaan ons voor jegens de uitgesproken wet oneerbiedig is zijn; zij halen den veroordeelde dikwerf over in hooger beroep te komen en veroordeelen daardoor (voor het minst in schijn) de uitgesproken wet. Misdadigers verbeteren? In de debatten in de Tweede Kamer werd voorgesteld de straf van gevangenen in te korten, indien zij verbetering aan den dag legden en ze bij het vrij worden... naar Amerika te zenden. Wij kunnen onze kwaadwilligen beter zelf houden om de kans te ontgaan Amerikaansche misdadigers op onzen bodem te ontvangen. Wetten moeten gegrond zijn op de natuur. Bij het woord natuur denkt menigeen aan een singel met een paar boomen er op. Natuur is al wat bestaat, al wat geworden is. De natuur maakt ons eerlijk, rechtvaardig. (....) Waarom straffen en hoe? Stel: A. heeft een bezitting, zeg B., die B. hem ontneemt. Dit {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} geeft voor de bezitting zelve geen verschil. Maar A. mist zijn B., die B. zich onrechtvaardig toegeeigend heeft. De strijd om het bestaan eischt vergoeding, teruggave aan A. Maar om nu te zorgen, dat ieder buiten A. zeker van zijn bezit zij, moet B. ook gestraft worden. Gevangenen en ontslagenen wil men verbeteren - de verbeteringstheorie. Maar hoe! Iemand, die een misdaad beging, die getoond heeft geen goed hart te hebben, zoo iemand verbeteren? Gij rijdt in het spoor en ziet links of rechts van u een stuk land, dor, woest, steenachtig, kortom ongeschikt ter bebouwing de grond zelf zegt u: ‘ik ben een rots en een rots is onvruchtbaar.’ Zou men zulk een land trachten te verbouwen. Men zegt, dat honderden gevangenen en ontslagenen verbeterd zijn. Ik belief het niet te gelooven. Moet de staat zooveel ten offer brengen aan onvruchtbaarheid, aan boozen? Wat doet zij aan de goeden? Hebben ook die het niet noodig? Het verblijf in het tuchthuis maakt den misdadiger niet beter. Het verblijf in de cel evenmin. (....) Ieder, die in de gevangenis komt, heeft berouw. Natuurlijk. De delinquent had niet gedacht in de cel te komen, hij had slecht gerekend, zijn rekening kwam niet uit - en daarom voelt hij berouw. Dat dit berouw ‘in den Heere’ is, is duidelijk. Daarom denkt hij, en vele anderen, den hemel te verdienen. Indien echter zulke mannen in den hemel komen, dan wenscht elk fatsoenlijk mensch zeker wel een plaatsje in de hel te ontvangen. Hoe moet men straffen? Iemand slaat een ruit stuk. De natuurlijke eisch is, een nieuwe ruit inzetten. Maar hoe de gevolgen van dat stuk slaan te straffen? Een vrouw schrikt en sterft tengevolge van dien schrik - een moord dus. De rampen kunnen onherstelbaar zijn. Wie matigt zich hier het recht van straffen aan? Oog om oog, tand om tand - de vergeldingstheorie. Iemand wordt vermoord. Volgens de vergeldingstheorie moet nu de moordenaar ook gedood, vermoord worden. Een meisje is door een jongeling verleid. Moet nu de jongeling op zijn beurt ook verleid worden? Dijken zijn doorgebroken, land is overstroomd, menschen zijn {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} omgekomen. Hoe straft men nu die mannen, die de schuld van dit alles zijn? Egypte is een geschenk van den Nijl. Ons land zou veel hooger liggen, indien er geen rivierdijken waren. Die dijken slechten is het eenige middel om in het vervolg bevrijd te zijn van overstroomingen. Bij de debatten over de doodstraf hoorde men van iemand, die tegen de doodstraf was: ‘het leven kan niet teruggegeven worden.’ Is dat een argument? Door zulk een rechter zou men ook niet gaarne naar de cel verwezen worden - als hij zich eens vergiste! En dan... kan ons leven niet terug gegeven worden, kan men dan wel herstellen de gevolgen van het verblijf in de cel: den doorgebrachten tijd? de schrik? de schande? de ellende, enz? Bij niet één volk vindt men zooveel vrees voor den dood als bij de Christenen. Een menschenleven wordt te hoog geschat. (....) Voor drie-en-twintig jaren heb ik in mijn Havelaar reeds voorspeld, wat met Lebak * zou geschieden, indien de Nederlandsche regeering niet tusschenbeiden kwam. Lebak, het land waarvoor ik mij zelven, mijn vrouw, mijn kinderen, alles heb opgeofferd, Lebak is een woestenij geworden, zonder inwoners, zonder buffels! En nog altijd zit Duymaer Van Twist in de Eerste Kamer!... Ik heb gezegd.’ Tot zoover Multatuli. Ik verzeker u, geachte lezer, Multatuli was moe, maar ook zijn hoorders en hoorderessen. Echter vond zijn rede veel bijval; doceeren, voordragen, kent hij niet, vandaar de groote moeilijkheid, ja schier onmogelijkheid, een dragelijk verslag van zijn lezing te schrijven. De zijsprongen, het springen van den hak op den tak, is er de oorzaak van. Den draad kan men niet volgen evenmin als in zijn ideeën. Velen mijner lezers zullen eenige beschreven gevolgtrekkingen van M. valsch noemen. Ook ik zou nog wel wat valsch vernuft van den spreker kunnen aanwijzen. Maar waarvoor die gevolgtrekking weg te laten? {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli zeide het gesprokene ter overdenking zijn geachten hoorders aan te bieden. Ik doe het op mijn beurt mijn lezers. Rotterdam, 10 Januari 1881. J. Hobbel. In haar nommer van Maandag deelt het ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’ het volgende mede: ‘In zijn voordracht van verleden Woensdag te Amsterdam maande Multatuli zijn talrijke toehoorders aan om bij de regeering aan te dringen op openbaarmaking van het rapport betreffende het district Lebak. Tengevolge daarvan hebben naar wij uit vertrouwbare bron vernemen eenige ingezetenen een adres aan den Minister van Koloniën opgesteld, tot het ondertekenen waarvan belanghebbenden eerstdaags in de dagbladen zullen worden uitgenoodigd. Hopen we, dat hun pogingen elders navolging vinden!’ Dat hoopt gewis elk waar vaderlander. [23 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 23 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. (M.M.) Den Haag Zondagochtend lieve Mies! De voordracht van gistr'avend is goed afgeloopen. Er waren ± 200 menschen. Het weer in aanmn genomen viel dit eenigszins mee. Aan Vos, Valette en Versluys had ik reeds van Haarlem uit, teeken van leven gegeven. Vos en Valette heb ik op en nà de lezing gezien. Ze waren tot ½3 by me, zeer aangenaam. Van Versluys heb ik niets vernomen. In m'n briefjen uit Haarlem vraag ik hem of ik van middag mag komen thee drinken. Daarop wacht ik elk oogenblik antwoord. En straks komt Vos me afhalen om by hem te komen koffidrinken. Het publiek was zeer hartelyk en ik voelde dat men ingenomen was met de voordracht. By 't weggaan stelde Valette me voor aan z'n vrouw¹.. Je weet ik zie langzaam. Oppervlakkig kwam ze me van uiterlyk allerliefst voor, en zeer gedistingeerd. (Dat hadden trouwens altyd alle Coupérussen.) {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeker was haar toon lief. Aan Valette had ik reeds in de wachtkamer gezegd dat jy eerstdaags in Holland kwam. Ze wist het dus reeds en drong er hartelyk op aan dat je by haar komen zou. Nu, dat heb ik beloofd. Het is zeker interessant voor je haar te leeren kennen, ook om de Afrikaansche historie².. Vos en Valette waren zeer gezellig. Iets styfs en onbeholpens blyft altyd in Vos, dat weetje. 't Wondert me dat ik nog niets hoorde van Versluys. In haast gesloten. Dag Mies dag Wou 1. G.J.P. de la Valette (1853 -1922) was gehuwd met G.J. Couperus (1856-1918). 2. Valette had in Afrika een schipbreuk meegemaakt. Vgl. V.W. XIX, blz. 245. [23 januari 1881 Verslag voordracht Amsterdam in De Amsterdammer] 23 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Amsterdam van 12 januari in De Amsterdammer, no. 187. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragmenten. Multatuli over strafrecht. (....) Woensdag avond had een talrijk publiek gehoor gegeven aan de roepstem van Multatuli, die over ‘strafrecht’ spreken zou. Het onderwerp was niet ‘het strafrecht,’ daar de ideeënschrijver zich niet voor specialiteit wilde uitgeven en vooral niet in het bijzonder het nieuwe strafwetboek behandelen wilde. Hij zou alleen eenige leekendenkbeelden geven over de vraag: ‘Met welk recht mogen en moeten wij, burgers van een vrijen staat, straffen?’ en vooral ‘hoe moeten wij straffen om ons niet jegens den misdadiger schuldig te maken aan hetzelfde wat wij hem verwijten?’ (....) ‘Wat wilden straf en recht in den aanvang zeggen? Eene etymologie is slechts zelden eene verklaring; de meeste woorden zijn van beteekenis veranderd; maar zij brengt ons dikwijls op het spoor van de ware beteekenis der woorden die wij gebruiken. Boeten staat in verband met beter, verbeteren, vergoeden; boete moet dus vergoeding zijn. Zonde staat in verband met zoen, zoenoffer, das zu Sühnende. Straf zal wel iets dergelijks beteekenen. Wat recht is weet iedereen, het is het woord dat wij kennen in regel, in rex, in {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} regeeren; het bevat de rollende r die in alle germaansche woorden de beweging uitdrukt; het is een sprekend woord.’ Om zich op de hoogte te stellen van het onderwerp dat hij wilde behandelen, heeft Multatuli getracht zich intewerken in de geschriften van eenige specialiteiten in het vak, maar deze taak al spoedig opgegeven. De eerste woorden toch van den duitschen specialist reeds gaven hem geen licht. Waar zijn schrijver woorden gebruikte, die, nauw verwant, in staatsrechterlijke en rechtsphilosophische beteekenis genuanceerde begrippen aanduiden, schenen ze hem synoniemen, de zin dus eene tautologie, de redeneering nonsens. Daarna volgde bij den Duitscher de opnoeming van de verschillende theoriën. Theoriën van waarschuwing, afschrikking door bedreiging, afschrikking door de strafoefening, zelfbehoud, rechtsherstelling, enz. Multatuli vroeg aan zijne hoorders of zij wisten wat al die namen beteekenden? Hij voor zich kende slechts ééne theorie als de ware, en deze, meende hij, was door den Duitscher overgeslagen: de boete in den zin van herstelling. ‘Wie mij kwaad gedaan heeft, is verplicht dat kwaad tegenover de maatschappij zooveel mogelijk te vergoeden.’ De bestaande theoriën verdeelt hij in die van het goddelijk recht, die van de juristen, en die van het natuurlijk recht, ‘de lieve, goede, rijke natuur, waaruit wij alles behooren te leeren, zelfs de etymologie.’ De theoriën van het goddelijk recht waren spoedig weerlegd. In naam van welken God zou men rechtspreken? vroeg Multatuli: ‘Van Jupiter Olympius? Van Bouddha? Van het Christendom, een stipje in de wereldgeschiedenis? Eenmaal zal een schooljongen in de geschiedenis der beschaving het Christendom vóór het druïdisme noemen en er eene mauvaise marque¹. voor krijgen.’ Het recht der juristen. ‘De juristen spreken niet eens van recht, maar van rechten! Göthe noemt die wetenschap Juristerei.’ In plaats van over recht, spreekt Multatuli verder over de juristen: ‘Zie ze eens, onze aanstaande rechters, die het recht zullen wijzen, onze aanstaande kamerleden, die de wetten zullen maken.’ En wat is hun studie? Wat zijn hun bronnen? ‘Wien denkt ge dat men er bij gehaald heeft, om uit te maken of de Max Havelaar van van Lennep of van mij was? De Romeinen! De Romeinen, een volk dat op zulk een lagen trap van beschaving stond, dat de grootste {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} gruwelen op gebied der zedelijkheid bij hen algemeen gebruik waren.’ En wie verder? ‘Als autoriteiten, als Pausen vereeren zij de juristen der middeleeuwen, die in de heksenprocessen het schuldig uitspraken. Tot nog voor 80 jaar lieten de juristen de beschuldigden op de pijnbank brengen en gaven vonnis op grond van eene aldus verkregen bekentenis’. Na aldus aan de oude juristen verweten te hebben dat ze niet beter dan hun tijd waren, en aan onze rechtswetenschap, dat zij gezonde begrippen waardeert ten spijt van ongezonde zeden, besluit Multatuli dat van alle wetenschappen die van het recht in onze eeuw het minst vooruit, dus betrekkelijk achteruit gegaan is. ‘Voor den jurist is een acte niet meer eene handeling, maar een stuk papier’. Ieder talentvol advokaat, ieder beroemd jurist is een bewijs tegen de wetenschap van het recht, ‘want wat toch recht is, moet zonder kunst recht blijven.’ Maître Lachaud, le grand sauveur, Berryer, le prince des orateurs, worden als voorbeelden aangehaald; Multatuli vergeet dat deze tegenover een jury van leeken hunne triomfen behaalden en alleen tegen zulk een jury bewijzen. (....) Daarenboven het hooger beroep, de revisie. ‘Hoe is het mogelijk, dat een rechter, aldus door een aantal nieuwe rechters in het ongelijk gesteld, niet onmiddellijk zijn ontslag neemt? Wanneer men volgens zijn geweten recht gesproken heeft, moet men niet kunnen dulden, dat dit voor onjuist verklaard wordt.’ En nu het nieuwe wetboek, is dat nu zulk een model-arbeid, zóó uitstekend, zóó veelomvattend, ‘dat de minister heeft verklaard dat hij het niet alleen heeft afgekund, maar zich door den vriend van Jut². heeft moeten laten helpen!’ - ‘Geen enkel nieuw denkbeeld, geen nieuwe basis, geen nieuwe toon, geen nieuwe omkleeding zelfs, want er staat nog bij voor door, als in het oude, - geen nieuwe indeeling, niets is veranderd, dan de doodstraf - die al afgeschaft was.’ Juist omtrent die afschaffing der doodstraf brengt Multatuli nog eenige twijfelingen in het midden, niet ontleend aan philosophische of rechtsbeschouwingen, maar alleen aan het zwakke van de argumenten van hen, die niet meer meenden haar te behoeven te verdedigen. De natuurlijke rechts-theorie ons beloofd, wordt verder niet behandeld, maar tot slot nog eenige, warme woorden gesproken over Lebak, dat nu, zelfs volgens officieele rapporten, {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} eene woestenij geworden is. Hier kon men den ouden Multatuli met zijn warm hart en zijne welsprekendheid herkennen. Dat een groot man, als Multatuli, meent over alle onderwerpen iets belangrijks in 't midden te kunnen brengen, is te begrijpen, en het ontbrak dan ook niet aan episoden nu eens geestig, dan weder treffend; dat een onderwerp als het strafrecht, de geliefkoosde studie voor de grootste denkers die de menschheid heeft voortgebracht, Kant, Hegel, Rousseau, Fichte, Guizot, Feuerbach, Rossi, Carrara, ook den dichter van Het gebed van den onwetende en Max Havelaar heeft aangetrokken, is niet te verwonderen. Men had echter mogen verwachten dat hij iets anders en beters gegeven had dan het ondichterlijke, onwetenschappelijke, onwijsgeerige nutsavondje dat wij er thans over genoten. De vragen die het strafrecht oppert, raken de edelste belangen van den mensch, als denkend wezen, als wezen met hartstochten en gevoel begaafd, als burger van den Staat en van de algemeene maatschappij; alle levensraadselen doen zich op als factoren, waar de eenvoudigste vraag op strafrechterlijk gebied uittemaken is; wanneer dit zoo is, staat het een man van Multatuli's talent, van Multatuli's invloed niet vrij, zulk een onderwerp te behandelen zonder iets van deze gewichtige beginselen aantevoeren; veel minder nog die talenten en dien invloed te misbruiken, om voor een publiek van leeken de studie en de toewijding verdacht te maken van mannen die wel hunne ernstige gedachten voor deze diepe kwestiën hebben overgehad. 1. mauvaise marque: slecht cijfer (fr.) 2. De moordenaar Jut was verdedigd door Pieter W.A. Cort van der Linden (1846-1935), beroemd jurist, sedert 1881 hoogleraar en na 1913 herhaaldelijk (eerste) minister. [24 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi en Wouter] 24 januari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi en Wouter. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Op de envelop de poststempels 'sGravenhage 24 jan 81 en Geisenheim 25/1 81 en het adres Denjungen Herrn Walther Douwes Dekker Wohlgeb. Webergasse Geisenheim Rheingau. Den Haag Maandag 24 Januari lieve Mies. Gister zond ik je maar 'n kort briefje, en ook vandaag zal ik't druk hebben. Niets bezetter dan vrye dagen. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Eergister, na lezing, tot ½ drie bezoek. Gister veel bezoek, 12 uur naar Vosmaer. Hy haalde my af Ik dronk er koffi en bleef eten. Alles zeer aangenaam. (Omstandiger rapport later) ± 7 uur naar Versluys Daar heel aangenaam gebleven¹. tot ½ 11. Ik was moe. Nu goed geslapen. Straks koffi drinken by Valette. Maar tegen 3 uur wil ik weer thuis zyn om vóór donker nog een en ander te regelen. Misschien ga ik eerst naar Domela Nieuwenhuis. - Maar zie, vandaag 'n heele agitatie over je brief no 7. Je no 8 ontving ik hier in Keizershof. No 7 was, schryf je, geadresseerd ‘spreeklokaal’. Die had ik dan eergister avend in Diligentia moeten hebben. Er was geen. Maar ik ben hem op 't spoor. Ze zeggen dat-i (waarom weet Joost) naar Delft is gezonden, en ik telegrafeer er om. Ze zeggen aan de post dat er op stond ‘DD. “hôtel” niet: spreeklokaal en, zeggen ze, te Delft hôtel zou 'n hotel zyn dat “s Hage” heet!!! Mal. 's Hage.’ Maar ik ben al bly dat de brief er is. Voor ik dien 7 heb, kan ik 8 niet geheel begrypen. Telegrafeeren over pels? Wel ik heb geschreven 't niet te doen. In je 8 spreek je van vertrek uren goed. Maar niet van 'n bepaalden dag. Je vraag om over pels te telegr. doet me denken dat je graag gauw naar Wb. of Mainz wou en dáárop wacht! Ook dàt doet me denken dat je reis is vastgesteld, en zeker zal dat in die no 7 staan. Ik hoop hem van avend te krygen. - Het sterven van ons lief vogeltje heeft me zeer gedaan! Och 't heele vorige jaar had-i niet gezongen! Arme lieve pietje. Ja, 't deed me aan. En toch, liever dood dan dat-i na je vertrek zou verwaarloosd worden. - Brief aan Woutertje myn lieve beste beste jongen. Morgen is ons lief kind jarig. Dat beteekent dat er juist een jaar voorby is en dat je dus een jaar ouder bent. Het is wel waar dat je eiken dag 'n beetjen ouder wordt, maar als er 365 dagen voorby zyn is dat n heel jaar. En 't is nu al voor de vyfde maal dat je jarig bent. Wy zyn er heel bly om dat je elken dag 'n klein beetje grooter wordt, en nu al vyf jaar oud bent. Héél oud is dat nog niet, maar voor 'n kind is 't al redelyk. Zoo'n heele heele heele kleine pneu als vroeger ben je niet meer. En elk jaar {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} word je 'n beetje grooter. Eindelyk als je 20 jaar bent, word je net zoo groot als papa. Och, wat ben ik verdrietig dat ons pietje dood is. We hadden dat lieve diertje zoo lang gehad! En vroeger zong hy zoo lief. Maar het laatste jaar bemerkte ik wel dat hy niet heel wel was, omdat hy niet meer zong. Nu denk ik dat hy al lang ziek geweest is, en daarom geen pleizier in zingen had. Maar ik begryp het tòch niet. Want anders, als vogeltjes ziek zyn kan men het zien aan de veertjes. En ons pietje had altyd goede veertjes, en mooi geel van kleur. Zeg, ik ben by mnheer en mevr. Versluys geweest. Weet je nog dat daar vroeger 'n kat was die pieterbaas heette? Nu, die is dood, net als ons pietje. Maar Bruno, de hond, leeft nog. En nog iets, ook over beesten. Ik schreef je al dat je als je met mama te Haarlem komt, met de kinderen van mevr. Clant in 'n geitenwagentje zou ryden. Nu die eene geit heet Lise. (dat schreef ik je al) maar ik wist toen de naam van de andere niet. Die heet Sneeuwwitje. En by mevrouw Clant is ook 'n hond, nogal groot, maar niet zoo groot als de hond dien wy te Biberich gezien hebben. Het is 'n mooi goedig dier, en zn naam is pollux. Ik hoop nu maar dat je gauw met mama naar Holland gaat en dat het niet te koud is. En dat mama goede reis dekens zal gekocht hebben, of ten minste een heele groote. Dan kan mama en jy je behoorlyk toe dekken. Lieve beste Wouter, het liefste kind van papa en mama. Ik ben zoo bly dat mama schryft dat je gezond en lief bent. En ook ik denk elken avend aan je en zeg in gedachte ‘dag lieve beste Wou, slaap wel!’ Hoor eens, als misschien het prenteboek dat ik je voor je verjaardag zenden wil niet gelyk met dezen brief komt, dan moet je niet ongerust wezen en ook niet denken dat papa je vergeten heeft. Ik heb t hier erg druk. Veel menschen komen by my in 't logement en ik moet ook by veel menschen visites maken. Nu is 't loopen op de straten lastig als er zooveel sneeuw ligt. En telkens 'n wagen te nemen kost zoo erg veel geld. Daarom moet ik dikwyls wachten voor ik iets doe, en zoo ist nu ook gegaan met je prentenboek. Maar misschien zal ik 't nog vandaag koopen, inpakken en op de post doen. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Dag, lieve hart, dag m'n beste lieve jongen, dag eigen kind van papa en mama. Ik hoop dat je nu maar gauw in Holland komt met mamaatje en dat jelui geen last hebt van de kou. Ook dat de treinen niet te lang onderweg blyven omdat er soms veel sneeuw op de rails ligt. Dag Wou. lieve Mies. Straks komt Valette me halen. Ik sluit dezen om hem met hem mee gaande, op de post te doen. Morgen naar Breda. Dag lieve Mies. Ik hoop nu maar gauw je no 7 te krygen. Daarin staat zeker iets meer over den datum van je plannen. Marie & Versluys waren allerliefst. Ze wonen in 'n mooi huis, zéér mooi! Ernstig beloofd dat je de Vosmaers zult komen bezoeken. Mevr. V. was zéér lief, en wil zoo graag kennis maken. 1. heel aangenaam gebleven: de eerste twee woorden naderhand boven geschreven. [24 januari 1881 Brief van Mimi aan Multatuli] 24 januari 1881 Anekdotes betreffende Wouter, door Mimi aan Multatuli gezonden. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅓) beschreven. (M.M.) Geisenheim 24 januari '81. Wou zat op 't sleetje en fraulein Sherer liep erachter er was muziek op de baan, hy was opgewonden van de pret. - en hy vertelde my dat hy toch zooveel hield van ‘mooie meisjes’ - Kleine of groote? vroeg ik. - Groote! Weetje, die zoo mooi lang blond haar hebben - In Eigenhaard staat een leelyk portret van Koningin Emma en prinses Wilhelmina. Wou zei heel juist: he, ma, wat 'n jongens gezicht!’ - hy was verder heel tevreden over zichzelf en zei dat hy vandaag toch wel 'n lieve jongen was geweest. - We zyn by Mevr Salis geweest in W. Ze was opgetogen over Wou. Zn oogen dringen in eens in je hart, zei ze Hy was ook zoo lief, en maakte zn compliment zoo aardig het was om te stelen. en daarby kykt en spreekt¹. ronduit zonder zich te geneeren. - {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} toen je brief kwam². ging Wou aan m'n schoot staan en wilde dat ik hem geheel voorlas. Je begrypt hoe 'n plezier hy had in de papegaai van truida. Toen kleine Therese kwam moest hy die dadelyk de geschiedenis van de papegaai vertellen. Hy deed het in den gang en ik was boven en hoorde het. ‘Hor 'nmal Therese!⁴. Herr Dekker ist in Holland, weisst du?’ Ja Walther. Und er kam bei einer Dame ins Zimmer, und es war nur ein wenig hell vom Feuer im Herd, und da sagte der papegay... etwas, und herr Dekker wollte den mund öffnen um dem Mädchen zu fragen: Wer ist da? Und es war der papegay!’ - Ja ja Walther! zei Therese zonder er iets van te begrypen. Hy had ook niet ‘bonjour’ kunnen zeggen. - Een holl. dame in den trein zei laatst toen ze hoorde hoe oud hy was: ‘'n flinke groote jongen!’ Als 'n pyl uit de boog sprong Wou van de kussens en stond rechtop haar aankykende met 'n: kyk eens! in z'n uitdagende vriendelyke oogen. Och, zoo'n hartje. - Wou heb ik laten kiezen wat hy morgen eten wil voor z'n verjaardag. en hy kiest abrikozen en taartjes. en dan 'n boek en blokjes en 'n brief van papa en 't heerlyke vooruitzicht donderdag op reis te gaan. - Vandaag zei Wou - Ma als ik een kindje heb ben jy dan al dood? - Misschien wel. maar ik hoop van niet, ik wou graag jou kindje zien. Weetje, dan ben ik de grootmoe. (we hadden net iets van 'n grootmoe gelezen. Wou tuurde heel bedachtzaam voor zich. Neen, zei hy toen, dat vind ik niet goed. Ik wou dat het een andere grootmoe had. Jy moet de mama zyn, weet je, omdat je ook zoo goed op my gezorgd hebt. - ... en alles komt er uit. We keken Struwelpeter³. en toen kwam de bitterboze friedrich aan de beurt - O ma, hoe naar is dàt. Ik kan 't byna niet zien! Sla maar om. Of neen, lees 't nog ééns en dan nooit weer. - Ja, ik vind dat ook heel leelyk, een jongen die beesten kwaad doet en ik las: Er fing die fliegen in dem Haus und riss ihnen die flügel aus. Wou rilde, zoo leelyk vond hy het. {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} - Ja, maar wist je wel dat je zelf ook wel eens zoo iets gedaan hebt. - O, maar niet zóó, niet zóó. Dit vind ik nu ook zoo heel leelyk. ik kan 't niet zien! (hy meende het plaatje) en weet je ma, nu ik dit gezien heb van friedrich ik zal 't heusch nooit weer doen. Goed zei ik. je bent nu ook al wat grooter en zult eer bedenken hoe zeer je de beestjes doet. Ik las verder Er schlug mit Stühle Vögel todt Die Katzen litten grossen noth... Ik keek hem aan, hy sloeg de oogen neer. - Och ma, de vogeltjes vind ik de allerliefste beestjes. - Ja maar de katten zyn ook lief en die doe je dikwyls kwaad. - Maar niet zoo erg ma. Hans nog meer dan Lina. Voor Hans ben ik wel eens bös maar hy is toch altyd heel goed voor my - Dat is zoo'n lieve Hans - enz. - We waren aan 't pakken en zagen er alle twee mooi vuil uit. vol hooi. - He ma, zei W., je moet toch maken dat je in Holland wat netter bent, niet zoo'n leelyke japon. - Ja zei ik, dat zal ik doen. dit was nu maar by 't pakken. ‘Ja, en hier in ons huis komt het er niet op aan, weetje. dit is ons eigen huis en we zyn maar met ons tweetjes!’ Wou vraagt aan alle menschen: waren Sie schon in Holland? nog niet? Ik wel, en ik ga er weer heen! En in Brussel? Ook niet? Dat is heel ver. Maar Holland is nog verder. Daar is de zee!’ Dit gesprek hield hy van morgen met Frohlich die een en ander lymde. Vertalingen: - Luister es, Therese. Mijnheer Dekker is toch in Holland, weet je wel? - Ja Walter - En toen kwam hij bij een mevrouw in d'r kamer, en er was een beetje licht van het vuur in de haard en toen zei de papegaai... iets, en meneer Dekker wilde zijn mond opendoen om het meisje te vragen: Wie is daar? En het was de papegaai! - Ja ja Walter. (....) Hij ving de vliegen in het huis en rukte hun de vleugels uit. (....) {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij sloeg met stoelen vogels dood de katten leden grote nood. (....) Bent U al eens in Holland geweest? 1. Spreekt: bedoeld spreekt hy. 2. Bedoeld is de brief van 11 januari 1881. 4. Vertalingen volgen onder deze brief. 3. Struwelpeter: prentenboek, in nederlandse vertaling bekend als Piet de Smeerpoets. [24 januari 1881 Verslag voordracht Haarlem in Opregte Haarlemsche Crt.] 24 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Haarlem van 21 januari in de Opregte Maandagsche Haarlemsche Courant, no. 19. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - Gisteren-avond hield in de bovenzaal der Sociëteit ‘Vereeniging’ de heer Douwes Dekker voor een vrij talrijk publiek van dames en heeren eene voordragt. Hij gaf als zijn onderwerp op: de wording der dingen. De twee volgende stellingen werden door hem toegelicht: 1o Men moet de wordingsgeschiedenis eener zaak kennen om haar juist te kunnen beoordeelen. 2o Als men de wordingsgeschiedenis eener zaak heeft blootgelegd, is daarmede ‘de reden van bestaan dier zaak nog niet geregtvaardigd’. Met voorbeelden, uit allerlei gebied gekozen, werd in deze welsprekende improvisatie de waarheid dezer stellingen betoogd. De improvisator sprak langer dan gewoonlijk - het was lang half elf toen hij eindigde; maar bij het laatste gedeelte zijner rede, toen hij op het terrein der zedelijkheid kwam, geraakte hij zoodanig in vuur en was zijne voordragt - zijne wijze van spreken - zoo boeijend, dat, naar vertrouwd mag worden, het luisteren niemand verdroot. [25 januari 1881 Voordracht Dordrecht afgelast] 25 januari 1881 Bericht over de uitgestelde voordracht van Multatuli te Dordrecht in de Dordrechtsche Courant, no. 21. (K.B. 's-Gravenhage; afschrift M.M.) De uitgestelde Lezing van MULTATULI zal nu plaats hebben op Woensdag 16 Februari a.s. [25 januari 1881 Advertentie voordracht Middelburg] 25 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli op 27 januari te Mid- {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} delburg in de Middelburgsche Courant, no. 20. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Concertzaal op de Groenmarkt te middelburg. voordracht door MULTATULI, op Donderdag 27 Januari a.s., des avonds te 8 uren. kaarten zijn bij inteekening à f 1 - verkrijgbaar bij den Conciërge huvers. 's Avonds aan het lokaal f 1.50. [25 januari 1881 Verslag voordracht 's-Gravenhage in Het Vaderland] 25 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te 's-Gravenhage van 22 januari in Het Vaderland, no. 20. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Zaterdagavond hield de heer Douwes Dekker in ‘Diligentia’ zijn aangekondigde voordracht. De schitterende improvisatie van den spreker bewoog zich om twee grondstellingen, die hij in het begin van zijn rede had vooropgezet, om daarop telkens weer terug te komen: ‘1o. Men moet de wordingsgeschiedenis eener zaak kennen om haar juist te kunnen beoordeelen. 2o. Als men de wordingsgeschiedenis eener zaak kent, is daarmede voor ons nog niet de reden van bestaan dier zaak gerechtvaardigd.’ Van dit standpunt uit, kwam hij op het groot verschil tusschen reden, oorzaak en aanleiding, welke drie begrippen maar al te dikwerf worden verward. Na die stellingen in enkele hoofdtrekken uiteengezet en verklaard te hebben, trad hij op het gebied der voorbeelden. Met een meesterhand greep hij naar voorbeelden op elk gebied. De natuurkunde, de geschiedenis, de taalkunde, de beschaving, de zedelijkheid, het rechtswezen, zij alle moesten hun deel geven in de reeks van voorbeelden, die de spreker aanvoerde voor de juistheid zijner stellingen en van zijn inzicht. Daarbij wist hij telkens zijn hoorders schijnbaar te doen afdwalen, maar werkelijk langs de meest verschillende en uiteenloopende wegen toch altijd tot de grondstellingen terug te voeren. De voordracht was {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} uitmuntend en met onverdeelde belangstelling volgde het talrijk gehoor de in menig opzicht van geest en vernuft tintelende opmerkingen. Niet alle beschouwingen waren even juist - o.i. niet die over de nieuwe straf van het gedwongen huwelijk in ons aanstaand wetboek, door den spreker de Moddermansstraf genoemd - maar bij den verbazenden rijkdom van opmerkingen schaadde dit weinig. Het is jammer, dat met die warme improvisatie, de koude in de zaal een minder aangename tegenstelling maakte. Met den spr. zeggen wij: het niet behoorlijk stoken der kachels was wel de oorzaak der koude, maar geen reden; een opmerking die de bezoekers van onzen schouwburg in de laatste dagen eveneens konden maken. [25 januari 1881 Briefkaart Multatuli aan Mimi] 25 januari 1881 Briefkaart van Multatuli aan Mimi. Met poststempel 'sGravenhage 25 jan 81 en geadresseerd aan Made Douwes Dekker te Geisenheim Rheingau. (M.M.) dinsdag 25-1-81 Straks naar Breda. No 7 is niet van Delft ontv. Ik schryf er over naar D v. V.¹. Nog altyd weet ik dus niet of de dag van je reis bepaald is. Je 8². schryft over uren, en niet ophouden te Arnhem. En 't schynt dat er in 7 'n dag genoemd werd. Misschien vind ik inlichting te Breda, waarheen D v V. ook je 7 zendt als-i hem krygt. Gelyk met dezen 'n paar boekjes voor Wou's verjaardag. Ik ben zeer wel, maar heb 't land over de opbr.³. die niet evenredig is aan onkosten & inspanning! Geen tyd om meér te schryven. Ook te Breda zal ik 't volhandig hebben. Dat konkurreeren met vrees voor sneeuw en voor gladheid van de straten hangt me de keel uit. By Versl & M. word je (nà Amstm) heel hartelyk verwacht. Gister deed ik hier 'n brief op de post waarin een voor Wou. heb je dien? 1. D.v.V.: Daniël van Verschuer. 2. 8: oorspr. uitgeschreven acht. 3. opbr: opbrengst. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} [25 januari 1881 Voordracht te Breda] 26 januari 1881 Multatuli spreekt te Breda Van deze voordracht is geen verslag teruggevonden. [26 januari 1881 Telegram Multatuli aan Mimi] 26 januari 1881 Telegram van Multatuli aan Mimi. Telegramformulier van de Telegraphie des Deutschen Reiches Amt Geisenheim, geadresseerd aan Douwes Dekker Geisenheim. (M.M.) In duitse schrijfletters. Briefe bis 10 erhalten. Auch 7. Mein letztes war Correspondenz-karte Haag. Bekommst Nachricht bei Oebé. Vertaling: Brieven tot en met 10 ontvangen. Ook 7. Mijn laatste was een briefkaart uit Den Haag. Je krijgt bericht bij Oebé. [26 januari 1881 Voordracht te 's-Hertogenbosch] 26 januari 1881 Multatuli spreekt te 's-Hertogenbosch Van deze voordracht is geen verslag teruggevonden. [27 januari 1881 Voordracht te Middelburg] 27 januari 1881 Multatuli spreekt te Middelburg [29 januari 1881 Verslag voordracht Middelburg in Middelburgsche Crt.] 29 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Middelburg van 27 januari in de Middelburgsche Courant, no. 24. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Multatuli's voordracht. Ondanks den dikken mist, die het licht der gaslantarens onderschepte, waarmede dames en heeren anders de tot modderpoelen geworden sneeuwhopen op hun weg hadden kunnen mijden, was het publiek, dat zich gisteren avond in de concertzaal vereenigd had om de voordracht van den heer Douwes Dekker aan te hooren, toch nog vrij talrijk. Evenmin als verleden jaar willen wij beproeven van deze toespraak een verslag te schrijven. Dat schijnt ons niet in 't belang van den redenaar, wiens betoog, beelden en zinwendingen op die {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} manier, gedurende zijne rondreis, gaandweg hun frischheid verliezen. Een woord dus slechts over de beteekenis dezer voordrachten voor 't publiek dat ze bijwoont. Als deel van de geschiedenis der denkbeelden en gevoelens van onzen tijd, is 't niet onbelangrijk die beteekenis vast te stellen. Temeer dewijl Multatuli's reis-periode, uit den aard der zaak, een voorbijgaand verschijnsel, doch de daardoor uitgeoefende invloed van blijvenden aard is. Wil dus de opmerker, die den onwikkelingsgang onzer maatschappij bespiedt, zich rekenschap geven van de ‘wording’ eener zekere orde van gedachten en meeningen, dan is het noodig dat hij met het feit van Multatuli's mondelinge verkondiging zijner ‘ideeën’ bekend zij. Den inhoud daarvan kan hij uit zijne werken voldoende leeren kennen. Het Multatuli-publiek nu, begint meer en meer tot de intellectueele elite onzer mannen en vrouwen van den beschaafden stand te behooren. Van populariteit, in den zin van aantrekkelijkheid voor minder ontwikkelden, is geen sprake. Wat men noemt ‘jongelui’ hebben de overhand niet, ofschoon ze niet ontbreken. Jonge meisjes blijven niet weg; maar matrones vormen, onder de dames, de meerderheid. De vrees om ‘wat raars’ te hooren, blijkt geweken, - of wel, men waagt er zich aan. Zeer in 't oog vallend is de gespannen aandacht, waarmede dit publiek als aan de lippen van den redenaar geketend is. In dezen tijd, nu 't moeite kost twintig menschen tot eene vergadering bijeen te krijgen en nu de eerste waarschuwing aan ieder ‘spreker’ is: maak het niet te lang, - spreekt Multatuli, onder het ongunstige winterweer, 2½ uur lang, bijna zonder pauze, in eene volle zaal, waar ge een speld kunt hooren vallen. Waarheen ge het oog wendt, niets dan uitgerekte halzen, half geopende monden, handen aan de ooren, gretige oogen. Want de uiterlijke voordracht is niet fraai, noch vloeiend. Multatuli improviseert, met ingehouden vuur, maar meer als spreekt hij tot zichzelf dan tot de menigte. Van den Franschen causeur bezit hij den woorden-rijkdom, maar niet de helderheid, de verstaanbaarheid. Veel wordt half binnensmonds, veel snel, en voor zoo ver de stem zich uitzet, soms onduidelijk gesproken. Toch luisteren allen, als houdt een Demosthenes hen binnen den {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} tooverkring van zijn woord. Is dan de inhoud voor ieder zoo nieuw, zoo uitmuntend? Ook niet, Multatuli is voor velen niet meer dan een geniale dilettant. Gemengd is 't publiek, gemengd de voordracht. Daar zitten taalmeesters, rechtsgeleerden, natuurkundigen, ingenieurs, misschien ook een enkele theoloog. Op ieders gebied waagt de redenaar zich beurtelings met een zijner stoute paradoxen en fantazieën waarover een man van 't vak soms niet weet of hij boos worden, dan wel de schouders ophalen moet. Daar zitten er, die gekomen zijn om iets grappigs te hooren. Zij worden onthaald op een vermoeiende alleenspraak over de ‘wording der dingen’! Waarom luisteren zij dan allen alsof hun leven ervan afhangt? Waarom komt, na de korte pauze, ieder terug en duurt het schuiven en mompelen, alvorens ieder weer zit, zooveel seconden als bij andere voordrachten minuten? Ieder hoorder moge deze vragen voor zich beantwoorden. Wij, als kroniekschrijvers, hebben slechts te vermelden dat het zoo is en dat Multatuli's woord niet in de woestijn gesproken wordt. Verlangt men echter eene subjectieve uitlegging? Zij zou deze kunnen zijn. Van deze voordrachten geldt bij uitnemendheid, dat ze grootendeels loopen over onderwerpen, die de diepste roerselen der gedachten van ieder toehoorder raken. Deze levensraadselen vervolgen ieder onzer en zullen niet ophouden ons te vervolgen, zoo lang de dood, het groote raadsel, aan ons raden geen einde heeft gemaakt. Nu heeft Multatuli, meer dan eenig ander redenaar, de gave ons te doen zien op welke wijze hij denkt. Hij voert ons in 't laboratorium zijner gedachte. Juist omdat hij geen schoolman, geen vakgeleerde is, zijn wij in staat, met wat inspanning, hem te volgen. En hij staat genoeg boven zijn publiek, om aan hetgeen in dat laboratorium omgaat de ongestoorde belangstelling te verzekeren van wie ook maar eenigszins in staat is, te waardeeren wat zich boven het alledaagsche zeer ver verheft. Wie in vervolg van tijd, zich rekenschap zal willen geven van den invloed, door dezen denker uitgeoefend, zal dien vooral moeten nasporen, niet op het terrein der geleerden en vakmannen, maar op het onbegrensde gebied, waar ieder, - ook de vakman, - dilettant is. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} [29 januari 1881 Verslag voordracht 's-Gravenhage in De Nederlandsche Spectator] 29 januari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te 's-Gravenhage van 22 januari in De Nederlandsche Spectator, no. 5. (Knipsel M.M.) Multatuli te 's Gravenhage Multatuli sprak te 's Gravenhage, den 22 Januari, over de wording der dingen. Het was een ‘zaaien’ van ideeën, met ruime hand voor zich heengeworpen. Hij paste de theorie van Darwin toe, de theorie lang vóór Darwin aanwezig. Alle dingen hebben een oorzaak. Niets is of wordt geschapen, maar er is wording. Drie begrippen worden vaak verward: aanleiding, oorzaak, reden. Aan de natuur, de geschiedenis, de ontwikkeling der menschelijke beschaving, de zedelijkheid, ontleende hij voorbeelden, om te doen zien hoe men de drie begrippen uiteen moet houden en de methode toepassen. Twee stellingen werden voorop geplaatst, waarop meermalen zou worden gedoeld: 1o. het kennen van de wordingsgeschiedenis eener zaak is volstrekt noodig tot het volkomen kennen van die zaak; 2o. het verklaren van de oorzaken eener zaak brengt tot een stelsel dat tot de verklaring van de zaak zelve voert. Het onderwerp is ook van den omgekeerden kant te beschouwen: het kind vraagt: vanwaar ben ik gekomen? De zaak wil hare oorzaak weten, wil verklaren het stelsel harer wording. En niet alleen het kind; de menschheid vraagt: vanwaar ben ik gekomen, de menschelijke beschaving vraagt het zelfde, en wij vragen van ieder natuurverschijnsel: vanwaar is het gekomen? Niet altijd kunnen wij van alle oorzaken zeggen hoe zij tot de wording bijdragen. Een voorbeeld. Een museum van kleederdrachten; men zou drie afdeelingen moeten hebben: 1o. de historische, hoe zij na elkander volgde; 2o. de synchronistiesch opvolgende, hoe zij op een gegeven tijd was bij verschillende groepen; 3o. de individueele opklimming; hoe zij was bij een individu die {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} van lagen trap klimt tot de hoogste plaats; want in die verschillende posities kleedt hij zich anders, en niet alleen de kleeren maken den man, maar de man maakt ook de kleederen. In iedere afdeeling zal men gapingen vinden, soms zal de eene afdeeling de andere aanvullen, maar men is daarvan niet zeker. Maar de natuur heeft geene gapingen, alles volgt logiesch, de oorzaken zelfs volgen elkander op. In de natuur vindt men dus altijd de oorzaken. Bij analogie uit de methode der verklaring van de natuurverschijnselen kan men komen tot de verklaring van de wording der dingen in de zedelijke wereld. Die zedelijkheid is ook niet geschapen maar geworden. Haar maatstaf verandert. Die van het oogenblik moet men volgen; zelfs vooroordeelen hebben een recht van bestaan. Wij meten de dingen af naar de maat onzer vooroordeelen. De bijbelsch geloovige zegt: de mensch is geschapen enz. De spreker beschouwde even het verhaal van Genesis. Heeft men zich wel rekenschap gegeven wat het zegt, dat de Heer eerst toen begon te scheppen? Was hij dan vroeger werkeloos? Zoo zeggen zij ook dat de talen geschapen zijn. Neen. Taal is de poging om te uiten wat wij meenen. Evenals de overblijfselen van de kieuwen die wij hebben, de rudimenten zijn van de kieuwen die wij hadden toen wij in water moesten ademen, zijn onze taaluitingen rudimenten, overgebleven van het pogen der menschen in hun kindschheid om elkander mede te deelen wat zij meenden. Alle talen zijn niets dan dialektverschillen. De eerste uitingen waren de klanken der menschen in holen, aan het strand of in bosschen. Vandaar dat alle uitingen zich laten herleiden tot drie grondvormen: water, verzameling, heerschappij. De eerste menschen die water zochten of zich verzamelden, kwamen tot elkander langs den kortsten weg. Zij baanden zich een weg door het oerbosch. Niet volgens de valsche mathematische definitie dat de rechte lijn de kortste afstand is tusschen twee punten. Eén baande zich allengs een weg, en de anderen volgden het zelfde pad. Welnu, nog heden loopen de inlanders op Java en in Engelsch Indië, zelfs op goede, breede heerbanen, achter en niet naast elkander; die ganzenmarsch is een rudiment van het padbanen in de oerwildernis. Samenwerking van kracht kent alleen de mensch (de mieren niet, {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} zooals men voorgeeft); oproepen om samen te werken is alleen menschelijk. Zoo is ook de taal ontwikkeld; de holen-, strand- en boschbewoner had van zijne buren hulp noodig en hij uitte die hulpbegeerte in taal. Ook het vereenigen van begrippen en voorwerpen, het optellen, is alleen menschelijk, niet dierlijk; zoo mede het helpen en het zich scharen onder heerschappij. Het meeloopen openbaart zich nog dagelijks; wij meenen dat wij meehelpen, wij loopen mee; men denke b.v. aan de tafeldraaierij. Wat zijn onze politieke en godsdienstige partijen anders dan agglomeraties van meeloopers. Wij zijn meeloopende mieren, niet eens meehelpende, want die zijn er niet. Hij die in politiek doet verzamelt wat meelopers om zich en zijne eerste politiek is die meeloopers te doen gelooven dat zij meehelpers zijn. Dwaasheid! Zoo is het ook met de geestelijke heerschappij. Doch om terug te komen op aanleiding, oorzaak, reden. In de taal is het streven naar juistheid van uitdrukking een oorzaak van meer ontwikkelde zedelijkheid. Want hoe wijsgeeriger men denkt, hoe fijner men de schakeeringen weet te maken in zijne taaluitingen. Thans eenige voorbeelden uit de geschiedenis van vroeger en van onzen tijd en uit de zeden en gewoonten, om methodiesch te doen zien wat oorzaak, reden, aanleiding is. Zoo vraagt men: wat was de oorzaak van de verwoesting van den Pfaltz door de Franschen? Allerlei redenen en aanleidingen. De oorzaak was natuurlijk de overmacht der Fransche wapenen en de taktische kennis. De reden was dat Louvois¹. roem wilde hebben en geven aan de nation de gloire².; de aanleiding de boosheid van Lodewijk den XIVe om een venster dat in den Louvre buiten zijne voorkennis was gemaakt, waardoor Louvois gevaar liep in ongenade te vallen. Hij gaf den koning glorie om hem in een goed humeur te brengen. Zoo werd de oorzaak van den Fransch-Duitschen oorlog gezocht daarin, dat een der Hohenzollern den Spaanschen troon zou beklimmen buiten voorkennis van Napoleon. En zelfs toen die Hohenzollern niet wilde of deed alsof hij niet wilde, bleef, zegt men, die oorzaak bestaan. De aanleiding was de onbeleefdheid van Benedetti te Ems⁴.. Neen, men verwart hier oorzaak met reden. Napoleon zocht in dien Hohenzollern een reden, maar de oorzaak was dat hij voor de heerschappij zijner dynastie {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} buitenslands glorie noodig had. Men geeft nu hoog op van de groote gevolgen van dien oorlog; ach, de wereld heeft er een keizer bij verloren en een keizer bij gewonnen. Is het saldo niet nul? En zoo ook de oorlog met Atjeh. De spreker kende het land, hij heeft lang te voren gewaarschuwd. Wij hebben eene slechte daad gedaan en doen het nog. Wij Hollanders hebben nu geen recht voor de Transvalers op te komen, zoolang wij het vrije Atjehsche volk onderdrukken. De oorzaak is hier dat een andere Louvois zijnen koning wilde believen door een daad van geweld, liefst ver en zoover mogelijk van zijn buitenplaats, waar hij in rustige rust zat. Zoo ligt Lebak, zijn arme Lebak, in 1881 verwoest, verarmd en vertrapt, hoewel hij de oorzaken had opgespoord en aangewezen waarom het volk verliep. Doch teruggekeerd op behagelijker gebied, op dat der zedengeschiedenis. Wat is de oorzaak dat wij eten met de rechterhand? Het zitten op en naast elkander in eene beperkte plaats aan tafel in onze groote steden waar wij opgehoopt zijn. De ouden die aanlagen kenden het niet, de boer die ruim zit tast toe met beide handen; ons eten met de rechter hand is dus economie van ruimte. Zoo de mode. De Chineezen dragen zeer lange nagels. Zij kennen de oorzaak niet. Zij zeggen, mijn vader deed het en mijn grootvader. Doch de mannen en vrouwen die lange, ongebroken, met zorg gepolijste nagels dragen, laten zien dat zij zóo rijk, zóo voornaam zijn, dat zij geen handenarbeid behoeven te doen. Als zij hun voet ongeschikt maken om te loopen, afficheeren zij, zie, ik ben zoo rijk dat ik mij kan laten dragen! Wij lachen daar om, maar zijn in Europa niet wijzer. De sleepjaponnen der dames zijn een rudiment van trots tegenover de armoede van hen die hun kleederen kort moeten dragen of er geene hebben. De dame die haar langen sleep voortsleept zegt daarmee tegen haar arme zusters: zie ik heb zoo veel geld dat ik mij kleeden en bedekken kan en er nog een lang stuk goed bij kan laten hangen. Zoo is de oorzaak van ons hoedafnemen een rudiment van vroegeren staat der beschaving, toen men den helm afzette als men geene vijandige bedoelingen had; zoo doen wij de handschoenen af als men op visite iets langer blijft dan een oogenblikje; rudiment van het afleggen der gantelets³. als men vrede en rust wilde en geen krijg. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} De spreker eindigde met een warm woord tot opwekking aan zijne hoorders om niet mee te loopen, maar zelf te handelen en zelfstandig te streven naar onderzoek van de wording der dingen. De methode door hem met zoovele voorbeelden aangetoond kon voor alles en voor allen dienen. Het fijn onderscheiden van oorzaak, aanleiding, reden, voert tot kennis, tot meerdere ontwikkeling; tot volmaking van beschaving, en wat is beschaving anders dan het streven om meer en meer mensch te zijn. Wij teekenden hier slechts eenige punten op uit de schitterende improvisatie van den begaafden spreker, die, met symphathie ontvangen, warm werd toegejuicht. 1. Louvois: Michel le Tellier, markies van Louvois (1641-1691), minister van oorlog onder Lodewijk XIV. 2. nation de gloire: roemrijke natie (fr.) 4. Graaf Vincent Benedetti (1817-1900), frans gezant in Berlijn, gaf in 1870 aanleiding tot het uitbreken van de frans-duitse oorlog door de z.g. ‘Emser dépêche’. 3. gantelet: handschoen voorzien van metalen schubben, onderdeel van het harnas. [30 januari 1881 Advertentie voordracht Gouda] 30 januari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Gouda op 7 februari in de Goudsche Courant, no. 2564. (G.A. Gouda; fotokopie M.M.) Zaal ‘nut en vermaak’ te gouda. voordracht door MULTATULI. Op Maandag 7 Februari a.s. Des avonds ten 8 ure. kaarten zijn à f 1. - verkrijgbaar bij de Boekhandelaren a. kok & Comp. en bij den heer lammers, Kastelein der Societeit ‘Réunie’. Des avonds aan het Lokaal f 1.50. [31 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers] 31 januari 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(⅓) beschreven. (M.M.) Amsterdam 31 Januari 1881 Waarde heer Robbers! Vriendelyk dank voor Uw zeer gewaardeerd schryven van eergister. Met byzonder genoegen vernam ik den naam van den teekenaar. Is 't niet dezelfde heer R.¹. die tydens de havelaarsgeschiedenis, {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} kommandant te Serang was? Maar dan had hy U zeker gezegd dat-i my kende, en ook (dunkt me) dat de door my beschreven toestanden inderdaad zóó waren als ik ze beschreef. Doch er zyn velen die dit konden en kunnen getuigen! Hoe dit zy als ik me wel herinner was de door my bedoelde heer R. geestig, en deze hoedanigheid is voor 'n teekenaar van byna even groot gewicht als het teekenen-zelf. Zoo spoedig mogelyk hoop ik U te Rotterdam te spreken. Ik heb 'n paar rustdagen die ik hier te Amstm doorbreng omdat m'n vrouw en kind hier zyn. ‘Rust’ beteekent hier: erge drukte, want sedert weken reeds werden allerlei afspraken op die aanst. rust begrooting geaffekteerd zoodat zoo'n hoofdstuk op m'n loisirbegrooting gewoonlyk overladen is. Maar... dienst gaat voor. Wees zoo goed my by tyds kennis te geven wanneer de korrektie van den Havelaar moet beginnen? Ik zie in dat de voortgang nogal vaak van 't illustreeren zal afhangen, en ook dat men². met die uitgaaf geen begin kan gemaakt worden voor UED in overleg met den heer R eenigszins verzekend zyt te kunnen doorgaan. Maar misschien wilt U om 't boek niet te laten mankeeren, nog vooraf 'n andere ongeillustreerde uitgaaf gereed maken. In dat geval heb ik 'n vriendelyk verzoek. Van alle drukkeryen heb ik die van Woest te Haarlem het liefst. Als er dus by UED geen overwegende redenen bestaan een anderen drukker te kiezen, ben ik zoo vry de (zeer orthodoxen en my vyandig gezinden) firma Woest & Co aantebevelen. Ik durf zeggen dat het doorgaande een revisie uit wint! Woest is achtenswaardig-korrekt! Of hy (doch dit gaat alleen de geïll. uitgaaf aan) ook clichés goed zet, weet ik niet. Dat het nuttig wezen zou indien ik UED mocht ontmoeten, zie ik in. Dat zou schryvery uitwinnen. En toch, schoon ik nog 'n paar vrye dagen (!) voor me heb, zou 't my 'n groot offer zyn morgen of overmorgen te Rotterdam te komen, jazelfs U te verzoeken me hier te komen zien. Uursgewys is er over m'n vryen tyd beschikt. Doch wat moet, moet! Ziehier voor de E/k paar weken m'n program. 4 febr. Zalt-bommel 5 - Helmond {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Z. 6 - _____ 7 - Gouda 8 - Utrecht 9 - Amersfoordt 10 - Zutfen 11 - Hengelo 12 - Enschede Z. 13 - 14 - } misschien beschikt de heer Haspels over deze dagen. Hy heeft het consigne my niet te sparen 15 - } misschien beschikt de heer Haspels over deze dagen. Hy heeft het consigne my niet te sparen 16 - Dordrecht 17 } (Als boven) 18 } (Als boven) 19 } (Als boven) Kan onze ontmoeting worden uitgesteld òf tot na Enschede òf tot na Dordrecht? En, mocht U me willen schryven adresseer dan svp DD Multatuli spreeklokaal te ... Het adresseeren aan Mult. is daarom veilig wyl knechten en zaalmenschen dien naam op 't affiche lezen. Ik ben hun ‘de man die vanavend spreekt.’ ('n man van zóóveel stoelen volgens L. Mulder's Kiesvereeniging te S.) - Doch t & m. 2 febri ben ik in 't Rondeel te Amsterdam. - Ook ik wensch U te spreken, en wel niet over ‘zaken’. Maar dat heeft geen haast. Intusschen heel vriendelyk en hoogachtend gegroet UEDDWDr DouwesDekker 1. R: Josias Cornelis Rappard (1824-1898), amateur-schilder en -tekenaar. 2. men: in ander handschrift is hier er boven geschreven. [2 februari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 2 februari 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Rondeel 2 febr 1881 beste Funke! Dank voor de successiewet. Dat 's één. En nu ten tweede over Valette. Ik ben zoo bly dat ik hem zoo geheel zonder voorbehoud kan aanbevelen. Meen niet dat ik in zoo-iets ligtvaardig te-werk ga. Wel twintig maal ben ik door allerlei volkje aangezocht om introduktie ‘by 'n goeden uitgever’ en altyd heb ik m'n tusschenkomst geweigerd. En er is nog is¹. by dat me toelacht, vooral na tgeen ge my gezegd hebt over de mogelykheid ten aanzien van het Zd. blad. Maar zooeven aan Valette schryvende, bedacht ik dat ik geen vryheid had die zaak te noemen. Ik deelde hem dus maar mede dat gy misschien later hem 'n plaats zoudt kunnen aanbieden, die my geschikter voorkwam dan die van ondergeschikt redakteur, doch dat ge daartoe vis-à-vis derden aanleiding en motief noodig hadt. Een en ander zou kunnen gevonden worden uit 'n voorloopige inzending van stukken. Maar onder 't schryven bedacht ik dat het beter was indien gyzelf met hem in aanraking kwaamt. Ik noodig hem dus uit U te vragen wanneer hy U mag komen spreken. Zonder twyfel zal hy dit spoedig doen. Ge hebt het dus in Uwe hand hem van Uw Zondagsplannen meetedeelen wat U goeddunkt, en maak er staat op dat hy gentleman is. Ik sta voor hem in. - Wat me nu zoo toelacht, is de zekerheid dat ge door hèm tot hoofdredakteur van 't Zdblad te maken, dat blad verheft tot 'n litterarische autoriteit. Valette is, of zal weldra zyn: onze beste schryver. Lees eens z'n stukken in den Spectator over Alexander Dumas, en let op z'n duidelyke uiteenzetting der begrippen: romantiek en (z.g.) klassicisme. Ook (in 't slotnummer) z'n schets van Dumas' werkmanier en persoonlykheid. Dat zyn m.i. meesterstukjes! Wees met Uw lieve vrouw hartelyk gegroet van Uw vriend Dek Dat ik U V's brief niet zend, is omdat er eenige kleine byzonderheden in staan waarover ik misschien niet beschikken mag. Ik blyf nog tot morgen avend hier, maar ben zelden thuis omdat ik, eens beneden zynde, opzie tegen 't trappenklimmen. M'n verblyf hier is dit jaar erg ongezellig. 1. is: verschrijving voor iets {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} [3 februari 1881 Advertentie voordracht Zutphen] 3 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Zutphen op 10 februari in de Zutphensche Courant, no. 28. (G.A. Zutphen; fotokopie M.M.) Casino-zaal te Zutfen. voordracht door MULTATULI, op donderdag 10 februari a.s., des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1.- verkrijgbaar in thieme's Boek- en Muziekhandel, des avonds aan het lokaal f 1.50. [3 februari 1881 Brief van Multatuli aan T. Tal] 3 februari 1881 Brief van Multatuli aan T. Tal. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (Particulier bezit, Amsterdam; fotokopie M.M.) WelEerw. Zeergel. Heer T. Tal Rabby der Ned. Israelitische Hoofdsynagoge Amsterdam WelEw. Zeer Gel. Heer! Hoewel ik de door UWEW. Zg. in-zake Talmoed-Evangelie¹., enz gepubliceerde stukken nog slechts gelezen, en niet (zooals ze verdienen en eischen) bestudeerd heb, acht ik me reeds nu gedrongen tot de verklaring dat Gy, maar myn overtuiging, het naar waarheid strevend deel der Natie ten-zeerste aan U hebt verplicht. Daartoe meenende te behooren, durf ik my de eer geven U voor Uwen hoogstbelangryken arbeid myn innigen dank te betuigen, en ik doe dit even welgemeend en hartelyk alsof {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} ik 't uitgangspunt Uwer levens- en wereldbeschouwing met U deelde. Dit is 't geval niet. Ik ben Atheïst. Doch juist deze religie- 't woord ‘godsdienst’ komt hier niet te pas-noopt me tot bondgenootschap met ieder die stryd voert tegen... bedrog. Zachter dan met dit woord mag men 't standpunt Uwer tegenstanders niet kwalificeeren, tenzy ze de schynbaar-verligtende omstandigheid van Onkunde verkiezen te pleiten, die dan toch in hen die zich uitgeven voor kundig, evenzeer op bedrog neerkomt. Nog eens hartelyk dank voor het door U ontstoken licht! Van myn kant zal ik het mogelyke doen om 't uitblazen te beletten. Met ware hoogachting heb ik de eer te zyn, Wel Eerwaarde Zeer Gel. Heer UwEwZ Gel. Dienstvaardige Dienaar Douwes Dekker Multatuli P.S. Hoe mag 't komen dat Spinoza, een geleerde Israïliet als gy, geen gebruik heeft gemaakt van de gronden die Gy aanvoert? En M Mendelssohn²., Da Costa, Capadose³.? Amsterdam 3 februari 1881. 1. T. Tal, Een blik in Talmoed en Evangelie, Amsterdam M. Roest, 1881. 2. Mendelssohn: Mozes Mendelssohn (1729-1786), duits wijsgeer, aanhanger van Lessings verlichte gedachtengoed. 3. Capadose: Abraham Capadose (1795-1870), nederlands arts en letterkundige, medestander van Isaac da Casta. [4 februari 1881 Brief van T. Tal aan Multatuli] 4 februari 1881 Brief van T. Tal aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) DenWelEdgebHeer Douwes Dekker-Multatuli alhier Amst. 4 febr. '81 WelEdgebHeer Ontvang mijn besten dank voor uw warm en belangstellend {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijven van gisteren. De erkenning van de zijde van een man als gij zijt, van den vertegenwoordiger, laat mij zeggen van den Schepper - ten minste in ons land - eener nieuwe richting in de sociale denkbeelden, schat ik hoog en weet ik te waarderen. Wel kwam mij bij uw schrijven - vergeef mij mijn openhartigheid - de toenadering der radicalen tot de conservatieven in de gedachten; een verschijnsel in de laatste jaren op 't politiek toneel meermalen waargenomen. Maar ik gevoelde het oneindig verschil tusschen dit en uw brief. Ginds is heel gewoon eigenbelang het motief, dat de uitersten samenbracht; hier is het idealisme en streven naar waarheid. - Ge noemt U atheïst. Vergun me, dat meer te beschouwen als een naam voor enkele uwer denkbeelden, dan wel als een volkomen begrip met al zijn consequenties. Ik heb het nog niet zoo ver gebracht om een rein idealisme met wezenlijk atheïsme vereenigd - te kunnen vatten. In elk geval, uwe welgemeende belangstelling treft mij aangenaam in mijn strijd tegen onwaarheid. Ge spreekt van bedrog. Bedoelt ge misschien de omstandigheid, dat Oort¹. niet schroomde, te verzekeren, dat hijzelf een stuk uit den Talmoed vertaald had, terwijl het bleek te zijn eene vertaling van een Latijnsche versie der Mechilta².? Anders is het toch nog niet zeker, of men onkunde, die te goeder trouw aan hare kunde gelooft, wel bedrog mag noemen. Maar dit is zeker, vooral tegen die onkunde strijd ik. Het Jodendom en zijn literatuur te kennen is een studie, waarvan de meeste beoordeelaars ter nauwernood het elementaire bereikt hebben. Het is minder de persoon des heeren Oort, dan wel zijn school, zijn richting misschien wel zijn coterie, die zoo luide spreekt, waar zij zoo weinig weet. Wanneer de moderne Chr. theologie dat ware, waarvoor zij zich uitgeeft, dan moest zij in de eerste plaats het traditioneele brandmerk, de ‘wet van de Phariseërs en Schriftgeleerden’ op het voorhoofd gedrukt, reeds lang hebben uitgewischt. Ge vraagt, hoe het komen zou, dat byv. Spinoza Mendelsohn, da Costa, Cappadose geen gebruik maakten van de gronden, die ik aanvoer. Spinoza kende eigenlijk den Talmoed niet. De wijze, waarop hij in zijn jeugd het legislatief gedeelte der Talmoed beoefend had, {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} was niet geschikt, om hem op rijpen leeftijd belangstelling voor dat werk in te boezemen. Als streng methaphysicus had hij zich reeds zeer vroeg meer met den Bijbel en de Joodsch philosophische schrijvers bezig gehouden, dan met den Talmoed. En om op lateren leeftijd nog zin te krijgen voor de poeische praxis van den Talmoed, daartoe had zich een te diepe haat tegen het Jodendom in hem verzameld. Mendelsohn leefde in eene omgeving, die hem gebiedend voorschreef, hoogst voorzichtig te zijn. Zijne briefwisseling met Lavater³. bewijst onder anderen, hoezeer hij zijne gedachten zelfs in acht nam om al wat de overtuiging der christelijke theologen als zoodanig raakte, te ontzien, en zich geheel alleen bij algemeen wijsgeerige beschouwingen te bepalen. Da Costa en Cappadose kenden den Talmoed volstrekt niet. Nog eens mijn dank voor uw schrijven en deze aangename gelegenheid tot gedachtenwisseling Met hoogachting heb ik de eer te zijn Uw dw dienaar T Tal 1. Oort: Henricus Oort (1836-1927), nederlands theoloog en letterkundige, auteur van o.m. Evangelie en Talmud uit het oogpunt van zedelijkheid vergeleken. (1878). 2. Mechilta: ‘maat’, naam van een kommentaar op Exodus 12-35:3 uit de School van Rabbi Ismael. (Aramees) 3. Lavater: Jean-Gaspard Lavater (1741-1801), filosoof en theoloog, uitvinder van de ‘physiognomonie’, de kunst iemands karakter af te lezen uit zijn gelaatstrekken. [4 februari 1881 Voordracht te Zaltbommel] 4 februari 1881 Multatuli spreekt te Zaltbommel. Van deze voordracht is geen verslag teruggevonden. [5 februari 1881 Voordracht te Helmond] 5 februari 1881 Multatuli spreekt te Helmond. Van deze voordracht is noch een advertentie noch een verslag teruggevonden. [7 februari 1881 Advertentie voordracht Utrecht] 7 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Utrecht op 8 februari in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, no. 38. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Zaal Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht. voordracht door MULTATULI, op Dinsdag 8 Februari a.s., des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1. - verkrijgbaar bij j.l. beijers, Neude G 56; des avonds aan het lokaal f 1.50. hh. studenten, die geteekend hebben op de lijst, worden beleefd verzocht hunne kaarten heden te laten halen bij j.l. beijers, Neude, G 56. [7 februari 1881 Voordracht te Gouda] 7 februari 1881 Multatuli spreekt te Gouda. [8 februari 1881 Advertentie en bericht voordracht Amersfoort] 8 februari 1881 Bericht en advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Amersfoort op 9 februari in de Amersfoortsche Courant, no. 2908. (G.A. Amersfoort; afschrift M.M.) Woensdag avond 9 Februari houdt, volgens achterst. adv. Multatuli eene voordragt in Amicitia te Amersfoort. Als begaafd redenaar bekend, bestaat er grond te mogen hopen, dat ook thans een talrijk publiek van beide seksen overmorgenavond bij zijne voordragt zal tegenwoordig zijn. Zaal ‘Amicitia’ te Amersfoort voordracht door MULTATULI op Woensdag 9 Februari a.s., des avonds ten 8 ure. kaarten zijn bij inteekening à f 1. - verkrijgbaar bij den Heer w. bothof; des avonds aan het lokaal f 1.50. [8 februari 1881 Brief van Multatuli aan J.L. Beijers] 8 februari 1881 Brief van Multatuli aan J.L. Beijers. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarde Heer Beijers! Wel, dat's vriendelyk en prettig! De ‘adjudant’ (Staalman heet hy, dus ‘Staalman met Sjaalman’) zal naar ik met hem afsprak over 'n paar uurtjes hier komen, en ik zal hem terstond naar U verwyzen. Zoudt ge de goedheid hebben, by gebrek aan kaarten, daarin te voorzien door 't afgeven van Uw eigen adres- of firmakaarten? Maar ik gis dat heden by 't slechte weer, de navraag wel gering zal zyn. Hoe dit zy, ik zend Staalman, by aankomst terstond tot U. Wat Uw vriendelyk aanbod betreft, my van dienst te zyn, op 't oogenblik weet ik niets. Mocht er iets wezen, dan zal ik zoo vry zyn Uwe hulp inte roepen. Daar ik met rytuig naar de spreekzaal ga, kan ik m'n vrouw mee nemen. Anders had ik haar aan Uw zorg toe vertrouwd. Zy is heel dankbaar voor ‘Hildegonde v D.¹.’ Ik hoorde veel goeds over². Terburgh. Nog ben ik niet met mezelf eens over 't onderwerp van van avend. Heel vriendelyk en hoogachtend gegroet. Ik hoop U van avend in m'n wachtkamer te zien. UWEdDWdr Douwes Dekker 1. Hildegonde van D.: Hildegonda van Duyvenvoorde, een novellenbundel uit 1879, van C. Terburch, pseudoniem van Isaac Esser Jr. Een tweede druk dateert van november 1880. 2. over: oorspr. stond er van. [8 februari 1881 Voordracht te Utrecht] 8 februari 1881 Multatuli spreekt te Utrecht. [9 februari 1881 Verslag voordracht Utrecht in Utrechtsch Dagblad] 9 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Utrecht van 8 februari in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, no. 40. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) fragment. *- Eene voordracht van Multatuli kwam in de laatste jaren geregeld voor op de lijst van onze winteruitspanningen; geen winter ging voorbij, waarin niet de schrijver van Max Havelaar een of twee malen hier kwam spreken. De belangstelling, om hem te hooren, is echter nog geenszins verflauwd; dat bewees nog gisteravond de eivolle zaal, waarvoor hij toen wederom als spreker {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} optrad. 't Is dan ook een eigenaardig genot, dat eene voordracht van Multatuli schenkt. Hoewel geen redenaar, verstaat hij bij uitnemendheid de kunst, om wat hij zeggen wil voor zijne toehoorders aantrekkelijk te maken en hunne aandacht ten einde toe te boeien. En dat zegt zeker niet weinig bij eene zoo benauwde atmosfeer, als in de zaal heerschte, waarin de spreker ditmaal het woord voerde. Eene redevoering kon het gister gehoorde niet genoemd worden. 't Was dit zoo weinig, dat de spreker in 't begin van zijn voordracht nog niet kon aangeven, tot welk onderwerp hij zich meer bijzonder zou bepalen; hij wilde aan zijne gedachten den vrijen loop laten. Dat hij daardoor nogal eens afdwaalde van zijn voornemen, om over de wording der dingen het woord te voeren (....) [9 februari 1881 Advertentie voordracht Hengelo] 9 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Hengelo op 11 februari in Tubantia, no. 12. (Openbare Bibliotheek, Enschedé; fotokopie M.M.) Beursgebouw te Hengelo. MULTATULI zal op Vrijdag 11 Februari a.s. des avonds ten half acht ure (niet om 8 uur) spreken over: ‘de studie van den aard der dingen’, een onfeilbaar hulpmiddel tot geestelijke en zedelijke ontwikkeling. Toegangsprijs: Bij inteekening f 1. - Buiten inteekening f 1.50 De inteekenlijst ligt bij den Heer denekamp in de Beurs tot Donderdag-avond. Plaatsen à 10 Cts. extra zijn aldaar te bespreken des Vrijdags van 12 tot 2 uur. [9 februari 1881 Advertentie voordracht Enschedé] 9 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Enschedé op 12 februari in Tubantia, no. 12. (Openbare Bibliotheek, Enschedé; fotokopie M.M.) {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Concertzaal te Enschede. voordracht door MULTATULI, op Zaterdag 12 Febr. a.s. des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1. - verkrijgbaar bij den Heer p.j. de roock, des avonds aan het lokaal f 1.50. Plaatsen te bespreken à 10 cts. extra. [9 februari 1881 Verslag voordracht Gouda] 9 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Gouda van 7 februari in de Goudsche Courant, no. 2568. (G.A. Gouda; fotokopie M.M.) Fragmenten. Multatuli. Gisterenavond hield Multatuli de aangekondigde voordracht. Hij sprak over: de studie der wording der dingen als hulpmiddel om wel te denken. Dit laatste n.l. zoo uitgebreid opgevat, dat daaronder ook wel te handelen begrepen is, d.i. handelen overeenkomstig de ware zedelijkheid, die hoofd en gemoed tegelijk bevredigt. Spr. deed den klemtoon vallen op het woord wording en wijdde daarover in de eerste plaats uit. Er is op allerlei gebied: wording. Niets is of wordt geschapen, uit niets voortgebracht, alles heeft een oorzaak. Oorzaak is natuurlijk iets geheel anders dan reden. Wanneer men min-ontwikkelde menschen vraagt waarom zij dit of dat deden, krijgt men in de meeste gevallen de oorzaak te hooren, terwijl men vraagt naar de reden. Wat in de natuur geschiedt, heeft alles een oorzaak, terwijl wij, menschen, een reden moeten hebben voor al onze handelingen. (....) Spr. houdt niets van definities. Hij geeft ze bijna nooit. Voor den welwillenden hoorder zijn zij onnoodig, die begrijpt spr. ook zonder definities en de onwelwillende zou er slechts aanleiding in vinden spr. op een enkel woord te vatten en hem, die slechts in 't algemeen spreekt, op een bijzonder punt te bestrijden. Menigmaal kwam het spr. voor, in eene bijeenkomst als deze, dat zoo- {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} genaamde specialiteiten, menschen die van een bijzonder vak hun studie hadden gemaakt, spr. verweten op dit of dat punt een onjuistheid gezegd te hebben. Eens vooral verklaart spr., dat al die specialiteiten groot gelijk hebben in hunne beweging en hij ongelijk. Maar het doet tot de eigenlijke zaak, die hij op het oog heeft, nooit iets af of zij al gelijk hebben. Spr. geeft slechts de methode aan, welke men moet toepassen en of nu al enkele voorbeelden, die hij noemt, enkele bijzonderheden, die hij ter verduidelijking aanwijst, niet in alle onderdeelen juist zijn, dat doet minder ter zake, dat doet tot de hoofdzaak niets af. (....) Spr. gewaagde voorts, nog met een enkel woord van de wording van het nieuwe strafwetboek, waarin vooral een paar artikelen voorkwamen, die zijn sympathie niet konden wegdragen. Vooral het artikel, waarin de bepaling was opgenomen dat de man in zeker geval, òf een huwelijk moest aangaan òf in de gevangenis gaan, moest het ontgelden. In naam der zedelijkheid - der ware zedelijkheid - kwam spr. met kracht daartegen op en wat men van de waarde van een dergelijk huwelijk moest denken werd door spr. met krachtige trekken geschilderd. Spr. drong er ten slotte op aan, dat wij meer dan tot heden de wording der dingen zouden nagaan op allerlei gebied. Het zal ons de verklaring geven van vele raadselen, die onoplosbaar schijnen, het zal ons verheffen boven de kleine onaangenaamheden van het leven, het zal ons opnieuw levenslust schenken. Het zal ons het leven meer op prijs doen stellen, doch tevens ons de angst ontnemen voor den dood. Wanneer wij in alles de wording opsporen, eerst dan zullen wij met overtuiging Mad. de Stael kunnen nazeggen: Tout comprendre, c'est tout pardonner¹.. Dienovereenkomstig handelende, zullen wij ook voor ons zelf gelukkig zijn, zoodat wij in onze stervensure hen, die met betraande oogen onze sponde omringen, met kalmte zullen kunnen toevoegen: ‘Weent niet over mij, ik heb niet te vergeefs geleefd!’ 1. Tout comprendre etc.: alles begrijpen is alles vergeven (fr.) [9 februari 1881 Voordracht te Amersfoort] 9 februari 1881 Multatuli spreekt te Amersfoort [10 februari 1881 Voordracht te Zutphen] 10 februari 1881 Multatuli spreekt te Zutphen. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} [10 februari 1881 Aantekeningen voordracht] 10 februari 1881 Aantekeningen gebruikt bij de voordracht over ‘In de werkplaats van de denker’ te Zutphen. Twee kleine stroken papier van 170 × 108 mm en 171 × 107 mm, alleen aan de voorzijde beschreven. Het kursief gedrukte betreft een toevoeging in potlood. (Map Voordrachten, nr. 104 en 105 M.M.) Mid¹. Middelb. Courant élite niet-woestyn atelier- Onlangs: wording der dingen. hulpm. tot denken Ideën. Enz. iets uitleggen 1wording der dingen 2juistheid van uitdr. 3afleeren van niet-begrypen 4id van ongegrond wel-begrypen 5Arbeidzaamheid, eenzaamheid. 6Onthouding. (reinheid. naïveteit) - Later alles samenvoegen in natuurstudie - resumé wording der dingen Midd. Ct. atelier, elite Tiberius preek de Bussy Tal¹. Lebak Atjeh verleiden roeping van allen Schoolsch Akademisch - verstaat ge ook? - Cort v.d. Linde Strafdelict 1. Doorgestreept. 1. Tout comprendre etc.: alles begrijpen is alles vergeven (fr.) {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} [10 februari 1881 Herinneringen J. de Meester aan voordracht Zutphen] 10 februari 1881 Herinnering van J. de Meester aan de voordracht van Multatuli te Zutphen in Eigen Haard 7 februari 1920, blz. 87. (M.M.) Fragment. (....) Van tijd tot tijd houdt hij lezingen om aan geld te komen. Zoo zag men hem in '81 te Zutphen, toen ik daar pas in de journalistiek was. Ik mocht verslag van zijn voordracht geven. Een vrij ruime concertzaal, hol door 't geringe aantal hoorders. Een groot podium. Achterin een klein deurtje. Toen hij plotseling daaruit kwam, herinnerde ik me onmiddellijk de beschrijving van een stierengevecht: hoe opeens dat arme dier stond in de ruimte, met bloeddorst aangegaapt door de menschen, zelf niet in het minst bloeddorstig; een beklagenswaardig, opgejaagd dier... Multatuli hijgde, hij leed aan asthma. Misschien, het kan, wàs er aanstellerij bij. Kokketterie was er ook in de voordracht. Zijn spreken deed denken aan de kunst van kantwerksters. Wie in België geweest is of op een Belgische tentoonstelling, heeft die vrouwen haar klosjes zien gooien, aldoor en gestadig dooreen, verbluffend vlug, tot des kijkers verwarring en zonder dat ooit het de vrouw van streek brengt. Ook Dekker raakte nooit van streek. Hij bleef om zoo te zeggen geen drie minuten bij zijn onderwerp. De improvisatie was één bont stramien van tusschenzinnen, van uitweidingen en inlasschingen, van afwijkingen en aanvullingen; één kleurige dooreenmenging van barok verschillende gedachtensoorten, een kaleidoscoop van - denkbeelden, zoo ge wilt, doch meer van invallen of schijnbare invallen, feitelijk: verrassende te pas-brengingen van dingen, waarover de clair-voyante fantast zijn vlugge denkkracht had laten gaan. Ik herinner me dat midden onder de rede Mr. Aneas Baron Mackay¹., toen rechter te Zutphen, later minister, toornig opstond, de zaal verliet. Verder was 't verloop dood-kalm. Alleen in een rijtuig vertrok hij naar het hotel. Ik draafde hem na, kwam tot in de hotelgang, doch waagde niet hem te spreken te vragen. Wat zou hij dien avond hebben verdiend? f 25. - heel misschien {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} f 50. -... Korten tijd later is er geld voor hem ingezameld; 't befaamd geraakte Huldeblijk. 1. Aenaeas baron MacKay (1838-1909), rechter in Zutphen van 1873 tot 1888, van 1888 tot 1891 minister, eerst van Binnenlandse Zaken, later van Koloniën. [11 februari 1881 Voordracht te Hengelo] 11 februari 1881 Multatuli spreekt te Hengelo. [12 februari 1881 Verslag voordracht Zutphen in Zutphensche Crt.] 12 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Zutphen van 10 februari in de Zutphensche Courant, no. 36. (G.A. Zutphen; fotokopie M.M.). Fragmenten. Zie voor het Vervolg en Slot bij 14 februari. - In de werkplaats van een denker. Als een schilder, die u in zijn atelier brengt, niet om zijn schilderij, het onderwerp, de techniek te bewonderen, maar om getuige te zijn van de wijze waarop het stuk tot bestaan komt, - alzoo wilde de heer Douwes Dekker gisteren avond door zijne hoorders worden beschouwd. De Midd. Ct was ‘oorzaak’ van dien wensch. Haar bekwame redacteur, de denker Pisuisse volgens Multatuli, heeft deze opmerkzaam gemaakt op een kenmerk zijner redevoeringen, dit namelijk, dat ze de hoorders getuigen doen zijn van 's redenaars gedachtenloop, dat ze hen doen zien op welke wijze hij denkt. De heer Douwes Dekker vond de opmerking der Midd. Ct. even waar, als het feit, dat het kenmerk hem nooit was opgevallen, merkwaardig, - en noodigde zijn auditorie van gisteren avond uit om met hem dien gedachtenloop na te gaan. Wellicht zouden zijne hoorders af- en toe, vaak, voortdurend dingen zien, die hun niet aanstonden: - de redenaar vorderde geen instemming met alles wat hij zeide, slechts hoopte hij, dat men, door aan zijn invitatie te voldoen, opmerkzaam zou gemaakt worden op zijn wijze van denken, zijne methode van de Natuur, ook in haar kleinste onderdeelen, te beschouwen met het oog van den philosoof. (....) Al wat bestaat, is geworden. Stemt men dit toe, dan wordt het onlogisch, nog van schepping te praten, van iets uit niets voortgebracht. (....) Toch gebruikt de Bijbel het woord scheppen om uit te drukken: uit niets iets voortbrengen. In een rhapsodie als Genesis is dit {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} echter niet te verwonderen. Opmerkelijk is het ook, dat alleen in het eerste vers van Genesis aan den idealen god de macht wordt toegekend van te scheppen: verderop in den heelen Bijbel heeft die oppermachtige wel degelijk grondstof noodig om iets vóórt te brengen, evenals de timmerman planken voor zijn tafel. - Wat is wording? De taal, de schoone taal, welke zich zoo vaak stipt aan den oorsprong der begrippen houdt, de taal geeft het antwoord: wor-oor-oer - (oorsprong) - eerste begin eener zaak. Het allereerste? Neen, niemand kan zeggen: ‘ik heb het eerst de zon gezien’. Er is geen mogelijkheid tot het allereerste begin eener zaak op te klimmen, - steeds is er wording, steeds nemen wij wording waar. We zijn geplaatst voor een mysterie, - het eenige -, nl. het zyn. Het leventje van een individu is kort, de stof leeft voort, is eeuwig; maar juist omdat dat leventje ophoudt, kunnen we ons in de eeuwige wording niet indenken. ‘Deze onkunde te erkennen, vervolgt spr., is evenwel niet zoo moeilijk voor u... neen, wat gij denkt heb ik niet te beslissen... voor mij, die geen God ken, als voor hen, die een God hebben, antwoord te geven op de vraag: gij, die beweert, dat het klein stipje, dat volgens u het heelal is, eenmaal geschapen moet zijn omdat ge u het eeuwig worden niet kunt voorstellen, antwoord mij: kunt ge u dan wel begrijpen, dat uw God niet geworden is?’ - Het Darwinisme is, echter alleen met opzicht tot de weinige takken van wetenschappen door Darwin beoefend, de toepassing van de leer, dat alle zaken hare oorzaken hebben. (....) [12 februari 1881 Verslag voordracht Amersfoort in Nieuwe Amersfoortsche Crt.] 12 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Amersfoort van 9 februari in de Nieuwe Amersfoortsche Courant, no. 12. (G.A. Amersfoort; afschrift M.M.) Woensdag avond hield de Heer Douwes Dekker (Multatuli) een voordracht in Amicitia. De zaal was tamelijk goed bezet. Tot onderwerp koos de spreker: ‘levensbeschouwing.’ Met onverdeelden aandacht werd de redenaar gevolgd, en werd hij bij het einde levendig toegejuicht. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 februari 1881 Voordracht te Enschedé] 12 februari 1881 Multatuli spreekt te Enschedé. [14 februari 1881 Briefkaart van Multatuli aan T. Tal] 14 februari 1881 Briefkaart van Multatuli aan T. Tal. Met poststempels Utrecht 15 feb 81 en Amsterdam 13 feb 81 en geadresseerd aan den WEW. Zeergel. Heer T. Tal Rabbyn der Ned. Israel. Hoofdsynagoge te Amsterdam. (Particulier bezit, Amsterdam; fotokopie M.M.) WelEw Zeer gel. Heer! Ik ben zoo vry UWEw. z. Gel. te verzoeken my niet te verdenken, noch van onverschilligheid noch van onbeleefdheid, omdat ik tot heden Uw zeer gewaardeerd schrijven niet beantwoordde. Juist andersom! Ik stel op de vereerende relatie te hoogen prys, dan dat ik daaraan den afval van m'n tyd (en stemming!) zou willen besteden. Sedert weken leid ik 'n ‘koffertjes- 'n uit- en inpakleven.’ Bah! Met hoogachting heb ik de eer te zyn UwEwZeergel. DWDr Douwes Dekker Utrecht 14-2 '81 [14 februari 1881 Verslag voordracht Zutphen in Zutphensche Crt. (vervolg)] 14 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Zutphen van 10 februari in de Zutphensche Courant, no. 37. (G.A. Zutphen; fotokopie M.M.) Fragmenten. Zie voor het begin bij 12 februari. (....) Na de pauze trachtte Multatuli met eene hem waardige verscheidenheid van voorbeelden de waarheid van het vroeger gesprokene aan te toonen, aan te toonen het gewicht der wordingsgeschiedenis, aan te toonen, dat er overeenstemming is tusschen wèl denken en weldenkendheid. De wordingsgeschiedenis is aantrekkelijk poëtisch. Of is het niet het overdenken van 't verleden, dat ons aangenaam bezig houdt, wanneer we een ruïne zien? Béran- {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} ger¹. heeft een gedicht ‘La vieille’ gemaakt, dat Tollens vertaald heeft. Tollens, die volgens Spr., wat het verzen maken aangaat zijn sporen verdiend heeft, was tevens een ‘fa'soenlijk’, een deftig man, die zich dan ook verplicht geacht heeft, zich over dat vertalen van Béranger's poëzie... te verontschuldigen met de woorden: ‘Dit gedichtje is een der weinige parelen, die er uit den slijkpoel van Béranger zijn op te visschen.’ En zulks omdat Béranger vraagt: ‘savez-vous bien, ce que fut cette vieille?’². en dan vertelt hoe die bedelaarster in 't kerkportaal eenmaal rijk was geweest, en schoon en... Tollens vond het noodig zich te verontschuldigen juist over den meest dichterlijken greep in 't gansche gedicht, over de dichterlijke samenvatting van 't verleden en heden dier bedelende oude vrouw, over het nagaan van de wordingsgeschiedenis der bedelaarster. - Gelijk in 't kleederdrachtenmuzeum de eene afdeeling vaak gapingen aanvult in de andere, alzoo kan een nauwkeurig vergelijken van schijnbaar onbeduidende (den denker is niets werkelijk onbeduidend), - van schijnbaar onbeduidende zaken uit het heden met zaken uit het verleden, interessante opmerkingen veroorzaken. Van de Amsterdamsche broodbollen met hun acht inkepingen zijn evenbeelden gevonden te Pompeji. Zou dat juist in achten deelen wellicht zijn, omdat viermaal in tweeën te deelen makkelijker is dan in drieën of vijven te deelen? Even afdwalende, zeide Spr. het te betreuren, dat ons muntstelsel niet zestien- of twaalftallig was in steê van tientallig. Zestientallig omdat men dan met minder cijfers zou kunnen schrijven, twaalftallig omdat de veelvouden dan ook door drie deelbaar waren. De kennis der oorzaken geeft nog geen rechtvaardiging van het bestaan eener zaak. De door Spr. vervloekte ‘inkomende rechten’ strekken tot bewijs dezer stelling. Ze zouden hun ontstaan te danken hebben aan het op een accoordje gooien door de roofridders in de middeleeuwen met de kooplieden. ‘Geef me telkens de helft van uw vracht, en ik zal u altoos ongedeerd laten trekken’, zou de ééne roofridder gezegd hebben. Maar zijn buurman zou geroepen hebben, ‘neen, trek mijn slot voorbij, mij behoeft ge slechts een kwart te geven’... Gerechtvaardigd door die oorzaak zijn de ‘inkomende rechten’ niet! Béranger heeft gezegd: Overal waar grenzen zijn, heeft bloed gestroomd. Dat is reeds erg, maar {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} nòg erger dingen gebeuren op de grenzen. Daar worden, zoolang de ‘inkomende rechten’ bestaan, kinderen van jongs aan afgericht op diefstal, immers wat is smokkelen, ontduiken van belasting anders dan stelen? De wordingsgeschiedenis der volkeren te leeren kennen, is moeilijk. Er wordt ons zoo vaak valsche munt voorgehouden. En vreemd, de wet der oogkunde, dat de zaken wanneer men ze van te nabij beziet, onduidelijk zijn, gaat ook in de historie op. (....) - Had men wat meer op de wordingsgeschiedenis van ons land gelet, en die - als de muzeum-eigenaar de ééne afdeeling met de andere - vergeleken, b.v. met de wordingsgeschiedenis van Egypte, dan zou men gedacht hebben aan wat dat Egypte dankt aan zijn Nijl, en zou men in steê van, wijzende op de rivierdijken in ons land, te brallen van een land, ‘ontwoekerd aan de baaren’, den Franschen ingenieur gelijk geven, die niet het doorsteken, maar het oprichten van een dijk strafbaar gesteld wilde zien in Nederland. Een delta even als Egypte, moest ons land al de slib, het kiezel, de klei enz. welke ons ‘van boven’ wordt toegezonden, gretig aannemen, in plaats van ze te laten wegspoelen tot in zee, waar ze de zandbanken vormen, die de zeeman ‘vuiligheid’ noemt. (....) Van het begrip zedelijkheid eene definitie te geven, was Spr. niet mogelijk. Maar iedereen weet, dat we met zedelijkheid bedoelen het goede. Helaas de zedelijkheid is voor velen ingekrompen tot iets dat tot de zedelijkheid hoort maar niet de zedelijkheid is. Onder de vele eigenschappen, welke den schoolknaap noodig zijn om een goede schoolknaap te wezen, behoort dat hij zijn schriften netjes houdt en niet bevlekt. Maar wat zult gij zeggen van den ‘nagelaar’, die in alles een deugniet is, maar keurig op zijn schriften,... die u een cahier toont dat vlekkeloos is? En toch is op zedelijkheidsterrein 't netjes houden van het schrift genoeg om vlekkeloos te wezen... Tot de laatste zienswijze heeft Samuel Richardson veel bijgedragen. In zijn Pamela wordt een meisje, dat een slecht, naar wezen is, geteekend als een engel, alleen omdat ze... nu ja, omdat ze in heur schrijfboek geen klad had. - Richardson's leer heeft opgang gemaakt. Was niet onlangs een lid der Tweede Kamer preutsch genoeg om, toen de prostitutie-quaestie besproken werd, zich aan {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} het debat te onttrekken met de woorden: ‘ik heb geen verstand van die zaken’? Toch heeft Multatuli niet vernomen, dat een der andere Leden daarop geantwoord heeft: ‘maar meneer, wat doe je dan hier’... Pamela's ‘zedelijkheid’ wordt ook gehuldigd in eene bepaling in ons nieuwe strafwetboek. Daarin toch wordt aan den jongeling die een meisje ‘verleid’ heeft (vreemd dat de jongens altoos de meisjes, de meisjes nooit de jongens ‘verleiden’), - in dat nieuwe strafwetboek wordt aan zoo'n jongen door de verleide Pamela de keus gegeven: ‘trouwen zult ge me, of... cellulair.’ Het bestudeeren van de wording der dingen leidt tot wèl denken. Door den loop der dingen na te gaan komen we tot wijsheid. De dichter door samenvatting, door de overeenstemming op te sporen tusschen de verschillende voortbrengselen der natuur, door, als Jezus die het Koninkrijk der Hemelen vergeleek bij een mosterdzaad, het hoogste te vergelijken bij het lage; - de wijsgeer door het onderscheid tusschen de dingen op te sporen. Beiden, poëet en philosoof, door vergelijking. - Het ware goede is 't gevolg van zuiver denken. Wie goed denkt, zal nooit tot slechte daden komen. Dus voert het ijverig bestudeeren der wordingsgeschiedenis tot het goede: door een vlijtig leerling te zijn in den tempel der Natuur, door haar altoos werken altoos te bestudeeren komen we tot scherpte des verstands en verhevenheid des gemoeds. 1. Béranger: Pierre-Jean de Béranger (1780-1857), frans liedjesschrijver en zanger van grote populariteit. 2. Savez-vous bien etc.: weet U wel wie deze oude vrouw eens was? (fr.) [15 februari 1881 Advertentie Th. Postma in Leeuwarder Crt.] 15 februari 1881 Advertentie van Th. Postma in de Leeuwarder Courant, no. 38. (Provinciale bibliotheek van Friesland, Leeuwarden; fotokopie M.M.) Aan Multatuli. De Ondergeteekende verzoekt UEd. beleefd in een der twee eerstvolgende nos. dezer Courant kenbaar te willen maken, of er gebruik kan worden gemaakt van eene openbare gedachtenwisseling, ter gelegenheid van de door UEd. geannonceerde voordracht, op Donderdag 24 dezer. Leeuwarden Tn. Postma {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} [15 februari 1881 Advertentie voordracht Dordrecht] 15 februari 1881 Advertentie inzake de uitgestelde voordracht van Multatuli te Dordrecht in de Dordrechtsche Courant, no. 39 (K.B. 's-Gravenhage; afschrift M.M.) voordracht van MULTATULI in de Zaal van van der horst, op woensdag 16 februari 1881, des avonds ten 8 ure. toegangskaarten à f 1.- te bekomen aan het Lokaal Des avonds aan het Bureau f 1.50. [16 februari 1881 Advertentie voordracht Arnhem] 16 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Arnhem op 21 februari in de Arnhemsche Courant, no. 8337. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Groote Zaal Nutsgebouw voordracht door MULTATULI, Op Maandag 21 Februari a.s., des avonds ten 8 uur. Kaarten zijn à f 1.- verkrijgbaar bij de Boekhandelaren stenfert kroese en v.d. zande, v. egmond en heuvelink en bleeker en ybes en bij j.c.c. de greef, Bentincksteeg No. 27, des avonds aan het locaal à f 1.50. [16 februari 1881 Verslag voordracht Hengelo en voordracht Enschedé in Tubantia] 16 februari 1881 Verslag van de voordrachten van Multatuli te Hengelo en Enschedé van 11 en 12 februari in Tubantia, no. 14. (Openbare Bibliotheek, Enschedé; fotokopie M.M.) Fragmenten. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Arrondissements nieuws. Enschede, 15 Februari. Vrijdagavond trad in het Beursgebouw te Hengeloo en Zaterdagavond in de Concertzaal der groote Societeit te Enschede, beide avonden voor een vrij talrijk publiek, de heer Douwes Dekker (Multatuli) op. Beide avonden had spreker tot onderwerp zijner lezing gekozen: ‘De studie van den aard der dingen, een onfeilbaar hulpmiddel tot zedelijke en geestelijke ontwikkeling.’ Daar Multatuli improviseert, behandelde hij ieder avond dit onderwerp niet geheel en al op dezelfde manier. Wij zullen dus een resumé geven van het gesprokene van beide avonden en slechts in hoofdtrekken de voornaamste punten aanroeren, die hij besprak. Volgens spreker leeren wij de ware wijze van levensbeschouwing of levensopvatting door de studie over den aard der dingen. De natuur moet onze catechismus zijn, die ons den weg tot geluk en deugd aanwijst. Het boek der natuur, dat voor allen opengeslagen ligt, is rijk aan tal van schoone bladzijden. (....) Daar in Indië de wieg van het menschelijk geslacht heeft gestaan, wilde spreker met Indische wijsgeeren beginnen. Wat de Indische wijsgeeren aangaat, kon spreker kort zijn. Vele verdiensten bezaten zij waarlijk niet; eigenlijk weten wij niet, wat wij aan die wijzen te danken hebben, d.w.z. direct-indirect wellicht veel. Vervolgens kwamen de Grieken aan de beurt. Zij worden, volgens sommigen, geroemd en genoemd een wijs, verlicht, ontwikkeld volk; kunstenaars, wijsgeeren, moralisten traden onder dit volk op, terwijl enkelen, altoos weer volgens het zeggen van anderen, uitstekend wijs waren. Clito, een Grieksch geschiedschrijver, acht het nog wel der moeite waard de namen der zeven wijsgeeren aan de vergetelheid te ontrukken. Zij, die zich voor zulke wijzen bij uitnemendheid uitgaven, waren toch, zou men zeggen, geroepen een beslissend antwoord te geven op de gewichtigste levensvragen. Men wordt uit al hunne redeneeringen echter niets wijzer. Solon, Athene's zoogenaamde beste wijsgeer, wilde wetten maken, zonder acht te slaan op de wetten der natuur. Van zoodanige gefabriceerde wetten dacht spreker het zijne. Socrates, wiens {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} naam nog met den meesten eerbied mag genoemd worden, verloor zich, bij al het goede, dat hij bezat, nog te veel in afgetrokken¹. denkbeelden en mag dus ook ons voorbeeld niet zijn. Gunstiger nog dan over den laatsten, was des sprekers oordeel over Aristoteles, die het niet beneden zich achtte en het volstrekt niet versmaadde, lessen uit de natuur te putten. (....) Van de Grieken deed spreker een grooten sprong naar den wijsgeer Immanuel Kant. Spreker had zooveel van de ontzaggelijke geleerdheid van deze wijze gehoord dat hij de zucht niet kon onderdrukken, een boekje, dat over de zielkunde van Kant handelde en slechts 40 et. kostte (waarlijk niet te duur voor eene goede zielkunde) zich aan te schaffen. Hij sloeg het boekje open en wat hij daar las, was hem genoeg om het overige ongelezen ter zijde te leggen. In eene noot toch stond: ‘Sparen is goed, want het bevordert geluk: matigheid is ook goed, want men bevordert zijne gezondheid, doch eene practische levenswijsheid behoort niet tot het gebied der zielkunde.’ Eene zielkunde, die van eene praktische levenswijsheid niet wil weten: eene levensbeschouwing, die met de zielkunde geene rekening houdt, staan beide al heel laag. De wijsbegeerte van Kant, die spreker zeer aandachtig had bestudeerd, kan het best vergeleken worden met eenen schotel kreeften, waaraan wel. veel te pluizen, maar bitter weinig te eten valt. Veler levensbeschouwing gaat aan grove onjuistheden of liever aan geheel en al verkeerde voorstellingen mank. (....) De levensbeschrijvingen van Jezus, zijn onbetrouwbaar, zooals spreker zich uitdrukte. De Evangeliën, die biografieën van deze grootsche persoonlijkheid geven, stellen ons Jezus niet in het rechte licht voor. Jezus stond, volgens spreker, op oneindig hooger standpunt, dan waarop de Evangelisten hem plaatsen. Zijn karakter is veel verhevener, dan dit in de Evangeliën geteekend wordt. Daarom, vervolgde spreker, schreef ik jaren geleden, in mijne Ideeën: ‘Jezus ontmoette eens een Evangelie en zei: wie zijt gij?’². dat wil zeggen: Jezus herkende zich in die afspiegeling niet. Nog onlangs is door een joodsch Rabbi, die een werkje geschreven heeft, getiteld ‘Evangelie en Talmud’³. duidelijk aangetoond, dat de schrijvers dier Evangelieën vele hunner meeningen ook over Jezus aan joodsche geschriften hebben ontleend. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Eene andere vraag, die spreker stelde, waar hij nu eenmaal over Jezus, den stichter van het Christendom sprak, was deze: Hoe heeft dat Christendom in de wereld gewerkt? Spreker kon niet betuigen, dat hij over de werking van dat Christendom gunstig oordeelde. Met waarheid, zedelijkheid en liefde is het in de Christelijke maatschappij treurig gesteld. Zijn de Christenen, zoo vraagt spreker, zooveel beter dan de millioenen, die dat Christendom niet belijden en niet kennen? Zij zijn natuurlijk daarom niet slechter, maar of zij zooveel beter zijn, het antwoord op deze vraag kan nog volstrekt niet bevestigend luiden. Al wordt toch in de kerken nog zoo luide gepreekt over en aangespoord tot het goede, waar men in de maatschappij nog zooveel en zoovelerlei miskenning van de rechten van hoofd en hart aanschouwt, ontbreekt er nog veel aan het christendom. Hierna beantwoordde spreker de vraag: Hoe kunnen wij ons tot het lezen in het boek der natuur bekwamen? Een diepe blik in de wording der dingen is een gebiedend vereischte. Om den misdadiger, die een strafbaar feit heeft gepleegd, te straffen, zal men eerst dan de juiste maat van straf kunnen aanwijzen, als men de wordingsgeschiedenis van de misdaad heeft onderzocht en leeren kennen. Wat de natuur betreft, zij is één in de wording van haar voortbrengen. Toch zijn nooit twee dingen, twee denkbeelden gelijk, omdat niets gelijk is aan iets anders. De identiteit van het individu behoort alleen aan één ding; daarom is het niet aan iets anders gelijk. (....) Een en ander werd door spreker opgehelderd door een voorbeeld. Een schipbreukeling, op eene onbewoonde, woeste plaats geworpen, zal velerlei aandoeningen ondervinden. Zijne eerste aandoening is levensbewustheid en voorts verlangen om in het leven te blijven; daartoe zijn in de eerste plaats noodig spijs en drank; hij zal dus moeten beoordeelen, of zulks op die plaats aanwezig is; in de 2e plaats bemerkt hij vruchten, water enz. Nu rijst bij hem de vraag op: Zijn die vruchten bruikbaar, zou het ook vergift zijn? Zijne natuurlijke aandrift drijft hem om de middelen te leeren kennen om te blijven bestaan; dus eerst waarnemen, daarna te leeren kennen, dat is al eene zeer eenvoudige stelling. Wij moeten de eigenschappen van het zien leeren kennen en tot de rechte toepassing daarvan is scherpzinnigheid noodig; volstrekt geene {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} geleerdheid, maar kennis, zooals het voor een goed zeeman noodig is te zien. Wanneer dus eerst de behoefte ontstaat, wordt scherpzinnigeid geboren: eerst waarnemen en dan zuiver denken. Wat gezegd is over den aard der dingen, is ook van toepassing op de taal. Wij kunnen geen tien woorden spreken zonder een beeld te gebruiken; wij moeten de wording van de taal nagaan. De taal is geworden, zoo als alles. De taalstudie, niet opgevat in den zin van letterknechterij, is eene zeer schoone oefening, want de taalkunde is de afspiegeling van de geschiedenis der menschheid. De taal is de afspiegeling van de gedachte; zij kan, goed gebruikt, beschikken over tal van gelijkenissen en voorbeelden, altijd gegrepen uit de stoffelijke natuur. Voor een groot deel is de taal klanknabootsing. Zij is vooreerst aan stoffelijke beginselen ontleend en maakt dus gebruik van stoffelijke zaken om iets duidelijk voor te stellen. Wie voorts de natuur met een helderen blik gadeslaat, zal zich hoe langer hoe meer te huis gevoelen in den kring der natuur en met die kennis zal hij ook zijn eigen leven verrijken. De natuur toch spoort ons tot werken aan door hare eigene werkzaamheid en ten tweede door den drang haar ook in dit opzicht na te volgen. Er is een groot verschil in de wijze, waarop de natuur werkt en in de manier, waarop wij werken. De natuur is onbewust ten gevolge van voorafgaande oorzaken: wij werken met bewustheid. Wij vragen waartoe, de natuur vraagt waarom. Bij ons is het een opdat, bij de natuur een omdat. Begripsverwarring heerscht veel onder de menschen. Zij verwarren vaak oorzaak en reden met elkander, noemen dikwijls de oorzaak, als men de reden verlangt. Eene keukenmeid zal b.v. antwoorden, als men haar vraagt, waarom het werk niet af is: ‘ik had geen tijd’. Maar dan had die keukenmeid maar eer moeten beginnen. De eigenlijke reden is luiheid. De studie van den aard der dingen is hoogst leerrijk; zij geeft ons een veilig, onbedriegelijk richtsnoer voor ons doen en laten. Wie niet luistert naar de wenken der natuur, berokkent zich ongelukken; wie hare lessen versmaadt, komt bedrogen uit. Naar de natuur niet te willen hooren, veroorzaakt nauwte en bekrompenheid op zedelijk gebied. Men stelt andere eischen aan de zedelijkheid, waar men geene rekening houdt met den aard der dingen. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} De natuur leert ons reinheid en schoonheidsgevoel. Het schoone begrip van zedelijkheid moet zich openbaren in goede daden. Waar de geest met iets degelijks gevuld is, daar is geene plaats voor het lage en gemeene; daar streeft men er naar, om in de schoonste beteekenis van het woord een mensch te zijn, wiens hart klopt voor het ware, schoone en goede. 1. afgetrokken: abstrakt. 2. Vgl. Idee 93 ( V.W. II blz. 330). 3. Tobias Tal; zie bij 4 februari 1881. [16 februari 1881 Voordracht te Dordrecht] 16 februari 1881 Multatuli spreekt te Dordrecht. Van deze voordracht is geen verslag teruggevonden. [17 februari 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker] 17 februari 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rotterdam, hôt Weimer 17 febr 1881 Waarde Neef! Zoo-even verzond ik aan Uw adres twee pakjes, zegge 1 pakjen en 1 rol. De beide boekjes zyn voor nicht Mina¹. en Margo (laat ze 'r voor omstaan, of ‘kruis of munt’ raden) en de portretten zyn voor U. De lithogr. naar de teekening van profr Allebé is naar 'n buste gedaan. Ze is dan ook te akademisch. De andere is 'n goede reproduktie van 'n fotografie. Doch die is². 15, 16 jaren oud, en... alzoo zooveel te jong! Over weinig tyds komt er dit niet op aan. Een doode staat even na aan z'n 40e. als aan z'n laatste jaar. Indien ik U de geschiedenis van die portretten verhaalde, zoudt ge u wee om 't hart voelen. En ik ook. Ik ben er zoo misselyk van, dat ik niet eens lust heb - en dit had ook Funke niet, toen hy eigenaar was - al de vrybuiterige namakers³. te vervolgen. Nu behooren ze de My Elsevier. - {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Met byzonder groot genoegen bracht ik eergister den dag by U door. Toch was 't niet onvermengd! Gedurig dacht ik aan 't onwelzyn Uwer Margo. Van haar toestand in 't algemeen heb ik meer voorbeelden ontmoet, maar in haar byzonder geval kan ik niet oordeelen. Nauwkeurige observatie zou alle beoordeeling moeten voorafgaan. En ook dan nog zou ik zeer waarschynlyk geen raad weten. Het eenige wat ik - by analogie redeneerende - gis, is dat de meestal bekrompen vakmannen óók niet weten wat er behoort gedaan te worden. Ze zouden dus even negatief-nuttig zyn als ik in dit geval, indien ze niet aan de traditien van dat vak meenden schuldig te zyn... drankjes en pillen voorteschryven. Ziedaar 'n positiefkwaad! Zorg toch asjeblieft dat Margo by haar ongunstige constitutie, niet óók de eigenaardige ziekte opdoe, die men in 't algemeen de medicynkwaal noemen kan. Houdt ge haar lyden voor zuiver physiek, of komen er psychologische aandoeningen by?⁴. Och, antwoord maar niet op deze vraag. Alles is in alles, 't Is de oude geschiedenis van muskaatnoot en foelie. De een groeit niet zonder de ander. Och, 't is zoo jammer van 't lieve kind. Nog eens, als algemeen verschynsel, helaas, heb ik 'n zeer groot aantal patiënten van haar soort geobserveerd, en 't algemeen geneesmiddel is arbeid. Doch in 't byzonder geval van Margo komt deze medicyn niet te-pas. Vooreerst werkt ze genoeg (dit kan ik berekenen) en 2o tot byzondere inspanning ontbreekt haar de lust en de kracht. Zou ze, juist andersom, misschien behoefte hebben aan ontspanning, aan (betrekkelyke) uitspanning, aan rust? Of aan verandering in soort van bezigheid? Of aan tydelyke verplaatsing? Ik kan niet oordeelen, en durf alleen zeggen: asjeblieft weinig of geen medicyn! Chinine die een koorts bestrydt, bewerkt koorts, koortsigheid, koortsen. Slaapwekkende opium heeft slapeloosheid ten-gevolge. Opwekkende alkohol veroorzaakt afmatting en dofheid. De meeste laxanten werken obstruktief. Enz. Enz. Hebt ge Neef Koekebakkers⁵. zuster Jat gekend? Die stumpert had in haar treurig leven meer medicyn dan voedsel gebruikt. Ik bezocht haar kort voor haar dood. Zeker was ze altyd behoorlyk ‘braaf & deugdzaam’ geweest ('t arme mensch had weinig keus, denk ik) en toch maakte ze op my den indruk als van iemand die {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} ziek was ten-gevolge van liederlyk leven! Levenslang had ze... liederlyke drankjes geslikt. ‘Ze had zoo'n last van de klieren’ luidde de grappige diagnose. Reeds als kind beschouwde ik die ‘klieren’ als booze geesten, en hoopte dat nicht Jat toch eenmaal van haar ‘klieren’ mocht verlost worden. Ja, als ik 't voor 't bidden had gehad zouden wy 'n klierelooze of ontklierde nicht Jat gehad hebben. R.I.P.- Mimi zal zeker straks hier by me komen, uit den Haag. Ik verlang naar haar en den kleinen Wouter. Ik denk hier 'n paar dagen te blyven. Gister sprak ik te Dordt, en den 21 moet ik te Arnhem optreden. He, informeer toch eens wie die Meng is die te Gouda over my geredevoerd heeft. De naam is omineus. Meng⁶. was in china de voorganger van Konfucius. - Adieu beste, hartelyk met de uwen gegroet van Uwliefh. Ed Als ge meent dat Margo luchtverandering noodig heeft, zend haar dan naar Nieder-Ingelheim. Maar ik geloof niet dat fyne lucht haar helpen zou. Dit kon alleen 't geval zyn by zéér sterke lichaamsbeweging. Waar die ontbreekt, maakt de berglucht loom en traag. 1. Mina en Margo: niet achterhaald op wie wordt gedoeld. 2. is: oorspr. stond er was. 3. namakers: oorspr. stond er namaaksels 4. Deze zin is met een zwierige haal doorgestreept. 5. Koekebakker: de Koekebakkers waren familie via een zuster van Multatuli's vader. Zie V.W. XIX, blz. 751. 6. Meng: Meng-tse (372-289 v. Chr.), chinees filosoof en verkondiger van Confucius' leer. [17 februari 1881 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma] 17 februari 1881 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rotterdam 17 febr 81 Waarde Bruinsma Onze LHeer heeft rare kostgangers! Naar Uw beschryving, en inverband met de advertentie van Postma¹., kan ik me den man voorstellen. Ik hoor hem al, dunkt me, zeggen: ‘Zie je wel, die luî {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} durven my niet aan. My (ons, werkluî) willen ze den mond snoeren.’ Enz. Zoowel Postma's denkbeeld over gedachtenwisseling, als de manier waarop hy dit tracht uittedrukken (ik zou me kunnen aanstellen alsof ik niet begreep wat hy bedoelde) en de zonderlinge manier van publikatie, wettigen het door U gebruikte woord: ‘onhandig.’ Waar zou 't heen als 't mode werd dat men om iemand iets te vragen, daartoe de courant gebruikte, neen: 'n advertentie in die Courant? Met sommatie nogal, daarop te antwoorden! Waarschynlyk is 't aanvankelyk 'n ingezonden stuk geweest, en als zoodanig ongeplaatst gebleven. Als ik 'n loopje met den man nemen wilde, zou ik kunnen antwoorden dat hy gewis de gelegenheid, zoowel tot gedachtenwisseling als tot elke andere voorstelling van kunstenmakery, zal kunnen vinden door zich met 'n zaalverhuurder te verstaan. Ook zou ik kunnen zeggen dat gedachtenwisseling niet kan plaats hebben op den 24n dezer, daar de entreé slechts toereikt om de gedachten van één persoon te bekostigen. Enz.- Maar, och, de man zal 't goed meenen, en 't zou inhumaan zyn, hem voor gek te houden. Dit heeft echter niet zóóver te gaan dat ik aan z'n deurwaarders-sommatie zou behoeven te gehoorzamen. Het beste is, dunkt my, er geen notitie van te nemen. Heeft hy U verzocht my de Ct te zenden? Zoo ja, dan zal-i zeker zich tot U wenden om antwoord. Ik weet niet of 't U schikt U met hem intelaten (zulk volkjen is soms lastig!) doch àls hy by U komt, geef ik U in overweging hem uit uw eigen naam of namens my te zeggen... nu ja, dat hy evenveel recht heeft als ieder ander een lokaal te huren. Misschien hebt ge lust er bytevoegen, dat hy dit doende zeker vreemd zou opkyken indien een ander in dat door hèm besproken lokaal z'n voorstellingen kwam geven. Ook zou 't publiek in dat geval recht hebben z'n geld terug te vragen, omdat het geleverde niet overeen kwam met de voorwaarden waarop men de plaats genomen had. Enz. Doch... alles naar Uw goedvinden. Niets zeggen is ook goed.- Ja, dat ellendige intermezzo betreffende m'n zoon is voorby wat het feit-zelf aangaat. Maar altyd ga ik gebukt onder den indruk dat ik zoo-iets voor mogelyk heb moeten houden. Sedert jaren voorzag ik iets van dien aard, en ik blyf 't voorzien. Hy is krankzinnig- {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} slecht, en tot het ellendigste in-staat. Personen die vroeger, op banale wys iets willende vergoelyken voorgaven te meenen dat ik hem te ongunstig beoordeelde, hebben na hem te hebben leeren kennen, volmondig erkend dat ik gelyk had. Tien, twaalf jaren lang hield ik m'n opinie voor my. Zelfs z'n lieve moeder (die hy infaam bedroog) waarschuwde ik slechts in algemeene termen, vreezende dat de volle waarheid haar dood wezen zou. Eerst sedert 'npaar jaar heb ik, na tallooze pogingen tot verbetering, en na herhaaldelyk ‘over al 't vorige de spons te hebben gestreken’ (zoo was altyd de term) m'n zwygen vis-à-vis². derden gebroken. Ik moest de menschen met wie hy in aanraking kwam, waarschuwen. De omgang met hem is levensgevaarlyk. Ook dit werd me dezer dagen nog toegestemd door iemand die hem hier te Rm had leeren kennen. Hy is krankzinnig. Ik geloofde fysische reden te kennen. Reeds in den Havelaar zei ik ‘dat hy een zoo vreemd gevormd hoofd had.³.’ O, wat ik door en om hem geleden heb! Sedert ik gedwongen werd de zaak te noemen, draag ik de smart ligter. Maar 10, 12 jaren zweeg ik!- Mimi logeert in den Haag by Versluys. Ge kent hem immers! Gister was ze hier by me met ons lief kind, den kleinen ‘Wouter’. Tot nog toe geeft hy ons veel geluk. Herinnert ge u de telegram: ‘Behalte den Knaben um Gotteswillen!?⁴. O, o, hoe gek! Voor niets ter-wereld zou ik, en zouden wy hem willen missen.