Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 van Multatuli, in een editie van B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh uit 1991. De complete Volledige werken bestaan uit 25 delen. Door het hele werk zijn koppen tussen vierkante haken toegevoegd. p. 59: noot ‘6’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 60: Rotterdamn → Rotterdam: ‘G.A. Rotterdam’. p. 158: Biefkaart → Briefkaart: ‘Briefkaart van Multatuli aan W.A. Paap’. p. 297, 489, 670: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom worden de accolades hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. p. 308: noot ‘2’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘3’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 464: noot ‘17’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘7’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 465: noot ‘23’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 479: noot ‘2’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 565: noot ‘18’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 604, 801: ‘J.E. Wertheim’ is in deze digitale versie gewijzigd in ‘J.L. Wertheim’. p. 648: noot ‘4’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 677: noot ‘19’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘13’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 695: noot ‘4’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘3’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 695: noot ‘5’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘4’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 695: noot ‘8’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 729: noot ‘2’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 729: deugd → ‘deugd: ‘‘deugd is genot’’. mult001gstu25_01 DBNL-TEI 1 2018 dbnl / B.P.M. Dongelmans / erven Hans van den Bergh unicode yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: NL 69 T 7030 22 Multatuli, Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 (eds. B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1991 Wijze van coderen: standaard Nederlands Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh 2018-06-26 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Multatuli, Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 (eds. B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1991 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/mult001gstu25_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN XXII 1991 G.A. VAN OORSCHOT AMSTERDAM {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} © COPYRIGHT 1991 BY G.A. VAN OORSCHOT, AMSTERDAM {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} XXII brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit tweeëntwintigste deel van de Volledige Werken bevat de Brieven en Dokumenten van een (kleine) tweeëntwintig maanden uit het leven van Multatuli - van 15 maart 1882 tot 1 januari 1884 - een periode waarin voor het laatst in Nederland grote beroering rond zijn persoon ontstaat op grond van de pogingen hem met een nationaal Huldeblijk een (financieel) onbezorgde levensavond te verzekeren. We kunnen aan de hand van de uitgebreide korrespondentie tussen de leden van het aanbevelingscomité en de kommentaren in de pers, nauwkeurig volgen hoe de inzamelingsaktie zich, aanvankelijk aarzelend, ontplooit, een tijdlang dreigt te mislukken en tenslotte toch een aanvaardbaar resultaat oplevert. De bezorgers van deze reeks moesten met betrekking tot het Huldeblijk selektief te werk gaan als gevolg van het overweldigende materiaal - alleen de interessantste initiatieven en de kenmerkendste reakties zijn opgenomen -; er bleek opnieuw dat het haast ondoenlijk is nauwkeurig te schatten hoeveel ruimte nog nodig zal zijn om de papieren neerslag van de resterende drie en een half jaar plaats te bieden. Zo doken bijv. pas recentelijk tientallen brieven uit deze periode op in het archief van Frank van der Goes. Ook naspeuringen in de betreffende jaargangen van tal van periodieken leveren telkens onvoorspelbare hoeveelheden persreakties en ingezonden brieven op. Zoals een enkele recensent in zijn bespreking van deel XXI al suggereerde, laat het zich nu aanzien dat na het huidige deel nog twee delen, XXIII en XXIV, zullen volgen waarin de Brieven en Dokumenten tot de zomer van 1887 zullen zijn opgenomen en bovendien de inmiddels boven water gekomen bescheiden en gegevens die redakteur Garmt Stuiveling destijds nog niet ter beschikking stonden: het zg. ‘bezemwagen’-deel van deze reeks. De huidige redakteuren doen dan ook een dringend beroep op allen die geïnteresseerd zijn in deze unieke dundruk-delen, om {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} ons of de uitgever te attenderen op dokumenten of brieven in de eigen omgeving die totnogtoe over het hoofd zijn gezien. Het zal immers niet lang meer duren of het moment is gepasseerd waarop mogelijk belangrijke vondsten en archiefstukken nog in de resterende delen kunnen worden opgenomen. Opnieuw is het hier de plaats al degenen en alle instellingen te bedanken die de aanstaande afronding van deze reeks met raad of financiële ondersteuning tot dusver hebben mogelijk gemaakt: mevrouw Alma van Donk voor haar toewijding en speurzin bij het uittypen der manuskripten en het ministerie van WVC en de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek voor de subsidiëring van het redaktionele werk en de uitgave daarvan. Amsterdam, Alphen aan den Rijn mei 1991 Hans van den Bergh Berry P.M. Dongelmans {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij verwijzing naar de uitgaven waaraan enig gegeven werd ontleend is gebruik gemaakt van de volgende aanduidingen: Brieven (met vermelding van het deelnummer): Brieven van Multatuli. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door Mevr. Douwes Dekker, Geb. Hamminck Schepel. Amsterdam: Versluys, 1891-1896. 10 dln. Brieven WB (met vermelding van het deelnummer): Multatuli Brieven. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. Tweede, herziene Uitgaaf. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1912. Pée 1937: Julius Pée, Multatuli en de zijnen. Naar onuitgegeven brieven. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1937. Pée 1941: Multatuli, Reisbrieven aan Mimi en andere bescheiden. Met aanteekeningen in het licht gegeven door Julius Pée. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1941. Pée 1942: Brieven van Multatuli aan Mr. Carel Vosmaer, R.J.A. Kallenberg van den Bosch en Dr. Vitus Bruinsma. Naar het oorspronkelijke uitgegeven door Julius Pée. Brussel/Rotterdam: Manteau-Nijgh en van Ditmar, 1942. Pée 1944: Keur uit de brieven van Multatuli. Naar tijdsorde gerangschikt en van aanteekeningen voorzien door Julius Pée. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1944. RvE: Briefwisseling tusschen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga. Uitgegeven door M. Douwes Dekker, geb. Hamminck Schepel. Amsterdam: Versluys, 1907. In alle gevallen waarin geen vergelijking met de autografen mogelijk was, is de datering voorzien van een asterisk. De volgende afgekorte aanduidingen worden gebruikt: Dagboek: voor de beschrijving hiervan zie V.W. XV, blz. 15. Dossier Bernhold: voor de beschrijving van het dossier Bernhold zie V.W. XIX, blz. 16. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Edu: Multatuli's zoon, geboren 1854. Memoriaal: voor de beschrijving hiervan zie V.W. XIV, blz. 15. Mimi: Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel, jarenlang de intieme vriendin van Eduard Douwes Dekker, sedert 1 april 1875 zijn echtgenote. Multatuli: Eduard Douwes Dekker. Nonni: Multatuli's dochter, geboren 1857. Tine: Everdina Huberta Douwes Dekker-van Wijnbergen, de eerste echtgenote van Eduard Douwes Dekker, overleden 13 september 1874. Wouter: de aangenomen zoon van Multatuli en Mimi (eigenlijk: Eduard Bernhold), geboren 25 januari 1876. A.M.V.C.: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen. A.R.A.: Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage. G.A.: Gemeente-archief; met vermelding van de plaats. I.I.S.G.: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. K.B.: Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. M.M.: Multatuli-Museum, Korsjespoortsteeg 20, Amsterdam. N.L.M.D: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatie-centrum, 's-Gravenhage. U.B.: Universiteitsbibliotheek; met vermelding van de plaats. V.W.: Volledige Werken van Multatuli (Amsterdam 1950 etc.); met vermelding van het deel in romeinse cijfers. Typografie: uiteraard sluit de vorm van dit deel zo nauw mogelijk aan bij die van de overige delen. Dus ook in deel XXII is niet getracht het origineel met typografische middelen na te bootsen. De tekst is diplomatisch afgedrukt, met dien verstande dat bij puntjes iedere reeks is weergegeven door een drietal. Daar, waar tekst is ingekort of wegens verminking van brieven ontbreekt, is dit aangegeven door een viertal puntjes (....). Indien een punt aan het einde van een zin, dus bijv. voor een nieuwe hoofdletter, ontbreekt, is deze stilzwijgend toegevoegd. In Multatuli's brieven wordt steeds y gedrukt, ofschoon er in de door anderen gedrukte teksten dikwijls ij staat. Wanneer er gebruik is gemaakt van een authentieke tekst, wordt geen eerdere publikatie vermeld. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Ondanks deze kontinuïteit van principes voeren de huidige editeuren op een aantal punten konsekwent de volgende werkwijze door: in de brieven van Multatuli worden ook de doorgestreepte passages verantwoord in de aantekeningen die aan de brieftekst voorafgaan. Omdat vooral in lange brieven - mede hierdoor - het aantal annotaties soms groot is, zijn de toe te lichten passages voorzien van een nummer dat korrespondeert met de betreffende verklaring boven de brieftekst. De als k uitgesproken c wordt nu in de door ons toegevoegde tekst overal als k geschreven waar de Woordenlijst van de nederlandse taal dat toestaat, behalve in geval van cc en in leenwoorden (accent en clown). Tevens wordt in dit en volgende delen een diplomatisch onderscheid gemaakt tussen ´ en `. De dikke horizontale strepen tegen de linkermarge waarmee Multatuli veelal alinea's onderscheidt, worden weergegeven als ‘-’ achter het laatste woord van de vorige alinea. Een onderstreping in het handschrift leidt tot kursief; (drie)dubbele onderstreping wordt met klein kapitaal weergegeven. Bij het overnemen van gedrukte stukken (uit kranten, tijdschriften en boeken) zijn evidente drukfouten gekorrigeerd. De mate waarin de bladzijden postpapier zijn volgeschreven, wordt aangegeven met ⅙, ¼, ⅓, ½, ⅔, ¾ of ⅚. Woorden of woordgroepen in vreemde talen worden alle in de aantekeningen vertaald, met uitzondering van al te duidelijke gevallen (‘das Haus’, ‘pardon’). Staan duitse woorden in handschriften in zg. duitse schrijfletters (‘gotisch schrift’), dan wordt dat in de annotaties vermeld. Persoonsnamen in brieven en dokumenten worden zoveel mogelijk in de aanhef geannoteerd, behalve als het gaat om namen die in gemakkelijk toegankelijke handboeken zijn te vinden. In het algemeen wordt alleen toegelicht wat tot het onmiddellijk begrip van de kontekst bijdraagt. Er wordt naar gestreefd per deel de noodzakelijke toelichting te geven, dwz. een bepaalde naam wordt in de regel slechts één keer, bij de eerste vermelding, geannoteerd. De Biografische Aantekeningen achterin betreffen alleen de korrespondenten van Multatuli. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1882 (na de verschijning van de circulaire ‘Landgenoten’) {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Sinds op 15 maart 1882 de circulaire voor het Huldeblijk - ook via de pers - landelijk was verspreid bleef het leven van Dekker en de zijnen in Nieder-Ingelheim vele maanden lang goeddeels in het teken staan van de mogelijke financiële uitslag, aanvankelijk natuurlijk te hoog ingeschat, later als totale mislukking ervaren. De eerste signalen dat er een teleurstellend resultaat op handen was - door Multatuli op 13 april aangeduid als ‘een val uit de koets’ - worden zichtbaar als Funke op 11 april meldt dat een derde (en het meest aktieve) deel van de ondertekenaars nog maar f8500, - heeft ingezameld. Hij doet daarbij het genereuze aanbod anoniem f5000, - toe te zeggen (naar de huidige koopkracht niet veel minder dan een ton) op voorwaarde dat de rest van de natie f20.000, - weet op te brengen. Uit deze brief maakt Multatuli ook voor het eerst op dat de hoofdkommissie niet van plan is hem het uiteindelijke bedrag ter hand te stellen; in plaats daarvan wil men een lijfrente kopen voor beide echtelieden, die hun voortaan tussen de duizend en de tweeduizend gulden per jaar zal opleveren. Eind maart dringt het trouwens al tot de organisatoren door dat er te gemakkelijk op een spontane olievlek-werking is gerekend; de aktie rond het Huldeblijk had zorgvuldiger voorbereiding vereist, zoals de instelling van regionale subkommissies, het doen rondgaan van intekenlijsten en een betaalde perscampagne. Als noodmaatregel laat men dan op 12 april een geheime extra circulaire aan alle ondertekenaars uitgaan; in Breda hadden Kallenberg, Collard en Kok trouwens uit zichzelf al een lokale aktie opgezet om hun omgeving en relaties systematisch te bewerken. Elders besluit men alsnog tot huis-aan-huis kollektes die door anderen weer onwaardig worden geacht. Al gauw rees trouwens twijfel of de ‘invlechting van het staatkundig element’ wel verstandig was geweest. Had de circulaire zich niet beter kunnen {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} beperken tot bewondering voor het schrijversschap van Multatuli en tot het voorstel zijn financiële nood te lenigen? Dat de goedgevigen nu impliciet werden verondersteld zich kritisch op te stellen jegens de regering, heeft zeker menige brave burger van daadwerkelijke steun teruggehouden. De in Multatuli's geval altijd alerte tegenpartij zit inmiddels ook niet stil. De totnogtoe onverdachte Taco de Beer (niet uitgenodigd als medeondertekenaar van de circulaire) publiceert in zijn tijdschrift De Portefeuille al op 25 maart een vilein artikel waarin hij op een aantal ondertekenaars wijst die niet waardig zouden zijn voor Multatuli op te komen; bovendien biedt hij een door menigeen dankbaar aangegrepen excuus om niet mee te doen; volgens hem is de regering immers de aangewezen instantie die voor eerherstel dient te zorgen. Een andere uiterst schadelijke suggestie is ook dat men Multatuli geen hulde dient te brengen op grond van argumenten (de noodtoestand in Lebak) waarvan men het waarheidsgehalte niet kan beoordelen. Maar het Algemeen Handelsblad had de negatieve toon al gezet op 21 maart en door op 2 april nogal slinks een aantal getuigenissen van derden te publiceren die als vanouds twijfel zaaiden over Havelaars motieven bij zijn optreden in Lebak. Het Rotterdamsch Nieuwsblad reageert daar gelukkig een paar dagen later op met een flink artikel waarin de argumenten van Multatuli's tegenstanders afdoende worden gehekeld. Ook de christelijke bladen (De Tijd en De Maasbode, en evenzeer De Hervorming) stellen zich teweer tegen steunverlening aan een schrijver die ‘de godsdienst onttroond heeft’. Multatuli toont zich door deze indirekte hulde bij herhaling vereerd. Er wordt ook tussen tal van partikulieren een uitgebreide korrespondentie over het Huldeblijk gevoerd, waarvan hier uiteraard maar een gering deel kan worden gereproduceerd. De publieke beroering levert ditmaal zelfs een brief op van de anders altijd zo principieel zwijgende Duymaer van Twist (20 april 1882). Langzaam maar zeker blijkt dan toch dat de verzamelde gelden - ontroerend genoeg voor een deel ook met dubbeltjes tegelijk ingebracht door de armlastige lezers van Recht voor Allen (orgaan van De Dageraad) - groeien in de richting van de minimaal wenselijk geachte f20.000, -. De feitelijke leiding berust goeddeels bij {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Korteweg en Versluys te Amsterdam die de binnenkomende bijdragen meteen op rente zetten: 4% bij de Kasvereeniging; zij beginnen ook besprekingen met de Nederlandse vestiging van de Duitse levensverzekeringsmaatschappij Germania. Korteweg zien we op zijn akademisch niveau behoedzaam manoeuvreren, maar Versluys is degeen die zich rondborstig en verbluffend modern van toon uitspreekt in zijn korrespondentie. Daarbij treedt al gauw een zekere irritatie aan het licht over de hoogmoedige toon die Multatuli in zijn brieven aanslaat, zoals zijn verzekering dat de ‘uitslag schitterend’ moet zijn en zijn klachten ‘dat hij in de kranten gemarteld wordt’. ‘Liever zou hij van een vriend 10 of 12 mille lenen’ merkt Versluys bitter op (6 mei). Na enkele maanden realiseert de penningmeester zich bovendien hoezeer Multatuli zelf, voornamelijk via Paap, een der drijvende krachten achter de Huldeblijk-plannen is geweest. Aan Dekkers kant groeit de ergernis over de eigengereidheid waarmee het comité meent over ‘zijn’ fondsen te kunnen beschikken. Natuurlijk ervaart hij het besluit om van de opbrengst levensverzekeringen te kopen als onverdraaglijke bevoogding. Om het dreigende konflikt te bezweren overwegen Iterson, Korteweg, Versluys en Zürcher een reis naar Ingelheim, maar Multatuli wijst dat idee van de hand; toch blijkt Zürcher eind mei op bezoek te zijn geweest onder meer om de geboorteakten van Dekker en Mimi op te halen, maar in feite om hen te overreden de lijfrente te aanvaarden. Als de organisatoren vernemen dat er zich al een schuldeiser gemeld zou hebben (een raadselachtige logementshouder uit Lissabon!) die er met de opbrengst van het Huldeblijk vandoor dreigt te gaan, zinnen ze op middelen om zo'n debâcle te voorkomen. De remedie lijkt een juridische konstruktie waarbij nominaal Korteweg en Versluys het beschikkingsrecht over de gelden behouden, zodat schuldeisers van Multatuli er nooit beslag op kunnen leggen. Als Dekker van de organisatoren inzage in de tekst van de polissen eist, barst de bom, juist op grond van deze clausule. Multatuli voelt zich onder curatele gesteld en legt de juridische vondst - niet geheel ten onrechte - uit als een teken dat men hem onbekwaam acht zelf met het geld om te gaan. Op zaterdag 23 september reist Dekker af naar Rotterdam om {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} zelf orde op zaken te stellen; de donderdag daarop speelt zich een pijnlijke scène ten huize van dr. De Haas af, waar Multatuli zijn weldoener Zürcher woedend de les leest; vervolgens vraagt hij ontnuchterd of Lina de Haas er Mimi verslag van uit wil brengen, wat deze de volgende dag in kleuren en geuren doet. Een bezoek aan Korteweg in Amsterdam leidt er dan toe dat de juridische finesse weer uit de polisvoorwaarden wordt geschrapt en dat Multatuli's eis meteen f3000, - kontant te ontvangen wordt ingewilligd. Via Arnhem waar hij op 9 oktober Braunius Oeberius bezoekt, reist Multatuli weer naar Ingelheim waar hij op 10 oktober door zijn huisbediende en Wouter van de trein wordt gehaald. Het is overigens niet eenvoudig uit te maken hoeveel de hele organisatie van het Huldelijk precies heeft opgebracht; op woensdag 17 mei is de inzameling officieel afgesloten, maar het geld uit Indië is dan (uiteraard) nog niet binnen en daar blijkt met name Brooshooft (zie zijn merkwaardige artikel in de Soerabaya Courant van 24 april 1882) zich zeer in te spannen: hij haalt f1255, - op en verwacht uit Midden-Java ongeveer evenveel. Zelfs uit Suriname zal tenslotte een kleine 300 gulden binnenkomen. De totale in Nederland bijeengebrachte som blijkt tenslotte iets meer dan f20.000, - te bedragen, waar nog f2400, - uit Java bijkomt. Met het leeuwedeel van dit bedrag worden de twee levensverzekeringen afgesloten: de ene brengt voor de langstlevende per kwartaal 250 mark op en het comité betaalt daarvoor 15.075 mark, terwijl de mark destijds nagenoeg 60 cent waard was. De polis kostte dus ruim f9300, -. Voorts werd voor 13.023 mark een tweede lijfrente gekocht - alleen op Multatuli's leven - die per kwartaal 350 mark zou opleveren. Deze tweede polis kostte aan premie ongeveer f7800, -. Behalve de al rechtstreeks aan Multatuli uitbetaalde f3000, - ontving hij op 6 oktober f1267,65 afkomstig uit toegezegde, maar vertraagd binnengekomen bijdragen, op 26 november gevolgd door de officiële eindafrekening, vergezeld van een album met de namen van de gulle gevers en van een met kennelijke omzichtigheid door Korteweg geformuleerd briefje. Het geheel wordt Mimi tijdens haar verblijf in Nederland ter hand gesteld. Er blijkt dat Dekker nu nog f1240, - te goed heeft. Hij ontvangt daarvoor een cheque (wissel) die per 9 januari 1883 geïnkasseerd kan worden, terwijl Mimi van Zürcher nog een {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} onduidelijke f220, - aan kontanten krijgt. Het aanbod van Funke (van f5000, - ineens inplaats van de jaarlijkse f500, -) wijst Multatuli vriendelijk maar beslist van de hand. Aan vast inkomen kon hij al met al voortaan jaarlijks rekenen op 2400 mark + f500, - (oftewel f1940 in geldswaarde van 1882, in huidige koopkracht vergelijkbaar met ongeveer f38.000,-). Maar lang voor er over deze uitslag duidelijkheid ontstaat, heeft Multatuli in mei al overwogen toch weer een nieuwe lezingen-toernee te houden, waarvoor hij vast f2000, - voorschot aan Haspels vraagt. Hij wil vooral niet dat hij in zijn onderhandelingen met de organisatoren van het Huldeblijk uit geldgebrek gedwongen zal zijn hun aanbod te accepteren. Maar op 16 juni stuurt hij dit geld alweer aan Haspels terug met de mismoedige konstatering: ‘door die schitterende pensionering ben ik nu voorgoed geklassificeerd als 'n byna-niemand.’ Wat in dit verband het wonderlijke briefje van Haspels aan mevrouw De Haas (van 4 juli) betekent, blijft een raadsel. In het voorjaar heeft Engel Douwes Dekker met een zoon en een neefje in Ingelheim gelogeerd en in de zomer dr. De Haas en zijn vrouw uit Rotterdam, gevolgd door het echtpaar Bremer uit Brussel. Een rechtstreeks resultaat van dit laatste bezoek is de toezending van een broedmachine, voorheen toebehorend aan een broer van mevrouw Bremer, die zelf geen kans had gezien de uitgebroede kuikens in leven te houden. Mimi is bij haar eerste pogingen, ondanks de epistolaire bijstand van de afzender, niet gelukkiger; 25 eieren leveren vijf kuikens op die stuk voor stuk doodgaan. In het volgende voorjaar zal pas een beter resultaat geboekt worden. Zoals gezegd is Mimi op haar beurt in Nederland van 20 november tot 7 december om haar zusters en de dweepzieke Lina de Haas te bezoeken. Hoewel oorspronkelijk het plan was dat het hele gezin naar Nederland zou reizen, maar dan twee maanden later, heeft Mimi de gelegenheid aangegrepen dat haar zuster Betsy in Ingelheim logeert: ‘zy past zolang op my en Wou’ schrijft Multatuli op 4 december. Mevrouw De Haas betreurt het zeer dat de latere reis niet doorgaat, want ze had als verrassing een toneelstuk over ‘het avondje bij juffrouw Pieterse’ in petto, dat de Rotter- {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} damse vriendenkring voor Dekker en Mimi wilde opvoeren. Daarbij had Lina voor zichzelf de rol van juffrouw Laps gereserveerd. Objektief gezien gaat het het gezin in Ingelheim dit jaar - ondanks de spanningen rond het Huldeblijk - niet slecht, al lijdt Wouter in juni aan ‘diphteritis’. Multatuli zelf knapt na zijn bezoek aan Nederland in oktober weer helemaal op (hij is nu eenmaal een ‘najaars-mens’). Toch weet Mimi tegen het eind van het jaar te bereiken dat een arts uit Amsterdam, dokter H. de Vries, naar Nieder-Ingelheim komt voor een konsult inzake Dekkers astma. Multatuli laat zich overreden ‘druppels’ te slikken die zijn bloed moeten zuiveren. De drukpers levert in 1882 weliswaar niets anders op dan een tweede, ‘door den auteur herziene’ druk van Nog-Eens Vrije Arbeid in Nederlands-Indië (bij Muusses in Purmerend), maar er vloeien hem die laatste maanden weer een aantal levendige, uitzonderlijk lange brieven uit de pen. Op 14 oktober geeft hij Braunius Oeberius in 25 kantjes zorgvuldig inzicht inzake de problemen rond het Huldeblijk. (Het spijt hem dat hij die lijfrente niet dadelijk ‘bars had afgewezen’.) En aan Kallenberg van den Bosch schrijft hij meer dan 30 kantjes; weliswaar steevast met de betuiging dat z'n ‘toon is gebroken’, maar dat berooft hem geenszins van de energie om ook uitvoerige beschouwingen te wijden aan twee publieke zaken die hem hoog zitten: de Atjeh-oorlog en het ‘Billiton-schandaal’, de wederrechtelijke gunning van een tin-koncessie aan louche financiers uit hofkringen, waaronder de weduwe van prins Hendrik (‘prinses Hendrik’). Al eerder heeft hij zich tegen Roorda van Eysinga heel radikaal uitgesproken over de koloniën in de Oost: de passagiers van het oorlogsschip Insulinde zouden zich niet met de bemanning en de tuigage moeten bemoeien (zie 22 maart). Aan Paap geeft hij zó duidelijk het consigne dat hij niet ‘in de letteren’ moet studeren, dat zijn jeugdige korrespondent inderdaad omzwaait naar de juridische fakulteit (25 maart). Eén briefkaart aan J.J.A. Goeverneur (van 21 oktober) is een van de zeer weinige aanwijzingen dat er tussen de beide schrijvers een relatie van vriendschap moet hebben bestaan. Tussen het vele dat bewaard is gebleven, vinden {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} bezorgers en lezers van de Volledige Werken helaas ook droeve verwijzingen naar evenveel of meer dat verloren moet zijn gegaan. HvdB. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en dokumenten [16 maart 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan F. van der Goes] 16 maart 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 16 mrt 82 en geadresseerd aan den WelEdgebHeer Van der Goes Prinsengracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotkopie M.M.) Waarde heer. Zondag morgen komt mij beter dan Zaterdag avond. Zoo juist ontving ik een brief van J.A. van den Broek te Delft, lector aan de Indische inrichting om 200 exemplaren. De 25 zijn zeker reeds op weg; maar het zal zaak zijn hem zoo spoedig mogelijk de 175 na te sturen. Wij moeten ook van den eersten ijver der 70 profiteeren. Het is nu eenmaal gebeurd, maar ik moet er toch even tegen protesteeren dat mijne naam reeds afgedrukt staat onder eene circulaire waarvan ik niets geweten heb, vooral terwijl uit het stuk zelve nergens blijkt dat het nog niet goedgekeurd is. Zorg dus vooral dat geene exemplaren er van in andere handen komen en deze in geval van verwerping alle vernietigd kunnen worden. Ondertusschen, achtend, tt DJKorteweg [17 maart 1882 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker] 17 maart 1882 Brief van Multatuli aan E. Douwes Dekker. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅚) beschreven. (M.M.) {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim, 17 Maart '82 beste Engel! Dank voor 't zenden van dien brief uit Utrecht. Het daarby behoorend pakket heb ik weliswaar nog niet ontvangen, maar 't zal te Mainz zyn, om daar by 't Steuerbureau¹. te worden geopend. Het doet my zeer leed dat gylieden 't maar: ‘redelyk’ maakt, en niet ‘uitstekend’. Zou misschien 'n verblyf in de gezonde lucht². die hier heerscht, U of de kinderen goed kunnen doen? Beschik over ons huis. Wie weet of niet het vry rondloopen in de open lucht goed voor de jongens wezen zou. En zelfs voor U. De lucht in 'n stàd is iets anders dan hier op de hoogte. Maar ik weet niet juist wàt u scheelt, u en de kinderen. Daar ge niets van Daatje zegt, maak ik daaruit op dat zy wel is. Ons gaat het, wat de gezondheid aangaat, goed. Voor m'n verjaardag kreeg ik onlangs van Wouter z'n portret present dat Mimi te Mainz te-dien einde had laten maken³.. By 't bespreken van de vraag wien hy een van de afdrukjes zenden zou, noemde hy 't eerst: ‘M'nheer DouwesDekker!’ Schoon die naam me wel bekend is, klinkt hy toch komiek in zyn mond. Hy noemt u altyd zoo par excellence⁴.. Zou hy genoeg heraldisch⁵. begrip hebben om te doorzien dat je het hoofd van de familie bent? Als er 'n troon te begeven viel zou ik, als ‘cadet’⁶. heelemaal achter aankomen, na U, na uw jongens, na de zoon van uw oom Jan. Hebt gy portretjes, verheug ons dan met een of meer. Ik heb van mezelf eigenlyk geen bruikbaar Exempl. De in den handel gebrachten zyn wat oud omdat ze te jong zyn, en van later datum heb ik er geen. 't Kost my 'n groote overwinning, er voor te poseeren, en ze lukken byna nooit. Om te gelyken moeten ze eigenaardig leelyk zyn, namelyk: vlekkerig, en dit gaat zoo ver dat ze dan weer door àl te vlekkerig te zyn, niet lyken. De bovenmatige schaduwen van m'n gegroefd gezicht nemen de uitdrukking weg. Laat me spoedig iets vernemen van Uwlieder onwelzyn. Plaagt U de lever? Ik zei zoo-even dat ik wèl was. Nu ja: niet ziek. Maar behalve m'n aamborstigheid, voel ik me zeer zwak. Het geringste vermoeit me. Ook - vooral misschien - schryvery. Hartelyk allemaal gegroet van je liefh. oom Ed {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Mimi werkt - en Wouter ook - den heelen dag in den tuin. We hebben 'n 30 tal vruchtboompjes gekregen waarvan ik nu wel niet plukken zal, maar dat hoeft ook niet. Wat 'n zachte winter! Maak je klaar voor vorst in Mei, Juni en Juli! 't Zou den eersten keer niet zyn. Als deze vroege lente aanhield zou ik 't wel aardig vinden, maar dit is zelden 't geval. Er zit 'n piège⁷. achter om de bloesems te laten bevriezen. 1. Steuerbureau: (= Steueramt), belastingkantoor (du.) 2. gezonde lucht: Een ‘Agrargeographie von Ingelheim’ uit 1966 toont aan dat het warme seizoen ter plaatse inderdaad lang duurt en een hoog percentage zonneschijn vertoont. (vgl. Kortenhorst in Maatstaf mei/juni 1976, blz. 89.) 3. Zie de afdruk in V.W. XXI, blz. 676. 4. par excellence: op grond van grote verdienste (fr.) 5. heraldisch: op het punt van familiewapens. 6. cadet: jongste zoon (fr.) 7. piège: valstrik (fr.) [maart 1882 Brief van R.J.A. Kallenberg van den Bosch aan A.S. Kok] Waarschijnlijk 17 maart 1882 Brief van R.J.A. Kallenberg van den Bosch aan A.S. Kok. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) WelEdelgestrenge Heer!¹. Ik ben geheel met u van oordeel dat onderling overleg en samenwerking voor het welslagen van het Huldeblyk aan Multatuli wenschelyk zullen zijn, en ben geheel ter uwer dispositie tot eene bespreking der zaak met u en de Heer Collard. - Waar en wanneer wilt U beiden de conferentie stellen? Maar als buiten de stad wonende zou ik mogen voorstellen Zondag b.v. om 2 uur in de Societeit? Het zal voor mij te laat zijn om hierop antwoord van u te ontvangen, daar dit briefje éérst morgen vroeg by U bezorgd kan worden, en een antwoord per post mij zeker niet voor Zondag 1 uur bereikt; maar mocht het de Heeren convenieeren dan vinden zij mij zondag op dat uur in de Societeit. - Van harte hoop ik dat de zaak gunstig slagen zal. - Inmiddels heb ik de Eer mij met hoogachting te teekenen, UEg: Dienstwillige R.J.A. Kallenberg van den Bosch Laanzicht. Vrijdagmiddag 1. In het handschrift van de geadresseerde is boven de brief in potlood genoteerd: ‘In antwoord op een brief aan den Heer KvdB. om gezamenlijk in Breda een sub-commissie te vormen. A.S.K.’ [19 maart 1882 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 19 maart 1882 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Een dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief werd op 22 maart voltooid. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder ingelh. 19 Maart 1882 Lieve beste Mevrouw Ik weet niet hoe dikwyls ik my al heb voorgenomen U te schryven - om u te danken voor al de hartelykheid door u en den heer Br. aan Albert betoond. Hy en Marie zyn er zoo over uit! en ik vind het zoo erg lief van U beiden. Daar straks ontving ik nog een brief van hem. Hy schryft me hoe U zich allerlei moeite voor hem geeft, hem in relatie brengt, en Marie in allerlei terecht helpt. en hy zegt dat ik U schryven moet en een portret zenden - Ik doe er hier een van Wou in, dat dek en ik erg goed vinden en wil er ook heel graag een van my zenden. Het is maar naar dat we er geen van dek hebben. maar dat is zoo! ik wou zoo dol graag een goed van hem hebben van dezen tyd. Maar hy is er tot nog toe niet toe te bewegen geweest. Ook heeft hy gelyk - dat er allerlei bezwaren zyn, Maar vindt ge Wou hierop niet erg goed? het is gemaakt voor papa's verjaardag 3 verschillende! De beide anderen zond ik Alb. - En nu woont dat paartje ook in uwe buurt, hoor ik. Gut, wy hebben daar ook gewoond. ik meen in Ixelles¹. rue sans soucis².. er liggen daar overal en in 't park zooveel en zooveel herinneringen van ons. jammer dat zooveele voor dek pynlyk zyn. hy woonde daar - of liever zyn vrouw en kinderen woonden daar en soms was hy er ook en ik ook. dàt was 64 en 65! Wat 'n tyd geleden. En wat een aaneenschakeling van gebeurtenissen waarvan velen zoo pynlyk en droevig! Onze Wou is nu de lust in ons leven. Dek zegt: ik zou dood gaan als ik die jongen niet had. Het is ook waarlyk een engel van een kind. We hebben nu in den laatsten tyd veel in den tuin te doen, en hy helpt daaraan toch zoo dapper mee, en heeft voor alles opgewektheid, en 's avonds als de lamp op is speelt hy met papa dominé³., wat hy ook wezenlyk veel beter doet dan men van zoo'n klein ding verwachten zou. Ook wordt er soms geschaakt en gedamd en als er gepraat wordt rust de pneu⁴. niet tot i op de hoogte is van 't gesprek, en geeft dan zyn koddige aanmerkingen ten beste. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Dek maakt het zoo zoo. als naar gewoonte. hy heeft de vrye arbeid gecorrigeerd dezer dagen, overigens is hy te gepreoccupeerd om te werken. en dat is by alles wat er telkens op 't tapyt komt wel begrypelyk. Het stuk van den majoor Perelaer heeft veel roering te weeg gebracht. Telkens hooren wy van een protest vóór havelaar. En dan is er een oproeping de wereld in - onderteekend door 70 personen waarby heele hartelyke vrienden en ook geheel onbekenden woensdag middag 22. Zoo'n luie schryfster! ik ben niet altyd zoo nalatig maar schoonmaak en de tuin en 's avonds met dek dammen of zoo iets en dan - o ik laat zooveel na dat gedaan moest worden! O maar wy zyn zoo bly dat de zomer komt! Wanneer komt U beiden hier? ik wil zeggen hier en niet in den Hirsch⁵. want dat is ongezellig. Vooral voor dek die zooveel van de avonden houdt. Ik zal 't erg prettig vinden als U komt. Ik kan niet schryven. Daarstraks had ik Wou wat verteld van Saidjah met zyn buffel en de tyger. Wou vond het erg mooi. ik moest 3 maal beginnen van voren tot ik eindelyk zei: ik zal je de geschiedenis voor lezen uit het boek dat papa gemaakt heeft. En net toen ik dezen brief wilde afmaken kwam hy my manen om myn woord te houden en ik vertelde het dek die voor zyn schryftafel zat en Wou op de schoot nam en die hem nu de Saidjah gesch. voorleest. met innig genot van zyn, en gespannen belangstelling van Wou's kant. en telkens hoor ik de vragen en de uitleggingen want de deur tusschen onze kamers staat open. Dag lieve een hartelyken groet van ons aan U beiden⁶. 1. Ixelles: voorstad van Brussel. 2. sans soucis: zonder zorgen (fr.) 3. dominé: de winnaar van het domino-spel werd dominee genoemd. 4. pneu: koosnaampje voor Wouter. 5. der Hirsch: het Hert, logement in Ingelheim. 6. Deze zin staat dwars over de bladzij geschreven. [19 maart 1882 Brief van Multatuli aan Woest & Co.] 19 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan de firma Woest & Co. Met poststempels Nieder-Ingelheim 19/3/82 en Haarlem 20 mrt 82, geadresseerd aan WEDHeeren Woest & Co boekdrukkers Haarlem Holland. (M.M.) {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} WEDHeeren! Verzoeke in vel 6 de volgende verandering te brengen. De korrektie is namelyk reeds op de post. Ik voegde op blz. 84 en blz 93 een klein nootje by, luidende: Zie hiervan een voorbeeld in 't Naschrift¹.. Zie hiervan een staaltjen in 't Naschrift¹.. de Addenda. de Addenda. Na beleefde groete hoogachtend UWEDDWDienaar DouwesDekker N. Ingelheim 19-3-82 1. De beide woorden 't Naschrift zijn door Multatuli met twee maal drie kruisen in blauw potlood doorgestreept. De korrekties: de Addenda worden eveneens door een reeks van drie blauwe kruisen (als verwijzingstekens) voorafgegaan. 1. De beide woorden 't Naschrift zijn door Multatuli met twee maal drie kruisen in blauw potlood doorgestreept. De korrekties: de Addenda worden eveneens door een reeks van drie blauwe kruisen (als verwijzingstekens) voorafgegaan. [20 maart 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Middelburgsche Crt.] 20 maart 1882 Artikel door H.L.F. Pisuisse in de Middelburgsche Courant, no. 68. (Knipsel M.M.) Zie voor de tekst van de oproeping V.W. XXI, blz. 802 e.v. Middelburg 20 Maart. Onze plicht tegenover Multatuli. Als Ingezonden Stuk vindt men hierachter eene oproeping, door zeventig Nederlanders tot hunne landgenooten gericht, om door een bewijs van nationale dankbaarheid den levensavond te verhelderen van den grooten schrijver en den genialen denker, die door den zelf gekozen en veelzeggenden pseudoniem Multatuli den naam van E. Douwes Dekker beroemd gemaakt heeft. Niet iedere volzin, welke in dat stuk voorkomt, wordt door ons onderschreven. Het is echter onnoodig daarover in beschouwingen te treden, dewijl geen verschil in het oordeel over Multatuli's veelzijdig en veelbewogen leven en werken van ons van invloed is op de hoofdzaak, waar het hier op aankomt. Die hoofdzaak is dat, naar onze overtuiging, een groot deel van het Nederlandsche volk aan Multatuli een plicht der dankbaarheid te vervullen heeft. Aan zijn besef van plicht heeft de assistent-resident Douwes Dekker vóor 25 jaren zijn belang ten offer gebracht. Na deze, in onze zelfzuchtige en berekenende wereld, zeldzaam voorkomende daad van zedelijken moed, heeft Multatuli door de kracht van zijn {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} genie en door onvermoeiden, afmattenden arbeid aan eene reeks van werken het leven geschonken, welke tot het schoonste en oorspronkelijkste behooren wat de Nederlandsche letterkunde ooit heeft voortgebracht. Een dichter en denker, die aldus arbeidt, bewijst diensten aan zijn nationaliteit, welke niet met ondank mogen vergolden worden. In Nederland geeft echter de letterkunde aan hen, die haar als vak beoefenen, nauwelijks een middel van bestaan, veel minder eene belooning, geëvenredigd aan den luister, die hunne werken voor altijd aan het leven der natie schenken. Behalve deze aanspraak op de nationale dankbaarheid, heeft Multatuli ontelbare Nederlanders persoonlijk aan zich verplicht. Zijne werken bezitten bij uitnemendheid de eigenschap van, behalve te bekoren door hun vorm, tot eigen geestes-arbeid op te wekken. Wie aldus door hem tot onderzoek en nadenken gebracht is, heeft, onverschillig welke de slotsom daarvan geweest moge zijn, een belangrijk gedeelte van zijn geestelijk leven aan Multatuli te danken. Om al deze redenen gelooven wij dat de oproeping, om aan Douwes Dekker door een stoffelijk teeken te doen zien dat hij niet voor ondankbaren heeft geleefd en gewerkt, bij onze landgenooten weerklank behoort te vinden. Hetzij men in den schrijver van den Max Havelaar het moedig slachtoffer van edel plichtbesef lief heeft; hetzij men in den auteur der Vorstenschool den dichter bewondert, die aan den boom onzer dramatische letterkunde een zijner schoonste en pittigste vruchten heeft doen bloeien; hetzij men de denker waardeert, die sprekende en schrijvende overal het ‘zaad’ zijner Ideeën heeft gestrooid; hetzij men in den schepper van Wouter Pieterse, van de Millioenenstudien, van de Specialiteiten-Studie en van zoo menig ander geschrift slechts den meester ziet, bij wien al onze jongere letterkundigen ter school gaan, - in elk dezer gevallen heeft men reden zich aan te sluiten bij het werk waartoe thans onze medewerking gevraagd wordt. Namen van goeden klank worden onder de zeventig onderteekenaars gevonden. De kunst en de letteren, de wetenschap en de journalistiek, de ambtenaarswereld en die der militairen zijn er vertegenwoor- {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} digd. Niet zonder aandoening zal Multatuli, wanneer het stuk hem onder de oogen komt, er den naam onder vinden van den gepensioneerden luitenant-kolonel van het Indische leger A. Collard, die als militair kommandant te Rangkas-Betoeng (Duclari van den Max Havelaar) van Douwes Dekker's worsteling en lijden getuige is geweest. Zijne handteekening komt voor de zooveelste maal het zegel zetten op de feiten der akte van beschuldiging, welke Multatuli tot de Nederlandsche regeering heeft gericht en die tot dusver door niemand op afdoende wijze is weerlegd. Aan Multatuli's vrienden, geestverwanten of bewonderaars is thans de taak om te zorgen, dat indien het nageslacht op grond dier aanklacht over het Nederlandsche volk van onzen tijd het ‘Schuldig’ moet uitspreken, het aantal persoonlijke uitzonderingen op dat vonnis althans groot moge zijn. [20 maart 1882 Briefkaart van A. Gorter aan F. van der Goes] 20 maart 1882 Briefkaart van A. Gorter aan F. van der Goes. Met poststempels Utrecht en Amsterdam 20 mrt 82 en geadresseerd aan den WelEd Heer F. van der Goes Prinsengracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) M, Mag ik Ued verzoeken mij nog een 30 tal circulaires te zenden? Hoogachtend UEdDr A. Gorter [20 maart 1882 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 20 maart 1882 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Met gedrukt briefhoofd G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 20 Maart 1882 Beste Dekker! Met alle genoegen zend ik u hierbij f500, - minus de f60, - die uit uw naam naar Naatje Fribourg gaan. Het eenige wat mij hierbij hindert, is het feit dat Ge in zoo weinig maanden zooveel meer geld nodig hebt dan Uwe eigene luttele behoeften eischen, en ik dus reden meen te hebben om te vermoeden dat van al dat geld maar heel weinig voor u en Uw gezin heeft gediend, maar veeleer strekte om parasieten⁴. te voeden voor welke ik geen de minste sympathie koester. Gaat Ge op die wijze voort, dan zijn alle pogingen om U eenig loisir¹. te verschaffen, umsonst!². Vergeef mij dat deze klacht mij eens van 't hart moest. Ik zou ze binnen hebben gehouden, indien niet juist nu een zoo groot aantal goedgezinden zich voor U ‘op de bres’ hebben gesteld, om ten slotte het genoegen te smaken dat zij Uw leven en dat uwer beide lievelingen wat zullen veraangenamen. Al heb ik ook geen groote verwachtingen van die manifestatie, toch vertrouw ik dat er een niet onaanzienlijke som bij een zal komen. Maar zoolang te vreezen is dat nú reeds anderen zitten te azen op 't provenu³. van dit blijk van vriendschap of hoogachting, uitsluitend om u in 't leven gekomen, en Ge zwak genoeg zijt Uzelf en de eenigen die aan Uw hart liggen, voor onwaardigen te vergeten, baten al die pogingen niemendal en loopen al die illusiën op teleurstelling uit, en wel 't meest voor Uzelf. Dat euvel nu te zien aankomen, stemt mij ietwat verdrietig! Gelukkig dat Mimi en Wouter zich zoo flink houden en U blijven steunen als Ge U zwak gevoelt. Van harte hoop ik dat zij voor U bewaard blijven! By mij is alles wèl. Tegen Augustus zien we weder vermeerdering van ons gezin tegemoet, - ik zou liegen als ik beweerde niet reeds met mijn tegenwoordig troepje tevreden te zijn. Maar ook die zorgen zullen we hoop ik wel weêr te boven komen. Met Zürcher maakte ik dezer dagen met genoegen kennis. Hij schijnt énorm rijk te zijn, althans te oordeelen naar den voet van zijn huishouding! Valette⁵. ging ook heen zooals Ge weet; ik deed het mogelijke om niettemin de relatie met hem aan te houden. Wees hartelijk met Mimi gegroet van Uw getrouwen G L F 4. parasieten: Funke doelt waarschijnlijk alleen op Edu. 1. loisir: vrije tijd (fr.) 2. umsonst: vergeefs (du) 3. provenu: opbrengst (fr.) 5. Valette: G.J.P. de la Valette, medeondertekenaar van de Huldeblijk-circulaire, was in deze periode weer ambtenaar in Ned.-Indië, maar had enige tijd gedurende zijn verlof gewerkt voor Funke's Nieuws van den Dag, op voorspraak van Multatuli. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} [20 maart 1882 Briefkaart van H.C. Wolff aan F. van der Goes] 20 maart 1882 Briefkaart van H.C. de Wolff aan F. van der Goes. Met poststempels Rotterdam en Amsterdam 20 mrt 1882 en geadresseerd aan den Heer F. van der Goes Prinsengracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Rotterdam 20 Maart 1882 WelEdelHeer, Mag ik U verzoeken mij nog 25 circulaires H v M te zenden? Uwdv H.C. de Wolff Wijnstraat 59 [21 maart 1882 Brief van J. de Meester aan F. van der Goes] 21 maart 1882 Brief van J. de Meester aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) WelEdGeb. Heer Voorst, dinsd. av. In de verwachting, dat ook te Zutfen vele Multatulivereerders zullen zijn, zal aldaar in den Boekhandel een lijst van inteekening worden neêrgelegd. Daarbij behoort de circulaire te liggen. Ik verzoek U dus beleefd, zoo mogelijk spoedig, een aantal circulaires te zenden aan: Thieme's Boek- en Muziekhandel Zutfen Een postzegel gaat hierbij. In de Zutf. Ct. wordt op de voorgenomen hulde de aandacht gevestigd en zal ik ook van de gelegenheid tot inteekening melding maken. Bij voorbaat verplicht! Hoogachtend Uw d.d. J. De Meester (Journt Zutf. Ct.) [21 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr.] 21 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. Met poststempels Nieder-Ingelheim 21-3-82 en Delft 22 mrt 82, geadresseerd aan WelEdHeer J. Waltman Jr. boekhandelaar uitgever Delft (Holland). (M.M.) W.W. Wilt ge zoo goed zyn by 't brocheeren last te geven de bladen aan de bovenzy voldoend intesnyden, zoodat de vouw geen kreukels geeft? By het zoo mooie dikke papier is dit hoogst- {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} noodig. Want juist by zoo'n nette uitgaaf, wat papiersoort en druk aangaat, staan die kreukels zoo leelyk. Het slot (1 of 1½ blz Addenda - nogal pikant - nà 't Naschrift) gaat naar¹. de drukkery, gelyk met dezen op de post. Hartelyk gegroet tt DD N.I. 21-3-82. 1. gaat naar: oorspr. stond er is by. [21 maart 1882 Circulaire en redaktioneel kommentaar in het Algemeen Handelsblad] 21 maart 1882 Tekst van de circulaire en redaktioneel kommentaar in het Algemeen Handelsblad, no. 16255. (Knipsel M.M.) Amsterdam, Maandag 20 Maart. De volgende circulaire wordt thans verspreid: Zie voor de tekst van de circulaire V.W. XXI, blz. 802 e.v. Deze circulaire is een uitvloeisel van een beweging, die in de laatste maanden begonnen is om, naar aanleiding van den tegenwoordigen toestand in Bantam, aan den schrijver van Max Havelaar een nationale hulde te brengen, tevens als protest van het thans levend geslacht tegen de onthouding nu 20 jaren geleden door het Nederlandsche volk getoond, kort na de verschijning van het boek, waarin de mishandeling van den Javaan met gloeiende kleuren was geschetst. Wij zullen de laatsten zijn om ons te kanten tegen de vereering van mannen, aan wie het vaderland verplichting heeft. Wij erkennen niet alleen ten volle de verdiensten van den heer Douwes Dekker op het gebied der vaderlandsche letteren, maar gelooven tevens, dat zijn eerste werk en zijne latere geschriften over Indië mede den stoot hebben gegeven tot vele verbeteringen, die in onze kolonie zijn ingevoerd. Maar wij mogen bovenstaande circulaire niet openbaar maken, zonder enkele opmerkingen te laten hooren omtrent den indruk, dien eenige uitdrukkingen daarin voorkomende moeten geven. Het geslacht, dat in de laatste 20 jaar is opgegroeid, kent de bijzonderheden niet van hetgeen aan de verschijning van Max Havelaar is voorafgegaan en er op is gevolgd. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij de verschijning ging inderdaad ‘een rilling door het land’, - maar de natie was niet overtuigd. Zij begreep wel, dat veel in Indië te wenschen overliet, maar zij kon niet gelooven aan de verregaande verwaarloozing van plicht, aan tal van gunstig bekende hooge en lage Europeesche ambtenaren ten laste gelegd. Men wachtte op antwoord; maar dat werd niet gegeven. Het eenige antwoord, dat wij ons herinneren, kwam in 1864, op het congres der sociale wetenschappen, hier ter stede in 's Konings paleis gehouden, toen Multatuli ten aanhoore van honderden uit alle landen zijne beschuldigingen herhaalde door de voorlezing van het slot van Max Havelaar en de heer Dumonceaux de vraag deed: Of dan niemand der aanwezigen het voor de Nederl. Regeering opnam? Toen stond de oud-gouverneur-generaal, de heer Rochussen, op, en schetste wat Nederland voor Indië gedaan had en hoe zeer Insulinde in bloei was toegenomen. Licht werd echter niet over de Lebaksche geschiedenis verspreid. Men bleef in het duister over de beweegredenen van het ontslag, aan den heer Dekker verleend; men bewonderde zijn geestdrift, zijn stijl en zeggingskracht, in één woord zijn genie; maar de overtuiging, dat hij overdreven had, behield de overhand, en enkele zijner handelingen en woorden maakten dat men voor zijn invloed als zedeleeraar en volksbeschaver bevreesd was. Wat dr. v. Vloten daarover geschreven heeft, is immers niet onbekend? Toch werd hij zelf niet vergeten. Velen herinneren zich zeker nog, dat hem door mannen van naam de behulpzame hand werd geboden, maar dat die poging door zijn eigen houding mislukt is. Dit mag niet worden vergeten, nu de indruk wordt gegeven, dat een vorig geslacht niets heeft gedaan. In de tweede plaats treft ons de bewering, als zou thans door den toestand van Bantam zijn bewezen, dat 25 jaren geleden de heer Dekker gelijk had. Is het billijk den treurigen staat van dat gewest, door koortsepidemie en veepest der laatste jaren veroorzaakt, voor te stellen als een gevolg van wat 25 jaren geleden heeft plaats gevonden? Is dan in die 25 jaren in de rechtspraak niets verbeterd, is de knevelarij van de inlandsche hoofden niet verminderd, is niet sedert 1866 door de liberale partij geijverd voor de afschaffing der verplichte pantjèndiensten¹. - zeker niet het minst ten gevolge van de onthullingen in de Max Havelaar; - een verbetering, die thans haar beslag zal krijgen? {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zijn deze overwegingen, die stellig velen zullen doen betreuren, dat voor de hulde aan Multatuli als grondslag is genomen een beschuldiging, welke naar hun overtuiging onbewezen is en waarover zij nog altijd naar licht uitzien. Zij kunnen daarom niet van harte medewerken tot een demonstratie, waarin tevens de veroordeeling van zoovele personen is gelegen, zonder dat het bewijs van schuld is geleverd. Eén zaak hopen wij, dat uit deze beweging volgen zal, namelijk: dat het stilzwijgen, door de aangevallen bestuurders tot dusver bewaard, zal worden afgebroken. 1. pantjèndiensten: vorm van herendiensten, in het bijzonder diensten van huiselijke en andere aard ten behoeve van een inlands hoofd. [21 maart 1882 Brief van G.L. Funke aan F. van der Goes] 21 maart 1882 Brief van G.L. Funke aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (¾) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam, 21 Maart 1882 Verzoeke met brenger dezes nog 50 circulaires betr. Huldeblijk aan Multatuli, voor Uw dv dr G.L. Funke WelEd Heer F. van der Goes Prinsengr 293. [21 maart 1882 Brief van J. Nieuwenhuis aan M.T.H. Perelaer] 21 maart 1882 Brief van J. Nieuwenhuis aan M.T.H. Perelaer. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) De brief werd twee dagen later doorgezonden aan F. van der Goes. Zie bij 23 maart 1882. Weled geb Heer Groningen 21 Maart 1882 Uit enkele vroegere gebeurtenissen, vermoed ik, dat u een der geen zijt, welke aan 't hoofd staan van de Multatuli-beweging. Als zoodanig neem ik de vrijheid om beleefd een opmerking onder u aandacht te brengen - tevens een vraag. Zou de wijze waarop voor Multatuli gewerkt wordt voor hem niet kwetsend zijn? Gelijkt het niet wat almoes-achtig? 'k Dwaal misschien - doch dan ten goede. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Het lijkt mij echter dat Multatuli's laatste levens-stonden ook zouden veraangenaamd kunnen worden, indien wij ook eens een krachtige volkssteun in 't leven riepen, ter verbetering van Lebak! - 't Zou zich daaraansluiten en het geschenk aan Multatuli minder scherp doen zijn. Natuurlijk geef ik maar een idée, doch ik sta niet alleen in mijn meening. Als warme vriend en vereerder van Multatuli, zou ik gaarne mijn krachten mede willen geven. Zoo mogelijk door in uw Comité te worden opgenomen of (zoo 't kan) in deze gemeente als ‘afdeeling’ te werken. Mogelijk is u mijn naam bekend als oprichter en secretaris van ‘de unie’ te Amsterdam (thans met ter woon verlaten) anders ben ik bekend aan de heeren uit het comité: J. de Koo, Mr. Heineken, Mr. de Witt Hamer, Jan C. de Vos, J. Schippers en anderen. Geloof de oprechtheid mijner warme belangstelling en zucht om aan de goede zaak te kunnen meê arbeiden. Hoogachtend uw dw Joan Nieuwenhuis den Weled geb Heer M.T.H. Perelaer den Haag [21 maart 1882 Briefkaart van M.J. de Witt Hamer aan F. van der Goes] 21 maart 1882 Briefkaart van M.J. de Witt Hamer aan F. van der Goes. Met poststempels Middelburg 21 mrt 82 en Amsterdam 22 mrt 82 en geadresseerd aan den WelEd. Heer F. van der Goes Prinsengracht Nr. 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Middelburg, 21 Maart 1882 WelEd. Heer Wil mij s.v.p. zoo spoedig mogelijk nog 40 exemplaren van de Multatuli circulaire toezenden. Met achting Uw Dv. M. Jacq. de Witt Hamer [22 maart 1882 Brief van R. Horst aan de Huldeblijk-kommissie] 22 maart 1882 Brief van R. Horst aan een lid van de Huldeblijk-kommissie. Enkel gevouwen velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅔) beschreven. (M.M.) {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Jhr. Wickens f50. - toegezegd¹. J.J. Tiele 10. - toegezegd WelEdele Heer! De ondergeteekende wenscht gaarne deel te nemen aan het te brengen huldeblijk aan Douwes Dekker en daartoe de som van f5 bij te dragen. Uw dienstw. dien. dr. R. Horst Utrecht dd 22/3 82 1. Deze beide aantekeningen boven de brief zijn van de hand van de geadresseerde. [22 maart 1882 Briefkaart van A. Gorter aan F. van der Goes] 22 maart 1882 Briefkaart van A. Gorter aan F. van der Goes. Met poststempels Utrecht en Amsterdam 22 mrt 82 en geadresseerd aan den Heer F. v.d. Goes Prinsengracht n: 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) M, Ik zou heel graag buiten de door mij gevraagde 30 stuks nog een 25 tal circulaires ontvangen. Hoogachtend UEdDr A. Gorter Schoolstraat n 23 Utrecht [22 maart 1882 Brief van A. Gorter aan F. van der Goes] 22 maart 1882 Brief van A. Gorter aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) WelEdGeb. Heer! Heden morgen verzond ik aan uw adres 'n kaart met verzoek, me nog 25 circulaires te zenden. Daar ik echter telkens meer aanvraag heb, zou ik nog graag, zoo spoedig doenlijk, 75 exemplaren ontvangen. Hoogachtend Uw dv dr A. Gorter Schoolstraat Utrecht [22 maart 1882 Brief van J.H. Geraerts aan de Huldeblijk-kommissie] 22 maart 1882 Brief van J.H. Geraerts aan een lid van de Huldeblijk-kommissie. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅔) beschreven. (M.M.) {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Velsen, 22 Maart 1882 Weledel Zeer Geleerde Heer! Van mijn' vriend J. Versluys ontving ik reeds eene uitnoodiging, om hier iets voor Multatuli te doen. Daaraan heb ik reeds gevolg gegeven en ben ik nog bezig. 'k Zal dus de te ontvangen gelden aan V. zenden, en dank U intusschen voor de toezending. 'k Verheug mij zeer, dat zoovele mannen, wier namen een goeden klank hebben en waardoor alleen reeds de eer van Mult. gered is, hun' steun niet achterwege houden en den moed hebben openlijk van hunne sympathie te doen blijken. 't Is wel jammer, dat zoo velen, die ook gaarne zouden medewerken, den zedelijken moed missen om tot handelen overtegaan. Laat ons echter voor velen van dezen zacht zijn, want het wordt soms zoo lang en zoo zwaar gestraft als men openlijk van ingenomenheid doet blijken met iemand of iets, dat bij de machthebbenden veroordeeld is. Ook ik moet mij wachten voor wat de Franschen pétulance¹. noemen en werd reeds door een mijner autoriteiten doorgehaald, omdat ik Multatuli's verdiensten als letterkundige had geroemd. Is men niet onafhankelijk, en kan zoo iemand veel invloed op onze welvaart uitoefenen, dan valt het moeilijk. Daarbij komt, dat ik aan de eindelijke zegepraal van het goede en ware geloof, maar een nodeloos vertoon van moed afkeur. Zetten mannen als U en anderen de zaak der vrijheid voort, bestrijden dezulken onkunde en zelfzucht en werken de kleintjes in stilte meê, dan komt die zegepraal. Verleden Zondag heeft de nieuwe kapellaan alhier, - naar men zegt een jong ijveraar - in de vroegpreek vreeselijk gehandeld over de goddeloosheid der openbare school alhier, de ouders bezworen hun kroost er niet langer heen te zenden en gezegd te zullen zorgen, dat er eene R.K. school kwam. Voor mij en nog veel meer voor de zaak van den vooruitgang is 't jammer, dat de adel hier ook zoo ongelukkig werkt en de menschen door vrees en stoffelijke middelen dwingt hunne kinderen naar de chr. nut. school te zenden. Velsen is door zijn' invloed ook al met eene dergelijke school gezegend!? Ik zit dus midden in strijd en onverdraagzaamheid. Zal de domheid weer eens zegevieren? vraag ik soms bij 't dagelijks hooren en zien van veel, dat uit den booze is? Bemoedigend is het dan eene {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} lijst van ontwikkelde menschen intezien, die anders willen en werken. Aangenaam zal 't mij zijn Uwe latere poging naar mijn vermogen te ondersteunen. Ik wensch U zegen op Uw streven in velerlei richting en bied u de hoogachting aan van UwEd Zeer Gels dw. dn. J.H. Geraerts Jr 1. pétulance: uitbundigheid (fr.) [22 maart 1882 Brief van G.M. Calisch aan F. van der Goes] 22 maart 1882 Brief van G.M. Calisch aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Zeer vertrouwelijk. Amice, De gift door mij voor het Multatuli-fonds gegeven moet als een bijdrage van N.N. worden beschouwd. Mijn naam mag volstrekt niet bekend zijn. Steeds tt G.M. Calisch 22/3/82 P.S. Stuur mij geene circulaires. [22 maart 1882 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga] *22 maart 1882 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 336-342.) Nieder-Ingelheim, 22 Maart '82. Beste Roorda! Ik ben zeer by u in achterstand, en hoop vandaag wat intehalen. 't Is zoowel m'n gemoedelyke plicht als m'n belang. Behalve m'n vreeselyke tegenzin in schryven (zelfs 't manuaal kost me moeite) had ik 't den laatsten tyd weer zeer druk, wat evenwel by my nog iets anders beteekent dan gewoonlyk. M'n {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} bezigheid is dikwyls grootendeels préoccupatie wat het eigenlyke werken nog moeielyker maakt. Dit laatste helpt zich zelf. Hoe meer men werkt, hoe makkelyker 't gaat. Maar alles valt zwaar als men door gemoedsservituten verhinderd wordt geregeld aan 't werk te blyven. Zelden ben ik aan iets bezig zonder dat m'n gedachten afdwalen. En dit niet uit ordinaire zwakte van geest, maar werkelyk omdat er gedurig allerlei aanleidingen zyn tot afdwaling. M'n leven is zeer vreemd. Laat my er by zeggen: ‘zoo komt het me voor.’ Ik weet wel dat het juist van onbeduidende kappellui 'n tic is hun toestand zoo byzonder zwaar, pikant of belangryk te vinden. Om m'n indruk dienaangaande te kontroleeren, vraag ik wel eens aan Mimi: ‘Zeg jy nu eens of niet m'n leven (zegge: het ondergaan van indrukken) wat àl te gevuld is?’ En daarop moet ze dan wel ja zeggen. Zes, acht, tien zaken die ieder voor zich stof leveren zouden tot 'n lyvigen roman kruisen elkaar, warrelen dooreen, grypen my aan, maken me moê. Wàt dan, vraag je? Ei, alsof niet het beschryvend meedeelen daarvan 'n werk ware. Als ik dáártoe loisir had, wàs 't zoo niet. Waarschynlyk kunnen weinigen zich 'n begrip maken van de eigenaardige positie waarin ik verkeer. De oorzaak zal wel liggen in de kleur myner schryvery en de al te groote ontvankelykheid van m'n gemoed. Een biograaf die m'n gedrukte werken tot uitgangspunt neemt om m'n leven te beschryven, kan niet veel anders dan onzin voor den dag brengen. Om dit intezien zou men eens 'n paar maanden lang de brieven moeten lezen die ik dagelyks ontvang. Een lystje alleen van de onderwerpen die ik te behandelen kryg, zou 'n kuriositeit wezen. Telkens moet ik dan ook toenaderingen afsnyden, relatiën verwaarloozen, intimiteiten onbeantwoord laten... wat me dan vaak op meer ergernis en zelfkwelling te staan komt dan misschien 't gevolg zou geweest zyn van ernstig behandelen. Gedurig dobber ik tusschen die beide richtingen, en 't gebeurt wel dat ik ten onrechte een daarvan volg. Maar nu ter zake of aan de zaken! Dank voor de circulaire betr. het ‘Huldeblyk.’ Hm! Ik ben bezorgd over den uitslag. Middelmatig succes is 'n échec! Nog altyd heb ik veel achterstand van ouden datum. Als roofvogels zal men op my komen aanvallen. Er is kans dat ik weinig of niets overhoudende door de nederlandsche Natie wordt gedebiteerd, ‘tot slui- {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} ting van rekening.’ Daartegen zal ik hoogstwaarschynlyk moeten protesteeren, maar wat helpt dit? Dan schreeuwen ze weer dat ik zoo'n byzonder ondankbaar mensch ben! Ik vrees voor 'n uitslag als die welke Bilderdyk karakteriseert in z'n parabel van de hazelnoot. Maar je begrypt dat deze vrees niet nu moet te berde worden gebracht. Doe gy dit ook niet. M'n vyanden zitten te loeren op 'n voorwendsel om haro¹. te doen roepen. Op dit oogenblik is zwygend afwachten 't beste. Ik erken dat ik heel graag 'n... schitterend succes zag. (‘Schitterend’ is de term der optimisten in deze zaak. Er blyft my nog over te vragen: wat zy onder dat woord verstaan? Je suis payé². om te weten hoe gek en bourgeois³. daarover soms geoordeeld wordt!) Ook ik geloof dat myn beschryving van 't mecanisme onzer bestuurswys in Indië goed is. Van de 10 die sedert 'n twintig jaar in tydschriften, kranten of Kamer over Indië spreken, zyn er 9 die hun kennis dienaangaande uit den Havelaar geput hebben. En dit betreft zelfs 'n groot deel der bewoners van hoofdplaatsen in Indië zelf. De gewezen advokaat te Semarang, Delbaere (vroeger en later advokaat te Amsterdam, eindelyk rechter te Leiden en nu dood) verklaarde my heel gul en eenvoudig dat hy uit den Havelaar eerst geleerd had ‘hoe eigenlyk die inlandsche boêl in elkaar zat!’ - Och ja, je begrypt, als men zoo op Semarang is, als advokaat weet je... veel chineesche parktyk, weet je, dan denkt men zoo om al die dingen niet, weet je! Ja, ik wist het! Ook dat zoo vaak uit zulke luî - als ze na veel ‘chineesche praktyk’ in den Haag komen - de volksvertegenwoordigers worden gekozen die Nederland zullen inlichten omtrent z'n indische belangen! Daar zetten ze dan hun chineesche praktyk voort, naar 't schynt. Voor mannen als gy en ik is 't ergerlyk zulk volkje den boventoon te hooren aanslaan. De goeie Delbaere is zoo onbescheiden niet geweest. Wanneer ge in uw bydragen tot Reclus' werk⁴. iets kunt doen tot het geeselen van zulke verkeerdheden, zal 't 'n goeie daad wezen. Zoodra de herdruk van Nogeens-Vrye-Arbeid klaar is, zend ik u een ex. Nu reeds ontvangt ge 't laatste vel. Misschien interesseert u 't naschriftje, om de opmerking over den Atjehschen oorlog en 't zwygen van dien G. in 't Nieuws v.d. D.⁵. Die kerel heeft - niet {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder vry veel kennis van feitelyke toestanden, al raken z'n redeneeringen kant noch wal - tallooze stukken in dat blad geleverd over Heeredienst, en heeft altyd den onbeschaamden moed gehad den Havelaar te ignoreeren. Nu, hy is de eenige niet! Het schynt een afspraak te zyn tusschen behouders en liberalen, geloovers en atheïsten, my niet te noemen. Ja toch, onlangs in 'n vergadering van den Protestantenbond. (Ik zend u een brok N.R. Courant. Wees zoo goed het my terug te zenden. Volgens den (modernen?) schoolmeester de Heer was 't beweren dat de onderwyzers les gaven in den geest van Multatuli een smet voor die heeren. Savornin Lohman⁶. zegt dat Multatuli oppervlakkig is en zich gemakkelyk lezen laat. Daarom is ‘het boek’ (???) op de scholen. De kerel schynt niets van my te kennen dan den Havelaar, en wat dit met de kwestie van bybel of geen bybel te maken heeft, weet Joost! Dat m'n andere werken op de scholen zouden gelezen worden - waartoe ze ook waarachtig niet geschreven zyn! - betwyfel ik. 't Ware misschien goed dien man eens onderhanden te nemen. Zyn: ‘het boek’ (van oppervlakkigheid gesproken!) is grappig! Ik ben zeker dat de vent niets van me weet. Maar dat komt er by dat volk niet op aan. Het kletst maar toe! Mimi schreef u reeds dat ze geen index slechts een woordenklapper op m'n werken heeft. De eisch van haar werk was dat ik door 't opzoeken van 'n enkel woord uit 'n zinsnede gemak had by het aanhalen van 'n idee of passage. Het is zeer moeilyk of liever omslachtig. Wat zou byv. de maat zyn van het bruikbare? Ge zegt: ‘Wat betrekking heeft op Indië en Nederland.’ Dit uit àl m'n schryvery te halen zou natuurlyk te breed worden. Het reeds behandelde uit den Havelaar kan zeker dienen. Maar overigens is de keus moeielyk. De beide brochures over Vryen-arbeid vallen in de termen van uw desideraat, en 't zou toch niet wel staan zooveel overtenemen. In m'n Ideën (ook in de Minnebrieven) komen tallooze passages voor. Waarom zou de eene wel, de andere niet gebruikt kunnen worden? - Ik weet ook niet welke afmetingen u passen. Ik denk na over de manier waarop ik van myn kant u helpen kan. Verwacht alzoo binnen 'n paar dagen nader schryven. Zou je wel gelooven dat ik nu van dit briefje reeds moe ben? {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Verwacht binnen 'n paar dagen nader schryven. Voorloopig hartelyk gegroet. Uw vriend, D.D. De circulaire had ik reeds. Hoe eigenlyk verder gewerkt wordt (ook in Indië) weet ik niet. Ik onthoud me van inmenging, tenzy my op stelligen toon iets gevraagd wordt. Juist omdat ik vrees voor 'n échec (zie boven!) wil ik van myn kant geen voorwendsel geven 't my te wyten. Wat Indiën aangaat, ook dáár vrees ik weinig aanhangers te hebben. Eilieve, welk soort van menschen kan hartelyk sympathie hebben voor Havelaar? Voor de ambtenaren ben ik 'n wandelend verwyt. Particulieren? Wel, zoolang Indië slechts 'n etablissement van Holland is, ontzeg ik den passagiers op 't oorlogsschip Insulinde 't recht zich te bemoeien met bemanning en tuigage. Als 't 'n onafhankelyke burgerstaat werd? O, dàn verandert alles! Ook de meeste uwer ekonomische beschouwingen acht ik òf niet, òf niet in de eerste plaats, toepasselyk zoolang we te doen hebben met den exceptioneelen toestand van 'n gebonden reus die door 'n dwerg geplaagd wordt. Wat baat het, zoo'n patient gezonde beweging voorteschryven? Hy moet worden losgemaakt. Dat was en blyft m'n program en dáárin slaag ik! Maar... niet ik zal er van profiteeren. Zelfs is het de vraag of ik dien (betrekkelyken) triumf beleven zal? 1. haro: foei! (crier haro (fr.): foei roepen). 2. je suis payé: ik word ervoor betaald (het is mijn werk) (fr.) 3. bourgeois: burgerlijk in de zin van: door de gezeten burgerij (fr.) 4. Reclus' werk: Elisée Reclus (1830-1905), frans aardrijkskundige, schreef een Géographie universelle. 5. Zie V.W. V, blz. 464. 6. Savornin Lohman: Jhr. A.F. de Savornin Lohman (1837-1924), herhaaldelijk minister en hoogleraar staatsrecht aan de VU. [23 maart 1882 Brief van M.T.H. Perelaer aan F. van der Goes] 23 maart 1882 Brief van M.T.H. Perelaer aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Geachte Heer Van der Goes Inliggend briefje ontving ik gisteren avond. Ik heb de eer niet dien Heer Nieuwenhuis te kennen; maar hij schijnt voor de Multatuli-zaak geporteerd te zijn. Kan het, bevredigt dan zijn verlangen om voor de zaak werkzaam te zijn. De oogst is overigens tot nu toe schraal, zeer schraal zelfs. Ik heb al mijne oproepingen uitgedeeld en ontvang nog weinig gehoor. Zendt mij s.v.pl. nog wat exemplaren van die oproepingen. Met alle hoogachting Uw dienstw. dienaar M. Perelaer Sundastraat 15 {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} [23 maart 1882 Artikel inzake huldeblijk in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage] 23 maart 1882 Artikel inzake het huldeblijk in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, no. 70. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Multatuli, Martelaar voor den Javaan. Men is voor de tweede maal bezig te beproeven, een fonds bijeen te brengen ten behoeve van Multatuli. De eerste maal heeft een poging om hem de noodige gelden te verschaffen, ten einde te kunnen werken, zonder door zware broodzorgen gedrukt en onderdrukt te worden, schipbreuk geleden op 's mans fijngevoeligheid. Wij beseffen dat zulke pogingen met bijzonderen tact moeten geschieden, opdat niet hij te wiens voordeele ze worden aangewend, door die pogingen zelven of door de wijze van overdragt van het verkregen fonds worde vernederd in de oogen van het publiek (om welks oordeel men toch nog altijd wel iets geeft, al veracht men het), of in de oogen van zich zelven, want niet ieder is wijsgeer genoeg om doordrongen te zijn van de waarheid, dat niets onze eigenlijke waarde vernederen kan, noch gedachten, noch woorden, noch werken van anderen, tenzij, en uitsluitend, onze eigen gedachten, woorden en werken. Wanneer Multatuli aan duizenden oogenblikken van genot verschaft heeft en nog verschaft, genot dat zij zonder hem zouden ontbeerd hebben en dat zij hoog waarderen, dan is het niet alleen niet meer dan billijk en natuurlijk, dat die duizenden daar Multatuli dankbaar voor zijn, en hem op hun beurt ook een dienst willen bewijzen of genot verschaffen. Het publiek heeft uitspanning noodig. Multatuli kan dat aan duizenden bezorgen. Multatuli heeft geld noodig. Welnu, dat die duizenden hem dit verschaffen. Beide partijen zullen er wèl bij varen. Multatuli zal de overtuiging hebben, dat er althans eenige erkentelijkheid bij zijn medemenschen bestaat. En de duizenden zullen er fier op zijn, dat ze mooi tegenover Multatuli handelden, daar zij hem, onverpligt - want ze kochten zijn werken, en dus ook het regt om zich daarmeê te amuseren - nog extra beloonden. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot zoover is alles in orde. Maar de zaak krijgt een geheel andere kleur, wanneer men bij het zamenbrengen motiven aanvoert, die niet kunnen noch mogen gelden; wanneer men het doel: een gevierden auteur te helpen, een geestig en vernuftig schrijver een blijk van waardering te geven, op den achtergrond plaatst en van de zaak een demonstratie maakt, vóór of tegen politieke meeningen, vóór of tegen personen. Multatuli is een martelaar, maar door wien of van wat? - Zeer zeker geen martelaar voor het Javaansche volk, al wil hij daarvoor zelf - en naar wij aannemen te goeder trouw - poseren. De rigting van Multatuli's werkzaamheden is een negative; hij had en heeft nog een scherp oog voor bestaande gebreken; hij heeft een treffende methode om die voor ieder zigtbaar te maken in al haar afzigtelijkheid; maar het ontbreekt hem aan een bepaald programma, en als Saïdja vraagt: ‘ik weet niet waar ik sterven zal?’ en die tamelijk onverschillige vraag gedurig herhaalt, dan schijnt die vraag een andere vorm voor een, welke Multatuli zich ook wel eens zal gedaan hebben: ‘ik weet niet op welke wijze het slechte zal verbeterd worden’. En daarom is Multatuli geen martelaar; want de martelaars weten wat zij willen; zij stellen leer tegenover leer, stelsel tegenover stelsel; zij zeggen: ‘niet zóó! maar aldus!’ Ware Multatuli een wijsgeer geweest, hij zou een stelsel bedacht hebben, hij zou voor dat stelsel gestreden en misschien geleden hebben; maar Multatuli is geen wijsgeer, en in stede van een martelaar of een held, werd hij - om van den mensch niet te spreken - een onbruikbaar ambtenaar en een geestig satiricus. Nadat zijn Max Havelaar verschenen was, waren aller oogen op hem gevestigd. Men verwachtte veel van hem. Men beschouwde dat werk als een inleiding; de toepassing zou wel komen! Maar de toepassing kwam van hem niet. Die werd toen door de ‘vrij-arbeiders’ geleverd en Multatuli zweeg, toen spreken nog helpen kon. Hij gedoogde het, dat men zijn werk exploiteerde ten behoeve van een stelsel dat niet het zijne was, om eindelijk, nadat de gist, die hij geleverd had, had uitgewerkt en het gebak hem tegenviel, te verklaren dat men de strekking van zijn werk verkeerd begreep! {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Enkelen hadden intusschen de strekking van zijn werk zeer goed begrepen. Multatuli was duidelijk genoeg geweest, daaromtrent valt hem niets te verwijten. Maar Multatuli had niet gesproken, toen het daartoe nog tijd was, om te verhoeden dat men zijn werk exploiteerde in een geest die niet de zijne was. Of wist hij dan zelf niet, wat hij dan eigenlijk voor den Javaan wilde, toen hij zijn Havelaar schreef? Wist hij dan zelf niet, dat de hoogst waarschijnlijk eenige weg om te verhoeden, dat de Javaan onderdrukt wordt, dáárin bestaat, dat men op Java invoere en handhave trouwe contrôle en eerlijke administratie? Maar waarom dat dan niet gezegd? Waarom dan niet uitgelegd hoe die contrôle moet geschieden, hoe die administratie moet georganiseerd worden? Dat heeft Multatuli nooit gedaan, en door zijn gebrek aan positivisme is hij mede een der oorzaken geworden, dat de zaken op Java, ook voor den Javaan, nog slechter geworden, zeg maar ‘gemaakt’, zijn, dan ze waren. Het spijt mij dat ik genoodzaakt ben, het bovenstaande te schrijven. Ik acht Multatuli's zeer als auteur, vooral als satiricus. Ik hoop dat hij nog lang leven en schrijven zal. Om dat te kunnen doen, heeft hij geld noodig. Welnu, ook ik roep het publiek toe: geef hem het noodige geld. Het is mijn doel niet, als zijn vijand op te treden, en ik zou dan ook gezwegen hebben, wanneer men den talentvollen auteur een huldeblijk had willen geven; ja, ik zou dat hebben toegejuicht, zonder eenig voorbehoud. Maar ik zou aan mijn verpligtingen als Nederlander en aan mijn vriendschap voor de inlanders te kort doen, wanneer ik niet protesteerde tegen de wijze, op welke men thans in het belang van Multatuli, schijnbaar in diens belang, optreedt. Is het dan zoo moeijelijk, een werk van liefde en achting te volbrengen, zonder lucht te geven aan gevoelens van partijzucht en haat? Is het dan zoo onmogelijk, zich gelukkig te gevoelen, zonder dat men zich met anderen vergelijkt? Zal dan nooit het ras der Phariseërs zijn uitgestorven en men ten eeuwigen dage moeten vervolgd worden door stemmen als: ‘Goddank dat ik niet zoo slecht ben als die tollenaar’? {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Zal dan steeds als de grootste kracht om iets goeds tot stand te brengen, moeten beschouwd worden het exploiteren van slechte hartstogten? Ardjoco. [23 maart 1882 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr.] 23 maart 1882 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1(¼) en 3 beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 23 Maart 1882 Waarde Waltman! Vindt ge goed achterstaande annonce ter plaatsing aan den heer Muusses voortestellen? 't Zal goed doen. Hartelyk gegroet tt DD By de uitgevers J. Muusses & Co te Purmerende zal binnen eenige dagen verschynen: multatuli, Nog-eens Vrye Arbeid, tweede uitgaaf, door den schryver herzien en met eenige nieuwe noten verrykt. Deze zoo puntig en klemmend geschreven brochure werpt een helder licht over de dezer dagen door het gansche land besproken Havelaarszaak. Mochten¹. de woorden klemmend en puntig in myn mond gek klinken - wèl, zoo kwam my het stuk onder 't korrigeeren voor. Wie er anders over oordeelt, mag 't immers zeggen. 1. Vanaf hier een naschrift in zwart potlood. [23 maart 1882 Brief van J. de Meester aan F. van der Goes] 23 maart 1882 Brief van J. de Meester aan F. van der Goes. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Weledele Heer, Voorst, dond. av. U is wel vriendelijk doch U overschat m'n kracht. Ik ben slechts medewerker aan -, geen redacteur van de Zutf. Ct. En nu wil het ongeluk, dat mijn hooggeachte Chef ten opzichte van Multatuli anders denkt dan ik, en - trouwens de zeer kleine ruimte, welke de Zutfensche beslaat zou 't niet gedoogen - van geen opnemen van 't heele adres zou willen weten. Er is melding gemaakt vàn het {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} adres - en er is bijgevoegd wat u lezen zal. Op mijn verzoek zijn verdere commentaren weggelaten. 't Was zóó meer dan genoeg! Met de Zutph. Ct. kan ik dus weinig voor de zaak doen. Vrijer ben ik in de Kamp. Ct. waarin ik de lezers getrouw op de hoogte heb gehouden van de geheele Havelaarsbeweging van 't begin af, en waarin ik nu eene opwekking heb geplaatst tot deelneming aan de Multatulizaak. In Thieme's Boekhandel ligt nu de lijst, en toen van morgen de circulaires er waren heb ik er terstond een aantal rondgestuurd: aan iedereen van wien ik maar eenigszins denken kan, hij is een Multatuli-vereerder. Veel, vrees ik, zal 't niet geven in ons Kapelmanrijk stedeke: Droogstoppel zetelt er, Kapelman woont er, en wie er wezen moesten, zijn er niet! Toch zal ik natuurlijk m'n uiterste best blijven doen, zoowel door mondelinge opwekking als door 't zenden van circulaires. Gisteren sprak ik iemand, die een stuk vóór Multatuli woû schrijven in de Zutph. Ct. Ik zei natuurlijk: uitstekend, maar de man heeft zich heden niet vertoond, - bovendien ik weet niet of hij wel voor schrijven in de wieg is gelegd. Ik kom echter tot u met een voorstel, met een verzoek. Zooals U lezen zal, vraagt de Zutph. Ct.: ‘Zou Multatuli 't aannemen?’ Als u, in uw qualiteit van commissielid, daarop nu eens even antwoord kwam geven, dan kan U daaraan nog een enkel hartig woordje toevoegen en tevens het mij tegengeworpen bezwaar beantwoorden: ‘ge kunt hier niet met 'n rijksdaalder aankomen en vijf en twintig gulden kan ik niet geven.’ Zoo hebben reeds twee lui me geantwoord. En dan zei ik wel: ‘alles is blijkbaar welkom’, maar men gelooft het niet en ik heb ook geen zekerheid daarop. Als U dat stukje direct naar Zutfen zond, onderteekend, dan twijfel ik niet of 't wordt opgenomen. - Ook naar buiten de stad heb ik circulaires verzonden. Geen nieuws meer. Met beleefde groet heb ik dus de eer hoogachtend te zijn, Uw dienstv. dr. J. De Meester. (In haast.) [23 maart 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Kamper Crt.] 23 maart 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de Kamper Courant, no. 4659. (G.A. Kampen; fotokopie M.M.) {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Een hulde aan Multatuli De door de hh. Perelaer en Bruinsma ter sprake gebrachte Havelaarszaak had iets zwevends. Nu eens viel de klemtoon op Bantam en speciaal Lebak; dan weêr op den strijder vóór die gewesten, op Multatuli. Thans blijkt, dat de beweging zich vooralsnog wil bepalen tot eene hulde aan Douwes Dekker. Het zou ons spijten wanneer men ging meenen, met die hulde genoeg gedaan te hebben voor de geheele Havelaarszaak. Doch die hulde op zichzelve juichen we natuurlijk zeer toe. Tal van bekende mannen hebben een circulaire, welke wijd en zijd verspreid wordt, onderteekend. ‘Te weinig openlijke blijken van erkenning en waardeering - schrijven zij - vielen Ed. Douwes Dekker tegenover veel miskenning ten deel. Laat dat van nu af anders zijn. Laat eene daad van nationale dankbaarheid den levensavond van Multatuli verhelderen. Allen, die achting gevoelen voor Havelaar's pogen, die Multatuli huldigen als den voorstander van geestesvrijheid, of dankbaar den dichter gedenken, worden uitgenoodigd daarvan blijk te geven. Dit moet metterdaad geschieden door het bijeenbrengen van een kapitaal. Hem, die door zijn ontslag geldelijke middelen prijs gaf, willen (de onderteekenaars) althans die opoffering, zooveel mogelijk is, vergoeden. (Zij) willen hem in staat stellen tot het einde toe zonder geldelijke zorgen zijnen levensstrijd te strijden; hem bezwaren voor de gedachte, hen die hij lief heeft, onverzorgd achter te laten.’ Voorzeker een edel streven! Vroeger heeft eene ‘Multatuli-Commissie’ bestaan, doch haar streven is, 't zij dan door Multatuli's houding, zooals het Hbl. meent te kunnen beweren, 't zij door een minder juiste en kiesche opvatting harer taak mislukt. Thans is er beter kans op slagen. Namen als van den heer Collard, den oud-luitenant-kolonel van het Ned. Indisch leger, den Duclari uit Max Havelaar, die als militair kommandant te Rangkas-Betoeng van Douwes Dekker's worsteling en lijden getuige is geweest, staan er ons borg voor, dat men de hulde zal voorbereiden op eene wijze aan Multatuli aangenaam. België heeft onlangs een enthousiaste hulde gebracht aan zijn Conscience; die aan Douwes Dekker zal stiller, zal geen feestviering zijn. Moge zij echter wel, evenals die aan den Grooten Vla- {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} ming, ‘een algemeene, een “volksbetoging”’ wezen. Zoo iemand, dan heeft de geniale Dichter, de groote Denker, de edele Mensch Douwes Dekker, haar verdiend! [23 maart 1882 Brief van H.C. Muller aan V. Bruinsma] 23 maart 1882 Brief van H.C. Muller aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅙) beschreven. (M.M.) Het postpapier draagt in de linkerbovenhoek een blind stempel ‘Joan Muller Amsterdam’. Amsterdam 23 Maart '82. Geachte Heer, Heb dank voor de toezending der Multatuli-circulaire met uwe begeleidende missive. Ofschoon ik in den beginne met het plan der M.-circulaire was ingenomen, ben ik langzamerhand tot andere gedachten gekomen. Ik heb vooral in den laatsten tijd van personen, die ik volkomen vertrouw, personen die M. van zeer nabij hebben leeren kennen, vele inlichtingen ontvangen omtrent zijn persoon en karakter. Dit vooral is de oorzaak, waarom ik mij geheel aan de Multatuli-hulde wensch te onttrekken. Dat den ambtenaar Douwes Dekker onrecht is aangedaan, schijnt zeker. Nog zekerder schijnt het dat er nu nog in Indië tal van misbruiken bestaan. Een protest tegen - of een onderzoek van die misbruiken is zeker hoog noodig. Liever Indië de vrijheid teruggeven, dan nog langer dat alles tot schande van Nederland laten voortduren. (NB. Ik maak u opmerkzaam op de stukken over den Atjeh-oorlog in De Dageraad). Met belangstelling zie ik uwe verdere stappen te gemoet. Wat de zaak betreft, zij vindt zeker nergens warmer voorstanders dan onder de Dageraadsmannen. Hoogachtend Uw dw: H.C. Muller [23 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan D.R. Mansholt] 23 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan D.R. Mansholt. Met poststempel Nieder-Ingelheim 23/3/82 en Veendam 24 mrt 82, geadresseerd aan WelEdHeer D.R. Mansholt Meeden prov. Groningen (Holland). (M.M.) {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} L.F. Ihr Schweigen macht uns ein Bisschen ängstlich. Ist der kleine Finger noch nicht geheilt? Ist es gefährlich? Vielleicht wird Ihre liebe Frau oder Hendrika oder V. die Güte haben uns zu beschwichtigen wie es damit steht? Wir befinden uns wohl. Nur plagt mich mein Astma jede Woche ein bisschen mehr. Crescendo bis die Finale herzliche Grüsse DD N.I. 23/3/82. Vertaling: Beste vriend. Uw zwijgen maakt ons een beetje bang. Is uw pink nog niet beter? Is het gevaarlijk? Misschien wil Uw lieve vrouw of Hendrika of V. zo vriendelijk zijn ons gerust te stellen hoe het ermee staat? Wij maken het goed. Alleen hindert mij mijn astma iedere week een beetje meer. In stijgende mate tot de eindstreep. Hartelijke groeten D.D. [24 maart 1882 Briefkaart van J. de Koo aan V. Bruinsma] 24 maart 1882 Briefkaart van J. de Koo aan V. Bruinsma. Met poststempels Amsterdam 24 mrt 82, geadresseerd aan Dr. Vitus Bruinsma Leeuwarden. (M.M.) Met gedrukt kopje Redactie van het weekblad De Amsterdammer. Amice, Uw plan kan volgen en de wijs waarop Gij deze zaak behandeld hebt, vind ik uitmuntend. Naar het mij voorkomt ontbreekt er aan de wijze, waarop de Commissie de financieele zaak, nu ze eenmaal publiek is geworden, voortzet, de gewenschte organisatie. Hoe zal men in Nederland de begeerde duizenden vinden, als er niet overal de middenpunten van werkzaamheid werden gesticht die niet slechts met circulaires, maar met inteekenbiljetten arbeidt? Exploiteeren is nog iets anders dan publiceeren, en ik weet dat men het te zeer op het laatste laat aankomen. t.t. J. de Koo [24 maart 1882 Briefkaart van C. Vosmaer aan F. van der Goes] 24 maart 1882 Briefkaart van C. Vosmaer aan F. van der Goes. Met poststempels 's-Gravenhage en Amsterdam 24 mrt 82 en geadresseerd aan den weledelgeb. Heere F. van der Goes te Amsterdam. Prinsegr. 293. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} WeledelGeb. Heer. De Haagsche subcommissie is gevormd en aan het werk: Perelaar, Vervloet en ik bestuur. Gisteren werd ik al met eene inzending van f25. verheugd. - Bij de geringe ruimte van den Spect. kon de gansche circulaire met de namen niet worden opgenomen. De Spect. is tijdschrift, geen courant. Maar ik zal er een bericht van maken. Hoogachtend Uw dw dr C. Vosmaer. [24 maart 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma] 24 maart 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 3 beschreven. (M.M.) De WelEdZGel. Heer Dr Vitus Bruinsma Mynheer! Uw geacht briefje benevens circulaire is mij geworden. Mijn afwezigheid van Amsterd. zal waarschijnlijk oorzaak zijn, dat het plan in genoemde circulaire mij geheel onbekend bleef. Dat spijt mij inderdaad, aangezien ik mij gaarne bij de HH. onderteekenaars had aangesloten, waaronder ik een aantal goede bekenden aantrof. Ik heb een voorloopige bijdrage van f80 op zijde gelegd en verwacht nog eenige bijdragen van 'n stuk of wat vrienden, wien ik circulaires met een aanmoedigend woordje mijnerzyds gezonden heb. Véél stel ik mij daarvan niet voor - want alhoewel ik alléén hen circul. gezonden heb, van wien ik weet dat zij met veel genoegen een bewijs van waardeering voor Mult. beschikbaar stellen, weet ik echter zeer goed dat de Nederlanders in de meeste gevallen wat àl te naauwkeurig de waarde van een Hollandschen gulden berekenen. Enfin! Veel kleintjes... etc. Zal ik u dat geld òverzenden of acht gij het gemakkelijker dat ik het den Hr van der Goes ter hand stel? Wat Uw geacht briefje betreft - met ingenomenheid heb ik daarvan kennis genomen. Het krachtig optreden van den Hr P¹.. in den ‘Amsterdammer’ ('n juweel van 'n stuk! dàt doet nog-eens goed!) - zal hoop ik krachtige vruchten afwerpen. ‘Recht voor Havelaar, recht voor Indië...’ Welke Nederlander wiens hart voor waarheid en recht klopt, {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft zich niet eenmaal in zijn leven dat idéaal voor oogen gesteld?- Dat gij mij, zoo uw plan tot uitvoering komt niet zult vergeten - daar reken ik op; èn - mogt ik tot de voorbereiding daarvan het een-of-ander kunnen bijdragen, dan vindt gij mij bereid en geheel ten uwer dienste. Én waar het de voorbereiding - èn waar het de uitvoering betreft, stel ik mij geheel ter uwer beschikking. Ik zie met verlangen, het e.k. nommer van den ‘Amsterdammer’ te gemoet. Ik hoop er een repliek in te vinden op de infâme commentaar in het Handelsbl. van... Dinsdag meen ik.². Ik heb dat ding uitgeknipt en het een plaatsje gegeven op bladz 66 van den 3den Bundel Idëen... gij weet wel, waar Kappelman een filosoph. bui heeft. Kappelman & Droogstoppel reiken elkâar in deze commentaar de hand. het moge Z welgaan voor mijn part! maar... infaam ìs 't! Aanvaard de verzekering van de Hoogachting waarmede ik de eer heb te zijn: UEDWDienaar J.W.E. Duitz 1. P.: M.T.H. Perelaer, zie bij 7 maart 1882 (bedoeld is Het Vaderland). 2. Zie bij 21 maart 1882. [24 maart 1882 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 24 maart 1882 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelheim, 24 Maart 1882 beste Funke! Hartelyk dank voor Uw trouwe hulp. Ik zal er maar niet weer¹. byzeggen: ‘onverplichte’ al is dat zoo. 't Zou 'n zaag worden zooals Vlamingen de Franschen nazeggen. Nu, ‘zaag’ of niet, ik dank u wel.- Uw gissing omtrent parasieten is ditmaal onjuist. Ik heb de amputatie met kracht doorgezet. En zelfs de pogingen van Nonni's man om in wat hartelyke relatie te komen, wees ik af. Ik heb niets tegen hem, maar 't lust me niet, op m'n ouden dag kennis te maken met 'n vreemde. Nonni zelf is my ontgroeid - ik ben niet {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} eens zeker dat ze m'n hollandsch volkomen verstaat! - waarom nu op gedwongen intiemen voet komen met iemand wiens denkbeelden, levensbeschouwing, manieren &c zoo geheel en al van de mynen verschillen? Neen, niet in verband met de italiaansche verhoudingen had ik den laatsten tyd geld noodig. Het was een gevolg van de verbouwing van 't huis en de inrichting van den tuin, van den grond liever, want het wordt gaandeweg door Mimi's zorg een kleine Landwirtschaft.². Ze plant gerst, veevoeder en groenten. Ze houdt kippen en geiten. Misschien komt er 'n koe by &c. Wouter helpt haar al. Ter belooning krygt hy van haar les in lezen en schryven. Ook in muziek. (We hebben 'n oude piano van haar broêr Albert in gebruik.)- Er blykt me dat de zaak die voor my op touw gezet is, en waartoe ook gy uw naam hebt willen leenen, flink wordt volgehouden. Men bericht my dat de Circulaire reeds in veel bladen is op- (of over-) genomen. Dat zy in t ‘Nieuws’ staat, (en ‘gaarne’ nogal!) heb ik natuurlyk aan U te danken. Ik ben er zeer bly mee. Het beteekent meer dan de opname in de meeste andere Couranten, ook - maar niet alleen dáárom - omdat ik verleden jaar in dat blad zoo onbesuisd werd aangevallen. Dankje wel! Men zond my vandaag de Middelburger die in 'n zeer hartelyk woord de Circulaire aanbeveelt. Ook verneem ik dat het stuk in de Prov. Groningsche, de Overysselsche en Zwolsche Couranten, in N. Rotterdammer en Alg. Handelsblad staat. In dit laatste blad met 'n tegenwerkend byschriftje, hoor ik. Maar gelezen heb ik 't niet. Dit hoeft ook niet. Nu, als de zaak niet slaagt, zal 't niet zyn uit gebrek aan publiciteit. Uw Nieuws alleen heeft 28000 abonnees. Hoeveel lezers veronderstelt dit wel? Misschien wel 200.000? (waarvan trouwens slechts 'n deel uit zelfhandelende personen bestaat) Misschien word ik nog ryk. Dan vraag ik aan V. Twist of hy my z'n buiten pl. wil overdoen. Hm! Ik kan my op voeten noch vamen na 'n voorstelling maken van den uitslag. Al ware die ‘schitterend’ zooals 't modewoord zegt, toch zou ik schrikken als 't Lot me voorstelde m'n leven er nog eens voor overtedoen! Zeker waren de laatste jaren minder pynlyk - neen, dit weet ik niet. By schemering vermoeit men z'n {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} oogen meer dan in volslagen duisternis. Ook wegen de laatste loodjes 't zwaarst.- Dat er op nieuw vermeerdering van Uw gezin wordt te-gemoet gezien, doet me niet in alle opzichten genoegen. Het verlengt de slaverny uwer vrouw. 't Is 'n taak! Maar nu 't eenmaal zoo is, wensch ik haar van harte goeden afloop.- Ja, Zürcher is 'n beste kerel! En zoo strebsam³.. Hy legt zich niet neer by z'n geld! Tot m'n innig leedwezen hoor ik dat de goede J. Haspels zoo ziek is. Zn broêr schreef het my, en ook lees ik het in 't ‘Nieuws.’ Zyn overlyden zou 'n groot verlies zyn. Hy was hartelyk en flink. Ook als artist hoogstverdienstelyk. En de heer Perelaer, die zoo dapper voor my opkwam, ligt ook aan de koorts. Wy zyn wel, vooral Mimi en Wouter. O die jongen ontwikkelt zich zoo aardig. Ik noem hem: ‘pret op twee beenen!’ 't geluk ziet hem de oogen uit. De tyd nadert dat hy, als ik nog 'n beetje leef, wat herinneringen van my bewaren kan. Dat doet me zooveel genoegen. Dag beste Funke, hartelyk gegroet van Uw vriend DD Zet u toch dat idee over parasieten uit het hoofd! Het is den laatsten tyd waarachtig zoo niet. Ik heb zelfs niets bygedragen voor 't uitzetje van Nonni. Toen Eduard onlangs - misschien wel omdat-i van 't huldeblyk iets vernomen had! - met gemaakte belangstelling aan Mimi vroeg of 't waar was dat ik ziek was, zooals hy zeide gehoord te hebben, heeft ze (op myn verzoek) zeer droog geantwoord. Als ik boven Jan kom, waartoe nu uitzicht is, zal ik zorgen dat het ten-goede van Mimi komt die met my gesjouwd en geleden heeft, dat verzeker ik U! Dit was sedert lang m'n plan al ware het maar om haar het stukje grond⁴. te laten, waarin zy nu werkt. Dezer dagen weer ± 30 nieuwe vruchtboomen. 't Wordt n ‘heerlykheid.’ Jammer dat de lap grond zoo mal scheef is: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ⁶. en arrondisseeren⁵. gaat niet. Al wat er om heen ligt, loopt als lyn a 1. weer: naderhand toegevoegd. 2. Landwirtschaft: landbouwbedrijf (du.) 3. strebsam: ijverig, volhardend (du.) 4. stukje grond: oorspr. stond er tuintje. 6. chaussée: rijweg (fr.) 5. arrondisseren: door grondruil een stuk land een beter bewerkbare vorm geven. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 maart 1882 Twee artikeltjes in het Rotterdamsch Nieuwsblad] 24 maart 1882 Twee artikeltjes in het Rotterdamsch Nieuwsblad, no. 1226. (G.A. Rotterdam; fotokopie M.M.) Een onzer bladen, we noemen het ditmaal liever niet, instemming veinzende met het denkbeeld om Multatuli een nationaal blijk van hulde en waardeering aan te bieden, breekt op verkapte wijze de pogingen daartoe af en schijnt het er op begrepen te hebben, om door de fijngevoeligheid van Multatuli te kwetsen, dezen opnieuw te nopen zelf voor die pogingen te bedanken. Het schrijft: ‘Het publiek heeft uitspanning noodig. Multatuli kan dat aan duizenden bezorgen. Multatuli heeft geld nodig. Welnu, dat die duizenden hem dit verschaffen. Beide partijen zullen er wèl bij varen. Multatuli zal de overtuiging hebben, dat er althans eenige erkentelijkheid bij zijn medemenschen bestaat. En de duizenden zullen er fier op zijn, dat ze mooi tegenover Multatuli handelden, daar zij hem onverplicht - want ze kochten zijn werken, en dus ook het recht om zich daar mee te amuseren - nog extra beloonden.’ Al was het slechts om de onkiesche woordenkeus, dan nog moesten die regelen de verontwaardiging wekken van allen, die den grooten strijder voor menschlijkheid en recht om zijn optreden in Indie en zijn werken alhier hebben leeren eeren, hoeveel te meer echter nu het plan dat geboren werd uit eene opwelling van den edelsten aard wordt voorgesteld als een veil ruilmiddel: ‘geld voor amusement.’ Is het wonder dat Multatuli nog altijd niets terugneemt van zijn hartstochtelijk: ‘Publiek, 'k veracht u met groote innigheid!’ waar zelfs onder hen die zich zijne voorstanders noemen, nog altijd menschen gevonden worden, die in zijne werken niets anders zien dan een uitspanning, een amusement, een tijdverdrijf. Het Hdb., de hulde aan Multatuli besprekende, zegt er van: ‘Het geslacht dat in de laatste jaren is opgegroeid, kent de bijzonderheden niet van hetgeen aan de verschijning van Max Havelaar is voorafgegaan en er op is gevolgd. Bij de verschijning ging {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} inderdaad “een rilling door het land” - maar de natie was niet overtuigd dat de schrijver niet overdreven had.’ Wel treurig voor die natie van voor 20 jaren. 't Is dan maar te hopen, dat het tegenwoordig geslacht wat minder ‘rillerig’ is dan zijn voorgeslacht en wat meer voor overtuiging vatbaar, nu de regeering zelve in het openlijk erkende: ‘lebak is eene woestenij!’ het slothoofdstuk aan Max Havelaar heeft toegevoegd. Als 't Hdb, meent ons te moeten herinneren aan hetgeen dr. Van Vloten omtrent Multatuli schreef, dan herinneren wij het Hdb. aan het ongunstige oordeel, dat het zelf indertijd uitsprak over Van Vlotens opstellen in De Tolk, toen deze later in een bundeltje getiteld: Onkruid onder de Tarwe, afzonderlijk werden uitgegeven. [25 maart 1882 Advertentie inzake huldeblijk in Het Vaderland] 25 maart 1882 Advertentie inzake het huldeblijk in Het Vaderland, no. 72. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De te 's Gravenhage aanwezige onderteekenaars van de uitnoodiging aan onze landgenooten tot het bijeenbrengen van gelden voor een huldeblijk aan den Heer e. douwes dekker (Max Havelaar, Multatuli), hebben de eer aan belangstellenden mee te deelen, dat zij zich tot een Onder-Commissie hebben vereenigd, en elk hunner bereid blijft bijdragen voor het aangegeven doel in ontvangst te nemen. Om te kunnen voldoen aan het voorkomende in het slot van bedoelde uitnoodiging, wordt beleefd verzocht, bij de toezending eener bijdrage, duidelijke opgave te voegen van den naam des schenkers. Gedrukte exemplaren van die uitnoodiging zijn bij de ondergeteekenden steeds verkrijgbaar. Inschrijvingslijsten, mede er van voorzien, liggen verder ter teekening bij de HH. Boek- en Kunsthandelaren: Couvée, Lange Pooten; Gebr. Van Cleef, Spui; A. Belinfante, Wagenstraat; Firma Mensing en Visser, Wagenstraat; De Zwaan, Hoogstraat, en Van Hoogstraten en Zn., Plaats. 's Gravenhage, 23 Maart 1882. m.th.h. perelaer, Voorzitter, Sundastraat 15. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Mr. c. vosmaer, Onder-Voorzitter, De Ruyterstraat 73. w.j. vervloet, Secretaris, Nieuwe Schoolstraat 25. c. bisschop, Boomsluiterswater 2. p.a.m. boele van hensbroek, Herderinnestraat 24a. j. israels, Koninginnegracht 2. a.c. loffelt, Lange Voorhout 47. h.w. mesdag, Laan van Meerdervoort 9. martinus nijhoff, Nobelstraat 13. c.l.f. post, Korte Pooten 17. j. schippers, Korte Lombardstraat 4. g.h. van soest, Balistraat 58. h.g. tersteeg, Plaats 20. [25 maart 1882 Brief van W.L. Penning aan C. Vosmaer] 25 maart 1882 Brief van W.L. Penning Jr. aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (¾) beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A. 's-Gravenhage.) Fragment. Schiedam, 25 Maart 1882 Waarde Heer, Uwe schikking (overboeking van ‘Tandem’ op de nieuwe onderneming, zooals een boekhouder zou zeggen) bevalt Eyk en mij best. Nu er toch namen in het album moeten komen, wilt gij ook aan den naam van den eenvoudigen A. van der Eyk te Rotterdam denken? Geen eenvoud, dunkt me, geen wars zijn van pralerij mag verhinderen dat een Multatuli weet wie zijn streven vereeren.- Het trof mij in de N.R. Court. dat wel de onderteekenaars der circulaire daar vermeld staan, doch niet hunne woonplaatsen! Dat is zeer slecht voor het beoogde doel. De giften, de offers, zullen zich grootendeels weer bepalen tot die van vrienden der vrienden. En onder deze allen zijn veel van mijn slag: arm. En waarom beschikte Tandem niet per kwitantie bij allen, jaarlijks, die zich verbonden hebben, doch (als de kooplui) geen geld zenden, maar het laten halen... en anders liggen. Voorzienigheid en een kleine moeite, eenig edelmoedig of dankbaar nadenken, schijnt zeldzaam. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen woord van aanmoediging of lof bij de redactie mag een blad als de N.R. Courant, die zelfs in een zaak Meng¹. toch flink uit haar hoekje trad. Foei!- (....) W.L. Penning Jr. 1. zaak Meng: W. Meng, aktief vrijdenker te Rotterdam. [25 maart 1882 Briefkaart van J. van der Pauwert aan V. Bruinsma] 25 maart 1882 Briefkaart van J. van der Pauwert aan V. Bruinsma. Met poststempels Goes 26 mrt 82 en Leeuwarden 26 mrt 82, geadresseerd aan den Weled Zg heer dr Vitus Bruinsma Leeuwarden. (M.M.) Goes 25/3/1882 WeledZGlheer! Waar het mij mogelijk is, en op de wijze zooals u dat het meest geschikt acht, ben ik gaarne bereid mee te werken tot uw plan inzake Multatuli. Achtend UEddwD Joh van der Pauwert Red Goesche courant [25 maart 1882 Briefkaart van J.J. van Rappard aan V. Bruinsma] 25 maart 1882 Briefkaart van J.J. van Rappard aan V. Bruinsma. Met poststempels Leiden 25 mrt 82 en Leeuwarden 27 mrt 82, geadresseerd aan den Wel.Edel. Zeer Gel. Heer Den Heer Dr Vitus Bruinsma te Leeuwarden. (M.M.) De ondergeteekende vereenigt zich ten volle met de wensch dat er een onderzoek worde ingesteld aangaande de Havelaar zaak. JJ van Rappard Jr Jur. Docts [25 maart 1882 Brief van Edu aan A.S. Kok(?)] 25 maart 1882 Brief van Edu aan een onbekende. (A.S. Kok?) Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Padoue le 25 mars 1882 Monsieur, Je vous confirme ma carte/corr. d'hier. Il y a déjà presque quinze jours que je vous écrivis une autre c/c, pour vous prier de me donner l'adresse de M.J. van Vloten, l'auteur de ‘onkruid onder tarwe.’². Je désirais avoir de ce monsieur quelques renseignements sur les relations entre feu ma mère et M. Potgieter. Je vous priais de me répondre par retour du courrier. - Eh, bien, jusqu' à présent, je n'ai encore rien reçu de votre part. Est-ce que vous n'auriez pas reçu ma carte/cor? C'est peu probable; mais dans ce cas, où ma carte peut-elle être allée? Enfin, je suis inquiet sur ses whereabouts³., et vous me feriez un grand plaisir en me disant si vous l'avez reçue.- Veuillez¹., agréer Monsieur, mes salutations amicales. EDouwesDekker Jr Vertaling: Padua, 25 maart 1882 Geachte Heer, Ik kom terug op mijn briefkaart van gisteren. Het is al bijna twee weken geleden dat ik U ook een briefkaart stuurde om U te vragen mij het adres te doen weten van de heer J. van Vloten, de schrijver van ‘onkruid onder tarwe’. Ik wilde van deze heer een paar inlichtingen over de betrekkingen tussen wijlen mijn moeder en de heer Potgieter. Ik verzocht U mij per kerende post te antwoorden. - Welnu, tot op dit moment, heb ik van Uw kant nog niets ontvangen. Zoudt U mijn briefkaart misschien niet ontvangen hebben? Dat is weinig waarschijnlijk; maar waar zou in dat geval mijn kaart gebleven zijn? Ik ben kortom nogal ongerust over zijn whereabouts, en U zou me een groot plezier doen door me te melden of U hem hebt ontvangen.- Met vriendschappelijke groeten, E. Douwes Dekker Jr. 2. Monsieur J. van Vloten Onkruid onder de tarwe. Letterkundige karakterstudie Haarlem 1875. Een buitengewoon vinnige en onbillijke aanval op leven en werk van Multatuli. 3. whereabouts: verblijfplaats (eng.) 1. Deze komma hoort achter het volgende woord. [25 maart 1882 Artikel T.H. de Beer in De Portefeuille] 25 maart 1882 Artikel van T.H. de Beer in De Portefeuille, no. 52. (Knipsel M.M.) ‘Eene daad van nationale dankbaarheid.’ In grooten getale werd in de afgeloopen week eene circulaire in den lande verspreid, waarin zeventig Nederlanders eene oproeping aan hunne landgenooten richten, om een kapitaal bijeen te brengen, ten einde Multatuli te vergoeden, wat hij prijs gaf door {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn ontslag te nemen ‘om de belangen der verdrukte bevolking van “Insulinde” voor te staan’. Reeds dadelijk zij gezegd, dat we van harte elke poging toejuichen, die gedaan wordt, om in Nederland de overtuiging te vestigen, dat de natie verplicht is, hare denkers en dichters te huldigen en te beloonen en dat Multatuli, meer dan de meesten hunner, rechtmatige aanspraak heeft op die hulde en die belooning, die dengene toekomt, die bewezen heeft, geheel alleen en dus zonder saamgekoppelde invloedswerking, zonder de hulp van kruip- en geeselvermogen een overwegenden invloed uit te oefenen op de wijze, waarop zijn volk gewoon is de allerbelangrijkste zaken te beschouwen. Dat neemt echter niet weg, dat de circulaire op ons een hoogst onbevredigenden indruk heeft gemaakt èn om den inhoud èn om de onderteekenaars. Ons land is heel klein, maar toch kan men er moeielijk alle menschen kennen. Van de onderteekenaars echter, die wij persoonlijk of uit hun verleden of uit hunne werken kennen, zijn er zeker zeer velen, die als Doorenbos, Funke, Kok, Korteweg, Roessingh van Iterson, Roorda van Eysinga, Versluys, Vosmaer e.a. of door persoonlijke bekendheid met Multatuli, of door gezette studie zijner werken zijn leven en streven tot een langdurig onderwerp hunner overdenkingen, hemzelven tot een voorwerp van ernstige studie en beschouwing hebben gemaakt. Maar menigeen van hen, die hier geheel Nederland tot hun plicht roepen, is ons bekend, die al een zeer zonderling figuur zou maken zoo hij geroepen werd de bijzondere verdiensten van den schrijver der Ideën en van den Max. Havelaar te verdedigen met iets anders dan holle phrasen: ja, die in de wijze, waarop hij zocht ‘vooruit te komen’ het duidelijkst bewijs levert, dat hij in dit opzicht een tegenvoeter is van den schrijver van den Max Havelaar. Zelfs maakt de vrees zich van ons meester, òf dat dezulken de circulaire hebben opgesteld, òf dat de stellers der circulaire, wetende, dat de Turksche trom wel niet het meest indrukwekkende, maar toch het verstklinkende instrument is, hebben gerekend op de macht der phrase en met een virtuositeit een kermishansworst waardig, hongersnood en moord en zelfopoffering bijeen gebracht hebben om een machtigen indruk op licht trefbare gemoederen te maken. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} De vraag: ‘Waarom bleef de regeering zwijgen op al de beschuldigingen met vermelding van namen en datums door Multatuli uitgesproken?’ is nog niet beantwoord en de geheele waarheid in de Havelaarszaak is dus ook niet bekend. Wie aan Multatuli's eerlijkheid gelooft, vraagt: ‘Waarom is niet de regeering als een eenig man opgestaan om na rijp onderzoek verandering te brengen?’ en wie zijn eerlijkheid zou durven betwijfelen, moet toch vragen: ‘Waarom zweeg de regeering op die beschuldigingen?’ We hebben in Multatuli den strijder voor waarheid te huldigen en daarom behooren onze motieven bij een daad van nationale dankbaarheid ook alleen op waarheid te berusten. Daarom is ook 't woord nationale misplaatst. Eene daad van nationale dankbaarheid zou 't eerst worden, als de regeering, die de natie vertegenwoordigt, de daad volbracht; niet als eenigen op verzoek van enkelen pogen de daad te doen volbrengen. Eene oproeping aan onze ‘Landgenooten’ kan geen hulde of dank voor Multatuli vragen, dan als dankbaarheid voor den man, die in den Max Havelaar ons den mensch en den strijder teekende, den zelfverloochenenden man, als voorbeeld voor hen, die beseffen, dat plicht hooger gaat dan voordeel; aan den man, die in de Ideën domheid, huichelarij, bijgeloof, kleingeestigheid en vooroordeel, conventionaliteit en schier alle maatschappelijke ondeugden geeselde, zóo, dat ieder lezer zijner werken zich schaamt, als hij zich er op betrapt, zich aan eene daarvan schuldig te maken. Hij was de eerste, die met de scherpte, die daarvoor noodig is de waarheid zei, over onze verkiezingen en onze toenmalige kerkgodsdienst, onze ‘leeuwerigheid’ en onze beschouwingen over het geslachtsleven, de eerlijkheid en het fatsoen. Dat hij tal van eksters heeft gekweekt, die met twee volzinnen of twee woorden den eierdans à la Multatuli uitvoeren, kan buiten rekening blijven bij het overgroot aantal personen, die hun beeld zagen en zich verbeterden of dat huns buurmans en zich voor hem wachtten. Geen schrijver der negentiende eeuw vermocht in Nederland zonder onderdanig handjesgeven zich zulk een aantal duizenden van aanhangers te verzekeren en geen durfde zich zooveel vijanden te maken. Voor Multatuli en voor de weinigen, die de geheime geschiedenis onzer koloniën kennen, moge de Max Havelaar eene vaderlands- {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} lievende daad geweest zijn van onberekenbare waarde en ongeëvenaarde kracht, voor het overige Nederland is dat boek een meesterstuk van een zelfbewust scheppenden kunstenaar en de aanspraak aan den koning is hun alleen een vingerwijzing, dat het de taak der regeering is, de zaak te onderzoeken en hun plicht de regeering daartoe te dwingen - indien het althans waar is, dat de Nederlandsche natie inderdaad deel heeft aan haar eigen bestuur. Geen schrijver in Nederland is zooveel en zoo algemeen gelezen en besproken, van geen is elk nieuw denkbeeld zoo bestreden en verdedigd! Dat alleen verzekert hem eene eenige plaats, dat geeft hem aanspraak op hulde en dankbaarheid. Maar dat maakt het te minder verklaarbaar, dat onze schrijvers van naam, onze hoofdredacteuren van de groote dagbladen, de leiders der publieke opinie, geen deel namen aan de oproeping aan... het geheele Nederlandsche volk. Of is 't clubvereering? Dat tienduizenden vijanden beweegredenen zoeken om aan Multatuli eene hulde te onthouden, die hem toekomt, kan niemand verwonderen, die bedenkt, hoe angstvallig de groote meerderheid zich vastklemt aan het lang bestaande, vooral aan oude begrippen. Dat ze redenen zoeken voor beoordeeling, daar, waar ze ongaarne zouden zien, dat men ze voor henzelven zocht, ligt voor de hand; dat hun grootste scherpzinnigheid geen argumenten vindt tegen den lof, dien we boven aan Multatuli toezwaaiden, is boven alle bedenking verheven bij hen, die Multatuli's werken inderdaad gelezen hebben en kennen. We brengen hulde aan hen, die het initiatief namen tot deze daad en aan hen, die aan de verdere voorbereiding de hand sloegen; we willen gaarne hulde brengen aan hen, die deze daad glansrijk volvoeren of helpen volvoeren, maar we achten het eene daad Multatuli onwaardig, onwaardig de beginselen, die zijne vereerders willen voorstaan, die hulde te brengen op gronden, waarvan het Nederlandsche volk op zeer enkele uitzonderingen na, in geenen deele de waarheid kan beoordeelen. Het zou Multatuli zelf onwaardig zijn, die hulde te ontvangen bij wijze van tentoonstelling van halfbegrepen, nauwelijks gevoelde en nooit doorleefde uitkomsten van levensstrijd, zelfs door personen, wier streven in lijnrechten strijd is met de beginselen van Multatuli. T.H. De Beer. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} [maart 1882 Brief van A.C. Loffelt aan Huldeblijk-kommissie] Omstreeks 25 maart 1882 Brief van A.C. Loffelt aan een lid der Huldeblijk-kommissie. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) WelEdGeb Heer, In antwoord op Uw geeerd schrijven diene het volgende. Het is ongeveer zeven jaren geleden, dat ik Dordt verliet. Bij het verjaarsgeschenk indertijd Multatuli aangeboden leverde die stad het leeuwen-aandeel, voor een groot deel door mijn bemoeiingen. Bij gelegenheid eener voordracht van M. bewerkte ik ook, dat hem een fraai geschenk (de werken van Lacroix¹. over de Kunst in verschillende tijdvakken) werd aangeboden. De geest is er dus goed, maar het kan zijn, dat de prikkel verzwakt, wanneer reeds een paar keer in dien zin gearbeid is. Een groot deel mijner circulaires zond ik er heen met weinig succes, men schreef mij dat daar ter stede de heer Kieviet de Jonge de beweging steunde en werkzaam was. Ik twijfel niet, of die zaak zal nog wel in orde komen. Mocht U u willen wenden tot meerdere personen aldaar, dan beveel ik U daarvoor ten zeerste aan den heer D v Wageningen Lid v d Gemeenteraad, bij wien M wel gelogeerd heeft. Wat Zwolle betreft daar woont een bewonderaar van M's werken, dien U en den heer Iterson te Tilburg ook kent. Ik bedoel den Ingenieur Déking Dura. De bekentenis moet mij van het hart, dat volgens mijn ondervindingen op dergelijk gebied 't mij voorkomt, dat de voorbereidende werkzaamheden voor de zaak wel wat overhaast geschied zijn. Zoowel de plaatsen als de personen hadden minder uitsluitend moeten zijn. Door eerst comités op te richten zou er meer verscheidenheid in rang en stand onder de onderteekenaars gekomen zijn. Wetenschap, Kunst en Kapitaal zijn niet in gelijke mate vertegenwoordigd. In den Haag b.v. 4 schilders, die natuurlijk allen ongeveer dezelfde relaties hebben. Duid het mij niet ten kwade wanneer ik dit denkbeeld uit, want het is het gevoelen van verscheiden medeonderteekenaars, die ook de netten wijder gespannen hadden willen zien. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Aanstaanden dinsdag wordt hier³. naar ik hoor een vergadering belegd om de tweede oogst te innen en de namenlijst in orde te brengen. Ik heb voor mijn aandeel + - 130 verzameld. Van harte hoop ik, dat de zaak uitnemend reusseeren². en het huldeblijk M waardig zal zijn. Met de meeste hoogachting teeken ik mij Uw dw A.C. Loffelt 1. Lacroix: Paul Lacroix (1806-1884), frans schrijver van vele overzichtswerken en bibliografieën. 3. hier: te Den Haag. 2. reusseeren: slagen (naar het franse réussir). [25 maart 1882 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 25 maart 1882 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (⅗) beschreven. De envelop, geadresseerd aan WLEDLHeer Willem Paap Jur Stud Quellijnstraat Amsterdam, is bewaard gebleven. (M.M.) N. Ingelheim, 25 Maart 1882 Wel, beste jongen, wat houd je je dapper! Ook ik begin nu wat hoop te krygen dat de zaak slagen zal. Je weet dat ik tot nu toe slechts durfde hopen op 'n matig succes, en dat ik dàt voor 'n échec houden zou. ‘Hopen’ met ‘slechts’ er by, staat vry gelyk met {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} vreezen. Nu, ik begin wat licht te zien. Het publiceeren in de couranten was noodzakelyk. 't Valt mee dat reeds nu 'npaar der meestverspreiden U niet, door de circulaire als Nieuwsbericht te versmaden, gedwongen hebben tot plaatsing als advertentie, of zelfs als ‘Ingezonden stuk.’ (Dit laatste schynt in 't Hbl. het geval te zyn. Ik heb 't niet gelezen.) Plaatsing als advertentie verkondigt tegenwerking, en dit geeft by weifelenden den doorslag. ‘Zie je, die krant blykt er ook tegen te zyn, en alzoo...- Voor 'n paar weken vroeg je my of ik met adverteeren genoegen nam? En je zei er al by dat je't vroeg: ‘ten-overvloede.’ Juist. Of nu die publiciteit al of niet iets pynlyks heeft, is de vraag niet. (Zegge vooral: of zy iets pynlyks hebben zou by vyandelyke voorststelling der zaak, waaraan men by zoo'n gelegenheid altyd blootstaat.) Ook zonder ‘inzenden’ of adverteeren zou de circulaire in de kranten gekomen zyn. En al ware dit zoo niet! Wie wat wil moet het dóórzetten. Anders hadden we geleken op de juffrouw ‘die 't beter gehad had’ en op haar ouden dag koekjes moest rondventen op de straat. De stumpert riep... hm, ze fluisterde: ‘Koekies te-koop!’ en zei er zuchtend by: ‘ik hoop toch dat niemand het gehoord heeft!’ Die zin is minder gek dan ze lykt. Zou je wel gelooven dat ik altyd 'n onaangenaam gevoel heb als ik in 'n krant de annonce van m'n ‘Werken’ lees? 't Is waar! Zelfs dat woord: ‘werken’ kan ik niet verdragen. Dit alles is geen redeneering, maar indruk. Nu eenmaal de zaak zoo behandeld worden moest, doet het me pleizier dat het ‘koekies te koop’ flink resonneert. De Middelburger heeft zich beter gehouden dan ik na Pisuisse's¹. weigering om te teekenen verwacht had. Ook de Kamper is goed. En uit die krant (een vriend te Rottm zond hem my) begryp ik wàt het Handelsblad op². de rails tracht te werpen. Over de breuk met de heeren van die ‘Mult-Kommissie’ kan ik me volkomen verantwoorden. Maar ik houd het voor onvoordeelig daarover in polemiek te treden. Dit zou op bypaden voeren, wat altyd vermeden moet worden. Zulke dingen zyn 't gewone: ‘ja... maar hy slaat z'n vrouw!’ waarop ik reeds doelde op blz - van den Havelaar. 't Is de Kappelmannige manier om twee zinnetjes te koppelen. ‘God is groot, maar... we begrypen hem niet.’ ‘Ze heeft mooie oogen, maar... haar vader draagt 'n blauwen jas!’ Door zulke kwasi- {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenstellingen - luk of raak - tracht zeker plebs zich 'n schyntje van dis-cernement⁵. te geven. En juist naar aanleiding van iets dergelyks - ik zeg niet: ten-gevolge van zoo'n ‘ja... maar’, want die heeren wilden de zaak in de war schoppen - is de Multi Commissie door my gebruskeerd. Maar nogeens, 't verstandigste is, meen ik, de bedenking van 't Handelsblad haar eigen dood te laten sterven.- Ja, dat je't druk hebt, m'n beste kerel, kan ik begrypen. Misschien is deze brief wel wat lang. Toch hebt ge recht op wat weerklank. O, dat ‘gaarne’ van De Veer³. vonden wy komiek, en terstond riepen wy: dat heeft Funke bewerkt!- Het doet me veel genoegen dat de Middelburger (Wel, beste jongen, wat houd je je flink!)⁴.- ...er op wyst dat Collard meegeteekend heeft. Dit doet ook de Kamper.- (Geschiedenis van dien andershandschen tusschenzin) M'n vrouw die met Woutertje naar Mainz moet om iets aan z'n tandjes te laten doen, loopt bedryvig heen-en-weer. Langs m'n schryftafel gaande, zegt ze: ‘O, schryf je aan Paap? Gut, dàt is goed.’ Die uitroep was 'n weerslag van 't gesprek dat we gist'ravend over je hielden, en ik reikte haar m'n pen over. Toen schreef ze haastig dat groetje. Vermaak er je mee.- De weigering van de Haes doet me zéér. Ik kan daarvoor geen andere oorzaak vinden dan dat-i door aanraking met de haagsche autoriteiten verphilisterd⁶. is. Misschien ook moet hy zich tégen my verklaren, uit schaamte over z'n zwygen gedurende zooveel jaren! Dit geschiedt meer! Je weet dat ik ook dáárom huiverig was de circulaire aan Collard voorteleggen. Nu, dat is goed afgeloopen!- Dat Dr Vinkhuizen⁷. door z'n betrekking zich belemmerd voelt, kan ik begrypen en billyken. 't Schikt niet iedereen, zich op den voorgrond te stellen. Ik hoop dat hy - of hebt ge een ander kanaal? - den adjudant van den kroonprins op de Circulaire doet letten. Misschien was't goed, hem (den prins) door den Adjudant 'n Exempl. van den Havelaar aantebieden. Maar dat kan ik niet doen. Als er in de couranten kwam: ‘men verneemt dat prins Alexander, &c - zou dat 'n kwasi-officieel cachet op de zaak zetten. 't Is evenwel ongeraden⁸. een weigering mogelyk te maken {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} die dan weer in nadeeligen zin zou geexploiteerd worden. Misschien is 't maar goed de zaak op z'n beloop te laten. Zeker zal 't Vaderland de circulaire wel bespreken, of opnemen althans, en dat blad is de lyfkrant van den prins.- Alzoo voortaan: jur. Stud! Ik ben zeer bly dat je het besluit genomen hebt niet ‘de letteren’ als vak te kiezen. Het is geen vak! Om in letterkunde iets degelyks te leveren moet men er niet in doen. Om iets uit den sloot te visschen moet men niet in de sloot gaan liggen, men moet met behoorlyk gereedschap er naast staan. Dat gereedschap bestaat in kennis en als zóódanig dient elk vak nagenoeg op gelyke wys, nl. door de oefening in onderzoeken en opmerken. Geeft dan 't lettervak-zelf dit voordeel niet? Niet zoo zuiver daar het je te veel - ja uitsluitend want wat is de akade letterstudie anders? - met voorgangers en modellen bezig houdt. Wie eetbare spys leveren wil, moet ingredienten verzamelen, niet: de faits et gestes⁹. van keukenmeiden van buiten leeren, of keukenmeiden zitten aankyken. Juist de studie van ‘de Rechten’ een voornaam hoofdstuk uit de Geschiedenis der Mensheid, en dus tot heden toe vol apenkool en zotterny, zal U bouwstoffen leveren om - met de gegevens die de natuur u schonk - 'n uitstekend litterator te worden. Ook tot geschiedvorscher leidt die studie op, d.i. tot het verkrygen van de gereedschappen die de bronnenzoeker noodig heeft. Het onderwyzen van Geschiedenis op 'n Akademie is onzin. Om iets te weten te komen van wat er alzoo gebeurd is in de wereld moet men archieven, bibliotheken, partikuliere en half-officieele dokumenten raadplegen. Tot het wegvinden dáárin is de studie van 't Rechten- en diploomwezen ('t laatste woord drukt het uit!) een onmisbare voorbereiding. Om de paradox vol te maken, hierby de opmerking dat diezelfde Rechten-studie als voorbereiding tot Recht-spreken of wetgeverschap, nadeelig is. Dit is nu voor U minder gevaarlyk, daar ge dat vak niet con amore¹⁰. om zich zelfs wil kiest. Wie dàt doet bederft zich voor iets wezenlyks. Een echte Jurist zweert by wat deze of gene gezegd heeft, en identificeert dat met Rechts begrip. 't Is hiermee juist als met de Letter... kunde. (?) De luî die in dàt vak doen, verliezen alle besef van hun eigenlyke roeping. Dit of dat zal wel mooi wezen, meenen zy, want... het staat in Maerlandt,¹¹. of... Janklaassen!- {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} Dag, beste jongen. Houd je goed, en wees hartelyk van ons gegroet. Woutertjen is er heel groots op dat ge nog aan hem denkt. tt Dek Hé, ik hoor niets van Van Dissel!¹².- Meen niet dat ik 'n brief of brieven van U verwacht. Ik begryp dat je't druk hebt. Als er iets meetedeelen valt, bedien je dan van telegraafstyl. Dat ik nu 5 zydjes vulde, was om je te doen zien hoe wy uw dapper werken op prys stellen. Geloof daarom het tegendeel niet, als ik eens lui ben. Eigenlyk heb ik 'n hekel aan alle schryvery, en van myn part had Kadmos¹³. ongeboren kunnen blyven. Meen je dat de wereld er minder om zou wezen? Ik zeg: neen! Wat wy ‘vooruitgang’ noemen, is misschien geheel, en zeker voor'n groot gedeelte, een verkeerde opvatting. (Die zin deugt niet ik heb geen lust hem goedtemaken. Doe jy't maar!) 1. Pisuisse: H.L.F. Pisuisse (1840-1907), nederlands journalist, aanvankelijk in Nederlands Indië. Van 1874 tot 1883 direkteur-hoofdredakteur van de Middelburgsche Courant. 2. op: oorspr. stond er tusschen. 5. dis-cernement: onder-scheidingsvermogen (fr.) 3. De Veer: H. de Veer (1829-1890), aanvankelijk predikant, later direkteur van een HBS en na 1871 hoofdredakteur van het Nieuws van den Dag, Funke's krant. 4. Tussengevoegd zinnetje in Mimi's handschrift. 6. verphilisterd: verburgerlijkt, in de ‘betere kringen’ thuisgeraakt. 7. Vinkhuizen: niet getraceerd. 8. ongeraden: oorspr. stond er te vermyden. 9. faits et gestes: doen en laten (fr.) 10. con amore: met volle instemming (It.) 11. Maerlandt: Jacob van Maerlant (± 1235-1300) belangrijkste nederlandse dichter van zijn tijd. 12. Van Dissel: W.J.L. van Dissel, student te Utrecht. Zie V.W. XXI, blz. 383-384. 13. Kadmos: mythologische uitvinder van het schrift. [26 maart 1882 Brief van J. Nieuwenhuis aan F. van der Goes] 26 maart 1882 Brief van J. Nieuwenhuis aan F. van der Goes. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Weled geb Heer Groningen 26 Maart 82 Van eenige vrienden van mij te Amsterdam, die mij over de Multatuli-zaak geschreven hebben, verneem ik, dat men zich inzake het Comité tot u te wenden heeft. Ik ben daarom zoo vrij u een paar vragen te doen, - en wel: Wat doet ‘het comité’ om haar doel te bereiken, behalve het zenden van circulaires aan vrienden en bekenden? Het is, dunkt mij, zeer duidelijk dat dit niet voldoende is. Zijn er in verschillende gewesten personen met de exploitatie belast? Wordt er gelegenheid gegeven om van zijn sympathie blijk te geven? en vooral - Wordt de zaak warm gehouden? Zoo neen, dan vrees ik (en velen met mij) dat er bitter weinig van terecht zal komen - en dan ware het beter dat er nimmer iets gebeurd ware! Laten wij vooral niet teveel aan de geestdrift van vrienden overlaten! De uitkomst zal dan pover zijn, vooral omdat geestdrift en kapitaal twee verschillende factoren zijn. Misschien is mijn geschrijf nutteloos in zooverre er een {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} plan tot exploitatie bestaat. Dan zou ik gaarne willen weten hoe. Bestaan er hier in 't Noorden personen die zich onderling vereenigd hebben om voor de zaak te arbeiden? Dan zou ik mij daar gaarne bij aansluiten. De heer Korteweg schrijft mij: ‘gaarne weten wij vóór 5 April hoe 't met de zaak staat.’ Gij kunt er zeker van zijn dat, althans hier in 't Noorden, dat resultaat arm zal zijn. Wat moet ik alleen staande doen? circulaires verspreiden? 't Zou laf zijn te veronderstellen dat dit voldoende is! Gaarne ontving ik hierop eenig antwoord Hoogachtend uw dw Den Wel. Heer F. v.d. Goes Amsterdam Joan Nieuwenhuis P.S. Waarachtige belangstelling in onze zaak en angst voor mislukking onzer pogingen, geeft mij deze in den pen. N. [26 maart 1882 Advertentie in het Algemeen Handelsblad] 26 maart 1882 Advertentie inzake het huldeblijk in het Algemeen Handelsblad, no. 16260. (Knipsel M.M.) ‘publiek ik veracht u!’ heeft Multatuli geschreven. Eenige Heeren verzoeken thans: ‘publiek! onderhoud multatuli!’ [26 maart 1882 Brief van H.C. de Wolff aan F. van der Goes] 26 maart 1882 Brief van H.C. de Wolff aan F. van der Goes. Enkel kladblokvel, waarvan blz. 1(½) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Met voorgedrukt kopje Hendr. C. de Wolff, Assuradeur, Wijnstraat 59. Den Heer F. van der Goes Amsterdam Mijnheer, Mag ik U verzoeken mij ten spoedigste nog 150 ex. der circulaire Huldeblijk Mult. te zenden? Hoogachtend Uwdv Hendr. C. de Wolff [26 maart 1882 Brief van J. de Vonk aan V. Bruinsma] 26 maart 1882 Brief van J. de Vonk aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅘) beschreven. (M.M.) {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} 26 Maart '82 WelEdele Heer! Den 12den Februari l.l.¹. heb ik met een paar vrienden U mijn instemming betuigd (per briefkaart) met het voorgestelde in uw stukje, opgenomen door ‘de Amsterdammer’ van dien dag. Daar ik sedert geen uitsluitsel daarop bekwam - misschien was ik uit ijver voor de zaak waar ik groot belang in stel, te haastig - heb ik, gedreven door nog andere motieven, mij gewend tot den heer Perelaer. N.B. in den tusschentijd was ik verhuisd. De Heer P was wel zoo vriendelijk bij zijn geschriftje ‘Nogmaals Bantam en Max Havelaar’ mij de circulaire te doen geworden, die ik juist den avond te voren in het Handelsblad had gelezen... met de noodige ‘zinnetjes’ alweer. In een daaraan toegevoegd briefje schreef de Heer P. me, dat indien ik mij wilde belasten met in mijn kring bijdragen in te zamelen en ik mij niet met een der Amsterdamsche onderteekenaars in verbinding wilde stellen, hij zich gaarne bereid verklaarde die in ontvangst te nemen. Ik heb dankbaar dat aanbod aangenomen. Later hoorde ik van de vrienden, die den briefkaart aan U mede onderteekenden dat gij ze een dergelijke circulaire en een daarbijgaand schrijven had toegezonden. Vermoedelijk is een en ander, aan mijn vorige woning, ook voor my gekomen. Het spijt mij, dat ik U bij uw edelaardig, volijverig werken voor de goede zaak, in zeker opzicht, noodelooze moeite heb op den hals geschoven; maar ik wensch u te doen weten waarom mijn antwoord op de circulaire niet bij U inkomt. Ik gevoel dat U smart wordt aangedaan, door iederen ‘instemmer’ die, nu het op de dubbeltjes aankomt, niets van zich laat hooren. Ik behoef mij echter niet tegenover U te schamen! Dit, wat betreft de circulaire die een 70-tal wakkere mannen als gij, verspreidden. De zaak evenwel waar uw stukken in ‘de Amsterdammer’ op doelden en die gelijk gij terecht zeidet, afgescheiden is van het beoogde in de circulaire; recht aan Havelaar - ten opzichte van die {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} zaak (waaromtrent men mij, als ik het zoo zeggen mag, wel een beetje in het duister laat.) ben ik, behoudens mijn stem aan U, aan niemand gebonden. Gij kunt dus, des gewenscht, op mij rekenen. En - zoudt u mij dienaangaande reeds nu, iets nader kunnen en willen inlichten? Verlangend uw antwoord te gemoet ziende, ben ik met de meest hoogachting Uw dw. dienaar J. de Vonk Lindengracht 194 Amsterdam. 26 Mrt 82 1. Zie V.W. XXI, blz. 681. [26 maart 1882 Artikel inzake huldeblijk in L'Indépendance Belge] 26 maart 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de L'Indépendance Belge, no. 85. (K.B. 's-Gravenhage) Il vient de se former en Hollande un comité qui compte parmi ses membres les personnages les plus considérés, dans le but d'offrir un témoignage national de sympathie au grand écrivain et philosophe, E. Douwes Dekker, dont le livre Max Havelaar, à été traduit dans presque toutes les langues. Ce livre, qui a paru il y a près de 22 ans et dont l'apparition fut un coup de foudre pour l'administration néerlandaise dans l'ile de Java, a révélé une série d'abus dont le gouvernement a vainement essayé depuis d'átténuer la gravité, et il a fallu plus de 22 ans pour que la vérité se fit jour. L'écrivain lui-même, qui était assistant-résident (sous-gouverneur) à Lebak, avait dû quitter le service du gouvernement hollandais, ne voulant plus être le complice des iniquités de toute sorte qui se commettaient journellement aux colonies, et, sans fortune personnelle, il se voua courageusement à la défense de ces trente millions de Javanais qui étaient rançonnés et opprimés par l'administration hollandaise. Doué d'un style singulièrement énergique, il a publié depuis une série de livres, parmi lesquels on remarque surtout celui intitulé: Mes Idées, et c'est grâce à eux que le gouvernement hollandais a enfin reconnu ses erreurs et a inauguré un système de réformes que le célèbre écrivain avait préconi- {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} sé depuis longtemps, mais il s'était ruiné à la peine, et c'est pour assurer une vieillesse indépendante à ce généreux defenseur des droits des Javanais que le comité s'est formé. Vertaling: Onlangs is in Nederland een comité opgericht, waarvan de meest aanzienlijke persoonlijkheden deel uitmaken, met het doel een nationale sympathiebetuiging te organiseren voor de grote schrijver en wijsgeer E. Douwes Dekker, wiens boek Max Havelaar in vrijwel alle talen vertaald is. Dit boek dat bijna 22 jaar geleden verschenen is en waarvan de verschijning een voltreffer was voor het nederlandse bestuur op Java, heeft heel wat misbruiken aan het licht gebracht, waarvan de regering sindsdien vergeefs heeft getracht de ernst te verkleinen, en het heeft meer dan 22 jaar gekost om de waarheid kenbaar te maken. De schrijver zelf, die assistent-resident (onder-gouverneur) was in Lebak, had de nederlandse overheidsdienst moeten verlaten, omdat hij niet medeplichtig wilde zijn aan alle vormen van onrecht die dagelijks in de koloniën begaan werden, en, hoewel hij persoonlijk geen kapitaal bezat, wijdde hij zich moedig aan de bescherming van die dertig miljoen Javanen die afgeperst en onderdrukt werden door het nederlands bestuur. Begiftigd met een zeldzaam krachtige stijl van schrijven heeft hij sindsdien een serie boeken gepubliceerd, waaronder er vooral één opvalt dat Ideën heet en dankzij deze denkbeelden heeft de nederlandse regering eindelijk haar fouten erkend en een reeks hervormingen doorgevoerd die de beroemde schrijver sedert lang had aanbevolen, maar bij deze inspanningen had hij zich financieel geheel uitgeput en het huidige comité is opgericht om deze edelmoedige verdediger van de rechten der Javanen een onbekommerde oude dag te bezorgen. [26 maart 1882 Artikel inzake het huldeblijk in De Amsterdammer] 26 maart 1882 Bericht inzake het huldeblijk in De Amsterdammer, no. 248. (Knipsel M.M.) De Havelaarszaak. Verscheidene brieven, waarin sympathie met het plan om Multatuli een huldeblijk aantebieden, wordt uitgesproken, werden door ons ontvangen. Ze in de Amsterdammer te plaatsen, gelijk enkele voor hun manuscript bepaald verzoeken, achten wij niet noodig. Aan een der inzenders, die vraagt of kleine bijdragen ook welkom zijn, - meenen wij te mogen antwoorden, dat de Commissie het zeker niet eens zal zijn, ‘dat sympathie iets is, waarvan de waarde moeilijk in geld kan worden uitgedrukt.’ Alle bijdragen, hoe gering ook, worden aanvaard. Red. {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 maart 1882 Brief van J.A. van den Broek aan V. Bruinsma] 26 maart 1882 Brief van J.A. van den Broek aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅕) beschreven. (M.M.) Delft, 26 Maart 1882 Waarde Heer! Gaarne deel ik U de resultaten mede van wat gij noemt mijn rondzenden op groote schaal. Ik heb in twee partijen gezonden, den 18den: 103 en den 21sten of 22sten 45 stuks. Krijg ik nog meer cirkulaires dan verzend ik binnen Delft er nog 70 en daar buiten 40. Het is jammer dat ik ze niet allen tegelijk heb kunnen zenden, want de personen die ze gaarne ontvingen en er nog geen hebben achten zich licht gemankeerd. De resultaten zyn zoo goed als nul. Slechts één student sprak mij over M. aan ‘Of, indien er thans een bijdrage gegeven werd, M. niet wederom zou weigeren?’ Mijn antwoord kwam hierop neer dat de beweging was uitgegaan uitsluitend van vrienden van M. en dat men zich verzekerd zou mogen houden van M.'s instemming. Hy zou Maandag (morgen) bij mij ten offer komen. Ik ben in spanning wat het zijn zal. De jongen had een open en vertrouwelyk gezicht dat me al lang had aangetrokken. Bedenk echter wel dat de proef door mij genomen niet kompleet is geweest. Over het afdoende van het systeem ‘rondzenden op groote schaal en dan wachten’ kan ze niet beslissen. Verder is Delft wel het meest konservatieve stadje van de wereld, waarin vele {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Slymeringen * den toon aangeven. Eindelyk heb ik niets kunnen doen om mijn cirkulaire wat kracht bij te zetten. Ik ken hier letterlijk niemand, hoewel ik hier drie jaar woon. Op de Societeit ben ik misschien geen zes keer geweest. De eenige onzer hoogleeraars die mij over de cirkulaire hebben gesproken zijn ook de twee eenige met wie ik een weinig omgang heb. Meinsma²., zonder reden op te geven, verklaarde dat hij niet kon meewerken. Spanjaard³. idem idem, maar deze sprak ten minste duidelijk. Hy achtte M.'s invloed op den maatschappij en speciaal op jongelui pernicieus¹.. Hy had daarvan verscheidene voorbeelden gezien, etc. Voegde de tirade zich van Hotz⁴., dat M's invloed de strekking heeft de maatschappij te verslechten. Ik zond de cirkulaire ook aan de 3 ‘heeren-societeiten’ al hier. Ik had reeds beleefde geleerde brieven kant en klaar, maar heb vergeten die te zenden. Hoe het zij, in een der Societeiten kwam onze cirkulaire zamen met een inteekenlijst voor het verloten van een varken. ‘Ik geef het liever aan het varken’, zei een der ‘heeren’, toen de cirkulaires besproken werden. (NB. Dit is natuurlijk geheim. Werd het ruchtbaar dan was mijn zegsman op de flesch). - 2. Post⁵. heeft een ander systeem gevolgd. Deze is rechts en links visites gaan maken. Bij jonge luitenants v.h. garnizoen, bij den ex-gouverneur Loudon⁶., bij een gewezen suiker-fabrikant, wien hij onder alle andere omstandigheden den rug zou hebben toegedraaid, etc. Ik verzoek hem nu per briefkaart om dadelijk U het resultaat te melden van zijn arbeid in den wijngaard des Heeren. 3. Gisteren zond ik U een kranig stuk van Chris⁷. bestemd voor het Handelsblad. Ge hebt dat toch ontvangen? Achtend, na vele groeten, geheel de uwe, J v d Broek 2. Meinsma: Johannes J. Meinsma (1833-1886), (hoog)leraar Javaans aan de opleiding voor Indische ambtenaren. 3. Spanjaard: Jacobus Spanjaard (1846-1910), hoogleraar in de staatsinstellingen van Nederlands-Indië, later tevens direkteur van dezelfde instelling. 1. pernicieus: verderfelijk 4. Hotz: A. Hotz te Rotterdam. 5. Post: C.L.F. Post, mede-ondertekenaar van de circulaire. 6. Loudon: Johannes Loudon (1824-1900), nederlands staatsman, rechtskundige en minister. Van 1871 tot 1875 was hij Gouverneur-generaal van Ned. Oost-Indië. 7. Chris: de broer van de briefschrijver, mede-ondertekenaar van de circulaire. [26 maart 1882 Artikel inzake het huldeblijk in De Amsterdammer] 26 maart 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de Amsterdammer, no. 248. (Knipsel M.M.) Voorafgaand aan het artikel staat de circulaire afgedrukt. Zie voor de tekst van de circulaire V.W. XXI, blz. 802 e.v. Fragmenten. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Nationale dankbaarheid. De Middelburgsche Courant schreef naar aanleiding dezer circulaire het volgende¹. (....) Wij deelen deze waardige en kalme aanprijzing van het streven in de cirkulaire uitgedrukt niet zonder bedoeling meê. Wij toch vinden in deze woorden volkomen onze meening weêrgegeven. Of men elken volzin in de cirkulaire, nauwkeurig gewikt en gewogen, onderschrijven kan, is een zaak, die men aan ieders oordeel mag overlaten. Wanneer zeventig lieden een cirkulaire onderteekenen en rondzenden is het natuurlijk de hoofdstrekking, waarop men te letten heeft. Elk der zeventig onderteekenaars, geroepen om een dergelijk stuk op stellen, waarin gewag gemaakt moet worden van ‘Multatuli's veelzijdig en veelbewogen leven en werken,’ zou allicht op deze of gene zijde van een zoo omvangrijken en veelvoudigen arbeid krachtiger de aandacht wenschen te vestigen dan zijn mede-onderteekenaar. Voor de hulde die men Multatuli wil brengen, is meer dan één grondslag aangewezen. En zeker zou de man zelf reeds lang ten grave zijn gedaald, vóor een zeventigtal vereerders, bij openbaar debat, het eens geworden waren over het juiste standpunt, waarop men post hadde te vatten, wilde men geen gevaar loopen kleinzeerige menschen op de teenen te trappen. Onder die kleinzeerigen het Handelsblad te moeten aantreffen, zal menigeen teleurstellen, doch, waarschijnlijk heeft een al te vluchtige lezing der cirkulaire meer schuld aan zijn bestrijding van deze zaak, dan de afkeer om een ‘genie’ te huldigen vóór zijn dood. Het Handelsblad erkent, dat op de duidelijke, herhaaldelijk uitgebrachte beschuldiging, door Multatuli aan het adres van regeeringspersonen gericht, nog niet geantwoord is geworden. Slechts eenmaal, in de Mozeszaal in 1864, was hij bij monde van den Heer Rochussen weersproken. ‘Licht werd er over de Lebaksche geschiedenis niet verspreid. Men bleef in het duister over de beweegredenen van het ontslag aan den Heer Dekker verleend; {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} men bewonderde zijn geestdrift, zijn stijl en zeggingskracht, in één woord zijn genie; maar de overtuiging, dat hij overdreven had, behield de overhand.’ Het blad betreurt (naar het vermoedt, stellig met velen,) dat voor de hulde aan Multatuli als grondslag is genomen een beschuldiging, welke onbewezen is en waarover het Handelsblad en velen nog altijd naar licht uitzien.’ En het hoopt één zaak: ‘dat uit deze beweging volgen zal, dat het stilzwijgen, door de aangevallen bestuurders tot dusver bewaard, zal worden afgebroken.’ Gegeven dus: bestuurders, aangevallen niet door den eerste den beste, maar door een assistent-resident; niet door een gewoon assistent-resident, maar volgens 't Handelsblad zelf: door een genie; beschuldigingen die heel Nederland in rep en roer hebben gebracht en zelfs tot over de grenzen luid weerklonken; beschuldigingen, zoo kras, dat men het er voor hield, dat Multatuli overdreef; - en niemand der personen, die 's lands prestige hadden of hebben op te houden, heeft in 25 jaren tijds den moed gehad te antwoorden. Welnu, zal men dan nog 25 jaren moeten wachten eer men Multatuli mag huldigen? Zij die 25 jaren de verdenking van een volk hebben getrotseerd, zouden nu nog tot spreken zijn te brengen! En dat nog wel, terwijl het Handelsblad belooft, nimmer Multatuli als Multatuli te zullen huldigen, zoolang zij slechts zoo goed zijn te blijven zwijgen. Want wie hem als den oud Assistent-Resident eert zou de aangevallen bestuurders niet onschuldig houden! - hun schuld bewezen achten! Een fraaie regel. Zwijgende barbaarschheid, ja elke misdaad is op deze wijs gered; zoolang zij haar mond niet opent om op beschuldigingen te antwoorden, is immers haar schuld ‘onbewezen.’ Maar tot geruststelling van het Handelsblad, zij herinnerd, wat de heer Bergsma - een eerlijk man naar wij meenen, - in ons blad van 26 Febr. schreef: ‘In de eerste plaats wensch ik te constateeren, dat het wanbestuur en de knevelarijen van inlandsche hoofden, toen de heer Douwes Dekker in 1856 de regent van Lebak in staat van beschuldiging wilde doen stellen, inderdaad schroomelijk erg waren. (De minuten van de brieven, die in den Max Havelaar zijn opgenomen, heb ik in het archief teruggevonden, woordelijk alzoo luidende).’ {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Deze heer, een alleszins bezadigd man, aan wiens rapporten het Handelsblad zeker geen vertrouwen zal ontzeggen, schrijft, na een mededeeling van hetgeen tot verbetering van den toestand te Lebak is geschied: ‘De lectuur van den Max Havelaar kan nog steeds een heilzamen invloed hebben en het besef bij onze natie levendig houden, dat zij een zware schuld heeft te boeten * en nog verbazend veel te doen heeft, eer zij aan hare roeping tegenover de inlandsche bevolking van Java heeft voldaan.’ Of zal men kunnen ontkennen, dat het bestaande exploitatiestelsel niet slechts Bantam maar het overgroote deel van Java bij afwisseling aan hongersnood blootstelt; weet men niet, dat de koffie tot schandelijk lagen prijs door het goevernement wordt afgenomen en men tevens tot aanplanting van koffie dwingt; worden niet bovendien landrenten geheven, hoog vooral in Bantam; heerendiensten gevorderd; mag men vergeten, dat thans nu de pantjendiensten worden afgeschaft zelfs door een zoo uitgeputte bevolking een aequivalent zal moeten worden betaald? Hoe groot is thans wel het bedrag der belastingen in verhouding tot het inkomen van millioenen inboorlingen? Zou dan het stelsel van wanbeheer, van jaren achtereen al worden de inlandsche hoofden in hun neiging tot roof en diefstal door goedgezinde ambtenaren eenigzins getemperd of bemoeilijkt, geen verarming verzwakking, krankheid en ontzenuwing der bevolking ten gevolge hebben gehad, en met het oog op Bantams zoo langdurig lijden niet gezegd mogen worden: gelijk de cirkulaire te lezen geeft: En dat er wanbestuur bestond, de tegenwoordige toestand van Lebak, ontvolkt door hongersnood en koortsepidemie, bewijst het op nieuw? Of heeft misschien de Heer Bergsma²., die er in 1864 zonder koortsepidemie en veeziekte hongersnood bijwoonde, geen recht als hij heden ten dage schrijft: de Max Havelaar leert de natie, dat zij een zware schuld heeft te boeten? Wanneer er in deze cirkulaire geschreven stond, dat er in Ned. Indië, sedert Havelaars vertrek niets goeds tot stand was gekomen zou men recht hebben zich over onjuistheid te beklagen. Men weet het, nu en dan is er iets geschied, dat van de zorg van het {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} moederland voor de koloniën kan doen spreken. Of dat iets veel of weinig moet heeten, is een kwestie, die wij aan ieders oordeel overlaten. ‘Is dan, vraagt het Handelsblad, in die 25 jaren in de rechtspraak niets verbeterd? is de knevelarij van de inlandsche hoofden niet verminderd? is niet sedert 1866 door de liberale partij geijverd voor de afschaffing der pantjendiensten; - zeker niet het minst ten gevolge van de onthullingen in de Max Havelaar; - eene verbetering die thans haar beslag zal krijgen? De cirkulaire ontkent het een noch het ander. Integendeel. Zij zegt: Krachtig was dan ook de invloed, in verschillende richting door hem uitgeoefend. Dat weten de onderteekenaars en zij erkennen het, maar zij voegen er iets bij: ‘Toch in zijn strijd stond hij veelal alleen, te weinig openlijke blijken van erkenning en waardeering vielen hem ten deel!...’ Was dat misschien onjuist? Heeft de liberale partij voor recht en barmhartigheid gestreden in zijn naam, of zonder Multatuli te noemen? Lees slechts de dagbladen en kamerverslagen en het antwoord wordt niet vruchteloos gezocht. Zeker van hem is een stoot uitgegaan, maar hoe moeilijk viel het der liberale partij eenigen strijdlust in te blazen? Wil men een voorbeeld? Men leest het in het tevreden Handelsblad zelf. Sinds 1866 is door de liberale partij geijverd voor afschaffing van verplichte pantjendiensten. ‘Geijverd’. 't Staat er werkelijk. Een liberale partij, 16 jaren achtereen de baas in den lande, heeft 16 jaren geijverd... geijverd om pantjendiensten af te schaffen tegen aequivalent... en haar ijver is beloond door een konservatief, die eindelijk, na zelf zeven jaar gewerkt te hebben aan eigen bekeering, voor dezen ijver bezweek en het vraagstuk aandorst! Er behoort moed toe om, na gewaagd te hebben van Multatuli's geestdrift, van dezen ijver te spreken! Ziedaar de twee groote overwegingen die het Handelsblad tot onthouding leiden. Nu 25 jaren achtereen de beschuldigden gezwegen hebben, is hun schuld ‘onbewezen’ en de dankbaarheid der natie moet wachten tot het tijdstip, waarop de stommen spreken zullen. De liberale partij heeft in Multatuli's geest geijverd... ‘Niet het minst heeft men tengevolge van de onthullingen in de Max Havelaar’ de pantjendiensten afgeschaft, en de logische konklusie luidt: {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} laat hem desnoods gebrek lijden..., zoolang de beschuldigden zwijgen! En dan nog een derde overweging: ‘Velen herinneren zich dat hem door mannen van naam de behulpzame hand werd geboden, maar dat die poging door eigen houding mislukt is.’ Wij moeten bekennen dat dergelijke zaken o.i. te kiesch zijn, dan dat wij haar in openbaar debat mogen brengen. - Wij nemen aan, dat het Handelsblad deze tirade alleen heeft neergeschreven om te bewijzen, dat reeds vroeger ‘mannen van naam’ hem de blijken hunner achting en erkentelijkheid hebben waardig gekeurd. Enkele warme vaderlanders verdienen mitsdien den dank van allen, die hun een goed voorbeeld hebben willen geven. Dezulke ontbreken gelukkig, ook in het land van flegma, nooit. Heeft Multatuli's houding hen teleurgesteld, een man die gelden weigert aan te nemen, onder zekere voorwaarden, zal daarom geen nationaal huldeblijk van de hand wijzen, dat, zonder eenige verbintenis op te leggen, hem wordt aangeboden. In ieder geval door geld te weigeren, - het Handelsblad zelf zal het erkennen - bewijst men nog geen gebrek aan karakter. Wanneer wij de opmerking van het Handelsblad een weinig ongerijmd vinden en trachten een misverstand uit den weg te ruimen, mogen wij niet voorbijzien, dat het Handelsblad tot een ouder geslacht behoort, dat meent zijn plicht jegens Multatuli en Indië vervuld te hebben. Een weinigje prikkelbaarheid is dus te verklaren. ‘Het geslacht’, (zoo schrijft het reeds bedaagde blad, welks redaktie echter nog tot de jeugdige krachten in den lande behoort) - ‘dat in de laatste 20 jaren is opgegroeid, kent de bijzonderheden niet van hetgeen aan de verschijning van Max Havelaar is voorafgegaan en er op is gevolgd.’ Het blad schijnt dus te meenen hier eenige jongelingen te moeten inlichten. Waarschijnlijk heeft het niet alleen vluchtig den inhoud van het stuk maar ook de namen van de onderteekenaars gelezen. Een dergelijke opmerking naar aanleiding van een cirkulaire, onderteekend door mannen als Dr. Doorenbos, Collard, Perelaar, Martinus Nijhoff, prof. Israels, Pierson, Stokvis, van Soest, redakteur van het Tijdschrift voor Ned. Indië, Vosmaer, enz. enz. enz. bewijst, dat het zich niet den tijd gegund heeft de zaak behoorlijk te overwegen, - of was het doel misschien de jongeren te {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} waarschuwen met deze vergeetachtige oudjes niet mee te gaan? Dit zij zoo het wil. Met de Middelburgsche Courant zijn wij overtuigd, dat het Nederlandsche volk een plicht van dankbaarheid heeft te vervullen. Over Douwes Dekker kan men zeer verschillend oordeelen. Godsdienstige, wijsgeerige-, staatkundige- en maatschappelijke richting en neiging bepalen de waarde, die men zijn denkbeelden, daden en karakter toeschrijft. Maar ten opzichte van Multatuli staat o.i. vast: dat hij gestreden heeft voor het recht van den Javaan; dat hij in dien strijd zijn eigen voordeel, zoowel der rechtstreeksche als de zijdelings afgeperste, aan zijn afkeer van onrecht heeft opgeofferd; dat wat er gedurende vijf en twintig jaren in Indie's bestuur ten goede moge veranderd zijn, dit in de eerste plaats aan zijn heldhaftig optreden is te danken; immers, hij heeft het nationaal geweten wakker geschud. Zijn Max Havelaar is de aangrijpendste pleitrede, die ooit voor de vrijheid en het recht van den verdrukte is geschreven. Nederlands schoonste boek van deze eeuw was schooner nog als daad, dan als letterkundig produkt. Misschien beging Douwes Dekker fouten. Waarschijnlijk beging hij ze. Wie recht heeft tot steenigen, hij steenige hem... Er zijn menschen zóo braaf, dat zij voor beul in de wieg schijnen gelegd. Aan een leven van 25 jaren vol teleurstelling en onrecht is de bitterheid meer natuurlijk verbonden, dan alle maatschappelijke en christelijke deugden, die onze schooljeugd worden geleerd, en onder zekere omstandigheden niet al te moeielijk in beoefening zijn te brengen. Douwes Dekker wordt niet door ons gericht. Wij denken aan Multatuli, die 25 jaren te vergeefs om recht heeft gevraagd; die, terwijl duizenden de vette pensioenen genieten door den Javaan opgebracht, geen penning uit 's lands kas ontvangt, ofschoon vriend en vijand beiden verklaren: dat Hij alleen meer dan honderden hoog geplaatsten te samen voor Indië heeft verricht. Hier voele men den plicht der dankbaarheid. Bij deze overweging zoeke men niet naar grieven, streve men niet verdeeldheid te zaaien, om in naam der rechtvaardigheid den 62jarigen strijder in {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} den vreemde, zonder eenig loon voor zijn onschatbare diensten den lande bewezen, te laten wegkwijnen. Op dien grond is de natie verplicht haar dankbaarheid te bewijzen. 1. Zie voor de hier uitvoerig geciteerde tekst bij 20 maart 1882. 2. Bergsma: W.B. Bergsma (1826-1900), tot 1879 bestuursambtenaar in Ned. Indië, o.a. van 1862 tot 1866 te Bantam. [27 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan E. Douwes Dekker] 27 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan E. Douwes Dekker. Met poststempels Nieder-Ingelheim 27/3 82 en 's Gravenhage 28 mrt 82, geadresseerd aan WEDGHeer E. Douwes Dekker Pzn Direkteur N.I. Maatschappy van Levensverzn & Lyfrenten Barendsstraat, 39 's Gravenhage. (M.M.) b.E.! Zeer Welkom! Mocht je niet te veel opzien tegen 't mentorschap op de reis,¹. neem dan wat meer van je kroost mee. We hebben ruimte genoeg. Hoe meer hoe liever. Ik vind zoo'n drukte wel aardig. ik ook, en mama ook woutertje². Zie zoo! Nu is de uitnoodiging behoorlyk gelegitimeerd. Hart. gegroet, allemaal tt. Dek N. Ingelheim 27 Maart 1882 1. op de reis: naderhand toegevoegd. 2. Deze zes woorden in Wouters handschrift. [27 maart 1882 Brief van W.G.F.A. van Sorgen aan P.A. Tiele] 27 maart 1882 Brief van W.G.F.A. van Sorgen aan P.A. Tiele. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅓) beschreven. (M.M.) Den WelEdelgeboren Heer P.A. Tiele, Alhier. Voor het Huldeblijk aan Multatuli van Mr W.G.F.A. van Sorgen. Utrecht, 27 Maart 1882.- {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr.] 27 maart 1882 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. Met poststempels Nieder-Ingelheim 27/3 82 en Delft 28 mrt 82, geadresseerd aan WEWHeer J. Waltman Jr boekhandelaar Delft (Holland). (M.M.) W.W.! Ik ben maar zoo vry op Vel 7 dat ik heden (na tweemaal revisie) aan Woest zend, zelf te zetten: fiat oplage als Namens U, en ik deel hem mee dat ik er U kennis van geef. Er zyn maar twee of drie kleine korrektien in, en dus is 't heen en weer zenden naar Delft onnodig.- het vel 8 (zegge ¼ vel. blzz. 113-116) heb ik hier. Daaraan is nog 'n kleinigheid te veranderen dat ik niet kan klaar hebben voor deze post. Ik wil namelyk 'npaar woorden by voegen over de thans op touw gezette beweging, en die moeten goed overdacht zyn. Hartelyk gegroet tt DD N.I. 27-3-82 [27 maart 1882 Ingezonden Stuk in het Rotterdamsch Nieuwsblad] 27 maart 1882 Ingezonden stuk in het Rotterdamsch Nieuwsblad, no. 1228. (G.A. Rotterdam; fotokopie M.M.) Mijnheer de Redacteur! Het denkbeeld om een blijk van sympathie, een teeken van erkenning te geven aan Multatuli kan op zich zelf aanspraak maken op goedkeuring. Maar in de oproeping voor dit doel komt een zinsnede voor die protest uitlokt. ‘En’, zoo leest men, ‘dat er wanbestuur bestond, de tegenwoordige toestand van Lebak, ontvolkt door hongersnood en koortsepidemie, bewijst het opnieuw’. Deze pijl snort het doel voorbij. Hoe, een wanbestuur van vijf-en-twintig jaren geleden, zou thans aanleiding geven tot hongersnood en koortsen? - Dat kan immers niet! Bovendien zijn er van Regeeringswege maatregelen genomen om de vreeselijke verwoestingen, die de koorts en de runderpest in Bantam aanrichtten, zooveel het mogelijk was tegen te gaan. Maar men had er te kampen met de loomheid en de onverschilligheid der Bantammers. Thans schijnen die kwade eigenschappen eenigszins overwonnen te zijn. De Bantammer heeft leeren begrijpen dat arbeid ook voor hem noodig is. Door schade en ellende is hij wijzer geworden. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} In een brief uit Bantam van 1 Februari jl. luidt het: ‘De gezondheid is teruggekeerd; de meeste sawah's prijken met een veelbelovend gewas; het meerendeel der tipars is in bewerking en ten deele reeds beplant. Zelfs de koffieboomen gaan gebogen onder den last der vruchten, waarmede de takken beladen zijn. De natuur schijnt over de pas ontwaakte geestkracht des volks haren zegen te willen uitstorten.’ Het zou onbillijk zijn te beweren, dat de toestanden op Java thans nog dezelfde zijn als toen in 1858 Max Havelaar het licht zag. Er is een nieuw geslacht van Europeesche ambtenaren opgestaan, dat èn zedelijk èn verstandelijk vrij wat hooger ontwikkeld is dan de ambtenaren van vóór 1858. De schandalen, die toen en vroeger voorvielen, hebben thans niet meer plaats. Het valt echter niet te ontkennen, dat de Regeering Bantam wat veel aan zich zelf overgelaten heeft. Men legde der bevolking wel geen zware lasten op, maar de invloed der Europeanen deed er zich evenmin gelden. Toen echter nu Bantam in de laatste jaren zooveel te lijden had, veranderde de Regeering van gedragslijn. Ruime schadeloosstelling werd uitgekeerd voor de door veepest aangetaste of verdachte buffels, die afgemaakt moesten worden; met milde hand keerde men geneesmiddelen en voedsel uit aan de koortslijders; vervolgens werden ploegen en rijst van elders ingevoerd. Zoo verzachtte men het lijden der bevolking en werd de ellende overwonnen. Vooral aan den resident, den heer A.J. Spaan, komt de eer hiervan toe. En die eer behoeft hem niet onthouden te worden ter eere van Multatuli, die in een gansch anderen tijd, de toenbestaande misbruiken geeselde en daardoor veel bijdroeg tot verbetering. 's-Hage 24 III [28 maart 1882 Briefkaart van J.J. de Vries aan V. Bruinsma] 28 maart 1882 Briefkaart van J.J. de Vries aan V. Bruinsma. Met poststempels Deventer 28 mrt 82 en Leeuwarden 28 mrt 82, geadresseerd aan WelEd. Zeer Gel. Heer Dr Vitus Bruinsma. Leeuwarden. (M.M.) WelEd. Zeer Gel. Heer! Bijdrage naar aanleiding der toezending van de Amsterdamsche circulaire-Multatuli, waarvoor mijn dank, zal UEd. volgende maand vanwege een firma te Amsterd. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} geworden; gaarne zal ik alsdan kwitantie of bericht van ontvangst van UEd. ontvangen, waarmede aan genoemde firma vervalt. Ook de bijgevoegde Leeuwardensche circulaire ontving ik met belangstelling. Acht. en dienstw. J.J.d.V. Tw.,¹. 28 Maart '82 P.S. Woonplaats zoû wellicht kunnen luiden: ‘van Amsterd., thans te T.’, doch laat ik dit over. 1. Tw: Twello. [28 maart 1882 Brief van A. Collard aan A.S. Kok] 28 maart 1882 Brief van A. Collard aan A.S. Kok. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Breda, 28 Maart 1882 WelEdelgeb. Heer! Bij mijn terugkeer hier ter stede op gisteren trof ik uwe letteren aan van 23 dezer. Mijne afwezigheid gold een sterfgeval in de familie, dat mij geroepen heeft tot de functie van executeur-testamentair, waarvan behalve tal van administratieve en andere beslommeringen, ook herhaalde afwezigheid van hier het gevolg zullen zijn. Om die reden aarzelde ik reeds gevolg te geven aan de uitnoodiging van den heer Roessing van Iterson om mij onder de 50 onderteekenaars van de bewuste circulaire te doen opnemen en ging daartoe dan ook slechts over op de verzekering van dien heer, dat men als het ware enkel ter verhooging van den moreelen steun, prijs stelde op de naamteekening van hem, die in Lebak getuige was van D.D.s werken, zwoegen en lijden. Hoe gaarne nu ook met mijn volle sympathie voor het edel doel wenschende deel te nemen aan eene conferentie als door u aangegeven, zoo zie ik mij echter, nu ik Breda binnen weinige dagen weder voor minstens 1 week zal moeten verlaten, in de onaangename verpligting u te moeten mededeelen, dat de omstandigheden mij niet veroorloven op welke wijze dan ook actief in deze te kunnen optreden - voor het oogenblik en zeer zeker in de eerste maand is het mij ten eenenmale onmogelijk meerdere bezigheden van welke aard ook te aanvaarden. - Met betuiging van hoogachting heb ik de eer mij te noemen WelEdGeb. Heer UWG DwDienaar A. Collard {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} [maart 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma] Omstreeks 29 maart 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) Amice, 't deed me genoegen eens weer iets te horen, al is het dan ook geen schitterend resultaat. Over 't algemeen blijkt de lauiteit nog al groot te zijn. Maar er zijn werkelijk op onderscheiden plaatsen nog lui aan 't werken. Ik heb f828 en nog eenige toezeggingen waaronder ook van Gonne,¹. die zondag waarschijnlijk hier komt. Een circulaire heb ik haar gegeven. In den Haag hebben de onderteekenaars zich vereenigd tot een subcommissie, die geadverteerd heeft in 't Vaderland van 25 Maart. We zullen waarschijnlijk hetzelfde alhier². doen. Bovendien kan 't wenschelijk blijken om in een of 2 onderwijsbladen te annonceeren dat bedragen kunnen gestort worden voor een huldeblijk aan Multatuli of nadere inlichtingen worden ontvangen bij Korteweg, Bruinsma, Schippers en Versluys. Mag ik daartoe uw naam gebruiken? Wat de Beer³. betreft 't is eigenlijk niet bij me opgekomen om daarop te antwoorden. En de weinige leden van de hoofdcomm. is het evenzoo gegaan. En wie ik verder sprak eveneens. Maar we kennen De Beer en weten de reden van zijn tegenstand. Hij is boos, dat hij niet is uitgenoodigd om mee te onderteekenen. We wisten dat vooruit. Had hij mee onderteekend dan zou hij net andersom geschreven hebben. Wie smaak vindt in 't karakterloos en oppervlakkig geschrijf van De Beer behoeven we niet te hebben. 't Is zot, dat de vent natuurlijk ook zijn naam in 't album wil hebben en zelfs voor 5 gulden heeft ingeschreven bij een lid der hoofdcommissie. Hij heeft nu alleen de onderteekenaars der circulaire aangevallen en niet Multatuli. Daarvoor is het moeilijk om hem dat blufferig genoegen te weigeren. Maar Iterson was er niet op onze laatste verg. Ik zal den volgenden keer nog eens met {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} hem overleggen. Er is misschien nog wel een mouw aan te passen, als de zaak zoo goed als haar beslag heeft gekregen. Anders schreeuwt hij te hard. Bepaalde personen heeft de Beer zeker niet op 't oog. Hij noemt alles een kliek, waarvan hij niet een hoofdpersoon is. Ik geloof met U dat het beter is zoo iemand geen copie te bezorgen. Dan moet hij zelf praten en dit is een goed afschrikkend voorbeeld. Ik zend U hierbij eenige inschrijvingsbiljetten. Die kunnen misschien nagezonden worden aan personen, die vergeten te antwoorden op de circulaire. 't Was niet kwaad geweest om van den beginne af zoo'n stuk vast te hechten aan de circulaires. We leggen ze nu in de circulaires, die we verder nog verzenden. Uw circulaire is dunkt me zeer goed om de andere zaak warm te houden. Maar als deze zaak te weinig sympathie vindt, zal waarschijnlijk de eisch om recht ook voor een deel afstuiten op narigheid. Toch zal de zaak, die nu loopt, altijd wel in zooverre slagen, dat ook het andere kan beproefd worden. Perelaer zal het nu ook wel druk hebben met deze zaak. - Wat mij betreft ik heb er een bijzonder groote drukte van. Maar ik heb den tijd er toe en doe het ook gaarne. Leerzaam vind ik het ook. Na vriendschappelijke groete tt J. Versluys P.S. Ik zou er natuurlijk niet op tegen hebben te antwoorden aan De Beer als me bleek dat dit wenschelijk werd geacht, maar dat kan ik haast niet denken. 1. Gonne: vermoedelijk Hillegonda Schaepman, een vriendin des huizes. 2. alhier: te Amsterdam. 3. de Beer: T.H. de Beer (1838-1923), nederlands letterkundige, redakteur van De Portefeuille. Zie zijn stuk bij 25 maart. [29 maart 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan F. van der Goes] 29 maart 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 29 mrt 82 en geadresseerd aan den WelEdgebHeer Van der Goes Prinsengracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Door mijn bemiddeling wordt, behalve in groote plaatsen door eenige personen, gewerkt te: Nijmegen, Wormerveer, Zaandijk, Koog a.d. Zaan, Meppel. Ik schreef juist aan Doetinchem, Uithuizermede (Groningen) en Askwerd (Groningen), ook naar de Rijp. Naar enkele andere plaatsen schreef ik naar allen schijn vergeefs. tt DJKorteweg {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} [29 maart 1882 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 29 maart 1882 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅘) beschreven. De envelop, geadresseerd aan WelEdGHeer Willem Paap Jur Stud Quellynstraat, 15 Amsterdam, is bewaard gebleven. (M.M.) No. Ingelheim 29 Maart 82 beste Paap! Toen ik U onlangs schreef over de wenschelykheid (? ja, want ik sprak er maar voorstellenderwys over) om niet met het H. Bl. in polemiek te treden, was ik niet volkomen ingelicht. Gister zond men my¹. een Rotterdamsch Nieuwsblad waaruit ik ontwaar dat de aanval van anderen aard is dan ik meende. Ik dacht aan geklets als: ‘men moet voorzichtig zyn met geloofslaan’ (Zie den domper die zy gezet hebben op Perelaers stuk.) Of: ‘thans is alles in 't Bantamsche perfekt in orde.’ E. d. Nu echter vernemende dat ze my aanvallen op àndere manier, geef ik U in overweging hier of daar den volgenden oorveeg te plaatsen: Na 't lezen van... &c ‘Daar werpt weer Schmoel den kruis man met’... van Vloten!³. Kruissprook in de Minnebr. Dat Rotterdamsche Nieuwsblad herinnert er aan dat het Handelsbl. zelf het bedoeld². stuk van V. Vl zoo ongunstig beoordeelde.- Ik zou echter niet weten wáár ge dat korte woordje zoudt moeten plaats geven, zegge: waar men 't zal gelieven optenemen? In den Spectator? Ik weet niet of deze lust heeft den staanden regel uit de Kruissprook zoo beteekenisvol in 'n liggende te veranderen. Misschien komt het de redaktie niet gelegen, zich door V. Vl. te laten uitschelden. Ik begryp dat men niet altyd lust heeft zich daaraan bloottestellen en kan dat billyken. Mocht ge evenwel voor dien regel 'n plaatsje vinden (voorlopig slechts als 'n douceur voor {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Handelsblad) en V. Vl zich bezwaard achten over z'n promotie tot onwelriekend projektiel, dan zal ik U de nummers myner Ideen opgeven met welker citatie ge tot beantwoording zult kunnen volstaan. Op zeer weinig uitzondering na, levert m'n geschryf altyd 'n tekst of betoog waarop men zich pour toute polemique⁴. beroepen kan. Dit is makkelyk.- Maar... altyd: des verkiezende. Dit spreekt vanzelf. Mocht gy 't ongeraden vinden den vuilen aanval van 't Hbl. te beantwoorden (zooals ik voorstelde, of anders) laat de zaak dan maar liggen. Ik zou 't evenwel jammer vinden als dat puntig antwoord ongebruikt bleef, juist omdat het geen polemiek is, maar 'n welverdiende oorveeg.- De heer Versluys schryft me dat er plan bestaat te Amsterdam 'n subkommissie opterichten. Ook in den Haag schynt dit geschied te zyn. 't Zal wel goed wezen. Ik kan zulke maatregelen niet beoordeelen. Wil je my op de hoogte houden? Wees hartelyk van ons allen gegroet tt Dek 1. my: oorspr. gevolgd door 'n Kamper Courant en. 3. Van Vloten: verg. V.W. II, blz. 109. Het oorspronkelijke vers luidt ‘(Daar werpt weer Schmoel den Kruisman met zyn drek)’. 2. bedoeld: oorspr. stond er bedoelde. 4. pour toute polémique: als enig wapen in de strijd (fr.) [29 maart 1882 Briefkaart van M.J. de Witt Hamer aan F. van der Goes] 29 maart 1882 Briefkaart van M.J. de Witt Hamer aan F. van der Goes. Met poststempels Middelburg 29 mrt 82 en Amsterdam 30 mrt 82 en geadresseerd aan den Heer F. van der Goes Prinsengracht Nr. 293 Amsterdam. (I.I.S.G Amsterdam; fotokopie M.M.) Middelburg, 29 Maart 1882 Wees zoo goed mij nog een vijfentwintig circulaires voor het Multatulifonds te doen toekomen. Met achting Uw Dv. M. Jacq. de Witt Hamer [30 maart 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes] 30 maart 1992 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 30 mrt 82 en geadresseerd aan den WelEdHeere F. v.d. Goes Prinsegracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Van de inschrijvingsbiljetten maak ik tweeerlei gebruik. Ik leg ze in de circulaires die ik verder nog verzend en aan de lui die ik het {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} best ken heb ik er eenige verzonden, met den raad er bij, om zulk een biljet na te zenden aan de personen die vergeten te antwoorden op de circulaire. Dit doe ik zelf ook. - Wertheim en de drie andere heeren zal ik morgen opgeven. Maar ik heb nog ruim 1000 circulaires in voorraad. Uwdw J. Versluys [30 maart 1882 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli] *30 maart Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. (Brieven RvE, blz. 342-343). Clarens, 30 Maart '82. Beste Dekker, Hartelijk dank voor uw langen brief. Als ik uw net werk aanzie, schaam ik mij over mijn slordigheid. Maar ik ben soms mal gejaagd, als ik iets onder handen heb. Meestal wil ik 't voor een bepaald uur gereed hebben en dan lijdt de overige arbeid er onder, dien ik verricht. En de drukte der kleuters! 't Verwondert mij niet, dat preoccupatie u 't leven moeilijk maakt. Vooreerst laat het zich begrijpen dat ge veel brieven krijgt. En ge zijt te ‘ontvankelijk van gemoed’. Gij doet mij denken aan 't woord van Hume over Rousseau: ‘gevoelig als een man zonder huid’. 't Ware misschien niet overbodig, dat gij, na dat aandringen op handhaving van de wet in Indië, eens uitvoerig de schijnbare tegenstrijdigheid van uw staatsgreep-liefde verklaardet. Ook ik geloof, dat soms een coup d'Etat geoorloofd is. Revolutionairen hebben altijd den 18en brumaire¹. aangevallen. Maar 't blijkt uit de geschriften van den ‘liberaal’ de Broglie². (vriend en collega van Guizot³.), Mevr. de Rémusat, de brieven van den zweedschen gezant Bruckman aan zijn hof, enz. dat Frankrijk er door tot verademing kwam. Na de laagheid van 't Handelsblad begin ik te vreezen voor een mislukking in zake Huldeblijk. Wat een gemeene troep! Ik heb {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} nog altijd een te naïeven dunk van de menschen. Daarom blijf ik ongeneeslijk ook in zake particuliere nijverheid in Indië. En ik heb toch zooveel exploitatie-zucht gezien, zelfs hier, waar ik zoo weinig lieden ken. Ik zal u de drukproef van Indes néerland., Java, enz. voor de Dictionnaire de Géogr. zenden. Men zal voorzichtig moeten zijn om de goede denkbeelden geplaatst te krijgen. Nu, ik verlaat mij op uw tact. Reclus is communist, wil alle regeering, belasting en eigendom afschaffen, niet in zijn Géographie, maar in zijn krant. De uitgever Hachette bezit tientallen van millioenen en wil zijn dure uitgaven natuurlijk zooveel mogelijk slijten. Wij moeten dus op eieren loopen. Maar als Reclus 't eens heeft goedgekeurd, zal Hachette niet op verandering van 't opstel aandringen, want R. bezorgt hem door de uitgaaf van de Nouv. Géorg. Univ. ± 8 millioen fr. netto winst. Reclus heeft een hekel aan den Dict., die gecompileerd wordt door een zijner persoonlijke vijanden, maar Hach. is te slim om 't werk in de wereld te zenden zonder de retouche van zulk een goed geograaf. Ik heb begonnen uw werken te doorpluizen voor mijn nieuwe taak. Wat genot! Domme ministers die mijn voorbeeld niet volgen. Hartelijk gegroet van Uw vriend Roorda. 1. 18en Brumaire: (‘nevelmaand’, revolutionaire benaming van de maand die liep van ± 23 oktober tot ± 21 november); de 18e Brumaire van het jaar VIII (= 9 november 1799) is de dag dat Napoleon het Directoire ten val bracht en als eerste konsul de macht aan zich trok. 2. de Broglie: Achille Charles Léonce Victor duc de Broglie (1785-1871), frans staatsman, minister onder Louis-Philippe. 3. Guizot: François Guizot (1787-1874), frans staatsman en geschiedschrijver; publiceerde o.a. over het leven van Achille de Broglie, zie noot 2. [30 maart 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Kamper Crt.] 30 maart 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de Kamper Courant, no. 4661. (G.A. Kampen; fotokopie M.M.) Fragmenten. De hulde aan Multatuli. Velerlei zijn de verontschuldigingen, waarmede mannen van wie men iets anders verwachten kon, zich van de deelname aan deze hulde afmaken. De een vergelijkt Multatuli's, ‘levensgedrag’ met het zijne, en komt dan tot de conclusie dat men veeleer voor hèm een kapitaal bijeen brengen mocht; den ander verbieden zijn heiligste overtuigingen om den satirieken godloochenaar eere te bewijzen - en hij denkt daarbij aan de korte fraze waarin Jan ten Brink in zijn Gesch. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} der Letterk. Douwes Dekker afhandelt, door hem te noemen: ‘het ideaal onzer studeerende en niet studeerende jongelingschap’; een fraze, die echter, om de reserve die er in ligt, slechts half waar is, en die, waar zij bovendien uitsluitend betrekking heeft op den Max Havelaar zeer zeker ònwaar is. Een derde, die de circulaire ontving, mag als burger niet meêdoen, daar uit de circulaire de beschuldiging spreekt, dat zijn eigen natie - een bloedzuigster is. Aan al deze weigeraars zou ik, als hunne motieven tenminste eerlijk zijn, het artikel willen doen lezen, waarin De Amsterdammer, het weekblad dat het eerst de Havelaarszaak op 't tapijt heeft gebracht, nadat de heer Perelaer zijn bekende brochure geschreven had, - die verontschuldigingen ontzenuwt. ‘Of men - lees ik er - elken volzin in de circulaire, nauwkeurig gewikt en gewogen, onderschrijven kan, is een zaak, die men aan ieders oordeel mag overlaten. (....) Daarna wordt het Handelsblad onder handen genomen, dat tot die kleinzeerigen is gebleken te behooren. Waar dit blad het ‘betreurt, dat voor de hulde aan Multatuli als grondslag is genomen een beschuldiging, welke onbewezen is en waarover (het Hbld.) en vele anderen nog altijd naar licht uitzien,’ herinnert De Amsterdammer hoe de heer Mr. Bergsma onlangs constateerde, ‘dat het wanbestuur en de knevelarijen van inlandsche hoofden, toen de heer Douwes Dekker in 1856 den regent van Lebak in staat van beschuldiging wilde doen stellen, inderdaad schromelijk erg waren,’ en dat de minuten¹. van de brieven in Max Havelaar opgenomen, door hem, Bergsma, in het archief zijn teruggevonden, woordelijk alzoo luidende. En waar het Hand. om Douwes Dekker te kunnen gelooven, een poging tot verdediging van de zijde der beschuldigde regeering behoefde, spot de Amst.: ‘Een fraaie leer! Zwijgende barbaarschheid, ja elke misdaad is op deze wijs gered; zoolang zij haar mond niet opent om op beschuldigingen te antwoorden, is immers haar schuld onbewezen.’ In een betoog, dat er sedert Multatuli's vertrek uit Indië veel is verbeterd, had het Hand. voorts o.a. triomfantelijk gevraagd: ‘is niet sedert 1866 door de liberale partij geijverd voor de afschaffing der pantjendiensten?’ Daarop antwoordt De Amst. ‘Sinds 1866 is door de liberale partij volgens het Hand. geijverd voor afschaffing van verplichte pantjendiensten. Geijverd. 't Staat er werkelijk. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Een liberale partij, 16 jaren achtereen de baas in den lande, heeft 16 jaren geijverd... geijverd om pantjendiensten af te schaffen tegen aequivalent... en haar ijver is beloond door een konservatief, die eindelijk, na zelf zeven jaar gewerkt te hebben aan eigen bekeering, voor dezen ijver bezweek en het vraagstuk aandorst! Er behoort moed toe om, na gewaagd te hebben van Multatuli's geestdrift, van dezen ijver te spreken!’ Men ziet: na eerst er op gewezen te hebben, dat een circulaire door zeventig personen onderteekend, lichtelijk frazen bevatten kan, die niet iedereen bevallen, - ontzenuwt De Amst. de hoofdgrief: partijdigheid in zake Insulinde, voldoende. (....) Eindelijk antwoordt de Amst. op de bedenking, dat reeds vroeger getracht is een kapitaal voor Multatuli bijeen te brengen, doch volgens het Hand. die poging door Multatuli's eigen houding mislukt is. ‘We moeten bekennen, dat dergelijke zaken. o.i. te kiesch zijn, dan dat wij haar in openbaar debat mogen brengen, - luidt het antwoord. Doch heeft Multatuli's houding vroeger teleurgesteld, een man die zelden weigert aan te nemen onder zekere voorwaarden, zal daarom geen nationaal huldeblijk van de hand wijzen, dat, zonder eenige verbintenis op te leggen, hem wordt aangeboden. In ieder geval, door geld te weigeren, - het Hand. zelf zal het erkennen, bewijst men nog geen gebrek aan karakter.’ * In de Port.². wordt tegen de hulde de bedenking gemaakt, dat zij van een club uitgaat. Waarom - klaagt de heer De Beer - doen (behalve de enkelen, die meêdeden) onze schrijvers van naam, onze hoofdredacteuren van de grootste dagbladen niet mee? Is 't clubvereering? En Schr. betreurt, dat van het ‘Lebak is een woestenij’ zooveel ophef is gemaakt. De heer De Beer is niet de eenige, die spreekt van clubvereering. Anderen heb ik hooren spreken van een ‘wierookfeestje door de fine fleur van 't atheïsme gegeven.’ Tegen de laatste bewering kan al dadelijk worden aangevoerd, dat niet alle onderteekenaars der circulaire atheïsten zijn; tegen de klacht over clubvereering in 't algemeen, dat àls deze hier in 't spel is, zulks pleit tegen hen, die wèg bleven, niet tegen hen, die de hand {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} uit de mouw staken. Lang genoeg is er voor die auteurs en journalisten gelegenheid geweest om te zeggen: ik doe meê! Bij de Hooftfeesten ontbraken ook vele auteurs, die de Port. gaarne gezien had. Terecht laakte zij toen de afwezigen. Waarom dan nu niet? Maar het gaat meer zoo in ons flegmatiek landje: alleen zij, die in alle opzichten met een zaak dwepen, bezitten ijver genoeg om iets te doen. De anderen hadden en hebben en houden ‘principieele bezwaren’. Om hen bang te maken, deze mededeeling nog. In de Indépendance van Zaterdag wordt met veel ophef van de voorgenomen hulde en van Multatuli's strijden voor de rechten van den Javaan melding gemaakt. Mislukt de hulde, de Indépendance zal zeker niet zwijgen! En welk een figuur zou de natie dàn in het buitenland maken! Want de Indépendance wordt veel gelezen... Ieder rechtgeaard Nederlander wachte zich voor schade. Het nooit volprezen ‘buitenland’ mocht eens slechte gedachten van hem gaan krijgen! J. De Meester. Tot 5 April bestaat gelegenheid tot deelneming aan de hulde. 1. de minuten: kladversie van een ambtelijk stuk. 2. Port: de Portefeuille, tijdschrift van Taco de Beer. Zie bij 25 maart. [30 maart 1882 Briefkaart van J. de Koo aan V. Bruinsma] 30 maart 1882 Briefkaart van J. de Koo aan V. Bruinsma. Met poststempels Amsterdam 30 mrt 82 en Leeuwarden 30 mrt 82, geadresseerd aan de WelEdGZGHeer Dr Vitus Bruinsma Leeuwarden. (M.M.) Amice, De Amsterdammers hebben tot nog toe niet veel gedaan. Maar er is nu een uitnoodiging tot de Amsterdamsche onderteekenaars der cirkulaire gericht om te vergaderen, ten einde maatregelen te beramen om Amst. te exploiteren. Kunt gij Uw vriend Versluys niet eens aanspreken, om, nu de zaak eenmaal een publieke zaak geworden is, Nederland op een andere wijs te bewerken, dan alleen door publicaties? Er zijn niet alleen geen comité's in de verschillende plaatsen gevormd, maar het eerste inteekenbillet of de eerste inteekenlijst moet nog gedrukt worden. Wij mogen nu Multatuli niet blootstellen aan een échec. De Beer is een onbeteekenend man, die zelfs niets beteekenen zou, als hij niet zoo'n groote ploert was. Hij haat v.d. Goes, houdt niet van mij en van vele anderen, maar wie hij in zijn gemeene insinua- {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} ties eigenlijk bedoelt, weten wij niet. Hij moet voor zijn bloote billen hebben, - maar ik acht er mijn handen te goed toe. Gaarne tt J. de K. [30 maart 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Stichtsche Crt.] 30 maart 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de Stichtsche Courant. (Knipsel M.M.) Multatuli Een zeventigtal mannen uit verschillende kringen, waaronder er velen zijn, die in kunst of wetenschap uitmunten, hebben eene dezer dagen verspreide circulaire onderteekend, waarin zij hunne landgenooten opwekken om aan Multatuli (den heer Douwes Dekker) een huldeblijk aan te bieden. Zulk een feit mag men niet doodzwijgen. Het is een verschijnsel in ons volksleven, dat beteekenis heeft. Multatuli, al wil hij geen schrijver heeten, behoort tot de voortreffelijkste Nederlandsche schrijvers onzer eeuw. Als het woord niet zoo afgesleten was, zou men zeggen: hij is een sieraad onzer letterkunde. Liever zeggen wij: hij is op het gebied van het denken, schrijven en dichten een reus. Wij weten het: er zijn er zeer velen, die met de strekking van hetgeen hij geschreven heeft niet instemmen. Ja, hij telt zeer zeker meer tegenstanders dan medestanders. Maar al staat men, hetzij op staatkundig, hetzij op wijsgeerig gebied niet aan zijn zijde, dit behoeft geen beletsel te zijn om hulde te brengen aan zijne zeldzame talenten. Mr. Jacob van Lennep was de man, die het eerste werk, dat van Multatuli het licht zag, ter perse bezorgde. Multatuli had hem de Max Havelaar in manuscript gezonden, om zijn oordeel over dat werk te vernemen. En Van Lennep, de man van streng-conservatieve denkbeelden, ook op het gebied der koloniale staatkunde, en die met de strekking van de Max Havelaar zeker niet instemde, van de wijsgeerige denkbeelden van Multatuli misschien een afkeer had, - Van Lennep was met de letterkundige beteekenis van het werk hoogelijk ingenomen, erkende het terstond als een meesterstuk onzer letterkunde, bood den schrijver zijne hulp aan {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} bij de uitgave, bezorgde het boek bij zijn eigen uitgever ter perse, en gaf zich belangeloos daarvoor zeer veel moeite. Van Lennep bewees, dat men hulde kan brengen aan het talent, aan het genie van een groot schrijver, al staat men op een geheel ander standpunt als hij. En waarlijk, als dat niet mogelijk ware, het zou er voor het intellectueele leven van een volk treurig uitzien. Dan zou Beets alleen bewonderd worden door hen, die van zijne godsdienstige richting zijn. Dr. Schaepman's groote gaven als dichter, schrijver en redenaar zouden alleen erkend worden door Katholieken. Omgekeerd zou bij hen Ten Kate geen bewondering vinden. Alberdingh Tijm's veelzijdig talent en groote letterkundige ontwikkeling zou bij velen geen huldiging vinden, en zooals het hem ging, zou het Schimmel, Bosboom-Toissant en Busken Huet gaan. Mannen en vrouwen van zeldzame verdiensten op het gebied van kunst of wetenschap behooren niet aan een afgesloten volksgroep, maar aan geheel het volk. Hen huldigen allen, die kunst en wetenschap waardeeren. Vondel was een heftige partijman, en niet weinigen, in zijn tijd en later, keurden het in hem af, dat hij van het geloof der Mennisten overging tot het katholieke geloof. Maar het een, noch het ander belet, dat wij allen trotsch zijn op Vondel, dat wij hem allen onzen Vondel noemen. Ook Bilderdijk was partijman en ook zijne godsdienstige denkwijze was zeer geprononceerd. Daarbij was Bilderdijks intieme leven van dien aard, dat het bij niemand goedkeuring kon vinden. Maar allen eeren wij in hem den grooten dichter. Zoo ook Da Costa. Geestverwanten, hetzij op politiek, hetzij op theologisch gebied, heeft hij onder hen, die ontwikkeld genoeg zijn om zijne verzen te waardeeren, zeer zeker veel minder dan besliste tegenstanders, maar is er onder hen iemand, die zijne schitterende gaven niet bewondert? Wij vatten de hulde, die men Multatuli brengen wil, aldus op, dat geen werk van partijschap bedoeld wordt. Geen demonstratie ten gunste van zijne wijsgeerige denkbeelden. Ook geen politieke demonstratie. Men zal niet aan dit huldeblijk een karakter willen geven, waardoor zeer velen zouden worden uitgesloten. Maar men beoogt, hulde te brengen, aan die eigenschappen van Multa- {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} tuli, welke wij allen bewonderen kunnen en welke dan ook de eigenschappen zijn, die hem tot een groot schrijver maken. Allen, van wat richting, van wat geloof ook, zijn wij hem hulde en dank verschuldigd voor hetgeen hij gedaan heeft voor onze letterkunde. [maart 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma] Eind maart 1882 Brief aan J. Versluys aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅔) beschreven. (M.M.) Amsterdam Vossiusstraat 13 Amice, Daar juist ontvang ik in dank de Leeuwarder Ct. met uw stuk. Dat kan goed doen aan de zaak. Aan de 2 schoolbladen heb ik maar een advertentie gezonden met mijn naam er onder en dien van Schippers en Jansen. De lui van 't middelbaar ken ik nog al en Schippers en Jansen kennen evenals ik veel lui van 't lager ond. Jansen had zich ook aangeboden voor de onderteekening der circulaire. Ik hoop nu maar, dat hij hiermee tevreden is. Ik stel me juist niet veel voor van zijn moreelen invloed, maar hij kan nog al drukte maken. Daar ge mij niet de namen hebt opgegeven van de lui buiten Leeuwarden die ge hebt, kom ik namens de hoofdcommissie nog eens tot U met het verzoek om dat toch even te doen of wat nog beter is misschien de exploitatie van Friesland op U te nemen. Dat kan het best, door lui, die bijdragen zenden, te vragen of ze ook anderen willen opwekken en of ze ook personen kunnen aanwijzen, die willen meedoen. Een subcommissie in Amsterdam heeft lijsten gedeponeerd zooals ge weet. Bij de boekverkoopers geeft het niet veel. Op het leesmuseum is nogal wat geteekend. En ze zenden nu als proef ook lijsten rond aan de huizen. Dit leverde den eersten dag in de Sarpathistraat f70, den tweeden dag niets, den derden dag één gift van f100. - Verder weet ik het nog niet. Met uw som en de andere er bij zijn we nu tot ongeveer 12 mill. + eenige toezeggingen.- Vele groeten tt J. Versluys {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} [31 maart 1882 Artikel in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage] 31 maart 1882 Artikel in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, no. 77. (Knipsel M.M.) 's Gravenhage, 30 Maart. * * * De Multatuli-beweging. Er zou op den achtergrond dier beweging geen politieke demonstratie staan! De Redactie van de Midd. Ct. verbaast er zich althans over, dat wij dit kunnen beweren. Immers, zegt zij, Multatuli was niet de man eener partij; hij bestreed het conservative exploitatiestelsel (sic), maar hij viel ook de liberalen aan in Thorbecke, in Duymaer van Twist, in Fransen van de Putte; op Godsdienstig gebied stiet hij de regtzinnigen niet harder voor het hoofd dan de modernen; en ook op de geestverwanten van Jan Rap schoot hij zijn scherpste pijlen af. De inhoud dezer motivering is op zich-zelve juist; er had zelfs nog bijgevoegd kunnen worden: op het punt van gezag is hij nihilist. Maar dat alles bewijst niet wat bewezen moest worden. Er wordt meê aangetoond, dat Multatuli door geen enkele rigting, in het Godsdienstige zoo min als in het staatkundige, kan worden geaccepteerd, behalve door de atheïsten en de revolutionairen quand-même¹.; er wordt meê in het licht gesteld, dat Multatuli, gelijk ook wij reeds aantoonden, de gepersonifieerde negatie is; er had uit geconcludeerd kunnen worden, dat hij, behalve als letterkundige en vooral satiricus, hulde verdient (zooals het in de oproeping heet) als ‘voorstander van geestesvrijheid’ of vrijdenker; maar het feit, dat men van het plan, om voor hem gelden in te zamelen, tevens een politieke demonstratie heeft gemaakt, wordt er niet door weggenomen. Hoe men er te goeder trouw toe komen kan, dat feit aan te nemen, zal genoemde Redactie duidelijk worden, als zij zich 1o wil herinneren, hoe de beweging reeds vóór haar openbaarmaking werd voorbereid door den treurigen toestand in Bantam te exploiteren tot het stellen van de vraag: ziet ge nu wel dat Multatuli indertijd gelijk heeft gehad? - met de bijvoeging: dat zijn er nu de gevolgen van, dat men niet naar Multatuli's raadgevingen {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} geluisterd noch daarnaar gehandeld heeft; als zij 2o letten wil op den inhoud der nu uitgevaardigde oproeping, waarin de herinnering van zijn ontslag als Adsistent-Resident van Lebak voorop is gesteld, waar de tegenwoordige toestand van Lebak er bij wordt gebragt, waar zelfs de ‘rilling die door de natie is gegaan’, indertijd zoo behendig door een der radicaalste koloniale sloopers geexploiteerd, nog weêr eens is opgewekt. Als nu daarvan niet gezegd kan worden: er staat een politieke demonstratie bij op den achtergrond, dan zeggen wij: het is mogelijk; maar de eenige correctie, die wij op ons gezegde zouden kunnen toelaten is deze: zij staat er bij op den voorgrond, zij is hoofddoel. 1. quand-même: (hier) tot elke prijs. (fr.) [31 maart 1882 Artikel A.J. Levy in het Algemeen Handelsblad] 31 maart 1882 Artikel van A.J. Levy inzake het huldeblijk in het Algemeen Handelsblad, no. 16265. (Knipsel M.M.) Fragmenten. De Multatuli-beweging Past deze aanduiding voor het manifest, zoo even openbaar gemaakt? Ik weet het niet, en dat het niet blijkt, is mijne grieve tegen het beoogde doel. Gold hoofdzakelijk of uitsluitend het gezag van sommige onderteekenaren, de zaak, die in zoo zwaarwichtigen steun zich verheugen mag, ware gewonnen. Niemand zal ontkennen, dat menige naam van uitnemenden klank de oproeping siert. Persoonlijke neiging, hoogachting, vriendschap zelfs mogen echter den doorslag niet geven, waar tot een stap wordt uitgenoodigd, die òf geenerlei waarde heeft òf zijne beteekenis slechts ontleenen kan aan besliste, vast afgebakende, duidelijk uitgedrukte overtuiging. Daartoe den stoot te geven, was kennelijk de bedoeling. Dat zij, die tot ‘eene daad van nationale dankbaarheid’ jegens Multatuli opwekken, met hem solidair, voor hem verantwoordelijk zich stellen - het te eischen ware onredelijk, ondenkbaar zelfs. Doch een aansluitingspunt moet er zijn, en een gemeenschappelijke bodem tevens voor de te betoonen erkentelijkheid. De vraag is niet of Multatuli aan de algemeen menschelijke wet van onvolmaaktheid ontsnapt. De vraag is evenmin of hij in een veel bewogen leven aangetrokken en afgestooten heeft. In die onontwijk- {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} bare noodwendigheid deelen met hem, grooteren dan hij, deelen met hem, ook zij die onvergankelijke titels hebben. (....) De vraag zij eindelijk: Waartoe wekt men ons op? Hebben wij, dankbaarheid toonende, instemming te betuigen, dus afkeuring uit te spreken? De instemming - hoever reikt zij? De afkeuring - welke is haar inhoud? Nopens al deze twijfelingen geeft de oproeping geen licht, omdat in hare wijdgolvende plooien allen en alles hun gading vinden. Acht men deze kleurloosheid een verdienste? Sedert wanneer heet de bijeenvoeging van allerlei bestanddeelen, stijl, en verleent de ontstentenis van een leidend denkbeeld, karakter? Laat het ronduit gezegd mogen worden. Er is, bedoeld of niet, in het manifest iets zwevends, iets onbepaalds, iets onpersoonlijks in één woord, iets dat, hoe vreemd het klinke, te midden van overvloed, aan onthouding doet denken, en juist daarom onaangenaam aandoet. Men schijnt velerlei te hebben omgehaald, ten einde zich ontslagen te mogen rekenen om bij één punt, gelijk voegt, te verwijlen. Die schroomvalligheid is verklaarbaar, doch zij had integendeel juist een prikkel tot rondborstigheid moeten wezen. Thans heeft het den schijn als wilde men beletten, dat in het veelstemmig accoord ettelijke gevoelige snaren werden aangeroerd. Het is als ware het ontzeilen van klippen, dusver slechts blijk van zeemanschap of stylistische behendigheid, zakelijke aanbeveling mede. Waarom echter niet liever den kring der getrouwen verkleind, dan op gevaar van misverstand getracht hem uit te breiden? Zoo de toegang eng is tot het Pantheon van Neêrlands roem, het geleide eener veeltongige gemeente schijnt even noodeloos als kort van duur. (....) Velen, aldus opgewekt, zouden voorzeker bereid bevonden zijn, ‘den levensavond van Multatuli te verhelderen’. Velen, inzonderheid van hen, die thans den Multatuli der oproeping òf te aanvaarden òf te verwerpen hebben. Deze toch heeft, in hoofdzaak, geene andere strekking dan die van een requisitoir. Op grond en naar luid harer overwegingen zal een vonnis moeten worden geveld over het regeeringsbeleid nopens onze koloniën. In het geding: Multatuli contra het Nederlandsche Staatsgezag, zal de eerste in het gelijk gesteld moeten worden. Ik vraag: heeft het eenige hou- {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} ding, dat een dankbaarheidsbetoon den vorm aanneme eener ondubbelzinnige en rechtstreeksche beschuldiging? Is de natie van weerszijden voldoende ingelicht? Heeft ieder volgend geslacht over een voorafgaand het recht van eigendunkelijke censuur, en behoeft daarvoor de uitspraak eener veelomvattende, behoedzame, historische critiek niet langer te worden afgewacht? Mogen, zonder meer, en op ettelijke getuigenissen af, de woorden: ‘onwaarheid en onrecht’ met bestuur en bestuurders van Nederlandsch-Indië in verband worden gebracht? (....) De steller der oproeping heeft eene niet geringe verantwoordelijkheid op zich geladen. Bedoeld als principiëele uitnoodiging, streeft zij haar oogmerk voorbij en brengt de zaak in gevaar, die niet slagen kan, tenzij los van deze motieven. Aan karaktervorming hebben wij behoefte. Niet aan demonstratiën, die op karakterlooze mensch- en zelfvergoding uitloopen. Versterking van het gemeenschapsgevoel zij onze taak. Niet het spannen eener vierschaar, waardoor tusschen zonen van hetzelfde land eene klove moet ontstaan. Dat Multatuli echter, den ouderdom onverzorgd naderend, niet ontgelde, wat thans in zijn naam wordt misdreven. Huldigen wij in hem metterdaad, den letterkundige, die, voorwaar van hartstocht niet vrij, luide en alom zijn woord, zij 't ook als krijgsklaroen, deed klinken. Nemen wij hem met zijn deugden en zijne niet geringe gebreken. Ook te zijnen aanzien gaat de albeheerschende geschiedenis over tot de orde van den dag en zal zij het kaf van het koren weten te scheiden. Ook hij behoort tot hen, die op zijne wijze bouwsteenen hebben aangebracht, bij het licht der historie te ordenen. Niet eene beweging in naam van Multatuli, doch een waardig eereblijk aan Multatuli zij de leuze. Het laatste is het uiterlijk teeken eener eerlijke, oprecht gemeende erkenning. De eerste verwijst naar instemming met eene richting, voor wier veld winnen op groote schaal een goede genius ons land en ons volk behoeden moge. Amsterdam, 28 Maart 1882. J.A. Levy. [maart 1882 Intekenlijst voor het huldeblijk] Eind maart 1882 Intekenlijst voor het huldeblijk. (M.M.) {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van inschrijving voor het huldeblijk aan Multatuli Met verwijzing naar de circulaire betreffende het huldeblijk aan multatuli hebben de ondergeteekenden de eer deze lijst aan te bieden, met verzoek door inschrijving het voorgestelde doel te helpen bereiken. Zij doen zulks, als mede-onderteekenaars van genoemde circulaire te Breda, zonder daarbij in nadere beschouwingen te treden, overtuigd zijnde, dat allen die met de bedoeling instemmen, tot het welslagen der poging willen bijdragen en daartoe ook hun invloed willen aanwenden. Elk van de ondergeteekenden is bereid de bijdragen in ontvangst te nemen, ten einde ze met de lijsten van inschrijving uiterlijk den 5den April aan de Hoofd-Commissie op te zenden. r.j.a. kallenberg van den bosch, Oud-Officier van de Genie, Rentmeester der goederen van wijlen Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden. a. collard, Oud-Luit.-Kolonel van het Nederl.-Indisch leger. a.s. kok, Leeraar aan de Kon. Milit. Academie. namen. woonplaats. bedrag. P.J. Treffers Oosterhout f 2.50 G v Buijs Cz Oosterhout f 1.- D. Kooperberg Oosterhout f 10.00 Mejufvr J.M. van Lelyveld Breda f 10.00 Mejufvr A. Westenberg Zwolle 10.00 Den Hr P. Westenberg Leiden 10.00 Kallenberg van den Bosch Breda f 100.00 C.R.J. Kallenberg van den Bosch 's Bosch f 10.00 _____ f 153.50 [1 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in De Hervorming] 1 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in De Hervorming, no. 13. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Binnenland. Een nationaal huldeblijk aan E. Douwes Dekker Eene circulaire, onderteekend door een geheele reeks van namen, voor een deel van mannen van naam, is door Nederland verspreid om een kapitaal bijeen te brengen, ten einde den schrijver van den Max Havelaar ‘in staat te stellen zijn levensstrijd ten einde toe zonder geldelijke zorgen te strijden en hem te bewaren voor de gedachte, hen die hij lief heeft, onverzorgd achter te laten.’ Er wordt in deze circulaire herinnerd wat den heer Douwes Dekker als assistent-resident van Lebak gedrongen heeft zijn ontslag te nemen uit 's lands dienst, (....) Velen onzer zullen zeker achting gevoelen voor Havelaar's pogen en den dichter van den Max Havelaar dankbaar gedenken. Zij zullen verder gaarne erkennen, dat ook in zijne verdere geschriften veel voorkomt dat geniaal verdient te heeten, veel zelfs, dat edele gewaarwordingen, dat heilige verontwaardiging wekken kan. Zullen zij daarom mededoen aan dit huldeblijk? Ik voor mij heb geen vrijmoedigheid onze geestverwanten er toe op te wekken. Had men ons aangemaand om met een door duizenden geteekend adres bij de regeering aan te dringen op verbetering van den jammerlijken toestand te Lebak en elders, o.a. door de grieven weg te nemen, die indertijd Douwes Dekker noopten zijn ontslag te nemen uit 's lands dienst, had men daarbij zijn ‘Max Havelaar’ met warme ingenomenheid herdacht, ik meen, dit ware een hulde geweest die een edel strijder voor de eer van den goeden naam des vaderlands boven elke andere zou hebben begeerd, en met vreugde zouden velen, misschien de meesten onzer, dit adres hebben geteekend. Was daarbij een inschrijving geopend om zoo spoedig mogelijk voor de honger- en koortslijdende Lebakkers te doen, wat offervaardige menschlievendheid vermag, we zouden met blijdschap daaraan naar onze krachten hebben meêgedaan en nog meêdoen. Doch inplaats van een inzameling te houden voor deze ongelukkigen, die van honger sterven, wil men een kapitaal bijeenbrengen voor hun pleitbezorger, die in zijn kostelijk hoofd en vlugge pen stellig heel wat meer middelen heeft om in zijn nood te voorzien dan de arme door Nederland kwalijk behandelde bewoners van Lebak! {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Indien dit ‘de daad’ is, waarvoor de heer C.I.H. van den Broek, een der onderteekenaars, zijne discussie met ons over het atheisme staken moest, dan valt ons dat tegen, hij had ons grooter dingen doen verwachten. Doch wellicht moet de eigenlijke daad nog volgen en dus keeren wij thans terug tot wat misschien daarvan slechts een voorspel is, het finantieel huldeblijk aan den heer Douwes Dekker. Waarom wij dan dit niet aanprijzen kunnen? Of wij dan geen onrecht herstellen willen? Onrecht is er geschied, wij gelooven het, aan de bewoners van Lebak, niet aan den man die vrijwillig ontslag nam uit 's lands dienst. Men zegt vaak, dat men de kinderen niet te veel prijzen en beloonen moet als zij hun plicht doen; meer nog dan voor kinderen geldt dit voor mannen. De heer Douwes Dekker is niet de eenige die uit plichtsbesef een werkkring heeft vaarwel gezegd welke hem brood gaf, maar ik ken er onder die allen niet een, die zich zelven zoo de martelaarskroon op het hoofd drukte als de heer Douwes Dekker deed met zijn sentimenteelen pseudoniem: Multatuli d.i. ‘Ik heb veel geleden.’ En nog nooit is het Nederlandsch publiek opgewekt, zooveel ik weet, om hun het uit plichtsbesef gebrachte geldelijk offer door eene algemeene inschrijving te vergoeden. Maar den dichter dan, den verdienstelijken letterkundige, wilt gij dien niet huldigen? Ja, dat wil ik graag doen en al heb ik niet veel te geven, daarvoor had ik toch met genoegen ook mijn gulden over, zoo ik dan maar niet tevens geacht werd ‘in Multatuli den voorstander van geestesvrijheid te huldigen’ en mijn naam als zoodanig in zijn album te doen prijken. Want Multatuli is geen voorstander van geestesvrijheid. Hij heeft integendeel den geest van een groot deel van ons Jonge Holland aan banden gelegd. Met geniale zetten, doch zonder wijsgeerig nadenken, en vooral zonder eenige waardeering van andersdenkenden, heeft hij met God en godsdienst den spot gedreven, den godsdienst gebruikt tot amusement van zijn veelal wuft en oppervlakkig publiek, bij velen het laatste restje van hun kinderlijk geloof, van hun piëteit voor de vroomheid van vader en moeder weggelachen en alzoo gemaakt dat men in menigen kring zich schaamt uit te spreken dat men den godsdienst heilig acht. Het kan zijn dat hij nooit anders bedoeld heeft dan te ijveren tegen {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} dogmatisme en clericalisme, doch steeds den hoogsten godsdienst, den eerbied voor waarheid en trouw, voor wat allen als het heiligste gelden moet, door zijn woord en schrift heeft willen verlevendigen en bevorderen, het is mogelijk - wie leest op den bodem van een hart dat voortdurend de verzoekingen heeft te bestrijden van een altijd opborrelend vernuft! - Doch wat velen het best van hem verstaan hebben en het hartelijkst hebben toegejuicht, het is zijn lichtzinnige wijze om het godsdienstig geloof te hekelen en de twijfelzucht te verheerlijken als het krachtigst bewijs dat men nog een weinig geest en hart heeft overgehouden. Niemand heeft in de laatste jaren zoo als hij in ons land de valsche schaamte gewekt en gevoed. En wijl ik alzoo in hem geen voorstander van geestesvrijheid, maar veeleer een voorstander van de tyrannie en het fanatisme van den twijfel zie, die tal van weinig nadenkende geesten en slecht gevormde karakters gekluisterd heeft en alzoo ongevoelig heeft gemaakt voor den drang hunner godsdienstige behoeften, daarom kan ik voor mij, hoe hoog ik ook Multatuli's letterkundige verdiensten stel en hoezeer ik hoop dat zijn invloed aan onze koloniale politiek moge ten goede komen, toch aan het hem toegedachte huldeblijk niet meêdoen en er onze geestverwanten niet toe opwekken. [1 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in Recht voor allen] 1 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in Recht voor allen, no. 5. (U.B. Amsterdam) Multatuli Een oproeping is gedaan, om een kapitaal bijeen te brengen voor Multatuli en wij hopen van harte, dat men den koenen strijder dit bewijs van hulde geve, voordat het te laat is en men als gewoonlijk de groote mannen eert na hun dood. Maar wat komt er van de hoofdzaak? Zou Multatuli niet zeggen: vrienden, ik dank u voor uw goede bedoeling, maar wat doet gij voor Lebak? De hongersnood en de koorts-epidemie zouden knagen aan mijn geluk, ook al bezorgdet ge mij een onbezorgden ouden dag, wanneer gij niet tevens met heiligen ernst de taak op u neemt, om zorg te dragen, dat de toestand daar verbetert. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} De circulaire, geteekend door allerlei menschen, spreekt over hetgeen hij gedaan heeft voor Indië, over den voorstander van geestes vrijheid, over den dichter en letterkundige, maar vermeden wordt die zijde zijner werkzaamheid, die hem in ons oog en voor ons volk aanspraak verschaft, namelijk als de man die een open oog had voor de diepte van ellende, waarin ons volk verkeerde. Als zoodanig willen wij hem eeren. Hij heeft hart voor het volk dat door uitputting berust in zijn beklagenswaardige toestand. Multatuli erkende dat het volk stoffelijk, zedelijk en verstandelijk in een ellendige toestand verkeert. Dat dit voornamelijk te wijten is aan de inrichting van den staat wijl niemand zich aansprakelijk stelt voor die ellende. De koning niet, omdat-i volgens de grondwet onschendbaar is en daardoor met den besten wil onmachtig. De ministers niet, wijl ze om de twee of drie jaar aftreden, en zich dan niet bekommeren over de latere gevolgen van den wijze waarop zij bestuurden. En evenals een tweede Cato, die voortdurend wees op de mededingster van de stad Rome, namelijk op Karthago, en elke redevoering eindigde met het woord: en verder meen ik dat Karthago verwoest moet worden: de ellende des volks moet worden uitgeroeid. Hij trad op tegen het liberalisme onder de valsche leuze en sprak van de leugen der verkiezingen, waardoor in 's lands-raadzaal mannen zaten, die niet door het volk daarheen waren gezonden. Door vrije en algemeene verkiezingen wil hij het vaartuig doen aanlanden in goede haven en beletten dat reiziger en bemanning al te erg worden uitgezogen. Hij zag in, dat daardoor beweging zou komen in ons politiek leven en ware soms die beweging onordelijk, al raakte ze aan den grens waar roering begint of zelfs schandaal... welnu dit alles ware te verkiezen boven den tegenwoordigen doodslaap. Het volk heeft voedsel en levensgeluk noodig en zou vorderen dat men zich de vraag stelde: of er aan den algemeenen toestand niets valt te verbeteren, in plaats van zooals nu, brutaal insolent¹., wreed en lui zich van alles af te maken met het praatje: dat is geen Regeeringszaak. Hij wil algemeene verkiezingen en dus afschaffing van den census, die bespottelijk is èn in principe èn in toepassing. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} In principe. Zooveel vooronderstelde welvaart geeft recht om invloed uit te oefenen op de welvaart. Dus de arme drommel die juist zoo hoognoodig had om tot welvaart te geraken, wordt buitengesloten. In toepassing. Heeft de beschaafde man die zich intellektueel ontwikkelde, maar juist daarom misschien op geldverdienen zich niet toelegde, minder recht van bemoeienis met de publieke zaak, dan de kastelein van een meisjeswinkel? Staat de eerlijke arme - arm misschien omdat-i eerlijk was - boven den gelukkigen gauwdief, boven den woekeraar? Hij meende dat de verkiezingen, zooals ze thans geschieden, bijna altijd de zegepraal waarborgen van middelmatigheid. Zoo is Multatuli de apostel voor Algemeen Stemrecht in den rechten zin des woords. Die heeren onderteekenaren hebben zich bijna geen van allen als voorstanders van 't beginsel van den geëerden Multatuli doen kennen. Roemen zij zijn naam, om zijn beginselen en denkbeelden te verwijderen? Wij weten het niet, maar toch wie groot is om zijn beginselen van waarheid en recht hij mag geen onverschillig toeschouwer blijven in het staatsleven en hij moet dus de voetstappen van Multatuli drukken. Beter hulde is ondenkbaar. Eere dus aan den man, die niet lijdzaam was onder onwaarheid en onrecht! Eere aan allen, die door zijn voorbeeld opgewekt zijn om manmoedig met hem dienzelfden strijd te strijden! 1. insolent: onbeschoft (fr.) [1 april 1882 Ingezonden Brief in Recht voor allen] 1 april 1882 Ingezonden Brief in Recht voor allen, no. 5. (U.B. Amsterdam) Ingezonden. Meneer de Redakteur. Bravo! Men wil Multatuli eeren. Als iemand het verdient, dan is hij het en ik hoop dat ook de arbeiders hun penningske brengen; de Redaktie van dit blad, dat zoo dikwijls reeds met ingenomenheid sprak over Multatuli, zal zich wel willen belasten met het ontvangen der bijdragen, om ze over te maken aan de kommissie. Maar... nog beter ware het geweest, om eerst de Regeering te verzoeken, om aan Multatuli een jaarlijksch pensioen uit te keeren, zoo groot als hij verloren heeft door het prijs geven zijner {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} betrekking, gedreven door plichtsgevoel. En had de Regeering geweigerd recht te doen althans aan den persoon van Multatuli, dan had men een beroep moeten doen op het volk en zeggen: Volk van Nederland! nog steeds gaat de Nederlandsche Regeering voort, om recht te weigeren aan Multatuli, welnu, doe gij wat zij verzuimde en geef hem niet als een genade maar als een recht blijk van uw sympathie, opdat hervormen niet altijd hetzelfde beteekent als honger en gebrek lijden. Echter dat is, om welke redenen dan ook, niet geschied en nu roep ik allen toe: Volk van Nederland, toon dat gij uwe groote mannen weet te eeren, de verdedigers van recht en billijkheid. N. (De Redaktie wil zich gaarne belasten met de ontvangst, om het ter bestemde plaatse te bezorgen. Zoo kunnen ook de minderbedeelden iets bijdragen aan Multatuli, die niet alleen telt maar ook weegt, hij zal het penningske van den armen man als huldeblijk waardeeren.) Red. [1 april 1882 Mededeling in De Nederlandsche Spectator] 1 april 1882 Mededeling in De Nederlandsche Spectator, no. 13 inzake het huldeblijk. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - Bijdragen voor het huldeblijk aan Multatuli kunnen ook worden gestort bij den uitgever van den Spectator. [april 1882 Brief van een dokter aan V. Bruinsma] Begin april 1882 Brief van een dokter aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nijmegen Zaterdagavond Amice, Hoezeer ge reden kunnen¹. hebben mij van traagheid te beschuldigen, waar het bv. correspondentie betreft, zoo haast ik mij nu eene verdenking van mij af te schudden, waardoor ge met regt in mij {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘een ontrouwe dienstknecht’ mogt zien. O, neen, nauwelijks hier zijnde heb ik mij onder de enkele burgers van Nijmegen geschaard (helaas slechts weinige et pour cause².!) bij wie een Multatulilijst circuleerde. Ik heb ook reeds mijn penningske geofferd- - veel kon 't niet zijn (want! sub rosa³.! ik moet tegenwoordig van mijn tractement leven) en het verwondert mij dat die lijst nog niet bij u bekend is. Had ik eerder uw briefje gekregen, dan had ik gaarne mij nog onder de Leeuwarders gerangschikt doch nu vond ik het goed, hier maar te laten zien voor welke ‘ideën’ ik scheep ga, als 't er op aan komt. Dan kon ik, zoo dacht ik heel naief aan de weldenkenden (de weinige die ik hier had leeren kennen) eens een prik geven om mee te doen. Doch hoe vaak heb ik mij over die onverschilligheid en zelfgenoegzaamheid van 't jonge Holland moeten bedroeven. Men durft beweren o.a. dat wie eenmaal als martelaar is opgetreden, dan ook maar afwachten moet wat historisch getrouw aan die pionniers der ontwikkeling te beurt valt. Zoo antwoordt een deel van Neerlands jongelingschap dat volgens Boissevain c.s. door Multatuli's letterkundige producten tot slecht leven ontwaakte!! O, ik heb mij geschaamd over 't Handelsblad en toch indien Multatuli de bewustheid krijgt dat een gezonde gezuiverd van valsche bijmengselen zijn grooten arbeid de noodige Anerkennung⁴. bewijst voor volgende geslachten, wie weet of dat hem niet beter bevalt dan een reeks verdachte wissels. Toch hoop ik dat het kapitaaltje niet de reactie zal ondervinden, die de groote zaak der vervolgde Joden op 't oogenblik aan de koorden der beurzen doet hangen. Hoor ik later eens hoe het er mee gegaan is? Het bevalt mij hier tamelijk wel, doch wat ik aan intellectuele en artistieke omgeving hier missen moet, kan de natuur mij nog niet teruggeven. Maar al heb ik nog niet veel patienten, toch weet de jongeheer mijn anderhalfjarige zoon zijn vader te vrijwaren voor het peinzensmoede van de Génestet. Het is een onvolprezen genot zoo'n ventje maar de zorgen klimmen in meetkundige reeks. Als in groote huishoudingen moeder natuur niet een handje meehelpt, dan zou ik er aan twijfelen of regtgeaarde ouders wel heel oud konden worden. Ge kunt u niet {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} voorstellen welk een oplettendheid vereischt is, als zoo'n kereltje aan uw hoede is toevertrouwd, van degelijken arbeid is dan geen sprake meer en zoodoende wordt men als er geen vertrouwde dienstmeid of zoo is gedegradeerd tot lakei van zoonlief. Vandaar dat ik hier nog zoo weinig van mij liet hooren, vandaar dat ik u als secretaris niet bedankte voor de toezending van verschillende stukken vandaar eindelijk dat ik u nog de volle sympathie niet betuigde, waarmee ik het streven der Multatuli commissie waardeerde - doch later als ‘het kindeke’ grooter wordt? zooals Hildebrandt zegt - dan - ja dan zijn wij oud, te oud welligt? Kom voor die kwade dagen aanbreken ons eens opzoeken in de ‘welaangenamen tijd’ voor Gelderland's oorden. en geloof ons steeds met hartelijke groete aan Hilde tt Berg Sonjee Mijn dank aan H. voor hare belangstelling. De uitslag van 's Hertogenbosch maakt mij recht gelukkig. 1. kunnen: bedoeld is ‘zoudt kunnen’. 2. et pour cause: en om goede redenen (fr.) 3. sub rosa: onder ons gezegd (lat.) 4. Anerkennung: waardering (du.) [april 1882 Brief van G. Emmerts aan V. Bruinsma] Begin april 1882 Brief van G. Emmerts aan V. Bruinsma. Half enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) den WelEd Heer Dr Vitus Bruinsma f1.- Mag ik u mijn bijdrage voor het Multatuli-fonds doen toekomen? Hoogachtend G. Emmerts [1 april 1882 Brief van Multatuli aan Vluchtig] 1 april 1882 Brief van Multatuli aan... Vluchtig (?). Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim 1/2 April 82 beste Vluchtig! Ik telegrafeerde: ‘brief volgt’ en dus moet ik schryven. 't Hoofd loopt my om van drukte en agitatie om allerlei dingen. En ik voel me moê & zwak. 't Geringste mat my af. Soms laat ik de ontvangen brieven 'n paar dagen liggen zonder ze te openen of te lezen. Dit was ook met Uw br. 't geval geweest. Toen ik hem opende begreep ik dat gy behoefte hebben kondt aan oogenblikkelyk antwoord, en alzoo om myn gebrek aan diligentie goedtemaken, telegrafeerde ik. Daaruit vloeide voort dat myn antwoord bondiger was dan 't zou geweest zyn als ik geschreven had. In dat geval nl. zou ik U nadere verklaring hebben gevraagd daar Uw schryven me niet duidelyk was. Ik begreep dat ge iets welwillends voorhadt. Het blyft alzoo by m'n elektrisch antwoord, al weet ik waarlyk niet recht wat Uw plan is. Ik gis dat gy 'n voordracht wilt houden ten-behoeve van de Havelaar-beweging. Immerhin!¹. Ik zelf heb uw bundel nog niet gelezen. Myn vrouw - die zeer kritisch is - pryst het zeer, en ik heb redenen om te gelooven dat ik met haar instem. Myn opmerkingen betroffen geenszins den werkelyken inhoud Uwer stukken, en stipt gezegd ook niet de vorm maar bladerende in het eerste stuk viel m'n oog op zeker meêgaan met de afschuwelyke mode van den dag om de tyden der werkwoorden dooreentehaspelen, en daarom haastte ik my U 'n ‘tu quoque, mi fili².?’ toeteroepen. Ik vraag, verzoek, bid en bezweer U my te helpen aan 't uitroeien van dat onkruid! Laat zulke snufjes over aan de luî die gebrek aan talent moeten aanvullen met vreemdigheidjes. Het gebruiken van den tegenwoordigen tyd in den verhaaltoon kàn te pas komen als praesens actualitatis³., maar... het aantrekken van dien zwarten rok by dagelyksch werk staat kellnerlike⁴.. Een analoog nieuw snufje (al oud, nu!) is 't gebruiken van ‘als’ voor ‘toen’. En dergelyke mooidoeneryen meer. Och, help me toch aan 't bestryden van die malle dingen.- Uit het my gezonden Weekblad ‘de Amsterdammer’ (ja tendeele wist ik het reeds uit 'n Kamper en Rotter. Courant ook) merk ik dat het Handelsblad met Van Vloten werpt. Die vent weet zelf niet hoe ver hy de plank mis is, en ik voel geen roeping hem beter intelichten. Ook zie ik dat er door Droogstoppel wordt uit- {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} gestrooid dat er in Indie, na den Havelaar, zooveel (of iets?) verbeterd wezen zou. Dit is 'n leugen. De toestand is verergerd. En men schynt de Havelaarszaak alweer te willen brengen op het gebied van (pseudo) ekonomisch-politische kwestien. Daarmee wil ik niets te maken hebben. Ik streed niet tegen wet of stelsel, Havelaar verzette zich tegen verkrachting van de wet. (die zoo kwaad niet was). De afschaffing van pantjens diensten (op papier!) is 'n gemeene haagsche liberaal-klinkende huichelary, even als 't vervangen van rottingslagen voor de zeer onzedelyke gevangenis straf. O, er zyn andere Jezuiten dan de R. Katholieke! Hartelyk gegroet tt DD 1. Immerhin: Gaat Uw gang. (du.) 2. tu quoque enz.: U ook, mijn zoon. (lat.) Toespeling op de befaamde woorden aan Caesar toegeschreven toen hij Brutus onder zijn moordenaars zag. 3. praesens actualitatis: ongebruikelijke term voor praesens historicum = tegenwoordige tijd om het verleden aan te duiden. (lat.) 4. kellnerlike: oberachtig. [1 april 1882 Bericht inzake huldeblijk in De Nederlandsche Spectator] 1 april 1882 Bericht over het huldeblijk in De Nederlandsche Spectator, no. 13. (Knipsel M.M.) De oproeping, door de algemeene commissie te Amsterdam, voor het huldeblijk aan Multatuli, aan alle vereerders zoowel van den Havelaar als den denker en dichter gericht, is thans bekend en behoeft in ons blad niet overgenomen te worden. Alleen willen wij er met een enkel woord, dat geene omschrijving behoeft, onze sympathie aan hechten. Mocht thans deze poging, om de vele vrienden van deze zaak en persoon te vereenigen en aan hunne sympathie eenen uitwendigen en duurzamen vorm te geven, gelukkig slagen. ‘Laat eene daad van nationale dankbaarheid den levensavond van Multatuli verhelderen’, zegt de tot allen gerichte brief. Ja, laat dat geschieden. En daarom, gij allen die zoo vaak herhaald hebt,... die ‘rilling’ van den Havelaar; gij allen die dood op uw gemak als, een spectacle dans un fauteuil¹., de voorstelling hebt bewonderd van en aangedaan waart bij het lezen van Havelaars idealen, de crisis die hij moest doorstaan, zijne opofferingen...; gij allen die zonder eenig gevaar toejuichtet als hij den hemel bestormde of zijne bliksemen zond, of u deed lachen, weenen en genieten; gij allen die het zoo goed vondt dat hij vooroordeelen aantastte; gij, die den dichtenden denker liefhebt of bewondert, - thans is het uwe beurt. Thans geen uitstel, geen {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} loomheid, geen maa...ren. Thans de handen in een geslagen. De landman heeft gezaaid met kwistige hand, zonder arbeid en zich zelven te sparen; thans moet er eindelijk een oogst opgewassen zijn, waarvan de halmen, van de volte hunner aaren strooiend, zich wuivend buigen voor den zaaier. tt. Flanor. 1. spectacle dans un fauteuil: voorstelling in een leunstoel of ‘de schouwburg bij u thuis’ (fr.) [april 1882 Aantekeningen inzake Tandem van C. Vosmaer] April 1882 Aantekeningen van C. Vosmaer betreffende Tandem. (Vosmaer-archief, A.R.A., 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) 1881 Mei ontv. v. Penning en v.d. Eyk f 8.- van mij 2e ½ jaar 5.- 1882 Jan van Penning en vd Eyk 8. van mij 1e halfjaar 5. April 82. dit, met goedvinden van Penning en v.d. Eyk overgedragen aan Multatuli-huldeblijk te Amsterdam. aldus afgedaan C.V. [1 april 1882 Brief van Mimi aan M.C. van der Hoeven-Meyer] 1 april 1882 Brief van Mimi aan mevr. M.C. van der Hoeven-Meyer, goeddeels gedikteerd door Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (⅓) beschreven. (M.M.) Nieder-ingelheim 1 April 1882 Lieve beste Mevrouw, Voor een paar dagen schreef D. U per briefkaart dat wy uw brief zoo laat ontvangen hadden. Het couvert waarin wy hem kregen gaat hierby. Hoe men uit uw adres Saulheim kan gelezen hebben is ons onbegrypelyk. Ook is 't een raadsel wie hem dan eindelyk, na den brief geopend te hebben, naar N. Ingelheim gezonden heeft. Zooeven heeft D. zich vreesselyk in zyn duim gesneden, zoodat hy niet kunnende schryven my de hoofdzaak van wat wy U zeggen wilden, dicteert. Wy waren zeer geroerd over uw brief, die wel goed geschreven is doch niets dan waarheid bevat. Al wat {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} ge zegt is juist en de schildering uwer smart komt geheel en al overeen met de beschouwingen die uw toestand in intelligente en meegevoelende menschen moet opwekken. Ter beantwoording echter is iets anders noodig dan weerklank alleen. De vraag is of wy U helpen kunnen? Reeds in een vorig schryven bespraken wy de vraag of een uitnoodiging om hier te komen U van dienst zou kunnen zyn? Zoo ja, dan is ons huis en wat we hebben tot uw dienst. Over de bezwaren (niet van onzen kant maar in verband met uwe positie en belangen) straks nader. Een andere vraag is of 't misschien voor uw toekomst beter wezen zou een soort van heldenstuk uit te voeren? Toen ik den slag pas vernam was myn eerste denkbeeld dat gy de zaak moest abandonneeren, vooral omdat ze niet in bloeienden toestand was. maar eilieve, zou er mogelykheid zyn, met uwe gaven en bekwaamheden, haar gaande te houden niet alleen, maar weder op de been te brengen en zelfs te doen bloeien? Er zyn omstandigheden in het leven waarin aan sommige personen een groote moeilykheid die byna aan 't onmogelyke grenst lichter valt dan iets gewoons. Tegenover die moeilykheid staan twee lichtpunten, die alweder juist uit het zware van de taak voortvloeien. 1o - Uw smart is byna grenzenloos (ik zeg byna, omdat wanneer ik dat woord weg laat alle redeneering ophoudt.) Ge moet òf bezwyken, òf u staande houden. Welnu, tot het laatste is een reusachtige inspanning van bekwaamheid, geest en werkkracht het eenige hulpmiddel. 2o - Uw toestand zou door 't flink aanpakken der zaak een algemeene sympathie opwekken die indedaad het slagen bevorderen zou. Het spreekt vanzelf dat deze opmerkingen niet gegrond zyn op volledige kennis der zaken. Ik kan niet beoordeelen of de boek- en kunsthandel die misschien, als onze beste v.d. H. in leven was gebleven eerst zou begonnen hebben te bloeien, voor voortzetting vatbaar is, maar blyf er by dat gyzelf tot welslagen den meesten kans hebben zoudt. Er zou een roep op gaan van uw geestkracht en plichtbesef, de schoonste reclame die men zich denken kan. Het spreekt vanzelf dat ik dan van myn kant niet nalaten zou daarop te wyzen.- {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot zoover dicteerde dek my. ik wil er nu ook voor myn eigen rekening een woordje by doen. Lieve arme! We denken zooveel aan u en aan wat ge in al de gegeven treurige treurige omstandigheden zult moeten doen. Als ge na alles overwogen te hebben besloot de zaak optegeven en eerst uw bevalling afte wachten voor ge een besluit voor de toekomst naamt, als daarby een verandering van plaats en omgeving u goed voorkwam - enfin lieve Marie ik wil maar zeggen dat als je die moeilyke maanden by ons woudt komen doorbrengen je met liefde zoudt ontvangen worden. Ja het is waar we wonen afgezonderd, een half uur van 't dorp, waarin nog niet eens een apotheek. dek schreef u dat alles. Maar my komt dàt bezwaar niet overwegend voor. In N. Ing. worden daarom toch voortdurend nieuwe burgertjes geboren en - de apotheek is in Oberingelh. een uur gaans van hier. wat my aangaat zou me dat geen groot bezwaar zyn.- Ja, hoe wreed is het lot voor U, arme vrouw. het doet pyn u niets troostryks te kunnen zeggen of aandoen. Ik groet u heel heel hartelyk Mimi DD [2 april 1882 Brief van J. Manuel Engelbrecht aan V. Bruinsma] 2 april 1882 Brief van J. Manuel Engelbrecht aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. (M.M.) Aan den Heer Vitus Bruinsma te Leeuwarden WelEd Zeer Gel Heer Wat ik zoozeer gevreesd heb is geschied de groote trom wordt geroerd en er blijven veel minder over dan anders zoude geschied zijn, de hulde wordt niet zoo algemeen mogelijk, verliest te veel van zijn gewicht om met goed gevolg te slagen. Waarom ook van regt doen gesproken als of onderzoek niet even goed ware. Nog stel ik voor, zoo geld inzameling vooraf moet gaan aan onderzoek regt verschaffing enz dit te doen op mijne wijze namelijk een oproeping waaraan allen die Multatuli waarderen zouden kunnen mededoen. Ik schreef daar reeds over aan Mevrouw Dekker maar heb haar daarmede verdrietig gemaakt. In de hoop dat u hierin niet zien zult betweterij nog opdringerige {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} naammakerij, zooals de Heer de Koo, en waarvan de eer naar hij mij zeide aan U toekomt verblijve ik UWelEdGel dwdn J Manuel Engelbrecht 2 April 82 [2 april 1882 Artikel en ingezonden brief van W.B. Bergsma in het Algemeen Handelsblad] 2 april 1882 Artikel over het huldeblijk met een ingezonden brief van W.B. Bergsma in het Algemeen Handelsblad, no. 16267. (Knipsel M.M.) De Multatuli-beweging. Ons protest tegen ‘de volkshulde’, welke men den heer Douwes Dekker brengen wil, heeft gemaakt, dat we schier uitsluitend betuigingen van instemming van alle zijden van het land ontvingen. Men heeft de beteekenis van ons verzet algemeen begrepen. Indien men gevraagd had den schrijver van het geniale boek Max Havelaar, den dichter van Vorstenschool en van de wonderschoone Wouter geschiedenis te huldigen door een fonds voor hem bijeen te brengen, dan zou men bijna overal instemming gevonden hebben. Dit heeft men ons belet. Gelijk mr. J.A. Levy terecht eergisteren in ons blad opmerkte, moeten we ons afvragen: waartoe wekt men ons op? De instemming met Multatuli - hoever reikt zij? de afkeuring van de regeering en allen die door Multatuli zijn aangevallen - welke is haar inhoud? Zij, die weten welken even grooten als ongelukkigen invloed Multatuli op tal van jongelingen uitoefent, die zonder ervaring pas het leven intreden en door frazes uit het spoor gebracht worden, weigeren mede te doen om hem ‘de dankbaarheid van ons volk’ te toonen ‘voor den krachtigen invloed in verschillende richting door hem uitgeoefend.’ Het is goed om hart te hebben voor verdrukte Javanen, maar minstens even goed om liefde en eerbied te hebben voor zijn eigen volk, voor 's lands jeugd. Ieder die met jonge mannen omgaat weet, welk nadeel Multatuli heeft gesticht en sticht door zijn hatelijke en wrange kwaadspreking van zijn volk en van de deugden en hoedanigheden, die 's lands kracht zijn; door zijn opper- {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} vlakkige wijsbegeerte met haar ‘doodend fatalisme’ - gelijk de heer Levy opmerkt; door zijn, onkiesche, onedele opvatting van den omgang van man en vrouw; door het slechte voorbeeld dat hij gegeven heeft, en dat niet tot het bijzondere leven behoort omdat hij er op walgingwekkende wijze in zijn ‘ideën’ zelf voortdurend over gesproken heeft. De heeren die de circulaire hebben geteekend, pogen het volk over te halen om rechter te spelen en - gelijk de heer Levy heeft opgemerkt - in het geding Multatuli contra het Nederlandsche staatsgezag den eerste in het gelijk te stellen. Wij herhalen dat het publiek daartoe niet in staat is. De heer Douwes Dekker heeft veel over Indische en Nederlandsche toestanden en personen geschreven, en wij vermogen feiten, welke wij niet kunnen controleeren, enkel te beoordeelen volgens het vertrouwen dat zijn karakter ons inboezemt. Overdrijft hij niet het een en verzwijgt hij niet het ander? Kan men zijn meening over personen eerbiedigen? Indien men hem beoordeelt naar feiten welke wij wel controleeren kunnen, dan verdient hij geen vertrouwen. In zijn Ideën schrijft hij, dat de Regeering over de toestand van ons volk niet wordt ingelicht. ‘De verslagen van gemeenten en provinciën zijn niet te vertrouwen; de rapporten der beambten moeten kloppen met den geest van de kliek, die op 't kussen zit.’ Indien de Javanen hem hulde gingen brengen voor deze moedige wijze van onrecht in Nederland te bestrijden, dan zouden wij de schouders ophalen, want elk woord van zijn beschuldiging is onwaar. Het is ontegensprekelijk, dat Multatuli met zijn geniale boek er veel toe heeft bijgedragen om ons volk belang te doen stellen in het lot van den Javaan, daar hij aller hart getroffen heeft. Daarvoor verdient hij hulde. Doch we vergeten intusschen niet dat lang voor hem van de Hoëvell en anderen reeds geijverd hadden tegen kultuur- en heerendiensten; en we nemen bovendien volstrekt niet zijn beschuldigingen tegen elk en iedereen als bewezen aan. Laat ons even den toestand in Bantam overwegen, die als wapen wordt gebezigd om tegen het ‘wanbestuur’ van Indië uit te varen. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is namelijk zeer onrechtvaardig zich juist op dat gewest te beroepen, omdat het reeds meer dan een eeuw geleden daar zeer treurig gesteld was en de bevolking er door bijzondere omstandigheden achterlijk is gebleven bij vergelijking met andere op Java. Nog onlangs is dit uitvoerig aangetoond door den heer Robidé van der Aa in de Bijdragen voor de taal-, land- en volkenkunde van N.-Indië, waar die bekwame schrijver den grooten Bantamschen opstand heeft beschreven naar meerendeels onuitgegeven bescheiden uit het oud-koloniaal archief. ‘Over het geheel’, schrijft de heer R. v.d. Aa, ‘moet bij de beoordeeling van Bantamsche toestanden nooit uit het oog worden verloren, dat dit gewest, ook zonder nog te letten op den voor de volkswelvaart zoo buitengewoon verderfelijken veetyphus en koorts-epidemie van den allerlaatsten tijd, steeds tot de achterlijkste residenties van het eiland Java behoord heeft, terwijl de gouvernements-cultures, zelfs in den bloeitijd van dit stelsel, daar nimmer geslaagd zijn. Bedrieg ik mij niet, dan is deze achterlijkheid van Bantam vooral hieraan te wijten, dat de Arabische Sultans van dit rijk, die eerst in den aanvang der 16de eeuw met een bende Maleische en Javaansche gelukzoekers den Westhoek van Java veroverden, nooit een poging deden, om de door hen overheerschte Soendaneesche bevolking tot hooger ontwikkeling op te voeren, zooals reeds eeuwen te voren met zoo gunstigen uitslag door de nijvere en beschaafde Hindoe-kolonisten met de oorspronkelijke bevolking van Midden-Java geschied was. Op de Mohamedaansche vorsten van Bantam was daarentegen steeds toepasselijk, hetgeen zoo dikwijls van de Turken gezegd is, dat onder de hoeven hunner paarden elke grasspruit wegsterft en dat hun bestuur elke bestaande beschaving doodt of het ontluiken daar van in de kiem smoort’. Om den heer Douwes Dekker te eeren zijn woorden aangehaald van mr. W.B. Bergsma, zijn opvolger in Lebak. Deze geachte heer schrijft ons hierover het volgende: Ik heb mij gemengd in den strijd over de toestanden in de afdeeling Lebak, het tooneel waar de Max Havelaar speelt en uit eigen ervaring getuigd, dat die toestanden, toen de heer Douwes Dekker daar als adsistent-resident fungeerde inder- {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} daad allertreurigst waren en hij dus recht had, neen verplicht was, alles te doen wat hij vermocht, om daarin verbetering te brengen. Doch ik wil niet geacht worden de wijze goed te keuren waarop hij daarbij te werk ging: gemis aan bezadigd overleg, beleid en voorzichtigheid werd hem terecht ten laste gelegd *, in de kabinets-missive van heer Duymaer van Twist, die daarin het motief vond hem over te plaatsen als adsistent-resident naar de afdeeling Ngawi, residentie Madioen. De gouverneur-generaal liet hem dus bij het binnenlandsch bestuur, schonk hem de gelegenheid zich te blijven wijden aan het lot der inlandsche bevolking, maar tevens om zich te oefenen in de zoo moeilijke taak, die elk ambtenaar bij het binnenlandsch bestuur op Java heeft te leeren, om lieden, wier zedelijkheidsgevoel zoo weinig ontwikkeld is, als de inlandsche hoofden, in het spoor der plichtsbetrachting te houden, of als zij daarvan zijn afgeweken, hen er zoo mogelijk met wijsheid en zachtheid in terug te brengen. Als assistent-resident voor het eerst bij het binnenlandsch bestuur gekomen, had hij voor die taak geen leerschool gehad. Te erkennen dat het zijne roeping kon zijn, het opnieuw in Ngawi, en dan beter te beproeven, kwam niet in hem op. Daartoe ontbrak hem geduld en zelfverloochening, die het kenmerk is van alle ware zelfopoffering. Na eenige maanden dienens bij het binnenlandsch bestuur, geeft hij het op. Dit en al wat sedert door hem gedaan en geschreven is, geeft aanleiding tot de vraag: Was het wel om aan de inlandsche bevolking, of om in de eerste plaats aan Max Havelaar recht te doen wedervaren, dat hij ontslag nam, en zijn boek schreef? Als er sprake is van nationale hulde, dienen zulke vragen te worden gesteld. Leiden, 27 Maart 1882. Mr. W.B. Bergsma. Het is noodig dat die vraag gesteld worde. De fout van den heer Dekker lag hierin, dat hij, te uitsluitend lettende op zijn beperkte omgeving, vergat dat de Regeering voor geheel Java moest zor- {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} gen. Dat hij zijn ontslag nam inplaats van te blijven werken voor den inlander, was meer de koppigheid van een ontevreden kind dan een bewonderenswaardige daad van zelfopoffering. Indien de nationale hulde aan Multatuli zonder protest doorging zou de legende, dat hij een ongelukkige martelaar is, maar het Nederlandsche volk en zijn regeering slecht en meedoogenloos zijn, meer en meer ingang vinden. Het is goed dat de jongens der hoogste klasse van menige burgerschool, die met hem dweepen, weten, dat noch Regeering, noch volk hem aan zijn lot hebben overgelaten. Het volgende uit een particulieren brief is leerzaam: ‘De heer Douwes Dekker, die in het publiek van den heer van Duymaer van Twist kwaad spreekt, ontvangt toch van hem een belangrijke gift in geld. De Regeering heeft hem vroeger ook pogen te helpen. De heer Rochussen deed als minister aan den heer van der Hucht, neef van mevrouw Dekker, de vraag: “Zou Dekker gouverneur van St.-Eustatius willen worden.” De heer van der Hucht zond den brief door aan den heer Dekker, die antwoordde: de eenige manier waarop ik weer in gouvernementsdienst wil treden zou zijn als lid van den Raad van Indië, liever nog als gouverneur-generaal.’ Volgens de onderteekenaars van het manifest is de heer Douwes Dekker sinds ‘onvermoeid opgetreden waar zijn plicht hem riep’ en poogde hij ‘nieuw leven te wekken, door het zaad zijner ideën te zaaien.’ Beter woorden om jonge dweepers met Multatuli's Ideën uit het spoor te brengen, zijn moeilijk te bedenken. Voorwaar, de leermeesters der jeugd, die deze woorden onderteekenden, hebben ‘een niet geringe verantwoordelijkheid op zich geladen.’ De schrijver der Ideeën acht het verachtelijk met schrijven den kost te verdienen: hij laat vrouw en kinderen aan hun lot over en raadt in een openlijk schrijven zijn ongelukkige vrouw aan, al is het te voet en bedelend, naar den Haag te gaan. Als Potgieter, van Vloten en eenige anderen de beklagenswaardige helpen, leeft Douwes Dekker te Wiesbaden en niet alleen, terwijl hij intusschen sentimenteele brieven schrijft en openbaar maakt. Hij poogt ‘nieuw leven’ te wekken in ons land, door alles en iedereen te bekladden. Droogstoppel is nu het type van al wat {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlander heet geworden. Ons volk is een ‘arm, rachitisch¹., ellendig, uitgeput, bedorven volk.’ Terwijl hij door zijn weergalooze zelfverheffing zijn onnadenkende discipelen verbijstert, verguist, minacht en smaadt hij de dichters en helden van ons land. ‘Bittergestemd - dat ben ik altijd als ik veel Nederlanders zie².’ - schrijft hij, en daarom kweekt hij wantrouwen en haat in dat volk. Onze tachtigjarige oorlog ‘was enkel een voorwendsel om roovertje te spelen’; onze verdraagzaamheid bestaat niet en is enkel een woord uit de ‘dieventaal der kerk.’ Als hij over godsdienst spreekt is hij Jan Rap in eigen persoon; als hij over letterkunde gewaagt, is hij behalve Cervantes het eenige genie, en is de letterkunde van Hollands gouden eeuw enkel een monument van wansmaak. Behalve een paar zijner bewonderaars smaadt en hoont hij iedereen; hij heeft een slechten invloed op ons volk, een invloed dien ieder te bestrijden heeft, die onze natie ontwikkelen en verheffen wil en eene nationale hulde verdient hij daarom niet. Wil men, afgescheiden van deze Multatuli-beweging, een fonds bijeenbrengen om een groot schoon krank genie, die den stoot gaf tot hervormingen in Indië en een bewonderingswaardig dichter is, tegen armoede te beschermen in de avond van zijn leven, dan doen wij van harte mede. Eene andere hulde schijnt ons demoraliseerend voor ons volk en vooral voor 's lands jeugd. 1. rachitisch: lijdend aan engelse ziekte. 2. Zie V.W. III, blz. 375; idee 538. [2 april 1882 Briefkaart van J. de Vonk aan V. Bruinsma] 2 april 1882 Briefkaart van J. de Vonk aan V. Bruinsma. Met poststempels Amsterdam 2 apr 82 en Leeuwarden 2 apr 82, geadresseerd aan de Weledelen Heer Dr. Vitus Bruinsma te Leeuwarden. (M.M.) Asd 2 April 82 WelEdele Heer, Ik vind het vriendelijk van U, dat gij, niettegenstaande de drukte van uw werkkring, mijn zeer ondoordachte ontboezemingen¹. wel met een antwoord hebt willen verwaardigen. Het spijt mij dat ik u die moeite heb op den hals geschoven. En als {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} ik niet vreesde (om uwent-wil) ook hierop alweer een antwoord uittelokken - dan zou ik nòg een bezwaar hebben. Ik ben het n.l. niet geheel eens met de ònverdienste ten opzichte van zekere zaak, die gij zekeren Dr Vitus Bruinsma aanleunt. Maar 't zij zoo! Voorloopig ben ik tevreden gesteld. Na hartelijke groete Uw u zeerdw. dienaar J. de Vonk 1. Zie bij 23 maart 1882. [2 april 1882 Artikel in De Amsterdammer] 2 april 1882 Artikel in De Amsterdammer, no. 249. (Knipsel M.M.) Een misdrijf Dat het moeilijk is het den menschen naar den zin te maken, ondervindt de opsteller van de Multatuli-cirkulaire. Wij weten niet wie deze zondaar is, maar dat hij veel op zijn geweten heeft, schijnt uitgemaakt. We beginnen er naar te verlangen dat individu eens van aangezicht tot aangezicht te zien! ‘Dat Multatuli echter den ouderdom onverzorgd naderend, niet ontgelde wat thans in zijn naam wordt misdreven’, roept de Heer Levy in het Handelsblad uit, - die in den schrijver van den Max Havelaar metterdaad den letterkundige wil huldigen. En wat is nu het misdrijf? De Heer Levy zegt: ‘Er is bedoeld of niet, in het manifest iets zwevends, iets onbepaalds, iets onpersoonlijks, in éen woord, iets dat, hoe vreemd het klinke, te midden van overvloed, aan onthouding doet denken, en juist daarom onaangenaam aandoet. Men schijnt velerlei te hebben omgehaald, ten einde zich ontslagen te mogen rekenen om bij éen punt, gelijk voegt, te verwijlen. Die schroomvalligheid is verklaarbaar, doch zij had integendeel juist een prikkel tot rondborstigheid moeten wezen. Thans heeft het den schijn als wilde men beletten, dat in het veelstemmig accoord ettelijke gevoelige snaren werden aangeroerd. Het is als ware het ontzeilen van klippen, dusver slechts blijk van zeemanschap of stylistische behendigheid, zakelijke aanbeveling mede. Waarom echter niet liever den kring der getrouwen verkleind, dan op gevaar van misverstand getracht hem uit te breiden?’ {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Wat al verscheidenheid,’ zoo vervolgt Mr. Levy, ‘biedt het manifest in bonte mengeling aan! Men wijst op de behartiging der “belangen eener verdrukte bevolking.” Men wil de bezieling der “Ideeën” erkend zien. Men roemt den “voorstander van geestesvrijheid.” Den dichter gedenkt, de bestuurders van nederlandsch-Indië laakt men. Den pleitbezorger voor de millioenen bewoners onzer koloniën plaatst men op een voetstuk en begeert tegen onwaarheid en onrecht een protest. Waar is de draad, die in dezen doolhof veilig den weg aanwijst? Wat is bij zoo overweldigende stoffe het richtsnoer? Waar bevindt zich het middelpunt dier onsamenhangende mozaiek? Welk beginsel ligt aan de ijlings afwisselende redewending ten grondslag? Indien men ter gelegenheid eener eerbetuiging ten strijde trekt, ware het niet oneindig beter, oprechter vooral, kort en goed met open vizier den kamp aan te binden?’ Men ziet het, de Heer Levy wil een leidraad, om tusschen zulk een bonte afwisseling van aanbevelingen een weg te vinden... alles is hier onzeker, raadselachtig. En toch: even later lezen wij: ‘Deze “oproeping” toch heeft, in hoofdzaak, geene andere strekking dan die van een requisitoir. Op grond en naar luid¹. harer overwegingen zal een vonnis moeten worden geveld over het regeeringsbeleid nopens onze koloniën. In het geding: Multatuli contra het Nederlandsche Staatsgezag, zal de eerste in het gelijk gesteld moeten worden. Ik vraag: heeft het eenige verhouding, dat een dankbaarheidsbetoon den vorm aanneme eener ondubbelzinnige en rechtstreeksche beschuldiging? Is de natie van weerszijden voldoende ingelicht? Heeft ieder volgend geslacht over een voorafgaand het recht van eigendunkelijke censuur, en behoeft daarvoor de uitspraak eener veelomvattende, behoedzame, historische critiek niet langer te worden afgewacht? Mogen, zonder meer, en op ettelijke getuigenissen af, de woorden: “onwaarheid en onrecht” met bestuur en bestuurders van Nederlandsch-Indië in verband worden gebracht?’ Niet waar, de cirkulaire zelf heeft Mr. Levy, de gewenschte leidraad in den doolhof in handen gegeven. Zij is duidelijk geworden, zij bevat een requisitoir!! Wij gelooven juist dat de cirkulaire den Heer Levy wat al te duidelijk is. De zoo ordelievende pen van onzen hooggeschatten {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} medewerker richt eerst verwarring aan en daarna hoort men hem verbaasd vragen: waar is hier regel en leidraad? Men wijst op de belangen eener verdrukte bevolking. Men laakt de (?) bestuurders van Ned. Indië. Men plaatst den pleitzorger voor de millioenen bewoners onzer koloniën op een voetstuk... maar, vragen wij, zijn deze drie niet één? De bonte mengeling neemt reeds dadelijk zeer in bontheid af. Wil de Heer Levy Multatuli alleen als letterkundige eeren, dit staat hem vrij; maar den steller der cirkulaire als een misdrijf aan te wrijven, dat hij, bij het geven van een eereblijk aan Multatuli, allereerst denkt aan hetgeen deze dichter voor Indië deed, - schijnt ons onredelijk toe. Het iemand tot een grief te maken, dat hij begint met Multatuli als strijder voor de rechten van den Javaan voortestellen, om daarna nog te wijzen op zijn verdienste als denker of dichter - heeft o.i. geen zin. Het misdrijf schuilt niet in de cirkulaire, maar in Multatuli; hij heeft zich als veelzijdig begaafd doen kennen. Hij heeft gehandeld en gesproken, geschreven en gedicht. Wij zullen met den Heer Levy niet strijden over Multatuli's verdiensten op een of ander gebied. Wij zouden het in menig opzicht eens zijn, maar ook niet zelden verschillen. Zelfs Thorbecke's schim laten wij met vrede! Wij streven naar eendracht en niet naar verdeeldheid, ook bij dit huldebetoon. ‘Versterking van het gemeenschapsgevoel, zeggen wij met den Heer Levy, zij ons doel.’ Maar mogen wij daarom het feit voorbijzien, dat Indië en Nederland Multatuli alleerst hebben leeren kennen als een verdediger van de rechten van den Javaan? Dat 25 jaren lang door hem te vergeefs recht is gevraagd? Dat zelfs het Handelsblad hem noemt als de man van wien een krachtige stoot is uitgegaan tot hervorming van de toestanden in Insulinde? Dat niet alleen de Heer Bergsma, die zelf in Lebak vertoefde, maar tal van Oud-indische ambtenaren het gebrekkige van ons Indisch bestuur erkennen en enkele hunner de cirkulaire met hun naamteekening bekrachtigden? Wat de heer Levy wil, - een hulde alleen aan de letterkundige talenten van D. Dekker is o.i. onmogelijk. Waarlijk, tot Multatuli te komen en hem te zeggen: hier bieden wij U een eereblijk aan, maar weet wel dat het doel, waarvoor gij geleefd en geleden hebt, {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} in ons oog, een... bijzaak, een vergissing of een aan 't misdadige grenzende inbeelding is geweest, - de Heer Levy zelf moet het afkeuren. Iemand die 25 jaar te vergeefs om recht heeft gevraagd, op zijn 62ste jaar nu nog het leven te komen verbitteren, kan Mr. Levy's oogmerk niet zijn. Daarvoor is zijn geest te objektief, zijn gemoed te vriendelijk. 1. luid: inhoud, strekking. [2 april 1882 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 2 april 1882 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 2-4 geheel beschreven. De enveloppe, geadresseerd aan WEDGHeer Willem Paap Jur. Stud. Quellynstraat, 15 Amsterdam, is bewaard gebleven. (M.M.) N.I. 2 april 82 beste Paap! Ik heb me met Godshulp in den duim gesneden, en zal dus misschien wel wat beter schryven dan gewoonlyk maar langzaam, en 't is me lastig. Dus kort. Amsterdammer lees ik wel, doch ontvang hem ±8 dagen na 't uitkomen. Toch ben ik bly met het door U gezonden Exempl. Ook lees ik nu eerst het Hblad. Uw beschouwingen over 't wenschelyke om geen repliek uittelokken kunnen juist zyn. Bedank den heer De Koo voor zyn hartelyk en welgemeend stuk. Misschien kon het niet beter zyn voor het doel, en dat was de eisch. Maar als polemische bydrage tot toelichting der kwestie begaat hy dezelfde fout als 't Handelsblad zelf door te redeneeren over verbetering van den toestand als voortgesproten¹. of zullende voortspruiten uit veranderde wetsbepalingen. Daar ligt de kwestie niet! De vraag is of de ‘geest des Gouvernements’ die toepassing van de wet verbiedt, gerepresenteerd door onkundige G. Generaals en oogendienende Slymeringen, moet gehandhaafd worden? Ik verzoek U bygaande (nog niet verschenen) herdruk van N.E. Vrye Arb. aan den heer De Koo ter lezing te geven. De zoo- {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} genaamde hervormingen zyn niets dan valsch-liberalistische duitenplatery, jezuitische slenters!². Spreken, praten, codificeeren, kletsen over Rechten inplaats van recht-doen. De Van Twisten willen wel zoo! (Met Bl. Waanders³. - zie Nieuws v.d. Dag 1 april. Vereeniging Handel - & Nyv. zitting - ben ik 't volkomen eens dat de afschaffing der Heerendiensten 'n fout is, even als 't vervangen der betrekkelyk menschlievende rottingslagen, opteleggen door 'n vaderlyk-patriarchaal-policie gerecht, door de zeer wreede onzedelyke gevangenis straf. Je moet ze zien, die gevangenissen! Ook treffen ze geen doel. Al die maatregelen zyn jezuïtisch-nagemaakt-liberalistische streken!) Ik schryf moeielyk. Dank voor Uw mededeelingen!- Wie inderdaad liberaal wil zyn moet zich geheel ontdoen van de meening dat de Clique die zich sedert 48 - en wat Indie betreft, sedert de verschyning van Havelaar - als ‘liberale party’ heeft opgeworpen, oprecht-vryzinnige denkbeelden voorstaat. Lees bygaande brochure. Me dunkt het zal U duidelyk worden. Hartelyk van ons 2½ gegroet Dek Mocht de heer De Koo iets aanhalen uit m'n brochure, verzoek hem dan den eersten druk te noemen. Dit is 'n delikatesse vis-à-vis den uitgever die dezen 2o nog niet geannonceerd heeft. Waarom, weet ik niet. Uitgevers hebben soms onnaspeurlyke finesses. Hoe dit zy, ik mag hem niet in de wielen ryden.- Zeg gy my eens welke⁴. inkorrekte uitdrukkingen er in dat stuk voorkomen? Kyk heel scherp. Nooit vermydt men alle fouten maar 't stuk is met zorg geschreven, meen ik. Zoowel in rhetorischen als polemischen zin. Ja, kritizeer 't eens met inspanning. Die vervloekte duim!- M.i. moet er aangedrongen worden op publikatie van 't rapport van Dr Arntzenius. Dan zullen wy zien of nog iemand durft beweren dat er iets verbeterd is! In de Locomotief stond onlangs dat de Regeering het niet durft publiceeren.- Iets verbeterd? Eilieve, door wat? Door wien? Hoe? Door 't beloonen van den Regent van Lebak? Door 't eeren van V. Twist? Door 't pensioneeren van de Slymeringen? Door 't uitschelden {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} van Havelaar? Door 't verleenen van de Leeuwenorde aan Brest v K? Door 't maken van nieuwe wetten die niet worden nagekomen?⁵. 1. voortgesproten: oorspr. gevolgd door uit. 2. slenters: intriges, kuiperijen. 3. Bl. Waanders: F.G. van Bloemen Waanders (1825-1892), indisch bestuursambtenaar en publicist over de koloniën. In 1883 7 maanden minister van koloniën. 4. welke: oorspr. stond er of er. 5. Deze laatste zin vertikaal in de rechter marge. [3 april 1882 Ingezonden Brief van A.C. Wertheim met redaktioneel kommentaar in het Algemeen Handelsblad] 3 april 1882 Ingezonden Brief van A.C. Wertheim met redaktioneel kommentaar in het Algemeen Handelsblad, no. 16268. (Knipsel M.M.) De Multatuli-beweging. Wij ontvangen het volgende schrijven van den heer A.C. Wertheim. Ik behoor niet tot de onderteekenaren der circulaire ten behoeve der Multatuli-Hulde en ik kan mij, evenmin als gij, vereenigen met de invlechting van het staatkundig element in het anders krachtig, klemmend en waardig betoog. Toch veroorloof ik mij protest aan te teekenen tegen uw hoofdartikel van heden, getiteld: ‘De Multatuli-beweging’. Douwes Dekker is niet verantwoordelijk voor 't geen zijn vrienden en bewonderaars schrijven, en toch wordt bij deze gelegenheid, waar slechts sprake behoorde te zijn van de meer of mindere opportuniteit der beweging ten gunste van een onzer geniaalste, scherpzinnigste en meest bezielde Nederlandsche schrijvers, zijn bizonder leven geoordeeld, ja veroordeeld en hij, zonder dat eenig initiatief zijnerzijds dit gewettigd heeft, in de oogen van tienduizenden vernederd en verdacht gemaakt. De spitsvondige afscheiding tusschen den mensch en den dichter mag u, kan althans mij niet bevredigen. Men moet D.D. nemen met zijne eigenschappen en gebreken, als een dier zeldzame verschijningen op letterkundig, staatkundig en maatschappelijk gebied, die ons aan de alledaagschheid, de middelmatigheid, den sleur der onderlinge bewondering, onttrekken en ons breedere, hoogere, veelzijdigere gezichtspunten openen. Aan onze kalmere redeneerkracht, aan ons kritisch onderzoek, om uit zoo schitterende, soms verheven, soms onjuiste bewijsvoering gevolgtrekkingen te maken, echt van klatergoud te onderscheiden; het kaf van het koren te verwijderen. Maar wij zijn het {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} ons zelven, de eer onzer nationale letterkunde, ons gevoel van eigenwaarde en humaniteit verschuldigd een sluier te werpen over de afwijkingen en eerbied te hebben voor de groote eigenschappen. Dat wordt, mijns inziens, door uw artikel miskend. Tot zelfs uw lofspraak is kwetsend, omdat zij, aarzelend uitgesproken, den gloed der overtuiging mist. Ons land is niet zoo rijk aan groote mannen, dan dat wij ze zoo onverbiddelijk zouden aanvallen in hunne werkelijke of vermeende tekortkomingen. Daarom: moest ik dan ook kiezen tusschen wat al te geestdriftige aanbeveling en negeerende en daardoor afbrekende kritiek, dan vereer ik nog liever te veel, dan dat ik te weinig waardeer. Door de plaatsing verplicht u mij. Hoogachtend A.C. Wertheim. Amsterdam, 2 april 1882. De heer Wertheim treedt op zijn gewone, warme, edelmoedige wijze in dezen brief op voor den heer Douwes Dekker, die hij door ons miskent acht. Door te groote edelmoedigheid jegens den heer Dekker, kan men echter onbillijk zijn jegens het volk dat hij gehoond heeft, en onrechtvaardig jegens de jeugd, voor welke hij juist door zijn genie, een gevaarlijke leidsman is. Ons land evenmin als eenig ander is rijk aan groote mannen, maar juist daarom rust op het genie dubbele verantwoordelijkheid. Wanneer men ziet welken invloed de heer Douwes Dekker door zijn geschriften uitoefent op jonge mannen, dan gaat het niet aan om hem op geestdriftige wijze zonder eenig voorbehoud te eeren en te huldigen. Niets is gemakkelijker dan dit te doen, of dan te zwijgen en zich te onthouden, doch wij hebben gemeend dit niet te mogen doen, juist omdat wij den dichter en den mensch niet kunnen scheiden. Wij hebben het manifest, dat een volkshulde voor hem vraagt, niet alleen veroordeeld wegens ‘de invlechting van het staatkundig element’, maar in de eerste en voornaamste plaats, omdat wij ‘het nieuw leven dat hij door het zaad zijner ideeën te zaaien wekt,’ geen leven maar ziekte en dood voor onzen volksgeest, {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} voor alles wat Holland groot en goed gemaakt heeft, achten. Er behoort hier dus niet slechts ‘sprake te zijn van de meer of mindere opportuniteit der beweging’, maar wel van de redenen, die men aanvoert, om onze hulde voor den heer Douwes Dekker te vragen. Juist in onzen tijd, nu de kerken verlaten worden, is het dubbel noodig te waken, dat men de jeugd van Holland niet van het spoor leidt, door haar bewondering te vragen voor wat afkeuring verdient. De heer Douwes Dekker zelf heeft het initiatief genomen, om zijn eigen bijzonder leven te bespreken. Hij gebruikte het in zijn Ideën als tekst van menig betoog, om aan te toonen hoe slecht ons volk is. Onze lofspraak van zijn genie is niet aarzelend, maar met innige overtuiging uitgesproken, doch ‘noblesse oblige’¹. en in ons oog legt de adel van het genie ook groote verplichtingen op, en mag men ter wille van dat genie niet de daden en woorden van een volksleider, die slechten invloed heeft, vergoelijken. De laatste woorden van den heer Wertheim kunnen wij ons niet aantrekken. We durven vragen: toonen wij gewoonlijk gebrek aan waardeering en het gemis van de gave der bewondering, die een beweegkracht ten goede is? Werkelijk, die laatste woorden zijn enkel toepasselijk op den heer Douwes Dekker, die, blijkens zijn geschriften, behalve zichzelven, schier niets of niemand eert, en die ons volk verlamt en verzwakt, juist door zijn gebrek aan waardeering, door den bitteren haat, waarmede hij van ons volk, zijn groote mannen en zijn geschiedenis schrijft. Ook wij waardeeren en vereeren gaarne het licht, al zijn de schaduwen ook nog zoo breed en nog zoo donker. Maar wij waarschuwen, waar wij evenveel hulde en waardeering hooren vragen, voor de schaduw als voor het licht. Ons doel is geen ander, dan om een verkeerd gerichte beweging in het juiste spoor terug te voeren. Wij ontraden niemand zijn bijdrage te offeren; wij hopen integendeel, dat het der commissie gelukken moge den ouden dag van den heer Dekker voor geldelijke zorgen te bewaren; - maar wij moeten, ter wille van 's lands eer en 's volks toekomst, blijven protesteeren tegen den hoofdinhoud der circulaire. 1. noblesse oblige: adel brengt verplichtingen mee (fr.) {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} [april 1882 Herinnering van V. Bruinsma] April 1882 Een herinnering en een opwekking van V. Bruinsma in Ter gedachtenis aan Multatuli 1887 - 19 Februari - 1892. Amsterdam, 1892, blz. 7-31. (M.M.) Het volgende fragment is te vinden op blz. 25-28. (....) Vergun me daarvoor een oud stuk op te halen, een inleiding, die ik vond tot een nooit uitgesproken rede over den invloed van Multatuli's geschriften op het Nederlandsche Volk, juist 10 jaar geleden geschreven, en die tot motto voerde een paar woorden van Het Handelsblad van 2 April¹. 1882, in een betoog over multatuli, luidende: Nu de kerken verlaten worden... ‘Het is mijne meening, en deze zal gewis door velen gedeeld worden, dat alle stoffelijke vooruitgang van den mensch, alle triomfen van de natuurwetenschap en de industrie minder waarde hebben dan één stap vooruit in het zedelijk goede. Dat hij, die zijn medemensch beter voedsel en betere kleding verschaft, hem een hechtere woning verzekert of sneller en gemakkelijker van de eene plaats naar de andere vervoert, hem voor allerlei gevaren behoedt en zelfs door de hygiene en geneeskunde zijn levensduur verlengt en hem van ziekten bevrijdt, zeker veel nut doet; maar dat meer nut gesticht wordt door den man, die er in slaagt, zijn medemenschen beter te maken. Vooruitgang op zedelijk gebied, voortschrijden op den weg die voert naar het goed-zijn, moet noodzakelijk ook vooruitgang op stoffelijk gebied met zich meevoeren. Maar waar is de man, die het omgekeerde durft beweren? Zeker, men kan enkele uitingen van de z.g. slechtheid der menschen door stoffelijke middelen voorkomen; waar geen hongerigen zijn zal weinig brood worden gestolen. Maar wie zal willen volhouden, dat een reiziger met den spoortrein beter is, dan zijn vader in de trekschuit? Dat bedrog en liefdeloosheid, haat en afgunst verdwijnen of verminderen door stoom en electriciteit? Het verschil op stoffelijk gebied tusschen deze eeuw en de vorige is ontegenzeggelijk groot. Wanneer onze overgrootouders uit den dood konden opstaan, ze zouden hunne vroegere woonplaats bijna niet meer herkennen. Maar zeker zouden ze terugvinden de {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} menschen met al hunne ondeugden en gebreken, met hun grenzelooze baatzucht en hun weinige ware naastenliefde, met hun luiheid en genotzucht en zoo weinig ijver voor de belangen van anderen. Zoo een nauwkeurig onderzoek mogelijk was, ik vrees dat de vooruitgang op stoffelijk gebied, zou blijken te staan tot die op zedelijk terrein, als de vlucht van een adelaar tot het kruipen van een slak. Wie dit betwijfelt, lette op onze nog altijd overvulde gevangenissen; op de nog telken jare, zelfs in ons klein landje, zich herhalende moorden en doodslagen; op het schandelijk bedrog dat dan in dit, dan in dat bedrijf ontdekt wordt; op de duizenden, die hun gezin het noodige onthouden, om den drankduivel te dienen. Maar vooral lette hij op de zonden der zoogenaamde beschaafde wereld. Hoe daar een heir van publieke vrouwen wordt onderhouden, door mannen die hebben geleerd, liefdeloos te doen, wat de hoogste uiting der liefde moest zijn. Hoe nog altijd de eene na de andere ongehuwde moeder tot tuchthuisstraf wordt veroordeeld, wegens kindermoord, zonder dat naar den vader mag worden gevraagd. Hoe geld en naam maken hoofdzaak zijn, en het offeren van geld en goed op het altaar van het algemeen belang zeldzaam wordt gezocht. Bovendien lette hij op onze staatstoestanden, die de uitdrukking van den volkswil heeten te zijn. Hoe geld nog altijd de prijs is, waarvoor men aandeel in het kiezen van de vertegenwoordigers koopt; hoe dikwijls nog kruiperij en kruiwagens bij benoemingen boven verdienste gaan; hoe het grootste deel van de belastingen door de minst bemiddelden wordt opgebracht en hoe die met moeite geofferde gelden voor een belangrijk deel aan 't onderhouden van een leger van soldaten worden besteed, terwijl dan ook in deze eeuw zoo goed als in de vorige, duizenden menschen elkaar op het slagveld den dood aandoen. Kortom, wie aandachtig al het slechte om zich heen gadeslaat, al ziet hij het goede niet voorbij, hij zal moeten erkennen, zooals multatuli het zoo eigenaardig uitdrukt: “het paardje, dat een kind van vijf jaar op de lei griffelt, gelijkt meer op een paard, dan de zedelijkheid onzer maatschappij op 't ideaal goede.” Al het opgenoemde heeft zijn eerste oorzaak in wat men genoemd heeft 's menschen “boosheid des harten”. Slechts als men {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} den mensch moreel kan verbeteren is er kans de opgenoemde ellende te overwinnen. Hij, die er in slaagt den mensch een graad in deugd te doen toenemen, hem een stap nader te brengen tot het ideaal van een goed mensch, heeft daarom op meer lof aanspraak dan een james watt of een edison. Maar er zijn velen, die het verdienen van die aanspraak op dank onmogelijk achten. Die den mensch een onverbeterlijk zondaar noemen, en ontkennen dat hij door eigen kracht zich de deugd kan veroveren. Doch anderen, gelukkig de meesten, gelooven aan de verbetering van het menschelijk geslacht ook in het moreele. Zij voorspellen niet de overwinning aan het goede, maar durven beweren dat het goede toch met elk geslacht meer veld kan winnen. Daaronder zijn er sommigen die steeds arbeiden voor dat doel; die onze wegwijzers zijn voor de ware deugd. Onder die apostels van het goede komt een eereplaats toe aan multatuli. Nu de kerken verlaten worden, behoeft men andere mannen dan dominé's en pastoors om het goede te prediken en ook een andere wijze van prediking. Wie geen kerken bezoeken - en hoe velen zijn dit! - kunnen toch een opwekking tot goed-zijn noodig hebben. Die opwekking geeft multatuli.’ Tot zoo ver mijn meening in 1882. (....) 1. 2 April: bedoeld is 3 april. [3 april 1882 Briefkaart van J. Buist aan V. Bruinsma] 3 april 1882 Briefkaart van J. Buist aan V. Bruinsma. Met poststempels Sneek 3 apr en Leeuwarden (onleesbaar), geadresseerd aan den WelEd Heer den Heer Dr. Vitus Bruinsma. Leeuwarden. (M.M.) M! In antwoord op UEd briefkaart van de 2. April: J. Buist Coupeur Sneek. Sneek 3 April 82 [3 april 1882 Briefkaart van G.P. Rouffaer aan V. Bruinsma] 3 april 1882 Briefkaart van G.P. Rouffaer aan V. Bruinsma. Met poststempels Deventer 3 apr 82 en Leeuwarden 3 apr 82, geadresseerd aan den {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Weledel Zeer geleerden Heer den Heer Dr. Vitus Bruinsma Leeuwarden. (M.M.) Weledele Heer! Wil U mijn betrekking vermelden, zoo verzoek ik U maar ‘particulier’ neer te schrijven. Met hoogachting, Weledele Heer, UwDwDr. G.P. Rouffaer Deventer, Maandagmiddag. [3 april 1882 Brief van J. Nieuwenhuis aan F. van der Goes] 3 april 1882 Brief van J. Nieuwenhuis aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅓) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Weled. Heer Groningen 3 April 82 Het was mij zeer aangenaam in uw briefje van gisteren te lezen, dat er pogingen zullen worden aangewend tot vorming van subcommissies - noodig, om ons doel te bereiken. In Groningen had ik reeds zoo iets saâm gebracht, doch nu kan ik er verder mee doorgaan - 't zal zich ook uitstrekken over de Provinciën, ook Drente. Namen van personen uit het Noorden kan ik u niet opgeven. De enkele die ik in deze plaats persoonlijk ken, zijn bij mij aangesloten. Zoo u mogelijk weet, ben ik hier sinds kort met ter woon gevestigd, dus van groote invloed is mijn persoon niet - hoewel werkkracht een boel kan vergoeden. Ten goede hopende Hoogachtend uw dw Joan Nieuwenhuis den heer F. v.d. Goes Amsterdam zie ommezijde s.v.p. De heeren: P.L.F. Frowein te Goes, M. Romein Apotheker te den Helder, Holst, werktuigkundige aan de fabriek van v.d. Made/Kattenburgh en van Zanten Bakker, te Korterzwaag, zijn namen die ik u met warmte kan aanbevelen. Tot heden heb ik wel tamelijk veel namen maar het bedrag is nog bitter klein! Multatuli-vrienden zijn zoo vaak onbemiddeld!!! J.N. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} [3 april 1882 Brief van H.C. de Wolff aan F. van der Goes] 3 april 1882 Brief van H.C. de Wolff aan F. van der Goes. Enkel kladblokvel, waarvan blz. 1 en 2 (⅙) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Met gedrukt briefhoofd Hendr. C. de Wolff, Assuradeur, Wijnstraat 59. Den Heer F. van der Goes Amsterdam Mijnheer, De fatale termijn van opgave der deelnemers (5 April) nadert. Tot mijn leedwezen kan ik echter nog geen volledige opgaaf doen, daar ik nog van een aantal personen antwoord verwacht. Enkele honderden Guldens heb ik reeds bij elkander. Er is echter een ander bezwaar. Tal van vrienden van Multatuli, hier en elders, hebben geen circulaire ontvangen. Wat mij betreft, moet ik U ten minste bekennen, dat ik de meesten in Rotterdam niet ken. Zou het nu geen goede maatregel zijn (ten einde het verwijt van al diegenen aftesnijden, die later zullen zeggen: ‘Ik heb er niets van geweten; ik had anders zoo gaarne meêgedaan!’) op zekeren datum in deze maand in de voornaamste couranten te adverteren, dat de deelneming in het huldeblijk nog tot den zoveelsten open staat bij die en die Heeren? Mocht het Hoofdcomité daartoe overgaan, dan beveel ik voor hier daartoe aan: de Nieuwe Rott. Courant en het Rotterd. Nieuwsblad, het laatste een zeer warm voorstander van Multatuli. Zeer gaarne zal ik Uwe geschatte opinie hieromtrent vernemen. Met de meeste hoogachting uw dw. dr. Hendr. C. de Wolff [april 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma] Omstreeks 4 april 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Amice, Ik meende ook wel dat ge de prov. Friesland reeds zooveel mogelijk zoudt exploiteeren. Veel meer dan gij doet is er al niet te doen. Korteweg, Iterson en ik hebben het ook in dien geest steeds opgevat. Het eenige wat U misschien nog zoudt kunnen doen, is om van menschen die bijdragen, te vragen of ze er nog meer weten, of ze ook willen overleggen met anderen, enz. Gisteren {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben we op die wijze personen aan 't werk gekregen te Delfshaven, Maassluis en naar we hopen ook te Schiedam. Voor uitdooving behoeven we volgens mijn bevinding nog niet te vreezen. Telkens vragen nog lui om inlichtingen of circulaires, alsof ze eerst gisteren iets van de heele zaak hoorden. Groote publiciteit hebben we immers reeds aan de zaak gegeven door de circulaire aan de bladen te zenden. Dat was vrij wel in 't begin. Ik had een week langer willen wachten, maar daar was de meerderheid tegen. De onderteekenaar Luchtmans had niet opgegeven en geeft zelf vijf gulden. Die schijnt intusschen wat zijn eigen gift betreft Vosmaer nog te zullen overtreffen. Ge hebt dit zeker reeds vernomen van Anna. Nu en dan krijg ik ook een brief van Dekker. Die bevallen me gewoonlijk erg weinig. De hoofdtoon is steeds: wat moet het resultaat schitterend wezen om zooveel ergernis te vergoeden. En schitterend wordt de uitslag nooit. Uw stukje in het lokale blad las ik met veel genoegen. Ik ben van morgen weer bij de redactie van 't Handelsblad, maar ze hadden nog geen nader bericht van hun lasterenden briefschrijver. Ik heb ontdekt dat Mr Bergsma de vlegel is; dezelfde die ook werd genoemd in den aanval. Ik reken er dus maar op, dat ge voortgaat met zooveel mogelijk lui op te sporen die willen bijdragen en geneigd zijn anderen aan te sporen. Een gedrukte circulaire is voor de meesten niet voldoende; ze moeten een brief hebben of wat meestal nog beter is, mondeling worden toegesproken. Nog iets, in vertrouwen natuurlijk. De Baron van Plettenberg te s-Hage, heeft indertijd f1000 à f2000 opgestreken van Dekker. Ik heb hem een circulaire gezonden maar ik kreeg geen antwoord. Nu heb ik hem nog eens een herinnering gezonden. Maar dat wil ik ook liefst niet laten rusten. Jammer dat Dekker naar ik hoor die zaak zoo vreemd beschouwt. Op Uw lijst komt Risselada niet voor. Ge hebt hem toch zeker ook een circulaire gezonden. Ik zal hem eens vragen of hij niet iets kan doen in zijn omgeving. Na vriendelijke groeten tt J Versluys {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 april 1882 Brief van E. Douwes Dekker Pzn. aan F. van der Goes] 4 april 1882 Brief van E. Douwes Dekker Pzn. aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) WelEd. Heere F. van der Goes Amsterdam WelEd. Heer! Haag 4 April 1882 Als eerste resultaat eener correspondentie met den Heer L.A. Beausar te Schiedam die welwillend op zich nam daar eenige circulaires van Uw Hoofdcomité te verspreiden ontving ik van ZE. opgaaf als volgt van de namen van inwoners van Schiedam aan wie nog nader zoodanige circulaire zou kunnen worden geadresseerd J. Lechner A. Rijnbende M. Bado J. Loopuyt A.W. Mulder Dr. C.J. Vaillant J.R. Boeye P. Brillenburg Dr. L.J. Delbaere J. Steynis Gzn. Dr. N.M. Kam A.B. Meilink A.H.E. Tijl H.W.M. Roelants J.A. Rodi Daar mijn voorraad circulaires is uitgeput en ik bovendien niet weet of aan een of eenige dier Heeren reeds vanwege Uw Comité brieven gezonden zijn, kom ik met bedoelde opgaaf tot U, U in overweging gevende om of aan mij ter doorzending nog een vijftiental exemplaren toetezenden of wel regtstreeks vanwege Uw Comité om aan elk der genoemde Heeren, die er nog geen ontvangen hebben mogt, een exemplaar te doen geworden. Met belangstelling den uitslag Uwer pogingen tegemoet ziende teekent hoogachtend UEd dienstw dienaar E. Douwes Dekker Pzn. [4 april 1882 Briefkaart van M.J. de Witt Hamer aan F. van der Goes] 4 april 1882 Briefkaart van M.J. de Witt Hamer aan F. van der Goes. Met poststempel Middelburg 4 apr 82 en Amsterdam 5 apr 82 en geadresseerd aan den WelEd. Heer F. van der Goes directeur Rott. Stoomboot Maatschappij Prinsengracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Middelburg, 4 April 1882 Ik had reeds getracht eene Multatuli commissie te vormen, hetgeen gelukken zal, doch afgescheiden van onze commissie; daar er nog al misvatting bestaat omtrent de woorden der circulaire. Wat echter ten behoeve van het fonds zal ontvangen worden, zal aan mij uitgekeerd worden. Hoogachtend M. Jacq. de Witt Hamer [4 april 1882 Brief van Haagse sub-comité aan hoofdcomité Huldeblijk] 4 april 1882 Brief van het haagse sub-comité aan het hoofdcomité Huldeblijk te Amsterdam. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) 's Gravenhage 4 April 1882 Aan het Hoofd-comité voor een Huldeblijk aan den Heer E. Douwes Dekker te Nieder-Ingelheim. Namens het onder-comité, gevormd te 's Gravenhage door de aldaar wonende onderteekenaars van de uitnoodiging tot bijdragen voor een huldeblijk aan den heer E. Douwes Dekker, hebben ondergeteekenden het genoegen hierbij ingesloten overtemaken aan Uw Comité de som van: negenhonderd-twee-en-tachtig zestig cts. als eerste storting van hetgeen voor het aangegeven doel hier ter stede zal worden bijeengebracht. Is het bedrag niet hoog te noemen, voor een deel moet dat worden toegeschreven aan den zeer korten tijd, welke aan de onderteekenaars gegund is geworden voor het bijeenzamelen van bijdragen.- Toch hopen wij, dat nog meerdere giften zullen volgen. - Een raming er van is echter bij geen mogelijkheid te geven; maar naargelang zij binnen komen, zullen zij aan het Hoofd-comité worden opgezonden.- In een vergadering, gisteren door 10 onderteekenaars gehouden, kwamen de volgende onderwerpen aan de orde: 1. De noodzakelijkheid om aan elke inschrijver een, door het Hoofd-comité geteekende quitantie uittereiken, als waarborg dat zijn bijdrage ter behoorlijke plaatse is aangeland. - Een der leden {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} van het onder-comité dringt daarop uitdrukkelijk aan, krachtig gesteund door andere leden, die de juistheid zijner opmerkingen ter zake, ten volle beaamden. Wij stellen Uw comité mitsdien beleefd voor ons de gewenschte quitantien, overeenkomstig de hierbij gevoegde nominatieve lijst van inschrijvers¹., met vermelding hunner bijdrage te doen toekomen. 2. De noodzakelijkheid om ook van de zijde des Hoofdcomité's ernstig te protesteeren tegen den laster in het Handelsblad van gisteren opgenomen, als zou de heer Douwes Dekker indertijd gelden hebben ontvangen van D. van Tw. - De lasteraar moet uitgedaagd worden tot het bewijs leveren van zijn beweren, door alle omstandigheden duidelijk te verhalen, waaronder het feit heeft plaats gehad. Het stuk is ongeteekend, en dus is de redactie voor dien laster aansprakelijk. Voorzeker niet aan alle geschrijf kan of moet aandacht worden geschonken; maar tegenover insinuatien als hierboven bedoeld, mag naar ons inzien, geen stilzwijgen worden bewaard. - D. v. Tw. zal niet tegen de leugen opkomen; daarom moeten het de vrienden van Douwes Dekker doen. - Stilzwijgen zou hier schaden aan een beweging, die thans in haar volle kracht is, maar bij zoo velen nog, om allerlei bijredenen, tegenstand of tegenwerking ontmoet. - In den Haag wordt een en ander maar al te zeer bespeurd. - Daarom is het vormen van onder-comité's allerwege zeer aan te raden. - Samenwerking is vooral hier noodig.- Uw Comité zal ons deze ontboezemingen ten goede houden - Ook hier volgt men, zooveel mogelijk, alle verschijnselen, welke zich ten voor- en ten nadeele van ons streven openbaren. - Over s'heeren Levy's opstel is ook nog wel iets meer te zeggen, dan in den jongsten ‘Amsterdammer’ voorkomt. - Doch genoeg, wij wachten spoedig bericht aan het adres van een onzer, dat de duiten in orde ontvangen zijn.- In antwoord op een briefkaart van den secretaris, den heer van der Goes, zij hier ten slotte meêgedeeld, dat de heer Vervloet geen enkel inschrijvingsbillet van het Hoofd-Comité heeft ontvangen.- Hoogachtend: Th. Perelaer W. Vervloet C. Vosmaer {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} Specificatie: Zes bankbilletten à f100. - No 8393-9203-3942-916-781 en 1369 f 600.- Een bankbillet No 6827 60.- Acht bankbiljetten à f25. - No 2843-8061-3313-6870-3372-1200-1692-4092 200.- Vier muntbilletten à f10. - No 02422-01874-01873-03189 40.- Twee bankbilletten à f25. - No 159 en No 9428 50.- Drie muntbilletten à f10. - No 06164-0729-04014 30.- Twee en vijftig blauwe postzegels 2.60 _____ f 982.60 1. lijst van inschrijvers: niet teruggevonden. [4 april 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes] 4 april 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 4 apr 82 en geadresseerd aan den WelEdHeere F. v.d. Goes Prinsegracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Toen ik Uw vraag schriftelijk had beantwoord, vroeg de boodschaplooper of hij mij niet eens ook nog zelf kon spreken. Ik ben toen uit mijn bezigheden gegaan naar beneden en werd onthaald op een soort bedelpartij of iets voor hem zelf. - Ik heb hem toen gezegd dat dit volstrekt niet de bedoeling van U kon zijn en dat hij volkomen ongeschikt was voor boodschapdoener als hij meteen voor zich zelf de menschen lastig viel, dat ik zelf zoo'n man nooit wenschte te gebruiken en U kennis zou geven van zijn handelwijze. - Wees dus s.v.p. voorzichtig met hem. Uwdw J. Versluys [4 april 1882 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 4 april 1882 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1-3 en 4(⅓) beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 4 April 82 beste Paap! (Ik schryf nog altyd met 'n lapjen om m'n duim. Heel lastig!) {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Gisteravend zond iemand my afschrift van een hevig artikel in 't Handelsblad. Van nacht heb ik overdacht wat my te doen staat, ook om de mannen die zoo nobel voor my optraden, niet in den steek te laten. De eerste indruk was natuurlyk: het stuk beantwoorden, en nog zeg ik niet dat ik dit niet zal doen. 't Is makkelyk en moeielyk tegelyk. Makkelyk wat het fond¹. aangaat van 't legio dingen die in dat stuk voorkomen. Maar onbeschryfelyk moeielyk en pynlyk om het vele dat ik daarby moet overhoop halen. Om kompleet te wezen, zou myn repliek 'n boekdeel vullen, ja meer dan een! Om te voorkomen dat elke assertie². stof gaf tot nieuwe zysprongen zou ik èlk voorval èlke zaak van den grond af moeten ophalen, en telkens meer aan 't bewyzen moeten gaan. In één woord: ik zou 'n groot stuk ‘Mémoires’ moeten schryven. Daartoe ben ik wat moê. Maar dit is niet de hoofdreden van myn tegenzin. Moê of niet moê, men moet op zyn post staan. En de myne is nu naast de teekenaars der Circulaire. Ook zie ik geen kans - daar ik zeer moeielyk werk * - zoo'n stuk of boek op z'n tyd gereed te hebben, wat evenwel ook nièt de hoofdreden is van 't voorstel dat straks volgt. Wèl hoofdreden is dat ik zooveel intieme zaken zal moeten aanroeren, die ik voor 't groote publiek nièt behandelen kàn. (Juist op dien tegenzin, op die onmogelykheid is 't heele stuk van't Hbl. aangelegd.) Nu vraag ik U of 't niet goed zou zyn dat ik in Holland kwam om mondeling in een vergadering van 10-20 van de heeren die onderteekenden, met het Hbl. in de hand regel voor regel te behandelen? Ik meen dit zóó te kunnen doen dat die heeren zich in gemoede zullen verantwoord vinden openlyk te verklaren dat het artikel van 't Hbl., na my te hebben gehoord, hun geen reden geeft iets terugtenemen van wat zy beoogden of zeiden.- Ook die reis en wat er volgt, is me pynlyk, vooral daar ik onwel ben (niet ziek, maar beurtelings over- en afgespannen) doch ik zie in dat ik trouw moet zyn aan wie my trouwen waren!- Laat dezen br. lezen aan de h.h. Zürcher, Korteweg en wie U voorkomen 't geschiktst te zyn om hierin een beslissing te nemen! Erken dat de uitslag al zeer schitterend zou moeten zyn om optewegen tegen zooveel ergernis! Neen, dit kunt gy niet beoordeelen {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} omdat ge de intime verhoudingen niet kent die ik zal moeten aanroeren. O, zoo bitter! Hartelyk gegroet tt Dek Wees zoo goed my een ExrHand bl te zenden. Dat afschrift is wat slordig geschreven. Och, wat heb je'n moeite van me!- Heb je die brochure ontvangen?- Laat s.v.p. reeds nu zooveel mogelyk die brochure circuleeren. Dan is ten minste³. het officieel gedeelte der zaak op 't ware terrein gebracht, waarvan ze telkens met opzet wordt weggedrongen ‘Niet verzet tegen de wet, maar tegen het schenden van de wet!’ 1. fond: inhoud (fr.) 2. assertie: bewering 3. ten minste: oorspr. gevolgd door op 't officieel terrein. [4 april 1882 Brief van A.A. van Elk aan V. Bruinsma] 4 april 1882 Brief van A.A. van Elk aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1(½) beschreven. (M.M.) Den WelEdZeerGel. Heer Dr. Vitus Bruinsma WelEdZeerGel. Heer! Beleefd verzoek ik U nevensgaanden postwissel als bijdrage voor Multatuli wel in ontvangst te willen nemen. U bij voorbaat beleefdelijk dankend blijf ik. Uw dw. Dienaar A A van Elk HI Ambacht 4 Apr. 1882. [5 april 1882 Ingezonden Stuk van J. Versluys in het Algemeen Handelsblad] 5 april 1882 Ingezonden Stuk van J. Versluys in het Algemeen Handelsblad, no. 16270. (Knipsel M.M.) {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog eens Multatuli. In het Handelsblad van heden (Zondag 2 April) komt een aanval op Multatuli voor, naar aanleiding eener door mij mede onderteekende circulaire. Het zij mij daarom vergund, dien geheelen aanval te beantwoorden. Met den toestand in Bantam is het Ned. volk bekend geworden door de Max Havelaar. Tevens blijkt uit dat werk, hoe Multatuli het slachtoffer is geworden van den onhoudbaren toestand aldaar. Een geliefkoosde vorm om dit tegen te spreken, schijnt al spoedig geweest te zijn: de ‘Max Havelaar is een roman.’ Dat we hier echter met feiten hebben te doen, is gebleken uit verschillende mededeelingen van Multatuli, vooral in de Minnebrieven en de latere uitgaven van de Max Havelaar. Onder die bewijsstukken komen verklaringen voor van personen, die in de zaak waren betrokken, en de groote waarde van zulke stukken zal wel door niemand worden betwijfeld. Nog onlangs schreef mr. Bergsma, die van Mei 1862 tot Maart 1866 controleur in de residentie Bantam was: ‘In de eerste plaats wensch ik te constateeren, dat het wanbestuur en de knevelarijen van Inlandsche hoofden, toen de heer Douwes Dekker in 1856 den regent van Lebak in staat van beschuldiging wilde doen stellen, inderdaad schromelijk erg waren, enz.’ (Zie De Amsterdammer van 26 Febr.) Met zulke gegevens voor ons, is het niet moeielijk om te beslissen of er onrecht is geschied aan de bevolking van Lebak en aan Douwes Dekker. En wie geneigd is het op te nemen voor de personen, die boven Multatuli waren gesteld, stuiten op het bezwaar, dat men niet heeft bewezen, dat Multatuli ongelijk had. In dezen toestand scheen uwe redactie te verkeeren, toen ze voor het eerst de oproeping tot een huldeblijk aan Multatuli bestreed. Dit blijkt uit de slot-alinea van die bestrijding. Ik begrijp wel, dat deze korte herinneringen noch de redactie van het Handelsblad, noch iemand anders, die met haar een felle bestrijding van Multatuli bij deze gelegenheid noodig acht, zullen overtuigen. Maar ik wil als mede-onderteekenaar der oproeping verre van mij werpen elk verwijt, alsof het een daad van roekeloosheid zou zijn, om in Multatuli het slachtoffer te zien van {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} hoogst verkeerde toestanden en van den weerzin bij anderen om daarin verbetering te brengen. Dit is de innige overtuiging niet alleen van mij, maar van zeer velen in den lande. Dat Multatuli begreep, hoezeer de uiterste voorzichtigheid noodig was, blijkt ten duidelijkste uit de Max Havelaar, wordt zeer beslist door hem uitgesproken. Dit alles behoeft men slechts te herlezen om te zien, hoe geheel zonder bewijskracht het verwijt of het voorwendsel is, dat door mr. Bergsma wordt aangehaald uit de Max Havelaar. Dezelfde schrijver stelt het voor, alsof Multatuli, toen hij zijn loopbaan te Lebak zag sluiten, een nieuweling was in Indië. Maar hij had hier een reeks van jaren doorgebracht en kende juist onderscheiden deelen van Indië zeer goed, Sumatra niet te vergeten. Mr. Bergsma maakt er Multatuli een verwijt van, dat hij zijn ontslag in Lebak bezegelde met een daad van zelfopoffering. Hij is niet de eerste, die daaraan zoekt te tornen, maar bij deze gelegenheid wensch ik daartegen te protesteeren. Men spreekt van karaktervorming, van idealen, van opvoeding der jeugd. En nu is zeker niets, dat verderfelijker is voor de jeugd, dat demoraliseerender werkt op geheel het volk, dan het verkleinen der toch reeds zoo zeldzame daden van zelfopoffering. Uwe redactie begaat diezelfde fout. U rekent het M. als een verdienste aan, dat hij er toe bijgedragen heeft om ons belang te doen stellen in de Javanen. En daar voegt u aan toe: ‘Doch vergeten we niet, dat lang vóor hem van den Hoëvell en anderen reeds hebben geijverd tegen kultuur- en heerendiensten.’ Op de prioriteit van dezen aandrang is door Multatuli nooit aanspraak gemaakt. Hij heeft steeds betoogd, dat de ‘stelsels’ en de wetten van Indië zoo slecht niet waren, als men ze maar goed toepaste. Op grond of naar aanleiding van een werk van den heer Robidé v.d. Aa wordt gezegd, dat we in Bantam te doen hebben of hadden met een uitzondering. Dat echter de kwaal, waardoor M. het slachtoffer werd van zijn plichtsbetrachting, van algemeenen aard is, blijkt uit hetgeen later is wedervaren aan den voortreffelijken Stieltjes, uit de feiten van Brata Yoeda en eenige andere geschriften, vooral uit het werkje van den heer Post over den waterstaat in Ned. Indië. Dit geheele boek is een aaneenschakeling van feiten, die doen zien, hoe slecht er in Indië wordt beheerd. {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat Multatuli vroeger geld zou ontvangen hebben van Duymaer van Twist, is een der vele verhalen, die de ronde doen. Dat is echter niet het geval geweest. Nu evenwel heeft uwe redactie in een brief gelezen: ‘De heer Douwes Dekker, die in het publiek van den heer Duymaer van Twist kwaad spreekt, ontvangt toch van hem een belangrijke gift in geld.’ Dat zou dan moeten zijn bij gelegenheid van het huldeblijk aan Multatuli. Indien dat werkelijk waar blijkt te zijn, zal het feit zeker niet onopgemerkt blijven. Dat de briefschrijver wat M. aan het adres van den heer Duymaer van Twist richt kwaadspreken noemt, is zeker een minder gewoon gebruik van dit woord. Wat uw briefschrijver vermeldt omtrent het aanbieden van een betrekking aan Multatuli, is niet in allen deele juist. De heer van der Hucht heeft den brief van Rochussen niet ‘doorgezonden’ aan zijn neef Douwes Dekker, maar hij heeft een aanbieding mondeling gedaan ten huize van den heer van Lennep alhier. Daarbij heeft de heer van der Hucht niet de betrekking genoemd, maar gesproken van een ‘eervolle, onafhankelijke een winstgevende betrekking in de West.’ Op welke wijze die aanbieding is toegelicht, en op welke wijze zij is afgeslagen, doet minder ter zake. Maar er was toen weer een flauwe kans, dat aan Max Havelaar recht zou geschieden en hiertoe was het zeker wenschelijk, dat de hoofdpersoon niet eerst van het tooneel verdween. Uwe redactie schijnt het vreemd of onbetamelijk te vinden, dat M. die aanbieding afsloeg. Mij komt dat zeer begrijpelijk voor, en ik hoop dat velen er evenzoo zullen over denken. In elk geval ligt in de weigering een zelfverloochening, die iedereen moest weerhouden er aanmerking op te maken. U schijnt te meenen, dat Multatuli te ‘Wiesbaden’ een onbezorgd leven leidde, terwijl zijn vrouw en kinderen gebrek leden. De waarheid is, dat hij zelf toen veel armoede heeft geleden en het weinige wat hij toen verdiende van Amsterdam uit rechtstreeks naar zijn vrouw en kinderen in Italië liet zenden; daarbij werd zelfs gevoegd wat hij vooruit betaald kreeg op later te leveren arbeid. Om de waarheid te zeggen, komt het mij voor, dat deze en al dergelijke zaken zeer weinig geschikte onderwerpen zijn voor een openlijke bespreking. Maar Multatuli is nu vogelvrij ver- {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} klaard door u en daarom kan het zijn nut hebben, op te komen tegen onjuiste voorstellingen. Hebzuchtig is M. nooit geweest en zal hij ook wel nooit worden. Het is wel bevreemdend, dat u zelfs dit niet heeft kunnen inzien. Ook omtrent het huwelijksleven van Multatuli wordt door u gesproken op een wijze, die zeker in elk ander geval ook door u zou worden afgekeurd. U zegt wel, dat Multatuli in zijn ideën op walgingwekkende wijze heeft gesproken over ‘het slechte voorbeeld, dat hij gegeven heeft.’ Dit nu heeft Multatuli niet gedaan, maar u vat soms zijn snerpende ironie voor gewonen ernst op. Dat hij den omgang van man en vrouw ‘op onkiesche, onedele’ wijze opvat, zooals u meent, mag ik veilig ontkennen. Op edelen toon wordt over die verhouding gesproken in No. 183 der Ideën. Verder heeft hij te velde getrokken tegen het huwen zonder liefde. Dit is geschied met scherpe soms ruwe woorden, doch men moet daarbij op hoofdzaken letten. En dan ‘het slechte voorbeeld’ van M. Het komt mij voor, dat er zeer weinigen zijn, die op dit punt een gegrond oordeel kunnen uitspreken. Roomsch-Katholieken en rechtzinnige Protestanten laat ik er natuurlijk buiten, zoowel hierboven als hier. Wat weet nu de Nederlandsche natie van het slechte voorbeeld van Multatuli? In de eerste plaats dat hij gescheiden is geraakt van zijn vrouw. Zoo iets nu is meer gebeurd. Bij zulk een geval is de een terstond gereed om te zeggen: dat is per se de schuld van den man. Een tweede zegt even beslist: neen, als dat gebeurt is, is het de schuld der vrouw. Maar velen zijn overtuigd, dat men, om zulk een geval te beoordeelen, zeer goed de personen en de omstandigheden moet kennen en dat een feitelijke ontbinding van 't huwelijk zelfs kan vóorkomen zonder dat dit de schuld is van man of vrouw. Deze overtuiging is ook de mijne. Nu ben ik wel op de hoogte met de omstandigheden en meen zelfs juiste voorstellingen gevormd te hebben van M. en zijn overleden echtgenoote. Bladzijden zou ik vol kunnen schrijven met bijzonderheden over dit onderwerp. Een eindoordeel in 5 woorden zou ik daarom niet gaarne uitspreken. En al kwam mij dit gemakkelijk voor, ik zou het niet willen doen. Niemand mag dit nu doen. Op één zaak wil ik echter bij voorkeur wijzen. Hoe meer ik van de zaak heb gezien en gehoord, des te duidelijker is {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} het mij geworden, dat de eerste en voornaamste oorzaak van dit drama gezocht moet worden in het zwervende leven vol armoede en ontberingen, vol bittere beleedigingen en grievende teleurstellingen, dat Max Havelaar heeft geleid in de eerste jaren nadat hij alles wat hij bezat had in de waagschaal gesteld om recht te bezorgen aan een onderdrukte bevolking. Had de Regeering of een deel goed der Nederlandsche natie hem anders behandeld, beter gesteund, uw gevoel van kieschheid had zich nu niet behoeven lucht te geven. Zonder dat Multatuli's eerste huwelijk bij de wet ontbonden was, heeft hij een nieuwen band aangeknoopt, die later wettig is geworden. De redenen, die bij de ontbinding van het eerste huwelijk het stilzwijgen opleggen, gelden ook hier. Ook hier is elke smaadreden om meer dan een reden erger dan misplaatst, tenzij alweer uit een kerkelijk oogpunt en ook dan nog alleen zooals u weet, door iemand, die ‘zonder zonden’ is. Mocht ik door deze regelen bij de redactie van het Handelsblad de overtuiging hebben gewekt, dat het particuliere leven van Multatuli door haar niet behoort te worden aangetast, en dat men niet mag tornen aan edele daden, dan zou ik een nuttig werk hebben verricht. Men weet bovendien, dat er wel eens gelasterd wordt. Ook Thorbecke heeft dit indertijd ondervonden. Dit is misschien leerzaam voor u en aangenaam tevens, daar er uit blijkt, dat Multatuli ongelijk had, toen hij beweerde, dat Thorbecke zoo onbeduidend was, dat hij niet eens belasterd is. En Multatuli heeft zeker wel in meer dingen ongelijk gehad. Hij is echter slim genoeg, om dat ook zelf te weten. En ondanks al wat hem weervoer, is zijn hoofd nog te gezond, om hulde aan een ‘krank’ genie, die u hem toewenscht, aan te nemen. Amsterdam, 2 April. J. Versluys [Wij geven gaarne aan een van de onderteekenaars der Multatuli-circulaire het woord, om onze lezers in staat te stellen het ‘hoort en wèderhoort’ in toepassing te brengen. Wilden we het bovenstaande beantwoorden, we zouden in een herhaling moeten treden van hetgeen reeds door den heer Levy en door ons in vier beschouwingen is aangevoerd. Alleen {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} komen wij op tegen de bewering als hadden we den heer D.D. ‘vogelvrij’ verklaard. Alsof niet de circulaire, maar wij den strijd hadden uitgelokt! - en alsof onze tegenstand de bedoeling had, om te verguizen, in plaats van te waardeeren, alleen wat waardeering verdient! Red.] [5 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in De Tijd] 5 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in De Tijd, no. 10563. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Amsterdam, 4 April. De Multatuli-beweging. Indien men het bespreken, het met warmte bediscuteeren eener zaak in bijna alle groote bladen en in vele maatschappelijke kringen een beweging mag noemen, dan bestaat er op dit oogenblik in Nederland een Multatuli-beweging. Wie of wat Multatuli is behoeven wij onzen lezers niet te herinneren. Wanneer wij spreken van Multatuli, denken wij terstond aan een merkwaardig boek, hetwelk bladzijden bevat, die, ondanks alle paradoxen, ondanks alle onjuiste en scheeve voorstellingen, waarvan bijna geen enkele vrij blijft, zullen gelezen worden, zoolang er een nederlandsche letterkunde bestaat; dan denken wij aan enkele fraaie en stoute verzen, wier zonderlinge vorm en krachtige wiekslag, al blijven beide niet vrij van gezochtheid, toch een eigenaardige aantrekkingskracht uitoefenen op den geest der meesten onzer en verbazing wekken door hun oorspronkelijkheid en frischheid. Maar zeker op de allereerste en voornaamste plaats denken wij aan een misbruikt talent, aan een verbazende mate werkkracht en bezieling, die niet alleen is verloren gegaan, maar die bijna aanhoudend werd aangewend in dienst van het kwaad, in dienst van de zonde. En ook, helaas, denken wij aan de treurige individueele verschijning van Douwes Dekker, die weldra alle betoovering, welke Multatuli als karakter op ons mocht hebben uitgeoefend, komt verstoren. Bij dezen dichter, die den adel zijner natuur en zijne roeping telkens verloochent, bij dezen cynischen spotter en strijder voor het kwade, die zich zelven onder den mantel van een wijsgeer zoekt te verbergen en een martelaar wil schijnen der gerechtig- {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} heid, is de persoon geheel en al onafscheidelijk van zijn werken. Men maakt er zijn bestrijders een grief van, dat zij zijn individueele gebreken op de kaak stellen, dat zij sommige zijner handelingen, die een droevig licht werpen op zijn persoonlijkheid en alle illusie benemen bij de lezing van het weinig waarlijk schoone, dat hij heeft voortgebracht, mede in het debat brengen. Men noemt dit liefdeloos en onedel. Als het een ander gold, zou misschien de opmerking juist zijn: voor Multatuli echter niet. Van zijn eerste optreden al heeft hij door zijn eigen persoonlijkheid of wat hij daarvoor trachtte uit te geven, door zijn eigen lotgevallen, door hem geheel valsch voorgesteld en beschreven, pathos zoeken op te wekken, zoowel voor de zaak, die hij verdedigde als voor zijn eigen persoon. Steeds heeft hij geposeerd voor hetzelfde publiek, dat hij voorgaf met zóó diepe innigheid te verachten. Er is thans sprake dien man een nationale hulde aan te bieden, bestaande in - een kapitaal. De beweging gaat uit van een aantal personen, onder welke letterkundigen, kunstenaars, tooneelisten; leeraren bij ons hooger en middelbaar onderwijs en enkele anderen, die zich voornamelijk door het verdedigen van radicale stellingen, als strijders der vrije gedachte deden kennen. Nederland, heet het in een circulaire van hen uitgegaan, toonde zich jegens Multatuli tot dusver ondankbaar; dat moest anders worden. Men wil, ja, den dichter vieren, maar blijkens dezelfde circulaire, welke vóór een paar weken algemeen verspreid werd, meer nog den man, die op een wijze, gelijk niemand vóór hem, de belangen had bepleit van Neerlands koloniën aan den evenaar, wiens ijselijke voorspellingen meer en meer de vervulling te gemoet gaan, omdat men niet naar zijn stem wilde luisteren, omdat men hem miskend en verguisd heeft, alleen wijl hij waarheid sprak. Maar boven alles moet de hulde gelden ‘den voorstander van geestesvrijheid’ den man, ‘die vooroordeel en bekrompenheid’ heeft bestreden, waar hij die ontmoette en die ‘bezieling en nieuw leven heeft gezaaid door zijn Ideeën.’ Deze driedubbele verdiensten wil men in Multatuli verheerlijkt zien; terwijl toon en inhoud der circulaire voldoende bewijzen, dat de hulde nog meer geldt den schrijver der Ideeën, den voorvechter van het atheïsme, dan den dichter en letterkundige, de eenige qualiteiten, welke volgens onze overtuiging, ooit aan {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Douwes Dekker eenige aanspraak op hulde verschaft hebben. Laten wij echter met blijdschap erkennen, dat krachtige protesten niet zijn uitgebleven, protesten, die des te meer indruk maken, wijl zij komen van een zijde, bij welke ‘anti-clericalisme’ en wat daar verder gewoonlijk meê samengaat, in den regel als verdienste wordt aangerekend. (....) Wat Multatuli voor den Javaan verricht heeft, bepaalt zich bij nader inzien tot zeer weinig; hij heeft, zegt men, de aandacht op rotte en onzedelijke toestanden in Indië gevestigd. Daarbij echter wordt over het hoofd gezien, dat hij, generaliseerende van een zeer klein gebied, dat zich altijd in geheel exceptioneelen toestand bevonden heeft en nog bevindt, om volstrekt valsche voorstellingen omtrent Indië in Nederland bekend te maken. Zijn critiek, hoe boeiend ook door den vlijmenden en sarcastischen vorm, was ten eenenmale valsch. En verder dan die valsche critiek is Douwes Dekker nooit gegaan. Ook wanneer hij in de gelegenheid verkeerde, om zelf de hand aan de ploeg te slaan en de toestanden te verbeteren, die door hem als zoo vreeslijk geschilderd werden, heeft hij dat immer geweigerd. Na eenige maanden in de armoedige en zeer achterlijke afdeeling Lebak werkzaam te zijn geweest en zich als ambtenaar volkomen onbruikbaar getoond te hebben, weigerde hij een verplaatsing, maar vertrok uit Indië en misbruikte zijn talent tot het schrijven van een geniaal doch tevens onwaar boek, dat, volgens het bekende woord, ‘een rilling joeg over geheel Nederland.’ (....) Gewis, zoo iemand in Nederland, dan zeker draagt Douwes Dekker een vreeselijke verantwoordelijkheid tegenover het jongere geslacht. Zijn Ideeën zijn het gevaarlijkste, het slechtste boek, dat jeugdige personen en half-ontwikkelden kan worden in handen gegeven. Van het treurig ongeloof, van de materialistische en cynieke wereldopvatting, die wij helaas bij velen onder het jongere Nederland aantreffen, draagt Multatuli de schuld. Zijn spot met al wat deugd heet, godsdienst, eerbaarheid en maatschappelijke beginselen, hebben geest en hart van velen voor altijd vergiftigd. Multatuli behoort onder diegenen, welke in de laatste jaren onder ons volk het meest kwaad hebben gesticht. Is die man arm, is die man ongelukkig, men helpe hem, ondanks zijn verkeerdheden, ondanks het kwade door hem aangericht. De {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} christelijke liefde wil niemand uitgesloten zien van hare offervaardigheid. Maar dan ook noeme men de zaak bij haar naam; het heete dan een onverdiende aalmoes, en men erkenne, dat honderden daarop meer aanspraak konden doen gelden dan Multatuli. Een hulde aan Multatuli ware een slag in het gezicht der duizenden, die hij moedwillig in hun heiligste gevoelens beleedigd en gegriefd heeft, die hulde een nationale hulde te noemen, ware een leugen en een smaad voor ons volk. [6 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in De Maasbode] 6 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in De Maasbode, no. 2037. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. In de laatste dagen hebben eenige personen zich vereenigd tot een beroep op de beurzen van het Nederlandsche volk, ten einde een kapitaal aan te bieden aan Multatuli (Douwes Dekker), dat hem op zijn ouden dag een onbezorgd leven moet verschaffen. Wanneer het dien personen inderdaad gelukken mocht, wat wij niet gelooven, eenig geld bij elkaar te brengen, zouden wij wel eens om een hoekje willen staan, als het aangeboden wordt aan den man, die eenmaal in zijn ontzaglijken hoogmoed gezegd heeft: Publiek, ik veracht u innig. Misschien jaagt hij de heele commissie zijn huis uit, of hij moest zoo diep gezonken zijn, dat hij een aalmoes uit de hand van dit zoo verachte publiek aanneemt. Vele liberalen en inzonderheid het Handelsblad hebben reeds luide hunne afkeuring over het plan uitgesproken. Multatuli heeft zich nu eenmaal bij elk rechtgeaard mensch onmogelijk gemaakt. De Tijd bevat heden eene beschouwing over de werken van Multatuli en besluit die met de volgende regelen (....) [6 april 1882 Brief van J. de Meester aan F. van der Goes] 6 april 1882 Brief van J. de Meester aan F. van der Goes. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) WelEd. Heer Voorst, dond. av. Gister avond thuis komende, vond ik Uw briefk. Ik heb terstond {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de Kamp. Ct. geschreven, den ultimatumsdatum onbepaald te verschuiven; ik had 'm gehaald uit het circulairetje van 't Hoofdcom. aan de ‘collectanten’. Ook heb ik naar Sneek geschreven; de Sn. Ct. toch heeft m'n laatste artikeltje uit de Kamp. overgenomen - ook den datum van 5 April, met bijvoeging, dat de Redactie geld innen woû. Ik heb nu geschreven, dat de zaak bleef voortduren, en verzocht om, zoo er kans was te Sneek een sub-comm. te constitueeren, ù dit te melden. Ik kende die Sneeker Ct. niet, maar het schijnt dat ze nog al met Mult. op heeft. - En nu Zutfen. - Na de ontfangst der circulaires in Thieme's Boekh. ben ik met een ongeteekende lijst, welke ik in den winkel ter teekening wilde leggen gegaan naar zekeren heer Carel Henny, assuradeur, die voor f10 teekende. Hem heb ik daarop wat circulaires gebracht, 'k heb er zelf een aantal rond gestuurd, - alle mèt vermelding dat een inteekeningslijst in Th's winkel lag. Dit heeft zooals U weet ook in de Zutf. Ct. gestaan; op de societeiten moet er (ik kom daar nooit) ook gepraat zijn - in één woord de zaak was bekend genoeg. En toch is tot nu toe geteekend voor... f43 of f44!- Animo is er dus niets; animositeit tégen de hulde veel. Dit verzekerde me heden ochtend nog de chef van Th's winkel, die alle moeite voor me doet, om z'n klanten te bewegen te teekenen. Hij dacht, evenals ik, dat een sub. com. misschien niet te vormen en zeker niet gelukkig zou zijn. Nochtans ben ik van middag naar genoemden hr. Henny gegaan om er over te spreken; die had er eerst veel, later minder ooren naar. We praatten lang en maakten allerlei plannen. Zutfen is 1o weinig Multatuliaans, en 2o vol côteries, zoodat we b.v. geen van beiden één Multatuli vriend wisten, die populair genoeg was om door zijn naam alleen wat gedaan te krijgen. Zelfs meende de hr. Henny, dat als hij meê teekende, menigeen daarom niet teekenen zou; enz...! Kurzer Sinn der langen Rede¹., dat hij met eenige der onderteekenaars zal delibereeren wat te doen: een bepaald comité te vormen; met nieuwen ijver circulaires rond te zenden; u te verzoeken namens het hoofdcomm. een oproeping (advert.) in de courant te zetten door ons te betalen; of wat. Morgen of overmorgen zou hij mij 't resultaat der bespreking meêdeelen - misschien zullen we de invloedrijkste ondertekenaars verzoeken eens samen te komen {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} - en dan een besluit te nemen. Nu is nog niets beslist. We hebben ook nog tijd. Terwijl ik dus, als de vorige week, voortga met de zaak links en rechts te recommanderen, behoud ik me voor u binnenkort definitief te melden of u van Zutfen nog iets meer verwachten kan. Ook naar buiten heb ik wat circs gezonden, maar zonder gevolg: ik althans heb niets ontfangen. Spoedig meer! Dit vast, om U niet te lang op antwoord te doen wachten. Hoogachtend In haast. Uw d.d. J. De Meester 1. Kurzer Sinn der langen Rede: om een lang verhaal kort te maken (du.) [6 april 1882 Brief van M. Lamberts aan V. Bruinsma] 6 april 1882 Brief van M. Lamberts aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (½) beschreven. Met gedrukt briefhoofd: Lamberts & Hazeu. Telegramadres: ‘Hazeu’. (M.M.) 6 April 1882 Amice Vergeving voor mijn nonchalance, hierbij de te betalen f50. - voor mij en mijne vrienden. Zij bedanken U met mij voor de administratievoering in zake Tandem; over de te geven som hoop ik eerdaags met hen te spreken.- Groetend & tt Lamberts [6 april 1882 Advertentie huldeblijk in het Algemeen Handelsblad] 6 april 1882 Advertentie inzake het huldeblijk in het Algemeen Handelsblad, no. 16271. (Knipsel M.M.) Huldeblijk aan Multatuli. De amsterdamsche sub-commissie bericht, dat bij de HH. Boekhandelaars: j.h. & g. van heteren, Hartenstraat No. 21, j.c. schröder, Rokin No. 30, t. kouwenaar, Kalverstraat No. 62, blikman & sartorius, Rokin Nos. 17/19, g. theod. bom, Kalverstraat No. 17, jan d. brouwer, Singel No. 260, scheltema & holkema, Beursstraat No. 12, {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} joh. g. stemler czn., Haarlemmerstraat No. 2, en ellerman, harms & co., Rokin No. 2, inschrijvingslijsten ter teekening zijn gelegd. Namens de Sub-Commissie, f. van der goes. [6 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Stichtsche Crt.] 6 april 1882 Artikel over het huldeblijk in de Stichtse Courant (Knipsel M.M.) Nog eens: Multatuli. Het Haagsche Dagblad stemt ons toe, dat men Multatuli's groote letterkundige gaven kan bewonderen en eeren, zonder juist met al zijne denkbeelden in te stemmen. Maar het betwist ons het recht om ons te beroepen op Jacob van Lennep, omdat deze door Multatuli ondankbaar behandeld is. Wij begrijpen niet best, wat dit ter zake afdoet. Wij hebben herinnerd, dat Van Lennep voor de uitgave van de Max Havelaar zorgde, ofschoon hij met de strekking van het boek niet instemde, en alleen omdat hij daarin zag eene groote aanwinst voor onze letterkunde en in den schrijver een man van hoogst zeldzame talenten. Wij stelden dit tot een voorbeeld voor hen, die alleen vragen of al wat Multatuli in zijne geschriften verkondigt, wel volkomen overeenstemt met hunne begrippen en inzichten. Dat Van Lennep bij Multatuli geen dankbaarheid gevonden heeft, doet aan de kracht van ons voorbeeld niets af. Men zou dat kunnen voegen bij de vele grieven, die op het hoofd van Multatuli worden opgehoopt. Maar die grieven behoort men ter zijde te stellen, waar het geldt hulde te brengen aan Multatuli als geniaal schrijver, wiens werken tot het beste en uitnemendste behooren, dat onze letterkunde heeft aan te wijzen. Aan de zijde van het Haagsche Dagblad ijvert het Amsterdamsche Handelsblad tegen de voorgenomen hulde aan den schrijver van de Max Havelaar. In een paar artikelen, die zich door de uiterste felheid onderscheiden, heeft laatstgenoemd blad Multatuli aangevallen, èn wegens zijn persoonlijk karakter, èn wegens de strekking zijner geschriften. Evenwel geeft het blad hem den lof, dat hij is: ‘een groot, schoon krank genie, die den stoot gaf tot hervormingen in Indië en een bewonderenswaardig dichter is’. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe men iemand, van wien men dit getuigen kan, zóó ongehoord fel kan aanvallen, als het Handelsblad deed, verklaren wij niet te begrijpen. Een groot genie, een bewonderenswaardig dichter, een man, die den eersten stoot gaf tot hervormingen, welke zoo hoog noodig waren en zulk een dure plicht, bewondert en waardeert men; maar men gaat niet wroeten in zijn bijzonder leven, om de feiten van dat leven, die men slechts oppervlakkig kennen kan, te toetsen aan eigen begrippen van moraal; noch zoeken in zijn geschriften, of men ook iets vindt dat tegen den schrijver kan worden aangevoerd. En als het waar is, dat dit groote genie ‘krank’ is, - ofschoon de getuigenis dat Multatuli een bewonderenswaardig dichter is, niet aan ziekelijkheid van zijn brein laat denken - dan zou dat slechts meewarigheid kunnen wekken. De aanvallen van het Handelsblad zouden des te onedelmoediger zijn. Wat men thans ziet gebeuren tegenover de oproeping om aan Multatuli een blijk van hulde aan te bieden, levert weder een treurig bewijs van de groote macht der alledaagschheid. Ons heenzetten over het kleine, over het alledaagsche kunnen wij niet. Den man huldigen, die in gaven van den geest boven ons staat, zonder vooraf angstig ons af te vragen of hij van die gaven wel altijd het gebruik heeft gemaakt, dat wij zouden wenschen dat hij er van gemaakt had, dat kunnen wij niet. Den grooten dichter en schrijver eeren, zonder zijne menschelijke zwakheden of tekortkomingen hem (liefst met dubbel krijt) toe te rekenen, is ons niet mogelijk. De blik, die naar het hooge en verhevene gericht was, daalt terstond weder naar het alledaagsche heen en wordt dáár geboeid, totdat het verhevene niet meer gezien wordt. [6 april 1882 Briefkaart van Multatuli aan W.A. Paap] 6 april 1882 Briefkaart van Multatuli aan W.A. Paap. Met poststempels Nieder-Ingelheim 6/4 82 en Amsterdam 7 apr 82, geadresseerd aan WEDG Heer W. Paap Quellynstraat, 15 Amsterdam (M.M.) b.P. Myn telegram was 'n gevolg van verdrietige gedachten die my heden nacht wakker hielden. Ik wou 'n br. aan V.Tw.¹. schry- {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} ven waarin ik hem sommeeren zou dat geld geven voor onwaar te verklaren. En misschien doe ik dit nòg. Maar door intermediair van Ulieden. Doch na 't ontv. van het Handelsbl. waarin het flink en bondig stuk van V. hoef ik dit nu juist vandaag niet te doen. Ik ben onwel en zal trachten wat te slapen. Myn verzoek over die zaak niets aan hem of over hem te schryven (wat V. schreef, is best) blyft van kracht. Ik alleen kan overigens rechtstreeks aan hèm schryven omdat ik gis dat er iets achter steekt. 't Zal u duidelyk worden. Ik ben nu wat onwel. Hartelyk gegroet D N.I. 6-4-82 morgen schryf ik aan V. om hem te bedanken 1. V. Tw.: Duymaer van Twist. [7 april 1882 Briefkaart van L. aan V. Bruinsma] 7 april 1882 Briefkaart van L. aan V. Bruinsma. Met poststempels Amsterdam 7 apr 82 en Leeuwarden 7 apr 82, geadresseerd aan Dr Vitus Bruinsma Leeuwarden (M.M.) W.V. Tegelijk met dezen verzenden wij onze gewone bijdrage voor T.¹. - Meer te zenden in eens kunnen wij niet; mocht echter de thans bijeengebracht wordende som onvoldoende blijken te zyn, dan zijn wij beide bereid weer tot T. toe te treden. - Op de inteekenlijsten van 't leesmuseum staat nog geen één naam. - Waarschijnlijk zenden ze 't liever aan een der onderteekenaars der circulaire. - Hartelijk hoopen wij velen aan de oproeping gehoor zullen geven, ondanks de onedele tegenwerking van 't handelsblad. - Weest beiden hartelijk gegroet van tt L. 1. T.: Tandem. [7 april 1882 Brief van J. Manuel Engelbrecht aan V. Bruinsma] 7 april 1882 Brief van J. Manuel Engelbrecht aan V. Bruinsma. Enkel foliovel, waarvan blz. 1 (½) beschreven. Met gedrukt briefhoofd J. Manuel Engelbrecht Amsterdam (M.M.) WelEd Zeer Gel Heer De wijze waarop Ge mij antwoord bevalt mij evenmin als van den Heer de Koo het zal zeker wel aan mij liggen en daarom maar ter zake. Ik werk op mijne wijze als gij op de Uwe voor ons doel ik ben een {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Vriend van den Heer Dekker en wat het steunen der zaak betreft daarover zal hij tevreden zijn. U raad ik geen vragen te doen waartoe mijn schrijven geen aanleiding heeft kunnen geven. Ze zijn voor mij even compromittant als de vragen van Levy in het handelsblad voor zijne of onze zaak. Na vriendelijke groeten WelEd ZeerGel dwd Engelbrecht 7 april 1882 [7 april 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma] 7 april 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma. Dubbel velletje briefpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅚) beschreven. (M.M.) Waarde Heer Vitus Bruinsma, Uitstekend zijn de resultaten mijner bemoeing tot nog toe niet. Ik ontving tot heden van 'n stuk of wat vrienden 'n f80 ongeveer, te zamen met het door mij gereserveerde f160 - Heel aanzienlijk zult gij mijne bijdrage wellicht ook niet vinden; maar ik zèlf ben op dat punt niet erg... ...aanzienlijk. Enfin - ik doe wat ik kàn, en hoop ook nog wat te innen. Hoe is het bij U gesteld? Zijn de bijdragen grooter of kleiner dan U verwachtet? Zou het lukken? Geheel zonder vrees ben ik dienaangaande niet; eerstens het lamme Handelsbl.; tweedens... ...ja, om u de waarheid te zeggen: in het begin, was ik erg ingenomen met het plan; och! ik had àlles goed gevonden wat ten doel had M. bij te staan of eenig genot te verschaffen, en als zóódanig vind ik het ook thans nog zeer goed. Het zal M. helpen, en het is bovendien een protest. Nietemin - kwam ik bij eenig nadenken tot de conclusie, dat er wellicht een beteren weg ware geweest, die bovendien ook tot betere uitkomsten had kunnen leiden. In ieder geval laat de behandeling der zaak, kieschheidshalve, wel wat te wenschen over, en ben ik in die meening versterkt, nadat ik van den Hr v.d. Goes mogt vernemen, dat men heden met lijsten langs de huizen zal zenden. Er is ook in deze gedachte iets wat ik meende in de behandeling van de geheele zaak te vinden, iets dat ik niet voldoende kan bepalen; maar ik zou willen noemen ondóórbakken. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik weet niet of gij deze mijne opinie deelt; tòch vermoed ik dat gij het gedeeltelijk ten minste met mij eens zijt, en put de grond van dit vermoeden uit uw circulaire die de andere vergezelde. Er is iets in het wit, wat gy niet neêrschreeft òp het wit. Wat gij echter, naar ik hoop, volkomen met mij beamen zult, is: dat nu de zaak eenmaal en train¹. is, ze ook moet dóórgezet worden met ijver, met volharding. Volharden moet gij en allen die het wel meenen met M. - ondanks de gemeene artikelen van het Handelsbl. en de vele die dìtmaal - om der lieve guldens wille of om iets anders - eens extra zullen zweren bij de bult van dit oude wijf. Want een bult hééft ze - en al gelukt het haar veeltijds dien te verbergen of onzichtbaar te maken - bij gelegenheden als deze, komt hij in al zijn naaktheid te voorschijn. Allons! daaraan valt niet veel te veranderen; zij zal de bult niet kwijtraken, haar levenlang want: Wie met een bult ter wereld komt Gaat er ook mede in 't graf. Gelukken moèt het, ondanks alles - m'n hart breekt me, bij de gedachte aan het griefende van een mìslukking voor M. Dáárvoor moet hij gespaard blijven, niet waar? - Ik heb zelver te véél geleden, te véél griefends ondervonden in mijn twee-en-dertig jaren levens, om niet ten volle te beseffen wat dàt voor hèm zijn zou! Schep ik mij aldus geen groote illusiën - aan het gelukken van de zaak wanhoop ik niet. Vele der namen onder de circulaire staan mij er borg voor. Gij zult toch wel begrepen hebben, dat het geenszins mijn bedoeling was, - bij het schrijven van mijne meening omtrend de behandeling der zaak * - iets aftedingen op de goede trouw, op den ijver of oprechtheid der onderteekenaren? Ik geloof dat de meesten ervan. M. beste vrienden zijn. Gij kunt dus voorloopig op Uw lijst schrijven van mij te hebben ontvangen f160 - die ik echter met de gespecificeerde lijst aan de Heer v.d. Goes ter hand stel eerstens, gemakkelijkheidswege tweedens, om-dat ik hem dan ook beter het nàkomende kan overhandigen. Ik verzoek u echter met nàdruk mij te schrijven of gij het soms ànders verlangt. Na minzame groete T A V². J.W.E. Duitz. Plantage Muidergr 5. 1. en train: op gang (fr.) 2. T.A.V.: tout à vous, geheel de uwe (fr.) {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in het Rotterdamsch Nieuwsblad] 7 april 1882 Artikel over het huldeblijk in het Rotterdamsch Nieuwsblad, no. 1238. (Knipsel M.M.) Een veelbesproken hulde. De hulde, aan Multatuli te brengen, vindt een zoo verschillende beoordeeling, ook zooveel bestrijding van eene zijde, van waar men dit het minst verwacht zou hebben, dat de ware lust er bijna al af moet zijn bij hen, die het zoo van harte gemeend hadden, om een blijk van warme sympathie te geven aan den man, die toch door allen erkend wordt te zijn eene karaktervolle persoonlijkheid, een diepzinnig denker, een vernuftig en talentvol schrijver. Veelal houdt de bestrijding echter zoo weinig steek, dat men er werkelijk de pogingen niet om mag opgeven, ofschoon het niet verborgen blijft en het zich duidelijk in de deelneming doet bespeuren, dat de bestrijding, hoe zwak op zichzelve ook, afbreuk doet. Kon men al wat tegen Multatuli wordt aangevoerd echter eens goed onder de oogen zien; waren alle veroordeelaars van Multatuli ook maar lezers van zijne werken; ging men maar meer van den stelregel uit, dat al het kwaad dat van iemand gesproken wordt, zich ook van eene andere zijde laat beschouwen, hoevele tegenstanders zouden dan niet veranderen in voorstanders en zich schamen, dat zij op zoo losse gronden, zoo onnadenkend willen we het liefst noemen, ooit iets gedaan of gesproken hebben, dat strekken kan tot verkleining van de waardeering van dat wat Multatuli met opoffering zijner eigen belangen heeft gedaan. Zoo spraken wij dezer dagen met iemand over het huldeblijk aan Multatuli en vroegen zijne meening. - Ik doe er niets aan, viel hij ons haastig en kortaf in de rede. Nu, zoo zijn er wel meer en 't antwoord zou ons dus niet bijster verwonderd hebben, als de persoon in quaestie niet iemand ware geweest, dien wij steeds bereid vonden om te helpen en mede te werken, waar iets goeds tot stand moest worden gebracht en in wien de kunst en het genie steeds een warmen bewonderaar vinden. - En waarom niet? was daarop onze vraag. - Wel, die man?! - Daar is geen huis mee te houden. Die is de excentriciteit in persoon. Wie hem eene vriendelijkheid bewijst, {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt met eene onbeleefdheid ontvangen of beloond. Bij dozijnen zou ik daarvan staaltjes kunnen opnoemen. - Hm! Ik heb eene andere ondervinding opgedaan, doch zal mij wel wachten de uwe te weerleggen. Ik wist echter niet dat ge zoo nabij met Multatuli bekend waart, om zoovele staaltjes uit ervaring te kunnen weten. - Neen, dat is ook niet het geval! Maar ik heb ze allen voor waar hooren vertellen. - O zoo, was nu ons antwoord, - nu dan zal ik u eens een staaltje vertellen, dat ge dan bij uwe dozijnen moet voegen en dat u voor de vraag zal stellen bij wie eigenlijk de excentriciteit het meeste schuilt, bij Multatuli of bij de menschen die meenen hem eene zoogenaamde beleefdheid te moeten bewijzen. Multatuli zou in 't vorige jaar in een kleine stad, niet ver van hier, een voordracht houden. Hij maakt er een regel van, als hij ergens overnachten moet, alle aanbiedingen voor huisvesting van de hand te slaan en trekt in een logement. Dit doet hij, omdat hij zelf zeer goed weet, dat hij eenige eigenaardigheden heeft, die anderen lastig kunnen wezen. In een logement echter, kan hij natuurlijk alles juist krijgen, zooals hij het bestelt. Onder zijne vele bewonderaars in die plaats was er echter een, die hem al zoo dikwijls schriftelijk om de eer van een bezoek had gevraagd dat hij er een hard hoofd over had of hij er ditmaal wel af zou kunnen. Hij beloofde niets, maar toen hij met den trein aankwam stond die persoon met een rijtuig aan 't station te wachten. Er zat dus niets anders op dan in te stappen en mede te gaan. Dat was toch niet onbeleefd, wel? - Integendeel. Dat was hupsch! - Goed. Zwijgen we nu van de ontvangst die hem te beurt viel in een huis vol menschen, waarvan de een nog vuriger bewonderaar was dan de ander; maar 't mag toch wel even opgemerkt worden, dat zoo'n ontvangst vermoeiend is voor iemand die pas van de reis komt en een uur later in 't openbaar moet spreken. Van uitrusten, van verpozen was natuurlijk geen sprake; maar aan alles komt een einde, en 't uur der voordracht brak aan. Nu moet ge weten, dat Multatuli zeer aamborstig is; als hij in een logement is, bestelt hij een rijtuig en laat zich naar de zaal, waar hij {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} spreken moet, rijden; anders komt hij er aan in een toestand, die hem belet in 't eerste halfuur een woord te uiten. Hij weet dit bij ondervinding. Thans echter was voor geen rijtuig gezorgd; het geheele gezelschap trok te voet op wég en... Multatuli wandelde gelaten mede. Was dat misschien onbeleefd van hem? - Neen; natuurlijk niet. - Welnu; na een lezing is Multatuli, zooals licht verklaarbaar is, zeer vermoeid en afgemat. Liefst trekt hij dadelijk naar zijn kamer. Ook daarvan mocht ditmaal echter niets komen; zijn gastheer had alle mogelijke vrienden uitgenoodigd en een souper aangericht. Multatuli zag de toebereidselen en de schrik sloeg hem om 't hart. Hij kende dat! Hij wist wat hem te wachten stond en... Zeg, wat zoudt gij in zijn plaats gedaan hebben? - Wel, ik had mij verontschuldigd en was naar bed gegaan. - Zoo; ja verontschuldigen deed hij zich ook wel, maar dat baatte niet. Hij moest blijven soupeeren. ‘Maar ik soupeer nooit’, waagde hij in 't midden te brengen. ‘Kom, blijf dan een glas wijn met ons drinken!’ overreedde hem zijn gastheer. ‘Heusch, lieve vriend; ik drink geen wijn!’ ‘Niet een enkel glas?’ ‘Heel niet!’ ‘Maar doe ons dan 't genoegen en blijf een kwartiertje bij ons praten,’ zoo mengde zich nu de gastvrouw in 't gesprek en Multatuli, die wel zag dat er zonder onbeleefd te schijnen, niets aan te veranderen viel, schikte zich in zijn lot en zette zich met de anderen aan tafel. Hoe ieder ander zich onder die omstandigheden zou gevoelen zal ik maar niet vragen; doch denk eens aan de onbeduidende gesprekken aan zoo'n souper bij een gemengd gezelschap; aan 't eindeloos gevraag en gebabbel; aan de vervelende beleefdheden die ieder u wil opdringen ofschoon ge niets verlangt en 't liefste had dat niemand zich met u bemoeide. De een wilde Multatuli's meening kennen omtrent de werking der onderwijswet, een ander zijne meening omtrent de militiewetten, een derde over een tooneelstuk, een vierde over wat anders en zoo ging het voort. Eindelijk komt Multatuli, een liefhebber van een lekkere sigaar, op de gedachte om zijn gastheer te vragen, of 't hem misschien {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} vergund zou zijn, daar hij toch niet deelnam aan 't souper, om een sigaar op te steken. ‘Wel zeker; - wacht waar zijn... Alle aanwezige heeren grijpen in hunne jaszakken, er verschijnen een half dozijn sigarenkokers en een der heeren nadert Multatuli met een geopenden, goedgevulden koker. ‘Mijnheer Dekker, mag ik nu eens de eer hebben u een sigaar aan te bieden. Zij zijn wel niet al te best... Dat was te veel. ‘Wat duivel,’ barst nu Multatuli uit, ‘ik eet niet, ik drink niet en nu zult ge me nog een slechte sigaar laten opsteken. Als ze niet goed zijn, houd ze dan voor je. Ik vraag er je immers niet om!’ Die heer is thans een dergenen, die overal den mond vol hebben over Multatuli's onbeleefdheid. Doch de avond gaat voorbij en Multatuli mag zich eindelijk naar zijne kamer begeven. Vóór hij zich ter ruste begeeft vraagt hij of er gelegenheid zou zijn, dat den volgenden morgen een telegram voor hem werd bezorgd. (Vergeet nu niet dat als hij in een hotel is, wat hij, zooals gezegd het liefste doet, hij dit niet te verzoeken heeft maar doodeenvoudig aan den kellner opdraagt). Thans verzoekt hij het echter en de gastvrouw verzekert hem met de meeste bereidwilligheid, dat er voor gezorgd zal worden. Zij zelve neemt het telegram in ontvangst. Toen Multatuli den volgenden morgen aan 't ontbijt komt, ziet hij zijn telegram op den schoorsteenmantel liggen. Het was vergeten... Nu wordt hij driftig, uit eenige minder vriendelijke woorden, kleedt zich aan, loopt de deur uit en... gastvrouw en gastheer zijn nog verontwaardigd als zij over die onbeleefde handelwijze van Multatuli spreken. ‘Dien man haal-je nu af - zoo redeneeren ze; - je ontvangt hem zoo goed mogelijk; fêteert hem en tot loon behandelt hij je zoo!’ De goede Droogstoppels! Ze hebben er geen begrip van dat het lijdelijk aanvaarden van elk hunner zoogenaamde ‘beleefdheden’ een kwelling kan zijn voor iemand, die niet gefêteerd wil wezen, die liefst zijn eigen gang gaat en van de menschen geen grooter beleefdheid vraagt, dan dat zij hem hunne beleefdheden besparen. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Wellicht zijn er onder onze lezers, die eveneens door Multatuli's excentriciteit en door den ‘ondank’, waarmede hij ‘beleefdheden’ beloont, zich lieten weerhouden om mede te werken tot het brengen eener hulde aan den man, die den Javaan hulpe had toegezegd en die voor dat verdrukte volk door 't schrijven van een enkel boek en... door 't opofferen van zich en zijn gezin, meer heeft gedaan dan al de gouverneurs-generaal te zamen, die na zijn vertrek uit Indië aan het bewind zijn geweest. Wellicht beweegt hen het boven medegedeelde, voor de waarheid waarvan wij kunnen instaan, om ook eens te onderzoeken of de andere beleefdheden, van welker ondankbare vergelding Multatuli mede een verwijt wordt gemaakt, niet eveneens opgedrongen of onkiesch waren. Dan zal, we twijfelen er geenszins aan, veler oordeel wel wat milder worden over den man die nu nog zoo verschillend en zoo verkeerd beoordeeld wordt, ook door zijne vrienden, omdat onder zijne tijdgenooten niemand is, groot genoeg om een standpunt in te nemen, vanwaar dat volle menschenleven met al zijn lijden, al zijne diepten, al zijne kracht en al zijne zwakheden in zijn geheelen omvang kan worden overzien. Men zal toch minstens wel op eene gelijke hoogte dienen te staan met hem dien men beoordeelt en zelfs onder Multatuli's vijanden is er niemand die dit van zichzelven durft beweren. Vragen om deelneming aan het huldeblijk, dat doen wij niet. Ons dunkt Multatuli een man te zijn, voor wien niet gevraagd mag worden. Wat gedaan kan, is mededeeling van het plan en openstelling van de gelegenheid om mede te werken. Verder mag, verder kan, verder wil men niet gaan. Wie niet wil mede doen, moet het zelf maar weten. Eenmaal ging er eene rilling door het land, 't was toen Max Havelaar verscheen; nogmaals zal er een rilling worden waargenomen, als... Douwes Dekker, als Multatuli voor goed het moede hoofd ter ruste legt. Dan zal heel jong Holland opstaan en hulde willen brengen aan den man, die in den zwaren strijd voor menschelijkheid en recht veel geleden heeft; - maar dan zal het te laat zijn. Want hoe grooter dan de hulde zal zijn, hoe scherper dan ook zich de ondankbaarheid zal afteekenen tegenover den man, die van zijne plicht eene opvatting heeft gehad, zoo verheven als nog nooit een ambtenaar of eenig mensch vóór hem heeft gehad. Hoe luisterrijker de gedenkzuil later op {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli's graf zal zijn, hoe grooter de schandvlek zal wezen die kleven zal op de natie, als zij bij Multatuli's leven niet reeds zijne verdiensten heeft erkend. [7 april 1882 Koncept-brief van A.D. de Vries aan J.P. Amersfoort] 7 april 1882 Koncept voor een brief van Mr. A.D. de Vries Az. aan J.P. Amersfoort. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (G.A. Amsterdam; fotokopie M.M.) Hooggeachte Heer, Mag ik eens bij U aankloppen voor Multatuli? Het komt mij voor dat gij, die een warm hart toedraagt aan al datgene wat in onze Nederlansche letterkunde een eereplaats inneemt, hier Uw gift niet zult terughouden. De onedele oppositie, die het genie niet schijnt te kunnen eeren, ten spijt van de minder goede persoonlijke eigenschappen die den drager van dat genie onteeren, zal zeker in U geen aanhanger vinden. In de hoop dat ik in dezen goed gezien heb en dat gij mij mijn vrijmoedig verzoek ten goede zult houden [8 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in De Portefeuille] 8 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in De Portefeuille, 4e jaargang, no. 2. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Amsterdam, 4 April '82. Het A.H.B.¹. van 3 April wijdt een scherp artikel aan Multatuli naar aanleiding van de valsche motieven, waarop men eene ‘nationale’ hulde voor hem vraagt. Mr. J.A. Levy had deze zaak in een hoofdartikel in het A.H.B. ter sprake gebracht tegenover de wel wat eenzijdige beschouwingen in de Amsterdammer van 26 Maart. Gelijk we zeiden, wenschen wij (en ook het A.H.B. is van die meening) hulde gebracht te zien aan den dichter, maar wij hebben nog een andere beweegreden: Mag veel, van wat Multatuli schreef, niet van overdrijving zijn vrij te pleiten, hij heeft herhaaldelijk waarheden gezegd, die niemand durfde uitspreken. Laat onze geldelijke offers eene aansporing zijn voor hen, die wel de {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} waarheid lief hebben, maar, als Elia vreezende alleen te staan, den moed niet bezitten, die te doen hooren. Dat de bekende circulaire aan onze universiteiten weinig of geen instemming heeft gevonden, is een verschijnsel van niet geringe beteekenis. Is het, omdat het jongere geslacht Multatuli over het hoofd gegroeid is? Is hij - die tien en meer jaren geleden aan de universiteiten vereerd werd, thans die hulde niet waard? Of heeft men veeleer zijn theorieën op oneerlijke wijze zien toepassen en daarom die theorieën verworpen? Of is de geest der achttiende eeuw zoo levendig over ons, dat men algemeen zijn voordeel zoekt in de wijze (!) les Wat de heeren wijzen Moeten wij prijzen, en dus liever nooit de oppositie steunt? We gelooven, dat al deze redenen samenwerken en dat we dit ervaren, is een resultaat waarvoor we de verspreiders der circulaire dankbaar moeten zijn. We zeggen verspreiders, want niet alle onderteekenaars hebben iets met de zaak te maken. We zijn het A.H.B. dankbaar voor de uiting van vrees, dat bij enkele onderteekenaars de politiek niet vreemd was aan hun toetreding; men spreekt van een manifestatie tegen de regering! Is dat zoo, hoe rijmen we dat dan met die hulde aan de waarheid! (....) Waarlijk Multatuli mag met den ouden generaal bidden: ‘Heere bewaar mij voor mijne vrienden; met mijne vijanden zal ik zelf wel klaar komen.’ Niet onvermeld blijve de laaghartige ongeteekende advertentie². door eenige aanzienlijke (!) personen geplaatst en door enkele bladen geweigerd, waarin de hulde ontraden wordt om éen - door velen nooit in 't recht verband gelezen en begrepen woord van den man, die rijker dan iemand aan aphorismen, eerst begrepen wordt, waar men de historie dier aphorismen kent. Dus alweer strijd! 1. A.H.B.: Algemeen Handelsblad. 2. advertentie: zie bij 26 maart 1882. [8 april 1882 Brief van C. van Deventer aan F. van der Goes] 8 april 1882 Brief van C. van Deventer aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅔) en 2 (⅔) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Dordrecht 8 April 82 Amice Gisteren avond bezocht ik den heer Kievit de Jonge, om te onderzoeken in hoever hij genegen mocht zijn zich voor de Multatulizaak moeite te geven. Doch hij vertelde mij dat reeds een paar weken geleden de heer van Hall over die zaak met hem gecorrespondeerd had, en hij zelf sinds dien tijd bij zijn kennissen, en wie hem geschikt of bereid toescheen aangeklopt had, waardoor een zeker, niet al te groot bedrag, nu onder zijn berusting was. Het docht hem onnoodig, mostaard na den maaltijd als men zegt, om nu een commissie te vormen in Dordt daar de zaak al te veel besproken was, en zij al hadden ingebracht, die in de termen vielen. Wel speet en verwonderde het hem dat niet van den aanvang af zorg was gedragen in de provinciesteden commissien te vormen. Indien gij ‘desalniettemin’ wenscht een briefwisseling aan te knoopen, behoeft gij geen ander adres dan den naam en titel (Dr. en Leeraar aan het Gymnasium) op uw couvertje te zetten. Van Sam ontvingen wij gisteren communicaties van zijn engagement. Gij ook? tt Charles van Deventer [8 april 1882 Brief van H.C. de Wolff aan F. van der Goes] 8 april 1882 Brief van H.C. de Wolff aan F. van der Goes. Enkel kladblokvel, waarvan blz. 1 en 2 (⅓) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Met gedrukt briefhoofd Hendr. C. de Wolff, Assuradeur, Wijnstraat 59. Den Heer F. van der Goes Amsterdam Mijnheer, Uwe letteren van 3 dezer, die mij eerst heden ter hand kwamen geven mijn vriend de Haas en mij aanleiding tot de volgende opmerking. Niet gaarne zouden wij zien, dat - waar het de belangen van onzen Dekker geldt - het doel de middelen heiligen zou. Naar onze meening moeten wij steeds, inzake het voorgenomen huldeblijk, Multatuli waardig blijven, en der tegenpartij geen middelen in de hand geven, om ons met grond te bestrijden. Daarom verklaren wij ons reeds nu wars van 't rondzenden van lijsten ter intekening, van 't deponeren van dergelijke lijsten bij boekhandelaars, in societeiten &c. {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Eer wij ons verder decideren, wenschen wij aftewachten, hoedanig de inhoud zal zijn van het plan van exploitatie, dat (volgens uw schrijven) bij de Hoofdcommissie in bewerking is. Mocht de Hoofdcommissie besluiten, plaatselijke comité's uittenoodigen, zich te belasten met de uitvoering van haar plan, dan verzoeken Dr. de Haas en ik, dat zij zich met dat voorstel richte tot de Rotterdamsche ondertekenaars van het manifest gezamenlijk. Wij kunnen dat voorstel dan gezamenlijk bespreken, en daaromtrent besluiten. Wèl wil ik U als mijne bijzondere meening mededeelen, dat ik mij van een plaatselijk Comité alhier zeer weinig voorstel, daar de vrienden van Multatuli hier niet zeer velen zijn. Ik besluit met de mededeeling, dat ik tot heden circa f1400, - bij elkander heb, welke bijdragen allen verkregen zijn van bepaalde vrienden en discipelen van Multatuli. De 50 biljetten van inteekening, waarvan in Uw zelfde schrijven melding wordt gemaakt, heb ik nog niet ontvangen. In afwachting Uwer nadere berichten teeken ik hoogachtend Uw dwdr Hendr C de Wolff [8 april 1882 Brief van J.P. Amersfoort aan A.D. de Vries] 8 april 1882 Brief van J.P. Amersfoort aan mr. A.D. de Vries Az. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. De ommezijde is voor de adressering gebruikt. (G.A. Amsterdam; fotokopie M.M.) Haarlemmermeer 8 April 82 Hooggeachte Heer, Uw schrijven van 7 April heb ik ontvangen; het spijt mij daaraan niet te kunnen voldoen. Toen ik uit handen van wijlen Mr J van Lennep het eerste geschrift ontving van den man, voor wien gij mij een dienst vraagt, herkende ik spoedig bij de leezing dat het geschreven was door een man van genie. Helaas, ik herkende daarbij tevens, dat dit het Genie was ‘vom Geist, der stets verneint’¹. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Met zorg heb ik steeds zijne verdere handelingen gadegeslagen, zij hebben mij, tot mijn verdriet, altijd in die meening versterkt. Ik heb in de afgelopen week met groote bewondering den Mephistopheles door Passart zien speelen, en in dat spel het talent van Goethe nog meer dan ooit leeren bewonderen, die den gevallen Engel zóó wist te schilderen. Om nu echter voor een Mephistopheles liefdegaven te storten, dit strijdt tegen mijn gevoel van regt en pligt. 'T is mogelijk dat ik dwaal, doch dan is er tot die dwaling veel reden gegeven, meer dan ik nodig acht om in deze brief uiteen te zetten. Houd mij dus ten goede, zoo ik weiger U hierin terwille te wezen, en begijp goed, dat deze brief voor U, niet voor het publiek is bestemd. De persoon, door U bedoeld, heeft mij nooit kwaad gedaan, en ik heb geene reden om hem te grieven. Hoogachtend, Geheel de Uwe Amersfoort 1. Naar Goethe's Faust I, vers 1338, waar Mefistofeles zich bij Faust introduceert met de woorden ‘Ich bin der Geist der stets verneint.’ (Ik ben de geest, die alles afwijst). [8 april 1882 Brief van A.C. Kruseman aan A.D. de Vries] 8 april 1882 Brief van A.C. Kruseman aan mr. A.D. de Vries Az. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 beschreven. (G.A. Amsterdam; fotokopie M.M.) 8 April 82 Geachte Heer, Goede hemel - Bij Teyler vragen om een bijdrage voor het Multatuli-fonds, gij deedt het nog met meer kans bij de Synode! - Ik zou er niet mee durven, en ook niet mee willen aankomen, ten eerste omdat ik zéker ben den wind van voren te zullen krijgen, en ten anderen omdat ik persoonlijk met deze drukte niet opheb. Dekker moet op zijn ouden dag geen armoe lijden; dat spreekt van zelf; daarvoor is hij te groot man van talent geweest. Of hij als man en vader al heel raar met zijn huishouden heeft omgesprongen of voor zich zelve den Don Quichot gespeeld heeft, dat gaat de wereld niets aan; ik ben dat volkomen met U en anderen eens. Dat door de gordijntjes van de binnenkamer gluren, is het tijdverdrijf van hofjes-jufvrouwen. Maar Multatuli als auteur, met al het kwaad, ja al het kwaad, dat hij bij zooveel goeds {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} gebrouwen heeft, verdient niet een open en nationale hulde. Een pen is een heilig wapen en de kunst heeft een wijding. Bewaar den grooten schrijver en kunstenaar voor gebrek, uit eerbied voor zijn gaven, bezorg hem op zijn ouden dag zelfs wat weelde, maar zweep niet het volk op om een fanfare te blazen voor hem die dat volk voor een gedeelte heeft vergiftigd. Als Dekker later behoefte mocht hebben om anonym ondersteund te worden, zult gij U, hoop ik, het adres willen herinneren van tt A.C. Kruseman [8 april 1882 Ingekomen gelden huldeblijk in Recht voor allen] 8 april 1882 Ingekomen gelden voor het huldeblijk in Recht voor allen, no. 6. (U.B. Amsterdam.) Multatuli-fonds Weg met elke onrechtvaardige regering, leve de ideeën van Multatuli, 10 cents; van een onbekende f1. -; van Akaai no Akoema f1. -; Dat er spoedig een Socialistische Paaschdag moge aanbreken. B. 10 cents; V. 10 cents; J.V.N. 10 cents. [8 april 1882 Artikel in Uilenspiegel] 8 april 1882 Artikel in Uilenspiegel 13 (1881-1882), no. 41. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Handelsbladsche Multatuli-verguizing. Een Maaier ging uit om te maaien. Wat, o volk van Nederland! heeft Multatuli gedaan? Men zegt dat hij mooie dingen heeft geschreven. Laat dat waar wezen. Maar heeft hij ooit ellenlange artikelen voor het Handelsblad uit zijn mouw geschud? Heeft hij ooit Amerika bereisd en in een dik boek van dit land verteld wat men reeds lang wist? Heeft hij ooit Portugal in vogelvlucht beschreven? Heeft hij ooit zijn lezers het genot der verveling bezorgd? Multatuli, Nederlandsche vaders en moeders, heeft onze jongelingschap bedorven. Zijn geschriften zijn wel het schoonste, wat onze letterkunde in deze eeuw heeft opgeleverd; de jongeren hebben wel van hem kunnen leeren wat stijl is, en hoe men zijn {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} gedachten in aantrekkelijke en artistieke vormen kleedt; hij heeft wel dikwijls in vijf regels meer gedachte gelegd, dan gij gewoonlijk in acht bladzijden van het Handelsblad vindt; maar dit neemt niet weg, dat hij onnoemelijk veel kwaad heeft gesticht. De diepe verdorvenheid onzer jongelingen, die gij dagelijks kunt opmerken, is zijn werk. Hij heeft hen van het pad der deugd gevoerd, waar het Handelsblad hun een gids had willen zijn, en hen gebracht op de wegen der slechtheid en der ondeugd. Dat wij nog niet als volk zijn ondergegaan, het is ondanks Multatuli's onvermoeide pogingen om al wat er goeds en edels in ons is, te verstikken en uit te roeien. Multatuli is een genie: om ten minste iets goeds van hem te zeggen, moet men het wel erkennen. Maar hij is niet enkel een genie - hij is ook een slecht sujet. Wat heeft hij met Tiene gedaan?... Zeg niet, dat iemands bijzonder leven niet openbaar mag worden behandeld. Dat geldt voor Multatuli niet. Omdat hij intellectueel zooveel hooger staat dan wij, is ons tegenover hem alles geoorloofd. Omdat hij een genie en een bewonderenswaardig dichter is, mogen wij in de meest intieme zaken van zijn bijzonder leven wroeten. Multatuli mag geen aanspraak maken op kieschheid, omdat hij Multatuli is. Hem met vuil werpen is een vaderlandslievende plicht. Wat wil men doen? Multatuli een blijk van hulde aanbieden, hem eer brengen? Maar in het tuchthuis zitten er niet slechter! Multatuli heeft nooit iets anders als kwaad gedaan. Hij is de geïncarneerde slechtheid. Gij en wij, wij allen zijn braaf; wij hebben niets op onze kerfstok; wij zijn de zedelijke volmaaktheid. Maar hij is het, die ons ontsiert en ons tot oneer en schande is. Hij is het schurftige schaap onder de vlekkelooze kudde. Werpen wij dien man uit! Tijl Uilenspiegel. [9 april 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan A.S. Kok] 9 april 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan A.S. Kok. Met poststempels Amsterdam 9 apr 82 en Breda 9 apr 82, geadresseerd aan WelEdgeb Heer A.S. Kok leeraar mil. ak. te Breda. (M.M.) Hooggeachte heer. Wees zoo goed mij op te geven, welke namen en giften (daaronder begrepen uw eigen gift) reeds door u verkre- {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} gen zijn in de M. zaak. Wij sluiten de lijst nog niet, maar een overzicht te verkrijgen is noodzakelijk. Adieu Uwdw D Korteweg Amsterdam, Weesperzijde 1 [9 april 1882 Artikel in De Amsterdammer] 9 april 1882 Artikel in De Amsterdammer, no. 250. (Knipsel M.M.) De Multatuli en de jeugd. Na den heer Levy hebben de Tijd en nogmaals het Handelsblad over de hulde aan Multatuli zich doen hooren. De Tijd spreekt, gelijk wij het van dit katholieke orgaan gewoon zijn, duidelijk zonder omwegen. Het laat zich uit als volgt: ‘Zijn ideën zijn het gevaarlijkste, het slechtste boek, dat jeugdige personen en half-ontwikkelden kan worden in handen gegeven. Van het treurig ongeloof, van de materialistische en cynieke wereldopvatting, die wij helaas bij velen onder het jongere Nederland aantreffen, draagt Multatuli de schuld. Zijn spot met al wat deugd heet, godsdienst, eerbaarheid en maatschappelijke beginselen, hebben geest en hart van velen voor altijd vergiftigd.’ Van zulk een duivel gevoelt het blad te grooten afschuw, dan dat het iets meer voor hem zou kunnen overhebben dan een ‘onverdiende aalmoes.’ En dat is nog al wel. Waren wij het met de Tijd eens, we zouden zeggen, zoo iemand verdiend den hongerdood, voor 't minst den strop. Behalve van eenige letterkundige verdienste zal men in den Tijd geen spoor van waardeering van Multatuli's streven vinden. Geheel anders het Handelsblad. Dat schreef niet om te ‘verguizen’ maar om te ‘waardeeren’, edoch het wordt weerhouden tot een huldebetoon mede te werken. 1o. omdat M. op ‘jongelieden’ die zonder ervaring pas het leven intreden en door zijn frazes uit het spoor worden gebracht, slechten invloed uitoefent. {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} 2o. hij maakt zich schuldig aan hatelijke en wrange kwaadspreking van zijn volk en van de deugden en hoedanigheden die 's lands kracht zijn. 3o. hij kweekt een ‘doodend fatalisme’. 4o. hij heeft een verkeerde opvatting van het huwelijk. 5o. de natie weet volstrekt niet te beoordeelen of Multatuli gelijk heeft in de Havelaarszaak. 6o. de Bantamsche toestanden zijn exceptioneel, d.w.z. buiten schuld der Regeering. 7o. de Heer Bergsma gelooft dat hij niet geduldig genoeg geweest is. 8o. hij weigerde den goeverneurspost van St. Eustatius. 9o. de leeraren, die spreken van nieuw leven dat hij trachtte te wekken, laden een niet geringe verantwoordelijkheid op zich. 10o. zijn privaat leven was, naar de voorstelling van het Handelsblad, niet zooals het behoorde. 11o. hij poogde alles en iedereen te bekladden. 12o. hij nam giften aan van Duymaer van Twist. 13o. hij is een Jan Rap. Hier tegenover staat alleen dat de Max Havelaar, Vorstenschool en Woutertjes geschiedenis geniaal en wonderschoon zijn en hij belangstelling voor Indie gewekt heeft en den stoot gaf tot hervormingen in Indie. De heer A.C. Wertheim achtte het noodig, ofschoon geen onderteekenaar der cirkulaire, protest aan te teekenen tegen een artikel, waarin ‘een onzer geniaalste, scherpzinnigste en meest bezielde Nederlandsche schrijvers’ in de oogen van tienduizenden werd vernederd en verdacht gemaakt. ‘Tot zelfs uw lofspraak is kwetsend,’ schrijft de Heer Wertheim, ‘omdat zij, aarzelend uitgesproken, den gloed der overtuiging mist.’ - Moest ik kiezen tusschen wat al te geestdriftige aanbeveling en negeerende en daardoor afbrekende critiek, dan vereer ik nog liever te veel, dan dat ik te weinig waardeer!’ In antwoord op het schrijven van den Heer Wertheim, dat door het Handelsblad warm en edelmoedig wordt genoemd, schrijft het wederom eenige regels, waaruit blijkt, dat het die warmte en edelmoedigheid liever bewondert dan zelf aan den dag legt. ‘Nu de kerken verlaten worden,’ is het dubbel noodig te weten, {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} dat men de jeugd van Holland niet van het spoor leidt: - de daden en woorden van een volksleider (Multatuli) mag men ter wille van het gezin niet vergoelijken. Nogmaals vernemen we, dat Multatuli niemand of niets eert. Het Handelsblad waardeert gaarne maar niet in gelijke mate de schaduw en het licht. Waarop komt nu dat alles neer? Dat Multatuli 25 jaren lang te vergeefs om recht heeft gevraagd, wordt niet weersproken. Dat de toestand in Lebak Multatuli's strijd niet wettigde, men kan het niet beweren. Dat de Heer Bergsma meende, dat Multatuli niet bezadigd genoeg zou zijn geweest, wordt door de stukken in de Max Havelaar en in het archief zelf weerlegd en ten overvloede door de Regeering, die hem tot goeverneur van St. Eustatius wil benoemen. - Om welke redenen kan men gissen. Dat Bantams geschiedenis, ook van den laatsten tijd, zooals zij uit het rapport van Dr. Arntzenius zou kunnen blijken, geheim gehouden wordt - men weet het. Dat tot groote verbazing van het Handelsblad zelf 25 jaren de regeerings personen op de krasse beschuldigingen gezwegen hebben - is bekend. Toen het Handelsblad de Multatulicirkulaire mededeelde, schreef het, dat het helaas, niet kon mede doen aan deze hulde, omdat zij in zich sloot een beschuldiging aan het adres van regeeringspersonen. - Louter politieke overwegingen bracht het in het midden. Inmiddels bleek het aan de redaktie, dat dat standpunt niet al te stevig was en in een tweede artikel, eenige dagen later kwamen de Ideeën, de Jeugd, de Huwelijkstrouw haar nieuwe argumenten aanbieden. En nu, als ware het blad reeds geheel de eerste bestrijding vergeten, schrijft het in antwoord aan den heer Wertheim: Wij hebben het manifest dat een volkshulde voor hem vraagt niet alleen veroordeeld wegens ‘de invlechting van het staatkundig element,’ maar in de eerste en voornaamste plaats, omdat wij het nieuwe leven, dat hij door het zaad zijner ideeën te zaaien wekt, geen leven maar ziekte en dood voor onzen volksgeest - achten.’ Die ‘eerste en voornaamste plaats’ is door het Handelsblad een week te laat ontdekt. Doch dat is slechts een chronologische fout. De argumentatie heeft nog bedenkelijker fouten aan te wijzen. Het verhaal dat Multatuli een gift van D. v. Twist heeft aangeno- {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} men is gebleken een verzinsel van een ‘vriend’, een praatje te zijn geweest! Doch zelfs dat beteekent niet veel. Het ergerlijkste in deze geheele geschiedenis is wel dit, dat het partikulier leven van een man, die moge hij bij dezen niet geacht zijn, bij velen in hooge achting staat, in elk geval een publiek persoon, wordt blootgelegd... Dat de jeugd, waarvoor het Handelsblad zoo bezorgd is, uit dit voorbeeld leeren moet hoe men, gemelijk en lichtvaardig, een man, met wiens denkbeelden men het niet eens is, in de krant tentoonstelt, als ware de redactie ingewijd in de geheimen des harten, welke geen sterfeling vermag te verstaan. Met welk recht publiceert het Handelsblad zaken, die iemand prijs kunnen geven aan de verachting zijner medemenschen, wanneer het niet tevens over die zaken het ware licht kan verspreiden? En dat licht kan het niet ontsteken, want het weet van Multatuli's zieleleven zoo goed als niets. Wanneer het Handelsblad - wij zeggen niet billijk maar - onbillijk wil zijn jegens ieder die invloed uitoefent op de volksontwikkeling, gelijk het dat tegenover D. Dekker zich betoont, dan zal het zijn kolommen kunnen vullen met on-dits¹., halve feiten en valsche redeneeringen en men zal ‘nu de kerken verlaten worden’, wel allereerst de jeugd mogen waarschuwen niet het Handelsblad te lezen: eensdeels opdat zij geen slechte manieren leere en anderdeels wijl dergelijke praatjes, niet voor oude vrouwtjes, maar voor jongelieden karakterbedervend zijn. Zoodra iemand over zijn eigen leven iets gezegd heeft, zal de voorwaarde aanwezig zijn op welke men recht heeft rijp en groen te zijnen opzichte te berde te brengen! Wij gaan, nu de kerken verlaten worden, wel vooruit!! Toen Ter Haar zijn schoon gedicht ‘bij het portret van een apostel des ongeloofs’ schreef, had hij, het was in 1841, zeker niet minder recht om voor den Godloochenaar te waarschuwen dan thans het Handelsblad nu het tegen Multatuli zijn ondichterlijk proza slingert. Ter Haar begreep in Strauss². hart niet te kunnen lezen: ‘Hij richte U, Hij alleen, wiens naam, wiens bloed gij hoonde,’ verzuchtte hij, en hij eindigde met een gebed voor de bekeering van den apostel des ongeloofs. - Veertig jaren later staat de verlichte redaktie van het liberale Handelsblad tegenover een anderen apostel des ongeloofs en wel verre van het goede van hem te hopen, of {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} voor zijn behoud te bidden, weet het niets beters te doen om den invloed van dien ongeloovige op het jongelingschap te bezweren, dan kwaad te spreken, verdacht te maken, hem te vernederen!! Daar kan slechts één reden worden aangewezen die het Handelsblad dus doet handelen. Het is de zeer oppervlakkige kennismaking met Multatuli's denkbeelden en een verkeerde voorstelling van diens invloed op de jeugd. De leeraren die hem beschuldigen kennen de jeugd waarschijnlijk beter dan het Handelsblad haar kent. De 70 of 80 onderteekenaars zullen zeker de jeugd niet minder liefhebben dan het Handelsblad haar heeft. Deze onderteekenaars kunnen moeilijk gehouden worden voor een ietwat lichtzinnige of al te onnadenkende bende. Zij zijn evenmin als het Handelsblad zoo onnoozel om schaduw en licht met gelijke eer te begroeten. Alleen het goede in Multatuli en in zijn werken huldigen zij: doch om daarnevens in de cirkulaire een lijstje van zijn tekortkomingen te geven, kon hen niet in den zin komen. Niet een hunner zal in de Ideeën zijn overtuiging geheel terugvinden, of niet nu eens den toon, dan weder den inhoud afkeuren van hetgeen hij daar leest. Maar allen zullen het tevens hierover eens zijn, dat Multatuli's boeken geschreven werden voor denkende lezers, en dat dezulken zich steeds tot hem zullen aangetrokken gevoelen, omdat onafhankelijkheid, waarheidsliefde, plichtsvervulling en trouw aan beginselen er den geest van uitmaken. In Douwes Dekker's gemoed zijn twee zielen gehuisvest, gelijk in elk menschelijk gemoed en wie deze werken leest, kan tot geen andere slotsom komen, dan dat zijn pessimisme de openbaring is van een teleurgesteld idealisme. Dat blijkt o.i. zoo duidelijk, dat, wel verre van aan Multatuli's geschriften een ontzenuwende kracht toe te schrijven, wij gelooven, dat er weinig geschriften zijn, die meer medewerken tot karaktervorming dan juist de zijnen; al gaat somwijlen het licht dat hij ontsteekt, schuil achter de sombere wolken van twijfel, leedgevoel en bitterheid. De jongelingschap leest Byron, Heine en zij zal Multatuli lezen, niet om hem slaafs te volgen, maar zeer zeker, om door het ontwaakte denken geleid te worden op betere wegen. Geen stand, die meer in Multatuli heeft gelezen dan die der onderwijzers. En is {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} deze misschien onzedelijker dan eenige andere? In tegendeel. Juist deze niet door wetenschap beschermde jongelieden maakten ‘zonder ervaring het leven ingetreden’ met die geschriften kennis, en die jongelingen mannen geworden zijnde, vormen een corps, wier moraliteit boven alle bedenking verheven is. Voor kinderen, voor vadsigen en tragen heeft D. Dekker niet geschreven en zij hebben aan zijn geschriften niets. Voor allen echter, voor wie de levensstrijd nog in iets anders bestaat dan het mijmeren onder den lommerrijken kastanjeboom, hebben zijn onvolmaakte, maar geniale, werken hooge waarde. Men moge Multatuli zijn huldeblijk trachten te onthouden, de kern der natie zal het leven niet doorwandelen zonder een poos naar hem te luisteren, en door hem het een of ander geleerd, en veel genoten te hebben. Helaas bewonderen en waardeeren wordt moeilijk. De gewone menschen zijn zoo braaf... en de geniën zijn de onvolmaaktheid zelve. De eersten zouden die moreele klove nog kunnen overstappen, maar als zij den wierook voor een onheilige branden... wat wordt er van de jeugd? Ons eigen karakter dat beteekent het meeste niet - maar uw karakter, O jongelingschap...! Dat is ons alles waard. Verwonder u daarom niet, dat er zoo zelden een waskaars wordt ontstoken; want zoodra een lichtvaardige hand er een opneemt en het lichtje reeds flikkert, komt de braafste der braven en blaast het om uwentwille uit! 1. on-dits: praatjes (fr.) 2. Strauss: David Strauss (1808-1879), duits theoloog en auteur van een befaamd boek over het leven van Jezus. [9 april 1882 Briefkaart van E. Douwes Dekker Pzn. aan F. van der Goes] 9 april 1882 Briefkaart van E. Douwes Dekker Pzn. aan F. van der Goes. Met poststempels s Gravenhage en Amsterdam 9 apr 82 en geadresseerd aan WelEdG. Heere F. van der Goes Prinsegracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) WelEdG. Heer! 't Idee door UE. aangegeven in uw brief van eergister werd reeds door mij met den Heer B. te S. (schriftelijk) besproken. (Noch de Heer B. noch een der andere genoemde Heeren is mij persoonlijk bekend.) Z.E. zag voor zich geen gelegenheid die zaak tot stand te brengen.- Uw dw dienaar E. Douwes Dekker Pzn. Haag 9.4.82 {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} [9 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Delftsche Crt.] 9 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de Delftsche Courant, no. 57. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. De hulde aan Multatuli. Wij Nederlanders zijn zeer rustig van aard en toch houden wij bijzonder veel van beweging te maken. Dit schijnt eene tegenstrijdigheid, maar in werkelijkheid is het toch waar, dat, ondanks die neiging van de groote meerderheid van ons volk om zijn rust te houden, er telkens menschen opstaan, die eene beweging op het touw zetten, welke in den regel afstuit op de inertie van hen, die men in beweging wil zetten. Behoeven wij te herinneren aan hetgeen er gebeurd is toen de Koning vijfentwintig jaar had geregeerd? De geheele natie moest Zijne Majesteit eene hulde brengen en men meende, dat het rijke Nederlandsche volk een schat zou vereenigen, dien het volk zijn vorst kon aanbieden. Het bedrag was zóó gering, dat de Koning het voor de slachtoffers en de nagelaten betrekkingen der gesneuvelden in Atjeh bestemde. Een andermaal gold het Thorbecke. Dat was de staatsman bij uitnemendheid, dien ieder, voor- en tegenstander, hoogachtte; men behoefde maar vijfentwintig cents te geven, en al die kwartjes te zamen zouden een kapitaal vormen, aanzienlijk genoeg om den vader onzer grondwet te durven vereeren. De oogst was zóó gering, dat men het plan maar prijs gaf. Zelfs de bijdrage van een kwartje was nog te veel. (....) Van andere bewegingen, die niet zoo uitsluitend geldelijke steun eischten, zullen wij zwijgen; ook deze gelukten niet of slechts ten halve. De bewegelijken onder ons stuitten steeds op de groote massa der onbewegelijken. Toch geeft men de moed niet op en beproeft men telkens eene nieuwe beweging, en zoo is er thans weder eene ondernomen ten behoeve van Multatuli. Een tachtigtal landgenooten, waaronder er verscheidene zijn, die recht hebben het woord te richten tot hunne medeburgers, hebben eene oproeping onderteekend, waarin het denkbeeld wordt aangegeven en ontwikkeld om den schrijver van Max Havelaar, den martelaar voor zijn beginsel, den vriend der Javanen, eene hulde te bewijzen en, gelijk zij zeggen, hem in staat te stellen op {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn gevorderden leeftijd zonder geldelijke zorgen zijn levensstrijd te strijden en de zekerheid te schenken, dat zij, welke hij bij zijn dood zal nalaten, niet onverzorgd blijven. Hunne oproeping werd opgezonden aan alle dagbladen in het land. Bijna alle bladen voldeden aan het verzoek; een paar schreven er een woord van aanbeveling bij: de meesten bepaalden zich tot de plaatsing van het stuk, aan den lezers overlatende, of zij al dan niet deze zaak, die eene nationale zaak genoemd werd, wilden steunen. Al spoedig echter werd het plan bestreden. De bladen zelven of inzenders traden in bijzonderheden omtrent de aanspraken, die Multatuli op eene algemeene hulde verbeurd had, en in plaats van eene algemeene, spontane hulde aan den genialen schrijver is er eene Multatuli-quaestie ontstaan en schrijft men voor en tegen de ondersteuning van het plan, alsof werkelijk iemand ter wereld zich door die argumenten zou doen overhalen om den steun, dien hij niet voornemens was te geven, toch te verleenen of, indien hij voornemens was dien te verleenen, hem terug te houden. Al dat verdedigen en bestrijden dient slechts voor hen, die de pleidooien pro en contra schrijven, om het hart lucht te geven, maar niet om eene zaak te doen gelukken of te doen mislukken. Zoo het al eenige uitwerking heeft, dan is het ten nadeele van de onderneming. Zij toch, die haar willen steunen, moeten er geld voor ten offer brengen en iemand die geld moet geven vereenigt zich al zeer spoedig met elk motief, dat hem daarvan ontheft. Wie aan den schepper van Droogstoppel, den dichter van Saïdjah, den auteur van Woutertje, der sprookjes van gezag of het gebed van den onwetende eene hulde zou willen brengen wordt terug gehouden door de herinnering van hetgeen hij over Duymaer van Twist, Thorbecke, generaal Knoop en andere tijdgenooten schreef. Wie de liefde voor den Javaan in den voormaligen Indischen ambtenaar wil eeren, wordt gewezen op diens fellen strijd tegen den godsdienst, zijn parodie in Woutertje van hetgeen velen heilig is. Hem, die den martelaar voor hetgeen hij als zijn hoogsten plicht beschouwt, een bewijs van waardeering zou willen geven, wordt nog eens medegedeeld, dat Douwes Dekker de edelste levensopvatting verkondigde, maar niet leefde in overeenstemming met zijn leer. En wij zeiden het reeds, voor velen is {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} er maar zeer weinig noodig om hunne portemonnaie die zij reeds half openden, weder te sluiten. In plaats van te vergeten wat niet strookt met eigen denkbeelden en te offeren voor hetgeen men met sympathie en bewondering gelezen en gehoord heeft, doet men juist het omgekeerde en vergeet men liefst wat men waardeert, om te denken aan hetgeen men afkeurt, omdat deze laatste methode de goedkoopste is. Op deze klip dreigt dan ook de Multatuli-beweging schipbreuk te zullen lijden. En daarvan zijn zij, die haar hebben ondernomen zelven de schuld! (....) Maar zij wisten toch, dat Multatuli vele bewonderaars, maar zeer weinig vrienden heeft en het vermoeden lag voor de hand, dat hun plan tegenstand ontmoeten zou en dat die tegenstand misschien zoo groot zou wezen, dat het plan in duigen kon vallen. Het is dan ook zeer wel mogelijk, dat dit de uitslag zal wezen van deze ‘beweging.’ Men is er tegenwoordig wel eenigszins over heen om zulke persoonlijke eerbewijzen openbaar te maken vóór zij nog aangeboden worden en zelfs vóór men nog de zekerheid heeft, dat zij aangeboden kunnen worden; maar in dit geval inzonderheid had men eenige discretie moeten in acht nemen, met het oog op de kans, dat de beweging een middelmatig succes had. Wanneer de ontwerpers van de hulde een anderen weg hadden ingeslagen; wanneer zij niet dat manifest in de wereld hadden gezonden, dat zoo terstond van zoo verschillende zijden is aangevallen, maar elk in eigen kring had gewerkt, zou men, naar onze overtuiging, veel verder zijn gekomen. Ongetwijfeld ware de taak der ontwerpers lastiger geweest; zij hadden zich meer moeite moeten getroosten om onder hunne vrienden en bekenden en de vrienden en bekenden van dezen bijdragen in te zamelen, maar men geeft veel eerder iets aan den vriend, die tot ons komt en op gemoedelijken of overtuigenden toon geldelijken steun verzoekt, dan wanneer men een manifest in een dagblad leest of eene gedrukte circulaire te huis krijgt. De schoonste betoogen en treffendste argumenten hebben minder invloed dan het eenvoudige woord: ‘gij zult me bepaald pleizier doen; een man als gij althans moet er aan bijdragen; gij moogt niet achterblijven.’ {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} De zaak ware dan discreter behandeld en de uitslag zou zeer zeker in hooger mate beantwoorden aan de verwachting der ontwerpers. Van zelf zouden velen toetreden, die van ter zijde iets van het plan vernomen hadden en van duizenden zouden dan de giften inkomen; van velen vooral omdat zij er min of meer trots op wezen zouden, dat zij in het geheim waren betrokken. Die kans is nu voorbij; de oproeping is openlijk geschied; aan de tegenstanders is het woord gegeven; de hulde aan Multatuli is helaas! weder eene quaestie geworden, gelijk alles in ons land eene quaestie wordt en slagen de ontwerpers niet, dan zal op het tegenwoordig geslacht het verwijt blijven kleven, dat het een der eerste en zeer zeker de oorspronkelijkste der letterkundigen van zijn tijd miskend en verloochend heeft. Het naar onze meening verkeerde inzicht der ontwerpers draagt hiervan schuld; niet alleen evenwel omdat zij openlijk hun plan hebben medegedeeld, maar ook omdat zij hulde en steun te zamen hebben genomen. Menigeen, die den oud geworden en onbemiddelden schrijver van Max Havelaar gaarne zou zijn tegemoet gekomen, is terug getreden omdat zijne medewerking ook eene hulde in zich zou sluiten aan den bestrijder van begrippen, die hem heilig en dierbaar zijn en van personen, die hij hoog acht en vereert. Dit is te betreuren. Hij, die een nieuw tijdperk voor onze letterkunde opende had recht op een krachtiger blijk van vereering, dan hem nu misschien ten deel zal vallen. [9 april 1882 Ingezonden Brief P.F. Abell in De Amsterdammer] 9 april 1882 Ingezonden Brief van P.F. Abell in De Amsterdammer, no. 250. (Knipsel M.M.) Delft, 6 April 1882. Aan de Redactie der ‘Amsterdammer,’ Weekbl. v. N. Mijnheer de Redacteur! In het ‘Algemeen Handelsblad’ van 2 en 3 April las ik een paar stukken over ‘de Multatuli-beweging.’ Veel staat er in die artikelen, waaromtrent ik zeer gaarne nader ingelicht zou wenschen te worden (o.a. hoe de Heer Mr. W.B. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Bergsma, die Max Havelaar van onhandigheid en van gebrek aan zelfverloochening beschuldigt, in diens plaats gehandeld zou hebben). Maar, men moet niet zoo alles vragen; dat vinden de menschen lastig. Daarom houd ik dan ook mijne verzoeken om inlichtingen terug... op één na. De steller van het artikel van 2 April noemt Multatuli een genie; op regel 31 van boven echter zegt hij van diens wijsbegeerte, dat ze oppervlakkig is. Zie M.d.R.¹.! zoo'n wezen kan ik me niet voorstellen, ik bedoel een wezen, dat geniaal en oppervlakkig is. Lang heb ik er over nagedacht, maar het is en blijft me 'n raadsel. Misschien komt dit door m'n gebrek aan ervaring, want, ik behoor tot de ‘jongelingen,’ die nog slechts zéér onlangs den voet hebben gezet op het zoo glibberige levenspad. Ik heb me al eens de vraag voorgelegd: ‘Zou M. uit vermaak zoo'n oppervlakkige wijsbegeerte er op na houden, of... uit luiheid?’ Die vraag heb ik echter ontkennend moeten beantwoorden. Het vraagstuk blijft dus voor mij een onopgelost raadsel. Daarom zou U mij, en misschien vele andere onervarene, het leven pas ingetredene jongelingen, een groot genoegen doen, als U deze letteren eens in uw blad plaatste, opdat het raadsel ter oplossing voorgelegd worde aan al de wijzen en schriftegeleerden des lands. Ik ben overtuigd, dat zij, die 60 jaar oud zijn en dus zoo bizonder veel ervaring bezitten, en vooral diegenen onder hen, die M.'s ‘ongelukkigen invloed niet hebben ondergaan, en o.a. niet zoo'n onkiesche, onedele opvatting van den omgang tusschen man en vrouw,’ hebben als Max Havelaar, zeer spoedig tot de oplossing zullen komen. Ik heb de eer te zijn, Hoogachtend Uw Dw. Dr. P.F. Abell, (‘Jongeling’). 1. M.d.R.: mijnheer de redacteur. [9 april 1882 Ingezonden Brief De Bree in De Amsterdammer] 9 april 1882 Ingezonden Brief van De Bree in De Amsterdammer, no. 250. (Knipsel M.M.) {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} In 't Handelsblad van Zondag 2 April komt een nieuwe aanval voor tegen de Multatuli-commissie. Ditmaal van de Redactie zelve. De toon van dit stuk is in sommige opzichten een groot blad niet waardig, terwijl de bedoeling van den schrijver of van de schrijvers, zoo 't een produkt van kollektieven arbeid mocht zijn, alleenlijk is: Multatuli te verkleinen. Het Handelsblad wil alleen den schrijver eeren, niet den denker, den wijsgeer, maar vooral niet den martelaar van Lebak. Want Multatuli is overijld te werk gegaan. Hij had er op moeten letten dat de Gouverneur-Generaal 't geheel van Insulinde te besturen en te overzien had. Zijn ontslag te vragen toen hij zijn zin niet kreeg, was niet anders dan de daad van een koppig kind, volstrekt niet die van een man, wien het hart op de rechte plaats zit. Zoo spreekt het Handelsblad op 2 April 1882!! Men mag zich afvragen: Heeft men aan 't Handelsblad den Max Havelaar wel eens goed gelezen? Zoo ja, hoe kan men dan, zoo onzinnig, van overijling aan Havelaars zijde spreken? Heeft hij niet alle middelen om tot minnelijke opheffing van 't bestaande euvel te komen uitgeput, alvorens tot den uitersten stap over te gaan? Ja voorzeker, hij heeft alles beproefd wat in zijne macht lag, om de onderdrukking van den Javaan te doen ophouden, zonder daarom zelve aanvankelijk de positie van vrouw en kinderen in de waagschaal te stellen. Eerst toen dit laatste onvermijdelijk werd, heeft hij het zware offer gebracht. 't Handelsblad vertelt ons verder dat Douwes Dekker, onder 's hands, 't Gouverneurschap van St. Eustatius werd aangeboden, als een soort van pleister op de wonde hem te Lebak geslagen, en dat dit postje door hem van de hand werd gewezen. Het vindt dit ‘respektwidrig¹.’ van den man die toch eigentlijk ongelijk had gehad met heen te gaan van Lebak en acht deze aanbieding van de zijde van 't Gouvernement reeds satisfaktie genoeg, meer dan satisfaktie!! Als men dit alles leest, moet men zich afvragen: waar 't rechtsgevoel bij 't H. schuilt? Ik weet niet of dit geheele verhaal van 't gouvernement van St. Eustatius waar is of niet, maar zoo Mul- {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} tatuli zulk een fooitje van 'n Regeering had aangenomen, van welke hij vruchteloos recht vroeg, hij ware een laaghartige geworden. Gelukkig, of liever, natuurlijk werd hij dit niet. 't Handelsblad heeft nog een massa meer redenen om niet den mensch, niet den wijsgeer, maar alleen den schrijver te eeren. Zoo, predikt, volgens 't H., Multatuli eene onzedelijke verhouding tusschen man en vrouw. Heeft die geëerde redacteur ook zijne verbeterde editie van Matthëus XIX gelezen? Men zou dit betwijfelen. Mogelijk geeft hij de voorkeur aan de lezing van 't Evangelie. Die is zeker christelijker... Ook onzen dierbaren 80jarigen oorlog tast hij aan. Nu ja, dat is een van die oude heiligdommetjes waaraan men niet mag raken; 't is één doorloopende heldengeschiedenis, dat leerden wij reeds op school. Maar hoe dikwijls lezen wij: in dit jaar geschiedde niets van belang en betrokken de legers de winterkwartieren. Dit laatste op wiens kosten? Op kosten van den huisman! In den heldenoorlog had de strategie van een geheelen zomer dikwijls slechts 't doel om voor de provisie van een winter te zorgen. Bovendien moeten, eerlijk geteld, de vele bestandsjaren nog van den 80jarigen heldenkrijg afgetrokken worden. Wij moesten ons niet meer zoo uitsluitend op die vaderlandsche beroemdheden verheffen en liever zelf wat beter de handen uit de mouw steken. Die ons, al ware 't maar een weinig, van den bluf geneest doet 't volk een weldaad. Waar Multatuli den Godsdienst aantast is hij Jan Rap in eigen persoon, zegt 't Handelsblad. Die term Jan Rap is en vogue². en gemakkelijk neer te schrijven. Maar aan weldoordachten scherp treffenden spot die tot denken opwekt heeft Jan Rap zich nooit schuldig gemaakt. En met zulken spot geeselt Multatuli de zoogenaamde Goddienerij. De echte Godsdienst, de dienst van 't goede, waarvan 't ideaal is: zuiver mensch te zijn, wie heeft dien zuiverder gepredikt dan hij? Door 't een en ander heeft Multatuli, zoo gaat 't H. voort, een noodlottigen invloed op de jeugd uitgeoefend. Dit is geen compliment aan de vele pedagogen die 't stuk van 't comité mede onderteekenden. Als logisch denken, vrij van allen ouden zuur- {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} deesem, noodlottig werkt, nu ja, dan heeft Multatuli allernoodlottigste resultaten voor zijne rekening. Zaken die 't particuliere leven raken, zooals de verhouding tusschen den Heer Douwes Dekker en zijne vrouw, behooren niet in 't openbaar besproken te worden. Dat is onkiesch. Wist 't Handelsblad dit niet? Ook dat Multatuli van Duijmaer van Twist eene subsidie zou ontvangen hebben, is een ‘on-dit’ door niets gestaafd. Ten slotte: Volgens 't Handelsblad ziet Multatuli in ieder Nederlander een Droogstoppel. Och neen, er zijn ook Kappellui en daarop gelijken sommige liberalen sprekend. Is 't dan te verwonderen dat de groote denker treurig, ja boos gestemd wordt, wanneer hij eene collectie van zulke Nederlanders bijeen ziet? U vriendelijk dankende voor de verleende plaatsruimte, Mijnheer de Redacteur, Amsterdam, April 1882. Uw Dw. Dienaar, de Bree. 1. respektwidrig: oneerbiedig (du.) 2. en vogue: in de mode (fr.) [10 april 1882 Briefkaart van A.S. Kok aan D.J. Korteweg] 10 april 1882 Briefkaart van A.S. Kok aan D.J. Korteweg. Met poststempels Breda-Vliss 10 apr 82 en Amsterdam 10 apr 82, geadresseerd aan den HGel. Heere Dr Korteweg, Hoogleeraar te Amsterdam. Weesperzijde No 1. (M.M.) Hooggeachte Heer! Zooeven ontving ik een bezoek van den Heer Collard, die mij mededeelde, dat bij ZEd. geen enkele inschrijving ontvangen is. ZEd zelf heeft voor tien gulden geteekend en mij dit bedrag ter hand gesteld, wat ik op mijne beurt de Heer K. v d Bosch zal zenden, met de lijst van den Heer Collard. Ik heb mij in dezen alle mogelijke moeite gegeven en gedaan wat ik kon; is het resultaat niet bijzonder, ik heb ten minste de satisfactie gedaan te hebben, wat ik plicht achtte. De Heer Collard heeft mij nog verzocht U mede te deelen, dat hij geen bijdrage ontvangen heeft en dus geen bedrag dan zijne eigen bijdrage kan zenden. Hoogachtend, A.S. Kok {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 april 1882 Briefkaart van G.L. Funke aan F. van der Goes] 11 april 1882 Briefkaart van G.L. Funke aan F. van der Goes. Met poststempels Amsterdam 11 apr 82 en geadresseerd aan den WelEdHeer F. van der Goes Prinsengracht 293 Alhier. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Geachte Heer! Gelief aan den boekhandelaar F.A. van den Heuvel te Ravenstein svpl 10 ex. van onze groote circulaire te zenden; Ge verplicht daarmeê UEddvdr G.L. Funke v h 11 April [11 april 1882 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 11 april 1882 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje briefpapier, geheel beschreven. (M.M.) Met gedrukt briefhoofd G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam, 11 April 1882 Beste Dekker! privé! Eerst voor een paar dagen heb ik eene Vergadering kunnen bijwonen van de Commissie voor het Huldeblijk, omdat de vorige samenkomsten steeds op zaterdag tusschen 3-5 belegd waren, een uur waarop ik hoogst moeielijk van mijn post kan gaan. Die Verg. nu bestond bijna geheel uit flinke actieve mannen, die blijkbaar zeer hun best hadden gedaan, maar niettemin nog een heel eind van hun doel bleken te staan. Ook in dit geval wordt maar al te wel bewezen hoe gemakkelijk men de lieden een excuus aan de hand doet om den zak dicht te knoopen, en daarom verwonderde 't mij minder dat, vooral na de zoo boosaardige tactiek van 't Handelsblad, en ook na eigen ondervinding op dit punt, de uitslag zoo dun bleek te zijn. Op gevaar af dat ik zeer onbescheiden en ongepast uit de school klap, moet ik tot toelichting van 't voorgaande en tot rechtvaardiging van dit schrijven, U meêdeelen dat jl zaterdag opgaven waren ontvangen van ⅓ der 70 onderteekenaren van de circulaire en wel tot een bedrag van f8500. -. Wat de overige ⅔ dier heeren hebben gedaan, weet nog niemand van de hier wonende Commissieleden, maar mijn persoonlijk gevoelen is te dien aanzien heel ongunstig. {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu spreekt het vanzelf dat de Hoofd-Commissie zich cijfers heeft voorgesteld, toen ze haar taak aanvaardde. Naar ik hoorde fluisteren rekende men in 't ongunstigst geval althans f20.000 bij een te krijgen en in dàt geval die som te besteden om eene lijfrente te koopen die Ca f1400 - per jaar aan U en na Uw overlijden aan Mimi levenslang zou afwerpen. Dat doel dus zou aan het minimum der wenschen beantwoorden, een minimum dat vooral nu, bij zoo kwaadaardige tegenwerking, gelieg en gelaster, noodzakelijk moet bereikt worden, al ware 't alleen om dien ellendelingen niet hun triomf te gunnen. Houd mij nu niet voor te pessimistisch als ik U zeg dat ik hard vrees voor de kans om die 8½ tot 20/m op te voeren, tenzij er iets bijzonders gebeurt dat Uwen vrienden een hart onder den riem steekt! Om zoo iets nu in 't leven te roepen ben ik op de gedachte gekomen U een voorstel te doen. Wat dunkt U nl wanneer ik eens ophield met mijne jaarlijksche uitkeering en inplaats daarvan door iemand als Versluys of Zürcher aan de Commissie liet weten dat zekere N.N. bereid is in eens af eene som van f5000. - in handen der Commissie te storten zoodra het cijfer van f20.000 door haar bereikt zal zijn? Ge zoudt daardoor wel mijn f500. - missen, maar inplaats daarvan ¼ meer dan de gedachte f1400. - krijgen en wel zonder dat dit ooit van mijn leven, welvaart of eenige andere omstandigheid afhankelijk zou zijn. Bovendien behoeft Ge mij noch mijne erven ooit weder ‘dankje’ te zeggen, iets wat toch ook op den duur voor U of Mimi vervelend zou gaan worden. Ziedaar mijn plan. Denk er over na zoolang Ge wilt en weet Ge iets beters, dan laat ik 't gaarne varen. Lang te wachten met de beslissing, zou ik evenwel dáárom verkeerd of gevaarlijk achten, omdat het Comité thans nog vol ijver is en 't zou kunnen gebeuren dat die in luttel tijds afkoelde indien men begon te wanhopen aan 't bereiken der 20/m. Met zoo'n premie in 't verschiet, zal men zijn best blijven doen om de zaak tot een eervol einde te brengen. En dat toch is in de gegeven omstandigheden het voornaamste, zoowel voor Uw prestige tegen over gansch Nederland als voor 't volk zelf? Wees hartelijk met Mimi gegroet van Uw vriend G L F Laat in geen geval aan wie ook iets blijken van 't geen ik in dezen {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} van de plannen der Commissie en van den stand der zaak heb onthuld! [12 april 1882 Vertrouwelijke circulaire aan ondertekenaars] 12 april 1882 Vertrouwelijke circulaire aan de ondertekenaars van de oproep tot het huldeblijk. (M.M.) Confidentieel. WelEd. Geb. Heer! Met behulp van de inlichtingen, door de onderteekenaars van de Multatuli-circulaire verstrekt, is het ons mogelijk geweest, een overzicht te verkrijgen van de reeds ontvangen namen en gelden voor het huldeblijk aan Multatuli. De uitkomst is beneden onze verwachtingen. De bijeengebrachte geldsom is onvoldoende voor het beoogde doel. Evenwel niet zoo gering, dat wij de hoop behoeven te laten varen, haar tot een redelijk voldoend bedrag te doen aangroeien. Onze voornaamste tegenstander is niet gebrek aan sympathie met Multatuli; maar die geest van traagheid en van uitstellen en afstellen, die zoo velen van handelen terughoudt. Dit bewijst de gunstige uitslag, die op eenige, zelfs kleinere plaatsen, verkregen is, zoodra een geschikt persoon gevonden was, die zich met ontvangst van namen en gelden wilde belasten. De Commissie wil derhalve trachten zooveel mogelijk door het geheele land de medewerking van zulke personen te verkrijgen. Zij is reeds in dien geest werkzaam geweest. Maar het ontbreekt haar aan de noodige gegevens om die personen op te sporen. Zij noodigt derhalve in de eerste plaats U, als onderteekenaar uit, haar op te willen geven al zulke personen als U zoudt meenen, dat wellicht bereid bevonden zouden worden tot dit doel mede te werken, of zelve U met zulke personen in betrekking te willen stellen en hunne adressen daarna aan een der leden van de Hoofdcommissie te willen mededeelen. Tevens noodigt zij U uit, in de plaats uwer inwoning in vereeniging met andere daar woonachtige personen eene Subcommissie tot het ontvangen van namen en gelden te willen oprichten, zooals dit reeds op enkele plaatsen is geschied. {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Gaarne zal de Hoofdcommissie U in alle opzichten door het verstrekken van circulaires, inteekenlijsten, enz. behulpzaam willen zijn. Verder zenden wij U eenige gedrukte briefjes met inschrijvingsbiljetten. Het komt ons voor, dat die met vrucht zouden kunnen gezonden worden aan hen, die vroeger eene oproeping van U ontvingen, maar tot dusverre niet hebben geantwoord. Amsterdam, 12 April. De Hoofd-Commissie: s.j. bouberg wilson, P.C. Hooftstraat 113. f. van der goes, Prinsengracht 293. prof. d.j. korteweg, Weesperzijde 1. willem a. paap, Quellijnstraat 15. j.a. roessingh van iterson, Tilburg. j. versluys, Vossiusstraat 13. jan c. de vos, Spuistraat 293. j. zürcher, N. Heerengracht 95. [Bijlage: Gedrukt inschrijvingsbiljet] Bijlage. Gedrukt inschrijvingsbiljet ten behoeve van de ondertekenaars van de huldeblijk-oproeping. (M.M.) Het M.M. bezit een exemplaar met afzender P.A. Tiele. Huldeblijk aan Multatuli. WelEdele Heer, Onder herinnering aan de U toegezonden oproeping, verzoek ik U beleefdelijk mij te willen meedeelen of U nog wenscht deel te nemen aan het huldeblijk aan multatuli. Aangenaam zou het mij ook zijn indien U personen uit uwe omgeving of uwe vrienden in andere plaatsen wilde opwekken tot dat doel. Oproepingen tot deelneming blijven steeds verkrijgbaar bij de heeren j. versluys, Vossiusstraat 13 te Amsterdam, f. van der goes, Prinsengracht 293 te Amsterdam en de overige onderteekenaren der oproeping. De Afzender. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [12 april 1882 Ingezonden Stuk J.J.A. Goeverneur met redaktioneel kommentaar in het Rotterdamsch Nieuwsblad] 12 april 1882 Ingezonden Stuk van J.J.A. Goeverneur met redaktioneel kommentaar in het Rotterdamsch Nieuwsblad, no. 1241. (Knipsel M.M.) Ingezonden stukken. Mijnheer de Redacteur! In uw Rotterdamsch Nieuwsblad van vandaag, 7 April, geeft gij verslag van een bezoek, waartoe Multatuli gedwongen werd. Wat stelde hij zich daar ‘onbeschoft’ aan! 't Was beneden alle kritiek. Maar toch kan de arme man ook beleefde buien hebben, en daar heb ik de ondervinding van gehad. Hij had hier ter stede een lezing gehouden die ik wegens ongesteldheid niet bijwonen kon. Daar ik 't in vele opzichten met M. niet eens was, voelde ik daar misschien ook weinig lust toe. Maar den volgenden morgen - prof. M. zat, meen ik, bij mij - komt daar, en ik woonde althans een kwartier buiten de stad, een knecht uit de Doelen op mijn kamer en vraagt, of mijnheer Douwes Decker mij dien avond tegen zes uur ook een kwartiertje belet zou doen. Wat ik vreemd ophoorde. Natuurlijk zou ik mijnheer D.D. met groot genoegen ontvangen. En dien avond een kwartier zelfs vóór zijn tijd - en daar zaten nog twee groede vrienden, beiden dominees, de gebroeders Cr., die echter spoedig opstapten, bij mij, - stond de man, dien ik nog nooit gezien had, werkelijk voor mij. Zijn open eerlijk oog beviel mij en ik stak hem terstond vriendschappelijk de hand toe, gelijk {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} hij dat mij deed. Dadelijk zei ik hem, dat ik niet gelijk met hem dacht, hoewel ons denken misschien in den grond toch op hetzelfde neerkwam, en hij zeide, dit zeer goed te kunnen begrijpen, daar hij het gevoelen van anderen, mits oprecht, gaarne eerbiedigen wou. Hij vertelde mij nu het een en ander uit zijn leven, dat ik hier niet behoef mee te deelen, en bleef - hij onder een glas water - bij mij tot half negen althans, toen hij mij, daar ik moe was, zelf naar mijne slaapkamer leidde en vertrok. Zoo onbeleefd, zoo onheusch heeft de denker zich bij mij gedragen. En korten tijd later zond hij mij al zijne werken present, en toen hij naar New-Ingelsheim verhuisd was, ontving ik van hem de dringende uitnoodiging om eene zomermaand bij hem te komen doorbrengen, waar zijne vrouw goed voor mij zorgen zou. Als ik tegen de reis opzag, wou hij zelf mij van Arnhem of des noods van hier komen of laten af halen. Nu de laatste maanden heb ik geen brieven van hem gehad, want hij schreef mij, druk aan den arbeid te willen gaan. Meer heb ik hier vooreerst niet bij te voegen. Zoo bij u eene lijst ter inteekening ligt, noteer mij dan voor vijf gulden. 'k Zou vijftig geven, maar ben zelf niet rijk. Gron., 7 April '82. J.J.A. Goeverneur. Wij plaatsen dit stuk van den vriendelijken schrijver gaarne, 't bewijst alweer dat M. slechts zonderling handelt, tegenover menschen die zelven zonderling zijn, maar dat hij voorkomend en innemend is tegenover menschen die hij om hunne verdiensten en rondborstigheid achten kan. Aan het verzoek van den inzender, vervat in de laatste zinsnede van zijn stuk, kunnen wij niet voldoen; bij ons ligt geen lijst ter inteekening. Met het in ontvangst nemen der bijdragen belast zich o.a. hier de heer J.G. Robbers, directeur der Uitgeversmaatschappij Elzevier. Red. [12 april 1882 Brief van Multatuli en Mimi aan G.L. Funke] 12 april 1882 Brief van Multatuli en Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅚) beschreven. (M.M.). De brief werd op 13 april voltooid. {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 12 April 82 beste Funke! Dank voor Uw openhartig schryven! Het is my zeer zeer nuttig. Pleizierig of niet, het is altyd goed te weten hoe men 't heeft. Gy hebt my - en ik hoop nog by-tyds - ingelicht. Wàt ik nu doen moet weet ik nog niet! Maar in allen geval dank voor uw ronde flinke waarschuwing! Want, beste kerel, een waarschuwing is het! Dit hebt gy er niet mee bedoeld, maar feitelyk is het zoo. Om dit te begrypen moet men al de omstandigheden kennen. Nu, àlles optenoemen zou wat langdradig zyn, maar een en ander toch om U te doen begrypen waarom ik uw zeer belangryke mededeeling 'n waarschuwing noem. 13 april Gister is deze br. blyven liggen. By allerlei moeielykheden die uit de zaak zelf voortvloeien, komt ook nog dat ik met moeite schryf omdat ik een mallen wond aan m'n duim heb. Ik houd met moeite de pen vast, en juist omdat ik veel zou te schryven hebben, irriteert het zoo dat m'n hand niet voort kan. Ik moest U zéér uitvoerig schryven en weet dat ik dit niet kan. - Uw brief was my ‘een val uit de koets.’ Waarde Funke¹.. We hebben sedert twee dagen bezoek van twee neven. De DD. die de circulaire mede onderteekende met zyn zoontje en tegelyk van een zoon van deks tweede broer².. In weerwil van dit bezoek denkt dek aan uw brief - natuurlyk! maar - enfin ik heb hem voorgesteld zyn uitvoerig schryven aan U uittestellen tot na hun vertrek en u nu alleen te danken voor uw nuttige mededeeling. - O zeker na de ondervinding had dek geen groote verwachtingen, maar toch zóó gering niet. Vooral niet na de herhaalde betuigingen van verschillende zyden dat het zoo goed ging! Ik had nu eigenlyk wel lust u eens uitvoerig alles te vertellen wat {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} aan deze zaak vast zit - voor dekzelf is dat veel moeilyker en - nu dat doe ik dan liever in een volgenden. De drie heeren en twee kinderen zyn aan 't vlieger oplaten in 't veld. Ze hebben één amerikaansche één japansche, één javasche vlieger en een amsterdamsche vierkànt en ik geloof heusch dat de laatste 't mooist staat en 't hoogst gaat. en dek heeft hem gemaakt! Ik ben zoo bly dat die neven wat afleiding geven. al dat geschryf in de couranten had hem zoo ziek en zenuwachtig gemaakt en dan is vlieger oplaten zoo gezond. Ik groet U heel hartelyk met uw lieve vrouw en kroost. Uw hart. toegenegen Mimi DD 1. Het hier beginnende deel van de brief is van Mimi. 2. De tweede broer van Multatuli, Jan (1816-1864), had vier zonen: Auguste Henri Edouard (1850-1924); Henri Jean Marie (1852-1910); Camille Eugène (1854-1900); Hugo Charles (1863-1940). Het betreft hier Henri. Vgl. brief van 28 september 1883. [13 april 1882 Brief van J.M. Haspels aan J. Versluys] 13 april 1882 Brief van J.M. Haspels aan J. Versluys. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven in potloodschrift. (M.M.) Rotterdam 13 Apr. 82 Zeer geachte heer Versluys, Tot mijn leedwezen verneem ik langs officieelen weg dat de resultaten voor 't huldeblijk aan Dek tot nu toe bedroevend zijn; - dit is meer dan genoeg om de zaak met energie voort te zetten en alles in 't werk te stellen dat den afloop meer dan voldoende moet worden. Er rust op de hoofd commissie een zware verantwoordelijkheid, zij heeft 't plan aangevat, natuurlijk na 't terrein te hebben overzien en daardoor de overtuiging van welslagen te hebben opgedaan. De mede onderteekenaars van de circulaire, dit weet de hoofdcommissie evengoed als ik, doen voor 't meerendeel niets, zij hebben hun namen geleend en ziedaar alles! De opsporing van de vereerders van Multatuli zal dus in hoofdzaak zijn en blijven, 't werk van de hoofd-Commissie, kan zij dit persoonlijk niet doen, dan zal zij moeten zorgen (naar mijn gevoelen) voor een geschikt persoon, die van de noodige instructien en adressen voorzien, alle vrienden en vereerders van M. opzoekt om ze desnoods overtehalen geldelijke offers te brengen. 't Zenden van circulaires geeft over 't geheel zeer weinig, ze worden terzijde gelegd en... ik zal niets meer zeggen om niet bitter te worden. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik verneem dat er plan bestaat in Amsterdam huis aan huis te zenden met lijsten tot inzameling van bijdragen. - Mag ik de opmerking maken dat dit een soort bedelarij is beneden de waardigheid van de zaak, en zal 't A. niet beletten te teekenen omdat hij vreest dat men weten zal dat hij Multatuli vereert, - of zal B. zijn naam durven zetten op den lijst, hij is leverancier van domine C. enfin denk er een oogenblik over na en ge zult toestemmen dat teekenen op lijsten, en er huis aan huis meeloopen, onmogelijk is. Ik blijf er bij: allen die M. vereeren, moeten opgezocht worden, een daartoe geschikt en bekwaam persoon moet met de menschen spreken en 't resultaat zal goed worden. Misschien werpt men mij voor de voeten: jij hebt gemakkelijk praten, waar is de geschikte man te vinden? Mijn antwoord is: gemakkelijk zal 't niet gaan, maar gevonden moet hij worden. De hoofd-commissie mag (ingeval ze mijn idee zou volgen) voor 'n dergelijk moeielijk geval niet terug deinzen.- Ik schreef over de zware verantwoordelijkheid der hoofd-commissie, die verantwoordelijkheid bestaat hierin: Zoo de zaak niet flink afloopt, zoo 't resultaat niet meer dan voldoende is, zal onze trouwe, goede Dek een trap op zijn hart, misschien de genadeslag krijgen. Zeg niet dat ik aanmatigend ben, of dat ik beschuldigingen naar 't hoofd van de commissie slinger, waartoe ik geen recht bezit, - dat recht neem ik, - 't betreft hier 't belang van Dek, daarom mag ik spreken. Was ik 12 Maart niet plotseling door typhus overvallen, dan zou ik op de toen te Amsterdam gehouden vergadering zijn geweest en voor 't meerendeel gezegd hebben wat ik nu doe. 't Smart me dat mijn ziekte, die ik nog niet geheel kwijt ben, me belet heeft ijverig optetreden, en dat ik tot heden en zeker nog gedurende eenigen tijd, niets zal kunnen doen dan toezien. Blijf met moed bezield voor de zaak die, nu ze eenmaal is aangepakt, er door moet. Ik weet u is een vriend van Dek, daarom heb ik tegen u gesproken zooals ik denk. Steeds hoogachtend J.M. Haspels [14 april 1882 Briefkaart van J.M. Haspels aan F. van der Goes] 14 april 1882 Briefkaart van J.M. Haspels aan F. van der Goes. Met poststempels Rotterdam en Amsterdam 14 apr 82 en geadresseerd aan WelEdel Geb {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Heer F. van der Goes Prinsengracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) WelEd. Heer, Zend mij svp nog 25 circulaires en 25 inschrijvingsbiljetten. In afwachting UEd. dien. J.M. Haspels Rotterdam 14 April 82 [14 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Prov. en Utrechtsche Crt.] 14 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de Provinciale en Utrechtsche Courant. (Knipsel M.M.) - De Delftsche Ct. acht het zeer wel mogelijk, dat de Multatulie-beweging¹. schipbreuk lijden zal, en zoo dit geschiedt, dan zullen diegenen, die haar hebben ondernomen, er zelven de schuld van dragen. Zij weten beter nog dan vele anderen, dat Douwes Dekker aller bewondering heeft afgedwongen door zijne onloochenbare genialiteit; maar dat hij door zijne afbrekende kritiek van alles en allen, door zijne inhumane ontkenning van schier elke verdienste van anderen; door zijne hooghartige miskenning van mannen, die door hunne gaven als denker, dichter of wetgever boven allen uitmunten; door zijn gemis aan praktischen zin, zeer velen, zelfs ook van zijne bewonderaars, tegen zich heeft ingenomen. Het vermoeden lag dus voor de hand, dat hun openlijke oproeping aan het geheele Nederlandsche volk, om aan dien man gezamenlijk een hulde te brengen, met de prozaïsche bijvoeging, dat die eigenlijk moet strekken om hem een onbezorgden ouden dag te verschaffen en in het onderhoud te voorzien van de betrekkingen, die hij nalaat, tegenstand zou ontmoeten, die misschien zoo groot zou wezen, dat het plan in duigen kon vallen. De D. Ct. meent, dat de ontwerpers veel verder zouden gekomen zijn, wanneer zij niet dat manifest in de wereld hadden gezonden, dat zoo terstond van verschillende zijden is aangevallen, maar elk in eigen kring hadden gewerkt. De zaak ware dan diskreter behandeld en de uitslag zou zeker in hooger mate beantwoorden aan de verwachting der ontwerpers. Die kans is nu voorbij, en het verkeerde inzicht der ontwerpers is daarvan de schuld; niet alleen evenwel {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} omdat zij openlijk hun plan hebben medegedeeld, maar ook omdat zij hulde en steun te zamen hebben genomen. Menigeen, die den oud geworden en onbemiddelden schrijver van Max Havelaar gaarne zou zijn tegemoet gekomen, is terug getreden omdat zijne medewerking ook eene hulde in zich zou sluiten aan den bestrijder van begrippen, die hem heilig en dierbaar zijn, en van personen, die hij hoog acht en vereert. Dit betreurt de D. Ct. De man, die een nieuw tijdperk voor onze letterkunde opende, had recht op een krachtiger blijk van vereering, dan hem nu misschien ten deel zal vallen. 1. Multatulie-beweging: sic! [14 april 1882 Artikel in de Soerabaya Crt.] 14 april 1882 Artikel in de Soerabaya Courant, no. 87. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Haagsche brieven. (Particuliere Korr. der Soerabaia-Courant.) Het is zeer wenschelijk voor een genie om recht oud te worden, wil hij ten minste eenige kans loopen, bij zijn leven nog erkend en gewaardeerd te worden. In den regel echter worden genieën niet oud, zoodat de eerste lauwerkrans gewoonlijk zijn graf of standbeeld gaat sieren. (....) Nu leden de meeste onsterfelijken aan de kwaal, ‘hunne ongewoonheid niet te kunnen beheerschen,’ en hadden hunne benarde omstandigheden voor een groot deel daaraan te danken; juist als Multatuli, (....) Naar aanleiding der nieuwe uitgave van den Max Havelaar, door Multatuli, zonderling of liever ongewoon genoeg, opgedragen aan de nagedachtenis van de baronesse van Wijnbergen, is de Lebak-kwestie weder aan de orde gekomen (zie Amsterd. weekblad 12 en 26 Febr.) Dr. Vitus Bruinsma te Leeuwarden roept zijne landgenooten op om het door de Nederlandsche regeering aan een ambtenaar gepleegd onrecht, waardoor het waarachtige belang van Indië miskend werd, te herstellen. Of Dr. V. Bruinsma, door zijne oproeping zoo te stellen, in het {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} belang van Multatuli gehandeld heeft, betwijfel ik. Ik weet niet welke beweegredenen bij hem gegolden hebben, maar oppervlakkig beschouwd, had hij beter gedaan politiek of Indisch beleid ter zijde te laten. Te velen toch hebben ‘Onkruid onder de tarwe’ van van Vloten, en ‘Mijn leven’ van Mina Kruseman gelezen, dan dat het noodig zou zijn om de politieke tegenstanders van Multatuli ook nog tegen het plan van schadeloosstelling in te nemen. Misschien had Dr. V. Br. verstandiger gedaan, eenvoudig een beroep te doen op de sympathie der natie voor een harer groote mannen, die door het geven van een zeldzaam blijk van eerlijkheid en plichtsbetrachting, door den uitgeoefenden invloed op zijn tijd, door zijn werken en streven groote aanspraak heeft op de erkentelijkheid zijner landgenooten. Multatuli houdt zich nog altijd met zijne tweede echtgenoote op te Wiesbaden. Zijn Pegasus¹. is rustig, ondervindt misschien den last der jaren of wordt tot onderhoud van het gezin in huur gegeven. Dezen winter zagen wij hem niet zijn gewonen leesveldtocht maken, wanneer hij ons onthaalde op die krachtige improvisatiën vol gloed en afwisseling over maatschappelijke en letterkundige onderwerpen, wetgeving, ja, waar niet over! Altijd boeiend waren zij en zoo schoon voorgedragen, zoo doorweven met fijne zetten, geestigheden, soms hartstochtelijke maar altijd natuurlijke uitvallen, dat de hoorders, hoe ook tegen zijn persoon of denkbeelden gekant, aan zijne lippen hingen en de zaal verlieten met de gedachte: deze is niet een onzer! Al kan men moeielijk aannemen dat één persoon over zoo vele en velerlei onderwerpen het ware aangeeft, is het toch altijd raadzaam te luisteren wanneer een heldere of geniale kop aan het woord is. Zij hebben zulke goede denkwerktuigen tot hunne beschikking, dat er allicht iets goeds uit hun atelier komt, welke grondstof zij ook gebruiken. Waarom toch zijn de daden van een grooten geest dikwijls in zoo bitter slechte overeenstemming met zijne woorden? Mogelijk omdat die woorden een gevolg zijn der overdenkingen in de zeldzame uren, wanneer de geest over hem is, wanneer hij de waarheid doorgrondt, den aard der dingen ziet, voelt en omvat. Buiten die oogenblikken moet hij als een gewoon mensch eten, {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} drinken en voor zijn gezin zorgen. Wel beproeft hij dan soms naar zijne eigene voorschriften te handelen, maar dat komt averechts uit en de theorie blijkt, ‘as the world now goes’²., in de praktijk voorloopig nog niet gangbaar. Hopen wij intusschen het grootste succes op de pogingen der welmeenende vrienden, die zich voor de zaak gespannen hebben. 4 Maart 1882. Glentek. 1. Pegasus: gevleugeld paard uit de mythologie, dat de dichters naar de top van de zangberg brengt. 2. as the world now goes: zoals de zaken ervoor staan. (eng.) [15 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Kerkelijke Crt.] 15 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de Kerkelijke Courant, Weekblad voor de Nederlandsch Hervormde Kerk, no. 15. (U.B. Leiden) Eene nieuwe afgoderij wordt het Nederlandsche volk weêr aangeboden in - de Multa-tuli-beweging! 't Is treurig dat men den schijn van onkieschheid op zich laden moet, door een huldeblijk aan een gevierd persoon in afkeurenden zin te bespreken. Daarom aarzelden wij eerst, maar - beginselen gaan boven personen, en buitendien, de onkieschheid komt geheel voor rekening van hen, die eene nationale démonstratie willen uitlokken ten bate van eene antinationale persoonlijkheid en die daardoor toonen ons volk niet te kennen of - niet te achten. Want niet de honderdduizenden zijn ons volk, wier afgoden talent en émancipatie des vleesches zijn, en voor wie godsdienst en zedelijkheid zinledige klanken zijn, maar dáár is ons volk, waar nog een God wordt aangebeden, waar nog eene onschendbaar heilige wet des zedelijken levens wordt erkend en waar men het niet duldt dat godsdienst en zedelijkheid in het aangezicht worden geslagen. Met het hoog en laag van Jan Rap, dat in deze dingen behagen schept, heeft Goddank! de kern onzer natie niets gemeen. Die uit waarachtige erkentelijkheid en sympathie jegens een talentvol man, uit mededoogen met een hulpbehoevende, dezen eene weldaad wilden bewijzen, hadden zoo kiesch moeten zijn zulks te doen in de diepste stilte. Dán hadden zij goedkeuring en lof ingeoogst. Maar deze démonstratie is walgelijk en verachtelijk. Toch ontroert het ons dat men den moed heeft, openlijk den man te verheerlijken die nieuw leven wekt, zooals het onder meer hooge lofspraken heet, maar inderdaad den man, die, God weet hoe menig zaad van ongeloof en van zonde! {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} door zijne Ideën heeft doen ontkiemen in menig onervaren en ongewapend hart. Destemeer verblijdt het ons, dat er een kreet van afkeuring en verontwaardiging en smart deswege wordt aangeheven, die krachtig en overtuigend, ook waar het de politieke zijde der démonstratie geldt, en welsprekend door de pers wordt vertolkt, zoodat om niet meer te noemen, Handelsblad, Dagblad van 's Gr., Rotterdamsche Crt., Tijd, Hervorming eenstemmig tegen deze de natie vernederende daad opkomen. Als hier de philanthropie slechts de slippendraagster mocht zijn der politiek, dan is de onwaarheid nog meer stuitend. Of ons volk zich hier geen spiegel ziet voorgehouden, waarin 't niet zonder schaamte kan staren? Karakterloosheid haat men nog wel in 't afgetrokkene¹., maar is er door veler toejuiching en bewierooking niet veelvuldige aanleiding gegeven tot die daad van dollen overmoed? Ons klein, schoon anders nog al koel volk moge er uit leeren op zijne hoede te zijn tegen menschen - of liever talentvergooding, die afziet van alle zedelijke menschen waarde! De menschen hebben behoefte aan vereering. Waar zij het aanbidden verleerd hebben, daar begint de onderlinge en wederkeerige adoratie van even lege vleijerij als hoge zelfzucht: want in den grond is het de zelfvergoding van den zondaar. Waar de godsdienst sterft, daar wordt de afgoderij geboren, die niet meer, als onder de heidenen, een lagere godsdienstvorm mag genoemd worden, maar verloochening van den alleen grooten God in de hulde aan den kleinen mensch! 1. 't afgetrokkene: (hier) in 't algemeen. [15 april 1882 Ingekomen gelden huldeblijk in Recht voor allen] 15 april 1882 Ingekomen gelden voor het huldeblijk in Recht voor allen, no. 7. (U.B. Amsterdam.) Multatuli-fonds. Overdracht f2.40. B. 10 cents; V. 10 cents. [15 april 1882 Brief van P.F. Abell aan F. van der Goes] 15 april 1882 Brief van P.F. Abell aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} Geachte Heer! Delft, 15 April 1882. Hieronder volgen de namen van eenige personen, van wie ik denk of weet, dat ze tot M's vrienden behooren. - De namen, met 'n + er vóór, behooren aan persoonen, van wie ik dat zeker weet; maar, ik kan niet verzekeren, dat ze meêwerken zullen tot het bijeenbrengen van 'n fonds: er kunnen omstandigheden zijn, die dit beletten: + D. de Boer (Candidaat O.I.A.¹. te Buitenzorg) + J.K. Rensen (Candidaat O.I.A. te Zierikzee) + J.C. v.d. Tuuk (stud. I.I.²., te 's Hage) + S.H. Schaank (stud. I.I., te Delft) + G.H. v. Daalen (Hoofdonderwijzer. - Broek i Waterl.) + R. Luijten Jr (Onderwijzer. - Broek i Waterl.)- + W. de Wilde.- (Med. stud. - Utrecht)- + J. Samuels.- (Vijgendam No 3 Amsterdam).- Ch.W. Samuels.- (Piet-Heinstraat 65 s'Hage) F.J. Jansen (Stud. I.I. te Delft) R. Rant (Stud. I.I. te Delft) H. Bakker.- (Parklaan No 21 te Haarlem). P.H. v. Eden.- (Med. stud. te Amsterdam.) Te Delft bestaat 'n sub-commissie. (Leden: de heeren J.A. v.d. Broek, leeraar a/d I.I.; de Graaf, stud. I.I. te Delft en Van Rossem, stud. a/d Pol. school.-) De heer v/d. Broek heeft vandaag in de Delftsche Courant 'n artikel over ‘de Multatuli-zaak’ geplaatst, waaruit blijkt, dat het aandeel van Delft in het fonds nog al groot zal zijn.- Cijfers worden natuurlijk niet genoemd. Hoogachtend UwdwDr P.F. Abell 1. O.I.A.: Oost-Indisch ambtenaar. 2. I.I.: Indische Inrichting. [april 1882 Brief van T. Bokma aan V. Bruinsma] Medio april 1882 Brief van T. Bokma aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅔) beschreven. (M.M.) {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Amice Bruinsma, In 't begin van 't jaar ontving ik, in antwoord op mijn jaarlyksche toezending van het ‘Tandem’ bedrag, van D. inliggend schrijven¹., waarbij ik dus voorloopig in kennis werd gesteld van het plan, om ‘iets’ te doen in de Havelaars-zaak. Ik hoorde echter verder niets van de zaak, tot ik de bekende circulaire ontving, met verzoek deze wel te willen opnemen in mijn blad²., - waaraan ik natuurlijk met het grootste genoegen heb voldaan. Dat men mij die circulaire niet ter teekening aanbood hindert mij in de goede zaak volstrekt niet, - omdat mijn naam daaronder gemist wordt, zal er geen gulden minder inkomen - maar wel zou ik 't betreuren, als D., - die van dat niet-aanbieden waarschijnlijk niets weet, - daaruit de voor de hand liggende gevolgtrekking zou maken, dat ik mij daarvan om de een of andere reden zou hebben teruggetrokken. Wat niet het geval zou geweest zijn!- Ik schrijf u dit, opdat ge't, zulks noodig oordeelende, bij gelegenheid eens aan D. zult kunnen melden. Wat nu betreft uw vraag, omtrent het meer of min wenschelijke, om nu nog een afzonderlijke Friesche commissie te vormen, - ik meen daarop in gemoede niet toestemmend te kunnen antwoorden. 't Komt mij voor, dat we ook den schijn moeten vermijden er een soort bedelpartij van te maken. De zaak is in publieken geschrifte genoeg - misschien reeds te véél - besproken. Verschillende bladen hebben òf de circulaire in haar geheel opgenomen, òf den hoofdinhoud daarvan meêgedeeld. De vrienden en vereerders van Multatuli - van tegenstanders hebben we natuurlijk toch niets te verwachten - kunnen weten wat beoogd wordt en zij die niet van harte willen meêwerken moeten m.i. thuis blijven. Ik althans gevoel geen lust er voor te gaan bedelen. 'k Heb mij in de laatste dagen reeds een paar malen in 't harnas laten jagen door allerlei Droogstoppelige praatjes, die ik hoorde, - en er tamelijk bar op ingehakt, - maar wat geeft dat eigenlijk? - Niets dan een ontstemd en wrevelig gevoel over zooveel domheid en vooroordeel! Dat de zaak niet zoo vlot zou marcheeren, had ik wel verwacht. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} Men is er in ons land niet zoo scheutig meê om zijn groote geesten ook in ‘klinkenden’ vorm bewijzen van waardeering te geven. In de handen klappen en met de voeten stampen, - dat's goedkooper. En in casu kunt ge er ook gerust op aan, dat het eerlijke! liberale! Handelsblad aan de zaak veel kwaad heeft gedaan. Dat brave kladschilderend orgaan, weet heel goed, hoe het tot de brave Nederlanders moet spreken, om hen met een gerust geweten de hand op den zak te doen houden. Een en ander nu doet me weinig meer heil verwachten van eene vernieuwde publieke oproeping. 't Komt mij 't best voor, dat we ieder in eigen kring, onder de vertrouwste³. vrienden, nog ons best eens doen. Zend nog svp eens een circulaire aan de heeren: P. Fennema, A. Bruenissen Troost, H. Joustra, J. van Driessen, R. van Driessen Jr., Dr Holle, Dr Nijlandt, J. Bakker Sz, allen alhier en K. van Rinijk te Bolsward, J. Visser Az. te Heeg, H de Koe te Sexbierum, F.H. de Jong te Heerenveen. - Of 't iets geven zal, weet ik natuurlijk niet, maar 't is te probeeren. Ik zelf had tot nu toe bitter weinig réussite; slechts twee bijdragen, ieder van f10 kwamen tot nu toe bij mij in. Vandaag heb ik echter nog een paar heeren gesproken, die mij hunnen bijdrage beloofden. Hebt gij soms ook iets van hier ontvangen? Ik zal U overmaken wat ik ontvang en daarbij mijne bijdrage voegen. Mag ik van U weten, tot hoelang ik daarmeê kan wachten? Gij hebt gelijk; als 't iets beteekenen zal dan moet Nederland toch minstens f20000 bijeenbrengen. Ik had zoo gedacht: zouden er geen 5000 vereerders van M. in ons land zijn, die, door elkaar, elk f10 konden afgeven? - maar 'k zie, dat ik bedrogen uitkom met die berekening.- De Amsterdammer lees ik niet, zoodat Uwe artikels mij niet onder de oogen kwamen. Van Versluys ontving ik niets anders dan de circulaire; ik wist dus nog niets van het voorloopig resultaat. Dank voor de meedeeling! Van harte hoop ik spoedig van U te vernemen, dat die som aanmerkelijk geklommen is. De brief van D. ontving ik gaarne bij gelegenheid terug. Hiermeê voorloopig basta! Veel succès op uw verder pogen en laat spoedig weer eens iets weten aan t.t. Toussaint Bokma 1. Deze brief is niet teruggevonden. 2. De Sneeker Courant. 3. vertrouwste: verschrijving. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 april 1882 Ingezonden Stuk J.A. van den Broek en redaktioneel kommentaar in de Delftsche Crt.] 16 april 1882 Ingezonden Stuk van J.A. van den Broek met redaktioneel kommentaar in de Delftsche Courant, no. 60. (K.B. 's-Gravehage; fotokopie M.M.) De Multatuli-zaak. Aan den Heer Redakteur van de ‘Delftsche Courant.’ Vergun mij, geachte heer, u eenige mededeelingen te doen omtrent de werking der Multatuli-kommissie, en dat wel naar aanleiding van uw hoofd-artikel van gepasseerden Zondag. Sta me ook toe daarbij mij persoon een weinig op den voorgrond te stellen; u in één woord te zeggen, dat ik deze, overigens onbeduidende, dingen uit mezelven heb, - dat ik niet spreek namens de kommissie. Gij betreurt het, onder meer, dat de kommissie indiskreet genoeg is geweest de zaak ter sprake te brengen vóór er zekerheid was dat de ‘beweging’ een meer dan middelmatig succes zou hebben. Ge hadt liever gezien dat ieder in zijn kring had ‘gewerkt’. Een voorbeeld hoe gijzelf zoudt hebben gewerkt wordt door u alverder gegeven. En nog veel meer vindt gij in de kommissie te laken. Niet het minst, dat zij de begrippen ‘hulde’ en ‘geldelijke steun’ heeft vereenigd, waar door velen zich gerechtigd achtten èn hulde èn steun aan Multatuli te onthouden. Mijnheer de Redakteur, ik twijfel er geen oogenblik aan of de leden der kommissie hebben tallooze misslagen begaan, al zijn ze ons onbekend. Maar dat het die zouden zijn welke gij in uw artikel opnoemt, zie, dat kan ik niet geloven. Toen kort geleden enkele vrienden van Multatuli zich vereenigden tot het op 't getouw zetten van de zaak in kwestie, wendde ieder hunner zich tot zijne vrienden en kennissen en geestverwanten en ieder dezer breidde op zijn beurt den kring uit, - een enkele maal stootte men het hoofd, - en zoo waren, niet zonder veel schrijven en wrijven, maar toch zeer spoedig, de 70 onderteekenaars der cirkulaire bijeen. Tot een grooter getal had men van den aanvang af gemeend het niet te mogen brengen. De gevolgen dezer handelwijs waren, eerstens, dat de kommissie {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} in verscheidene groote steden niet vertegenwoordigd is. Zóó bijv. in Leiden, Schiedam, Gouda, Dordrecht, Maasstricht, Nijmegen, Arnhem, Zutfen, Deventer, Zwolle en Kampen. Verder, dat in de kommissie opgenomen zijn verscheidene personen die met de maatschappij waarin zij leven weinig punten van aanraking hebben. Dit geldt m.i. voornamelijk van de talrijk vertegenwoordigde Indische officieren en ambtenaren. Wat men van hen moge zeggen: drijvers op politiek of godsdienstig gebied zijn zij niet. Wervers mogen zij allerminst genoemd worden. Het is nu mogelijk dat enkelen dezer, zoo als gezegd, tamelijk geïsoleerd levende, zich hebben bepaald tot het door u gewraakte eenvoudigweg rondzenden der gedrukte cirkulaire. Zoo altans heb ik gedaan. Ziehier mijne beweegredenen: straks meld ik u het resultaat. Multatuli heeft, zoo als gij zegt, vele bewonderaars, maar weinig vrienden. Ik geloof dat dit niet zoo is, maar meende toch van deze stelling te moeten uitgaan en dus de cirkulaire niet aan iedereen te mogen zenden. Het was nu de zaak ieder van wien men, op welken zwakken grond dan ook, kon verwachten dat hij tot de laatste kategorie behoorde, dan wel maatschappelijk op den voorgrond trad, de gelegenheid te geven tot het huldeblijk mede te werken. Aan hen dus een cirkulaire gezonden: niet echter als een kermisbiljet dat men onder de deur schuift of als een strooibriefje voor een verkiezing, maar behoorlijk gewaarmerkt opdat de afkomst kon blijken. Verder mocht er, meende ik, niet gegaan worden. Vriendschappelijke pressie mocht niet worden uitgeoefend. Werven, als voor verkiezingen, rondgaan met bussen of schalen, zoo als men doet wanneer ‘de algemeene bekende liefdadigheid’ wordt ingeroepen, moest achterwege blijven. Ik voor mij heb slechts één persoon direkt om een bijdrage aangesproken en die inkonsekwentie spijt me nog. Redeneeringen als die welke gij zoudt gehouden hebben ‘gij zult me bepaald pleizier doen, een man als gij altans moet er aan bijdragen; gij moogt niet achterblijven,’ - daaraan is niet gedacht. Sterker nog. Een der weinigen die mij over de cirkulaire aanspraken zeide dat hij haar ontvangen had, maar dat hij niet geneigd was bij te dragen. Ik antwoordde dat het mij genoegen deed dit te hooren. - ‘Genoegen?’ - Ja; van de vele onbekenden aan wie ik {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} een cirkulaire zond weet ik zeker dat ze niet ter wille van mij een bijdrage zullen geven. Tegenover hen is de kwestie zuiver gesteld. Van u zou dit twijfelachtig kunnen zijn, omdat ik u wel persoonlijk ken en als ge om mijnentwil iets gaaft en niet ter wille van Multatuli zou ik meenen dat niet te kunnen aannemen.’ Ge begríjpt dat er nog minder kwestie is geweest van een andere handelwijs, die eveneens door u wordt ter sprake gebracht. Men had, zegt ge, de cirkulaire niet zoo dadelijk in de wereld moeten zenden, het gemoedelijk praatje van zoo even moeten houden en velen (duizenden!), die van ‘ter zijde’ het plan hadden vernomen en min of meer trotsch zouden zijn geweest dat zij in het geheim betrokken waren, zouden geofferd hebben. Het is mogelijk dat dit de manier is: ik voor mij vind dergelijke spekulatie op de menschelijke ijdelheid af te keuren. Af te keuren en, trouwens, geheel overbodig ook. De algemeene hulde, waarvan gij spreekt, heb ik niet verwacht. Of een van de leden der kommissie zich in die richting een oogenblik illusiën heeft gevormd, geloof ik niet. Multatuli is daartoe de persoon niet. Hij heeft zich te veel vijanden gemaakt. Maar spontaan waren de blijken van hulde, waarmede men mij in kennis heeft gebracht, wèl. En het bedrag aan geld dat zoo in Delft is binnengekomen, is thans reeds zoo belangrijk dat voor mijn aandeel het slagen van het huldeblijk geheel verzekerd is. Draagt het overige Nederland en draagt Indië (dáar, natuurlijk, alleen het Europeesch gedeelte, de inlander heeft niets te missen) in dezelfde verhouding bij, dan kan Multatuli zonder geldelijke zorgen zijn levensstrijd strijden, dan blijven zij die hij lief heeft niet onverzorgd achter. Dit is het resultaat van nog geen drie weken ‘niet werkens’, met de meest volmaakte zekerheid dat niemand is overgehaald geworden. De waardeering van Multatuli's pogen, die over 't geheel uit uw artikel spreekt, is mij ten waarborg dat gij deze mededeeling met genoegen zult ontvangen. Delft, 13 April '82. J.A. v.d. Broek (De heer Van den Broek zwijgt geheel over de toezending van de circulaire aan de dagbladen, waardoor de hulde of de onder- {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} steuning, welke men Multatuli bewijzen wil, eene zaak van publiek debat is geworden. Daargelaten of het wel zeer kiesch is, als men iemand een geschenk wil vereeren, het plan zoo openlijk mede te deelen, lokte men den tegenstand uit, dien men verwachten kon, en die voor den betrokken persoon niet aangenaam kan wezen. Daartegen juist kwamen wij op. Dit schijnt aan de aandacht van den Heer Van den Broek ontsnapt te zijn. Hij zelf erkent dat de circulaires in zekeren zin een vertrouwelijk karakter hadden: zij werden niet onder de deur geschoven maar aan bepaalde personen gericht, op wier medewerking men vertrouwen mocht. Dat was ook onze wensch; of dat vragen van medewerking mondeling of schriftelijk geschiedde was vrij wel hetzelfde, mondeling ware het intiemer geweest, en men had dan nog andere woorden kunnen bezigen dan de Heer V.d.B. in ons artikel afkeurt. Aan die woorden hechten wij niet. In beginsel zijn dus de heer V.d.B. en wij het volkomen eens; dit leiden wij af uit zijn zwijgen over hetgeen onze eenige grief was en die hij door dat zwijgen als gegrond schijnt te erkennen. Ook in de hoofdzaak zijn wij het eens; zoowel de Heer V.d.B. als wij wenschen, dat het plan gelukken zal. Uit de mededeeling van hetgeen reeds verkregen is, zien wij tot ons genoegen, dat de publiciteit niet de nadeelige gevolgen gehad heeft, die wij vreesden. Wij hopen, dat ook de einduitslag die vrees zal beschamen. Is dit zoo, dan erkennen we op nieuw de waarheid van de leer: Variis modis bene fit¹.. Red.) 1. Variis modis bene fit: op verschillende manieren kan het goed gedaan worden (lat.) [17 april 1882 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma] 17 april 1882 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (¾) beschreven. (M.M.) N. Ingelheim, 17 april 82 beste Bruinsma! Ik ben onwel beste kerel, en kan daarom maar kort schryven. Dank voor Uw Tandem-bydrage! 't Is de laatste, zegt ge, en wel om U aantesluiten bij de ‘groote zaak.’ Ja, dat begryp ik. Al wat gy doet, is goed. Goed waren ook de door U geschreven stukken. Ook dáárvoor dank ik U. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat de ‘groote zaak’ aangaat die, volgens U, goed gaat, och myn beste Bruinsma, ik vrees dat het een kleine zaak is die zeer slecht gaat. Naar gewoonte zal t weer een teleurstelling wezen, en de grootste van myn leven. Er zal nu, in cyfers uitgedrukt, blyken hoe gering de sympathie is voor wat ik deed en beoogde. Voor t goed vertrouwen in uwen kring zult Gy natuurlyk uw gronden hebben, maar... over 't geheel stel ik my een byna vernietigend échec voor. Al m'n tegenstanders op elk gebied zullen juichen. Ze zullen het recht hebben te zeggen: ‘ei, zie nu eens waarop al die bombarie neerkomt!’ Nu de zaak eenmaal begonnen is, wenschte ik dat ze maar afgeloopen ware, want waarlyk, ik ben er ziek van! Dag, beste Bruinsma, dag lieve Hilda, hartelyk van ons beiden gegroet. tt Dek [17 april 1882 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 17 april 1882 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. De brief werd op 18 april voltooid. (M.M.) Nieder-ingelheim 17 April 1882 Beste Funke. Reeds by het sluiten van myn vorig briefje was ik voornemens u uitvoeriger te schryven, maar ik ben er tot nog toe niet toe gekomen, deels daar dek zelf zich telkens voornam dat te doen, deels daar ik hoopte hy eerst eens uitdrukkelyk en uitvoerig met my over de zaak zou spreken. Intusschen ik wanhoop dat dit vooreerst gebeuren zal, evenzoo dat hy U zakelyk zal schryven. Hy is zóó zenuwachtig, zoo overprikkeld, zoo bitter gestemd en daarby zoo zwak, dat het treurig is om aan te zien. De paar dagen dat wy bezoek hadden heeft hy zich vermand en getracht alles van zich te zetten, maar saturdag morgen, na het vertrek der neven zakte hy in elkaer en is zoo onwel als ik hem nog nooit gezien heb. Zooals dek u schreef waren uwe mededeelingen voor hem een val uit de koets. Niet zonder stryd heeft hy de zaak laten doorgaan. We hoorden van het plan op den eersten dag van dit jaar, en zonder twyfel zou deks ondervinding en zyn vrees voor een slechten uitslag hem genoopt hebben zyn veto uit te spreken, zoo niet onze omstandigheden hem gedwongen hadden de zaak te {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} aanvaarden. Wel bleef hy vreezen dat de afloop niet schitterend zou zyn, en zonder zulk een woord te gebruiken evenmin in overeenstemming met wat hy geleden heeft als met de hoogte waarop hy door zyn vrienden en bewonderaars niet alleen maar zelfs door zyn vyanden geplaatst wordt. Nu ja, groote gedachten had hy er na zyn kennis van 't publiek niet van, maar toch zulke geringe als nu waarheid blyken te zyn ook niet! We waren ook nog op het dwaalspoor geleid door de herhaalde berichten van verschillende zyden dat het zoo goed ging. Zelfs gaf dek toe aan eenige illusies... toen uw brief kwam en ze allen den kop insloeg. Al dat vernederende courantengeschryf had hem erg gemarteld. Zoo besmeerd en bevingerd te worden, en dan ten slotte zulk een uitkomst! Want ronduit gezegd schynt het nu minder te zullen uitloopen op een vereerende hulde dan op een blyk van een armzalig succes. - En uwe mededeelingen waren nog grievender omdat daaruit blykt hoe die heeren het plan gevormd hebben over de opbrengst te beschikken. Toen dek de zaak liet entameeren was dit omdat we 1o juni van dit jaar, of wel vandaar aan binnen 2 jaar maar dan met rente, nog 3000 mark aan den bouwmeester te betalen hebben. Doch dit was alles niet. Hy hoopte over eenige sommen te kunnen beschikken voor doeleinden die hem sedert 20, 25 jaar na aan 't hart liggen. en zooveel plannen! Maar al was dit niet zoo. Ik weet zeker dat het hem hinderen zal wanneer men buiten hem om beschikkingen maakt. Ik ken hem genoeg om te gelooven dat hy in weerwil van ziekte armoe enz enz liever geen cent van 't huldeblyk zag dan zich te laten binden. Reeds heb ik een paar maal myn hart vastgehouden dat hy voor de zaak bedanken zou, en dat ik U schryf beste Funke is met dringend verzoek toch uw invloed te doen gelden om de heeren in een ander spoor te leiden. Wy ook hadden reeds aan een lyfrente gedacht, dat wil zeggen als het zoo mocht zyn dat het dek van zorgen voor het dagelyksche onthief. We hadden daarvoor een 200 à 250 fl. 