- Van Mimi's logeer plannen weet ik niets. Daar ze daarby erg passen en meten moet, maak ik 't haar niet lastig door er me mee te bemoeien. Dit zou ik ook niet kùnnen daar m'n eigen tournée me inspanning genoeg kost. Vandaag ben ik weer heel wel, maar er zyn dagen dat ik meen te bezwyken. En 't loon? Op 5, 6 plaatsen na, waaronder Leeuwarden gewoonlyk behoort, dekken de meeste plaatsen ter nauwernood de kosten. Overal sympathie, toejuiching, bedankbrieven (o, tot het zotte en byna walgelyke toe!) maar... volle zalen? Neen! Dooréén genomen betaalt men my voor elke geïmproviseerde voordracht en 't daaraan verbonden reizen en trekken, zoowat 1/80 van wat Dickens ontving voor 't voorlezen eener reeds lang gedrukte vertelling! - Aan U en de lieve Hilda zal ik weer weinig hebben. Den 23n spreek ik te Harlingen, den 25n te Dokkum. Daarop volgen Sneek {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} en Groningen. Wat my aangaat, wou ik graag dat Mies en Wouter U bezochten. Maar ik laat haar geheel vry. Ik wou graag dat er 'n mouw aan gepast werd, doch ik weet dat ze veel te overleggen heeft. Versluys woont Koninginne gracht no 86. Ik wasch m'n handen in... onthouding. Dag beste Bruinsma, dag lieve Hil. Och, ik wou dat je onzen lieven jongen zaagt! Adieu Uw liefh. Dek 1. Postma: zie bij 15 februari. 2. vis-à-vis: jegens, met betrekking tot (fr.) 3. vreemd gevormd hoofd: zie V.W.I, blz. 110 en 114. Er is daar sprake van een positief teken, een bijzondere haarinplant, een oeser-oeseran, die kleine Max tot een ‘koningskind’ maakt. 4. Behalte den Knaben enz.: Multatuli telegrafeerde op 13 maart 1878 aan Mimi: ‘Behalte das Kind in Gottes Namen’. Hij logeerde op dat moment bij Bruinsma in Leeuwarden. [18 februari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] * 18 februari 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Afschrift van Mimi. Vermoedelijk ontbreken begin en slot. 18 febr. 81 ... ‘Te Bergen op Zoom drong eens 'n indische rykworder (niet eens! Hy was met de dochter van 'n indischen millioenair getrouwd, en bluft met z'n geld) nu hy drong er op aan dat ik by hem logeeren zou. Ik bedankte beleefd. Nog eens. Weer beleefd bedankt. Maar de man hield niet op, en ten langen laatste vroeg ik: ‘m'nheer wie heeft jou in de wereld geschopt om my te logeeren te vragen?’ Ook zei ik: ‘goed, ik kom! maar ik doe 't niet voor minder dan 1000 gl daags. Heb je 'r dat niet voor over, sny uit!’ Nu, dit geldt den heer De H niet. Ik blyf gelooven aan naiveteit, aan onnozelheid. Vindt hy, dat-i m'n voordracht bezoekende, niet genoeg krygt voor z'n gulden, ik wil hem graag dat geld terug geven en nog 'n paar kwartjes er by. Maar die poging om z'n schae intehalen door me 'n paar uur, 'n dag of dagen te hebben voor de kosten van ¼ maal eten en 't waschloon van 'n beddelaken - kyk, 't is naif! (of erger dan naif). Och, schryf hem dit niet. Waarom 'n ‘goed mensch’ zooals je schryft dat hy is, verdriet te doen. Maar ik blyf beweren dat 'n beetje takt óók behoort tot het goed zyn. [februari 1881 Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven] Vermoedelijk 19 februari 1881 Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅔) beschreven. (M.M.) {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Hotel Weimer, Saterdag Waarde Van der Hoeven! Hierby in dank voor 't inzien, de geillustr. werken terug. Ge hebt my door de toezending grooten dienst gedaan, daar ik die vroeger twyfelde, nu beweer zekerheid te hebben dat 'n illustratie¹. in Holland onmogelyk is. Slecht brood eet men als er geen goed voedsel te krygen is, maar in Kunst kan alleen het uitstekende geplukt worden. Redelyk-wel is naar!- Gister was ik van plan 'npaar van de ingeziene werken te behouden, maar vandaag ben ik van dit voornemen terug gekomen. Heden ochtend werd ik alleronaangenaamst verrast door Juffr.?? die me met een pakket brieven van m'n zoon kwam martelen. Voor 40 gl heb ik ze moeten lossen. Hier van hadt ge my gister en eergister niets gezegd. Enfin! Hoe dit zy, ik moet me van alle niet volstrekt noodzakelyke uitgaven onthouden. Wees zoo goed, niet te spreken over die illustratie plannen en myn oordeel dáárover. Wel heb ik 't gistravend den heer R². oprecht meegedeeld, en hy kent dus m'n opinie. Maar misschien zou 't hem stuiten als-i vernam dat de zaak met derden behandeld was. Adieu, vriendelyk gegroet tt DD Ik mag immers den zakdoek wel ongewassen terugzenden? Anders blyft hy onder myn goedje. Wel bedankt. Ik kan niet zeggen dat die juffrouw onbeleefd was, o neen! Maar toch is 't aanzetten van zulke duimschroeven niet zeer delikaat! Een vader te dwingen tot onverplichte betaling, door gebruik te maken van 't slechte gedrag van z'n zoon! Praktisch is het! 1. illustratie: bedoeld: geïllustreerde uitgave, met name van de Max Havelaar. 2. R.: J.G. Robbers, directeur van ‘Elsevier’. [19 februari 1881 Advertentie voordracht Dokkum] 19 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Dokkum op 25 februari in Oostergo, no. 14. (Provinciale bibliotheek van Friesland, Leeuwarden; fotokopie M.M.) {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI zal op Vrijdag den 25 Februari a.s. des avonds ten 8 ure een voordracht houden in ‘de Harmonie’ te Dockum. Toegangsprijs: bij inteekening f 1,00 buiten inteekening f 1,50 De lijst van inteekening ligt bij Zonneveld in ‘de Harmonie’. Plaatsen kunnen besproken worden van 's morgens 12 tot 4 ure. In verband met bovenstaande Lezing loopt er een extra-tram van dockum naar veenwouden. Vertrek: dockum 11.15 's avonds. de directeur. [19 februari 1881 Advertentie voordracht Sneek] 19 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Sneek op 26 februari in de Sneeker Courant, no. 15. (G.A. Sneek; afschrift M.M.) concertzaal sneek voordracht door MULTATULI op Zaterdag 26 Februari 1881, des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1 verkrijgbaar bij r. agema aldaar. Des avonds aan het Lokaal f 1.50. [19 februari 1881 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 19 februari 1881 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rotterdam 19 febr 81 beste Vos! Waarschynlyk ontvangt ge dezer dagen een brief van den heer J.G. Robbers, Direkteur (gérant?) van de (uitgevers-) Maatschappy: ‘Elsevier’ die U verzoeken zal hem 'n uurtje onderhoud te gunnen. Mag ik zoo vry zyn hem by U¹. te introduceeren? Zoo ja, dan doe ik het by dezen. {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} De zaak waarover hy U wenscht te spreken, is deze. Hy dacht er aan, 'n geïllustreerde Uitgaaf van m'n Havelaar te maken, en liet my 'n paar proeven van uitvoering zien. In-gemoede moet ik hem de zaak afraden, doch ik voegde erby: raadpleeg den heer Vosmaer, den auteur van tekst en teekening der Londinias. Vind niet vreemd dat ik hem naar U verwys, juist in die hoedanigheid. In de my voorgelegde proeven was geen humor, en om begrypelyk te maken wat ik bedoelde, noemde ik uw Londinias. Godbewaarme dat ik 'n artist aan soort van humor zou willen binden! Maar één der oneindig-vele soorten mag toch geëischt worden, dunkt me... tenzy de uitvoering der teekening als uitvoering uitstekend is. En ook dàt is m.i. in de getoonde proeven 't geval niet! Heb ik ongelyk, als conditio s.q.n.². voor 'n illustratie te vorderen: òf dat de teekening als zoodanig zéér schoon zy, óf: dat de artist door 'n humoristisch-epigrammatisch-sarkastisch-geestige opvatting, 'n vernuftigen weerslag geeft op den tekst, iets als gedachten-rym? (eenvoudig voorbeeld. De held is driftig, en vliegt in woede op. Illustre: 'n bliksem straal neerschietende op wat de tekst aangeeft. Of: 'n vulkaan, wiens projektielen hier of daar treffen, a.b.³.) Enz. Enz - By zùlke behandeling zou des-noods (liever niet!) schoonheid van uitvoering kunnen gemist worden, 'n vryheid waarvan dikwyls misbruik gemaakt wordt.- Is Mies al by U geweest? Zy vlaste er op U te ontmoeten, ‘in z'n eigen doen’ schreef ze my. Ja, U en de Uwen. - Ik voel me erg moê, en verlang naar't eind van m'n reis. Byna overal veel toejuiching en weinig menschen. Veel plaatsen dekken de kosten niet! 't Is verdrietig. Hartelyk gegroet Uw vriend DD 1. hem by U: oorspr. stond er U te. 2. conditio sine qua non: noodzakelijke voorwaarde (lat.) 3. a.b.: als boven. [20 februari 1881 Brief van Multatuli aan een onbekende] * 20 februari 1881 Brief van Multatuli aan een onbekende. Afschrift van Mimi. (M.M.) Alleen de volgende drie zinnen zijn bekend. ... ‘De lieve patiënt van twee ziekten: koorts en quinine¹.. De eerste {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} is de minst gevaarlyke. Jaag toch in vredesnaam de dokters de deur uit! 1. Vgl. de brief van 17 februari 1881. [21 februari 1881 Brief van Mimi aan C. Vosmaer] 21 februari 1881 Brief van Mimi aan C. Vosmaer. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1(¾) beschreven. (Particulier archief Vosmaer, A.R.A., 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) 21 febr 81 Maandag morgen Beste Vos. Ik vind 't heel prettig eens een dagje by U en de Uwen door te brengen. Als ge 't goed vindt kom ik dan woensdag tegen 3 uur, half vier. (ik zeg Woensdag in plaats van dinsdag in de hoop dat de verkoudheden dan wat achter den rug zyn.) Woutje zal ik maar thuis laten by de jongens; en breng hem liever later nog eens mee voor 'n half uurtje. Met veel groeten aan Mevrouw en je lieve dochter je hart. toegenegen Mimi DD [21 februari 1881 Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven] 21 februari 1881 Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rotterdam 21 febr Waarde v d Hoeven! Ik zie niet de minste reden waarom gy die 40 gl.³. zoudt betalen! Gy kunt niet helpen dat die juffr. 't pakketje brieven &c in handen heeft weten te krygen.- Ik heb 't nog niet geopend, daar 't inzien my zeker onbekwamer zou maken voor m'n werk. Ik voel me toch reeds zeer zwak. Van avend moet ik spreken te Arnhem en zie er tegen op. Van & met heden t/m 10 maart zegge in 18 dagen moet ik 14 maal optreden! En het tusschen die spreekdagen inliggend reizen, uit- en inpakken, naar en van treinen, 14 maal natte lakens drogen met m'n mager lichaam! En dat alles voor 'n schraal loon! Overal... uitbundige toejuiching. Volle harten en leege zalen! Bah! - {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Hierby de nog ontbrekende 42 gl. Uw rekening was... fl 241.74 betaald 16 feb. f 150 18 feb. f 50 heden .. f 41.74 241.74 _____ _____ Vergun me dit vandaag aftedoen. Ik heb 't nu en later zou 't me misschien drukken, daar ik van m'n heele tournée weinig zal overhouden. De kosten zyn enorm. By leege zalen zyn de uitgaven even hoog als ze by volle zalen wezen zouden. Doch juist om den òngunstigen uitslag hecht ik er aan zooveel mogelyk alles aftedoen. Liever weinig in kas, dan 't drukkend gevoel van achterstand! Weiger dus niet, svp. deze 41.71 tot slot van rekg aantenemen. - Wilt ge zoo goed zyn brenger dezes 'n vel of zes vry stevig pakpapier mee te geven? En 'n endje touw, voldoende tot inpakken van 'n pak boeken van ± 1½ voet kub. - Hartelyk gegroet tt DD Ik werd onlangs gestoord toen ik U iets wou meedeelen over m'n plan om door m'n hoflezer¹. iets by U uittegeven. Sedert ik hèm op dit idee bracht gaat-i met z'n adversaria². 'n verkeerden weg uit. Ook hy kan geen lof verdragen, naar 't schynt. Dit zag ik dikwyls by dilettant-letterluî: Er is te veel kaf onder z'n kooren. 3. Zie bij 19 februari 1881. 1. hoflezer:Jongen. 2. adversaria: mengelwerk, aantekeningen van verschillende aard (lat.) [21 februari 1881 Advertentie voordracht Harlingen] 21 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Harlingen op 23 februari in de Harlinger Courant, no. 22. (Archief Harlinger Courant, Harlingen; fotokopie M.M.) stads-schouwburg te harlingen voordracht door MULTATULI op Woensdag 23 Februari a.s., des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1. - verkrijgbaar bij de Heeren land en brugsma, des avonds aan het lokaal f 1.50. Men wordt verzocht om zich in tijds van kaarten te voorzien, opdat de gelegenheid besta om, des noodig, nog nieuwe aan te vragen. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} [21 februari 1881 Bericht inzake voordracht Harlingen] 21 februari 1881 Bericht inzake de voordracht van Multatuli te Harlingen op 23 februari in de Harlinger Courant, no. 22. (Archief Harlinger Courant, Harlingen; fotokopie M.M.) - Afgaande op het druk bezoek, dat de heer E. Douwes Dekker bij zijne vorige voordrachten hier ter stede mocht ontmoeten, gelooven wij niet, dat het bepaald noodig zal zijn tot het nemen van kaarten voor a.s. Woensdag te animeeren. Als een genie als deze spreker iets onderhanden neemt, is het altijd belangrijk; zoo bijv. zal hij, sprekende over strafrecht - het recht van den staat om te straffen, wie te straffen, hoe te straffen, waar en hoe ver te straffen, eene allerinteressantste studie maken, vol leven en perspectief, terwijl een ander, zoo iets philisofeerende niets anders dan droge redeneeringen aaneen vlecht. - Wij zijn nu reeds zeer benieuwd, wat de avond van Woensdag 23 dezer zal opleveren. Naar ons wordt medegedeeld, zal de inrichting der Schouwburgzaal, gelegenheid geven om en famille, bij de séance tegenwoordig te zijn. De kaarten zijn bij de heeren Land en Brugsma verkrijgbaar gesteld tot dinsdagavond, en, voor zoo ver de gezonden voorraad strekt, voor f 1; de kaarten van f 1.50, op den dag van de voordracht, worden door den guide¹. van den heer Dekker medegebracht. 1. guide: begeleider, gids (fr.) [21 februari 1881 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 21 februari 1881 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(½) beschreven. (M.M.) Den Haag 21 febr. 1881 Lieve Mevrouw, Sedert eenige dagen ben ik met ons kind nu hier gelogeerd by de familie Versluys (Koninginnegracht 86) en zoo 't U gelegen komt zou ik 't heel aangenaam vinden nu ook een paar dagen by U te komen doorbrengen. - Zonder bepaalde reden en alleen om een dag te noemen stel ik aanstaanden maandag den 28sten voor. Komt dat U gelegen? Overigens kunnen wy, zoo 't u anders beter con- {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} venierde zeker verschikken, daar we nog een geheelen maand in Holland blyven. Heeft Dek U en Mynheer ook nog bezocht de laatste dagen? Hy was toch zoo moe en af toen ik hem 't laatst zag verleden donderdag! Met vele groeten, en in 't vertrouwen dat u me niet onbescheiden zult vinden door u zóó aan 't woord te houden. Uw zeer toegenegenMimi DD [23 februari 1881 Verslag voordracht Arnhem in Arnhemsche Crt.] 23 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Arnhem van 21 februari in de Arnhemsche Courant, no. 8343. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. De velen, die gisteren avond in de groote zaal van het Nutsgebouw de voordragt van Multatuli bijwoonden, zullen van ons geen ‘verslag’ verwachten noch vergen van die karakteristieke improvisatie. (....) We willen enkel aanstippen - en we meenen de bedoeling van het betoog daarmede het best aan te duiden - dat Multatuli getracht heeft aan te toonen, dat men, om de ware wijsbegeerte te bezitten, die ons leiden kan in de keuze eener gelukkig makende levensrigting, tot de natuur der dingen moet terugkeeren; dat men moet afleeren, wat door invloeden van buiten verkeerds in ons is geworden. Het gezegde van Jezus: ‘Laat de kinderen tot mij komen!’ opgevat in den zin: ‘Wordt weder kinderen!’ maakte eigenlijk de kern van sprekers belangwekkend betoog uit, dat, jammer genoeg, zich bepaalde tot ruwe omtrekken, tot een ‘schets’ van zijn onderwerp, tot een ‘inleidend woord.’ Het verwonderde ons dan ook niet, na de voordragt - die twee en een half uur duurde - uit Multatuli's eigen mond te vernemen, dat zijne rede eigenlijk slechts eene ‘inleiding’ was geweest, en hij nu pas den waren lust zou hebben een ‘voordragt’ te houden. Wij herhalen, het verwonderde ons niet, iets dergelijks te hooren, want de beantwoording der vraag, hoe men het moet aanleggen, om de analogie der dingen in de natuur zóó te bestudeeren, dat zij ons de ware levensrigting kan afbakenen, is te veel aan de keuze der hoorders overgelaten en Multatuli stelt, dat bleek ook gisteren {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} weder, de bevoegdheid zijner hoorders om zelf te kiezen, niet zeer hoog. Dat intusschen zijne voordragt veel genot heeft verschaft, zij het dan ook niet onverdeeld, bewezen de luide toejuichingen, welke hem bij de pauze en het slot ten deel vielen. [23 februari 1881 Voordracht te Harlingen] 23 februari 1881 Multatuli spreekt te Harlingen. [24 februari 1881 Advertentie voordracht Leeuwarden] 24 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Leeuwarden op 24 februari in de Leeuwarder Courant, no. 46. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Zaal van der Wielen te leeuwarden voordracht door MULTATULI op Donderdag 24 Febr. a.s., des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1 verkrijgbaar bij den Boekhandelaar h. van belkum kzn., Kelders. Des avonds aan het Lokaal f 1.50. Loting tot het bespreken der plaatsen à 10 cent per plaats, 's middags 12 uur precies, bij den Heer van der wielen. [24 februari 1881 Advertentie voordracht Groningen] 24 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Groningen op 28 februari in de Provinciale Groninger Courant, no. 46. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Zaal Harmonie te Groningen. voordracht door MULTATULI, op Maandag 28 Februari a.s., des avonds te 8 uur. kaarten zijn bij inteekening à f 1 verkrijgbaar bij den kastelein, des avonds aan het lokaal f 1.50. plaatsen te bespreken Maandag 28 Februari, van 1 o tot 12 uur. loting 10 uur. {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 februari 1881 Voordracht te Leeuwarden] 24 februari 1881 Multatuli spreekt te Leeuwarden. [25 februari 1881 Verslag voordracht Harlingen in de Harlinger Crt.] 25 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Harlingen van 23 februari in de Harlinger Courant, no. 24. (Archief Harlinger Courant, Harlingen; fotokopie M.M.) harlingen, 24 Febr. 't Was gisteren avond Multatuli-voordracht en de spreker begroette het publiek en zich zelven met de aanhaling der woorden van den hoogbegaafden redacteur der Middelb. Ct., die onlangs seide, dat deze redenaar overal optrad voor ‘de élite van het publiek.’ Behalve de velen, die om lichtverklaarbare redenen dezen avond niet aanwezig waren, mocht men dan ook zeggen, dat de élite van Harlingens denkende bevolking in de Schouwburgzaal was bijeengekomen. En men heeft zich die opkomst niet beklaagd. De heer Douwes Dekker sprak over: ‘De studie van de wording der dingen, als een middel tot wèl-denken’ (of tot weldenken, al naar men wilde). De wijze, waarop deze stof wordt behandeld, was geheel à la Multatuli. Uit die behandeling blijkt vooreerst, dat geen enkel vak van studie hem is vreemd gebleven, en ten anderen, dat waar hij ‘in 't volle menschenleven ingrijpt, dit altijd interessant¹.’ blijkt te wezen. Dat de begrippen ‘wording,’ ‘dingen,’ ‘denken,’ met attentie werden bedeeld en dat die begrippen onder 's sprekers behandeling eene zeer origineele beteekenis kregen, dat behoeft nauwelijks vermelding. De wording van hetgeen natuur voortbrengt, de wording van woorden in de menschelijke taal, de wording van historische gebeurtenissen en van sommige manieren en maniertjes, - ten slotte van de zeden, om daarna tot het juiste begrip van zedelijkheid te besluiten, - ziedaar de hoofdinhoud van 's sprekers voordracht. Het spreekt, dat, hoe streng logisch de redenaar hier en daar zich uitte, het geheel rapsodistisch afweek van den gewonen gang, welken zich publieke sprekers over het algemeen voor- {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijven: 't waren meest grepen, welke met het onderwerp samenhingen, waardoor Multatuli de onafgebroken aandacht van het auditorium boeide. Het warme applaus na de beide afdeelingen der rede, deed zien hoezeer het publiek met deze schoone voordracht was ingenomen. 1. ingrijpen in 't volle menschenleven: citaat naar: Greift nur hinein ins volle Menschenleben! uit Goethe's Faust I, vers 167 (Vorspiel auf dem Theater). [25 februari 1881 Voordracht te Dokkum] 25 februari 1881 Multatuli spreekt te Dokkum. [26 februari 1881 Verslag voordracht Dokkum in Oostergo] 26 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Dokkum van 25 februari in Oostergo, no. 16. (Provinciale bibliotheek van Friesland, Leeuwarden; fotokopie M.M.) Fragmenten. dockum, 26 Febr. Multatuli is gisterenavond alhier opgetreden. In onze stad was dit een evenement; en geen wonder dan ook, dat een zeer talrijk publiek was opgekomen. De redenaar heeft het kunnen gevoelen: 't was een sympathetisch gehoor dat, in de diepste stilte, langer dan twee uren naar de schitterende improvisatie luisterde, met overgroote belangstelling hoorde naar 't geen de man, wiens optreden reeds indruk maakte, te zeggen had. (....) Multatuli gaf zelf aan, dat het opschrift van zijn voordracht aldus zou kunnen luiden: ‘de kennis van den oorsprong aller dingen, het ware middel om wèl te leeren denken’, waarbij al aanstonds de opmerking werd gemaakt, dat wèl denken (die beide woorden door een - gescheiden) in nauw en onverbrekelijk verband staat met weldenkendheid, waarvan de zetel is in den innerlijken mensch, in 't gemoed. Wie wèl denkt, is weldenkend! Wij dachten: uitnemend! Maar weldenkend te zijn, is dan ook een onbereikbaar ideaal, daar wèl te denken ook tot de dingen der meest verwijderde toekomst behoort. Die stelling werd nu in zeer breede trekken ontwikkeld, vóór de pauze meer in 't afgetrokkene, daarna toegepast op de {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} praktijk des levens in ettelijke voorbeelden ontleend aan eenige ‘gewoontetjes’ en ‘maniertjes’ van 't leven, aan de taalkunde, en vooral gekozen op zedelijk gebied. Noodig was allereerst eene nadere bepaling van het woord ‘dingen’ en we ontdekten dat Multatuli daaronder verstaat al wat is of schijnt te bestaan, in de zinnelijke wereld, in de geestelijke wereld, in de wereld der gedachte ook. Wie nu wèl denken wil, 't geen op zijn zedelijk leven zulk een beduidenden invloed zal uitoefenen, moet vragen naar de oorzaken van alles en vooral ook naar de reden van alles. Spr. toonde met keur van voorbeelden aan dat men, in den regel, niet naar oorzaken vraagt en - zoo men dit al doet - dan gewoonlijk oorzaak met reden verwart. En 't onderscheid tusschen deze twee is zoo oneindig groot. De oorzaak te zoeken is een arbeid die te huis behoort in de ‘onbezielde’ wereld, de reden te vragen is de plicht van den denkenden, zich zelf bewusten mensch. Gelijk gezegd is, dit werd met tal van voorbeelden aangetoond waaruit de slotsom werd opgemaakt: vraag de reden der daden, de oorzaak der verschijnselen, en ge zult goed leeren denken. Dat dit wèl denken een grooten invloed op 't zedelijk leven zal hebben, spreekt wel van zelf. We zullen b.v. ontdekken hoe wij als menschen ook een wordingsgeschiedenis van millioenen eeuwen achter ons hebben die ons vertelt dat we wat nederiger moeten zijn omdat de oorzaak van ons bestaan nu juist niet zoo schitterend is. Dit werd bewezen met een kort exposé van de ontdekkingen van Darwin en Haeckel¹., waarbij ook de vraag van de schepping aller dingen ter sprake kwam, natuurlijk vermengd met een paar opmerkingen over de bronnen waaruit Genesis is samengesteld en een paar taalkundige aanteekeningen op 't Hebreeuwsche woord bara. Hier kregen we eerst de betuiging dat de spreker niet gaarne iemand griefde - maar de waarheid moest zeggen. Welnu - hoe 't elders is weten we niet - maar we gelooven, dat die hem hier hoorden geen greintje ergernis gevoelden en 't zelfde al lang dachten wat nu verkondigd werd. Waarlijk, iets ergerlijks was er in de geheele voordracht niet. (....) Toch nog een paar woorden. We kunnen niet verzwijgen welk een indruk het geheel op ons maakte. Of we voldaan zijn? We haasten ons hier te zeggen dat het gebruikelijk ‘wij’ hier beschouwd moet worden als de personeele meening van den schrijver dezer regelen. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} En dan? Ja voldaan, wat den totaal-indruk betreft. Multatuli heeft veel gedacht, vaak goed gedacht, en bewezen dat wèl denken het leven tot genot maakt. Maar, we hebben ook zeer ernstige bedenkingen. Multatuli mag geen machtspreuken gebruiken. En we ontdekten ettelijke ‘onjuistheden’, waarvan we een paar moeten aanstippen. Eerst wel op taalkundig gebied. Cherub en Seraf zou 't zelfde woord zijn, alleen dialectverschil. Geenszins. Cherub zou 't idée hebben van samenvoegen: verre van daar: het staat in verband met gryp(s), grijpen en de cherubim waren dan ook symbolische figuren samengesteld uit de figuur van een mensch, een leeuw, een arend of gier, terwijl Seraf in verband staat met het Arabische scherif en deze gedacht werden in menschelijke gedaante met zes vleugels: twee om te vliegen, twee om het aangezicht en twee om de voeten te bedekken, overeenkomstig het Oostersch gebruik waar men een vorst naderde. Over 't Nederlandsch Woordenboek werd met een machtwoord de staf gebroken. De beteekenis van een woord uit het Gothisch te willen verklaren werd eenvoudig dwaas genoemd daar de Gothen niet schrijven konden. Is Multatuli dan onbekend van Ulfila's bijbel en weet hij dan niet dat het Gothisch voldoend genoeg gekend kan worden om te weten hoe het oudste Duitsch geweest is? Met machtspreuken den arbeid van vele geleerden belachelijk maken, moest beneden zulk een spreker en denker staan. - We teekenen dit niet aan om te bedillen maar om het publiek dat zoo licht Multatuli als half-god vereert ook te zeggen: denk zelf na! Zoo ook: de Atjeh-oorlog onzedelijk en..., dom! 't Kan zijn, maar waar bleef het bewijs? In geheel Atjeh is niets veroverd... goed, waar het bewijs? ‘Wat is zedelijkheid?’ Multatuli geeft ten antwoord ‘als gij dat niet weet, spijt het me van u.’ Dat noemt men 't overspringen van moeielijkheden. Zeker, wel degelijk moeten we allereerst zorgen voor eene goede begripsverklaring, voordat we over iets redeneeren gaan. Dit te doen zal veel begripsverwarring voorkomen. Had Multatuli dit altijd gedaan, hij zou o.a. wat minder schermen met het woord atheïst, en minder vreemd met zijn Godsbegrip omspringen. En dan nog iets: dingen, iederen ontwikkelde overbekend, werden vaak voorgesteld als de allernieuwste ontdekkingen, zóó b.v. het ontstaan van Genesis uit verschillende bronnen, wat een wel {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} ontwikkelde catechisant weet. Ziet, zulke zaken ontsieren 't geheel en doen ons vragen: was 't niet beter als ook deze hoogstbegaafde dacht aan 't ‘non multa sed multum².’, zou hij daardoor niet veel meer en beter zijn doel treffen, en nog beter apostel kunnen zijn van vooruitgang en vrijheid? Zou hij dan niet zooveel voorkomen hebben wat nu zoo vaak, tot groote schade der waarheid geschiedt, dat onnadenkenden vooral zich laten meeslepen omdat Multatuli 't gezegd heeft, en vaak ‘met het badwater ook het kindeke wegspoelen’? Eindelijk - en wij eindigen - zijn gemoedelijk slotwoord was waar: 't worde ieder gegeven eens 't moede hoofd te kunnen neêrleggen met 't bewustzijn: ik heb wél gedacht en was weldenkend! Dan bedelen we niet om een Paradijs, maar zijn er in. 1. Haeckel: Ernst Haeckel (1834-1919), duits dierkundige, verdediger van Darwins evolutieleer. 2. non multa, sed multum: niet veel verschillende zaken, maar veel over één zaak (lat.) [26 februari 1881 Voordracht te Sneek] 26 februari 1881 Multatuli spreekt te Sneek. [februari 1881 Brief van Mimi aan Multatuli] Omstreeks 27 februari 1881 Brief van Mimi aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1(¾) beschreven. (M.M.) Het is de vraag, of dit dokument de oorspronkelijke brief is of een afschrift ervan. in Holland Wou vonden ze heel lief. hy stond dadelyk aan Mevrouws schoot en vroeg naar een portret dat daar hing hy zeide - Is dat uw heer? - Met Pollux was Wou net als met onze poesen. Eten en lekkers liet hy staan om met hem te spelen. Toen Jeanne¹. hem vroeg of hy terug wilde komen, zei hy: ja, als mama wil! Ja maar jỳ, kom jy graag terug by ons? O ja, want hier zyn zooveel beesten! - Mevr de Haas vindt W. ook heel lief. O ja, hy informeert zich ook naar het dienstboden personeel Hy wil naar de keuken om de keukenmeid te leeren kennen en vraagt waarom mevr 3 meiden heeft ‘een kan toch ook wel 't werk af!’ verbeelje. En 't kleine riekje, heel fyntjes en teertjes streelt i en haalt-i aan ‘Och dat kleintje!’ - en ook dadelyk allerlei praatjes met de kindermeid ‘hy vindt my ook zoo lief! zei ze daar straks. - {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoodra we hier terug kwamen by V.². vertelde Wou dat hy zooveel pudding had gehad by Mevr de Haas en dáár blufte hy op de gelei die hy hier kreeg. zoo'n kind! 1. Jeanne: mevr. J. Clant van der Myll-Piepers. 2. V: Versluys. [28 februari 1881 Verslag voordracht Leeuwarden in de Leeuwarder Crt.] 28 februari 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Leeuwarden van 24 februari in de Leeuwarder Courant, no. 49. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Leeuwarden, 20 Februarij. Wanneer aangekondigd wordt dat Multatuli eene voordragt zal houden, is die aankondiging steeds voldoende geweest om hem eene talrijke menigte hoorders te bezorgen. Zoo was het ook donderdag avond, toen de talentvolle en gevierde spreker hier optrad. De wording der dingen zou het onderwerp zijn der aangekondigde voordragt; de wordingsleer is op alles toepasselijk; de dingen te leeren kennen bragt ook mede ze te begrijpen en voerde dus tot weldenken. Zoo als wij dat van Multatuli gewoon zijn, viel hij zich-zelven bij de behandeling van zijn onderwerp telkens in de rede met het inlasschen van tusschenzinnen, die, voor zoover dat noodig mogt zijn, zijn naam als uitstekend redenaar nog meer zouden vestigen of aantoonen, dat hij buitengewoon wèl ter taal is. Maar men is niet te veel eischend, vooral tegenover Multatuli, als men meer verlangt dan schoone taal en sierlijken vorm. En meer dan dat konden we in Multatuli's laatste voordragt niet vinden. Te vergeefs is gewacht op de behandeling van het onderwerp. Om ook een beeld te gebruiken, zouden we kunnen zeggen: Multatuli heeft zijne hoorders op den berg Nebo gevoerd, ze hebben het beloofde land gezien, heel uit de verte, maar ze hebben 't niet betreden. De voordragt liet ons onbevredigd: van vele zaken iets, van de zaak bijna niets vernomen. [28 februari 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 28 februari 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (M.M.) {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Met envelop, waarop de poststempels Groningen 1 mrt 81, Oude-Pekela 1 mrt 81 en Winschoten 2 mrt 81 en de adressering WED Heer D. Mansholt Meeden. Groningen, maandag 28 febr. 81 Waarde vriend! Gist'ravend ben ik hier aangekomen, erg moê en lam! Zoo-even ontving ik Uw brief. M'n vrouw met Woutertje zyn in den Haag. Ze vergezelden my niet naar 't Noorden omdat het my te druk was. En ook om de kosten. Toch ben ik niet geheel zeker of ze niet ook in deze buurt komt. Het zou dan zyn om te Leeuwarden Bruinsma, en te Meeden U te bezoeken. Ik weet niet wat ze doen zal, daar ik haar geheel vry laat in haar uitrekeningen van bezoeken, logeeren, reizen &c . - Ik ben zeer moê en zwak. Alles valt me zwaar en ik bewaar 't beetje dat ik kan voortbrengen aan inspanning voor de eigenlyk gezegde voordrachten. Nu weet ik waarlyk niet eens hoe ik van Stadskanaal by U kom. Dat moet mogelyk zyn. Anders zoudt gy 't niet voorstellen. Alzoo: ja, heel gaarne. En gy verzendt me op zn tyd naar Scheemda (4) en Winschoten. (7.) Den 6n mag ik dan by U doorbrengen. Asjeblieft! Dag beste Mansholt, hartelyk gegroet, ook Uw vrouw en de meiskes. Uw vriend Dek [28 februari 1881 Advertentie voordracht Scheemda] 28 februari 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Scheemda op 5 maart in de Provinciale Groninger Courant, no. 49. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Hôtel Koster te Scheemda. voordracht door MULTATULI, op Zaterdag den 5den Maart a.s., des avonds te 8 uur. kaarten zijn bij inteekening tegen f 1.00 verkrijgbaar bij e.e. panman. Des avonds aan het lokaal f 1.50. {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 februari 1881 Voordracht te Groningen] 28 februari 1881 Multatuli spreekt te Groningen. [28 februari 1881 Aantekeningen voordracht] 28 februari 1881 Aantekeningen gebruikt bij het slot van de voordracht over ‘De wording der dingen’ te Groningen. Een strookje papier van 171 × 107 mm, alleen aan de voorzijde beschreven. (Map Voordrachten, nr. 105, M.M.) Midd. Ct. atelier, élite Tiberius preek de Bussy Tal¹. Lebak Atjeh verleiden roeping van allen schoolsch akademisch - verstaat ge ook? - Cort v.d. Linde Strafdelict - 1. Tal: zie bij 3 februari 1881 en het verslag van deze voordracht. [1 maart 1881 Advertentie voordracht Assen] 1 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Assen op 8 maart in de Provinciale Drentsche en Asser Courant, no. 50. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) concerthuis te assen. voordragt door MULTATULI op Dingsdag 8 Maart a.s., des avonds ten 8 ure. kaarten zijn bij inteekening à f 1.00 verkrijgbaar bij de Boekh. van gorcum en comp., des avonds aan het lokaal à f 1.50. [2 maart 1881 Verslag voordracht Groningen in Prov. Groninger Crt.] 2 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Groningen van 28 februari {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} in de Provinciale Groninger Courant, no. 51. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Groningen 1 Maart. Gisteren avond trad voor een publiek, dat meerendeels uit heeren bestond (er waren ruim dertig dames), de heer Douwes Dekker in de groote zaal der Harmonie op. Hij begon met te zeggen, dat de redacteur der Middelburgsche Courant voor korten tijd van hem gezegd had, dat, waar hij sprak, de élite van het publiek naar hem kwam hooren, 't geen hij meedeelde als compliment voor de aanwezigen en voor zich zelven. Verder had hem eene opmerking van denzelfden redacteur getroffen, eene opmerking, die hem inlichting gaf omtrent hem zelven, en wees op iets, dat vroeger zijne aandacht ontgaan was, n.l. op dit, dat hij, Multatuli, zijne hoorders getuigen liet zijn van zijn gedachtenloop, dat hij hun geen afgewerkt product liet zien, maar hen alleen zijne methode van werken liet bijwonen, en ook die uitspraak nam hij over en noodigde ons dus in zijn atelier. (Laat ons, tusschen twee haakjes, hier even mogen zeggen, dat wij bij den ingang der werkplaats nog even moesten wachten, want het open- en toeslaan van de deur der Harmoniezaal, dat wij hier altijd bij den aanvang eener lezing kunnen waarnemen, deed spreker ophouden om te verzoeken of een bediende niet naar de reden van ‘dat getrompet of wat het zijn mag’ kon gaan kijken, omdat spreker vreesde het binnentredend publiek te hinderen!) Multatuli zou spreken over de studie van de wording der dingen als hulpmiddel tot weldenken, dat woord op tweeërlei wijze geschreven en opgevat: als goed of wèl-denken en als weldènken in den zin van goed oordeelen en handelen, waarvan dus weldènkend is afgeleid. Het woord wording liet de spreker ons in gedachten onderstrepen. Wat beteekent dit woord? De eerste lettergreep hangt zamen, zeide hij, met het eerste lid van oorzaak, oorsprong, wat wij hebben in het duitsche ur en te kennen geeft: iets voorafgaands, zoodat oor-zaak is eene zaak, die vroeger bestaan heeft. Alle dingen hebben eene oor-zaak, allen zonder uitzondering. Velen hebben die waarheid willen ontkennen, althans willen opheffen en nu nog zijn er millioenen en millioenen, die aan eene schepping gelooven, dus aan het ontstaan van iets zonder {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} oorzaak, zonder dat er vroeger iets bestaan heeft, waaruit het zich heeft ontwikkeld. Spreker wil niet met etymologische bewijzen aankomen voor de waarheid, dat in het woord scheppen die beteekenis van plotseling ontstaan niet ligt, noch voor die, dat de oriëntalisten dat zelfde getuigen van het hebreeuwsche grondwoord, neen, maar uit Genesis zelf kunnen wij zien, dat de schrijver of liever schrijvers niet gelooven aan eene schepping zonder iets vooraf bestaands, want God schiep Eva uit eene rib van Adam, dus met grondstof. Waarom Eva dan ook maar niet zoo uit niets? Schrijvers moeten dat boek hebben zamengesteld, want er is tegenspraak, daar eenige verzen vroeger staat: Hij schiep ze man en vrouw. Zooals 't nu is, moet die tweede zich wel wat overcompleet gevoeld hebben. Ook in andere bijbelboeken gebruikt Jehovah zulke kleine middeltjes en wij zien daarin, dat de schrijvers zelfs Hem aan oorzaken gebonden rekenden. - Darwinisme heet eene rigting, die meer speciaal voor een paar vakken van het menschelijk weten, n.l. voor zoölogie en botanie, uitgaat van de stelling, dat niets is zonder oorzaak. Naar Darwin mag die rigting wel genoemd worden, want de man verdient dat om zijn ijverigen arbeid; maar hij is niet de uitvinder van dat denkbeeld. Niets is ouder dan het besef, dat op elk gebied, op stoffelijk zoowel als op geestelijk en zedelijk, alles te verklaren is uit het vroeger geweest zijnde en die waarheid wilde spreker in ruimen zin heden avond ontwikkelen. (....) Op enkele wordingsgeschiedenissen wilde spreker ons nu een blik doen slaan; 't zou eene bonte rij zijn, maar toch zou er eenheid in wezen, zoo als in alles, wat de natuur doet, want zij werkt niettegenstaande alle verscheidenheid overal op dezelfde manier, zoo als iemand met eene vast hand van schrijven de letters van het alphabet geheel verschillend vormt, maar wij toch in allen dezelfde hand herkennen. Zijn doel zal bij die wordingsgeschiedenissen zijn om enkele eenvoudige waarheden, waarover in den loop der eeuwen pleister is gestreken, weer zigtbaar te maken voor aller oog. Al zullen vele punten misschien niet op instemming mogen rekenen bij den hoorder, daar is het niet om te doen, enkel om de methode van werken, die ons in 't leven te pas kan komen. Alles eene oorzaak, dus ook wij? Wij zijn stof - stof - en nog iets? Hij heeft van dat andere, ziel, geest of hoe het dan heeten moge, nooit {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} iets gezien, dan met de stof en zoo als het zich uitte door de stof. Die stof is in beweging, altijd, voortdurend, geen deeltje is eene seconde totaal in rust; voortdurend heeft er dus verandering in ons plaats, had ook plaats vroeger en nog vroeger ook en nog weer vroeger eveneens. - Daarop deed hij een zoölogisch uitstapje (ongelukkig de hoorders, die soms zulk een uitstapje aan de hand van prof. Huizinga deden, welk een gemis voelden zij hier aan eenvoud en diepte), naar vroegere perioden van ons bestaan opklimmende zelfs tot het Urschleim, waarvan Haeckel gewaagt, en daaruit werd de conclusie getrokken, dat werkelijk vooruitgang merkbaar was, wat wel eenigszins bemoedigend mogt heeten. Zoo krijgt ook de stand van barometer of thermometer alleen beteekenis in verband met voorafgaande rijzing of daling. De eenheid van werken, die wij opmerken in de natuur is bewonderenswaardig; wat onverklaard blijft in 't eene geval wordt bij analogie met andere duidelijk; zij vult altijd hier aan, wat daar ontbreekt. (....) Geen wordingsgeschiedenis kende spreker, die ons zooveel andere wordings-processen doet begrijpen, als die der taal, in den algemeensten zin opgevat, niet de taal zooals die voor onontwikkelden schools moet worden opgevat. Het kwam hem voor, dat bij de talen drie perioden zijn op te merken, naar mate de menschen leefden op of onder boomen, in holen of aan stranden. Bij deze meening stond hij niet stil, hoe welkom dat misschien sommigen geweest zou zijn. Wel hierbij: dat naar zijne meening alle wortels van grondwoorden terug te brengen zijn tot deze drie begrippen: dat van water, van verzamelen en van heerschappij. Op het laatste begrip wezen de persoonlijke voornaamwoorden in alle talen terug; de rollende r in vele woorden scheen op verband met het begrip water te wijzen, en bij het begrip verzamelen stond hij iets langer stil. Wat hij zeide van de letter m, als vaak aanduidende het begrip van sluiting, verzameling, klonk zeer aannemelijk: denk aan het meervoud in 't hebreeuwsch cherubim enz. aan um/heim in Kollum, Hallum etc., aan Zimmer, Kammer e.a. Ook over den klank, dien wij hooren in op, auf, werd gesproken om aan te toonen, dat hij waarschijnlijk ontstaan was uit het begrip van zamenwerking, van een optellen van krachten. - Uit de wordingsgeschiedenis van woorden is veel te leeren, ook al {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} neemt men geen oppersten taalmeester aan, die in 't paradijs de dieren namen gaf. En uit die van volken? Niet alles, waarvan de wordingsgeschiedenis bekend is, wordt daardoor geregtvaardigd; dat komt vooral in de geschiedenis uit. De zweedsche staatsman Oxenstierna zeide eens tot zijnen zoon: ‘Och jongen, ge weet niet van wat kleinigheden de wereldgeschiedenis afhangt,’ en die uitspraak is zeer waar. De gedenkschriften van Saint-Simon en zooveel andere mémoires toonen hoe de groote gebeurtenissen op het wereldtooneel van kleinigheden afhangen; de verwoesting van de Paltz was een gevolg van een slechte luim van Louvois, den oorlogsminister van den grooten Lodewijk. En onze Atchinoorlog? Zes weken voor het uitbreken had spreker gewaarschuwd, toen het nog tijd was, den noodlottigen oorlog te voorkomen! Men had niet geluisterd! De oorlog had Nederland veel geld gekost. Bloed ook? Neen, 't bloed was meest van menschen uit Polen, Hongarije of elders; maar geld had de oorlog gekost en brave officieren hadden er bewijzen geleverd van dapperheid en flinkheid. Met een woord over de wordingsgeschiedenis van onze bodem, over dijken, die nooit gemaakt hadden moeten zijn - verzenmakers spreken onwaarheid als zij zeggen, dat wij land hebben ontwoekerd aan de zee, wij, die ons door de zee land afhandig laten maken - besloot spreker voor de pauze. Hoe lang zou dit verslag worden, wilden wij even uitvoerig spreken over het na de pauze behandelde. Enkele punten willen wij verder slechts noemen. Een indruk van de bontheid der voorstellingen, die de spreker gaf, is zeker reeds voldoende bij de lezers teweeggebragt. - Nog even moeten wij vertellen, hoe het volgens spreker gaan zou, als wij met die dijken anders handelden; dan zouden wij bewaard worden voor watersnoodellende, watersnooddichters en valsche philantropie. Achtereenvolgens werden nu behandeld de wordingsgeschiedenis der evangeliën en gewezen op wat Multatuli in zijne ideën voor 18 jaar reeds zeide, dat Jezus een evangelie ontmoette met de woorden: ‘wie zijt gij?’ Nu heeft kort geleden de geleerde Tal bewezen, dat de bergrede plagiaat is uit den Talmoed. Veel en sommige behartigenswaardige wenken werden toen gegeven bij de wordingsgeschiedenis van manieren en maniertjes en over zedelijkheid, hoe die maniertjes vaak overblijfselen zijn uit voorbijgegane tijdperken, dus hoe zij {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} uit traditie zijn geboren, ‘kieuwen’ zooals spreker zeide, herinnerende aan eene vroegere periode van ons bestaan. Voorbeelden werden daarvan nog vele bijgebragt over het groeten, 't gebruik van de regterhand, van de bef, van den sleep der dames, alles bewijzen vóór of protesten tegen het een of ander vroeger bestaande. Over de zedelijkheid in engeren zin, zooals die op de straten wordt verkondigd, waarin Richardson's Pamela uitmuntte, die bloosde bij 't noemen van haar toegezonden kousen, werd door spreker de staf gebroken. Op die zedelijkheid toch, is, zeide hij, ons wetboek van strafregt gebaseerd; bij de uitvoering van sommige bepalingen daarin wordt het huwelijk volgens hem een surrogaat voor het tuchthuis. Na een verwijt aan den minister van justitie, eene beschouwing over het genot, over de waarheid, dat wij allen iets van den wijsgeer en van den dichter in ons moeten hebben en een wensch voor ons wezenlijk, zedelijk geluk, waartoe de beschouwing der natuur en van hare wordingsprocessen ons moet brengen, 't zij wij dan al of niet geloofden door een God hier geplaatst te zijn, sloot spreker zijne rede, waarnaar zeer aandachtig was geluisterd en die luide werd toegejuicht. [2 maart 1881 Verslag voordracht Sneek in de Sneeker Crt.] 2 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Sneek van 26 februari in de Sneeker Courant, no. 18. (G.A. Sneek; afschrift M.M.) Sneek, 1 Maart. Zaterdag avond mochten we op nieuw het genoegen smaken Multatuli hier als spreker te zien optreden. In eene keurige improvisatie behandelde hij zeker soort levensbeschouwingen, in verband met de vraag: wat doen wij? waartoe zijn wij hier? wat behoort het doel te zijn van ons streven? Hoe verschillend misschien het antwoord moge luiden op die vraag, vergeten wij het toch nooit dat ons levensdoel behoort te zijn een streven naar geluk, d.i. naar deugd. Veel zoogenaamde wijsgeeren, zoowel uit den ouden als nieuweren tijd, hebben getracht een antwoord te geven op die groote levensvraag, maar het groote ongeluk voor de meeste hunner is geweest, dat zij zich vooral bezig hielden met buiten-issigheden, met metaphysica, met iets dus dat buiten de natuur der dingen {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} ligt. In tegenstelling daarmeê wenscht spreker, dat men zich juist zal toeleggen op de studie van de wording der dingen, als een onfeilbaar hulpmiddel tot geestelijke en zedelijke ontwikkeling. Wat de natuur betreft, zij is één in de wording van haar voortbrengen. Toch zijn nooit twee dingen, twee denkbeelden gelijk, omdat niets volkomen gelijk is aan iets anders. Bij die studie van de wording der dingen behoort men eerst goed waar te nemen, en aan dat juiste waarnemen ontbreekt soms zeer veel. Na dat zuiver waarnemen komt het zuiver denken aan de beurt. Ook hiermeê wordt vaak heel slordig omgesprongen. Vervolgens moeten wij ons gewennen ons juist uit te drukken. De pogingen daartoe verhoogen de helderheid van ons denkvermogen en de moeite, die men zich geeft om juist te verklaren, vermeerdert onze scherpzinnigheid. Wie de natuur nauwlettend gadeslaat, zal zich meer en meer daarin thuis gevoelen en met die kennis zal hij zijn eigen leven verrijken. De natuur spoort aan tot werken door haar eigen werkzaamheid. Er is echter verschil in de wijze, waarop de natuur en waarop wij werken. De natuur werkt onbewust, tengevolge van voorafgaande oorzaken; wij werken met bewustheid. De studie van de aard der dingen is hoogst leerrijk. Wie naar hare werken luistert en hare lessen niet versmaadt zal niet bedrogen uitkomen. De natuur leert ons reinheid en ontwikkelt ons schoonheidsgevoel; zij leert ons zedelijkheid, die zich openbaart in goede daden. Waar de geest met iets dergelijks gevuld is, daar is geen plaats voor het lage en slechte, daar streeft men er naar een goed mensch te zijn, in de hoogste beteekenis, en kan men - ook zonder speculatie op eene latere belooning - gerust en kalm zijn dagtaak neerleggen, in de overtuiging met de hem gegeven krachten nuttig werkzaam te zijn geweest. Zietdaar in zeer korte, en natuurlijk in zeer onvolledige trekken geschetst, wat Multatuli ons in zijn beeldrijke en leerrijke voordracht ten beste gaf. Een aandachtig - zij 't dan ook niet te talrijk maar zeker dankbaar - publiek woonde deze voordracht bij. [2 maart 1881 Voordracht te Sappemeer] 2 maart 1881 Multatuli spreekt te Sappemeer. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} [2 maart 1881 Aantekeningen voordracht] 2 maart 1881 Aantekeningen gebruikt bij de voordracht over ‘Levensbeschouwing’ in Sappemeer. Vijf korte stroken papier van 171 × 107 mm (2 stuks), 171 × 108 mm, 170 × 106 mm en 171 × 109 mm, alleen aan de voorzijde beschreven. Het kursief gedrukte betreft toevoegingen in potlood. (Map Voordrachten, nr. 49-53, M.M.) Natuur ons leerboeklevensbe schouwing oude en nieuwe wysgeeren. herakl. Demok. Diogenes. Aristoteles Epikurus. Solon. Cicero Fichte, Hegel, Kant. Pierson Schaepm. Jezus. De Bussy. Christendom. Evangelien. (Tal). - Valsch idealisme - Effekt. Natuur.Tiberius Robinson hulpmiddelen: juisheid v. uitdr. wordingsleer. éénheid. Stof en Stof St. en Ons St en taal St & ged.n Museum Natuur ons leerboek¹. Solon. (Cicero Kometen) Oude wysgeeren en religien nieuwe wysgeeren en Kant, Pierson Schaepman godsbegrip (Martinet) Christendom (naar boven) - {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Wy: stof. Valsch idealismus! - Robinson.Natuur.Tiberius - preek de Bussy. - hulpmiddelen tot denken logika &c wording der dingen (Tal. Ons stelsel zal uitloopen op genot = poezie = wysbegeerte twee manieren. 1 voorbeeld 2 gymnastie v.d. geest. algemeenheid.vakpedanterie waarheid, stiptheid, juisth. in uitdrukking - primitiviteit matigheid, onthouding, suum cuique². - reinheid, schoonh. vorm. moed, karakter, berusting, overmoed - rechtvaardigheid door wel weten. zielkunde - aantrekkingskracht menschenliefde. de Stael algemeenheid van toepassing - genot = deugd. Alles tesamen Jehovah En als er 'n god ware... juistheid van uitdrukking afleren van niettaal en letterk begrypen, en van wel begrypenCandace.³. Geschiedenis (Alexander) riddertyden Solms NieuwpoortSpanje. Willem III belegerenHabrh10 d. Veldtocht ClaassensTransvaal natuurkunde kwakzy doctoren Tiberius {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} Martinet eerbiedwarmte garot voor opinie Talys V.D. Burg menschen za. 24 enz.aether meteoren - bybellezen - in zedekundeverleiden! Jehovah -2e kamer eenvoud. Onthouding, reinheid, naïveteit arbeidzaamheid. enz. d.i. Jeh. - preek de Bussy. - wysbegeerte roeping van allen! wysbeg. en poezie goede trouw waarheid. juistheid in uitdr. arbeidzaamheid rechtvaardigheid. ook in 't beoordeelenv. M eerlykheid, rechtvaardigheid algemeenheid van opvatting. (vakmatigheid, onthouding moed, karakter, beminnelykh. naïveteit, primitiviteit, scherpte v. oordeel reinheid. - algemeene bruikbaarheid voor allen. - menschenliefde = genot = deugd eenheid hulpmiddelen - wording der dingen (Tal) omdat. opdat oorzaak reden - 1 wordings geschiedenis 2id. - Museum. - genot = poezie = wysbegeerte geen beloning. 1. Het nu volgende gedeelte (strook 52) is een netversie van het voorafgaande. 2. suum cuique: ieder het zijne (lat.) 3. Candace: naam van verscheidene koninginnen van Ethiopië. {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} [3 maart 1881 Advertentie voordracht Schagen] 3 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Schagen op 18 maart 1881 in de Schager Courant, no. 1377. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Zaal van Mej. de Wed. Knikker, te Schagen. Voordracht door MULTATULI, op Vrijdag 18 Maart 1881, des avonds 8 ure. kaarten zijn bij inteekening ad f 1. - verkrijgbaar, bij Mej. de Wed. knikker, en des avonds aan het lokaal ad f 1.50. [3 maart 1881 Briefkaart van Multatuli aan J.H. de Haas] 3 maart 1881 Briefkaart van Multatuli aan dr. J.H. de Haas. Met poststempels Rotterdam 4 mrt 81 en Veendam 4 mrt 81 ende adressering WEDZ-Gel. Hr Dr J.H. de Haas Schiedamsche Singel Rotterdam. (M.M.) W De H! Hartelyk dank voor hier ontvangen telegram¹.. Ja, de klok heeft gister 61 geslagen! 't Begint laat te worden. Weldra bedtyd! Straks ga ik naar Veendam na gist' ravend hier gesproken te hebben. Deze streken van ons landje komen me zeer ontwikkeld voor. De vormen zyn eenvoudig (heel goed) maar - of: en - de kern is degelyk. Hartelyk allemaal gegroetDek Sappemeer 3 Maart '81 1. telegram: oorspr. stond er briefk. [3 maart 1881 Voordracht te Veendam] 3 maart 1881 Multatuli spreekt te Veendam. [4 maart 1881 Advertentie voordracht Deventer] 4 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Deventer op 10 maart in de Deventer Courant, no. 9. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} foyer van den schouwburg te deventer. voordracht door MULTATULI, op Donderdag 10 Maart a.s., des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1 verkrijgbaar aan de Societeit ‘de Hereeniging’, des avonds aan het lokaal f 1,50. [4 maart 1881 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 4 maart 1881 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6(⅔) beschreven. (M.M.) Veendam 4 Maart 1881 beste Haspels! Ik heb u over twee zaakjes te schryven. 1. Gister kreeg ik bezoek van Roelfsema die in zak en assche zat. Half huilend gaf-i my 'n verward verslagje van zekere animositeit en konkurrentie tusschen Sappemeer (de hr Binnerts) en Hoogezand waar hy 'n zaal heeft, en waar ik dan ook verleden jaar gesproken heb. Die twee plaatsjes zyn nagenoeg één (men moet het maar weten!) zoodat het aannemen van Sappemeer 't optreden te Hoogezand als 't ware uitsloot, of althans minder gunstig maakte. Enz. Enz. Nu heb ik gister, te gauw geroerd door z'n beklaag hem beloofd, dat ik als ik hier in de buurt terug kom ('t geen de vraag is. De heele zaak der lezingen hangt me de keel uit by de ellendige opbrengst!) nu, dat we dan by hèm zouden komen. 't Spyt me dat ik 't gezegd heb. Ik had hem moeten afwyzen. Maar nu ik 't eenmaal beloofd heb, moet ik 't noteeren. 2. Geheel buiten Uw bemoeienis ben ik in aanraking gekomen met 'n aantal personen te Utrecht die my uitnoodigden in die stad nog-eens optetreden, en wel om te spreken over 'n byzonder punt (zedelykhedens, prostitutie &c.) waarby ik dan alles by den naam noemen zou 'tgeen vooruit zou worden bekend gemaakt &c. Geheel zeker is 't nog niet, maar {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} voorloopig zou daarvoor Saterdag, 19 Maart gekozen worden. Nu weet ik niet zeker of ik U dit heb meegedeeld. Het kon U hinderen in Uw onderhandelingen (?) met Sliedrecht. Staalman zegt me dat hy niet weet of ze afgebroken zyn. Mocht ge nu over Sliedrecht voor 19 Maart beschikt hebben, dan gaat uw afspraak door, en niet de myne met¹. Utrecht, daar ik slechts ‘voorloopig en onder voorbehoud’ dien datum heb aangenomen. Mocht evenwel van Uw kant die 19e vry gebleven zyn, disponeer dan svp niet over dien dag. - Hier, Veendam was 't gistravend ellendig. De oorzaak lag gedeeltelyk in zeker kabaal, gedeeltelyk in de nabyheid van Stadskanaal, waar ik vanavend spreken moet. - Uit de klaagzangen van Roelfsema zag ik (schoon ik 't wel wist zònder dat) hoeveel gemaal en geseur ge U getroost om mynent wille! - Staalman houdt zich best. Hy is fatsoenlyk, yverig, beleefd. Ik heb niets dan goeds van hem te zeggen. - Hartelyk gegroet tt Dek. Is m'n vrouw al by U geweest? Zeker wel. Wou is 'n oude kennis van Koenraad².. Koen heeft hem 3 jaar geleden naar bed gebracht, toen-i zoo radeloos was over 't vertrek van z'n vroegere verpleegster. Zekere telegram van den Helder heb ik niet ontvangen. Kan 't nog noodig zyn dit den betrokkene³. meetedeelen? Als ik wist wie 't was, had ik zelf telegr. er naar geïnformeerd. Nu moet ik afwachten wat het beteekent. 1. met: oorspr. stond er te. 2. Koenraad, Haspels' zoon, had in 1878 enkele maanden bij Multatuli en Mimi gelogeerd. 3. den betrokkene: oorspr. stond er de betrokkenen. [4 maart 1881 Voordracht te Stadskanaal] 4 maart 1881 Multatuli spreekt te Stadskanaal. Van deze voordracht is noch een advertentie noch een verslag teruggevonden. [5 maart 1881 Voordracht te Scheemda] 5 maart 1881 Multatuli spreekt te Scheemda. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} [6 maart 1881 Advertentie voordracht Nijmegen] 6 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Nijmegen op 14 maart in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, no. 54. (G.A. Nijmegen.) Concertzaal de Harmonie voordracht door multatuli, op Maandag 14 Maart a.s., des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1,00 verkrijgbaar bij de Boekhandelaars Thieme, Ten Hoet en Van Duijnen en in de Societeit de Harmonie. Des avonds aan het Lokaal à f 1,50. [7 maart 1881 Verslag voordracht Veendam in de Prov. Groninger Crt.] 7 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Veendam van 3 maart in de Provinciale Groninger Courant, no. 55. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - Voor een publiek veel kleiner dan bij vorige gelegenheden - er waren niet meer dan 40 personen - hield donderdag avond te Veendam, in 't hôtel Everts, de heer E. Douwes Dekker - Multatuli - eene voordragt over 't zelfde onderwerp, dat hij ook te Groningen behandelde en dat ook nu met de meeste belangstelling en 't grootste genoegen werd aangehoord. De oorzaak van de geringe opkomst moet worden gezocht in gebeurtenissen van minder aangenamen aard, die in het vorige jaar bij gelegenheid van de voordragt van Multatuli hebben plaats gehad¹.. 1. Vgl. V.W. XX, blz. 382. Multatuli liep toen tijdens zijn spreekbeurt de zaal uit, aangezien sommige toehoorders, door te blijven roken, hem ‘café chantant’-achtig behandelden. [7 maart 1881 Advertentie voordracht Winschoten] 7 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Winschoten op deze dag in de Provinciale Groninger Courant, no. 55. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Hôtel Wissemann te Winschoten. voordracht door MULTATULI, op Maandag 7 Maart a.s., des avonds te 8 uur. kaarten zijn bij inteekening à f 1 verkrijgbaar aan 't hôtel wisseman, des avonds aan 't lokaal f 1.50. [7 maart 1881 Voordracht te Winschoten] 7 maart 1881 Multatuli spreekt te Winschoten. [8 maart 1881 Brief van Multatuli aan T. van der Tuuk] 8 maart 1881 Brief van Multatuli aan Titia van der Tuuk. Twee enkele, gevouwen velletjes postpapier, waaraan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) Winschoten 8 Maart 81 lieve Titia! Dank voor je brief dien ik te Scheemda ontving. Ook dien van 10 feb heb ik ontvangen. Wees niet verdrietig over m'n zwygen. Zeker schreef ik je reeds dat ik van 20 febr. af, in 18 dagen 14 maal moet optreden. By nader inzien is 't 15 maal. En het tusschen de voordrachten liggend reizen & trekken! Logementen! Uit- en inpakken! O, eindeloos! Ik kan die taak niet vervullen zonder me zéér in acht te nemen, en gierig omtegaan met elken indruk, elke uiting. Gister sprak ik hier en ½7 wist ik m'n onderwerp nog niet! Van de inspanning die dat vereischt kan men zich geen begrip maken! En, dit schreef ik u reeds, de belooning is ellendig. Overal hoor ik dat het ‘heel mooi’ is. Aan betuigingen van sympathie &c ontbreekt het niet. Maar... de opkomst is schraal. Veel plaatsen dekken de kosten niet (vooral in Holland) en de recette der anderen is niet hoog genoeg om dat dragelyk te maken. Dooréén ontvang ik 1/120 van 'tgeen Dickens kreeg voor 't voorlezen van 'n vertelling die lang gedrukt was. Verleden jaar was 't 1/80. Zoodra ik van dezen vermoeienden tocht thuis kom zal {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} ik, in plaats van rust te nemen, waaraan ik groote behoefte heb, hard aan 't werk moeten gaan om van 't jaar rondtekomen! - Je vraagt wanneer ik te Deventer kom! Wel, dit weet ik nooit dagen vooruit. Door overmaat van drukte moet ik (naar de Schrift!) elken dag z'n eigen kwaad laten¹., d.i. telkens alleen regelen wat vlak voor de hand ligt. Den 9n spreek ik te Zwol. Nu weet ik niet hoe laat ik den 10n vandaar zal gaan. Dit hangt van allerlei af, zelfs van m'n kachel! Ook van de brieven die ik te Zwol vind, van de bezoeken die ik daar ontvang, en of ik ze al of niet kan afwyzen. Hier, byv. had ik dezen ochtend op drie uur vryen tyd gerekend. Jawel! Een jong meisje aan wier overleden vader ik groote verplichting had, wenschte my te spreken. 't Ware impieus². geweest haar aftewyzen. Ze wist niet welk offer ik bracht door ja te zeggen! Hoe dit zy, lieve Titia, ik zal overleggen hoe ik 't maak om je te zien, als 't eenigszins kan. Wel heb ik Vrydag en Saterdag geen voordracht maar ik zal zeker naar Den Haag moeten om m'n vrouw en kind optezoeken, die ik in vele weken niet gezien en nauwlyks teeken van leven gegeven heb! Ik moet altyd lachen als ik andere menschen van ‘Drukte’ hoor spreken! En ‘alle menschen’ zyn komiek egoist en onbillyk. Hùn ‘zaken’, hùn ‘verplichtingen’ begrypen zy. Een koopman die om 10 uur op z'n kantoor moet zyn, kan my niet op dat uur afwachten. Myn zaken, noodig voor m'n levensonderhoud begrypen ze niet. Ze meenen dat 'n voordracht van 8 tot ½11 slechts 2½ uur inspanning kost! En toch weten zy dat 'n appel om te rypen 'n heel saizoen noodig heeft. Die rypingsperiode moet ik maar overslaan, denken zy, dat hoeft niet. Ik ben zeer bitter gestemd. Van alle ondeugden stuit³. huichelary my 't meest tegen de borst. Welnu, de toejuichery &c die my ten deel valt, is me walgelyk! Walgelyk als 't geschreeuw over den moed der Transv. boeren! Holland heeft het recht niet zich geestdriftig aantestellen over iets schoons. Wy doen in Atjeh precies tzelfde wat Engeland tegen de boeren doet! Nee, erger! En die dappere Atjiners heeten ‘kwaadwilligen.’ Engeland erkent dan toch dat de Boeren ‘dappere vyanden’ zyn ‘die hun land en vryheid verdedigen.’ Wy schelden de Atjiners die met meer recht hun vryheid verdedigen uit voor roovers en moordenaars. - {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} En zoo overal! ‘Lebak is 'n woesteny’ schryven de Indische bladen. Niemand beseft dat dit 'n zegel zet op de Havelaarszaak! Om niet van gebrek omtekomen moet ik op m'n ouden dag als 'n kermisreiziger voordrachten houden tegen armzalig loon! De holl. maatschappy is verrot! Dag beste Titia. Hartelyk gegroet Dek 1. eiken dag z'n eigen kwaad later: zie Mattheus 6:34. 2. impieus: liefdeloos (naar 't frans). 3. Van alle ondeugden stuit: oorspr. stond er Na alle ondeugden is. [8 maart 1881 Verslag voordracht Sappemeer in de Prov. Groninger Crt.] 8 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Sappemeer van 2 maart in de Provinciale Groninger Courant, no. 56. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - J.l. woensdag avond - zoo schrijft men ons - trad de heer Douwes Dekker op zijn 61sten verjaardag voor een zeer talrijk publiek op in de zaal van den heer Struvé te Sappemeer. Was hij in Groningen ontstemd over het rumoer van 't open en digtslaan der deuren, hier had hij een woord van dank over voor de uitstekende ontvangst en uitnemende behandeling zoowel als voor de welwillende aandacht van zijn talrijk auditorium. Of den inhoud, vorm en voordragt zijner rede die onverdeelde aandacht der menigte hebben verdiend? Wat den inhoud betreft, waren de opinies verschillend, doch wat den vorm en de voordragt aangaat, had de spreker geen beter bewijs van hoogschatting kunnen verwachten dan de diepe stilte, die er in de zaal heerschte en de algemeene klagt, dat men werkelijk moe was van 't luisteren. - Tot onderwerp had spreker gekozen: Welke is de ware levensbeschouwing en welke hulpmiddelen staan ons ten dienste, om tot eene goede levensopvatting te komen? Moeten we ons laten leiden door een philosophisch systeem? Is het noodig dat we de lessen van de wijsgeeren van vroegere eeuwen of van den huidigen dag tot rigtsnoer nemen? Neen! Beter dan Socrates, Plato, Epicurus, dr. Schaepman, Pierson of Kant kan de natuur ons tot leidsvrouw dienen. Onderzoek den aard der dingen, hunne wording ontwikkeling en hun verband en ‘ken u zelven’ o mensch! gaf hij onder andere redactie en breeder uitgewerkt ons ter overdenking. Wie meent, dat spreker afdwaalde ‘op honderden zijpaden’ of dat er ‘iets mats lag’ in zijne voordragt, heeft hem niet gevolgd en door een donkeren bril gekeken. Integendeel, wij bewonderen {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} juist den heer Douwes Dekker èn om den gloed zijner voordragt èn om het goed geheel zijner rede, trots de lange tusschenzinnen of toelichtingen. De eenige aanmerkingen, die wij durven maken (nota genomen n.l. van dat, wat Multatuli bij zijn optreden heeft gezegd: ‘ik spreek zoo als ik denk, zonder mijne meeningen anderen te willen opdringen’) zijn deze: De grieksche beeldhouwkunst werd te ligtvaardig veroordeeld; de spreker duldt te weinig anderen naast zich, was inconsequent, als hij op zijne persoonlijkheid wees, als zoo weinig beteekenende. Of velen zijner hoorders dan al of niet mogen instemmen met Multatuli's ideën over God en godsdienst, zeker is het, dat allen dien avond van hem geleerd hebben, dat zij hun leven zoo moeten inrigten, dat ieder, afgescheiden van een wissel op de toekomst, zich hier op aarde reeds gelukkig gevoelt. - Het leven en alles wat ons omringt is ons gegeven om er het regte gebruik van te maken. - Wat hij over het verband van realisme en idealisme, over het pessimisme als levensrigting of over de sophistery invlocht, hadden we vroeger, bijna onder dezelfde bewoordingen, reeds gehoord. - Zie hier, iets van het vele, dat de met verlangen verwachte spreker velen uit Sappemeer en omstreken gaf. - Blijft de heer Douwes Dekker zijn woord gestand en heeft de commissie onzer winteravond-lezingen de eer hem weêr als spreker aan te kondigen, dan verwachten we nogmaals eene zaal vol toehoorders. [8 maart 1881 Voordracht te Assen] 8 maart 1881 Multatuli spreekt te Assen. [9 maart 1881 Advertentie voordracht Zwolle] 9 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Zwolle op deze dag in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, no. 57. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) odeon. voordracht door MULTATULI, op Woensdag 9 Maart a.s., des avonds te 8 uur. kaarten zijn bij inteekening à f 1 verkrijgbaar bij v.d. vegte aan de Blijmarkt, des avonds aan het lokaal f 1.50. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} [9 maart 1881 Bericht in Prov. Groninger Crt.] 9 maart 1881 Bericht in de Provinciale Groninger Courant, no. 57. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - Multatuli, onlangs te Zierikzee sprekende, deed eenige personen, die wat laat de zaal binnentraden, op een onbarmhartige wijze zijn ongenade gevoelen. Bijna zou hij daardoor - zegt de schrijver der Zeeuwsche brieven in 't Handelsblad - den gelukkigen indruk hebben weggenomen, die hij overigens ook daar teweegbracht, indien niet de rijke inhoud zijner voordracht en de veelsoortige zijsprongen, door hem gemaakt, de aandacht van een onaangenaam incident hadden afgeleid. [9 maart 1881 Verslag voordracht Winschoten in Prov. Groninger Crt.] 9 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Winschoten van 7 maart in de Provinciale Groninger Courant, no. 57. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - Multatuli hield gisteren avond eene redevoering in de groote zaal van 't hôtel Wissemann te Winschoten. Niettegenstaande het hevige onweder, dat zich van zeven tot acht boven deze gemeente ontlastte, was de vergadering door een talrijk en uitgelezen publiek - ook van elders - bezocht. De gevierde spreker had tot onderwerp: ‘Deugd is genot,’ en boeide de aanwezigen ongeveer twee uur door zijn scherpe, soms humoristische taal. [9 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 9 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven, maar een gedeelte met het voordrachtenlijstje is weggeknipt. (M.M.) Met (doorgestreept) briefhoofd Hôtel Wissemann, L. Koops. Winschoten. De brief werd op 10 maart voltooid. {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} Zwol. woensdag 9m lieve Mies! Gister schreef ik je 'n kort briefje van Assen. Ik werd daar gestoord door die juff. Koning. Ze schynt 'n knap meisje te zyn, 'n denkstertje, niet ordinair. Physiek is ze min. Klein, teertjes en ziekelijk. Ook geëngageerd. Jammer genoeg, want dat geeft nare kinderen. Maar flink in haar spreken wàs ze. Haar broêr David (Eduard's kameraadje) doet 'n ‘ryk huwelyk’ zei ze. - Die mevr. Jacobson met haar geestdrift, zal ik nauwkeurig gadeslaan. Als 't maar duitsche wind is, laat ik haar loopen. - Tegen 't logeeren by de Haas zie ik erg op. Het is me te druk. Maar op z'n tyd zal ik zien hoe 't uitkomt. Hetzelfde zeg ik van Zürcher te Amsterdam. - Dat Zürcher zoo op m'n verjaardag lette, was me uit 'n paar uitdrukkingen gebleken. Maar ik heb niets van hem vernomen. - Je schryft niets over den voortgang te Ingelheim. Zeker heb je wel brieven van Struth. (Ja, je schreef er wèl over maar dat jy 't zelf wel behandelen zou. Dat was goed. Maar in 't verband met jou naar huis gaan, meen ik nu. Wat my betreft, er komen na 23 maart nog zeker 2 of 3 voordrachten by. Haspels heeft consigne niets afteslaan. Het moet wel, en (à part¹. m'n walg &c) kan ik niet zeggen dat het me te zwaar valt. Ik voel me onbegrypelyk taai. Na morgenavend zal ik nu in 18 dagen, 14 maal gesproken hebben. Dan volgen drie dagen rust (?) en dáárna 8 maal in 10 dagen! Toch ben ik wèl, en op 'n paar uitzonderingen na (byv. Arnhem) alle avenden flink en goed gedisponeerd. Vele plaatsen brachten weinig op, enkelen redelyk. Alleen Leeuwarden was mooi. Te Groningen niet de helft van wat ik verwachtte. Ik bereken nu, dat ik na afloop van alles, ruim 2000 gl. in kas zal hebben. Voor zooveel inspanning is dat ellendig! De onkosten zyn vreeselyk hoog. En ik zie geen kans dit te veranderen. Ook bleef de zaak even ellendig als ik nu eens 200 of 300 gl minder uit gaf. ('t Is de vraag of dit geschieden kàn? Zeker niet!) Logementhouders, zaalverhuurders en spoorwegdirekties gaan met ½ van de opbrengst weg. Hard is 't! - Dus ruim 2000 gl! Daarby komt de 500 die ik naar Geisenheim zond, en ± 300 aan v.d. H en Buys en nog een en ander. De opbrengst bedraagt alzoo tòch nagenoeg 3000 gl, al blyft er maar 2000 over. - {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Je vraagt naar 'n 2slaaps bed. Wel zeker, ga je gang. Maar je zult last hebben van 't vervoer. - Schryf eens aan Bruinsma of Hilda. Maak 't goed dat je niet naar 't Noorden gaat. ‘Om de kosten’ ja, maar behalve dat vind ik 't 'n corvée. Zeker zyn ze klein behuist, en dan met Wou, is geen genoegen! - Wanneer ga je naar Christien? - Wat ik na de lezing te Deventer doen zal weet ik waarlyk niet! Dond. 10 Deventer². Van Zaandyk en Utrecht wist je niet. Die beide plaatsen zyn dan ook niet geheel zeker, maar toch waarschynlyk. Het is voor my heel bezwarend vrydag naar den Haag te reizen, dáár één dag, zonder comfort in drukte te zyn en Zondag (of Maandag?) weer vandaar naar Nimwegen, van waar ik dan weer den volgenden dag hoogstwaarschynlyk naar Zaandyk moet! Was nu alles niet zoo in de war by de Oebés, dan had ik je voorgesteld dáár te komen. Maar in 'n logement met het kind, is ook niet prettig. En dat ik wat rust zal noodig hebben is waar. (Vandaag nogal doorstraling³.. Ik hoop dat het tegen den avend ophoudt. - Ja, ik wou Nicht⁴. liever niet weer opzoeken. 't Is zoo pynlyk. En als ik haar nu helpen kon! Bovendien, als zy er 'n eind aan maken wou, waarom doet ze 't niet, zonder daarin 'n ander te sleepen?⁵. 1. à part: afgezien van (fr.) 2. De rest van het lijstje is weggeknipt. 3. doorstraling: diarree. 4. Nicht: Elisabeth M. Stoffels (1824-1888). Vgl. V.W. XX, blz. 306. 5. Het slot ontbreekt aan de keerzijde van de weggeknipte strook. [9 maart 1881 Voordracht te Zwolle] 9 maart 1881 Multatuli spreekt te Zwolle. [10 maart 1881 Brief van D.R. Mansholt aan H. de Raaf] 10 maart 1881 Brief van D.R. Mansholt aan H. de Raaf. Een dubbel en een enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-4 en 5(½) beschreven. Het hier weergegeven fragment begint onder aan blz. 1. (M.M.) Meeden d. 10 Maart 1881 Beste vriend! (....) Het belangrijkste nieuws van hier is, dat we D. Dekker weer een {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} paar dagen te gast hebben gehad, en, als verleden jaar, met het grootste genoegen. Hij is nog dezelfde, doch wordt hij er lichamelijk niet minder op. Zijn asthma plaagt hem - 's morgens - nog altijd, doch niet meer in die mate als verleden jaar. Doch klaagt hij over moeheid, al overwint zijn reuzengeest alle lichamelijke bezwaren. Over het Nederlandsche volk, en vooral over onze regeering, spreekt hij nog met dezelfde bitterheid, dezelfde verachting, als wanneer hij de lotgevallen van zijn rijk leven verteld, dan moet men wel met hem instemmen. Het is een door en door verrotte boel, één zelfzucht, één trouweloosheid, één infamie en wat wij, door de dagbladen te zien krijgen is slechts de blinkende buitenzijde. Hij heeft ons staaltjes uit de zog. hoogere en wetenschappelijke kringen verteld die door ons eenvoudig-burgerlijk verstand niet begrepen kunnen worden. En dan die lasterpraatjes, waarmee men hem voortdurend vervolgde en pijnigde! Van de vele staaltjes die hij ons verhaalde, slechts deze: Hij moest een meisje spreken teneinde een daad der grootste edelmoedigheid en zelfopoffering te kunnen volvoeren, en die ik hier maar niet zal vertellen omdat het mij te ver voeren zou. Hij wandelde met haar, ik meen in het Haarlemmer hout en lei, zoo als hij wel vaker doet wanneer hij ijverig spreekt, de hand op den schouder van het meisje. Dit zag een dominee, en een paar dagen later kwam het zelfde meisje bij hem met een brief van dien dominee, met een zalvende en deftige waarschuwing voor dien overlaat, dien meisjesverleider, dien dronkaard enz. sluitende met een beroep op den Heer. Nog veel meer soortgelijke staaltjes verhaalde hij ons, en toch is hij zonder de minste twijfel een der edelaardigste, zachtzinnigste en zelfverloochendste menschen die ik ooit heb aangetroffen. Dat hij tengevolge zijner opofferende naastenliefde vaak in ongelegenheden kwam ligt in den aard der zaak, hij had, als Fransen v.d. Putte en anderen, millionair kunnen zijn, minister, gouverneur generaal, en hij heeft omgezworven als een wild dier gescheiden van vrouw en kinder, de eerste stierf van verdriet, en zijn zoon werd een deugniet omdat hij nooit met zijn vader in aanraking kwam. - Over de eigenaardige verhouding tusschen zijne overleden vrouw en de tegenwoordige en hem zelf heeft hij ons de schoonste opheldering gegeven. Er is geen schooner Verhältung denk- {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} baar. Zijne tegenwoordige vrouw heeft zich reeds sedert heur twintigste jaar voor hem en zijn huisgezin opgeofferd, niet alleen haar vermogen maar ook hare - eer. Versta mij wel: niet dat de gemeenschap tusschen deze drie van zoodanigen aard was dat ook de gewone zedelijkheids begrippen er aanstoot aan konden neemen, maar ge weet, wie met hem vertrouwelijk omging die was onteerd, vooral een meisje. Hij spreekt dan ook niet dan met de grootste hoogachting, de diepgevoeldste liefde van zijne beide echtgenooten, nogeens: er is geen schooner verhouding denkbaar. - Om zijn ontaarde zoon heeft hij veel verdriet, zijne dochter is getrouwd aan een professor in Padua, doch hij spreekt over haar als eene vreemde, hij kent haar niet, en daarvan heeft hij nog meer verdriet dan van zijn ontaarden zoon, omdat zij zulk een lief meisje was. - Ik zou die heelen nacht door kunnen vertellen van hem en zijne lotgevallen, ik eindig echter in de hoop dat ik dit later wel mondeling zal kunnen doen. Dit nog: als hij weer tehuis komt zal de Woutergeschiedenis vervolgd worden. Hij heeft mij ingewijd in zijn plannen daaromtrent, ik voorzie iets schoons. Doch heeft hij een hekel aan alle schrijverij, evenals aan zijne publieke voordrachten. Hij bukt echter voor de noodzakelijkheid: zorg voor het dagelijksche brood. Een goede daad, eene beleefdheid zelfs van anderen wordt door hem bovenmatig gewaardeerd, terwijl de schoonste letterkundige gewrochten hem geheel koud laten. Reina Ditmers o.a. schonk hem hier een paar zelfgebreide kousen, en gij had hem toen eens moeten zien, hoe hij opstoof haar omhelsde en kuste op de handen en voorhoofd, en geen woorden kon vinden - hij die anders zoo rijk is aan woorden - om zijne dankbaarheid te betuigen. Ik liet hem uwe vertaling zien van zijn gedicht: mein Kind es schlägt die neunte Stunde¹., doch geen enkel woord van waardering kwam van zijne lippen. - Te Hoogezand - doch ik wou ja uitscheiden. - (....) Sedert gisteren is het water zoo hoog als ik het nog niet gekend heb. Maandagavond toen ik Dekker naar Winschoten bracht hadden wij zwaar onweer met verbazende regenmassa's, die voortduurden tot heden morgen. (....) En nu moet ik sluiten. Na vriendelijke groete tevens van mijne huisgenooten uw liefh. vr. Schrijf spoedig eens. DR Mansholt 1. mijn Kind enz: vgl. V.W.I, blz 199. {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} [10 maart 1881 Verslag voordracht Scheemda in Prov. Groninger Crt.] 10 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Scheemda van 5 maart in de Provinciale Groninger Courant, no. 58. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - Te Scheemda hield j.l. zaturdag de heer Douwes Dekker (Multatuli) de aangekondigde voordragt. Het publiek was in vrij groot getal uit deze en omliggende gemeenten opgekomen, in gespannen verwachting naar de dingen, die ze van den zooveel besproken schrijver en redenaar zouden hooren. En in aanmerking genomen dat Multatuli's denkbeelden omtrent God en 's menschen levensdoel in hoofdzaak bekend waren, gelooven wij te mogen zeggen, dat zeker niemand in zijne verwachting is teleurgesteld, evenmin in zijne godsdienstige gevoelens door scherts of spot is gekrenkt of beleedigd. In eene improvisatie, rijk aan inhoud, eigenaardig sierlijk in taal en stijl, boeijende van 't begin tot 't einde, liet Multatuli achtereenvolgens de levensbeschouwingen van verschillende volken, godsdienststichters en wijsgeeren de revue passeren, schroomde niet door bijlangs alle het scherpe mes zijner critiek te houden en kwam zoo eindelijk tot zijne eigene levensbeschouwing, die hij zeer oud en primitief noemde, rustende op de natuur, die in alles eenheid predikt, waarheid en regtvaardigheid, en van welke hij de meerdere waarde trachtte te betoogen met tal van wetenswaardigheden en tegenstellingen. Multatuli sprak met ernst en waardigheid en drong niemand zijne levensbeschouwing op; dat deze dan ook veel bijval zal hebben gevonden bij de hoorders en de hoorderessen, die tot dusver eene andere levensbeschouwing hooger stelden, meenen we met alle regt te mogen betwijfelen. [10 maart 1881 Voordracht te Deventer] 10 maart 1881 Multatuli spreekt te Deventer. [11 maart 1881 Verslag voordracht Deventer in de Deventer Crt.] 11 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Deventer van 10 maart in de Deventer Courant, no. 10. (G.A. Deventer; fotokopie M.M.) - Gisteren hield Multatuli in den Foyer alhier eene merkwaardige {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} voordracht. Scherp hekelde hij het specialisme, dat in onze dagen zoo gekweekt wordt, en stelde de voordeelen van algemeene ontwikkeling in het helderste licht. Onmogelijk is het ons in een beknopt bestek van die belangrijke causerie een overzicht te geven. Te meer daar Multatuli altijd uitweidingen maakt en na tallooze zijsprongen tot zijn doel zoekt te geraken. Dit moeten wij als onze meening uitspreken, dat hij een scherp opmerker is en van alles, wat hem wedervaart, partij weet te trekken; hij denkt helder en weet uitmuntend zijne denkbeelden mede te deelen en duidelijk te maken. Dat sommige uitdrukkingen en gedachten wel eenigen aanstoot zullen gegeven hebben, gelooven wij gaarne. Doch men weet vooraf, wien men gaat hooren. 't Kan echter niet ontkend worden, dat Multatuli van het begin tot het einde boeit; zijne geestige invallen, paradoxen, scherpe zetten dwingen tot luisteren. Zelfs zijne taalkundige opmerkingen, hoewel wij er ons niet geheel mede vereenigen konden, waren treffend en zeer der aandacht waard. Wij hopen, dat Multatuli ons meermalen op eene voordracht zal onthalen. [11 maart 1881 Verslag voordracht Zwolle in de Prov. Overijsselsche en Zwolsche Crt.] 11 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Zwolle van 9 maart in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, no. 59. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.). Fragmenten. - Gisteren avond mocht ook Zwolle het voorrecht genieten nogmaals den heer E. Douwes Dekker (Multatuli) te hooren. Hij gaf een studie over de wording der dingen. Zijn optreden was eenvoudig als altijd; de woorden vloeien hem gemakkelijk van de tong; het is een welsprekend pleidooi dat hij houdt. Hij maakt den indruk niet van iemand die gelijk wil hebben, maar die zich voorstelt u te overreden. Wij willen trachten des sprekers betoog, zijn gedachtenreeks weer te geven, hoewel wij ons het bezwarende dier taak niet ontveinzen. Onderzoek naar de wording der dingen, doet in de eerste plaats naar oorzaak vragen. Oorzaak, 't woord duidt reeds aan wat men wil, oor heeft hier dezelfde beteekenis als in oorsprong, oorkonde, oorzaak is dus de zaak waaruit een andere ontstaat. Alles heeft een oorzaak, een waarheid waarmede de opvatting welke men in den {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} regel aan scheppen hecht, in botsing komt. Trouwens, ook Genesis leert de onjuistheid der opvatting aan dat woord gehecht. ‘De Geest Gods zweefde op de wateren’, er was dus reeds iets, en ook het formeeren van de eerste vrouw uit de rib des mans, hoe kunstig ook, toont mede aan dat de schrijver van dit ‘niets tot iets’ maken, geen besef heeft. De oorzaak, de eerste zaak, de zaak waaruit een andere wordt, moet niet verward worden met reden. (....) De wording der dingen hangt niet van toeval af. Let b.v. op de lijn die een kogel beschrijft welke het kanon verlaat. Die lijn wordt berekend, want zij wordt door de wet der natuur voorgeschreven. Let op den loop der planeten, op den weg dien de maan rondom onze aarde beschrijft. Duizenden voorbeelden zijn hiervan aan te halen. Van vele onzer dagelijksche gebruiken is nog de oorzaak te ontdekken. Zoo is b.v. ons groeten, het ontblooten van het hoofd, een overblijfsel uit den riddertijd toen de ridders, die elkander niet met vijandige bedoelingen te gemoet kwamen, den helm van 't hoofd namen. Zoo is waarschijnlijk de royale wijze waarop onze dames met haar japonnen omspringen - vroeger crinoline thans sleep - als een protest te beschouwen tegen de vroegere zuinige kleedij. 't Is alsof zij zeggen: Zie ik heb genoeg om er desnoods twee van te laten maken. (....) Wil men werkelijk handelen, gelijk het van een denkend wezen mag worden geëischt, dan moet men tot de oorzaak der dingen opklimmen en niet bij een onderdeel daarvan blijven staan. Dit leidt tot bekrompenheid, tot valsche gevolgtrekkingen. Vele van onze verkeerdheden zijn toe te schrijven aan het niet letten op het geheel. Neem b.v. het begrip zedelijkheid. In de lagere klasse is 't begrip zedelijkheid in den regel saamgevat in matigheid. ‘Hij past best op, hij drinkt niet!’ deze getuigenis mocht de spreker nog dezer dagen van een oud moedertje hooren over haar zoon. En bij onze ontwikkelde standen? Wat daar onder onzedelijkheid verstaan wordt, zou hij met 't oog op 't gemengd publiek niet nader aantoonen; hij hield zich aan de gewone beteekenis, welke men er daar aan hecht. En is dit juist? Niet dat onzedelijkheid, gelijk het in 't dagelijksch leven wordt verstaan, goed te keuren is, maar veel meer af te keuren is het, dat het begrip van zedelijkheid, van deugd, in een gering onderdeel wordt belichaamd. 't Is alsof de {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} knaap, die laf, valsch, oneerlijk is, maar die zorgt dat zijn schrijfboek er altijd netjes uitziet en zijn werk goed is, daarmede het overige kwaad buiten rekening wilde gelaten zien. Hooger dan die zedelijkheid staat het besef dat men zijn plicht doet, het besef dat men, de wording der dingen nagaande, niet op één onderdeel, maar op 't geheel lettende, tracht te voldoen aan de eischen daaruit voortvloeiende. In eigen boezem zal men dan de voldoening smaken die de wereld daaraan niet schenkt. Algemeene bijval viel den spreker ten deel. [12 maart 1881 Advertentie voordracht Zaandijk] 12 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Zaandijk op 19 maart in de Zaanlandsche Courant, no. 99. (G.A. Zaandam; fotokopie M.M.) MULTATULI spreekt zaterdagavond 19 maart ten 7½ uur in de Zwaan te Zaandijk. Kaarten à f 0.99 verkrijgbaar bij h. de boer Pz. [12 maart 1881 Verslag voordracht Winschoten in de Winschoter Crt.] 12 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Winschoten van 7 maart in de Winschoter Courant, no. 21. (R.A. Groningen; fotokopie M.M.). Fragmenten. ‘Multatuli’ Multatuli sprak Maandag-avond in 't hôtel Wissemann, alhier, voor een zeer talrijke en, zooals de couranten - altijd beleefd tegenover het publiek - er bij voegen, een uitgelezene schare. Over onverdeelde aandacht en luide teekenen van goedkeuring mocht hij zich verheugen. Hoezeer hij macht heeft over de taal en over zeldzame talenten beschikt, blijkt reeds uit het feit, dat hij een dergelijke schare gedurende twee volle uren tot aandacht dwingen en boeien kan. Hem langer te hooren, zou vermoeien - niet licht vervelen. Vlug en natuurlijk staat hij te praten. Men moet luisteren. Al wat hij zegt, schijnt zóó frisch voor den dag te komen, alsof het zoo pas in de ziel opkomt en door zijn geest is {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} verwerkt. Dat hij gisteren te A., eergisteren te B. enz. hetzelfde gezegd heeft op dezelfde wijze, doorkruid met dezelfde aardigheden - men weet dat, maar vergeet het; dat men hem bij vroegere gelegenheid, sprekende over andere onderwerpen, dezelfde opmerkingen heeft hooren bijsiepen en hier en daar dezelfde geestigheden heeft hooren debiteeren - men vergeeft het gaarne. De vorm is wegslepend. Toch was de ingenomenheid met den inhoud zijner gesprekken verre van algemeen en ik zou niet durven beweren, dat dit tegen het publiek pleit. Vele vereerders waren in verrukking, anderen hoorde ik zeggen bij het heengaan: ‘Mij snapt hij niet weêr.’ De onderstelling is niet te gewaagd, dat voor het grootste deel de belangstelling en ingenomenheid met zijn causeriën moet verklaard worden uit zijn meesterschap over de taal, uit zijn gemakkelijke, eenvoudige wijze van spreken en uit het prestige van zijn naam. Ondanks den verbazenden overvloed en omhaal van denkbeelden, kwam de inhoud mij voor mager te zijn, hier en daar beneden critiek. Tot staving van dat mingunstig oordeel, een en ander: Spreker had het over de ware levensbeschouwing, over den weg, die tot het ware levensgeluk voert, daarbij uitgaande van de onderstelling, dat ieder mensch streeft naar genot, welstand, geluk. Om tot die, in zijn oog ware levensbeschouwing te komen, moest hij wel beginnen met af te breken. Zijn hoorders moesten eerst schoon schip maken. Zonder veel schroom hielp hij ze dan ook opruimen en toonde hij aan of liever beweerde hij, dat alle vroegere en latere pogingen om tot de rechte levensopvatting en tot het ware geluk te komen niet veel deegs waren geweest. De wijsbegeerte der oude volken - met name die der Grieken - ook die der middeleeuwen en van een nieuweren tijd, de beeldhouwkunst der Grieken, de hooggeroemde schilderkunst der Italianen, de oude Godsdiensten, het Christendom, de nieuwe wetenschap - dat alles en nog wat, vloog in vliegende vaart voorbij de aandacht zijner hoorders. Dat alles werd beoordeeld? gewaardeerd? in verband gebracht met den tijd, waarin het bestond?... geen sprake van! Neen, dat alles werd geridiculiseerd, met een of ander bon mot op zijde gezet, als volslagen nutteloos verklaard {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} voor elke gezonde levensopvatting. In dezer voege: ‘Solon was zeker een groot wijsgeer, hij rekent ten minste meê onder de zeven. 't Kan waar zijn. Maar de spreuk, die men als een staaltje van zijn verbazende wijsheid uitgeeft ‘niemand is gelukkig voor zijn dood’ heeft weinig te beduiden. Ik zou hem willen vragen: ‘Is hij dan gelukkig na zijn dood?’ Bias groot? omdat hij gezegd heeft ‘ik draag al het mijne met mij? Wat zit daar in voor wijsheid.’ Van de school van Zeno, de Stoicijnen, werd o.a. deze beschrijving gegeven: ‘Zij wilden, men moest maar den schijn aannemen alsof men de smarten des levens niet gevoelde’ - een raad die, volgens den spreker, alléén tot onwaarheid een geveinsdheid voerde. Onwillekeurig rees bij mij de vraag: Kent spreker die wijsgeerige stelsels, en is die scheeve voorstelling slechts dienende om de opruiming gemakkelijk te maken - of is hij brutaal genoeg aan te roeren en te veroordeelen, wat hij zelfs niet van hooren zeggen kent, daarbij rekenende op de onkunde van zijn gehoor? De nieuwere wijsgeeren waren al even groote stumperts. Wie zal een Cartesius tot zijn gids kiezen. De man met zijn ‘cogito, ergo sum’ begint nota bene met eerst u te bewijzen, dat gij werkelijk bestaat, alsof iemand met gezonde zinnen dat bewijs nog noodig acht. Kant, de groote, heele groote Kant, moest daarna de revue passeeren. Al wat spreker van hem zeî was het volgende: ‘Te Utrecht, voor een boekwinkel, trok mij de titel van een boekje ‘de Zedekunde van Kant, verklaard en toegelicht door - ik weet niet meer welken geleerde of hooggeleerde.’ Een zedekunde en dat nog wel een toegelichte zedekunde van een Doctor - en dat voor 40 centen maar! Inderdaad een buitenkansje. Ik kocht het natuurlijk. Reeds had ik het vouwbeen gereed, toen mijn oog, tusschen de blaadjes in, viel op een noot onder de pag. Die noot luidde ongeveer aldus: dat iemand door aan lichtzinnigheid en onmatigheid zich over te geven, zijn leven bederft en dus tegen zijn welbegrepen belang handelt, moge waar zijn, maar deze stelling behoort tot het gebied des praktischen levens, niet tot dat der zedekunde’ (houding of pauze, die van verbazing en ergernis getuigt) ‘'t spreekt vanzelf, dat ik mijn vouwbeen te goed achtte voor zulk prullewerk.’ {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Met die geestigheid werd en de toelichter, èn de moraal van Kant èn diens geheele wijsbegeerte als onzin op zij gezet. De voor de hand liggende conclusie, hoe dom en onzinnig de geheele beschaafde wereld was, die nog altijd in dien Kant een hervormer van het denken waardeert - liet spreker aan ons zelven te maken over. Na dat oordeel over Kant, kan zich Spinoza troosten, dat hij evenmin genade vond voor het genie. Trouwens het gansche oordeel over Spinoza bepaalde zich tot de alles behalve nieuwe opmerking, dat aan de jongste vereering van Spinoza stellig velen hadden meêgedaan, die van den man niets meer kenden dan den naam. Spreker had daarin zeker gelijk, maar op die plaats voegde een beoordeeling van Spinoza, waardeering van diens pogen om tot de ware levensbeschouwing te komen, en niet een geestigheid ten koste zijner blinde vereerders. Wat hij van die vereerders zei, pleit toch niet tegen Spinoza, evenmin als het tegen Multatuli pleit, wanneer velen met hem dweepen, en de schrifturen van dat genie op hun leestafel vooraan hebben staan, omdat... omdat... nu ja, omdat het min of meer groot schijnt, met zoo'n groot man te dwepen, omdat het min of meer iets geniaals toont, het genie te vereeren en te aanbidden. Triomfantelijk vroeg spreker nog aan het einde van dit deel zijner rede (zeker voor 't geval zijn betoog iemand nog iets te wenschen had overgelaten), - waar zitten ze onder ons, die kunnen betuigen, dat zij aan al die zoogenaamde wijzen der wereld iets hebben gehad voor de praktijk des levens? terwijl hij dan zelf nog de verzekering geeft, dat hij zich eerst een weinig op zijn gemak begint te gevoelen, sedert het hem gelukt is, al dat spinrag uit zijn hersenkas weg te vegen - een verzekering die, na zoo'n oppervlakkige behandeling, mij onwillekeurig denken deed ‘dat zal u dan ook niet veel moeite hebben gekost.’ Over de beeldhouwkunst der vroegere eeuwen en de schilderkunst van latere tijden werd vervolgens de staf gebroken. Met de opmerking, dat de meest geroemde Grieksche beelden zulke akelig lange vingers en andere dwaze afmetingen hadden, met een paar geestigheden ten koste van Rafaël, die een onmogelijke boom had geschilderd op een aardbol, en een scheppende God, die er zoo erg onoogelijk uitzag met zijn lange, woeste baard, {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} werd de beteekenis en waarde van beide kunsten met de meest mogelijke behendigheid, weggegoocheld. (....) Sprekers oordeel over de waarde van het Christendom is bekend. Al wat spreker daarover te zeggen had werd vastgeknoopt aan een critiek over een redevoering van Dr. Schaapman, over ‘pessimisme en Christendom,’ een critiek waarin aan beiden ongeveer even veel recht werd gedaan. Het pessimisme (uit niets bleek dat spreker de beschouwing van Schopenhauer of Hartmann ooit onder de oogen heeft gehad) is eenvoudig een ziekte die genezen moet worden met Engelsch zout, (eenig gelach animeerde den spreker vermoedelijk die geestige zet nog eens te herhalen) en het Christendom stond volstrekt niet tegenover het pessimisme, zooals Schaapman ten onrechte had beweerd. Het stond of viel met de waarheid van het Paradijs-verhaal en die historie van den zonde-val, de straf over de vrouw, de algemeene verdoemenis was toch wel zoo pessimistisch mogelijk. De conclusie dat dus het Christendom slechts een ziekte-verschijnsel is, te genezen op bovengenoemde wijze, maakte spreker zelf niet. Inmiddels werd nog de verzekering gegeven dat spreker zelf geen pessimist was, integendeel heel blij en vroolijk zijn kon en niet de dingen van de donkerste zijde gewoon was te bezien. De opmerking was wellicht niet overtollig. De indruk der geheele rede kon licht een tegengestelde zijn. Wat spreker nog over idealismus en realismus, nog twee mussen, zooals hij het geestig (?) noemde, ten beste gaf, ga ik stilzwijgend voorbij. Ik vrees dat mijn verslag toch reeds te lang wordt. Na de pauze had spreker beloofd met het opbouwen te beginnen. Toch liet de vervulling dier belofte nog al eenigen tijd op zich wachten. Eerst werden wij nog even voor de vraag gesteld ‘gaan wij werkelijk vooruit of niet?’ Spreker was het tamelijk wel eens met Van der Hoeven in zijn werk de ‘cirkelgang der menschheid’ een werk dat natuurlijk door alle liberalen in den lande was verguisd, omdat de man Roomsch was geworden. Zoo liberaal zijn die liberalen. In dat werk geeft Van der Hoeven op de vraag ‘is er toename van genot, geluk en deugd?’ een ontkennend antwoord en Multatuli stemt hem dat toe. Tot staving van het eerste, het genot is waarlijk niet grooter dan {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} voorheen, wijst spreker op het vermoeiende van ons leven: Wij kunnen in een uur of 6 te Parijs komen, maar wij zijn dan ook gedoemd tien maal meer in de hoofdbrekende spoorwagens te zitten, dan onze voorouders in diligence of trekschuit. Men stoft op de verbazende vooruitgang van alle wetenschappen. Spreker wijst slechts op ééne - die ontegenzeggelijk het meest is vooruitgegaan - de chemie. Draagt die wetenschap iets tot ons levensgenot bij? Integendeel. Van elke nieuwe ontdekking maken aanstonds de vervalschers zich meester ten koste van beurs, gezondheid en leven. ('t Is waarlijk niet overtollig dat spreker ons heeft verzekerd dat hij-zelf geen pessimist is, alsmede dat hij met onbevooroordeelde maagdelijke blik alle verschijnselen, alles wat wordt, beziet en beoordeelt.) Hoe het in des sprekers schatting met onze deugd gesteld is, laat zich verder wel vermoeden. Met één woord erbarmelijk. Waar is goede trouw, rechtschapenheid, onbaatzuchtige liefde. Niet onaardig, dat erken ik, werden daarbij geridiculiseerd de hier en daar bestaande gebruiken om deugd te beloonen. Ook de medaille tot moed, beleid en trouw is hem een gruwel. Met edele verontwaardiging vraagt de schrijver een man zonder moed, een man zonder trouw, verbeeldt u! alsof dat belooning en aanmoediging van noode had. Het is mij niet gelukt die verontwaardiging over de onderstelling dat er mannen zonder trouw zouden zijn te rijmen met de bewering dat er zoo ongeveer geen trouw is op aarde. Eindelijk krijgen wij de hoofdstelling. De ware weg wordt ons aangewezen. Zij is (als ik den spreker hier begrepen heb) de natuur in de ruimsten zin. Al wat is, wat wordt, het wordende, dat moet u den weg wijzen. Bezie dat goed in al zijn verschijnselen. Tracht steeds door te dringen, altijd verder en verder (hoe ver?) tot de oorzaken der verschijnselen. Laat zij, de Natuur, uw leermeesteres en uw Gids, ik zou zeggen, uw God zijn. Die opmerking zegt spreker is niet nieuw. Reeds onder de oude vrijen van Griekenland en onder de Hebrëers zijn er geweest die dat gewild hebben en uitgesproken. (Gelukkig werden hier de oude Grieken en Hebrëers, in 't begin der rede zoo totaal uitgekleed, weer een weinig aangekleed, al kwam het sommige hoorders ook voor dat die {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuwe van Multatuli voor een oogenblik geleende kleêren hun wel wat vreemd stonden.) In het O.T. dat spreker door en door verklaart te kennen, zijn 2 Jehova's, de één de schepper, een vertoornd, willekeurig, wraakgierig persoon, de andere de Natuur, de orde der dingen, eeuwig, onveranderlijk. De logos, zooals hij in het N.T. heet, d.i. (altijd volgens den spreker) de logiek of logica der dingen en verschijnselen. Die natuur moet bestudeerd worden en gevolgd. Zij leidt tot arbeid, rustelooze en gezegende arbeid, ook tot de rechte gemeenschap of liefde onderling. Het geloof in een persoonlijk, en dus willekeurig en wonderdoende God (dat schijnt, volgens spreker, onafscheidelijk) leidt tot traagheid, verslapping, ontevredenheid, en is ook voor liefde weinig bevorderlijk. Want wat die wonderdoende God ten bate van den een doet, doet hij ten koste van het algemeen of van anderen. (Bij deze gelegenheid kregen wij nog een caricatuur van een paar biddende moeders.) Alleen het vertrouwen op en het volgen van de Natuur belooft het ware genot en dat genot is de eenige deugd. De stelling, genot is deugd, en omgekeerd, werd als spik-splinternieuw, ons voor oogen gesteld. Spreker schijnt er op te rekenen dat geen onder zijne hoorders zal denken ‘ik heb diezelfde stelling op meer afdoende gronden en helderder wijze uiteengezet gezien door de wijzen van Griekenland en verkondigd in het Evangelie’. Recht duidelijk werd het mij niet, (maar ik erken, toen wel wat vermoeid te zijn geweest) of de spreker wil, dat de begeerte naar genot, in den edelsten zin genomen, de drijfveer moet zijn van ons denken, zoeken en arbeiden, of omgekeerd, de vrucht die bij het betrachten van het goede, ongezocht ons in den schoot valt. Bedoelt hij het laatste, wil hij dat plichtbesef, liefde tot God of, volgens hem dan, tot de Natuur ons tot hetgeen goed en volgens de Natuur is, dringen zal, en het levensgeluk daaruit ontspringt, zoodat men dan ten slotte het hoofd kan neêrleggen met de zoete overtuiging, niet te vergeefsch te hebben geleefd, dan beaäm ik dat, hoewel menig Bijbelwoord, vooral in het N.T. het juister en schooner zegt. Bedoelt hij echter ‘de begeerte naar genot en levensgeluk moet uw drijfveer zijn tot het volgen der Natuur en het betrachten der deugd’, dan meen ik dat aan het karakter dier deugd een zeer edele trek ontbreekt, en dat er in die levensopvatting geen plaats is voor {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} onbaatzuchtige liefde, voor zelfverloochening, voor toewijding aan de menschheid. Dan vrees ik, dat wij nog teleurgesteld uitkomen al volgden wij in alles dezen, bij uitnemendheid grooten Raadsman, die tot ons sprak heden-avond, dat wij bij onzen dood of reeds lang vóór dien tijd misschien, levens-moede zouden klagen ‘IJdelheid der ijdelheden, het is alles ijdelheid.’¹. Ik eindig dit verslag met de erkenning, dat spreker overvloedig is in verontschuldigingen zoo dikwijls hij Godsdienstaangelegenheden aanroert, waarbij hij vreest iemand te zullen kwetsen. Dat wordt telkens herhaald waar hij de waarde des Bijbels, het geloof in wonderen, in een persoonlijk God of in een eeuwig leven bestrijdt. Meer dan genoeg zelfs, want ook diegenen onder zijn publiek die daarin met hem niet gelijk denken, schrikken toch niet meer over en ergeren zich niet meer aan die negaties².. Een enkel woord van excuus dat hij zijn publiek niet wat hooger acht, en zoo brutaal weg rekent op onze onkunde en blinde vereering van zijn genie, ware wellicht gepast geweest. Moest ik den totaal indruk van zijn rede met een kort woord teruggeven, zooals spreker zelf dat van een verslaggever verlangt, dan zou ik hiermede kunnen volstaan: Hij zegt niet meer ‘publiek, ik veracht U,’ maar herinnert aan dat woord door geheel zijn rede. 1. ijdelheid: vgl. Prediker 1:2 en 12:8. 2. negaties: afwijzingen. [maart 1881 Aantekeningen Vosmaer inzake Tandem] Maart 1881 Aantekeningen van C. Vosmaer betreffende Tandem. (Vosmaer-archief, A.R.A., 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De bedragen zijn opgeteld bij het totaal van f 81,50, dat per 15 februari 1880 was opgehaald. Zie V.W. XX, blz. 340. van mij 2e halfjaar 80 5. - id. Ie halfjaar 81 5. - van J. - Jan. 1881 5. - _____ f 96.50 dit Maart 1881 aan Mimi gezonden in den Haag bij Versluys dus afgerekend. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} [maart 1881 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] Vermoedelijk 9 maart 1881 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 beschreven. (M.M.) den Haag Woensdag morgen Beste Lien Daar net ontvang ik je pakje met Woutjes boekjes en pop met roode lintjes en gekapt en alles! dankje wel, lien! en ook de briefkaart van de arme Arnhemmers waar 't zoo slecht gaat! Ze vreezen 't ergste. Van morgen een briefje van dek. ik sluit het hier maar in, dat je ziet hoe er niets instaat. Ik wacht nu in elk geval hier nog nader bericht van hem af, om te zien wanneer ik hem 't best eens spreken kan, als 't niet eerder kan dan dinsdag a.s. in Amsterdam. Gister sprak ik Vosmaer. ik vertelde hem dat ik bij u gelogeerd geweest was, en wachtte af of hij misschien ook iets zeggen zou met betrekking tot de bewuste briefwisseling. Maar er volgde een gedrukt zwijgen. Overigens was hij heel lief. hij is altijd lief. - Och ik houd toch van hem - ik wil het doen. Alle menschen kunnen nu eenmaal niet flink en degelijk zijn. Dag lien! Het waren prettige daagjes voor mij in uw huis doorgebracht. Veel hartelijke groeten aan uw goede man. Woutje was eerst heel vol van 't kleintje. Nu verdringen de nieuwe indrukken de oude alweer. Maar hier zijn de 3 jongens overdag nr school en dan is hij heel alleen en recapituleert. Och zoo'n malle lieve jongen. Behalve duikelende jongens en 't ‘kleintje’ spelen ook al de puddings van Mevr. de Haas een groote rol. heusch hij had er den mond vol van den eersten dag. Nu dag lien beste met 'n handdruk je liefhebbende Mimi DD [14 maart 1881 Voordracht te Nijmegen] 14 maart 1881 Multatuli spreekt te Nijmegen. [14 maart 1881 Aantekening kassaboek De Harmonie] 14 maart 1881 Aantekening in het kassaboek van De Harmonie te Nijmegen. (G.A. Nijmegen.) Dagteekening Omschrijving der ontvangsten Maart 14 [Concertzaal] Lezing Multatuli 20.00 {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} [maart 1881 Advertentie voordracht Den Helder] Medio maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Den Helder op 17 maart in 't Vliegend Blaadje, Kleine Courant voor Helder, Nieuwediep en Texel. (Knipsel M.M.) voordracht door MULTATULI, op Donderdag 17 Maart a.s., des avonds ten 8 ure, in het lokaal Tivoli. Kaarten zijn bij inteekening à f 1. - verkrijgbaar, en des avonds aan het lokaal à f 1.50. Plaatsen kunnen vooraf besproken worden. [15 maart 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 15 maart 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rondeel, dinsdag avend beste Funke! Van middag kwam ik van Nimwegen in stad, en m'n plan was U terstond optezoeken. Maar ik deed het niet, omdat ik me nogal zwak voel - of hoe moet ik 't noemen? Alles vermoeit me. Toch is de oorzaak, naar ik meen, meer moreel dan physiek. Over 't geheel is de uitslag myner voordrachten niet zeer gunstig, en minder nog dan vroeger in verhouding tot de in- (of over-) spanning die ze vereischen. Misschien is dat wel de oorzaak van m'n gedrukte stemming. M'n adjudant Staalman verliet me heden ochtend vroeg te Nimwegen om naar z'n home (Rotterdam) te gaan. Voor heden kon ik hem vry-af geven daar er vandaag geen voordracht is, maar of hy morgen hier moet zyn, weet ik niet. Dat gy door de vriendelyke hulp van den heer Dannenfelser alles voor my regelt, zou geen reden zyn om hem (die er voor betaald wordt) thuis te laten d.i. als hy vandienst kan zyn. Maar dit weet ik niet. Mocht gy of de heer D. meenen van ja, telegrafeer hem dan s.v.p. dat hy komen moet. Z'n adres is: Staalman Westnieuwland, 21 Rotterdam. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Misschien heeft hy zelf U reeds om orders gevraagd. - Schikt het U, beste kerel, my morgen te komen bezoeken?¹. Och, dit kan niet, daar ik bezoeken wacht waarvoor ik thuis moet blyven. Hartelyk gegroet tt DD Die illustratie van den Max H. zit me dwars in de maag! Zoo-iets moet zéér mooi zyn of... niet-zyn! Middelmatigheid in kunst heeft geen reden van bestaan. 10 uur 'savends. Daar kryg ik 'n brief van Mimi die morgen uit den Haag vertrekt naar Weesp om by haar zuster Merens te gaan logeeren. Het kan zyn dat ze over Amsterdam komt (waarover ik morgenochtend) telegrafeeren zal².. Zoo ja, dan wil ik haar afhalen van den trein, en moet alzoo tòch uit! Alweer 'n belemmering in 't maken van 'n afspraak met U. Ook weet ik niet hoe laat ze komt. 1. bezoeken?: oorspr. gevolgd door Of wilt ge dat ik by U kom? 2. Het ‘haakje openen’ diende voor morgenochtend te staan en niet voor waarover. [maart 1881 Brief van Wouter aan Multatuli] Vermoedelijk 16 maart 1881 Brief van Wouter aan Multatuli, in handschrift van Mimi. Half enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅙) beschreven (M.M.). Brief van Wou. Zoete pa. En wij zijn in Artis geweest en ik heb de kameelen gezien en adelaars met een kleintje er bij, en zeeleeuwen en ik heb gezien dat een zeeleeuw die liep een man na, trappen op. dat was de oppasser en die gooide vischjes nr beneden en toen sprong hij dadelijk naar het vischje in 't water van de hoogte af, en at het op. - En zoete pa, wij waren ingesloten bij tante, en straks ga ik uit naar Mijnheer Zürcher bij de bokkenwagen. Wanneer zien we jou eens weer paatje? En Guus die is heel zoet geweest en Chris is zoo'n kleintje. - [16 maart 1881 Verslag voordracht Groningen in Minerva] 16 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Groningen van 28 februari in het Algemeen Nederlandsch Studenten Weekblad Minerva, blz. 52-34. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragmenten. {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli's rede te Groningen] Voor alles meen ik het antwoord te moeten geven op de vraag, waarom dit stuk zoo laat verschijnt. De reden is deze, dat ik niet van plan was over 't bovengenoemde onderwerp een hoofdartikel te schrijven, maar het in mijn verslag wilde behandelen, evenals andere gebeurtenissen. Weldra echter zag ik in, dat hetgeen ik wilde mededeelen aangaande de redevoering, te wijdloopig werd voor een gewoon verslag en ook eenigszins een ander karakter zou dragen. Diensvolgens maakte ik er een hoofdartikel van, maar aangezien dit geen Corpszaak behandelt, moest ik het onderwerpen aan goedkeuring der Hoofdredactie, weshalve het te laat was, om het nog in 't vorig nommer op te nemen. Maandag den 28sten Febr. dan, was er in de groote zaal der Harmonie een niet zeer talrijke schare opgekomen, om den zoo begaafden Multatuli te horen spreken, en te zien spreken, zou ik er bij willen voegen. Immers M. heeft ruimte noodig bij zijn voordrachten, bewijze de zonderlinge stellage, die hem als spreekgestoelte dient: een groote tafel, waarop een kleine, en een stoel die echter niet gebruikt werd. De geheele gemeente is aldus in staat, om hem te zien, en M., om met zijn bewegelijk lichaam al de verschillende houdingen aan te nemen, waarmede hij zijn woorden opluistert. Voeg daarbij de zoo uitermate zenuwachtige spierbewegingen van het gelaat des sprekers, en mij dunkt, ik heb dat woord ‘te zien spreken’ genoeg gemotiveerd, althans voor diegenen die hem ééns hoorden. (....) Om acht uur zou de voordracht beginnen. 't Spreekt echter van zelf, dat er eenigen na dien tijd kwamen, meest bezitters van besproken plaatsen, die dus gevoegelijk te laat konden komen, en anderen hinderen. Ja, hinderlijk was het, vooral door het eigenaardige kraken van de deur. Toen M. voor de derde maal zijn rede moest afbreken, verzocht hij derhalve een bediende, om ‘die trompet, of wat instrument het ook was’, weg te nemen. Eindelijk hield het loopen op, en M. vertelde ons nu, dat wij met hem dien avond een studie zouden gaan maken van ‘de Wording der dingen’. Hiervoor achtte hij het noodig, dat wij ons eerst goed duidelijk gingen maken, wat dat woord ‘wording’ beteekent. Hij legde ons dus uit, hoe het hetzelfde is als 't Duitsche ‘ur’, dus het eerste, het {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} vroegste, het allerallereerste. Hij ging daarop verder, door die wording op te sporen van dingen op zeer verschillend gebied, en waarbij hij tevens gelegenheid vond, ons te leeren, hoe wij in 't dagelijksch leven, als we van 't een of ander de oorzaak vragen, dikwijls de reden tot antwoord krijgen. 't Is me onmogelijk alle voorbeelden van M. aan te halen. Een paar dus slechts. Zoo besprak hij o.a. de wording der taal, en verklaarde hoe alle talen zouden zijn ontstaan uit drie grondbegrippen: water, heerschappij en strand. De beteekenis der letter m werd bij deze gelegenheid onderzocht, en M. kwam tot de conclusie dat verschillende woorden, waarin genoemde letter voorkomt, zooals, heem, heim, Kollum, Dokkum, enz., er toe leiden, om er de beteekenis van verzamelen aan toe te kennen, zooals ook zeer duidelijk werd, als we de beweging maar nagingen van den mond, bij 't uitspreken ervan, n.l. een happende. Aldus werd ook aan de p een beteekenis toegekend. Ik ben zeker, niet de eenige te zijn, die niet doordrongen is van de waarheid dier afleiding of liever der gegeven beteekenissen, maar 't blijft in elk geval goed gevonden. Trouwens onmogelijk is het niet; M. kan gelijk hebben. Het Darwinisme kreeg ook zijn beurt. De wording van den mensch, daar was het hier om te doen. Wat was dus de Urmensch? Aan de hand van den geleerden embryoloog Haeckel leerden wij nu (behalve de aanhangers van een Schepping, die 't beter gelooven te weten, en, 't zij even aangestipt, ook hun beurt kregen, ter gelegenheid van één van M's menigvuldige uitstapjes) dat deze, geheel anders dan we ons gewoonlijk een urmensch voorstellen, een stukje slijm is. Van dat stukje slijm, anders gezegd protoplasma, was echter de ‘ur’, nog niet opgespoord. Er ligt maar één stap, tusschen mensch en ziel. Ook deze laatste werd behandeld. M. gebruikte hier de vergelijking, dat de ziel staat tot het lichaam als de tonen van een piano, tot dit instrument: sla het aan, en je krijgt een toon; houd hiermeê op, en de toon verliest zich; sla 't instrument stuk of verbrand het, en je krijgt er nooit meer een klank uit. Zoo ook de ziel en het lichaam: zoolang 't laatste leeft, uiting naar buiten der ziel; is het dood, geen uiting meer naar buiten, weg is de ziel, dat is te zeggen, niet aan 't lichaam ontvloden, maar ze bestaat niet meer. {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe fraai deze parallel ook schijnt, toch gaat ze m.i. niet op, aangezien de toon van de piano het gevolg is van het passieve leven, om zoo te zeggen, van het instrument, terwijl de ziel door alle geloovigen wordt aangemerkt als de oorzaak van het actieve leven van het lichaam, en niet als het gevolg daarvan, zooals M. zich uitdrukte. (....) Op astronomisch gebied onthaalde M. ons op: de wording van den baan der maan om de aarde. Ook hier werden wij vergast op een vergelijking. Stelt u voor: een moeder heeft een kind; zij houdt veel van dat kind. Daar komt plotseling een ‘verkeerde menging van vloeistoffen’ in haar lichaam, en zij wordt boos, erg boos, en gooit haar spruit de deur uit. Dat kind weet natuurlijk niet waarom dit gebeurt, want het merkt niets op van die slechte menging, en wordt op zijn beurt nu ook boos. De moeder bedaart echter spoedig, en gevoelt zich weêr tot den verstooteling aangetrokken. Deze zou wel terug willen keeren, maar neen, daar was de onverdiende behandeling van zoo straks niet naar. Nu werken er dus op den verdrevene twee krachten, 't gevolg is dat 't kind steeds op een zekeren afstand van de moeder blijft. Niet anders is het gesteld tusschen maan en aarde, de maan is eveneens weggestooten door de aarde, zou wel haast terug willen keeren, maar kan dit niet overeenbrengen met haar point d'honneur¹., de aarde zou zeer graag de maan tot haar zien wederkeeren, en 't gevolg is dat de maan een baan om de aarde gaat beschrijven, waarbij zij, zooals M. zich uitdrukt, bij de poging van de aarde, om haar terug te halen: ‘de aarde voorbij valt’. Recht helder was mij dit gedeelte van M's rede niet. Bepaald onwetenschappelijk, of liever, bepaald indruischende tegen alles wat wetenschap heet, was een weinig later M's bewering omtrent ‘warmte die te niet gaat’ en ‘beweging die verloren gaat’. Wil M. grepen doen, zooals hij zich uitdrukte, op de meest uitéénloopende gebieden, daar kan niemand iets tegen hebben, maar laat hij zich dan niet alleen overal aldaar thuis gevoelen, maar het ook zijn. Hij zou dan een wet als die van 't behoud van arbeidsvermogen niet aldus met voeten getreden hebben. Het kwam mij voor dat M., beter dan zich aan exacte wetenschappen te wagen, zich moest bepalen bij vraagstukken, die hij zuiver bespiegelend kan afhandelen, zonder met mathematische bewijzen in aanraking te komen. {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoo behoorde een volgend voorbeeld: de wording van het nieuwe wetboek van strafrecht, m.i. meer tot zijn veld. Met recht was M. hier, dunkt me, verontwaardigd over het artikel, dat een man kan dwingen een meisje te trouwen, dat hij verleid heeft. ‘Liever 20 meisjes met een kind op den arm, verontwaardigd de mannen afwijzende, die getoond hebben het niet wèl te meenen met de eer en de toekomst der door hen verleide meisjes, dan één meisje, dat de hand van den verleider aanneemt, en bij elke liefkozing moet denken: Ja, had je me niet getrouwd, dan was je den bak ingedraaid.’ Aldus ongeveer sprak M., en hier voeg ik mij volkomen bij hem. (....) Het slot der rede handelde over God en rechtvaardigheid. Hier ging M. op in zijn woorden, hier was hij enthousiast, vooral toen hij den officieren van het leger in Atjeh groote hulde bracht voor hun betoonden moed, en die hulde wil wat zeggen in den, met complimentjes zoo spaarzaam voorzienen, mond van Multatuli. Ik meen thans genoeg in bijzonderheden te zijn getreden om tot een algemeen overzicht te kunnen komen. Multatuli begon met te zeggen, dat hij volstrekt niet van plan was om iets nieuws te vertellen, maar dat zijn eenig doel was om de methode aan te geven, volgens welke wij de wording der dingen zouden kunnen onderzoeken, en oorzaak en reden leeren onderscheiden. Wat dit aangaat, moet ik zeggen, dat M. zich vrij goed bij zijn woord heeft gehouden. Nieuws heeft hij weinig verteld. Ja, toch wel iets. Zoo had spreker opgemerkt, zeide hij, dat de mieren, waaraan zooveel wijsheid wordt toegerekend, verschrikkelijk over 't paard worden getild. Spr. had een mierenkolonie aandachtig geobserveerd. Daar zag hij een mier, die een stukje hout tegenkwam, dat haar in den weg lag of dat zij naar 't nest wilde brengen. Zij pakt het dus beet met de daarvoor bestemde lichaamsdeelen. Middelerwijl komen er meer miertjes aandraven. Die pakken het stukje hout ook beet. Wat zien wij nu? Elke mier tracht, ingevolge haar instinkt, het houtje achterwaarts terug te trekken. Onze miertjes hebben van alle kanten het stukje hout beetgepakt. Ze trekken dus als 't ware {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} allen tegen elkaar in, en zegt M., waar dus de meeste mieren zijn, of wel de sterkste, naar dien kant gaat ons houtje. Van een vooruitbedacht plan of iets dergelijks is volstrekt geen sprake, waar toevallig de grootste kracht werkt, daarheen gaat het stuk hout. 't Kan best zijn dat M. gelijk heeft, maar ik waag het toch hier te vragen: hoe komt het dan toch, dat dat stukje hout altijd terecht komt op de plaats of in het gat, waar de mieren het willen hebben. De kansrekening zou het misschien met M. wel niet eens kunnen zijn. M. echter, is een ervaren man, en tracht de gedachte der kansrekening direct van dit punt af te leiden door een dergelijke verklaring van den tafeldans er over heen te gooien, waar zulk een uitlegging alleszins waarschijnlijk voorkomt. Maar nu vraag ik of het geval met de mieren en den tafeldans met elkaâr vergeleken kunnen worden? Nieuw was verder de verzekering van M., dat de gedachte omtrent een verkeerde vertolking van een hoofdstuk uit den bijbel, en reeds vóór 18 of 19 jaren neergelegd in één zijner Ideeën, voor eenigen tijd door een der grootste geleerden was waar gemaakt. Nieuw waren nog enkele andere dingen. Zooals M. ons vertelde zou hij voldaan zijn, wanneer hij door zijn rede bewerkt had, dat hij, door de daarin ontvouwde methode van onderzoek, een enkelen er toe had gebracht om zelfstandig een dergelijk onderzoek te beginnen. Mij dunkt hiervoor bestaat wel kans. Of echter de toehoorders van dien avond even voldaan en tervreden naar huis zijn gegaan, als de spreker, krachtens zijn eisch om voldaan te zullen zijn, m.i. gerust heeft kunnen doen, ziedaar een vraag, die ik niet gaarne onvoorwaardelijk bevestigend zou willen beantwoorden. Wat mij persoonlijk aangaat, kan ik alleen dit zeggen: dat M. veel meer moois, maar ook m.i. minder moois heeft verteld, dan ik in dit korte bestek kan vertellen: dat er in M.'s redevoering naast degelijken ernst ook een groote hoeveelheid zeer oppervlakkige beschouwingen voorhanden was. Groningen 6 Maart 1881. J.A. Schutter. 1. point d'honneur: eergevoel (fr.) [maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] Omstreeks 16 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1-3 geheel beschreven. (M.M.) {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} Rondeel 12 uur lieve Mies! M'n plan was, en daar blyf ik by dat we vandaag terdeeg rustdag nemen. Wat my betreft dit werd me moeielyk genoeg gemaakt. Verbeelje, gister avend had men in 't Rondeel geen kamer! (Ik had geen kennis gegeven van m'n komst.) Ze brachten me naar den Doelen (ook Doelenstr.) waar ik pr gratie 'n klein hokje kreeg. Dáár kon ik niet blyven. En van morgen allerlei bereddering. Na veel gemaal ben ik dan toch weer in 't Rondeel terecht gekomen. Maar nogal klimmen. Enfin. Ik heb dit hier voor dat men my goed bedient, schoon m'n kamer maar zóó zóó is. Ik schryf aan Z.¹. & Funke. Maar daar Bé morgen komt, wil ik dat bezoek niet laten in één loopen met andere dingen. Ik verklaar je dus eerst Maandag disponibel. Ik wou nl. Maandag by Z. gaan koffidrinken en by Funke op de thee. (Of er uit dat koffidrinken by Z. zal voortvloeien dat we 'r blyven eten, moet de tyd leeren.) Beschik dus niet over je maandag. - Wat ik vandaag doe, weet ik nog niet. Ik spreek dus nog niets af. Die eeuwige vigilantes vervelen me, en loopen is onmogelyk. Ook voor jou is thuisblyven misschien prettiger. Toch wou ik je natk graag zien. Welnu, ik zal thuisblyven tot ik iets van je hoor. En als ik niets van je hoor, kom ik misschien van avend. Maar reken daarop niet vast. Want ik ben moe, en heb bovendien een en ander te regelen dat ik sedert lang tot deze rustperiode uitstelde. Van nacht heb ik nogal gehoest, wat anders den laatsten tyd niet het geval was. Ik heb geen kamer naar m'n zin. Maar weer verhuizen na al 't gemaal is me te lastig. - Zou je denken dat het goed was, morgen naar Nicht². te gaan? Je kon dan Wou thuislaten juist als Bé er is die zich wat met hem bemoeien kan. Of wou je liever al vandaag naar nicht Betje? Voor Mies 1. Z: Zürcher. 2. nicht Betje: zie bij 9 maart 1881. {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 maart 1881 Verslag van een voordracht over Multatuli in Minerva] 16 maart 1881 Verslag van een voordracht over Multatuli door de heer Hoorweg te Utrecht begin maart in het Algemeen Nederlandsch Studenten Weekblad Minerva 6 (1881-1882), blz. 55-56. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragmenten. Daar ligt ten Z. van den Aequator, op het oostelijk halfrond, een schoon en een goed land. In dat land waren een paar eeuwen geleden vreemdelingen gekomen, en die vreemden hadden zich daar zwaar aan het groote beginsel van het Recht vergrepen, en zij deden het nog. Onder die vreemden echter waren er, wier gemoed in opstand kwam tegen dat onrecht; was er een, die in zich de kracht en de moed voelde om er openlijk en metterdaad tegen op te komen. Dat land was Insulinde, die man Eduard Douwes Dekker. Na een kort verslag van de bekende omstandigheden, die zijn optreden motiveerden, maar die hem ook noodzaakten, broodeloos, met vrouw en kinderen, naar 't Vaderland te gaan, gaf spr. ons geleidelijk eene schets van de werkzaamheid van Multatuli, én als dichter én als hervormer op velerlei gebied. Hij plaatste zich daarbij op 't ware standpunt der kritiek, n.l. om zich in te denken in de gevoelens en de omstandigheden, die zijn werken het licht hadden doen zien. Het eerst bood zich wel aan ‘indrukken van den dag’, waarin M. den afgetreden gouverneurgeneraal, Duymaer van Twist, die geweigerd had recht te doen, rekenschap afvroeg van zijn handelen. Toen deze, lid der 2de Kamer, niet alleen zich niet kwam verantwoorden maar ook de Kamer zelve zich er niet bijzonder warm over maakte! riep hij het groote publiek op, om ten oordeel te zitten, over den schuldige, over zijn regeerders en vertegenwoordigers. Hij deed dit en ‘incessu patuit dea¹.’. In bezielde taal; in een stijl die misschien de schoonste is van de hedendaagsche Ned. stijlvormen; in beelden, kleurrijk als de bloemen van zijn tweede vaderland, verheven als het azuur van Insulinde's hemel; gaf hij zijn pleidooi. {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Spr. gaf als proeve de bekende toespraak tot de hoofden van Lebak. De Max Havelaar maakte époque. Doch het groote publiek, hoewel hem als dichter begroetend, zijn werk hoog verheffend, haastte zich volstrekt niet om een vonnis te vellen, of aan de schuldigen zulk een vonnis te voltrekken. Nu zette hij zich zelf over publiek, vertegenwoordiging en personen als rechter: hij onderzocht wat publiek beweerde en wat ze deed en ziet: ‘es deckte sich nicht’².. Ze beleed een godsdienst, ze had den mond vol van recht, en toch zag ze met onverschillige oogen rechtsverkrachting aan. Zijn judicatum klonk: onwaar. Onwaar in uw godsdienst, onwaar in uw politiek, onwaar in uw prat zijn op gerechtigheid, onwaar in uw geheele zijn. Vooral met de ‘minnebrieven van een balling’, wierp hij zijn vaderland den handschoen voor de voeten. Toch is hij niet gelukkig, want de slagen die hij toebrengt, wonden ook hem zelf, men neemt niet ongestraft de roede des toorns in zijn hand. Ook weigert men hem dikwijls in den strijd het recht van een fair field³.. Boven al lijdt hij door dat hij dichter, d.i. dat hij waar mensch is. Zijn hoofd heeft die wijding ontvangen: hij kan spreken in een taal en in vormen, zooals het weinigen, van degenen die men dichters noemt, gegeven is. Maar juist als dichter heeft hij een fijn en diep gevoelende ziel, en de onverschilligheid, de ondankbaarheid zijner natie grieft hem. Doch ook weer die dichternatuur geeft hem vertroosting. (....) De strijd, dien hij voert; de doeleinden, die hij bereiken wil, hebben zich vooral geconsolideerd in zijn ‘Ideën’. Zij zijn niet gedrongen en geschikt tot een stelsel, want men denkt niet naar een stelsel en men hervormt niet naar een stelsel; maar hij schrijft naar de methode der gedachte. Ook hier komt zijn dichterlijk genie telkens uit, te midden van de heftigste uitvallen. Zoo de scheepsvertelling (Mad. Colineau en de monnik); de kapel; en wel voornamelijk Wouter. Dit laatste is eene geschiedenis van de ontwikkeling van een dichterziel. In zekeren zin is het de geschiedenis van den dichter zelf, zooals die van Dickens in zijn Copperfield, Thackeray in zijn Pendennis, Goethe in zijn Wahrheit und Dichtung, Reuter⁴. in zijn Stromtîd. Spreker sloot het eerste gedeelte met de voordracht van de droomerijen van Wouter aan de zaagpoort. Na de pauze gaf Spr. ons {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} eene beschrijving van de beoordeeling, die Multatuli in zijn werkzaamheid was te beurt gevallen. Door citaten uit de werken van M. zooals door 't verhaal van den ridder en de vliegen, van den jongen Samojeed wees hij aan, hoe M. zelf over zijn positie dacht. Hij was aangevallen, maar dikwijls oneerlijk, bedekt, niet op den vollen dag in het ‘weitschauende’ strijdperk van de openbare meening. Doch de passieve tegenstand was veel grooter. Evenals met Ismaël, was zijne hand tegen allen en de hand van allen tegen hem. 't Was niet te verwonderen. Vrij wat kaartenhuisjes van egoïsme wierp hij omver, vrij wat vooroordeelen tastte hij aan. De meesten zwoeren bij stelsels, en stelsels waren hem een gruwel. En bovenal waarheid, consequentie willend, vond hij tegenover zich de geheele maatschappij, die leeft bij transigeeren. Veel van den tegenstand, die M. ondervond, ontstond volgens Spr. doordat hij tegen de godsdienstige begrippen schreef, die bij zijn volk gevonden werden. ‘Hij is Atheist’ was dikwijls voldoende, om hem onverhoord te veroordeelen. Een ‘niet alzoo’ was Spr's raad. Laten we liever, ieder op zijne wijze, het klein weinigje goed doen, dat we kunnen; en niet de oogen en de ooren sluiten voor waarheid en recht, als hare stem zich ook door andersdenkenden laat hooren. En die stem was volgens Spr. volle overtuiging vaak onbetwistbaar aan den kant van M. Wat deze gedaan had, zou zijn invloed altijd meer doen uitoefenen, want zijn geest zou blijven doorwerken, ook al werden straks, als de Meester heengegaan is, anderen de dragers van zijn ideën. Tot slot las Spreker voor een gedeelte van den zendbrief aan het jonge Holland, door Aart Admiraal. Sympathie te wekken was niet allereerst Spr's doel geweest, maar aan te sporen tot studie zijner werken, die dit zekerlijk meer dan waard waren. Een warm debat dat getuigde van de belangstelling, waarmêe de lezing was aangehoord, ontspon zich. Sommige van Spr's opinien werden met kracht van redenen aangevallen; andere vonden meer sympathie. Met Spreker's doel waren wel allen het eens. In de geheele voordracht straalde een diep gevoel van gehechtheid door aan den man dien hij besprak. En maakte dit hem aan den eenen kant eenzijdig in zijn oordeel; aan den anderen kant is ook liefde tot het onderwerp van onderzoek een van de 3 groote voorwaarden voor goede critiek. Algemeen was {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} de lof, die eindelijk Spreker te beurt viel voor het ‘deep reading’⁵. over zijn onderwerp, dat door zijn geheele lezing heen bleek. Ver over het gewone uur viel eerst de hamer van den praeses. 1. incessu patuit dea: dadelijk toonde de godin zich in volle glorie (lat.) 2. es deckte sich nicht: het klopte niet (du.) 3. fair field: eerlijk strijdperk (eng.) 4. Reuter: Fritz Reuter (1810-1874), duits romanschrijver. 5. deep reading: grote belezenheid (eng.) [17 maart 1881 Voordracht te Den Helder] 17 maart 1881 Multatuli spreekt te Den Helder. Van deze voordracht is geen verslag teruggevonden. [18 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 18 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Schagen, Vrydag middag 18 maart 1881 lieve Mies! De voordracht aan 't N. Diep (Helder) is alweer afgeloopen, en nogal goed. De zaal was vol, en er blyft althans meer over dan te Zutfen, Amersfoort en andere kleine plaatsen. Nu van avend hier en morgen Zaandyk. Maandag Tessel. Hoe 't hier gaan zal weet ik nog niet, maar Zaandyk & Tessel zyn voor 'n vaste som aangenomen (100 gl.) Dus heb ik daar Staalman niet noodig, en daarom laat ik hem morgen naar Rottm terugkeeren. Gist'ravend hier ruim ½8 aankomende ging ik natuurlyk rechtstreeks naar 't Spreeklokaal waar ik zoowat ¼ voor 8 aankwam. Vroeger zou me dat gehinderd hebben, maar nu niet meer. Ik kon er me beter prepareeren dan byv. te Amsterdam. Van Alkmaar waar ik eenige uren gedwongen rust had, was door Staalman getelegrafeerd om kamer en thee gereed te houden, en zoo liep 't grif los. Hier heb ik 'n veel beter verblyf en bediening dan in menige groote stad. Dat zou je meevallen, als je van Schagen 'n min idee hebt. - Nog weet ik niet wat er aangaande Tiel Gorkum & Sliedrecht bepaald is. Misschien verneem ik dat eerst woensdag te Rottm. En dáárna kan ik eerst bepaling maken voor Utrecht. Ik heb nog altyd hoop de 1000 gl. vol te krygen, of nagenoeg. Maar daarvoor {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} zal ik geen wissel nemen omdat er in Holland nog uitgaven moeten gedaan worden. Wat jou plannen aangaat, ik vind dat je met denken daarover moet wachten tot nà woensdag, of liever tot dat ik je gesproken heb, òf nà Rotterdam òf nà Sliedrecht, Gorkum &c Als je denkt dat je te Amstm voor de inkoopen die je te doen hebt (bed, thee &c) terecht kunt, my wèl. Maar zeker is't dat de expeditie van Rotterdam makkelyker gaat. By je overleggingen moet je ook bedenken dat je volstrekt ½ of heelen dag aan Arnhem moet wyden. Het komt my voor dat je dit kombineeren kunt met het versturen van je goed aan de duitsche grens. Kyk, de distantie van Arnhem naar Emmerich is gering. Je kunt op je gemak dáár komen met plan om òf daar te blyven overnachten, òf naar je keus tot Bonn, Dusseldorf Keulen of wat je wilt dien dag verder te gaan. Hoofdzaak is dat je dáár aankomende tyd hebt om by 't verzollen¹. van je goed te wezen, zonder agitatie. Vooral met 'n kind is dit lastig. Maar waarheen adresseer je je goed? Zeker niet naar Geisenheim, dunkt me. t Is de vraag of te Amsterdam wel 'n yzeren bed te vinden is dat je bevalt, en ik verbeeld me dat ze daar minder op de hoogte zyn van stoomboot-expeditie. Wat groen & grauwe erten en bruine boontjes aangaat, weet ik dat er 'n ouwerwetsche winkel is op Utrechtsche of Leidsche straat (een van de twee) die goed moet zyn. De naam is Coppenol of Koppenaal of Koppeschaar. Ja, bruine boontjes (gewoone, geen egyptische) vind ik ook wel goed. Maar thee! Die winkel van den befaamden Brandsma kwam me nogal min voor. Er was niet eens 'n volslagen bediende. Slechts 2 jongetjes die de klanten bedienden. Ik denk dat dat 'n bluf-firma is die zich geheel grondt op 't effekt van adverteeren. Dan hoeft de waar niet goed te wezen, meenen ze.- Wat was Woutertje gister lief. Zeg hem dat hy papa's lieve beste jongen is. Ik ben benieuwd of je by Chris logeert, en zoo neen, wat je doet. Nu, er zal te Weesp wel 'n dragelyk logement zyn. Ik ben heel wel. Tegen de voordrachten die noch gebeuren moeten zie ik niet op, maar wel tegen 't logeeren te A & R!! 1. verzollen: bij de douane aangeven en rechten betalen (du.) {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 maart 1881 Advertentie voordracht Tiel] 18 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Tiel op 31 maart in de Tielsche Courant, no. 32. (Streekarchivariaat Tiel-Buren-Culemborg, Tiel; afschrift M.M.) Zaal Buiten-Sociëteit te tiel VOORDRACHT door MULTATULI Op Donderdag, 31 Maart a.s. des avonds ten 8 ure. Kaarten zijn bij inteekening à f 1, - verkrijgbaar bij den Heer H.C.A. Campagne; des avonds aan het lokaal à f 1.50. [18 maart 1881 Voordracht te Schagen] 18 maart 1881 Multatuli spreekt te Schagen. [19 maart 1881 Verslag voordracht Assen in de Prov. Drentsche en Asser Crt.] 19 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Assen van 8 maart in de Provinciale Drentsche en Asser Courant, no. 57. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) assen, 9 Maart] Gisteravond heeft Multatuli de aangekondige lezing in het Concerthuis alhier gehouden. De zaal was goed bezet. Als altijd wist de geniale spreker zijne toehoorders te boeijen. Of allen het in alle punten met hem eens waren en of vele zijner stellingen niet voor gegronde tegenspraak vatbaar waren, laten wij daar. Zijne rede was doorweven met opmerkingen, die schitterden van vernuft en dikwijls door waarheid uitblonken. Het onderwerp, dat de spreker behandelde, was: de ware levensbeschouwing en de ware weg om tot stoffelijken, zedelijken en geestelijken welstand te komen. Wel ging hij nu en dan op zijpaden, doch om telkens op zijn onderwerp terug te komen. Hij bragt ons bij de Aegyptenaren, de Israëliten, de Grieken en de hedendaagsche wijsgeeren, die allen weinig of geene genade in zijne oogen vonden. {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanneer wij hem wel begrepen hebben, dan is, in zijn oog, die levensbeschouwing de beste, die den mensch hier op aarde reeds gelukkig maakt, en niet die het gelukkig zijn uitstelt tot een volgend leven, die geschikt is voor de practijk des levens en die voortvloeit uit den aard der dingen, hunne wording en ontwikkeling. De heer Douwes Dekker heeft op nieuw voor de honderdste keer bewezen, dat hij is een oorspronkelijk denker, dat hij goed spreekt en de aandacht zijner hoorders onverdeeld in beslag neemt. [19 maart 1881 Advertentie voordracht Rotterdam (II)] 19 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Rotterdam op 23 maart in de Nieuw Rotterdamsche Courant, no. 78. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) voordracht door MULTATULI, op Woensdag 23 Maart a.s., des avonds ten acht ure, in de Zaal van het nutsgebouw a.d. Oppert. Toegangkaarten ad f 1 verkrijgbaar aan den Boek- en Kunsthandel van j.v.d. hoeven, Korte Hoogstraat 21, en aan het Lokaal. [19 maart 1881 Voordracht te Zaandijk] 19 maart 1881 Multatuli spreekt te Zaandijk. [20 maart 1881 Verslag voordracht Schagen in de Schager Crt.] 20 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Schagen van 18 maart in de Schager Courant, no. 1382. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Kunstnieuws - Vrijdag avend hield Multatulie alhier in het locaal van Mej de wed. A. Knikker eene voordragt voor een talrijk publiek vooral voor de omliggende Gemeenten. Op zijne gewone boeijende manier gaf hij veel opmerkingswaardigs ten beste en het talrijk publiek gaf herhaalde malen zijne bijval te kennen. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} [20 maart 1881 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 20 maart 1881 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(½) beschreven. (M.M.) De brief werd op 21 maart voltooid. Zondag avond. Weesp. Lieve beste Lien! Zeker denk je al of je dan heelemaal niets meer van my hoort, ook vooral in verband met deks komst in R. aanst woensdag. Nu, lieve, den 11, 12, 13den was ik by dek in Utrecht en den 16den in Amst. De laatste maal was hy, naar omstandigheden vry wel. dat wil zeggen hy houdt zich taai, en blyft in weerwil van alle vermoeienissen staande. Welnu ik heb hem toen ook over uw lieve bedoelingen omtrent hem gesproken. Hy waardeert dat, maar... nu ja ik ben bang dat hy zich niet zoo op zyn gemak zou kunnen gevoelen als je bedoelde. Eigenlyk geantwoord heeft hy nog niet. ‘wy zullen zien, later,’ en ‘ik hoef immers op 't oogenblik niet te beslissen? nu denk ik aan m'n voordracht voor van avond.’ en zulke uitwykingen. Lieve, ge ziet hem toch zeker en dan zal hy zelf er wel over beginnen. Hy is even overtuigd als ik hoe goed en hartelyk gy beiden het meent. Gister was dek in Zaandyk en morgen op Texel en woensdag in R. en eerst daar zal hy vernemen of er nog meer afspraken voor voordrachten gemaakt zyn. Wat my aangaat ik moet vóór April ons huisje in Geisenheim leeg maken daar het verhuurd is tegen dien datum, en onze meubels kunnen dan ook wel in de nieuwe woning geborgen worden maar bewoonbaar vooral voor dek zal het dan nog niet zyn! Ik vind dat heel verdrietig, maar het is eenmaal zoo en er valt niets anders te doen dan alles zooveel mogelyk ten goede te schikken. Ik denk nu einde van den volgenden week te gaan om de boel overtebrengen. maandag Lieve Lien, wat komt er weinig van brieven schryven als men gelogeerd is! Hier by m'n zuster is 'n erge drukke huishouding en haar kleinste is pas 4 maanden. Wat geeft dat 'n getob en een bezigheid! En daarby je weet onze kleine man maakt de drukte niet geringer. Hy is levenslustig als altyd, en nu ook een ‘kaalkop- {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} je’ zooals Hendrik en Karel. Dek had nog zooveel plezier in hem, laatst in Amst. en het was zoo prachtig weer toen zyn we samen over het Y gevaren. Morgen hoop ik dek nog even te zien. - Neem in vredesnaam maar met dit kattebelletje voor lief! Groet de jongens en kleine Lina en ‘het kleintje’ voor ons beidjes. Wou spreekt me dikwyls over hun en over ‘myn vriend Karel’. Ook drinkt hy dagelyksch met veel trotsch uit Lientjes kopje en glas. Dag beste lien! Wees hartelyk met uw man gegroet van Mimi DD O ja, dit wilde ik je nog zeggen. Over V.¹. sprekende, en uw brief aan hem etc etc zeide ik U dat wy van hem als tandem lid niets hoorden. Dit was ook zoo sedert 2 jaren denk ik. maar juist nu in den Haag stortte hy een bydrage. - Ik dacht hem ziende telkens aan de bewuste briefwisseling en noemde een paar maal uw naam, maar de vlieger ging niet op. hy gaf geen bewys dien te kennen. - Nu, dag! 1. V: Vosmaer; zie bij half maart 1881: Vosmaers Tandem - aantekeningen. [21 maart 1881 Voordracht op Texel] 21 maart 1881 Multatuli spreekt op Texel. Van deze voordracht is noch een advertentie noch een verslag teruggevonden. [23 maart 1881 Verslag voordracht Zaandijk in de Zaanlandsche Crt.] 23 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Zaandijk van 19 maart in de Zaanlandsche Courant, no. 102. (G.A. Zaandam; fotokopie M.M.). Fragment. - Men schrijft ons uit Zaandijk: (....) de wording of, volgens spreker, het gewordene van alles te behandelen, is voor eene bijeenkomst ook van vele dames, wel eene delicate zaak, en te verwonderen was het dan ook niet dat, hoe kunstig de spreker sommige gevallen onder woorden trachtte te brengen, het uitgedrukte menigmaal maar zoo zoo oorbaar was om het hier te berde te brengen. Multatuli schijnt machtig ingenomen te wezen met zijn ongeloof; anders, waarom er mede gebrald bij velen, wien het geloof heilig, dierbaar is; doch sprak hij een woord van het gewordene van het ongeloof? Wel hoorde men de bewering op gezag ‘van’ en dus {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} geloof ‘in’ anderen, dat bijv. de mensch vóór zijne menschwording de potsierlijkste gedaante-verwisseling ondergaan moest. Bracht spreker u menigmaal een glimlach om de lippen, en stemde hij u soms onwillekeurig tot eene ernstige gedachte; dat beloven om een en ander van het aangeroerde wel eens later uitvoeriger te zullen behandelen; dat afbreken met ellenlange tusschenzinnen; dat verwijzen nu en dan naar zijne ‘ideeën’: dat gestadig springen van hak op tak; zie dat alles liet u met al uwe ‘weldenkendheid’ te onbevredigd om te kunnen verzekeren eenige waarlijk genotvolle oogenblikken aan luisteren ten beste gegeven te hebben. [23 maart 1881 Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven] 23 maart 1881 Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rotterdam, woensdag beste Van der Hoeven! Gister heb ik Uw bydrage voor Tandem wel, en in dank ontvangen! Ik was nl. Niet - zooals mn plan was,- - naar Amsterdam gegaan. Ik voelde my te zwak. Niet voor 't reizen, maar ik wist dat ik aan den trein zou worden afgehaald, en terstond zou moeten spreken. Daartegen zag ik erg op. Ik voel me ziek en de vereischte medicyn is: eenzaamheid! Maar zoover kan ik 't om velerlei oorzaken (nu te lang om uitteleggen) niet brengen. Ik smacht naar alleen-zyn. Niet in den zin dat ik 'n stille vrye kamer heb zooals hier by de hartelyke familie de Haas die 't onmogelyke doet om me rust te geven, maar: alleen zyn, dagen, weken, maanden achtereen. Geheel m'n leven, als 't kon. Alle aanraking met de wereld doet me pyn. Zondag wou ik wat wandelen om lucht te scheppen. Drie, viermalen op den weg wordende aangesproken door menschen die om 'n praatje verlegen waren, vluchtte ik zenuwachtig naar huis. - Een paar keer heb ik, by U zynde, verzuimd U te zeggen hoe mal zeker plannetje dat ik had om U iets als uitgever te bezorgen, verydeld is. De ‘adversaria’¹. die ik had willen laten byeenbrengen door den man die voor me leest². en uittreksels maakt, zyn nadat ik {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} z'n werk geprezen, en hem over m'n plan gesproken had, terstond in waarde verminderd! Zoo'n ondervinding heb ik meer opgedaan! Weinig menschen kunnen lof verdragen. Dan gaan ze terstond aan 't overdryven en loopen ‘uit hun roer’. ⅞ van wat ik na dien tyd van hem kreeg is onbruikbaar en 't overige - in één woord ik mag de zaak niet aanraken. Ook zònder aan uitgaven te denken moet ik hem - en wel vandaag: ik heb er lang tegen op gezien! - schryven dat-i z'n yver wat matigt! Hy overstroomt me met gekopieerde voddery. Ik kan 't niet byhouden alles te lezen zelfs! En de op die manier oploopende briefport bezwaart me! Het smart me hem te moeten³. grieven, maar 't moet. - Kerel, je ziet er niet goed uit. (Jy ook niet, zal je zeggen, maar dit was al sedert 30 jaar 't geval, en doet er niet toe.) Ik kom te Rotterdam terug voor m'n thuisreis... althans dit is de afspraak en 't voornemen. Ik erken dat ik liever naar huis wou, en misschien zal ik wel genoodzaakt zyn alle afspraak te breken. In godsnaam. Maar als ik te Rotterdam terugkom, wilde ik je gaarne eens spreken over je zaak en vooruitzichten. Meen niet dat ik ‘als schryver’ je helpen kan (O god, die schryvery is me zoo'n walg! Ook zyn er in Uw toestand en richting dingen die onvereenigbaar zyn met myn behoefte, met de eischen van myn toestand.) maar als mensch en vriend geloof ik u wel van eenigen dienst te kunnen zyn. Ik heb iets principieels met u te behandelen. Ge kunt u niet voorstellen hoe 't my smart - ik zeg dit nu om Uwentwil - dat ge myn zoo duidelyke woorden omtrent Eduard hebt in den wind geslagen. Het stipt vasthouden aan ja is ja, neen is neen is 'n steun in 't leven. En ik ben zoo bang dat ge - Geloof me, blyf flink en stipt. Dan slaat ge door alle moeielykheden heen. Ik moet nu m'n verdrietig briefje aan dien heer J schryven. En hem 'n vry groote som zenden voor de briefport. Hy vraagt er niet om maar ik kan 't berekenen. En 't drukt me! Doch er moet nu 'n eind aan komen. Hartelyk gegroet tt Dek M'n adres te Amsterdam is: t/h Dr Zürcher Nieuwe Heerengr. 97. 1. adversaria: mengelwerk (lat.) 2. mr. F. Jongen. 3. moeten: oorspr. stond er zullen. {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} [23 maart 1881 Voordracht te Rotterdam] 23 maart 1881 Multatuli spreekt voor de tweede maal te Rotterdam. [23 maart 1881 Aantekeningen voordracht] 23 maart 1881 Aantekeningen gebruikt bij de voordracht over ‘Levensopvatting’ te Rotterdam. Een strook papier van 210 × 135 mm, aan voor- en achterzijde beschreven. (Map Voordrachten, nr. 48, M.M.) Levensopvatting (Ik zeg: natuurTot geluk Robinson)Oude en nieuwe wysgeeren prot. en apostelen heidensch. joodsch. chr.- afwisschenWat heeft het gebaat¹.- door caustischeKant. middelen².De Bussy Pierson Schaapman- realismus idealismusgodsdienst plat!)- Wat heeft alles gebaat? vakstudie¹.Max Hav.- terug opnatuurlyk = logisch Robinson.dus denken.natuurstudie spaarzaamheid hulmiddelensuum cuique bevruchtingafzondering wisselwerkingzuiverheid v. uitdr. wording der dingen oorzaak & reden eenheid in de nat stof & stof stof en taal dichters enstof en lynen. zieners.stof en denkbn {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} parabelen Tal.&c &c museum poesie en Wysbegeerte terug op natuur. geen groene geen valsch geidealiseerde geen tegenstel. tegen mensch geenidtegen K& W.- objekt tweeerlei oefeningsubjekt- algemeen (tweeerlei)¹.- waarheid stiptheid goede trouw arbeidzaamheid matigheid, Multatuli karakter, moed kracht eenvoud, oorspronkelykheid, genie overalgeen². algemeenheidiedervakstudie².- En zou dit alles niet zedelyk zyn?En poëtisch?². (stof vergoden)². Welke god mag dit streven afkeuren?- Jehovah. (geen pop)- Visch Maoembi- Heil U, gy hebt arbeidende my gediend gelyk ik U herhaal delyk liet bevelen door myn meest bekwame dienaars: in geest en in waarheid. 1. Doorgestreept. 2. Toevoeging in potlood. 1. Doorgestreept. 1. Doorgestreept. 2. Toevoeging in potlood. 2. Toevoeging in potlood. 2. Toevoeging in potlood. 2. Toevoeging in potlood. [24 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 24 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(½) beschreven. (M.M.) Rottm donderdag ochtend 11 uur¹. 24 Maart 1881 lieve Mies! Straks ga ik naar de Haas. Alles wel. - {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ik je haastig schryf is om je 'n moeielykheid uittewinnen. Je zult in den brand zitten met de invitatie (telegr) van de Haas om morgen Stellendyk². in de komedie by te wonen. Misschien is je dat lastig daar je zeker veel te doen hebt en niet kunt uitbreken. Welnu, hy kwam me vragen of je kon. Ik zei - ik weet het niet. Ik vind het goed dat je komt maar zou begrypen dat je niet kunt. Oordeel zelf in verband met je drukte. Schikt het je misschien wèl te komen maar: voor goed over Rottm op reis naar huis? Ik meen zonder naar Weesp of Amstm terug te keeren? Beslis zelf. Als je niet kunt, leg't dan goed aan de de Haasen uit. Jy alles beredderende, moet zelf oordeelen. 1. 11 uur: oorspr. stond er 10 uur. 2. Stellendyk: het blijspel ‘De Kiesvereeniging van Stellendijk’ van Lodewijk Mulder (1822-1907) dateert van 1880. [24 maart 1881 Telegram van Multatuli aan A. Merens] 24 maart 1881 Telegram van Multatuli aan A. Merens. (M.M.) telegram No 454 Aangenomen te Rotterdam, den 24 1881, ten 12 u. 5 m. des na middags Ontvangen te Weesp, den 24 1881, ten 1 u. 39 m. des na middags Merens Weesp Als reis Rotterdam M niet schikt, kan zij bedanken, schoon voorstelling¹. om harentwil Wacht brief af. Reeds op de post. Gegroet Dek 1. Zie brief van 24 maart 1881. [24 maart 1881 Verslag voordracht Rotterdam in de Nieuwe Rotterdamsche Crt.] 24 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Rotterdam van 23 maart in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 83. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Multatuli hield heden avond in het Nut alhier de door hem aangekondigde lezing, die van wijsgeerigen aard bleek te zijn en, gelijk gewoonlijk maar natuurlijk met eene gedeeltelijk nieuwe inkleeding, eene levensbeschouwing behelsde, waarbij, met ver- {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} werping van alle philosophische en godsdienstige stelsels, de natuur-wijsbegeerte werd gepredikt. De natuur der dingen werd als de ware godsdienst afgeschilderd. Om daartoe te geraken: ernstig en zelfstandig onderzoek, waarheidsliefde, arbeid, zelfverbetering, een verstandig idealisme gepaard aan een redelijk materialisme. Het gevolg van deze wijsbegeerte, die hij tot den tempel van Isis terugbracht, zou zijn geluk. De spreker vond bij zijne hoorders toejuiching. [26 maart 1881 Brief van G.L. Funke aan Mimi] 26 maart 1881 Brief van G.L. Funke aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam, 26 maart 1881 Beste Mimi! Den dag nadat we elkaar 't laatst zagen had ik bygaande strooken¹. gereed en, niet wetend wàar Dekker te vinden, wachtten ze op Uw beloofde komst om door U aan D. gezonden te worden. Nu ik tot mijn spijt gisteren Uw vriendelijk oog niet heb mogen zien, weet ik niet beter te doen dan U dit bosje geraasstoppers². maar achterna te zenden, dan kunnen ze Dek althans voor een volgende campagne dienen. Hoe jammer dat Ge nu nog zoo'n poos armoê moet lyden voor Ge in Uw paleis komt. Nu, als de heerlijke lente nu maar veel warme zon geeft, zal 't hoop ik te dragen zijn! Heb met Uw ventjen een prettige reis en wees hartelijk van M en mij gegroet! tt G L Funke 1. Wellicht uit het Nieuws geknipte positieve reakties op Multatuli's optreden in Amsterdam, waar eerder een negatieve recensie over geplaatst was; vgl. Multatuli's brieven van 14 en 15 januari 1881. Een andere mogelijkheid is dat Dekker stroken met aantekeningen voor voordrachten bij Funke had achtergelaten. 2. geraasstoppers: zij moeten nl. een eind maken aan de voorheen gepubliceerde onzin (geraaskal) (?) In het andere geval is ‘geraasstoppers’ een ironische benaming van Dekker zelf voor deze spiekbriefjes die hem moeten weerhouden af te dwalen. {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 maart 1881 Ingezonden brieven in de Zaanlandsche Crt.] 26 maart 1881 Twee ingezonden brieven over Multatuli's voordracht te Zaandijk op 19 maart in de Zaanlandsche Courant, no. 103. (G.A. Zaandam; fotokopie M.M.) Het vrije woord. Mijnheer de Redacteur! Vergun mij m'n oordeel te kennen te geven over het verslagje betreffende de voordracht van Multatuli, voorkomende in de Courant van Woensdag jl.¹. Dusdanige oppervlakkige mededeelingen moesten, wanneer het geniale mannen betreft, niet in 'n Courant worden opgenomen. Voor hen die Multatuli niet hebben gehoord, beteekent het niets; voor hen die 'm wel hebben gehoord, geeft het stof tot ergernis. Als het 'n verslaggever niet mogelijk is - in navolging van het Handelsblad enz. - Ds. de Lang van Wormerveer heeft in der tijd het tegendeel bewezen - de denkbeelden van Multatuli gedetailleerd weêr te geven, dunkt mij, ware het verstandiger zich van elk oordeel te onthouden. Menschen als die schrijver uit Zaandijk, moesten liever niet onder z'n gehoor komen. Dat dit wel het geval is, vindt Multatuli zelf betreurenswaard. Voor hun heilig en dierbaar geloof is er onder z'n gehoor toch niets te halen en Courantenlezers en lezeressen zouden eenige algemeenheden minder hebben te verorberen. Het lust mij niet aan het verslagje verder eenige aandacht te wijden; 't is niet onderteekend; daarbij zal ieder wel denkend mensch het onder de rubriek weten te plaatsen waar het thuis hoort. Met achting J. de Jager Sz. Zaandijk. De Heer Redacteur der ‘Zaanlandsche Courant.’ Mijnheer! Uw verslaggever van Multatuli's voordracht te Zaandijk is nog al bezijden de waarheid geweest, want: 1e Multatuli heeft een ander onderwerp behandeld dan U bericht {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} is. Hij had: De studie van de wording der dingen, een hulpmiddel tot wel denken. 2e Multatuli besteedde hieraan 2½ uur (van 8-10¾ met ¼ pauze.) 3e Er is wel een gedetailleerd verslag te geven, omdat Multatuli niet verward was. Hier volge zijn gedachtengang. a. Tot inleiding, zijne opvatting van Worden natuurlijk ontstaan, tegenover Scheppen onnatuurlijk ontstaan; Dingen 't bestaande (concreet en abstract opgevat); Wel denken - juist denken, - edel denken - zedelijk zijn. b. 't Gewordene heeft eene oorzaak. Is deze zedelijk, dan heet zij reden. c. Zijne methode bij de studie van de wording der Dingen. Men verdeele de Dingen in drie groepen: de historische ('t gewordene in zijne ontwikkelingsvormen door alle eeuwen heen); de gelijktijdige ('t gewordene, zooals het nu nog in zijne opeenvolgende graden van ontwikkeling bestaat); de individueele (het individu in al zijne ontwikkelingsgangen). Na de groepeering ga men de Dingen van gelijke ontwikkeling naast elkaar plaatsen. Ontwaart men nu, dat er in eene groep een schakel van ontwikkeling ontbreekt, dan tracht men dien aan te vullen door vergelijking met een overeenkomstigen schakel in eene der twee andere groepen. Deze methode leert wel niet alles te bewijzen, doch veel te verklaren. d. Toepassing der methode, in C aangegeven, op velerlei Dingen om aan te toonen, dat de studie van hunne Wording een hulpmiddel tot Wel-denken is. e. Opwekking om deze studie te behartigen met de verklaring, dat zij ieder, van welke godsdienstige overtuiging ook, geoorloofd is. 4e Ge kent dat slag van dames, 't welk altijd ‘leelijke’ nieuwtjes zelfs uit de meest fatsoenlijke courant weet te diepen, om zich daarna verontwaardigd te gevoelen over 't ‘leelijke’ in de wereld. Misschien is er onder 't twintigtal²., dat de voordracht van Multatuli bijwoonde, ééne van die soort geweest en heeft die haar gemoed voor Uw' correspondent uitgestort. Ik heb bij zeven dames van mijne kennis geïnformeerd, of zij weer naar M. dachten te gaan, als hij nog eene voordracht hield. Haar aller antwoord was: - Ja. {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} 5e Multatuli heeft bij de aanbeveling zijner studie gezegd, dat hij geen geloof meer had. Dat hij er meê gebrald zou hebben, is kortweg - onwaarheid. M. de R.! Hiermeê kon ik eindigen. Dit alleen nog. M. heeft mij Zaterdag 19 Maart zoomin atheïst als Multatulist gemaakt; wellicht mij versterkt in het gevoelen om niet met hem meê te gaan. Waarom ik hem dan verdedig? Wijl ik meen, dat laster nooit te pas komt. Met het opnemen dezer regelen zal U verplichten Uw Dw. Dienaar, Zaandam, 24 Maart 1881. W.F. Vermeulen. 1. Zie bij 23 maart 1881. 2. twintigtal: bedoeld is twintigtal vrouwen. [27 maart 1881 Advertentie voordracht Gorkum] 27 maart 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Gorkum op 28 maart in de Nieuwe Gorinchemsche Courant, no. 988. (G.A. Gorkum; foto M.M.) de doelen, gorinchem. voordracht door MULTATULI, op Maandag 28 Maart a.s., des avonds ten 8 uur. Kaarten zijn bij inteekening verkrijgbaar à f 1,- buiten inteekening f 1,50. Plaatsen zijn te bespreken op den dag der Voordracht van 10 tot 2 uur à 10 cent. [28 maart 1881 Voordracht te Gorkum] 28 maart 1881 Multatuli spreekt te Gorkum. [30 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 30 maart 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅔) beschreven. (M.M.) {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} Gorkum, Woensdag ochtend lieve beste Mies! Den heelen dag van gister ben ik hier gebleven. Ik genoot van de afzondering. De hartelykheid van de De Haasen is boven beschryving, maar... 't drukt! En 't logeeren is lastig, ook om de gêne in 't verzenden van brieven. In 'n logement kan ik elk oogenblik (en vooral savends laat) brieven in de bus laten doen. Enfin! Voor m'n vertrek (eergister) van Rotterdam kwam je telegram. Ik wist niet wat ik hoorde toen de Haas riep: van Bingen! 't Is flink, dat moet ik zeggen. En ik dacht dat je misschien nog te Emmerich zat! Myn brief aan jou kon ik alweer te Rottm niet tydig op de bus krygen. Vandaar de verzending van Dord. Ook andere brieven kon ik te Rottm niet tydig kwytraken. Eergist'ravend telegrafeerde ik je van hier dat ik tot vandaag namiddag te Gorkum blyven zou. Ik heb dus hoop hier nog wat van je te hooren. Je begrypt hoe nieuwsgierig ik ben te weten hoe je alles gevonden hebt. Op teleurstellingen moeten we gefasst¹. zyn. Als de geheele uitslag der bouwery maar niet tegenvalt. Dat alle byzonderheden in orde zyn mag ik me niet voorstellen. We moeten ook bedenken dat een nauwkeurige dagelyksche kontrôle vereischt zou geworden zyn. Daar die er nu niet geweest is, moeten wy ons schikken in 't redelyk-goede. Eergister heb ik hier niet met genoegen gesproken. De zaal was weer schraal bezet, en de demonstratie van tevredenheid flauw. - Ik ben zoo bly dat je mooi weer treft. Hier is't heerlyk. Wat zal je't druk hebben! Ik begryp wel dat je geen lange br. schryven kunt. Maar ik ben heel nieuwsgierig naar den indruk die 't geheel op je maakt. En waar je logeert? En je heen en weer trekken over den Ryn! En wat Wouter zegt van z'n z.g.d. weer ‘thuis-zyn.’ Ja, heel ‘zoogenaamd’ nog. - De afspraak met de Haasen is dat ik Vrydag d.i. nà Tiel daar terug kom. Ik denk daar twee, drie dagen te blyven en dan naar Zürcher. Zeker zal ik Utrecht van Amsterdam uit, afdoen. Straks schryf ik aan Zürcher en vraag of-i me Maandag of Dinsdag ontvangen kan? Liever ging ik naar huis, dat begryp je, onverschillig of òns huis klaar is dan of ik ‘im Hirsch’². (?) zou moeten gaan. - Gister heb ik veel in l'Assommoir³. van Zola gelezen. Veel leelyks {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} en veel schoons. Van alles wat ik tot nog toe òver hem (of over z'n zgn. richting - zegge: manier - las) is niets degelyk! Z'n bestryders en z'n vereerders slaan evenzeer den plank mis. Aan Valette moet ik zeggen: heb je geen walg van al dat leelyke? En: zie je niet hoe slecht hy schryft? Aan Vosmaer c.s.⁴. ‘Bewonder je dat meesterlykschoone niet?’ Nu daarover later. - Ik ben zoo bly om't mooie weer, voornk voor jou! 't Zou wat schelen voor je als 't regende of sneeuwde! 't treft zoo heerlyk. God weet waar je vandaag al mee bezig bent! Zeker neem je Hemes in dienst. En of je te Geisenheim je boeltje in orde gevonden hebt? Wil je de nachtwachts wat geven? - Ik doe dezen nu nog hier op de post. Misschien reist hy met de boot met me mee. Dag Mies, hou je dapper. Dag Wou. - Vrydag tot Maandag ben ik by de Haas. Schied.e Singel Ik vraag Zürcher ofi me Dinsdag ontvangen kan-⁵. Je brief van maandag avend nog hier (Gorkum) ontvangen. Ik was al aan 't inpakken. Al wat je schryft valt me meê! Dankje wel voor alles. Gelukkig dat m'n telegram me hier nu nog je brief heeft bezorgd. Dag Mies en Wou Ik ben heel bly met je brief. 1. gefasst: voorbereid (du.) 2. im Hirsch: ‘In het Hert’; naam van logement (du.) 3. L'assommoir: ‘De kroeg’, zeer succesvolle roman van Zola uit 1876. 4. c.s.: cum suis, en de zijnen (lat.) 5. De rest van de brief in blauw potlood, onderaan blz. 3 en op blz. 4 toegevoegd. [30 maart 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 30 maart 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(¾) beschreven. (M.M.) Gorkum, Woensdag beste Haasen! Eergister heb ik hier ‘gesproken’. En met weinig voldoening. Geestdriftig was de vergadering niet. t Zal niet ‘mooi’ geweest zyn, denk ik. En... allerlei hindernissen! Veel nakomers. Een paar daarvan verkozen niet te zitten. (lieve God, aan leege stoelen mankeerde het niet!) Ze bleven als lantaarnpalen in t voetpad staan, wat me zeer irriteerde. Ik was zoo vry hen te {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} verzoeken plaats te nemen. Een beetje later opschudding. Geloop van knechts om 'n dokter. Dokter uit en in. Toen werd er 'n heer onwel. Hy werd naar buiten gebracht. En later werd weer de dokter geroepen. Heerejezis, ik was bly dat ik met fatsoen kon uitscheiden. Ik had tot tekst: ‘levensbeschouwing’. Wel, er viel veel leven in de zaal te beschouwen! Toch waren de toehoorders niet levendig. Ze keken als dooie visschen. Aan de table d'hôte¹. waar ik gistravend at, hoorde ik 'n heer aan zn buurman vragen: of-i by Multi geweest was? - Och, neen... wat zal ik je zeggen? Ik ben er niet geweest want, zie je, wat heb je'r aan? - Ja, niet waar, wat heb je'r aan? Ik ben er ook niet geweest. - Zie je, ik zeg maar... als 't nu, om zoo te zeggen, 'n afgewerkt geheel was... - Ja, juist, 'n afgewerkt geheel! - Ja, niet waar? Maar 't is zoo... zonder kop of staart. - Ja, dat vind ik ook. Want, zie je, ik zeg maar... - Verder hoorde ik niet. Misschien kregen ze onder tafel 'n wenk dat ik vlak tegenover hen zat. Welnu, ik ben niet te weten gekomen wat de ander ‘maar zei’. Dit is nu weer 'n waar bankroet voor mn ontwikkelingsgeschiedenis. En zoo beroerd was m'n voordracht in de oogen van twee heeren die er niet geweest waren. Vrage: hoeveel medelyden zyn we schuldig aan de ongelukkigen die niet zoo verstandig waren, wegteblyven! Die heer met z'n toeval was zoo gek niet. By 't gebrek aan kop en staart, hadden ze allemaal moeten flauw vallen! - Nu van avend Sliedrecht. (hu!) morgen Tiel (hu, hu!) en vrydag by U thuis. (niet: hu!) Zeker, niet: hu! Maar dat ik - (gelyk trouwens altyd) - opzie tegen Rotterdam, is waar. Gister heb ik, behalve 't hoognoodige met knecht of kellner, geen woord gesproken. M'n keel is er dankbaar voor. Toch voel ik me erg zenuwachtig maar 't zal van de groene thee zyn die ik hier gekocht heb. Aan Mies heb ik eergister getelegr.d dat ik hier blyf tot ‘woensdag namiddag’ Er is dus kans dat ik hier nog 'n brief kryg. Ik ben zoo nieuwsgierig naar haar wedervaren in zake timmeren en verhuizen. Gelukkig dat ze mooi weer treft! Dat overvaren van den Ryn is zeer lastig omdat er niet overal ‘veeren’ zyn. Maar zy is heel {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} flink. Waar ze slaapt, eet &c weet ik niet. Misschien in 'n herberg te Ingelheim. Ze maakt er 'n eerezaak van, alles - zoo mogelyk! - in orde te hebben voor m'n komst. Maar ze kan timmer- of metselwerk, schilderen & behangen niet sneller doen gaan dan de luî verkiezen. Dag, beste hartelyke lieve menschen! Gegroet tot vrydag! Ik zal van Tiel telegrafeeren met welke gelegenheid ik kom. Uw liefh. Dek 1. table d'hôte: gasttafel, gemeenschappelijke eettafel voor hotelgasten (fr.) [30 maart 1881 Ingezonden Stuk in de Zaanlandsche Crt.] 30 maart 1881 Ingezonden Stuk in de Zaanlandsche Courant, no. 104. (G.A. Zaandam; fotokopie M.M.) Het vrije woord Wel, wel, mijnheer de Redacteur, wat ben ik in uwe Courant van jongstleden Woensdag bezig geweest; immers, zelfs een schrijver als de heer J. de Jager Sz. moet zijn verontwaardiging lucht geven, terwijl de heer W.F. Vermeulen mij van niets minder dan van laster beschuldigt. Voor U, die weet wie ik ben, en die door de opname van mijne regelen mij op nieuw toondet, hoe gij op mijn waarheidsliefde bouwt, is eene toelichting zeker onnoodig. Maar nu 't geen zaak meer is tusschen U en mij, nu geheel te zwijgen, dat kan niet door den beugel en begeer ik trouwens ook niet. 'k Heb dus mijn berichtje nog eens nagezien, en zoowaar ik leef, mijn gevoelen over Multatuli's voordracht is na de bekendmaking er van niet gewijzigd. De heer Vermeulen heeft kennelijk mijne bedoeling met het woord gedetailleerd niet gevat; want eene dorre opgave van hetgeen in zijn opstel onder letter a-e voorkomt, geeft wel iets meer, doch laat den lezer tamelijk in 't onzekere omtrent de wijze, waarop de redenaar zijn gedachtengang uitdrukte - dus juist omtrent dat, waarin het eigenaardige van M.'s voordracht gelegen is. En wie heeft den heer V. gezegd, dat de spreker ‘verward’ was? Op mijne meening, dat sommige beelden of hoe ge ze noemen wilt, het fijne gevoel der dames moesten aandoen, verzekert de heer V dat er minstens zeven waren, die... Mij rest hierbij slechts op te merken, dat, als bij iets gesprokens, een man onwillekeurig {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de hoorderessen denkt, hij van de waarheid, dat in 't gevoelsleven wel groote verscheidenheid bestaat, op nieuw overtuigd moet worden. En wat eindelijk betreft mijne dus genoemde lastertaal. Als ge telkens bij uwe onderzoekingen staat voor onoplosbare vraagstukken, en ge bijv. bij eene studie van de wording der dingen, een hulpmiddel tot weldenken, rondtast en grijpt - ja ook naar menschenwerk, dat ge weet zelf een gevolg van dwaling te kunnen zijn, en ge wilt toch niet aannemen dat het bestaan van een Wezen mogelijk is, meer verheven boven den mensch dan de heele wereld boven een harer stofdeeltjes, en ge toetst uw twijfelzucht niet in uw eentje, neen, ge spreekt uw ongeloof uit na nog even te voren uw blikken geworpen te hebben op toestanden die U doen duizelen en uwe geringheid zoo levendig in het licht stellen; zie dan stoft ge op iets dat ik brallen heet, of men dit ook ‘kortweg onwaarheid noeme.’ Heeft M. den heer V. atheist noch Multatulist gemaakt, zijne verdediging van hem tegen mij, doet me onwillekeurig aan Cervantes denken. En nu, om voor goed dit onderwerp te laten rusten, nog een woordje over de regelen, die op naam van den heer J. de Jager Sz. in uw laatste Zaterdag's ‘Vrije woord’ voorkomen. Herinnert ge U wat M. in zijne voordracht over genie ten beste gaf; ge zult toestemmen dat hij minder geniaal is dan de heer d. J. 'k Zwijg hierbij natuurlijk van excentriciteit of van elementen, tot voortbrenging van stoute gedachten noodzakelijk. Doch wie zou durven vermoeden, dat er eene zoo nauwe geestverwantschap tusschen den auteur van den Max Havelaar en den heer de J. zou kunnen bestaan, dat de laatste kennis zou dragen van wat omgaat in M., door te betuigen dat die het betreurenswaard zou vinden als bijv. ik hem hoorde, omdat, let wel, voor iemand wien 't geloof nog heilig en dierbaar is, er ‘toch niets onder z'n gehoor te halen is.’ Zou zoo iets beweren M. niet verdrieten, die toch zeker verkondigt, wat hij voor zijn evenmensch 't beste acht; en die de waarheid om haar zelve lief heeft, spreekt hij er niet het liefst over tegen hem, dien hij meent de waarheid nog niet te kennen? Maar meer dan genoeg. Een heer J. de Jager Sz. staat gunstig bekend als rederijker. Is deze en de schrijver van 't artikeltje een en {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} dezelfde persoon, laat hij in vredesnaam blijven waar hij thuis behoort. 28 Maart 1881. [30 maart 1881 Voordracht te Sliedrecht] 30 maart 1881 Multatuli spreekt te Sliedrecht. Van deze voordracht is noch een advertentie noch een verslag teruggevonden. [31 maart 1881 Verslag voordracht Gorkum in de Nieuwe Gorinchemsche Crt.] 31 maart 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Gorkum van 28 maart in de Nieuwe Gorinchemsche Courant, no. 989. (G.A. Gorinchem; fotokopie M.M.) Gorinchem, 30 Maart. - Maandag avond 1.1. trad in den Doele alhier, Multatuli op, om zijn lang beloofde voordracht te houden. De zaal was slecht bezet, het herhaald uitstellen is misschien daarvan de oorzaak. Een verslag te geven van deze rede is zo goed als onmogelijk en mag zekerlijk een waagstuk genoemd worden, te meer als men let op de hooge eischen, die de spreker stelt aan zulk een verslag. Hij begon met ons medetedeelen, dat hij dezelfde vraag zou bespreken, die reeds vroeger door hem alhier was behandeld, namelijk, wat wij moeten doen om gelukkig te worden; zijn onderwerp was dus: de verschillende levensopvattingen. Een stof, rijk genoeg, maar vooral voor een Multatuli. Eerst werden door hem de verschillende philosophische stelsels besproken, die achtereenvolgens een antwoord meenden te geven op bovenstaande vraag. Alle wijsgeeren van af Solon tot Kant werden op de Multatuli eigen wijze, van hun voetstuk gerukt, hoofdzakelijk op grond hiervan, dat geen stelsel proefhoudend was geweest, daar er nog steeds andere op waren gevolgd. Alleen Socrates had een regel gegeven, die ten minste toonde, dat hij eenig besef had van de zaak, waarnaar hij zocht. Socrates n.l. heeft gezegd, hoe meer ik weet, des te meer zie ik in, dat er zoo veel is, dat ik niet weet. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} Nadat Heracliet en Democriet, de revue waren gepasseerd, wijdde Multatuli ook eenige aandacht aan de pogingen, die heden ten dage beproefd waren, om de voor ons gewichtige vraag eenigszins te beantwoorden. Vier personen werden daartoe aangehaald. n.l. Kant, een predikant, en de heeren Allard Pierson en Schaepman. Vooral de twee laatsten moesten het ontgelden. Kant werd met een kwinkslag van kant gemaakt; den overigen weêrvoer geen beter lot. Geestig en scherp schiet Multatuli steeds zijn pijlen af, op de meest kwetsbare plek en in een paar woorden bewijst hij de verkeerde meeningen of opvatting van anderen. Over den heer Schaepman was hij zeer breedvoerig: deze moet gezegd hebben te Utrecht, dat men een keuze moest doen tusschen pessimisme en Christendom. Wij kennen de rede van den heer Schaepman niet, maar wij zouden aan de waarheidsliefde van den verslaggever moeten twijfelen, die een dergelijke dwaasheid neêrschreef. Een geestelijke toch kan het Christendom niet zoozeer verlagen, dat hij dit stelt tegenover een ziekte, die zooals de spreker geestig opmerkte, gewoonlijk genezen wordt door een dosis Engelsch zout. Het stelsel van den heer Allard Pierson, dat de wereld namelijk er beter bij zou varen indien mannen en vrouwen zich van elkander verwijderd hielden, scheen M. niet te bevallen. M gelooft niet, dat de heer Allard Pierson zich in deze op vele volgelingen - onder de 50 jaar - zal kunnen beroemen. 't Is niet te verwonderen, dat wij allen met spanning verbeidden, wat M. zou opbouwen, na meêdogenloos zooveel te hebben afgebroken. De eigenlijke kern der redeneering was, dat wij, om hier gelukkig te zijn ons zooveel mogelijk aan de natuur moeten spiegelen. Wij moeten de natuur der dingen bestudeeren, de natuur is waar. In bijzonderheden afdalende gaf hij nog de volgende wenken. Wij moeten ons, als de natuur, toeleggen op economie: dat is, we moeten van lichaam noch geest iets vragen, dat boven onze krachten gaat. We moeten met onze kracht woekeren, ze zoo goed mogelijk besteden, niets verspillen. Verder moeten wij het voorbeeld der natuur volgen en meer ons eigen gezelschap zoeken, ons zelf leeren kennen, opdat eenzaamheid niet vervelend zij. Zeer waar wees de spreker er op, hoe ook {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} de natuur zich steeds afzondert, wanneer door haar iets zal worden voortgebracht. Ook wij kunnen niets voortbrengen, dus niets toebrengen tot eigen of anderer geluk, indien wij niet met ons zelf alleen kunnen zijn. Dan ried hij aan, de wording der dingen te bestudeeren in verband met de eenheid die wij allerwege in de natuur waarnemen, opdat wij werkelijk het geluk zouden kunnen deelachtig worden, waarop ieder schepsel recht heeft. De hoogste intelligentie noemde hij het hoogste goed. Waar de geest met arbeid is vervuld, daar is geen plaats voor het booze en dat in deze het spitsvondig onderscheid moet vervallen, als zouden verstand en hart twee zaken zijn, die zouden kunnen verschillen, met andere woorden, dat verstandelijke ontwikkeling gevaarlijk zou kunnen zijn voor het gemoed, werd door den spreker aangetoond door te wijzen op de beteekenis van het woord weldenkend, waaraan toch niemand een goed zedelijke beteekenis zal ontzeggen. En evenals nu de natuur alle ledigheid haat, zoo moeten wij ook haar in deze volgen en onze kennis trachten te vermeerderen, om daardoor ons verstand op te scherpen. In één woord: wij moeten er naar streven wijsgeer en dichter te worden, opdat wij, al is het bij benadering, wat waar is, zullen vinden. Wij zullen niet onderstaan¹. in een beoordeeling van deze voordracht te treden. Alleen willen wij er deze opmerking bij maken, dat het zoeken naar waarheid voor den menschelijken geest groot genot is en dus bijdraagt tot de verhooging van het levensgeluk. Maar evenzeer is het waar, dat het vinden der waarheid in haren ganschen omvang voor alle menschelijk geluk doodelijk zou zijn, want aan alle onderzoek zou een einde zijn gemaakt. Wij weten dus van te voren, dat niets dan een benaderend antwoord ons zal gegeven worden. Die benadering dus zoo ver mogelijk voorttezetten kan alleen ons streven zijn. 1. onderstaan: wagen (germ.) [31 maart 1881 Voordracht te Tiel] 31 maart 1881 Multatuli spreekt te Tiel. {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} [2 april 1881 Verslag voordracht Tiel in de Nieuwe Tielsche Crt.] 2 april 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Tiel van 31 maart in de Nieuwe Tielsche Courant, no. 2556. (Streekarchivariaat Tiel-Buren-Culemborg, Tiel; afschrift M.M.) 1 April. De heer E. Douwes Dekker (Multatuli) hield gisteren avond hier ter stede voor een publiek, dat talrijker had kunnen zijn eene rede over: studie in de wording der dingen. Wanneer wij zeggen: rede, dan moet men zich daarbij niet denken een afgerond geheel, zooals b.v. van een spreker op het Nut e.a. gewoon is. Dat volstrekt niet. Multatuli houdt zich niet aan een vast plan; zijn altijd denkende geest belet hem dit. Gelijk zijne geschriften, schijnbaar afdwalende van het onderwerp en schitterende vonken spattende naar regts en links, zoo ook zijn gesproken woord. Veeleer moeten wij daarom spreken van eene schitterende improvisatie, waaruit bleek welk een diep denker, welk groot vernuft, welk een geniaal man - hoewel hij zelf het bestaan van geniën ontkent - de heer Dekker is. Wij wagen ons niet aan een zelfs maar onvolledig verslag van zijne voordragt, want de rijkdom van onderwerpen, die de spreker buiten het eigenlijke behandelt, maakt dat ondoenlijk. Daarom stippen wij slechts aan, dat M. geleidelijk de stelling ontwikkelde: studie in de wording der dingen, een hulpmiddel tot wèldenken, na vooraf te hebben doen gaan eenige beschouwingen over levensopvatting om daarna te spreken over de wordingsgeschiedenis of de beteekenis van worden, de dingen en weldenken en te besluiten met de beantwoording der vraag of onze begrippen over zedelijkheid in het algemeen geregtvaardigd zijn. Alleen een buitengewoon spreker en groot denker als Multatuli bezit de gaaf, zulke onderwerpen boeijend te behandelen; onophoudelijk vergt hij Uwe geheele aandacht en het auditorium hangt aan zijne lippen. Al is zijn sarcasme bijtend, zijn kritiek streng, hij beleedigt wel beschouwd niemand, hij geeft U slechts zijne denkbeelden in overweging; hij dringt ze U niet op en allen, zelfs anders denkenden, moeten eerbied hebben voor zooveel scherpzinnigheid. Zulk eene improvisatie te hooren blijft dan ook voor ons, bewoners eener kleine stad, een zeldzaam genot. {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} [2 april 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 2 april 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(¾) beschreven. (M.M.) Rotterdam, Saterdag lieve Mies. Gister ben ik hier van Tiel terug gekomen. De ontvangst by de Haasen was weer onbeschryfelyk lief en hartelyk, zoodat ik nu, hier 'n paar dagen willende blyven heel rustig zit. Van Zürcher een briefkaart dati me a s. dinsdag wacht. Ook vond ik hier 'n briefkaart van Betsy van verleden Zondag middag die naar Geisenheim geweest was. Ze zegt dat het haar zoo speet je te Utrecht (op je doorreis?) niet gezien te hebben omdat ze jou mededeeling te laat had ontvangen. (Eerst 'smiddags 6 uur) - 't laatste bericht dat ik van jou heb, was geschreven dinsdagavend (verzn Woensd. ochtend) Je zou naar Mainz gaan om te wisselen, en donderdag naar Geisenheim om Vrydag ochtend de wagens te beladen. Dat moest dus gister geschied zyn. Ik heb er gister op de tielsche boot gedurig aan gedacht. Mooi weer maar nogal wind. En vandaag harde wind. Ik ben nu ongerust over 't overvaren van gister. En... als eens de wagens niet gekomen waren, en je vandaag in dien storm verhuizen moest? Daarom telegre ik van ochtend aan Struth (gartner¹.) of je behoorlyk overgekomen was? Aan hèm (en niet aan jou) omdat je, als je òver bent, zeker op de hoogte bent om de wagens te ontladen, of een en ander ergens te doen neerzetten. In't koetshuis denk ik. Ik heb me vannacht allerlei akeligheden inthoofd gehaald over 't overvaren met dien gierbrug².! Vooral daar 't zoo waaide, schoon gister minder dan vandaag. Wie zou 't me melden als er 'n ongeluk gebeurd was? Ik ben er zenuwachtig van, en wacht met ongeduld op Struth's antwoord! Als ze nu maar niet uilig eerst de depêche naar 't huis zenden! Ik telegrafe.e juist aan hèm om terstond antwoord te hebben. Ik had je vooruit moeten waarschuwen toch niet met de meubelwagens op één pont te gaan. Misschien heb je'r zelf aan {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} gedacht! En ook 't oversteken in 'n schuitje is met dien harden wind gevaarlyk. Ik zal bly wezen als ik geruststellend³. bericht heb. Dat je nu door de vochtigheid van 't huis, niet kunt beginnen te regelen, is nu byzaak. Als je maar eerst goed en wel òver bent. En wat myn thuis komen aangaat, dat zal ik regelen nà dinsdag. Dan naml. ga ik by Zürcher. Misschien gaat de voordracht te Utrecht nog dóór en daarna zal ik besluiten. Ik heb er niets tegen by dien tuinman te wonen. - Ik informeer waar ik kan, naar 't middel tot opdrogen, dat beter zou zyn (zegge: zou) dan stoken. De Haas ontkent de mogelykheid van zoo'n middel. Hy beweert dat alleen sterk stoken helpen kan. Maar z'n redeneeringen daaromtrent kan ik niet vatten. En 't kwam me voor dat-i dat andere middel (meer chemisch werkend) niet kende. In dat geval kan z'n afkeuring niet veel beteekenen. Die vochtigheid is trouwens heel onaangenaam. Wie zal beslissen wanneer we tot behangen, meubels plaatsen &c kunnen overgaan. En de invloed op de gezondheid! De Haas ontkent dit, maar ronduit gezegd, ik vertrouw niet op z'n redeneeringen. Hy houdt nogal van paradoxen. Ook z'n stellingen over ventilatie door de porien der muren kan ik niet slikken. - Eén ding is zeker, dit nl. dat stoken geen kwaad kan. Dàt zal je dus zeker doen, zooveel mogelyk. Ik wou dat ik 'n paar kachels van hier kon meenemen! De groote in't salon en dat kleintje in de log. kamer! Maar... we zouden ook die soort van kolen moeten kunnen krygen. 't Verschil is te groot! En er blyft niets van over. Saterdag 1 uur Daar komt de telegram. Ik was angstig en ben nu bly dat die angst voor niets was. - Nu ga ik me kleeden, en de deur uit naar Robberts, V D Hoeven, Haspels &c. - Hoe ik met Truida doen zal weet ik nog niet Dag beste Mies. Een zoen aan jou en den kleinen man - Ik begryp niet dat er geen later br. van je is dan de maandag ochtend verzondene⁴.. Deze was al digt toen je brief kwam van Woensdag-avend tot Vrydag te Oestrich-Winkel op de post gedaan. Best! Dank je wel. 1. Gärtner: tuinier (du.) 2. gierbrug: op boten drijvende rivierbrug, die aan een ketting stroomopwaarts vastligt en door de stroming naar de overkant wordt ‘gegierd’. 3. geruststellend: oorspr. voorafgegaan door de. 4. Deze alinea werd naderhand doorgestreept. {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} [3 april 1881 Verslag voordracht Rotterdam in de Brielsche Crt.] 3 april 1881 Verslag van de voordracht van Multatuli te Rotterdam van 23 maart in de Brielsche Courant of Weekblad voor Voorne, Putten, Overflakkee en Goedereede, no. 993. (G.A. Brielle; fotokopie M.M.) Fragmenten. Multatuli. Multatuli, of zooals de heer E. Douwes Dekker wel eens doch verkeerdelijk - genoemd wordt, ‘de afgod van het denkend deel der natie,’ hield Woensdagavond in de Nutszaal alhier weder een voordracht, de tweede in dit jaar. De meer dan zestigjarige man, die veel geleden en laat ik er bijvoegen die veel gestreden heeft, stond daar voor een talrijk auditorium als iemand in de kracht zijns levens, vol vuur, vol geest, geheel vervuld met het onderwerp, dat hij zich voorgenomen had dien avond te behandelen, n.l. levensbeschouwing. (....) Het aantal levensbeschouwingen is groot, zeer groot, men struikelt er bijna over. Geen van alle maakt aanspraak op de minste verrassing. Het doel eener levensbeschouwing is geluk, dat men vindt door verstandig en goed te zijn: door te lezen in den grooten catechismus der natuur. Om tot de ware levensopvatting te geraken, moet men veel wegvegen, veel opruimen. Vooronderstel: deze zaal staat vol stoelen, vol huisraad, en men wil in het midden eenige tafels geplaatst hebben. Dan is het eenvoudigste, het natuurlijkste middel: wegvegen, opruimen wat overbodig is. Het gezonde, het ware is zedelijk. Het verstand schrijft het goede voor. Men zegt, dat beschaving uitging van Indië, zich van daar achtereenvolgens op Egyptenaren, Grieken en Romeinen overplantte om ten slotte de Germanen te bereiken. Zóó wordt de beschaving als een ‘wandelende jood’ voorgesteld. Wij volwassenen, wij moeten onszelven beschaven en nimmer den Romeinen en Grieken dank wijten. Te allen tijde bestonden wijsgeeren bij tientallen, bij honderdtallen, bij duizendtallen. Ieder in Indië, die niet recht wijs was, heette een wijsgeer. Van krankzinnigengestichten zou men dus academiën gaan maken - een ongerijmdheid, niet waar? {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} Beschaving uit de mythen geput? Neen, geen voedsel voor verstand en hart geven zij. Ja, aantrekkelijks bezitten zij, evenals een sprookje voor het kind. Bij de Grieken, onze voorgangers, heeft men nooit iets degelijks gevonden in zake levensbeschouwing. Wat hebben wij geleerd van Solon? Hij was wijsgeer en wetgever. Door wie gekozen, is ons niet bekend ‘Niemand is gelukkig vóór zijn dood.’ Natuurlijk. Het volmaakte geluk bestaat niet. Het te bereiken zou een doodvonnis zijn. De meeste spreuken der Ouden zijn onbruikbaar, oppervlakkig, ja, soms leugenachtig. Aristoteles had de vriendelijkheid zich te bemoeien met de natuur - met de physica. Als zoodanig staat hij hooger dan Plato, die zich niet schaamde onzin te verkoopen. Nog een tweetal onbeduidende wijsgeeren - hoe gelukkig, dat de geschiedenis ook die vermeldt! De eene stelde deze levensopvatting als de ware: ‘altijd lachen.’ Zijn tegenstander - tegenstander in alles, behalve in onbeduidendheid - stelde: ‘om alles te schreien.’ Is dat wijsbegeerte, is dat een streven naar waarheid, naar wijsheid? Vooral Duitschland heeft tal van wijsgeeren opgeleverd. Volgens velen van hen is medelijden de grondslag der zedelijkheid. Medelijden de grondslag der zedelijkheid! Niet mogelijk: medelijden lijdt mee, ondergaat; zedelijkheid staat pal, biedt weerstand. Wie uwer heeft zielevoedsel geput uit de stelsels der wijsgeeren van de laatste 200 jaren? Kant wordt genoemd: de wijsgeer der wijsgeeren. Was hij dit, dan hadden al de latere wijsgeeren geen reden van bestaan. Eenigen tijd geleden stond ik voor een boekwinkel te Utrecht en zag daar een brochure met het opschrift: Zedenkunde van Immanuel Kant, toegelicht door doctor... Voor 30 of 40 cents kocht ik de brochure van den ‘wijsgeer der wijsgeeren.’ Het werkje was toegelicht door doctor... Welke doctor? een doctor in de wiskunde? Een doctor in de {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} natuurkunde? Wel neen. Waarschijnlijk was het een doctor in... niemendal. Thuis komende nam ik mijn vouwbeen om het boekje open te snijden; het werkje viel open, en mijn oog viel op een noot van den toelichtenden doctor: dat men door spaarzaamheid en ijver tot welstand kan geraken. Waar zulke toelichtingen noodig zijn... Van een doctor in niemendal is dat echter reeds veel gezegd. Ik achtte mijn vouwbeen van 3 centen te goed om zulk een werkje open te snijden. Laatst bezocht ik te Amsterdam de kerk, die ik als jongeling van 16 en 17 jaar dikwijls bezocht. Nu kwam ik er als bejaard man. De dominé was een, ja, hoe zal ik het zeggen, men noemt zoo iemand ‘een mooie dominé,’ geloof ik. Een mooie dominé dus. Zijn tekst was: Hier op ons pad is alles duisternis, maar bij Hem zal alles licht zijn. Het eerste deel kwam neer op het zeggen, dat er hier zoo weinig licht was. Waarlijk, geen nieuws voor de hoorders - De Kerk was vol. De middelzang (tusschenzang) kwam. In spanning verbeidde ik nu het tweede deel der preek, want..., er was licht beloofd. God wist alles; boven zal alles licht wezen. Ziedaar het tweede deel, het einde der preek. Iemand gaat op een donkeren, gevaarlijken weg, maar men zegt hem: als gij thuis komt, krijgt gij een lantaarn... werkt zelf de vergelijking uit, geachte hoorders. Levensbeschouwing van Pierson, prof. in de schoonheidsleer. Als mensch acht ik hem hoog. Hij is schrijver van een werk over ‘Levensbeschouwing’, een werk, grooter dan de brochure van Kant, toegelicht door een doctor in niemendal. Met geduld las ik het boek tot op de helft, toen mijn jongen mij kwam vragen hem te helpen met het oplaten van zijn vlieger. Het oplaten van een vlieger vond ik veel wijsgeeriger dan Piersons werk, dat mij niet beviel. Als ideaal stelt hij zich voor: verafschuwing tusschen al wat mannelijk en vrouwelijk is. {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat zou uitloopen op den dood, op den ondergang van het geheele menschdom. Een hoogeplaatst eer-waard, wel-eer-waard, hoog-eer-waard persoon, Schaepman, een groot redenaar, hield te Utrecht een verhandeling over Levensbeschouwing. Zelf was het mij niet vergund zijn verhandeling bij te wonen, zoodat ik uit de Utrechtsche courant moest vernemen, wat door Schaepman was gesproken. Dit gesprokene was blijkbaar zoo goed en getrouw weergegeven - daarenboven geen woord van goed- of afkeuring er aan toegevoegd - dat ik vooronderstel, dat het door Schaepman zelf is geschreven of gecorrigeerd. Ik heb reeds gezegd, hoorders, dat het aantal levensbeschouwingen zeer groot, misschien oneindig groot is. Volgens Schaepman echter zijn slechts 2 levensbeschouwingen mogelijk nl.: Pessimisme en Christendom. Staan die twee tegenover elkander? Pessimisme is een ziekte, het best te genezen met Engelsch-zout. Indien er iets pessimistisch is, dan voorzeker is het het Christendom. Denk aan Adam en Eva. Als straf word hun en hun nakomelingschap opgelegd arbeid en Eva daarenboven -nu, ja, men weet het. Maar is arbeid een straf? Noem het veeleer een zegen. Alle woorden op me (op het gebied der wijsbegeerte althans) moet men wantrouwen. Een vrome roept soms uit: ‘wat ben ik een ellendig schepsel, een misdadig wezen, ik ben niet waard, dat ik leef, o, Heer!’ enz. enz. Dat zegt hij voor zijn God om bijstand, hulp, enz. af te smeeken. Maar, hoorders, doet eens zooals ds. Zaalberg deed, geeft zulk een roepende eens gelijk en zegt, dat hij eene misdadige, een goddelooze, een beroerde kerel is... ik geef u de verzekering, dat hij zeer boos zal worden. Sommigen houden van valsch idealisme. Van het overgroot aantal levensbeschouwingen geef ik u, in het kort, slechts om aan te stippen, vier methoden of leermanieren om tot de ware levensopvatting te geraken. Natura artis magistra, d.i. de natuur is de leermeester der kunsten, ja, {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} maar ook van de wetenschap, van het gezond verstand, van de zedelijkheid. De ziekelijke Rousseau stelde de natuur tegenover den mensch. Natuur is al wat geworden is. Ook wij, met al wat in ons is - 't is enkel natuur. 1e Methode. Toepassing in den omgang met ons zelven op het burgerlijk verkeer. Aan ieder persoon het zijne. Het goede versterken, het kwade verwijderen. 2e Methode. Wij behooren ons beter economisch te behandelen. Inkrimping is gewenscht. Zich evenwel niet terugtrekken in de woestijn. Wij verbrokkelen te veel van hetgeen in ons is. 3e Methode. Men moet de orde der dingen leeren kennen. Waarheidszin aankweeken. Wij behooren ons toe te leggen op juistheid van uitdrukking. 4e Methode, de belangrijkste. Men stelle zich steeds de vraag voor hoe iets geworden is? Waarom beweegt een kogel zich volgens een gebogen lijn. Zich rekenschap vragen waarom dit of dat punt van die lijn juist daar en niet elders ligt. Men heeft hier rekening te houden met den tegenstand der lucht, de oneffenheden van den kogel, enz. Een wiskunstige berekening faalt hier niet zelden. De ellips der maan is te vergelijken met het loopen eener weggejaagde dochter; beiden gingen van huis en wilden terugkeeren maar konden niet. Welke is de wordingsgeschiedenis van de broodjes, die in Amsterdam zeer goed bekend zijn, en door breken in achten kunnen verdeeld worden? Zij ligt voor de hand. Behoeftigen konden tot zelf een achtste partje voor het kleinste muntstukje (duit), zooals er 8 in een stuiver gingen, daarvan koopen. Bij de opgravingen te Pompeji vond men dezelfde soort van broodjes. (Deze bewaart men in een museum te Napels). Het bereiden van die broodjes was dus zeer natuurlijk. Het goede is logisch, en onlogisch het kwade. De ware wijsbegeerte moet leiden tot oordeel des onderscheids. Daartoe moet men de eigenschappen der dingen kennen. Jezus heb ik lief gehad. Hij leed voor zijn overtuiging. Zoo ook Spinoza. Wij weten zoo weinig van Jezus. En de Christenen... zij leven zoo weinig naar Jezus' leer. Veel staat er in het Evangelie, wat Jezus onmogelijk kan gezegd {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben, maar veel staat er niet in, dat Hij wel moet gezegd hebben. * Salomo was geen man om zulke wijsgeerige spreuken te schrijven. ‘Ga tot de mieren, gij luiaard, zie hare wegen en word wijs.’ Ga tot den tijger, gij zachtmoedige, zie zijn wegen en word bloeddorstig. Als het eerste opgaat, zal het tweede dit ook wel doen. Osiris is de mannelijke vorm van Isis en beteekent: die was, die is en wezen zal, n.l. de natuur. De natuur is eerlijk en rechtvaardig, maakt eerlijk en rechtvaardig. De natuur laat zich niet verbidden. Zij kent geen ‘aanzien des persoons.’ Zij blijft zichzelf gelijk. Ik geloof niet aan een persoonlijk God; de meesten uwer misschien wel, hoorders. Voor 30 jaren bevond ik mij te Menado, in het Noorden van Celebes. Ik moest Van der Goes vervangen. Er was haast bij. Mijn weg liep langs Maoemi(?), een dorpje, in welke nabijheid men de heerlijkste visch vangt. Ik meldde mij bij het dessa- of dorpshoofd aan. De man noodigde mij aan zijn overheerlijke vischtafel. Maar ik, neen, ik had geen tijd, mijn plicht riep mij verder. Ik ging dus en kwam bij van der Goes. ‘Wel’, zei hij, ‘hebt gij u braaf te goed gedaan aan Maoemi's visch?’ Bij v.d. G. was niets gereed; de vischtafel te Maoemi was bereid op zijn last. Hierop liet Multatuli het slot volgen, dat ik den lezers, tot mijn leedwezen, niet kan aanbieden. Het is jammer, want juist het slot scheen het best in den smaak te vallen: men applaudisseerde. {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} Of het aan mij ligt, weet ik niet, maar genot heb ik dien avend niet gesmaakt. Na 21/2 uur inspannens keerde ik huiswaarts om een en ander op papier te stellen en het den lezers dezer courant aan te bieden. Rotterdam 23 Maart 1881. J. Hobbel [4 april 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 4 april 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier beschreven. (M.M.) Rotterdam, Maandag ochtend lieve beste Mies! Gister antwoordde ik nog in haast op je vraag over den vloer. Ik hoefde my geen oogenblik te bedenken. Het scheeve zou 'n gedurige aanstoot en ergernis geven. En tevens vind ik het zoo goed dat óók de zoldervloer redelyk wordt, vooral in verband met de mansardes¹.. Je zei: ze zyn net. Juist daarom zou 't zoo jammer zyn als de toegang over 'n gebrokkelde kleigrond liep. En bovendien, nu je toch om de vochtigheid niet in't huis kunt trekken, is er juist nu 'n tyd om die vertimmering aftemaken. Later zou 't lastig zyn. Ik ben bly dat je't nog in tyds opgemerkt hebt. Wat de kosten aangaat, wèl moet er veel betaald worden en we zullen weinig overhouden, maar in nood komen we niet. De bedoeling². van Robbers is zeer royaal. 't Zou kleingeestig zyn, nu we zóóveel hebben doorgezet, die scheeve vloer te laten blyven. Ik weet hoe me dit aanhoudend hinderen zou. Maar let er op dat ze met het bevloeren van de bovenverdieping, daarmee niet de hand ligten alsof dat er niet op aankwam. Het netjes afschaven van de gebruikte planken zal noodig zyn. Eisch daarboven even goed netjes leggen &c als in de salon. Ik vond het te Geisenheim altyd zoo prettig dat de zolder er zoo zindelyk uitzag. De mogelykheid bestaat ook dat 'n mansarde door 'n logé betrok- {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} ken wordt. Ook moet men er langs om naar 't plat te gaan. Wees dus in 't in orde brengen van die bovenverdieping niet te bekrompen. - Ik ben bly dat het geheel je bevalt, en vind dat we reden van tevredenheid hebben. Vraag eens aan Struth hoeveel wy ± over eenige weken zullen te betalen hebben? Volgens kontrakt was er nog te betalen 2000 mk & eenige honderden. Welke posten zyn daar by gekomen? Ik bedoel geen stipte rekening maar ± hoeveel honderden marken. Voorloopig kan hy al vast dien wissel op Mainz krygen, betaalbaar op 15 april. Ik zend hem je hierby op hem geendosseerd. Laat hem op't kontrakt kwitteeren, of later als hy 't geld geïnkasseerd heeft, of als-i (zeker wel eens te Mainz komende vóór 15 april) 't accept van den betrokkene ontvangen heeft. Als-i weinig dagen vóór 15 april 't ding presenteert, zullen ze wel gemakshalve terstond uitbetalen als-i daarom verzoekt.- Ja, dat je veel geld moest uitgeven kan ik wel begrypen. Wel heb ik 't land dat we zoo weinig over houden, maar nood is er niet. Als de hoofdzaken afgeloopen zyn zullen we betrekkelyk weinig overhouden. Te Amstm zal ik aan Pool vragen hoeveel die madera kost, en betalen. 't Is 't eenige waarvan je'n beetje houdt. - Morgen ga ik naar Zürcher. Zn postkaart is heel hartelyk. - De behandeling hier is boven beschryving. - Je schryft nooit over je keel. Hoe is die? - Och die Wou, met je buikpyn & met die: onze meubelwagens!- Ik zie dat je toch met één der wagens (en met vigilant?) over den Ryn bent gevaren. Dat had je niet moeten doen. Enfin 't is nu afgeloopen, maar ik was erg ongerust. - O, ik zie er niets tegen op, by den Gärtner te logeeren. M'n plan is - neen³., ik wacht de beslissing over Utrecht af. Zoodra ik dàt weet, bepaal ik den dag van te huiskomst. - Ik ben wèl, maar zenuwachtig en vermoeid. Gistravend waren (gedeeltelyk om mynentwil) de Wolfen hier. Dat vermoeit me meer dan de voordrachten. - Als we 'n paarduizend mark méér hadden, zou ik aan 'n behoorlyk hek denken (yzer op 'n muurtje van byv. 2 voet) maar dàt moet nu wachten tot later. 't Zal 'n groote uitgaaf zyn. - Onder de dingen op m'n verlanglyst was ook 'n bokkenwagen. Spreek er vooral niet over. 't Is net iets om te doen op z'n 6n verjaardag. - {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} In zekeren zin heb je nu, nadat de boel over is, 'n rustig leventje⁴.. Ik zend je de Assomoir. De leelykheden (positief-leelyk, en betrekkelyk leelyk door overmaat van beschryving) zyn talloos. Maar alles vervalt tegenover de meesterlyke beschryving van Gervaise. De menschkundige⁵. ontwikkeling van dat zieltje is ongeevenaard schoon! Heerlyk logisch! De wordingsgeschiedenis van wat haar in- en uitwendig wedervaart sluit als 'n bus⁶.. - Neen, toch zend ik je eerst: les Rois en Exil⁷.. Ook daarin krioelt het van onnoodige, vervelende uitwassen van beschryving. (de fout van den dag) maar zeer schoon is de karakterteekening van 'n paar der hoofdpersonen. Ja, lees eerst les Rois en exil. Daarnà kryg je l'assommoir. Dit (l Assommoir) is sterker gepeperd en moet dus niet voorafgaan. Anders zou't andere flauw schynen, wat het toch niet is. Ook daarin is de zielkundige voorstelling (van 31/2 hoofdpersoon: koning, koningin, onderwyzer en jong prinsje) zéér schoon. - Ik ben beneden geweest waar m'n groote koffer staat, en zie dat ik de Rois en exil niet hier heb. t Boek is in't kleine linnen handkoffertje dat ik in't Rondeel liet staan. Ik zend het dus van Amsterdam uit. - Vandaag heb ik hier nog veel te bedisselen. Robbers, de Haspelsen, Truida (?) en nog meer. Dus sluit ik maar. Een zoen en veel liefs aan ons kind. Ik ben zoo bly dat-i daar vroolyk is. Verkoopt i wysheid over z'n reizen? Brief van gister ontvangen. Dus, rois en exil heb je al. Best! 1. mansarde: zolderkamer (fr.) 2. bedoeling: oorspr. stond er geest. 3. neen: oorspr. voorafgegaan door (om. 4. leventje: oorspr. gevolgd door Hé, bestel. 5. menschkundige: oorspr. stond er zielkundige. 6. Deze zin is later toegevoegd. 7. Les rois en exil: Koningen in ballingschap (fr.), roman van Aphonse Daudet uit 1880. [6 april 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 6 april 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(½) beschreven. (M.M.) Amsterdam Woensdag avend by de Zürchers lieve beste Mies! Dankje wel voor de tanden! Dat heb je weer flink gedaan. Ik ben er erg bly mee! Want, nu je begrypt hoe'n last, zoo'n gat in m'n mond. Gelukkig dat je ze vinden kon. Daar was ik bang voor. - Ook heb ik je brief van gister morgen, die naar Amstm geadres- {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} seerd was. Ik zal nu van avend niet lang of veel antwoorden, omdat ik hier nog niet geheel ingericht ben. De De Haasen waren tot op 't laatste oogenblik onbeschryfelyk lief. Wat zyn die menschen fyn-hartelyk. Zy vooral. Ze is hoogst-intelligent. - Ook ik vond hier 'n brief van Oebé, maar ik heb hem nog niet gelezen. - Drukte met korrektie van den M.H. Ik wil zoo graag diligent zyn tegenover die nieuwe uitgevers. Robbers komt me zéér welwillend voor. - Och, wat is Wouter lief! En z'n jas voor 'n ei te willen geven! En ‘babbelepraatjes’ als papa! Dag lieve Mies een zoen. - Ik sluit nu maar gauw - Morgen meer. - Vrydag te Utrecht ‘spreken’ over geslachtsdingen. Dan niet meer. Ik ben wel. Hoe is't met je keel? [6 april 1881 Ingezonden Stuk in de Zaanlandsche Crt.] 6 april 1881 Ingezonden Stuk in de Zaanlandsche Courant, no. 2. (G.A. Zaandam; fotokopie M.M.) Het vrije woord. Mijnheer de Redacteur! In de Courant van Woensdag j.l. komen, in antwoord op hetgeen ik geschreven heb over het verslagje betreffende Multatuli, eenige hatelijkheden aan m'n adres voor. Ik meen dat uw verslaggever hoog spel speelt. Het is hem kennelijk te doen om het laatste woord. Vorm en inhoud van z'n schrijven zijn dan ook van dien aard, dat het mij werkelijk moeite kost, er aandacht aan te wijden. Door te zwijgen zou het spel evenwel in de oogen van uwe lezers en lezeressen gewonnen schijnen; - en dat mag niet. Om die redenen het volgende: Uw verslaggever ziet werkelijk niet hoog bij me op. De toon waarop over mij geschreven wordt, getuigt van diepe minachting. Hij scheldt mij uit voor excentriek en betwist me de elementen die aanwezig moeten zijn tot het voortbrengen van stoute gedachten, doch beweert daarentegen dat ik schrijver ben. {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} In hoeverre dat alles te maken heeft met m'n stukje waarin ik m'n oordeel uitspreek over z'n verslagje, mag vatten wie het kan. Ook wat betreft de uiting: als zou ik een geestverwant van Multatuli zijn, heeft er niets meê te maken. Ik heb niets meer en niets minder gezegd dat hetgeen Multatuli mij zelf gezegd heeft: dat hij het betreurenswaard vindt, dat er menschen onder z'n gehoor komen, die steeds schermen met hun heilig en dierbaar geloof. Ze schenden het geheel, door brokstukken als wapen te gebruiken voor hun, zegge: hun heilig en dierbaar geloof. - Ik zou daarover gaarne verder uitwijden en wil mij daartoe verbinden onder twee voorwaarden: dat de verslaggever z'n naam noemt en de redactie mij er ruimte voor afstaat; het eerste evenwel stel ik als hoofdvoorwaarde. Hoewel ik eerbied moet hebben voor de verhouding tusschen verslaggever en redactie, meen ik toch dat ik den eerbied voor me zelven niet uit het oog mag verliezen. Wat mij in uw verslaggever onaangenaam aandoet M. de Redacteur: Dat is de zinsnede waarin-i over die geestverwantschap tusschen den auteur van den Max Havelaar en den Heer de J. spreekt en waarin hij ten slotte een beroep doet op Multatuli. - Dat is niet echt; neen! werkelijk niet. - Ik wil dat gaarne verder toelichten, alweêr onder twee voorwaarden: verslaggever moet z'n naam publiek maken, enz. Ten slotte nog iets. ‘Een Heer J. de Jager Sz. staat gunstig bekend als rederijken’. Dank U. Dat is een Compliment. Maar Mijnheer - onbekende verslaggever - hebt ge wel overdacht, wat het beteekent: gunstig bekend te staan als rederijker? Weet ge wel wat het beteekent een goed rederijker genoemd te worden? Weet ge wel dat daarvoor veel moet gelezen, veel opgemerkt, veel tijd opgeofferd moet worden en dat tot één der vruchten van dat alles behoort: echte munt van valsche munt te leeren onderscheiden. Zaandijk, 31 Maart 1881. J. de Jager Sz. [7 april 1881 Advertentie voordracht Utrecht] 7 april 1881 Advertentie inzake een voordracht van Multatuli te Utrecht op 8 april in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, no. 97. (K.B. 's- Gravenhage; fotokopie M.M.) {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} voordracht van MULTATULI over ‘zedelijkheid’, op Vrijdag 8 April, ten 8 ure, in het Geb. v. K. en W. Toegangskaarten te verkrijgen aan het Gebouw. [8 april 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 8 april 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Utrecht, vrydagavend beste lieve menschen! Als men my van ochtend gezegd had dat ik van aven¹. 8, 81/2 uur aan jelui zou zitten schryven, had ik zeker gezegd: dat kan niet, want dan speech ik! Maar les dessins & les flots sont changeants!². En ook de fata¹¹. van 'n voordracht over 't geslachtsleven. God wil het niet. (Net andersom als met de kruistochten.) Wel had ik bepaald morgen ochtend van hier uit vóór mn terugkeer naar Amsterdam, aan U te schryven, maar... nu al, dezen avend, neen dàt kon ik niet voorzien. De Utrechtsche impresarii hadden de lezing aangekondigd. Gister vroegen³. ze my hoe laat ik kwam. Ik antwoord telegrafisch: 1/22. Maar... toen ik die depeche schreef (1/29 van ochtend) was ik nog niet wakker! Kramp, benauwdheid en donker inzien van alles! In-verband met den aard der voordracht (ik stemde maar altyd schoorvoetend in 't behandelen van 't u bekend onderwerp toe!) {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} voegde ik er by: mocht er iets tegen de zaak zyn, geneer U niet alles aftezeggen. My zou dit zelfs gewenscht zyn.’ Dat ‘gewenscht’ was te sterk. Een uur later speet het me. maar ik dacht niet dat ze 't zoo stipt zouden opnemen, vooral omdat het afzeggen op 't laatste oogenblik zooveel voeten in de aard heeft. En zie, hier kreeg ik - en vry laat - bericht dat ze aan't afzeggen waren gegaan. Ik deed nog poging om... 't afzeggen aftezeggen, maar 't lukte niet. En al zoo blyven de liefhebbers nuchter van m'n wysheid over 't geslachtsleven! Stipt gezegd had ik nu van avend nog naar Amstm kunnen terug gaan. Maar ik heb hier 'n makkelyk zitje, en haal wat schryvery in. M'n logeeren te Amsterdam is - behoudens de allerliefste bedoeling van gastheer en gastvrouw - niet zóó rustig als by m'n ziekelykheid de eisch schynt te wezen. En 't huis is my te prachtig. Heerlyke schilderyen, byv. maar voor my te veel. Ik was er dan ook gek zenuwachtig, misschien ook wel omdat me die Utrechtsche voordracht in de keel zat, 'n graat die er nu zoo onaangenaam is uitgehaald. Hoe dit zy, na die amputatie kan ik beginnen te prografeeren⁴. (wat zegt de Haas van dit woord!) over m'n thuis reis, of liever over 't verlaten van Amsterdam. Dat ik daar nog een en ander heb aftedoen is waar. (Ik moet ook 'n dag naar Weesp om Mimi's zuster Chris te zien) gut, en nog meer. Ik bedenk daar dat ik ook nog verbonden ben voor 'n voordracht over ‘Kunst en zedelykheid’. Dit had ik afgesproken met de artisten vereeniging: 't jonge Holland.’ Dat valt me daar als 'n bom in m'n gedachten. Ronduit gezegd, ik zal trachten my er af te helpen. En ik zou Ymuiden gaan zien. En die arme ‘ouwe nicht’ (zoo als Wouter haar noemde. Ja, en nog méér afspraken. Daar is Naatje op 't Luth. hofje. (de zuster van de stumpert die me gedeeltelyk tot model diende voor Leentje!) Ook haar heb ik 'n bezoek toegezegd. En de vrouw die m'n zoon gebakerd heeft... zy die niet weet wat ze me doet als ze zegt: ‘God, god, mnheer, wat wou ik dat lieve kind graag eens weer zien!’ En als ze vraagt hoe 't hem gaat? Háár kan ik toch niet zeggen: 't ware hèm en my beter geweest als-i niet geboren, of jong gestorven was! - Neen, ik kan nog niet zeggen wanneer ik Amsterdam verlaat. Nu, dat verneemt ge later. {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} Daar ik my verplicht voel, te Arnhem my een of twee dagen optehouden, zal ik dat doen nà Rotterdam. - By de familie Zürcher heb ik 'n prachtigen indruk gemaakt met m'n nieuwen jas. De heele familie juichte van tevredenheid. Daar die ovatie niet my maar Van Erp⁶. toekomt, geef ik UED vryheid ZED daarvan by gelegenheid kennis te geven. Toch ligt de verdienste ook wel n beetje in m'n mooie postuur. Als de Heer 'n bult geeft is de kunst des kleermaker ydel. Hovaardig mag hy dus niet zyn. Alle zegen komt van boven, (op gras &c na.) En kleine Lien zal zich verstouten a.s. dinsdag 12 jaar te worden! Wat 'n leeftyd. Toen J.C. zoo oud was, professerde hy al, en Lien weet nog niet eens of 'n man trouwen mag met de zuster van z'n weduw? Of als ze dàt weet, dan zeker toch niet wat de beteekenis is van: ‘in een lank... o gruwel⁵. - ‘in een langwerpig hokje, woont de heele wereld op 'n stokje.’ - of: dan eens plat en dan eens bol, De wereld is een parasol. - Ik heb 'n allerliefste herinnering van Uw... alles begrypende en vergevende hartelykheid! Hartelykheid tout court⁷. is minder zeldzaam, maar voor 'n soeur de charité⁸. is dat niet genoeg, en zoo'n soeur heb ik nodig! - Van Mies beste berichten! O die Wou! op den weg ontmoette hy 'n vrouw met 'n ganzenei. Dat stak hem in de oogen. Hy vroeg er om en toen ze 't niet present geven wou, trok hy z'n jas uit om te ruilen. Cela promet!⁹. - Mimi hoopt dat ze eerstdaags kunnen beginnen te behangen. Maar dat opnemen van den vloer zal zeker ook nog wel ophouden. Over 't geheel is ze met het huisje tevreden, en dus zal 't wel goed zyn. Dag beste Haas en lieve Lina weest hartelyk gegroet van Uw liefh vriend Dek Och, ik heb m'n vouwbeen laten liggen¹⁰.. Nu, ik zal 't wel krygen als ik terugkom. 1. aven: de d ontbreekt. 2. les desseins et les flots sont changeants: plannen en golven zijn veranderlijk (fr.) 11. fata: lotgevallen (lat.) 3. vroegen: oorspr. stond er lieten. 4. prografeeren: schriftelijk voorbereiden (nieuwvorming). 6. Dirk van Erp, kleermaker te Amsterdam. 5. gruwel: verwerping van de gangbare spelling lankwerpig. 7. tout court: zonder meer (fr.) 8. soeur de charité: liefdezuster (non-verpleegster) (fr.) 9. Cela promet: dat belooft wat (fr.) 10. laten liggen: oorspr. stond er niet. [8 april 1881 Advertentie afgelasting voordracht Utrecht] 8 april 1881 Advertentie inzake het niet doorgaan van de voordracht van Multatuli te Utrecht in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, no. 98. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} Op wensch van den spreker gaat de voordracht van multatuli over zedelijkheid niet door. De geldelijke bijdragen zijn terug te bekomen. [9 april 1881 Ingezonden mededeling van Multatuli in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad] 9 april 1881 Ingezonden mededeling van Multatuli over het niet doorgaan van de voordracht te Utrecht op 8 april in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, no. 99. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Door afmatting, zenuwachtigheid en kramp in de ademhalingswerktuigen, gisteravend verhinderd zijnde de aangekondigde voordracht te houden, betuig ik mijn innig leedwezen over deze herhaalde teleurstelling. Tot korten tijd vóór het tot optreden vastgestelde uur, meende ik in-staat te wezen, de op mij genomen taak te volbrengen, waardoor de heeren die zoo welwillend en belangeloos zich met de voorbereiding der zaak belast hadden, buiten de mogelijkheid waren, vroeger dan geschied is, werk te maken van de nogal omslachtige afzegging. Hun hartelijk dank zeggende voor de zoo vriendelijk genomen moeite, richt ik tot allen die mij 't genoegen wilden doen de voordracht bij te wonen, het verzoek te bedenken dat niemand onder deze teleurstelling zooveel lijd als ikzelf! Utrecht, multatuli. 9 April 1881. [9 april 1881 Ingezonden Stuk in de Zaanlandsche Crt.] 9 april 1881 Ingezonden Stuk in de Zaanlandsche Courant, no. 3. (G.A. Zaandam; fotokopie M.M.) Fragment. Het vrije woord. Mijnheer de Redacteur! In de Courant van 6 April l.l. komt andermaal voor een schrijven van den heer J. de Jager Sz., wijl hij meent dat ik (door hem te complimenteeren met zijn tegen mij beleefd optreden) hoog spel speel, en het mij te doen is om te hebben het laatste woord: iets dat hij niet dulden mag. Is zulk een reden, minstens, kluchtig; zijn opstelletje verder in- {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} ziende en dit vergelijkende met mijne regelen, voorkomende in dit blad van 30 Maart l.l., vraagt men zich onwillekeurig af of de heer J., als hij leest, 't wel altijd goed begrijpt. Hoe anders zou hij kunnen meenen, dat ik hem uitschold (foei) voor excentriek - dat toch vooreerst nog niet gebeuren zal - terwijl de beteekenis, door hem aan het woord ‘schrijver’ toegekend, immers heel wat anders te kennen geeft, dan in dien zin, waarin ik het gebruikt heb; daarna spreekt hij van een schermen met ‘hun geloof’ alsof ik een bijzonder geloof aangeroerd had, om mij eindelijk een beroep te laten doen op Multatuli - eenvoudig omdat ik eene veronderstelling opperde, die dunkt me gemaakt mag worden jegens iemand, die spreekt en schrijft tot nut... immers niet van zich zelven? Ter voorkoming van meerdere vertoogen, even geestig en diep als de heer de J. bereids leverde, moet hij mijn naam inderdaad niet weten. (....) [9 april 1881 Brief van Multatuli aan J. Ensing] 9 april 1881 Brief van Multatuli aan J. Ensing. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Het begin van de brief ontbreekt. (...) eigen oogen den schyn op me dat ik onwaarheid zeg. Het afspringen van die voordracht te Utrecht gister, is 'n gevolg van die afwisseling in m'n toestand. Ik had smorgens vroeg getelegrafeerd op 'n wyze die m'n vriendelyke beredderaars in den waan bracht dat het wreed zou zyn de zaak te laten doorgaan. En zie, gistravend voelde ik me zeer wèl. - Voor de lieve Geertruida heb ik twee raadsels, of liever één op 2'erlei wys uitgedrukt: In een lankwerpig hokje {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} Zit de wereld op 'n stokje of Dan eens plat en dan eens bol, Deze aarde is als 'n parasol.- Ra, ra, wat is dat? En (nog 'n raadsel) binnen weinig dagen zal ze 't weten al raadt ze 't niet⁴.! - Zeg beste Ensing, het door my bedoeld plantengif is toch niet de secale cornutum¹.. De naam is n.f. Lolium temulentum². (tremulentum?) Volgens m'n berichtgeefster ('n jongedame die iets aan botanie doet) noemen de boeren 't: dolik of hondsdravik. (aan de juistheid dezer woorden wil ik niet gehouden zyn.) Wilt ge - in verband met de geschiedenis die ik U verhaalde, eens onderzoeken of de daardoor teweeggebrachte vergiftiging zich openbaart in pyn in den grooten toon. (of in de toonend?) - M'n berichtgeefster zegt voorts: ‘Secale Cornutum ken ik niet. Oudemans³. geeft by dit geslacht alleen op: secale cereale = onze gewone haver.’ In uw bot. woordenboek stond toch Secale Cornutum wèl vermeld. Dat zou dus 'n omissie van Oudemans zyn. - Als ge besluit dezen zomer ons te bezoeken, let er dan op dat men (zoo meen ik) in Holland slechts plaats kan nemen tot Bingen. Nu, voor dien tyd schryft ge me wel. Retour kaarten zyn goedkoop en duren 'n maand. Er is veel plaats in ons huisje, zoodat er volstrekt geen bezwaar is dat ge gezamenlyk komt. Mocht er toevallig door meer logés overbevolking wezen, dan schryf ik 't u wel. Ontvangt beide myn hartelyke en hoogachtende groete en geloof me tt DouwesDekker ik schryf altyd heel slordig. Als m'n zinnen niet rondloopen, zet ze maar terecht. - M'n adres is voor de eerstvolge dagen t/h v.d. H. Dr Zürcher Nieuwe Heerengracht, 95 Amsterdam 4. Multatuli had in 'n boekhandel een opvouwbare globe gezien. Hij wilde die kopen als verjaarscadeau voor Lina de Haas. Zie voorts bij 12 april. 1. secale cornutum: de farmaceutische naam (n.f.) van moederkoren, het donkerpaarse afwerkingsprodukt van de schimmel Claviceps purpurea. 2. Lolium temulentum: bedwelmend raaigras (inderdaad dolik of hondsdravik). 3. Oudemans: Corneille A.J.A. Oudemans (1825-1906), nederlands plantkundige, auteur van o.a. De Flora van Nederland (1859-1862). [11 april 1881 Brief van Multatuli aan Mimi] 11 april 1881 Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅓) beschreven. (M.M.) {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} Maandag ochtend lieve beste Mies! M'n laatsten brief moet Saterdag eersten trein van Utrecht vertrokken zyn? Heb je dien? - Jou laatste is van vrydag ochtend. Je schreef over de kar met struiken, en dat je al 2 maal naar den duitschen Havelaar gezocht had. Erge haast is er niet by, maar ik wou wel dat je 'm vond. - Gister verzond ik de Assommoir. Bedenk goed wat ik zeg. Zeer veel leelyks maar de geschiedenis van Gervaise's gemoed is meesterlyk. Al wat haar overkomt, moest zoo komen. - Ik zie waarlyk geen kans, iets te veranderen aan dien wissel! Het endossement staat er nu eenmaal op. Ik dacht dat je't prettig vinden zou, vis à vis Struth liquide te wezen (op 't restant en ausserkontraktliche¹. na.) Wat er aan hem méér te betalen valt kan je dan juist makkelyker laten wachten. Ik zie waarachtig geen kans 't nu te veranderen! En daar de wissel op vasten datum is (d.i. niet: ‘zooveel dagen na zicht’) moet je hem dien nu wel voor den 15n (dat is: terstond) geven. Want ook nà den 15n mag hy niet gepresenteerd worden. Althans daar is omslag by waarby ik Doyer & Kolff in den arm zou moeten nemen, wat ik liever niet doe, omdat zulke slingeringen 'n ‘man van zaken’ zoo bespottelyk voorkomen. t Spyt me dat je daar nu zoo tegen hebt. Ik meende me zoo goed geweerd te hebben in't bepalen van som (niet alles) en datum. ('n paar weken na je thuiskomst) Ik vind het best dat je Gärtner Struth hebt laten begaan met die vulling. (struiken &c) Kan je ook nota houden van de namen. Dan weten we wat het is, en stellen er meer belang in. - Ik ben zeker dat ik met de inrichting van huis, meubilair, teppiche². &c heel tevreden wezen zal. O, ik verlangde geen ‘zolder.’ Wèl, dat-i (groot of klein dan) er niet haveloos zou uitzien. En dàt wordt nu bereikt, zeg je. - Over je keel en kiespyn ben ik verdrietig. 't Helpt me niet veel of jy zegt: o, 't is niets! Ik hoor dat de wind gedraaid is. M'n kamer is {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} koud, maar buiten ziet het er lenteachtig uit. Maar dat deed het voor 3, 4... 10 dagen ook toen de wind zoo koud was. - Een ezel? Ja, dat zou ik ook wel goedvinden. Maar Fritz zegt dat zoo'n dier meer oppassing noodig heeft dan men meent. ‘Even veel als 'n paard’ zegt-i. Dàt is zeker overdreven, maar omslag is 't toch! t Zal er van af hangen of we 'n arbeider (halfwasjongen?) kunnen betalen. Ik denk ja. En 't zal wel moeten. Dan maar andere nummers op de verlanglyst uitstellen. - Zürcher doelt er telkens op dat ik niet meer zal moeten voordragen. Ik zeg: ‘hy doelt er op.’ Uit z'n vorige handelwys mag ik opmaken dat hy daarmee iets ernstigs meent. Ik zal 't afwachten, en zoo noodig er op terug komen. Haast of nood is er gelukkig niet. - O ja, kleeren en madera kan ik betalen. Ik heb 270 gl. Ik heb 't hier iets makkelyker dan ik vreesde. Z. is welwillend, maar zwaar op de hand. Morgen ga ik met hem naar Ymuiden³.. Ik zal probeeren er nog aftekomen, en misschien laat ik ook Weesp in den steek. Ik ben nog niet eens by Funke geweest. Daar zal ik vandaag heengaan. M'n voorloopig plan is as donderdag van hier te gaan (een trein overblyven by Jeanne) dan ±2 dagen te Rottm (ik heb't zoo vast beloofd) Vervolgens 1 dag te Arnhem, en vandaar naar huis. Bekommer je niet over m'n zyn by gärtner Struth! In allen geval is't heerlyk niet te spreken over zware dingen & subtiliteiten, en voortdurend op voet van debat en diskussie! Ik ben er wee van, en verlang naar Wouters babbelepraatjes. - Over z'n vrouw spreekt Z alleronaangenaamst! Nu erken ik dat háár katholicisme als men zooals hy daarmee in aanraking komt, onverdragelyk is. Van myn standpunt gezien, is zy allerliefst en waarlyk beminnelyk. Ze is vry, los, gezellig en geeft nooit blyk van de erge domheid waarover hy klaagt en vloekt. Is ze dan alleen zoo dom op dat eene punt? Ook Fritz spreekt ruw over z'n vrouw. En hy zegt in z'n eenvoud: ‘nu ja, ik heb haar dan ook maar getrouwd om te eten te hebben, en moet de gevolgen dragen.’ Eenvoud? Nu ja, maar plomp is 't ook! Ook Z. is plomp. Nu wil hy z'n broêr laten trouwen met die oudste dochter. Want... by meerderjarigheid krygt zy 'n ton. Kan je je iets platters voorstellen? Nu pryst hy 't meisje, o ja, maar ik {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} gis dat hy dit doet om de koppelary minder afschuwelyk te maken. Ik heb haar geen 10 woorden hooren zeggen. Toch zyn zy allen heel vriendelyk en hulpvaardig. Die oudste zoon brengt 'n vlammetje zooals Wou zou doen! Met of zonder geloof, dàt vind ik lief. En zoo zyn ze allemaal. - Dinsdag ochtend in haast gesloten - ik maak haast om den wissel die date certaine⁴. is 1. het ausserkontraktliche: het werk dat buiten de overeenkomst om gedaan is. (du.) 2. teppiche: vloerbedekking (du.) 3. Deze zin is met een dunne streep doorgehaald. 4. date certaine: op vastgestelde datum in te wisselen. (fr.) [12 april 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 12 april 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅓) beschreven. (M.M.) Dinsdag avend Beste Haasen! Ik heb 't land als 'n paaschös. Verbeeld U dat ik, na veel bot vangen ten-laatste wel moet berusten in't niet-zenden van ‘de wereld op 'n stokje’. Die is niet te krygen zonder inteteekenen op 'n werk (of werken) van Verne. Wat zal de jarige Lina nu van me zeggen? Dat ik 'n bluffer ben! Tot heden ochtend toe heb ik in de hoop geleefd dat ik die stokkerige parasolwereld veroveren zou - Ja, ik heb 't land! Ik kan¹. op dit oogenblik niet anders zenden dan m'n gelukwensch aan U en 't lieve kind. 'n kaal geschenk! Donderdag in den loop van den dag, of 's avends kom ik te R, en aan den Schiedamschen singel. Mocht ge dien avend plan hebben uittegaan, verschik er asjeblieft niets om. Dat zou me zoo drukken. Ik kan waarlyk nu nog niet opgeven met welken trein ik kom, daar ik me te Haarlem moet ophouden, en niet weet hoelang? Ik denk niet lang te Rotterdam te blyven. Twee dagen hoogstens. Ook voor Arnhem heb ik nog een dag noodig, en ik verlang naar huis. Hartelyk allemaal gegroet van Uw liefh. Dek 1. kan: oorspr. gevolgd door nu. [14 april 1881 Kaartje van G.C. de Haas-Hanau en haar dochter] 14 april 1881 Kaartje van 105 × 65 mm, aan éen zijde beschreven, bestemd voor {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli en afkomstig van mevrouw G.C. de Haas-Hanau en haar dochter Lina. (M.M.) Het kaartje diende ongetwijfeld als ten geleide bij een droogboeket. Vgl. bij 2 maart 1882. Aan Multatuli. Nooit zijn in onzen tuin de aller eerste bloemen Zóó gretig afgeplukt. Om ter herinnering onz' naam aan U te noemen Zijn z'op papier gedrukt. R. 14 April 81. Oude en jonge Lina de H [18 april 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 18 april 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅚) beschreven. (M.M.) Arnhem, maandag ochtend Beste Haazen! Ik ben bly dat ik voor m'n vertrek nog 'n oogenblikje tyd heb om U 'n woordje te schryven, al is 't dan maar 'n vriendelyk groetje, vóór ik de grens passeer. Zeker hoef ik U niet te zeggen hoe ik uw beider hartelykheid blyf herdenken. Er zyn weinigen, ja geenen, die zóó met 'n zieke weten omtegaan. Want, ziek ben ik. Gist'ravend was 't ook begrypelyk voor anderen, wat zelden 't geval is. Gewoonlyk als ik zeg dat ik ‘doodelyk vermoeid’ ben, biedt men my 'n stoel aan. Nu, gistravend had ik werkelyk (ook) 'n stoel noodig, want ik waggelde. En ik heb gevomeerd. Nòg ben ik niet wel. Het zien doet me pyn, niet in de oogen, maar in de kassen. Of, beter gezegd misschien, zóó voel ik 't. Toch geloof ik zeker dat ik thuis zal opknappen. Straks pak ik voor't laatst m'n koffer, en voor't laatst neem ik m'n spoorkaartje. dat geeft den burger moed. - Och, dat uitweiden over zichzelf! Basta! - Voor m'n patient hier, trof 't best, dat ik onwel hier aankwam. Onwillekeurig bemoeide hy zich met my, en juist dàt knapte hem {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} op. Het belangstellen in my, dwong hem z'n smart op zy te zetten. Al had ik 't er om gedaan, 't kon niet beter treffen. - Toen ik begon, had ik plan jelui wat langer te schryven, maar ik ben niet wel, en zal maar uitscheiden. Hartelyk gegroet lieve menschen, groet den goeden Wolff. - Daar word ik weer misselyk. Wat is dat toch? Ik heb weinig gegeten en niets byzonders. - Wat 'n lamme brief. - Ik zal bly zyn als ik op den trein zit. Uw liefh. Dek [april 1881 Brief van H.C. de Wolff aan G.C. de Haas-Hanau] Omstreeks 22 april 1881 Brief van H.C. de Wolff aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De keerzijde van de brief bevat een koncept-uitnodiging die geen enkel verband heeft met Multatuli. Lieve vriendin Zoudt gy niet aan Mult. schryven, dat er morgen per stoomboot een kistje thee aan hem zal worden afgezonden. Hy moet niets betalen, daar ik het franko vry van rechten en vracht aan hem verzonden heb. Alleen is het mogelyk dat er een kleinigheid voor bezorgen aan zyn huis te Nieder Ingelheim moet betaald worden Dit alles zoudt gy wel eens aan zyn vrouw kunnen schryven, niet waar? Henry [22 april 1881 Brief van G.C. de Haas-Hanau aan Mimi] 22 april 1881 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Twee enkele velletjes postpapier, gedeeltelijk op elkaar geplakt, geheel beschreven. (M.M.) De brief is onvolledig bewaard. De weggeplakte zijden bevatten een kladversie van deze brief en een uitnodiging van de fam. De Wolff aan de fam. De Haas. Lieve Mimi, Door tusschenkomst van de Wolff zijn al de vrienden deze week in de gelegenheid zich te voorzien van thee. Van die gelegenheid maken de Wolven en wij gebruik om U een kist thee aan te bieden en verzonden die daarom heden per stoomboot aan uw adres, vrij {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} van rechten en vracht. Gij moet er dus niets voor betalen. Alléen is het mogelijk dat er een kleinigheid voor bezorgen aan uw huis te Nieder Ingelheim zal moeten betaald worden. Wat zult Ge gelukkig zijn nu Dek weêr tehuis is! Te huis schrijf ik daar zoo onbedacht. Dat zal toch zeker het geval nog niet zijn. Hoe treurig voor hem dat hij zich op zijn terugreis zoo erg ongesteld gevoelde en wat 'n teleurstelling voor U! Honderde malen heb ik sedert zijn vertrek aan U beiden gedacht. - Zou Dek nu al wat beter zijn? Zou hun huis nu 22 April 81. [30 april 1881 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 30 april 1881 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6(⅛) beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 30 April 1881 Lieve beste Lien! Voor eenige dagen ontvingen wy je brief en gister je theekist. Sakkerloot lien, wat 'n heerlyken voorraad. Wat 'n al kopjes geurig nat kunnen daaruit geschonken en gedronken worden, en wat kan er niet al gebeuren voor wy op den bodem zyn van dien kist. Hoe hartelyk en lief van de familie de Wolff en Ul. ons zoo'n verrassing te bereiden. Danke, danke sehr. En het ontvangen ons zoo makkelyk te maken, we hebben niets gemerkt van belasting noch vracht! - Ik maak de kist nu niet open, voor we thuis zyn. Je moet weten we zitten hier altyd nog by den tuinman, er wordt wel voortgemaakt thuis, maar o wat was daar nog veel te doen! Ik heb my nu voorgesteld dat wy den 8sten mei zullen kunnen intrekken, nu dat is nu wel niet aangenaam maar hoofdzaak is dat dek heel tevreden is met ons huisje, inrichting enz. enz. valt hem mee en hy is even als ik verrukt over de ligging. Ook de tuin is flink aangelegd en ons koorn staat goed. Gut ik kan er naar verlangen het je eens te laten zien, wel te verstaan als 't geheel klaar is, want de werklui bederven alles, zoo lang zy er rondloopen wordt het niet gemütlich¹.. - Dek heeft u of de Haas immers eens van hier geschreven? Toen hy hier aankwam vond ik hem dan erg en erg min. Nu is hy wel wat bygekomen, maar toch nog {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} heel zwak en dodelyk vermoeid. Gelukkig hebben wy 't hier betrekkelyk goed: zitkamer voor ons gebruik en ruimte voor Wou om te spelen in den tuin. Hy heeft ook al allerlei kennissen in 't dorp waar geitjes en ganzen en kalfjes zyn en spit in den tuin en altyd even opgewekt en overmoeid. Het eten is hier vry goed nr dek zyn smaak, beter dan een logement waar i in Holl. was zegt i, en vriendelyke bediening van vrouwen dus alles zoo goed mogelyk, maar toch verlangen wy natuurlyk erg nr huis te gaan. de eerste dagen ging 't nog maar nu wordt dek wel eens wat ongeduldig. Wat me vooral erg naar aandeed toen dek pas terugkwam dat i zoo schuw was: compleet menschenschuw. Hy liep snel in en uit om niemand te zien, eigenlyk heel naar vooral voor dek die van nature zoo vriendelyk en voorkomend is, eigenlyk net als Woutertje Pieterse en notitie neemt van de menschen, hier althans waar niemand hem aankykt als 'n schryver en als 'n slecht mensch. Nu wordt dat goddank wat beter, ik heb er natuurlyk geen opmerking over gemaakt dat hadt het alleen kunnen verergeren, en wil hopen dat het maar een uiting van zwakte was. Ook was hy prikkelbaar gevoelig of Wou hartelyk voor hem was, iets dat natuurlyk heel pynlyk is. Wou is een hartelyk kind maar wanneer men een blyk daarvan eischt - is alles bedorven. Nu, ofschoon altyd zwak, wordt hy toch wat beter. Ook is hy aan 't corrigeeren van zyn Havelaar en heeft my zelfs vertaal werk gegeven. een ouden roman van den duitschen Lafontaine die veel invloed op zyn eigen vorming gehad heeft en waarby hy dan een voorrede of noten schryven wil. ik vind dit nat. heerlyk. Tegen morgen 1o Mei heb ik hier nu ook een meisje gehuurd uit Ingelheim dat hier alzoo thuis is. Ik zal haar moeten leeren kooken daar ze nog niet gediend heeft dan by kinderen. Nu dat is me liever dan een volmaakte duitsche keukenmeid, die haar neus optrekt voor onze hollandsche groenten zonder meel en uien. Van morgen kreeg Dek een brief van een onbekende ‘Determan’ uit Arnhem die eenvoudig en vriendelyk informeerde nr Woutertje P. en dek verzocht dat zoo 't hem onmogelyk was dat verhaal voort te zetten dan toch zyn dagelykschen indrukken te geven. Dek vond dien brief lief en ik vind dek wel 'n beetje opgewekt vandaag. Zoo zoo ben je by Mevr Jacobson geweest? Vertel nu toch eens wat meer van haar. - Zeg, heeft de Haas de {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} jongen Houwinck sedert nog wel gesproken, en is dat dezelfde die by ons gelogeerd heeft in Wiesb? Wou zit in 't zonnetje te spelen met het ree-pootje op 't balkon en ik ga nu wat by hem zitten naaien aan blauwe kielen. Dek heeft me omgehaald dat ik die maken zou en het is eigenlyk ook heel flink. Dek zegt: ‘maak er dan 12 dan heb je voorschot!’ verbeeld je! Hy houdt zou van royaal, net als jelui met je thee. Nu dag lieve Lien! O ja ik wilde nog vragen nr de gymnasium kwestie voor jufvr. Dupont. of is dat nog niet uitgemaakt? Groet de Haas heel hartelyk van ons beidjes en lien breng onze groeten en dank over aan Mynheer en Mevr. de Wolff, wil je? Nu addio. heb ik nog niet eens gezegd hoe prettig dek by Ul. gelogeerd heeft? Hy was er over uit. en we spreken dikwyls over U. dag beste! je liefhebbende Mimi DD 1. gemütlich: gezellig, sfeervol (du.) [1 mei 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 1 mei 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Met envelop, waarop de poststempels Nieder-Ingelheim 15 en Veendam 2 mei 81 en de adressering WED Heer D.R. Mansholt Meeden prov. Groningen, Holland. Nieder-Ingelheim, 1 Mei 81 beste Mansholt! Meet myn hartelykheid jegens U en de Uwen niet af naar m'n luie schryven. Uw brief van 18, 19 April heb ik wel ontvangen. In 't bestryden van die twee dominees herken ik Uw hart. Ik weet waarlyk niet wat ik zeggen moet van den byna overal heerschenden schroom om party voor my te trekken. Gy {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} hebt het tegendeel gedaan, en U daardoor onaangename uren op den hals gehaald. Men voelt zich gekompromitteerd door den stryd met zulke tegenstanders. Mag ik nu wenschen dat m'n hartelyke vrienden (och, er zyn er zooveel niet!) hun hand in zoo'n wespennest steken, terwyl de vele lauwen buiten schot blyven? ‘Maar... antwoord dan zelf op zulke dingen!’ zou misschien iemand zeggen. Welnu, dit is onmogelyk. Er gaat geen week voorby (en zeker zou 't geen dag wezen, als alles wat tot bedoelde rubriek behoort, my onder de oogen kwam) zonder dat ik aanleiding hebben zou aan 't polemiseeren te gaan. En de stryd is niet gelyk. De meeste aanvallers zyn verheugd eens op den voorgrond te treden. 't Verheft hen in hun kerspel. My zou 't schaden. En nog iets. De woorden ‘stryd, kamp, overwinning, nederlaag’ &c in-zake polemiek of debat, zyn onjuiste stopwoorden. Er blykt nooit iets van winnen of verliezen. Wie of wat beslist? By 'n onbestaanbaar-ideale jury, zou ík niets over m'n kant laten gaan, maar niets is aanvallers die in 'n hoekje zitten, makkelyker dan door 'n ‘laatst woord’ zich 't air van overwinnaars te geven. Van 't byzondere in myn geval overstappende op iets algemeens, ik heb nooit besef kunnen krygen van de waarde der openlyke behandeling van strydvragen. (Luther te Wittenberg, byv.) Nooit verklaart een der partyen zich overwonnen, en 't oordeel der toehoorders draagt eens-vooral de kleur der party. - Wat de anonymiteit aangaat, ik sla daarop gewoonlyk weinig acht, of althans ik maak 't niet uitdrukkelyk tot verwyt. Ze wordt niet opgeheven door 't onderteekenen met 'n naam... die geen naam is. - De onvruchtbaarheid van polemiek gaat zóó ver, dat er zelfs geen eer te behalen is in 'n stryd van ja of neen ten aanzien van stellige feiten, van beweringen die niet afhangen van opinie. Zelfs dáárin kan men geen recht krygen. (Zie, byv. myn beweren dat de gouv. gen. Duymaer v. Twist de liederlyke wys van werving voor 't indisch leger weder had ingevoerd. ‘Dit was 'n leugen’ schreef 'n ‘Oud-officier van dat leger¹.. Ik hield (en houd!) m'n bewering staande, en sommeerde hem herhaaldelyk ‘aan D.v.T. zelf te gaan vragen of ik onwaarheid gezegd had? {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat is er op gevolgd? Niets! En wat zal er volgen als ik nògeens aandring op helderheid? Weer niets! Dat nu die Van Rees (zoo heet hy) geen lust heeft, schuld te bekennen, laat zich - slordig eergevoel vooropzettende - begrypen. Maar moest niet het Publiek 't zoo byzonder in zedelykheid handelende Nederland, moesten niet v. Twist's ambtgenooten in de 1o Kamer aandringen op uitspraak? - Te Meppel had ik eens in zoo'n publieke voordracht iets aangehaald uit 'n brief van Nepos aan Atticus. (Die brief was 'n voorrede van z'n levens van beroemde mannen.) Een dominee, zich teekenende O. schold me vreeselyk uit².. Ik was zoo byzonder onzedelyk, en onkundig zeide hy. Het eerste scheen geen bewys noodig te hebben. Als blyk van 't laatste, haalde hy aan ‘dat er onder de door Nepos behandelde³. mannen, geen Atticus voorkwam. Schriftelyk antwoordde ik niet, maar ik liet hem mondeling zeggen: ‘dat ik 't zedelyk vinden zou als hy z'n dwaling erkende en openlyk introk.’ Natuurlyk is ook daarop niets gevolgd. - Wat is er gekomen van de verzekering dat juist de Christenen Havelaar helpen zouden? Zoo betuigde Ds Franken in 1860. - Wat heeft (in de Minnebrieven) 't publiceeren van 'n deel der bewysstukken van de havelaarsgeschiedenis gebaat? Wàt de tegenwoordige toestand van Lebak, thans volgens de indische couranten 'n woesteny. De regeering is genoodzaakt, buffels aantekoopen om uittedeelen aan de bevolking. Nergens heb ik by de vermelding van dit feit, myn verzet tegen de knevelary der Hoofden vermeld gezien! Nu is 't waar dat ook veepest 'n rol gespeeld heeft, maar niemand ontkent dat ook vóór de ziekte de toestand in Bantam ellendig was. - Ik zou lang kunnen voortschryven als ik al de (my wedervaren) blyken wou opsommen dat ‘men’ niet lezen kan (niet begrypen wil?) en daaruit vloeit voort dat polemiek ydel is. Het publiek is fondamenteel-oneerlyk, en koddig is de huichelary waarmee men eerlykheid voorwendt als 't zaken of personen raakt, die ver af zyn. Koning Ahasver, die (wat laat!) recht deed aan Mordechai, wordt voor 'n besten kerel gehouden. De boeren in de Transvaal, flink vechtend voor hun onafhankelykheid (Voor zoo ver we goed geinformeerd zyn!) kyk, dáárvoor heeft men sympathie! Maar de Atjehers die sedert {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} jaren 't zelfde doen, zyn oproerlingen! Wat my in de zaak der Transvaal 't meest getroffen heeft, is niet dat de Engelschen geklopt zyn... (ik heb 't altyd geweten dat burgers meer beteekenen dan soldaten met ‘krygskunde.’) maar de eerlykheid van 'n groot deel der engelsche pers. Zoek eens zoo'n loyauteit in Holland! - Och neen beste hartelyke kerel, zend my die schryvery maar niet! Ik hecht niet de minste waarde aan zegswyzen als: ‘stoor je aan 't schoppen van 'n ezel niet.’ (Ik stoor er me wèl aan, want het doet zeer!) of: ‘die of die is me te ellendig om me met hem intelaten.’ Ei, men zou zich aldus alleen verdedigen tegen hooger staanden? Tegen hen die ons fatsoenlyker aanvallen? Dat was de verkeerde wereld! Neen, niet dáárom moet men zich (tot op zekere grenzen altyd!) onthouden van politiek, maar omdat er niets te winnen valt. Zonder vergelyking gesproken, is 't daarmee als met het schelden van straatgemeen. Als ik daarop niet antwoord, is 't niet om den delinkwent te sparen, ook niet omdat z'n schimp me niet deert (het deert me wel, en wie anders zegt, liegt.) maar omdat ik geen kans zie de zaak praktisch tot 'n eind te brengen. En dan blyft er niets over dan onthouding.- Ik weet niet of ge Salvador⁴. gekend hebt, een publicist die voor 35⁵., 30 & 20 jaar veel van zich hooren liet. Hy is (of was?) 'n warhoofd, 'n wandelende oreer- en debatteermachine. Toch herinner ik me een woord van hem dat waarde had. Na den Havelaar kwam hy me bezoeken en waarschuwde my o.a. tegen de eigenaardige wys waarop ieder die in publiekery doet, telkens van z'n weg wordt afgetrokken. Dáárin moest men niet toegeven, zeide hy, want: ‘men gaat er onder door!’- Zeker is 't iets anders als 'n vriend party trekt. Ik wenschte dat velen dit deden! Maar nu dit eenmaal zoo niet is, smart het my dat 'n enkele die 't zoo goed meent als gy, daarvan den last draagt. - Wat spyt me dat van Wiebke. Hoe drommel komt zy aan zoo'n kwaal? Zoo'n flinke meid. Zeg my eens of U daarvan 'n oorzaak bekend is, en of de dokters het weten? Zeker wordt er gezegd: ‘het zit in 't bloed.’ Of zoo iets. Wat zou dan in 't bloed zitten? - Ons huis? 't Is nog niet af, en we hebben hier in 't dorp 'n paar kamers betrokken by 'n Gärtner⁶.. Dit kon niet beter. De men- {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} schen zyn vriendelyk, rein en geven ons behoorlyk alles wat we noodig hebben. Maar... intusschen raken we niet ‘op orde’. Dat huis, dat huis! 'n heele Geschichte⁷.. Ik schreef u reeds dat er in die historie iets is dat me hindert, maar dit nu eenmaal aangenomen kan ik U zeggen dat de woning allerliefst wordt. Overleg toch goed de mogelykheid ons met Uw beste vrouw en de meisjes, of één van de meisjes, te komen bezoeken. Het woord prachtig wordt misbruikt, maar zonder misbruik, 't uitzicht uit ons huis is inderdaad prachtig. We overzien den heelen Rheingau. Ook de inrichting van 't huis, is veel mooier dan ik me had kunnen voorstellen. Als ik zeg: ‘of één van de meisjes’ meen ik niet dat er voor twee geen plaats wezen zou of dat zy beiden niet welkom zouden zyn. Maar ik gis dat een zal moeten thuis blyven om orde te houden. Een uitstapje voor U allen⁸. komt me toch best voor. Ge wilt immers? Zoo ja, bedenk dan eens wanneer 't U schikken zou, om dan andere verwachte bezoeken daarnaar te regelen.- M'n gezondheid is gedurende 't laatste jaar zeer achteruitgegaan. Die publieke voordrachten hebben me geknakt, naar't schynt. Telkens ben ik buiten adem. Maar dat zal, denk ik, beteren als ik wat langer in deze dunne lucht zal geweest zyn. Erger is m'n melancholie, neerslachtigheid, moedeloosheid. M'n hoofdgedachte is hoe ik 't moet aanleggen om na m'n dood dat huis aan m'n vrouw en Woutertje te kunnen laten. De schrale opbrengst myner voordrachten heeft dit plan niet bevorderd. Hoofdzaak is nu dat ik druk aan 't werk ga voor de pers. Dit moet, en dit wil ik ook, zoo goed ik kan! Maar voorloopig hindert me nu de vertraging in 't betrekken der nieuwe woning. 't Is lastig werken als men niet ‘op orde’ is. Toch doe ik wat ik kan. (Voorloopig korrektie nieuwe druk van Havelaar) Binnen 'n dag of 4, 6, denk ik nu toch wel m'n laatste verhuizing te kunnen beginnen. Maar klagen mag ik niet. Zeker zou ik voor 20, 10 of zelfs 2, 3 jaar niet gedacht hebben zoo'n mooie woning te zullen betrekken. De enige ‘maar’ is dat het zoo ver van 't dorp ligt. (20 minuten, ja van de station wel ½ uur) Maar dan moeten we maar zorgen, altyd het noodige in huis te hebben. En voor 't gevaarlyke der eenzaamheid (de Landstreicherei⁹. is erg!) hebben we 'n paar honden en 'n revolver. Van de eenzaamheid en stilte voorspel ik me wat goeds {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} voor m'n gestel. O, die verdrietige prikkelbaarheid.! En dat schuwe! Het onmoeten van vreemden maakt me zenuwachtig. Daar ge zoo goed zyt over Tandem te spreken, vraag ik U of ge 't wilt bewaren ter gedeeltelyke bestryding der reiskosten? Toe! - Aan allen myn groet! Ik hoop zoo hartelyk U by ons te zien. Het zal goed zyn, den eersten dag maar tot Keulen te gaan. De reis is anders voor Uw vrouw te vermoeiend, ja, voor U en de meiskes ook. Adieu, beste kerel, Uw vriend Dek 1. Zie V.W. XIV, blz. 313. 2. Zie V.W. XIX, blz. 486 e.v. Dominee Oort ondertekende zijn kritiek overigens met zijn volledige naam. 3. behandelde: oorspr. stond er beschreven levens van beroemde. 4. Salvador: jhr Mozes Salvador (1813-1884), van joodse door Willem I geadelde afkomst, politiek pamflettist en querulant. 5. 35: oorspr. stond er 40. 6. Gärtner: in duitse schrijfletters. 7. Geschichte: geschiedenis (du.) in duitse schrijfletters. 8. U allen: oorspr. stond er U en Uw vrouw. 9. Landstreicherei: landloperij (du.) in duitse schrijfletters. [3 mei 1881 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga] *3 mei 1881 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. Onvolledig. (RvE, blz. 328-330). Nieder-Ingelheim, 3 Mei 1881. Beste Roorda! Ja, ik ben mo\~e en ontstemd, en alle schryvery hangt me de keel uit! Of liever, 't kost me moeite my tot schryven te zetten. Cadmus had voor myn part kunnen wegblyven. Gy zyt een der zeer weinige personen die, schryvende, niet liegt. Het overgieten van gedachten in konventioneele krabbeling op 't papier is slechts by benadering bruikbaar, en ik ga gebukt onder de hebbelykheid my meer dan anderen gestuit te voelen door dat inkorrekte, vooral in m'n eigen schryven. Byna eiken geschreven zin zou ik willen korrigeeren door 'n toelichting. En dan weer die toelichting toelichten! Nooit vond ik 'n bief goed dien ik 'n paar dagen onverzonden liggen liet. M'n ‘moê en ontstemd’ is op dit oogenblik alweer niet waar. 't Is de deun die sedert de laatste maanden en weken my op de lippen lag, en toen wèl naar waarheid. Maar vandaag ben ik betrekkelyk wel. Betrekkelyk! M'n physiek laat veel te wenschen over. 't Minste vermoeit me en belet m'n ademhaling. De inspanning voor die voordrachten is niet te beschryven. Door overspanning breng ik zoo'n reis ten einde. En de reactie volgt. Wat den finantieelen uitslag aangaat, ze is min. Er is geen kwestie van dat ik met ±40 voordrachten genoeg verdien om 'n jaar te leven. En toejui- {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} ching, en hartelykheids-betuigingen en sympathie, kyk! Maar al die hartelykheidsmenschen houden hun mond als ik na m'n vertrek door moderne dominees in hun dorpskrant word uitgescholden. Bah! Toch, ook wat het finantieele aangaat, luctor et emergo! Ons nieuwe huis (vóór 't zesplankige, het laatste naar te voorzien, zegge: te hopen is) wordt alleraardigst. - Behalve de last dat het twintig minuten van 't dorp ligt, ja, van 't station 'n half uur! kan men geen schooner woning wenschen. Het uitzicht is zeer ruim. We zien de heele z.g.n. Rheingau, van 't Rudesheimer Denkmal af tot de ‘Platte’ te Wiesbaden toe. En de inrichting van de woning is meer dan voldoende. Ook het bybehoorend terrein is ruim, en voor eigenlyke bloem- en moestuin te uitgestrekt. Bovendien zyn wy er geheel vry, en men zou er in sarong en kabaai op den weg kunnen loopen. Vlak by 't huis is 'n zuil die in 1807 ter herinnering aan Karel den Grooten is opgericht. Het volk beweert dat de put op ons erf door Karel d. G. gegraven is, en er is grond om dit te gelooven. De plek is juist aangewezen voor 'n wachttoren uit den tyd toen hy te Nieder-Ingelheim z'n paleis had, en me dunkt dat geen particulier 't in z'n hoofd zou krygen op die plek 'n put te graven. Maar nu spyt het me dat ge juist in augustus uw dochtertje gaat halen. Dat is juist in den voor eenige verwachte bezoekers aangewezen komkommertyd. In elk geval hoop ik dat ge niet ‘'n paar uren’ by ons komt, maar veel langer. Er is veel plaats in 't huis, en dat zal dus wel losloopen. Verbeelje, m'nheer, we hebben zelfs 'n koetshuis! Is dat niet sterk voor iemand die maar 'n hollander en geen schelm is? Hoe ge aan 't fantastisch ontslag van 's Jacob¹. 'n even fantastischen stap op den goeden weg kunt verbinden, begryp ik niet. Ik erken slechts één goeden weg: de Hollanders er uit. Je ne sors pas de là².. En gebeuren zàl 't! Wat die onbeduidende 's Jacob doet of laat, is geheel onverschillig. Van 's mans ‘eervol’ verleden is me niets bekend. (....) 1. 's Jacob: Frederik's Jacob (1822-1901), gouverneur-generaal van Ned. Indië van 1880 tot 1884. Van welk ontslag hier sprake is, blijft onduidelijk. 2. Je ne sors pas de là: van dat standpunt wijk ik niet (fr.) [5 mei 1881 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli] 5 mei 1881 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} De brief is ernstig door Mimi verminkt ten behoeve van de brievenuitgave S.E.W. Roorda van Eysinga en Multatuli (RvE); zij heeft de brief verknipt en verplakt en enkele stukken in eigen handschrift overgeschreven en op een andere plaats gezet. De tekst hieronder volgt het handschrift van Roorda van Eysinga. Beste Dekker, Genève, 5 Mei '81 Ik waardeer het zeer, dat Ge, ondanks Uw vermoeidheid en ontstemming, zoo spoedig de pen opvattet. Met leedwezen las ik, dat uw physiek veel te wenschen overliet. Vroeger waart ge ‘impudent³. gezond’. Maar ik ben na één improvizatie van 2 uren drie dagen als geradbraakt. Wat moet het zyn na 40? En dan niet genoeg te verdienen om een jaar te leven! Ik begryp ten volle uw afkeer van ons volk. Ja, de dominees zyn, geloof ik, in onzen tyd de grootste boosdoeners. Gy woont dan toch aangenaam. Dit is goud waard (....) Dat ware onverantwoordelyk. Ik zal dus een appart moeten huren, onder één dak met anderen, als in een kazerne, en dan nog 40 min. van de school; een gemeenschappelyk tuintje van 2 m. breedte en geen lommer. 1000 Fr. 's jaars. Luik werd my ontraden door een vriend, die er woont. Ook 't klimaat zou my te regenachtig en te guur zyn, vermoedelyk nog meer myn zoon tegenstaan (....) zou beslissen. En zoo geschiedde 't. Clarens ligt per sneltrein 3½ uur van G. De bezoeken van de schoonmoeder zullen nu minder menigvuldig, maar langer van duur zyn. Voor 's Jacob gevoelde ik iets. Toen ik in 1855 myn ontslag als off. had genomen, wou hy my admeur van zyn suikerfabriek maken, maar de Mol was hem vóór. Bovendien waardeerde ik het, dat hy, by zyn optreding als dirr van de Exploit-My, van ⅓ van zyn traktt afzag. 't Bleef wel groot, {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} en hy bezat een suikerfabk, maar toch, voor een Hollander was 't hoogst zeldzaam. Eindelyk vond ik het iets byzonders dat een marine-off. een goed spoorweg-dirr werd. Ik trachtte dus te gelooven, dat hy al het schandelyke van onze koloniale politiek niet inzag, maar, ingewyd, er een afschuw van zou hebben. Ik wilde op zyn eergevoel werken. Maar hy schynt sinds 12 April nog geen afgryzen van zyn dievenmandoerschap te hebben. 't Is, gelyk gy in 1871 schreeft: ‘L. is een gewoon mannetje; wy hebben niets anders.’ 't Zou zeker verdiend zyn, als wy weggejaagd werden uit de Oost. Maar wie zou in de plaats komen? Wat¹. verpraatte de Casembroot zich leelyk in de (....) met te bekennen, dat de moederl. (....) Staatsspoorwegen aangelegd zyn, van 't geld der (....)..! ‘Waar blyft nu de eenheid? Het kan(aal) van Holland op zyn sm. werd immers (....) aangelegd van 't geld der Groningers? De tribadische uitingen der meisjes op de (....) scholen zyn hier zelfs openbaar: aan 't open raam, in den tre(....) Met blydschap begroet ik de optreding (van?) vereerder ‘Willem Paap’. Ik wenschte te Parys de tentoonst. (1 Aug.-30 (....)) voor elektrt te zien. Niet dat ik er veel van be(gryp?) of weet maar misschien is er iets toepasselyk(s voor?) Indie. Ik koester nog altyd de ‘fantastische illusie eenmaal daar nuttig (....) - Keuchenius schynt op weg naar Meerenberg⁴.. Ik². heb Indië te lief om 't engelsch of duitsch te willen zien. Uw denkbeeld over een staatsgreep is onberispelyk. Wat zyn de Gedenkschriften van Metternich onbeduidend. Boekverkoopers-speculatie. En zulk een man bestuurde Europa 33 jaren! Zyt met Mimi en Wouter hartelyk van ons de hand gedrukt. Uw vriend R.v.E. 3. impudent: schaamteloos. 1. De twee volgende alinea's staan vertikaal in de marge bijgeschreven op blz. 1 en 2. 4. Keuchenius: Levinus W.C. Keuchenius (1822-1893), anti-revolutionair politicus, kamerlid en minister van Koloniën: op weg naar Meerenberg = bezig gek te worden. 2. In handschrift van Mimi. [6 mei 1881 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg v.d. Bosch] 6 mei 1881 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 6 mei 1881 Waarde Van den Bosch! Al sedert lang had ik U willen schryven, en - als gewoonlyk: le mieux staat le bien in den weg!¹. - stelde ik 'n kort briefjen uit omdat ik wachten wou tot ik 'n langen br. zou kunnen schryven. De dominees praten van ‘wedergeboorte, hartverandering, nieuw leven.’ Iets dergelyks preekt zich iemand voor, die op z'n 61e jaar - 't werd tyd! - in 'n nieuw huis trekt waarin hy denkt te blyven tot z'n eindje. 't Is waar dat ik telkens die radikale verhuizery in verband breng met verbeteren van fouten als die waartoe 't niet schryven aan U behoort. De deun is: ‘als ik maar eerst “op orde” ben!’ Nu, ik ben nog niet op orde, en toch schryf ik U. Braver kan het niet. Eerst over 4, 5 dagen zullen wy 't nieuwe huis kunnen betrekken. We wonen voorloopig op 'n paar kamers by 'n tuinbaas in 't dorp, waar wy 't wel is waar zeer goed hebben, doch ik verlang er naar, op orde te komen. Zooals ge weet ligt Nieder-Ingelheim 'n paar stations voorby 't U zoo goed bekende Bingen waar ge zooveel nachtrumoer hebt veroorzaakt².. Vrage wanneer komt ge ons bezoeken? Ons huis wordt alleraardigst. De eenige ‘maar’ is dat het ±½ uur van de station ligt en in rytuigen zyn de Nieder Ingelheimers niet ryk. Sommigen beweren dat er inderdaad 'n wagen in 't dorp te krygen is. Die arrogante meening wordt wel eenigszins gemitigeerd³. door de sage dat het ding smeerig en verrot, zegge: onbruikbaar is. Maar anderen - overal vindt men utopisten! - voorspellen dat er misschien eenmaal 'n ander voertuig zal worden aangeschaft. Of 't by publieke inschryving geschieden zou, weet ik niet. Wie te veel wil doorgronden, verzoekt de goden. Maar die afstand van 't dorp verhoogt de eenzaamheid. Laat uw zoon aan Vidal⁴. zeggen dat-i in sarong en kabaai in den tuin kan loopen, wat zeg ik - zelfs buiten den tuin op den weg en in 't kleine toefje struiken en boompjes waarin de kolom staat die, dat, - wat {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} die kolom beteekent, weet God. Hy is opgericht in 1807, toen de linker R.O.⁵. fransch was. De prefekt liet er op zetten dat hy prefekt was, Nap I keizer, en... dat de chaussée ‘roûte de charlemagne heet.’ Maar er staat niet op dat ik daar wonen zou. Dat de put op ons erf gegraven is door (op last van:) Karel de Gr. staat by my vast: 1o Omdat niemand het tegendeel bewyzen kan. 2o Omdat het m'n belang is. Die oudheidkundige byzonderheid is 'n paar ton (engelsch) waard. Zonder gekheid, het huis is heel mooi gelegen. Gezondheid met lepels. We hebben 't uitzicht over den heelen Rheingau. Links zien wy 't denkmal van Rüdesheim en rechts de Platte van Wiesbaden, dus 'n polyrama⁶.. Kom kyken! En blyf wat langer! - Aan m'n eigen schryven merk ik dat ik vandaag niet zoo gedrukt ben als in den laatsten tyd het geval geweest is. Thuiskomende (d.i. by den tuinbaas) voelde ik my zeer àf. Vandaar dan ook dat ge niets van my hoorde. Dat eeuwige klagen is onaangenaam. Zeker ben ik nu al wat opgeknapt, schoon ik best voel dat zulke tourneés in Holland my knakken. En 't geldelyk resultaat is armzalig. In den brand zit ik niet, maar wel moet ik zoodra ik ‘op orde’ ben, hard aan 't werk om niet in den brand te raken.- Opeens reden om naar Mainz te gaan. Morgen meer & Antwoord op uw brief. Intusschen hartelyk gegroet uw vriend DD 1. le mieux-le bien: toespeling op de franse uitdrukking Le mieux est souvent l'ennemi du bien; het betere is vaak de vijand van het goede. 2. Onbekend waarop dit betrekking heeft. 3. gemitigeerd: afgezwakt. 4. Vidal: een vriend van Van den Bosch jr, met wie hij een voordracht van Multatuli in Den Bosch bezocht. 5. R.O.: rijnoever. 6. polyrama: plek waar veel te zien valt. [8 mei 1881 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg v.d. Bosch] 8 mei 1881 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 8 Mei '81 beste van den Bosch! M'n vorige ging eergister op de post. Ik brak af omdat we in eens besloten even naar Mainz te gaan ‘voor kommissies.’ De spoor daarheen is maar 20 minuten, maar om aan de station te komen moeten we beginnen, Mainz ½ uur lang den rug toetekeeren. Nòg by den tuinbaas! Nu, de menschen behandelen ons best. Nog nooit kreeg ik in Duitschland zulk eenvoudig-goed eten. Niet, zoo als meestal, op z'n Duitsch: eenvoudig-slecht of kunstig-slecht. Verbeeld U, ze geven hier spinazie zonder meel, vleesch zonder suiker. Onze hospes, die toch 'n welvarend man schynt, werkt zelf mee om ons erf¹. wat te regelen. Kom kyken! We gaan er elken dag heen en ik heb er pret in, 't u te laten zien. De groentetuin is aangelegd en zeker zullen we niets hoeven te koopen voor 't hhouden. Dit deden we reeds in Geisenheim niet, en zonder tuinman! - Neen, te Zwol heb ik haar niet herkend. Maar ik herken zelden iemand. By die ellendige voordragery moet ik me kunstmatig absorbeeren, abstraheeren- hoe heet het? De heele zaak is tegen m'n natuur. Als ik nu dezen zomer in-staat ben, voor de pers te werken, hoop ik zulke tourneés niet meer te doen. De opbrengst zou grandioos moeten zyn om optewegen tegen de rechtstreeksche en indirekte nadeelen. De direkte bestaan in de vermoeienis, het ergeren, de voor my zoo hinderlyke aanraking met logementzaal- en table d'hôte menschen, enz. Maar de beiläufige². nadeelen! Het vooruitzicht tegen den winter die reis te moeten doen, maakt me 't heele jaar zenuwachtig. En nà de reis voel ik me lam. (Toch ben ik nu heel wèl en voel lust aan 't werk te gaan. Voorloopig doe ik weinig anders dan 't korrigeeren van Havelaar, dat trouwens voor my zwaarder werk is dan men gist. Over 't geheel werk ik moeielyk.) Maar er is nòg iets by die voordrachten. 't Is me alsof ik derogeer³.. Er is altyd iets in van den indruk die my de parabel van de vertrapte kapel deed schryven. - {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} Tòch weer over mezelf! ‘Le moi haïssable⁴.’ Met de algemeene opvatting van die... neiging, die gewoonte (die fout?) ben ik 't niet eens. Maar wèl begryp⁵. ik iets van den afkeer die dat gedurig vooropstellen van eigen lief & leed blykt inteboezemen. Ditmaal echter heb ik 'n verschooning. Hoe is uw ondervinding van de post en verloren brieven? Wel beschouwd is 't behandelen van iets intiems heel gevaarlyk. Of ik meer dan anderen door dat ongeluk getroffen word, weet ik niet. Misschien wel omdat m'n naam zoo voyant is (wat me genoeg hindert!) en in zekeren zin kan dit ook werken op brieven van my. (vooral by kleine hulpkantoren, waartoe nu juist Breda wel niet behoort, maar: Laanzicht is óók de moeite van 't nasnuffelen waard, vooral door Uw standpunt als Ven∴ Mr∴⁶.. Voor ±2 maanden is een naar Dordrecht aan my uit Haarlem verzonden brief niet terechtgekomen. Daarin kunnen intimiteiten gestaan hebben. Ja, dit vrees ik, niet om mynentwil maar om den schryver. (Vraag me, als ge hier zyt, eens naar de geschiedenis van een verloren brief in '67, '68! Of heb ik U die reeds verteld?) Myn ondervinding op 't punt van schryven, maakt me schuw, en als ik veel over mezelf spreek, geschiedt dat wel eens omdat ik niet over de intimiteiten van een vriend durf beschikken. De menschen die aanleiding en oorzaak gaven tot dat belemmeren van uiting, zyn verfoeielyk misdadig! Hoeveel verstoren zy! Als ik myn ondervinding raadpleeg, begryp ik niet, dat zoovelen nog hartelyke mededeelingen op schrift zetten! Sedert 'n jaar of 12 heb ik zeker 10 maal 'n brief of courant in handen gekregen die verkeerd bezorgd was. Telkens (op één keer na) droeg ik zorg dat het verdwaald stuk in de rechte handen kwam. Welnu, ik zelf ontving nooit een voor my bestemden br. die by anderen bezorgd was! Dit is, dunkt me, sprekend. (De eene keer dat ik 't verzuimde, betrof 'n courant-Nieuws v. d. D - die eerst by toeval eenige dagen liggen bleef, en me toen, als verouderd, me de moeite van 't nazenden niet waard scheen.) De mogelykheid dat de door my op-nieuw ter post bezorgde stukken niet in handen der geadrn zyn gekomen, is aantenemen. Misschien zyn ze aan de post verdonkeremaand omdat de bestelling schulderkentenis beteekenen zou. Maar dan zou de klacht dat {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} ik nooit 'n verloren schaap terug zag, slechts veranderen van objekt. De ergernis en 't wantrouwen blyven.- Een 20 jaar geleden heeft een postbeambte te Weenen zich 'n heel kapitaal by elkaar gestolen aan poststempels. Hy bracht elken dag 'n tasch op 't kantoor waarin z'n ontbyt. Die tasch vulde hy met in de bus gestoken brieven, honderden pr dag. En dat werk heeft hy jaren lang kunnen voortzetten! Toen de presidt hem, na schuldigverklaring door de Jury, vroeg ofi tegen de toepassing van de straf iets had intebrengen, antwoordde hy: ‘ja. Ik eisch belooning van de Regeering omdat er door my zooveel schryvery is veroorzaakt waarvan de post geprofiteerd heeft!’ Als 't niet in 't office verslag van de terechtzitting gekonstateerd was, zou men 't niet gelooven, niet waar. Hy heeft, meen ik, 20 jaar tuchthuis gekregen, 't hoogste wat men opleggen kòn. By de huiszoeking vond men nog honderd duizende brieven onverbrand, schoon hy 't heele jaar door z'n kachel stookte om z'n voorraad te vernietigen. Wat al verwarring, verdriet en ellende moet die schelm veroorzaakt hebben! En toch is de gedachte aan zoo'n wezen niet zoo ergerlyk als de vrees dat anderen 't oog slaan in intieme zaken! Dit denkbeeld smoort het laisser-aller⁷.. Wat is vriendschappelyk verkeer dat gebukt gaat onder zóó'n servituut van omzichtigheid!- Ik ben benieuwd naar bericht over Uw tevredenheid over de studien van Henriette's aanstaande. Over 't geheel - 't klinkt gek! - maken jeugdige engagementen op my geen prettigen indruk. De meeste jongeluî weten niet wat het huwelyk met zich brengt. Ze kunnen zich 't snydend verschil tusschen ‘avant’ & ‘après’ onmogelyk voorstellen. Ik blyf er by dat het huwelyk - als 't schoolgaan! - een noodzakelyk kwaad is. De maatschappy kan 't niet missen, maar op den individu werkt dàn slechts het huwen niet nadeelig als-i niet veel - of niets - beteekent. Fontenelle zei: ‘j'ai connu de bons marriages, mais je n'en ai pas vu de délicieux⁸..’ Heel begrypelyk! Vrage bovendien hoeveel huwelyken gewoongoed mogen genoemd worden. De heele instelling is maar 'n pisaller⁹., en van pis-aller's kan men geen heerlykheid verwachten. Als de mensch goed genoeg ware om 't huwelyk tot 'n hemel te maken, zoudi tevens hoog genoeg staan om zoo'n wettelyken band niet te behoeven! - {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} En 't schoonouderschap! Zonderling dat by zooveel zoeken naar ‘sujet’s voor dramaas en romans de eigenaardig-moeielyke positie van schoonouders nog nooit stof leverde voor beschouwingen. Aannemende dat volwassen zoons of dochters 't recht hebben ‘te beschikken over hun hart’ ('n beschikking die soms maar 'n paar maanden frisch en onberouwd blyft! Booze vaders en voogden - de Geronte's der blyspelen zyn dikwyls¹⁰. nader aan de waarheid dan verliefde jonge luî!) nu, aannemende dat de ‘neiging van 't hart’ moet gevolgd worden dan vraag ik of 't billyk is van oude, bedaarde, niet-verliefde en dus op juist-kiezen meer kanshebbende ouders te vorderen dat zy 'n vreemde zoomaar d'emblée¹¹. opnemen in hun intimiteit, omdat nu zoon of dochter zich in den kop hebben gezet zoo'n vreemde beminnelyk te vinden? Wat my betreft, ik heb Nonni ronduit geschreven dat ik geen lust heb kennis te maken met haar man. Let wel dat ik niets tegen hem heb. Hoe zou ik iets tegen hem hebben, daar ik hem niet ken? Maar juist dat niet-kennen belet my, hem te behandelen als zoon. 't Is my onmogelyk, slordig omtegaan met intimiteit. Zelden of nooit hoor ik dat anderen last hebben van zoo'n verhouding. Waar ouders zich niet verzetten tegen 'n huwelyk, schynt zoo'n vreemde op-eens in den huiselyken kring te worden opgenomen. Dat moet toch 99 maal van de 100 opdringery zyn, dunkt me. - Dat Uw zoon zich goed houdt doet my erg veel genoegen. Ge brengt hem immers mee? En z'n vrind Vidal ook. Ze zochten my in den Bosch zoo fideel op. - Heerlyk weer! Nu gaan we weer naar 't huis auf der Höhe. Ze zeggen dat we er over 4, 5 dag kunnen intrekken. Gut, het wordt zoo'n fraaie woning! En 't denkbeeld dat ik waarschynlyk niet meer zal hoeven te verhuizen, lacht me zoo toe. Kunt ge my ook zeggen wanneer ge denkt te zullen komen? Ik wenschte dat het niet in Augustus was, omdat ik den (komkommertyd) bezoeken van anderen te-gemoet zie, o.a. van twee gehuwde zusters van Mimi. Intusschen en tot ziens heel hartelyk gegroet van Uw vriend Dek {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} Woutertje is 'n allerliefste jongen. Nooit viel iets zoo heerlyk uit als 't aannemen van dat kind. Voor niets ter wereld zou ik hem willen missen. Toch is de wettelyke adoptie nog niet in orde. Daarby zyn haken en oogen! By de Jurisprudentie onzer schriftgeleerden is diefstal met braak minder omslachtig dan 'n goede (of althans oorbare) daad. - Ik heb de put van Karel d G. gemeten. Honderd voet, m'nheer! Slechts 'n christenkeizer kan zóó diep graven, dunkt me! 1. erf: oorspr. stond er huis. 2. beiläufig: bijkomend (du.) 3. derogeer: beneden mijn stand werk (naar 't fr.) 4. le moi haïssable: het verfoeilijke ik (fr.) citaat naar Pascal Penseés, sectie VII, 434 (Brunschvieg-editie). 5. begryp: oorspr. stond er erken. 6. Ven. Mr.: vénérable maître, vereerde meester (fr.). Kallenberg v.d. B. had een leidende funktie in de Vrijmetselarij. 7. laisser-aller: ongedwongenheid (fr.) 8. J'ai connu enz: Ik heb goede huwelijken meegemaakt, maar niet echt verrukkelijke. (fr.) 9. pis-aller: noodoplossing (fr.) 10. dikwyls: oorspr. stond er soms. 11. d'emblée: dadelijk, zonder meer (fr.) [10 mei 1881 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli] 10 mei 1881 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli. Enkel velletje papier, met aan beide zijden voorbedrukte tekst, voorzien van handschriftelijke aanvullingen. (M.M.) De gedeelten in handschrift zijn kursief weergegeven. otto spamer's Illustrirtes Konversations-Lexikon der Gegenwart¹. Afdeeling: Nederland. 83, P.C. Hooftstraat, Amsterdam, den 10 Mei 1881. Hooggeeerde Heer, Op verzoek van Dr. carl schröder te Leipzig, heb ik op mij genomen de Nederlandsche Afdeeling te bewerken van het konversations-lexikon der gegenwart, dat onder zijn hoofdbestuur door de firma spamer wordt uitgegeven. In gemeld werk zullen levensschetsen en karakterbeelden wordenopgenomen van 150-200 Nederlanders, die in 1870 nog in leven waren en zich voor of na dien tijd in Duitschland hebben bekend gemaakt of wel zich in Nederland hebben onderscheiden of veel van zich hebben doen spreken, op welk gebied van kunst of wetenschap dit ook zij. Uw naam mag in gemeld Lexikon niet ontbreken even min als uw portret, maar ik weet niet, welke levensschets u volledig en betrouwbaar, welk portret volkomen gelijkend tekent. Ik neem daarom de vrijheid, U beleefdelijk te verzoeken, mij wel eenige gegevens te willen toezenden, waaruit het mij mogelijk zal {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn, met hetgeen mij reeds bekend is, eene levensbeschrijving samen te stellen. Datums van benoemingen of onderscheidingen zoowel als opgave van de titels van boeken, brochures of tijdschriftartikelen door U geschreven, tijdschriften of bladen door U geredigeerd, kunstwerken door U in 't leven geroepen zijn hoogst gewenscht en worden dankbaar aangenomen. Ons land met zijne mannen van verdienste is in 't buitenland veel te weinig bekend en gaarne belastte ik mij met dezen veelomvattenden arbeid, die naar ik hoop, veel zal bijdragen om ons in den vreemde beter te doen beoordeelen. Zoo ik Uzelven om dergelijke opgave lastig val, 't is eensdeels, omdat ik ongaarne anders dan volkomen juiste mededeelingen naar Duitschland zond, anderdeels omdat ik 't niet betamelijk vond, de keuze uit eene menigte belangrijke levensbijzonderheden en werken aan iemand anders over te laten, dan aan den persoon, die alleen beoordeelen kan, in hoeverre elk dier bijzonderheden of werken hem al of niet karakteriseeren. Beleefdelijk houd ik mij voor spoedige toezending aanbevolen, dewijl de druk der M reeds begonnen is, Mocht U vooraf een persoonlijk onderhoud wenschen, zoo zal het mij aangenaam zijn, van U te vernemen op welken Zaterdag ik tusschen 1 en 4 uur de eer kan hebben, U een bezoek te brengen².. Eene korte opgave of eene kleine levensschets van uwe hand zou mij hoogst aangenaam zijn; ongaarne zond ik een artikel weg, dat uwe goedkeuring niet zou wegdragen. Mij voor uw antwoord aanbevelende teeken ik met hoogachtend en met beleefde aanbeveling Ueddwdr. Taco H. de Beer. 1. Illustrirtes enz.: Geïllustreerd gespreksonderwerpenboek voor de tegenwoordige tijd. 2. Deze zin is doorgestreept. [14 mei 1881 Brief van Multatuli aan V. en H. Bruinsma] 14 mei 1881 Brief van Multatuli aan V. en H. Bruinsma. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 14 mei '81 beste Vitus en lieve Hilda! Hartelyk dank, beste kerel, ook vooral voor Uw beider groet. En {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ge't zoo druk hebt? Is dat voornamelyk door den stryd tegen kwakzalvery? Hierby een half vel ‘Zeugnisse¹.’ over de wonderbaarlyke werking van de elektro-galvanische ketting. Daarvan nu is ieder weldenkende (ook zonder die getuigenissen) overtuigd. En in zekeren zin heeft alzoo noch het drukken, noch 't uitgeven noch 't lezen daarvan eenig praktisch nut. Zóó zou de dwaas spreken die dom genoeg is om Gods ondoorgrondelyke wegen niet te kunnen doorgronden. Ik, genie &c, sta hooger, zie scherper, begryp meer, doorgrond àlles. Daar heb ik nu, byv. weer 'n ontdekking gedaan die niet alleen god-zelf verbazen zal, maar ook den braven heer A. Kraehmer. Te opmerkelyker is m'n genie in dit opzicht wyl de zaak die ik aan't licht breng, hoewel rechtstreeks galvanisch-elektrisch, aan de aandacht van den kettingman ontsnapt is. Dat de panacee². veel kwalen³. radikaal geneest, weet en verzekert hy. Op dit gebied heb ik dan ook niets nieuws. Maar wel heb ik 'n ander soort van werking der galv.-elektriciteit ontdekt. Die natuurkracht levert ‘styl’. Hoe anders kan herr Friedrich Krug, Frankfurter strasse no 52, zich precies van dezelfde uitdrukkingen bedienen waarin de gnädige Frau Eugenie von Salisch geb. von Frankenberg, te Koeschnowe by Prausnitz haar geestdrift voor Kraehmer's kettingen lucht geeft? Ook gelyksoortigheid in de kwalen der dienstboden respk van die dame en Herr Krug kan onmogelyk door iets anders dan door ketting-elektriciteit veroorzaakt zyn. Wat my betreft, ik bestel twee kettingen, één voor De Veer van 't Nieuws & de ander voor my. Weldra zult ge my dan moderngemoedelyke, niet aan wonderen geloovende, maar toch ouwerwets-bezalfde preekjes hooren houden, ofte wel ge zult ze te lezen krygen. - Nog altyd zyn we niet in ons huis. Van dag tot dag van week tot week wordt het uitgesteld (‘het’ = 't betrekken.) We hebben 'n paar kamers by 'n tuin baas in 't dorp. Ik hoop dat we over 'n dag of 4 kunnen verhuizen, want hoe goed onze huismenschen ook zyn, ik verlang naar ‘op orde’ komen. Ons huis wordt overigens (vooral door 't schoon uitzicht!) inderdaad 'n juweeltje. Net iets voor 'n rijken Engelsman om 10 maal den prys er voor te geven die 't gekost heeft. Ik hoop zoo dat gyl. 't zult komen zien. Vooral als ik wat zal gewerkt hebben, tgeen {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer noodig is. Gelukkig voel ik me wèl. Dit was de eerste 2 weken na m'n thuiskomst het geval niet. Maar ik ben spoedig opgeknapt. - Beste Vitus, van harte deel ik in Uw stryd tegen kwakzalvery. Maar, kerel, we mogen wel eens achtslaan op dezelfde fout by gediplomeerden. Ik heb nu 't oog niet zoozeer (althans niet uitsluitend) op 't vak der geneeskunde. Maar let eens op ‘Rechten’ op litteratuur op zgn. klassieke geleerdhedens! Ik las (weer!) dezer dagen in Plutarchus en erger me gedurig over de nonsens waarmee men op scholen en akademies gewoonlyk zoo hoog loopt. De praatjes en begrippen van die ‘Ouden’ raken meestal kant noch wal. En... wat al kinderachtigheden! Dit neem ik die ‘Ouden’ niet kwalyk, maar wel de meer of min akademische voorgangers die altyd die ‘Ouden’ tot alleen zaligmakend voorbeeld stellen. Dag beste lieve menschen. Mies groet U. Woutertje is 'n beste schat. Och, zoo'n lieve jongen! Uw liefh vriend Dek 1. Zeugnisse: getuigenissen (du.) 2. panacee: wondergeneesmiddel voor alle kwalen. 3. kwalen: oorspr. stond er dingen. [15 mei 1881 Brief van W.L. Penning aan C. Vosmaer] 15 mei 1881 Brief van W.L. Penning Jr. aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A. 's-Gravenhage) Fragment. Schiedam, 15 Mei, 1881 Waarde Heer Vosmaer, Met Van den Eyk heden namiddag Poot's woning in Abtswoud bezoekende, helaas! om die verbouwd te vinden, zoodat de kleine schrijfcel verdwenen was, kreeg ik een hevige kleur op mijn vriends vraag of ik U onze f 8.- voor ‘Tandem’ gezonden had: ik had er in 't geheel niet om gedacht, en haast mij het verzuim te herstellen door toezending van bijgaanden postwissel. Vergeef mij dit onwillekeurig verzuim (....) W.L. Penning Jr. [21 mei 1881 Intrek in het huis Auf der Kreuzkirch] 21 mei 1881 Multatuli, Mimi en Wouter betrekken het huis Auf der Kreuzkirch te Nieder-Ingelheim. {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} [mei 1881 Herinneringen van Saalwachter, Hilgert en Sinning] Mei 1881 Herinneringen van Andreas Saalwächter, Peter Anton Hilgert en schrijnwerker Sinning. De herinneringen van Saalwächter, opgetekend op verzoek van Dr. Ernst Emmerling te Nieder-Ingelheim d.d. 18 augustus 1948, bestaan uit tien vellen papier, beschreven in duitse schrijfletters in de hand van Saalwächter. (Particulier bezit Ingelheim; fotokopie M.M.). De herinneringen van Hilgert en Sinning zijn op 29 juli 1948 door E. Emmerling opgetekend uit de mond van beide heren. (Particulier bezit Ingelheim; fotokopie M.M.). Een verslag over deze herinneringen is opgenomen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 28 mei 1960. (M.M.) Om praktische redenen zijn deze getuigenissen, die zich uitstrekken over de hele Ingelheimse periode, hier opgenomen aan het begin van Multatuli' s verblijf aldaar. Kindheitserinnerungen an Dekker - Multatuli Wenn Spohr, der deutsche übersetzer Dekkers, irgendwo davon spricht, dasz sich in Ingelheim nur wenige Erinnerungen an Dekker erhalten hätten, so ist dasz richtig. Der Grund liegt in den Örtlichen Verhältnissen, unter denen Dekker in I. lebte, und in seiner eigenen, zur Isolierung neigenden Veranlagung. Nicht, dasz er die Menschen gescheut hatte! Nein, er liebte den Menschen, aber er haszte die Masse. Als der 1820 geborene Dekker zu Anfang der achtziger Jahre nach I. kam, hatte er die ‘sechzig’ überschritten. Er brauchte seine Zeit zum arbeiten, sein Haus auf der Steig was für das damalige, verkehrsarme Ingelheim eine abgelegene Siedelung. Autos und Fahrräder gab es damals in I. nicht. Eine Kutsche hat sich Dekker nicht gehalten, auch nicht halten können. Wenn der Winter anbrach, die Landstrasze verschneit war, dann war die Dekkersche Villa ein verlorener Auszenposten. Und mit wem hätte sich Dekker nach seinem Umzuge nach I. unterhalten sollen und können? Er war Freigeist und liebte nicht die Pfarrer. In der Kirche habe ich ihn niemals gesehen. Auch den Beamten stand er abwartend {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} gegenüber. Dabei gab es in Nieder-Ingelheim nur einen einzigen Beamten, den braven Bürgermeister Johann Baptist Werner, der als Wahlbeamter mit seinen tüchtigen ‘Greffier’ Valentin Gassner die immerhin schon stattliche Gemeinde von einem Rathauszimmer aus verwaltete. Es gab kein groszes Verwaltungsgebäude wie heute mit vielen Zimmern und Sachbearbeitern, von denen jeder sich als kleiner Bürgermeister betrachten kann, auch eine richtige demokratische Gewaltenteilung war zu Dekkers Zeiten nicht vorhanden. Der damalige Bürgermeister Werner konnte noch mit seinem Amte das Amt eines provinzialdirektors vereinigen. So einfach lagen noch um 1880 die Verhaltnisse. Die Ingelheimer Industrie steckte damals noch in den Anfängen. Eine höhere Schule gab es nicht. Mit den Ingelheimer Herrschaften, den Familien Von Erlangen und Von Krieken suchte Dekker keine Verbindung. Auch mit seinem Ingelheimer Zeitgenossen, dem bedeutendem Geologen und Erforscher der Geologie des Mainzer Beckens, dem Volksschullehrer August Grosz (er liegt in N Ingelheim beerdigt, ein Teil seiner Gesteinssammlung umgibt seinen grabstein) hatte Dekker keine Verbindung. So erstreckte sich Dekkers Umwelt nur auf den Beginn und das Ende der früheren Obergasse, die vom oberen Marktplatz nach der ‘Steig’ führt. In dieser Gegend sind die Menschen zu suchen, mit denen Dekker zu tun hatte. Zum letzten Hause Johann Möser (heute Gutsche) entwickelten sich engere Beziehungen. Hier wurden Milch, Eier, Butter und andere Dingen des lebensbedarfes gekauft. Es gab in Dekkers Zeiten ja keine Gemüsegeschäfte und Markthallen. Der Sohn Heinrich Möser, ein flotter Dragoner, nahm sich des kleinen Walter Dekker an. Hier wurde er mit in die Weinlese genommen, auf das Pferd gesetzt usw! Dekker gedenkt dieses Verkehrs in einem seiner Briefe. Zu den Vertrauten Dekkers gehörte auch der Sattler- und Tapeziermeister Peter Anton Hilgert, ein kluger, weltgewanter Mann (Vater des ‘Runde Eck’ Wirtes) der als Handwerker früh in die Villa Dekker gerufen worden war. Dekker hatte mit Recht groszes Vertrauen zu Hilgert gefaszt, und dieser wurde ihm ein geschätzter Ratgeber. So hatte ihm Hilgert einen Hausdiener Michael Baumgärtner (er ging später nach Amerika, {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} wo er auch starb) besorgt, einen Menschen, mit dem Dekker sehr zufrieden war. Nach meinem Tagebuch war ich zu Weihnachten 1905 in Ingelheim und traf mich am Montag 25 Dez. Zufällig in der Wirtschaft mit dem dort anwesenden Herrn Hilgert. Unsere Unterhaltung streifte auch Dekker = Multatuli. Hilgert erzählte mir ungefähr wörtlich: ‘Ich kam sehr oft in das Dekkersche Haus und wurde dem einsam wohnenden ortsfremden, noch dazu absonderlichen Dekker sehr bald ein geschätzter Berater, der auf mein Urteil viel gab. So besorgte ich ihm einen treuen Hausburschen Michael Baumgärtner, der viel Jahre bei ihm war und seine Zufriedenheit besasz. Dekker war mit meiner Wahl zufrieden und äuszerte dies eines Tages mit den Worten: ‘Dieser Mann arbeitet nicht, weil es musz, sondern weil er will. Würde er nur arbeiten, weil er musz, so würde ich ihn nicht brauchen können.’ Mit der Bürgermeisterei, die auch Ortspolizeibehörde war, lebte Dekker auf schlechtem Fusze. Sein einsam gelegenes Haus zwang ihn, einen groszen Hofhund zu halten, der unwillkommene Besucher stellte. Meines Erinnerns wurde der riesige Hund ‘Wedrock¹.’ gerufen, wohl ein holländisches Wort, dessen Bedeutung ich nicht kenne. Aus irgend einem Grunde wurde Dekker wegen des Hundes mit einem Strafzettel in Höhe von 20 Mark bedacht. Diese Strafe veranlaszte Dekker, bei jeder sich bietenden Gelegenheit die Fürsorge und Schutzpflicht der Verwaltung, bzw. Polizei, zu betonen. Sein Grundsatz war: Darf ich mich selbst nicht mehr schützen, dann hat mich die Verwaltung zu schützen! Wurde das Haus Dekkers von Zigeuner belästigt, und das kam oft vor, förderte er polizeilichen Schutz an. Der brave Hausbursche Michael Baumgärtner wurde in Marsch gesetzt, nämlich zur Bürgermeisterei, die wiederum-sehr zu seinem Ärger-den Polizeidiener Wilhelm Saalwächter in Marsch setzte, um nach der Ursache des Hilferufes zu fahnden. So geringfügig auch der Anlasz war: der prinzipiëntreue Dekker erinnerte die Verwaltung bewuszt an ihre Schutzpflicht. Unwillkürlich denkt man dabei an seine in Indonesien bewiesene Verwaltungsauffassung, die ihm eine glänzende Stellung gekostet hatte. Zu den Menschen, die in Dekkers Haus kamen, gehörte auch {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} mein Religionslehrer Büttner, der dem mir gleichaltigen Stiefsohne Dekkers Unterricht, besonders Deutschunterricht erteilte. Von 1885 etwa nahm Walter auch an unserem Religionsunterricht teil. Dem war eine Auseinandersetzung mit Dekan Walther als dem Vorsitzenden des Schulvorstandes vorausgegangen. Dekker wollte meines Erinnerns diesem Religionsunterricht ausweichen, unterlag aber. Wenn ich mich recht erinnere, enthalten Dekkers Briefe Stellen über den Unterricht Büttners und über die Kontroverse mit dem Schulvorstand. Durch Walter Dekker kam ich auch in das Haus, ohne freilich in den Arbeitsraum vorzudringen. Mich interessierte mehr der tiefe Brunnen im Garten und die Brutmachine. Von dem Brunnen hatte mir schon mein Vater erzählt. Das Grundstück, auf dem die Villa Multatuli steht, gehörte einst meinem Urgroszvater Andreas Hartkopf (1791-1874), der es dem ersten Erbauer, einem Glöckle, als Bauland verkauft hatte. Damals schon befand sich der Brunnen in dem Acker. Eine Steinplatte verdeckte ihn. Wenn mein Vater für seinen Groszvater dass Feld pflügte, muszte er den Pflug vor dem Brunnendeckel stets anheben. Dieser Brunnen hat auch Dekker stark interessiert und er spricht in seinen Briefen ausführlich von ihm. Der Brunnen war ein Zubehör der Kreuzkapelle, woher auch der heutige Name ‘Auf der Kreuzkirch’. Deren Gründung ist nach meinen späteren Forschungen auf die sogenannte ‘Aackerfahrt’ auch ‘Ungarische Wallfahrt’ genannt (sie fand alle 7 Jahre statt und war ein Ereignis für das vorreformatorische Ingelheim) zurückzuführen. Ein Lieblingsplatz Dekkers war die Strassenseite des Obelisken, inmitten eines damals von Bäumen und Sträuchern umsäumten Haines. Hier sasz er im Sommer in grauleinenen leichten Anzug, in die Ferne schauend oder seinen Gedanken nachhängend. Im Spätsommer aber, wenn der Wind über die Stoppeln pfiff, da liesz er für seinen Walter die Drachen steigen. Und welche Drachenformen kannte er? Runde, viereckige, sterrenartige Drachen gingen für Walter hoch. Die Obergässer Buben, zu denen ich gehörte, sahen gerne zu. Noch erinnere ich mich gut, wie Dekker mit der Drachenkordel {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} lief, um den Drachen steigen zu lassen. Es geschah dies auf dem zum Hause gehörenden, neben der Strasze liegenden, westwärts geneigten Acker. Wer Dekkers Max Havelaar liest, wird dort irgendwo von den Drachen der Indonesier lesen und damit die Vorliebe Dekkers für das Drachenspiel erklärt finden. Eine mir von Herrn Hilgert erzählte Begebenkeit sei mitgeteilt. An dem besagten Obelisken ruhte eines Tages ein Handwerksbursche, seinen beschädigten Rock flickend. Dekker kam hinzu und sah dem tun des jungen Menschen wohlgefällig zu. Zur Aufmunterung schenkte ihm Dekker ein Geldstück. Das war Dekker in der Erinnerung einiger Ingelheimer! Am 19. Februar 1887 ist er gestorben. In Gotha wurde er, da in Hessen die Feuerbestattung noch nicht zugelassen war, verbrannt. Meines Erinnerns brachte der ‘Rheinhessische Beobachter’ in Ober-Ingelheim eine Notiz darüber. Ob die Zeitung auch, wie sie es gewöhnlich tat, einen Nachruf brachte, weiss ich nicht. Es wäre aber wichtig den Jahrgang 1887 einzusehen. Auch das Evangelische Pfarrarchive wäre nach der Korrespondenz Dekkers mit Kirchenrat Walther einzusehen. Vermutlich wurde wegen des Religionsunterrichtes Walter Dekkers nicht nur gesprochen sondern auch geschrieben. Bald nach Dekkers Tode verliesz die Witwe D. mit Walter Ingelheim. An einem Frühsommertag sah ich die tief verschleierte Frau D mit Walter zum Bahnhof gehen. Wir begegneten uns unterhalb der heutige Wirtschaft Göbl. Seitdem habe ich den Spielgefährten nich mehr gesehen. Wie ich hörte, soll Walter während des ersten Weltkrieges in Deutschland gewesen sein und damals Frau Anna Schönherr, geborene Möser, besucht oder getroffen haben. Walter soll in die holländischen Kolonien gegangen sein. Es wäre nützlich, Frau Anna Schönherr, die hoffentlich noch in Ingelheim lebt, zu befragen. A. Saalwächter Schreinermeister Sinning Multatuli habe sich beim Wagenfabrikant in I. einen Handwagen nach eignen Aufgaben bauen lassen. Dieser sei vierrädrig mit Pritsche und aufsetzbaren Seitenbrettern gewesen. Davor seien als Zugtiere zwei grosze Bernardinerartige Hunde gespannt wor- {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} den. Mit diesem Gefährte sei sein Diener, ein Ingelheimer, jeden Tag in dem Ort, zur Post und um Lebensmittel zu kaufen. M. habe sich gerne mit Handwerkern, dem alten Hilgert und B., die für ihn gearbeitet hätten, unterhalten. Sinnings Vater arbeitete für ihn, seit 82 selbständig. Das Haus sei dann verkauft und durch einen Hauptmann Mayer das Türmchen und der Balkon angebaut worden. Der hätte aber nie bezahlt, hohe Lasten auf dem Haus hätten den Verkauf lange unmöglich gemacht, das der Gemeinde zur Last fiel. Sattlermeister Hilgert Er habe als Junge viel mit dem kleinen Walter dem Sohn gespielt, sei sehr oft oben gewesen. Sonntags seien die Kinder dann oft eingeladen worden zum essen. M. habe sich viel, gerne und freundlich mit ihnen unterhalten. Er sei sehr dünn, blasz und leidend gewesen, habe sehr zart und kränklich gewirkt. H. habe noch Bücher von ihm gehabt, die aber von Kennern ihm abgeluckst, er habe nur noch ein Gesangbuch von Frau Dekker. Vertaling: Jeugdherinneringen aan Dekker - Multatuli Als Spohr, de duitse vertaler van Dekkers werk, ergens opmerkt dat er in Ingelheim maar weinig herinneringen aan Dekker bewaard zijn gebleven, dan heeft hij daar gelijk in. De oorzaak ligt in de plaatselijke omstandigheden waaronder Dekker in I. woonde en in zijn eigen aanleg die naar isolement neigde. Niet dat hij mensenschuw was! Nee, hij hield van de mens, maar had een afkeer van menigten. Toen Dekker, die in 1820 geboren was, in het begin van de jaren tachtig naar I. kwam, was hij al over de zestig. Hij had zijn tijd voor zijn werk nodig, zijn woning ‘Op de helling’ was voor het toenmalige, verkeersarme Ingelheim een afgelegen plek. Er waren destijds in I. geen auto's of fietsen. Dekker hield geen rijtuig en dat had ook niet gekund. Als de winter kwam en de landweg onder de sneeuw lag, dan was Dekkers villa een afgesneden buitenpost. En met wie had Dekker na zijn verhuizing naar I. kontakt moeten en kunnen onderhouden? Hij was een vrijdenker en was niet op dominees gesteld. Ik heb hem nooit in de kerk gezien. En ook tegenover ambtenaren stond hij terughoudend. Bovendien had je in Nieder-Ingelheim maar één enkele bestuursambtenaar, de brave burgemeester Johann Baptist Werner, die als gekozen bestuurder samen met zijn bekwame griffier Valentin Gassner de toch al flinke gemeente vanuit één stadhuiskamer in het gareel hield. {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} Er was niet zoals tegenwoordig een groot gemeentehuis met veel kamers en ambtenaren die zich allemaal voor een kleine burgemeester houden; ook van een juiste scheiding van demokratische bevoegdheden was in Dekkers tijd nog geen sprake. De toenmalige burgemeester Werner kon met zijn betrekking nog het ambt van provinciebestuurder verenigen. Zo eenvoudig lagen de verhoudingen nog rond 1880. De bedrijvigheid van Ingelheim was in die tijd nog in een beginstadium. Voortgezet onderwijs was er niet. Met de betere kringen van Ingelheim, de familie Von Erlangen en Von Krieken zocht Dekker geen kontakt. Ook met zijn tijdgenoot in Ingelheim, de belangrijke geoloog en onderzoeker van de aardlagen in het Mainzer bekken, de onderwijzer August Grosz (die in N. Ingelheim begraven ligt met een deel van zijn stenenverzameling rondom zijn zerk) onderhield Dekker geen relatie. Zo beperkte Dekkers omgeving zich tot het parcours van de vroegere Obergasse (Bovenweg) die van het hoogste deel van het marktplein naar de ‘Helling’ loopt. In dit gebied moeten de mensen gezocht worden met wie Dekker omging. Met het verst van het dorp gelegen pand, dat van Johann Möser, (tegenwoordig van Gutsche) ontstonden tamelijk nauwe banden. Hier werden melk, eieren, boter en andere levensbehoeften ingeslagen. Er waren in Dekkers tijd natuurlijk geen groentewinkels of warenhuizen. De zoon van Möser, Heinrich, een vrolijke dragonder, voelde zich tot de kleine Wouter Dekker aangetrokken. Door hem werd hij meegenomen naar de wijnoogst, op het paard gezet enzovoort! Dekker heeft het in een van zijn brieven over deze kontakten. Tot Dekkers vertrouwelingen behoorde ook de zadelmaker en stoffeerder P.A. Hilgert, een verstandige man met een nuchtere kijk op de wereld (de vader van de waard van de Ronde Hoek) die al gauw als werknemer in de arm was genomen voor Dekkers villa. Terecht had Dekker groot vertrouwen in Hilgert gekregen en deze werd als raadgever door hem hoog aangeslagen. Zo had Hilgert hem een huisknecht Michael Baumgärtner bezorgd (die later naar Amerika ging waar hij ook gestorven is), iemand over wie Dekker heel tevreden was. Volgens mijn agenda was ik met Kerstmis 1905 in Ingelheim en bevond mij op maandag 25 december toevallig in de herberg tegelijk met de heer Hilgert. Ons gesprek ging ook over Dekker - Multatuli. Hilgert vertelde me ongeveer woordelijk: ‘Ik kwam heel dikwijls bij Dekker thuis en werd voor de afgelegen wonende en ter plaatse onbekende, maar ook nog tot afzondering geneigde schrijver heel gauw een gewaardeerde raadgever, om wiens oordeel hij veel gaf. Zo bezorgde ik hem een trouwe huisbediende Michael Baumgärtner, die vele jaren bij hem werkte en zeker tot zijn tevredenheid. Dekker was over mijn keus zeer te spreken en uitte dat op een dag met de woorden: ‘Deze man werkt niet omdat hij moet, maar omdat hij wil. Als hij alleen maar werkte omdat het moet, zou ik hem niet kunnen gebruiken.’ {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} Met het stadsbestuur dat ook ging over de plaatselijke politie kon Dekker het slecht vinden. De eenzame ligging van zijn huis dwong hem een grote hond op zijn erf te houden die onwelkome bezoekers tegenhield. Naar mijn herinnering werd die reuzehond ‘Wedrock’ genoemd wat wel een hollands woord zal zijn, maar ik ken er de betekenis niet van. Om een of andere reden kreeg Dekker voor die hond een bekeuring van twintig mark. Deze strafvervolging bracht Dekker ertoe bij iedere gelegenheid die zich voordeed een beroep te doen op de voorzorgen en de beschermingsplicht van het stadsbestuur of de politie. Zijn uitgangspunt was: als ik mezelf niet mag beschermen, dan moet de overheid mij beschermen! Als het huis van Dekker door zigeuners werd belaagd, wat vaak voorkwam, eiste hij politiebescherming. Zijn brave huisbediende Michael Baumgärtner werd er op uitgestuurd en wel naar het kantoor van de burgemeester die van de weeromstuit - zeer tot zijn ergernis - agent Wilhelm Saalwächter erop af stuurde om de oorzaak van het bijstandsverzoek nader te onderzoeken. Hoe onbetekenend de aanleiding ook was: met opzet en uit principe herinnerde Dekker het gezag aan zijn plicht hem te beschermen. Onwillekeurig denkt men dan aan zijn in Indonesië in de praktijk gebrachte opvattingen van gezagsuitoefening die hem daar zijn schitterende positie hebben gekost. Tot de mensen die bij Dekker thuis kwamen behoorde ook mijn catechismusleraar Büttner die Dekkers pleegzoon - even oud als ik - les gaf, vooral in het duits. Van ongeveer 1885 nam Wouter ook deel aan onze catechisatieles. Daar was een meningsverschil met schoolhoofd Walther als voorzitter van het schoolbestuur aan vooraf gegaan. Als ik het wel heb, probeerde Dekker onder die godsdienstlessen uit te komen, maar vergeefs. Als ik me goed herinner bevatten Dekkers brieven passages over de lessen van Büttner en over de ruzies met het schoolbestuur. Door toedoen van Wouter Dekker kwam ik ook bij hen thuis, maar natuurlijk zonder door te dringen tot zijn werkkamer. Ik stelde meer belang in de diepe put in de tuin en in de broedmachine. Van die put had mijn vader me al verteld. Het perceel, waarop de villa Multatuli staat, was vroeger in het bezit van mijn voorvader Andreas Hartkopf (1791-1874) die het aan de eerste gebruiker, een of andere Glöckle, als akkerland verkocht had. Toen bevond die put zich al op dat stuk grond. Er lag een platte deksteen overheen. Toen mijn vader voor zijn grootvader dat veld ploegde moest hij telkens de ploeg optillen met het oog op die putdeksel. Ook Dekker stelde veel belang in die put en hij heeft het er in zijn brieven uitvoerig over. De bron hoorde bij de kruiskapel, en daar komt de tegenwoordige naam ‘Op de Kruiskerk’ vandaan. De stichting daarvan is op grond van mijn latere naspeuringen terug te voeren op de zogenaamde ‘Aackertocht’, ook wel ‘Hongaarse bedevaart’, die om de zeven jaar plaats vond en een grote gebeurtenis was voor Ingelheim in de tijd voor de Hervorming. {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} Dekker was ook erg gesteld op de strook langs de weg waar de obelisk stond, midden in een open plek tussen bomen en struiken. Hier zat hij in de zomer in een licht-grijs linnen pak, in de verte te kijken en liet zijn gedachten de vrije loop. Maar later in het jaar, als de wind over de stoppels blies, liet hij voor Wouter vliegers op. En wat voor vormen van vliegers kende hij? Ronde, vierkante en stervormige vliegers gingen voor Wouter de lucht in. De kinderen van de Bovenweg, waar ik bij hoorde, keken daar graag bij toe. Ik herinner me nog goed hoe Dekker met het vliegertouw liep om de vlieger hoogte te laten krijgen. Dit gebeurde op de akker die zich naar het Westen uitstrekt, langs de straatweg ligt en bij het huis hoort. Wie Dekkers Max Havelaar leest, zal daar ook over de vliegers van de Indonesiërs lezen en daarin een verklaring vinden voor Dekkers plezier in het vliegeren. Laat ik hier nog een voorval vertellen dat ik van mijnheer Hilgert te horen kreeg. Bij de genoemde obelisk zat op een dag een kleermakersleerling zijn gescheurde jas te herstellen. Dekker kwam er op af en keek met plezier naar het werk van de jongen. Om hem wat op te vrolijken gaf Dekker hem een geldstuk. Zo leeft Dekker in de herinnering van een paar Ingelheimers voort! Op 19 februari 1887 is hij gestorven. In Gotha werd hij gecremeerd omdat in Hessen de lijkverbranding nog niet was toegestaan. Naar mijn herinnering stond er in de Rheinhessische Beobachter in Ober-Ingelheim een berichtje over. Of er zoals gewoonlijk in de krant ook een nekrologie stond weet ik niet. Het zou nuttig zijn daar de jaargang 1887 eens op na te kijken. Ook het archief van de Evangelische Parochie zou nagekeken moeten worden om naar de korrespondentie tussen Dekker en Kerkeraadslid Walther te zoeken. Vermoedelijk werd er over de cathechisatielessen van de kleine Wouter destijds niet alleen gepraat maar ook gekorrespondeerd. Algauw na Dekkers dood vertrok de weduwe D. met Wouter uit Ingelheim. Op een dag vroeg in de zomer zag ik mevrouw D, in een dichte sluier gewikkeld met Wouter naar het station gaan. We kwamen elkaar tegen even buiten het huidige boerenbedrijf van Göbl. Sindsdien heb ik mijn speelmakkertje niet meer gezien. Naar ik hoorde moet Wouter in de eerste wereldoorlog in Duitsland geweest zijn en in die tijd mevrouw Anna Schönherr-Möser bezocht hebben of tegengekomen zijn. Wouter schijnt naar de nederlandse koloniën te zijn vertrokken. Het zou zinvol zijn, eens bij mevrouw Anna Schönherr, die hopelijk nog in Ingelheim woont, te informeren. A. Saalwächter Meubelmaker Sinning Multatuli zou bij de wagenmaker in I. naar eigen ontwerp een kar hebben laten maken. Die moest vier wielen hebben, een zitbankje achterop en afneembare zijwanden. Daar konden als trekdieren twee Sint Bernardachtige honden voor gespannen worden. Met dit wagentje moest zijn bediende, een inwoner van Ingelheim, iedere dag naar het plaatsje, voor de post en voor het inkopen van {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} levensmiddelen. M. praatte graag met werklieden, de oude Hilgert en B. die voor hem gewerkt hadden. Ook Sinnings vader maakte dingen voor M., sinds 1882 als zelfstandige meubelmaker. Toen is het huis verkocht en er is door een zekere kapitein Mayer het torentje en het balkon aangebouwd. Die heeft echter nooit betaald en hoge kosten op het huis maakten dat het lange tijd niet verkoopbaar was, zodat de gemeente er voor opdraaide. Zadelmaker Hilgert Hij vertelt dat hij als jongen veel met de kleine zoon Wouter heeft gespeeld, en dikwijls daarboven is geweest. Zondags werden de kinderen dikwijls uitgenodigd om te blijven eten. M. praatte dan veel, graag en vriendelijk met ze. Hij was heel mager, bleek en ongezond en maakte een zwakke en ziekelijke indruk. H. heeft nog boeken van hem gekregen die hem echter door kenners afhandig zijn gemaakt; maar hij heeft nog een boek met liederen van mevrouw Dekker. 1. Wedrock: de hond was door Wouter om zijn lichte vacht ‘Witrok’ genoemd. [23 mei 1881 Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven] Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(5/6) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim Maandag ochtend Beste VD Hoeven! Eerst saterdag middag ben ik in myn huis getrokken. Tot dien tyd toe hadden we by een tuinbaas gelogeerd. Goddank, eindelyk een verblyf waarin ik denk te sterven. Dit is geen melancholiekery, maar 'n pret, want ‘sterven’ beteekent hier: niet weer verhuizen! Altyd als God blieft, 't Zal hem nu eindelyk blieven, hoop ik, nadat hy me lang genoeg heen en weer geschud heeft. Te N. Ingelheim aankomende was ik heel onwel. Doch nu al weer opgeknapt. Onze nieuwe woning bevalt me best. Alleen wat heel ver van 't dorp. (post, station &c.) Overigens heerlyk rustig en landelyk. - Op Uw vraag is 't korte antwoord Made Bassani née DouwesDekker Padoue {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat uitvoeriger 't volgende. Uw aan haar te richten vraag begryp ik best, en ik denk dat zy wel in staat wezen zal U daarop te antwoorden².. Doch ik raad U er te laten invloeien dat zyzelf wat zou kunnen leveren. Dit is waar. Zy moet goed kunnen schilderen. Daarvan echter heb ik niets gezien. Maar wèl weet ik dat haar teekeningen zeer schoon zyn, ja, wat uitvoering betreft, m.i. buitengewoon. Alleen weet ik niet of ze ‘ideen’ heeft. Dit ‘niet weten’ beteekent geen ontkennen, o neen. Ik weet het niet. Misschien is dit wèl 't geval. Haar uitvoering is prachtig. Geef haar dus in den mond, iets te leveren, als U dat schikt. En voeg er als ter-loops by, dat ge meent kans te zien stukken van haar: geteekend ‘Nonni DD’ in Holland te kunnen plaatsen. Juist dat merk zou misschien de aandacht er op doen vestigen in uw en haar belang. Wees hartelyk gegroet, ook Juff. M.¹. van uw liefhebbenden DD 2. Van der Hoeven dreef handel niet alleen in boeken en kantoorartikelen, maar ook in kunst en wilde wellicht informeren naar de mogelijkheid van aankoop in Italië. 1. Mej. M.: M.C. Meyer, die op 11 augustus 1881 Van der Hoevens tweede vrouw zou worden. [24 mei 1881 Brief van Multatuli en Mimi aan C. Merens-Hamminck Schepel] 24 mei 1981 Brief van Multatuli en Mimi aan mevr. C. Merens-Hamminck Schepel. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (N.L.M.D. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Nieder-Ingelheim, 24 mei 81 lieve beste Chris! Zoo-even ontvingen wy (dat heet Mies, maar dat is 't zelfde) je brief. Terwyl Mies hem openmaakte, zei ik: wèl, wèl, ik ben benieuwd wanneer ze komt! En zie, je deelt ons mee dat je niet komt! Of, beter gezegd, dat het niet waarschynlyk is, want ik kan maar niet gelooven dat er niets aan te doen zou zyn! Je vraagt aan Mimi of ze je brief niet seurig heeft gevonden? Nee, waarachtig niet, lieve Chris. Wees dáár gerust op. Integendeel, schryf altyd zoo precies naar je stemming. Dat ik je antwoord inplaats van Mies heeft tot reden dat ik 'n tafel {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} heb met schryfmogelykheid, en zy nog altyd niet. Verbeelje, eerst saterdag middag zyn wy in onze nieuwe woning getrokken. Het dagelyks heen en weerloopen om te kyken hoe 't vorderde (òf 't vorderde) verveelde ons, en Mies heeft het doorgezet om onzen tuinbaas (waar we 't overigens niet slecht hadden) adieu te zeggen. Maar klaar is 't huis nog niet. Voldoende gereed waren slaapkamer, keuken en myn kamer. De rest nog altyd niet. En er is nog allerlei te doen. De behanger wacht op de verver, de verver op den man die den (porceleinen) kachel zet (ik mag wel zeggen: bouwt, want het is 'n gevaarte!) - Over 't geheel is ons huis allerliefst. Dat we ons ergeren over veel byzonderheden die slordig gemaakt zyn, spreekt vanzelf. Daar moet men z'n hart aftrekken. Om dat te vermyden hadden we ons 10 maanden lang tot slaven moeten maken van dagelyksch toezicht. Nog eens, 't geheel is zeer lief en logeabel. Och, daar kom ik nu opeens op 't ware punt van je brief. Het zou ons zoo smarten als je niet kwam. Mies kan getuigen dat ik er me veel van had voorgesteld. En ik blyf er by, dat ik nog niet kan gelooven dat het niet gebeuren zou. Om nu van jou niet te spreken, 't zou ook voor Merens zelf goed wezen eens in 'n andere omgeving te komen. Een mensch versuft als-i niet eens uitvliegt. 't Zou zonde en jammer wezen als je niet kwam. - Mies heeft het erg druk. Als zyzelf nu alles doen kon, zou 't gauw klaar zyn, maar we hangen van teuterige werkluî¹. af. Nu, ik heb niet te klagen, want myn kamer is in orde. Zeg nog eens aan Merens dat jelui heel welkom wezen zult, en dat hy toch eens goed alles moet overleggen om 't mogelyk te maken. Kan ik er iets aan doen? Zeg 't dan maar. Wil ik hem 'n brief schryven? Voor je gezondheid zou 't zeker goed zyn. Ons huis staat hooger dan dat te Geisenheim, en aan den anderen kant van den Ryn, zoodat we 't uitzicht hebben òp den zgn. Rheingau waarin Geisenheim lag. Het uitzicht uit onze slaapkamer lykt wel 'n vergezicht op 'n theater. We zien in de verte links het Dankmal te Rudesheim en in den Ryn den Mausethurm by Bingen en rechts de Platte te Wiesbaden. Dat is 'n heele lengte die als 'n boog voor ons ligt. We zouden 't zoo jammer vinden, als jelui niet eens kwam kyken. - {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} Je vraagt naar die parisiennes².? Och, we hebben er zes te Amsterdam besteld, op de maat, en van dezelfde kleur van streep. En, - we hebben er spyt van, want wèl beschouwd zyn ze by openslaande vensters minder praktisch. Zoo zyn er, wat de huiselyke inrichting aangaat, nòg 'n paar dingen die we liever wilden overdoen, maar - als alles naar den zin was, zou 'n mensch niet naar den hemel verlangen. En dat moet-i toch! - Dat (onverwacht?) vertrek van Betsy uit Delft begrypen we niet. Ook niet dat ze je haar adres niet gaf. Hoe drommel is ze afgekomen van Utrecht? Haar adres te Amsterdam (dat heet van haar woning) is: Singel by de torensluis Ze zal er toch wel voor gezorgd hebben dat de daar bezorgde brn. haar geworden. - Nu, beste meid, doe watje kan. Och, 'n vrouw met mooie taille kan zoo makkelyk 'n manmensch verleiden! Maar dit weet je zeker by ervaring, of liever door 't van anderen gehoord te hebben. Dag meid, houd je goed met man en kroost. Groet ze allemaal en bid de goden dat de wind wat ophoudt. Het waait hier als 'n gek. Dat beste Chris Dek ik³. vind juist je zoo erg prettig brieven schryft, men heeft er wat aan. Beste zusje. Je ziet van den man dat we heel bly waren met je eindelyken brief. Jammer dat je ‘kom’kwestie zoo slecht staat! Het zou me zoo spyten als jelui niet kon. Van de Polen, naar⁴.. Zeg kindje, Bé had me vroeger geschreven dat haar adres in Amst. is: Singel by de torensluis, ik meen nummer 96. maar heb haar brief niet hier om na te slaan. Het zal ook zonder nummer wel terecht komen. Ik heb 't erg druk met een nieuwe meid, 'n erg lief gezicht die op jou lykt zegt dek en een bursche⁵.. ‘knecht’ is te voornaam maar enfin een duivelstoejager. en het huis vol werkvolk en ik nog niet op orde. maar anders heerlyk! ik wou zoo dol graag je kwam. dat wil zeggen voor my. voor jou is 't hier wel wat stil. Niets wereldsch. 1. werkluî: oorspr. stond er arbei (....) 2. parisiennes: rolgordijntjes van zijden stof met stipjes. 3. Vanaf deze zin is Mimi aan het woord. 4. Van de Polen, naar: korte uitdrukking voor ‘wat naar dat bericht over onze zuster Frédérique en haar man Pool’ 5. bursche: eigenlijk: knaap, jongen (du.) [4 juni 1881 Briefkaart van T.H. de Beer aan Multatuli] 4 juni 1881 Briefkaart van T.H. de Beer aan Multatuli. Met poststempel Amsterdam [4] Jun 81 en geadresseerd aan Weled. Heer den Heere Ed. Douwes Dekker, Nieder Ingelheim a/R. (M.M.) De tekst van deze briefkaart is, op de datum na, geheel gedrukt. Otto Spamer's 83, P.C. Hooftstraat, Illustrirtes Konversations-Lexikon Amsterdam, den 4 Juni 1881 der Gegenwart. Afdeeling: Nederland. P.P. Houd mij ten goede, zoo ik de vrijheid neem, u beleefdelijk om eenig antwoord op mijn laatste schrijven te verzoeken. Ik wacht op de gevraagde inlichtingen en de drukker moet eerstdaags in 't bezit van 't bedoelde Artikel zijn. De eer van Nederland maakt 't dringend wenschelijk, dat we ons allen eenige moeite getroosten om onze groote mannen in 't buitenland beter te doen kennen, dan ze zelfs nu reeds waren. Verschoon deze dringende uitnoodiging in 't belang der zaak en geloof me UEd. Dw. Dienaar, Taco H. de Beer. {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 juni 1881 Briefkaart van T.H. de Beer aan Multatuli] 4 juni 1881 Briefkaart van T.H. de Beer aan Multatuli. Met poststempel Amsterdam 4 Jun 81 en geadresseerd aan den Weled. Heer Ed. Douwes Dekker, te Nieder Ingelheim a/R. (M.M.) Met gedrukt kopje 83. P.C. Hooftstraat. Amsterdam, den 4 Juni 1881 Hooggeachte Heer, Houd me ten goede, zoo ik U mijn verzoek herhaal; - uwe levensschets en uw portret mogen in Spamer's Lexicon niet ontbreken en ongaarne zou ik mij later van onjuistheden zien beschuldigen. Daar de drukker wacht zou ik (hoewel zeer ongaarne) moeten overgaan tot het schryven van eene levensschets naar gegevens, waarvan ik onmogelijk de geheele waarde kan beoordeelen. Moge me nog eenig antwoord worden gezonden. Met ware hoogachting en aanbeveling UWDW. Taco H. de Beer {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 juni 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 7 juni 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(⅔) beschreven. (M.M.) Met envelop, waarop poststempels Nieder-Ingelheim 7 6 en Veendam 8 Jun 81 en de adressering WED Heer D.R. Mansholt Meeden prov. Groningen Holland. Nieder Ingelheim 7 Juni 81 beste Mansholt! Hartelyk dank voor Tandem - dat me evenwel naar aanleiding van 'n paar zinsneden uit Uwen brief bezwaart. Die zaak is anders geloopen dan ik gedacht had, niet wat U betreft, maar over 't geheel. Wanneer ze zich over zeer veel personen had uitgebreid zou ze makkelyker te dragen geweest zyn. Voor de bydragers, meent ge? Natuurlyk! Maar niet juist dit wilde ik zeggen, daar 't vanzelf spreekt. Neen, ik bedoel: voor my. Een algemeene yver om my¹. te pensioneeren (in-plaats van de Regeering, die 't 1o volgens de reglementen niet doen mag, en van wie ik ook, 2o geen onderstand in die vorm zou aannemen) had me vereerend toegeschenen. Gebrek aan uitbreiding echter maakt de zaak drukkend. Meen niet dat ik hier met: ‘uitbreiding’ op verhooging van bydragen doel. Juist andersom. Lage bydragen doch aangebracht door 'n grooter aantal ‘geestverwanten’ zouden my aangenamer zyn. Dat grooter aantal ‘geestverwanten’ was my dan ook voorgespiegeld. De gewone term luidde dan ook, als ik my beklaagde². over gebrek aan belangstelling: je vergist je! Duizenden en duizenden in den lande wenschen niets liever dan je blyk te geven van sympathie. Ze weten maar niet hoe ze 't moeten aanleggen.’ {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} Heel eindelyk, na zulke betuigingen 100 maal ongeloovig te hebben aangehoord, zeide ik: ‘welnu, pensioneert me dan!’ Daarin lag dan tevens een praktische manifestatie tegenover 't officieel welvaren van honderden Slymeringen en Van Twisten die, hun plicht niet hebbende gedaan, reglementair behoorlyk gepensioneerd zyn. Ja, t zou 'n demonstratie vóór Recht tegenover de geschreven wet geweest zyn. De ‘duizenden’ nu die daartoe (volgens myn zegslieden) zouden genegen geweest zyn, bepalen zich tot zeer enkelen, tot vyf sectiehoofden die, denk ik, 'n twintig- of dertigtal bydragers vertegenwoordigen. ‘'t Zou zich als 'n loopend vuurtje verspreiden’ dacht men! Inplaats van verspreiding, dooft het vuurtje uit. Nog eens, beste Mansholt, ik spreek niet over 't bedrag. Integendeel. Dat drukt my, als van ieder der sectiehoofden te hoog. Ik kan berekenen (uit het niet toenemen en zelfs afvallen van leden) dat de geestdrift niet sterk is, en moet nu vreezen dat ook de nog niet afgevallenen 't niet gaarne doen. In dat geval tornen de sectiehoofden op voor de onaangename taak om òf my te moeten meedeelen dàt de zaak beroerd gaat, òf misschien zèlf meer bytedragen dan hun schikt. De heele zaak is me zeer verdrietig! Slechts 'n schitterende uitslag had haar gewettigd, (geadeld, had ik byna gezegd) - Het doet my erg leed dat er zooveel bezwaren zyn tegen Uw komst te N. Ingelheim! Ik had er my een feest van gemaakt met U samen te zyn in een niet-voordraag periode, want in zulke dagen ben ik mezelf nièt. Ik was dan ook uitgeput en ungeniessbar³. door zenuwachtigheid thuis gekomen. Het duurde weken voor ik wat opknapte. Veel was 't niet want telkens gebeurden er - neen, gebeuren is 't woord niet! - telkens drongen zich weer andere dingen op den voorgrond die my aangrepen. En 't aangename bleef en blyft uit. Nu weer uw niet-komen! Maar ik erken dat dit geen hoofdzaak is. Erger pakt my de korrektie van den Havelaar aan. Dat boek maakt zoo'n opgang, godbeter't! Zoo zegt de tegenwoordige uitgever die telkens op spoed aandringt omdat er zoo op den nieuwen druk gewacht wordt! Wat my dat korrigeeren van den Havelaar kost, kan ik niet uitdrukken! En die ‘opgang!’ In verband met byna alles wat ik sedert het schryven in 59 ondervond en zag gebeuren is die ‘opgang’ 'n {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} ware bespotting! Waar zyn toch de menschen die de duizenden exemplaren der vorige uitgaven kochten? Stroomen ze toe, om lid van Tandem te worden? Dat doen ze niet! - Uw klachten over den toestand van den landbouw doen me treurig aan. Ook hier klaagt ieder, doch misschien met minder grond omdat er niet zoo als in Holland zulke enorme pryzen voor land besteed zyn. Tot myn verwondering zag ik onlangs dat in Holland (of in zekere streken?) de pryzen weer ryzende waren. Nu weet ik wel dat dit niet alléén afhangt van vermoedelyke produktie (de meer of minder gelegenheid om z'n geld elders voordeelig te plaatsen werkt ook mee) maar in-verband met de slechte oogsten (of lage pryzen voor produkten) komt het me toch vreemd voor. Ook vat ik dat samengaan van lager prys en middelmatige produktie niet, tenzy door invoer. (byv. uit Amerika) Maar ook daarmee is niet alles gezegd. Om ingevoerd produkt te betalen, moet er toch waarde geproduceerd zyn. Wordt dat verschil alleen door koloniaal produkt gedragen? (Voor 'n jaar of drie kwam m'n vrouws broêr uit Japan. Hy zocht ‘iets’ en had 'n beetje geld. Ik raadde hem aan zich te vestigen in 'n bloemryke streek en: bloemen naar Londen te zenden op groote schaal.’ Nooit had ik daarvan iets vernomen, maar ik berekende dat het goed zou gaan. Hij vond het denkbeeld te vreemd, of 't objekt te nietig, of hy was te graag - hoe 't zy er kwam niets van. Onlangs las ik dat er uit de omstreken van Haarlem dagelyks 6 a 700 manden bloemen naar Londen gaan! Ik heb nog iets van dien aard in gedachten, en als ge niet gebonden waart aan Uw eigen zaak (doch misschien hindert dat niet) zou ik 't U zeggen. Neen, nu reeds. Kalfsvleesch in ys naar Parys en Berlyn. Maar de zaak moet in-eens in't groot worden opgezet zoodat niet iedereen terstond kan konkurreeren. Twintig agentschappen in beide steden. Stipte organisatie van 't vervoer. Vaste kontrakten met spoor en boot direktien. Groote uitgaaf voor annonces. (het hollandsche kalfsvleesch moet als 'n geheel nieuw artikel worden bekend gemaakt, wat het dan ook voor Berlyners en Paryzenaars werkelijk is. {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} Of de zaak even goed uit Harlingen als over Ymuiden, zou kunnen worden gedreven, weet ik niet. Ook niet of Oostfriesland in aanmerking zou kunnen komen voor de levering. Zeker wèl. Maar hoe is de kommunikatie met Londen? De zaak is belangryk genoeg om er groot kapitaal in te steken waartoe dan waarschynlyk een maatschappy met aandeelen noodig wezen zou. (Eigen booten!) - Ook hier heeft de Noord-Oostwind erg geheerscht. Sedert 'n paar dagen NW. & West, met 'n beetje regen, maar niet genoeg. - Ook ik stel Börne⁴. hoog. Meer geest dan Göthe & Schiller? Precies! En minder: auteur- of schryverachtig. Boven Heine heeft hy 't voordeel dat-i niet met (nagemaakte?) sentimenteeligheid tändelt⁵.. Hy is minder jongensachtig-ondeugend, ernstiger in zyn spot. En... om dit alles wordt hy door velen lager gesteld. (Ik stel Heine volstrekt niet laag, o neen! Toch beweer ik dat weinig schryvers van naam zoo makkelyk natebootsen zyn. Dit bewyst dat z'n hoofd-eigenschap meer in methode, in manier, bestaat dan in hoedanigheden van hoofd en hart, die niet zoo makkelyk natebootsen zyn.) Wel zeker, kerel, neem van my wat ge wilt en handel er mee naar verkiezing. - Ik hoop, maar ben niet zeker, dat ik die vervloekte voordrachten zal kunnen missen. Nu, daarover hoef ik nog niet te denken. Elke dag heeft genoeg aan z'n eigen kwaad⁶., (byv. korrektie van Havelaar!) - Ons huis is aardig, of wordt gaandeweg aardig. Is 't nog niet klaar, vraagt ge? Och, soms blyven Maurer⁷. en schilders dagen weg, en dan komt er ten laatste één man. De tuin ligt nog altyd half overhoop. We hebben allerlei grieven tegen de nieuwe woning, maar 't geheel is veel mooier dan ik ooit zou verlangd of verwacht hebben. En dat ge nu niet met uw vrouw komt kyken. Dat is byna 'n misdaad. En Wiepke naar Duitschland, zonder in de buurt te komen? Ik heb dat Liebenstein⁸. op de kaart opgezocht, en erken dat het vry dwarsuit ligt. Dat spyt me wel. Ik had haar zoo graag by ons gezien. Mocht het haar en haar vriendinnetje nog schikken, 'tzy den weg over Mainz te nemen (wat 'n omweg wezen zou, dit is {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} waar) 'tzy uit Thuringen 'n uitstap hierheen te maken, zy zullen hartelyk welkom zyn. Mocht Wiepke in 't laatste geval wensen dat ik haar te gemoet reisde, laat ze my dan maar schryven. Ik zal 't gaarne doen. - Ik heb den laatsten tyd veel op werklieden gelet, en m'n opmerkingen in verband gebracht met de socialistische eischen. Welnu, m'n slotsommen luiden niet gunstig voor de beweging! Ze werken (hier althans) onbeschryfelyk slecht. Van karakter is de bevolking hier goed, goedig, zachtzinnig of... apathiek!⁹. Telkens herinneren ze my aan Javanen. Hun onverschilligheid en gebrek aan konscientie ten aanzien van 't geleverde is waarlyk stuitend. Geen hunner verstaat z'n vak. Nu weet ik wel dat Ingelheim (een dorp!) geen maatstaf is voor 't geheel, maar ook te Wiesbaden 'n ‘WELT kurstadt’) maakte ik dezelfde opmerking. Ik geloof dat weinig keizers, koningen, ministers, kapitalisten, fabriekchefs of werkgevers zoo slordig zyn in't nakomen hunner verplichtingen als de eigenlyke arbeiders. Het gebruiken van paslood en winkelhaak schynt hun 'n malle weelde, en 't verbaast me dat hier niet meer inbrekende dieven zyn, want wat 'n Ingelheimsch werkman ‘sluiting’ van deuren en vensters noemt, is kurieus. Maar 't zachtgemüthliche¹⁰. van de menschen moet ik pryzen. - Nu beste Mansholt, bedenk nog eens of ge niet komen kunt, en zend zoo mogelyk Wiepke met haar kameraadje. Is de wond aan haar been genezen? Groet Uw lieve vrouw en Hendrika en geloof my Uw vriend DD Gister zagen wy een heer die op U geleek, en ik heb hem aan m'n vrouw gewezen. Ook hy had iets van 'n puritein. 1. om my: oorspr. gevolgd door in-plaats van de Regeering. 2. my beklaagde: oorspr. stond er klaagde. 3. ungeniessbar: uit mijn humeur (in duitse schrijfletters) (du.) 4. Börne: Ludwig Börne (pseudoniem van Löb Baruch) (1786-1837), duits satirisch schrijver, journalist en filosoof. 5. tändelt: meedoen aan (du.) 6. Elken dag enz.: toespeling op Mattheus 6:34 7. Maurer: metselaars (du.) 8. Liebenstein: klein kuuroord, ten noorden van Schweinfurt op de vroegere grens van BRD en DDR. 9. apathiek: lusteloos, traag, onverschillig. 10. gemüt(h)lich: gemoedelijk (du.) [8 juni 1881 Brief van Multatuli aan T.H. de Beer 8 juni 1881 Brief van Multatuli aan T.H. de Beer. Drie dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-11 en 12(¼) beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie (M.M.) {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 8 Juni 1881 Geachte Heer De Beer! Vergeef me dat ik U zoo lang liet wachten op antwoord. Ik zat by 't ontvangen van Uw eersten brief (10 Mei!) in gekke beslommeringen. O.a. woonde ik niet. En ik legde Uw circulaire terzy - in groot gezelschap, helaas! ‘Onder de eigenaardigheden die dezen schryver kenmerken, behoort in de eerste plaats dat-i zoo'n vervloekten hekel heeft aan schryvery!’ Zie daar, waarde verzamelaar van auteuriana, reeds één byzonderheid. Overigens ben ik gekomen den 2n Maart 1820. Myn ouders waren welvarend en godsdienstig, maar zeer eerlyk. Van die drie voorvaderlyke hoedanigheden is slechts de laatste op my overgegaan. Op myn 8e jaar reeds maakte ik verzen, die welwillende toehoorders in verrukking brachten. Myn verstandelyke vermogens waren dan ook zeer zwak, zoodat er altyd boodschapjes naar den onderwyzer werden gezonden om 't asjeblieft den jongenheer niet kwalyk te nemen dat-i z'n les niet kende, ‘t Kind had waarlyk z'n best gedaan, maar kon met den besten wil niet leeren.’ Dat is nòg zoo. Niemand heeft besef van de zwakheid myner hersenen. Wat anderen terstond begrypen, kost my weken, maanden, jaren, nadenkens. Veel dingen zelfs die overal intellektueele compaseux¹. zyn, leer ik nooit. Dit geef ik U niet als sarkasme. 't Is eenvoudig-waar. Myn grootste (eenige?) verdienste is de dappere worsteling tegen dien hersenfout. Ik kon en kan dien afmattenden stryd slechts volhouden door veel onthouding, liever: door my te onthouden van veel. ‘Multatulit, fecitque puer, sudavit & alsit’².... o ja, maar vooral: ‘abstinuit Venere et Baccho’³.. Ik bezocht scholen die voor zeer goed doorgingen, maar waar ik weinig leerde. 1o omdat ze niet deugden, 2o en voornamelyk, omdat ik zoo speelsch was. Toch was ik ook in spelen niet sterk. Eens zag ik een jongen op de straat een priktol ‘zetten’ die hy, zonder 't ding⁴. den grond te laten raken, op de hand ving. Dat wilde ik nadoen, en zie... ik kan 't nòg niet! Maar leeren zàl ik 't. Er is kans op oefeningstyd. Het huis dat ik thans bewoon, moet zeer gezond zyn: daarin is nog nooit iemand gestorven. Die manipulatie met een priktol heet (naar ik in 1830 vernam) ‘scharmaaien’ en evenmin als ik de kunst kan uitvoeren, begryp ik den oorsprong van dát woord. Maar ook dàt zal ik vinden. Want ik {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} houd veel van etymologie, en geef nooit 'n plan op. Mn voorvaderen⁵. waren Friezen. Ook wiskunde alzoo trekt me aan, en ik zou er grootsch op wezen als ik bewyzen kon dat de logarithmen - Douwes onder m'n voorouders behoorde. Maar alle bewyzen van adeldom myner familie zyn verloren gegaan. Ik heb dus de moeite moeten nemen m'n eigen stamvader te zyn. Even 18 jaar oud, vertrok ik naar Batavia. Van Vloten schynt het beter te weten, en nà of naar hem, De Keyzer¹⁷. in z'n dikke bloemlezing. Durft gy Van Vloten tegenspreken? Ik niet. Hy scheldt zoo, en na de zwakte myner verstandelyke vermogens, is afkeer van vuiligheid een myner meest kenmerkende eigenschappen. Tot die eigenschappen behoort ook dat ik dichter ben, en alle verzenmakery naar de kinderkamer wil verbannen zien. Korte extemporeetjes⁶., deviezen voor ulevellen, albumversjes en soms 'n epigram, kunnen misschien nu-en-dan gedoogd worden. Voor ten Cate e.d. eisch ik levenslang cellulair, of 'n hofcharge⁷.. Een professoraat in de Letteren is ook goed. Lieve god, wat moet ik nog meer zeggen? Wat behoort er eigenlyk in zoo'n Konversations lexikon onder 't hoofdbestuur van de firma Spamer? Om my te oriënteeren, sla ik De Keyzer op, in voce⁸.: ‘Cremer.’ Er blykt dat die zeer gevierde schryver zelf de inlichtingen heeft gesuppediteerd⁹.. O, mnheer de Beer, ik ben bureauman geweest! ‘Gesuppediteerd’ m'nheer? Burgerlyk gesproken, Cremer zelf leverde aan De Keizer al 't luisterryke nieuws dat noodig schynt om den lezer zyner novellen behoorlyk te doordringen van eerbied voor iemand die oâ voor aa zeggen kan. Na de mirobolante¹⁰. mededeelingen van den Heer Cremer, durf ik waarachtig met myn curriculum vitae niet voor den dag komen. Wat al aanzienlykhedens! Een grootvader die Litt. Doctor en Rector was! Ik weet niet eens of ik 'n grootvader gehad heb! ‘Van z'n 10e tot 15e jaar op 'n kostschool.’ Na m'n 12e jaar heeft de fransche M'sieur¹². me niet meer gezien. Ja toch, eens of tweemaal, in '53. Er staat iets van in m'n Ideën. Maar geleerd heb ik toen weinig anders dan dat er van den man weinig te leeren viel. Die m'nheer Roodhuyzen te Oosterbeek moet 'n àndere kerel geweest zyn, hy die nu auspiciis Cremeri et Keyzeri¹¹. vereeuwigd wordt. ‘Op 't atelier van den schilder Hendriks, ‘F.H. Hendriks’... alweer {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} 'n vereeuwiging! En ik arme drommel die niet eens in de gelegenheid gesteld werd, scharmaaien te leeren! Wat heb ik te stellen tegenover 't: ‘groot boschryk landschap’ en den ‘eersten roman’ van den heer J.J. Cremer? M'n ‘Bruid daarboven’ is niet boschryk en de schilderyen die ik - neen, liegen wil ik niet, schilderyen heb ik nooit begaan. De meest gepaste ophemeling heeft hare grenzen. ‘Waar hy de letteren (....) beoefende’ Gut, dat heb ik nooit gedaan! Wat zou't ook gegeven hebben? En waartoe, lieve hemel? Juist die autobiografie van den gevierden Cremer levert de meestafschrikkende voorbeelden van de ellende waartoe zoo'n levensrichting leidt. De man die van heele fatsoenlyke afkomst was... Verbeeld U, z'n ouders hadden 'n ‘buitengoed.’ Op dat ‘buitengoed’ - ik kan 't woord niet schryven zonder siddering in m'n binnengoed - op dat ‘Buitengoed’ is Cremer's ‘eerste Overbetuwsche Novelle’ geschreven. Waarde Heer De Beer, zyt ge wel zeker dat de firma Spamer in relatie staat met 'n goede drukkery? O, och en ach, als er eens groot-kapitaalletters mankeerden voor des heeren J.J. Cremer's fatsoenlyke ouders! Buitengoed? Eenmaal, na t ondergaan der europesche beschaving zal de oudheidlievende mongool met weemoed staren op de plek waar Cremer's ‘Wiege mie’... Maak den zin maar uit. Ik ben verdrietig en beschaamd als ik bedenk welke geringe hokjes die Mongool zal te doorsnuffelen hebben om den nageur te rieken van m'n eersten letterkundigen arbeid. Arme Mongool. Arme ik! Neen, o goden, dank voor uw jaloersche gierigheid die my 'n binnenplaatsjen aanwees tot tooneel myner eerste uitspatting! Dank, duizendmaal dank! Weldadig was de afkeer die ge my hebt ingeboezemd van letterkundery, en helderder dan ooit zie ik in, dat... Hier had 'n geloovig V. Merkensche tegenspoednuttige verzuchting¹³. moeten volgen. Maar ik heb er geen lust in. Liever 'n korte aanwyzing hoe 't soms afloopt met lieden die... op n Buitenplaats met ‘Wiege mie’... Cremer is gestorven als officier van den Eikenkroon¹⁴., en - alsof die het verbolgen lot niet genoeg ware! - als ridder van den Nederlandschen Leeuw. Nederland en zyn Regeering - recht- {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} vaardig als de goden zelf - hebben hem behandeld als 'n haagschen hofrekel. Et dire¹⁵. dat er menschen zyn, die niet aan 'n vergeldend god gelooven! 't Is om Wiegemieën te deklameeren van verontwaardiging.- Maar intusschen zit ik nog altyd in den brand met de billyke eischen van de firma Spamer. Niets natuurlyker dan dat heel Duitschland nieuwsgierig is naar de manier hoe ik my ontwikkelde. Maar eilieve, ik heb me in 't geheel niet ontwikkeld. Ziedaar de moeielykheid van 't relaas. En ik sta niet alleen in die meening. Als er in hollandsche tydschriften van letterkundery spraak is, word ik zelden genoemd, een kiesheid die ik op hoogen prys stel, al zy 't dan dat ze by meer verlichten uit minachting voortspruit omdat ik in 't woord ‘avend’ geen o kan verdragen, en schh 'n gekke lettergroep vind. Zyt ge verzekerd dat de firma Spamer uw berichten niet kontroleert? Weet dan dat ik hier te Ingelheim slechts aan zeer weinig vertrouwden bekentenis heb afgelegd van 't métier dat Nederland me opdringt. De politie heeft me als ‘Rentner’¹⁶. geboekt. Hoe nu, als Spamer cross-examination instelt? Zoudt ge niet beter doen, my een plaatsje in zyn Konversationslexikon te bespreken onder de bankiers? Zóó is het! Zeg aan Spamer dat ik in Indie my verzet heb tegen geweldenary, en dat de dankbare Natie me daarvoor met schatten beloond heeft. O, vertel er niet by, om godswil niet, dat 'n zeer enkele my voor die moedige plichtsbetrachting heeft uitgescholden, zwartgemaakt, belasterd. 't Mocht eens dezen of genen afschrikken van 't goede! Breng overigens, wat ik U bidden mag, de Duitschers niet in de meening dat Havelaar's pogingen en offer iets goeds hebben tot stand gebracht voor 't mishandelde Indie. Het tegendeel is waar. Volgens de laatste berichten is ‘Lebak een woesteny’. Zoo zeggen de indische couranten, en Nederland, uit de berichten al weder - ten-overvloede waarlyk! - de overtuiging puttende dat Havelaars streven een rechtmatigen grond had, heeft zich gehaast, my als nationaal huldeblyk nog eenige millioenen optedringen. Ik zal ze gebruiken om sekretarissen te bezoldigen, en, m'n nuttelooze pen voor goed weg werpende, aan m'n vyanden 't voorwendsel te ontnemen my voor 'n fabrikant van boeken uittemaken. Na vriendelyke groet Uw dienstwillige DouwesDekker {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} Hebt ge lust dezen brief te publiceeren, my wel! Maar dan geheel, en zend my de proeven. Dan kan ik hier & daar eenige slordigheid in uitdrukking verbeteren. Ik ben juist in 'n korrektie-bui, en bezig met de nieuwe uitgaaf van den ‘Havelaar’. Dat boek is zoo mooi, zeggen ze! Wat 'n volk! Vertel 't niet aan Spamer. We zyn toch al in 't Buitenland niet zeer gezien. 1. compaseux: gemeenschappelijke weidegrond (fr.); dus: gemeengoed. 2. Multatulit etc: de knaap heeft veel geleden en gedaan, veel hitte en kou ondervonden, (lat. citaat uit Horatius Ad Pisones II. 3, vs 413.) 3. abstinuit etc.: hij heeft zich onthouden van liefde en wijn (lat. id. vs 415.) 4. 't ding: oorspr. gevolgd door op. 5. voorvaderen: oorspr. stond er voorouders. 17. De Keyzer: het betreft: Neerland's letterkunde in de negentiende eeuw. Bloemlezing, ten gebruike bij de beoefening onzer letterkunde, door J. P. de Keijser. 's-Gravenhage: D.A. Thieme, 1877. Over Cremer schrijft De Keijser (blz. 818): werd 1 Sept. 1827 geboren te Arnhem, zoon van Alexander Cr. en Louise Nagel, eene dochter van Dr. N., rector te Tiel. Van zijn 10e tot zijn 15e j. bracht hij op de kostschool van den hr. H. Roodhuyzen te Oosterbeek door, kwam toen onder de leiding van een gouverneur. Van Mei 1844 tot het najaar van '46 bezocht hij het atelier van ‘den schilder van Wolfhezen’, F.H. Hendriks, te Oosterbeek, en ging toen zijne studiën te 's-Hage voortzetten. In 1850 bracht hij den winter te Amsterdam door, schilderde een groot boomrijk landschap en schreef tegelijkertijd zijn eersten roman, De lelie van 's-Gravenhage. In den volgenden zomer schreef hij op het buitengoed zijner ouders, te Driel, zijn eerste Overbetuwsche novelle, Wiege-Mie. In 1852 gehuwd met Johannette Louise Brouérius van Nidek, dochter van den Koll. der artillerie J.B.v.N., woonde Cr. 5 j. te Loenen a.d.V., waar hij de letteren meer dan de schilderkunst beoefende en een aantal novellen schreef in 't Nederlandsch zoowel als in den Overbetuwschen tongval, benevens een tweeden roman, Daniël Sils. In 1857 naar 's-Hage vertrokken, wijdde hij zich daar bijna uitsluitend aan de ‘beeldende kunst in schrift’, en werd hij algemeen bekend door het voordragen zijner werken, inzonderheid van zijne Betuwsche novellen. In 1860 werd hij benoemd tot Offic. v.d. Eikenkroon, in 1874 tot Ridder v.d. Ned. Leeuw. Van 4 kinderen resten hem 2 dochters. 6. extemporeetjes: improvisaties (lat. naar ex tempore, voor de vuist weg). 7. hofcharge: betrekking aan het hof. 8. in voce: bij het woord/lemma. (lat.). 9. suppediteren: verschaffen, aan de hand doen. 10. mirobolant: wonderbaarlijk (fr.) 12. fransche M'sieur: de onderwijzer, M. Willaire, komt voor in Idee 380 (V.W. II, blz. 550). 11. auspiciis Cremeri et Keyzeri: onder toezicht van Cremer en Keyzer (lat.) 13. v. Merkensche tegenspoednuttige verzuchting: Lucretia W. van Merken (1721-1789) was schrijfster van weinig persoonlijke rijmbrieven en andere verzen. Haar moralistische geschrift Het nut der tegenspoeden is van 1762. 14. de orde van den Eikenkroon: Luxemburgse ridderorde, door Willem II als groothertog van Luxemburg ingesteld in 1841. 15. Et dire: en dan te zeggen (fr.) 16. Rentner: rentenier, gepensioneerde (du.) [9 juni 1881 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli] 9 juni 1881 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅘) beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje De Portefeuille, Nieuwe Kunst- en Letterbode. Redactie. Rokin 70. Amsterdam, den 9 Juni 1881 Hooggeachte Heer, Gaarne, zeer gaarne zal ik gebruik maken van de vrijheid die U mij geeft, om uw brief publiek te maken. Ik wenschte dien in t volgend no van mijn blad te plaatsen. Ik liet u heden een exemplaar zenden van de nos in dezen jaargang verschenen en hoop, dat U geen te ongunstigen indruk van het blad zal krijgen. Houd me ten goede, zoo ik mij verstout, U vriendelijk te verzoeken in den aanhef eene kleine wijziging te maken of aan het slot iets toetevoegen nl. dat U in plaats van de gevraagde levensbijzonderheden enz. enz. liever geeft uwe ideen over levensbeschrijvingen en die ten algemeenen nutte in de Portefeuille wenscht geplaatst te zien (of iets van dien aard) opdat anderen er zich aan spiegelen mogen. Plaats ik den brief zoó, dan konden mijn vrienden of correspondenten wel eens meenen, dat 't de gewoonte van den Redacteur was, bij gebrek aan hoofdartikel den laatst ontvangen brief te laten afdrukken. Ik zend U Maandag of Dinsdag de proef en houd me voor spoedige terugzending en de gewenschte toevoeging aanbevolen. Wat Spamer aangaat zijn namen, datums en titels al vrij voldoende. Ik zal zoo vrij zijn een artikeltje op te stellen en U dat ter beoordeeling aantebieden - heeft U geen voorkeur voor eenig portret dan zou ik het aan den uitg. moeten overlaten. {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} Van den Havelaar - een boek dat al mijne leerlingen moeten lezen, hoewel ik geen Ned. maar Duitsch en Eng. literatuur doceer, betreur ik nog altijd, dat er geen goede Duitsche vertaling van bestaat. Zou er geen uitgever voor te vinden zijn? Ik zou me gelukkig achten, die taak te ondernemen. Het zij me vergund U tevens eerstdaags een werk overtezenden, dat me veel vijanden heeft gemaakt maar dat meer van mijn eigen zieleleven omvat, dan eenig werk van de velen aan wier voortbrenging ik mij schuldig maakte. Uw nauwkeurig adres dank ik aan uw zwager Pool, mijn oudleerling en tegenwoordige buurman; Mr. Jacq. de Witt Hamer, M'burg¹. (vroeger Goes) behoort tot mijn bijzondere vrienden. Ontvang, Hooggeachte Heer, de verzekering mijner bijzondere vereering en geloof me met aanbeveling Uwdwd. Taco H. de Beer. 1. Mr. M.J. de Witt Hamer: vgl. V.W. XIX, blz. 975. [13 juni 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 13 juni 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-9 en 10(½) beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim, 13 Juni 1881 beste Funke! Hebt ge een half uurtje tyd? Zoo neen, steek dezen brief in Uw zak en wacht tot het U schikt. Haast is er niet by. Ik heb U raad te vragen, iets wat ik zelden doe (en dan ook meestal voor verkeerd houd) maar 't zaakje dat ik te behandelen heb gaat U eenigszins (uit de verte maar misschien) aan. Of liever, ik trek er U in. Regardeert het U niet als lid van Elsevier, dan val ik er U mee lastig in uw hoedanigheid als een der menschen die ik 't meest hoogacht. Wanneer een derde my van deze stemming rekenschap vraagt, ben ik in-staat die te geven. Maar nu sla ik ze over. Ik {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} haalde die verzekering er maar by om U niet te doen denken dat ik 'n fraze schreef.- Eerst 'n paar mededeelinkjes van huiselyken aard. We zyn wèl, indien ik uitzonder de oogenblikken, dagen, ja weken soms dat ik door allerlei verdriet my onmachtig voel. Myn partikuliere toestand is in alle opzichten beter dan ooit. (Ons huisje is heerlyk. Kom eens kyken en neem 'n paar jongens mee, en vooral uw vrouw als het reizen haar schikt.) We hebben 't noodige, al vrees ik weer te zullen moeten ‘voordragen’. Maar daarover klaag ik nu niet.) Zeer dikwyls grypen my allerlei dingen aan, waarvan anderen zoo handig zich afmaken met 'n: ‘hé, daar zou ik niet om geven.’ De behandeling die ik van de pers (d.i. den mond der natie) onderga, is infaam. Tal van dingen die dagelyks worden teberde gebracht, zyn door my 't eerst aangeroer- abattoirs kieswet ‘ellendige’ kamer Hè, heb je 'r op gelet dat profr v.d. Hoeven even ongunstig als ik oordeelt over de strafwet! En dat hy zelfs ten-aanzien der zoog.e rechtsbedeeling dezelfde voorbeelden aanhaalt die ik gebruikt heb? Dit a g01 voor uw berichtgevertje die nu ook prof¹. v.d. Hoeven tegenover ‘mannen met hoofd en hart’ moet stellen!- De voorspelling van Modderman over den revolutie- en oorlogstyd dien Europa te gemoet gaat, was (byna) letterlyk overgenomen uit m'n Ideën: ‘waarby de fransche omwenteling kinderspel zal wezen’ Modderman had volkomen recht m'n woorden te gebruiken. Zelfs had hy 't recht er niet bytezeggen dat ze van my waren. Maar de samenzwering (zoo moet ik 't wel noemen om my te ignoreeren maakt my bitter. En zoo is er zoo véél! ‘Lebak is 'n woesteny.’ Zóó schryft de Samarangsche Lokomotief, en nòch die krant, noch iemand in Nederland komt op 't idee dat er dan toch verplichting². was recht te doen aan Havelaar! Altyd moet ikzelf m'n aanspraken doen gelden, waardoor ik altyd in de min-gunstige positie kom van 'n egoïst, van 'n zelfzoekend wezen. Zoo'n beschuldiging is onrechtvaardig. Zou men den winkelier die 'n rekening inlevert kwalyk nemen dat hy zegt en herhaalt: ik heb geleverd, ik eisch betaling? De betaling nu die ik vorder zou alleen {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} in erkenning bestaan. Is dit te veel verlangd? En voelt ge hoe bitter het is, dien billyken eisch zoo voortdurend afgewezen te zien? Of (erger nog) geignoreerd? By 't lezen der treurige rapporten uit Lebak (geheele dorpen zyn uitgestorven!) is 't onmogelyk dat men niet overal aan 't boek Havelaar gedacht heeft! Het is dus opzettelyk dat noch 't boek noch de persoon genoemd wordt.- En, juist met de korrektie van dien Havelaar ('t boek, godbetert!) ben ik juist bezig. En zwaarder werk is er niet! M'n aandoeningen by die bezigheid te beschryven, is onmogelyk. Uren staar ik soms op één blz.. op één zin. Want dat alles heb ik doorleefd. Basta nu dáárover!- Toch zou ik niet gaarne de korrektie uit de hand geven. Eigenlyk gezegde drukfouten (schoon ook die my ergeren!) zyn de hoofdzaak niet. Ik ben zeer gesteld op zuiverheid van uitdrukking, een eisch die nooit dan by benadering bereikt wordt, want de taal is arm in vergelyk met de nuances der gedachte. (als ik de schryvery van Huet onder handen nam, zoudt ge zeker verwonderd wezen over 't legio aanmerkingen. Oordeel nu hoe ik over de rest denk. En ook m'n eigen werk komt me telkens by nieuwe uitgaaf hoogst gebrekkig voor. Hoe dit zy, ook uit dit oogpunt is my 't bezorgen eener nieuwe uitgaaf 'n moeielyk werk. Zeker zal 't de meesten verwonderen als ik zeg dat ik soms dagen achtereen over één zin zit te peinzen) Van al zulke dingen nu heeft de heer Robbers geen begrip, misschien zelfs geen besef. En (ik kom op 't hoofd onderwerp van dezen brief) ik heb geen lust hem daarover intelichten. Nu denk je dat ik u vraag aan R. te verzoeken my wat beleefd te behandelen omdat de korrektie van den Havelaar me zoo aandoet? Neen, beste Funke, wees zoo gauw niet. ‘Er is meer.’ (De scie³. verdient ‘’ maar ik zeg 't niet als scie. Er is inderdaad méér. Hoe me nu juist uittedrukken? Als een schoen U niet past, ligt het dan aan den schoen of aan den voet. Ik vrees dat R. me niet past. Misschien is zyn schoen magnifiek, en geschikt voor duizend anderen, maar myn voet kan er (denk ik) niet in. Mocht hy 1/100000000 ideetje hebben dat ik om den wille van zyn schoen, myn voet zal veranderen, dan vergist hy zich. Dit kan niet. Maar eilieve, zeg je, wat heeft R. misdaan? Niets. Dit ‘niets’ zeg ik in letterlyk antwoord op de vraag. ‘Wat geeft je dan reden om te {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} gissen dat je met hem niet zult kunnen werken?’ vraag je. Wel, z'n toon! Iets je ne sais quoi⁴. dat me niet gelegen komt, en waaraan ik niet gewoon ben noch gewoon worden wil. Ik merk dat de heer R. me niet kent, en gis dat hy niet behoort tot de menschen die instaat zyn my te kennen. Dit is dan ook de reden dat ik niet aan hem maar aan U schryf. Menschkunde is m'n vak, en in U heb ik een best exemplaar gevonden en 'n zeldzaam exemplaar. Ge staat wat karakter, temperament, verleden, levensrichting aangaat, op 'n geheel ander standpunt dan ik. Gy en ik lyken niet op elkaar. Maar ge hebt besef en begrip van eischen die de uwen niet zyn. (Iets waarop ik me ook toeleg, en daarom hoop ik ook R. rechtvaardig te beoordeelen.) Ge hebt me, ook in myn vele tekortkomingen, behandeld als 'n zieke. En daartoe hadt ge den wenk niet noodig, dien ik anderen gaf. (in Idee 542) ‘Anderen!’ Waartoe? Wie zulke wenken noodig heeft, verstaat ze niet. Maar dit kan ik van al m'n schryvery zeggen. Vandaar dan ook dat het me walgt, my te bewegen op publiek terrein.- Maandag 1⁵. uur Ik ben naar beneden geweest om koffi te drinken, en weet niet recht waar ik gebleven ben. Lust om overtelezen wat ik schreef, heb ik niet. Kyk, zie daar nu 'n makkelykheid die ik me met anderen niet zou veroorloven, iets ook wat ik voorzie niet met den heer Robbers te kunnen doen. Ik vrees my met hem de moeite te moeten geven van beleefdheid (om niet hèm voorwendsel te geven tot het omgekeerde) van ordelykheid in m'n brieven, van stiptheid, notarissigheid en god weet wat. Eens te Rottm met hem over U sprekende, ontviel my 't woord: ‘och, met F ben ik zoo op m'n gemak. Ik schryf hem zulke slordige brieven, en daar houd ik zoo van.’ Hy antwoordde, heel uilig vond ik: - O, ik ook! Dikwyls naderhand heb ik daarover gelachen. En terstond nam ik me voor, den Heer Robbers niet te vereeren met slordige brieven. Voor gemeenzaamheid is vertrouwen noodig, ook vertrouwen op takt en intelligentie, en dat komieke ‘ik ook!’ doet me twyfelen of de heer R. die hoedanigheden bezit. Ik heb me vandaag noch gewasschen noch gekamd (en dit kan ik verantwoorden!) maar {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} dit neemt niet weg dat ik iemand de deur wyzen zou - niet ieder, maar byna ieder - die my 'n bezoek kwam brengen in z'n hemdsmouwen.- ‘En wat wil je nu van my, vraagt ge?’ Wel, dat weet ik niet, en juist om U te vragen wat ik te doen heb, wat ik willen wil, schryf ik U dezen seurigen brief. Nog eens, R. heeft niets misdaan, maar uit 'n paar taktelooze en my niet schikkende toespraakjes maak ik op dat ik omzichtig moet zyn voor ik met hem verder in zee steek. En voor die omzichtigheid heb ik geen stemming over. Zeer goed zie ik kans den heer R. op z'n plaats te zetten en te houden, maar ik wou liever myn gemoed bezig houden met àndere dingen dan 't plaatsbewaren van den heer Robbers. ‘Liever’ is te flauw. Zulke zorgjes ontstemmen my en maken me onbekwaam voor ander werk. Vandaar dan ook dat ik hem op de paar keeren dat-i my schreef⁶. op 'n manier die me niet schikt (heel mooi misschien maar m'n voet kan in die schoen niet!) geen woord geantwoord heb. Als ik geantwoord had zou 't in WelEDele Heer-styl en met ‘ik heb de eer’ geweest zyn, wat scherper is dan brusquerie. Tot nog toe vermeed ik zoowel 't een als 't ander. Ik deed niets, my voornemende U om raad te vragen. Een feit is (mooi of leelyk, 't is 'n feit!) dat ik van den Heer Robbers niet accepteer, noch inmenging in myn werk, noch meer of min zydelingsche maningen of vermaningen, noch aandringen op haast! Ziet de heer R. niet in, dat hy zich ten-mynen opzichte van zulke dingen (hoe ook ingekleed!) zal moeten onthouden, welnu, 't aantal auteurs is groot. Hy kan z'n kopie elders zoeken. Wat my betreft, ik verdraag het niet, en dit was reeds 't geval toen de vroedvrouw nog niet wist of de WelED Heer R. 'n jongetje of 'n meisje was.- Nogeens, beste Funke, ik roer de onnoozele, vry onschuldige, onbelangryke dingetjes die my aanleiding geven tot dit schryven, niet aan. Niet alle dingen bestaan uit de som der deelen. Voor den 3n maal, de heer R. heeft niets misdaan. Maar z'n toon bevalt me niet, en ik zeg dit liever nu dan later. Later als ik misschien me genoodzaakt vinden zou midden in 'n bladzy de pen neertegooien. Voor de korrektie van den Havelaar (die byna àf is) heb ik me verbonden. Daarnà moet ik eerst meer weten van den heer R. voor ik verder met hem onderhandel. Men zeide my te Rottm (en elders) dat R. ‘lastig’ was. Dit treft al heel slecht, want ik wil {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} geen lastighedens accepteeren. Dit is nu reeds 'n halve eeuw m'n gewoonte, en de Heer Robbers zal toch wel de goedheid hebben zich niet in 't hoofd te halen door onzen L. Here geroepen te zyn my van die ziekte te genezen. Z'n lastigheid kan als de olifant in Artis, 'n aardig dier zyn, maar... ik heb er geen stalling voor. Daàr!- Beste Funke, doe met dezen brief wat ge goedvindt. Doe ook niets, indien ge 't mocht goed vinden niets te doen. Maar schryf me in allen geval 'n woordje. Vindt gy misschien uit bestwil beter U niet intelaten met de zaak (Dit kon wezen! Want soms brengt de tusschenpersoon de bitterheid aan) nu, dan zal ik hem, beleefd en met vermyding van alle scherpte (buiten die welke in de beleefdheid zelf ligt) en kort... (Ei, ook die kortheid is 'n scherpte! Kyk: ‘WelED Heer, ik verneem, gis en bemerk dat UWED lastig is. Ik ook. Na beleefde gr. hoogachtend UEDDWDr’) Nu, we zullen zien. Ik wacht eerst op Uw antwoord. Koud hier. M'n vingers zyn verkleumd. 'n heele taak zoo'n brief. En slordig! Nu dat beteekent fideliteit! Dag, beste Funke Uw vriend DD Kom ons bezoeken! Roep eens al uw menschkunde te hulp om den inhoud van dezen brief te beoordeelen. Wat my betreft, ik vrees dat gy er niets aan zult kunnen doen, niet byv. door iets aan R te zeggen. Er zyn dingen die niet begrypelyk kunnen worden gemaakt aan menschen die ze niet, ook zonder terechtwyzing en dus uit zich zelf begrypen. Ik ben overtuigd dat de heer R verbaasd zal staan als-i verneemt dat ik niet over hem tevreden ben. Misschien zelfs meent hy wel dat-i reden van klagen over my heeft. Dat zou grappig wezen, maar verwonderen zou 't me niet! 1. a go: agoverno, ter behartiging (it.) 2. verplichting: oorspr. stond er aanleiding. 3. scie: afgezaagde uitdrukking (fr.) 4. je ne sais quoi: ik weet niet wat (fr.) 5. 1 uur: oorspr. stond er 12 uur. 6. schreef: oorspr. stond er toespraak. [14 juni 1881 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 14 juni 1881 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. Met poststempels Nieder-Ingelheim 14 6 en Amsterdam 15 jun 81 en geadresseerd aan WEDle Heer G.L. Funke N. Heerengracht 37 Amsterdam. (M.M.) {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarde en hooggeachte Heer Funke! Na ryp beraad ben ik zoo vry U voorte stellen aan de zaak waarover ik gister schreef, voorloopig niets te doen. 't Kòn zyn dat de bemoeienis van een derde juist te-weeg bracht wat ik vermyden wilde. Ik zal op vry kleurlooze manier trachten in den mond te geven wat de eisch is. Eerst als dit blyken zal vruchteloos te zyn, kom ik by U op de zaak terug. Het doet my evenwel genoegen U er over geschreven te hebben. Indien er dan iets volgt, kent gy de kaart van 't land. Heel vriendelyk en hoogachtend gegroet UEDDWDr DD N. Ingelheim 14 Juni 1881 [15 juni 1881 Brief van Multatuli aan T.H. de Beer] 15 juni 1881 Brief van Multatuli aan T.H. de Beer. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Nieder-Ingelheim 15 juni 1881 Geachte Heer De Beer! Met omgaande post zend ik U de proef terug, omdat ik niet gaarne spel breek, maar lieve Jesis, wat 'n druksel! Neemt gy zulke proeven aan? Ik niet! Zetters kunnen (en mogen zelfs) niet lezen, maar al heeft men dan by de drukkeryen in't land van Elsevier geen behoorlyke protes²., dan toch zou er van den chef, - ja, van de meesterknecht - kunnen geëischt worden dat-i de proef zuiverde van onuitspreekbare woorden. Ik doe 't nooit weer.- {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar, waarde Heer, hoe komt gy op 't idee dat ik in dat briefje myn ‘denkbeelden geef over biografien’ (auto- dan, of niet-auto) en 't alzoo wil beschouwd hebben als 'n verhandeling, preek, essay, of iets van dien aard? Voor my is de eer Uwer veronderstelling wat klein. Voor 't kattebelletje veel te groot. Myn antwoord op Uw verzoek om wat inlichtingen ten-behoeve van Herr Spamer's boekverkoopers-spekulatie, is 'n boutade, niets dan een boutade. Dergelyke verzoeken ontvang ik vele. Gewoonlyk antwoord ik niet, daar ik veel te hoogmoedig ben om gaarne op 't lystje der beroemdhedens van den dag te staan. Ronduit gezegd: ik walg van bellettrie. (Hé, laat Spamer dàt ik z'n K-L. zetten! En dat ik zooveel houd van vliegers oplaten. Zulke dingen kompromitteeren 'n denkend mensch minder dan 't innemen van 'n plaatsje tusschen - nu, nomina sunt odiosa!¹.) Dat ik boeken geschreven heb, is evenwel, godbetert de waarheid. Maar... altyd onder protest! (Zie m'n parabels van Chresos³., van den goudmaker⁴., & a.l.⁵.) Moet ik nu dáárom in Duitschland, waar de weinigen die my kennen, me voor 'n degelyk mensch aanzien, worden zwart gemaakt? Dat ik 'n hekel heb aan schryvery, kan o.a. hieruit blyken dat ik 40 jaren (bien sonnés⁶.) oud was, toen men my dwong den Havelaar te schryven. En wat ik later publiceerde, nu ja, zie alweer Chresos. Zoodra Spamer 'n K.L. uitgeeft van personen die zich offerden voor hun plicht, en daarom werden doodgedrongen door 't profanum vulgus⁷., zet er my dan in. Dat zal 'n dun boekje wezen. Niet omdat het vulgus ontbreekt, maar... dat andere! Vriendelyk en hoogachtend gegroet tt DD P.S. Wanneer, zonder de voorgestelde byvoeging myn brief U niet geschikt voorkomt ter plaatsing, geef ik U 't recht hem te autodafeën⁸.. 't Is me volmaakt onverschillig. Indien ge hem plaatst, zoudt⁹. ge er boven kunnen zetten: ‘Op myn verzoek aan Mult. om eenige inlichtingen ten behoefe van &c, ontving ik 't volgend antwoord: Dan kan ieder 't ding opvatten naar z'n gusting¹⁰.. Misschien vinden ze 't mooi. 2. prote: eerste, of hoofd van de zetterij (fr.) 1. nomina sunt odiosa: namen noemen is verwerpelijk (lat.) 3. Chresos: Tweede sprookje uit de Minnebrieven (V.W. II, blz. 104). 4. goudmaker: Idee 527 (V.W. III, blz. 348). 5. a.l: alteri loci, andere plaatsen (lat.) 6. bien sonnés: welgeteld (fr.) 7. profanum vulgus: het vulgaire volk (lat.), naar Horatius Oden, III, 1,1 waarin H. zegt zich verre te willen houden van de bijval van 't gemeen. 8. autodafeën: verbranden (sp.) naar auto-da-fe, acte van geloof, inquisitieterm voor doodstraf op de brandstapel. 9. zoudt: oorspr. stond er zult. 10. gusting: goesting (zuidned.), smaak, lust. {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 juni 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer] 16 juni 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer. Met poststempels Frankfort a M. 16/6 en Amsterdam 17 jun 81 en geadresseerd aan de WED-Gebor. Heer Taco H. de Beer (Red. ‘Portefeuille’) Rokin, 70 Amsterdam. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Geachte Heer De Beer! Door 'n verzuim is heden ochtend vroeg, by 't naar de post brengen van den brief, de proef blyven liggen. Ik herstel dit zoo goed mogelyk door 't pakje nu (10 uur 'smorgens) naar 't dorp te doen brengen (20 minut. afstand.) en tevens door nu 't adres te veranderen in Rokin, 70. Misschien helpt dat wat. Ik zie in de duplikaat proef dat ge my mirabolant wilt laten schryven. Doe dat s.v.p. niet. 't Is 'n o, volgens Littré, die in zulke nietigheidjes vertrouwbaar is, al heeft hy dan niet de minste notie van etymologie * Ook 'n beroemdheid, godbetert! Vriendelyk & hoogachtend gegroet Uw dienstw. DD Nieder-Ingelheim 16 Juni 1881 Mocht myn brief voor de Portefeuille niet geschikt zyn, gooi maar weg. Ik hecht er niet aan. 't Is zelfs de vraag of ik 't ding dan ergens anders plaats geef. Misschien wèl. [17 juni 1881 Brief van Multatuli aan N. Braunius Oeberius] 17 juni 1881 Brief van Multatuli aan N. Braunius Oeberius. Vier dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief werd op 18 en 19 juni voltooid. {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim 17 Juni 1881 beste Oebé! 't vervolg morgen!¹. beste Oebe! Die goede Ym². heeft op 'n postkaart aan Mies de rol van m'n geweten gespeeld, want juist dat ik U zoo lang niet wat van ons deed hooren, drukte my. De oorzaak was dat ik telkens méér schryven wou dan 'n enkel woordje, en daardoor kwam er niet van. De zuivere waarheid is 't dat wy herhaaldelyk over U spraken en meer nog aan U dachten. Dat geeft me niet veel, zult ge zeggen! O neen, maar zeker geeft het wel-schryven ook niets. Nu ja, 'n beetje afleiding. Zoo zeggen ze. Wat ‘ze’ zeggen heeft gewoonlyk geen grond. U toetespreken met opzettelyke vermyding van de smart die U verteert⁹., is stuitend. Het wèl aanroeren van Uw bitter verlies is wel geen wreedheid (ge denkt er tòch aan!) maar - och, troosten is ydel! Laat me beginnen met wat over ons te vertellen. Ons huis is allerliefst. Het uitzicht³. prachtig. Nooit (dat heet na m'n Lebakschen schipbreuk) had ik kunnen verwachten zoo'n aardig verblyf te krygen. Dat de medaille haar keerzy heeft, spreekt vanzelf. Er is iets drukkends in de verplichting, al moet ik erkennen dat dit besef geheel van my uitgaat en niet de schuld is van den hartelyken man die aanleiding gaf tot de zaak en die zaak mogelyk maakte. Doch dat ga ik nu voorby. Iets anders, dat geheel tot de kleine misères van 't leven behoort- Daar hebben wy 't nu juist, beste Oebé. Hoe mín, niet waar, over kleine misères te spreken tot iemand die werkelyk gebukt gaat onder smart! Toch moet men het doen. En ik zàl je een en ander vertellen van kleine zaakjes. Maar eerst wat anders dat me nu in den zin komt. Voor 'n jaar of 20 in Indie zynde vernam ik uit de Courant dat zeker schip op de thuisreis schipbreuk had geleden op de Oostkust van Afrika (by Natal, geloof ik) Veel matrozen en eenige passagiers kwamen daarby om. Dat ongeluk leverde eenige weken stof tot discours in alle gezelschappen. De hoofdschotel van 't praatgerecht was innig medelyden met zekeren Heer Deeleman (of Hageman, dit is me ontschoten) die levend aan strand was geko- {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} men, zonder⁴. z'n vrouw en kinderen. De arme man had radeloos langs 't strand geloopen, en heeft na lang zoeken één voor een zien aandryven als lyk. De berichten over z'n zieletoestand waren vreeselyk, en ieder was innig begaan met het lot van den man die zóó-iets ondervonden had! Iets tragischers kan dan ook niet bedacht worden door de verbeelding van 'n romanfabrikant! Zondag ochtend Gistravond brak ik af om met Mimi te praten. Natuurlyk over 't voorvalletje dat ik nu bezig ben te vertellen. Gelyk alle anderen, misschien meer dan de meeste anderen was ik doordrongen van medelyden met Deeleman. En dit gevoel heb ik nòg. Me dunkt, er kan geen ysselyker smart verzonnen worden! Denk eens na, dat loopen zoeken aan 't strand! En... (t successivelyk vinden! (Ik meen dat-i drie kindertjes had. Vier malen dus moest hy z'n staren op elk voorwerp dat daar kwam aandryven herhalen. Wat was in dit geval teleurstelling te noemen? Was 't 'n (betrekkelyke!) genoegdoening als hy vergistte⁵.? Als hy juist raadde? Zyn indrukken moeten onbeschryfelyk geweest zyn. Deeleman heen en weer loopende op dat strand ging me niet (en ook nu nog niet!) uit de gedachte. Daarby kwam dat er overal zoo gunstig over Deeleman's verhouding tot zyn vrouw en kinderen gesproken werd. ‘Hy had haar en z'n kinderen zoo lief’ werd er gezegd. Dit behoort er by. De meest boosaardige vermyder van met iemand mede lyden kon geen voorwendsel vinden om de zaak wat minder sterk te kleuren. Arme, arme Deeleman!- Een paar jaar daarna in Holland met verlof zynde, zat ik in 'n koffihuis met 'n paar indische kennissen. Achter in de zaal werd billard gespeeld. Men hoorde praten, lachen, bittertjes bestellen. (Meen niet dat ik met deze woorden iets onbehoorlyks bedoel. O neen, 't was de gewone begrypelyke levendigheid die by zulke gelegenheden past. Ik maak geen aanmerkingen: ik vertel maar.) Een myner kennissen riep: wat drommel, ik hoor de stem van Deeleman! - Deeleman! Wie, welke? De ingenieur? - Wel ja, Deeleman! - Deeleman van den schipbreuk op Natal? {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} - Wel zeker. Hy is 't. Die m'nheer stond op, ging naar de billardspelers toe, reikte Deeleman op opgeruimde wys de hand, en ik zag dat D dit op gelyke wys beantwoordde, geheel in de manier waarop twee oude kennissen elkaar met genoegen weerzien. Ik was ontsteld. Ook trof het my dat myn vraag: Deeleman van den schipbreuk? beantwoord was alsof ik elke andere identificatie had gebruikt. En... Deeleman's ‘gedrag’. Ik zag hem lachen, hoorde hem spreken over 't spel, afspraak maken straks de ontmoeting voorttezetten. Misschien wel bestelde hy nog 'n bittertje. Beste Oebé, laat U niet op 'n valsch spoor leiden. Geef niet toe in verdenking of miskenning van Deeleman. Ik was de schuldige. Ja, schuldig aan domheid! Ik bemerkte dat Deeleman's kennis of vriend hem wees en vertelde wie er aan òns tafeltje zaten. Natuurlyk werd ook ik aangewezen. Ik wist dus dat D m'n naam gehoord was, en dat ik, als 't ware, op 'n distantie by hem geintroduceerd was. Treurig en woedend stond ik op, liep naar achter en zette my op de galeriesofa. By 't voorbygaan merkte ik dat D me groeten, misschien aanspreken wou, maar ik nam er geen notitie van. Waarom ging je by 't billard zitten, vraag je? Wel, als student in menschkunde, wou ik 'n monster zien! Deeleman's monsterschap was nog verhoogd door de mededeeling ‘dat-i weer getrouwd was, en al weer 'n paar kinderen had.’ Zoo hadden my 'n paar heeren aan myn tafeltje gezegd. De party was uit. Of neen, ik geloof dat D. hem opbrak. Hy kwam naar me toe, groette beleefd en ging naast me zitten. 't Scheen wel dat-i my spreken wou. Dit was ook zoo. In weerwil van m'n stroefheid bleef hy volhouden my in gesprek te dringen. Hy gaf blyk me by naam te kennen en drong er op aan hem te zeggen ‘waarom ik zoo-even by 't passeeren van't billard hem niet had willen zien?’ - Ik geloof u te begrypen, zeide hy. Zulke ontmoetingen zyn me wel meer overkomen. Meestal neem ik er geen notitie van, maar U wil ik er gaarne over spreken. (Ik was geacht in Indie. Bedenk dat men vóór de Lebaksche zaak er niet aan denken kon dat ik door laster en verdachtmaking van de baan moest worden geschoven. Dat dit plan, zoo grof als 't is, gelukte, is een myner grootste grieven tegen ons volk!) {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe dit zy, D. stelde er prys op dat ik hem juist beoordeelde, en nadat ik erkend had dat z'n ‘gedrag’ my onbegrypelyk (d.w.z. ‘afschuwelyk’) voorkwam, gaf hy my een lesje dat ik nooit vergeten zal. In een myner werken doel ik op onze onmacht om smart te bewaren, te koesteren, te bestendigen. De vraag of die zwakte te betreuren of te loven is, laat ik nu daar. 't Is zoo. Wy bezwyken of... voelen ons veroordeeld tot genezing. De aard der dingen laat niet toe dat wy als malingre⁶. soldaten (slechte dienstdoeners!) ons tot vaste kommensalen van 't hospitaal maken. De baas van 't spul zegt: ‘Krepeer of... terug in de gelederen! Ziehier 'n woord van Deeleman, waar en eenvoudig tegelyk. ‘Daar ik nu eenmaal niet verpletterd neerviel aan dat strand, bleef ik leven en... herstelde!’ Hy schetste my z'n aandoeningen (t was niet noodig!) en verzekerde my 't dikwyls betreurd te hebben dat-i ze overleefd had. Maar ze eenmaal hebbende doorgestaan, moest hy zich langzamerhand weer schikken in 't leven. ‘Soms voel ik schaamte, zeide hy, dat het me gelukt is.’ - En... weer getrouwd? vroeg ik. Als er in die vraag iets als verwyt lag (wèl mogelyk!) dan had ik ongelyk. Ik had evenveel recht tot afkeuring dat-i nà die vreeselyke katastroof gegeten, gedronken, geademd had. Hy was in leven gebleven, en moest dus... leven. Leven met al wat daarby hoorde, d.i. besef, gevoel en waardeering te hebben voor de indrukken die 't aanbood. Stel eens het tegendeel. Wat zou er uit gevolgd zyn? Dat hy weer gehuwd was (NB. met de zuster zyner vrouw, tgeen voor alle drie prouveerde⁷.!) nu, dat huwen geschiedde zeker omdat hy... 't wilde, omdat hy er lust in had. Uit smart over 't geledene had hy nu de handelingen waarin hy lust had, moeten vermyden. Maar zeker had hy ook wel eens lust gevoeld, 'n schoon hemd aantetrekken, z'n neus te snuiten, zich te kammen. Moest hy al die kleine dingen uitstellen, vermyden, afwennen ter eere van z'n smart? Beleedigde hy de nagedachtenis van vrouw en kinderen, door na hun verlies toegankelijk te blyven voor menschelyke indrukken, onderworpen aan menschelyke behoeften? Moest hy de vloo die hem beet laten {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} begaan uit vrees dat het dier hem zou antwoorden: hé ik dacht dat je 't niet voelde? Maar dan volgt er uit dat alles dat-i dood wezen moest, en dit was hy nu eenmaal nièt: hy hàd den slag overleefd. Ge begrypt dat D. zich ànders uitdrukte, maar de zin van z'n spreken kwam hierop neer, dat hy, jaren nu na die vreeselyke gebeurtenis, in geheel andere stemming was dan de menschen die, van hem niet anders wetende dan die ramp zich hem nog altyd voorstelden zooals hy daar handenwringend aan 't strand liep. Men had van den geslagen wond gehoord en nam 't hem, als 't ware kwalyk dat die gesloten was en veranderd in 'n likteeken. ‘Handenwringend’ zei ik zoo-even. Dat woord was schryversachtig. Niemand wringt z'n handen langer dan op z'n hoogst 'n minuut. Deeleman heeft (meen ik) langer dan 'n etmaal op 't aanspoelen van vrouw en kinderen gewacht. Wie hem dáár had opgezocht, zou zeker (even als ik by de billardparty, en wel beschouwd even onrechtvaardig!) zich afkeurend verwonderd hebben dat de man ‘niet eens de handen wrong!’ Of-i de haren uit z'n hoofd had getrokken? Eilieve, hoe lang kan men dat volhouden? Op 'n schildery of in 'n beschryving heeft de artist zulke dingetjes noodig om op de makkelykste wys z'n doel: het voorstellen van smart, te bereiken. Maar dat is niet de smart.- Wat my betreft, ook ik heb geleden! Meer dan een ramp heeft my getroffen die ik zou gemeend hebben ‘niet te overleven’ als hy me voorspeld was. De hoofdkleur van m'n bestaan is dan ook treurigheid. Maar... ik hèb nu eenmaal die slagen overleefd, en ik mag niet eens van likteekens spreken daar de wonden bleven en blyven gapen. Verwacht nu geen beschryving van myn smart. Indien ik 20, 30 jaar geleden geweten had wat me zou worden opgelegd, had ik zeker m'n leven present gegeven! Maar nu is 't de moeite niet meer waard. Ik tracht te waardeeren wat eenigszins gewaardeerd worden kàn, en dring my op dat het genoeg is. M'n grootste en byna eenige steun is, te zien dat ànderen vroolyk zyn. Maar dat berusten in de treurigheid der hoofdzaken die myn leven verbitteren brengt zuinigheid mee van indrukken omtrent het dagelyksche. Wie millioenen, duizenden, honderden verloren heeft, en zich ('t moet wel!) schikt in dat verlies, wordt prikkelbaar voor zoogenaamde kleinigheden. En ziedaar nu my, langs 'n omweg van belang, teruggekeerd tot de petites misères van 't {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} leven waarmee ik dezen brief begon. Als ik toen niet door den loop myner gedachten op dien omweg geleid was had ik U zeker 'n lang relaas gegeven van allerlei dingen die door de onophoudelyke aaneenschakeling my dan eens suf, dan eens dol maken. Ik ben moê! Ik zeide U dat onze woning heerlyk is. Het huis is alleraardigst en 't uitzicht prachtig. Mies, Woutertje en ik zyn gezond, (op kiespyn na: gister byv. alle drie tegelyk! Ziedaar één van de petites misères!) En zeker kan ik roemen op veel goeds, vooral wanneer ik den toestand vergelyk met dien van 10 jaar geleden. Meen niet dat ik 't goede voorby zie. Ons huis zou 1o april àf zyn. Vandaag, 18 Juni (hé, Waterloo!) is 't nòg niet geheel klaar. 't Volk is hier lam goedaardig, net Javanen, maar men kan met de menschen niet vooruit komen. De werklieden (een of twee op z'n hoogst) komen één dag, of 'n halven, en blyven dan weer 14 dagen weg. Aan paslood & winkelhaak hebben zy 'n hekel, naar 't schynt. Of... ze kennen die dingen niet. De behanger kan niet voort omdat hy op den timmerman wacht. De timmerman wacht op de metselaars. De metselaars op den smid. Vier weken geleden bestelde ik in 't dorp 'n klein handkarretje, 't was op 'n woensdag. Het ding zou maandag ek àf zyn. Gister er (den 20 keer naar latende vragen) kreeg ik ten antwoord: de baas zocht yzer voor de wielen. Als hy dat had, zoudi terstond... beginnen!’ By 't pleisteren van de wanden klaagde ik telkens over holen en gaten, en als ik na lang seuren eindelyk heb bemerkt dat ze... beloven die 'n beetje te zullen vullen, blyven ze 10, twaalf dagen weg. Eindelyk komt er een, doet iets (heel weinig) en scheidt weer uit. Ook zullen ze geen enkele holte vullen die ik niet uitdrukkelyk met den vinger heb aangewezen. Het gezegde: ‘maak toch dien wand glad, recht, effen’ gaat boven hun begrip. Overal zyn de vensterglazen zoo met verf besmeerd en bespat, dat ik later weer andere werklui zou moeten roepen om ze schoon te krygen. Of ik moet het zelf probeeren. De trap (let wel, 'n nieuwe trap in 'n nieuw huis, & pas geschilderd) moet... geschilderd worden! Wat de eene werkman doet, wordt door den ander bedorven. Sedert 2 maanden smacht ik naar rust en ik kan er maar niet toe komen. Ik ben bezig met de korrektie van den Havelaar (Niemand heeft besef van de moeite die dit me kost!) welnu, 100 maal moet ik m'n {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} proef neerleggen. Het gehamer, geloop, de bereddering, de ergernis heeft geen eind. We wonen ±½ uur van 't dorp, en hebben 'n jongen die eenmaal daags de brieven van de post haalt. In 't algemeen is me dit niet onaangenaam daar 't ontvangen 3, 4 maal pr dag van brieven, proeven, couranten &c iets onrustigs heeft. Maar nu met de korrektie van den Havelaar (waarby spoed is) in-verband met de moeielykheid die voor my ontstaat uit het overgaan van 't kopierecht op 'n nieuwen uitgever - Ik zeg U nogeens: ik ben moê! Het aanstippen of optellen van kleine dagelyksche hindernissen bereikt nooit doel. Alles opnoemen is onmogelyk. Ook is somtyds elk nummer op dat lystje op zichzelf ònbelangryk, maar 't geheel mat af! Kent gy de schildery van Hogarth: ‘the poet's distress.’ Aan die voorstelling moet ik telkens denken. Sedert drie maanden preek ik my eiken dag voor: geduld, geduld! En ik arme drommel die gemeend had wat rust te nemen na m'n vermoeienden tocht in Holland! 't Lykt er niets naar. Meer dan ooit dringt my de nood om te werken, en ik kan er maar niet toe komen. De opgenoemde zaakjes zyn de ergsten niet. De meest hinderlyke sla ik over. De aaneenschakeling van 't een en ander maakt me zenuwachtig en onbekwaam. En werken, waartoe dan toch wèl bekwaamheid noodig is, moet ik. Mn denkvermogen heb ik niet tot m'n wil. Kàn 't erger voor iemand die niets bezit dan dat? Maandag ochtend Het vermanend postkaartje van Ym was gegrond. Ze had volkomen recht 'n toespraakje te verwachten. ‘Hé, denkt ge, en wat beteekent dan dat seuren over je eigen petites misères?’ Wel, misschien knapt het je op, genoopt of gedrongen te worden tot nadenken over andere dingen dan die welke je dagelyks bezighouden. Denk aan Deeleman. Men moet òf bezwyken (liefst terstond dan!) of 't leven accepteeren met al z'n eischen. Deeleman, niet gefortuneerd, moest ‘z'n werk doen’ om 't leven te behouden dat-i nu eenmaal (beroerd genoeg!) te Natal niet verloren had. Werken voor de kost behoeft ge niet, en juist dáárdoor is uw smart hardnekkiger. (Hé, zie eens wat ik daarvan zei in 18.. - o, 't is lang geleden. Ik bedoel een brief dien ik schreef in antwoord op den eisch dat ik {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘schryven’ zou. Daarin komt iets voor over smart van armen, als zooveel ligter te dragen dan die van ryken omdat zy er geen tyd voor hebben. Kleine misères? Wèl, ik wou U daar opgeven waar 't in m'n Ideen staat. En zie, nog altyd is mn huiselyke inrichting zóó in de war dat het my onmogelyk is 't optezoeken! Zeg niet: dat zou ik dan in orde brengen! Juist de stryd tegen de onmogelykheid van dat zouen maakt me moê en zenuwachtig. En als 't dàt nog maar alleen was! 't Is byzaak! - Met m'n nieuwen uitgever vrees ik 't niet te kunnen rooien. Ik voel dat ik den man (of hy my) niet gebruiken kan. Ik schreef er over aan den goeden en verstandigen Funke. Daarop wacht ik morgen antwoord. 't Is irritant, want het veranderen van uitgever heeft veel in. Wees niet te gauw met: ‘ik zou...’ ge kent de eischen niet. De mogelykheid bestaat dat die verwikkeling my belet 'n letter meer in druk te geven. Gister bericht van 'n neef (broers zoon) die na my 20 jaar lang verwaarloosd te hebben, me nu op zeer onbehoorlyken toon te kennen geeft dat-i me wel eens wil komen bezoeken. Niets eenvoudiger dan: hé, dan zou ik hem zeggen laten dat-i kan ophoepelen! Dit was dan ook, en is nog m'n hoofdindruk. Een geestverwant is hy zeker volstrekt niet, familiebetrekking is my volmaakt onverschillig geworden, vooral sedert m'n eigen kinderen - basta! Ja, die neef kan me gestolen worden. Maar alweer komt dat: ‘ik zou...’ niet te-pas daar er ‘haken en oogen’ zyn die de zaak verwikkelen. (Niets is eenvoudig, alles gekompliceerd.) Er zyn oorzaken die my beletten den kwajongen - hy is te Batavia welvarend geworden - te behandelen zooals hy verdient. De Beer (red. ‘Portefeuille’) vroeg my om bouwstoffen voor 'n levensbericht in 'n duitsch konvers. Lexicon. Eerst antwoordde ik niet. Op z'n aandringen heb ik hem 'n brief geschreven vol bitterheid en sarkasme. (Er bleek my dat-i de strekking niet eens begreep. Hy meent dat het 'n verhandeling is over levensbeschryvingen!) Heel goedig zond hy me de proef ter korrektie. Ik heb er weer zooveel scherpten tusschen gevoegd (uitvloeisels van m'n stemming!) dat ik nu twyfel of hy 't in z'n onnoozele ‘Portefeuille’ plaatsen zal. En... kiespyn! Sedert eenige dagen kan ik niet eten. {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} Wel, hoe ongepast, niet waar, over zulke nietigheidjes te schryven aan iemand die een schat heeft verloren zooals Uw lieve lieve Yt was! Ik verzeker U en Mimi kan 't getuigen, dat ik gister heb uitgeroepen: gelukkige Oebé! Uw smart is te noemen, te begrypen. Het voortdurend gesar van 't dagelyksche dat ter nauwer nood de vermelding waardig schynt, maakt dol. Maar... dat het aanhoudend stryden met kleinigheden (zoogenaamd!) geen plaats overlaat voor toegeven in 't groote, beter noembare, is waar! Jammer maar dat het geneesmiddel bitterder is dan de kwaal zelf! Myn gemoed is verscheurd en ik heb geen tyd er aan te denken! De meester roept gedurig: voort, voort! En my blyft niets over dan te antwoorden: meester, ik zal! Och, dat antwoord behoeft niet eens gegeven te worden, 't ligt stilzwygend in het feit van 't voortleven zelf. De vraag is wat ik doen zou als ge myn ondergeschikte waart, myn slaaf, liever⁸. om den onedelen kant der vergelyking te elimineeren: myn patiënt, en ik uw alleenheerschende dokter? Zou ik u pressen tot stryd? Zou ik u uw vermogentje afnemen om u te dwingen tot tobben met het dagelyksche? Ik weet het niet. Want, nogeens, ge zoudt recht hebben tot de klacht dat myn middel U zieker maakt dan de (misschien) verdreven kwaal. Wie aan edele smart lydt, beseft de zwaarte niet van gemeen verdriet. My troffen beiden in groote maat, geloof me, en ik weet waarlyk niet wat ik kiezen zou, als me keus gegeven was. Buiten de beide nuances (hoog en laag, smart of verdriet en doorgaande ergernis) is er nog 'n element. Ik noemde het al: de noodzakelykheid om by dat alles de handen uittesteken. Been-breken is erg, maar... met gebroken beenen te moeten dansen, zie, dàt is zwaarder. ‘Men’ verwacht, vraagt en eischt dat ik de Woutergeschiedenis zal afwerken. (Zonder betaling natuurlyk, want wat Holland z'n auteurs geeft, zou in't Buitenland niet voldoende zyn om 'n kecht te betalen. De kunstenmaker Jules Verne bereist Europa in z'n stoomjacht. Misschien vraag ik hem of-i my gebruiken kan als hofmeester of kellner). Ja, ze dringen aan op de Woutergeschiedenis. Wat 'n volk! En er is weer ‘verkozen’ hoor ik. Van ochtend las ik in't Nieuws - basta, van al die vuiligheid. Ergens in den Havelaar staat te lezen {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe de indruk is van iemand die ‘van uit z'n cel aan 't Volk tracht te leeren wat waarheid is, en by-voortduring overschreeuwd wordt door huichelende marktschreeuwers!’ Ik korrigeerde onlangs die blz. voor den herdruk, en moest de pen wegwerpen. Dit geschiedt dikwyls. - Wat 'n treurige brief, zegt ge. Misschien minder welwillend: wat 'n pessimistische, zwartgallige brief! Neen, waarlyk niet. Juist andersom, Oebe! Meen niet dat ik U de oorzaken van m'n verdriet geschetst heb. die hield ik vóór me. En die zal ik altyd (grootendeels, of althans wat het voornaamste aangaat) vóór me houden, ook vooral omdat ik geen kans zie ze behoorlyk onder woorden te brengen. Zeker zou dit anders zyn als ik pleizier had in voorwenden van verdriet. Juist andersom, ik houd van vroolykheid, en studeer er in, my te verheugen met kleinigheden. Gister was ik heel tevreden omdat ik geslaagd was in 't goed maken van m'n scheerriem, die lang niet deugde zonder dat ik vinden kon waaraan 't haperde. Ik smolt gom die vuil was en zal tevreden zyn als ik middel vind ze helder te maken. Ik zal bly zyn als ik er in slaag 't hondehok waterdicht te krygen, een wensch van 2 maanden! Heel graag deed ik 't zelf, maar... als ik ga timmeren ziet m'n schryftafel me in geen weken terug! De timmerman heeft nu (na 10 maal herhaald verzoek) weer beloofd dat-i 't ding oplappen zou. Daarna moet het geschilderd worden. Wie weet of ze dat niet binnen 'n maand doen. We hadden deze week bezoek, twee heeren. Ik bracht ze aan het spelen met 'n tol, 'n ‘priktol.’ Mimi deed mee. en toen ik haar daarby hoorde lachen en pret hebben, verheugde ik my daarover. Ook ben ik zoo bly, Wouter te hooren zingen. Als de meid ('n goeie stumpert) Zondags 'n paar uur vry-af heeft, hoop ik altyd hartelyk dat ze wat uitspanning vindt. Als 'n kar op den weg waaraan 't huis ligt, de hoogte bereikt heeft, ben ik bly voor 't paard of de ossen. Zoo is er veel waarin ik my verheug, en dit doet geen zwartkyker of pessimist. - En... ons huis! Beste Oebé, waarom kom je niet by ons! Als niet Ym, de eeuwige liefdezuster! - aan haar lydende moeder verplicht was, dáár te blyven, zou ik zeggen: kom met Ym! Doe en doet dat dan later! Maar jyzelf, waarom kom je niet hier? Uit de vreeselyke geschiedenis van 't hondehok zal je misschien besluiten dat ook de logeerkamer niet in-orde is? ‘De’ logeerkamer! Hoe klein ge- {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} dacht! Man, 't is hier niet ‘de’ logeerkamer, we hebben er wel drie. Goed tellende, meer! Maar, niet in orde? Hm! Dat kon wel waar wezen. Ei, dus wacht je dáárop? Lieve god, hoe lang zal je dan wel wachten. Hier te - zegge ½ uur van - Ingelheim zyn maanden noodig om 't werk van ½ uur gedaan te krygen. De menigvuldige logeerkamers zullen dus ‘in-orde’ zyn als de paus griffermeerd wordt. Wilje dáárop wachten? Vraag aan Ym of ook zy, 'n verandering niet goed voor je vinden zou? En eenige werkzaamheid? Geen schryvery, o goden! Maar wil jy je belasten met veldarbeid? Met opzicht over den tuin? Wil je de 17 millarden verfspatten uit de vensters wryven? Het rommelkamertje (we hebben ook 'n rommelkamer) is slecht behangen. Wil je 't òverplakken? wil je de kachel schilderen? (Dàt begryp je niet. Een geschilderde kachel? Kom kyken.) We hebben (hoed af!) een koetshuis, m'nheer! Koop 'n draaibank, zet hem in ons edele koetshuis, en draai. (Ik wou graag 'n groot model priktol hebben. Daarmee kan je beginnen.) Jammer dat Ym niet kan meekomen. Hé, dat's waar ook, daar komt me op eens in den zin dat dit misschien voor onbehoorlyk zou gehouden worden. Is dit zoo? Ik heb er geen verstand van. My komt het eenvoudig-natuurlyk voor. In allen geval hoeven wy die decentie-kwestie nog niet uittemaken daar de arme Ym aan't ziekbed van haar moeder gekluisterd is. - Je kunt je moeielyk voorstellen hoe schoon hier 't uitzicht is. Geisenheim lag in de zoogene Rheingau, dat is de landstreek die aan den Ryn tusschen Rudesheim en Biberich ligt. Nu wonen wy daar tegen over en vry hoog (dus eenigszins van den Ryn àf) en we hebben 't uitzicht òp den Rheingau. En géén buren, geheel vry. Vry zàl 't hier zyn namelyk, als we verlost zyn van de werklui in huis! Maar eenmaal zal die tyd komen, en al kan ik dan, verterend van verdriet, niet recht genieten van zoo'n schoone woning, toch kan ik er met vreugd aan denken hoe genoegelyk na my hier anderen zich zullen voelen, anderen die niet gebukt gaan onder zware servituten van geest en hart! - Ziedaar nu, lieve Ym, 'n heel lange brief. Ik weet wel dat je briefkaart niet aan my maar aan Mimi geadresseerd was, maar my gaat de zaak aan. Reeds lang drukte het my dat gyl. zoo weinig {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} van me hoorde. Maar zie in dezen brief nu tevens 'n deel der oorzaken waarom hy zoo lang uit bleef. M'n schryftafel walgt me. 't Is my altyd 'n heele resolutie, de pen optevatten. Dit hoor ik ook door anderen dikwyls zeggen, schoon ik 't dàn niet begryp. De meesten immers nemen 't niet zoo zwaar op als ik? Welke reden hebben zy, letters zettende die geheel buiten hun gemoed omgaan, zoo optezien tegen schryvery? Hoe dit zy, my is schryven, gemoed-geven een afmattend werk! Ik ben moê, en eindig. Om nu uitterusten moet ik terstond... aan 't schryven gaan. M'n hart is ziek, m'n geest ontstemd, m'n vingers zenuwachtig en kramperig - de meester roept voort! En ik moet! Gelukkige Oebé! Wees hartelyk van ons gegroet Uw vriend Dek 1. Met blauw potlood bovengeschreven. 2. Ym: Ymkje Meijer, zuster van Oeberius' overleden vrouw. 9. Op 10 maart 1881 was zijn vrouw Ytje Meijer overleden. 3. uitzicht: oorspr. stond er zicht. 4. zonder: oorspr. voorafgegaan door maar. 5. vergistte: verschrijving. 6. malingre: ziekelijk (fr.) 7. prouveren voor: pleiten voor (naar 't fr.) 8. philippica: heftig aanvallend betoog. [19 juni 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 19 juni 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam, 19 Juni 1881 Beste Dekker! Herinnert Ge U nog wat ik U, toen we met Uw zwager Pool in die scheeve kamer achter de eetzaal van 't Rondeel bijeenzaten, aangaande Robbers heb gezegd? Zoo ja, dan zult Ge 't niet vreemd vinden dat Uw brief mij minder heeft verwonderd dan bedroefd dat hij zóó spoedig kwam. Ergernis kòn mettertijd m.i. niet uitblijven in Uwe verhouding tot een man die vóór alles business man mag heeten. Woondet Ge in Rotterdam, zoodat hij U steeds mondeling kon zeggen wat hem op 't hart lag, dan kon 't langer goed gaan, want hij draagt U grooten eerbied toe; maar nu hij zijn wenschen schriftelijk moet meêdeelen, moet hij U dikwijls grieven. Zijn manieren en schrijftrant zijn mij al te wel bekend, en beoordeelt men hem daarnaar of heeft men geen lust iets door de vingers te {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} zien, dan is hij bij lange geen aangenaam noch gemakkelijk mensch te roemen. Ware hij niet gezegend met eene zeldzaam beminnelijke en practische vrouw, die intellectueel boven hem staat en van wie hij veel houdt, hij zou met de halve wereld overhoop liggen, want zijn echte koopmansziel en meer nog het schitterend succès, hem in velerlei ondernemingen ten deel gevallen, hadden hem dol gemaakt. Nu heeft zijn tehuis hem daarvoor gespaard en is hij voor hen, die hem goed kennen, met wat toegevendheid wel te genieten (bedenk dat ik als zijn vakgenoot spreek), al lacht men over zijn heerschzucht en de groote mate van zelfvertrouwen, die hem bezielt. Van meet af heeft hij de voelhoorns gemist om met auteurs van naam om te gaan. Ge zijt dan ook niet de eerste die zich over hem bij mij beklaagt, maar aangezien niemand hier te lande zich met hem als exploiteur kan meten, stelt men die hoedanigheid in hem op hoogen prijs en verdraagt men zijn kleine onhebbelijkheden. - Ikzelf heb hoegenaamd geen invloed gehad op den aankoop Uwer werken door Elsevier en wist evenmin dat hij plan had er zoo'n som voor te besteden, maar al ben ik nu blijde dat Uwe boeken niet in slechter handen vielen en al weet ik dat niemand ze met meer gloed dan R. in de wereld zal brengen - toch had ik liever gezien dat een meer beschaafd man ze aanvaard had, al ware dan ook de exploitatie wat minder breed opgevat. Terecht gevoelt Ge - en ik erken dat met leedwezen - dat R. niet behoort tot de menschen die in staat zijn U te leeren kennen en niet minder juist is Uwe meening dat hij verbaasd zou zijn indien hij vernam dat Ge niet over hem tevreden waart. In die omstandigheid ligt het voor de hand dat, zoo Ge geen lust hebt zijn toon (die - ik herhaal dat - niets kwaads bedoelt, dewijl hij U diep meent te vereeren!) met schouderophalen te dulden, - Ge hem maar eenvoudig schrijven moet ‘geen tijd’ te kunnen vinden om hem verder te helpen. Als Ge hem op zijn plaats verkiest te zetten, zal dit wel voor korten tijd ietwat helpen, maar op den duur zeker zijn kleine botsingen niet te vermijden. Dat eene wenk mijnerzijds al zeer weinig effect ten goede zou hebben ja zelfs olie in 't vuur zou zijn, behoef ik U niet te betoogen. Mocht Ge nu of over eenigen tijd er toe komen dat lastpak van U te werpen, dan geef ik U toch in bedenking vooraf een Uwer {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} vrienden, b.v. Roorda, te verzoeken het oog over de correctie te houden. Ik vrees anders dat Uwe boeken minder gesoigneerd de pers zullen verlaten. Wanneer Gij zoo iemand bij Robbers aanbeveelt, ben ik zeker dat hij zeer gaarne dat verlangen zal toegeven en natuurlijk dien arbeid behoorlijk zal willen betalen. Dat de nieuwe woning u zoo goed bevalt, verheugt mij hartelijk. Hoe gaarne zou ik U daar eens zien huishouden! De kans om dit jaar een reisje te doen, is evenwel zeer gering, daar mijne vrouw meer dan ooit met zenuw- of rhumatische hoofdpijn tobt. Het zal er wel weêr op neêrkomen dat we in de vacantie met de kinderen een paar weken rustig ergens in Gelderland een of ander zoodje gaan betrekken, maar van reizen, waar ik letterlijk naar snak, zal wel niets inkomen. Ik kan dikwijls de luî benijden die in de praedestinatie gelooven. Hoe makkelijk en leuk². laat b.v. zoo'n Dr. A Kuyper¹. zijn talrijk gezin en al zijn werk in den steek, om louter voor zijn pleizier eens de Transvaal te gaan zien, waartoe hij toch zeker 5 à 6 maanden noodig heeft! Wat is zoo'n geloof toch heerlijk prettig en makkelijk in 't leven! En hoe gezellig van den ‘Heere’, om iederen zin voor genot in plicht of roeping te converteeren! - Van harte hoop ik dat de nieuwe tuin U zooveel arbeid zal geven dat Ge geen tijd vindt te veel aan allerlei miskenning te denken! Leefde een mensch ook maar 100 jaar, weinigen in onzen tijd zouden in 't graf gaan zonder voldoening van hun werk, doch evenals 't Spinoza, Columbus en zooveel andere lichten is gegaan, gaat 't ook thans nog, Alleen maar wat sneller, al is 't helaas niet snel genoeg voor ons korte leven. Dat Gij iets beteekent in de ontwikkelings-geschiedenis van het menschdom hebt Ge zelf in heel wat grooter mate dan b.v. Spinoza bewaarheid gezien, en in zóóverre althans hebt Ge reden tot roemen, te meer nu alles er heenwijst dat misschien reeds het eerstvolgend geslacht U volledig zal waardeeren. Al erken ik dat Ge met veel kleins te worstelen hebt, toch is dit een troost? Mager is ze voorzeker, maar toch niet zoo erg dat Ge ze niet eens in Uwe moedelooze buien zoudt te hulp mogen roepen. Hier is Fancy zeker voor U te vinden als Ge haar roept! En Havelaar moet Ge maar niet meer zelf willen corrigeeren, dan komen er te veel nare dingen van voorheen voor Uw geest! {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} Wees met Mimi recht hartelijk van ons gegroet. Als ik er soms nog uit breek, kom ik Ulieden zeker eens opzoeken. Geniet inmiddels met Uw aardig ventje een echt lentejaar in 't nieuwe huis! tt G L F Gekorrigeerde proef van de brief van 8 juni 1881 bestemd voor publikatie in De Portefeuille van 25 juni 1881. (M.M.) Fragment. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 2. leuk: ook: onverschillig, zonder zich druk te maken. 1. A. Kuyper: Abraham Kuyper (1837-1920), nederlands theoloog en staatsman, streng calvinist, hoofdredacteur van De Standaard, medeoprichter van de Vrije Universiteit en minister van 1901-1905. {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} [25 juni 1881 Brief van 8 juni aan T.H. de Beer in De Portefeuille] 25 juni 1881 Brief van 8 juni 1881 van Multatuli aan T.H. de Beer afgedrukt in De Portefeuille, no. 13. (Knipsel M.M.) Een brief van Multatuli. * Nieder-Ingelheim, 8 Juni 1881. Geachte Heer De Beer! Vergeef me dat ik u zoolang liet wachten op antwoord. Ik zat bij 't ontvangen van uw eersten brief (10 Mei) in gekke beslommeringen. O.a. woonde ik niet. En ik legde uw circulaire terzij - in groot gezelschap helaas! ‘Onder de eigenaardigheden die dezen schrijver kenmerken, behoort in de eerste plaats dat-i zoo'n vervloekte hekel heeft aan schrijverij!’ Ziedaar, waarde verzamelaar van Auteuriana, reeds één bijzonderheid, en 'n groote. Overigens ben ik geboren den 2n Maart 1820. Mijn ouders waren welvarend en godsdienstig, maar zeer eerlijk. Van die drie voorvaderlijke hoedanigheden is slechts de laatste op mij overgegaan. Op mijn 8e jaar reeds maakte ik verzen die beleefde gasten in verrukking brachten. Mijn verstandelijke vermogens waren dan ook zeer zwak, zoodat er altijd boodschapjes naar den Onderwijzer werden gezonden om 't asjeblieft den jongeheer niet kwalijk te nemen dat-i z'n les niet kende. ‘'t Kind had waarlijk z'n best gedaan, maar kon met den besten wil niet leeren.’ Dit is nòg zoo. Niemand heeft besef van de zwakheid mijner hersenen. Wat de meesten terstond begrijpen, kost mij weken, maanden, jaren nadenkens. Veel dingen zelfs die overal intellektueele gemeenplaatsen zijn, leer ik nooit. Dit geef ik u niet als sarkasme. 't Is eenvoudig-waar. Mijn grootste (eenige?) verdienste is de dappere worsteling tegen die hersenfout. Ik kon en kan dien afmattenden strijd slechts volhouden door veel onthouding, liever: door mij te onthouden van veel. ‘Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit’... o ja, maar vooral: ‘abstinuit Venere et Baccho.’ En, toen 't schaamtegevoel zich begon te ontwikkelen, ook van rijmelarij. Niet die puer, maar ik. De Beer. {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Is verbazend, hoeveel mooie verzen ik ongemaakt heb gelaten. Ik bezocht, doch maar kort, 'n paar scholen die voor zeer goed doorgingen, maar waar ik weinig leerde. 1o omdat ze niet deugden, 2o en voornamelijk, omdat ik zoo speelsch was. Toch was ik ook in spelen niet sterk. Eens zag ik een jongen op de straat een priktol ‘zetten’ dien hij, zonder 't ding den grond te laten raken, op de hand ving. Dat wilde ik nadoen, en zie... ik kan 't nòg niet! Maar leeren zàl ik het. Er is kans op oefeningstijd, want het huis dat ik thans bewoon moet zeer gezond zijn: daarin is nog nooit iemand gestorven. Die manipulatie met een priktol heet (naar ik in 1830 vernam) ‘scharmaaien’ en evenmin als ik de kunst kan uitvoeren, begrijp ik den oorsprong van dat woord. Maar ook dàt zal ik vinden. Beloof 't gerust aan Herr Spamer, want ik houd veel van etymologie, en geef nooit het plan op. M'n voorouders waren Friezen. Ook wiskunde alzoo trekt me aan, en ik zou er grootsch op wezen als ik bewijzen kon dat de logarithmen-Douwes m'n overoudoom was. Maar alle bewijzen van adeldom mijner familie zijn verloren gegaan. Ik heb de moeite moeten nemen m'n eigen Stamvader te wezen: 'n lastig werk! Scharmaaien is er niets bij. Even 18 jaar oud, vertrok in naar Batavia. Van Vloten schijnt het beter te weten, en nà of naar hem, De Keyser in z'n dikke bloemlezing. Durft gij Van Vloten tegenspreken? Ik niet. Hij scheldt zoo, en na de zwakte mijner verstandelijke vermogens, is afkeer van vuiligheid een mijner meest kenmerkende eigenschappen. Tot die eigenschappen behoort ook dat ik dichter ben, en dus alle verzenmakerij naar de kinderkamer wil verbannen zien. Korte extemporeetjes, deviezen voor ulevellen, albumversjes en soms 'n epigram, kunnen misschien nu en dan gedoogd worden. Voor dominee Ten Cate e.d. eisch ik levenslang cellulair of 'n hofcharge. Een professoraat in de Letteren is óók goed. Lieve god, wat moet ik nog meer zeggen? Wat behoort er eigenlijk in zoo'n Konversations-lexikon onder 't hoofdbestuur van de firma Spamer? Om mij te oriënteeren, sla ik De Keyzer op, in voce: ‘Cremer.’ Er blijkt dat die zeer gevierde schrijver - ‘geliefkoosde’ is mooier - zelf de inlichtingen heeft gesuppediteerd. O, m'nheer de Beer, ik ben bureauman geweest! ‘Gesuppediteerd’ m'nheer! Burgerlijk gesproken, Cremer zelf leverde aan {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} De Keyzer al 't luisterrijke nieuws dat noodig schijnt om den lezer zijner novellen behoorlijk te doordringen van eerbied voor iemand die oâ voor aa zeggen kan. Na de mirobolante mededeelingen van den Heer Cremer, durf ik waarachtig met mijn curriculum vitae niet voor den dag komen. Wat al aanzienlijkhedens! Een grootvader die Litt. Hum. Doctor en Rector was! Ik weet niet eens of ik 'n grootvader gehad heb! ‘Van zijn 10e tot zijn 15e jaar op 'n kostschool.’ En ik? Na m'n 12e jaar heeft de fransche M'nsieur me niet meer gezien. Ja toch, eens of tweemaal, in '53. Er staat iets van in mijn Ideën. Maar geleerd heb ik toen weinig anders dan dat er van den man weinig te leeren viel. Die m'nheer Roodhuyzen te Oosterbeek moet 'n àndere kerel geweest zijn, hij die nu auspiciis Cremeri et Keyseri vereeuwigd wordt. ‘Op 't atelier van den schilder Hendriks.’ ‘F.H. Hendriks’... alweer 'n vereeuwiging! Wat al beroemdhedens! En ik arme drommel die niet eens in de gelegenheid gesteld werd, scharmaaien te leeren! Wat heb ik te stellen tegenover 't: ‘groot boschrijk landschap’ en den ‘eersten roman’ van den heer J.J. Cremer? M'n ‘Bruid daarboven’ is niet eens boschrijk, en m'n Ideën zijn volgens uw Portefeuille niet veel zaaks. Zeg dàt aan Spamer, en bewaar me asjeblieft voor duitsche beroemdheid. De schilderijen die ik - neen, liegen wil ik vandaag niet, schilderijen heb ik nooit begaan. De meest gepaste ophemeling heeft haar grenzen. ‘Waar hij (Cremer) de letteren beoefende.’ Gut, dat heb ik nooit gedaan! Wat zou 't ook gegeven hebben? En waartoe, lieve hemel? Juist die autobiografie van den gevierden Cremer levert de meest-afschrikkende voorbeelden van de ellende waarop zoo'n levensrichting uitloopt. De man die toch van heele fatsoenlijke afkomst was... Verbeeld u, z'n ouders hadden 'n ‘buitengoed.’ Precies als Van Twist, die ook zoo erg fatsoenlijk is. Op dat ‘buitengoed’ - ik kan 't woord niet schrijven zonder siddering in m'n binnengoed - op dat ‘Buitengoed’ is Cremer's ‘eerste Overbetuwsche Novelle’ geschreven. Waarde Heer De Beer, zijt ge wel zeker dat de firma Spamer in relatie staat met 'n goede drukkerij? O, och en ach, als er eens groot-kapitaal-letters mankeerden voor des heeren J.J. {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} Cremer's fatsoenlijke ouders' Buitengoed? Eenmaal, na 't òndergaan der europeesche beschaving zal de oudheidlievende Mongool met weemoed staren op de plek waar Cremer's ‘Wiegemie’... Maak den zin maar uit. Ik ben verdrietig en beschaamd als ik bedenk welke geringe hokjes die Mongool zal te doorsnuffelen hebben om den nageur te rieken van mijn eersten letterkundigen arbeid. Arme Mongool. Arme ik! Neen, o goden, dank voor uw jaloersche gierigheid die mij maar 'n binnenplaatsjen aanwees tot tooneel van mijn eerste uitspatting! Dank, duizendmaal dank! Weldadig was de afkeer dien ge mij hebt ingeboezemd van letterkunderij, en helderder dan ooit zie ik in, dat... Hier had 'n geloovig V. Merkensche tegenspoednuttige verzuchting moeten volgen. Maar ik heb er geen lust in. Liever 'n korte aanwijzing hoe 't soms afloopt met lieden die zich op 'n Buitenplaats laten bevruchten met ‘Wiegemie’. Boontje komt om z'n loontje: die arme Cremer is gestorven als officier van den Eikenkroon, en - alsof dit het verbolgen lot niet genoeg ware! - als ridder van den Nederlandschen Leeuw. De man is wel genoodzaakt geweest in z'n autobiografie volmondig te bekennen dat Nederland en zijn Regeering - wreed, nu ja, maar rechtvaardig als de goden zelf - hem hebben behandeld als 'n haagschen hofrekel. Zelfs was hij geacht. Alweer net als Van Twist. Et dire dat er menschen zijn die niet aan 'n vergeldend God gelooven! 't Is om Wiegemieën te deklameeren van verontwaardiging. Maar intusschen zit ik nog altijd in den brand met de billijke eischen van de firma Spamer. Niets natuurlijker dan dat heel Duitschland nieuwsgierig is naar de manier hoe ik mij ontwikkelde. Maar eilieve, ik heb me in 't geheel niet ontwikkeld. Ziedaar juist de moeielijkheid van 't relaas. En ik sta niet alleen in die meening. Als er in Hollandsche tijdschriften van letterkunderij spraak is, word ik zelden genoemd, een kiesheid die ik op hoogen prijs stel, al zij 't dan dat ze bij meer verlichten uit minachting voortspruit, omdat ik in 't woord ‘avend’ geen o kan verdragen, en schh 'n gekke lettergroep vind. Ik, schrijver? Wel, zelfs 't spellen {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} kost mij inspanning, vooral nadat D.V. & T.W.¹. de goedheid hadden mij te onderrichten hoe dat eigenlijk behoort gedaan te worden. Ik leer 't nooit. Zijt ge verzekerd dat de firma Spamer uw berichten niet kontroleert? Weet dan dat ik hier te Ingelheim slechts aan zeer weinig vertrouwden bekentenis heb afgelegd van 't métier dat Nederland me opdringt. De politie heeft me als ‘Rentner’ geboekt. Hoe nu, als Spamer naar mij informeert bij den burgemeester van Ingelheim? Zoudt ge niet beter doen, mij een plaatsjen in zijn Konversationslexikon te bespreken onder de bankiers? Zóó is het! Zeg aan Spamer dat ik in Indie mij verzet heb tegen geweldenarij, en dat de dankbare Natie me daarvoor met schatten beloond heeft. Maar vertel er niet bij, om godswil niet, dat 'n zeer enkele mij voor die moedige plichtsbetrachting heeft uitgescholden, zwart gemaakt, belasterd. 't Mocht eens dezen of genen afschrikken van 't goede! Breng overigens, wat ik u bidden mag, de Duitschers niet in de meening dat Havelaars pogingen en offer iets goeds hebben tot stand gebracht voor 't mishandeld Insulinde. Het tegendeel is waar. Volgens de laatste berichten is ‘Lebak een woestenij.’ Zoo zeggen de Indische couranten, en Nederland, uit die berichten alweder - ten-overvloede waarlijk! - de overtuiging puttende dat Havelaars streven rechtmatigen grond had, heeft zich gehaast, mij als nationaal huldeblijk nog eenige millioenen optedringen. Ik zal ze gebruiken om Sekretarissen te bezoldigen, en, m'n nuttelooze pen voor goed wegwerpende, aan m'n vijanden 't voorwendsel te ontnemen mij voor 'n fabriekant van boeken uittemaken. Zeg dat aan Spamer. Na vriendelijke groet Uw dienstwillige douwes dekker. 1. D.V. & T.W.: De Vries en te Winkel; hun op woordafstamming berustende spellingsvoorschriften dateren van 1863. [26 juni 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers] 26 juni 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) In deze brief is een stukje tekst geplakt, dat Multatuli geknipt heeft uit de revisie van de vijfde druk van de Max Havelaar, blz. 295. Hij geeft aan, dat het verschil in spatieafstand tussen de afzonderlijke letters met name bij combinaties als ff, fi, ti en if lelijk is. {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim, 26 juni 1881 WelEd heer! Daar nu, wat den tekst aangaat, de korrektie van den Havelaar op haar eind loopt, ben ik zoo vry terug te komen op myn vroeger reeds aangeroerd denkbeeld aangaande het afzonderlyk uitgeven van de Noten. Ik moet evenwel erkennen dat ik wel eenigszins weifel in 't beoordeelen van de wenselykheid. Hoezeer ik inderdaad de ‘Aanteekeningen & Ophelderingen’ van 1875 hier en daar heb gewyzigd, aangevuld en vermeerderd, houd ik toch die veranderingen niet voor belangryk genoeg om daarop eene aanbeveling tot koopen te richten tot de bezitters der Uitgaaf van dat jaar. En wat de eigenaars van Exx.n der vorige (oktavo-) drukken aangaat, het is de vraag of hun getal groot genoeg is om de afzonderlyke uitgaaf te wettigen. Belangstellenden hebben zeker reeds om die Noten, óók de editie van '75 gekocht, en op de anderen valt niet te rekenen. Ik kom dus alleen op de zaak terug omdat ik er nu eenmaal over sprak, en volstrekt niet om er op aantedringen, daar 't me leed zou doen, UED een verkeerden raad te hebben gegeven. Na beleefde groete heb ik de eer te zyn UWEDD. W.Dienaar DouwesDekker P.S. Voor zooveel noodig, en om vis-à-vis de drukkery akkoord te gaan, haal ik hier een aanmerking aan op de revisie van blz. 295 by 't woord ‘vergiftigd’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik begryp zeer goed dat deze kursiefletters niet beter kunnen gezet worden (i/f/tig/d) Zie ook officieele reg. 9 blz 297 {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar juist dáárom klaag ik, en de R. ook. De zetters kunnen er niets aan doen. Maar wy behoeven toch niet altyd aftehangen van de gieters. Ik verkies geen boek meer ter-perse te doen leggen, voor ik overtuigd ben dat de lettersoort in orde is. Ik heb méér aanmerkingen op sommige letters, ook onder de niet-kursieve.’ Zulke opmerkingen heb ik herhaaldelyk gemaakt. Het teeken ‘’ byv. is zeer dikwyls vuil afgedrukt. En méér dingen! De drukkers doen hun best, maar de letters deugen niet. [27 juni 1881 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli] 27 juni 1881 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli. Met poststempels Amsterdam 27 jun 81 en geadresseerd aan Herrn E. Douwes Dekker Nieder-Ingelheim am Rhein. (M.M.) Beste Dekker, Ik las zoo even Uw satire in ‘de Portefeuille’ en voel wat het U gekost heeft dat neer te schryven. Tóch is 't goed dat Ge u eens hebt lucht gegeven: de gelegenheid er toe kwam zeer gepast! Ge hebt mijn brief van verleden week zeker wel ontvangen? Van harte gegroet tt GLF A 27 Juni '81 [28 juni 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 28 juni 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief werd op 29 juni voltooid. {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} De Amsterdammer van 19 juni 1881: Dubbelzinnigheden hebben mij niet getroffen. Enkele luchtige toespelingen, minder onderstreept dan Multatuli er ons in zijn wijsgeerig-sociaal drama van de ‘Vorstenschool’ opdischt, zal men toch niet zo verschrikkelijk vinden. Nieder-Ingelheim 28 Juni 1881 beste Funke! Ja, zeker heb ik Uwen brief van den 19n ontvangen. En in grooten dank. Ik roemde uw schryven aan m'n vrouw en bracht uw brief in verband met de pretentie van luî die van schryvery een métier maken. ‘Wy, mannen van de pen!’ Ajakkes! En, toevallig, in uw kort briefkaartje van gister, weer 'n voorbeeld van wat ik nu bedoel. Ge noemt dien brief aan de Beer een ‘satire’. Heel juist! Ik geef U in zessen te raden waarvoor De B. het heeft aangezien? Hy wilde het z'n lezers aanbieden als Multatuli's ‘beschouwingen over biografien.’ Zóó nl. drukte hy zich uit in 'n paar regels inleiding die hy blykens my gezonden proef had willen byvoegen. Ik schrapte het, en vond me genoodzaakt hem uitdrukkelyk te schryven dat ik m'n boutade niet als ‘beschouwingen &c’ wenschte geplaatst te zien. Mannen van letteren! Ik verneem dat Alb. Thym (in den Amsterdammer van 26 dezer) insinueert dat er in de Vorstenschool zooveel (of zoo erge) ‘luchtige toespelingen’ voorkomen. Is 't niet om verdrietig te worden? - Over 't geheel, beste Funke, ben ik zeer bedroefd. Ik lyd meer dan gy weten of gissen kunt, en benyd vrouwen en kinderen die schreien kunnen. Koketteeren met smart? Ik vind dat misselyk! Geloof me dat ik 't u niet zou geschreven hebben als ik me niet gedrongen voelde, na Uw briefkaart, U te bedanken voor Uw intelligent-hartelyken brief. 't Is méér gebeurd (en nu weer) dat ik na de lezing met m'n vrouw sprak over 't eigenaardige dat alles wat van U komt, altyd een weldadigen indruk op my maakt. En m'n lust was, U dat terstond te zeggen. Maar jawel. Daar worden dramaas gespeeld in 't leven, die men niet noemen kan. Ligt het aan my, aan myn opvatting, dat ze by my zoo menigvuldig voorkomen? Dat ik er moê van ben, moê = vermoeid, afgemat, telkens op 't punt - ja, wat? Neertezygen? Dat 's 'n boekenwoord. Wat is neerzygen? Als 't leven 'n schaakparty was, gaf ik 't spel op. Nog eens, meen niet dat ik pleizier heb ik lyden. Evenmin in 't {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} pronken daarmee. Dit is de fout van beginners, als ze verkeeren in de O & ach-periode, als ze by gebrek aan ondervinding en daden zich belangryk willen maken met nagemaakte wonden. Ik verzeker u dat myn leven één knagend verdriet is, te zwaarder te dragen, omdat ik de ware oorzaken van myn smart niet noemen kan. Men zou vreemd opzien als ik m'n mémoires schreef! Maar ik kàn ze niet schryven. - Och, daar komt me in eens in den zin beste hartelyke kerel, dat ge misschien op 't denkbeeld kondet komen dat er geldgebrek in 't spel is. Neen! Dan zou ik 't U zeggen. Ook de zaak met Robbers is heel secundair. (Juist vandaag onv. ik een zeer beleefde briefkaart, die noch in toon noch wat den inhoud aangaat myn vrees voor onaangene wryving rechtvaardigt. Ik had hem juist 'n brief geschreven die mischien wat al te beleefd was = hinderlyk. Maar zyn briefk was daarop geen antwoord. Hoe dit zy, ik denk nu niet aan de verhouding met R.) Ook gy hebt verdriet. Dit kan ik berekenen. Maar ge klaagt niet. Is dit sterkte? Is uw verdriet minder aangrypend? Ik weet het niet. Beschuldig my niet van te groote weekheid. In uitdrukkingen ben ik zoo soliede als gy in hoedd van koopman en vriend. Welnu, ik verzeker u dat myn smart zeer zwaar is en dat ze ook ànderen zwaar drukken zou. Verbeelding? Zwartgalligheid? Wel, ik studeer in middelen ter afleiding. Ik lees (met walging, dat is waar!) 'n vroolyk boek. - nu 't laatst Roderick Random van Fielding¹. - ik speel met vliegers, met tollen. Ik tracht ‘Scharmaaien’ te leeren. Ik zoek - sedert 30, 40 jaar! - naar 'n vereenvoudigde driehoeksmeting. Zulke pogingen doet de pessimist van professie niet! - Jammer dat ik dien plompen laster van Alb. Thym niet onder de oogen kreeg vóór m'n br. aan De Beer! Ik had dan hem kunnen voorstellen de Duitschers te waarschuwen tegen de schouwiteiten². in Vorstenschool! - Ons huis is zoo lief! Och, kom eens kyken! Heb je ook lust 'n paar van je jongens meêtenemen? Hartelyk welkom. Als 't door andere logés niet schikt - zal 't toch schikken. - Hartelyk gegroet van Uw vriend Dek Kent ge den heer Paap⁵.? Sedert eenigen tyd ontmoet ik dien naam {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} in den Spectator. Hy steelt m'n hart door z'n recensie van den ‘beroemden’ Ebers⁴.. Van dien faiseur las ik één werk (in het 2n bleef ik steken: ik wist er genoeg van!) en m'n vrouw kan getuigen dat ik juist dergelyke aanmerkingen maakte als Paap. Ik heb dan ook Vosmaer die Ebers in de hoogte stak ronduit verklaard hoe ik over Ebers dacht, en hy antwoordde dat-i 't door hem behandelde boek zoo aandachtig niet gelezen had. De schryvery van Ebers is zeer min. Over 3, 4 jaar zal ieder dit inzien, vooral na de opmerkingen van den heer Paap. En toch heeft ‘Eine Frage’ van dienzelfden Ebers groote verdienste als kunststukje, als 'n kunstig vervaardigd stukje, liever. Dáárin behooren de krulletjes die in serieus geschryf zoo'n misselyke fout zyn. Wat byv. in Vosmaer's Londinias zoo aardig is, staat bespottelyk in een werk dat niet zoo'n eigenaardig-grappige strekking heeft. Heeft Amazone u bevallen? My niet! Maar 't grieft³. me dit aan V. te zeggen. Woensdag ochtend Deze was reeds gesloten. Ik open hem na 't lezen van het stukje over Alb. Thym's partry-trekken voor ‘Mascotta⁹..’ De kwestie zelf laat ik onaangeroerd, (schoon 't me voorkomt dat uw redakteur volkomen gelyk heeft, aannemende dat de door hem aangehaalde dingen werkelyk in de Mascotta op zekere wys voorkomen) maar ditmaal wil ik U eens wyzen op wat my byna eiken dag in 't oog valt, op 't voorbygaan van Thym's laagheid, de Vorstenschool in parallel te zetten met zoo'n produktje. Ik ben tegen équivoque⁶. uitingen, tegen ruwe behandeling van intime zaken, tegen ‘onfatsoenlykheid’. Ik durf de weddenschap aangaan dat ik na te veel gedronken te hebben, geen onbetamelyk woord zeggen zal! In kiesheid durf ik 't opnemen en tegen dien Thym en tegen uw redakteur of tegen wien ook. (Het onderscheid tusschen forsch of naïf (zie bybel) en ruw of gemeen, behandel ik nu niet. Dit zou te ver leiden) Welnu, by al m'n tegenzin tegen hetgemeene, schryft myn zedelykheid voor, dat de Jezuïstische vergelyking van 'n scabreus tooneelstukje met Vorstenschool lager staat dan 't gebruik van fran- {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} sche aardigheidjes ten-opzichte van 't geslachtsleven! Nogeens, dáár spuw ik op en ik minacht⁷. het volkje dat er zich mee vermaakt, maar... 't andere is erger, omdat men zich daarby op kwasi-hooger gebied beweegt. Gewone kwajongensachtigheid is aftekeuren, met minachting en walging, doch behoort niet thuis op het eigenlyk terrein van misdaad, van laaghartige oneerlykheid. Deze opmerking is ook aan 't adres van uw recensent. Stipt gezegd heb ik 't recht, te twyfelen of de door hem gewraakte toespelingen &c-en op de voorgedragen manier, want in alles kan de manier wyziging brengen in de beteekenis! - wel wezenlyk in Mascotte voor komen. Wie Thym's gemeenheid in 't bekladden van Vorstenschool met stilzwygen voorbygaat - NB in een philippica⁸. tegen Thym, en alzoo - voorbedachtelyk! - is een leugenaar, 't Ware hem beter mascotte's geschreven te hebben! 1. Fielding: Henry Fielding (1707-1754), engels schrijver. Een nederlandse uitgave van Roderick Random verscheen te Amsterdam (1805). 2. schouwiteit: van schouw = liederlijk, schuin. 5. Paap: W.A. Paap (1856-1925), nederlands prozaïst. 4. Ebers: Georg Moritz Ebers (1857-1898), duits egyptoloog en romanschrijver. 3. grieven: anglicisme voor pijn doen. 9. Mascotta: operette van Duru en Chivot. J.A. Alberdingk Thym schreef in 6. équivoque: dubbelzinnig (fr.) 7. minacht: oorspr. stond er veracht. 8. philippica: heftig aanvallend betoog. [28 juni 1881 Briefkaart van T.H. de Beer aan Multatuli] juni 1881 Briefkaart van T.H. de Beer aan Multatuli. Met poststempels Amsterdam 29 jun 81 en geadresseerd aan den weled. Heer E. Douwes Dekker te Nieder-Ingelheim a/R. (M.M.) 28 Juni 1881 Geachte Heer, Ik haast mij, U een blad van het N.v.d.D.¹. te zenden, waarin uw art. wordt aangevallen. Beleefdelijk houd ik my voor eene kleine repliek in De Portefeuille aanbevolen. Ik acht me niet gerechtigd (en hier ook niet in staat) den handschoen optenemen. Het N.v.d.D. zoekt eene hatelijkheid te zeggen; wij behoeven dat niet te reciproceeren, maar de bewering te niet doen, zou een verdienstelijk werk wezen. Met beleefde aanbeveling Weled Heer Uwdwdr. Taco H. De Beer 1. Zie bij 29 juni. [29 juni 1881 Artikel in Het Nieuws van den Dag] 29 juni 1881 Artikel in Het Nieuws van den Dag, no. 3479. (Knipsel M.M.) De Heer Douwes Dekker schrijft in een brief aan den Heer de {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} Beer, die uit De Portefeuille de reis door een deel van de pers maakt, het volgende: ‘Om mij te orienteeren, sla ik de Keyser op in voce Cremer’. Er blijkt, dat die zeer gevierde schrijver - ‘geliefkoosde’ is mooier - zelf de inlichtingen heeft gesuppediteerd. ‘O, m'nheer de Beer, ik ben bureauman geweest! “Gesuppediteerd” m'nheer! Burgerlijk gesproken, Cremer zelf leverde aan de Keyser al 't luisterrijke nieuws dat noodig schijnt om den lezer zijner novellen behoorlijk te doordringen van eerbied voor iemand die oâ voor aa zeggen kan. Na de mirobolante mededeelingen van den Heer Cremer, durf ik waarachtig.’... enz. enz. Wij hebben de Keyser ook opgeslagen, maar niets gevonden waaruit blijkt dat Cremer een autobiografie voor die bloemlezing geleverd heeft en dus zich zelven een monument van ijdelheid en zelfvergoding gesticht, zooals de Heer D.D. schijnt te meenen. Nu mag men over Cremer en zijn ijdelheden oordeelen zooals men wil, maar de bewijzen daarvoor dienen onbetwistbaar te zijn. Dit komt ons in casu bedenkelijk voor, tenzij er nog een andere uitgaaf van de Keyser's bloemlezing bestaat dan wij in onze kast hebben, of de Heer D.D. op andere wijze tot de zekerheid is gekomen, dat Cremer zelf werkelijk de ‘mirobolante’ bijzonderheden omtrent zijn familie en zijn leven heeft ‘gesuppediteerd.’ Zulke dingen zegt men niet zonder deugdelijke zekerheid, vooral waar 't eenen doode betreft. Dat is òf onbezonnen, òf laf, òf gemeen. Zou de Heer Dekker ons in deze willen inlichten? Of wellicht de Heer De Beer? Of is er iemand anders die ons kan aanwijzen waar geschreven staat wat de Heer D.D. bij de Keyser zegt gelezen te hebben? Of las hij tusschen de regels en vooronderstelde maar wat hij op het oogenblik noodig had voor een luchtig briefje? Wij zouden in het laatste geval den Heer D.D. in bedenking willen geven in het vervolg liever een levend letterkundige tot het mikpunt van zijn vernuft te kiezen. [29 juni 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 29 juni 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 geheel beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 29 Juni 1881 Beste Dekker, Geef mij even op wááruit Ge de eigen berichten van Cremer hebt gehaald en ik zal 't plezier hebben ditmaal de Redactie van mijn blad (zie 't Nr van heden!) zoodanig de duimschroeven te laten voelen, dat ze 't goed zullen nalaten U hinderlijk te zijn. Spoedig bericht svpl, al is 't met slechts drie woorden? tt GLF [30 juni 1881 Telegram van Multatuli aan T.H. de Beer] 30 juni 1881 Telegram van Multatuli aan T.H. de Beer, aangenomen te Nieder-Ingelheim om 3 uur 5 min. des namiddags en ontvangen te Amsterdam om 3 uur 25. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Taco de Beer Hooftstraat 83 Amsterdam Ihr Wunsch ist gerecht. Wird gewillfahrt werden. Weiteres folgt in zwei drei Tagen. Freundlich grüszt Multatuli Vertaling: Uw wens is billijk. Zal ingewilligd worden. Er zal u meer bereiken over twee, drie dagen. Vriendelijk groet U Multatuli [juli 1881 Brief van T.H. de Beer aan A.S. Kok] Begin juli 1881 Brief van T.H. de Beer aan A.S. Kok. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 4(½) beschreven. (M.M.) Fragment. Amice, (....) Multatuli die me eiken dag bijna schrijft, vindt zeer zonderling, dat een belangstellend lezer 't oordeel van De V.¹. zonderling vindt enz. Ik weet waarlijk niet wat ik van uwen bolderwagenberijdende Nurks moet maken. Mult. beweegt hemel en aarde om 't NvdD. hij is woedend. (....) Steeds t.à.v. Taco H. de Beer. 1. De V.: De Veer, hoofdredakteur van 't Nieuws van den dag. {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} [1 juli 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 1 juli 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 1 Juli 81 beste Funke! Slechts door huiselyke en lokale omstandigheden was ik gister verhinderd U te telegrafeeren (iets als:) ‘Och, trek gy U die zaak niet aan. Ik voel de moeielykheid van Uw standpunt.’ M'n vrouw kan getuigen dat ik by 't lezen van dat artikeltje uitriep: ‘Och, wat zal dat F spyten.’ En: ‘die redakteur wist by 't schryven van dat artikel heel goed dat-i óók F traiteerde¹..’ - Huiselyke omstandigheden. Ik moet byv. straks in haast en agitatie naar Mainz. (Allerlei dingen vielen in den laatsten tyd op my neer. M'n laatste brief getuigt er van. Soit! - Wat nu uw vraag aangaat, wel kerel, ze doet my verdriet omdat ik daaruit opmaak dat ook U 't malle zaakje niet helder is. Dit verwondert my in U die (in tegenstelling van De B) zoojuist m'n stukje 'n satire noemde. Zóó is 't! Een bitter sarkasme. De redaktie van 't Nieuws - niet kunnende lezen! - meent dat het 'n ‘luchtig briefjen’ is. Welnu, ik erger my over de miskenning die in my slechts 'n leverancier van boeken, boekjes, vertellinkjes ziet. Hand in hand met dien indruk gaat de tegenzin in 't ophemelen van zeker soort letterkundery (Let wel: óók waar 't m'n eigen geschryf betreft! Oprechter kan het niet!) {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ophemelen loopt in t misselyke. Een der manieren waarop 't zich lucht geeft, is 't aanpryzen &c in lexica woordenboeken, bloemlezingen &c. Om bouwstoffen te verkrygen tot het leveren der curricula vitae, richten zich verzamelaars tot de persoon zelf. Niets natuurlyker! Ik ontving herhaaldelyk uit buiten- en binnenland uitnoodigingen daartoe. Meestal antwoordde ik niet. (Byv. aan De Keyzer die my opgaven vroeg voor z'n bloemlezing.) Onlangs vroeg my De Beer in een gedrukte circulaire 't zelfde. Om De Beer niet voor 't hoofd te stoten door niet te antwoorden, en toch m'n indruk te uiten, antwoordde ik hem 't geen ge weet. In de satire kwam het te-pas 't effekt te schetsen dat het wèl leveren van zulke opgaven op my maakt. Als voorbeeld koos ik wat². De Keyzer over Cremer meedeelt. By 't lezen daar van zei ik: ‘Er blykt dat Cremer zelf die opgaven geleverd heeft.’ Zeker. Er blykt dat C. daar gedaan heeft wat (ook weer: blykens de door my zoo dikwyls ontv. verzoeken en nu weer van De Beer) door velen gedaan wordt. De Bloemlezing van De Keyzer levert overal blyken dat hy even als De Beer zich tot de personen zelf gewend heeft (zoo als ook aan my) en dat de meesten daaraan voldaan hebben, de een meer, de ander minder uitvoerig en ophemelend. In dat leveren van opgaven &c vind ik niets berispelyks. (Ik zelf noem³. m'n geboortedag.) Wel neem ik 'n loopje met de ophemelary die daarmee samengaat, en die vooral by Cr. zich openbaart. Wie in de levensbyzonderheden die De Keyzer omtrent Cremer geeft, niet ziet dat Cremer zelf ze moet geleverd hebben, kan niet lezen. Nooit is't woord: ‘er blykt’ met meer gepastheid aangewend. En nog-eens, ik neem 't C niet kwalyk, dat hy even als zeer velen (het is eenvoudig de gewoonte) zelfde opgaven die De K. meende noodig te hebben, leverde, maar ik gebruik die opgaven om de zotterny van dit ophemelen van letterkundery te doen in't oog vallen en myn afkeer⁴. van zùlken roem te rechtvaardigen, vooral omdat hy in myn geval gebruikt wordt om my op ander gebied te onthouden wat me toe komt. Dat ik met Cremer, met zyn geschryf en vooral met het ophemelen van zulke dingen, 'n loopje neem is waar! Dat heb ik 100 maal gedaan. Zelfs (nogeens!) waar 't myn eigen schryvery geldt. Ik {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} spuw op litterature legère⁵.. Ik schaam me dat ik my op dat gebied beweeg, en protesteer tegen ophemelary te dien aanzien. Waarom doe je't dan? Zie de treurige parabels van Chresos, van den goudmaker, van de kapel! - Ten slotte - niet omdat het hoofdzaak is, maar omdat hierop de aankl. van Uw redakteur zich grondt (daar hy niet lezen kan) ‘Er blykt dat C. zelf... &c Wie dat niet opmerkt, wie dat ontkent na de lezing der levensbyzonderheden welke De K. over dien schryver ten beste geeft, moet terug naar de schoolbank. - Wanneer er in dat zelf opgeven van data (op zich zelf beschouwd) iets berispelyks lag, zou nu De Beer my en allen die hy daarom verzoekt, beleedigd hebben. Dit is zoo niet. Dat ik nooit toegaf in welke verzoeken (ook van 't buitenland) is omdat ik niet van publiekerigheid houd, geenszins omdat ik 't vreemd of aftekeuren vind. Wat echter de ophemelary by 't leveren van die opgaven betreft... dáármee neem ik 'n loopje - Hartelyk gegroet Uw oprechte vriend DD in haast. Ik zit in gekke beslommeringen. Als ik die eens aan een biogr. meedeelde! Ajakkes! - Ik noodig Valette uit, de polemiek te voeren. Ik kan me met zoo'n onbekende persoonlykheid als schryver niet inlaten - Hoe ik z'n scheldwoorden ‘laag & gemeen’ zal behandelen blyft in petto. Ik bereid maatregelen voor. Er is behoefte aan 'n voorbeeld. De brutaliteit van 't plebs loopt de spuigaten uit. Als m'n oude vriend Cleerens⁹. ben ik bereid m'n generaals epauletten 'n oogenblikje terzy te leggen. De schryver van dat artikel zegt: ‘Of is er iemand anders die ons kan aanwyzen waar geschreven staat wat de heer D.D. by de Keyzer zegt gelezen te hebben? (onderstreeping van my) Ik zeg niet dit of dat by De Keyzer gelezen te hebben. Ik zeide en zeg nòg: ‘Er blykt dat Cremer-zelf &c Wel wis en zeker blykt dit. En... ik vind er niets berispelyks in. Wel te verstaan: in dat zelf leveren van data. Ik spot met het ophemelen van die gegevens, om myn tegenzin in zulke dingen te rechtvaardi- {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} gen, want dáárin ligt het zwaartepunt van m'n brief aan De Beer, zooals uit het slot... ‘blykt.’ Zal men nu weer vragen wat⁶. ‘blyken’ is? De man kan niet lezen. Men zou 't woord ‘blyken’ niet meer⁷. durven gebruiken, als daarop volgen mocht. ge zult my opgeven waar de woorden staan die ge zegt gelezen te hebben. - Hoogstens zou men mogen antwoorden: ‘neen, dat of dat blykt my niet daaruit.’ Ik zie er dat of dat niet in.’ &c schoon my in dit geval een andere opvatting ondenkbaar voorkomt (vooral daar 't my van Cremer geblekene, de gewoonste zaak van de wereld is.) - De kwaadaardige stemming van Uw redaktie bureau (te verklaren uit Hoofdstuk MXIII⁸. van Specialiteiten.) heeft zich lucht gegeven op de meest onhandige wys. Bekwaam is de aanval niet! Hoe komt het dat zoo'n ‘luchtig briefje’ den tour door de pers maakt? Wel, omdat het geen ‘luchtig briefje’ maar 'n bitter sarkasme is. Roep dien redakteur eens op, U zulke ‘luchtige briefjes’ te leveren. De man moet naar school. beste Funke. Ik blyf er by dat ik niet gaarne U in moeielykheden zag. Ik mag Uw zaak niet bederven. Ge hebt genoeg voor my gedaan. 1. traiteerde: onheus behandelde, oneigenlijk naar traiter (fr.) 2. wat: oorspr. gevolgd door Crem. 3. noem: oorspr. stond er zeg. 4. afkeer: oorspr. voorafgegaan door te rechte. 5. littérature légère: luchtige literatuur, (fr.) 9. Cleerens: J.B. Cleerens (1785-1850), nederlands militair en sedert 1846 gouverneur der Molukken. Zie V.W. IX, blz 693. 6. wat: oorspr. stond er wáár. 7. meer: het losse vel, waarvan de tekst op de achterzijde hier begint, bleek niet geheel ongebruikt te zijn. Er stond al, op zijn kop, op geschreven: ‘Nieder Ingelheim 12 juni 1881 WelEdG’ 8. Zie V.W. V, blz. 623 e.v. [1 juli 1881 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli] 1 juli 1881 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 4 geheel beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje De Portefeuille, Nieuwe Kunst- en Letterbode. Redactie. Rokin 70. De tekst op blz. 4 behelst een afschrift in de hand van Mimi van de briefkaart d.d. 4 juli 1881 en een afschrift in de hand van Multatuli van een briefkaart d.d. 5 juli 1881. Zie aldaar. {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 1 Juli 1881 Geachte Heer, Hiernevens ontvangt u t blad van 't N.v.d.D.¹.. De zending heeft een dubbel doel. 1.o U doen zien, wat men van uw brief o.a. zegt of liever wat men naar aanleiding van vroegere gezegden napleit; 2o U een eenig staaltje van redeneerkunst aantebieden. Ik vlei me met de zoete hoop, dat 't stukje in bijg. blad ook door U bedacht zal worden, in de regelen van uwe hand, dien ik vol belangstelling te gemoet zie. Ontvang intusschen mijn hartelijken dank voor uw telegram, dat mij van eene verplichting onthief, die ik ongaarne had overgenomen².. De Portefeuille bevat ook drie zaken aangaande uw brief. Ik zend u natuurlijk dat n.o De Amsterdamsche courant (Red. de Brieder) heeft uwen brief in zijn geheel overgedrukt. Ten slotte eene vraag, misschien onbescheiden, maar zeker veroorloofd met t oog op de geheimhouding der redactie. De zaak is, of u te Wiesbaden eene Mvr. Quarles³. gekend heeft en of u haar ook kent in haar letterk. arbeid, of dat ze wellicht tot uwe familie behoort. We ontvingen daarover een bericht, dat we niet willen plaatsen zonder te weten, wat uw meening was over intimiteiten. Met belangstelling zie ik uw antw. te gemoet en teeken mij met hoogachting Uwdw. Dr. Taco H. de Beer Met opgaaf der adressen zenden we t no met uw brief gaarne aan wie u verlangt. - 1. N.v.d.D.: Nieuws van den dag 2. verplichting: het schrijven van een verweer tegen het entrefilet in het N.v.d.D. 3. Pseudoniem van Marie Anderson. [2 juli 1881 Twee artikeltjes in Uilenspiegel] 2 juli 1881 Twee artikeltjes in Uilenspiegel 13 (1881-1882), no. 1. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} Iemand die een ‘Volledige handleiding voor den brievenschrijver’ bezit, maakte ons opmerkzaam dat deze verzameling van ‘modelbrieven’ geenszins aan alle behoeften van het dagelijksch leven voldoet. Hij zocht bijv. vergeefs naar een concept dat zou kunnen dienen, als: ‘Antwoord op een brief, waarin “men” ons om inlichtingen verzoekt, ten behoeve van een Conversations-lexicon.’ Uilenspiegel neemt daarom de vrijheid, aan zijn bestendigen lezer het volgende beantwoordings-schema voor zijne verzameling aan te bieden. Geachte Heer, Niet zonder bevreemding heb ik uwe circulaire ontvangen, met het verzoek om eenige inlichtingen omtrent ‘mijzelven’. Ik begrijp en waardeer dit niet. Er zijn groote mannen wier geboortedagen en overige levensbijzonderheden zoo algemeen bekend zijn, dat het beleedigend is hun te vragen wanneer zij jarig zijn, en wat zij zoo al uitgevoerd hebben. Een antwoord op uw verzoek laat ik dus over aan - geliefkoosde schrijvers, die zelf inlichtingen suppediteeren. Als ergerlijk voorbeeld wijs ik bijv. op Brockhaus, Zwölfte Ausgabe 1877, in voce Goethe. Goethe zelf leverde aan Brockhaus al 't luisterrijke nieuws dat noodig schijnt om den lezer zijner vier en twintig deelen behoorlijk te doordringen van eerbied voor iemand die zeggen kan: ‘Das Unbeschreibliche hier ist es gethan!’¹. Na de mirobolante mededeelingen van den heer Goethe, durf ik waarachtig met mijn curriculum vitae niet voor den dag komen. Wat al aanzienlijkheden! Een vader die ‘Doctor der Rechte und kaiserlicher Rath’ was, en buitendien: ‘in angesehenen Verhältnissen und, obschon ohne Amt, in den günstigsten Glücksumständen lebte!’². Verbeeld u, z'n vader was meester in de rechten! Precies als... je weet wel, die ook zoo erg fatsoenlijk is. En z'n moeder: ‘die Frau Rath’ - ik kan 't woord niet schrijven zonder onraad in m'n binnengoed - las op haar buitengoed met genoegen des heeren J.W. von Goethe's eerste uitspattingen in letterkunderij. O, och en ach, als er eens groot-kapitaal letters gemankeerd hadden voor des heeren J.W. von Goethe's fatsoenlijken Vater, Doctor der Rechte, Kaiserlicher Rath, u.s.w., u.s.w! Eenmaal, na 't ondergaan der {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} Europeesche beschaving, zal de oudheidlievende Mongool met weemoed staren op de plek waar Goethe's ‘Mitschuldigen’... Maak den zin maar uit! Boontje komt om z'n loontje: die arme Goethe is gestorven als een hofrekel. Zelfs was hij geacht. Al weer net als... je weet wel! Et dire dat er menschen zijn die niet aan 'n vergeldend God gelooven! 't Is om alle ‘Mitschuldigen’ te scharmaaien van verontwaardiging!... Adieu!... doe de komplimenten aan alle Conversations-lui, en als ze toch wàt van me weten willen, vertel ze dan maar dat ik... tegenwoordig etymologie scharm-aai. Ja, zeg dàt aan den Lexiconman! Na vriendelijken groet Uw dienstwillige N.N. Een briefje aan Multatuli. Dichter, In uw schrijven van 8 Juni vermeldt gij, dat uwe ouders welvarend en godsdienstig, maar zeer eerlijk waren, en ge voegt er bij: ‘Van de drie voorvaderlijke hoedanigheden is slechts de laatste op mij overgegaan.’ Zijt ge daar wel zoo heel zeker van?... Is uw brief een eerlijke, ridderlijke daad, die... noodig was om den lezer uwer Ideeën behoorlijk te doordringen van eerbied voor iemand, die ‘z'n’ voor ‘zijn’ zeggen kan? Daar afkeer van vuiligheid, volgens uw eigen bewering, een uwer meest kenmerkende eigenschappen is,... zou het, dunkt me, niet kwaad zijn pen en inkt eens te laten desinfecteeren, om aan uw vijanden 't voorwendsel te ontnemen u voor 'n fabrikant van... Maak den zin maar uit! Ik ben verdrietig. Uilenspiegel. 1. Das Unbeschreibliche enz.: Het onbeschrijflijke, hier is het gedaan. Faust II, slotverzen. 2. in augesehenen enz.: in hooggeplaatste omstandigheden en, hoewel ambteloos burger, leefde hij in een uitzonderlijk gelukkige situatie (du.) [2 juli 1881 Bericht in Het Nieuws van den Dag] 2 juli 1881 Bericht in Het Nieuws van den Dag, no. 3482. (Knipsel M.M.) Men vraagt of bij ons protest tegen de opvatting van den Heer Douwes Dekker (zie ons blad van den 29en jl., 2e blad, ‘Gemengd Nieuws’. No. 1), omtrent Cremer's aandeel aan zijn eigen biografie in den Keyser's Bloemlezing, niet een onrecht aan den Heer D.D. onzerzijds gedaan is. 't Heeft den schijn alsof wij met de {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} woorden: ‘Dat is òf onbezonnen, òf laf, òf gemeen’ een drieledige vooronderstelling ten aanzien van den Heer D.D. hebben geopperd waarvan, naar men meent, de beide laatste zeer stellig buiten zijn karakter en persoonlijkheid liggen. Hij, die in Max Havelaar en in elk zijner geschriften met moed voor onze nationale eer en de belangen der verdrukten optrad, mag niet verdacht worden van iets wat laf of gemeen zou zijn. Dat is volkomen waar. Wij geven dan ook gaarne de verzekering dat 't geen oogenblik in ons opgekomen is den Heer D.D. persoonlijk te verdenken van een beginsel, 'twelk wij in het algemeen als onedel brandmerken. Wat wij ten zijnen aanzien bepaaldelijk vooronderstellen als de oorzaak van het onrecht Cremer aangedaan, ligt uitsluitend in den voorlaatsten volzin van ons protest. De Heer D.D. heeft tusschen de regels gelezen, afgaande op een indruk, wellicht elders gekregen omtrent de manier, waarop schrijvers soms deelnemen aan hun eigen biografie en ten aanzien van Cremer meer voorondersteld dan waartoe wie ook gerechtigd is en waarvoor het artikel Cremer in de Keyser's Bloemlezing zeer stellig geen bewijsgrond oplevert. Wij protesteerden met te meer klem tegen die ‘onbezonnenheid’ omdat het eenen doode betreft. [2 juli 1881 Brief van Multatuli aan T.H. de Beer] 2 juli 1881 Brief van Multatuli aan T.H. de Beer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 2 Juli 1881. Geachte Heer De Beer! Dat ik U telegrafeerde was natuurlyk om U niet voor den vuilen boêl te laten zitten, wat m'n gewoonte niet is. Toch schikt het me niet zelf aan 't polemizeeren te gaan met den kwajongen uit het Nieuws. Weggooien doe ik me niet. Ik draag alzoo 't zaakjen ditmaal wat de schryvery aanstaat aan den Heer Valette op. Hy bericht my dat hy volgaarne die taak op zich neemt. Van hèm alzoo hebt ge repliek te wachten ter plaatsing in Uw Tydschrift. Ze zal wel goed zyn want Valette is bondig en solide. {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Wat de schryvery aangaat.’ D.i. de andere zyde der zaak neem ik ditmaal eens voor m'n eigen rekening. De Nieuwsman heeft me waarlyk 'n dienst gedaan door zich zóó uittedrukken dat ik gerechtigd ben, ja verplicht, tot de meest forsche behandeling der zaak. Wat ik dan ook hoop te doen.¹. Vandaar 't voorloopig oorveegje dat hierby gaat. Ik moet U evenwel uitdrukkelyk verzoeken daarvan niets te supprimeeren, ook niet - zooals den vorigen keer - 't P.S. Schikt U myn kopie niet - best! Ieder hoofdredacteur moet en mag beslissen wat in z'n blad of T.S. plaats verdient. Heb dan maar de goedheid my daarvan kennis te geven. Dan plaats ik het elders, of laat het afzonderlyk uitgeven, 't Kost me geen moeite 10 gl pr regel te bedingen... als 't me daarom te doen was. Om my te plezieren behoefte ge het aldus niet te plaatsen, maar nogeens: ik protesteer tegen verminking. Dit is myn recht, naar ik meen. - De toon van 't ‘Nieuws’ was sedert jaren my zeer vyandig. Er was zooal geen reden toe, dan bestond er toch oorzaak. (Zie eens i.a. Hoofdstuk MXIII van m'n Specialiteiten. Ik begryp best dat 'n boerenbedrieger als De Veer zooiets niet aangenaam vindt, en ik schreef 't dan ook niet om hem plezier te doen.) Die toon nu was altyd nydig. Ook openbaarde de vyandschap zich (gelyk byna overal) in opzettelyk zwygen waar ik had behooren genoemd te worden. En zie, nog meer dan omtrent anderen had ik grond om met het Nieuws my te onthouden van gekibbel. De heer Funke is myn vriend. Ik acht en waardeer hem zeer hoog, en wist dat hy zich over de kwaadwilligheid van z'n redaktieluî ergerde. Juist dáarom onthield ik me vaak van repliek of klacht. Het deed my zeer den heer F in moeielykheid, of zoo gezegd: ‘tusschen twee vuren’ te brengen. Ook nu weer by 't lezen van den laatsten aanval was m'n eerste indruk: ‘och, wat zal dat F spyten! Doch juist daarom is 't my aangenaam dat ditmaal de toon zoo uitgemaakt-gemeen en beleedigend is. 't Stuk is zeker niet van De Veer zelf. Die zou 't Jezuïtischer hebben ingekleed, en zóó dat niet ieder myn verontwaardiging begrypen zou. Ik ben zeker dat D.V. den schryver van 't artikel berispt over z'n ongekleedheid. {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit neemt niet weg dat ik, als de auteur niet voor den dag komt, De Veer aansprakelyk stel. Vriendelyk gegroet tt DD 1. Multatuli had een tijdlang het plan de redakteur van het Nieuws tot een duel uit te dagen. Zie bij 18 oktober 1881. [2 juli 1881 Bericht van T.H. de Beer in De Portefeuille] 2 juli 1881 Bericht van T.H. de Beer in De Portefeuille, no. 14. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Correspondentie Het N.v.d.D. wenscht van Multatuli of van mij, 't bewijs, van Multatuli's bewering, in ons vorige No., dat Cremer voor de Keyzers bloemlezing zelf zijne levensbijzonderheden opgaf. Ik heb dien wensch aan Multatuli overgebracht en het bericht ontvangen, dat hij bereid is aan dit billijk verlangen te voldoen. Amsterdam, 30 Juni '81. De Beer. [3 juli 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 3 juli 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6(⅛) beschreven. (M.M.) Met gedrukt briefhoofd G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam. Amsterdam, 3 Juli 1881 Beste Dekker! Er schemerde mij door 't hoofd alsof ik inderdaad ergens een woordelijke autobiografie van Cremer's pen gelezen had, door hem voor een der Bloemlezingen of voor een Biogr. Woordenboek opgesteld. En nu meende ik dat Ge die bron met de Keyzer verward hadt. Zoo weet ik zeker ergens gelezen te hebben dat hij zelf vertelt de zoon van een bemiddeld rentenier te zijn, die op een zeker buiten in Gelderland vegeteerde. Mijn vraag aan U bedoelde niets anders dan om te kunnen bewijzen dat Ge óok naar de letter gelijk hadt, al voelde ik zeer wel dat het zwaartepunt niet dáarin lag. Mijne Redactie weet zoo goed als wij hoe zulke levensschetsjes ontstaan. Nu, Ge zult dan ook, zeker niet zonder ietwat pret, gemerkt hebben welke retirade gemaakt werd en Ge {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} kunt vrij zeker zijn dat mijne Redactie zich niet licht weder op zulk glad ijs zal wagen, althans zoolang ik er nog ben. Indien ooit weêr de vingers mochten jeuken om iets tegen U te schrijven, zal de verloopen week hun nog wel eens in 't geheugen komen voor ze iets aan mijne persen overgeven. Het verblydt my intusschen van harte dat Ge dit zaakje en bagatelle hebt bekeken. Mij heeft het zeer sterk aangegrepen en heel wat slapelooze uren gekost! Ik hoop dan ook dat Ge dat zoo volledig ingeslikte ‘laag en gemeen’ maar niet meer wilt behandelen of laten behandelen? Mijn blad komt anders nog aan de schandpaal. - Nu genoeg hierover! Gisteren sprak ik Nijhoff¹. uit den Haag, die met groot genot Uwe satire gelezen had en jaloersch scheen dat Ge haar niet in den Spectator had geplaatst. De Spectator luî zien nogal uit de hoogte op de Portefeuille neêr en ergeren zich niet gering als ze door zulke stukken gedwongen worden met zoo'n weekblaadje rekening te gaan houden. Hoe bitter dat Ge nu in dat nieuwe tehuis geen ‘loisir’ kunt vinden en de zoo noodige rust telkens door zooveel verdrietelijks U ontnomen wordt. Wanneer dan toch zult Ge eens op Uw gemak komen en de banden die U aan dat verdriet vasthouden, kunnen afsnyden! Als Ge U niet haast in sommige gevallen ietwat zelfzucht in practijk te brengen, vrees ik meer en meer dat de rust voor U alleen ‘ailleurs’². zal te vinden zijn? Heb dank voor Uwen interessante kout over Ebers en Alb. Thijm etc.! Zulke brieven bewaar ik als goud en zullen mij hoop ik nog dikwijls verfrisschen als ik eenmaal tot rustiger dagen kom; iets waarnaar ik wel degelijk blijf streven, al win ik tot nog toe weinig of geen veld. Ik snak er naar, nu en dan een uur af te zonderen om wat te leeren, en Ge kunt U moeielijk voorstellen in welk een rosmolen van hoogst prosaïsche dingen ik me dag aan dag moet bewegen. Noch op mijn kantoor noch in huis vind ik gelegenheid tot lezen en al sedert jaren raak ik zoo ten achter in de kennis van mijn tijd en de litteratuur dat al dikwijls de wensch bij mij opkwam ergens buiten de Stad te gaan wonen, om althans de avonden vrij te krijgen. Maar velerlei dingen maken dat moeielijk, vooral de opvoeding mijner jongens, waarvan de oudste nu pas naar 't ‘middelbaar’ onderwijs overgaat, terwijl er dan nog 5 later {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} volgen! 't Zal dus nog wel een jaar of tien duren, voor ik daartoe plannen kan vaststellen. Wie Paap is? Ik ken hem nog niet, maar weet alleen dat hij een der beste leerlingen van Doorenbos was, hier een betrekking heeft op een der kantoren en tijd weet te vinden voor werkelijk degelijke studie. Er schijnen onder de jongeren goede elementen te schuilen, waarmeê ik noodig mettertijd kennis moet maken. Nogmaals dank voor al den tijd, die Ge mij met Uw jongste brieven hebt gewijd! Ik zie daaruit met blijdschap dat Ge geen plan hebt mij los te laten nu ik niet langer voor U druk, maar Ge U integendeel voor mij blijft interesseeren. Groet vrouw en kind hartelijk van ons en ontvang mijn warmsten handdruk! tt GLF Dat Ge mij Valette noemdet verheugt me zeer. Hij zond ons zeer aardige stukken en zal vertrouw ik voortgaan met voor ons te werken. Zoo er een vacature kwam, zou hij zeker een der lui zijn die 't meest in aanmerking kwam! Vale tt GLF 1. Nijhoff: Martinus Nijhoff (1826-1894), grondlegger van boekhandel en uitgeverij van die naam te Den Haag (sedert 1853). 2. ailleurs: elders (fr.) [3 juli 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer] 3 juli 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer, geadresseerd aan WEDL. Heer Taco H. de Beer. P.C. Hooftstraat Amsterdam en met poststempels Frankfurt a Main 3 VII 1881 en Amsterdam 4 jul 81. (M.M.) Zeer geachte Heer De Beer! Indien het nog tyd is, verzoek ik U de zinsnede in myn brief aangaande den heer V. aldus te wyzigen: De heer Valette, jonger dan ik en dus zulk geschryf minder lang ontwassen, &c - Het artik. in 't Nieuws van gister voldoet my niet. Zulk geslenter¹. valt niet in m'n smaak. Vooralsnog blyf ik de zaak op myn manier doorzetten. Ik wacht bericht van de Heeren wier intermédiair ik heb ingeroepen. Dat heen en weer schryven is lastig, en om voor niemendal te gaan reizen, schikt my ook niet. Vriendelyk & hoogachtend N. Ingelheim gegroet UEDDWD DD zondag middag². 1. geslenter: gekuip, geïntrigeer. 2. intermédiair: tussenkomst (fr.) {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} [3 juli 1881 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli] 3 juli 1881 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 4 beschreven. (M.M.) Met gedrukt briefhoofd De Portefeuille, Nieuwe Kunst- en Letterbode. Redactie. Rokin 70, Amsterdam. Amsterdam, 3 Juli 1881 Zeer geachte Heer, Gelijk met uw brief kwam er een van dhr. Valette. - Uw art. plaats ik dadelijk - ik zeg er U dank voor - en voeg bij deze mededeeling het bericht, dat ik nooit een letter zou weglaten uit menschenvrees. Ik heb helaas den moed niet, lafhartig te zijn, 'k had t anders verder in de wereld gebracht. Mijn boek, waarvan ik U een exemplaar durfde zenden, heeft er zoovelen op de teenen getrapt & zoovelen uit hun zoeten dommel doen opschrikken, dat het aantal ‘dergenen die mij haten’ talrijk wordt als ‘het zand aan den oever der zee’. Het NvdD kent mijn onverholen afkeer van moderne dominés die onze tijdschriftredacties, onze dagblad en weekbl. redacties onze Statenvergaderingen en alle mogelijke Commissiën onveilig maken; zij spelen aanhoudend voor mensch en zijn onder elkaar en als ze aan t werk zijn toch in werkelijkheid moderne dominés. Waren ze nog rabbi's of fetischpriesters, 'k zou t met hen kunnen uithouden. Het NvdD nu vervolgt me met innige toewijding en vooral ook daarom moest dit vuile stukje er in en moest mijn naam erbij staan. Heeft De Veer 't met geschreven, dan moet toch t ding, dat het schreef een ex-dominé wezen of van dominés familie zijn. Hadden ze toch bij de Vondelfeesten Vondel zelf eens opgeslagen sub¹. ‘truggelfielen’². en ‘Dordtsche Santen’³. maar de menschen hebben 't te druk met praten, dan dat ze ook nog zouden kunnen lezen. Met bijzondere hoogachting & aanbeveling Geloof mij Ueddwdr. Taco H. de Beer 1. sub: bij (lat.) 2. truggelfiel: bedelende schurk; de term komt bij Vondel voor in de verzen: ‘Wacht U van die truggelfielen/want sy knorren staegh om meer/en verslinden hunnen Heer’. (Vgl. W.B.-editie, deel 3, blz. 72). 