's maands noodig. En natuurlyk denk ik hierby alleen aan dek. Hy is zorgzaam genoeg voor my en 't kind, maar met kleine sommen kunnen nu eenmaal geen groote zaken gedaan worden, en hoofdzaak moet voor een ieder zyn dat dek voor de rest van zyn leven althans ontheven was van dagelyksche zorgen. Aan 1400 fl 's jaars zou hy weinig hebben. We zouden daar niet {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} mee kunnen rondkomen tenzy we de meid afschaften, dek afstand deed van sigaren, we nooit een boek kochten, elke postzegel omgekeerd werd (Nu gebruikt D. gemiddeld voor 10 fl postzegels 's maands) enz. enz. Hy zou den naam hebben geholpen te zyn en toch gedoemd blyven tot gedwongen werken of niet toe komen. En dat op zyn ouden dag en by zyn behoefte aan rust! Wie weet wat er gebeuren zou als hy eens werkelyk rust kreeg! Nu heeft deze zaak den geheelen winter zyn werkkracht verlamd. Zyn achterstand by den heer Robbers drukt hem, maar aan werken kan hy in deze omstandigheden niet denken. Beste funke, ge zult wel zien dat deze brief geschreven is uit eigen aandrang, en niet in naam van dek. Hy is heel bitter gestemd en uit zich niet. Hy is zeer ziek ofschoon niet bedlegerig. Wat uw edelmoedig aanbod aangaat, ik kan niet spreken in naam van dek - maar daar ik niet zeker ben of 't heele huldeblyk niet in 't water zal vallen wilde ik U wel verzoeken daar aan vooralsnog geen gevolg te geven. - Sakkerloot U alleen doet meer dan in zeker geval (dat we nu als heel gunstig zouden moeten beschouwen) een derde zou zyn van de opbrengst van 't heele huldeblyk. Arme hulde! Het spyt me ook zoo voor die heeren die zich met zooveel yver aan de zaak wydden. Juist nà uw brief hebben we ook niets naders vernomen van goedgaan. Met heel veel groeten aan U en de uwen Uw hart. toegenegen Mimi DD 18 April gesloten. [18 april 1882 Brief van L. van Hulst aan F. van der Goes] 18 april 1882 Brief van L. van Hulst aan F. van der Goes. Voorbedrukt formulier met opschrift ‘Memorandum’ en het kopje Van Laurens van Hulst Boekhandel, Stoomdrukkerij, Boekbinderij en Kantoorboekenfabriek. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Aan den welEdHeer F. van der Goes Kampen, den 18 April '82 WelEdHeer! Met 10 of 12 vrienden heb ik gesproken om hier ter stede een sub-comité te vormen; maar het is mij niet mogen gelukken! De een had dit bezwaar, de ander dat bezwaar, zooals {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} dat in kleine plaatsen meer het geval is. Het viel mij zeer tegen voor ditmaal geen hulp te vinden. Het was mij nog nooit voorgekomen, wanneer voor het een of ander doel, een commissie wenschelijk was. Maar voor Multatuli had iedereen bezwaren; zelfs personen die tot de vereerders van Douwes Dekker behooren. Ik moet dan nu ook alle hoop opgeven en wanneer geen namen op een inteekenlijst voorkomen, dan geeft het niet om lijsten te doen circuleren. Mijn vriend G.L. Funke à costi¹. vroeg mij gisteren om een bijdrage, die ik nu maar gezonden heb, omdat ik - tot mijn spijt - hier nu verder niets kan doen. Met hoogachting Uwdr. LvH 1. à costi: te uwent (it.) [18 april 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan P.A. Tiele] 18 april 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan P.A. Tiele. Met poststempels Amsterdam en Utrecht 18 apr 82 en geadresseerd aan den WelEdgebHeer P.A. Tiele bibliothecaris te Utrecht. (M.M.) WelEdgebHeer. Te Utrecht heeft zich bereid verklaard om onder zijn vrienden circulaires te verspreiden en eenige moeite te doen Dr S. de Jager. Hij wilde hen aanbevelen de gelden u ter hand te stellen. Wellicht ware het niet kwaad, indien u hem verzocht namen en gelden voorlopig zelve te verzamelen en ze u dan in eens ter hand te stellen. In elk geval wilde ik u op de hoogte houden, van 't geen er te U. gebeurt. Achtend, uwdwdr DJKorteweg Amsterdam, Weesperzijde 1. [18 april 1882 Brief van J.J. de Vries aan V. Bruinsma] 19 april 1882 Brief van J.J. de Vries aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (M.M.) Twello, 19 Apr. '82 WelEd. Zeer Gel. Heer! Tot mijn leedwezen kon ik UEd. tot heden nog moeilijk f60 doen geworden, als bijdrage voor de Heer D. Dekker; toevallige omstandigheden waren hiervan oorzaak; intusschen zult UEd. nu dit bedrag hetzij een dezer dagen hetzij anders stellig begin Mei ontvangen door de Heeren Weissbein en Zn. te Amsterdam; UEd. hebt verder niets te doen dan mij {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} een kwitantie of ander bewijs van ontvangst te zenden, doch dit dan ook zeker. Mochten de inschrijvingen niet al te rijkelijk uitvallen, dan wil ik nog f40 meer bijdragen, doch alleen als dit bepaald gewenscht mocht zijn, hetgeen ik dan eerst gaarne verneem. Ook ben ik bereid, als hiervan in 't vervolg sprake mocht zijn, b.v. jaarlijks een vaste bijdrage te leveren of op andere wijze, als dit noodig mocht zijn, tot veraangenaming van het bestaan des Heeren Dekker te contribueeren. Intusschen achtend: WelEd. Zeer Gel. Heer! UEd. dw. dr. J.J. de Vries. [18 april 1882 Briefkaart van J.W. van Wijhe aan V. Bruinsma] 19 april 1882 Briefkaart van J.W. van Wijhe aan V. Bruinsma. Met poststempels Leiden en Leeuwarden 19 apr 82 en geadresseerd aan Dr. V. Bruinsma Leeuwarden. (M.M.) Hierbij heb ik de eer U mede tedeelen dat ik zooeven een postwissel van f5 aan Uw adres voor het huldeblijk aan Multatuli heb verzonden. Daar ik uit de stad was, vond ik Uwe kennisgevingen eerst dezer dagen, vandaar, dat ik niet reeds eerder van mij heb laten hooren. Uw dienstv J.W. v Wijhe Leiden 19 April '82. [19 april 1882 Brief van G.L. Funke aan Mimi] 19 april 1882 Brief van G.L. Funke aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Met briefhoofd G.L. Funke, Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam, 19 April 1882 Waarde Mimi, Ik vreesde wel dat Dekker zich te hooge illusies over de zaak vormde, maar 't is hier meer de vraag of hem daartoe aanleiding gegeven is, zoodat hij nu recht zou hebben de operateurs der beweging met den boel te laten zitten? Van meet af aan is mijn indruk geweest dat die Heeren erg bescheiden in hun wenschen waren. Toen de Heer Paap mij uitnoodigde meê te zitten in 't Hoofdcomité (er was toen nog geen sprake van zoo'n uitgebrei- {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} de Commissie) heb ik dat geweigerd. Mijn hoofdargument daartoe was dat als er sprake kwam van eene nationale hulde, er minstens 50/m bijeen behoorde te komen en omdat ik zeker was dat dit niet bereikt zou worden, mij de lust ontbrak meê échèc te lijden. Later, toen buiten mijn weten, de Commissie zoo veelhoofdig was geworden en men mij meêdeelde dat de verwachtingen zich beperkten tot een bedrag van 20/m. bleek mij duidelijk dat zulk een som niet zoo min werd geacht. Toen ik het tegendeel uitsprak, werd mij geantwoord dat ja, als kapitaal de beteekenis niet groot mocht heeten, maar dat, indien men daarvoor een lijfrente kocht en ‘Tandem’ in functie bleef, de revenuën bleven bestaan zoolang Gij in leven waart, zoodat Dekker ook voor U geen al te groote zorgen in 't graf meênam. Het denkbeeld van lijfrente scheen ook dáárom begeerlijk, omdat bij eventueel overlijden van Dek zijn erfernis geheel aan U ten deel viel zonder dat ge ooit te dien aanzien in last kondet komen met Eduard of Nonni, die dan mede als wettige erfgenamen zullen opkomen. Zoo beschouwd was die vorm als minimum niet zoo min, en nu er zich niet minder dan 70 man voor den wagen spanden, bleef toch altijd de groote kans over dat er veel meer zou bijeenkomen. Ik heb daarom meêgedaan, doch als eenvoudig lid der algemeene Commissie. Of nu het Hoofd-Comité buiten Dek om beschikkingen zal maken, betwijfel ik zeer, maar dat het de gemelde plannen heeft en er aan mij iets van uitgelekt is, blijft de waarheid. Als D. nu van hen eischt de ontvangen gelden eenvoudig over te geven, zullen zij dit vrij zeker doen, maar daarmeê met één slag de illusie zien verdwijnen van loon op hun pogen om hem en U 't leven te vergemakkelijken. Bedenk dat onder de Hoofdcommissie maar een enkele is die 't breed heeft in de wereld, dat allen U beiden hartelijk genegen zijn, zeer hun best hebben gedaan en zij 't dus niet helpen kunnen als de uitslag zoo teleurstellend is. Om al die redenen vond ik dat zij steun verdienden en daartoe vooral strekte mijn voorstel van de 5/m. Behalve dat klinkt het heel anders wanneer als uitslag der beweging bekend werd dat aan Dekker en U levenslang eene rente van f1700 à f1800. - is verzekerd, dan dat men zou hooren dat hem 10 à 12/m. is aangeboden. Laat Dek zich dus wel bedenken voor hy mijn plan afkeurt en ontsla mij svpl van de opdracht om te pogen het Hoofdcomité in een ander {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} spoor te leiden, zoolang ik officieel met geen enkel spoor bekend ben. Geloof me, ik liep gevaar als voorbarig de deur gewezen te worden. Nogmaals dus: wil Dek mijn voorstel aannemen, hij doe 't dan spoedig, anders verloopt het getij geheel. Laat hij toch ‘practisch’ zijn en in den loop der zaak berusten, anders komen er later nog allerlei verdrietelijkheden uit voort en vervreemt¹. hij allicht eenigen van zich, die nu met toewijding voor hem gewerkt hebben. Geloof mij: een goed deel van 't volk zou er maar al te veel plezier van hebben als zoo iets het einde van de manifestatie werd. Verlangt D liever dat ik zwijg en eenvoudig voortga met jaarlijks de f500. - te storten, ook dàt is mij wel, maar of dan zelfs het begeerde minimum zal bereikt worden, durf ik betwijfelen! Wees met D. hartelijk gegroet van Uw vriend G L F 1. vervreemt: sic. [20 april 1882 Brief van A.J. Duymaer van Twist aan W.B. Bergsma] 20 april 1882 Brief van A.J. Duymaer van Twist aan W.B. Bergsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) Driebergen 20 April 1882 WelEd. Gestr. Heer, Ik wil Uwen brief van den 18den dezer, dien ik heden morgen ontving, onverwijld beantwoorden. Mijn geweten geeft mij het getuigenis, dat ik den ambtenaar Douwes Dekker zelfs met buitengewone welwillendheid heb behandeld. En ik vertrouw, dat U, die met het gebeurde beter bekend zijt dan de meeste anderen, dat getuigenis niet zult wraken. Maar in uwen brief is slechts sprake van één feit. Ik heb dus alleen omtrent dat feit te antwoorden. Het zal geweest zijn in 1858 of 1859 (in ieder gevoel vóór de uitgave van den Max Havelaar) dat, terwijl ik in den Haag was als lid der Tweede Kamer, Douwes Dekker verzocht mij te spreken. Hij deelde mij (in substantie) mede dat hij toen te Brussel zich met literarischen arbeid bezig hield; dat hij op reis naar den Haag (ik weet niet precies meer hoe) zijn beurs verloren had, zoodat hij geen geld had om naar Brussel terug te keeren. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb hem toen f50 aangeboden, die hij heeft aangenomen. Hoe dit feit nu publiek is geworden, durf ik niet met zekerheid te zeggen. Dat ik het niet zelf rondgebazuind heb, zult u wel willen geloven. Er was ook waarlijk geen reden voor! Maar onmogelijk is het niet, dat ik het aan dezen of genen mijner vrienden heb medegedeeld, ofschoon ik het mij niet herinner. Zoo is b.v. het volgende mogelijk. D.D. had mij in ons gesprek medegedeeld, dat hij had vernomen, dat de Engelsche regeering een Hollandsche tolk zocht voor dienst te doen in Japan, en dat hij wel zou wenschen tot die betrekking benoemd te worden. Om dat te bevorderen, ben ik toen Rochussen (destijds minister van kolonien) gaan spreken, die beter met de diplomaten bekend was dan ik, en heb hem toen welligt medegedeeld wat er tussen D.D. en mij was voorgevallen. Tot dus verre over het door U bedoelde feit. Daartoe door U uitgenoodigd, heb ik geen bezwaar gemaakt om U het feit, zooals het gebeurd is, mede te deelen; maar ik doe dit geheel vertrouwelijk, wil u mijn brief laten lezen door den Heer Boissevain, ik heb er niet tegen, maar onder dezelfde voorwaarde. Ik verlang te volharden bij mijne houding, tot dus verre aangenomen: ik laat D.D. en zijne vrienden schrijven wat zij willen, maar wil er mij persoonlijk noch direct noch indirect mede bemoeijen. Bepaaldelijk verzoek ik geene mededeeling te doen van mijn brief aan den Heer Versluys. Ik ken den Heer Versluys volstrekt niet. Vermoedelijk is hij een der vrienden van Douwes Dekker, die dan vermoedelyk de onbeschaamdheid zal hebben gehad hem te verzekeren, dat het feit onwaar is. Wordt nu het feit door of namens mij in de couranten als waar medegedeeld, dan zal dit niet anders ten gevolge hebben, dan dat D.D. mij uitscheldt voor een infamen leugenaar. De zaak zal dezelfde blijven. Ik heb de eer mij met hoogachting te noemen UWEZGestr. Dw. Dr Duymaer van Twist [20 april 1882 Briefkaart van C.A. Lobry de Bruijn aan V. Bruinsma] 20 april 1882 Briefkaart van C.A. Lobry de Bruijn aan V. Bruinsma. Met poststempels Leiden en Leeuwarden 21 apr 82 en geadresseerd aan Dr. Vitus Bruinsma, Zuid Willemskade Leeuwarden. (M.M.) {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Leiden 20 april 82 WelEd Heer. In antwoord op uwe missive betreffende het Huldeblijk aan M. diene dat onlangs in t studentencorps eenige jongelui zich hebben aangesloten en door een opwekking tot deelneming in een der studenten bladen geplaatst, en 't deponeeren van lijsten zullen trachten ook hier voor deze zaak werkzaam te zijn. Met de meeste achting Uwedr. C.A. Lobry de Bruijn [20 april 1882 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 20 april 1882 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 beschreven (M.M.) N. Ingelheim 20 April 82. Waarde Funke! Gister zond ik U een briefkaart,¹. maar nu uw brief ontvangende heb ik den inhoud daarvan aan D. gedeeltelyk meegedeeld. Hy is zeer onwel, en moet met omzichtigheid behandeld worden. Hoofdzaak van wat ik met hem besprak is U nu te verzoeken aan uw welmeenend voorstel omtrent de f5000 te willen gevolg geven, als ge meent dat door zulk een aanbod het beoogde doel kon bereikt worden.- Dek is zoo zenuwachtig en verdrietig als ik hem nog nooit gezien heb. Hy beschouwt den min gunstigen uitslag dezer zaak als een mislukking van zyn geheel leven, daar het als 't ware de definitieve taxatie is van zyn 26jarig tobben. Maar dit verdrietig oordeel over zyn lezend en toejuichend publiek is immers niet stuitend voor de heeren die zoo welwillend party voor hem trokken? My dunkt dat zy even als hy verstoord moeten zyn op de zeer velen die hem ophemelden, en nu 't op stuk van zaken komt weinig of niets doen. Dit moet ook uw oordeel zyn daar gy na al wat ge reeds deedt nu weer zooveel wilt doen als ¼ van alle anderen te zamen. Met onze beste groeten ook aan uw vrouw Uwe U zeer toegenegen Mimi DD 1. Deze briefkaart is niet bewaard gebleven. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 april 1882 Briefkaart van H.C. de Wolff aan F. van der Goes] 22 april 1882 Briefkaart van H.C. de Wolff aan F. van der Goes. Met poststempels Rotterdam 21 apr 1882 en Amsterdam 22 apr 1882 en geadresseerd aan den Heer F. van der Goes Prinsengracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Mag ik U verzoeken mij te zenden 60 inteekenbiljetten Huldeblijk 200 circulaires (onder herinnering &c) H.C. Wolff Rotterdam 22 April 1882 [22 april 1882 Artikel van P.A. Daum inzake huldeblijk in De Locomotief] 22 april 1882 Artikel van P.A. Daum inzake het huldeblijk in De Locomotief, no. 94. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Lezers! Gisteren ontvingen wij uit Amsterdam een circulaire, onderteekend door zeventig personen. 't Stuk is een ware staalkaart van beroepen; men vindt er de namen onder van tooneelspelers, oudhoofdofficieren, onderwijzers, letterkundigen, geneesheeren, hoogleeraren, directeuren en leeraren van h.b.s., kunstschilders, uitgevers, ingenieurs, enz.; ook één ambtenaar; een Indisch ambtenaar wel te verstaan, de heer G. Valette.- Wij noemen hem in het bijzonder, omdat hij zoo uitmunt door éénigheid. De zeventig onderteekenaars vragen medewerking ter bereiking van een doel. e. douwes dekker willen zij ‘in staat stellen tot het einde toe zonder geldelijke zorgen zijn levensstrijd te strijden; hem bewaren voor de gedachte, hen die hij lief heeft, onverzorgd achter te laten’. Het doel is goed, maar onze zeventig landgenooten zijn er niet in geslaagd het naar behooren te omschrijven. De toon der circulaire bevalt ons niet en vooral mishaagt ons het slot: ‘Uwe namen zullen in een, den heer Douwes Dekker aan te bieden album, vereenigd worden.’ {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Denkt eens aan! Het ‘genie’ zal de namen lezen van al de Janssen's, Pietersen's en Gerritsen's, die hun bijdragen toezenden aan de onderteekenaars der circulaire. Misschien... ja misschien zal het ‘genie’ dat album laten overdrukken in een nieuwen bundel Ideeën. Men krijgt zoodoende waar voor zijn geld. Er bestaat geen schooner kans om goedkoop vereeuwigd te worden! Zulk een wijze van aanmoedigen tot het verrichten van een goede daad keuren wij af; zoodoende blijven de middelen te vèr beneden het doel; langs dien weg bereikt men geen schrijver als Multatuli; zelfs niet als hij arm is; dan misschien minder dan ooit. Want men bedenke het wel: hier is geen sprake van philanthropie, maar van plichtsbetrachting. Niet de armenzorg, maar de nationale eer is en cause¹.. Dàt althans wordt in de circulaire erkend. De onderteekenaars der circulaire, het blijkt uit dit laatste voldoende, meenen het kostelijk, zooals wij reeds zeiden, en daarom te meer verwondert het ons dat zij de taak, door hen aanvaard, zoo slecht begrijpen. Ware dit anders, zij hadden niet gerept van dat Album; zij hadden in hun circulaire niet de meesterachtige verklaring afgelegd, dat zij, wat het ‘in staat stellen’ van Multatuli betreft, zich ‘een nadere beslissing omtrent den daartoe te kiezen vorm voorbehouden.’ Bij een juist besef van toestand en verhoudingen zouden zij een en ander niet hebben kunnen schrijven; de bekwaamsten en talentvolsten onder hen - en er zijn bekwame en talentvolle mannen onder de 70 onderteekenaars - blijven nog vèr beneden den elleboog van Multatuli; zooals zij zijn, zullen elk geslacht er heele of halve dozijnen opleveren. Niet eens elke eeuw levert één Multatuli. Tegenover een man, wiens evenknie men onder de Nederlandsche schrijvers en denkers vruchteloos zoekt, kan slechts één ‘vorm’ bestaan, voor de gedeeltelijke kwijting der groote schuld van dankbaarheid, die de Nederlandsche natie aan hem heeft. Men zende hem de opbrengst der bijdragen sous couvert²., hoogstens met een eenvoudig begeleidend schrijven. Wie nu in het vorenstaande blinde ‘Multatuli-vergoding’ meent te zien, bedriegt zich. Er zijn waarschijnlijk maar zeer weinigen, die minder vergoden dan wij; daarbij is er veel wat wij in hem afkeuren. Vaak heeft ons zijn bitter woord gegriefd. Wie daaren- {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} boven gelezen heeft hoe hij - onrechtvaardig generaliseerend - met minachting neerziet op de journalistiek, het ‘kranten métier’; en op welke wijze hij de dagbladschrijvers in het algemeen qualificeert, moet begrijpen, dat er van onzen kant geen sprake kan zijn van plompe vergoding. Maar in tallooze andere opzichten zijn wij, is de Nederlandsche natie, hem eerbiedige hulde schuldig. Niet om ‘menige fijngevoelde schets’ of ‘menig verheven dichtwerk,’ gelijk de circulaire zegt, maar omdat hij een lichtstraal heeft geworpen in de zielen van duizenden, die op weg waren zedelijk onder te gaan in den maalstroom van wanbegrip en sleur; om de moed, de kracht, het talent, den ijver - den ijver vooral - waarmede hij heeft gehamerd op het reusachtig gebouw van kleingeestigheid en vooroordeel, door wanbegrip opgetrokken en door traagheid en domheid onderhouden; waarmede hij gestreefd heeft naar waarheid (....) Hij ook heeft gedaan wat hij heeft aanbevolen in zijn brief van 5 October 1869 aan de ‘Maatschappij tot nut van den Javaan’ het Nederlandsche volk - voor zoover het leest - lezen geleerd en bovendien vergelijken, overdenken, oordeelen, schiften. Voor al de Woutertjes Pietersen, die groot werden in een atmosfeer van Nederlandsche Pennewipperij, was hij de dokter Holsma, die de kiemen legde tot zelfstandig nadenken en onderzoeken. En dat zal hij blijven, geslachten ná ons. Vijf en twintig jaren heeft hij aan dien reusen-arbeid besteed. Thans moet geld worden bijeengebracht om den heer E. Douwes Dekker ‘in staat te stellen tot het einde toe zonder geldelijke zorgen * den levensstrijd te strijden.’ Ook hier ter stede is de circulaire ontvangen en het verzoek gedaan om tot dat doel mede te werken. Wij doen dat met liefde, al hebben wij onze aanmerkingen op de circulaire niet kunnen weêrhouden. Wij bevelen ons dringend aan voor de ontvangst der bewijzen van erkentelijkheid van hen, die geleerd hebben van Multatuli, ook al waren zij in menig opzicht zijn antagonist. {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Den bedeltoon kunnen, willen, noch mogen wij aanslaan; zij komt hier niet te pas, ook niet tegenover hen, die bereid zijn hun bijdragen aan onze redactie te doen toekomen. 1. (is) en cause: staat op het spel (fr.) 2. sous couvert: in gesloten envelop (fr.) [22 april 1882 Brief van J.J. de Vries aan V. Bruinsma] 22 april 1882 Brief van J.J. de Vries aan V. Bruinsma. Vierkante briefenvelop, diagonaal en vervolgens dubbel gevouwen, geadresseerd aan Weled. Zeer Gel. Heer Dr. Vitus Bruinsma, Leeuwarden. (M.M.) WelEd. Zeer Gel. Heer! Naar aanleiding Uwer geëerde letteren, zooeven ontvangen, heb ik de eer U te melden dat U mij voor f100 kunt noteeren; de f40 zullen U door de HH. W. en Zn. binnen kort, wellicht reeds volgende week, geworden; ik ontvang dan weder een kwitantie; bericht aan de afzenders is niet noodig. Ik voeg hier twee postzegels bij. Hoogachtend: J.J.d.V. Tw. 22 Apr. [22 april 1882 Ingekomen gelden huldeblijk in Recht voor allen] 22 april 1882 Ingekomen gelden voor het huldeblijk in Recht voor allen, no. 8. (U.B. Amsterdam.) Multatuli-fonds. Overdracht f2.60. Ontvangen op de Vergadering van 16 April in Diligentia, f3,97; bijeengebracht f5 door C.v.d.B., L. v.d. mej. v.d. D., te Goes en mevr. V.; mej. S.V.; J.V.N. v. D.H.D.C.J.A. v.d. W. en C. d. J. te Kruiningen. B. 10 cents. [22 april 1882 Ingezonden Stuk J. de Meester in De Portefeuille] 22 april 1882 Ingezonden Stuk van J. de Meester in De Portefeuille, no. 4. (Knipsel M.M.) {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Ingezonden stukken. Waarde Redactie! Veel eer, dat mijn geschrijf over de Multatuli-hulde in uw literarische kroniek is vereeuwigd¹.; doch een enkele kantteekening! Ik klaag niet over uw slecht lezen, maar verzoek u alleen mijn artikeltje nog eens over te lezen. Dan zult ge zien, dat de door u gewraakte passage slechts in zoover aan uw adres was, als zij antwoordde op uwe bewering: het is onverklaarbaar, dat onze schrijvers van naam, onze hoofdredacteuren van de groote dagbladen, de leiders der publieke opinie, geen deel namen * aan de oproeping van... het geheele Nederlandsche volk. Of is 't clubvereering?’ En dat ik dus niet ùw wegblijven op het oog had, waar ik schreef: ‘als hier clubvereering in het spel is, pleit dit tegen hen, die wegbleven.’ Daarbij zal u tevens duidelijk worden, dat wat door u voor ernst is opgenomen, ironie was; dat ik om te spotten met de manie van sympathie voor en opzien tegen het ‘buitenland’, bang maakte - zooals ik het noemde - met de paar regels, door de Indépendance aan de hulde gewijd, en waarschuwde: ‘ieder rechtgeaard Nederlander wachte zich voor schade. Het nooit volprezen “buitenland” mocht eens slechte gedachten van hem gaan krijgen.’ {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Het ‘beklagenswaardig figuur in het buitenland’, diende mij dus slechts als boeman, om de kinderkens, de ‘nette menschen’, die La dame aux camélias toejuichen en van den ‘brief aan Mevrouw X. te Z.’ niet weten willen, te overtuigen, dat zij in geen geval betere patriotten zijn dan de ‘ter eere van zoo'n zwarte z'n land verradende cosmopoliet’ Multatuli. Gij hebt van mijn stukjen te veel notitie genomen! Ik had ook liever gehad, dat, waar Gij van het ‘scherp artikel’ van het A.H.B. en van het ‘hoofdartikel’ in die courant door Mr. J.A. Levy melding maaktet, Gij tevens had meêgedeeld, dat de heeren A.C. Wertheim en J. Versluys tegen die stukken hebben geprotesteerd. ‘Dus alweer strijd’ zucht ge, omdat de Multatuli-hulde zoovele pennen in beweging heeft gebracht. Ik zucht met u meê, doch vraag tevens: à qui la faute².? Aan hen, die - zij het dan niet heel handig - de circulaire stelden, welker einddoel u toch ook toejuicht; dan wel aan hen, die òf van de gelegenheid gebruik maakten om hun Droogstoppelshaat lucht te geven, òf hun vitlust botvierden en vergaten, dat, waar de circulaire eenmaal bestond, het nu of nooit, zóó of niet gold. Hoogachtend, Uw dienstv. dienaar Voorst, 11 April '82 J. De Meester. N.B. Wegens plaatsgebrek eerst heden geplaatst. Red. 1. Zie bij 8 april. 3. De redacteur in kwestie is Taco de Beer. 2. à qui la faute: wiens schuld is het (fr.) [23 april 1882 Ingezonden Brief van H.C. de Wolff in De Amsterdammer] 23 april 1882 Ingezonden Brief van H.C. de Wolff in De Amsterdammer, no. 252. (Knipsel M.M.) Multatuli en de Nederlandsche jeugd. Toen ik in een der artikelen in het Handelsblad, waarin zijn Redactie zoo welsprekend tegen Multatuli waarschuwt, de bewering aantrof, dat ieder die met jonge mannen omgaat, weet welk nadeel Douwes Dekker gesticht heeft en nog sticht, voelde ik mij verplicht, op grond mijner ervaring, een woord van protest tegen deze bewering te doen hooren. In het nommer van 2 April ll. spreekt bedoelde Redactie reeds van den ‘even grooten als ongelukkigen invloed, door Multatuli op tal van jongelingen uitgeoefend, die zonder ervaring pas het leven ingetreden, door frazes uit het spoor gebracht werden,’ en {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} in het nommer van den volgenden dag voegt zij er de luidklinkende fraze bij: ‘Wanneer men ziet, welken invloed de Heer Douwes Dekker door zijn geschriften uitoefent op jonge mannen, dan gaat het niet aan, hem op geestdriftige wijze zonder eenig voorbehoud te eeren en te huldigen.’ Tegenover de ervaring van de leden der redactie van het Handelsblad moge het verwaten schijnen, de ervaring van andere - alledaagsche - landgenooten te stellen, toch aarzel ik niet te verklaren, dat de kring, waarin ik mij beweeg, voor het grootste deel uit personen bestaat, die sedert jaren, uit volle overtuiging, Multatuli ‘eeren en huldigen;’ die jongelingen en jonge dochters waren, toen zijn Max Havelaar verscheen, en aan hem hun geestelijk ‘revival’ te danken hebben; voor wie de verschijning van iedere aflevering der Ideën een feest was, en die niets meer betreuren, dan dat de uitgave dier Ideën sedert zoo langen tijd gestaakt is. In dien kring, waarin zich mannen en vrouwen bevinden van allerlei leeftijd, zelfs van tachtigjarige ervaring, is echter nooit iets bemerkt van dien verderfelijken invloed, waarvoor de redactie van het Handelsblad zich zoo beducht maakt, hoewel alle jongelieden van beiderlei kunne, waarop wij invloed kunnen uitoefenen, reeds op jeugdigen leeftijd alle werken van Multatuli - vooral zijn Ideën - in handen krijgen; en ik durf beweren, dat het peil der zedelijkheid, waarop deze jeugdige Multatuli-vereerders staan, hooger is dan van een aantal andere jongelieden, die met ervaring, doch zonder den gevaarlijken invloed van Multatuli ondergaan te hebben, het leven binnentreden. De invloed, dien zijn werken op hen uitoefent, stemt hen tot dankbaarheid aan den genialen man, die hen heeft leeren denken, die hun oogen geopend heeft voor alles wat waar en goed is, op elk gebied van menschelijke kennis. Wel hebben ze daardoor den overgeleverden eerbied voor kerkelijke en staatkundige partijen - ook de liberale! - verloren, maar ze hebben iets beters in de plaats gekregen; de zucht om de waarheid te zoeken, waar die ook te vinden zij. Wie de vele onwaarheden en lasteringen leest en hoort, die over Multatuli gesproken en geschreven worden, helaas dikwijls door personen, die niet in zijn schaduw kunnen staan; wie opmerkt, hoe gebrek aan genie zich openbaart door kwaadspreken en ver- {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} kleinen van de verdiensten van een der hoogst ontwikkelde geesten, die Nederland bezit; wie daarbij het voorrecht heeft Douwes Dekker persoonlijk te kennen, en bij ervaring weet, hoeveel fijn gevoel er in de ziel van den man huisvest, die zooveel gedragen heeft - hij zou zijn plicht te kort doen, als hij niet rekenschap durfde geven van zijn overtuiging, dat de kleingeestige tegenwerking, die het voorgenomen huldeblijk ondervindt, een bewijs te meer is voor de grootheid van Multatuli, en voor de kleinheid zijner tegenstanders. Rotterdam, 13 April 1882. H.C. de Wolff, mede-onderteekenaar van het manifest. [23 april 1882 Brief van F.S. Vening aan V. Bruinsma] 23 april 1882 Brief van F.S. Vening aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Leeuwarden 23 April 82 Amice, Het U gisteren toegezonden bedrag is van mij. In mijn kring, die trouwens heel klein is, heb ik voor het bekende doel niet gewerkt, overtuigd als ik was dat het weinig of niets zou baten. De eenige bij wien ik naar ik gis met vrucht zou kunnen aankloppen zou mijn broer de zee officier zijn en die is in Indië. Ook had ik er geen lust in. De personen toch tot wie ik mij had kunnen wenden, hebben de eerste aanbeveling en de uwe in de Leeuwarder courant ongetwijfeld gelezen en zij weten heel goed dat Multatuli groote verdiensten heeft. Ook zouden zij ‘in een eenzaam oogenblik van openhartigheid’ wel willen erkennen eenige verpligting aan Multatuli te hebben. Doch juist daarom begeer ik geen pressie op hen uit te oefenen. Geene zaak is gebaat met lieden die steeds naar zich toe, nooit van zich af rekenen en de weinige guldens die zij huns ondanks voor hun fatsoen storten verhoogen het totaalbedrag niet noemenswaard.- Ook ik had een veel hooger cijfer in 't hoofd en had gedacht dat de kinderen van Multatuli minstens evenveel inkomen zouden krijgen als de dochters van Thorbecke hebben. tt F.S. Vening {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 april 1882 Artikel inzake huldeblijk in de Soerabaya Crt.] 24 april 1882 Artikel inzake het huldeblijk in de Soerabaya Courant, no. 95. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Multatuli. Zaterdag ontvingen wij den volgenden brief; Amsterdam 15 Maart 1882. WelEdelGeboren Heer! Namens het comité voor het huldeblijk aan Multatuli heb ik de eer u toe te zenden de ingesloten circulaire. Deze wordt op dit oogenblik in Nederland onder de vrienden en bekenden der onderteekenaars verspreid en zal spoedig daarna in eenige dagbladen verschijnen. Daar wij overtuigd zijn dat ook in Indië velen zich bij ons zullen willen aansluiten ter bereiking van ons tweeledig doel: den heer Dekker een bewijs van sympathie te geven en hem voor verdere geldelijke zorgen te bewaren, heeft hij ons een punt van ernstige overweging uitgemaakt, op welke wijze wij ons met de Indische maatschappij in betrekking zouden stellen. Van te meer gewicht scheen dit daar voorzeker de blijken van sympathie uit Indië den heer Dekker niet de minst welkome zullen zijn. Wij hebben ten slotte gemeend niet beter te kunnen doen dan ons te richten tot eenige personen, op wier sympathie wij hoopten te mogen rekenen, met het dringend verzoek de taak op zich te willen nemen in Indië geheel zelfstandig de zaak aan te vatten of, indien drukke werkzaamheden dit mochten verhinderen, die taak aan anderen te willen overdragen. (....) Wat het besteden van het geld betreft, wij meenen dat het koopen eener jaarrente voor den Heer Dekker en voor zijne echtgenoote het best aan ons doel zal beantwoorden. Eene regeling in bijzonderheden is echter niet mogelijk, zoolang wij over het bedrag der totaalsom nog geheel in onzekerheid zijn. Van de instemming van den Heer Dekker met onze plannen hebben wij ons verzekerd. Door ons is geschreven aan de heeren: N.P. van den Berg, President der Javasche Bank. Dr. H. Neubronner van der Tuuk, Ambtenaar voor de Indische talen op Bali. {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Mr. Haakman, Redakteur van 't Bataviasche Handelsblad. Mr. J.C. van Eyck, Leeraar in 't Mohamedaansch recht te Batavia. C.E. van Kesteren, Redakteur van de Locomotief. Rosskopf Inspekteur van 't Lager onderwijs te Samarang. G. Valette te Meester Cornelis. C.A. Rovers Secretaris van het departement van Financiën. Dr. J.N. Hoorweg Direkteur van het Gymnasium Willem III te Batavia. P.H. van der Kemp te Madioen op Java, Ambtenaar binnenl. bestuur. Mr. P. Brooshooft Redacteur der Soerabaia-Courant. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen Uw. Dw. Dr. D.V. Korteweg, Hoogleraar aan de universiteit te Amsterdam, Weesperzijde I. Volgt de circulaire ‘Landgenoten’ Met vol vertrouwen voeg ik aan de oproeping van bovenstaande heeren de mijne toe, aan het adres van Oost-Java. Van Nederlandsch Oost-Java. Want schoon geen offerande zeker den man, die zich Multatuli noemde wijl hij geleden heeft om des Javaan's wille, welgevalliger zou zijn, dan een uit de inlandsche bevolking komend blijk van hoogschatting, zoo kan het hem beter dan iemand bekend zijn, dat het peil van ontwikkeling dezer menschen nog te laag staat om hunne beschermers te kennen en vooral om hen te begrijpen. Maar buiten dat - laat ik er rond voor uitkomen - mijne waardeering van Multatuli wortelt niet in den bodem van sympathie voor den Javaan. Westerling in melk en bloed, kan ik niet in liefde, nog minder in geestdrift ontvlammen voor dat volkstype - schoon het mij, als alle historisch ontwikkelde daadzaken, verklaarbaar is - dat, niet in stilte duldt, neen, maar, in het geheim mokkende over aangedaan onrecht, toch te zwak van ziel is om er zich tegen te verzetten, bij deze slaafschheid tegenover den groote den gelijke benijdt of onderkruipt, en met kleingeestige wellust den mindere kwelt; het type in één woord, dat geen hooger maatstaf van menschenwaarde kent, dan een weinig uiterlijke praal, gesanctioneerd door geboorte of hadat¹.. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Toch, schoon het, bij algeheel gebrek aan geestverwantschap, eenige zelfoverwinning kost, schaar ook ik mij aan de zijde van dat volk, waar het mishandeld wordt. Ik kan geen eerbied gevoelen voor den mensch, die een dier onnoodig kwelt, en acht dus met niet minder grond alle wreedheid of ruwe ongevoeligheid jegens den Javaan den mensch onwaardig. Niet minder acht ik het plichtverzuim van eene Regeering, die, met geweld de zorg voor een volk op zich genomen hebbende, niet al wat in haar vermogen is aanwendt, om zijn welzijn te bevorderen. Zoo sta ik dan, hoewel vervuld met tegenzin jegens het Javaansch karakter, aan de zijde van Multatuli, waar hij tegen de Hoofden, die den Javaan uitzogen, en de Regeering, die den Javaan hare bescherming onthield, met zijn persoon, zijn bestaan en zijne toekomst op de bres sprong. ‘Ook met zijn gezin’, hoor ik dezen of genen fluisteren, en de gewone, - voorgewende of wezenlijke - ergernis geeft zich lucht; ‘hij had zijne vrouw en kinderen niet aan zijne persoonlijke overtuiging mogen wagen.’ Ik antwoord, voor zoover dat oordeel doordacht en wezenlijk gemeend moet heeten: schaf dan het huwelijk af. Indien gij erkent, dat Dekker's verontwaardiging rechtmatig, dat zijn verzet mannelijk, dat zijn besluit om het onrecht niet langer te dienen op zichzelf edel was - en indien gij dan terzelfder tijd beweert, dat hij er niet toe had mogen overgaan omdat hij getrouwd was, dan zeg ik: verban het huwelijk uit onze maatschappelijke instellingen. Van het oogenblik dat de band tusschen man en vrouw slechts het middel mag zijn, om plichtmatig handelen tegen te houden en edele aandrift te onderdrukken moet hij hoe eer hoe beter verbroken worden. Nog één stap verder, en de man is verplicht, ten behoeve van zijn gezin zich tot een schurk te maken. Eene zielkundige studie over het huwelijk is op het oogenblik niet aan de orde. De vraag, in hoeverre het werkelijk ontaard is in remmer tegen edel en krachtig mannelijk streven, zou anders een belangrijk onderdeel er van uitmaken. Maar zooveel is zeker, dat Douwes Dekker den huwelijks-band niet aldus heeft begrepen, noch heeft kunnen begrijpen. En wie hem daarvan een verwijt maakt vernedert niet hem, maar het huwelijk. Ik bewonder dus Douwes Dekker allereerst als den man van Lebak. En uit den man van Lebak is gegroeid die andere per- {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} soonlijkheid, wien ik nog hooger vereering toedraag: de dichter Multatuli. Ik beklaag Multatuli niet, schoon ik gevoel wat hij moet geleden hebben. De worsteling, waartoe de meest harde van alle hardhoorigheid, die der baatzucht, hem heeft gedwongen, heeft hem gemaakt tot hetgeen hij anders zeker niet zou geworden zijn: den grootsten dichter van Nederland. Een held behoeft wederstand om zich een held te toonen. De roestige wapenrusting van Indische Landvoogden en Nederlandsche wetgevers was noodig, om, door de vonken die zij er aan deed ontspringen, de echtheid te bewijzen van het staal, waaruit Multatuli's kling vervaardigd was. Dat verband tusschen Lebak en de dichterlijke openbaring van Multatuli wordt, geloof ik, te veel uit het oog verloren. Men beschouwt Lebak als ééne, zijn lateren arbeid als eene andere excentriciteit. Toch zijn zij beide kinderen van dezelfde moeder. (....) Zijn besluit tot het nemen van ontslag als Indisch ambtenaar was het kind van denzelfden geest, die sprak: ‘o God - er is geen God!’ Al het overige is broertje en zusje. Zijne verhouding tot Tine, tot Mej. Schepel, zijne beweerde ondankbaarheid jegens helpende vrienden, zijne schijnbaar ongemotiveerde weldadigheid, de diepe denkkracht, afgebroken door smartelijk streven naar het ideale die spreken uit zijne geschriften, dat alles is wel van elkaâr onderscheiden, maar niet afgescheiden. Slechts de oppervlakkige beoordeelt het als op zich zelf staande verschijnselen, en eindigt met te veroordeelen, wijl hij het verband niet begrijpt. Maar evenzeer als men den geneesheer ten onrechte van wreedheid beschuldigt wanneer men afgaat op de hand, die ons het mes in het vleesch zet, even zeker zal men den man verongelijken, wiens daden men beschouwt, zonder te letten op de algemeene drijfveer, die ze bestuurt. (....) Ik weet - en ik wil het hier duidelijk uitspreken - dat vooral ook in Indië Multatuli verguisd wordt. In de eerste plaats door hen, die oppervlakkig denken. In de tweede door hen, (....) die hij in zijne geschriften indirekt in hunne vooroordeelen, ambtenaars-waan, persoonlijke belangen of begeerten heeft gekwetst. Maar niet minder ben ik overtuigd, dat, naast dezen, in onze {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} kolonie - de wieg van Multatuli's roem - een dichte drom staat geschaard van de jeugdiger, uit het vaderland aangevoerde, krachten, bij welke het besef levendig is, dat verkleinen van een groot man slechts het werk kan zijn van den lageren mensch, maar dat hij, wien iets edels in het gemoed is gelegd, behoefte gevoelt het genie het vereeren, in welken vorm het zich hebbe gekleed. (....) Jong Nederland, en oud Nederland met jong gemoed, blijft dan in Indie niet achter bij hetgeen de dankbare bewonderaars van Multatuli, waaronder in Nederland zoovele mannen van naam en verdienste met trots zich scharen, voor den meester willen daarstellen! Ziet op Parijs, op Frankrijk, en zijne vereering voor den zeker niet hooger dan Multatuli staanden Victor Hugo! Maakt het ditmaal eens tot waarheid, wat die dichterlijke dweper in zijn vaderlandslievenden bombast zegt: Parijs is Frankrijk, en Frankrijk is de Wereld. Laat Parijs ons ditmaal het voorbeeld geven in het eeren onzer groote mannen. Ik wil hier niet bewijzen, dat Multatuli werkelijk een buitengewoon man en een groot dichter is. Tot wie dat niet beseft, wend ik mij niet. Het zou vergeefs zijn, de koe bewondering te willen inspreken voor de fiere manen van den leeuw. In den hierboven afgedrukten brief zijn verscheidene Indische heeren aangewezen, aan welke men zijn blijk van vereering kan toezenden. Voor zoover men dat aan mij mocht willen doen, zal ik de bijdragen gaarne in ontvangst nemen, tot mijne verantwoording ze vermelden in mijn dagblad, en, ze met het tastbaar blijk mijner eigene bewondering voor den dichter, opzenden aan het Comité in Nederland. P. Brooshooft. 1. hadat: of adat, het geheel van ongeschreven inlandse rechtsregels. [25 april 1882 Brief van A.W. Tresling aan V. Bruinsma] 25 april 1882 Brief van A.W. Tresling aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅘) beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje Dr. A.W. Tresling Nieuwe Schans. {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Amice! Eerst nu, na velerlei bezigheden, die me ophielden, vindt U inliggende een B. billet groot f 25.00 als een kleine bijdrage tot het huldeblijk van Multatuli - terwijl ik U of een der uwen tevens opdraag - ja ik zou bijna zeggen van U eisch - te beschikken over de f40.00, die ik Anno 1870 * zond aan den toenmaligen Prof H.P.G. Quack een der 5 Leden van het zoogenaamd ‘Multatuli-fonds’ - vooral met het oog op Idée 651, 4 de Bundel uitgave 1873 pagina 383¹. - Komt dat nog binnen, en is de levende Q eerlijk, dan moet zulks - ik zou mij om de zaak zelve er zeer in verheugen. Mag ik een klein bewijs van ontvangst van U vragen. Mag ik een klein bewijs van ontvangst van U vragen. Met de meeste betuiging van hoogachting steeds TT AW Tresling 1. In het slot van dit idee ontkent Multatuli ooit enig geld te hebben ontvangen of te zullen aannemen van de Multatuli-commissie. [26 april 1882 Brief van N.P. van den Berg aan D.J. Korteweg] 26 april 1882 Brief van N.P. van den Berg aan D.J. Korteweg. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. (M.M.) Batavia, 26 April 1882. Hooggeleerde Heer, In antwoord op uwe mij per laatste mail geworden letteren van 15 juari, moet ik U tot mijn leedwezen mededeelen, dat redenen van geheel particulieren aard, verband houdende met de betrekking waarin ik door aanhuwelijking gestaan heb met wijlen mevrouw Douwes Dekker, geb. van Wijnberge, het mij onmogelijk maken om op mij te nemen de taak mij door het Comité voor het huldeblijk aan Multatuli toegedacht. Ik heb van die redenen mededeeling gedaan aan de heeren Mr van Eyk en Rovers, die mij dezer dagen over de zaak kwamen spreken, en die de gegrondheid er van ten volle moesten beamen. Maar ook afgescheiden hiervan zou ik de door het Comité uitgegeven circulaire bezwaarlijk kunnen onderschrijven, en onthouding in deze moet dus mijn leus wezen. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen Uw dienstw. dienaar v.d. Berg {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 april 1882 Ingezonden Stuk en berichten in de Soerabaya Crt.] 26 april 1882 Ingezonden Stuk en berichten in de Soerabaya Courant, no. 97. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Ingezonden. Multatuli. ‘Koopt en betaalt gij allen! Ik heb genoeg geleden om den toon te uiten, dien gij zoo gaarne hoort! Ge hebt me genoeg belogen, gelasterd en gemarteld, om wat terug te eischen voor uw gemartel, voor uwen laster, voor uw leugens! En als ge dan tevreden zijt met de toonshoogte van den gil, dien gij me trapt uit de borst... Zeg dan als gister, als eergister, als vroeger: Wat schrijft die man aardig!... .....Zing nog wat!... (Inleiding tot de minnebrieven.) *** Onbestendig, 't is waar, en vaak ondoordacht, hartstochtelijk altijd zijn de opwellingen in het gemoed des vurigen jonkmans, die plotseling de toetsen van waarheid en recht zijner zoo ontvankelijke kinderlijke ziel voelt aangeslagen; soms onbestendig, vaak ondoordracht, hartstochtelijk altijd, maar toch goed, toch getuigende van edele drift, van hoogen zielenadel! (...) Wie zou niet gaarne het onrecht, Havelaar aangedaan, dat ons in onze geschiedenis brandmerkt, hebben vergoed door recht te doen aan Multatuli! Doch wat konden wij doen; wat konden wij anders doen dan ons scharen onder zijne talrijke, doch machtelooze volgelingen? Hoe zonderling dit ook moge klinken, niemand, die op de hoogte is van onze staatsregeling en rekening houdt met onze maatschappelijke toestanden, zal dit tegenspreken. ‘Op, jongelieden die nog niet verleugend zijt! Op, ten strijde voor waarheid en recht!’ Zoo ongeveer spreekt Multatuli ons aan het slot van ‘Vrijen arbeid’ toe. Wat konden wij anders doen, dan antwoorden: ‘Voor waarheid en recht, voorwaarts!’ Wij moesten hem wel betalen, ‘zooveel voor het vel’ en hijzelf dwong ons te vragen: ‘Zing nog wat!’ {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Thans is het oogenblik daar, waarin we tastbare blijken onzer bewondering den grootsten onzer dichters kunnen aanbieden. Vooral gij, jong Nederland, die, als uw eigen gezelschap u vaak zo nietig voorkwam, u laafdet aan den breeden stroom van Multatuli's poëzie! vooral gij, tast in uw beurs en geef zooveel ge kunt voor 't huldeblijk! 't Is niet om uwe paar rijksdaalders te doen, niet om 't hebben, maar om den bejaarden held te doen zien, dat op zijn voorbeeld inderdaad een strijd gestreden wordt voor waarheid en voor recht! Zijne vereering strekt ons tot eer! Meerkerk Nederlandsch-Indië. Onze nieuwtjes. Voor het Multatuli-fonds ontvangen, onder het motto ‘Er is waarheid of leugen’ f 25.00 Van N.N. f 25.00 Te betreuren achten wij den geest van oppositie, die den Redakteur der Locomotief er toe drijft, terstond tweedracht te zaaien tusschen hen, die pogingen in het werk zullen stellen om het doel der Nederlandsche Kommissie voor een bewijs van sympathie aan Multatuli te verwezenlijken. In plaats van zich bij het door hen zelf goedgekeurde doel flink aan te sluiten, zoekt de heer Daum het in kleine vitterijen, meent het takteloos van de Nederlandsche Kommissie te moeten vinden dat zij Multatuli een album zal aanbieden waaruit hij zijne vrienden kan kennen, beschuldigt haar - zeer ten onrechte - van meesterachtigen toon etc. (...) *** Een andere taktiek volgt het heden hier ontvangen Amst. Handelsblad van 21 Maart. Dat van die deftige Nederlandsche bladen, wien eene buitengewone persoonlijkheid als Multatuli met wrevel moet vervullen - wijl zij meenen dat hunne alledaagsche degelijkheid veel meer aanspraak heeft op waardeering dan het genie - oppositie tegen het plan der Kommissie zou uitgaan, was te begrijpen. Maar het beste was dan nog maar, evenals de Nieuwe Rotterdammer doet, de circulaire zonder op- of aanmerkingen te publiceeren. {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Handelsblad verbergt zijn verzet onder den glimp van instemming. [27 april 1882 Briefkaart van W.A. Paap aan F. van der Goes] 27 april 1882 Briefkaart van W. Paap aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 27 apr 82 en geadresseerd aan Weledelgeboren heere F. van der Goes Prinsengracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Zaterdag avond te negen ure vergadering der Mult. comm. in het Leesmuseum. W.P. [27 april 1882 Brief van Mimi aan W.A. Paap] 27 april 1882 Brief van Mimi aan W.A. Paap. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. De envelop geadresseerd aan Herrn Willem Paap Quellijnstraat 15 Amsterdam, is bewaard gebleven. (M.M.) N. Ingelheim 27 April 1882. Waarde Paap, Dank voor den Amsterdammer met het hartelyke stukje van de Wolff, dat D. gister ontving. - Maar meld ons toch s.v.p. eens waarom gy, na D. aanvankelyk zoo trouw op de hoogte der zaak gehouden te hebben sedert een paar weken zoo geheel zwygt. Ge begrypt toch dat D. er belang by heeft te weten hoe de zaken staan en geen van de andere heeren geeft hem inlichtingen. Alleen ontvingen wy maandag een briefje van den heer Versluys waarin hy voorstelde met twee andere heeren over 14 daag hier te komen om te overleggen. Maar D. is zoo onwel en zenuwachtig dat ik de heeren heb moeten verzoeken met dat doel hier niet te komen. Oók het ‘over 14 dagen’ deed my schrikken. De zaak ondermynt deks gestel en dat zwygen irriteert hem zoo, des te meer daar hy van allerlei kanten telkens iets verneemt, zonder ooit het rechte te weten te komen. Wilt ge ons nu de reden van uw eensklaps zwygen eens melden? Met de hartelyke groeten van ons beiden Uw toegenegen MDouwes Dekker Schepel {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 april 1882 Brief van P. van der Zee aan D.J. Korteweg] 28 april 1882 Brief van P. van der Zee aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M. M) Monnickendam, 28 april 1882 Hoog Edl. Hoog Geb. Heer! Briefkaart en circulaire ontving ik gisteren morgen. Uit den inhoud van uw briefkaart moet ik opmaken, dat het toezenden van eene dergelijke circulaire aan de burgemeesters geen algemeen iets is, maar alleenlijk aan mijn adres verzonden werd, omdat ik Oud. Ind. offr ben. Reeds meermalen zijne¹. mijne gevoelens gevraagd omtrent de beweging voor Multatuli op touw gezet en openhartig moet ik U bekennen, dat ik mij niet geheel kan vereenigen met ‘'t waarom’ men Douwes Dekker een huldeblijk wil geven, dus met de gronden daarvoor in de bewuste circulaire aangehaald. Wel daarentegen met de woorden ‘Multatuli huldigen wij als voorstander van geestesvrijheid, of dankbaar gedenken wij den dichter’, en noodigen U uit daarvan blijk te geven door hem in staat te stellen tot het einde toe zonder geldelijke zorgen zijnen levensstrijd te strijden. Maar om mij in mijne omgeving aan het hoofd der beweging te stellen, daarvoor is noodig volle instemming. Bestaat die niet, dan wordt het een ijdel sympathie betoon, waarvan ik een vijand ben. De namen der onderteekenaars leveren meer dan genoeg waarborgen, dat ieder overtuigd moet zijn, dat de woorden, die men aanhaalt, genoegzaam doordacht zijn, eer ze werden terneergeschreven; maar dit neemt niet weg, dat mijn veeljarig verblijf ter Westkust van Sumatra en mijne pogingen daar aangewend om niet alleen officier te zijn, maar ook eenigszins bekend te worden met de zeden en gewoonten van het Mal. volk, te leeren zijne behoeften en te beoefenen zijne geschiedenis onder het Ned. bestuur door raadpleging van oude Europeanen daar geboren en van oude Sumatranen, aan wie Multatuli geheel onbekend, doch Douwes Dekker als besturend ambtenaar zeer goed bekend is, mij doen twijfelen aan de woorden, ‘dat eene goede maatschappelijke betrekking het vooruitzicht op eene schitterende loopbaan door hem ten offer werd gebracht aan het gevoel voor recht.’ {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} Veeleer ga ik van de stelling uit, dat hij op de kracht van zijn genie bouwende, zich door dat genie parten heeft laten spelen. Den dichter en strijder voor geestesvrijheid wil ik eeren en als blijk daarvan een steentje aanbrengen tot verlichting van zijne zorgen, omdat de persoon van Douwes Dekker dan voor mij buiten spel blijft en kan blijven; maar verder ook niet. Ik weet dat in mijne gemeente reeds pogingen in het werk worden gesteld om gelden bij een te brengen voor uw plan; ook mijn naam zult gij op die lijst vinden. Vertrouwende dat mijne gevoelens in deze door U geeerbiedigd zullen worden, teeken ik mij met de meeste hoogachting UEdl. dw. dienaar P. van der Zee 1. Zijne: bedoeld zijn. [29 april 1882 Ingekomen gelden huldeblijk in Recht voor allen] 29 april 1882 Ingekomen gelden voor het huldeblijk in Recht voor allen, no. 9. (U.B. Amsterdam.) Multatuli-fonds. Overdracht f11.67. W.v.S. 20 cents; J. de J. 25 cents; B. 10 cents; A.J. 55 cents. [29 april 1882 Briefkaart van Mimi aan J. Waltman Jr.] 29 april 1882 Briefkaart van Mimi aan J. Waltman Jr. Met poststempels Nieder-Ingelheim 28/4/82 en Delft 30 apr 82, en geadresseerd aan WED Heer J. Waltman jr. boekhandelaar Delft Holland. (M.M.) N. Ing. 29 April 1882. Geachte heer W. Myn echtgenoot is onwel en draagt my op U te bedanken voor het gezonden pres. ex. Hy zegt dat de zaak geen meerder pres. ex. lyden kan. Tevens dat hỳ niet weet hoe de rekening staat, en dit gaarne van U zou willen vernemen. In dien hy wat te goed heeft des te beter, dewyl hy dan daarover in exemplaren V.A.¹ wenscht te beschikken. Hy heeft er velen noodig. Na vriendelyke groeten M. Douwes Dekker Schepel 1 V.A.: Nog-eens Vrye Arbeid in Nederlands-Indië, tweede herziene druk. Muusses & Co. 1882. {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} [30 april 1882 Brief van R.J.A. Kallenberg van den Bosch aan A.S. Kok] 30 april 1882 Brief van R.J.A. Kallenberg van den Bosch aan A.S. Kok. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. (M.M.) Laanzicht 30 April 1882. WelEdelgestrenge Heer! Hiernevens heb ik de Eer u de kwittantie voor den Hr Beyens intesluiten. - Ik hoop echter niet als laatste bijdrage, hoewel die welke ik nog verwacht, nog niet binnengekomen zijn. - In s'Bosch en Zwolle worden ook nog pogingen aangewend, die toch nog wel iets zullen opleveren. - Zeer aangenaam was het ook mij in deze zaak Uwe kennis te maken, en vooral heeft U recht op mijn dank voor al de moeite die U er u voor heeft getroost, en die mijn aandeel, als geen stadbewoner, zooveel gemakkelijker heeft gemaakt. - Echter al is voor Breda de poging voor het Huldeblijk als afgeloopen te beschouwen, zoo zal er zich nog wel eens wat anders voordoen waarbij onze paden zich kruisen, en die mij weder het genoegen zullen geven met UEg opnieuw in aanraking te komen.- Wees intusschen overtuigd van de vriendschappelijke gevoelens en de hoogachting van UEg: Dienstwillige R.J.A. Kallenberg van den Bosch [1 mei 1882 Brief van P. van der Zee aan D.J. Korteweg] 1 mei 1882 Brief van P. van der Zee aan D.J. Korteweg. Dubbel foliovel waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Monnickendam, 1 Mei 1882 Hoog Edl. Hoog Geb. Heer! Toen ik mijn eersten brief insloot, kwam een oogenblik de gedachte bij mij op aan het hoofd er van te zeggen ‘confidentieel’; ik kwam daar echter van terug, omdat ik overtuigd was, dat mijn schrijven alleen kon beschouwd worden van officieusen aard te zijn, zoo als ook uw briefkaart door mij is beschouwd geworden. Dit neemt niet weg, dat ik volgaarne wil antwoorden, doch even als de eerste maal spreek ik ook thans tot den Heer Korteweg; ik wil in deze zaak niet op den voorgrond treden met mijne gevoe- {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} lens, omdat ik te groote waarde hecht aan het ontmaskeren van misbruiken en het moedig optreden tegen officieele onwaarheden. Maar thans ter zake; ik heb in mijn officiersloopbaan in S.W.K.¹. ambtenaren gekend, die met dezelfde gevoelens bezield waren als D. D, die eerlijke officieele rapporten indienden en daarvoor dikwerf zich eene berisping op den hals haalden van hun chef die dan die zuiv're waarheid als te sterk gekleurd qualificeerde. Alhoewel niet de talenten bezittende van D.D., ontbraken hun ook niet de gaven om dat alles in behoorlijken vorm onder de oogen van het publiek te brengen, maar in stede dat te doen, ontwikkelde zich een geestkracht, een gevoel van plicht, die ik hooger schat. Die ambtenaren bleven doorwerken, behandelden de inlanders, ook hunne bedienden, zonder af te dalen tot eene ziekelijke philanthropie, als menschen en wisten gedurende hun verblijf in die afdeeling door tact en gepaste maatregelen te verkrijgen datgene, wat ze vroeger door de krachtige hand der regeering in één jaar meenden te moeten veranderen. Dit nu is 't wat ik in de handlangers van D.D. ter S.W.K. nimmer heb kunnen ontdekken. Vele Europeanen verklaarden mij dat hij in hooge mate alles sterk kleurde, oploopend was over het minste, dat hij vermeende goed te zijn en niet dadelijk naar zijne inzichten geregeld werd; kortom wat men dikwerf pleegt te zeggen van bestuurders, ‘opgewonden’. Zich zelf stelde hij niet altijd verantwoordelijk, maar matigde zich de vrijheid aan de daden van ieder ander aan een critiek te onderwerpen, inzonderheid van zijne superieuren, waarbij dan niet ontbrak de bijtende spot. Daarvan heeft hij ook blijken gegeven, toen hij geschorst ambtenaar zijnde, te Padang met de meeste welwillendheid werd bejegend door en de grootste gastvrijheid genoot van eenige officieren daar in garnizoen. Op grond daarvan gebruikte ik de uitdrukking ‘dat veeleer zijn gemoed hem parten gespeeld had.’ Naar mijne meening had D.D. zijn land grooter diensten kunnen bewijzen door zijne talenten dienstbaar te maken aan zijne betrekking; hij had kunnen worden een groot ambtenaar in den geest {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} van wijlen den Resident Francis, die ook zijn ambtenaarleven geboekstaafd heeft en gedurende die loopbaan met veel grooten wederwaardigheden heeft te kampen gehad en toch voor Nederland en Indie een zegen is geweest. Lees de werken van D.D. en die van wijlen den Resident Francis en ik ben er van overtuigd, dat U met Francis als ambtenaar meer zult sympathiseeren dan met den eerste. Mij gaat 't niet aan, wat er gezegd wordt over zijn particulier leven, maar wel hoe hij als ambtenaar was en nu geloof ik gaarne in zijne werken dat alles juist is voorgesteld, ook van het gebeurde te S.W.K., doch 't blijft voor mij een onloochenbaar feit, dat hij vermeend onrecht wilde hersteld zien op een wijze voor de regeering dikwerf op dat oogenblik onmogelijk, maar wel mogelijk voor ambtenaren, die op een hoog zedelijk standpunt staan en doorzicht met tact paren aan een onvermoeid streven naar verbetering. Toen ik in Indie de werken van D.D. had gelezen, heb ik beproefd de ambtenaar te toetsen aan zijne denkbeelden en ben daardoor tot de slotsom gekomen, waardoor ik geen onverdeelde sympathie koester voor alles wat er in de circulaire staat. Zijn persoon, zijn handel en wandel op Java en in Europa zijn mij onbekend en voor het oogenblik verheug ik mij daarover. Ook heb ik nimmer in Indie gedacht, dat men mij in Europa zou vragen, ‘wat men Multatuli ter S.W.K. ten laste legt’, maar na lezing van uw briefkaart, achtte ik mij verplicht U te zeggen, waarom ik mij niet aan het hoofd kan stellen der beweging. In dezen zoowel als in den eersten brief heb ik mijne waarachtige overtuiging meêgedeeld en ook hoe die overtuiging zich bij mij gevestigd heeft. Ziehier dan geachte heer Korteweg het antwoord op uwen vraag; geen zucht tot afbreken deed mij schrijven, maar overtuiging. Ik teeken mij met de meeste hoogachting UEd dw. dienaar P. van der Zee 1. S.W.K: Sumatra's Westkust. [mei 1882 Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma] Mei 1882 Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma. Dubbel velletje briefpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} Den Weledelen Zeergeleerden Heer Dr Vitus Bruinsma te Leeuwarden Weledele Heer! Ik moet U mijn dank betuigen voor de spoedige mededeeling, mij in den loop dezer week gedaan omtrent het bijeengebrachte voor Multatuli. Of de heeren tevreden kunnen zijn over den uitslag van hun pogen, kan ik niet beoordeelen; - wel weet ik, dat aan mijne verwachting niet is beantwoord. Misschien is het juister als ik het aldus uitdruk: ik koesterde in mijn hart den wensch, dat het met dit ‘huldeblijk’ zeer schitterend zou gaan, opdat het een krachtige stem zou zijn, die sprak van waardeering, een stem, die M. op luiden toon vertelde, dat hij door velen begrepen wordt. Dit laatste toch is, dunkt mij, voor een Multatuli-ziel de groote troost. Het is niet zoozeer de vraag of ‘hij wel leven kan’ - juist omdat 't geen zaak van liefdadigheid is, maar van beginsel, van overtuiging, had ik 't zoo gaarne schitterend gewenscht. (Ik hoop dat ik mis ben en dat 't wel schitterend is!) Ik zou zoo graag zien, dat M. in zijne laatste levensdagen kon denken: ik word meer en beter begrepen dan ik meende. Dat zou voor hem een zonneschijn zijn en zeker zullen weinigen hem inniger zonneschijn toewenschen dan ik. Mijne vereering gaat verder dan van velen, die gaarne hulde brengen aan den strijder voor de verdrukte Javanen en den genialen schrijver, doch verder wel eens een ‘maar’ laten hooren. Ik vereer den geheelen Multatuli; mijne ziel voelt zich aangetrokken tot de zijne; - de tonen zijner ziel vinden weerklank in mijn hart; - ik voel de smart, die uit zijne woorden spreekt; - ik begrijp de smartkreten uit zijne minnebrieven, uit zijne ideén - ik begrijp idee 324: ‘De hevigste uitdrukking van smart is sarcasme’ (soms wensch ik, dat ik 't niet begreep!) En dus: toegegeven, dat M. soms in zijne oordeelvellingen onbillijk is (ik heb er weinig hinder van) - doch ik stel mij bij 't lezen der gedachten van anderen altijd de vraag: ‘hoe komt iemand er toe, dat of dat te zeggen?’ - en zoo verneem ik de zielesmart, die uit de bittere woorden spreekt. En dat drijft mij tot grootere genegenheid: Hoe vaak is de wensch bij mij opgekomen den edelen man toe te voegen hoe goed ik hem begrijp en hoe gaarne ik hem daarmee troosten wilde. Want er is geen grooter smart, dan tonen uit zijne ziel te voelen opkomen en dan nergens een weerklank daarvan op te vangen: - dat is de smart {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} van een Hamlet - de ‘wereldsmart’ van Byron. Begrepen te worden is eene behoefte voor iemand, die ziel heeft. Hoe meer ziel, hoe heviger smart: wat moet de ziel van een Douwes Dekker doorpriemd zijn. Voor mij is hij dan ook echt de Multatuli. - Wie zal het wee peilen, dat uit de Minnebrieven ons tegenruischt? Bestaat er iets in onze letterkunde, dat met dat werk te vergelijken is? Ik heb het wel eens vergeleken met de Hamlet van Shakespeare. Hoe ongelijk in bouw, uit die beide werken komt mij een gelijke toon tegen - en ik stel de minnebrieven het hoogst - doch zeker spelen mijne sympathie voor M. en mijn Nederlandsch hart mij parten: Letterkundige beoordeelingen kan ik niet maken: ik ken de letterkundige maten niet. Bij het lezen let ik gewoonlijk maar, hoeveel ziel er in een werk ligt. Doch ik begrijp niet, hoe ik er toe kom U met mijn geschrijf lastig te vallen, - mij in gedachten bloot te leggen voor iemand, die mij niet kent. Want mijn aard is anders nogal gesloten en ingetrokken. Bovendien, zou ik volkomen vertellen wat Multatuli voor mij is, dan viel er wat te schrijven. Want dan moest ik mijn leven, mijne ondervindingen, mijn leed, mijn strijd, er bij aanhalen. Doch dan zou het ook blijken hoe het zaad van den zaaier bij mij in vruchtbare aarde viel, hoe die zaaier mij geleerd en gesteund heeft, hoe ik door zijne woorden beter mij-zelven durfde zijn. - En over de Wouter-geschiedenis, de zeeziekte-geschiedenis en al het andere schoons van den zaaier zou ik zooveel kunnen zeggen, dat getuigde van begrijpen en waardeeren. - Doch reeds meer dan genoeg. Begrijp slechts uit mijn geschrijf, dat ik het grootste belang stel in M. en ik durf U geen lasten opleggen - doch zoo Gij later eens de goedheid hadt mij wat naders omtrent de zaak te vertellen, dan zou ik U zeer dankbaar zijn. Ik hoop zeer, dat Multatuli zelf zich minder illusies gemaakt heeft omtrent het huldeblijk dan ik; want ik voel den schram, dien hem dat anders geven moet. Was ik eens even schatrijk, dan - (nu ja, misschien zat ik dan verstrikt in vooroordeelen). In mijne armoede kan ik slechts eene kleinigheid doen, en ik zou dat nog wel eens willen doen. U mijne sympathie betuigende voor dat Ge zoo openlijk voor M. opkomt, ben ik hoogachtend Uw Dw. Dn. H. Oosterling. Oenkerk - Mei 1882. {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} [1 mei 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 1 mei 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) N. Ingelh. 1 Mei 1882 beste Haspels! M'n vrouw schreef U dezer dagen, en daarop wachten wy antwoord. Misschien kruist het dezen brief. Maar wat ik U te zeggen heb, staat niet in verband met uw mogelyke komst die ons in allen geval heel aangenaam wezen zal, vooral daar 't hier zeer gezond is. Maar ik heb U over iets anders te schryven! Zou Bos genegen en by machte zyn my onder verband van voordrachten in den aanstaanden winter tweeduizend gulden voorteschieten? Dit zou voor my van zeer groot belang en een ware vriendschapsdienst zyn. De uitlegging waarom dit voor my zoo gewichtig wezen zou, volgt later. En, beste Haspels, spreek noch gy noch hy, een woord over dit verzoek. Het zou my zeer veel schade berokkenen als 't bekend werd voor den juisten tyd. Zoowel myn verzoek om geldelyke hulp als m'n voornemen om in dat geval voordrachten te houden, moeten voorloopig geheim blyven. U wil ik wel zeggen en dat mag Bos ook weten dat ik deze vraag doe om by zekere verwikkeling - te slymerig om nu uit te leggen - myn onafhankelykheid van - te bewaren. Spreek er in 'shemels naam geen woord over. Dit zou me zeer schaden in veel penible verhoudingen. Hartelyk gegroet van Uw vriend Dek Antwoord my, svp. zoo spoedig mogelyk. Indien B het doen kan en wil, is er spoed by de zaak. 't Komt er op aan of ik my al of niet moet¹. laten behandelen als 'n jongetje. B's hulp zou een ware vrykoop van slaverny zyn, en zeker soort van kleine mannen een streep door de rekening maken. Leve de R. Katholieken en orthodoxen!- Als ik zeker wist dat Coen zich zou weten te amuseeren, zou ik gaarne zien dat hy meekwam. Maar hy is tusschen servet en tafellaken. Beslis gy zelf, asjeblieft! Welkom zal hy in allen geval {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} wezen, en ruimte hebben wy in overvloed. 't Is maar de zorg dat hy zich niet verveelt, daar hy nu toch evenmin kan spelen als met de oomes meepraten. Wy zyn hier in den wydsten zin van't woord: à la campagne. Zal hy daarin stof vinden om zich bezig te houden? 