3. Dordtsche Santen: van 1618 tot 1619 werd te Dordrecht de Nationale Synode gehouden, waar de leer der Hervormde Kerk werd vastgesteld. De term komt bij Vondel voor in ‘Geuse Vesper’, vers 27, in de betekenis van: heilige mannen doorkneed in de dordtse leer. {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 juli 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer] 4 juli 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer, geadresseerd aan WEDL Heer Taco H. de Beer P.C. Hooftstraat Amsterdam en met poststempels Nieder Ingelheim (datum onleesbaar) en Amsterdam 6 jul 81. (M.M.) G.H.D.B! Met bevreemding zie ik in Uw pf. no 14, dat ge zeker verlangen van 't ‘Nieuws’ billyk noemt²., en in de meening verkeert hebt dat ik dááraan voldoen zou. Volstrekt niet! Ik vond billykheid in Uw verzoek om 'n ‘kleine repliek’ in uw Tydschr. ‘Billykheid’ en ‘Nieuws’ hebben niets met elkander te maken. Me dunkt dat dit gebleken is! Ik vind het zonderling dat 'n ‘belangstellend lezer’ myn woorden omtrent de schatting myner Ideën door de P.f., zonderling vindt. Duizenden en tienduizenden zyn 't kompleet met de P.f. eens. Ikzelf soms ook. Maar dit beteekent niet veel, omdat ik¹. over 't geheel niet van schryvery houd! Nu, dit weet ge al. 't Staat nogal duidelyk in m'n eersten brief. Na beleefde groet UwDW. DouwesD. N. Ingelheim 4 Juli 1881. 2. Zie bij 2 juli 1881. 1. omdat ik: oorspr. stond er Ik houd. [4 juli 1881 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 4 juli 1881 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Twee dubbele velletjes postpapier en een enkel, geheel beschreven, met op blz. 8 een opgeplakt knipsel. (M.M.) De brief is pas verstuurd samen met die van 19 juli 1881. {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim, 4 Juli '81 Waarde Heer Paap. Nadat ik met byzonder veel genoegen Uw stuk over Ebers' laatsten roman gelezen had, voelde ik aandrang u daarvoor te bedanken. ‘Met byzonder veel genoegen’ & ‘bedanken’. Zóó is het! Byzonder, omdat ik zoo zelden ontwaar dat recensenten hun brilleglazen afvegen. Eenmaal dien Ebers benoemd hebbende (of gissende dat-i beroemd is) tot ‘beroemden schryver’ kletst men maar toe. Hy schryft slecht. Ik las van hem: ‘Homo sum’ en durf beweren dat het 'n prul is, naar inhoud en uitvoering beide. Ook de Egyptologie die daarin heet geleverd te worden is min. In een van¹. z'n andere stukken ('k weet waarachtig den naam niet meer) ben ik blyven steken. Ik had er genoeg van! Dat nu die man niet schryven kan, deert me niet. Maar wèl voel ik ergernis over 't ophemelen van zoo'n knoeier. Uit die ergernis verklaren zich de woorden: ‘byzonder’ en ‘bedanken’. (Ebers' ‘Eine Frage’ noem ik 'n alleraardigst kunststukje, iets als 'n casse-tête, 'n difficulté vaincue.². De malle krulletjes die gy zoo ten-rechte in hem afkeurt, zyn in dàt stukjen op hun plaats. Dáár is dat vulsel gepast-keutelig, nagemaakt Theokritaansch⁴. - of zoo-iets. Of... is 't géén kunstjen in hem? Zou 't hèm wellicht op inspanning te staan komen, sober, eenvoudig, waar te zyn? In dat geval blyf ik er by, dat z'n talent op mispelen gelykt, die slechts dienen kunnen als ze niet deugen. Of op 'n natuurlyken bochel die zeker publiek in vervoering brengt, als het treft dat de gelukkige bezitter juist voor Tortillard³. moet spelen. Enz. Enz.) - Maar... wat anders. Wilt ge my 'n tweede genoegen doen? Wyd - (zegge: besteed) eens een artikel aan de tyden der werkwoorden in onze schryvery van den dag. Toe, asjeblieft! Evenals met Ebers, neem ik 't niemand kwalyk dat-i geen talent heeft... {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} (Ja toch! Want: la principale qualité de l'auteur... c'est la probité.⁵. (Vry en gewyzigd naar La Bruyère)⁶. ... maar (of, als ge de parenthesis er by leest, géén: maar) 't is ergerlyk te zien, hoe men by gebrek aan talent, zich 'n zweem van distinktie aanmatigt door... door... hoe zal ik zeggen? 't schryvend volkje stelt zich boven Onzen L.H. zelf. Niemand heeft ooit Zyn Almacht opgevat in den zin dat i de begrippen ‘gister’ ‘morgen’ ‘verleden week’ en ‘vandaag’ door elkaar kon schudden als hagel in 'n kogeltasch. De hedendaagsche romanflikkers⁷. - vooral van 't soort dat rondkruipt aan den voet onzer kranten - zyn zoo vry zich aantestellen alsof ze dat kunstje wèl verstaan. Een reden is er niet voor, maar de oorzaak meen ik te vinden in 't jagen naar de deftigheid die zy in schoolboekjes wel eens hoorden toekennen aan den praesens actualitatis⁸.. (Actualitas staat niet in Cicero. Dat's n fout van Cicero.) Het schermen met zulke middeltjes staat op één lyn met den pluralis majestatis⁹. van de kranten, en dus zeer laag. Wilt ge dat geknoei eens vereeren met 'n oorveegje? Schikt of lust het u, te zeggen dat ik U daartoe uitnoodigde? Goed! Komt het in uw rym te pas er een en ander bytehalen dat in de buurt ligt? Ziehier: ‘Ja’ zeide X toestemmend ‘Neen’ {lachte} de vader, terwyl hy ‘Neen’ {zuchtte} de vader, terwyl hy ‘Neen’ {piepte} de vader, terwyl hy ‘Neen’ {ontkende} de vader, terwyl hy ‘Neen’ {hoestte} de vader, terwyl hy ‘Neen’ {niesde} de vader, terwyl hy ‘Neen’ {gaapte} de vader, terwyl hy ‘Neen’ {&c &c} de vader, terwyl hy rook uitblaasde, pyp stopte, aan z'n neus krabde, z'n hand legde op t ‘blonde’ hoofd van..., haar aankeek met z'n zoo- of zoo- oogen, &c &c &c. {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘onwillekeurig’ & ‘onmiddelyk’ verdienen ook 'n plaatsje. (Gy zelf zyt aan 't onwillekeurigen gegaan) Ook: ‘letterlyk’. De menschen staan tegenwoordig ‘letterlyk’ als (dat ‘als’ is te veel) ‘van den donder getroffen’ ‘in den grond genageld’ &c &c En 't malle duitsche ‘als’ inplaats van toen, daarna, vervolgens &c ‘Als Amalia dit gezien heeft, is Ferdinand onwillekeurig opgestaan, en letterlyk als door den donder getroffen steekt hy onmiddelyk (alzoo zonder lucifer) een sigaar op.’ Caetera desunt¹⁰., maar 't is genoeg. - {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hierby 'n vodje dat m'n vrouw me levert. Het is uit 'n Feuilleton van 'n krant. In die weinige regels vinden we: had zich vergist Pq. pf.¹¹. het was... Impf. hy is nog zoo klein... Praes. Hy laat... Praes. Hy neemt... Praes. die hy brengt... Praes. Snel heeft het meisje. Perfect, staan de beide kinderen Praes. - Jammer dat we geen verschil kunnen uitdrukken tusschen Imparfait¹². en Parfait défini¹²., anders haspelden ze dàt ook door elkaar. - Dat m'n lystje niet kompleet is, weet ik wel. Nu, breid maar uit. {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zie in al dat geknoei: oneerlykheid. Vgl. m'n (proeve van een) definitie der uitdrukking: ploert. Ieder inderdaad eerlyk man kan goed schryven. Elk oneerlyke schryft slecht. Dit valt slechts daarom niet algemeen in het oog, omdat de meeste lezers niet gewoon zyn zich de vraag voorteleggen: wat is waarheid. Een en ander is heel verdrietig voor 'n schryver die zich afslooft om voor z'n gedachte de minst onjuiste uitdrukking te vinden. Wie 't dus met waarheid wèl meent, is verplicht tegen al dat geknoei met kracht optekomen. Daarom deze brief! ‘Waarom doet ge 't niet zelf?’ Beste jongen, ik ben zoo misselyk van publiekerigheid. Dit is m'n eenvoudig-natuurlyke indruk, en zie: redeneerende kom ik tot gelyke slotsom dat het beter is, U te verzoeken dezen knikker uit de sloot te halen. Tegen my heeft men 't voorwendsel aantevoeren dat ik oud, knorrig, zwartgallig, pessimistisch - ja, god weet wàt ben. Misschien zelfs afgunstig! Als ze wisten hoe hartelyk bly ik ben by 't lezen van iets degelyks! En hoe genegen, dat - soms met overdryving! - te uiten! Vriendelyk gegroet van Uw dienstwillige DouwesDekker Neem geen voorbeeld aan m'n slordigheid in brieven als deze. Loopen de zinnen niet rond, maak ze maar goed. De eerlykheid waarop ik aandring heeft niets uittestaan met opgeschikte deftigheid waar ze niet te-pas komt, of des noods gemist worden kàn, zooals in dezen brief. 1. In een van: oorspr. stond er In z'n. 2. casse-tête, difficulté vaincue: puzzel, overwonnen probleem (fr.); bedoeld: in een letterkundig werk kan Multatuli er vrede mee hebben dat een schrijver het zich extra moeilijk heeft gemaakt en eruit is gekomen. 4. Theocritus: grieks dichter van herderszangen (derde eeuw v. Chr.) 3. Tortillard: iep met kromme stam; vandaar (scheldwoord voor) bochel; van tortiller = draaien, wringen (fr.) 5. la principale etc: de voornaamste eigenschap van een schrijver... is eerlijkheid. 6. La Bruyère: Jean de La Bruyère (1645-1696), frans satirisch schrijver. 7. flikker: oplapper. 8. praesens actualitatis: de tegenwoordige tijd van het aktuele (lat.) (bedoeld: praesens historicum - de tegenwoordige tijd die een verleden uitdrukt) 9. pluralis majestatis: meervoudsvorm (meestal ‘wij’) die vorstelijke personen gebruiken om zichzelf aan te duiden (lat.) 10. Caetera desunt: overige (voorbeelden) ontbreken (lat.) 11. Pq. pf.: plusquamperfectum, voltooid verleden tijd (lat.) 12. imparfait en (bedoeld:) passé défini (of: simple): twee vormen van verleden tijd in het frans, waarvan de laatste een beperkte duur aangeeft. 12. imparfait en (bedoeld:) passé défini (of: simple): twee vormen van verleden tijd in het frans, waarvan de laatste een beperkte duur aangeeft. [5 juli 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer] *5 juli 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer. Afschrift. (M.M.) Het afschrift van de tekst van deze briefkaart is in de hand van Multatuli en is te vinden op blz. 4 van de brief d.d. 1 juni 1881 van T.H. de Beer aan Multatuli. Niet voor de pers G.H.D.B. Ik bemerk daar, gistravend verzuimd te hebben U te antwoorden op Uw vraag aangaande ‘Mevr. Q.’¹. Onlangs bleek {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} my in den Haag dat ieder dien naam voor 'n pseudoniem houdt, en dat de ware naam zeer goed bekend is. Wat zoo'n masquerade beduidt, vat ik niet. Misschien heeft ze redenen die ik niet beoordeelen kan. Ik spreek haar nooit. Ik ken haar wel maar sta niet met haar in relatie. Hoe komt ge op het denkbeeld dat zy van myn familie wezen zou? Ik vernam dat zy een boek (of verhaal?) aan my heeft opgedragen, maar gelezen heb ik 't niet. Wat bedoelt ge met: ‘Uwe meening over intimiteiten’? Ik, intimiteiten met mevr. Q.? Dàt zou wat nieuws wezen. 1. Mevr. Q.: zie bij 1 juli 1881. Mevr. Quarles was (een) de(r) schuilna(a)-m(en) van Marie Anderson. [6 juli 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 6 juli 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 2(⅔) en 1, 3 en 4 geheel beschreven. (M.M.) Deze brief zou pas op 17 augustus worden verzonden. Het dubbele velletje postpapier bevat op blz. 1-2 de brief van 6 juli 1881 en op blz. 3-4 het begin van de brief van 17 augustus. Zie aldaar. Nieder Ingelheim, 6 Juli 1881 beste Funke! Ik schreef U van ochtend een langen brief dien ik by nader inzien heb meenen te moeten verscheuren. En dit deed ik. Voor Uw hartelyk schryven dank! Doch my schryft de kiesheid jegens iemand dien ik zooveel verschuldigd ben en dien ik zoo hoog acht als U, gebiedend voor, hem zelfs niet door voorloopige mededeeling (waaruit verplichtingen zouden kunnen ontstaan) in een onaangename zaak te betrekken. Uit vriendschap en plichtbesef weiger ik U, myn beste Funke, te woord te staan over den kwajongensstreek van zekeren schryver in 't N.v.d.D. Zoodra 't zaakjen afgeloopen is, wil ik U gaarne alles meededeelen wat my op 't hart ligt. Zie asjeblieft in, dat ik goed handel en geloof my Uw liefhebbenden en hoog achtenden vriend DD [9 juli 1881 Brief van Multatuli aan T.H. de Beer in De Portefeuille] 9 juli 1881 Brief van Multatuli aan T.H. de Beer in De Portefeuille, no. 15. (Knipsel M.M.) {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} Een woord van Multatuli. Geachte Heer De Beer! Ik heb 't zoo druk met m'n oefening in 't scharmaaien, dat me waarlijk geen loisir overblijft voor polemiek met het schrijvertjen in 't ‘Nieuws van den Dag.’ Wat voor hóórt moet voor gáán: priktollen kompromitteeren niet. M'n vriend Valette, iets jonger dan ik, en dáárom zulk geschrijf nog niet sedert zoo langen tijd ontwassen¹., zal de goedheid hebben den man lezen te leeren. Ik wat anders. Dit evenwel onder voorbehoud: 1o) dat hij blijk geve werkelijk een man te zijn, waartoe ik hem zoo spoedig mogelijk in de gelegenheid stellen zal. Althans: 2o) indien 't mij gelukt m'n aangeboren lafhartigheid te overwinnen. Ik meen namelijk te moeten gissen dat bedoelde persoon - man of jongen dan - zich veroorlooft nog te leven, en uit z'n artikel hebben we mogen vernemen dat ik de luî slechts áándurf als ze dood zijn. Nieder-Ingelheim, 2 Juli 1881. Hoogachtend en vriendelyk gegroet Uw Dienstwillige Douwes Dekker. P.S. Een idee! Vraag hem opgave van naam en ouderdom, van de Buitenplaatsen waar hij zich had kunnen ontwikkelen, van z'n aanspraken op beroemdigheid - al was 't dan maar in geliefkoosde letterkunderij - en zet dat alles in Spamer's Lexikon. Toe! Asjeblieft! Maar - even asjeblieft - laat er mij dan uit. 1. De door Multatuli op 3 juli gevraagde andere redaktie van deze zin is door De Beer niet uitgevoerd. [10 juli 1881 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 10 juli 1881 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(⅔) beschreven. (M.M.) {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim Zondag 10 Juli 81 Lieve Lien - Hoe dikwyls heb ik je niet al willen schryven, maar altyd werd het uitgesteld dan hierom en dan daarom. En je schreef toch dat je verlangde wat van dek te hooren. Ja, lien, wat zal ik je zeggen? Dat is niet alle dagen gelyk. Dan is er iets (en helaas maar al te dikwyls is dit het geval!) wat hem ontstemt, nu iets groots, dan weer een opstapeling van kleinigheden en daarna overwint hy die neerslaande indrukken weer en voelt zich wel en zelfs opgewekt. Maar rust die hy zoo noodig hadt vooral om te werken, vindt hy maar niet. Dit is in korte woorden een beeld van 't geheel. Ons huisje is allerliefst. Dat wil zeggen... er zyn 100 dingen waaraan men 't recht zou hebben zich te ergeren, en we maken van dat recht helaas soms gebruik. Slecht verw, niets haaks, nu ja 100 erger opwekkende gebreken, maar 't geheel - is allerliefst. en 't uitzicht goddelyk en de lucht zoo heerlyk. We waren voor een paar dagen in Mainz en haalden daar beiden met displaisir adem. Zo verwend zyn we al in dit opzicht. Overigens brengt dit huisje en tuin en vooral by een eerste inrichting drukte mee. De tuin de hond de meid de jongen - alles moet nageloopen worden om van Woutje niet te spreken. Zoodat dek soms beweert niets aan my te hebben daar ik de slaaf ben van 't huishouden. Dek zelf zou ook graag wat rust hebben en genieten van den tuin (die overigens wat aanleg en zo aangaat, nog niet heel mooi is.) maar hy heeft voortdurend andere dingen aan 't hoofd die hem teveel bezig houden. Daar heb je Robbers - die overigens geloof ik met de beste bedoelingen bezield in zyn brieven een gebrek aan takt verraadt die dek bevreesd maakt verder met hem onder zyl te gaan. Dan de correctie van den Havelaar (dek is nu aan de nooten toe) en de pynlyke indrukken daardoor telkens opgewekt. Dan deks brief aan Taco de Beer die deze in de Portefeuille publiceerde (heb je hem gelezen?) en de aanval van 't afschuwelyke N.v.d.D. dat wel de goedheid had het in 't midden te laten of dek gemeen laf of onbezonnen was! Daarna, zeker door toedoen van funke gaf 't nieuws er een draai aan en retracteerde¹. nu ja maar heel slinks en flauw en zóódat dek er geen genoegen mee nemen kon. Valette heeft op zich genomen (ook in de Portefeuille) 't N.v.d. dag mores te leeren en dekzelf had de Veer of wie {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} anders er in dat Nieuws gemoedelyke zootezeggen gemeenheid opdischt graag ter verantwoording geroepen - maar, nu ja ik weet niet hoe 't gaan zal. Het is zoo moeilyk menschen te vinden. Was jy maar een man, Lien, en wat onafhankelyk. Op jou zou dek zeker kunnen rekenen! Bah, je weet niet hoe ontstemd hy er van is, en dan dat in de dagbladen niemand party voor hem getrokken heeft tegen zulke dolle indigne². beschuldigingen. Wel wel een kunstmatige kippenfabriek voor die lieve Jo Dupont³.! hoe prozaisch. Ze moet dat ook vinden. Nu als men er ryk mee wordt... en ryk te zyn is niet prozaisch. En anders alles nog by 't oude? Haas heeft het druk. en jy woont nu beneden in den tuinkamer en je verheugt je over de bloemen. Och wy hebben ook allerlei liefs. Zürchers die in Kreuznach gelogeerd waren hebben ons herhaaldelyk een dagje bezocht en waren uit over ons huisje enz. Ze vonden ook dat dek er zoo heel goed uitzag in vergelyking met zyn laatsten tyd in Holland. en ik geloof wel ze daar gelyk in hadden. Dek is ook wel, soms, maar hy kan niet tot rust komen, dat is het erge van 't geval. Wou springlevend en den heelen dag buiten. We hebben groenten en vruchten in overvloed uit den tuin ook kippen en... een haasje! het heeft zich laten vangen mir nichts dir nichts⁴. en Wou en ik hebben 't opgevoed met melk en brood. Hy is ook een groote liefhebber van rystenbry net als zyn pleegvadertje Wou, en je weet over 't geheel niet hoe buiten we hier zyn. Een roodstaartje heeft haar nest gebouwd vlak aan den trap nr den jongen zyn kamer en gister was er een zwaluwtje in de keuken verdwaald. Ons meisje dat ik hier in N. Ing. huurde is een allerliefst kind. Ik mag haar gezicht zoo graag en ze ziet er zoo fatsoenlyk uit, dat ik hoop haar te kunnen behouden, maar wat het werk aangaat is ze onhandig en - enfin dáárvoor zit er geen nerf in. Net een lief logeetje! Dat is wel lastig. Ik moet haar veel meer naryden en zelf hand aanslaan dan me lief is. maar als ik haar nu weg doe - enfin het oude liedje. Hoe is 't toch met je kindermeid die zoo aardig spelen kon - maar tegelyk zoo jokte en die je eens verdacht van 't slot van de kast verdraaid te hebben? - Ons Gretchen vindt dek ook lief. Zy hindert hem niet. ik hoop maar 't met haar klaar te spelen, een schoonmaakster er by? bah! Wat huishoudelyk praatje, he? {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} Het spyt me wel jelui er niet aan denkt, dezen zomer eens over te komen. Och maar denken kan ik 't me wel. Wy ook hadden afgesprooken met de Zurchers een klein uitstapje te maken nr Kirn en Oberstein (het agaatland) en langs de moezel terug. Alles was afgesproken en voor Wou alles op zyn best geschikt, maar toen het er op aan kwam hem alleen te laten viel het me als lood op 't hart. dek ook en we telegrafeerden het af. en het was toch een tourtje waarop ik me sinds jaren verheugd had. Dek deed het maar om mynentwil. Och lieve lien wat 'n slordige brief! en zooveel stooringen. Wou heeft zondags altyd een pr kinderen by zich en ze spelen verstoppertje dat geeft een geloop! en dan doet hy zich zeer en dan ben ik bang voor m'n vogelnestje, en, kortom ik wil m'n vervelende brief niet langer maken. je hoort dan toch iets. Ook moet ik op den hond passen, dat hem geen leed geschied. We hebben een allerliefst jong dier. Wou heeft hem om de kleur van zyn vacht ‘Witrok’ gedoopt. Ja, ik ben een ryke vrouw met 'n man en 'n zoon met ideen. Want heusch Wou doet ook aan dat artikel, ofschoon hy 't woord nog niet kent. Nu dag lien! Heel veel groeten aan Haas en de kinderen van ons beidjes. Zie je de Wolfjes nog al tegenwoordig? Wat zyn die gedroogd bloemen die je dek gaf beeldig. Och neen, ik heb er nog niets aan gedaan. ik houd ter nauwernood met naaiwerk by. Nu is 't theetyd. dag lien Mimi DD 1. retracteerde: van rétracter, herroepen (fr.) 2. indigne: onwaardig (fr.) 3. Jo Dupont: Josephine Hendrika Dupont (geb. Rotterdam 19 april 1860), was gehuwd met Johan François Snelleman (geb. Rotterdam 26 december 1852). Zij was een dochter van Josepha W.L. Dupont-Dames (geb. Rotterdam 15 augustus 1834). De laatstgenoemde zal bedoeld zijn. 4. mir nichts, dir nichts: zomaar, zonder meer (du.) [11 juli 1881 Briefkaart van T.H. de Beer aan Multatuli] 11 juli 1881 Briefkaart van T.H. de Beer aan Multatuli. Met opdruk De Portefeuille, Nieuwe Kunst- en Letterbode. Rokin 70. Amsterdam, geadresseerd aan den Weledelgeb. Heer E Douwes Dekker, Wohlgeboren, Nieder Ingelheim en met poststempel Amsterdam 11 jul 1881. (M.M.) 11 Juli 1881 Zeer geachte Heer, Eene hevige ongesteldheid, die me Donderdag 11. plotseling overviel, belet me te werken. Schrijf mijn stilzwijgen alleen daaraan toe. Zoodra ik me wat beter voel schrijf ik U breedvoerig. Met aanbeveling hoogachtend Uedded Taco H. De Beer {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} [19 juli 1881 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 19 juli 1881 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. Ook de enveloppe is bewaard gebleven, geadresseerd aan Weledgeb Heer Willem Paap Litt. hum. Student Amsterdam. Gefrankeerd met 1 postzegel van 20 en 2 van 10 Pfennig en afgestempeld Nieder-Ingelheim 19/7 81. (M.M.) In een andere hand is er met potlood opgeschreven Gerarddoustraat 48 huis. Nieder-Ingelheim 19 Juli '81 Waarde Heer Paap! Vriendelyk dank voor Uw prettigen brief. Ik had terdeeg gelet op Uw stukken in den Spectator. Ik vroeg aan de h.h. Valette en Funke ‘wie is toch Paap die zoo flink Ebers op de plaats zet waar hy behoort?’ Van beiden kreeg ik aangenaam antwoord. Daarop schreef ik byg. brief dien ik evenwel liggen liet.¹. Hy kwam me wat al te slordig voor. Ik zend hem dan nu ook maar om U te doen zien dat ik niet ‘uit beleefdheid’ antwoord. En er is nog 'n reden. 't Is onhebbelyk warm, en gods bedoeling met zoo'n hitte kan geen andere zyn dan dat we korte brieven schryven. Vervolg hierna. Intusschen heel vriendelyk gegroet van tt DouwesDekker Omnia jam fiunt &c.². Had ik ooit kunnen denken dat m'n reine Vorstenschool in parallel zou gebracht worden met dingen van scabreuzen aard! Eerst was dat stuk (ook volgens den Aesth. prof. A.Th) ‘kakografie³. van begin tot eind.’ 1. Zie bij 4 juli 1881. 2. Omnia iam fiunt (....): ingekorte vorm van een latijnse spreuk die luidt: Alles wat ge gemeend had dat nooit zou gebeuren, heeft nu toch plaats. 3. kakografie: een schoolvoorbeeld van stijl- en taalfouten. Vgl. voor het stuk van Thijm V.W. XVII, blz. 746-747. [20 juli 1881 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 20 juli 1881 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(¼) beschreven. Ook de enveloppe is bewaard gebleven, geadresseerd aan WED Heer Willem Paap Litt. hum. Student Amsterdam. Gefrankeerd met 1 postzegel van 20 Pfennig en afgestempeld Nieder-Ingelheim 21/7 81 (M.M.) {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim, 20 Juli 81 Waarde heer Paap! 't Is toch onbehoorlyk dat ik U gister afscheepte met zoo'n lamlendig briefje. En... lust in schryven heb ik nòg niet. Alzoo: ge hebt immers vakantie? Wel, kom my eens bezoeken. Ik heb 'n beetje hoop dat uw komst ons door overmaat van andere logés niet schikken zal, en... dan schikt het juist zoo prettig. Wees nu eens onletterkundig braaf en doe wat ik je zeg. Nog minder zou 't ons misschien gelegen komen als ge iemand meebracht. Breng dus iemand mee, en wel - als ik U verzoeken mag - den heer W.J.L. van Dissel¹. phil. nat. student te Utrecht. Dit verhoogt uw kans op 'n kanape voor slaapplaats, en maakt alzoo de zaak studentikozer. De heer van Dissel is 'n beste hartelyke jongen. Hy gaf my in Utrecht veel blyken van sympathie, en reeds toen noodigde ik hem uit in de algemeene bewoordingen, die eigenlyk niets beteekenen als ze niet worden gevolgd van 'n bepaalde invitatie. Zeker is hy te bescheiden om te komen als ik hem niet nogeens uitdrukkelyk hier roep. Mocht het U en hem schikken party te maken, dan voel ik my minder gedrukt als ge my misschien aantreft in 'n bui van ouwemannige saaiheid. Ge kunt dan elkander bezig houden òf in huis of op tourtjes die ge misschien maken wilt. Maar dit wil niet zeggen dat hy en gy niet welkom wezen zoudt als 't U misschien onmogelyk was uw tyd op dezelfde week te bepalen. In verband met andere zaakjes reken ik op 'n dag of vyf verblyf. Dit a go voor de bepaling van 't getal uwer zakdoeken, hemdsboordjes en reisillusien. Nieder-Ingelheim ligt links-Rheinisch, tusschen Bingen & Mainz.². Ik weet niet of ge de reis terug wellicht pr boot wilt maken, althans van Bingen naar Coblentz. (De ‘mooie’ Strecke³.). Zoo ja, neem dan geen retourbillet. Dat belemmert zoo. En vind het niet lam van me dat ik U niet van de station haal. Die is ¾ uur van m'n huis, en 't is my 'n ware corveé 't dorp te zien. Als 't niet regent, kunt ge te voet komen. Een jongen met n karretje of {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} kruiwagen zal dan aan de station zyn om uw koffertje meetenemen. Hy heet Philip en zal onder de klok staan. Maar als 't regent? Sedert Karel den gr. toen er in N. Ingelheim geen enkel huurrytuig was, is de plaats zeer vooruit gegaan. Nu is er één. En heel slecht is 't ook. Hoe nu, als eens door 'n samenloop van omstandd. over de gansche huurrytuigkracht van N.I. beschikt was? Wel, laat U dan nat regenen. Tot troost zal dan Philip er tòch zyn, om U terstond de heugelyke tyding te brengen dat hy mèt U nat worden zal. Als ge niet juist 'savends aankwaamt (7.56) zou ik 't wel aardig vinden geen bericht van Uw komst te hebben. 't Kon zyn dat ge te Keulen wildet overnachten, en alzoo in den loop van den dag hier aankomen. En al was het 'savends onverwacht, ook goed! Maar dan moet ge den weg weten. Ziehier: Laat uw bagage maar aan de station staan. Die kan den volgenden morgen door Philip gehaald worden. De station verlatende loopt ge een breed kort laantje door tot de chaussée die naar 't dorp voert. Vervolgens recht uit, het heele nest in z'n oneindige lengte dóór, en in dezelfde richting uit. Ge stygt lang zaam ¼ uur lang. Ons huis ligt geheel in z'n eentje links van den weg. Voor ge 't dorp verlaat kunt ge 't zien liggen. Mocht ge zonder uw bagage komen en misschien nat, dan kan ik U aan schoon goed &c best helpen. Toch zou 't (by slecht weer) makkelyker zyn den eenigen wagen te nemen, of te beproeven dien te krygen. Verlaat daartoe de station zooals ik opgaf, en vraag in 't begin der chaussee naar: herr Struth, auch genannt Entenmichel der Wagenvermiether⁴.. Daar ge in dat geval uw goedje aan de station liet staan, kan het den volgenden morgen door Philip gehaald worden. Misschien ook vindt ge aan de station iemand die U Struth wyst en uw koffertjes dáár brengt. Mocht hy dan z'n wagen niet geven kunnen laat uw Gepäck dan maar by hem liggen. De verwatenheid der jeugd kennende, zoudt ge in Uw 2 koppen krygen uw boeltje zelf naar boven te sjouwen. Doe dat niet. De klim is zwaar voor lowlander. En, als je't tòch probeert en in 't dorp berouw krygt, geef 't dan maar ergens af, onverschillig waar, en zeg dat Philip komen zal om't aftehalen. - Zie zoo nu, ik zal eens afwachten wat ge doet. Ik prevenieer V.D. {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ge by hem zult aankloppen. Maar noch gy noch hy moet wegblyven omdat de ander niet kan. Dàt excuus geldt niet. Dag beste lett. hum... Hm! Vriendelyk gegroet tt DouwesD Ik schryf V.D. dat ge van U zult laten hooren. Wilt ge hem gemakshalve dezen epistel zenden, goed! Dan is hy opeens op de hoogte. 1. W.J.L. van Dissel: Willem Jan Leendert van Dissel (Curaçao 12 december 1859 - Den Haag 8 november 1914). 2. Mainz: oorspr. stond er Keulen. 3. Strecke: trajekt (du.) in duitse schrijfletters. 4. herr Struth etc.: de heer Struth, ook Eendenmichiel geheten, de wagenverhuurder (du.) in duitse schrijfletters. [23 juli 1881 Artikel van G.J.P. de la Valette in De Portefeuille] 23 juli 1881 Artikel van G.J.P. de la Valette in De Portefeuille, no. 17. (Knipsel M.M.) Aan het Nieuws van den Dag. De lezers van dit weekblad wisten reeds, dat ik op mij genomen had eenig bescheid te geven op den aanval, in het Nieuws van den Dag van 29 Juni j.l. tegen Multatuli gericht, op grond van zijn in De Portefeuille gepubliceerden brief aan den heer De Beer. Het is een kleine dienst, welken ik mij tot een voorrecht reken aan een hooggeachten ouderen vriend te mogen bewijzen. Nu ik de pen ter hand genomen heb zit ik echter eenigszins met de zaak verlegen. De kwestie toch, die tot den bewusten aanval aanleiding gaf, is zoo eenvoudig, dat ik nauwelijks begrijp, wat daaraan te verdedigen valt. Maar ik zal mijn best doen. Zooals men zich tot goed verstand dient te herinneren, komt de geschiedenis in het kort hierop neder. De heer De Beer vroeg aan Multatuli eenige gegevens ter bewerking eener literarische biographie voor Spamer's Conversations Lexicon. Multatuli ant- {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} woordde in een half schertsend, half ernstig gestelden brief, dat hij niet recht wist wat voor zulk een artikel gevorderd werd: ‘Om mij te oriënteeren sla ik De Keyser op in voce Cremer. Er blijkt dat die zeer gevierde schrijver - ‘geliefkoosde’ is mooier - zelf de inlichtingen heeft gesuppediteerd... Burgerlijk gesproken ‘Cremer zelf leverde aan de Keyser al 't luisterrijke nieuws, dat noodig schijnt enz.’ Hierop schreef de redactie van het N.v.d.D. - het was een ongeteekend stukje onder de rubriek Gemengd Nieuws - dat zij in De Keyser niets gevonden had, waaruit blijkt, dat Cremer een autobiographie voor die bloemlezing geleverd heeft, dat men zulke dingen niet zeggen mag zonder deugdelijke zekerheid, vooral waar het een doode betreft, want dat zoo iets is ‘of onbezonnen, of laf, of gemeen.’ Aan den steller van dit artikeltje zou ik willen vragen, hoe hij wel meent, dat men voor een bloemlezing, een conversations-lexicon, werken als Goupil's Galerie Contemporaine, als Mannen van Beteekenis en dergelijke aan de gegevens voor de levensberichten der daarin behandelde personen komt? Uit vroegere bloemlezingen, lexica, necrologiën, biographieën enz. Goed, maar dan wordt de kwestie slechts verplaatst, want hoe komen die vroegere, hoe komen de oudste, eerste bloemlezingen, lexica enz. dan aan de bedoelde gegevens? Men schrijft elkander na, volkomen waar, maar één begint, die niet kan naschrijven. Wie licht dezen in? De schrijver uit het Nieuws weet even goed als ik, dat die eerste opsteller van een levensbericht zich tot den betrokken persoon zelven wendt. De heer De Beer vroeg Multatuli om gegevens voor Spamers Conversations-Lexicon. En vóór den heer De Beer vroeg De Keyser er Multatuli om voor de Bloemlezing. En vóór De Keyser weder anderen. En zoo vroegen en vragen nog telkens andere biographen het aan andere schrijvers, kunstenaars, staatslieden, geleerden, generaals, bandieten en wie 't al verder tot beroemdheid of beruchtheid brengen. Het is de meest gewone zaak ter wereld. En niet ‘soms’, maar bijna altijd worden de gegevens verstrekt. Niemand ziet in het vragen er om een beleediging, en de meesten voldoen aan het verzoek zonder de minste bedoeling om, zooals het Nieuws schrijft, zich zelven ‘een monument van ijdelheid en zelfvergoding te stichten.’ Men zendt wat dagteekeningen en opgaven, omdat dergelijke levensberichten {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} nu eenmaal tot de modeartikeltjes van den dag behooren en men dan ten minste zelf zorgen kan voor juiste mededeelingen, deze en gene natuurlijk ook voor een toilette de circonstance.¹. Een enkele weigert zich daartoe te leenen, de meesten niet, - uit sleur, omdat anderen 't doen en zij er goed noch kwaad in zien. Wanneer Multatuli dus veronderstelt, dat Cremer aan De Keyser de gegevens voor de kleine biographie in de Bloemlezing verschaft heeft, dan ligt daarin niets beleedigends voor Cremers nagedachtenis. Dat Cremer zelf een daartoe strekkend verzoek van De Keyser volstrekt niet beleedigend gevonden zou hebben, zal zeker ieder willen toegeven. En waarom zou men dan Cremer wel honen, door aan te nemen dat hij, als honderd anderen, aan zulk een verzoek voldeed? Cremer moet, naar hetgeen ik van dezen en genen, die hem goed gekend hebben, vernam, een meêgaand, goedhartig man geweest zijn, die zoo iets niet geweigerd zou hebben. Een ‘excentriek’ mensch als Multatuli kan in deze bezwaren opperen, een Cremer niet. Dat lag niet in zijn aard. Waarom zou hij ook? Wie zag daar iets belachelijks of onvoegzaams in? Uit een en ander vloeit de hooge waarschijnlijkheid voort, dat inderdaad Cremer zelf de bewuste mededeelingen verschaft heeft aan De Keyser of een ander, die er eerder bij was en wien De Keyser nageschreven heeft, maar dit doet er niets toe, niet waar? Ik durf borg staan, dat Multatuli u gaarne De Keyser schenkt. De Keyser dus of een andere mijnheer van een bloemlezing, lexicon, of wat het geweest zij. Maar iets anders brengt de onderstelling tot zekerheid, altijd voor zoover hier sprake kan zijn van zekerheid, want een mathematisch bewijs is niet en een juridisch, zoo al, vermoedelijk niet gemakkelijk te leveren. Ik bedoel hier dus met zekerheid, wat men in dergelijke gevallen daarvoor houdt, een op deugdelijke gronden steunende, rationeele, onomstootbare overtuiging. Die putten Multatuli en anderen met hem uit de precisie van sommige volmaakt onbeduidende bizonderheden, als daar zijn: welke kostschool Cremer als kind bezocht, wanneer hij daar aankwam en hoe lang hij er bleef, het rector- en litt. hum. doctorschap van zijn grootvader, het buitengoed zijner ouders, zijn ‘boschrijk landschap’ enz. Zulke niets beteekenende détails onthoudt men alleen van zichzelven. Gewezen schoolkameraden van celebriteiten {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} kunnen zich soms ook dergelijke dingen herinneren; gewoonlijk echter wendt men zich niet tot gewezen schoolkameraden, maar bij voorkeur, indien eenigszins mogelijk, tot de celebriteit zelve. Nog eens, de gansche geschiedenis komt mij zoo eenvoudig voor, dat ik mijn argumenten misschien niet breed genoeg uitgesponnen heb. Maar ik kan mij onmogelijk voorstellen, dat zij, die zich de moeite geven zelven na te denken, niet tot dezelfde uitkomst zouden geraken. In elk geval meen ik duidelijk genoeg te hebben doen uitkomen, dat er niets beleedigends ligt in het vragen van biographische gegevens aan den te bespreken persoon zelven, en dat op grond hiervan er ook niets beleedigends kan liggen in het-al ware 't zelfs ten onrechte - veronderstellen, dat aan zulk een verzoek door dien persoon gevolg werd gegeven. Daarom is er ook geen verontschuldiging te vinden voor de ergerlijke woorden, welke de schrijver in het N.v.d.D. zich niet ontzien heeft Multatuli naar het hoofd te werpen. Om aan dezen bekende redenen - derden hebben er geen belang bij - zal ik niet lang stilstaan bij die onedele, even ondoordacht gebezigde, als krenkende woorden: onbezonnen, laf of gemeen. Voor de beide laatste uitdrukkingen is later - zie het Nieuws van 2 Juli - een... soort van apologie gemaakt, maar die apologie, met haar onhandigen tour de passe-passe². om het zwaartepunt van het betoog te verplaatsen, behelst geen ruiterlijke, loyale, volledige intrekking, zooals hier plicht geweest ware. En bovendien blijft nog over de onwaardige insinuatie aan het slot: ‘Wij zouden’ (indien door hem slechts op een bloote veronderstelling is afgegaan) ‘den heer D.D. den raad willen geven, in het vervolg liever een levend letterkundige tot het mikpunt van zijn vernuft te kiezen.’ Maar mijnheer, die vermaning, ziedaar iets, dat in het gunstige geval onnoozel of onbezonnen is. Gij wist, gij kondet onmogelijk niet weten, dat Multatuli twintig jaren lang openlijk strijd gevoerd heeft tegen tal van levenden, en bij voorkeur machtigen of invloedrijken onder de levenden, tegen ministers, professoren, kamerleden, moderne dominé's, droogstoppels en kappelluî uit allerlei kringen; tegen Duymaer van Twist, Muurling³., Zaalberg, Bosscha, Thorbecke, Van Bosse⁴., generaal Knoop⁵., Franssen van de Putte, die hij allen met naam en toenaam genoemd en opgeroepen heeft. Of gij die aanvallen goedkeurt of veroordeelt doet niets {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} ter zake. Gij kunt er onmogelijk onkundig van zijn, dàt is hier de hoofdzaak. En dan staat men... verrast over uw aansporing aan zulk een man, om levenden aan te durven! Waarachtig, gij zoudt in staat geweest zijn om Bayard⁶. op het hart te drukken geen vijand verraderlijk in den rug aan te vallen. G. Valette. 1. toilette de circonstance: opschik (fr.) 2. tour de passe-passe: goocheltruc (fr.) 3. Muurling: Dr. W. Muurling (1805-1882), vgl. Idee 279 (V.W. II, blz. 472 e.v.) 4. Van Bosse: Mr. P.Ph. van Bosse (1809-1879), herhaaldelijk minister van financiën en koloniën, vlg. Idee 322 (V.W. II, blz. 511). 5. Knoop: W.J. Knoop (1811-1894), nederlands militair, vgl. Idee 1066 (V.W. VI, blz. 695 e.v.) 6. Bayard: Pierre Terrail, heer van Bayard (1473-1524), befaamd frans vechtjas, kapitein in de legers van Karel VIII, Lodewijk XII en Frans I; hij werd aangeduid als de ‘Ridder zonder vrees of blaam’. [Herinneringen G.J.P. de la Valette] Zomer 1881 Herinneringen van G.J.P. de la Valette aan Multatuli. (De Gids 1910, dl. II, blz. 381-382; fotokopie M.M.) In het volgend jaar bezocht ik beiden, eveneens in den zomer, nog eens te Nieder-Ingelheim, waarheen ze intusschen verhuisd waren. Tusschentijds ontmoette ik hem herhaaldelijk, wanneer hij hier voor zijn lezingen of andere belangen over was, 't zij in den Haag, waar wij woonden, of elders. Ik heb hem nooit kunnen overhalen om, als hij hier kwam, bij ons af te stappen; evenmin, geloof ik, als Vosmaer of anderen. Dat was hem te lastig, meende hij, met het oog op zijn uitgangen, het voorbereiden zijner lezingen enz., hij verkoos dan de vrijheid van een hôtel. Ook gaf hij nog als reden op, dat hij bij één goeden vriend of kennis logeerend, er niet buiten kon, dit ook bij tal van anderen te doen, wat hem niet schikte. Hij kwam dus slechts bij ons praten, koffiedrinken of een enkele maal eten. Hiertoe hebben zich onze persoonlijke ontmoetingen bepaald, maar zij bezorgden mij ruimschoots gelegenheid om een levendigen indruk te verkrijgen, die mij steeds bijgebleven is. De indruk van een geest- en levensvollen mensch, slingerend tusschen verre afstanden van passie en depressie; groot van gaven, groot van hart, maar vaak onberekenbaar in de afwijkende uitingen van zijn pijnlijk prikkelbaar gemoed. Doe ik met deze bewering te kort aan den eerbied en de genegenheid, waarmede ik tot hem opzag? Ik geloof't niet, waar ik slechts bedoel in oprechtheid te herhalen al hetgeen hij in mij opwekte. Wat blijft, dat is die eerbied, die genegenheid. [25 juli 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers] 25 juli 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅓) beschreven. (M.M.) {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 25 Juli 1881 Geachte Heer Robbers! De oorzaak der vertraging in 't zenden der kopie voor de Noten der nieuwe Uitgaaf, is in één woord: verdriet. Meer kan ik er niet van zeggen. Ook afgescheiden daarvan is 't behandelen van die Noten 'n peuterig werk. Als klein blyk bied ik UWED hierby één blaadjen aan. Wees zoo goed het aan Woest te zenden. De vorigen heeft hy en de lateren volgen nu onverwyld. Hoewel ik U dat eene blaadje ter inzage geef, is 't er echter ver af dat 'n derde zou kunnen beoordeelen wat ik by 't behandelen van die zaken gedurig moet overslaan. Onder¹. die onnoozele aangeplakte papiertjes zyn er die my uren bezig hielden. Ja zelfs gebeurt het dat ik de pen neerwerp en moeite heb de walging te overwinnen die 't my kost weer te beginnen. Toch zal ik nu my vermannen en de zaak doen afloopen. Niemand weet wat het me kost. Na beleefde groete hoogachtend UEDDWDr DouwesDekker Wees niet verwonderd over 't aanteekenen. Na 't sluiten bemerkte ik dat de inliggende papiertjes voor bankjes of coupons konden worden gehouden. 1. Onder: oorspr. stond er van. [26 juli 1881 Opdracht in exemplaar Vorstenschool] *26 juli 1881 Opdracht in een exemplaar van Vorstenschool. Mededeling in een brief van Anton F. Baarslag d.d. 27 oktober 1953. (M.M) Aan onze lieve gast Nelly Dek. 26 Juli 1881 N. Ingelheim. [1 augustus 1881 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli] *1 augustus 1881 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. (RvE, blz. 332-333). {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} Clarens, 1 Aug. '81. Beste Dekker, De briefkaart, die ik u 9 Juli uit Luik zond, zal u hoop ik by tyds in handen zyn gekomen. (....) Nog steeds stel ik my met genoegen uw huis met lieve inrichting voor oogen. Het doet my recht goed, dat gy beiden een aangenaam home hebt. Wy genieten volop van onzen tuin. Neem toch eens de proef met een kleinen soja-aanplant. Gebrand geven de pitten een afkooksel, lekkerder dan de koffi der meeste café's. Met regenwater gekookt, geven zy groenten als slaboontjes. Men maakt er melk en kaas van. Het is een uitmuntend beestevoeder. Bezuiden den breedtegraad van Parys, tiert zy in Europa zelfs op de droogste gronden. Zy is de voedzaamste aller groenten. (Alles volgens La Nature.) Vosmaer schynt in de Spectator weer te veel te willen terugkeeren tot literarisch onderwys op de burgerscholen en te veel te willen beknibbelen op dat in natuurkennis. Hy gevoelt en begrypt, geloof ik, niet genoeg, dat natuurwetenschap ons leert juist te zien. De bewering, dat de literarische opvoeding het gemoed meer veredelt, is, geloof ik, een machtspreuk. Hy drukt niet genoeg, meen ik, op etymologie by de taaistudie. Het¹. kanaal van Amsterdam naar de Merwede zal dus gegraven worden. Men kan, geloof ik, zeggen dat de beslissing een verkeerde is, omdat zy genomen werd door de meerderheid onzer ongeschikte wetgevende macht. Gertrude blyft een onovertroffen engeltje. Kus Woutertje. Zyt beiden hartelyk van ons de hand gedrukt. Uw vriend, Roorda. De goddienery is hier nog veel erger dan te Genève. Op de staatsschool wordt les gegeven in een christel. catechismus vastgesteld door de wetgevende Macht!! 1. Vanaf hier tot aan het slot is het handschrift bewaard gebleven. In de marge staat nog doorgehaald te lezen: ‘hulde aan Conscience die de hielen der papen likt na vryzinnig te zyn geweest!’ (M.M.) [2 augustus 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers] 2 augustus 1881 Brief van Multatuli aan J.G. Robbers. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1(⅘) beschreven. (M.M.) {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim, 2 Aug 1881 Zeer geachte Heer Robbers! Mag ik UED verzoeken bygaande (laatste) kopie der Noten aan de H.H. Woest te zenden? Dat ik ze ditmaal aan UED adresseer, is om U inzage te geven van 't vervelend gepeuter dat zulk werk vereischt. En voor my vooral is dit moeielyk omdat de behandelde zaken zelf my zoo aangrypen. Voor my is die Havelaar geen boek maar 'n doorleefd hoofdstuk in m'n leven. Na beleefde groete met hoogachting UWEDWDienaar DouwesDekker [5 augustus 1881 Brief van G.C. de Haas-Hanau aan Mimi] 5 augustus 1881 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) 5 Aug 81 Lieve Mimi Vóór 't ontvangen van uw laatst schrijven had ik nooit van ‘de Portefeuille’ gehoord en Haas ook niet. Zoodra ik echter wist dat er iets van Dek in te vinden was, heb ik er de Wolff op uitgezonden, even als op de bewuste nummers van 't Nieuws van den dag, dat we nooit lezen. - Ik vind den brief van Dek aan de Beer schrijvend in alle opzichten interessant en zoo multatuliachtig mogelijk. Dien brief te lezen is niet genoeg, men moet hem in bezit hebben en hem zooveel mogelijk verspreiden. We hebben er dan ook eenige exemplaren van besteld. Er is nieskruid in voor menigeen. Hoe aardig aan 't adres van van Vloten! Hem noem ik altijd: 't mannelijk vischwijf. Wat wordt hij door Dek beknopt en netjes aan de kaak gesteld! 't is om je te verkneuteren van pret!... 't Slot van den brief is een kort, krachtig, volkomen verdiend ver- {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} wijt voor al wat nederlander heet. - Mimi, je hebt gelijk: als ik een man was, dan zou ik ('k vergeet hier voor een oogenblik nr 3 uit de Ideën) dan zou ik doen wat Ge van mij verwacht: partij trekken voor Dek. Nu ik helaas maar 'n vrouw ben, doe ik het toch ook wel maar niet in de dagbladen. Ik doe het overigens waar het te pas komt en waar ik het gevoegelijk kan doen met eenige hoop op succès. 't Is mij altijd een genot belijdenis afteleggen van mijn geloof in Multatuli. Niet iedereen keur ik echter waard om over hem te spreken. - Hoe jammer, lieve Mimi, dat Dek door al die onaangenaamheden, weêr zoo ontstemd is en zoo gestoord wordt! Zal daaraan dan nooit een einde komen? Ik heb Herman Lange¹. gelezen. De strekking van den roman vind ik schoon en edel. De inhoud vind ik langdradig en sentimenteel. Er waren gedeelten in waarvan ik de beschrijving saai vond. Misschien noemt Dek mij na die verklaring een brutale domoor, soit²., hij moet mij niet hooger schatten dan ik waard ben. Voor 'n paar weken kreeg ik een portret van Zola present! en dat nog wel van 'n welmeenende vriendin! Verbeeld je! Ik mocht het dus niet beschouwen als een opzettelijke beleediging. Door dat geschenk aan te nemen pleegde ik hoogverraad aan moed en oprechtheid. Als ik toch naar de inspraak van mijn hart te werk ware gegaan, dan zou ik het voor de oogen van de gulle geefster op den grond hebben gesmeten en vertrapt. Doch 'k grief niet graag vriendelyke welwillendheid en 'k deed mijn best om 't lieve schaap, dat in haar onnozelheid meende er mij een plezier meê te doen, niet te kwetsen. Toch ben ik zeker dat ik een vies gezicht zette toen ik dat portret aannam. Een vuilnisbak wekt altyd walging al heeft hij zich ook in auteursvorm gestoken. Dat infernaal sujet heeft een alledaagsch rustig uiterlijk. Men zou 't hem niet aanzeggen dat hij de schrijver is der ‘volledigste handleiding tot de kennis van alle soorten en graden der grofste tot de fijnst gerafineerde liederlijkheid.’ Ik meen dat Zola een menschenbederver is van de ergste soort en dus een misdadiger van prima kwaliteit. Sedert ik o.a. zijn ‘la curée³.’ gelezen heb, ben ik in mijn eigen oog zedelijk gedegradeerd. 't Geweld door hem daarin van mijne verbeelding gepleegt, vergeef ik hem nooit. Zelfs niet ter wille zijner eenig {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} schoon beschreven Gervaise. Behalve dit beeld is den inhoud van l'Assommoir dan ook overigens slechts een kinderboekje vergeleken bij la Curée c.s.⁴. Het bewuste portret stak in fluweelen lijst versierd met gekleurde zijde bloemen. Wat 'n parodie! Om die beeltenis behooren bloemen van gansch anderen aard. Zola vermeidt zich blijkbaar uitsluitend in 't vuilste vuil. Dat schijnt hij zich tot levenstaak gesteld te hebben en wat heeft hij⁵. 'n schik in zijn vak! Con amore⁶. deelt hij 't resultaat van zijn gewroet en gesnuffel mede. Hoe liederlijker hoe liever. Men moest tegen Zolabesmetting kunnen inenten even als tegen pestpokken. Ik eindig. Adieu, lieve Mimi, schrijf mij eens spoedig of Valette woord heeft gehouden door partij te trekken voor Dek tegen de Veer en zijn trawanten. Vosmaer is zeker te lief om zich in deze zaak eens flink te doen gelden. Kijk, Mimi, vindt Ge 't niet jammer dat zachtheid meestal flinkheid uitsluit? Wat zou over 't algemeen meer noodig zijn?⁷. 1. Herman Lange: roman van August H.J. Lafontaine (1758-1831). 2. soit: het zij zo (fr.) 3. La curée: de verdeling van de buit (fr.). De roman van die naam (1872) is het tweede deel van Zola's romancyclus Les Rougon-Macquart. 4. c.s.: cum suis (met de zijnen) (lat.) 5. Vanaf hier is de tekst dwars door de eerste bladzijde geschreven. 6. con amore: met vreugde (it.) 7. De slotzin is doorgestreept. [5 augustus 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer] 5 augustus 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer, geadresseerd aan den WGHeer Taco H. de Beer en met poststempels Nieder-Ingelheim en Amsterdam 5 aug 81. (M.M.) Nieder-Ingelheim, 5 aug. '81 Geachte Heer De Beer! In antwoord op Uwe circe¹. van 1 dezer wil ik U gaarne meedeelen dat de zoogenaamde vertaling van den Max Hav. door zekeren Herr Stromer heeft plaats gehad zonder dat my daartoe vergunning werd gevraagd, en 2o zonder dat my daarvoor eenig honorarium is geworden: Ziehier 'n stipt antwoord op Uw vraag wat de feiten aangaat. Mag ik er 'n paar beschouwingen aan toevoegen? Ziehier: Dat Stroomer of z'n uitgever noch my noch den eigenaar van 't kopierecht des M. Havelaars permissie vroeg, is zeker onbeleefd. {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar honorarium? Eilieve, waar zou dat vandaan moeten komen? Ik ben overtuigd dat er geld verloren is aan die uitgaaf. Ze is bovendien zoo verminkt en infaam-slecht (tot het koddige toe) dat ik wel honorarium aan Stromer zou hebben willen geven om z'n vertaling in de prullemand te gooien. Overigens moet ik U zeggen dat veel holl. schryvers (ik niet, waarachtig niet!) al bly zyn als 'n buitenlander hun werk vertalen wil. De meesten zien daarin 'n groote eer. Ik alweer niet! Hoogachtend tt DD Uw ‘boek’ heb ik nooit ontvangen, a go². 1. Circe: blijkbaar had De Beer Multatuli d.m.v. een voorgedrukte vragenlijst informatie gevraagd, bestemd voor de Konversations Lexikon. (vgl. De Beer bij 10 mei 1881). 2. Deze woorden staan dwars door de tekst heengeschreven. [6 augustus 1881 Brief van Multatuli aan J.B.H. Bremer] 6 augustus 1881 Brief van Multatuli aan J.B.H. Bremer. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven (M.M.) Nieder-Ingelheim 6 aug '81 Geachte Heer Bremer! Heel gaarne! Uw schryven deed my veel genoegen, vooral daar er uit blykt dat Uw lieve vrouw niet boos op my is, waartoe zy zou kunnen meenen reden te hebben. Veel liever dan ‘eenige oogenblikken’ zag ik U eenige dagen by ons. Maar ik kan niet berekenen of er behoorlyke slaapplaats wezen zal, daar er veel logés in aantocht zyn. Ruimte is er genoeg. Nu zou 't my hinderen als gy en Mevr. B. om mynentwil in dat ellendige N. Ingelheim moest overnachten. De wandeling van daar naar ons huis, ¾ uur stygend, zonder lommer, is niet prettig. Wel is er 'n huurwagen (één) in het dorp ('n rammelkast) maar wanneer Gy - zooals ik hoop - langer dan een dag blyft, is het dagelyksch heen en weer ryden in dat vehikel niet veel aangenamer dan loopen. Wees zoo goed my dag en uur van aankomst te doen weten, dan zal ik aan de station zyn, of by verhindering iemand van mynentwege, een lange magere leelyke jongen, met een briefje in de hand, antwoordende op den naam Philip. HY zal staan recht onder de klok op den perron. Na vriendelyke groet met hoogachting Uw dienstwillige DouwesDekker {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} [14 augustus 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 14 augustus 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (⅔) beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 14 August 1881. beste Haas en lieve Lina! Gy begrypt hoe hartelyk ik aan U denk. En daar komen Uw beider brieven met Uw tandem bydrage. Ik weet eigenlyk niet hoe ik antwoorden moet. Begrypt ge dat? Zeker wel! Daartoe is hart en intelligentie noodig, en daarom zal 't U beiden duidelyk wezen. Eerst zal ik even Uw brieven doorloopen en dan wat van my zelf schryven. Storm en regen hebben wy hier ook. Gierende buien! Als 't waar {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} is dat de Heer zich in zulke natuurverschynsels by voorkeur openbaart, moet men erkennen dat-i driftig van gestel is, opvliegend, zenuwachtig of misschien wel dronken. En altyd uit het westen. Waar gaat al die wind heen! En waarom zooveel beweging? Nu ja, aanleiding en oorzaak is wel te gissen, maar 'n redelyke grond is er voor al dat lawaai niet. Over Zola straks als ik Lina's brief afdoe. Cremer! Van dat zaakje heb ik veel verdriet. Ik weet niet of ge er meer van weet dan in de 2 nummers van 't Nieuws stond. Misschien niet. De retractatie was natuurlyk 'n gevolg van Funke's bemiddeling. Hy was woedend. Maar hebt ge de Portefeuille gelezen? D.i. 1.myn¹. knorrige boutade in antwoord op de vraag naar levensbyzonderheden 2.myn kort berichtje dat Valette den man van 't nieuws lezen zou leeren, en ‘ik wat anders.’ 3Valette's (zeer bondig) stuk. Hebt ge die 3 dingen gelezen? - Welnu, aan dat: ‘ik wat anders’ heb ik tot nog toe geen gevolg kunnen geven, en dat ligt me zwaar in den maag. Ik blyf geen genoegen nemen met die retractatie. De beschuldiging dat ik ‘laf en gemeen’ gehandeld zou hebben wordt niet uitgewischt door 'n paar regels (zinneloos) geschryf. - Ja, die zoogenaamde eerbied voor iemand die de verdienste heeft dood te zyn is bespottelyk. Wat al verdienstelykhedens. Elke ¾ sekonde komt er een by. Zoo omtrent komt de rekening uit als men stelt 1½ millard levenden en den gemiddelden levensduur op 30 jaar. - ‘Domheid, gebrek aan denkvermogen en verdere bloedverwanten’ zegt ge. Ja! Er gaat geen dag voorby zonder dat ik 3, 4 maal uitroep: ‘is't nu niet precies 'n gekkenhuis?’ Onlangs is my beduid dat ik assurantie premie moest betalen (hier gedwongen Staatszaak) over 'n periode toen ik er nog niet aan dacht het huis te koopen. Te Geisenheim vordert men belasting van my over de maand volgende op die waarin ik de plaats voor goed verliet, waarvan behoorlyk aangifte gedaan was. Vlak by m'n huis in 'n klein boschje is (by redelyk weer) 'n nachtelyk rendez vous van landloopers die daar slapen. In letterlyken zin belegeren ze my. {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Dat mag niet’ zegt de wet. Dit zegt ook de burgemeester. Ook de gendarmerie. Maar... ‘we kunnen er niets aan doen’ voegen zy er by. Een policie-agent stelde my voor, er maar in te berusten. Hy had het boschje gevisiteerd zei hy en 't kwam hem (NB by 'n lantarentje) voor, dat ze er nog al zimmlich anständig². uitzagen. Ook had hy ze verzocht 'n beetje verder van m'n huis te gaan liggen. (nl. in 't koren. Pleizierig voor den boer!) Jonckbloet¹⁷. steekt den (Oostenrykschen?) turk Murad Effendi in de hoogte alsof hy nu eens de ware dichter is. (De man schryft dramaas &c tintelend van... ordinairheid.) Maar als minister-resident¹⁸. van Turkye kan die zaak Jonckbloet aan 'n nieuw lintje helpen. En die zotte ophemelary wordt door den Spectator geplaatst. Men viert den gedenkdag van Doggersbank³. alsof daar iets anders had plaats gehad dan kwajongensachtig heen-en weer varen met 'n beetje schieten, zonder eenig verder resultaat. Dat armzalig vechtpartytje wordt ook in Engeland als 'n ‘overwinning’ beschouwd. Zie daar twee blufleugens tegen over elkaar! Alberdingk Thym vergoelykt crudités, ⁴. indecenties of obsceniteit (ik kan niet zeggen wàt eigenlyk?) in zeker stuk door de verzekering dat de dubbelzinnigheden niet zóó erg zyn als in Multatuli's Vorstenschool. &c &c. &c. De voornaamste ‘bloedverwant’ van de domheid waarover gy klaagt, is ‘slechtheid’. Méér⁵. dan bloedverwant, die liefelyke hoedanigheden zyn identisch. In deze streek (Hessen) gaat de bevolking door voor goed, goedig, gemüthlich. Welnu in gewonen zin van 't woord kan ik niet zeggen dat ze boos is, o neen. Maar toch... wat te zeggen van menschen die niet het minste besef hebben van de verplichting om zich aan z'n woord te houden, menschen die 't vreemd vinden als men verschil aanneemt tusschen ja en neen. In ons huis moest 'n vry zware lamp worden opgehangen. Ik vertrouwde den in 't plafond geschroefden haak niet, en liet den bouwmeester vragen of ik op dat ding rekenen kon? Antwoord: ‘O gewiss⁶.! En: ‘er hebben drie mannen aan gehangen.’ Voor ik den lamp ophing beproefde ik de sterkte van die haak, en ik haalde hem met zeer weinig krachtsinspanning er uit. De schroef had niet eens in hout gepakt en 't heele ding was slechts vastgehouden door de gips van 't plafond. De bouwmeester had verzekerd er by te zyn geweest toen er drie man aan hingen, en hy gaf {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} deze verzekering nadat ik hem opmerkzaam had gemaakt op 't groote gevaar voor menschenlevens als 'n brandende lamp naar beneden kwam. Ik zeide er by: Sie begreifen⁷. doch dass es eine Gewissenssache ist! O zeker, dàt begreep hy. En toch! - Ik heb den man nog niet gesproken, maar ben zeker dat hy me zonderling en lastig vinden zal als ik hem zn misdadige leugen verwyt. Als-i met schoolfrazen wist omtegaan zoudi my excentriek noemen. Ik denk telkens aan zeker werk van Bulwer⁸. waarin 'n ouweheer voorkomt die 'n boek wil schryven over de menschelyke dwaasheid. De man komt nooit tot uitvoering van z'n plan maar wel samelt hy bouwstoffen, en telkens roept hy: dàt komt erin! Maar hy bemerkt dat de stof te ryk is en durft niet beginnen, inziende dat-i toch niet klaar komt. Zoo is het! Maar dan volgt de bekende verdrietige vraag: is 't niet dwaas, wys te willen zyn in 'n gekkenhuis? - Och, ik zie daar uit Lina's brief dat ik niet hoefde te vragen of ge de nummers van de Portefeuille hadt. Dat vergat ik zoo-even. Toch weet ik niet of ge Valette's antwoord gelezen hebt, en myn biefje waarin ik dat antwoord aankondigde. Ge begrypt dat de heele zaak me verveelt, vooral daar ik tot nog toe verhinderd werd daaraan op efficace⁹. manier een eind te maken. Dank voor 't portret van Zola. Ik vind z'n uiterlyk... ongedistingeerd. het woord ‘gemeen’ zou korter wezen maar dat heeft te veel beteekenissen, of schakeering van beteekenis. Ik bedoel niet zoozeer: onedel als wel: niet edel, behoudens graadverschil tzelfde wat ik zeg van Göthe's portret. Nog altyd heb ik la curée niet gelezen en 't prouveert misschien voor me dat ik er geen lust in heb. Evenmin als 'n brave vrouw, evenmin als Lina houd ik van vuiligheid ('t Klinkt paradox, maar in zake delicatesse stel ik 'n brave vrouw boven 'n meisje.) ... en toch (komiek!) kost het me meer moeite myn tegen zin in Zola's¹⁰. onbekwaam schryven * te overwinnen dan de walging die z'n onderwerpen my veroorzaakt. De oorzaak is ligt optesporen. Tegen z'n vuiligheid yvert ieder, maar de misdaden tegen {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} taal, styl en logiek slikt Mnr Publiek als kaapkoek. Dàt ergert my. En als Publiek dàt wat beter opmerkte zou 't voor de pikantigheid van z'n vuile vertellingen minder oor hebben. In zekeren zin is Zola verantwoord. Hyzelf kan uit den opgang dien hy maakt berekenen wat Publiek waard is, en welke spys men 't moet voorzetten! Ik zeg hier niet: ‘le style c'est tout l'homme¹¹.’ (van ‘styl’ is hier geen spraak!) ... maar: ‘l'expression est tout l'homme.¹².’ Naar dezen maatstaf Zola metende... zou ik zeggen dat Zola zonder z'n vuiligheid niets wezen zou als ik niet in Gervaise zooveel menschkunde vond. Ik ben nog niet geslaagd die tegenstrydigheid optelossen. - Ik eindig vandaag lieve hartelyke stevige menschen. Mies kan getuigen dat ik niemand met U gelyk stel. Ik ken geen man die zoo ridderlyk is als Lina. Dag, kleine Lina en jongens en 't snoepje. - Hé iets voor kleine Lina, als ze'r pleizier in heeft. Het produkt van twee faktoren verandert niet als men den grootsten faktor vermeerdert met 6 en den kleinsten vermindert met 3. Vermindert men echter den grootsten met 3 en verhoogt men den kleinsten met 6, dan is't produkt 45 meer¹³.. - Dat ik dit voorstelletje opgeef is omdat ons dienstmeisje het¹⁴. heeft opgelost. Hoe, weet ik niet, en ik wil er haar niet naar vragen omdat ze (hoewel goed en braaf) achterlyk is in haar werk en ik geen voorwendsel geven wil om nog slordiger haar dienst te doen. Maar 't frappeerde my dat ze¹⁵. de uitkomst wist te zeggen. Hoe ze rekende, weet ik niet. Laat kl. Lina eens probeeren als ze lust heeft. - Deze brief is ook voor De Wolff dien ik sedert zeer langen tyd bericht schuldig ben. - We hebben onlangs bezoek gehad van den heer en Mevr. Jacobson¹⁶.. 1. myn: oorspr. stond er de. 2. zimmlich anständig: tamelijk fatsoenlijk (du.); in duitse schrijfletters. 17. Jonckbloet: Willem Jozef Andreas Jonckbloet (1817-1885), geschiedschrijver van de Nederlandse Letterkunde; vertaalde twee drama's van Murad Effendi, nl. Selim en Falieri. 18. minister-resident: verouderde term voor ambassadeur. 3. Doggersbank: op 5 augustus 1781 - dus ruim honderd jaar tevoren - vond bij deze zandbank in de Noordzee een zeeslag plaats tussen de Engelse vloot onder admiraal Parker en de Nederlandse vloot onder schout-bij-nacht Zoutman. 4. crudité: grove toespeling (fr.) 5. Méér: oorspr. gevolgd door misschien. 6. gewiss: zeker (du.) 7. Sie begreifen enz: U begrijpt toch dat het om een gewetenszaak gaat. 8. Bulwer: Edward George Bulwer, baron Lytton of Knebworth (1803-1873), brits schrijver en politicus. De bedoelde roman is The Caxtons (1849). 9. efficace: doeltreffend (fr.) 10. Zola's: oorspr. gevolgd door kromschryvery en slordige uitdrukking. 11. le style c'est tout l'homme: de stijl is de hele mens (fr.) 12. l'expression enz: de uitdrukking is de hele mens (fr.) 13. Zie voor de oplossing bij 7 september 1881. 14. het: oorspr. gevolgd door behoorlyk. 15. dat ze: oorspr. gevolgd door 't gevonden. 16. Jacobson: mevr. Rosa Jacobson-Fleck met haar echtgenoot A.L. Jacobson. Vgl. V.W. XX, blz. 315. [17 augustus 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 17 augustus 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Vier dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Deze brief sluit aan op de aanvankelijk niet verzonden brief van 6 juli. Zie aldaar. {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} 17 Augustus 81 beste Funke! Dat briefje lag sedert zooveel weken op m'n tafel. Het was in de plaats gekomen van 'n langen brief dien ik verscheurde. Ik voelde dat ik U niet in de zaak mocht betrekken. En om dezelfde reden verzond ik ook nevens staand kort briefje niet. Ik meende toen dat die ellendige historie binnen weinige dagen zou afgeloopen zyn, en wilde dat gy dan ter-goeder-trouw zoudt kunnen zeggen: ik wist van niets! Maar ik wist niet, helaas, dat de zaak niet afloopen zou. Dàt kon ik niet voorzien! Ik mag nu niet langer wachten, U optehelderen waarom ik Uwe brieven van 29 Juni en 23 Juli niet beantwoordde. Ge weet dat ik U terstond na 't lezen van den aanval in 't Nieuws geschreven had. Onze eerste uitroep was: och, wat zal Funke daarvan een verdriet hebben! Ik wist dat ge U herhaaldelyk voor my hadt in de bres gesteld, en ik begreep het penible uwer verhouding tegenover menschen die gy uit een industrieel oogpunt niet kondet missen. De valsche poëzie die voorgeeft in alle materie iets laags te zien, is my een gruwel. Het slagen van Uw ‘Nieuws’ (geheel afgescheiden van den inhoud der eerste blzn en de komiek-pedante praatjes over Buitenl. politiek) het slagen Uwer onderneming met het oog ook op uw vrouw en kinderen, vind ik poëtiek. Daar is rym. De uitslag klopte met Uw intelligente flinkheid. En méér nog. Als dat ‘Nieuws’ quâ onderneming niet zoo goed gegaan was, hadt ge jegens my U niet zoo royaal kunnen gedragen. Dat besef {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} en de dankbaarheid die ik U (ook buiten 't finantieele) schuldig ben, veroorzaakte dat ik eerst aan U dacht. Schoon dit feitelyk waar is, kwam er als aanleiding iets by dat niet in verband stond met myn gevoel voor U, iets in myn belang. Ik was verheugd over den aanval. De uitroep: ‘wat zal dat F. spyten’ werd aangevuld door 'n ònuitgesproken: ‘my niet! My doet de zaak pleizier!’ Om U dàt begrypelyk te maken, 't volgende. Niemand dan ik zelf kan weten hoe dikwyls ik door publicisten gekrenkt word. Ik neem geen krant of tydschrift op, waarin t niet geschiedt. Dat anderen dit niet zoo goed weten als ik, komt hiervan dat men slechts let op iets dat uitdrukkelyk gezegd wordt, en geen acht slaat op de velerlei wyzen waarop men my grieft door zwygen. (Eén voorbeeld uit honderden. De schryver G. (van Gorkum) die met onmiskenbare kennis van zaken (niet te verwarren met bevoegdheid tot oordeel) indische toestanden behandelt, bespreekt het chapître Heerendienst zonder my te noemen. Na 20, 30 jaar zal dat zwygen, evenals 't doodzwygen in Kamerdebatten en van de Lettermannen sprekend worden gevonden.) Maar behalve zwygen zyn er nog vele andere manieren. Met min of meer handigheid ontvang ik van tyd tot tyd 'n zyslag. (Zie Alb. Thym, die zekere obsceniteiten niet zoo erg vindt als die ‘waarop men in Mult. Vorstenschool onthaald wordt.’) - Sedert jaren leed ik onder de verschillende manieren waarop de algemeene miskenning zich openbaart, en zeer dikwyls betreurde ik de onmogelykheid om er op te antwoorden. Meestal zou 't repliceeren my in 'n ongunstige positie geplaatst hebben. Een klacht over verzwyging van myn naam, byv. zou beantwoord geworden zyn met: ‘Ei kyk, hy wil dat men over hem spreekt!’ Alsof 't my om publiciteit als zoodanig te doen was! By uitdrukkelyke beleedigingen zou m'n antwoord meestal koorn op de molen van m'n aanvaller geweest zyn. Een V. Vl. byv. zag niets liever dan dat hy door 'n dupliek tegen Multatuli een debiet kon verwachten als nu aan de schryvery van Multi ten-deel valt. Kortom, gewoonlyk achtte ik het òngeraden m'n wrevel te uiten. En ziedaar de plompe aanval in 't Nieuws! Hy was me welkom! Primo, daarin was aanleiding om buiten schryvery te blyven. (Ge hebt gezien dat ik die opdroeg aan Valette. Hy heeft zich, m.i. {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} goed van die taak gekweten. Z'n stuk is ter-zake dienende, logisch en voldoende. Zeker had ikzelf de zaak niet zoo goed afgedaan. My zou 't moeite hebben gekost zoo sober te blyven, en wel beschouwd, was dàt de eisch.) Maar ik kon dàt gedeelte der zaak slechts opdragen aan 'n ander, door er by te verklaren dat ikzelf den schryver van dat stuk ‘wat anders’ leeren zou. Anders had het den schyn gehad alsof ik my achter 'n ander verschuilde. De beschuldiging ‘laf of (en) gemeen’ eischt andere beantwoording dan frazen. Hoogstwaarschynlyk deelt gy myn oordeel over het duël niet. Er zyn er maar weinigen die op dit stuk van myn opinie zyn. Ik acht het duel 'n onmisbare zaak. D.i. als principe. Ge begrypt dat ik niet elk duël goedkeur, Integendeel, weinig duellen zyn gerechtvaardigd. Maar dit is iets anders dan de kwestie of er niet 'n middel moet bestaan zich te verdedigen tegen kwajongens? Ik meen alle beschouwingen die er tegen het duel-principe werden en worden ingebracht, te kennen, en naar myn oordeel houden zy geen steek. Maar als ik nu 'n monografie dáárover ga houden, kom ik niet klaar met dit schryven. Ik was verheugd dat de aanval zóó grof was (laf of (en) gemeen!’) dat hy - zoo ooit! - een uitdaging wettigde. En ik zocht sekondanten! Sekondanten, ja. Ik had er twee noodig. Ziehier waarom. Ik verzeker U dat een duël (geheel afgescheiden van m'n oordeel over: het duel als principe) me niet alleen niet verschrikt, maar ('t klinkt gek) aangenaam toelacht. Ik houd er van. Dit is temperamentszaak, en geen principe. In principe ben ik tegen elk duel als 't eenigszins kan vermeden worden. Wie zonder noodzaak duelleert, is misdadig en dwaas. Sedert zeer veel jaren deed ik 't niet, en dit bewyst dat ik niet toegaf in m'n lust. Dezen keer echter mocht ik en moest ik. ‘Laf en gemeen!’ Welnu, by 't schryven om sekondanten voorzag ik dat ik me zou moeten spenen van 't genoegen eens iets zoo geheel naar m'n zin te mogen doen. Ik begreep dat de onbekende aanvaller niet duelleeren zou, en dat de heele uitdaging zou afloopen met een procesverbaal van wedervaren der sekondanten. Daarom wilde ik er twee hebben. De eerste dien ik verzocht my die dienst te bewyzen, nam flink {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} aan. Maar den tweeden vond ik tot nog toe niet. De weinigen dien ik 't verzocht, hebben redenen (of voorwendsels) om te bedanken. De ‘weinigen’ omdat ik 't slechts aan dezulken vragen kan die 1o my geschikt voorkomen ('n zeldzaamheid!) en die 2o wat hun maatschn of huiselyke omst.n aangaat, zoo'n dienst kunnen presteeren. ‘Vrienden’ van allerlei gehalte heb ik genoeg, maar de een is te jong, 'n ander te... burgerlyk, 'n derde te afhankelyk, 'n vierde te huisvaderlyk &c &c Kortom, nog altyd heb ik m'n tweeden getuige niet. - En de retraktatie, vraagt ge? Was daarmee de zaak niet uit? In die retraktatie herkende ik natuurlyk Uw bemoeienis, en ik was er dankbaar voor. Misschien ook is Uw aandringen op redres geholpen geworden door 't uitlekken myner pogingen om 'n sekondant te vinden. (Er waren depêches gewisseld, en men weet wat officieele geheimhouding te beduiden heeft.) Hoe dit zy, toen de retraktatie verscheen, had één sekondant z'n funktie aangenomen, en volgens alle regels legde ik hem die z.g.n. eerherstelling voor, met verzoek te dienen van considere¹. & advies omtrent de oorbaarheid van aannemen en tevreden zyn. Hy adviseerde: onvoldoende. En dit was ook myn opinie. (Ik heb nu geen lust de flauwe jezuitery van dat stuk te ontleden. ‘Ik heb je'n dief genoemd, nu ja, maar ieder begrypt dat het niet m'n bedoeling was je voor 'n dief uittemaken.’ ‘Ik heb je aangetast². omdat je'n doode beleedigde³.. Ieder begrypt dat ik niet de bedoeling had je uitteschelden. 't Is maar dat je'n doode aantastte, zie je, en dàt vind ik zoo gemeen.’ Dat men in parlementen zich laat tevreden stellen met zoo'n parafrastisch⁴. verhandelen van de beleediging, weet ik wel. Maar dat is omdat gewoonlyk de beleedigde zèlf god dankt dat-i de zaak met eenigen glimp van fatsoen kan laten rusten. * Zie onlangs Casembroot⁷. versus Dullert⁸.! En Dullert had dan ook (om stipt te zyn, moet men dit in 't oog houden) niet zùlke beleedigende termen gebruikt. De parafraze echter die de zaak heette te redresseeren was even zot. De type van die zaakjes is aldus. {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} A.Je hebt gestolen. B.Door A uitgescholden voor dief, eisch ik herstel van eer. (Opschudding. A. wil niet intrekken. B eischt dàt, of àndere genoegdoening. ‘Goede vrienden’ ('t zyn slechte vrienden!) trachten B te beduiden dat hy zich de zaak niet moet aantrekken. Ze beginnen 100 frazes met: ‘ik zou...’ of: ‘in uw plaats zou ik...’ Als B naar hun zouën luistert, zeggen ze achter z'n rug: ‘ik zou (alweer 'n zou!) ik zou er niet in berust hebben! Ik had A de hersens ingeslagen! Als my zoo iets gebeurd was, zou ik... &c &c &c. Na ruggespraak, tumult, hooge woorden, vooral na vertoon van veel valsch-welwillende pogingen tot sussen, wordt er 'n program gemaakt waarmee A, B en... 't publiek tevreden zyn. B vooral. Hy heeft z'n eer weerom door A te laten zeggen: A. Het doet my leed te hebben moeten ontwaren dat de overigens zoo byzonder hooggeachte heer B in myn verzekering dat hy gestolen heeft, iets heeft gelieven te ontdekken dat den schyn heeft alsof ik hem voor 'n dief uitmaakte. Dìt lag inderdaad geenszins in myn bedoeling. B onthoudt zich wyselyk van de vraag wat dàn wèl in de bedoeling lag? Dat wil hy liever niet weten. Nog eens, hy dankt god dat-i den schyn kan aannemen alsof hy 't praatje van A inderdaad heeft opgenomen als 'n retraktatie. Hy weet wel beter! En ook anderen weten wel beter! En hy weet ook dat anderen 't weten! En al die anderen begrypen best dat hyzelf zich maar aanstelt alsof hy tevreden is, maar... Er mankeert maar aan, dat A & B elkaar in publieke séance zoenend en verzoenend om den hals vallen. (Ils se reconcilièrent, 's'embrassèrent &c... et depuis ce moment, ils étaient ennimis mortels⁵.! Zoo zegt Lesage⁶. ergens in den Gil Blas,) en zoo is het! Ik behoef U niet te zeggen dat ik niet houd van zulk geknoei. Naar myn indruk wordt de beschuldiging ‘laf en ‘gemeen’ laf: ‘of’ gemeen stond er. Ik schenk hem de finesse van 't verschil tusschen ‘en’ en ‘of’ en accepteer de goedheid niet die my wel heel vriendelyk de keus wil laten tusschen die beide kwalifikatien. Ook ‘onbezonnen’ neem ik niet aan. Maar ik spreek er niet van, omdat die beschuldiging (hoe onbezonnen ook van zyn kant!) geen duël rechtvaardigen zou, veelmin vereischen.) {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu dan, de beschuldiging: ‘laf en gemeen’ wordt niet te-niet gedaan in 'n praatje als 't geleverde. Daarin nl. even als in 't voorbeeld over ‘dief’ en ‘gestolen’ tracht hy, kwasi de aanklacht intrekkende, die staande te houden door te eindigen met de verklaring dat de grond waarop ze gebazeerd was, bestaan blyft. Iets als: 'n dief heb ik je niet genoemd⁹., ik zeg maar dat je gestolen hebt. Merci! - En, vraagt ge, hoe is dan nu de status quo? Wel, allerverdrietigst voor my. Tot nog toe vond ik m'n 2n getuige niet. De zaak wordt oudbakken. Ik ben er misselyk van, en weet niet - Ik word gestoord. Heel hartelyk gegroet! Ik acht niemand hooger dan U. Wees niet boos als ik over sommige dingen (het duëlprincipe, byv.) anders denk dan gy. Uw vriend Dek De wyze waarop ik die zaak wilde (en wil) behandelen wordt ook bepaald door de noodzakelykheid om sommigen te waarschuwen die genegen mochten zyn 't voorbeeld van den Nieuws. redaktr te volgen. Een flinke afdoening van die zaak zal me rust geven. Ook benadeelt ze uw blad minder dan schryvery. Dit zou me op 'n weg brengen dien ik nooit betreden zal, nl. 't uitkleeden der redaktie als kopie leveranciers. Il y aurait de quoi¹⁰.! Maar dàt doe ik in geen geval. Omdat het uw zaak is. Het zou slecht van me zyn. 1. considere: (consideratie) (ook) overweging. 2. aangetast: oorspr. stond er uitgescholden. 3. beleedigde: oorspr. stond er aantastte. 4. parafrastisch: door omschrijving. 7. Casembroot: François de Casembroot (1817-1895), sedert 1866 lid der Tweede Kamer na militaire loopbaan in Indië. 8. Dullert: Mr. W.H. Dullert (1817-1881), sedert 1849 lid der Tweede Kamer, groot bewonderaar van Thorbecke en bekend filantroop. 5. Ils se réconcilièrent enz.: zij verzoenden zich, zij omhelsden elkander en vanaf dat moment waren ze doodsvijanden. 6. Lesage: Alain-René Le Sage (1668-1747), frans schrijver van avonturenen zedenromans. 9. heb ik je niet genoemd: oorspr. stond er ben je niet. 10. Il y aurait de quoi: er zou reden genoeg toe zijn (fr.) [17 augustus 1881 Multatuli's kleinzoon Guido Bassani geboren] 17 augustus 1881 Guido Bassani, zoon van Nonni en Francesco Bassani te Padua geboren. [21 augustus 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker] 21 augustus 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven (M.M.) {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim, Zondag Waarde neef! Ik heb 't zoo druk dat ik niet wil opstaan om in de krant die 3 vt¹. van me ligt, den datum opte zoeken. 't Is niet om die ½ minuut tyd, maar om 't opstaan. Hierby weer 'n brief die U behoort. Ge schreeft (27 Juni².) ‘ik zal zorgen dat men in den Haag myn adres weet.’ Het schynt dat ze'r geen nota van genomen hebben. En ikzelf weet nu niet recht hoe ik dezen best aan U adresseer. Moet ik den brief weer naar den Haag zenden, nadat ze hem daar gerepudieerd³. hebben? Hm! Naar Bodegraven⁴. is 't zekerst, al maakt het dan 'n omweg. Alzoo Bodegraven! Ja, ik heb't vreeselyk druk. Logés, drie, vier, vyf te gelyk! We zyn in 't saisoen der pélérinages⁵.. ‘Vyf’ zeg ik. Nu en dan hebben wy er méér dan vyf. Maar over 'n tydje zal dat luwen. Gister heb ik 'n paar in de dorpsherberg moeten laten. Dat wint bedden, &c uit, maar ze komen toch over dag hier. Ons huis staat, van buiten gezien, te pronken als 'n monument van eenzaamheid. Op een (nogal verwyderden) buurman na, 'n boer, zyn we ½ uur van alle fracties der mensheid af, en toch is 't in huis 'n drukte dat soms hooren en zien vergaat. Dat ik U dit schryf, is niet om U afteschrikken van komen. O neen. t Is maar om U voortebereiden op de mogelykheid dat ge zoudt moeten slapen in de herberg. Een andere manier zou wezen dat ge naar Mainz gingt, dáár in 'n logement, en pr wagen (± 2 uur) op een dag heen en weer. Ik zou dit niet aanraden als ge te Mainz op 'n klip zat. Maar wie wat reizen wil in deze streken, komt toch te Mainz te-recht. Vandaar zyt ge nagenoeg even gauw te Wiesbaden en Frankfort als by ons. Wanneer ge integendeel hier logeert, zoudt ge over Mainz naar Ffort en Wiesbaden moeten gaan, en dan is (zelfs!) het bereiken van de Ingelheimer station van ons huis uit, lastiger dan de heele spoorreis. De personen die hier logeeren komen niet om eens 'n reisje te maken, maar om hier te zyn. Gy wilt wel óók hier komen, maar hebt tevens of hoofdzakelyk behoefte aan 'n reisje. Zeker zou 't U niet in 't hoofd komen, N. Ingelheim te bezoeken om my {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} te zien, zooals dezer dagen geschiedt door 'n familie (man, vrouw & vier kinderen) uit Z. Amerika⁶.. Meen niet dat ik dit kwalijk neem. Ik gebruik dit onderscheid maar om U de itinéraire aantegeven, die voor Uw doel en behoefte het best is. Al m'n andere bezoekers (op 'n française⁷. na, die echter ook niet om my komt. Het mensch is finaal onschuldig aan alle kennis van den tijdgeest) nu, alle anderen kennen Mainz, Ffort, Wiesbaden &c van buiten alsof ze Baedeker-zelf waren. Zy zouden zich dáár, gy hier u vervelen. Om gaarne hier te zyn, moet men my kennen, en dit is zeker by U 't geval niet, wat ik (nogeens) volstrekt niet kwalyk neem. Ik heb meer aanhangers dan m'n hart, ja zelfs m'n geheugen plaats kan geven. Vriendelyk gegroet Van Uw liefh. Oom Ed Observeer by 't maken van reisplannen dat de station Ingelheim een uur van ons huis ligt, en een behoorlyk rytuig is in 't dorp niet te huur. Ik raad u voorts aan uw plannen zóó interichten dat ge stroomäf de reis per stoomboot maakt van Mainz (of Biberich) af tot Koblenz toe. Dat is't ‘mooie gedeelte’ dat men behoort gezien te hebben. Ingelheim ligt niet áán den Ryn. En ons huis nog minder. Wy zien op 1 uur afst. op den Ryn neer, en óverzien den heelen z.g.n. Rheingau van Rudesheim af tot voorby Wiesbaden toe (van W.b. zien wy slechts één hoogliggend gebouw.) Schaf U aan: Worl, Karte der Umgegend von Mainz, Verlag von Victor von Zabern, Mainz⁸.. O.t.N.⁹. van Nieder Ingelheim staat: ‘Monument.’ dáár is ons huis. Dit A. go voor uw koetsier als ge van Mainz mocht komen. Anders rydt hy door tot in het dorp. 1. Vt: voet; drie voet = ongeveer 1 m. 2. Deze brief is niet teruggevonden. 3. gerepudieerd: geweigerd, teruggestuurd. 4. Bodegraven: Engel logeerde daar tijdens zijn verlofperiode bij zijn broer Kees, die apotheker was. 5. pèlerinage: pelgrimstochten. 6. Vermoedelijk de familie A. Nahuys. 7. 'n française: de aanstaande vrouw van Mimi's broer Albert, (Philomène) Marie Blanc (1859-1928). 8. Worl enz.: Kaart van Mainz en omgeving door Worl, uitgave van Victor von Zabern, Mainz. 9. O.t.N.: ten noordoosten. [24 augustus 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 24 augustus 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam. {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 24 Aug. 1881 Beste Dekker! Ik kan me heel goed voorstellen dat de bewuste aanval van 't Nieuws U plezier deed, omdat Ge dien tot tekst kunt gebruiken voor een welverdiende tuchtiging van alle organen en personen die voortgaan met U en Uwe prediking te negeeren. Maar bedenk 1o dat de retractatie enkel op myn eisch is geschied buiten eenigen anderen invloed en 2e dat Ge vrij zeker kunt zijn dat deze pil ruim voldoende is om voorgoed aan alle Redactieleden van mijn blad den lust te benemen U ooit weder rechtstreeks of zijdelings aan te vallen. Dat de aanhaling uit Gilblas¹. hierop volkomen van toepassing kán zijn, ontken ik niet, maar wat kan ik daartegen doen! Dat de aanval in quaestie meer uit onbezonnenheid dan uit boosaardigheid voortvloeide - daarvan ben ik zeker. Doch ik erken dat Gij, met Uwe tallooze ondervindingen op 't gebied van miskenning, dit bezwaarlijk kunt aannemen. Hoe Ge evenwel gelooft ooit een Secondant te zullen vinden die den degen voor U zal aangorden, zie, dát begrijp ik niet. Wie ter wereld toch is welbespraakt genoeg met zijn pen om, na al wat Ge over dat onderwerp in Uwe werken hebt geuit, voor U in 't krijt te durven treden. Wat kan men anders doen dan U napraten? Zal ooit iemand van naam of talent, die U gelezen heeft, zich bij Uw leven aan zulk een taak durven wagen? En zoo dat gebeurt, maakt hij zich dan niet belachelijk door den flauwen nagalm op 't geen Gij zelf zoo krachtig en in allerlei taalvormen hebt gedicteerd? Zeg niet ‘een flinke afdoening van de zaak zal mij rust geven.’ De zaak is èn door de retractatie èn door 't stuk van Valette feitelijk voor 't publiek dood en begraven en zal hoogstens als franje gebruikt worden door de talrijke vrienden en bewonderaars die na Uw dood als gloeiende kampioenen Uw roem zullen verkondigen. Dat een zaakje als dit U inderdaad zou blijven irriteeren, stemt mij treurig, zelfs al breng ik 't op zoo algemeen terrein als gij bedoelt. Denk toch aan Spinoza en erken dat Uw invloed op onzen tijd reusachtig is in verhouding tot den zijne en dat die invloed steeds klimt naar mate men Uwe werken leest. Welk auteur in Holland werd met klimmender graagte gelezen dan Gij en dat terwijl de gansche bent zoogenaamde toongevers om strijd zich inspande om U dood te zwijgen. Nimmer is zoo iets in onze {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} litteratuurgeschiedenis vertoond en dat feit alleen waarborgt het leven uwer Ideën, ook lang nadat de Auteur niet meer zal zijn. Thans kampvechters te zoeken, zou voorbarig zijn: ze komen later van zelf en misschien van vrij wat beter allooi dan Ge U nú nog kunt voorstellen. Mannen als Valette b.v. groeien nu reeds daartoe op en zullen zich zelven een eerekroon vlechten door hunne verwijten jegens de duizenden die U niet hebben willen kennen. Gooi dus die muizenissen van U af en vergal U 't leven niet noodeloos door steeds de lichtpunten voorbij te zien en vooral te letten op de grievende miskenningen. Ieder die U Hef heeft lijdt op dat punt met U mede, maar velen hebben een krachtiger geloof dan hun meester. Word niet boos en acht me niet pedant, al schijn ik 't ditmaal een beetje. Ik woû zoo graag dat Ge wat gelukkiger waart! Van harte gegroet van tt G L F 1. Gil Blas: de bekendste roman van Lesage (zie bij 17 augustus 1881). [26 augustus 1881 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 26 augustus 1881 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke, geadresseerd aan WEDg Heer G.L. Funke Direktr Nieuws v.d. Dag N. Heerengracht, 37 Amsterdam en met poststempels Nieder-Ingelheim 26/8 en Amsterdam 27 aug 81. (M.M.) b. F! Dank voor Uw brief. Ik zal wel genoodzaakt zyn te doen wat gy wilt, namelyk: niets. En als de zaak hierop moet uitloopen, behoef ik niet eens te overleggen of uw beschouwingen juist zyn. ‘Niets is geheel waar.’ Zeer veel hangt af van subjektieve positie en meening. Een gekwetste die men op den voet trapt heeft 'n anderen indruk van de zaak dan de niet-gewonde. Sedert jaren werd ik getraîteerd door commissie en omissie. Maar nog-eens, ik zal wel moeten berusten. Hartelyk gegroet. Schikt het U ook, eens hier te komen? Vraag geen belet. We hebben veel ruimte. adio Uw vriend Dek N. Ingelheim, 27¹. aug. 81 1. Volgens het poststempel moet de kaart een dag eerder geschreven zijn dan de datering aangeeft. Vgl. ook het antwoord van Funke van 27 augustus. {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 augustus 1881 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli] 27 augustus 1881 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli, geadresseerd aan Herrn E. Douwes Dekker Wohlgeb. in Nieder-Ingelheim a/Rhein, met poststempel Amsterdam 27 aug 81. (M.M.) A. Zaterdag avond Beste Dekker! Meen toch niet dat Ge 't om mij zoudt behooren te laten of dat ik U schreef omdat het oprakelen dier grieven mij onaangenaam zou zijn! Wat ik U zeide, zullen naar ik heilig overtuigd ben, Uwe beste vrienden herhalen. Kunt Ge 't niet overnemen ter wille Uwer eigene waardigheid, stoor U dan in 't minst niet aan mijn gevoelen, bid ik U! Zoo Ge dàt deedt, zou mijn geschrijf een gansch ander effect krijgen dan waarmeê ik me vleide! Vale tt G L F [28 augustus 1881 Brief van Mimi aan W.A. Paap] 28 augustus 1881 Brief van Mimi aan W.A. Paap. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅓) beschreven. Ook de enveloppe is bewaard, geadresseerd aan Herrn W. Paap Wohlgeb. Gerard Doustraat 48 Amsterdam. (M.M.) N. Ingelheim 28 Aug 81 Waarde Paap. Uw vest is hier achter gebleven met een sigarenkoker. Ik heb 't aan myn broeder meegegeven nr. Holland, en meenende dat het van v Dissel was heb ik hem verzocht het aan dezen nr Ut. te zenden, wat ook reeds geschied is. Hoffentlich heeft vD. myn vergissing begrepen en is uw vest weer in 't bezit van zyn rechtmatigen eigenaar. Hy, vD. kent immers uw adres? Jammer dat uw verblyf aan den ryn zoo door regen verdronken is. Niet dat ik zoo byzonder met den ryn dweep, maar wel met zonneschyn en met heldere lucht. Ook den Amstel vind ik saai by regenweer, althans voor wie uit is voor zyn plezier. Thuis is alles weer goed - nu ja, behalve storm als men op een hoogte woont zooals wy. Dat dom gedachteloos gegier maakt dek zenuwachtig en ook my onlekker van den weeromstuit. - {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben bly dat gy het leven pryst en geniet. Foei, nu zou men byna meenen dat ik Emants-gedachten¹. in den zin heb, dat ik zoo iets zeggen kan aan u die voor zooveel my bleek, slechts goeds ten deel viel. Zelfs dek kan dat nog menigmaal in weerwil van zyn lang verleden vol verdriet en zyn zorgenvol heden. Maar zoo gelukkig als gy om met muggenkaarsjes die tergenden slaaproovenden soem-soem-diertjes te verdryven, zyn wy toch niet. Dek laat u zeer groeten, en ook Wou herinnert zich de heeren van den luchtballon nog heel goed. Ons reken-gretchen is ook aan 't fransch. Gister vertelde ze ons dat ze al een 60 woorden machtig is die het françaisetje haar geleerd heeft. Ze maakt reuzenschreden in alles - maar als dienstbode is ze te min. Nu jammer dat ze zich nu juist dáárvoor verhuurde! En ze kan god nog niet eens de schuld geven van haar misplaatsing, want ze is verstandig genoeg niet aan hem te gelooven. Nu, ik laat gretchen verder aan haar lot over, en teeken na vriendelyke groeten Uw toegenegen M Douwes Dekker Schepel Dit². beteekent Wouter. 1. Emants-gedachten: Marcellus Emants (1848-1923), nederlands schrijver van romans en toneelstukken met een extreem pessimistische thematiek. 2. Dit: kommentaar van Mimi bij een langwerpig kruis in blauw potlood onder de brief. [31 augustus 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer] 31 augustus 1881 Briefkaart van Multatuli aan T.H. de Beer, geadresseerd aan WEDg Heer Taco H. de Beer P.C. Hooftstraat 83 Amsterdam en met poststempels Nieder-Ingelheim 1-9-81 en Amsterdam 2 sep 81. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Geachte Heer De Beer! Vriendelyk dank voor Uw boek. Ik heb 't nog niet gelezen, doch zie wel reeds dat het veel belangryks bevat. Zoodra ik 't gelezen heb, zal ik U uitvoeriger schryven. Intusschen vriendelyk gegroet van tt DD Nieder-Ingelheim 31 Aug 1881 [31 augustus 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker] 31 augustus 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(⅔) beschreven. (M.M.) {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 31 August 1881 beste Engel! Wel, dat is 'n prettige brief! Je vorigen vond ik guindé.¹. En, stipt genomen kan ik daarin gelyk gehad hebben, zonder evenwel (dat blykt me nu) gelyk gehad te hebben in de gevolgtrekking. Neem me myn vergissing niet kwalyk. Ze is 'n gevolg van m'n zeer byzonderen toestand. Op zeer weinig uitzonderingen na, kan (en moet) ik de personen met wie ik in aanraking kom, verdeelen in slechts twee kathegorien: zeer hartelyke vrienden (‘aanhangers’) of... vyanden. Waar ik nu van 't eerste niet overtuigd ben, moet ik wel verdacht zyn op 't andere. De gedwongen keus tusschen die byna uitsluitende mogelykheden, is my lastig genoeg. Dikwyls smacht ik naar iets neutraals in den omgang. Wie 't niet by ondervinding weet, kan zich niet voorstellen hoe vermoeiend publiekerigheid is! Ziedaar dan ook een der redenen waarom ik niet in Holland woon. 't Is my onmogelyk me ergens te vertoonen zonder zeer in de hoogte te worden gestoken of... uitgescholden. Ik kan moeielyk zeggen wat me 't meest verveelt. - Dank voor Uw hartelyken brief. En nu noodig ik U heel vriendelyk uit²., zoodra 't u schikt, hier te komen. Vraag alleen pr telegrm of briefkaart of we thuis zyn. (Waarschynlyk ja, maar 't kòn zyn dat wy 'n reisje maakten daar er 'n vague³. plan is naar Beyeren te gaan, zeer vague.) Andere beletselen kan ik me, wat ons betreft, niet voorstellen, vooral niet ten-opzichte van 't getal meekomers. Aan plaats zal 't niet ontbreken, en 'n beetje hurry vind ik wel aardig. Nog nooit heeft iemand zich by ons verveeld. Vertel my eens iets over uw vrouw en kinderen. Ik kreeg dezer dagen bericht dat Nonni bevallen is. Zy was altyd lief en achtenswaardig in alle opzichten, maar haar omzwerven in den vreemde bewerkte dat ik haar niet als eigen beschouwen kan, wat me zeer bitter is. Ze kent me niet, en na haar huwelyk gaf ik de altyd mislukte pogingen op om dit te veranderen. Alle eer gevende aan haar karakter, moet ik erkennen dat honderden me nader staan dan zy. {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} M'n vrouw is onveranderlyk een hartelyke steun. Komt eens kyken! En onze Wouter! Hy - of weet je'r van? - was 'n verstootelingetje in de wereld. Z'n moeder verschopte hem terstond na de geboorte. En wy hebben hem aangenomen toen-i ± 2 jaar oud was. (nu 5½) We houden dol veel van den jongen, en hy van ons. Neemt uw kinderen mee om met hem te spelen in den tuin, op den weg - o, ruimte genoeg! We zullen samen vliegers oplaten, d.i. de jongens en ik. Gy zyt er zeker niet jong genoeg toe. Dat betert met de jaren! Maar toch, toen ik uw leeftyd had, deed ik 't ook al, of... nog. Het huis waarin we wonen, behoort ons, wèl, nièt, - ik weet het niet! Het staat op myn naam, maar 't is me eigenlyk opgedrongen als geschenk, en ik weet niet recht hoe ik met de zaak aan moet. 't Is eigenlyk 'n emolument⁴. voor 'n lezing of voordracht die ik eens (in '64, 65?) ergens moet gehouden hebben. Een der hoorders (toen 'n zeer jong mensch, byna 'n jongen nog) beloofde zich zelf my 'n dienst te doen zoodra hy daartoe de middelen hebben (Ik had toen niet te eten, moet je weten) zou. Dit vertelde hy aan z'n vader die hem in dat voornemen sterkte. De vader stierf, de zoon werd ryk, en zie, daar komt hy circa 1 jaar geleden, toen ik nog te Geisenheim woonde, my bezoeken. (Eens slechts, en zeer terloops, had ik hem te Amstm gezien.) Vernemende dat wy te Geisenheim op de schop zaten, daar de huur elk ogenblik kon worden opgezegd, haalde hy ons over 't nu bewoonde huis voor zyn geld te koopen. De aanleiding tot dat edelmoedig aanbod vernam ik eerst later. 't Was, zeide hy, een daad van piëteit jegens zyn vader ‘die er zoo'n schik in hebben zou als hy 't weten kon.’ In dat alles is iets liefelyks, tgeen niet wegneemt dat het me soms drukt. Maar wel waardeer ik de my daardoor geschonken gelegenheid om gastvryheid uitteoefenen. We hebben op 't oogenblik maar één logée. Er is dus plaats voor U, uwe vrouw en uw kinderen, of althans voor 'n paar daarvan. Het huis, zonder nu juist groot te zyn, is zeer logeabel. Mocht ge hier willen werken, dan zal ik U òf myn kamer afstaan, òf 'n ander rustig hoekje bezorgen. Meet het logeeren by ons nièt af naar de hollandsche manier. Dáármee kan ik ook niet terecht. Zou de poging om uw kinderen (of 'n deel daarvan) ergens te deponeeren, een gevolg zyn van den wensch naar wat rust? (Ik {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} erken dat ze lastig zyn op reis.) Of vreest ge ons te bezwaren? Beschryf my uw troepje eens, dan kan ik beoordeelen of 't volstrekt noodig is dat gy ze in Holland achterlaat, allen of gedeeltelyk dan. 't Is zeer wel mogelyk dat ge ze hier beter kunt deponeeren dan ergens elders, vooral daar onze logée (n française) my zeer geschikt voorkomt voor kinderjuffrouw, waartoe ik haar, zoo noodig, benoemen zou. Aan Wouter heb ik al uitgelegd wat 'n ‘neef’ is, en verteld dat er misschien speelkameraadjes komen, waarmee hy zeer in z'n schik was. Nu, beste jongen, komt als ge kunt en lust hebt. Groet uw vrouw en geloof my Uw liefhebbende oom Ed DD Schryf me of ge die kaart besteld hebt? Zoo neen, dan zend ik U de myne. Ja dat doe ik. Te Mainz kan ik wel 'n andere koopen. Het blauwe puntje beteekent ons huis, 't roode kruisje de station. De distantie is ¾ uur, en wel stygend. De schenker van ons huis wilde my ook paard en rytuig opdringen. Maar die heb ik geweigerd om de kosten. Maar noodig was't eigenlyk wel, want de eenige huurwagen in 't dorp is ellendig. Ik voel schaamte als ik 'n gast aan de station laat afhalen. - Mocht ge, vóór ge overlegt omtrent het al of niet meebrengen van de kinderen, onverwachts willen komen, ook goed! Ik bedoel hiermee dat wy 't niet (op z'n hollandsch) 'n indiskretie zullen vinden als ge ze meebrengt. Het dan noodige ‘schikken’ vind ik wel aardig. 1. guindé: opgeschroefd, onecht (fr.) 2. noodig (...) uit: oorspr. stond er vraag. 3. vague: vaag (fr.) 4. emolument: opbrengst, bijverdienste. [31 augustus 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 31 augustus 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De envelop is bewaard gebleven, geadresseerd aan WED Heer D.R. Mansholt Meeden prove Groningen, Holland. {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 31 Aug 1881 beste Mansholt! Ik was bly met Uw brief. De schuld van niet schryven lag aan my, of liever noch aan my noch aan U. Schryven heeft iets onvolkomens dat 'n mensch ergert. Ook ik had U veel meetedeelen, maar 't behandelen dáárvan letter voor letter is 'n werk, soms 'n afmattend werk, vooral wanneer men precies wil zeggen wat men bedoelt. Den 18n ontving ik bericht uit Padua dat Nonni bevallen is. Welnu, sedert dien tyd deed ik niets dan beproeven hoe ik op die tyding moest antwoorden. En tot nog toe vruchteloos. De uitlegging waarom me dat zoo moeielyk is, zou veel inspanning vereischen. En zoo zyn er méér dingen. Ook die uitscheldparty in 't Nieuws v.d.D. heeft me veel gemoed gekost. ‘Laf en (of) gemeen’ stond er. De intrekking (zoogenaamd) die door myn goeden Funke bewerkt was, voldoet me niet. Maar wat te doen. Hadt ge die zaak gevolgd? Vergeef me dat ik er nu over heen stap. Ik ben er misselyk van. Behalve de twee nummers van 't Nieuws staat ze in de ‘Portefeuille. Valette heeft aan de opdracht om de zaak aftedoen voor zoo ver 't schryvery betreft, best voldaan. Overigens - maar basta! M'n vrouw en Woutertje zyn zeer wel, byzonder wel. Zy is by voortduring een voorbeeld van werkzaamheid, trouw, huiselykheid, goede zorg, o, in alles. 't Had me veel waard geweest als gy en een paar der Uwen eens hadt kunnen overkomen om m'n huiselyk leven te zien. Geloovers, vromen, zeker soort van moralisten zouden daaruit misschien iets kunnen leeren. Maar ik had liever U hier gezien, die niets te leeren hebt, U, uw lieve vrouw en een der meisjes of alle twee! 't huis is ruim! Ja, zeer ruim, al te ruim eigenlyk, en in zekeren zin bezwaart het me. Ik heb U immers uitgelegd hoe wy er aan komen? Welnu, het drukt me. (d.i. de verplichting.) Ook zegt m'n vrouw dat ze - als 't niet om 't kind was dat den ganschen dag in den tuin speelt - dat ze liever op 2½, ja op 1½ kamertje woont. Haar illusie is: géén meid, zelf koken, &c in welk geval zy meer tyd tot lezen en studie heeft dan nu. Wouter is (of schynt òns) een best kind. Het is onmogelyk een eigen kind meer te beminnen dan wy dat verstootelingetje! Hy zelf weet natuurlyk van niets. Hy is nu 5½. Met schrik zie ik 't oogenblik tegemoet dat hy vernemen zal hoe de zaak eigenlyk is. Geheim blyven (als in romans en komedies) kan 't niet. t Zou ons zoo {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} vreeselyk hinderen als hy 't van anderen (en god weet op welke manier!) te hooren kreeg! En hy is nog te jong om zelf 't hem te zeggen. - Ja, smorgens heb ik kramp op de borst, (asthma?) maar 's avends voel ik ruimte. Hoofdzaak is dat ik vóór den middag niet spreek. Vroege drukte maakt my den heelen dag onwel. - ‘Geopereerd van een klier.’ Wist de dokter ook te zeggen wàt er aan die klier mankeerde? Ja, vrouwen zyn dapper, vooral moeders. Och, dat ontviel me daar. Ook in 't moederschap is vervalsching. Denk eens aan Wouters moeder! 't Schepsel weet niet of hy leeft, of-i wèl is, of-i misschien mishandeld wordt. Nog nooit heeft ze zydelings of rechtstreeks naar hem laten informeeren. De officieele adoptie heeft nog niet plaats gehad. Het heeft veel voeten in den aard. We hebben geen anderen waarborg 't lieve kind te mogen houden dan in den tegenzin der moeder hem weertezien. Maar als dat eens veranderde? Als eens een kuur, of verandering van omstandigheden haar bewoog t kind terug te vragen dat ze terstond na de geboorte verstootte? Ik mag er niet aan denken! - Ik vreesde wel dat Wiepke niet zou kunen komen. Liebenstein ligt niet in de route. Maar 't spyt me wel. Mocht zy of Hendrika eens kunnen uitvliegen, en kan ik er niets aan doen, door haar byv. van Keulen te komen halen of zoo iets, dan gaarne! (Dat afhalen beteekent niets. De lastigheid van de reis is juist de eerste helft. Nu ik zeg 't maar om te toonen dat ze welkom wezen zou, zy of Hendrika. Hoe is 't met haar beenwond? Hoe komt zoo'n knappe frissche meid aan zoo'n kwaal? Ik weet te weinig van haar gestel &c om te oordeelen, maar mag ik eens iets vragen. (Niet meer dan vragen.) Heeft ze ook te veel medicynen gebruikt? En welke? Veel kwalen zyn 't gevolg van zoogenaamde genezingen door de aptekery. Ik werk graag met byl, bytel en zaag, sla me telkens in 't been, m'n handen zyn soms vol sneden en krabben. Ook m'n schenen. (Nu juist in de laatste 2 maanden niet, maar vroeger had ik altyd wonden, zoodat m'n vrouw me beknorde. De term was tegen Wou: ‘O, die papa slaat zich altyd kapot!’) Welnu, alles genas altyd in weinig dagen. Ik heb zoo goed als nooit medicyn gebruikt. - Onderwys! Alle gegevens die tot my komen, wyzen op iets zeer {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} ongunstigs. En wel in dubbele beteekenis. De resultaten namel. openbaren zich óók ten nadeele der karakters, iets wat by onderwys programmas altyd over 't hoofd wordt gezien. Men past daarop nooit het alles in alles toe. (Wèl let men eenigszins op de eischen der gezondheidsleer, althans die worden genoemd als by de zaak tepas komende.) Al ware het onderwys als zoodanig uitstekend, dan nog moest worden nagegaan in hoe verre het strookt met de ontwikkeling des gemoeds? Het aanwyzen¹. der fouten is ydel zoolang er onderwyswetten bestaan. Deze laatste uitdrukking is misschien niet volkomen juist. Er bestaan eenige (zeer weinige!) punten van aanraking tusschen ‘regeering’ en ‘onderwys’. Maar ze staan niet in verband met den tekst: onderwysprincipe. Ik mag ze dus nu overslaan.) Wetten op het Onderwys, d.i. inbreuk op vryheid van onderwys, het officieel gildewezen op dit stuk, zie, dit zyn dingen waarover 't nageslacht ons bespotten zal zooals wy nu ons ergeren aan heksenprocessen en autodafé's. Wat baat het of wy de fouten in de tegenwoordige methode opzoeken en aanwyzen zoolang de geheele zaak - onderwys de par Ie Roi ('n gezag dat zelf in de eerste plaats behoefte zou hebben aan wat onderwys!) - zoolang de geheele zaak één fout is? De wettelyke regeling stempelt elke dwaling met 'n cachet van vereeuwiging, belet allen werkelyken vooruitgang, kweekt middelmatigheid en gewoonheid ten-behoeve van onware en konventioneele eischen der maatschappy, verlamt elk initiatief, onthooft elke uitstekendheid, bestendigt de heerschappy van't kwade. Mozes, Aristoteles, Sokrates, Jezus, Columbus, Newton, Keppler &c &c &c &c zouden ondergegaan zyn by 'n régime als 't onze. Ik eisch: vryheid van Onderwys! - Misschien vertrekken van Meeden? Naar den Westpolder? Ei! En als uw bezitting te Meeden niet verkocht wordt? Nu, dat zal blyken. Best begryp ik Uw lust in afzondering en ik deel er in. Maar, beste kerel, hoe minder omgeving men heeft, hoe meer de punten van aanraking zyn en hoe meer die omgeving van ons eischt. Ook zit de drukte juist niet altyd in 't aantal menschen die ons persoonlyk bezoeken. Wy wonen hier op ½ a ¾ uur van het dorp (waar we trouwens met niemand kennis aanknoopten) en toch verga ik soms van drukte. O, die post! Er liggen dozynen onbeantwoorde brieven op m'n tafel. Daaronder zyn er die ik niet {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} eens gelezen heb! Wie ons huis voorby wandelt, zal meenen dat daar rust heerscht. Zoo ziet het er uit! Maar m'n aandoeningen draag ik in my. Ik voel me moe! Als ge hier waart, zou ik 't u begrypelyk maken. Zoo zal 't ook met U gaan in den west polder. Zonder nu te spreken van de aandoeningen die men overal in zichzelf meeneemt, is er iets eigenaardigs in de natuur dat alle (of byna alle?) pogingen om tot betrekkelyke rust te komen verydelt. Onze gevoeligheid voor indrukken neemt toe naarmate de intensiteit van die indrukken afneemt. Iemand die 't gewoel en den aanloop eener grooten stad ontvlucht, zal in 'n eenzaam woudhutje weldra even sterk geprikkeld worden door 't geruis der boomen als vroeger door bezoeken of straatrumoer. Ik spreek by ondervinding. Uw opgave? Ziehier voorloopig². eenige antwoorden³.. Er zyn er meer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De eerste is onregelmatig. In de beide anderen is zekere regel, die gebruikt kan worden om varianten te krygen. De vakjes nummerende: men de 1 (ik geloof naar willekeur) en elk volgend {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} nummer vyf vaknummers hooger Byv: 1op vak twee 2op vak zeven 3op vak twaalf. {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Spreekt van zelf dat vak een op vak achttien volgt. Daar beproefde ik nog eens deze manier door te beginnen met 1 op vak elf, 2 op zestien, 3 op drie &c. En 't kwam goed uit, en dit begryp ik wel. 't Verwondert me meer dat die eerst ònregelmatige ook aan de opgaaf voldoet Och, ik zie daar dat er een nog eenvoudiger methode is. Als men de vakjes in de lengte nummert behoeft men maar telkens één vakje overteslaan, mits na 9 op nieuw beginnende. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ja, m'n vrouw wil heel gaarne een nieuwen schaak wedstryd met u aanvangen. Ik zal er me niet mee bemoeien. Dat verhoogt haar ambitie. Ze zegt dat gy wit en den zet hebt en veronderstelt van U 1) E2-E4 waarop zy 2) E7-E5 antwoordt. - Ik stel U voor de zetten te nummeren als boven, zóó namelyk dat wit eens vooral de oneven nummers, en zwart de evene krygt. Dit houd ik voor'n verbetering in de notatie. Het wint by napleiten of foutherstellen, &c de verwarring tusschen ‘myn zet no zooveel’ of ‘uw zet, &c uit.⁴. Enfin, ik stel het voor, unmassgeblich.⁵. - Die advokaat! 't Is om misselyk te worden! Ze meenen waarlyk dat hun geknoei 'n wetenschap is! Juist andersom. Het bederft het {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} verstand en... de gemoederen! Hartelyk gegroet, allemaal. Ge begrypt dat ik U veel meer te schryven had! O ja. Ik houd veel van U en zou U zoo gaarne eens 'n paar wonden laten zien... niet aan m'n lichaam! Dag beste kerel. Groet Uw lieve vrouw en allemaal 1. aanwyzen: oorspr. stond er opsporen. 2. voorloopig: oorspr. gevolg door twee antwoorden. Zeker zyn er meer. 3. De opgave van Mansholt lijkt in te houden, de cijfers 1 t/m 18 zo in een rooster van 6 × 3 onder te brengen dat opeenvolgende cijfers elkaar noch horizontaal, noch vertikaal, noch diagonaal raken. 4. uit: oorspr. gevolgd door Ook vervalt. 5. unmassgeblich: vrijblijvend (du.); in duitse schrijfletters. [31 augustus 1881 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 31 augustus 1881 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke, geadresseerd aan WEDG-Heer G.L. Funke N. Heerengracht, 37 Amsterdam en met poststempels Nieder-Ingelheim 1-9-81 en Amsterdam 2 sep 81. (M.M.) beste Funke! Dat ik op uw briefkaart niet terstond antwoordde, was omdat ik me voornam 'n langen brief te schryven. Nu vreezende dat dit er voorloopig niet toe komen zal, slechts dit korte antwoordje. Ik nam alles wat ge my over die verdrietige zaak schreeft, in dank aan. Als ik nu zeg: ‘ik laat of liet niets om Uwentwil’ klinkt dat zoo bar, en dus onjuist. Wel wis en zeker zou ik gaarne iets (en veel) om U laten of doen maar in deze zaak is dit (helaas) 't geval niet geweest! Al keurde ik uw inzichten geheel af, ge weet dat ik om redenen buiten u wel gedwongen was er naar te handelen. Ik mag er dus jegens U niet eens 'n verdienste uit maken! Hartelyk gegroet Uw vriend DD N.I. 31-8-81 [1 september 1881 Betaling Tandem door M.J. de Witt Hamer] 1 september 1881 Betaling van f 60,- door M.J. de Witt Hamer als gedelegeerde van Tandem, blijkens aantekening op achterzijde lidmaatschapskaart. Vgl. V.W.XIX, blz. 944. Zie voor reaktie van Multatuli bij 13 september 1881. 1 Sept 1881 Aan Multatuli betd. f.60-. [6 september 1881 Brief van Multatuli aan V. en H. Bruinsma] 6 september 1881 Brief van Multatuli aan V. en H. Bruinsma. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief is onvolledig bewaard gebleven en op 7 september 1881 voltooid. {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 6 Septr 1881 Als de zinnen niet rondloopen, maak ze maar goed. Ik sta dikwyls op en lees niet altyd goed na waar ik gebleven ben. beste Vitus & lieve Hilda! Wel, ik betrap me daar op iets dat ik zoo leelyk vind in anderen¹.. My althans is 't gebeurd dat ik 't iemand kwalyk nam dat-i my by m'n voornaam noemde. Nu, ik had gelyk. Vooral omdat ik in dien man ook andere dingen opmerkte die me niet bevielen en die 't gebruiken van dien voornaam tot iets zeer onaangenaams stempelde. My nu afvragende waarom ik doe wat ik afkeurde in dien ander, geloof ik de reden te moeten zoeken in den klank die Hilda aan dien naam geeft. (Ja, dat is het. Ik herinner me dat ook Vosmaer iets zoo liefs vond in de wyze waarop Juffr. Schaepman ‘Vitus’ uit sprak. Inkorrekt, maar... friesch en welluidend.) {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} Dank voor ‘boter- en kaasbereiding’ en ‘Gebed v.d. Onw.’². Wat het laatste aangaat het komt me voor dat de redaktie van ‘forjet my net’⁶. gepoogd heeft in 't zelfde no een tegengif toetedienen. De nieuwlichters durven drîst forklearje, Der bistiet nin opperhear. ... Foi, hwet tael!³. - De maker van 't ‘ienfaldigh dicht’⁴. vindt de ‘leare’ van de ‘nyeliochters’ wel ‘oannimlik’⁵. maar hy blyft toch (heel ònaannemelyk dus) goedvinden te ‘knieljen foar Jou heilich oangesicht’⁷. Dat zal God zeker veel pleizier doen. - Boter- en Kaas zyn bruikbaarder dingen. Vooral voor menschen die gister twee geiten hebben gekocht, want dàt hebben we! Tot 'n koe hebben wy 't nog niet gebracht, maar wie weet wat gebeurt? En - zonder de minste toespeling op geiten en koeien - gy hebt de meisjes afgeschaft? Het spyt me voor de meisjes. - Jammer dat ge geen gelegenheid hebt kunnen vinden dezen zomer ons eens te bezoeken. Of kan het nòg? Ik weet niet hoe 't uitkomt met vakantien, of andere mogelykheden van wat vryheid. Ziet ge kans nu of later eens uittebreken? Al was 't in den winter - Daar stuit ik in m'n gedachten op een van de vele dingen die my hinderen. Zal ik dit jaar weer die afmattende tourneé maken? Ik vrees dat het zal moeten, al weet ik niet hoe ik 't dan zal aanleggen om Mies en Wouter niet alleen te laten. Ons huis staat geheel alleen, en als van den winter de dieven hier niet komen inbreken, zeg ik dat ze hun vak niet verstaan. Nu weet ik wel dat hier geen schatten te halen zyn maar dat weten zy niet. Behalve een oude boer (dien we trouwens niet kunnen beroepen) hebben wy geen buren. Het dorp is 20 minuten ver. Enfin, geen zorgen voor den tyd. Die eenzaamheid brengt ook haar aangenaams mee. 't Is zoo landelyk! Op dit oogenblik is de kleine Wouter... aan 't ploegen. Ik zag hem zoo even uit het venster. Hy loopt naast den ploeg met 'n zweep in de hand. Landelyker kàn het niet. Hier zynde zoudt ge U zeker ergeren over den slechten grond. Zeer spoedig stuit men op rots, en ook de z.g.n. humus zelf is de ware niet. Toch weet Mimi eigen groente uit den tuin te halen, {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} schoon ik beweer dat ze niet halen kan by de hollandsche. Postelein byv. (hoewel van holl. zaad gewonnen) smaakt net als de wilde postelein zooals men te Batavia heeft, en (naar ik meen) als de postelein die in veel streken van Europa in 't wild groeit en dan ook als groente versmaad wordt. Ik vond de hier geteelde doperwten byna altyd minder smakelyk dan holl. gedroogde groene erwten. Enz. (Kersen, peeren, appelen, alles minder goed dan in Holland.) Maar 't uitzicht is schoon⁸.. Ook komt het luchtgestel my gezond voor. M. ziet er veel beter uit dan vroeger, en ook ik voel me minder zwak. Nu staat daar weer tegen over, dat de winden (die we op n hoogte liggende, uit de eerste hand hebben) en die zeker oorzaak van die gezondheid gevende lucht zyn, ons 't leven lastig maken door hun eeuwig geruisch en gefluit. Elk zuchtje lykt hier 'n kleine storm, en redelyk sterke wind is hier 'n storm. Dit maakt me zenuwachtig. Maar mooi is 't weer dat onze woning zoo frisch en ruim is. Het kost my 'n overwinning om uittegaan. Als ik zeg dat ik U zoo graag eens hier wou zien, is 't dan ook voornamelyk om met U samen thuis te blyven. Op m'n tournée in Holland ben ik mezelf niet. Altyd beklemd tusschen de lezing van gister en die van morgen... als 't niet die van van avend is! Van Nonni's man kreeg ik dezer dagen bericht dat zy bevallen is. Dit maakte op my een treurigen indruk. Ik voelde daarby zoo hoe ze voor goed van my is afgescheiden. Woutertje geeft ons by voortduring veel geluk. Misschien kan ik niet goed oordeelen omdat ik hem van te naby zie, maar hy komt me voor, 'n hef kind te wezen. Ik zeg: ‘hy komt me zoo voor.’ En meer niet. Ik wou wel eens 't oordeel van anderen over hem hooren. Soms bezwaart het me dat-i dieren plaagt. Mies zegt: ‘dat doen alle kinderen.’ En dat zou dan voortkomen uit domheid, uit gebrek aan besef der smart van 'n ander. In 't algemeen weet ik wel dat domheid wreed maakt, maar als ik dan zie dat zoon ‘dom kind’ heel slim en verstandig weet te redeneeren als 't een koekje of pleiziertje geldt, dan voel ik me bezwaard. En over meer dingen! Ik durf zeggen dat wy ons best doen Wouter goed optevoeden. Hy ontvangt veel liefde en wy zorgen dat-i niet door overmaat van toegeven bedorven wordt. (Een paar keer heeft-i duchtig op z'n billen gehad.) Welnu, hy is inderdaad wat men gewoon is 'n⁹. (....) {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} doen. Die heele geschiedenis was niets dan jacht op vreemdigheid. Korteweg brengt me op wiskunde. Sedert vele jaren was ik bezig met het zoeken eener vereenvoudigde manier om driehoeken en hoeken te meten. Ik kan maar niet gelooven dat er zooveel omslag by noodig is als de leerboeken zeggen. Maar gevonden heb ik 't nog niet. 7 Septr 1881. Vlak voor ons huis is 'n klein boschje en op 't oogenblik is Wouter daarin bezig 'n eekhoorn te vangen of 't niet te vangen. 't Beestje zal wel zoo wys zyn zich niet te laten krygen, wat ik hoop. Ik zeg 't maar om te doen begrypen hoe landelyk 't hier is. In dat boschje staat 'n (leelyk) monument uit den tyd van Napoleon I toen Hessen fransch was. De toenmalige prefekt heeft z'n naam willen vereeuwigen en dien van z'n keizer. De weg waaraan ons huis ligt (van Bingen naar Mainz) schynt aanvankelyk aangelegd te zyn door Karel den Groote, en (ik denk) gerestaureerd onder Napoleon. Die twee namen worden op 't monument met elkaar in-verband gebracht. Op ons erf is 'n zeer diepe put (diep omdat we zoo hoog wonen) en die zou oplast van Karel d. Gr. gegraven zyn. Op de plek waar wy wonen zou dan 'n wachttoren gestaan hebben in verband met Karel's paleis te N. Ingelheim. Alzoo klassieke grond. - Uw stryd tegen kwakzalvers! Toen verleden jaar Valette hier was juichte hy uw streven toe. Z'n uitdrukking was: ‘Kyk, dat is nu iets wezenlyks!’ Wat uw doel aangaat, stem ik dit toe, maar de vermoedelyke uitslag? Neen! Ge hebt gezien dat de eerwaardige Airy (?) uw naam gebruikt als reklame. In een drama (?) ‘Havelaar’ is de slotscène (NB met bengaalsch vuur en 'n borstbeeld van Willem III!) apotheose van Vryen Arbeid! Men kan niet lezen, geloof my. Zie byv. het staaltje van den boer die stroop van moeder Seigel kwam koopen naar aanleiding van de waarschuwing tegen die stroop. Is de uitdrukking: ‘men kan niet lezen’ zuiver? Niets is geheel waar. 1o Kan men de maatschappy verdeelen in bedriegers en bedrogenen. Al schynt het nu dat de laatsten niet lezen kunnen, de eersten wel. Maar 2o is 't van de bedrogenen zelf nog zoo heel zeker niet! Zoodra er 'n ander soort van belang in 't spel is, kunnen zy wèl lezen. Hoe nu dat ‘ander soort’ te definieeren? Ik zit er {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} voor! Even als ik geen kans zie duidelyk te maken hoe stomme geloovers zoo duvelsch slim kunnen zyn in andere dingen. Ook vat ik de geslepenheid van 'n kind niet. Moeten wy dan de handen in den schoot leggen? Zeker niet! Maar wel is er behoefte aan 'n andere methode. Welke, vraag je? Zie, ik wou dat de vraag my gedaan werd door 'n 20 tal hartelyk-goedgezinden. Het antwoord is omslachtig, en om puntjes op de i's te zetten dient het schryven niet. Ik heb repliek noodig, en vryheid tot redres van uitdrukking. De redaktie van m'n plan (plan is wat veel gezegd. Ik meen: overleggend voorstel) hoort op 't gebied van kodifikatie, en dit vereischt zeer veel stiptheid. Om daartoe te geraken is noodig dat ik bezwaren hoor opperen, niet zoo zeer omdat ik ze niet ken, maar om uit het vernemen daarvan te kunnen beoordeelen wie al of niet geschikt zyn voor de uitvoering. Er zou om iets goeds tot stand te brengen, forsch moeten worden opgetreden, en¹⁰. ik zou moeten weten op wie ik rekenen kon. (Aesopus¹¹. zei ‘loop!’ toen iemand hem vroeg in hoeveel tyd zekere stad te bereiken was. D.w.z.: hy moest eerst zien hoe de vrager liep.) Wat my betreft, in weerwil van herhaalde verzekeringen van hartelyke vrienden, ik blyf er by dat ik in myn stryd tegen kwakzalvery geen haarbreed gewonnen heb. Overal traitert¹². men my met het bekende: ‘Wat schryf je aardig!’ Van alle kanten dringt men aan op 't voortzetten der geschiedenis van Woutertje Pieterse! Straks krygt gy 'n brief van Moeder Seigel met 'n verzekering dat zy Uw tydschrift met zooveel genoegen gelezen heeft! Dàt zal U pleizier doen, denk ik. - Het woord ‘wereldverbetering’ heeft 'n verkeerden klank gekregen. 't Is ironie geworden. Welnu, ik durf het handhaven, mits eerlyk en ernstig opgevat. Het is inderdaad de roeping van een mensch gunstig te werken op 't verbeteren van de maatschappy die uit menschen bestaat. Dit nu aangenomen, ryst de vraag: door welke middelen? In 't algemeen hebben de meesten daarvan 'n liefklinkend antwoord gereed: door ontwikkeling, beschaving, gemoedelyk en verstandig redeneeren. Ik zeg dat deze stelling overeenkomt met de spinazie redeneering. (Ik lust geen spinazie {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben bly dat ik geen spinazie lust, want: Als ik ze lustte, zou ik ze eten, en: Ik lust geen spinazie.) Als de wereld voor verstandig-gemoedelyke redeneering vatbaar was, zou ze geen verbetering noodig hebben. - Ander voorbeeld (even als de spinazieredeneering slechts by benadering van toepassing) Beschaving is noodig Schoolonderwys leidt tot beschaving. Beschaving sluit dwang uit. Door toepassing van opvoedend schoolonderwys leert de knaap zich alleen te buigen onder de eischen van 't gezond verstand. Maar... hy wil (ònbeschaafd nog) niet naar school gaan. Hy moet dus ten behoeve der dwangverbiedende beschaving, gedwongen worden de school te bezoeken. Q.a.¹³. (Neem geen dezer slordig gestelde zinsneden op alsof ze op zich zelf genomen, m'n meening uitdrukten. t Is slechts in verband met het q.a. dat ik ze gebruikte. Ik ben 't o.a. nog volstrekt niet met mezelf eens over de stelling dat schoolonderwys per se beschaving bevordert.) Vrage ook: wat is eigenlyk beschaving? Daarop zyn zooveel antwoorden als er volken - neen, provincien, of dorpjes op de wereld zyn. In Frankryk wordt ieder voor onbeschaafd gehouden die 'n stuk van 'n broodje of boterham àfhapt. Daar moet elk stukje afzonderlyk naar den mond gebracht worden. Wy hebben 'n meid die slordig is, vuil, lui, onverschillig en ik geloof nog meer. Welnu onlangs loste zy 'n probleempje op dat in de dorpskrant stond. Ik kon (en kan) 't niet doen zonder algebra. Het produkt van twee gegeven getallen verandert niet als men den grootsten faktor met 6 vermeerdert en den kleinsten met 3 vermindert. Vermeerdert men den kleinsten met 6 en vermindert men de grootsten met 3, dan is't produkt 45 meer.¹⁴. Ik wil haar niet vragen hoe ze 't gedaan heeft, om haar niet te styven in haar slordige luiheid, en 't spyt me wel want het interesseert me. Of... heeft ze op haar boerenschool ook algebra geleerd? Hoe dit zy, hier gaan zulke kunstjes voor beschaving door. Omgekeerd weer, in de laatste jaren maakte ik kennis met drie hollandsche meisjes uit den deftigen stand' die ter-nauwernood de {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} vier hoofdregels kenden! Een van die ‘dames’ vroeg herhaaldelyk of haar broer te Londen, als hy naar Holland ging, den weg over Marseille nam, dan of hy haar by ons (Ingelheim) zou kunnen komen afhalen? Ook wist zy op 'n globe de werelddeelen niet aantewyzen. Dat evenwel Gretchen niet om en door haar schoolwyzighedens zoo lui, slordig enz was, blykt hieruit dat die ‘dame’ even onhandig en lui was als Gretchen. Thesis: ‘volslagen gebrek aan schoolonderwys werkt niet per se beschavend.’ De stelling komt in sarkastischen rang overeen met: ‘er zyn lui die niet aan God gelooven en toch niet deugen.’ - Ik heb nu goddank, drie werken gelezen van Zola. ‘Goddank’ omdat ik nu kan meespreken over dat nieuwe licht. Realistisch? Naturalistisch? Zóó moet dit genre heeten. Welnu, de heele kwestie komt neer op de vraag of de man behoorlyk schryven kan. Ik zeg neen! Hy zou veel moeten veranderen voor hy 'n ismus (welk dan ook) kon voorstellen. Hy beschryft nu en dan (heel gebrekkig!) zekere handelingen, toestanden en gewaarwordingen die anderen gewoonlyk uit (al of niet gewettigde) kiesheid overslaan of slechts aanroeren. Ziedaar alles. Z'n heele realismus is als dat van den kwajongen die 'n verboden woord op 'n schutting of muur schryft. (‘Ziedaar alles’ is niet juist. In één der door my gelezen werken komt een zielegeschiedenis voor die zeer juist¹⁵. beschreven... zou zyn als-i de inderdaad zeer logisch ontwikkelde toestanden had weten te uiten in behoorlyke taal. ‘Behoorlyk’ nu niet in den zin van fatsoenlyk, o neen. Maar in korrekte redaktie. Goed schryven kan de man niet. Men zou z'n werk kunnen gebruiken als kakografie-verbeterings oefeningen op 'n H.B. School. Toch is de zielegeschiedenis van Gervaise in de Assommoir 'n prachtstuk! Er is 'n korrektheid in de feiten die ('t mensch valt) aan de natuurwet op de vallende lichamen doet denken. Hoe die man (overigens als psycholoog en schryver zoo verregaand onbekwaam) die Gervaise heeft kunnen dichten is my - (als Gretchen's oplossing zonder algebra) 'n raadsel. - Ziedaar nu 'n langen brief beste lieve menschen! M'n geweten kwelde my dat ik U zoo verwaarloosde. In 't boschje is alles stil en 'n overwinnings gejuich is niet tot me gekomen. Dus Wouter heeft den eekhoorn niet gevangen. Tant mieux!¹⁶. Mies zal uw {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} boek Boter & Kaas bestudeeren. Zy houdt veel van zoo-iets, en heeft gister de geiten zelf gemelkt, tot groote verbazing van Gretchen die beweerd had dat er veel tyd noodig was om dat te leeren. Dit is 'n eigenaardige pedanterie van vakmenschen. Advokaten zyn ook zoo. Ze meenen dat hun rechts karnen boven 't bereik is van 'n gewoon menschenkind. O, onze akademies! Hartelyk gegroet! Is er geen mogelykheid dat de lieve Hilda eens alleen komt? Wy zouden haar vertroetelen. Maar voor U zou 't 'n verdriet zyn haar te missen, o zeker! Denkt er eens over. Uw vriend Dek Hè daar zag ik gister dat Schaepman en ik onder één planeet zyn geboren, allebei 2 maart jarig Misschien is 't voor Hilda goed dat ze 'ns hier komt. De hooge ligging werkt versterkend.¹⁷. 1. Ook vroeger al richtte Multatuli zijn brieven aan ‘Vitus’ en ‘Hilda’. 2. V. Bruinsma: Leerboek der boter- en kaasbereiding naar de nieuwste ontdekkingen op het gebied der zuivelbereiding. Groningen, 1881; Here Gerrits van der Veen (1816-1887) vertaalde Multatuli's Gebed van den Onwetende in het fries in het tijdschrift Forjit my net (1876). Vgl. V.W. XVIII, blz. 580 e.v. 6. forjet my net: vergeet mij niet (fries), titel van het tijdschrift, uitgegeven door het genootschap voor friese taal- en letterkunde. 3. drîst forklearje enz.: dapper verklaren dat er geen opperheer bestaat (....) Foei, wat een taal! (fries). 4. ienfaldigh: eenvoudig (fries). 5. leare van enz.: leer van de nieuwlichters aannemelijk (fries). 7. knieljen enz.: knielen voor Jouw heilig aangezicht (fries). 8. 't uitzicht is schoon: oorspr. stond er uitzicht en luchtgestel zyn schoon. 9. Hier ontbreekt de helft van een dubbel vel of een los enkel vel. 10. en: oorspr. gevolgd door om dat. 11. Aesopus: klassiek fabeldichter uit de 6e eeuw v. Chr. 12. traitert: wschl. bedoeld ‘traiteert’, behandelt (naar het frans traiter). 13. Q.a.: quod absurdum, hetgeen onzin is (lat.) 14. De uitkomst is 11 en 16. Bruinsma heeft de som in de marge van de brief uitgewerkt. 15. juist: oorspr. stond er fyn. 16. Tant mieux: des te beter (fr.) 17. Deze twee zinnen in de rechter marge vertikaal bijgeschreven. [13 september 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker] 13 september 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (Fotokopie M.M.) De brief werd op 14 september 1881 voltooid. Nieder Ingelheim 13 Sept 81 beste Neef Engel! Dank voor je brief 8 dezer. Kyk, dien tegenzin {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} in nieuwe relatien die door 'n huwelyk waaraan men part noch deel heeft, als't ware worden opgedrongen, begryp ik best. Ik houd er ook niet van. En ook m'n vrouw begreep 't best. Maar in dit byzonder geval zal de zaakje erg meevallen. M'n vrouw vond het ook zoo gek, zich op eenmaal tante te hooren noemen door ‘volwassen menschen. (zei ze) Van kinderen klinkt het beter.’ En zóó is het. Ik gis dat zy er nog meer mee verlegen zou zitten dan gyzelf, vooral daar ze slechts weinig jaren ouder is dan gy, namel. 41. Om alle styfheid uit den weg te ruimen, vind ik best dat je my ‘Dek’ noemt, zoo als altyd m'n kinderen deden, dan geeft dat vanzelf ook met Mimi een makkelyker toon, waartoe zy zeker 't hare zal bydragen. Zie asjeblieft niet tegen de kennismaking op. 't Zou ons erg spyten als je vrouw niet meekwam. Wat is haar ziekte? Vertel me daar iets van, alsmede van de medicatie. De streek gaat hier voor zeer gezond door. Voor ik echter eenigszins kan beoordeelen of een verblyf by ons haar ten opzichte harer gezondheid van nut kan zyn, moet ik weten wàt haar mankeert. En ook Uw no 2 & 3 geven u oorzaak tot zorg! Als ge niet spoedig zelf komt, verzuim dan niet my te schryven wat haar mankeert. - Dat onze pleegdeugniet Wouter genoemd wordt, is Mimi's werk. By den burg. St. (ergens in Beyeren) staat hy ingeschreven als Eduard. Of ik in de Gesch. van Wouter Pieterse myn eigen leven beschryf! O neen, zeker niet! Er zyn er meer die dit gemeend hebben, maar ten-onrechte. ‘Myn leven’ zou neerkomen op Mémoires, die ik niet geven kan omdat het onmogelyk is z'n eigen omstandigheden, lotgevallen en denkbeelden te beschryven zonder daarby te beschikken over intimiteiten van anderen. Herhaaldelyk ben ik door uitgevers om Mémoires aangezocht, maar ik zie geen kans ze te maken. Het veranderen van persoons- en plaatsnamen baat niet. De lezer zou al zeer spoedig de ware namen uitvinden, en ik geloof geen vryheid te hebben anderen op publiek terrein te slepen. Jammer is het! Want ik heb inderdaad veel ondervonden en bygewoond. Maar... veel geleden ook! En dit is 'n tweede reden die my 't schryven van Mémoires belet. De herinnering doet me meer pyn dan ik verdragen kan. Om staande te blyven moet ik trachten te vergeten, of liever (want vergeten is onmogelyk) de al te smartelyke herinneringen terug te dringen. Dit doe ik dan ook {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} methodisch, door altyd bezig te zyn met iets dat me zeer inspant, of: door me zeer intespannen by alles waarmee ik bezig ben. Dit laatste geldt, byv. by kinderspelen die ik tot onderwerp van nadenken tracht te maken, (waartoe trouwens alles (misschien: even) geschikt is.) Het eerste komt tepas by schaken of wiskunde. Sedert 30 (of meer) jaren zoek ik naar 'n vereenvoudigde¹. trigonometrie².. Nog ben ik niet geslaagd, maar 't zoeken zelf is probaat tegen smart. Als ik daarmee bezig ben, begryp ik Archimedes³. die in doodsgevaar slechts aan z'n meetk. figuren dacht. Zulke studien nemen de heele ziel in. Over 't geheel kan ik betuigen nooit leeg te zitten. En 't was noodig dat ik me altyd bezig hield, want van natuur⁴. ben ik zeer achterlyk. Het denken valt me zeer zwaar. - Wat overigens de Woutergeschiedenis aangaat, de grens tusschen schets, portret en fantazie is moeielyk te trekken. In zéér stipten zin bestaat fantazie op zich zelf niet. We scheppen evenmin als de natuur. Hoogstens kunnen wy rangschikken, en tot dat rangschikken moeten gegevens zyn. Maar de artist verwerkt die gegevens en vermengt ze met andere⁵. en vervormt de stof zóó dat er iets nieuws uit ontstaat. Iets nieuws. Alzoo géén afdruk van 't wezenlyk bestaan hebbende, géén relaas van iets gebeurds, géén reproductie van 'n beeld, géén portret. Neem 'n voorbeeld in plantengroei. Ieder plant is voortgebracht uit n deelen, maar geen van die deelen is de plant. En ook de optelling van die deelen zonder cohaesie⁶., vormt de plant niet. Meer nog, zelfs met onbepaalde cohaesie zyn we nog niet gereed. Er is 'n bepaalde samenstelling, 'n eigenaardige vorm (van geheel en van deelen) noodig om de plant te maken tot wat zy is. - Niet altyd is de artist in staat met juistheid⁷. optegeven van waar hy z'n indrukken gehaald heeft. Soms weet hy 't wel, maar kan niet verklaren hoe de vervorming in haar werk is gegaan daar zeer dikwyls a overgaat in b, of zelfs in: - a, dat is: niet alleen in iets anders, maar zelfs in het tegenovergestelde. (Misschien is er 'n fout in dezen climax daar ‘tegenovergesteld’ meer verwantschap aanduidt dan 't vage ‘iets anders.’) Het gebeurt evenwel ook dat er 'n zeer eenvoudige aanleiding kan worden opgegeven. Als voorbeeld: m'n Koning George in Vorstenschool is misteekend... {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} (eerst was hy 'n halve idioot, en later blykt hy vatbaar voor goede indrukken) ... omdat het me stuitte te bemerken dat men na 't hooren van de eerste drie bedryven, overal den onnoozelen Willem III in m'n schets wilde zien. Dat werd met valsch-democratische kwaadaardigheid toegejuicht. Niet om Willem III te sparen (ik ken den man niet) maar uit hoogheid verkoos ik niet doortegaan voor 'n Asmodeeschryver⁸.. Het was vernederend voor my, de algemeene strekking van m'n stuk te laten afdalen tot 'n haagsche chronique scandaleuse⁹.. Vandaar die breuk in de psycholochische schildering van George. Die heele figuur overigens kon me niet schelen daar hy slechts dienst moest doen als repoussoir¹⁰. tegenover Louise. - Nee, Dr Holsma en Oom Sybrand heb ik niet gekend. Maar eilieve, ook de anderen niet! Ook pater Jansen niet, schoon er toch eens 'n zeker ietsje was dat ik kan opgeven als aanleiding tot z'n speech tegen Koremans¹¹.. (Een dominee kapittelde eens 'n ryken boer over diens wreedheid jegens z'n volk - als je hier komt zal ik je dat vertellen. Maar't betreft alleen de speech tegen Koremans, niet het overige in de figuur van Pater Jansen.) Wouter komt me roepen om te eten. Dus breek ik af. Hartelyk gegroet. Komt zoo gauw als jelui schikt. Ruimte en (eenvoudig) eten is er. En zie maar niet op tegen de kennismaking. We zyn makkelyke menschen. Dek 14 Septr Heb ik je verteld dat wy 'n française te logeeren hebben? Ze is de aanstaande van Mimi's broer Albert, en 'n goed schepsel. By 't woord ‘française’ denkt men onwillekeurig aan iets pikants, iets dat fladdert en schittert, niet waar. Gut neen! De stumpert lykt meer op 'n huismoedertje dan op 'n wereldsche figuur uit de boekenwereld. Parys en ‘de’ franschen zyn in de romans gewoonlyk misteekend. By ons logeetje is van élégance geen spoor. Ook aan geestighedens maakt ze zich niet schuldig. Maar 'n goed schepsel schynt ze te zyn. - Hoe ellendig de eenige huurwagen is die Ingelheim oplevert, toch wou ik je niet graag (als je vrouw meekomt, en 'n paar van de kinderen ik zeg: hoe meer hoe liever!) van de station laten loopen. (Wat my zelf betreft, ik loop liever dan in die kast te zitten met {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} lamme paarden.) Maak dus dat ik van je komst weet, dan zal ik aan de trein zyn met dat ellendige vehikel. t Is ¾ uur stygen, weet je. Uit ons huis zien we over 't heele dorp heen tot Bingen toe. Je moest al 'n rare kerel wezen als 't je by ons niet beviel. En wat je aan kinderen meeneemt, zal zich vermaken met de ruimte. Ze kunnen by eenigzins redelyk weer, den heelen dag in de lucht zyn, en ook binnen's huis hebben ze toch meer ruimte dan in 'n logement. Ik hoor daar Wouter juichen. 't Kind is één levensgeluk. Jammer dat-i door gebrek aan punten van vergelyking zn toestand niet waardeeren kan. Zeg, denk er goed aan, als je hier komt, dat hy niets weet van z'n eigen geschiedenis. Ik zie tegen den tyd op dat hy 't zal moeten weten, maar weet nog niet hoe ik zal aanleggen. 1. vereenvoudigde: oorspr. stond er verbeterde. 2. trigonometrie: driehoeksmeting, berekening van een driehoek uit drie bekende gegevens. 3. Archimedes: beroemd wiskundige uit de 3e eeuw v.Chr. Hij werd in 212 te Syracuse door een romeinse soldaat gedood na volgens de legende gezegd te hebben ‘Noli disturbare circulos meos’: breng mijn cirkels niet in de war (lat.) 4. van natuur ben ik: oorspr. stond er als kind was ik. 5. vermengt ze met andere: oorspr. stond er vervormt ze zoo dat. 6. cohaesie: samenhang. 7. met juistheid: oorspr. stond er naar waarheid. 8. Asmodee: weekblad, waarin met actuele zaken de spot werd gedreven. 9. chronique scandaleuse: roddelrubriek (fr.) 10. repoussoir: (schilderkunstig) middel om een ander element beter te doen uitkomen. 11. Vgl. V.W. VII, blz. 566 e.v. [13 september 1881 Brief van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer] 13 september 1881 Brief van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer. Een dubbel en een enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6(½) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 13 Septr 1881 Waarde De Witt Hamer! Uw brief met de vriendelyke bydrage voor Tandem deed my aan. En die aandoening was gemengd. Vooreerst dankbaarheid voor 't welwillende Uwer handeling, en dan: verrassing! Gut, ik wist niets van Uw huwelyk! Jammer (voor my, wel te verstaan) dat ge niet in de gelegenheid waart ons hier te komen bezoeken! Ja, om de waarheid te zeggen, ook wel 'n beetje voor U en Uw vrouw. Ik geloof te mogen zeggen dat het U genoegen zou hebben gedaan hier geweest te zijn. 't Is wat gek {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} al te lang vooruit iets te bepalen, maar als 't U schikt in 1882 eens uittevliegen, verzuim dan N. Ingelheim niet. Het dorp is een nest, o ja, maar we hebben hier een aardige woning. Heel gaarne had ik eens ànders met U gesproken dan my te midden van die parforce¹. voordrachten mogelyk is. Vooral met het oog op de z.g. ‘sociale kwestien’. Is die laatste ‘n’ overbodig? Bestaat er du temps qui court²., maar één kwestie? Of... doen wy de zaak te veel eer aan door haar de kwestie te noemen. Nu, ik bedoel de vraagstukken die dagelyks worden opgeworpen over den toestand van den werkman, over de verhouding van kapitaal tot arbeid e.d. Over die dingen en wat daarmee samenhangt, had ik U veel vragen te doen. Zeker zou ik U menigmaal in verbazing brengen door de primitiviteit myner bedenkingen. Ik erken dat ik naar primitiviteit van opvatting streef, en vraag dikwyls naar iets dat door velen als sedert lang³. volkomen beantwoord wordt beschouwd. E.g.⁴. ‘waartoe dient St. h.h. kunde?’⁵. ('t Spreekt vanzelf dat ik St.h.h.k. hier niet neem in letterlyke beteekenis. Het nut der kunde van de Staatshuishouding voor iemand die inderdaad t huishouden van den staat te besturen heeft, ligt voor de hand. Maar die kunde en dat nut bepaalt zich dan ook tot dàt huishoudentje. ‘Tje’ in vergelyking van den nationalen rykdom. Naar myn inzien verwart men gewoonlyk⁶. die beide begrippen. Om te doen in 't oog vallen wat ik bedoel, verzoek ik U, elke stelling aangaande nationale welvaart te doen volgen door den eisch: codificeer! Zoodra aan dezen eisch niet kan voldaan worden, houd ik de stelling uit 'n politiek (regeerings) oogpunt voor oiseus⁷.. M.a.w. er zyn zeer veel economische waarheden die niet politisch kunnen worden toegepast, omdat die toepassing in stryd wezen zou met het ‘laisser faire⁸.’ dat - voor liberalen althans - 'n beginsel is. Behouders hebben hierin veel voor. Zy mogen behoudens consequentie dwingen tot het vermeend-goede. ‘Vermeerdering van nationalen rykdom wordt verkregen door verbetering van akkerbouw.’ Codificeer! ‘Art 1... te gelasten dat de akkerbouw zal verbeterd worden.’ q.a. &c &c &c - {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} De eisch: codificeer! is dikwyls van groot nut. Ik heb hem nog onlangs gebruikt tegen iemand die 't schande vond dat de regeering het vervaardigen van op bankpapier gelykende adreskaarten of sigarenbons &c, niet met straf bedreigde. En, by 't lezen van min of meer socialistisch klinkende stellingen bevind ik er my wèl by, om redactie van de wet te verzoeken, waardoor 't beoogde doel zou bereikt worden. - Over 't geheel zou ik me innig gaarne met zaken als de hier bedoelde bemoeien, wanneer niet... (nu dàt staks! Ja, graag zou ik zeer uitsluitend my toeleggen op 't behandelen en zoo mogelyk doorgronden van de ‘Sociale Kwestie’ vooral ook omdat de slotsom, al bleek zy te bestaan in onthouding, in niets doen, reeds daarom 'n winst wezen zou wyl men dan z'n inspanning zou kunnen toepassen op wat anders. En 't is de vraag of 'n volslagen niets doen van Regeeringswege de eisch wezen zou! Maar ik heb redenen die my lust en moed benemen my te uiten. Sedert jaren bleek my hoe nagenoeg alles wat pen voert en mond roert, my doodzwygt. Ik begryp de oorzaak van die samenspanning - zoo moet ik 't wel noemen - maar niet begryp ik dat lezers en hoorders (de leeken) daarmee by voortduring genoegen nemen, zy die m'n werken koopen. Hoe dit zy, die lauwheid ontneemt my den lust, maakt me stom. En myn klacht daarover wordt verdraaid, en opgevat alsof 't my om toejuiching te doen was. O neen, maar om t besef dat ik verstaan word. Ik houd waarlyk niet van publiekerigheid. Op m'n 40e jaar trad ik door nood geperst als schryver op. Wie lust heeft in aan den weg timmeren begint vroeger! En ook m'n voordrachten zou ik waarlyk niet houden als ik ze niet noodig had om in 't leven te blyven. Het is alzoo niet de begeerte om genoemd en geroemd te worden - uitgescholden soms! - die my tot klagen over dat doodzwygen dringt. - Uw huwelyk moet 'n eind gemaakt hebben aan veel verdriet! Doe myn vriendelyke groeten aan Uw echtgenoot. Kent ze my? Och, waarom niet te N. Ingelheim gekomen? Ik heb zulke aangename herinneringen aan U. M'n gezondheid is redelyk, op wat aamborstigheid na. Ze zeggen dat de lucht hier gezond is, en misschien doet me dit langer leven dan me eigenlyk aangenaam is. Ik heb veel verdriet en moet me methodisch inspannen om dat te {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} overwinnen. Het best is wiskunde. Sedert?? jaren ben ik bezig met 'n nieuwe manier van driehoeksmeting. Ze moet er zyn, maar tot nog toe ben ik er niet in geslaagd haar te vinden. Misschien laat O.L.H. me daarin niet slagen, omdat het zoeken me staande houdt. Zoo zeggen de vromen. Ik zeg dat ZE. met minder moeite my de grieven kon bespaard hebben waarvoor ik die genezende zalf noodig heb. Maar dit behoort tot de soort van dingen welke niet te begrypen onze plicht is. Ook is onze plicht beter hollandsch te schryven dan ik daar deed. In godsnaam. Van myn part waren Cadmus⁹. en L. Koster of Guttenberg ongeboren gebleven. A quoi bon¹⁰., dat geschryf? ‘Wel, schei dan uit!’ Goed, en wees hartelyk gegroet van tt DouwesDekker Als m'n zinnen hier of daar niet rondloopen, maak ze maar in orde. Ik weet dat ik soms woorden oversla. 1. parforce: noodgedwongen (fr.) 2. du temps qui court: vandaag de dag (fr.) 3. lang: oorspr. stond er langer. 4. E.g.: exempli gratia, bijvoorbeeld (lat.) 5. St. h.h. kunde: staathuishoudkunde, economie. 6. gewoonlyk: oorspr. stond er te vaak. 7. oiseus: van oiseux, nutteloos (fr.) 8. laissez faire: niet ingrijpen (fr.) 9. Cadmus: de mythische stichter en koning van Thebe die de Phoenicische lettertekens zou hebben uitgevonden. 10. à quoi bon: waar dient het toe? (fr.) [26 september 1881 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 26 september 1881 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. De brief is op 27 september voltooid. (M.M.) Nieder-Ingelheim 26 Septr '81 beste Haspels! Reeds voor 5, 6 dagen ontving ik Uw brief met de groote remise voor Tandem. Hartelyk dank. Ik had al lang gedacht ook te dier zake iets van U te hooren, en maakte uit Uw zwygen op dat de zaak niet marcheerde. Ge begrypt dat ik er niet naar vragen wilde daar ik zoo goed wist dat tegenspoed in dit opzicht U evenzeer als my bedroeven zou. By my is dit dan ook inderdaad het geval. Geheel in afwyking van wat my door ‘welmeenende vrienden’ voorspeld werd, gaat alles zeer lauw in z'n werk. 27 Septr Gister opgehouden omdat m'n vingers verkleumd waren! In September! En tot overmaat van vreemdigheid, 'snachts last van {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} muggen, even erg als in 'n tropisch klimaat! Daaruit is niet wys te worden. Van Tandem dan gesproken. 't Schynt wel of m'n leven uit 'n reeks van mislukkingen moet bestaan. Meen niet dat m'n klacht op àllerlaagst terrein tehuis behoort, d.w.z. ik verkeer niet in nood, o neen! Maar ge weet dat ik plannen had, en tot het uitvoeren dáárvan had Tandem my moeten helpen. Hierop is niet de minste kans, en dit maakt my verdrietig. Byna alle indices¹. die tot my komen geven blyk òf dat ik vergeten ben, of dat men zich aanstelt alsof men my vergat. Het opzettelyk doodzwygen loopt in't komieke. En daartegen is geen wapen. Want, door er aanmerkingen op te maken, zou ik aanleiding geven tot de beschuldiging dat het ‘aan den weg timmeren’ m'n wensch en doel was. Volstrekt niet. Ik haat publiekerigheid. Maar in 't opzettelyk doodzwygen ligt 'n blyk dat ik geen invloed heb, althans geen invloed die tot iets nuttigs kan aangewend worden. Dit nu had ik kunnen veranderen indien Tandem schitterend geworden was, want... 'n dokter moet 'n koetsier met berevel hebben! Het zal te bezien staan of ik dit jaar m'n voordrachten kan nalaten. En als ik ze niet houd, zal 't meer 'n gevolg zyn van de vrees m'n vrouw alleen te laten (daar ons huis zeer eenzaam ligt, en inbreken aan de orde van den dag is) dan uit weelde. Maar nog eens, maak asjeblieft uit dit alles niet op dat ik in nood zit. - Wat de groote verandering aangaat die er met U en Dirk heeft plaats gehad, ik begryp uw betrekkelyke rust. Zeer benieuwd ben ik naar 't slagen der Direktie van Van Zuylen. Het besturen van een tooneelgezelschap is 'n allermoeielykste zaak. Dit zeg ik U niet omdat gy 't niet weten zoudt, maar om te doen zien dat ik 't weet. Hoe nu V.Z. aan de daartoe noodige eischen zal kunnen voldoen, begryp ik niet. Dat ik zelf er geen kans toe zou zien beteekent niet veel, daar er juist zoo veel hoedanigheden toe noodig zyn die ik mis, maar ik ken maar weinigen die, dunkt my, voor die betrekking de geschiktheid hebben zouden. Men vindt 100 ministers (om nu niet te spreken van kamerleden, waartoe, blykens de ondervinding, iedereen dienen kan) tegen één tooneeldirekteur. - Het is my erg tegengevallen dat gy en Dirk dezen zomer niet eens {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} hier geweest zyt, of liever (want ge hadt het voorzien) het bleef me spyten dat het niet kon. Is er nooit kans dat je eens uitbreekt? Onze woning is ruim, in zekeren zin te ruim. Als we niet op 'n byzondere manier aan ons huis gekomen waren, zou ik 't nooit in m'n kop hebben gekregen zoo'n mooie woning te betrekken. Frissche lucht, prachtig uitzicht en veel ruimte in den tuin en op den weg. Eergister speelde Wouter blindemannetje op de publieke chauseé².. Vryer kan het niet. Het kind zelf kan niet beseffen hoeveel hy vóór heeft boven 'n kind in de stad. Hy geeft ons by voortduring veel geluk, en nooit heeft het ons berouwd hem aangenomen te hebben. Wettig geadopteerd is hy nog altyd niet. Dat heeft veel voeten in de aard, vooral met het oog op m'n kinderen in Italie, die ik niet om hun toestemming verkies te vragen. 't Is maar te hopen dat Wouter's moeder nooit in haar kop krygt hem terug te eischen. Hy zelf weet natuurlyk van niets. - Van Nonni's man kreeg ik onlangs bericht dat zy bevallen was. Ik zat er mee bezet. De mededeeling was hartelyk, o ja, maar by de vervreemding kan ik die hartelykheid niet beantwoorden. - Van Eduard, die volgens de laatste berichten (zeer oud trouwens) ook te Padua was, verneem ik niets. Ik vraag er ook niet naar. - Hoe gaat het met Coen's leeren? En wat wil hy worden? En hoe maakt het Juffr. L?³. Heeft zy by de verandering schade geleden? Antwoord my svp op die beide vragen. - Mn vrouw en ik zyn wel, schoon ik vind dat m'n asthma toeneemt. Vroeger was t alleen 'smorgens, maar 't begint zich ook over den dag uittestrekken, en dit is 'n ellendig vooruitzicht als ik misschien genoodzaakt wezen zal weer voordrachten te houden. - Dag beste Haspels, groet uwe vrouw en dochter, Dirk en Coen van ons. Uw liefh. vriend Dek 1. indices: aanwijzingen (fr. of lat.). 2. chaussée: rijweg (fr.) 3. juffr. L: niet achterhaald op wie wordt gedoeld. [1 oktober 1881 Brief van Multatuli aan een onbekende] *1 oktober 1881 Brief van Multatuli aan een onbekende. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (½) beschreven. (M.M.) Afschrift van Mimi, dat slechts het onderstaande fragment bevat. 1 Okt. 1881 Eens, jaren geleden te Utrecht kreeg ik bezoek van den heer {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwenhuis (ik meen 'n broer van prof. Domela N, en misschien oom of neef van den tegenw. redacteur van ‘Recht voor allen’. Het was in myn zwerftyd, en ik wist dikwyls niet waar ik 's avonds 't hoofd zou neerleggen. Zeer gedrukt van stemming deelde ik N. (die door z'n fideel bezoek blyk scheen te geven van belangstelling) m'n toestand mee. Hy scheen er door getroffen, althans hy zette een gezicht alsof hy verdriet had. Nu, dit was ook zoo maar niet over myn mededeeling. Na eenig blykbaar bedroefd peinzen, zeide hy: ‘ja, ja, ook ik weet wat verdriet is, dat verzeker ik u!’ En waarover, denkt ge? ‘Wel hy had zoo'n vreeselyke moeite z'n geld behoorlyk te beleggen!’ Ik kon me niet voorstellen, zei hy, wat dàt voor 'n getob was! (....) [2 oktober 1881 Brief van Mimi en Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 2 oktober 1881 Brief van Mimi en Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.). De brief is op 3 oktober voltooid. N. Ingelheim 2 Okt 81. Lieve Mevrouw! Uwe beide prettige lieve brieven had ik vroeger moeten beantwoorden en omdat ze zoo gezellig en hartelyk waren had ik daar ook lust genoeg in - maar willens en onwillens het is altyd het oude liedje van verschuiven en uitstellen. Eigenlyk had ik liever gehad dat dek u geschreven hadt maar hy is daar menigmaal zoo moeilyk toe te brengen en zoo hoort u toch ook {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} iets van hem. O, wy maken het heel goed hier op onzen berg. De zon schynt zoo heerlyk en al is 't buiten wat frisch hier aan myn schryftafeltje zit ik my te koesteren in 't zonnetje. In de eetkamer maken wy sedert eenige dagen al vuur - maar het is anders heerlyk najaarsweer. Wou geniet nog eens volop van de appelen en peeren plukkery. En de nooten! Zyn handjes zyn zoo bruin als leer maar dek en ik vinden 't heerlyk te zien hoe hy het leven geniet, onze kleine pneu en van dag tot dag zien we hem ontwikkelen dat is zoo aardig. Kort na uw zgn Kur¹. ben ik ook begonnen hem geregeld te leeren, alle dagen één half uur. dat is niet lang, wèl? Maar daar we het geregeld doen komt hy toch vooruit. Ja dat het u genoegen doet u dek nu in zyn eigen omgeving te kunnen voorstellen kan ik my wel denken. Zoo'n omgeving is als 't ware de achtergrond die by een mensch hoort, by een huisselyken hollander vooral. en dat is onze dek echt, al zouden de menschen die hem alleen by renommee kennen het misschien anders meenen. Och ik hoop zoo hartelyk dat hy dezen winter zyn natuur niet zal hoeven te verkrachten en naar Holl. gaan rondreizen met lezingen! En om niet te hoeven, moet hy nu aan 't werk komen voor de pers, het eenige alternatief! en helaas, dat ziet er nu nog niet naar uit! Hy zit aan zyn schryftafel, op de koffietyd na, geregeld van 't opstaan tot 5 uur en durft niets zich met onzen ‘landbouw en veeteelt!’ te bemoeien waar ik hem voor afleiding dikwyls zoo graag eens wilde intrekken - alles uit vrees dat hy dan te veel van zyn pynbank-schryftafel zou vervreemden. Och dat is een nare geschiedenis. 's avonds voortgezet maar als hy eens op slag is doet het schryven het scheppen hem genoegen en goed - nu ja tot de reactie weer komt natuurlyk! - Ik heb hem nooit zoo wèl gezien dan wanneer hy met genoegen werkt. echter moet ik bekennen dat dit lang niet het geval was. al dien tyd dat hy 's winters voordrachten hield niet! die afmattende voordrachten. en dat reizen en kou en - och hy komt altyd zoo àf en moe thuis en heeft maanden nodig eer hy weer op streek en zich zelf is. Zondag avond 10 uur. Ziet u, zoo gaat het nu als ik schryven wíl. Gister avond begon dek met Marie over geloof te spreken en over de immoraliteit van {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} de religion en dat duurde tot bedtyd, en ging heel levendig en ik luisterde. En van avond nadat ik Woutje te bed had gelegd kwam ik met m'n schryfportefeuille beneden maar dek begon my te vertellen van allerlei familie relaties naar aanleiding van een bezoek dat wy morgen wachten van een neef, zoon van deks broer, die sedert lang in Indie is en nu met verlof in Holland². - en zoo werd het al weer laat. en hoe onzamenhangend en naar dit briefje ook is wil ik het nu toch zenden omdat de onbekende neef en nicht my in de eerste dagen wel van schryven zullen afhouden. - Die beeldige poesjes die in uw brief waren! Wou was er verrukt over. ‘Ma je moet Mevrouw wel voor me bedanken en zeggen dat ik het heel lief van haar vind dat ze me zooveel mooie poesjes gegeven heeft. Zal je 't niet vergeten? En nog 'n heeleboel meer van dien aard had hy te vertellen, want hy is een erge ‘babbelepraatjes’-verkooper; - maar daarby ook een lieve engel. - Ja Marie is altyd nog by ons! Ze zal vooreerst nog wel wat blyven het bevalt haar beter by ons dan in 't convent en ze weet zich in huis heel verdienstelyk te maken. Het is wel wat vreemd dat ze dek zoo heelemaal niet kent - ik wonder me soms wat ze van hem denkt, als i de vliegen nazit of de muggen verjaagt of lanterfant - en (volgens haar begrip) niets doet. Maar als ze lang by ons blyft zullen op dit punt haar oogen ten slotte wel opengaan. Dek is erg zacht en goedig deze laatste dagen. Weet u soms is hy prikkelbaar en wel altyd goed, maar daarom niet goedig. hy en marie en ik zitten als drie groote kinderen beurt om beurt op de piano te tokkelen, ik ben dan maar bly dat niemand ons ziet. en ik ben byna verlegen om wysheid te verkoopen aan Wou wat ik toch doe op zyn eigen verlangen alle dagen een oogenblikje. U eens bezoeken? O heel graag zou ik het doen, àls we op reis waren, maar het is te hopen dat we allen thuis blyven voor den besten liefsten man en ‘onze papa’ zoo als men zegt. Het kind wordt ook zoo misselyk over 't paard getild als we zoo uitlogeeren zyn en hy wordt nu oud genoeg dat dat nadeelig voor zyn karakter zou kunnen worden. - Och, misschien lacht U nu, en denkt dat we thuis ook mooi opweg zyn hem te bederven? Het kan wel zyn! maar we doen toch ons best maat te houden en thuis - bederven wỳ hem nog maar alleen. Dek zal jonkvrouw Mosella met open armen ontvangen alsof hy {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} bruidegom Rhein zelf was³., neen dat is niet juist gezegd, hy zal... haar ophangen en tentoonstellen met accompagnement van veel dankbaarheid aan den schenker. Witrok⁴.? Och misère! Hy is hersteld van de ziekte maar... ziet niet meer goed. laatst is hy daardoor onder een wagen geraakt, ook dat is hersteld maar nu durven wy hem niet meer uit laten gaan. We moesten er eigenlyk korte metten mee maken maar uit 'n nare weekhartigheid kunnen we daar maar niet toe komen en het arme dier is er de dupe van en sleept zyn leven voort dat toch eigenlyk het leven niet waard is. - Ik sluit heelveel groeten van dek aan U beiden in, ook van Marie en eindig met een handdruk Uw zeer toegenegen Mimi DD Dek vraagt of zyn brief wel leesbaar is? ik wil 't maar hopen! Dag lieve Mevrouw. Waarde Heer Bremer en lieve Mevrouw! Gister avend zaten wy in de benedenkamer, Wouter keek prenten in z'n ‘beestenboek’. Marie (de francaise die in al haar doen heel onfransch is, of hoe moet ik zeggen? Ze is werkzaam, zindelyk, eenvoudig, volstrekt niet koket of opschikkerig) ontdeed rozynen van de stelen (heden bezoek van 'n neef met z'n vrouw te wier eer een tulband gemaakt wordt, en dáárvoor die rozynen) en Mimi haalde haar schryfportef. van boven. Ik zat te lezen in de Memoires van Made Rémusat⁵.. Dat is: ik las en stond op en liep heen en weer en las weer en stond weer op. Zoo lees ik gewoonlyk, want zelden lees ik zonder ergernis. En ook zònder Rémusat en Napoleon zou ik telkens m'n lektuur hebben afgebroken, want ik was zeer ingenomen⁶. door allerlei indrukken. Ikzelf wist niet of m'n lektuur of m'n eigen preoccupaties me meer beheerschten. ‘Wel, wil je eens lezen wat ik aan Mevr. Br. geschreven heb?’ Ja... neen... och. Zeg, heb je ditmaal leesbaar geschreven? Nu, dat doe ook ik soms niet. t Was maar om wat te zeggen geloof ik. En ik las haar brief, en gaf hem haar terug en zei: goed kind! Van nacht lag ik wakker... pour cause⁷.! En ook kwam my die brief in de gedachte. 't Is 'n heel vriendelyk gezellig schryven (zooals in nóg hooger graad uw brieven) maar toch beving my op eenmaal {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} zekere wrevel. M's schryven teekent volstrekt m'n stemming en omstandigheden niet. Moet dat dan juist? Misschien niet, maar waartoe dient het schryven dan? Het geeft maar valsche indrukken. Ziedaar dan ook een der redenen waarom ik zoo ongaarne schryf. Onwaarheid is my een gruwel en myn leven is te vol, m'n aandoeningen zyn te menigvuldig en te sterk dan dat ik met de mededeeling daarvan m'n vrienden mag lastig vallen. Het vermyden van de onderwerpen die ons bezighouden, is vermoeiend. Dat doe ik, o ja, zoolang 't me mogelyk is, by persoonlyke aanraking, schoon 't me niet altyd gelukt. M'n leven is inderdaad moeielyk. Dit is nu eenmaal zoo. Gelooft men my niet, meent men dat ik de zaken te donker inzie ik kan 't niet helpen. By uiting had ik byna altyd berouw. Wat geeft het me of deze en gene na 't aanhooren van 'n pleitrede die betoogt dat ik zwaar gebukt ga onder 'n tegenspoed die de meeste anderen verpletteren zou, antwoordt: ‘Ah zoo, ja inderdaad dat is zeer verdrietig!’ Immers niets. Medegevoel, sympathie? Dit heeft in enkele gevallen waarde, by smart die troost gebruiken kan, by indrukken van treurigheid die poëtisabel zyn. Nu, ook die soort van verdriet is me niet gespaard, maar ik ben er in lang niet aan toe daarvoor troost te zoeken. Al m'n gedachten worden ingenomen door drukkende dingen van minder dichterlyken aard. De omstandigheden eischen dat ik ‘voortbreng’ ‘lever’, dat ik schryf. Welnu, ik heb niets te zeggen aan 'n publiek dat niet lezen kan. Elke letter die ik overgeef aan de pers is 'n prostitutie. Welnu, wat moet, moet! Als de soort van stumperts waarop ik doelde in Idee 62, zou ik misschien ook nu weer (en waarachtig niet voor 't eerst!) m'n pudeur weten te overwinnen en me weggeven aan publiek, als dat van m'n wil afhing! Maar dit is 't geval niet. By de stemming die me beheerscht, heb ik geen talent. Tot zeker soort van uiting is liefde noodig, zekere ingenomenheid met hoorder of lezer, en ik voel tegenover 't groote publiek slechts verontwaardiging en verachting. Zyn er geen uitzonderingen, vraagt ge? Wel zeker, en gy behoort er toe. Maar voor hen alleen kan ik niet schryven. Wie zich op publiek terrein beweegt, heeft met het groote publiek te doen. 't Zou me wat helpen te behagen aan de weinige geestverwanten. M'n uitgever zou me gauw bedanken! Ik moet mooiigheidjes leveren aan {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} Jan & alleman. Ziedaar dan ook de oorzaak waarom ik altyd beweer: geen schryver te zyn. Een schryver, een boekenfabrikant op kommando, 'n leverancier van gedrukte aandoeningen ben ik niet. Dagelyks verbaas ik my over de menigte scribenten die daarin gelukkiger zyn dan ik. Zy schynen hun waar te kunnen leveren zonder dat het hun ziel iets kost. In Mimi's brief zag ik dat ze m'n schynbaar onwerkzaam gedroom verkeerd opvat. M'n aanhoudend stryden tegen onvermogen is zwaarder werk dan wezenlyk voortbrengen zyn zou. Ik zoek gedurig middel om m'n stemming te beteren, 'tzy in nietigheden, in spelen met Wouter, of in lektuur. t Laatste is 't slechtst van allen. Zeer zelden geeft my 'n boek of geschrift 'n anderen indruk dan: ‘voor 't publiek dat dáármee tevreden is, moet ik m'n aandoeningen schetsen.’ En m'n onmacht wordt bestendigd! Ziedaar byv. de oorzaak der vermenging van m'n ergernis gistravend by 't lezen der Memoires van Made Rémusat. Ik zelf wist niet of ik ontstemd was over háár geschryf, over Napoleon I (dien zy in 't hemd zet!) of over m'n eigen toestand, meer of min in verband gebracht met de dingen die zy aanroert. Dat verband bestaat, en zelfs innig. Want er was veel in Napoleon I dat ik (beter dan Made Rémusat!) begrypen kan, vooral in fouten, die echter (dit vat zy niet) integraal by z'n geheele zyn behoorden. - En nu moet ik naar den trein om m'n (vry onbekenden) neef en (geheel onbekende) vrouw aftehalen. 't Zal my 'n groote inspanning zyn hen niet te laten merken hoe gedrukt ik me voel. Dag beste vrienden, neemt me nooit kwalyk als ik niet schryf. Alle uiting doet me pyn, omdat ik toch nooit volledig zeggen kan wat me deert. Bovendien aanhoudend klagen is vervelend voor den hoorder en onwaardig voor den schryver. Hartelyk gegroet tt Dek Hoogstwaarschynlyk zal ik genoodzaakt zyn weer voordrachten te houden. Hoe afmattend ook, 't valt me nog iets makkelyker dan schryven, althans wat het gemoed aangaat. De fysieke vermoeienis laat ik nu daar. 1. Kur: reis langs kuuroorden om gezondheidsredenen; hier: bezoek aan N.-Ingelheim. 2. Engel Douwes Dekker (1842-1905), de oudste zoon van Multatuli's oudste broer Pieter. Zie de korrespondentie van 21 augustus, 31 augustus 1881 enz. 3. Het betreft hier een schilderij, dat door de Bremers uit Brussel opgezonden zou worden, ‘Les bords de la Moselle’ geheten, dat geïnspireerd was op Multatuli's beschrijving van de ontmoeting van Moezel en Rijn, in de aanheft van Millioenenstudiën (V.W.V, blz. 13). Zie voorts bij 10 oktober 1881. 4. Witrok: de grote waakhond, zo door Wouter gedoopt om de kleur van zijn vacht. 5. Made Rémusat: madame de Rémusat (1780-1821), schrijfster van Mémoires over de tijd dat zij ‘dame d'honneur’ was aan het hof van Napoleon. 6. ingenomen: in beslag genomen. 7. pour cause: niet zonder reden (fr.) {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 oktober 1881 Bericht J. Muusses & Co. in het Nieuwsblad voor den boekhandel] 4 oktober 1881 Bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 81. (U.B. Amsterdam) Door ons is van den heer J. Waltman Jr., te Delft, overgenomen: Multatuli, Millioenen studiën Multatuli, Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten. Multatuli, Nog een vrije arbeid in N. Indië. Gelieve hiervan goede nota te nemen en de aanvragen in 't vervolg tot ons te richten. Purmerende. J. Muusses & Co. [7 oktober 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 7 oktober 1881 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Drie dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-9 en 10(½) beschreven. (M.M.) De brief werd op 8 oktober voltooid. Nieder-Ingelheim 7 Oktob 1881 beste De Haas en lieve Lina! Ge moet wel denken dat ik U vergeet of althans verwaarloos. By elk ontvangen pakket rotterdammers¹. is 't me als 'n wroeging dat ik niets van me deed hooren. Byna doorgaande was 't de zucht om meer dan 'n kort woord te schry- {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} ven. M'n laatste brief, ik weet het, brak af met ‘morgen meer’. En die ‘morgen’ kwam niet. Sedert dien tyd ontving ik veel bezoek, of althans nogal veel. Ik kan niet zeggen dat dat me afleidde, want ik dacht wel aan U, ja vaak hield ik in gedachte heele verhandelingen. M'n leven is zonderling-vol, vervelend-vol, afmattend-vol. En 't schryven is my 'n zwaar werk. Misschien wel omdat ik zoo tracht precies waar te zyn en dan lankdradig word van duidelykheid, misschien onduidelyk door lankdradigheid. (Zie: dat intrekken van ‘veel bezoek’ inplaats van nogal veel e.d.) Hoofdoorzaak dan van m'n zwygen is de zucht om alles precies uitteleggen, (wat niet altyd kàn) en ook de tegenzin om altyd over mezelf te schryven. Toch kan ik dit niet vermyden daar ik zoo gebukt ga onder 'n aaneenschakeling van aandoeningen. Altyd is t: ‘Ja, als dàt nu eens voorby of geregeld is, dàn zal ik... &c. Maar 't eene ‘dat’ is niet voorby of 't andere ‘dat’ is weer in de plaats gekomen. Ik ben moe. Ik meen dat een der oorzaken die me onlangs na 't afbreken van 'n brief verhinderden voorttegaan in de aandoeningen lag die my 'n korrespondentie met Nonni's man veroorzaakte. Weken lang heeft me die zaak onmachtig gemaakt. Intusschen kreeg ik allerlei bezoek. Dikwyls had ik moeite te spreken als ieder ander en by 't vertrek van dezen of genen zakte ik in elkaar van vermoeienis. De agitatie over die zaak met of over Nonni is niet genezen maar er zyn weer andere dingen gebeurd die haar op den achtergrond dringen. Verleden zondag kreeg ik weer 'n ‘tuile sur ma tête’². die me neerslaat. En... in die week, van maandag tot gister bezoek. Een broers zoon die voor 20 jaar naar Indie vertrok keerde onlangs terug en kwam me zien. Met genoegen (wat de appréciatie van z'n persoon betreft) heb ik de kennis hernieuwd. (Ik had hem slechts als jongen gezien) maar de inspanning om hem niet te overstelpen met mededeelingen van zorg, verdriet en smart was vermoeiend. Gister na z'n vertrek was ik suf. En dat ik U vandaag schryf, (of althans 'n brief begin) heeft 'n gekke reden. Ik gebruik U om me tot bedaren te brengen. 8 Oktob. Zoover schreef ik gister. Ik werd gestoord. En m'n laatste 2 regels nalezende stuit ik weer op de eigenaardigheid die my 't schryven {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo moeielyk maakt: vrees voor misverstand door onduidelykheid van uitdrukking. ‘Tot bedaren’. Is 't niet alsof ik als 'n gek tegen den wand opvlieg? Nu, dit is 't geval niet. ‘Tot bedaren’ beteekent dat ik, aan U schryvende, me aan m'n schryftafel zet om 'n eind te maken aan 't peinzend rondloopen. ‘Wat is er dan toch, vraagt ge?’ Ook 't antwoord op die vraag houdt me zoo dikwyls van schryven terug. By de eene verdrietelykheid neem ik den schyn aan m'n vrienden uitsluitend met myzelf bezig te houden. By de andere riskeer ik onbescheidenheid. Nu dàt ook in 't eerste geval. Maar ik bedoel nu de onbescheidenheid die door 't relateeren van tegenspoed om hulp schynt te vragen. Geloof me, gy kunt U niet voorstellen hoe zwaar my 't schryven valt. My zelf verveelt m'n getob, hoeveel te meer moet het anderen verdrieten. Ook is 't waarachtig m'n aard niet steeds anderen aan den hals te hangen met bezwaren. De conclusie is dat ik eigenlyk geen vriend kan hebben, daar ik in de compagnieschap niet veel meer inleg dan eigen leed. Om dat te vermyden moet ik er om heen praten. Lastig en vermoeiend! Sedert jaren, en nu ditmaal speciaal sedert m'n vertrek uit Holland streefde ik als 't ware hygend naar 't oogenblik dat ik me eens, zonder bysmaak van knagend verdriet vriendschappelyk zou kunnen uiten. 't Lukt niet! Telkens word ik als de mier¹². die ik ergens in den Havelaar aanhaalde in de diepte terug gestoten met m'n vracht. Iets dergelyks overkwam me weer dezer dagen. En nu basta van dàt onderwerp! - Afgescheiden van n zeer byzondere reden tot verdriet, voel ik me zeer gedrukt door de blyken die dagelyks tot me komen van de verhouding waarin ik tot het groote publiek sta. De Havelaar is nu 21 jaar oud. Het politisch effekt is nul, of minder dan dat. (Ja, minder! De toestand in Indie is sedert '60, grootendeels ten gevolge van 't door de beweging die dat boek maakte opgewekt valsch liberalismus, hoe langer hoe ellendiger geworden. Dàt betreur ik, en 't is slechts om dáárover my te beklagen (niet omdat ik lust heb in publiekerigheid of aan den weg timmeren) dat ik verdrietig ben my als politiek persoon zoo aanhoudend van de baan geschoven te zien. Na 't smoren van den Havelaar (en òm dat boek te smoren) werd ik overal zwart gemaakt en belasterd. Ook die methode is volko- {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} men gelukt. Eén voorbeeld slechts. Ge kent den aanval in 't ‘Nieuws v.d. D’, en de zoogenaamde retraktatie (die 't gevolg is van Funke's bemoeiingen.) Welnu, hebt ge in één orgaan van de publieke meening iets gelezen dat naar verontwaardiging geleek? Of zelfs naar afkeuring? Geen woord! Ikzelf heb me daarin vergist en meende, toen ik den aanval las, dat velen by de groote penurie³. aan pikante artikelen die gelegenheid zouden aangrypen om eens aan 't pleiten te gaan, al ware het dan maar om De Veer en z'n krant (die niet bemind zyn) eens ferm onder handen te nemen. Ook Lina heeft dit opgemerkt. Ze vraagt of niet Vosmaer daartoe geroepen was? O ja, en - naar myn meening - velen die zich op publiek terrein bewegen. (Juist vandaag lees ik 'n woedenden uitval tegen 'n bericht dat zekere tenor gesjeesd zou zyn te Bordeaux. Dàt laten ze niet van hem zeggen! Had ik kunnen voorzien dat de ‘pers’ Havelaar ongestraft zou hebben laten uitschelden voor laf en gemeen. Had niet De Veer met z'n ‘Nieuws’ in den ban moeten gedaan worden? Meen niet dat ik dit gewenscht had, o neen. Ik heb daartoe te veel vriendschap⁴. voor Funke. Maar ik vreesde het. Mimi kan getuigen dat m'n eerste uitroep was: ‘Och, wat spyt me dat voor Funke!’ meenende dat het z'n blad zoo benadeelen zou! M'n verdriet om zynentwil is geheel overbodig geweest. De zaak heeft waarlyk 't ‘Nieuws’ niet gedeerd. Funke zelf heeft zich hierin vergist. Ook hy meende, zooals ik, dat men z'n blad aan ‘de schandpaal’ zou stellen. Niets daarvan! Er bleek dat men my straffeloos kan uitschelden. Op 't wegdringen van de politieke baan, op 't smoren myner persoonlykheid als mensch, is sedert eenigen tyd met dagelyksch toenemend succes gevolgd het doodzwygen als schryver, als publicist, als sprookjesverteller zelfs! Ik behoef U niet te zeggen dat ik daarover niet klaag als iemand die met genoegen van letterkundery z'n metier maakt. Ge weet hoe laag ik op schryven, boekenmaken als zoodanig neerzie. Nooit dan door nood gedrongen gaf ik 'n letter aan Publiek, en nog altyd stuit het me begrepen te worden onder de ‘mannen van letteren’. (Zie m'n sarkastisch antwoord aan De Beer in de Portefeuille.) Maar nu eenmaal boeken geschreven hebbende (NB. met opgang!) is 't hinderlyk - niet dat men 't beproeft, o neen dàt begrypt zich! - maar dat men er in slaagt my {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} ook als zoodanig te ignoreren of te verkleinen. De ware methode van t eerste blykt uit de duizende plaatsen waar m'n naam zou moeten genoemd worden en - met goedvinden van 't publiek, naar 't schynt, want van protest tegen dat doodzwygen zie ik geen spoor! - niet genoemd wordt. Maar 't denigreeren, verkleinen, zwart maken. Eén staaltje. Alberdingk Thym, ‘professor in de schoonheids leer’ een tooneelstuk (Mascotte?) besprekende, verdedigt het tegen de beschuldiging dat het onzedelyk of onfatsoenlyk wezen zou. Of liever hy vergoelykt de daarin voorkomende onkiesche dubbelzinnigheden, door te verzekeren dat ze niet zoo erg zyn als in Multatuli's Vorstenschool. Had ik geen recht gehad te verwachten dat de pers daartegen zou geprotesteerd hebben. Let wel dat die Alb. Thym als ultramontaan⁵. veel vyanden heeft. Zelfs dàt heeft niet kunnen bewerken dat men hem op dien aanval geantwoord heeft. Dit is trouwens evenzeer van toepassing op z'n heele recensie van Vorstenschool. Dat stuk is, volgens hem ‘kakografie’ van begin tot eind.’ Niemand heeft verzet aangetekend. Ik zou veel voorbeelden kunnen aanhalen ten bewyze dat ik in geen enkel opzicht geslaagd ben. Is dat niet om moedeloos te worden? ‘Neen, zegt ge, men moet nooit den moed verliezen!’ Goed! Maar kan ik beletten dat de stemming waarin dat voortdurend niet-slagen me brengt, my m'n talent rooft? Ik voel me verstomd, onmachtig. Er is geen voortdurende uiting mogelyk zonder weerklank. Ik zou zeer veel te zeggen hebben, aan- en optemerken, te verhalen. De aandrift om het te doen kan en moet ik putten uit de wreede noodzakelykheid, maar daaruit kan ik niet putten het talent om zóó te schryven dat m'n werk verkoopbaar blyft. Zy die er telkens op aandringen dat ik de Woutergeschiedenis zal voortzetten (altyd ondershands en vriendschappelyk, nooit zie ik in de publieke pers iets van dat verlangen!) ze weten niet wat ze eischen. De parabels van Chresos en van den goudmaker schynen, ook door die zeer welwillende vrienden, niet begrepen te zyn. Hoe moet ik my dan uitdrukken om verstaan te worden? - Ziedaar m'n dóórgaande stemming. Er gaat geen dag om waarin die niet wordt vernieuwd, opgewekt, versterkt, letterlyk: geen dag! Denkt eens welken indruk op my dat ophemelen van den onnoozelen Conscience heeft moeten maken! Ook tot my heeft {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} men zich gewend om 'n bydrage in dat Album. (Tot m'n verwondering! Een invitatie voor 't Letterkundig Congres ontving ik niet. Dat verwonderde my minder.) Ik heb heel beleefd bedankt. Er lag 'n domme plompheid in, my die zoo langzaam en moeielyk arbeid, my die nooit aan boekenschryven doe dan onder protest, 'n toejuiching aftevergen voor 'n man van wien ik weinig meer weet dan dat-i honderd boeken gemaakt heeft! (Ik merk dat de aanbidders van Conscience beginnen intezien dat ze'n mal figuur hebben gemaakt. Overal zie ik reactie. Ze beginnen de zaak over 'n anderen boeg te gooien, en doen voelen⁶. dat wel is waar Conscience niet veel beduidt, maar dat men in hem de belgisch-nederlandsche beweging heeft willen huldigen. A la bonne heure!⁷. Me dunkt dan hadden ze in my - indien ik dan als schryver niets beteeken - den man kunnen huldigen die in Indie zich verzette tegen 't stelsel van afpersing en willekeur. Dat zou zoo kwaad niet geweest zyn!) - Alweer handelt dat alles over mezelf! Kan ik t helpen? Niet dat, of niet dáárover schryvende, zou ik moeten zwygen, en Gy hadt schynbaar recht my te beschuldigen van lauwheid, onvriendschappelykheid. Ten onrechte! Met aandoening denk ik altyd aan Uw hartelyke, niet alleen in woorden zich openbarende vriendschap! Zelfs - zooals ik reeds zeide - die pakketjes Rotterdammers zoo geregeld verschynende, roeren my. Dank voor alles, beste vrienden! En behalve dat, ik verlang zoo naar wat openbaring van denkbeelden en aandoeningen (mondeling, meen ik nu) dan in die vervloekte voordracht perioden mogelyk is. Dan ben ik àf. De met rood aangehaalde stukken over 't Ziekenhuis heb ik met belangstelling gelezen. Eerst het verslagje van't verhandelde in den Gem. raad, later uw beschouwingen¹³.. Ik weet wat het inheeft, iets goeds te willen tot stand brengen! De duidelykste redeneeringen worden niet begrepen (of men houdt zich zoo) de beste bedoelingen misduid. Wie nu, als gy in uw stuk, z'n meening helder heeft uit een gezet, heeft - tenzy hy die naïve periode achter den rug heeft - 'n gevoel alsof hy iets terdeeg goeds heeft uitgevoerd, iets dat hem zeggen of denken doet: ‘Zie zoo, daar heb ik nu eens den spyker flink op den kop geslagen! Nu is voortaan alle misverstand onmogelyk!’ t Mocht wat! Ge bereikt niets, {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} of juister: het wèl bereikte wordt aangegrepen om U, uw meening, uw plannen op zy te dringen. De Haas heeft gezegd: a. De zaak is inderdaad: a Ergo: weg met De Haas! Dit klinkt, zóó voorgesteld, barok. Welnu, toch gaat het zoo. Maar dit behoef ik U niet te vertellen. En, als men dan erkent dat a goed is, en ge waagt het te zeggen: welnu, dan maak ik aanspraak op de erkenning dat ik a heb voorgestaan, dan wordt ge geëlimineerd als iemand die pretenties maakt. - Ik ben aan Lina nog wat schuldig ten aanzien der lektuur van Zola, e.d. Men moet alle ismussen wantrouwen. Zola's realiteit (steeds zeer gebrekkig overigens en zich by ziekelyke voorkeur openbarende in vuiligheid) is geen realismus als kunstrichting. Wat dit laatste betreft, ik ben er voor. Sterker nog: ik erken geen àndere richting. Kunst, poëzie en wysbegeerte moeten berusten op waarheid. Indien 't noodig is, behoort de voortbrengende geest ook zekere dingen áántedurven die men gewoonlyk ter zyde schuift, overspringt of omzwachelt. Indien 't noodig is. Het byvoorkeur behandelen van viezigheid geeft 'n nadeelig getuigenis van smaak en... waarheidszin. Het eerste wordt misschien door Zolaisten ontkend. ‘Ieder z'n meug’ kunnen ze zeggen. Goed. Maar by de ongerechtvaardigde voorkeur voor t vuile doet men per se te kort aan de eischen van algemeene opvatting. Zola's modder is byna even ver van waarheid als de wolkerigheid van anderen. ‘Byna’. Want het metafysische bestaat niet, en de vieze realiteit die hy op den voorgrond schuift, bestaat niet zoo uitsluitend als hy blieft voortegeven. ‘Zóó is de mensch, de vrouw, de wereld’ beweert hy. Wèl, dan is 't vreemd dat hy niet naar de woestyn trekt. Wie Zola's schetsen voor welgemeend aanneemt (en niet voor 'n schryversgenre als zoodanig) moet verlegen zyn door hem te worden aangekeken, of... boos en verontwaardigd. Dit was Line dan ook na 't lezen van de ‘Curée’. Ook ik heb nu dat boek gelezen, en ben meer verbaasd over de verregaande slechtschryvery dan verstoord over 't onderwerp. Zola moet wel zulke scabreuze dingen kiezen, op straffe van niet gelezen te worden. 't Ergert me dat het publiek genoegen neemt met zulke vodden, als kunstvoortbrengsel beschouwd. De leus van publiek {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} schynt te zyn: ‘als 't maar vuil is, de rest doet er niet toe!’ Noch waarheid van inhoud, noch artistiek-zuivere inkleeding blykt de eisch te zyn... als 't maar vuil is. Ontdoe eens de Curée en Nana van 't scabreuze, dan blyft er niets degelyks over, zelfs (op weinig uitzondering na) geen goed gestyleerde bladzy. 't Is overal ‘beschryf of sterf! (Het par force beschryven is de ziekte van den dag. Er moest 'n belasting worden gezet op byv. naamwoorden.) En afgescheiden nu van de schryfmanier - die jongensachtig slecht is - noch Nana, noch de Curée hebben waarde als opzet. Tracht eens 'n schets te geven van den zakelyken inhoud, dan zult ge zien dat die boeken leeg zyn. Nana is 'n gemeene meid, ziedaar alles! Spanning, intrigue, iets dramatisch is er niet in dat boek. De ‘Curée’ is nog onbeduidender. Een spekulant in terreinen voor huizenbouw wordt ryk. Kan de regeering van Nap III dat helpen? Geschiedt dat niet overal? Ik ken verscheidene rykworders van die soort. Zeer ongegrond tracht Zola dat te doen voorkomen als 'n politisch verschynsel. Hy doet het dan ook maar om er vuile geschiedenisjes aan vast te knoopen. De zaak zelf is banaal. Ook dáárin is geen ontwikkeling, geen spanning, geen katastroof. Is 't zoo ongehoord dat iemand die, in de gelegenheid achter de schermen te zien, daarvan gebruik maakt om coups te slaan, en 'n groot vermogen by eenbrengt? Zola zelf heeft de armoede van die donnée⁸. ingezien en getracht met 'n blykbaar streven naar ‘realiteit’ met de puntjes op de i's uitteleggen hoe z'n held financieel manoeuvreerde. Welnu, daar levert hy bladzyden vol onzin, en hier betrap ik hem op de onwaarheid van z'n pretens ‘ismus’. Geef eens die Curée te lezen aan 'n boekhouder en vraag of-i wys kan worden uit de slimmigheid van die financieele operatien, vooral ook ten opzichte van de dot⁹. der vrouw? 't Is klinkklare onzin. De auteur goochelt daar met tonnen en millioenen, blykbaar bezig den onnoozelen lezer te bedwelmen met de schynbare stiptheid zyner vertelling (realismus!) maar er blykt dat het hem slechts om dien schyn, niet om iets waars te doen was. Die onoprechtheid nu toepassende op z'n hoofdgenre van realistische voorstelling, hebben wy 't recht te gissen (en met het oog op andere verschynselen te verzekeren) dat het hem niet om waarheid maar om zeker kleurtje (en zeker geurtje) te doen is. Een ernstig schryver kan genoodzaakt zyn te zeggen: ‘die zaak is (of klinkt) vuil, maar ik {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} moet het zeggen.’ By Zola is t: ‘ik zeg, noem of vertel die zaak omdat ze vuil is.’ Als aardig staal hiervan kan ik zekere figuur uit de Curée aanhalen. Die persoon staat zeer op den achtergrond, boezemt niemand belang in, heeft niet den meesten invloed op den loop der zaken. Toch meent Zola op 't laatste blaadje 't eind van z'n boek te moeten kruiden met de mededeeling dat die man... zoo'n byzonder gemeen heer was! Let wel dat de vuile gemeenheid van dien kerel niets met het heele boek te maken had. 't Was sans rime ni raison¹⁰., en geheel gratuitement¹¹.. Alsof de drukker hem gezegd had: m'nheer 't boek is niet vol, er kan nog 'n vuiligheidje by. En dat gaf de auteur, onverschillig of 't te pas kwam, of nièt. Ik sprak nu van Nana & de Curée. Wat de assommoir aangaat, ook die is wat schryfwys betreft, ellendig. Maar... daarin is de teekening van 'n menschenzieltje die naar myn oordeel tot het schoonste behoort wat er ooit op psychologisch gebied verschenen is. Die arme, lieve, luie, goede, beminnelyke, ellendige Gervaise! Haar getob en haar val zyn zoo schoon... beschreven kan ik niet zeggen, want Zola schryft en beschryft slecht, - nu: voorgesteld dan, dat men neiging voelt den stumpert onder de armen te grypen. Ja, zóó moest ze vallen met die uit- en inwendige gegevens! Het kon niet anders. Myn klacht over slecht schryven - voornamelyk door overladen beschryven - geldt ook Daudet. Maar even als by Zola's Gervaise moet ik erkennen dat z'n koningin Frederique in de Rois en Exil en z'n Nabob heerlyk geteekend zyn. - Over Zola en z'n genre heb ik niet uitgesproken. Er is daarover méér te zeggen. Dit bewaar ik voor mondeling. - Vandaag sluit ik nu. Bedenk dat ik m'n brieven niet nalees. By slordige uitdrukkingen reken ik op uw intelligentie en welwillendheid, t Is niet voor de pers, goddank. Zou onze beste De Wolff, dien ge dezen ter lezing moogt geven, myn geschryf willen beschouwen als ook aan hem gericht? Groet hem en Mevr. De W. hartelyk van ons. Dag beste De Haas, dag lieve Lina, dappere denkster! Uw vriend Dek Mies en Wouter zyn wel. Zy groet U 1. Rotterdammers: opgestuurde nummers van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 2. tuile sur ma tête: dakpan op mijn kop (fr.) 12. mier: zie V.W. I, blz. 223 e.v. 3. pénurie: schaarste (fr.) 4. vriendschap: oorspr. stond er achting. 5. ultramontaan: katholiek. 6. doen voelen: oorspr. stond er zeggen. 7. À la bonne heure: desnoods dan maar (fr.) 13. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 18 september 1881 stond een uitvoerig stuk van de Haas over ‘De Ziekenhuisquaestie’. 8. donnée: gegeven (fr.) 9. dot: bruidschat (fr.) 10. sans rime ni raison: raakt kant noch wal (fr.) 11. gratuitement: ongemotiveerd (fr.) {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} [8 oktober 1881 Ingezonden Brief in De Nederlandsche Spectator] 8 oktober 1881 Ingezonden Brief in De Nederlandsche Spectator, blz. 359. (Knipsel M.M.) Nationale hulde. Geachte Spectator! Paris c'est la France! is gewoonlijk een te bescheiden uitspraak en dikwijls kan men zeggen: Paris c'est le monde!¹. Wat Parijs doet vindt navolging en dat niet slechts waar het crinolines en robesprincesse geldt, maar ook in letterkundige kringen. Parijs gaf zijne aphorismenverzameling in Paris-Murcie, en van alle zijden stroomden de ‘Murcies’ toe, tot gij zelf er een loopje meê naamt en - enfin; c'est le ridicule qui tue².. Toen nu in het vorige jaar Parijs en de wereld hulde bracht aan Victor Hugo, was het voor hen, die bij zulke dingen een oogenblik nadenken, niet twijfelachtig of die ovatie zou navolging vinden. Conscience is gevolgd, en nog vóor dat Brussel met hem feestvierde, spreekt men in Nederland om mevrouw Bosboom - Toussaint een blijk van zoo wel verdiende waardeering te geven. Die eerste gedachte aan een staatspensioen, - zooals de Portefeuille die uitte, - houd ik voor een aanloopje. Men moet toch al zeer optimistiesch zijn om in ernst te kunnen vertrouwen, dat de staat het ooit zóover zal brengen om aan kunstenaars pensioenen toe te kennen. De wenschelijkheid laat ik voor ditmaal daar. Maar dan een hulde, zooals die aan V. Hugo en aan Conscience gebracht werd. Waarom niet? Het zoude mij slecht passen de verdiensten van Nederlands grootste romancière ‘in woorden uit te meten’; ik wensch alleen bescheidenlijk te vragen of er niemand is, die even zeer recht heeft op zulk eene onderscheiding? Ik dweep nu eens niet met een standbeeld voor Thorbecke zoolang er voor Jan de Witt geen verrees; en bij dat van Hogendorp verschijnt mij steeds de schim van Oldenbarnevelt, die mij vraagt: ‘Heb ik Holland niet gedragen onder 't hart?’ {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoo Nederland zijne levende auteurs wil huldigen, dat het dan beginne met den grootste onder hen. Mevrouw Bosboom - Toussaint heeft ongetwijfeld duizenden doen genieten door hare meesterstukken; prof. Beets - en het verwondert mij, dat hij niet genoemd is, - heeft Nederland strakskens een halve eeuw lang vergast op wat Hildebrand dacht en schilderde; maar - er is er een, die niet slechts als dichter en prozaschrijver, maar ook als denker, als wijsgeer, sedert jaren het geheele Jonge Holland opvoedt en veredelt. Nauwelijks behoef ik Multatuli te noemen. De invloed zijner werken is onmiskenbaar groot, en elkeen, - ook zijne tegenstanders -, erkennen, dat hij een buitengewoon genie is, zooals een volk zelden ziet geboren worden. Zijn naam zal leven als velen vergeten zijn. Zulk een hulde aan den denkenden kunstenaar heeft niets te doen met zijne politieke overtuiging. Hem recht doen als den man van Lebak, dat kunnen zij die besturen, dat zal stellig het nageslacht onbevooroordeeld doen. Maar waar er sprake is een dichter, een auteur hulde te brengen, die de harten der Nederlanders heeft doen trillen, die er velen heeft doen ontvlammen, die lauw waren, die velen dorstig gemaakt heeft naar wat goed en waar is, daar mag men den schepper van Max-Havelaar, van Vorstenschool, van Wouter Pieterse niet vergeten; daar neme Multatuli de eerste plaats in. Het is duidelijk, dat zich thans een zeer ongewoon verschijnsel voordoet; gewoonlijk toch heeft men een jubilaris en men zoekt een gepasten vorm van hulde. Hier is het omgekeerde het geval; men wil een ovatie brengen en men zoekt een jubilaris. Ik wilde niet, dat de zoo dikwijls veronachtzaamde dichter vergeten werd. Met zoo mogelijk door de plaatsing dezer regelen daaraan mede te werken, verplicht u Pepifax³.. 1. Paris c'est la France/le monde: Parijs dat is Frankrijk/de wereld (fr.) 2. c'est le ridicule qui tue: het belachelijke is dodelijk (fr.) 3. Wellicht W.A. Paap (zie brief van 20 oktober 1881). [oktober 1881 Circulaire boekhandel 5e druk Max Havelaar] Omstreeks 10 oktober 1881 Circulaire voor de boekhandel inzake de vijfde druk van de Max Havelaar. (Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels te Amsterdam; fotokopie M.M.) {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} NIEUWE UITGAVE van de uitgevers-maatschappij ‘elsevier.’ multatuli. MAX HAVELAAR. Vijfde druk. Tweede door den auteur herziene uitgaaf. 1 deel post 8o. Prijs ingenaaid..... ... ... ... ... ...f 1-52, verkoop f 1.90 Prijs gebonden in linnen stempelband.. ... -1.95, verkoop -2.40. Deze nieuwe goedkoope uitgave onderscheidt zich van de vorige, door de wijzigingen en aanvullingen die vele der aanteekeningen hebben ondergaan. Het steeds klimmend debiet zal, naar wij vertrouwen, niet onaanzienlijk bevorderd worden door de goedkoope prijs van deze nieuwe editie die u bij vooruitbestelling wordt aangeboden: met tien percent extra korting van den netto prijs en de premiën: 5/4½, 9/8, 17/15, 35/30, 58/48, 75/62, 96/78. Betaalbaar 1 Februari 1882. [10 oktober 1881 Brief van Mimi en Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 10 oktober 1881 Brief van Mimi en Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(½) beschreven, met een inliggende door Wouter gedikteerde bladzij (zie na deze brief) (M.M.) {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim 10 Okt. 1881 Lieve Mevrouw.¹. Heden middag ontvingen wy de kist en waren zoo en zoo verrast! O wat 'n lieflyk zacht dweepachtig gezicht op de Moezel. Dek vindt het ook zoo mooi. Maar ik durf er niets van zeggen wetende hoe banaal zulke leeken ‘vind’-ingen U en vooral mynheer moeten in de ooren klinken. Maar myn indruk is dat het beeldig schoon is, en dat men 't niet moe kan worden er naar te kyken. Zal ik ooit leeren begrypen hoe het den kunstenaar mogelyk was by zulke eenvoud van gegevens zooveel lieflyks te scheppen? (Scheppen ja want de opvatting is hier dunkt my alles) Ik weet het niet! Maar ik ben zoo bly dat dek het ook zoo schoon vindt. En wat heeft U ons het ophangen makkelyk gemaakt, met zulk een prachtige lyst! Waar meende u dat wy het zouden ophangen? Ik meende eerst dat er geen andere plaats mogelyk was dan boven de sofa in de eetkamer en Wou stond er by met zyn vingertje aan den mond, en zei: ‘ik denk er ook over waar wy het moeten ophangen’ (Dat ‘wy’ van hem vinden dek en ik dan om te steelen.) Maar dek heeft er anders over gedacht, en besloten dat het in zyn kamer hangen zou op de plaats waar het portret van Nonnie was, als ge u dat herinnert. Anders - toekomende jaar kunt U het zien hangen, dat is goed. - Wou was van plan U te schryven, lieve Mevr, ge begrypt dat doen wy dan dicteerender-wys. toen hy de hondjes kreeg en uw brief was hy vol animo. morgen wil ik hem nog eens herinneren. Neen, ik heb geen goede piano begin boekjes². voor Wou, en bevreesd te koopen daar ik den weg niet weet. Marie³. heeft twee ‘méthodes Lemoine en Carpentier’ maar ik kan me wel denken er voor Woutje iets geschikters is. Als mynheer dus zoo vriendelyk wil zyn my de 5 ving. oef. van Czerny⁴. te zenden, houd ik my zeer aanbevolen. - Laatst in een oogenblik van hoop en bluf heb ik de {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} Lieder ohne Worte⁵. gekocht, maar o wee ik kan ze niet spelen. neen nog erger dan dat, ik weet niet hoe ik het aan moet leggen om ze te leeren spelen. Ik heb nu aan myn zusters verzocht my wat oude muziek van myzelf van vroeger tyden te zenden. - Hoe lief van u aan myn muggen-gordynen te denken! Ik moet er nog over spreken met dek. als hy 't goed vindt zal ik zien in Mainz iets dergelyks te krygen. dat moet daar ook te vinden zyn, en Mainz is toch nader dan Brussel. hartelyk dank voor uw zorg - lieve beste menschen!⁶. Ik lees Mimi's brief niet, en begin maar terstond te vertellen dat we gister stupéfait⁷. waren van 't heerlyk schoone stuk! Ja, waarlyk in de stilte! Wy vinden het prachtig - neen, dàt is 't woord niet. ‘Prachtig’ is te schreeuwerig voor den indruk dien 't maakt. Die indruk is weldadig, liefelyk, rustig. Toch is de uitvoering en 't conditionneeren meer aan den prachtigen kant. We zyn er werkelyk verrukt over. Het stuk krygt 'n eereplaats in M's kamertje. In de huiskamer zou 't wat vloeken met de rest. Ik zelf zal 't morgen ophangen, waartoe nogal zorg noodig is, daar 't zwaar weegt. Van zulk werk houd ik meer dan van schryven. Er is in my een ambachtsman verloren gegaan. Toch moet ik wel, en liefst wat spoedig omdat het noodig is, aan 't werk. Ik kan U niet uitdrukken hoe pynlyk my alle uiting aan Publiek is. De vergelyking schynt onedel maar ze is juist, ik vind (zegge gevoel) altyd iets impudieks⁸. in 't leveren van denkbeelden aan 'n betalend auditorium, zooals 't dunkt my 'n publieke (of half publieke) vrouw, als ze niet volslagen bedorven is, moet pynigen te glimlachen, enz op kommando van haar klanten. Maar nu nog eens over Uw heerlyk geschenk! Wat 'n poëtieke rust in dat landschap! Dat moet weldadig werken op iemand die niet àl te gepreokkupeerd is. Er zyn stemmingen waarin de bewustelooze kalmte der natuur ons schynt te plagen. Ook bestaat er zeker soort van wysheid die 't genieten bederft. Men weet te goed hoe er feitelyk proza schuilt achter 't poëtiek uiterlyk van zoo'n riviergezicht. Dat mannetje in die schuit met 'n paar vlekjes schynbaar achteloos neergesmeten verf zoo teekenachtig daar geplaatst - {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} (Zelfs Wouter riep er over. ‘Kyk, juichte hy, zie eens dat mannetje in die Nachen⁹., alsof hy den indruk onderging van 't vivifiante¹⁰. dier voorstelling.) ... nu ja, dat mannetje denkt aan 1½ grosche, aan 1½ penning, aan bier, aan z'n belastingsbiljet. Misschien denkt hy aan niemendal. En in die huisjes op den oever... wèl, daar wordt gekibbeld, gekletst, geïntrigeerd, geknoeid... als aan 't hof of op de beurs. Ook daar is weinig liefde, nogal veel haat en afgunst, maar boven alles 'n zekere slaperige stompzinnigheid die lager staat dan 't positief slechte. Dit alles weten wy, en toch behooren wy de poëzie te waardeeren die zoo'n greep in de natuur ons te aanschouwen geeft. En héél moeielyk is dit niet als de artist ons zóó op den weg helpt als dit in uw stuk 't geval is. O, ik zie kans by genade myner verbeelding Uw Berncastel¹¹. te bevolken met wezens die zoo'n sprekend-poëtische omgeving waard zyn. En dit doe ik. Dit ben ik m'n lieve Mosella schuldig en U die haar in een van haar tallooze kronkelingen geportretteerd heeft. Hartelyk dank! - Daar komt Wouter aanloopen met 'n brief dien hy zoo even dikteerde. Kunt ge 'r niet uit wys worden? Des te beter! Laat dit U 'n bewys zyn dat M. een trouwe sekretaris geweest is. Dit ware te betwyfelen als 't Staatsstuk logisch verband toonde. Hy kwam er mee aanloopen en verzocht my voortelezen wat er stond, zeker om Mama's goede trouw te kontroleeren. Hy scheen er over te vreden. Daarop krabde hy 'n rood streepje op 't hoekje. ‘Dan weet je straks welke brief 't is, zeide hy. Anders sluit je'n verkeerden in.’ En heengaande riep hy: ‘denk er nu goed aan, die brief met het roode streepje is myn brief aan Mnheer en Mevr. Bremer. Zal je't niet vergeten?’ Och, 't is zoo'n lieve jongen! - Ik ben bezig met de Memoires van Made de Rémusat over Napoleon I. In den beginne was ik tegen haar ingenomen. t Kwam me voor dat ze wat kleinlich¹². oordeelt en den valet de chambre d'un grand homme¹³. vertoonde. Maar gaandeweg begon ik haar te achten en ik erken dat haar bydragen tot de kennis van 't karakter van Napoleon zeer belangryk zyn. Dat boek is 'n best geneesmiddel tegen (zeker soort van) eerzucht. Men wordt misselyk van grootemannigheid. Och wat was Napoleon dikwyls klein, en erger nog: de laagte waarop hy dikwyls stond, schynt noodig om een zoo hoog standpunt te bereiken. 't Is om te degoûteeren van {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} succès! Wilt gy beiden eens trachten dat werk te lezen te krygen? Men voelt zich toch by zoo'n lektuur achtenswaardiger bezig gehouden dan met zg.n. litterature legère¹⁴., bellettrie, maakwerk. Dat ook in fictie streven naar waarheid zich openbaren kan, weet ik wel. 't Zou er anders met artisten ellendig uitzien. Maar toch geef ik de voorkeur aan werken van zulken aard. Deelt me svp. by gelegenheid eens mede wat ge van den Napoleon denkt dien Made de Remusat ons schildert. Naar myn inzien heeft zy meer dan alle Victor Hugo's of Rochefort's¹⁶. bygedragen om 't òpkomen van 'n nieuwen Napoleon onmogelyk te maken, vooral omdat ze geen staatkundig parti-pris¹⁵. heeft en slechts feiten en indrukken meedeelt. - Dag, beste menschen, artisten. Weest hartelyk van ons beiden gegroet. Komt zoo spoedig mogelyk kyken of de Moezel in goed licht hangt, en slaapt dan niet im Hirsch¹⁷. Uw vriend Dek 1. De brief wordt door Mimi begonnen. 2. De heer J. Bremer was muziekleraar. 3. Marie: de inwonende française. 4. Czerny: Karl Czerny (1791-1857), duits komponist en auteur van nog steeds gebruikte oefenmethoden voor de piano. 5. Lieder ohne Worte: pianostukken van Mendelssohn. 6. De rest van de brief is van Multatuli's hand. 7. stupéfait: stomverbaasd (fr.) 8. impudiek: zedeloos. 9. Nachen: aak, bootje (du.) 10. vivifiant: levenwekkend (fr.) 11. Berncastel: kasteelruïne bij Koblenz. 12. kleinlich: benepen (du.) in duitse schrijfletters. 13. valet de chambre enz.: kamerdienaar van een groot man, toespeling op het franse gezegde: niemand is een held in de ogen van zijn kamerdienaar. 14. littérature légère: lichte romannetjes (Jr.) 16. Rochefort: versterkte havenplaats vanwaar Napoleon zich naar Sint Helena verscheepte. 15. parti-pris: (voor)oordeel (fr.) 17. Im Hirsch: In het Hert, dorpsherberg te Ingelheim, in duitse schrijfletters. [10 oktober 1881 Brief van Wouter aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 10 oktober 1881 Brief van Wouter aan de heer J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman, gedikteerd aan Mimi. Enkel gevouwen velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Zeg, het is heel goed dat deze hondjes van papier zyn. dat vind ik ook heel goed. ik vind ze ook heel aardig maar niet zoo aardig als de katjes. En ik groet myn heer Bremer en mevrouw Bremer. Nu? wat nu? Ik moet eens denken! Zeg dat ze me dat boek maar sturen, omdat, misschien, kom ik eens niet in Brussel. Een speld is net zoo fyn als 'n hondjes haar, en ik heb van daag de kat op Witrok gezet! En zeg dat ik papa en ma heel erg gegroet heb omdat jy 't me gezegd hebt in den brief. En zeg eens dat mynheer Douwes Dekker niet wy, maar nog een anderen mynheer Douwes Dekker # die heeft me nog meer mooie prentjes gegeven. Maar ik wil je niet verlegen maken! Ben je nu al verlegen? U heeft me gevraagd hoeveel woorden tante Marie my al geleerd heeft, en ik antwoord: wel dertig! Vindt U dezen brief aardig geschreven? Kom, geef nu een antwoord ja of neen? Zeg nu gauw, ik kan er niet meer op wachten, en toen hier de carousel was, toen heb ik Mama een heel mooi hondje gegeven wit en geel {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} en met een blauw hals bandje om. Vindt u zoo'n hondje aardig of niet? En myn tafeltje was op de slaapkamer, en toen heeft ma my geholpen het naar beneden te dragen, en toen heb ik haar 5 penningen gegeven om Wouters lieve ma heel ryk te maken, dat ze niet zoo'n arme vrouw was die langs de weg liep, zoo'n bedelaar. En filip vertelt me van 'n hond die wy misschien krygen kunnen, ik had het zoo graag! ik zou lachen van plezier en de kamer en 't heele huis rondspringen, en papa wil die arme lieve witrok niet doodschieten, en ik ook niet. En gretchen is weg. Wouter [12 oktober 1881 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg v.d. Bosch] 12 oktober 1881 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Vier dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-14 en 15(½) beschreven. (M.M.) De brief is op 17 oktober voltooid. {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 12 Oktober 81 tot 16, 17 beste Van den Bosch! Hartelyk dank voor Uw Tandembydrage en uwen brief! Och, 't doet me zoo leed in uw schryven iets als verstoordheid te bemerken omdat ik in zoo lang niet schreef! Zeker is 't dat ik altyd met de meeste hartelykheid aan U denk. Ja, onze beste Iterson heeft my met 'n bezoek verheugd. En heeft hy gerapporteerd dat ik ‘opgewekt’ was? Ikzelf wist dit niet, maar by nadenken kan ik best begrypen dat hy dien indruk meenam. 't Zal ook wel zoo geweest zyn, maar als hy wat langer gebleven was zou ik - omdat er sedert dien tyd weer ‘une tuile sur ma tête’ viel! - misschien moeite gehad hebben gezellig en opgeruimd te wezen. Ook gy spreekt van behoefte aan ‘uitblazen van zorg en dagelyksheid’. O, het leven! Kunt gy 'n oorzaak bedenken voor den achterlyken toestand van uwen zoon? Ik zoek naar zoo-iets zoo dikwyls vruchteloos, en toch is zoodanig onderzoek zoo belangryk. By 't nasporen der oorzaken die myn zoon zoo ellendig maken, verlies ik my in gissingen. Z'n grootvader heeft te Waterloo 'n slag met 'n sabel op 't hoofd gehad en is krankzinnig gestorven. Kan dit de oorzaak zyn? Maar Nonni is zeer normaal van intelligentie, eer iets boven dan beneden 't middelmatige. Bovenal heeft zy zeer levendig besef van goed & kwaad, le sens moral die by Eduard finaal ontbreekt. Dat ongeluk van den grootvader der kinderen blykt dus in allen geval geen absoluten invloed op de kl. kinderen gehad te hebben. Een andere vraag die ik my dikwyls voorleg, is of niet de accoucheur¹. 't kind mishandeld heeft. De man was my aanbevolen als de beroemdste van z'n vak. Hy was NB, van niets begonnen zynde, millionair geworden! Zeer dikwyls, als ik later {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} op vakmenschen afgaf, dacht ik aan hèm. Gedurende den langen tyd dien de verlossing duurde (Er verliepen 24 uur tusschen de eerste weeën en de eindelyke geboorte) was ik ruimschoots in de gelegenheid optemerken dàt de man niet op de hoogte van z'n roem stond. Toen ik 2, 3 dagen vóór de verlossing hem vroeg of 't ook noodig kon zyn 't ledikant van den wand af te zetten (het was zeer oudmodisch verbonden met 'n hemel die in 't plafond bevestigd was) lachte hy me uit, en scheen medelyden te hebben met m'n leekerige onkunde. Gedurende de verlossing op 'n zeer kritiek oogenblik moest die hemel van 't plafond worden afgeschroefd! Twee kruiers en ik moesten naast of schrylings over de gillende patiënte op 't bed staan om 't zwaar gevaarte lostemaken. En de kerel riep maar al: toch haast te maken! Er was geen oogenblik te verliezen. Het ‘water was gebroken’. Ik had den vent wel willen verscheuren. Toen had de verlossing plaats met den forceps, en wel een tang van àndere soort dan sedert eenige tientallen jaren gebruikt wordt. Hier over nu mag ik niet oordeelen. De man beweerde dat zyn manier (de oude) beter was dan de moderne waarby men - meen ik - de orifice². verwydt, terwyl hy 't hoofd vatte en naar buiten bracht. Dat er evenwel zichtbaar aan 't kopje iets beschadigd was kan ik niet zeggen, maar drukking (tot op zekeren graad) op die weeke schedeltjes laat niet spoedig sporen na. Zeker is 't dat het kind - vele jaren daarna nog - 'n vreemd gevormd hoofd had. Wat de hem door m'n vrouw gegeven opvoeding aangaat - ik zwierf, helaas! - ze beviel my niet in alle opzichten. Gedeeltelyk wèl. Maar hoe dit zy, ook Nonni heeft zy opgevoed en Nonni is 'n braaf meisje geworden, nu 'n brave vrouw. (In Augs ontv. ik bericht dat zy bevallen is. De indruk dien deze tyding op my maakte was treurig. 't Is zoo bitter zich van z'n kind vervreemd te voelen. Ik heb niets tegen haar man, maar kan me niet vermannen om dien vreemdeling hartelyke brieven te schryven. Zoo iets moet men zich opdringen. Ik voel zoo dat zoo'n Italiaan - en misschien Nonni zelf ook - my voor 'n barbaar uit het Noorden houdt. Men zou om met dezulken wèl te blyven, moeten dweepen met Italiaansche poëzie, kunst &c, naar myn inzien voor ⅞ konventioneele en opgedrongen begrippen. Ik word misselyk als ik Petrarca & Dante ‘dichters’ {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} hoor noemen, en Rafael vind ik 'n gek. Men hoeft nu juist niet naar Italie te gaan om menschen te vinden die my dit kwalyk nemen! Tot iets aangenaams in den omgang, zelfs by gewone kennissen, is zekere overeenstemming in hoofdbegrippen noodig. Hoe kan er intieme hartelykheid heerschen tusschen vader en dochter waar deze op 'n zoo geheel ander standpunt staat? Dit is onmogelyk, en 't smart my te meer omdat ik zoo zielsveel van Nonni hield. Ze was zoo'n lief kind, vlug, oprecht, geestig en hartelyk!) - Het doet my innig genoegen dat ik U met zooveel hartelykheid hoor spreken over Prins Frederik⁴.. Zeer goed wist ik dat de algemeen opinie even gunstig luidde, maar ik was wel 'n beetje bang dat dit maar 't gewone ophemelen van 'n overledene was. Byna by alles wat ons van publiek onder de oogen komt, moet men op leugen verdacht zyn, of - op z'n mooist, op ongemotiveerd napraten. Hoe, durf ik vragen, kan 'n Dr ten Brink 'n levensgeschiedenis van Prins Frederik in 't licht geven? Hy kan toch van dien prins niet meer weten dan 't weinige dat publiek werd. Ik begryp niet hoe iemand tot zoo iets den moed heeft. Gy, die prins frederik, in meer dan één verhouding gekend hebt, moogt oordeelen, en zelfs zult ge dit niet doen over alles wat den prins betreft. In geen land is 't kennen der vorsten moeielyker dan in Holland, waar zoo weinig van 't intiem leven uitlekt. Eigenlyke mémoires, door bevoegde personen geschreven, hebben wy weinig, en we zyn dan ook beter thuis achter³. de coulisses te Versailles, te Petersburg en van veel andere hoven dan in de kroniek onzer vorsten. Ditzelfde geldt ten-aanzien van andere persoonlykheden. We vernemen dagelyks hoe Gambetta⁵. staat, zit, ligt, spreekt &c, maar 't behandelen van voorvallen binnen onze grenzen geschiedt mondjesmaat. ‘Mémoires.’ Ik houd er veel van, natuurlyk met onderscheid. Met byzondere belangstelling las ik in den laatsten tyd de Gedenkschriften van Made de Rémusat over Napoleon I. Dat is m.i. een belangryk werk, en ik beveel u de lezing daarvan sterk aan. Of boeide het my zoo, omdat ik van m'n kindsheid af zoo byzonder veel aan Napoleon dacht? 't Kling⁶. gek, maar 't is waar dat zeer veel in Made R's werk my voorkomt als my persooonlyk aangaande. {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit ging zoo ver dat ik verstoord op haar was toen ik bemerkte dat zy alles behalve met Nap. dweepte. Tot op 't midden van Deel I (er zyn er drie) meende ik in haar 'n onbevoegde valet de chambre te zien, die ploertig misbruik maakte van z'n ‘de visu’⁷. om 'n grandhomme te bekladden. Al blyf ik nu beweren dat er van die onbevoegdheid iets blyft bestaan, toch moet ik over 't geheel⁸. erkennen dat zy me voorkomt 'n achtenswaardig getuige te zyn. Gewis ontbreekt haar wydte van blik, maar men voelt zich genoopt vertrouwen te stellen in haar oordeel over 'tgeen zy wèl overziet. En ook moet men den kring dáárvan niet al te nauw vinden, niet zóó bekrompen nl. als in den regel van ‘kamerdienaars’ te verwachten is. Ik erken veel uit dat werk geleerd te hebben. Er waren steeds voor my twee beelden van Napoleon, neen drie. 1.De historische, de boekerige. 2.De korsikaansche dwingeland, volgens families van luî die hun zoons als garde d'honneur aan hem hadden moeten afstaan. Idem, in den mond der personen die zoo zuchtten onder 't kontinentaal stelsel. 3.De held myner fantaisie. Ik bedoel hiermee nu juist niet dat m'n fantasien hem zoo speciaal tot 'n held maakten⁹.. Ik bedoel 't beeld dat ik me van hem schiep. Dat de historisch-boekerige voorstelling niet deugde, stond na m'n 20e jaar by my vast. Met walging las ik Laurent¹⁰. (de l'Ardêche) Marco de St Hilaire¹¹. en zelfs de voorstelling van den overigens zoo door my geliefden Beranger¹². kon ik niet slikken. Ik meende hem beter te doorgronden dan zoogen. geschiedschryvers en gloire-dichters. Het schelden op den ‘korsikaanschen dwingeland’ het ‘ondier uit de hel gebraakt’ &c &c heb ik altyd afgekeurd. M'n eigen moeder deed daar sterk in, en reeds als knaap protesteerde ik... zwygend, want het was my niet geoorloofd 'n opinie te hebben. Volgt nu: myn Napoleon. De beschryving laat ik daar. 't Spreekt vanzelf dat het door Made De Remusat geschetste beeld van al die drie kathegorien afwykt, maar... verreweg 't minste van 't myne en de verschillen zouden waarschynlyk nog geringer zyn als zy wat meer had kunnen weten en meedeelen van Napoleon in den Conseil d'Etat¹³. en den veldheer Napoleon. Doch zelfs in 't {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} huiselyke, 't physiologische, 't kar akterkundige voel ik my getroffen door veel punten van overeenkomst. Ik ben overtuigd dat Made de Rémusat myn schetsje van 't voorgevallene in den Stadsschouwburg te Amsterdam¹⁵., voor zoover Napoleon's manier van Auftreten¹⁴. en de karakteristiek van z'n omgeving aangaat, niet désavoueeren zou. Zoo weet ik meer van hem te vertellen dat meer waar is dan de Historie, naar ik meen. Doe me 't genoegen die Memoires eens te lezen, en sla dan (byv. als ge halfweg zyt) eens dat scènetje in den Amst. Schouwburg op. My heeft de gelykenis gefrappeerd, ook vooral van de heterogeene omgeving. Als ik de eer had door 't Nederl. volk gelezen te worden - wat ik noem: gelezen! - zou ik zoo gaarne eens op myn wys de Krygskunde van Napoleon beschryven, die volgens my geheel en al 'n zaak van karakter, en volstrekt geen ‘wetenschap’ of ‘kunde’ was. Maar men blieft in Holland geen notitie van m'n schryven te nemen, en dit verlamt me. Het besef niet verstaan te worden, maakt stom. Ik voel me dan ook moedeloos. Meen niet dat dit zwakheid is. 't Is 'n natuurlyk en onvermydelyk gevolg van de wyze waarop sedert 20 jaar m'n pogingen verydeld werden. Het besef nutteloos werk te doen, ontneemt de eigenaardige kracht die tot het verrichten van dat werk noodig is. Op geen enkel gebied mocht ik de minste blyken vinden dat de Natie m'n pogen op prys stelt. In politiek, in moraal in wysbegeerte¹⁶. (ik haal ‘algemeene’ door, want 'n byzondere wysbegeerte erken ik niet!) en zelfs in 't minst van alles, in de door my zelf zoo verachtte¹⁷. letterkundery, word ik doodgezwegen. Allerlei onbeteekenend volkje dringt zich op den voorgrond en wordt door de Natie geagreëerd¹⁸.. Ik ben zeer verdrietig. En dàt nu te moeten schryven aan iemand die zeker minder dan iemand tot de soort van menschen behoort waarover ik klaag! Dàt is weer 'n verdriet op zichzelf. En te moeten vreezen dat m'n ontevredenheid aan iets zwartgalligs te wyten is! Om deze gissing te weerleggen zou ik 'n lyst moeten maken van de grieven die my de wapens uit de hand slaan... 'n vervelend werk. En 'n vervelende lektuur! Dat mag immers niet? Het zou onbeleefd en onhartelyk wezen. - {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook in het dagelyksche ondervond ik in den laatsten tyd tegenspoed. Ik sprak reeds van ‘une tuile sur ma tête!’ Dat my ook veel goeds weervaart, is de waarheid, en ik sla daarop zeer religieus acht. Over 't kleinste meevallertje kan ik my verheugen als 'n kind. Zelfs doe ik m'n best, het goede optemerken en te waardeeren. Op 't oogenblik byv. ben ik zoo bly met 'n uitstekenden kachel die me den winter zonder schroom... zou doen tegemoet zien, als ik thuis kon blyven, wat helaas, waarschynlyk 't geval niet wezen zal. Maar soit! Die kachel ('n zgn. amerikaansche. Kent ge dat systeem?) brandt den heelen winter door. In-verband met de daartoe uitsluitend-bruikbare kolen (anthraciet) behoeft men slechts alle morgens de (weinige!) asch te verwyderen, eenige keeren daags van boven den cylinder te vullen, en 't ding doet 6 maanden achtereen z'n plicht. Geen geseur met ‘aanmaken’, geen opening van den eigenlyken vuurhaard, geen rook of asch in de kamer door oppooken - 't is 'n heerlyk ding. Men behoeft slechts savends iets te sluiten en te openen, 'smorgens invers¹⁹., en de boel marcheert. Het weinigje kolen dat hy snachts verbrandt is gering in vergelyk met de brandstof dien men noodig heeft des morgens een geheel koude kamer te verwarmen. Ook kan men den heelen winter door elk oogenblik zich aan z'n schryftafel zetten zonder eerst 'n paar uur noodig te hebben tot ontdooien. Midden in den nacht, als 't noodig is, heeft men terstond 'n warme kamer. Nog iets: men hoeft nooit 'n bediende te roepen (of zelf te gaan) om aanmaakmiddelen te halen. Ja, ik ben bly met dien kachel. We hadden hem reeds verleden jaar, maar 't was me niet gelukt de goede kolen te krygen. Nu hebben wy ze. De anthraciet vormt geen koek. Ze valt, mits van bepaalde brokmaat, geregeld door, naarmate van de behoefte. Ik wensch al m'n vrienden zoo'n kachel toe. - Nu wou ik U graag eens (tot en met iets als bluf toe) vertellen van ons aardig huis. Maar daarop rust, zoowel in letterlyken als in figuurlyken zin, 'n servituut op. Dat nu overslaande moet ik U zeggen dat ik nooit zoo mooi gewoond heb. Ruimte in overvloed, zoowel binnen als buitenshuis. Als ik maar zeker was deze winter thuis te kunnen blyven, wou ik U voorstellen niet op den zomer te wachten om eens hier te komen. Ik beweer dat het reizen by mooi winterweer iets aangenaams heeft. En uw zyn hier zou ik {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} juist in den winter prettig vinden. Die gezellige avenden! Mocht U dit evenwel niet aanstaan, wees dan zoo goed Uw zoon en z'n vriend De Vaynes te zeggen, dat zy altyd welkom zullen zyn. Mocht ik naar Holland moeten, wat ik vrees, dan hooren zy 't wel. Die heeren hebben immers wel eens verlof of vakantie, niet waar? Myn vrouw is by voortduring 'n voorbeeld van liefde en zorg. En Woutertje geeft ons beiden veel geluk. Wy vinden hem 'n allerliefste jongen. Zyn we verblind? De ‘inspraak des bloeds’ spreekt hierin niet mee. Voor niets ter-wereld zouden wy hem willen missen. Of 't nu die pas gelezen Mémoires zyn die m'n geest zekere richting geven... neen, niet dáárvan komt het, want wat ik nu zeggen ga was dikwyls 'n oorzaak van préoccupatie. Het is dat na m'n dood zoo weinigen in-staat zullen zyn (gesteld dat ze't de moeite van't beproeven waard keurden) ware²⁰. berichten te geven omtrent myn levensloop, werkkring, karakter. ‘Doe dat dan zelf’ meent ge? Dit kan ik niet, of niet volledig althans, en op die volledigheid komt het juist aan. Om nu eens iets te noemen. Geheel in tegenstelling met het publiek doodzwygen word ik bedolven onder private betuigingen van sympathie. ‘Bedolven’ is - zie m'n overladen schryftafel - nagenoeg letterlyk waar. Ik ontvang brieven uit Noord Amerika, uit Zuid-Amerika, en uit veel landen van Europa. Daaronder zyn zotte, aandoenlyke, winderige, ernstige, o, van allerlei soort, ook verzoeken om hulp, steun, raad &c. Heel dikwyls antwoord ik niet. Vaak is't me gebeurd dat ik wel antwoordde en later inzag dat m'n welwillendheid à pure perte²¹. was weggesmeten. Niet altyd echter stond het al of niet antwoorden in m'n keus. Ik mocht lomp zyn of schynen jegens elken vreemde die me daar op eens aan den mouw van m'n jas kwam trekken om hem m'n opinie over onsterfelykheid, over de politiek van Bismarck, over de inkomstenbelasting en god weet wat niet al, te vertellen. Maar niet zoo makkelyk mocht ik my altyd afmaken van schryvery der genen die eenige aanspraak hadden op uiting van myn kant. Eenige aanspraak! Sommigen zyn terrible als 'n kind en zouden my 't merg uit de botten halen om... ja, waarom? Waarom is 'n kind lastig? (Wouter wil telkens weten of 'n millioen tygers wel zoo sterk {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn als zes olifanten. Zulke vragen varieert hy tot het oneindige.) Zeg nu niet te spoedig: ‘ik zou me van zulke vragers kort afmaken.’ Soms zyn er oorzaken die dit beletten. Onafhankelyk, zoo als ik zou behooren te zyn om me te kunnen roeren, ben ik niet! Ge kunt U geen begrip maken van den zonderlingen last die zoo'n ongewenscht biechtvaderschap my oplegt! En de gekke samenloop. Op dit oogenblik byv. zit ik in mn maag met twee korrespondentien (beide van personen die ik piëteitshalve niet naar den duivel jagen mag, al heb ik er waarachtig lust in!) beide my lastigvallende met eischen... kyk! En met philosophische spitsvondigheden! En beiden willen... dat ik hun ('t is 'n hem en 'n haar) aan... vergif help! Beiden beweren het leven niet langer te kunnen dragen, en 't recht te hebben ‘er uittescheiden.’ Dit erken ik van de eene persoon volmondig, onvoorwaardelyk. 't Is 'n dame die kanker heeft, zichzelf en anderen tot last is, en zonder 't minste uitzicht op herstel. Ook de ander... nu, dàt weet ik niet. Misschien was ook voor hem 't best dat hy stierf. Maar nu de gekke samenloop dat twee menschen (die niets met elkaar hebben uittestaan) op't zelfde oogenblik zich tot my wenden met zóó'n verzoek! Eerst sprak ik wat om den kant, maar beiden houden vol. En beiden vallen me lastig met eischen om opheldering van plicht, toekomst, eeuwigheid, weerzien, nadoodsche volmaking &c - (De een wil nu antwoord op de vraag: ‘of het tegennatuurlyke van den zelfmoord ook nadeelig zou kunnen werken op 't wezen of de wezens die later zouden worden samengesteld uit de atomen die... &c Heb ik gelyk of niet, dat wy in 'n gekkenhuis zyn?) By dat alles komt nog dat ik niet volkomen zeker ben van de oprechtheid myner beide biechtkinderen. In-weerwil hunner inderdaad bedroevende omstandigheden, lees ik affectatie van interessantigheid in beider schryven. Al had ik arsenic, cyankalium &c &c voor 't grypen, ge begrypt dat ik me wel wachten zou de gevraagde zonderlinge liefdedienst te bewyzen... (Ze schynen 't indelikate van hun verzoek niet intezien. Afgescheiden nu van andere bedenkingen moesten ze toch beseffen dat ik de zaak op m'n kop krygen zou) {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} ... maar eigenlyk is 't jammer dat ik me met zoo iets niet mag inlaten. Ik moest hun heel lakoniek zeggen: ‘ga je gang, ziedaar 't noodige!’ En dan eens zien of ze't deden? Zeker niet! Komedie spelen met 'n gram of wat broodsuiker mag ik ook niet omdat ze beiden werkelyk in zeer bedroefde omstandigheden zyn, en als ik ronduit spreken mocht, zou ik hun inderdaad zelfmoord aanraden. Maar dit mag ik niet zeggen, en nogeens, van hen is 't onkiesch my tot het uitspreken van dien raad te willen dwingen. Beide hebben hoogstwaarschynlyk my wel eens hooren zeggen: ‘als ik de dokter van die of die persoon was (namel. in omstandigheden als thans de hunne) zou ik er stilzwygend 'n eind aan maken.’ Ik heb dit by véél gelegenheden gezegd en kan nagaan dat ze 't weten. Waartoe alzoo nu myn uitdrukkelyken raad te vragen? Als ze't meenden, deden ze't en daarmee uit! Vreemd is de samenloop niet waar, dat twee personen tegelyk me zoo op nagenoeg gelyke wys lastig vallen? En andere toevalligheden. Sedert maanden kryg ik (van 'n onbekende) couranten uit New-York. Eerst dacht ik dat er iets, my betreffende, in stond, maar voor zoo ver ik ze in zag, bleek me daarvan niets. De adressen zyn, (vry winderig) aan den grooten Multatuli (soms in 't Engelsch) te Amsterdam. ('t Is wel goedig van 't postkantoor aldaar dat ze my die bundels opzenden, heele pakketten!) Eens kwam er 'n brief by. Ik heb er niet op geantwoord. Sympathie met soeplepels vol! Connu!²². En hy vroeg me (ik weet waarlyk 'smans naam niet meer) ‘wat hy voor me doen kon in Amerika. Hy was zoo byzonder bevriend met den (toen kandidaat-) president Garfield²³..’ Welnu, nagenoeg tegelykertyd kreeg ik brieven van Nahuys (den vertaler van Max Havelaar in 't Engelsch) in de Argentynsche republiek, my meldende dat hy zoo byzonder wel was met Don... (ik weet den naam niet meer) den nieuwen president van Argentina. Nahuys is 'n beste nobele kerel, maar z'n welzyn met dien Don is ter-nauwer nood (of niet eens) voldoende om hemzelf te Cordova of Rio Cuarto aan brood te helpen. - O, wat 'n zonderlinge dingen zou ik U meetedeelen hebben over de schryvery die ik onder de oogen kryg. Onlangs 'n paar brieven {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} van Buiksloot, van iemand die me toeschynt krankzinnig of dronken te zyn. Gister een uit Berbice, britisch Guyana. De man zendt my 'n krant, die ik nog niet heb ingezien. Volgens z'n brief weet ik niet wat hy van me wil. De post is my 'n ware cauchemar²⁴.! - Wie de uitgebreidheid myner relatien van die soort kende, zou me voor zeer populair houden, terwyl integendeel op publiek terrein niemand minder populair is dan ik. Dáár affekteert men my niet te kennen, en juist op dàt gebied had ik invloed willen uitoefenen. - Heel graag had ik U nog over allerlei dingen willen schryven, maar Mieske herinnert me aan 'n verplichte verjarings brief die straks nog met de post meemoet. We wonen 20 minuten²⁵. van het dorp en expedieeren eens per dag. Moogt of kunt en wilt ge my iets schryven over 't engagement van Uw dochter? Als ik 30 jaar jonger was zou ik me in 'n opgewonden epitheton over haar uitlaten. Maar dat staat niet in den mond van 'n oud man. Ik moet echter er aan denken dat het niet staat, anders liep ik gevaar in zulke dingen dikwyls te zondigen. Ik gis dat gy t zelfde gebrek hebt. Groet wie U lief zyn! Och, schryven is zoo'n gebrekkig voertuig voor gedachten. Men moet zooveel overslaan. Men kan oprecht wezen in 'n brief, maar nooit open. Hartelyk gegroet, beste van den Bosch, ook van Mimi die van U de aangenaamste herinneringen heeft. Wat zou ik U hier graag lange winteravenden hebben! Adieu uw vriend DouwesDekker Deze is by vallen en opstaan geschreven. Elke dag was er wat dat me afleidde. Gister brandde Wouter z'n hand aan 'n bout van 'n strykyzer eergister en vrydag heb ik gewurmd met het ophangen van 'n zwaar schildery dat my ten-geschenke werd gezonden door den heer Giovanni (?) Bremer, te Brussel. Hy had me van den zomer met z'n vrouw bezocht, en schilderde dat stuk naar aanleiding der mosella-idylle in de Mill. Studien. Twee dagen om 'n schildery op te hangen? Neen, maar 't bestellen van koord, haken, spykers, latten &c leidde my af. En ik had moeite vastigheid in den muur te krygen. {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} Eergister storm! Ik vreesde dat het huis omver waaien zou. Hebt gy er schade door geleden? Ook Uw huis staat geheel alleen. Maar wy liggen op 'n hoogte! Ik erken dat ik angst voelde, vooral voor Mimi & 't kind. Gut, als gyzelf niet kunt komen, zend dan de jongeluî. Ze zullen zeer welkom zyn. Maar liever zag ik dat ge meê kwaamt. Ge moogt meebrengen wie ge wilt. De Bewirthung²⁶. zal eenvoudig zyn, maar hartelyk. Ruimte is er! We hebben 'n logée (?) de aanstaande (???) van Mimi's broêr albert. Ze is française, maar in haar doen lykt ze precies op 'n hollandsch huismoedertje. Ik zette 'n vraagteeken na: ‘logée’ omdat ze uit eigen beweging den heelen dag poetst en werkt als 'n meid. - Heerejezis wat 'n brief! Knor nu eens weer als ge durft! 1. accoucheur: verloskundige (fr.) 2. orifice: opening (fr.) 4. Frederik: Frederik Willem Karel, prins der Nederlanden, zoon van Willem I, was op 8 september 1881 in Den Haag overleden. Kallenberg van den Bosch was rentmeester van de goederen van prins Frederik. 3. achter: oorspr. stond er in. 5. Gambetta: Léon Gambetta (1838-1882), frans staatsman. 6. klink: verschrijving. 7. de visu: uit aanschouwing (lat.) 8. geheel: oorspr. gevolgd door bezien. 9. maakten: oorspr. gevolgd door een komma en maar. 10. Laurent: Laurent de l'Ardèche Histoire de l'Empereur Napoléon Parijs 1839. 11. Saint-Hilaire: Emile-Marc (ook wel Marco) de Saint-Hilaire (1793-1887), frans (geschied) schrijver. 12. Beranger: Pierre-Jean de Béranger (1780-1857), frans liederenzanger en populair dichter. 13. Conseil d'Etat: Staatsraad (fr.) 15. Amsterdam: zie V.W. VII, blz. 248. 14. Auftreten: optreden (du.); in duitse schrijfletters. 16. wysbegeerte: oorspr. voorafgegaan door algemeene. 17. verachtte: verschrijving. 18. geagreëerd: van frans agréer: accepteren. 19. invers: andersom. 20. ware: oorspr. voorafgegaan door de. 21. à pure perte: als in een bodemloze put (fr.) 22. Connu: bekend (fr.) 23. Garfield: James Abraham Garfield (1831-1881), president der Verenigde Staten van Amerika van 4 maart 1880 tot 19 semptember 1881, toen hij met twee pistoolschoten werd vermoord. 24. cauchemar: nachtmerrie (fr.) 25. 20 minuten: oorspr. stond er ½ uur. 26. Bewirthung: onthaal (du.) [13 oktober 1881 Brief van Multatuli aan A.D. Baron van Verschuer] *13 oktober 1881 Brief van Multatuli aan A.D. Baron van Verschuer. (Brieven W.B.X, blz. 128-130). Nieder-Ingelheim, 13 Okt. '81. (....) Overigens zyn wy wel. Dat is physiek. Op m'n stemming kan ik niet roemen. Ik ben moe van teleurstelling. Op geen enkel gebied {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} schyn ik, ook by benadering slechts, myn doel te mogen bereiken. Als niet de noodzakelykheid my voortzweepte... ja, wat dàn? Als 't leven een schaakparty was, zou ik zeggen: ‘ik geef de party op!’ Het eentonig getob verveelt me. Deel me wat mede van uw stemming. Leest ge veel, en wat? Ik heb dezer dagen met aandacht Made. de Remusat's Mémoires gelezen. Arme Napoleon I! Het is m.i. een belangryk werk. Eerst was ik tegen de schryfster ingenomen. Ik hield haar uitkleeden van Napoleon voor 'n introduktie by de Bourbons. (Ze schreef namel. in 1819.) Dat ze eerst nu in druk verschynen pleit niet tegen dat vermoeden, daar zy 't manuscript kon doen circuleeren, en dan was 't effekt nog grooter daar ze 't in dat geval in haar keus had het slechts daar te geven waar ze 't noodig achtte, en polemiek met andersdenkenden of beter-geinformeerden afsneed. Zonder nu nog te verzekeren dat deze impressie geheel en al grondeloos is, moet ik toch erkennen dat zy den indruk maakt 'n respectable vrouw geweest te zyn. Men mag haar niet te snel uitmaken voor den valet de chambre d'un grand homme, althans niet in de ergste beteekenis van 't woord. Dat er soms in haar naar benedenhalen van Napoleon iets kleingeestigs ligt, kan evenwel waar zyn. 't Is byv. komiek haar te hooren klagen, dat hy... nooit 'n behoorlyke entree of sortie de salon maakte. Wel verbazend! Belangryk is 't werk. 't Komt me voor als een nekslag voor de Bonapartisten. Geen 10 Victor Hugo's of Rocheforts met hun ‘Chatiments’¹. of ‘Lanterne’². zetten den ‘Grandhomme’ zoo in 't hemd als deze mémoires. Toch wordt daarin iets anders nog veel meer dan Napoleon zelf van z'n nimbus beroofd. Het is de roem en eerzucht, het najagen van z.g.n. hoogheid. Ik kan je verzekeren dat een myner hoofdindrukken was: medelyden met Napoleon! Wat 'n getob had hy te dragen! Geheel nieuw was my die indruk niet. Reeds voor veel jaren (ook naar aanleiding van gesprekken met den ouden Generaal Cleerens³.) berekende ik dat het saldo zyner gewaarwordingen in zake geluk, nadeelig moet geweest zyn. Erkennende dat het boek van Made. de Remusat me veel te leeren geeft, mag ik toch verzekeren dat ik by intuitie (of liever door toepassing myner analogische methode) veel gegist heb van wat zy als feit vertelt. Ook myn schetsje van Napoleons wyze van {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} doen, en de toon die in z'n omgeving heerschte, het bonte, komedieachtig-opgesierde, 't popperig-gemeene, alles beheerscht door vrees voor den meester wiens eenige wet (ten-aanzien zyner omgeving, niet: in politiek) z'n humeur was.... zie, er blykt me uit die Mémoires dat m'n fantasie juist gegist had. Ik verbeeld me dat Made. de R. m'n teekening niet desavoueeren zou. Ik wou dat je 't boek las, en daarna, of als je zoowat op de helft bent, eens 't schilderytje bekeek dat in m'n zesden bundel voorkomt⁴.. My zelf heeft de gelykenis getroffen. Made. de Remusat's Mémoires loopen slechts tot 1808. Jammer. Toch begryp ik nu beter dan vroeger dat Napoleon, toen hem werd voorgeslagen van St Helena te vluchten en nog eens te beginnen, daarin geen lust had. 't Verwondert me nu al dat-i van Elba terugkeerde. Reeds vóór de russische campagne namelyk waren er indices dat z'n piedestal ondergraven was. Tot en met (misschien reeds vóór) Austerlitz had zyn stygen 't toppunt bereikt. Stilstand is onmogelyk. Ergo moest hy dalen. De franschen zelf hadden hun bekomst van zyn en hun gloire! Talleyrand⁵. verschynt in Made. de R's werk in een ander licht dan ik hem meende te moeten zien. Dien man zou ik, by gebrek aan kennis, geheel verkeerd geteekend hebben, althans als ik op Made. de R. mag vertrouwen, wat ik geloof. Zy komt my eerlyk voor. Ik ben benieuwd of 't waar is dat Talleyrand's Mémoires bestaan, en zoo ja, of ze nog by myn leven zullen uitkomen. Maar ik meen haast te moeten betwyfelen of hy zich de moeite heeft gegeven ze te schryven. Volgens de karakterteekening van Made. de R. was hy er te onverschillig en te gemakzuchtig toe. Er komen in haar werk magnifiek geteekende portretten. De maarschalken komen er kaal af. Hortense⁶. was (volgens haar) 'n engel. Josephine⁷. een... goedaardig en beminnelyk maar wuft liplapje. Louis Napoleon niet veel beter dan 'n smeerlap. De heele familie van zyn kant schynt niet veel byzonders geweest te zyn. 1. Chatiments: ‘Les châtiments’ (De bestraffingen), reeks epische gedichten van Victor Hugo, door de dichter in 1851 in ballingschap geschreven; overigens niet tegen Napoleon I maar tegen Napoleon III (‘le petit’ - de kleine) gericht. 2. Lanterne: ‘La Lanterne’ (De lantaren), een satirisch weekblad opgericht in 1868 door Victor Henri, graaf van Rochefort-Luçay, een frans journalist die zich voor de Commune en tegen Napoleon III uitsprak. 3. Cleerens: Johannes Baptista Cleerens (1785-1830), militair en bestuursambtenaar in Ned-Indië, overigens nooit tot de rang van generaal opgeklommen. 4. Zie bij 12 oktober 1881, noot 15. 5. Talleyrand: Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838), frans diplomaat, befaamd om zijn amorele opportunisme. 6. Hortense: dochter van Josephine de Beauharnais, zie hieronder, uit haar eerste huwelijk, later koningin van Nederland. 7. Josephine: Joséphine Tascher de la Pagerie, weduwe van generaal Beauharnais, eerste vrouw van Napoleon. [14 oktober 1881 Advertentie in het Nieuwsblad voor den boekhandel] 14 oktober 1881 Advertentie inzake de Max Havelaar in het Nieuwsblad voor den boekhandel, no. 84. (U.B. Amsterdam). {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} De 5e druk, 2e door den auteur herziene uitgave van multatuli, Max Havelaar zal binnen enkele dagen ter verzending gereed zijn. Deze nieuwe goedkoope uitgave onderscheidt zich van den vorige door de wijzigingen en aanvullingen die vele der aanteekeningen hebben ondergaan. De prijs is ingenaaid f 1.52, verkoop f 1.90, gebonden f 1.95, verkoop f 2.40. Bij vooruitbestelling met tien procent extra korting van den netto prijs en de premiën 5/4½, 9/8, 17/15, 35/30, 58/48, 75/62, 96/78. Betaalbaar 1o Februari 1882. Tot uiterlijk 20 dezer kunnen nog bestellingen op vooruitbestellingsvoorwaarden aangenomen worden. Na dien datum zijn die voorwaarden onherroepelijk vervallen. Rotterdam, 11 October 1881. De Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’. [15 oktober 1881 Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg] 15 oktober 1881 Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1-2 en 3(⅚) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 15 Okt 1881 beste Korteweg! Vier, vyf dagen geleden schreef ik aan Iterson en vroeg hem of Uw inaugureele oratie¹. in druk was? Doch zie, nog voor hy dien brief kon ontvangen hebben, kreeg ik Uw ‘Wiskunde als hulpwetenschap’. Vriendelyk dank! Ik ging terstond aan 't lezen, en begon eergister een brief die liggen bleef en dien ik nu verscheurd heb. Ik zag, zoo even hem willende vervolgen, nog juist by-tyds in dat ge by 't aanvaarden Uwer nieuwe betrekking zeker wel wat anders te doen hebt dan myn gevit op ‘aether’ en m'n klacht over Newton's berusting in 't niet verklaren der zwaartekracht aantehooren. Ook ikzelf mag my eigenlyk niet verdiepen in al de onderwerpen die gy aanroert. De werkelykheid schryft andere bemoeienis voor. Wat zal U Uw verhuizing ver- {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} veeld hebben! En 't kennis maken! En 't weg-vinden in 'n vreemde stad! Kyk, zulke nieuwigheden². zyn my lastig, en ik wou ze zoo graag op 't lystje zetten der dingen welker beoefening geen toepassing ‘vereischt of toelaat’ zooals Newton over de funkties zyner ‘onlichamelyke middenstof’ schynt geoordeeld te hebben. Hoe drommel kan daar in 't Engelsch gestaan hebben? Insubstantial substancy? Immaterial matery? Bodyless bodies? Een vraag moet me toch van 't hart. Mag er uit het feit dat luchtledigheid de werking der elektriciteit niet belet, worden besloten tot het bestaan van dien ‘aether’? Bewyst het voortgaan der werking van den elektr.n stroom niet veeleer dat luchtledigheid (in strikten zin) niet kan worden te-weeggebracht, en dat de elektriciteit met 'n minimum tevreden is? Er zyn wel twintig dingen in Uw stuk waarover ik U opheldering zou willen vragen, maar 't zou onbescheiden zyn. - Het spyt me zeer dat ge dezen zomer met Uw lieve vrouw niet hier kondet komen. Maar wy houden het tegoed, niet waar? Misschien ware het goed voor U en haar, deze zeer gezonde lucht eens te komen inademen. Iterson zal U wel verteld hebben dat ons huis ruim is. Gy zult hartelyk welkom zyn! By al 't genoegen dat Uw eervolle plaatsing U moet verschaft hebben, zal toch zeker het scheiden van onze nobelen Iterson U leed hebben gedaan. Toch zal hy evenals ik, wel 'n beetje grootsch wezen op de zyn vriend te-beurt gevallen onderscheiding. Ik ben zeer benieuwd wat ge over eenigen tyd over Uw nieuwe betrekking zeggen zult. Zeker hebt ge tyd om te werken. Wat ons aangaat, wy zyn wel. Ons pleegkind geeft ons veel geluk. 't Is onmogelyk 'n eigen kind meer lief te hebben. Ieder zegt dan ook dat hy 'n lieve jongen is. Ik hoop dat je hem over 'n jaar of 12 op je kollegie krygt. Kom dan al vast in '82 kennis met hem maken. Onze beste groeten aan U en Uw vrouw! t.a.v. Dek 1. Korteweg was in juli 1881 benoemd tot hoogleraar in de wiskunde te Amsterdam. 2. nieuwigheden: oorspr. stond er dingen. [16 oktober 1881 Brief van Multatuli en Mimi aan E. Douwes Dekker en T.C. Douwes Dekker Heijning] 16 oktober 1881 Brief van Multatuli en Mimi aan E. Douwes Dekker en T.C. Douwes Dekker-Heijning. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(⅚) beschreven. (Fotokopie M.M.) {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 16 Oktober 1881 beste Neef en lieve Doortje! Ik kan U zeggen dat we heel bly waren met Uw beider brief. Ik had er veel voor gegeven dat ge langer hadt kunnen blyven. Maak toch lang vooruit regeling dat jelui aanst.n zomer wat meer tyd hebt! Ik vind het zoo heerlyk met iemand te spreken die... de beteekenis der woorden kent. Het klinkt gek, maar 't is zoo: zeer veel menschen weten niet wat ze zeggen. Nu op Uw aller overkomst tegen den zomer zal ik wel terugkomen. Maar al is nu 't reizen in den winter met kleine familie onraadzaam, 't kon toch wel gebeuren dat jy Engel, eens lust hadt uittebreken. We zullen zorgen dat je dan 'n goeden kachel hebt. Het by eenzyn in den winter heeft z'n eigenaardig genoegen. Reeds nu vond ik de avenden zoo prettig. Wat myn gaan naar Holland betreft, nog altyd hoop ik dat het niet noodig wezen zal, maar ik vrees dat het zal moeten. Uw brief begint met de verzekering ‘dat ge bly zyt ons ontmoet te hebben.’ Nu beste vrienden, ik kan van ganscher harte 'tzelfde zeggen. De kennismaking, om 't nu eens zoo te noemen is my zeer veel waard, en ik heb er recht pret in U beidjes ongedwongen fideel te behandelen. Dat doet ge ons ook niet waar? Wilt ge nooit boos zyn of aan onhartelykheid toeschryven als ik eens achterlyk ben in 't korrespondeeren? Dat gebeurt me soms. Er zyn soms dagen, weken (ja maanden!) dat ik niet aan 't zitten komen kan, en dat m'n schryftafel met z'n opgestapelde achterstand me schrik inboezemt. Ik durf geen draaibank koopen, omdat ik dan vrees {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} nooit weer 'n pen in de hand te nemen. Toen uw brief kwam, ontvingen wy tegelyker tyd uit Brussel een groot schildery, (‘bords de la Moselle, geschilderd naar aanleiding van 't stukjen in de Mill. Studien.) ... het ophangen daarvan schynt myn Ed. aangevat te hebben om jelui niet terstond te antwoorden zooals toch na 't lezen van je prettig schryven m'n voornemen was. Dat stuk (de schildery, hm!) was zeer zwaar. De schilder en schenker had er 'n lyst om laten maken van watbenjeme, en 't is zoo moeielyk in muren vastigheid te krygen. Zoodat ik maar zeggen wil dat ik me daarmee lang bezig hield. Maar nu hangt het ook stevig. 't Pronkt in Mimi's kamertje. ‘Pronken’ is 't ware woord. Ik houd niet van schryven. Wel van opzamelen der gedachten die tot schryven stof leveren. Als ik nu alles op schrift had wat me by 't getoover om dat ding te bevestigen door 't hoofd ging zou ik vrede met m'n uitgever kunnen maken die nu klaagt dat ik niets lever. Ik blyf er by dat het leveren van gedachten aan publiek iets stuitends heeft. 't Is my altyd 'n soort van prostitutie! - Dat ik u aan¹. uw vader herinnerde²., kan ik best begrypen. Toch zou die gelykenis U minder in 't oog vallen als ge my langer zaagt. Eerst vangt men den algemeenen indruk op en later let men meer op de verschillen. Een herder kan niet begrypen dat 'n vreemde zyn schapen niet uit elkaar kent. Voor hèm zyn ze zeer onderscheiden van voorkomen. Ik heb eens 'n dertigtal kleine vischjes gehad, de meesten voor ieder ander geheel van 't zelfde soort, maar ik kende ze, en had zelfs onderscheid opgemerkt in.... karakter. (Byna had ik gezegd: ‘humeur’) - Wilt ge my eens schryven of Siet³. U voorkwam zich gelukkig te gevoelen? En hoe is haar man? - Ja, 't weer is ellendig! Ik had na den vervelenden zomer zoo gehoopt op 'n mooie Oktober. Ook dat is mis. Eergister avend stormde het. Ik vreesde dat het huis omvèr zou gaan, en we beredeneerden waar Woutertje slapen moest om wat kans te hebben dat-i by de gevreesde verwoesting bewaard bleef. 't Best ware zeker geweest hem in den kelder te stoppen, maar dan had hy iets gemerkt van onzen angst, en daaruit slaat hy dan munt om later lastig hedens te verkoopen. Doortje zei me dat ook uw kinderen (of een daarvan) snachts zoo zenuwachtig kunnen zyn. 't Is my 'n {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} raadsel waar dat vandaan komt. Ik kan verzekeren dat Wouter zooveel maar eenigszins mogelyk is gevrywaard wordt voor verdriet & akeligheid. Van spoken &c weet hy niets. Tevreden en kalm gaat hy slapen, na sedert 3, 4 uur niets te hebben gegeten, en toch wordt hy dikwyls angstig schreiend wakker. Van z.g.n. stoutigheid is geen kwestie. 't Kind kan toch z'n droomen niet bedwingen. Vanwaar die droomen? En waarom altyd zoo angstig? Wie niet beter wist zou meenen dat hy overdag mishandeld werd! t Is waar, z'n prettige droomen komen we niet te weten. Niet de meesten althans, maar waarom berst hy niet even dikwyls in lachen als in schreien uit? En dat moest méér keeren t geval zyn want z'n meeste indrukken van den dag zyn vroolyk. Slechts zelden is hy uit z'n humeur. - Ik woud dat je zoo'n goeden kachel had als ik. (ik meen dien op m'n kamer.) Eerst sedert 'n paar dagen nl hebben wy de daarvoor onmisbaar-noodige soort van kolen. Hy brandt zwak of sterk naar m'n wil, en gaat niet uit. Heden ochtend was de temper.r 14o (63½o Fahr) en na 't openen van 'n klepje steeg de warmte weldra tot 16o. Door nog wat te openen en te sluiten kan ik de temperr (ook in Mimi's kamer) hooger laten stygen. En zonder poken! Slechts nu en dan (misschien eens in de??⁴. dagen. Dat hangt er van af, of 't koud is in welk geval er wat asch van den rooster moet verwyderd worden) nu slechts zelden behoeft men - en zonder den eig.n vuurhaard te openen - 'n paar maal den rooster te verschuiven. Wat hy 's nachts verbrandt, is luttel, en zeker minder dan er noodig is tot het op-nieuw aanmaken en op nieuw verwarmen van 'n koud geworden kamer Ook de last van dat aanmaken zelf wordt vermeden. En voor 't geval dat men 'snachts iets te doen heeft (by ongesteldheid van kinderen, byv.) heeft men altyd 'n warm lokaal. Zindelyk is 't ook. Het gewone poken jaagt asch en stof in de kamer. Het aanmaken van 'n gewonen kachel geeft dikwyls rook. Om die te verwyderen moet men dan vensters en deuren openzetten, en er gaat in 'n oogenblik meer warmte verloren dan deze kachel snachts aan kolen verbrandt. Maar... voor ge er een koopt, verzeker U eerst dat de goede kolen verkrygbaar zyn, en geloof niet te gauw als ze u dat verzekeren. In Geisenheim heeft men ons daarmee gefopt. De kolen moeten zyn: Anthraciet, uit de Zeche (myn) Rohrscheidt. (ik weet niet zeker of dat de juiste naam der myn is, ik meen 't wel.) {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} appelen grootte: alsof, met 'n enkel stuk er onder als 'n vuist. noten De verkooper moet U verzekeren dat het de kolen zyn die by den verkoop van Amerikaansche kachels als uitsluitend bruikbaar brandmateriaal worden voorgeschreven. - Mocht ge evenwel niet zeker zyn dan zal ik U 't adres opgeven van waar Uw kolen leverancier ze moet bestellen. Hy zal dan wèl doen er 'n grooten voorraad van te laten komen. Maar zeker zullen de leveranciers der Amerik.n kachels wel zorgen dat ze in Holland te krygen zyn, daar anders niemand hun kachels gebruiken kan. Maar men vergist zich dikwyls als men by zoo iets rekent op gezond verstand. - En gist'ravend uw briefkaart! Wouter was... daar wou ik zeggen: ‘verrukt’ maar dit ware onjuist gezegd. Heel bly, o zeker maar 't had iets van de tevredenheid van Cath. de Médicis⁵. toen men haar 't hoofd van Coligny bracht. Ze toonde zich: ‘comme accoutumée à de pareils présents’⁶. We lachten weer, even als toen Wouter z'n kommissie⁷. opdroeg, over de gelatenheid waarmee hy zich liet bederven. ‘Van Mnheer DouwesDekker? Ja, heel lief!’ En hy bekeek de postkaart alsof de verwachtte équipage daarin zat. - En, ma, nu zullen wy hun ook iets zenden. Ik heb nu al zoo veel van dien m'nheer en mevrouw.’ - Heel goed. En wat? Eenig peinzen. En toen: - Hoor eens, als we te Mainz komen zal ik iets heel moois voor hun koopen. Als we hem lieten begaan, was-i instaat je 'n paar poppetjes te zenden. Ik⁸. doe hier op deks voorstel, maar daarom niet minder van harte gaarne een groetje by aan u beidjes. Ja ik ben ook bly dat ge hier gekomen zyt, en betreur maar dat het slechte weer enz enz enfin, dat ge zoo weinig gezien hebt. Nu, aanst. zomer beter willen wy hopen! Je haast je zeker met verhuizen lieve doortje, om by de kachels te komen? Wy stooken nr hartelust. en dan is 't heerlyk weer! * {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben bly dat ge de kinderen wel vondt. Wou heeft er zich ook wel naar geinformeerd. Wel, wel, wat helpt ge ons mee onzen kleinen jog te bederven. Och, hy is zoo ons zoet hart! En nu krygt hy daar weer wezenlyk een wagen en paard, die onbescheiden sinjeur! Maar hy laat me geen oogenblik rust. ik kan alleen 's avonds schryven en dek wil dezen graag nu verzenden. Veel groeten van Marie en een hartelyke handdruk van Uw liefhebbende Mimi DD 1. U aan: oorspr. stond er: op. 2. herinnerde: oorspr. stond er gelyk. 3. Siet: Sietske Wienecke-Abrahams (1842-1912), de dochter van Multatuli's zuster Catherina, gehuwd met Dr. G.J. Wienecke (1821-1884), destijds huisarts te Oosterbeek. 4. ??: oorspr. stond er twee, gevolgd door dagen (en, min(....). 5. Cath. de Médicis: Catherina de Médicis (1519-1589), frans koningin, vrouw van Hendrik II, regentes voor Karel IX; Gaspard de Coligny was het eerste slachtoffer van de z.g. Bartholomeusnacht (24 augustus 1572) waarin talrijke Hugenoten werden omgebracht. 6. comme accoutumé enz.: als gewoon aan dergelijke geschenken (fr.) 7. kommissie: bestelling. 8. Vanaf hier in Mimi's handschrift. [18 oktober 1881 Brief van D.J. Korteweg aan Multatuli] *18 oktober 1881 Brief van D.J. Korteweg aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Het betreft een kladversie van een niet-bewaard gebleven brief. Het slot ontbreekt. Amsterdam 18 Oct. 1881 Zeer waarde Dekker! Aangenaam werd ik door uw brief verrast, hoewel ik nog liever het verscheurd exemplaar zoude ontvangen hebben; want al geeft de nieuwe werkkring en omgeving eenige drukte en vooral veel afleiding, zoude er toch waarlijk nog wel tijd te vinden geweest zijn, u, zooveel in mijne macht staat, opheldering te geven. Wat nu de punten, die u aangestipt hebt, betreft, de innerlijke tegenspraak gelegen in de uitdrukking ‘onlichamelijke middenstof’ is de schuld van de Hollandsche vertaling. In 't Latijn der Principia zal er wel ‘medium’ gestaan hebben. Dit woord drukt, dunkt mij, alleen het ‘in 't midden zijn’ het zich bevinden tusschen de beide elkaar aantrekkende lichamen uit. Onvertaald doet het een Hollandsch publiek aan tafeldans, en dergelijke dingen denken. ‘Middenstof’ is de gebruikelijke vertaling; ik erken echter, hier onjuist daar Newton immers de stoffelijkheid onbeslist wil laten. De reden waarom hij dit doet, is duidelijk. Bevindt er zich in de wereldruimte, iets dat stof is, dat wil dus zeggen iets dat de eigenschap der traagheid bezit, dan moeten de hemellichamen weerstand ondervinden bij hunne voortbeweging door die middenstof. Ten gevolge daarvan zouden de planeten allengs dichter tot de zon moeten naderen en er ten slotte invallen. In Newton's tijd was van een dergelijke invloed nimmer iets bespeurd. Later {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft men die bij de komeet van Encke meenen op te merken. Dit maakte toenmaals veel gerucht; maar er bleef twijfel mogelijk en ik meen dat thans de astronomen algemeen van oordeel zijn, dat men voorbarig is geweest. Newton heeft nu op deze kwestie niet vooruit willen lopen, en als hij spreekt van een onlichamelijk of onstoffelijk medium bedoelt hij, dat het ‘iets’ dat tusschen zon en aarde de zwaartekracht overbrengt niet noodzakelijk ‘traag’ behoeft te zijn en tegenstand aan de voortbeweging der hemellichamen behoeft te bieden. (...) [18 oktober 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 18 oktober 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. Met envelop, geadresseerd aan WEDGHeer D.R. Mansholt, Meeden (prov. Groningen) Holland. (M.M.) Nieder Ingelheim - 18 Oktober '81 beste Mansholt! Sedert eenige weken reeds had ik U willen schryven, en telkens kwam er wat tusschen. De beslommeringen en hindernissen houden niet op, groote en kleine! Voor ik verder ga, moet ik eerlykheidshalve U meedeelen dat m'n vrouw me toch in haar schaakparty getrokken heeft. Haar bord staat vlak by myn kamer. Als ze dan haar zet bestudeert, vloeit er zoo ligt uit voort dat ze my roept. Ook kyk¹. er wel na, zonder geroepen te worden, en langzamerhand spreek ik over de zaak mee. Met haar begin (Zwei Springerspiel im Nachzuge²., zoo heet die verdediging van zwart: ik houd er niet van, maar zy vindt het aardig) nu, dáármee heb ik me niet bemoeid. Maar wel heb ik meegepraat over 't vervolg. Dit moet ge weten, daar het tegen de van my zelf uitgegane afspraak is. - Ge vroegt onlangs naar 't verloop van die onaangenaamheid met het Nieuws. Die verdrietige zaak ligt alweer ver achter my, en 't is me inderdaad iets lastigs haar weer optehalen. Maar daar gy 't vraagt, mag ik niet weigeren. {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} De heer De Beer, redakteur van 'n weekblaadje De Portefeuille heeft op zich genomen artikels te bewerken over hollandsche lettermannen ten-behoeve van n duitsch Lexikon dat by Spamer te Berlyn 't licht zal zien. Hy (De Beer) zond circulaires (ik denk aan Jan en alleman.) Daarin vroeg hy ‘levensbyzonderheden’ portret &c. Zulke aanvragen kreeg ik dikwyls en ik weigerde gewoonlyk, of antwoordde soms niet eens. Het ophemelen van letterkundery is my 'n walg. Toen De Beer's circulaire my gewerd, had ik drukte, en by herhaling van z'n verzoek (dat heel vrindelyk was ingekleed) beging ik de fout antwoord te beloven. Ik weet niet meer wat, maar er bestond iets dat me weerhield den man al te ruw voor 't hoofd te stooten. Toen ik later alzoo iets antwoorden moest, kon ik dit niet anders doen dan door met de heele letterkundery 'n loopje te nemen. M'n antwoord was 'n sarkasme, vooral gericht tegen 't malle ophemelen van ieder die 'n vertellinkje of versjes heeft geschreven (alsof dat wat beteekende!) en alzoo ook tegen hen die zèlf daartoe de bouwstoffen leverden. (Dat stuk Portef. gaat hierby.) (Verbeelje, er is me later gebleken dat de letterman De Beer niet eens bemerkt heeft dat ik spotte! By zyn verzoek 't optenemen in z'n Portef. noemde hy m'n brief 'n ‘Uiteenzetting van denkbeelden over zelfbiografien’ alsof 't 'n verhandeling was! En die man doet gewerbsmässig³. in letterkunde!) Op dat stuk volgde in 't (my zeer vyandig gezinde) ‘Nieuws’ 'n woedende aanval (Ik zoek dat nummer maar kan 't niet vinden, wat me zeer spyt.) Ik word daarin beschuldigd van lafheid en gemeenheid, omdat ik zeggen ze, Cremer beschuldig van ydelheid en verzekerd had dat hy zelf de bouwstoffen had geleverd voor 'n ophemelende levensbeschryving in De Keyzers ‘Bloemlezing.’ Dit, zeggen zy, kon ik niet bewyzen, en zoo'n beschuldiging was (letterlyk:) ‘òf laf, òf gemeen òf onbezonnen.’ - Nu deed my de aanval van 't Nieuws genoegen. Om dit uitteleggen heb ik meer omslag noodig dan me nu schikt. Sedert jaren had ik over dat blad te klagen, maar de aanvallen waren of Jezuïtisch ingekleed òf bestonden zeer⁴. sprekend doodzwygen waar ik had moeten genoemd worden. Nooit kwam 't my gepast voor {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} daartegen openlyk op te komen. Wel klaagde ik dikwyls aan Funke, die direkteur en hoofdeigenaar van 't blad is, maar kontraktmässig niets (of byna niets) over de redaktie te zeggen heeft. Hy is inderdaad altyd hartelyk en hoogstwelwillend voor my (o, 'n beste beste kerel!) maar z'n verhouding tusschen z'n redaktie en my was wat pynlyk, ook voor my, daar ik hem niet vergen wilde om mynentwil ‘zyn Blad’, zyn bezitting, zyn broodwinning in de war te schoppen. Ik weet dat hy er altyd verdriet van had als De Veer, of (om De Veer te behagen) een der mindere redakteuren my min of meer uitdrukkelyk beleedigde. Indien ik eens in 't publiek tegen die aanhoudende vyandelykheid opkwam, had het polemiseerenderwys moeten zyn, en ik had Funke's Blad als zoodanig moeten aantasten en uitkleeden... wat me niet moeielyk vallen zou! Dit mocht ik niet, uit piëteit jegens Funke die me nooit anders dan goed heeft gedaan. En zie daar begaat De Veer (of een van z'n kliek) de flater my zeer plomp, zonder eenige reserve, persoonlyk aan te vallen! Daarom was dat stuk me welkom. Ik meende nu te weten wat ik te doen had, en schreef oogenblikkelyk aan Funke: ‘trek U dien aanval in 't Nieuws niet aan!’ Dat wilde zeggen: ditmaal zal ikzelf de zaak afdoen, maar ik schreef hem niet hoe, ten-einde hem niet in 'n onaangename zaak te mengen. M'n plan was om De Veer (of wie zyner redakteuren maar lust had) uittedagen. De uitdrukking laf en (‘of’ schenk ik ze!) ‘gemeen’ wettigde tot m'n innig genoegen dien maatregel. Vooral ook omdat ik dáárdoor m'n jarenlang verdragen van bedekte aanvallen als 't ware rechtvaardigde. En dit niet jegens t Nieuws alleen! Er gaat geen halve week, geen dag, mag ik wel zeggen, voorby zonder dat ik gekrenkt word. (M'n beschouwingen over 't duel als principe-zaak sla ik nu over. Ik ben er voor. Ook wil ik nu niet afdwalen op 't gebied der veronderstellingen dat 'n De Veer of z'n redakteurtjes geen uitdaging zouden aannemen. De al te nauwkeurige beschryving der zaak zou me te ver leiden. Genoeg: ik was bly over den ruwen aanval.) Ik zocht terstond twee sekondanten. Eén vond ik terstond. Maar den tweeden heb ik niet kunnen krygen. Zeer weinigen zyn voor zoo'n funktie geschikt. Aan veel myner vrienden moest ik 't niet vragen, omdat zy door standpunt-omstandigheden, huiselyke of {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} beroepsbetrekking, (ook door z.g.n. ‘principes’) verhinderd zouden zyn myn verzoek intewilligen. En twee getuigen moest ik hebben, want hoogstwaarschynlyk zouden de dappere Nieuwsschryvers weigeren, en dan kwam de zaak neer op 'n behoorlyk gestyleerd procesverbaal waarin werd gekonstateerd wie hier ‘laf en gemeen’ gehandeld had. De beschryving van myn gewurm om dien tweeden sekondant maakt me misselyk. Vergun me dat ik dit oversla. Ik word wee als ik de weken herdenk die ik dáármee bezig was. Ik kon Valette (die oogenblikkelyk had aangenomen) niet alleen voor de zaak laten optornen. Ook wilde ik er twee hebben, van onderscheiden standpunt leeftyd en bekendheid, om 't procesverbaal steviger te maken. Nog niet wetende, niet kunnende gissen dat ik dáármee zoo'n moeite hebben zou, schreef ik 't korte stukje dat ge vindt in Portef. 9 Juli. Ge ziet dat ik daarin de polemische behandeling (als beneden my) aan Valette opdraag, die zich in 't nummer van 23 Juli zeer goed van die taak gekweten heeft. Het incident dat de aanvaller, een of twee dagen na z'n aanval, de beschuldiging introk, liet ik zonder effekt. (Zie 't losse stukje van 't Nieuws, dat ook hier by gaat.) Dat draaierige z.g.n. intrekken beteekende niets, en ik hoefde er geen notitie van te nemen. 't Speet me maar voor Funke, want ik begreep zeer goed dat hy die intrekking gevorderd had. Hy schreef me dan ook dat-i hoopte dat ik daarmee voldaan zou zyn. O neen! Maar ik antwoordde hem niet, ten-einde hem buiten de zaak te laten. Nog altyd zit ik uittezien naar 'n tweeden getuige. Althans ik beschouw de zaak niet als geëindigd. Voor ‘laf & gemeen’ laat ik me niet uitschelden. Maar... sedert die zeer vervelende geschiedenis zyn er alweer zooveel andere dingen my komen storen en in spanning brengen ('t laatste nu maar 't eenige niet dat de verbouwing van ons huis ± 3000 mark meer kost dan waarop ik gerekend had. Ik heb ze niet! Misschien zou ik kunnen procedeeren, maar dàt is nog erger.) Enfin, nog altyd zit ik met die zaak in m'n maag. En ze is erger dan ik me verbeeldde. Ik zeide u dat de aanval my genoegen deed. Schooner oorzaak om eens flink uit den hoek te komen, en eens 'n {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} voorbeeld te stellen ter waarschuwing, kon ik niet verlangen. Zoo meende ik! Ik vond het 'n onhandigheid van De Veer, daar toch zeker 't gansche publiek, de heele ‘pers’ hem veroordeelen zou! 't Mocht wat! Geen enkel blad of Tydschrift, zoo verlegen om pikante stof anders, heeft 'n woord aan de zaak besteed. Er is gebleken dat men my straffeloos kan uitschelden. Ook Valette's zoo bondig en afdoend antwoord is door geen enkel blad overgenomen! Er blykt dat De Veer niet onhandig is geweest en z'n publiek beter heeft gekend dan ik. Ook Funke zou zich hierin vergist hebben. Hy zelf schreef te vreezen dat men z'n blad om zulke artikels ‘aan de schandpaal’ zou slaan. Mit nichten!⁵. - Oef! Als ge wist wat my dat ophalen dier verdrietige zaak gekost heeft! Wees zoo goed my de bygaande stukken terug te zenden. Misschien heb ik ze noodig, als ik de zaak weer kan opvatten. Op 't oogenblik zit ik tot over 't hoofd in ander verdriet. Hoe ik die zaak met het huis schipperen zal, weet ik niet. Het moet nu 'n 26000 mark waard zyn, en daarop rust nog 'n hypotheek aan den verkooper van 6500. Oppervlakkig schynt het dus dat daarby wel 6000 mark by te krygen moet zyn (waarop ik dan ook gerekend had) en ik gaf 'n notaris de daartoe noodige order. Maar de man laat niets van zich hooren. Ik had gedacht maar 3000 noodig te hebben (en daartoe had ik grond) en daar 't nu 6000 is, zal ik (óók daarom) helaas wel moeten besluiten om m'n uitputtende en walgelyke voordrachtreis in Holland weer te maken. Zoo'n reis maakt my den heelen zomer onmachtig. De daartoe noodige overspanning wordt gevolgd door afspanning. Heel natuurlyk! Vooral is me nu 't gaan naar Holland pynlyk omdat me weer door de lauwheid waarmee die aanval van 't Nieuws opgenomen werd, gebleken is wat ik aan m'n publiek heb! Maar nood kent geen wet. Als 't moet zal ik gaan, wetende hoe veel 't me ook in den zomer van 1882 weer kosten zal. Na zoo'n tourneé zak ik in elkaar. En al ga ik, dan nog is de opbrengst niet voldoende om me radikaal rust te verschaffen, want het blufferige Holland betaalt slecht! Zeker zeide ik u reeds dat Dickens voor 't voorlezen van 'n paar Hoofdstukken uit 'n lang gepubliceerd romannetje 100 à 120 maal beter werd gehonoreerd dan ik voor 'n voordracht, 'n geimproviseerde voordracht. 't Is 'n land! - Ik ben benieuwd of ge, na ondervinding van wat U op uw nieuwe {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} gronden wacht (wanneer verhuist ge?) er nog toe komt naar Amerika te gaan. Gelukkige die 'n vak verstaat dat overal kan worden uitgeoefend waar bodem en vertier⁶. is! - Ja, 't blyft me nog altyd spyten dat Wiepke niet hier geweest is. Maar ik begryp dat ze niet kon, want in den weg lagen we niet. Schryf me of haar been genezen is. - M'n hartelyke groet aan háár, uw beste lieve vrouw en Hendrika. En zeg me eens of uw jongens weten wat ‘scharmaaien’ is, en of ze 't kunnen? 't Is wáár dat ik 't leeren wil. Dat was 'n illusie van me sedert m'n 8e, 10e jaar. - M'n vrouw en Woutertje zyn wel. Zy is 'n voorbeeld van liefdevolle zorg en trouw, en Wouter is 'n beste jongen die ons veel geluk geeft. Nog geen oogenblik heeft het ons berouwd dat kind tot ons genomen te hebben. M'n vrouw leert hem nu lezen en schryven, maar ze haast zich niet. Het gaat redelyk wel. Hy is nu 5¾ jaar, en 'n beminnelyk kind. Dat erkent ieder die ons bezoekt. (We hadden nogal veel gasten van den zomer.) Op dit oogenblik is hy in de wynbergen en snydt druiven. Alle arbeiders in den omtrek kennen hem en roepen hem by zich. Hy is 'n recht landkind en heeft roode wangen. 't Geluk en de welvarendheid stralen hem de oogen uit. Jammer dat-i door gemis aan punten van vergelyking daarvan geen besef heeft. Nu, ik geniet van 't aanzien! Dag, beste Mansholt, hartelyk gegroet van Uw vriend Dek 't Spyt me zoo dat ik 't nummer van 't Nieuws niet kan vinden waarin de oorspronkelyke aanval voorkomt. Het was van een der laatste dagen in Juni. 1. kyk: sc. ik. 2. Zweispringer enz.: twee paardenspel in de achterhoede (du.); in duitse schrijfletters. 3. gewerbsmässig: beroepshalve (du.); in duitse schrijfletters. 4. zeer: oorspr. stond er al te. 5. Mit nichten: volstrekt niet (du.); in duitse schrijfletters. 6. vertier: (ook) aftrek, handel. [20 oktober 1881 Briefkaart van Multatuli aan D.J. Korteweg] 20 oktober 1881 Briefkaart van Multatuli aan D.J. Korteweg, geadresseerd aan Hooggel. Heer Dr. D.J. Korteweg. Hoogleraar te Amsterdam, met poststempels Nieder Ingelheim 21/10 en Amsterdam 22 okt 81. (M.M.) Dank voor brief. Zal antwoorden zoodra ik dit eenigszins uitvoerig doen kan, waarin ik grooten lust heb. Ook voor U is't goed dat ik wat wacht. Ik kan berekenen dat ge tyd noodig hebt om U thuis te voelen. {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} Heel bly met uwlieder plan in '82 hier te komen. Ik houd U aan Uw woord. Hartelyk gegroet tav Dek Nieder-Ingelheim 20-10-'81 [20 oktober 1881 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr.] 20 oktober 1881 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 20 Oktob 1881 beste Waltman! Daar komt Uw brief van eergister my gistr'avend in handen, en ik schrok. Want ik wist dat er een brief van U lag dien ik nog niet gelezen had. Dit klinkt vreemd, ik weet het wel, maar slechts wanneer men de oorzaken niet kent. Niemand weet wat ik te dragen heb, en hoe ik zonder byna ooit bedlegerig-ziek te zyn - neen, nooit - toch voortdurend ongesteld ben, zoo dat de minste aanraking me zeer doet. Zeer dikwyls laat ik in zekere stemmingen brieven liggen omdat ik, den inhoud gissende, weet dat ik de daardoor te-weeg gebrachte impressie niet verdragen kan. De vrees voor't openen van brieven is my 'n manie geworden. De oorzaak in 't algemeen is verdriet en zorg maar zeer in't byzonder kwelt my die ziekte na Juni 70, toen ik n brief uit Innsprüch ontving van m'n vrouw, meldende dat zy met de kinderen naar Italie op weg was, voor den tweeden keer. Ditmaal voor goed. Ik heb haar niet weer gezien. Nonni is vervreemd van my, en Eduard leeft zichzelf en my tot schande. Na dien datum maak ik geen brief open zonder beven, en ik moet al zeer goed weten dat er niets in staat wat my op 't oogenblik voor m'n stemming niet schikt om daartoe over te gaan. Er liggen daar dan ook velen onopengemaakt! Uw brief van Augustus hield ik voor 'n maanbrief om de Noten voor Specialiteiten. Tot het leveren van kopie niet in staat zynde - myn zomer verschafte me weer het tegendeel van rust - durfde ik den inhoud niet aan. Wel had ik aan den heer Roberts¹. gezegd toen hy in't voorjaar op't voortzetten der Ideën aandrong dat ik my eerst jegens U moest kwyten, en dit meende ik natuurlyk! Ik {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} kan U verzekeren dat ik er nog niet toe in staat was! Op dit oogenblik byv. zit ik alweer onder 'n berg van verdriet. Het beschryven zelfs zou me te zwaar vallen. Het is waar wat ik nu en dan in m'n werken aan't Publiek zeide: ik ben doodelyk vermoeid, en geef gaandeweg de hoop op dat ik herstellen zal. Een flinke gevaarlyke ziekte ware my welkomer dan die afmatting. Meen niet dat ik by 't woord: ‘vermoeienis’ doel op't beetje dat ik leverde voor de pers. O neen, dit was 'n nietig bywerkje in m'n leven. En nu zie ik uit uw brief van 18 dezer dat myn by U uitgekomen schryvery aan de firma Muusses & co is overgegaan. Ik heb niets tegen die firma, maar 't spyt my U te verliezen. En ook dat het boeltje niet in één hand (by My Elzevier dan) gekomen is. Ik voel nu te meer leed uw brief van Augs niet terstond gelezen te hebben, daar uw onverplichte vriendelykheid my als 't ware toestemming tot het verkoopen te vragen wel uitdrukkelyk dank verdiend had. Vergeef 't my! Ik heb nooit iets anders dan goeds van U ondervonden, en 't smart me zoo als er schyn bestaat dat ik dit niet erkennen zou! Maar, beste Waltman, ik ben U immers nog geld schuldig? Wees zoo goed my optegeven hoeveel dit bedraagt. Niet omdat ik terstond in-staat wezen zal m'n schuld aftedoen, maar dan hoop ik toch later voor de verevening te zorgen. van Uw vriend DouwesDekker M'n postpapier is op. Ik moet voor zulke dingen naar Mainz. In het dorp N. Ingelheim is niets te krygen. Reeds de aaneenschakeling van zulke lastigheden (er zyn er meer, en van erger soort!) maakt me zenuwachtig. 1. Bedoeld is J.G. Robbers. [20 oktober 1881 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 20 oktober 1881 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Dubbel velletje postpapier, en een smalle strook van 10 × 18 cm, geheel beschreven. De envelop is bewaard gebleven, geadresseerd aan Wedg Heer Willem Paap, littr huma studt. Gerard Doustraat 48, Amsterdam. (M.M.) {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 20 Oktober 1881 Waarde Heer Paap! Vergun my Uw hulp interoepen om zoo mogelyk 'n jong mensch te-recht te brengen, dat naar my voorkomt aan 't malen is. Zekere Groustra¹. te Buiksloot schryft my sedert eenigen tyd zinnelooze brieven. Door niet te antwoorden hoopte ik hem te doen inzien dat ik met z'n gekkepraat niet gediend ben, maar gister bleek me weer dat m'n zwygen niet baat. Daar hy eenige keeren uw naam noemde, mag ik veronderstellen dat ge hem kent. Wilt ge hem aanraden te werken? Hy schynt zich te verbeelden: hoe krankzinniger hoe mooier. Niet alleen zyn inhoud en uitdrukkingswys van z'n brieven klinkklare onzin, maar alsof hem dit niet voldoende voorkwam, zelfs letters, schrift, adres... alles is zoo bespottelyk, dat ik den armen jongen wel voor onwys moet houden, of op weg om het te worden. Wel weet ik dat 'n groot gedeelte van den aandrift om zich te tooien met iets vreemds, zeer dikwyls slechts affektatie is, maar die gemaaktheid-zèlf is reeds 'n hersenfout, en 't zou 'n gewetenszaak wezen den patiënt in den waan te laten dat hy daarmee eer inlegt. Doe hem, SVP, weten dat ik z'n schryvery allerellendigst vind, en niet genegen ben daarvan nota te nemen. Hy moet werken, ernstig ingespannen werken! Zeg hem dat z'n (onhandige!) jacht op buitengewoonheid 'n belachelyke en zeer gewone fout is. Inderdaad, niets is banaler dan nagemaakte excentriciteit. De oorzaak dat zoovelen dáármee trachten iets te bereiken, ligt in luiheid. Het is nl. gemakkelyker 'n zotterny te debiteeren dan iets {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} wezenlyks te verrichten. Zeg o.a. aan Groustra dat hy moet trachten te leeren 'n behoorlyken brief te schryven. Indien hy zich dáárop toeleî, zou er al iets gewonnen zyn. Hy schynt te meenen boven school, boven vormen te staan, en staat er zeer diep onder. - In den Pepifax van den Spektator meen ik U herkend te hebben. Zoo ik daarin gelyk heb, dank ik U wel voor Uw goede bedoeling. Of 't wat helpen zal? Dit betwyfel ik, en 't spyt me. Op 'n winderige ‘hulde’ zooals by de Conscience-uitbersting ten tooneele gevoerd is, ben ik niet gesteld, en wel te-minder omdat ook daarby weer de bal van de plank loopen, Havelaar beneden den schryver van 't boek ‘Havelaar’ gesteld worden zou. Dat is nu eenmaal 't wachtwoord. Maar toch zou my iets dat naar waardeering geleek². welkom zyn, als protest tegen 't vry algemeen aangenomen systeem van doodzwygen. Ook by 't geschryf over de eedskwestie⁴. had ik verwacht - (neen, recht gehad te verwachten) dat de passage zou zyn teberde gebracht waar de eedaflegging van Havelaar en Slymering beschreven wordt³.. Volstrekt niet. Schiller, Göthe, Kant, Cicero, Kingsley⁵., ziedaar de hoveniers die bloemen moeten leveren - er zyn verlepte by! - voor hollandsche tuiltjes. 't Is verdrietig... gelyk de groote Wiegewilt (mits 'n buitenlander) zoo kernachtig gezegd heeft. - M'n vrouw, Woutertjen en ik zyn wel. Hoe gaat het met uw studiën? Ik kan niet beoordeelen welke omstandigheden U 't studeeren in de Letteren gewenscht maken. In 't algemeen zie ik iemand van letterkundigen aanleg liever 'n vak kiezen dat... nu ja: van stipte natuurkennis. En dit juist in 't belang van Letterkunde! Het is m'n overtuiging dat akademische letterkundery nadeelig werkt. 't Moest geen vak zyn. Dichter en wysgeer ('t is, van zeker standpunt gezien, tzelfde!) leggen zich toe op kennis van den aard der dingen. De vorm der uiting zal toegeworpen worden aan wie zich dáár van 'n gewoonte heeft gemaakt, en 't onderwys in vorm, met voorbyzien of achterstellen van 't andere, doet denken aan den pasteibakker die wel zakjes maar geen meel en suiker inslaat. De Litt. humn proff.n zien dit dan ook in. Ze moeten wel, daar 't feit hun leert dat onderwys in Letterkunde 'n onmogelykheid is. Om dan toch iets te doceeren... nu ja, dan krygen we kibbelary over 't geboortjejaar⁶. van Maerlandt, annotationes op zekere plaats van Euripides, of ophemeling van (godbeter't) Hooft, Huyghens en {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} (met permissie!) Brederoo! En dat heet: letterkunde. Ze doen als 'n keukenmeid die in plaats van spys te bereiden, kletspraatjes houdt òver keukenmeiden die (volgens háár) zoo smakelyk konden koken. - Toets m'n aprioristischen afkeer van gedoceerde letterkundery, aan 'n aposteriorische statistiek van wat er geleverd is door akademisch afgerichte lettermannen! 't Is naar! Vriendelyk gegroet tt DD Jonkbloet, verlegen misschien met z'n positie, misschien wel geprikkeld door myn herhaald schimpen op professorale onmacht, heeft den brutalen paradox durven uiten⁷., dat de commentator, annotator, &c van 'n werk, hooger stond dan de auteur. Dàt zouden ze wel willen! Onbeschaamder bluf is moeielyk te verzinnen. En dan moet men die annotationes, &c lezen! Dat er in het toelichten en genietelyk maken van 'n werk verdienste liggen kàn, zal niemand ontkennen. Maar dàt tot hoofdzaak te maken, is 'n testimonium paupertatis⁸., en zou dit blyven al ware er geen twyfel aan de belangrykheid der meegedeelde opmerkingen. Maar voor 9/10 is 't kletspraat. De meesten verdiepen zich met nagemaakten ernst in nuttelooze onderzoekingen. Dan verklaren zy wat geen verklaring noodig heeft, en... wachten zich wèl ophelderingen te geven waar die den meesten lezers welkom zouden zyn. Voorbeelden van deze drie soorten heb ik voor 't grypen. Ik behoef er U niet op te wyzen. 1. Groustra: niet uit te maken welke Groustra wordt bedoeld. 2. iets dat naar waardering geleek: oorspr. stond er iets als waardering. 4. In deze tijd was de formule bij de eedsaflegging onderwerp van bespreking in de Tweede Kamer. Zo werd bijv. Dr. H. Hartogh Heys van Zouteveen te Assen wettig in de gemeenteraad gekozen, doch niet toegelaten; hij weigerde de eed af te leggen in de zin van ‘zo waarlijk helpe mij God almachtig’, maar wilde ‘dat beloof ik’. Zie ook brief van 31 oktober 1881 aan Mansholt. 3. V.W.I, blz. 93-4. 5. Kingsley: Charles Kingsley (1819-1873), engels schrijver en hoogleraar in de nieuwe geschiedenis, tevens godgeleerde. 6. geboortjejaar: verschrijving. 7. durven uiten: oorspr. stond er uitgeboezemd. 8. testimonium paupertatis: blijk van (geestelijke) armoede (lat.) [21 oktober 1881 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma] 21 oktober 1881 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma. Een dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 21 Oktober '81 Waarde Bruinsma! Hartelyk dank voor ‘Tandem’. Wat Uw werk over Boter & Kaas¹. aangaat, ik heb er over gedacht ergens 'n {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} protest te plaatsen van geleerden. Iets als: ‘Wy stoten den gewezen Doctor B uit onze gemeenschap dewyl hy zich verstout heeft iets wezenlyks te behandelen.’ Maar daar de lezers zoo dikwyls een satyre niet begrypen, liet ik 't na. Men moet er altyd byschryven: dit is een satyre! Ik hoop hartelyk dat uw gasplannen verwezenlykt worden. In allen opzichte vind ik dat juist voor 'n natuurkundige een schone werkkring. Het wetenschappelyk laboratorium en 't studeervertrek komen daarby zoo in onmiddelyke aanraking met de praktyk. En dan de mooie vraag: elektrisch of niet-elektrisch? Wat zoudt ge met genoegen werken! Nu, dat deedt ge als Leeraar ook. - De vreugd der Geloovers over 't niet-weten, niet-kennen, niet begrypen of... in den brand zitten van ongeloovers ken ik. Maar er is geen redelyke grond voor. Wèl hebben wy recht hen te wyzen op de onvereenigbaarheid hunner onkunde &c, daar zy beweren in 't licht te wandelen. Wie erkent géén lantaren te bezitten is verantwoord indien hy klaagt dat hy zekere dingen niet zien kan, maar wie op licht pocht (op hemelsch licht!) moest nooit in 'n sloot loopen. Wat nu speciaal 't ‘opvoeden’ betreft en de soms daarin voorkomende moeielyke vraagstukken, de geloovery levert zeer dikwyls slechte resultaten. Maar niet dáárop wou ik nu terugkomen. Ik wou niet gaarne dat ge myn daarover meegedeelde bezwaren opvatte alsof Woutertje me reden van verdriet gaf. t Is 'n beste lieve beminnelyke jongen. Voortdurend moet ik stryden tegen de verzoeking hem te bederven. Er hoort geestkracht toe zich niet door hem te laten inpakken. Nooit heb ik berouw gehad van de telegram die gy voor my verzonden hebt!². Toch moet ik zeggen dat de lieve jongen niet juist ten-gevolge van die permissie ‘in godsnaam’ gebleven is, o neen! Toen ik thuiskomende hem leerde kennen is hy zoo vry geweest zich aantebevelen in z'n eigen naam. Geeft de Gasdirektie kans op vakantie? Komf toch eens in 1882. Behalve m'n wensch U hier te zien en wat hartelykheid te bewyzen, geloof ik dat eenig verblyf op deze hoogte goed voor U en Hilda wezen zou. 't Is hier zeer gezond. - Juist, van E. Haard³. is een dubbel nummer. Het gaat hierby. Hoe vriendelyk van U ons dat zoo trouw te zenden! Het is een zeer {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} schoon en degelyk tydschrift, vind ik. De redakteuren hebben er eer van. - Of ik van den winter op reis moet. Ik vrees, ja. Maar ik zie er zeer tegen op. Als ik voor de pers aan 't werk kan komen... ik weet niet! Peinzen en denken (voorbereiding tot uitdrukken immers!) doe ik genoeg. Maar de stemming waarin my byna alles brengt dat van Publiek tot me komt is niet zoodanig dat m'n uiting bruikbare koopmanswaar kan worden. Geen uitgever betaalt honorarium voor 'n vloek! Ik verzeker U dat ik alle avenden vermoeid naar bed ga. Niet van produktieven arbeid, maar van worsteling tegen onmacht. Dagelyks verwonder ik me over zoovelen die maar altyd door, onverschillig hoe hun stemming is, kunnen leveren. Ik moet wel tot het besluit komen dat ze 't⁴. doen zònder stemming. Zoo gelukkig ben ik niet! Op geen enkel gebied blykt me dat ik den minsten invloed heb. Dit besef maakt stom. Toegeven in bitterheid zou 'n zwakte zyn, dit erken ik. Maar niet dàt is m'n beletsel. De bitterheid ontneemt me myn talent of hoe 't dan heten moog. Als ik in zulke stemmingen kopie leverde, zou m'n uitgever me spoedig de deur wyzen. Hy heeft rekening te houden met het groote Publiek en niet met m'n weinige vrienden al zyn die dan ook nog zoo hartelyk. Mn toestand is zeer pynlyk, en ik betreur het dat ik nà Lebak, maar niet liever matroos of soldaat ben geworden., of pakjesdrager. Nu kan ik zoo'n party niet meer kiezen. Ik ben byna 62, en word hoe langer hoe aamborstiger. 't Is nu 21 jaar geleden dat de Max Havelaar verscheen. Me dunkt dat het hard is, zóó lang na dat boek (en na den opgang dien 't maakte!) nog telkens door de omstandigheden gedrongen te zyn... nu ja, de historie van Chresos met z'n luit. Het sprookjes vertellen walgt me. Waarom vordert men dat niet van Duymaer van Twist, van Fransen v.d. Putte, van de ontelbare indische rykworders en gepensioneerde residenten? Waarom moet juist Havelaar op z'n ouden dag opstraffe van gebrek lyden voor baker spelen? Het zou my 'n waar genoegen geweest zyn m'n Ideën (met en zonder de Woutergeschiedenis) voorttezetten en aftewerken, o ja. Maar 't besef: ‘vertel of krepeer!’ doet my de pen uit de hand vallen. Is dit onnatuurlyk? Geschapen wordt er niets. Er moet in de ziel van den voortbrenger iets ‘ontvangen’ zyn voor hy baren kan. Nu, dáár- {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} aan, aan indrukken, ontbreekt het me niet, maar alles wordt vergald door de wys waarop 't groote publiek m'n gewurm aanziet. 't Heeft iets van: ‘zanik jy maar toe, we gaan toch onzen gang!’ Dit begryp ik in tegenstanders, ja-zelfs daarin vind ik iets konsekwents. Maar wat te zeggen van hen die z.g.n.d gelykgezind zyn? (t spreekt vanzelf dat ik slechts 't oog heb op hen die zich op publiek terrein bewegen, op voorgangers. Juist m'n eigenlyke vrienden kunnen hierin niets doen. Zelfs zou hun bystand me schaden, daar die voor camaraderie zou worden uitgekreten. Neen, ik spreek van de mannen en place⁵.. Dat zy me doodzwygen is met het oog op 't slot van Pruisen & Nederland even begrypelyk als dat De Veer my uitscheldt in zn Nieuws, nadat ik de soort van menschen waartoe hy behoort, aan de kaak stelde in m'n Specialiteiten. (Cap. MXIII, 2o uitgaaf. Hebt ge dien?) - Och, wees niet boos dat ik zoo verdrietig aan U schryf, aan U die 't niet helpen kan! Maar begryp er uit hoe onmogelyk het is my te uiten aan publiek dat mooijigheidjes verlangt. Juist de toon van dezen brief is (geheel onwillekeurig toch!) 'n illustratie geworden van den inhoud. Weest van ons beidjes hartelyk gegroet. Uw vriend Dek. Wist gy dat er zoo veel heele ½ of ¼ atheïsten waren in ons land? By die eed polemiek had men de eeds aflegging van Havelaar & Slymering wel eens mogen aanhalen, met wat daarop gevolgd is. Praktischer en feitelyker citaat zou er moeilyk te vinden zyn. In plaats dáárvan... enz. 1. Vgl. blz. 423. 2. telegram: zie V.W. XIX, blz. 310. 3. E. Haard: Eigen Haard, geïllustreerd weekblad sedert 1874. 4. 't: oorspr. stond er dat. 5. en place: hooggeplaatst (fr.) [21 oktober 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 21 oktober 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Enkel dubbelgevouwen velletje ruitjespapier, geheel beschreven. Met envelop geadresseerd aan Wel-EDgHeer D.R. Mansholt, Meeden (prov. Groningen) Holland. (M.M.) Nieder Ingelheim 21 Oktober 1881 beste Mansholt! Tot mn genoegen vind ik daar de pummelichen {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} aanval van 't Nieuws! Men ziet er duidelyk 'n uitbersting van lang teruggehouden of omzwachtelden kwaadaardigheid in. Ik denk dat het geschreven is door 'n ondergeschikte die niet op de hoogte was van De Veer's taktiek om me nooit ronduit aantevallen. Dat myn brief aan De B.¹. ‘de reis om de pers’ zou gemaakt hebben is te mooi uitgedrukt. Dit zou, by de algemeene behoefte aan iets pikants, zeker 't geval geweest zyn als niet die heele pers me trachtte doodtezwygen. Een stukje van Victor Hugo, 'n telegram van Mr. Ik weet niet wie wordt in alle bladen overgenomen. Buitenlandsche beroemdhedens staan de Heeren niet in den weg. Ge hebt er geen begrip van hoe ver die schroom gaat om my te noemen. Daar kreeg ik gister 'n boekje met inschrift van den auteur: ‘den Heere E DouwesDekker eerbiedig opgedragen van den schryver’ ‘Eerbiedig.’ 't Heele werk behandelt zaken waarover ik sedert 20 jaar geschreven heb. (Eigenlyk doet hy weinig anders dan me - vry onhandig en verknoeid - napraten) Welnu, die eerbiedige schryver wacht zich wel my te noemen. We lezen aanhalingen van Jan & alleman. Van my niet. Ik erger me daar over. Waarlyk niet omdat ik van publiekerigheid houd! Het walgt me! Maar dat doodzwygen is 'n blyk dat ik niets bereikt heb. Dàt besef verlamt me. Hartelyk gegroet uw vriend DD 1. De B: De Beer. [21 oktober 1881 Brief van Wouter aan E. Douwes Dekker en T.C. Douwes Dekker-Heijning] 21 oktober 1881 Brief van Wouter Bernhold aan E. Douwes Dekker en T.C. Douwes Dekker-Heijning, gedikteerd aan Mimi. Enkel gevouwen velletje ruitjespapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven, waarschijnlijk niet verzonden. (M.M.) Ik bedank je heel erg en waar heb je dat wagentje vandaan? Zie je, nu moeten ze me antwoord geven! En wanneer komt u eens {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} weer? En ik heb toch gezegd, dat toen ik eens bouwde, u moest me eens zoo'n groote vrucht sturen en zoo'n grooten kapel in een papier. Maar kan je die wel vangen? Hebben de kinderen wel een net? En we hebben een keffertje en dat is zoo erg lief. ik zou 't wel haast niet weg laten loopen, want het byt me altyd in den Hosen¹. en in de kuit. het heeft een wit puntje aan de staart en witte pootjes, anders is 't heelemaal zwart. Zie je²., zoo zwart is 't als daar dat kleine vlekje ligt. ik heb 't expres gedaan om te laten zien: zoo zwart is dat hondje! Ik verlang dat het wagentje komt! Zal het haast komen? En waar ben je nu. Is dat een verre reis of niet? Ik schryf aan allebei aan mevrouw en aan mynheer. Ik weet wel dat die kapel eerst heel laat kan komen. het allerliefst had ik een heele groote als je die pakken kunt. En wy hebben eens twee haasjes gehad als u weer komt wil ik probeeren weer een te vangen om u te laten zien. vind u zoo'n haasje aardig of niet? Wouter 1. Hose: broek (du.) 2. Zie je: deze twee woorden voorafgegaan door een dikke zwarte inktvlek. [23 oktober 1881 Briefkaart van Multatuli aan E. Douwes Dekker] 23 oktober 1881 Briefkaart van Multatuli aan E. Douwes Dekker, geadresseerd aan WEDG Heer Douwes Dekker Pz. Direkteur Inde My van Levensverzekering etc. Villa Welgelegen, N. Badweg 's Gravenhage Holland. Met poststempel Nieder-Ingelheim 23/10 81. (M.M.) beste E D. D! Gistravend werden wy verrast met het vouwboekje. Hartelyk dank beste kerels. Dat ik na 't ontvangen van Uw postkaart over Wouters equipage niet schreef, was om de aankomst aftewachten en dan daarvan bericht te geven. Maar, zie, nog is t niet hier. By nadenken bevreemdt my dit niet daar de booten stroomopwaarts heel lang werk hebben. Ook liggen ze dikwyls stil om de mist. Zoodra 't er is zullen wy je schryven. Reeds eergister heeft Wou 'n zotten brief aan je gedikteerd die we maar verdonkeremaand hebben. Hartelyk gegroet van Uw liefh Dek Zondagmorgen Je briefkaart was Duitsch. (precies een als deze) en by de Post hebben ze 'm laten doorgaan zonder aanmerking of portobelasting. Komiek! {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} [23 oktober 1881 Briefkaart van Multatuli aan J.H. de Haas] 23 oktober 1881 Briefkaart van Multatuli aan J.H. de Haas, geadresseerd aan WEWZ-gel Heer Dr. J.H. de Haas. Schiede Singel 's Gravenhage Holland. Het woord 's Gravenhage is doorgestreept en vervangen door Zie Rotterdam. Met poststempels Nieder-Ingelheim 24/10 81, 's Gravenhage 25 oct 81 en Rotterdam 25 oct 81. (M.M.) WDH! Dank voor beider brieven. Zal later antwoorden. Arme goede De W!¹. - Verzoek L. my, in één woordje slechts te doen weten of ze tyd heeft Mémoires van Made Rémusat te lezen? (drie deelen.) Zoo ja, dan ben ik in de gelegenheid het haar te bezorgen. Ik had het ter leen en houd het gelezen Exempl. Vóór ik nu den eigenaar 'n ander Exempl. laat bezorgen (besteld heb ik 't al, te Rotterdam) kan het eerst ten uwen huizen worden afgegeven, als L. tyd en lust heeft. Gy hebt het te druk! Heerlyk dat die bewuste zaak met dien². zoo naar uw zin is afgeloopen! Ik wensch U daarmee geluk. Hartelyk gegroet Uw vriend Dek Zondag ochtend 1. De W.: De Wolff. Hij had een zware longontsteking opgelopen. 2. met dien: doorgestreept. [25 oktober 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 25 oktober 1881 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 25 Okt 81 beste Funke! Voor 'n dag of tien ontving ik de slot-afrekening van den bouwmeester van myn huis die in stede van 3000 mark, zooals ik getaxeerd had, het dubbele bedraagt. Of ik kibbelen zal, procedeeren, weet ik nog niet. Ook kan ik niet volmondig verzekeren dat de man oneerlyk is. Zeker is 'n deel der misrekening aan myzelf te wyten, daar ik de telkens buiten 't vast kontrakt voor- {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} komende voorstellen te grif aannam en geen nota hield van den invloed die dit hebben zou op't geheel bedrag. De aanmerkingen die ik op de eindrekening maken mag betreffen meer de wyze van uitvoering¹. die hier-en-daar slordig is, dan wel de bedragen (Zooveel steenen voor dit, zooveel cement voor dat. Zooveel schroeven, zooveel spykers, zooveel □ meter plank, zooveel kube meter muur - O, 'n rekening van Kalebas².!) Die misrekening deed my schrikken omdat er uit scheen te moeten volgen dat ik weer m'n afmattende voordrachttournée zou moeten doen. Ik had juist zoo gehoopt op den winter om te schryven. Dan ontvang ik minder of geen bezoek (Gy zoudt welkom zyn!) en win er mee dat ik den zomer niet zoo uitgeput inga, zooals de beide laatste jaren 't geval geweest is. Behalve die oorzaak³., moet ik weer zeggen dat ook weer dezen zomer 't aantal verdrietelykheden die my overstelpten, groot is geweeset. Hoe dit zy, om nu me jegens dien bouwheer te kwyten moet ik alle zeilen by zetten. Ik vraag daarom heden aan den heer Robbers of hy me 2000 gulden zenden kan. Dan hoop ik dezen winter 'n paar bundels Ideën aftewerken. Eén graat is my uit den keel genomen. Het is de (my overigens niet aangename) verkoop van Mill. St. & Specialiteiten door Waltman. Ik ben nu verlost van de verplichting om de toegezegde Noten &c op die werken te leveren vóór ik iets anders deed. Die Noten zaten my in den maag. Gedeeltelyk waren zy geschreven, maar ik weet zeker dat ze my niet bevielen, en schroomde ze intezien. Dàt hield my van't aanpakken der Ideën terug. Om nu m'n doel te bereiken⁴. ten-aanzien van m'n bouwheer d.i. hem door 't terstond betalen van 3 a 4000 mark geduld te doen nemen met de rest, moet ik tevens U vragen of het Uw schikt, Uw edel moedig aanbod omtrent die f 500 (- f 60) ook dit jaar uittevoeren. Verplicht zyt gy het niet, beste Funke. Hartelyk gegroet van Uw vriend DD 1. wyze van uitvoering: oorspr. stond er kwaliteit. 2. Kalebas: (ook) een geheel van onkontroleerbare beweringen. 3. oorzaak: oorspr. stond er reden. 4. bereiken: oorspr. stond er zoeken. [25 oktober 1881 Briefkaart van Multatuli aan W.A. Paap] 25 oktober 1881 Brief van Multatuli aan W. Paap, geadresseerd aan WEDG. Heer Willem Paap Litt. hum. st. Gerard Doustraat, 48 Amsterdam, met poststempels Nieder-Ingelheim 25/10 81 en Amsterdam 26 oct 81 (M.M.) {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} W.P. Brief ontvangen. Zal uitvoeriger antwoorden zoodra ik door zekere beslommering die me drukt, ben heengeworsteld. Van Labruyère¹. vind ik tome 2 & 3, en juist niet T. 1 waarin die spreuk staan moet. Met 9/10 zekerheid durf ik zeggen dat er staat: ‘la principale partie (sic!) de l'orateur c'est la probité.’². Waarom hy, die toch naar juistheid van uitdrukking streefde, hier 't woord ‘partie’ gebruikt... (la principale partie de l'orateur c'est sa bouche³., vind ik.) Waarom niet: ‘qualité’? ... dàt weet ik niet. Behoudens m'n aanmerking op de uitdrukking q.t.⁴. beaam ik volkomen den zin. Ja, met K⁵. ben ik inderdaad hartelyk bevriend. Hy is eerlyk, trouw, bekwaam, niet verschoold. Zoodra ik kan, schryf ik u nader. Kan ik U dienen met introduktie by K? Vriendelyk gegroet tt DD N.I. 25-10-'81. In La Bruyère bladerende, vind ik toch dat de man veel onzin verkoopt, ook veel banaals. 1. Labruyère: Jean de la Bruyère (1645-1669), frans moralist en criticus der zeden. 2. La principale enz.: het voornaamste deel van de redenaar is zijn eerlijkheid (fr.) 3. sa bouche: zijn mond (fr.) 4. q.t.: qua talis, als zodanig (lat.) 5. K.: Korteweg. [26 oktober 1881 Brief van D.R. Mansholt aan H. de Raaf] 26 oktober 1881 Brief van D.R. Mansholt aan H. de Raaf. Twee dubbele velletjes geheel beschreven. (M.M.) Fragmenten. Meeden d. 26. October 81 Beste Vriend! (....) In een onbewaakt oogenblik had ik namelijk de dwaasheid be- {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} gaan van te beloven op de feestelijke vergadering van Asinga¹. (gij weet wat dit is) eene voordracht te houden. Het maken van die redevoering werd natuurlijk uitgesteld tot zoolang geen uitstel meer mogelijk was, n.l. tot de laatste week. Het trof toen juist dat dit de allerdrukste week van 't heele jaar was, wat de boerderij betrof: stoomdorschen, zaaien, graan afleveren, aardappels rooien, 't hoofd liep me soms om. En 's avonds, liever: 's nachts moest ik aan die redevoering werken, 'k verwonderde mij zelf over mijne werkkracht en taaiheid. Toch kreeg ik het klaar, en de voordracht is goed van stapel geloopen, 'k heb gesproken over Multatuli als mensch en dichter. Later zend ik u ze wel eens als ge er belang in stelt. Mijn gehoor was me tamelijk sympathiek, dit viel me mee, want ik heb gesproken zooals mijn hart mij 't opgaf: zonder omwegen. Als er dominés geweest waren, ik twijfel niet of ze waren weggeloopen. (....) Ik hoop nu maar dat de zaak doorgaat²., al hebben de golven onlangs weer den top van den Westpolderdijk bereikt. De dijk heeft niets geleden en is er dus meer krediet op. - De eenzaamheid begint mij al meer en meer toetelachen, omdat ik mij voorstel dáárginds veel rustiger te kunnen werken dan hier. En dat niet alleen. D. Dekker schreef me onlangs, de intensiviteit der indrukken neemt in dezelfde evenredigheid toe, als hare kracht en aantal afneemt, en in de eenzaamheid vervult het ruischen van een blad dezelfde rol, die in 't gewoel der wereld een orgeltoon vervult. (Hij drukt zich juister uit en beter, maar ik heb den brief niet ter hand om 't te zien hoe.) Maar hij heeft gelijk! Denk maar eens na en vergelijk den indruk dien wij ontvangen van een schoon toonstuk, met die der geblaseerde en verwende stadbewoners: daar verrukking hier verveling, daar verheffing boven het dagelijksche, hier banaliteit of platte kritiek. Wilt ge iets anders? Stel u voor den indruk, die ge ontvangt wanneer ge 's avonds in de eenzaamheid wandelt onder hooge boomen, waarin de wind ruist met honderdvoudige stemmen. Gij gevoelt lust u ter aarde te werpen, om met gesloten oogen te luisteren naar de märchenhafte³. melodieën dezer oeroude symfonie. Er is iets betooverends iets wollustiges in dit majestieuse ruisen en bruisen, en slechts hij die niet bedorven is door de felle indrukken der menschenwereld zal de macht kunnen gevoelen dezer majesteit. Zoudt gij dien {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} indruk willen afstaan voor 'n billardpartij, voor 'n café chantant, voor 'n concert zelfs? Ik niet, en daarom: de eenzaamheid lacht me toe! Vriend Douwes Dekker schrijft mij bijna geregeld. Hij zit tegenwoordig weer in zonderlinge omstandigheden. Hij staat n.l. op het punt om den redakteur van het Nieuws v.d. dag tot een duel uittedagen. De aanleidende oorzaak is een ruwe aanval, of belediging door dit blad hem aangedaan. Hij wordt daarin n.l. naar aanleiding van een brief dien hij destijds aan de Beer - die hem om bijzonderheden uit zijn leven ten behoeve van een duitsch Lexikon verzocht had - schreef, laf of gemeen genoemd. Dit was hem teveel, temeer omdat hij al lang stilzwijgend de genieperige aanvallen van het Nieuws verdragen had. Hij is thans zoekende naar een tweede sekondant, de eerste heeft hij in den heer Valette gevonden, als hij den anderen niet vindt, zal ik mij aanbieden. Als 'k maar wat meer verstand had van duelleeren! Hoogst waarschijnlijk zal de redakteur echter weigeren en dan kan met getuigen gestaafd worden wie of eigenlijk laf en gemeen is. De zaak moet natuurlijk geheim blijven. - - Ik heb zooeven met walging terzijde gegooid een nieuw boek getiteld: Clara de chanteuse, met de nieuwsgierigheid opwekkende zinspreuk: niet voor dames!! Ik las er eene gunstige beoordeeling van in de Veend. Cour. en o.a. ook dit dat de schrijver bij Multatuli had school gegaan. Dit moest ik lezen, om eens te zien welken invloed mijn vriend op anderen had gehad. Naar 't mij voorkomt is de schrijver een student, en een onrijpe in hooge mate. Atheist natuurlijk, vrije-huwelijks-man enz., maar op zulk een kwajongens-achtige manier dat men niet weet waarover men het meest verontwaardigd moet zijn: òf over de brutaliteit waarmee hij de gewichtigste dingen behandelt - zegge niet behandelt, of over de wijze waarop hij dichter-realist - gelijk M. - tracht te zijn. (....) - Ik schaam mij haast een aanhanger van M. te zijn wanneer men kans heeft met zùlk volk in gezelschap te komen. Wat moet de meester wel gevoelen wanneer hij ziet dat hij zulke discipelen kweekt?! Ik durf het hem niet schrijven. (....) 1. Asinga: een rederijkerskamer waarvan Mansholt lid was, genoemd naar een van de vier voormalige börgen in 't Groningerland. 2. De verkoop van zijn landerij met grond. 3. märchenhaft: sprookjesachtig (du.) {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 oktober 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 27 oktober 1881 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje Het Nieuws van den Dag. Pijpenmarkt. Directie. Amsterdam, 27 Oct. 1881 Beste Dekker! Gaarne zend ik U hierbij uw aandeel in de rente Uwer boeken, na aftrek der f 60.- voor jufvr. Fribourg. Laat ons nu meteen bepalen dat Ge op die f 500.- geregeld ieder jaar tegen 1 November rekent, en toch desnoods op mij voor 't geval dat ik 't nu en dan niet precies op dien datum mocht zenden. Voor 't geval dat ik kom te sterven heb ik mijne vrouw verzocht geregeld op dien datum die betaling te doen zoo lang haar finantieele omstandigheden dit veroorloven. En als er niet wat heel bijzonders gebeurt, loopen die weinig gevaar, zooals Ge weet. Dat Ge plan hebt weêr met Uwe Ideën voort te gaan, vind ik heerlijk. Ik hoop van harte dat Ge nu eens den winter in Uw nieuwe woning zult kunnen doorbrengen en daar rustig zult arbeiden. Zonder twijfel zal U dat meer voldoening geven, dan de gewone rondreis en waarschijnlijk ook heel wat voordeeliger zijn. Ons publiek bovendien vraagt sedert jaren naar den 8.n bundel en 't vervolg der Wouter-historie! Het is mij niet gelukt tijd voor een reisje te vinden. Ik heb dan ook geen voet buiten onze grenzen gezet, 't geen mij om vele dingen genoeg spijt. Had ik kunnen loskomen, zeker ware ik even in uw asyl neêrgestreken om mij te kunnen voorstellen hoe Ge daar leeft. Doch misschien kom ik U nog wel eens onverwacht overvallen; geloof maar dat het aan mij niet ligt als dat niet spoedig gebeurt. Wees inmiddels met vrouw en kind hartelijk van ons gegroet en alles liefs gewenscht. tt G L F [27 oktober 1881 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr.] 27 oktober 1881 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(½) beschreven. (M.M.) {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 27 Oktob 1881 beste Waltman! Met ware belangstelling heb ik Uw brief gelezen, en ik neem goed nota van Uw zoo vereerend getuigenis omtrent den heer Muusses. Ik sta verbaasd over de weigering van Elsevier, om zich t kopierecht van ‘Mill. St’ & ‘Special.’ & ‘Nog eens V.A.’ tegen den door U gestelden prys aanteschaffen! Of begryp ik de zaak verkeerd? Ge schryft: ‘Ik had ± 1200 Exempl. van M.S. a 2.40 partik. en 1200 Specialiteiten a f 1.50 part. Ik had gesteld als minimum voor dezen voorraad en voor't kopierecht van N.E. Vryen Arbeid tweeduizend gulden.’ Dat was dus f 2000/2400 Exempl. = 83 ⅓ cent voor één Mill. St. en en Vryen Arbeid of verhoudingsgewys verdeeld: 1 Special. voor 26 cents! 1 Mill. St. voor 57 cents! En 't kopierecht voor niemandal! Ik schrik er van, en ben woedend op myzelf dat ik door m'n ziekelyken angst om brieven te openen, van dien uitslag voor 'n groot deel de schuld draag. Zonder nu juist te weten hoe, verbeeld ik me dááraan iets te hebben kunnen doen. Misschien ook vergis ik my hierin, want toen de zaak blykt behandeld te zyn, was ik - ik zal maar zeggen suf & onmachtig. Ik schreef U immers reeds dat ik 'n langen lyst zou kunnen maken van dingen die my dezen zomer getraîteerd hebben. Ik ben wel genoodzaakt geweest ook àndere dingen te laten marcheeren zooals ze verkozen! - Maar ik heb nog andere dingen te antwoorden op Uw brief. Als ik U iets zeg dat U vreemd voortkomt¹., meen dan daarom niet dat het niet zoo is. Ik ben inderdaad ziekelyk, al lig ik niet te bed. De meeste aanrakingen die anderen hoogst onschuldig of eenvoudig voorkomen, doen my zeer. Welnu, ik ging o.a. erg gebukt onder de toegezegde Noten voor Specialiteiten. Ik durfde ze niet inzien, wetende dat ik ze oudbakken zou vinden en 't om- of overwerken schrikte my ook af. Toch had ik U beloofd geen andere levering voor de pers te doen voor die zaak uit de wereld was. Hieruit vloeide voort dat ik jegens Elsevier niets op my nemen kon. In 't kort, alle schryvery voor de pers maakte my angstig. En ik tobde week in week uit, met allerlei andere dingen. {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} Heb ik U iets verteld omtrent het huis dat ik hier bewoon? 't Is 'n omslachtige historie. De hoofdzaken sla ik over. Genoeg, dat het op myn naam staat. Liever had ik dit anders daar 't my toch niet toekomt, maar 't is nu eenmaal zoo. Uit dat bezit vloeide bouwery voort, met al wat daarby schynt te hooren. Ergernis, wachten, (gereed is 't eigenlyk nòg niet!) en misrekeningen. Onder de laatste rubriek behoort dat ik nu 3 weken geleden een afrekening ontving die maar eventjes 3000 mark meer bedraagt dan waarop ik gerekend had. Ook zònder die misrekening zou ik tòch nog redelyk wat te betalen hebben gehad, zoo dat ik voorzag m'n uitputtende reis in Holland te moeten doen. Ditmaal was de tegenzin in die tournée nog grooter dan gewoonlyk, daar ik - afgelegen wonende - m'n vrouw niet alleen durfde laten. Naar gewoonte - naar slechte gewoonte, maar ze is 'n gevolg van leed! - stelde ik de beslissing uit. Voor een deel echter had ik oorzaak tot uitstellen. Ik moest overleggen - en inlichtingen inwinnen - aangaande de kwestie of ik genoegen nemen moest met het geheel bedrag dat de bouwmeester pr saldo van my vorderde. Ik ga nu de kwestie of ik zou kunnen procedeeren met kans op goeden uitslag voorby. M'n slotsom is dat die kans minder groot is dan 't vermoedelyk verlies aan stemming bedragen zou. Intusschen werd de man dringend, en ik begon intezien dat ik hem niet kon laten wachten op die voordrachts tournée. Gekibbel en maanbriefjes verpletteren my. Voor drie dagen kwam er weer zoo'n briefje. Ik wist niet, wat te doen. In-eens besloot ik - nl. eergister - 'n brief aan Elsevier te schryven, met verzoek om 2000 gl. waarvoor ik my verbind terstond aan 't Ideën schryven te gaan. Die brief is brusque, zóó bedacht, zóó gedaan, en m'n vrouw wetende hoe ik in den brand zat, was zeer verrast toen ik haar zeide: ‘ik heb iets gedaan!’ De tekst was al sedert vele dagen: ‘ik weet waarachtig niet wat ik doen zal.’ Maar ik had dat verzoek niet aan Robbers kunnen richten als ik daarby gedacht had aan m'n verbindtenis jegens U omtrent Specialiteiten. Of Elsevier my 't gevraagde zenden zal, weet ik niet. Doch, gesteld dat R. het doet, dan is 't eigenlyk voor U geen nadeel. (Voor U, zeg ik, omdat ge tot m'n groot genoegen by Muusses & co geïnteresseerd zyt.) Door dien schok ben ik nu genoodzaakt {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} geweest het pynlyk idee van die holl. reis uit m'n zin te zetten, en dan is er meer kans dat ik - eens in de richting komende van schryvery - ook U kan geven wat U toekomt, dan wanneer ik zoo tusschen hangen en wurgen blyf. Misschien bewerkt deze verbindtenis jegens Elsevier, dat ik me weer wen aan m'n schryftafel. Reeds ben ik begonnen veel aanklagenden achterstand af te doen. Meestal met briefkaarten. Laat asjeblieft de firma Muusses & co de Mill. St & Specialitn niet in prys verminderen. Ik zal m'n best doen den verkoop daarvan te bevorderen, eerst door ze in de 1o aflevering myner Ideën te noemen en by m'n lezers op 't koopen daarvan aantedringen, 2o door zoo dra ik kan, noten of vervolgstukken (ik weet nog niet hoe) te leveren die 't debiet zullen verlevendigen. Geheel afgescheiden van m'n verplichtingen jegens U, is 't myn eer te na dat die werken zoo goed koop uit uw handen zyn gegaan. Het troost my eenigszins dat gy er nog in betrokken zyt².. Neen, die vraag is dom. Ge blyft boekhandelaar en kunt dus ‘uitgeven’ als ge verkiest. Ik was in de war gebracht door de nieuwheid der firma ‘Waltman & Hofland, Boek & handelsdrukkery.’ Dit heeft niets met uw eigen Boekhandel te maken. - Ge begrypt dat ik nu met spanning op antw. van Robbers zit te wachten. Ronduit gezegd had ik my vast voorgenomen me niet zoo aan hem te binden. Maar... men doet wat men kan, niet wat men wil! Die afrekening van m'n huis kwam my als 'n dakpan op 't hoofd vallen. Ik moest òf dàt doen of rondloopen om voorschot op lezingen! Van twee beroerdhedens meen ik 't minst slechte gekozen te hebben, vooral daar ik niet zonder angst van huis zou kunnen gaan. Hoe dit zy, àls R toeslaat, hoop ik met woedenden yver die zaak te doen afloopen. Ik voel nu reeds hoe ze my drukken zal. Hartelyk gegroet van Uw vriend DouwesDekker 1. voortkomt: verschrijving. 2. betrokken zyt: oorspr. gevolgd door Zyt gyzelf nu geen uitgever meer? [29 oktober 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker en T.C. Douwes Dekker-Heijning] 29 oktober 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker en T.C. Douwes Dekker-Heijning. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(⅘) beschreven. (Fotokopie M.M.) {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 29 Oktober 1881 Wel, dàt was n vreugd! Beste Engel en Doortje, wat hebt ge U geweerd met die equipage! Zy arriveerde gistravend en Wouter was zoo verrukt dat-i, niet wetende hoe hy z'n dankbaarheid uiten zou, aan Philip die met de kist kwam aandragen, 'n zoen gaf, hy die anders volstrekt niet zoenerig is. Toen Philip heel stal- en rytuigkundig de opmerking maakte dat het paard kon uit- en ingespannen worden, zeide hy: - Gewiss! Das habe ich ja so bestellt!¹. Het lieve kind vond het allernatuurlykst dat men precies doet wat hy ‘bestelt.’ Nu zoo heel natuurlyk vind ik 't nu juist niet (en ik zal aanstaande gasten voor Wouter's absolutismus waarschuwen!) maar lief en hartelyk is 't wel van jelui! Gistravend is hy 'n vol uur over z'n tyd naar bed gegaan, en toen er eindelyk 'n eind aan z'n dag moest gemaakt worden, heb ik paard en wagen naar boven gedragen. 't Heeft van nacht voor z'n bedje gestaan. Ook dank ik U voor de vouwboekjes, die ik evenwel nog niet met Wouter behandeld heb, daar er nog geen behoefte aan afwisseling van z'n avendspelletjes geweest is. Ook betwyfel ik of hy vooralsnog genoegen zal scheppen in 't overwinnen van kleine {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} moeielykheden. Wat niet terstond lukt, doet hem nog geen pleizier. Dat zal, hoop ik, veranderen. Voor de eer iets te hebben klaargekregen, is hy nog ongevoelig, en by den minsten tegenspoed zegt hy: doe jy 't maar! - Ik ben dezer dagen nogal opgeruimd, omdat ik kans zie zekere moeielykheid die my drukte, uit den weg te ruimen. Schreef ik U over 'n misrekening betreffende 'tgeen ik pr saldo zou te betalen hebben aan onzen bouwmeester? Een misrekening blyft het, maar eerst wist ik niet hoe ik 't zou aanleggen die zaak te schipperen, en sedert eenige dagen zie ik er licht in. Ik heb geschreven aan My Elsevier (eigenares nu van de Ideën &c) om 2000 gl. Ik gis dat zy 't heden of morgen zenden zal, en, zoo neen, dan weet ik reeds dat Waltman (uitgever Mill. St. & Special.) het doen wil. Ik ga alzoo, mits ik dan werk voor de pers, wat die zaak betreft, eenigen tyd rust te-gemoet. 't Is nu maar te hopen dat ik bevryd blyf van ontmoetingen die m'n evenwicht verstoren en my onmachtig maken. Wel tracht ik me daartegen te wapenen, maar 't overwinnen van gemoedsaandoeningen komt me vaak op 'n inspanning te staan, even duur als 't ondergaan van die aandoeningen zelf. Verleden jaar en dit jaar... och, wat zeg ik, 25 jaren achtereen werd en word ik geslingerd door buien en stormen die telkens het rustig werken bemoeielyken en dikwyls onmogelyk maken. Als ik al 't ondergane de revue laat passeeren, verwonder ik me nog dàt ik iets heb kunnen leveren, hoe weinig ook. Op dit oogenblik heb ik waarlyk niet te klagen. Toch zoudt ge U verwonderen over de aaneenschakeling van gebeurtenissen die m'n leven zoo vermoeiend vol maken. Byna elke post brengt me iets dat van belang genoeg wezen zou om door anderen voor 'n levens-evenement te worden aangezien. Als ge hier waart, zou ik U daarvan eens inzage geven. Gister heb ik me vermand om 'n pakket schryvery open te maken dat na Eduard's laatste vlucht uit Rotterdam²., op z'n kamer is gevonden, en waarvoor men my geld heeft afgeperst. Nieuws vond ik er niet in. Helaas, want de ellendige laagheid en domheid waarvan alles wat van hem uitgaat, getuigt is geen Nieuws voor me. En dáárvan was't dan ook vol. Daarin waren ook eenige brieven van z'n tante Van Heeckeren die my vreeselyk uitscheldt. Een oogenblik dacht ik er aan, haar te schryven dat zy verkeerd {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} geïnformeerd was. Zoo'n eenvoudige betuiging nu zou niet baten. Een uitvoerige weerlegging met puntjes op de i's zou me verder leiden dan me om meer dan een reden schikt. Primo³., zou ik onbarmhartig in de wonden van m'n gemoed moeten wroeten. Soit 4.! Maar ik zou - (deze zin schryf ik niet uit! Vraag er me naar als ge eens hier komt!) En 2.o Juist door 't aanroeren van zulke zaken ontneem ik my de kracht, de stemming om voor de pers te werken. En dàt wil en moet ik nu. - Basta! Maar, kom je van den winter eens overvliegen? Met of zonder Doortje. Met of zonder 'n paar van de kinderen? Als jelui eens hier kersmis kwaamt houden? Dan zal er voor ieder wat aan den boom hangen. Als ik zeg: ‘of zònder Doortje’ beoog ik daarmee 't gemakkelyker maken van 'n besluit om zoo in-eens op den trein te gaan zitten. Daarvoor is minder voorbereiding noodig dan wanneer 't heele huishoudentje moet opgebroken worden. Hier schikt het ons altyd, al kwaamt ge allemaal, tenzy ik tòch nog (wat ik niet hoop) om finantieele redenen zoo'n voordracht tournee moest houden. Maar dàt hoor je dan wel. Op het oogenblik is daarvan geen kwestie. - Je zit nu in verhuizings- of inrichtingsdrukte. Zoodra je settled bent, moest je my een en ander schryven van je huiselyk leven, bezigheden, amusementen, omgang, &c. Kan 't je ook te-pas komen goede relatiën aanteknoopen? (‘goede’ niet in beurs beteekenis, maar intellektueel en sociaal) In zeer veel plaatsen van ons land heb ik uitstekende relatien. Maar... misschien zyt gy met vrouw en kinderen uzelf genoeg. Dàt vind ik heerlyk, ja, 't beste. Maar 't zou U later misschien spyten U gedurende uw verblyf in Holland te zeer opgesloten te hebben. Misschien zyn de eischen van uw verloftyd niet die welke voor 'n algemeenen leefregel de besten zyn. Ik zou u slechts by de zoodanigen introduceeren voor wie ik volkomen insta en die de eer waard zyn. 't Spyt me dat de heer Versluys den Haag verlaat. Hy en z'n vrouw zyn soliede, knap, hartelyk, en by dat alles eenvoudig. Nu ook van de familie Vosmaer mag ik in gemoede tzelfde zeggen, maar die is U misschien te oud-haagsch-deftig. (my niet, ik mag dat wel.) Hé, waarom ben je ingenomen tegen Valette? Dat is 'n voor-oordeel. Hy is 'n beste knappe kerel, geloof my. {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} Te Rotterdam en Amsterdam heb ik uitstekende adressen. En in meer plaatsen, maar we weten niet of ge er komen zult. - Groote vreugd in huis! Albert (Mimi's broêr) telegrafeert: ‘geslaagd.’ Dat is: in z'n examen voor⁵. Engelsche taal en literatuur. 't Was voor hem 'n heel ding daar hy reeds 38 jaar is, en reeds drie of vier brokstukkige carrières achter den rug heeft. Een échec zou hem 'n harde slag geweest zyn. In hoeverre dit ten-gevolge hebben zal dat hy z'n huwelyksplannen doorzetten kan, weet ik niet. Als hy my om raad vroeg zou ik er mee verlegen zyn. Dat meisje is 'n juweel van vlyt, huishoudelykheid & zindelykheid, en ze schynt dol op hem te zyn. Toch zyn er maren. Om eens één ding te noemen, zy heeft weinig of geen school-opleiding. Ik zou daar niets om geven, maar ik vrees dat Albert daarover tobben zou. Ook gis ik dat ze in 'n achterhoekje van haar zieltje, 'n goede dosis katholicismus verborgen houdt, dat nà 't huwelyk voor den dag komen zou. Komiek, Mimi heeft Gretchen (die algebraïsche voorstellen oploste) moeten ontslaan omdat ze niet werken kon, en lui en slordig en vuil was. En deze Marie, die zoo flink werkt, en met genoegen werkt, (ze bidt en smeekt Mimi, toch asjeblieft geen meid te zoeken!) zy gaat mank aan verregaande ongeleerdheid. Ik weet niet of Albert hoog genoeg staat om op den duur tevreden te zyn met die laagte. Talleyrand¹⁰. zeide toen men hem onder 't oog bracht dat z'n vrouw... stupide was: (Nu, stupide is Marie niet. Ze is maar wat onvast in 't uit elkaar houden van wereld- en rededeelen.) ‘Je la préfère ainsi: Une femme stupide se compromet, c'est vrai. Mais une savante compromet son mari.’⁶. Er is 'n standpunt denkbaar tusschen ‘stupide’ & ‘savante’ in. Talleyrand, eenmaal doorgaande voor geestig, moest wel om z'n renommee optehouden dikwyls inkorrekt in z'n uitdrukkingen wezen. Op zyn: ‘Surtout pas de zèle⁷.!’ antwoord ik: ‘surtout par d'esprit⁸.!’ - Van Talleyrand gesproken. Heb ik u al gevraagd of ge de memoires van Made de Rémusat wilt lezen? t Werk is zeer interessant, vooral voor my, daar ik me van Napol. I altyd zoo'n studie maakte. Als ge tyd en lust hebt zal ik 't U laten zenden. 't Is op dit oogenblik in rondlezing, het Exempl.r dat ik aan Versluys moet terugzenden omdat ik 't zyne heb stukgekrabt. Neen, 'k had het toch gehouden, ook zonder krabben. - {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} In de huiskamer is 'n kastje gekomen (d.i. gekocht) naast de sofa. t Is maar 'n open rek. Er was behoefte aan iets om dagelyksche dingen te bergen, de boeken en couranten van den dag, sigarenzaken, Wouter's speelgoed &c. De huiselykheid wint er veel by. Dat zal je zien. 't Sneeuwt hier, en zeker in Holland ook. Wat zeggen de kinderen? Wat begint de winter vroeg! Maar in de laatsten tyd heb ik dikwyls opgemerkt dat de saizoenen in 2 helften gesplitst zyn. Misschien blykt er in December of Januari dat we nog 'n brok zomer te goed hadden. Mooi vind ik die verwarring nièt. - Wat 'n geknoei met de stukken over Atjeh! Gepubliceerd? Ja... neen... ja... nu, na wat emendatie¹¹. dan, d.i. verminkt! Men behoorde den moed te hebben ze te publiceeren zooals ze zyn, òf de publikatie te weigeren. Een gedeeltelyke publikatie dient tot niets, daar 't achtergehoudene altyd van 'n aard wezen kan dat het infirmeert⁹. wat geopenbaard is. En de eisch zelf òm iets te mogen achterhouden wyst duidelyk op behoefte aan verduistering. Die eisch is 'n openbaring van benauwdheid. Indien Nederland werkelyk 'n konstitutioneele staat was en als er inderdaad 'n ministerieele verantwoordelykheid bestond, moest Fransen v.d. Putte in staat van beschuldiging gesteld worden, met inbegrip van civile aansprakelykheid. Maar de konstitutie is 'n wassen neus. - Ik zie dat Duymaer van Twist als 1o kamerlid is afgetreden. Prosit de 1o Kamer! He, vraag eens by gelegenheid of de zuster van dien De Jong¹². indienst is gebleven by den Admiraal Wichers, (Wiggers?) Dat moet voor beide partyen 'n moeielyk geval geweest zyn. - Wouter had U vandaag zullen schryven. (d.h. aan Mimi 'n brief dikteeren) Maar er is nog niets van gekomen. Op dit oogenblik werkt hy in de sneeuw. Om u niet nog langer op't bericht van aankomst te laten wachten, sluit ik maar. Wees hartelyk van ons beidjes gegroet, en laat ons gauw iets van U hooren. Dag, beste menschen! uw liefh. Oom Ed Ik sla wel eens woorden over. Zet ze'r maar tusschen. - Heb je al iets vernomen van Henri?¹³. 1. Gewiss enz.: Jazeker. Dat heb ik zo besteld! (du.) in duitse schrijfletters. 2. Rotterdam: oorspr. stond er Den Haag. 3. Primo: ten eerste (it.) 5. in zijn examen voor: oorspr. stond er voor zyn examen in. 10. Talleyrand: Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838), frans diplomaat. 6. Je la préfère enz.: ik heb haar liever zo. Een domme vrouw brengt haar goede naam in opspraak, dat is waar, maar een wijze vrouw brengt haar mans goede naam in opspraak (fr.) 7. surtout pas de zèle: vooral geen uitsloverij (fr.) 8. surtout pas d'esprit: vooral geen geestigheden (fr.) 11. emendatie: verbetering. 9. infirmeert: ontkracht. 12. De Jong: wrschl. bedoeld W.M. de Jongh, de moordenaar van Marius Bogaardt (zie V.W. XX, blz. 171). Deze had eerst aan zijn zuster Anna de toedracht bekend. 13. Henri: wrschl. Engels neef Henri Jean Marie Douwes Dekker, de tweede zoon van zijn Oom Jan, die in Den Haag woonde. {==513==} {>>pagina-aanduiding<<} [31 oktober 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 31 oktober 1881 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (½) beschreven. De envelop, geadresseerd aan WEDHeer D.R. Mansholt Meeden (prov. Groningen) Holland, is bewaard gebleven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 31 Oktober '81 beste Mansholt! Dank voor Uw portret, en vooral voor 't zenden als blyk dat gy wist me daarmee genoegen te doen. Eerst had ik pr briefkaart willen antwoorden, daar ik reden heb om kort te zyn, maar dan moet men zich zoo in acht nemen voor postmannen die op kleine stations inkykerig zyn. Op groote kantoren is daar geen tyd voor. Die zaak met het Nieuws laat ik (voorloopig?) rusten. Ik moet me bezighouden met wat anders. Daarom ook nu aan U zoo kort. Ik zeg niet een duel mooi te vinden, maar het duel (als principe) is nuttig in 'n maatschappy waar eergevoel niet bestaat. Als 't duel in onze zeden was, zou die Nieuwsschryver zich wel gewacht hebben my uitteschelden. Ja, die zoogen ‘litteratuur’ is n vak van niemendal. Schryven kan te pas komen, o ja, maar die schryvery òm te schryven houd ik voor 'n soort van prostitutie. Daarover heb ik nooit anders gedacht. En let eens op 't volkje dat zich dat gewawel tot beroep koos! In myn oog staan ze beneden 'n gewoon arbeidsman die iets degelyks levert. 't Is 'n ras! Ik voel me dan ook nooit minder op m'n gemak als by ‘letterkundigen’. En 't woord-zelf vind ik komiek, ik heb altyd neiging er by te zeggen: ‘zoogenaamde’ of ‘zich-noemende’. - {==514==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja, V. Houten¹. was lam. Daartegenover staat dat er méér uit den hoek gekomen zyn om tegen Modderman's². preek te protesteeren dan ik had durven verwachten. De afdoening der zaak, van atheistisch of ook zelfs maar van liberaal standpunt is eenvoudig. Men vervange in de wet het woord ‘eed’ door: ‘gerechtelyke verklaring’ & ‘gerechtelyke belofte’ met behoud van rechtsgevolgen zooals nu voor den ‘eed’ bepaald is. Ik begryp dat protest van de atheisten niet, en vind er iets kinderachtigs in. Openlyk verklarende dat ik niet in god geloof, dat ik 't bestaan van god ontken, zou ik geen bezwaar maken de formule uittespreken die volgens de (gekke) wet tot bevestiging van 'n verklaring noodig is. Zou Hartog H.v.Z.³. ook weigeren 'n brief met DWDienaar te sluiten? Ik vind iets onvryzinnigs in dat pronken met vryzinnigheid. Maar ik geef geloovers gelyk als ze hun ‘levenden’ god (zyn er dooie goden ook?) niet by elke kleinigheid in z'n werk of rust storen. Zy zyn konsekwent. Dat is H.H.v.Z. niet. - Ja, v.H. had moeten zeggen: ‘de atheïsten houden woord en zeggen de waarheid zonder vrees voor 'n God.’ en: ‘de geloovers schynen weinig waarde aan hun woord te hechten, daar ze elkaar niet gelooven als de spreker zich niet aan verdoemenis onderwerpt.’ - Hoe overigens 'n geloover bang kan zyn voor 'n valschen eed, begryp ik niet. Door geloof in Christus immers kunnen zy ook dàt vergrypje elk oogenblik schoon wasschen als ‘witte wolle’. Wat is die godsdienst, en speciaal dat christendom infaam onzedelyk! Een arme atheist blyft altyd z'n eigen pakje dragen. Zy gooien 't hun Jezus op de schouders. Klaar is Kees! - Ik weet niet of ik U schreef over 'n moeielykheid waarin ik geraakt was door 'n misrekening in de verbouwery met m'n huis. Welnu, ik zal m'n walg moeten overwinnen, en had te kiezen tusschen ‘voordrachten’ en... schryven voor ‘Elzevier’ (De Maatschappy die nu eigenares is van m'n werken (op Mill. St. en Specialiteiten na) Daarover ben ik in korrespondentie. De zaak is dat ik om hier rustig te zitten, oogenblikkelyk 'n redelyk groote som moest hebben. Als ze my dat zenden (ik wacht stündlich⁴. antwoord, moet ik leveren. 't Is bitter en moeielyk, maar 't moet. {==515==} {>>pagina-aanduiding<<} De keus tusschen dàt en voordrachten (twee kwaden!) werd o.a. bepaald door den tegenzin om m'n vrouw en kind alleen te laten, daar ons huis afgelegen ligt. Ik gis dat zy - om my te binden - myn voorstel zullen aannemen, en dan... ik heb 'n heelen voorraad postkaarten opgedaan. Ik zal dan alles moeten laten liggen of maar terloops behandelen om tegenover die Maatschy mn woord gestand te doen. Prepareer je op... geen brieven. - Och, ik zie er zoo tegen op aan dat arme blinde meisje⁵. te schryven! En als 't voor ééns ware! Maar zy, geperst door de leegte van haar leven, zal met beide handen zoo'n relatie aangrypen, en ik zie in dat ik 't niet zal kunnen volhouden. Toch smart het my zoo'n stumpert teleur te stellen, dit begrypt ge. En verbeelje dat ik juist in den laatsten tyd twee andere patiënten van dien aard heb, beiden ongelukkig, en beiden zich verbeeldende dat ik hen wat opbeuren kan. De een is 'n man die z'n vrouw verloor en nu treurt, of... z'n troost zoekt in treuren. De andere, 'n dame, lydt aan borstkanker en wil absoluut van me weten wat er met haar gebeuren zal als zy zich van kant maakt? Ze wil volstrekt met my allerlei spitsvondige en gezochte metaphysische dingen behandelen. Ik houd haar voor 'n... kanalje. Ze koketteert met haar inderdaad vreeselyke positie, en als ze niet in zoo'n toestand was, gaf ik haar den bons. Die weduwnaar is goed en zacht, en als er by hèm bedrog in 't spel is, is 't zelfbedrog. Herhaaldelyk heb ik hem arbeid aanbevolen, maar hy kan er niet toe komen. Nu, tòch zal ik trachten die arme Reina met een of ander te verheugen. Juist eergister nog lieten wy iemand die ons bezocht de door haar gebreide kousen zien, als 't werk van een (byna?) blind meisje. Byna! Ik vond 'n volslagen blindheid iets minder erg. Dat toch willen zien moet vermoeiend voor haar zyn. En... dat zy niet gaarne heeft dat men er over spreekt! Uw gezegde: ‘Ze moest 'n eigen ziend kind aan de borst kunnen drukken’ is zeer juist! Maar even juist de meening dat dit niet te bereiken is. - Als gy 20 en ik 30 jaar jonger waren, zou ik U voorstellen naar Amerika te gaan. Ik ben benieuwd naar den afloop Uwer verkooping. Het land staat lager in prys dan voor 20 jaar, niet waar? Maar toch meen ik dat het in de laatste 3, 4 jaar weer wat gerezen is. Ik wensch U goed succes toe! En vooral met Uw nieuwe onderne- {==516==} {>>pagina-aanduiding<<} ming àls ge übersiedelt⁶.. Dat is immers nog afhankelyk van den verkoop? - Verzuim niet my te schryven, asjeblieft, al ben ik van plan U te verwaarloozen. Dat hoop ik te doen, en niet uit gebrek aan tyd. Dit is byna altyd 'n leege fraze. Neen, maar ik wil m'n stemming verdraaid houden, zooals voor publiekschryven 'n vereischte is, en dit gaat moeielyk als ik toegeef in ongemaakte uiting. Schryven is altyd iets kunstmatigs. Juist daarom heb ik er zoo'n hekel aan. Er is altyd iets onoprechts in werk voor de pers. Zoo, is Hendrika by haar grootvader? En Wiepke thuis? Ge schryft niet hoe 't met haar been is. Groet haar, Uw lieve vrouw en Uzelf van Uw vriend Dek Als ik eens weer in de stemming van publiekschryvery ben, zal 't wel weer gaan. ('t Is te hopen voor Elzevier.) Maar op't oogenblik komt het me nog zwaar voor. Voor eenvoudig ware uiting is liefde noodig. Liefhebben is zucht tot geven, hier: tot gedachten geven, tot meedeeling van indrukken. Welnu, ik heb publiek niet lief! Als ik naar m'n gemoed te werk ging, zou ik weinig anders uiten dan nihilistische vloeken. Het besef: ‘ze begrypen 't toch niet!’ werkt verlammend. - Ik zie daar dat ge zegt Uw portret aan m'n vrouw te zenden. Wel, ik houd het zelf, of althans ook ik wil er m'n deel aan hebben. Het is sprekend gelykend. 1. v. Houten: Samuël van Houten (1837-1930), in deze tijd (vooruitstrevend) lid van de Tweede Kamer. 2. Modderman: Anthony E.J. Modderman (1838-1885), minister van justitie in het zakenkabinet Van Lynden van Sandenburg; verdedigde de wet op de eedsaflegging. 3. Hartog H.v.Z.: Mr. Dr. Hermanus Hartogh Heijs van Zouteveen (1841-1891), nederlands jurist en natuurkundige; verbreider in ons land van atheïstische standpunten op grond van Darwins leer. 4. stündlich: ieder ogenblik (du.) in duitse schrijfletters. 5. meisje: onduidelijk wie wordt bedoeld. 6. übersiedeln: zich ergens anders vestigen (du.) in duitse schrijfletters. [1 november 1881 Vijfde druk Max Havelaar] 1 november 1881 De vijfde druk van de Max Havelaar verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den boekhandel, no. 89. (U.B. Amsterdam) Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappij. 5e druk. (2e door den auteur herziene uitgaaf.) Rotterdam, Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’. Post 8o. (VI en 400 blz.) f 1.90 Gebonden f 2.40 [2 november 1881 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr.] 2 november 1881 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., geadresseerd aan WEDHeer J. Waltman jr. boekhandelaar Delft Holland; met poststempels Nieder-Ingelheim 2/11/81 en Delft 3 nov 81. (M.M.) {==517==} {>>pagina-aanduiding<<} beste Waltman! Eerst nu dank ik U voor Uw hartelyk telegram waarvan ik terdege nota heb genomen. Dat ik zoolang wachtte met antwoorden was omdat ik elk oogenblik bericht uit Rottm wachtte. En dat heb ik nòg niet. Wel deelde een geëmpl. van ‘Elzev.’ my voorloopig mede dat de heer R. op reis was en weldra zou terugkomen. Dáárop wacht ik nu Heel vriendelyk gegroet tt DD Nieder Ingelh 2 Novr 1881 [4 november 1881 Telegram van Multatuli aan Maatschappij Elsevier] 4 november 1881 Telegram van Multatuli aan de Maatschappij Elsevier, aangenomen te Nieder-Ingelheim om 10.25 uur en ontvangen te Rotterdam om 17.10 uur. (M.M.) Maatschappy Elsevier Rotterdam Umstände nothigen mich um Antwort zu ersuchen¹. Multatuli 1. Omstandigheden nopen mij om antwoord te vragen (du.) [9 november 1881 Brief van Multatuli aan G.J.P. de la Valette] *9 november 1881 Brief van Multatuli aan G.J.P. de la Valette. (De Gids 1910, dl. II, blz. 395; fotokopie M.M.) 9 November '81. (....) Ik begrijp niet, dat men bij de behandeling der eedskwestie de zaak niet vereenvoudigt, door niet zoozeer te spreken over den eed als over 'n verandering der eedsformule. Door die te veranderen in een ‘gerechtelijke verzekering’ of ‘gerechtelijke belofte’ zonder meer, ware immers de zaak in orde? Wie daarbij aan God wil denken, mag het doen. De rechtskracht en wettelijke gevolgen kunnen blijven, zooals nu ten opzichte van de thans gebruikelijke formule bepaald is. Ge begrijpt dat ik geen partij trek voor atheïsten, die den eed weigeren. Om konsekwent te zijn, mogen zij ook geen brief teekenen met ‘UEd's Dw. Dnr.’ Wel begrijp ik den tegenzin van... vrome-geloovers hun God bij elke kleinigheid lastig te {==518==} {>>pagina-aanduiding<<} vallen. Ook 't beweren der Doopsgezinden, die zich houden aan 't verbod van Jezus. In den heelen bijbel is geen duidelijker tekst. (....) Ik moet nu aan 't Ideën-schrijven om ‘Elsevier’ af te doen. 't Is eigenlijk pijnlijk, maar wat moet, moet. Ik heb zoo'n hekel aan publiekerigheid! [9 november 1881 Bespreking Max Havelaar in de Arnhemsche Crt.] 9 november 1881 Bespreking van de vijfde druk van de Max Havelaar in de Arnhemsche Courant, no. 8562. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) ‘Ik ben makelaar in koffij en woon op de Lauriergracht no. 37.’ Welke Nederlander kent niet die woorden, de eerste woorden van het boek, waarmede een nieuw tijdperk onzer letterkunde aanbrak. De makelaar van de Lauriergracht is eene type geworden, gelijk zoo velen die Multatuli met zijne ongeëvenaarde pen voor altijd aan de vergetelheid ontrukte, want nog tal van geslachten zullen er voorbijgaan eer zijne Max Havelaar uit de zamenleving verdwijnt. Op nieuw wordt dit werk, thans door de maatschappij Elzevier, uitgegeven in smaakvollen vorm, met karakteristieken omslag. De schrijver zelf heeft zijn arbeid nogmaals doorgelezen vóór deze vijfde druk ter perse ging. Of hij er veel in veranderd heeft, weten wij niet, en wij gelooven het niet: er was niet veel aan te veranderen. Minder zal het werk zeker niet geworden zijn. Maar de aanteekeningen en ophelderingen zijn vermeerderd en treffend welsprekend is de laatste volzin, die zoo volkomen de profetie bewaarheidt in de Koffijveilingen uitgesproken: ‘Volgens de laatste berigten uit Indie is Lebak een woestenij. Geheele dorpen zijn uitgestorven.’ Deze uitgave is door Multatuli opgedragen aan ‘de diep vereerde nagedachtenis van Everdine Huberte baronesse van Wijnbergen, der trouwe gade, der heldhaftige liefdevolle moeder, der edele vrouw’, aan de lieve trouwe anspruchlose¹. Tine. 1. anspruchslos: bescheiden (du.) [11 november 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker en T.C. Douwes Dekker-Heijning] 11 november 1881 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker en T.C. Douwes Dekker-Heijning. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(¼) beschreven. (M.M.) {==519==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 11 Novr 81 beste Jongens! Ik was heel bly met je brief. We begrepen wel dat de verhuisparty drukte gaf. En dat er tegenspoed by kwam door misrekening, is geheel in den regel. Alzoo: barendsstraat 39. Ik heb't genoteerd. Het doet me genoegen de beschryving van Uw huis te lezen, vooral misschien omdat ik zoo beu ben van nagemaakte verhevenhedens. Gut, ik kryg zulke gekke brieven. Ik ben volstrekt geen realist in Zolasche beteekenis, en ontken zelfs dat hy realist wezen zou, maar 't kennen en weten van het eenvoudig-ware boeit me zoo, als ik 't in verband kan brengen met iets hoogers, hier: met uw huiselykheid. Ja zeker heeft het verblyf in 'n stad veel voor. Maar veel tegen ook, vooral omdat men nooit zeker van z'n tyd is. Uren visite leiden meer af dan dagen logeerens. Met 'n visite-mensch moet men zich gedurig bezighouden. Wat het onderscheid van wryving aangaat, en 't gevaar van eenzydigheid houd ik het - al klinkt het vreemd - met z.g.n. eenzaam wonen, althans in byzondere gevallen. 't Kàn zyn dat iemand zoo ver af wonende als wy nu, 'n kluizenaar wordt, maar in den aard der zaak ligt het juist niet, en de paradox zou verdedigbaar zyn dat men om zich te oefenen in menschkunde weinig menschen moet ontmoeten. De aanraking met de weinigen die ons van verren afstand komen bezoeken, is nauwer. Gelyk in veel zaken staat de kwaliteit in omgek. rede tot de kwantiteit. Ik erken dat niet elke verkeerdheid mag¹. bestreden worden door te wyzen op de gevolgen van overdryving (‘jongen, word geen bakker! Want... wat zou er komen van de {==520==} {>>pagina-aanduiding<<} wereld als alle menschen bakkers werden? Dan hadden ze immers geen schoenen.?’ Enz.) ... tot in't ongerymde, of al ware het maar tot in 't eenigszins ongewone. Maar toch kan². die manier van redeneeren leiden tot zuiver inzicht. (men betoogt soms 1000, om vatbaar te maken voor 't geloof aan 1000/n) Welnu, welke menschkundige ontwikkeling zou 't gevolg zyn van een in ‘den roes der wereld’ zegge: de aaneenschakeling van banale gezelschapjes met visitepraat, doorgebracht leven? Visitemakers by uitnemendheid zyn meestal onbeduidende menschen. De gewoonte van praten doet het spreken verleren, dus ook het denken. - Géén wryving, géén bouwstof is 't ander uiterste. In stipten zin bestaat die leegte, volstrekt gesproken, nooit. Maar nu by benadering. Ik zei al dat de kwalit. de kwantiteit aanvult (denk maar eens aan den omgang op 'n schip of 'n ind. buitenpost. Wat wordt men intiem met elkaar bekend!) maar... wat my betreft, ik heb geen klagen over leegte, en begin er over te denken naar Parys te verhuizen om wat uitterusten van overmatigen indruk. Bezoek ontvangen wy meer dan strikt genomen noodig is. Behalve Marie (de française die altyd even arbeidzaam de Martha speelt) hebben wy nu Mimi's broer Albert en zuster Betsy. Ik denk dat zy eenigen tyd zullen blyven, en 't is my zeer aangenaam, vooral daar Mimi 't aardig vindt hen te bewirthen³.. Maar ook zonder bezoek, heeremenschen wat 'n drukte door brieven! Wat is 't leven veelkleurig! En hoe arm zyn de verzonnen romans! Van veel zyden dringt men op 't voortzetten van Woutertjen aan. Lieve hemel, als men maar rondkeek, had men geen boeken met beschryvingen noodig. Ik geloof dat er veel luiheid ligt in de begeerte om vertellinkjes te lezen. En... ik moet nu aan die begeerte voldoen. Om voorloopig onzen bouwmeester tevreden te stellen met de helft van z'n saldo-vordering, heb ik aan de My ‘Elsevier’ voorschot moeten vragen, onder verband natk van schryvery. Ik zie er zeer tegen op, daar ik niet van schryven houd, maar nu is 't noodzakelyk. Alzoo ik hoop druk aan den gang te gaan. Of 't lukken zal? Van m'n vrienden, van {==521==} {>>pagina-aanduiding<<} hen met wie ik op hartelyken voet sta, spreek ik nu niet, maar wat er van 't publiek tot my komt is niet van 'n aard die me lust geeft tot uiting. Ik sta meestal zoo vèr van de algemeen heerschende begrippen, dat ik niet begryp hoe 'n uitgever kans ziet myn schryvery aan den man te brengen. Toch blykt er telkens dat dit wèl 't geval is. Anders had ook Elsevier me nu niet met 2000 gl geholpen. Ik had geen andere keus dan my òf die pynlyken band om den hals te slaan, óf 'n moeielyke voordracht-tournée te maken. Zeker zou ik dat laatste gekozen hebben - niet als iets makkelyks of aangenaams, maar als't minst verdrietige van twee kwaden - als ik Mimi en't kind had durven alleen laten in den winter. - Scholen? Ik houd ze voor 'n noodzakelyk kwaad. Kwaad uit 'n algemeen-wysgeerig oogpunt, maar noodzakelyk met het oog op de toestand der maatschappy. 't Is jammer dat wy ze niet kunnen missen. Tot zelfs de inrichting onzer woningen verzet zich tegen het thuis houden. Dat ook het schoolgaan zekere voordeelen aanbiedt, erken ik, maar de natuurlyke regel zou moeten zyn dat 'n vader z'n kind⁴. opvoedt. ‘O ja, zegt men, (en dat doen wy ook - hm, hm!) maar 't onderwyzen?’ Wel, ik kan my geen onderwys zonder opvoeding denken. Dat is niet aftescheiden. Zelfs heeft 7/8 van alle onderwys slechts opvoeding ten doel. De meeste takken van onderwys⁵. (buiten vakstudie die later volgt) dienen den leerling niet zoo zeer om hem de onderwezen zaken zelf te doen weten, als wel om hem dóór 't weten daarvan tot 'n beschaafd mensch te maken. Wie 't alfabet onderwyst kan en mag niet nalaten z'n les dienstbaar te maken aan allerlei eischen die buiten de eigenlyk gezegde letterstudie liggen. 't Kind wordt geoefend in: onthouding(mag niet spelen) stil zitten(mag niet ravotten) vlyt(moet zich inspannen) geduld, gehoorzaamheid, opmerkzaamheid, orde, &c &c Verreweg 't grootste getal der menschen, ja allen byna, krygen geen andere opvoeding dan die welke dóór 't ond