1. moet: oorspr. stond er wil. Het verzoek betreft een poging van Multatuli zichzelf de mogelijkheid te verschaffen ‘nee’ te zeggen tegen de Huldeblijkcommissie. [6 mei 1882 Ingekomen gelden huldeblijk in Recht voor allen] 6 mei 1882 Ingekomen gelden voor het huldeblijk in Recht voor allen, no. 10. (U.B. Amsterdam.) Multatuli-fonds. Overdracht f12,77. F.W.G. te P. 25 cents; Mej. v.d. W. 25 cents; B. 10 cents; W.v.S. 10 cents. [6 mei 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma] 6 mei 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam 6 Mei '82 Amice, Wij beleggen het geld, dat ons hier wordt gezonden, bij de Kasvereeniging die 4 percent rente heeft. Zoodra ge iets zendt aan Korteweg of mij (we zijn samen penningmeesters) brengen we het bij de Kasvereeniging. De beste man te Groningen was door mij gevraagd, maar heeft bedankt wegens gebrek aan tijd. Men moet daar een Groninger hebben. Intusschen had Paap ook zijn oude kennis L. Leopold gevraagd, die aannam. Toen dacht ik: nu dat doet er niet toe, ik ga zelf naar Groningen om de voornaamste lui te spreken. Maar eerst had ik te veel grootendeels onaangename drukte hier, om het te kunnen doen; en nu ben ik ook wat verlamd. Juist toen Gonne en Anne hier waren kwam er van Dekker een bijzonder onaangenamen brief. Hij beklaagde zich dat hij zoo vreeselijk erg werd gemarteld in de couranten. Als hij een goede {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} vriend had, die hem een ellendige 10 of 12 mille wou lenen, zou hij zeggen: loop naar de maan met dat huldeblijk of geef het aan een joden weeshuis, enz. enz. Ik heb daar op niet dadelijk geantwoord maar overlegd met Korteweg en Zurcher en aan Iterson gevraagd of hij eens over wilde komen. Toen is besloten, dat we er met zijn drieen zouden heengaan en hem zouden vragen of hij goed vond dat we kwamen. Maar dat had hij liever niet. En nu ben ik bezig met een niet aangename correspondentie. We zijn door het slot der circulaire reeds gebonden om vooral ook aan de toekomst te denken. Hij wilde het geld dadelijk in handen hebben, omdat hij het noodig heeft. Dit nu is niet de bedoeling van een goed deel der gevers en we hebben op de algemeene vergadering gesproken van een lijfrente, om onaangename vragen, die geannonceerd waren, te voorkomen. Toen ik er bij kwam waren reeds lui gevraagd, die er nooit hadden moeten bij zijn. - Nu is toen eenmaal de circulaire was goedgekeurd door Dekker, meermalen gezegd en geschreven dat we 't oog hadden op een lijfrente. Nu zitten we natuurlijk in een lastig parket en Dekker legt zeer weinig lust aan den dag om ons daaruit te helpen. Ik vind dit te onaangenamer, daar ik schoorvoetend ben toegetreden en het verkeerde voor een goed deel voortvloeit uit de omstandigheid dat Dekker in 't begin een vrij groot aandeel heeft gehad en zich daarbij in de eerste plaats heeft gewend tot een jong mensch¹., die zeer weinig personen kent. Het aandeel van Dekker in de zaak is veel grooter dan ik eerst had gedacht zooals me nu uit den brief aan Bokma de Boer op nieuw bleek. Op dezelfde wijze heeft hij aan meer anderen geschreven. Had ik dit geweten, dan had ik nog wel kunnen zorgen dat de namen er bijkwamen; ofschoon ik vond dat het aantal reeds groot genoeg was. Nu zijn feitelijk door zijn schrijven sommigen ingenomen tegen het plan omdat ze zich versmaad achten door ons. Dek verlangt nu ook dat er een eind komt aan de zaak. Dit werd me Donderdag beslist geschreven. Ik heb toen dadelyk de hoofdcommissie opgeroepen en nu stel ik dezen avond voor dat we de lijst over een week sluiten².. Zijn er soms nog onder uw lui van Tandem, die niet meedoen aan {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} 't huldeblijk, dan zou ik toch gaarne hun namen in 't album laten plaatsen. Geef me die svp op en deel me eens uw opinie mee over het al of niet wenschelijke van het geven van uw aandeel als som in eens. Dekker weet niet dat er schuldeischers op de loer zitten om hem aan boord te komen zoodra hij geld in handen heeft. Een logementhouder te Lissabon verlangt 3 of 4 mille. In ons land zitten er ook. Dit schrijf ik liever niet aan Dekker, maar ik had misschien een geschikte gelegenheid gevonden om het te zeggen, als we te Nieder Ingelheim waren geweest. Na vriendsch. groeten tt J Versluys 1. jong mensch: W.A. Paap. 2. Dit zou uiteindelijk woensdag 17 mei worden. De volgende alinea begon oorspronkelijk met: Ik sluit nu deze letteren als de vergadering is afgeloopen. Doorgestreept. [7 mei 1882 Briefkaart van S.J. Bouberg Wilson aan G.H. van Soest] 7 mei 1882 Briefkaart van S.J. Bouberg Wilson aan G.H. van Soest. Met poststempels Amsterdam en 's-Gravenhage 7 mei 82 en geadresseerd aan den WelEdGebHeer G.H. van Soest redakteur Tijdschrift Ned-Indië in 's Hage. (M.M.) WelEdGeb. Heer, De dag van afsluiting van het huldeblyk aan M. is vastgesteld op Woensdag 17 Mei. Beleefdelyk verzoeken we U, ons op 18 Mei aan het adres van den heer Versluys (Vossiusstraat 13 Amsterdam) de eindopgave te willen zenden van de door U ontvangen gelden en van de namen der deelnemers Namens de hoofdcommissie S.J. Bouberg Wilson [7 mei 1882 Briefkaart van W. Paap aan F. van der Goes] 7 mei 1882 Briefkaart van W. Paap aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 7 mei 82 en geadresseerd aan den WelEdelgeb. Heere F. van der Goes direkteur der Rott. stoomv. Maatsch. te Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Weledelgeb. heer, De dag van afsluiting van het bijeenbrengen van gelden voor het huldeblijk aan Multatuli is vastgesteld op Woensdag 17 Mei. Beleefd verzoeken wij u, ons op 18 Mei aan het adres van den heer J. Versluys, Vossiusstraat 13, Amsterdam, de eindopgaaf te willen zenden der door U ontvangen gelden en van de namen der deelnemers. Met de meeste hoogachting Namens de hoofdcomm. Willem Paap {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 mei 1882 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 7 mei 1882 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(⅘) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 7 Mei 1882. Lieve Lina! Uw hartelyke goede brief was ons recht aangenaam. Het is waar ook zonder dat ge 't zegt weten wy hoe hartelyk ge dek genegen zyt en hoe ge in den geest party trekt voor hem tegen zyn vyanden en belasteraars. Oef! Wat is deze huldeblyk-tyd weer ryk geweest aan emoties. Eerst het vreezend weifelen tusschen al of niet goedkeuren van 't plan, later een periode van hoop en opgewektheid vooral door de herhaalde berichten dat de zaak goed ging, daarna de aanvallen in de bladen en de... verdedigende stukken, zelden minder pynlyk dan de aanval. Het stuk van Versluys in 't Handelsbl¹. was heel goed. Ik kan me niet denken dat iemand de vuile aantygingen van dat blad beter had kunnen beantwoorden. Nu ja, lieve, maar ik behoef U niet te zeggen hoe zulke besprekingen dek wonden, voor en tegen beide. Weetje met welke stukken dek het meest ingenomen was? Met die uit den Hervorming, Kerkelyke Courant, de Tyd en Maasbode. Ze beschuldigden hem daarin de godsdienst onttroond te hebben. Uit zulke stukken bleek het meest zyn beteekenis, het was een mooi getuigenis uit het vyandelyke kamp. - En nu naderen wy de sluiting van de zaak. Oef, en nog eens: Oef! Lieve Lina, weet je al wat van den uitslag? Dek is al dezen tyd heel zenuwachtig geweest, hy noemt zichzelf ‘behuldeblykt.’ Ik behoef je zeker niet te zeggen welke impressie het op een man als dek maakt die disputen in de couranten te lezen over de vraag of hy al of niet... beleefd is! En dan die aanbiedingen van vyf gulden omdat hy wèl beleefd is geweest van den een of van 10 cents van een arme werkman, die dek houdt voor een democraat, wat hy niet is, och arm! Kassian, dek zou zelf zoo graag weldoen, en zich dan zoo beweldadigd te voelen! Ja, waarlyk, alleen een schitterend succes had het pynlyke van de zaak kunnen afnemen. Of wy dit dan verwacht hadden? {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen! Met vreezen en beven heeft dek de zaak haar beslag laten nemen, om - ja helaas, omdat we nog een paar duizend mark schuld hadden aan den bouwmeester en geen raad wisten hoe die af te doen. Ce sont les petites choses qui gouvernent le monde².. - En gaandeweg toen de zaak en train³. was kreeg dek betere gedachten. De berichten die we ontvingen waren optimistisch. Zonder cyfers te noemen werden groote woorden gebruikt, en - men verstaat elkaar slecht wanneer men meet met ongelyke maat - Maar, lieve Lien ik kan over die zaak niet verder schryven, het is zoo doornig en er zyn zooveel trouwe goede hartelyke mensen in betrokken. Eerdaags zult gy 't bezoek van zulk een ontvangen. Ik bedoel de heer Zurcher uit Amst. Je weet hoe hartelyk hy dek genegen is. Hy was deze week een paar dagen hier en zal je dus een en ander kunnen vertellen van wat ik schryvend oversloeg. Genoeg! Maar de eigenlyke aanleiding tot zyn bezoek is iets anders, en hy heeft my uitdrukkelyk verzocht er de Haas vooraf over te schryven. Dus lieve Lien, breng s.v.pl. deze heele geschiedenis aan je echtvriend over. Hy heeft wel byna geen tyd om te eten, dat weten we, maar het betreft oogen, en dus ben ik gerust dat hy my niet te lastig zal vinden. Eenige jaren geleden werd het medelyden van Mevr. Zürcher opgewekt voor een arm meisje, dat de jaren bereikt had waarop zy het amsterdamsche roomsche weeshuis verlaten moest, en dat byna blind zynde, niet instaat was haar brood te verdienen. Door de zorgen van Mevr Z. werd het meisje, Marie van Paasch genaamd, in het St Antonius gesticht voor ongeneeslyke zieken te Rott. opgenomen, en alle 3 maanden werd een zeker bedrag voor haar betaald. ik meen fl 225 's jaars. Nadat dit jaren geduurd had ontving de heer Z. voor eenige weken eensklaps bericht van den directeur van 't gesticht dat op eene andere wyze voor het meisje zou dienen gezorgd te worden. (Men liet iets doorschemeren alsof het kind zich ontuchtig gedragen had. NB, zooals later bleek omdat ze overvallen was terwyl ze een zoen gaf aan een jongen dien ze gaarne getrouwd zou hebben, als ze maar gezond was geweest.) maar als hoofdoorzaak werd opgegeven dat ze eigenlyk niet hoorde in een gesticht voor ongeneeslyke zieken daar dr de Haas verklaard had dat ze met het ééne oog zeer goed en met het andere ook nog wel wat kon zien en dat ze dus zeer goed in staat {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} was om haar brood te verdienen. En dit getuigenis is 't waarover de heer Z. zoo gaarne eens wat naders van de Haas hooren zou. Want sedert eenige weken heeft hy 't meisje nu by zich aan huis, en de docter die haar verpleegt (dr van der Eyden) houdt staande dat het kind met het eene oog niets en met het tweede zeer weinig ziet en dus wel nooit in staat zal zyn in haar eigen behoeften te voorzien. Het arme kind heeft geen blindenwerk geleerd en scheen in het St Ant. gesticht ook in andere opzichten niet goed verpleegd te zyn. Over dit meisje alzoo wilde de heer Z. gaarne eens met de Haas komen spreken. Onze Wou maakt het wel, ofschoon we 't naar vinden dat hy zoo erg mager wordt en daarby bruin als 'n zigeunertje! O wacht ik doe hier een portretje van hem in voor zyn vriendjes. Nu ziet hy er daarop juist dik uit. Het was gemaakt voor deks verjaardag - en zyn gezichtje is dikker dan zyn lichaampje, en hy ziet er 's winters altyd beter uit dan zomers. Hoe maken het u jongens en kleine Lien en Riekje? die lieve snoep. Wou laat ze allen ook wel groeten. Zeg, verleden jaar is het er by ingeschoten maar dit jaar heb ik 't zaad van de judaspenningen gezaaid maar zonder vrucht. er is tot nog toe ook niet een plantje van opgekomen. Maar daar hoor ik dek wakker worden want ik heb dezen in den vroegen morgen geschreven, als of ik Lien de Haas zelf was. ik moet nu thee gaan zetten. O, lien wat 'n bodemlooze heerlyke kist die je ons cadeau hebt gedaan! ik heb nog zóóveel. Dag, beste. Wees hartelyk met u beiden en de kinderen gegroet van dek en je zoo liefhebbende Mimi DD 1. Handelsbl.: zie bij 5 april 1882. 2. Ce sont les petites choses etc.: Het zijn de kleine dingen die de wereld regeren. (fr.) 3. en train: op gang (fr.) [7 mei 1882 Briefkaart van W.A. Paap aan A.S. Kok] 7 mei 1882 Briefkaart van W.A. Paap aan A.S. Kok. Met poststempels Amsterdam en Breda 7 mei 82, en geadresseerd aan den WelEdzeergel. Heer A.S. Kok leraar mil. akademie te Breda. (M.M.) WeledelGeb. heer, De dag van afsluiting van het bijeenbrengen van gelden voor het huldeblijk van Multatuli is vastgesteld op Woensdag 17 Mei. Beleefd verzoeken wij u, ons op 18 Mei aan het adres van den heer J. Versluys, Vossiusstraat 13 Amsterdam, de eindopgaaf te willen {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} zenden der door u ontvangen gelden en van de namen der deelnemers. Met de meeste hoogachting Namens de hoofdcom. Willem Paap [8 mei 1882 Artikel in de Soerabaya Crt.] 8 mei 1882 Artikel in de Soerabaya Courant, no. 107. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. (....) Nu - maar wat hebben wij te klagen? Was het niet edel van John Bull¹., dat hij zich voorloopig met de noordelijke helft van Borneo tevreden stelde? Moeten wij hem niet dankbaar de handen kussen voor deze grootmoedigheid? Indien hij ineens het gansche eiland had willen inpalmen, wie zou het hem belet hebben? Indien hij morgen ook Java en Sumatra er bij verkoos te nemen, wie zou hem afweren? Wij leven immers bij de genade! (Het slot dezer causerie, dat niets anders is dan eene schimprede op Multatuli, met de gewone oppervlakkige argumenten, breede uitmeting van enkele eigenaardigheden, en blindheid voor de verdiensten van dezen buitengewonen man, wenschen wij in ons blad niet op te nemen. Wij vrezen geene behoorlijke gedachtenwisseling, maar wij wenschen niet meê te helpen aan de verspreiding van die, tegenover Multatuli traditioneele, scheldpolemiek.) Red. S.C. 1. John Bull: verpersoonlijking van Engeland. [9 mei 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma (?)] 9 mei 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma (?). Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅚) beschreven. (M.M.) Amsterdam 9 Mei '82 Amice, Uw aangeteekenden brief met duizend gulden heb ik in goede orde ontvangen en met Korteweg samen bij de Kasvereeniging gestort. Van verscheiden leden van Tandem zyn er die niet meedoen aan 't {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} huldeblyk en te Rotterdam zyn er ook. Dr de Haas schreef er zelfs het eerst over zeggende: het zou niet goed zyn om menschen die jaarlyks f20 of f25¹. ongenoemd te laten en nu in een album de namen te plaatsen van personen die f1 gaven. Iterson had ook 1 of 2 lui, die zeiden ik kan wel jaarlijks iets geven maar niet een groote som op eens. Dat blijft dus Tandem, maar in ieder geval zal 't voor een goed deel ophouden. Callenberg v d Bosch had successievelijk zoowat al zijn lui van Tandem zien verdwijnen en zelf toen maar bijgepast. Hij vond echter deze gelegenheid zeer geschikt, om een eind daaraan te maken. Ik ontvang reeds enkele opgaven die hooger waren dan vroeger. Maar t verschil was toch niet zoo groot. Eerst 18 of 19 Mei zal ik nu kunnen zeggen, hoever het met de zaak staat. En 't zal nòg de vraag zijn of ze dan wel alle hebben geantwoord. Ik heb nu nog steeds geen antwoord uit Ingelheim op mijn brief van verleden Donderdag. Spreken zou beter zijn dan schrijven, maar Dek zegt: als we er over praten, is er veel kans dat ik onaangename dingen zeg en hij heeft het naar 't schijnt ook om andere redenen liever niet. Na vriendsch. groeten tt J Versluys Ik begin intusschen verlangend uit te zien naar het einde der heele historie. 1. f25: bedoeld: bijdragen. [9 mei 1882 Verschijning 2e dr. Nog eens vrye arbeid] 9 mei 1882 Verschijning van de tweede druk van Nog eens vrye arbeid volgens bericht in het Nieuwsblad voor den boekhandel, no. 37. (U.B. Amsterdam) Multatuli, Nog-Eens-Vrije arbeid in Nederlandsch-Indië. 2e, door den auteur herziene druk. Purmerende, J. Muusses & Co. Post 80. (116 blz.) f1.25 [9 mei 1882 Brief van J.M. Rosskopf aan D.J. Korteweg] 9 mei 1882 Brief van J.M. Rosskopf aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier met hoogdrukstempel J.M.R., waarvan blz. 1-2 en 3 (⅔) beschreven. (M.M.) {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} Rosskopf staat als enige ondertekenaar wiens naam met een R. begint onder de oproep in de Soerabaya Courant van 24 april. Vermoedelijk is hij de afzender. Magelang dan 9n Mei 1882 J M R Aan den Hoogel. Heer D.r D.J. Korteweg Hoogleeraar te Amsterdam WelEd Geb Heer! In antwoord op Uw geeerd schrijven van den 15dn Maart heb ik de eer U mede te deelen, dat ik zeer ben ingenomen met het plan, om een verdienstelijk letterkundige den Heer Douwes Dekker een bewijs van sympathie voor zijn arbeid aan te bieden, en hem verder te bewaren voor finantieele zorgen. Onmiddellijk heb ik mij na ontvangst van uw schrijven tot den Heer Hoorweg te Batavia gewend, met verzoek mij wel te willen mededeelen in welken geest de aldaar aangewezen personen wenschen werkzaam te zijn ten einde het best in het belang der zaak te handelen. Naar zijn advies wensch ik mij te gedragen. Daar het mij door mijne reizende betrekking niet mogelijk is, zelf handelende op te treden, heb ik mij ook gewend tot den Heer P.A. Daum, Hoofdredacteur van de Locomotief met verzoek de zaak in zijn blad aan te bevelen door een welwillende en kiesche bespreking en zich bereid te verklaren gelden in ontvangst te nemen. Genoemde Heer stelde zich onmiddellijk beschikbaar, en ofschoon ik volstrekt niet geacht wil worden, geheel in te stemmen met hetgeen hij daaromtrent heeft geschreven, zoo kan ik U nu reeds berichten dat de oproeping aanvankelijk een gunstig resultaat heeft gehad. Binnen een paar dagen waren ongeveer duizend gulden ingekomen. Ik twijfel niet of dat bedrag zal nog beduidend toenemen, en uit veler gevoelen, dat Multatuli veel, zeer veel heeft gedaan in het belang van Indie. Ik zal trachten U getrouw op de hoogte te houden van hetgeen te Samarang en omstreken in deze aangelegenheid wordt verricht. {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} U het meest mogelijke succes op Uw streven toewenschende teeken ik mij hoogachtend Uw dw Dienaar J.M. R [11 mei 1882 Brief van Germania aan D.J. Korteweg] 11 mei 1882 Brief van de Levensverzekeringsmaatschappij Germania aan D.J. Korteweg. Kwartovel met opdruk Directie van het bureau der Germania Singel K. K no 286, aan de voorzijde beschreven. (M.M.) WelEdelen Heer Korteweg Weesperzijde No 1 Alhier Amsterdam, 11 Mei 1882 WelEdele Heer! In vervolg op de eergister gegeven mondelinge mededeelingen betreffende UED vraag over eene te sluiten lijfrente op het hoofd van een derde, geven wij UED als het gevoelen van den Heer G. Luttenberg, Directeur van het ‘Bureau der Germania’, die den 17den dezer alhier terug is, te kennen: dat Crediteuren nimmer beslag kunnen leggen op Rente, die door UEd of door den Heer Versluys & UEd beiden op eene Polis ten behoeve van den Debiteur gesloten, geheven wordt. Dit is eene zuivere schenking van UEd, die geen schuldeischer beletten kan.- Men neme dus eenvoudig de Rente Polis op naam van den bewusten persoon, terwijl overlegging van diens geboorte-akte alleen noodig is & tevens, telkens bij ontvangst van de Rente, eene attestatie de vita¹. van dien persoon moet worden geproduceerd. Ten einde die attestatie niet te dikwijls te laten opmaken, zal jaarlijksche of halfjaarlijksche Rente liefst moeten worden bedongen.- Met alle achting UEd. Dw. Dienaren p.p. G. Aitema 1. attestatie de vita: bewijsstuk dat de houder van de Polis nog in leven is. [12 mei 1882 Artikel van P. Brooshooft in de Soerabaya Crt.] 12 mei 1882 Artikel van P. Brooshooft in de Soerabaya Courant, no. 111. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} Denken en handelen. (Poging tot oplossing van het Multatuli-raadsel.) De vraag, die velen zich stellen ten opzichte van Multatuli: ‘waarom is zijne wijsbegeerte zoozeer in strijd met sommige zijner handelingen’, geldt voor de meeste mannen, die als schrijvers of denkers op den voorgrond zijn getreden. Bilderdijk, die de pen vol had van God en Christendom, was noch in zijn huwelijks-, noch in zijn maatschappelijk leven een voorbeeld der edele beginselen, die aan het christendom en het streven naar God, als ideaal, ten grondslag liggen. Da Costa zou vergeefs het verwijt van ijdelheid en prikkelbare onverdraagzaamheid hebben willen te niet doen, door zijn ‘Ik ben geen zoon der lauwe Westerstranden!’ Onno Zwier van Haren¹., in zijne vaderlandslievende verzen voorzeker geen profeet van lagen hartstocht, verspeelde bij velen zijne reputatie door een bedrijf, dat als het uiterste van dierlijke drift wordt beschouwd. (....) Kortom bijna geen schrijver van naam zou ter aanbeveling zijner geschriften kunnen zeggen: let op mijne daden. Men mag nog verder gaan. Wij allen handelen onafgebroken in afwijking van hetgeen wij als beginsel belijden. Het zielkundig verschijnsel van het berouw zou, zonder dat, niet bestaan. Schier dagelijks plegen wij handelingen, welker gepastheid uit een zedelijk oogpunt wij nimmer zouden willen verdedigen. Is dus bovengedane vraag van zeer algemeene strekking, wij stelden haar in 't bijzonder omtrent Multatuli, wijl zij, naar aanleiding der pogingen om dezen beroemden schrijver materieele hulp te bewijzen, in de laatste dagen op den voorgrond trad. Maar al te velen zijn zij, die de zoogenaamde excentriciteiten van Multatuli's leven, zelfs bij beweerde geestdrift voor zijne werken, als voorwendsel bezigen om hem te verloochenen. Het zij vooropgesteld, dat van al die verhalen ten bewijze voor Multatuli's weinige aanspraak op hoogachting als mensch, minstens 9/10e als valsche munt moet verworpen worden. Ieder ga te rade met hetgeen hem zelven zal zijn overkomen. Wien het nimmer geschiedt, dat eene zuiver onschuldige handeling, of zelfs omstandigheden buiten zijn toedoen, door kwaadwilligheid van {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘goede vrienden’ als laakbare daden zijn ingeschreven op zijn debet met de openbare meening, mag van geluk spreken. Naar deze ervaring moet dus hetgeen over Multatuli wordt gefabeld beoordeeld worden. Het is dan ook niet op dergelijke verhaaltjes, dat wij afgaan om te concludeeren, dat zijn doen in strijd is met zijn denken. Multatuli zelf vertelt het ons zwart op wit. De grondtoon toch van zijne geschriften is: onmeedoogende kritiek op 's menschen gebrek aan waardeering voor wat groot en schoon is. Uit eigen miskenning voortgevloeid, beheerscht dit denkbeeld zoowel zijne letter- als staatkundige werken. (....) Maar wat moest Multatuli, die blijkens, zijne geschriften, op de hoogte moet zijn der psychologische oorzaak van dat gebrek aan waardeering - wat moest hij daartegenover doen? Hij, als denker van hoogere orde, moest trachten, op zijn beurt zich te verplaatsen in den gedachtengang - d.i. het organisme, de opvoeding, de omgeving, de ontwikkeling - van de menschen, die hem aldus verongelijken. Hij zou dan begrijpen, dat ook Droogstoppel en Slijmering moesten zijn zooals zij zijn, dat zij, onder hunne levensvoorwaarden, niet anders konden dan hem werpen met hun drek. En het onmiddellijke gevolg zou geweest zijn, dat hij hen niet had geantwoord met zijne verachting, maar hoogstens met zijn medelijden. In plaats echter van ‘Publiek ik vergeef u wijl gij niet beter weet,’ heeft het telkens en telkens van zijne lippen geklonken: ‘Publiek ik veracht u met groote innigheid’. (....) Wij willen eene poging wagen tot verklaring dier schijnbare tegenstrijdigheid. Wij verwachten daarvan, dat zij zal bijdragen om de verbittering, die velen jegens Multatuli, wegens zijne harde uitvallen tegen het ‘Publiek’, koesteren, te verzachten. Hoe de mensch zal handelen, wordt hem telkens voorgeschreven door zijn hersenen. Een zeer samengesteld net van fijne zenuwen, geconcentreerd in ons ruggemerg, voert alle indrukken langs dat ruggemerg naar de groote hersenen, die, als eene gedeeltelijk grauwe gedeeltelijk witte massa, onder onzen schedel zijn uitgespreid boven de zoogenaamde kleine hersenen (aanhangsels van het rugemerg) en op ieder langs de zenuwdraden ontvangen bericht antwoord geven door te bevelen, welke handeling zal {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} worden verricht. (Dit geldt namelijk voor de z.g. bewuste handelingen; behalve deze moet men aannemen dat er onbewuste zijn, die plaats grijpen uitsluitend door reflex-beweging der zenuwen op eene prikkeling van buiten, of wel door langdurige gewoonte, zonder dat een bevel der hersenen vereischt wordt. B. v. dat ik mijne hand terugtrek als men mij er in prikt, zal wel geschieden door reflex-beweging der geraakte zenuwen, zonder dat deze eerst de hersenen om advies vragen; en wanneer ik een boek lees, wordt niet iedere letter door mijne gezichtszenuwen naar mijne hersens overgebracht, om te vragen welke beteekenis zij heeft voor de samenstelling van het woord, maar door langdurige gewoonte volvoer ik de handeling van het lezen onbewust; slechts als ik de beteekenis of het verband van een zin moet begrijpen, zullen mijne hersenen worden geraadpleegd). (....) De kern van onze quaestie ligt nu in de volgende vraag: om bij Multatuli te blijven, hoe komt het dat deze denker, voor zijne schrijftafel zittende, buiten den invloed van storende indrukken, aan zijne hersenen de schoonste humaniteits-beginselen en menschkundige waarheden zal ontleenen, en in het volgend oogenblik, wanneer een onaangename prikkel van buiten (b.v. de herinnering aan miskenning) er zich in komt mengen, van diezelfde hersenen het bevel ontvangt om met die humaniteit en menschkunde zoo zeer strijdende woorden neer te schrijven, als het beruchte: ‘Publiek, ik veracht u met groote innigheid?’ (....) In het kunstig geörganiseerde hersenstelsel van den mensch heeft de natuurkracht de grootste tot heden bekende volkomenheid bereikt in het onderscheiden waar het wezenlijk geluk te vinden is. Hier is zij zich bewust, dat het onmiddellijk voor de hand liggend genot dikwijls niet anders is dan schijn-genot. Dringt de maag aan op het buitenmatig genot van spijs of drank, de hersenen zullen waarschuwen: het genot der voldoening van niet aan den prikkel te hebben toegegeven, zal straks grooter zijn dan dat der oogenblikkelijke vervulling. Bij alle onzedelijke begeerten van het overig lichaam zullen de hersenen eene dergelijke vermaning doen hooren. En die begeerten zullen steeds blijven spreken, wijl in dat overig deel van ons lichaam de natuurkracht zich niet tot die hoogere ontwikkeling heeft samengetrokken, die zij bereikte in onze groote hersenen. Ginds schuilt nog het ruwer egoïsme, dat {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} met aandrang vraagt om oogenblikkelijke bevrediging; hier antwoordt de stem van het veredeld egoïsme, dat voor het vinden van geluk middelen aanwijst, die oogenschijnlijk met de hoofdeigenschap der natuurkracht, de baatzucht, in strijd zijn. Passen wij de oplossing, die wij hebben trachten te geven, toe op den man, die ons, door de diepe belangstelling welke wij voor hem koesteren, tot dit onderzoek heeft genoopt, dan zal men zien, dat al wat onverklaarbaar scheen duidelijk is geworden. Het hoog ontwikkeld denkvermogen van Multatuli toont hem de voorwaarden, waaronder het geluk is te vinden, in de hoogste en edelste ontwikkeling; gelukkig zijn door anderen gelukkig te maken. Zijne schoonste dichter-uitingen getuigen van ware menschenmin; zijne kritiek, zijne satyre, zijne menschkundige ontledingen, als bijv. die der omgeving van een Woutertje Pieterse, zijn nagenoeg uitsluitend gericht tegen de kleingeestige, bekrompene, geniepige baatzucht van het vleesch en de zinnen, die de vijand is van de veredelde baatzucht der in de hersenen het hoogst ontwikkelde natuurkracht. Maar op een gegeven oogenblik komt bij hemzelven de drang van de lagere natuur de heldere werking der hersenen verstoren. Eene fout, die in zijn aanleg mocht schuilen, de fout van lichtgeraaktheid, is door jarenlange miskenning, vuilen laster, opzettelijke verkleining, boosaardige uitlegging van eigenaardigheden, aangegroeid tot eene wonde in zijn gemoedsleven, die van tijd tot tijd onweerstaanbaar aandringt op verlichting, door pijnstillende maar laag zedelijke middelen. Een brief, een gesprek grieft hem, of zelfs eene aanteekening maakt de herinnering aan oude grieven wakker; de zenuwen stormen op de hersenen los om verlof te vragen tot het geven van een grievend antwoord; de hoogere natuurkracht biedt te vergeefs weerstand - en een woord van Multatuli vliegt de wereld in, dat schijnbaar den doodslag geeft aan de edele beginselen, waarvan zijn geheel overig werken en streven den stempel draagt. Wie, na deze verklaring harer zeer natuurlijke oorzaken, bij zijne ergernis over Multatuli's beweerde inconsequentie wil volharden - dien staat het vrij. Maar wel bedenke hij, dat hetzelfde proces, met dezelfde resultaten, werkzaam is in zijn eigen persoon en in ons allen. Slechts bij ons wordt er niet op gelet, wijl de wandelaar het oog {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} niet houdt gericht op den onbeduidenden molshoop, maar op den wegwijzenden berg. Pébé. 1. Onno Zwier van Haren (1711-1779), nederlands staatsman en dichter, beschuldigd van incest met zijn dochters. [12 mei 1882 Brief van D.J. Korteweg aan P.A. Tiele] 12 mei 1882 Brief van D.J. Korteweg aan P.A. Tiele. Enkel velletje postpapier waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 12 Mei 1882 WelEdgebHeer Uw opgave ontvangen. Quitantien door twee leden van het hoofdcomité geteekend, worden gegeven aan al de onderteekenaars, die zulks verlangen. Wij zullen ze u derhalve ook doen toekomen. Het gemakkelijkst voor ons is het als u zelve te Utrecht de gelden, die nog niet gestort zijn, wilt innen en ons dan de totaalsom per aangeteekende brief of postwissel wilt doen toekomen. Van Indië hoorden wij ook nog niets. Wij schatten de opbrengst op ongeveer 20 mille. Het is te weinig, maar geheel mislukt is onze poging gelukkig toch nu ook niet te achten. Met de meeste achting Uw dw. DJKorteweg [Bijlage: Voorbedrukte kwitantie] Bijlage Voorbedrukte kwitantie ten behoeve van de ondertekenaars van de huldeblijkoproeping. (M.M.) Het M.M. bezit een exemplaar met de handtekeningen van J. Versluys en D.J. Korteweg. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 mei 1882 Ingevulde kwitanties] 12 mei 1882 Gedrukte kwitanties, door D.J. Korteweg gezonden aan P.A. Tiele, bestemd voor de Utrechtse intekenaars op het huldeblijk. Het kursief gedrukte is ingevuld. (M.M.) De ondergeteekende draagt bij voor het Huldeblijk aan multatuli tot een bedrag van tien gulden L.J. van der Harst Leeraar R.V.A. School¹. Utr Men wordt verzocht dit biljet als brief terug te zenden aan den afzender of aan een der onderteekenaars van de circulaire. Het M.M. bezit nog enkele ingevulde exemplaren. Het betreft biljetten met de namen van Utrecht, Mei 1882 Dr. S de Jager 10 gulden J. van Tright rijks-veearts f 2,50 Biltstraat No 30 Utrecht 1. R.V.A. School: Rijks Vee Artsenijschool. [13 mei 1882 Brief van J. Versluys aan P.A. Tiele(?)] 13 mei 1882 Brief van J. Versluys aan P.A. Tiele (?). Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Amsterdam Vossiusstraat 13 13 Mei '82 WelEdzeerGelHeer, Daar U ook behoort tot de onderteekenaars der Multatuli-circulaire die Dekker persoonlijk kennen, ben ik zoo vrij u het volgende mee te deelen. We zijn nu tot ongeveer 16 mille. Een nobel man¹. alhier heeft me meegedeeld, dat hij de som, zoodra ze tot 20 mille is aangegroeid, met 5 mille zou willen vermeerderen. {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} Enkelen hebben me voor dat geval reeds een f 100 meer toegezegd. Zou U misschien nu de zaak zoo staat, ook hetzelfde argument bij uwe vrienden kunnen bezigen, om te helpen. Zoodra we niet te ver van 20 mille zijn, wil een ander². het ontbrekende aanvullen. Misschien wil een enkele zijn bijdrage verhoogen als hem het bovenstaande wordt meegedeeld. Mr. Lotsy alhier teekende voor f 50. Mr. Lotsy te Utrecht voor f10. Zoo zijn er misschien enkelen te vinden. Met de meeste hoogachting verblijf ik In haast Uw dienstw dien J. Versluys 1. Een nobel man: het geldt hier een aanbod van G.L. Funke. Vgl. brief van 11 april aan Multatuli. 2. een ander: wschl. J. Zürcher. [13 mei 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 13 mei 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅕) beschreven. (M.M.) N.I. 13 Mei '82 beste Haspels! Nog altyd weet ik niet, wat ik misschien genoodzaakt wezen zal te doen. De uitlegging van de moeielykheid waarin ik vis-à-vis¹. dat ‘Huldeblyk’ verkeer, is zeer drakerig. Het kan zyn dat ik de zaak zal moeten afwyzen. In dat geval kom ik voor 1 Juni in moeielykheden. Wil en kan dus onze beste B.². my op de in uw laatste brief voorgestelde wys helpen, asjeblieft! Dan kan ik my - als 't vereischt wordt, vryer voelen. Liever wys ik 't ‘Huldeblyk’ (godbetert!) niet af. Niet om de opbrengst, o neen, want stipt gezegd, is 't zeker³. dat ik door 't aannemen verlies, maar ook is 't nadeelig en verdrietig als ik de vele welwillenden die er toch zeker onder de deelnemers zyn, voor 't hoofd stoot. Gy hebt gelyk: als 't een ‘christelyke smeerlappery’ betrof, zou de zaak beter geslaagd zyn! Volkomen uitlegging van de moeielykheden waarin die zaak my brengt, zal ik U later geven, en wel liefst mondeling. Wees intusschen zoo goed B. te zeggen dat ik zyn vriendelyke hulp dankbaar aanneem. Blykt er dan dat ik niet hoef te bedanken voor 't ‘Huldeblyk’ dan zou ik niet tot lezingen wachten om hem {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} dat geld terug te geven. O neen, dan terstond! Want als ik 't Huldeblyk aanneem, houd ik liever geen voordrachten meer, daar ik voel dat m'n toon en houding door den armzaligen afloop der zaak gebroken zyn. Hartelyk gegroet beste kerel Dek Geen woord over dit alles! Als er nu praatjes komen dat ik aan bedanken denk, wordt het gemaal nog erger. Dan gaan zy den slechten uitslag dááraan toeschryven! 1. vis-à-vis: tegenover (fr.) 2. B.: H.J.J. Bos te Rotterdam. 3. is 't zeker: oorspr. stond er geloof ik dat ik. [14 mei 1882 Brief van P. Brooshooft aan D.J. Korteweg] 14 mei 1882 Brief van P. Brooshooft aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅘) beschreven. Met gedrukt briefhoofd Naamloze Vennootschap Soerabaia-Courant en Drukkerijen. (M.M.) Soerabaia 14 Mei 1882 Hooggeleerde Heer! Gaarne heb ik de taak op mij genomen om hier voor het Multatuli-fonds te ijveren. Ik zond U reeds een paar nummers van mijn artikel in de S.C., dat ik terstond schreef na ontvangst uwer circulaire. Hiernevens verzend ik nog een paar nummers met andere artikelen. Indien U het wenschelijk acht, die in een Nederlandsch blad te doen overnemen, geef ik U daartoe volkomen volmacht. Ik ben verder zelf bij de meest invloedrijke lui rond geweest. Dat is hier de eenige wijze om voor een goed doel geld te krijgen. Men moet de lui letterlijk opkammen (vergeef het woord). Een lijst, die ik eerst rond stuurde met een opwekkend woord, kwam terug met niets! Sedert ik zelf rondging, heb ik ± f1100 gekregen. Ook een luttel sommetje, maar toch iets. Er is hier veel kleingeestige tegenstand en miskenning tegen Multatuli, zooals U trouwens uit mijne artikelen zult zien. Mr. N.P. van den Berg¹., wien ik om advies vroeg over gemeenschappelijk optreden, antwoordde mij dat hij wegens partikuliere redenen de opdracht niet had aangenomen. Ik zal dus zelfstandig nog maar doen wat ik kan, en zoodra er geen kans meer schijnt op vermeerdering der som, U een wissel overmaken voor het bedrag. {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat wordt de goede bedoeling der Kommissie ook kleinzielig aangevallen in de Nederlandsche bladen! Voor wat U hier nog in 't belang der zaak aan mij mocht willen opdragen, stel ik mij beschikbaar. Hoogachtend Uwdwdien P. Brooshooft 1. N.P. van den Berg, president van de Javasche Bank. [14 mei 1882 Koncept-brief van G.C. de Haas-Hanau aan Mimi] 14 mei 1882 Koncept-brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Dubbel velletje postpapier met vele doorhalingen, waarvan blz. 1-3 en 4(⅚) beschreven. (M.M.) 14 Mei 82 Lieve Mimi, Ge zoudt reeds lang een brief van mij ontvangen hebben, had ik onder de tegenwoordige omstandigheden er niet zoo verbazend tegen op gezien om U te schrijven. En toch aan hartelijke deelneming in uw leed, aan behoefte om eens vertrouwelijk met U te spreken, ontbrak het mij waarlijk niet. Hoe groot mijn verlangen ook was om rechtstreeks bij U naar Dek te informeeren, ik kon er niet toe komen: ik durfde niet! - De stormen die hem alweêr over het hoofd zijn gegaan, de wonden die men hem weêr van zoovele zijden heeft toegebracht, maakten mij stom en beangst: ik durfde U niet schrijven en nog veel minder aan Dek zelf. O God! wat moet hij weêr hebben geleden! en Gij die voor en in hem leeft! - Ik ben er bitter bedroefd over. begrijp en gevoel het en mijn hart is beklemd. Ja ik heb dikwijls in de laatste weken bittere tranen vergoten om Dek en U: ik heb dikwijls zitten snikken van 't schreien. Multatuli's lijdensbeker schijnt bodemloos te zijn. 't Is waar zijn vrienden hebben dapper en met open vizier voor hem gestreden: moed, waardeering, toewijding, hoogschatting, edele trotsch op het voorrecht zijn leerling te zijn, spraken als om strijd uit de woorden die met vuur waren neêrgeschreven ter bestrijding van de lage aanvallen zijner vijanden, doch die nobele verdediging hoe zeer ook te waardeeren op zich zelf, was toch helaas 't gevolg, de terugslag van voorafgegane groffe beleediging, vurige leugen, {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} brutale laster. En dat alles gaat 't huldeblijk vooraf. Ach, lieve Mimi, Ge behoeft mij Dek 's stemming niet afteschilderen. Hij zal en moet zich allerellendigst gevoelen. Neen, dàt leed kunnen wij hem met den besten wil nooit vergoeden. En als ik aan Dek's lijden denk en diep bedroefd ben over alles waartegen wij met den besten wil toch betrekkelijk slechts weinig vermogen, dan denk ik tevens aan U.- Mimi, Ge hebt een zware maar een zeer benijdenswaardige taak. Uw taak is grootsch en verheffend. Door Het leed van een Multatuli te helpen dragen en te deelen zooals Gij dat doet, staat Ge hooger en beteekent Gij meer dan wij allen te zamen. De vereerders van onzen grooten Meester hebben waarachtige verplichting aan U.- Onder al de leugens en de laster die men Dek naar 't hoofd heeft geslingerd heb ik mij niet 't minst geergerd aan 't schandaal van hem in zijn intiem leven aantevallen. Dat vond ik zoo infaam mogelijk. Wie heeft daartoe 't recht? Wie gaat dat aan? Waarbij komt dat te pas? Wie is daarvan op de hoogte? Heeft men 'n maatstaf die daarover goed en slecht bepaald¹., dàn toch zeker voor elk individu een andere. En vond ik die aanvallen in ieder opzicht infaam, ik vond ze boven alles oneerlijk. Brengen die zelfde lieden die Dek daarover zoo hard vallen, brengen die lieden aan Goëthe, Heine (denk niet dat ik Multatuli met hen op één lijn stel of vergelijk, ik noem ze slechts om de oneerlykheid van Dek's vijanden in 't oog te doen vallen) brengen die lieden zeg ik Goethes en Heine's intieme leven voor zoo ver dat naar waarheid bekend is, in rekening als zij de waarde van hun werken zoo hemelhoog verheffen? Dat doen ze niet. En waarom meten ze dan Dek met een andere maat als die lieden wier daden en werken in hun oogen groote waarde hebben? Ze doen dat om dat ze hem willen benadeelen en daartoe met eerlijke middelen niet kunnen geraken omdat ze niet in staat zijn zijn groote waarachtige, uitstekende, ongeevenaarde verdiensten op velerlei gebied te loochenen. Ze exploiteeren de domheid der menigte door bijzaken. Wèl beschouwd is Multatuli te groot en staat hij te hoog om zich het kwaadaardig, doch boven alles dom geleuter van zijn vijanden te mogen aantrekken. En de menschen in het algemeen!?- {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe meer men ze leert kennen hoe meer men tot de overtuiging wordt gebracht dat het grootste deel van hen moreel en intellectueel te laag staat om een M te begrijpen. Hoe kunnen ze hem dan beoordeelen en naar waarde schatten. De meeste spreken meê zonder daartoe bevoegd te zijn. Ze zijn als kinderen die zich bemoeien met zaken die slechts voor volwassenen te begrijpen zijn. Wat 'n water- en melkkost heeft o.a. dat Handelsblad opgedischt! En als zulk slap voedsel bij velen dienst doet als krachtige spijs en daarvoor wordt genoten, wat heeft men dan te denken van de magen dier verbruikers? Ze zijn niet waard dat ze er zee ziek van worden.- Met ge (....) 1. bepaald: verschrijving. [15 mei 1882 Artikel inzake huldeblijk in De Locomotief] 15 mei 1882 Artikel inzake het huldeblijk in De Locomotief, no. 113. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Zie voor het vervolg bij 16 mei. De strijd over Multatuli in Nederland. Wie er nog bevreesd mocht zijn, dat wij, door een paar aanmerkingen op de circulaire onzer zeventig landgenooten, zouden ‘tweedracht zaaien’, kan thans zijn hart volkomen gerust stellen en op beide ooren slapen. De Locomotief was niet de vlieg, die de zalf bedierf door het eerst te struikelen over den inhoud der circulaire. Wij, die in enkele phrasen dier circulaire gemis meenden te ontdekken aan de deferentie¹., welke het Nederlandsche volk aan zijn zeer enkele groote mannen verschuldigd is, waren overigens zoo onschuldig als lammeren. (....) Omdat wij het goede doel wenschten te bevorderen, lieten wij den inhoud der circulaire rusten. Over het algemeen werd het stuk in zijn geheel overgenomen en in Nederland ontbrandde de strijd over de circulaire, maar in de eerste plaats over Multatuli zelf. De opmerking moet ons van het hart, dat er in dien strijd iets walgelijks is. Toen Multatuli zijn Max Havelaar, en vervolgens zijn bundel ideeën en andere werken het licht deed zien; toen hij nog in de kracht zijns levens was, nam niemand de pen op om {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} hem te bestrijden, dan alleen Dr. Feringa nu en dan en Prof. van Vloten. Was zijn werk te onbeduidend? Wie zal het durven beweren? Vreesde men hem niet? De ondervinding heeft het tegendeel geleerd. Men bestreed Multatuli niet omdat men... niet durfde! Tot wij een andere reden op goede, stevige gronden zien aangevoerd, zullen wij dat blijven gelooven. (....) Anderen zijn boos om Multatuli's aanvallen op den Godsdienst in het algemeen. Daarin kunnen wij treden. De ware vrome, die alles wat tegen den godsdienst strijdt niet beschouwt als slechts verderfelijk en uit den booze, is de ware vrome niet; schijnt het althans in den tegenwoordigen tijd niet te wezen. De Tijd wil Multatuli wel ‘een aalmoes’ geven, maar een ander karakter zou zijn gift - men lette er intusschen wel op dat 't blad niets geeft - niet dragen. Daar komt van den anderen kant een liberaal blad en zingt in koor met conservatieve bladen en zegt dat hij (Multatuli) de jeugd heeft bedorven. Het ligt misschien aan ons gebrek aan begrip; ook kan het zijn dat wij weêr te worstelen hebben met de verschrikkelijke congestie, waaraan volgens Baarlandsche². ideeën de menschen hier in Indië bloot staan - maar wij zien in die aan Multatuli's adres gerichte beschuldiging een verschrikkelijke zelfbeschuldiging van hem, die ze uitspreekt. Stond - zouden wij hun willen vragen - alles wat gij der jeugd geleerd hebt dan op zulke losse schroeven, dat een enkel man voldoende was om het geheele gebouw omver te werpen en de jeugd te bederven? Maar dan zijn uw godsdienst, uw zedeleer, uw begrippen omtrent de samenleving, ontwikkeling, beschaving en staatkunde tegen weinig bestand; dan is de grondslag van uw geheel zedelijk en intellectueel leven verbazend onsolide. Dáár werkt gij nu aan met honderden! Geen behoorlijk onderwezen en opgevoede Nederlandsche knaap, of ouders, geestelijken, onderwijzers, bloedverwanten en vrienden hebben, geholpen door wetten en staatsinstellingen, er zich op toegelegd om zijn geest te vormen volgens een bepaald systeem, naar een bepaald model; hebben zich beijverd van hem te maken een fatsoenlijk, godsdienstig, braaf, welopgevoed en {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} behoorlijk onderwezen mensch, alles natuurlijk overeenkomstig de heerschende begrippen van den tijd. Daar komt nu een man, die een boekje schrijft, en uit is het met fatsoen, godsdienst, braaf- en welopgevoedheid; de jongelui zeggen bovendien, dat zij verkeerd zijn onderwezen. De jeugd is door dien man bedorven! roept gij. Maar, in 's hemelsnaam, Mijne heeren, weest toch niet zoo dom; zegt niet zulke woorden, die een aanklacht formuleeren tegen u zelven. Immers als het waar was, als de jeugd door dien man kon bedorven zijn naar uw begrippen, dan moet dit alleen mogelijk zijn geweest omdat gij en uw begrippen bedorven waart. Een andere oplossing van het vraagstuk komt ons onmogelijk voor, want van nature wendt zich de jeugd af van bedorven spijzen; zij houdt niet van haas, die adellijk, of van haas, die kwalijk riekend is. Dat komt eerst op lateren leeftijd! Een andere soort van lieden - speciaal in de plaatsen, waar Multatuli als spreker optrad - kunnen zich niet vereenigen met een huldebewijs aan den grooten auteur omdat hij... zoo onbeleefd is; een andere cathegorie beschuldigt hem van oppervlakkigheid; weer een andere van wangedrag. Deze drie soorten, die in zekeren zin vorm, inhoud en moraal representeeren, dienen wij nader te bezien. Een enkel woord nog over hen, die beweren dat Multatuli de jeugd zou bedorven hebben. Men zou de opmerking kunnen maken dat het Multatuli gedaan verwijt speciaal sloeg op het sexueel verkeer. Van de dronkenschap toch kan geen sprake zijn, daar Multatuli die altijd en openlijk verfoeit; hij is het niet geweest, die de drankpaleizen vulde of liet vullen; zijn voorbeeld werkte niet aanstekelijk op de lagere klassen en hij was het niet, die zich beklaagde bij het Bestuur der witte Sociëteit omdat de bitterglaasjes zoo klein waren. Het zou dus alleen eerstbedoeld verwijt kunnen zijn, als het bederven der jeugd niet op die andere eigenschappen doelde. Maar dan moeten wij in het midden brengen dat de invloed van voorbeelden, daden, altijd oneindig grooter zijn dan die van woorden, en dat het ook niet de jeugd is, die over de stoffelijke middelen beschikt om de groote steden - ook in Nederland - zoo geweldig druk te bevolken met prostituées als inderdaad het geval is. {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} Als de jeugd het niet doet en als Multatuli het ook niet deed, wie deden het dan? (Wordt vervolgd). 1. deferentie: eerbied. 2. Baarlandsch: europees. [16 mei 1882 Artikel inzake huldeblijk in De Locomotief] 16 mei 1882 Artikel inzake het huldeblijk in De Locomotief, no. 114. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Vervolg. Fragmenten. Zie voor het begin bij 15 mei. De strijd over Multatuli in Nederland. (Slot.) Het verwijt van onbeleefdheid, van gebrek aan goede vormen in de samenleving, dat thans gedaan is, hoorden wij in Nederland meermalen van personen, die Multatuli hadden uitgenoodigd om in een of ander plaatsje eens 'n lezing te komen houden. Dat bracht ons altijd de bekende voorstelling van Vondel in de Amsterdamsche burgemeesterskamer voor den geest. Dáár staat het Nederlandsch dichterlijk genie van zijn tijd, blootshoofd en in eerbiedige houding tegenover de opgeblazen, burgerlijke zelfgenoegzaamheid van Amstels vroede mannen met hun breedgerande hoeden op het hoofd. (....) En zie, de Nederlandsche natie staat nu, twee en een halve eeuw later, wederom tegenover een dichterlijk en wijsgeerig genie, dat op zijn ouden dag niet rijk is. (....) Maar het schijnt wel dat de geschiedenis niet geschreven is voor hen, die daaruit geen lessen willen putten; van hen kan men zeggen: zij hebben niets vergeten en niets geleerd. (....) Beschuldigingen als die van oppervlakkigheid zijn moeilijk te wederleggen, zonder dat men iets tot maatstaf bezit voor de diepzinnigheid der beschuldigers. Deze, nu, blijkt nergens uit. De gansche quasi diepzinnigheid der beschuldigers schijnt voort te komen uit het ééne ongelukkige gebrek, dat - helaas! - nog zoo algemeen heerschende is: men kan niet lezen en blijft hangen aan kleinigheden, terwijl men hoofdzaken voorbijziet. Dat is een ondervinding, welke ieder, die als publicist optreedt en vrij zijn meening durft uiten in meerdere of mindere mate moet hebben opgedaan. Wij zouden gaarne eens een zakelijke discussie voeren over de beweerde ‘oppervlakkigheid’ van Multatuli, maar onder behoorlijke verwijzing naar de pagina's zijner werken en de num- {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} mers zijner ideeën, welke op een bepaald onderwerp betrekking hebben. Het ‘wangedrag’ van Multatuli. Wie heeft er niet van gehoord? De beste getuige schijnt te wezen de heer J. Versluys, die in het Amsterdamsch Handelsbl. opkomt tegen den middeleeuwschen strijd, in dat blad tegen Multatuli gevoerd. Hij schrijft o.a. ‘U schijnt te meenen, dat Multatuli te “Wiesbaden” een onbezorgd leven leidde, terwijl zijn vrouw en kinderen gebrek leden. De waarheid is, dat hij zelf toen veel armoede heeft geleden en het weinige wat hij toen verdiende van Amsterdam uit rechtstreeks naar zijn vrouw en kinderen in Italië liet zenden; daarbij werd zelfs gevoegd wat hij vooruit betaald kreeg op later te leveren arbeid. Om de waarheid te zeggen, komt het mij voor, dat deze en al dergelijke zaken zeer weinig geschikte onderwerpen zijn voor een openlijke bespreking. Maar Multatuli is nu vogelvrij verklaard door u en daarom kan het zijn nut hebben, op te komen tegen onjuiste voorstellingen. Hebzuchtig is M. nooit geweest en zal hij ook wel nooit worden. Het is wel bevreemdend, dat u zelfs dit niet heeft kunnen inzien. Ook omtrent het huwelijksleven van Multatuli wordt door u gesproken op een wijze, die zeker in elk ander geval ook door u zou worden afgekeurd. U zegt wel, dat Multatuli in zijn ideeën op walgingwekkende wijze heeft gesproken over “het slechte voorbeeld, dat hij gegeven heeft.” Dit nu heeft Multatuli niet gedaan, maar u vat soms zijn snerpende ironie voor gewonen ernst op. Dat hij den omgang van man en vrouw “op onkiesche, onedele” wijze opvat, zooals u meent, mag ik veilig ontkennen. Op edelen toon wordt over die verhouding gesproken in No. 183 der Ideeën. Verder heeft hij te velde getrokken tegen het huwen zonder liefde. Dit is geschied met scherpe soms ruwe woorden, doch men moet daarbij op hoofdzaken letten. En dan “het slechte voorbeeld” van M. Het komt mij voor, dat er zeer weinigen zijn, die op dit punt een gegrond oordeel kunnen uitspreken. Roomsch Katholieken en rechtzinnige Protestanten laat ik er natuurlijk buiten, zoowel hierboven als hier. Wat weet nu de Nederlandsche natie van het slechte voorbeeld {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} van Multatuli? In de eerste plaats dat hij gescheiden is geraakt van zijn vrouw. Zoo iets nu is meer gebeurd. Bij zulk een geval is de een terstond gereed om te zeggen: dat is per se de schuld van den man. Een tweede zegt even beslist: neen, als dat gebeurt, is het de schuld der vrouw. Maar velen zijn overtuigd, dat men, om zulk een geval te beoordeelen, zeer goed de personen en de omstandigheden moet kennen en dat een feitelijke ontbinding van 't huwelijk zelfs kan vóorkomen zonder dat dit de schuld is van man of vrouw. Deze overtuiging is ook de mijne. Nu ben ik wel op de hoogte met de omstandigheden en meen zelfs juiste voorstellingen gevormd te hebben van M. en zijn overleden echtgenoote. Bladzijden zou ik vol kunnen schrijven met bijzonderheden over dit onderwerp. Een eindoordeel in 5 woorden zou ik daarom niet gaarne uitspreken. En al kwam mij dit gemakkelijk voor, ik zou het niet willen doen. Niemand mag dit nu doen. Op één zaak wil ik echter bij voorkeur wijzen. Hoe meer ik van de zaak heb gezien en gehoord, des te duidelijker is het mij geworden, dat de eerste en voornaamste oorzaak van dit drama gezocht moet worden in het zwervende leven vol armoede en ontberingen, vol bittere beleedigingen en grievende teleurstellingen, dat Max Havelaar heeft geleid in de eerste jaren, nadat hij alles wat hij bezat, had in de waagschaal gesteld om recht te bezorgen aan een onderdrukte bevolking. Had de Regeering of een goed deel der Nederlandsche natie hem anders behandeld, beter gesteund, uw gevoel van kieschheid had zich nu niet behoeven lucht te geven. Zonder dat Multatuli's eerste huwelijk bij de wet ontbonden was, heeft hij een nieuwen band aangeknoopt, die later wettig is geworden. De redenen, die bij de ontbinding van het eerste huwelijk het stilzwijgen opleggen, gelden ook hier. Ook hier is elke smaadreden om meer dan één reden erger dan misplaatst, tenzij alweer uit een kerkelijk oogpunt en ook dan nog alleen, zooals u weet, door iemand, die “zonder zonden” is.’ Wat blijkt uit deze schets, die het cachet der waarheid draagt, van Multatuli's wangedrag? Dat het er met de samenleving treurig zou uitzien, als iedereen deed zooals hij heeft gedaan, n.l. scheiden {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} van zijn vrouw en vóór de ontbinding nieuwe banden aanknoopen. Maar daarentegen... doch wij willen liever niet verder gaan. Wie rond zich ziet in de wereld en opmerkt wat alzoo dagelijks voorvalt, vraagt zich onwillekeurig af, of het niet treurig is, onthouding van hulde aan den grootsten Nederlandschen schrijver van onzen tijd te hooren verontschuldigen om zulke redenen. Nog één soort vijanden van Multatuli hebben wij vergeten. 't Is die, wier stem weerklinkt in het Haagsche Dagblad en die in zooveel woorden zeggen: indien hij zulke fraaie litterarische werken heeft geleverd, welnu hij is er voor betaald door zijn uitgevers; als hij op zijn ouden dag niet rijk is, dan had hij daarvoor maar moeten zorgen toe hij jong was. In een noot op idee 658 lezen wij: (....) ‘Dat ge u niet schaamt, Nederlanders, weet ik nu eenmaal. Maar, eilieve, gij die te arm zijt om voortbrengselen van den geest te betalen, scheldt me niet nog bovendien uit! En vooral spreek niet van Nederlandsche letterkunde, van Nederlandsche kunsten, van Nederlandsche beschaving e.d. Dit klinkt al te gek.’ Dat laatste is bitter en hard; maar is het onwaar? Hoeveel Nederlanders zijn er, wier budget een aanzienlijker post draagt voor litteratuur en kunst dan voor glacé-handschoenen of sterken drank? Een klein volk kan aan een dichter niet de stoffelijke belooning schenken, die een groot volk hem aanbiedt; dat ligt in den aard der zaak. Maar daarom blijft ten minste de eisch: ‘Scheldt mij niet uit!’ gewettigd. Dat Multatuli niet rijk is geworden door zijn moeilijken en schitterenden arbeid, is in de eerste plaats aan de omstandigheid te wijten, dat hij een Nederlander was en dus in het Nederlandsch schreef. Of dit echter een reden moet zijn om er niet toe bij te dragen hem een onbezorgden ouden dag te bezorgen, al is men het in verschillende opzichten met hem ‘oneens’? Voor onze mede-ingezetenen van Nederlandsch-Indië hopen wij het tegendeel! Reeds hebben verscheidenen getoond, dat zij willen medewerken om het beoogde doel te bereiken; maar zeer velen lieten zich nog onbetuigd. Dàt zij hun bij dezen beleefdelijk herinnerd. {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 mei 1882 Brief van M. Lamberts aan V. Bruinsma] 16 mei 1882 Brief van M. Lamberts aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 4(½) beschreven. (M.M.) Met gedrukt briefhoofd Lamberts & Hazeu. Telegramadres Hazeu. Amsterdam, 16 Mei 1882 Waarde Heer Bruinsma De tijden voor ons zijn in de laatste dagen zeer slecht zoodat wij haast niet voor den dag durven komen. Mogt 25 gulden par tête². voor de volgende voldoende geacht worden, zonder een bespottelijk figuur te maken dan kan U voor de volgende noteren: Cornelis van Rinsum Commissionair H.B.S. Paleologo id Henri Lamberts id ieder 25 gulden.- Leden van Tandem waren behalve de 3 hier bovenstaande allen wonende te Amsterdam Mevrouw Geveke Hilversum id Lamberts Hilversum Buitengewoon spijt 't mij dat juist in deze nare tijden 't cadeau gegeven wordt. Intusschen tt Lamberts ZOZ Mogt 't al te weinig zijn stuur 't dan s.v.p. terug anders hierbij L 3 à f25 DK 5377, CK 9477 CH 3645¹. 2. par tête: per persoon (fr.) 1. D.K. 5377 enz.: dit betreft de nummers van de ingesloten bankbiljetten. [17 mei 1882 Brief van G.C. de Haas-Hanau aan een intekenares huldeblijk] 17 mei 1882 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan een intekenares voor het huldeblijk. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 3(⅓) beschreven. (M.M.) Waarde Mevrouw, De hoofdcommissie voor 't huldeblijk aan Multatuli, deelde ons voor een paar dagen 't bericht mede, dat op heden, 17 Mei, de {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} lijsten der deelnemers zouden worden afgesloten en dat een edel mensch daaraan nog f5000 wenscht toetevoegen als wij gezamenlijk instaat waren de thans reeds ingezamelde bijdragen met nog f4000 te verhoogen. Onder de personen wier aandacht ik op dit feit wensch te vestigen, behoort U in de eerste plaats en ik reken mij zulks ten plicht, ook om later van U geen welverdiend verwijt te moeten hooren. Aanbeveling van de zaak zou tegenover U eene beleediging zijn. Met de U verschuldigde achting en na vriendelijke groeten noem ik mij, Mevrouw, Lina de Haas Hanau v/h 17 Mei 82. [18 mei 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes] 18 mei 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 18 mei 82 en geadresseerd aan den WelEdHeere F. v.d. Goes Prinsegracht 293 Alhier. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Verg. der hoofdcommissie voor 't huldeblijk M. op Zaterdag 20 Mei ten mijnen huize, des avonds te 8 ure. J. Versluys [20 mei 1882 Bericht in De Locomotief] 20 mei 1882 Bericht in De Locomotief, no. 117. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Heden ontvingen wij een schrijven, dat wij hieronder afdrukken. De vraag: waarom wij dat schrijven publiceeren, zullen wij wel niet behoeven te beantwoorden. ‘Belieben Sie die Güte zu haben den beifolgenden kleinen Betrag von f20, - der Sammlung für Ihren grossen Landsmann Multatuli (Herrn Douwes Dekker) zuführen zu wollen. Empfangen Sie nebstdem den aufrichtigen Wunsch, dass das Er- {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} gebnisz der eingeleiteten Sammlung nicht nur ein erfreuliches - sondern auch ein alle Erwartungen übertreffendes sein möge.’¹. Nog ontvangen voor Multatuli van Mof f20, - makende met de f1075, - een bedrag van f1095,-. 1. Vertaling: Weest U zo goed het hier bijgevoegde kleine bedrag van f20, - toe te voegen aan de inzameling voor uw grote landgenoot Multatuli (de heer Douwes Dekker). Mag ik daar de oprechte wens aan toevoegen dat de opbrengst van de in gang gezette inzameling niet alleen verheugend mag zijn, maar ook alle verwachtingen zal overtreffen. [20 mei 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma] 20 mei 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅙) beschreven. (M.M.) 20 Mei '82 Amice, Uw aangeteekenden brief heb ik in goede¹. ontvangen. Dat valt dus ook nog weer mee. - Leopold heeft er in den laatsen tijd ook nog al iets bijgekregen zoodat hij van 100 op 225 is gekomen. In 't geheel hebben we nu 18 mille en daar zal wel niet van beteekenis meer bij komen. Ook van de Oost verwacht ik niet veel.- Dekker heeft na een vrij lange en voor mij zeer vervelende correspondentie toegestemd in lijfrente op f3000 na, die hij terstond wil hebben en die ik hem zenden zal. De deelnemers van een zelfde provincie zijn verspreid over de meest verschillende lijsten. Het zou dus nog al een geschift zijn, dat ik liever voor later bewaar. Groote publiciteit is toch ook niet gewenscht. Daar is de uitkomst niet gunstig genoeg voor. Uit den Haag hebben we van alle deelnemers aldaar samen toch nog geen 1700 gekregen. Bij hun tweede bezending was een roerend stuk geschreven over de lamme zuinigheid der Nederlanders. Op zich zelf zoo kwaad niet. Maar daar komt me Loffelt aanzetten met f2,50 en Vosmaer heeft behalve den rijken Mesdag nog 7 anderen noodig om 87½ te besommen. Ik heb aan Loffelt voorgesteld om zijn bijdrage af te ronden tot f100. Ook aan Vosmaer heb ik voorgesteld f100 te geven en tevens specifieke opgave verzocht van zijn gift en die van de anderen. Het zal wel niet helpen, maar hij zal zich dan toch schamen. Ik heb er natuurlijk het noodige bijgeschreven en gezegd dat die klacht over de gierigheid niet billijk was tegenover Roomschen en antirevolutionairen, maar dat het zaak was om in dezen te zorgen, dat het {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} verwijt niet op ons zelven toepasselijk was. Ze zullen beiden goed nijdig zijn, maar ik heb nog steeds geen antwoord. Het geld van de eerste Multatuli commissie is voor een deel opgestreken door Baron van Plettenberg, die het hier A.C. Wertheim afhandig maakte, om het aan Multatuli te bezorgen. Funke meende dat Plettenberg het had gehouden maar ik heb er A.C. Wertheim naar gevraagd en die heeft me verzekerd dat Plettenberg na eenige bedreigingen het geld heeft teruggegeven en dat Dekker er toen over heeft beschikt. Van den Broek te Middelharnis verzamelde bouwstoffen voor een geschiedenis van Bantam. Dit zou een geschikte gelegenheid geworden zijn om terug te komen op Lebak. Nu heeft echter van den Broek als schatter van gebouwen een nevenbetrekking gekregen die hem al zijn tijd zal kosten. - Nu zijn zijn bouwstoffen aan Vervloet gezonden, die de taak naar we hopen, zal voortzetten. Het komt mij voor dat Vervloet zeer bekwaam is. Na vriendschappelijke groeten tt J Versluys 1. goede: ‘orde’ ontbreekt. [20 mei 1882 Artikel van T.H. de Beer in De Portefeuille] 20 mei 1882 Artikel van T.H. de Beer in De Portefeuille, no. 8. (Knipsel M.M.) ‘Vrije arbeid.’ Multatuli heeft er heel wat om te lijden gehad, dat hij durfde beweren, dat het publiek niet lezen kon en toch inderdaad de eindelooze ‘kwebbelarijen’ (s.v.v.)¹. waarmede tal van dag- en weekbladen telkens genoodzaakt zijn, overtolligen voorraad kolumvulling te maken, bewijzen, hoe juist de geestige en scherpzinnige Ideën-schrijver het publiek beoordeeld heeft. Bij de voorgenomen hulde aan Multatuli hebben wij hem niets dan lof gebracht, toch hebben enkele onderteekenaars der circulaire, die op een straal of wat van Multatulis aureool hadden gerekend, ons zeer kwalijk genomen, dat we hun wijze van streven afkeurden. {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen voor eenige jaren tot tweemaal toe een warme hulde aan Multatuli gebracht werd, hebben noch Mr. Van Hall, noch Aart Admiraal zooveel drukte daarover gemaakt en de zaak is tot stand gekomen; het vorstelijk geschenk van een villa te Nieder Ingelheim werd zelfs nauwelijks bekend, toen het reeds aangeboden was; - hoe het zij, hier sta nog eenmaal de verklaring, dat wij Multatuli onze warme hulde brengen als dichter en als bestrijder van maatschappelijke vooroordeelen, in welke andere opzichten hij hulde verdient, worde beoordeeld door hen, die de geheime geschiedenis onzer Indische politiek kennen en die dus weten, waarom de regeering nà de uitgave van den Max Havelaar niet hervormde en niet aanklaagde - een van beide moest ze toch gedaan hebben. Dat Multatuli, die zooveel strijdbaars schreef, meer dan iemand last had van menschen, die niet lezen kunnen, is verklaarbaar; maar grievender nog, dat men hem niet noemt, daar waar men hem besteelt. Men ontsteelt hem den Max Havelaar door het grootste gedeelte geheel of gedeeltelijk vertaald te laten overdrukken, en het onder den titel Felix Batel ou la Hollande à Java als Franschen (en kwalijk verkoopbaren) roman in de wereld te zenden, en heeft de brutaliteit de buffelgeschiedenis met Multatuli's eigen woorden te verhalen en er bij te voegen ‘waarover ook iets voorkomt in zeker werk Max Havelaar.’ Het heeft ons goed gedaan Multatuli dat nogmaals openlijk te zien verklaren in den tweeden druk van Nog-eens vrije-arbeid in Nederlandsch-Indië door den auteur met zijne gewone nauwgezetheid herzien. In neem de vrijheid, ‘ten spijt van hen, die 't leed doet,’ dit boek om verschillende redenen een zeer belangrijk werk te noemen èn voor de juiste beoordeeling van Multatuli èn ter verdediging van ons standpunt bij de ontworpen ‘hulde aan Multatuli’ ingenomen, waarover onverklaarbaar genoeg (misschien) het grootste dagblad van Nederland - zoover we weten - een plechtig stilzwijgen bleef bewaren. Het werk is te belangrijker, omdat het juist verschijnt op een oogenblik, nu niet partijvastheid of esprit de corps². of public spirit³., maar wel partijdigheid en finantiëel partijbelang steeds meer en meer het regeeren onmogelijk maken, en niet het welzijn des lands, maar wel de macht van enkele bevoorrechten in den lande, de reden is, waarom regeering en volksvertegenwoordi- {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} gers niet regeeren, te zeer beziggehouden door particuliere spiegelgevechten; in een tijd, waar elke gelegenheid wordt gebruikt, bij wijze van demonstratie, dat is om te demonstreeren, dat particulier belang verreweg geldt boven 't algemeen belang; in een tijd, waarin met verkrachting der Staatswet, candidaten voor de tweede kamer worden aanbevolen, niet omdat ze als onpartijdige eerlijke mannen de belangen des lands zullen voorstaan, maar omdat ze de zekerheid geven, dat ze vóor of tegen deze of gene spoorlijn, deze of gene onteigening, dit of dat kanaal zullen stemmen. Een breede schaar beroept zich dan, wat Nederlandsch liberalisme aangaat op Multatuli... die op bl. 9 van bovengenoemd boek verklaart ‘Het Behoud kan my niet oproepen, wyl ik niet tot het Behoud behoor. De nederlandsche Liberalen hebben geen recht op my, omdat ik... inderdaad liberaal ben.’ Ze beroepen zich voor onze koloniale staatkunde op den Max Havelaar, waarvan Multatuli op bl. 28 getuigt: ‘Uit eenige byzaken in den Havelaar meende men te mogen opmaken dat ik de natuurlyke vyand wezen zou van zulk een minister, de bondgenoot der party die zich “liberaal” noemt.’ ‘Welnu, ik ben zeer, zéér liberaal. Myn liberaal gemoed kantte er zich tegen aan, gebruikt te worden in een stryd die de myne niet was.’ ‘De Havelaar had geen staatkundige strekking.’ Die dat lezende nog niet verstaan, wat de schrijver wil, behooren zeker tot de allerminst ontwikkelden. Wellicht hebben wij ons een idealen Multatuli gevormd uit de Ideën en den Max Havelaar, gelijk we ons een idealen Carlyle⁴. vormden uit Hero-worship, maar blijkbaar hebben wij den schrijver beoordeeld in den geest, waarin hij zelf wenscht beoordeeld te worden. T.H. De Beer. 1. sit verbo venia: men moge mij dat woord vergeven (lat.) 2. esprit de corps: saamhorigheidszin (fr.) 3. public spirit: gezindheid vóór de openbare zaak (eng.) 4. Carlyle: Thomas Carlyle (1795-1881), schots historicus en auteur van On heroes, hero-worship and heroic in history (1840). [mei 1882 Berekening P.A. Tiele huldeblijk-gelden] Ongeveer 20 mei 1882 Berekening in potlood van P.A. Tiele aangaande de aan Korteweg over te maken ingezamelde gelden. De onderste drie bedragen zijn latere toevoegingen. (M.M.) {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} Pekelharing 10.- Muller 10.- Jonkman 10.- van Sorgen 10.- Bakhuizen 10.- Mansvelt 10.- N.N. 10.- P.A.T.¹. 15.- Horst 5.- Wichers 50.- v Tricht 2.50 v.d. Harst 10.- _____ 152.50 Leerl. de Jager². 4.- J.J. Tiele 10.- _____ 166.50 De Jager 10.- _____ 176,50 1. P.A.T.: initialen van de inzamelaar zelf. 2. de Jager: vgl. de brief van 26 mei 1882. [mei 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] Omstreeks 20 mei 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) N. Ingelh. Mei 82 beste Haspels! Zou 't U (of onzen B) schikken, een beetje haast te maken, daar de 1o Juni voor my een termyn is. Mocht het zyn dat aan B. de helft makkelyker valt dan ben ik dien datum daarmee geholpen. Spreek altyd met niemand over de zaak. Hartelyk gegroet tt Dek M. zal antw. op Coen's brief. De uitlegging van 't gemaal met ‘Huldeblyk’ volgt later. Liefst mondeling! Ik ben er wee van. [23 mei 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan P.A. Tiele] 23 mei 1882 Briefkaart van D.J. Korteweg aan P.A. Tiele. Met poststempels Amsterdam en Utrecht 23 mei 82 en geadresseerd aan den WelEdgeb Heer P.A. Tiele, bibliothecaris der Rijks Universiteit te Utrecht. (M.M.) {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} WelEdgebHeer. Dank voor den verzending uwer opgaven, waaruit ik met genoegen de belangrijke vermelding zag. Zoo ging het met vele opgaven, toch komen wij de 20 m. niet te boven. Wij zijn nu aan 't inzamelen der gelden. Zoudt u zoo vriendelijk willen zijn de uwen per postwissel of aangeteekenden brief aan mij¹. of aan den heer J. Versluys, Vossiusstraat 13, te willen overmaken? Met de meeste achting, uw dw. DJKorteweg Amsterdam, Weesperzijde 1. 1. Dit gebeurde per postwissel aan Korteweg; zie bij 8 juni 1882. [24 mei 1882 Brief van D. de Lange aan D.J. Korteweg] 24 mei 1882 Brief van D. de Lange aan D.J. Korteweg. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Amsterdam 24 Mei 82 WelEd. Heer- Terugkeerende uit Parijs vind ik uw verzoek, om de som te storten (voor het Huldeblijk Multatuli) die door mij is bijeengebracht. Wel verre van eenige gelden verzameld te hebben, vond ik in mijne omgeving slechts afkeuring van mijne pogingen, zoodat ik niets heb bijeengebracht tot mijn grooten spijt - Wat mijzelf betreft zoo stel ik (ten zij het geldt eenen specialen vriend van mij) steeds vijf gulden disponibel voor dergelijke zaken en verzend die tegelijkertijd met dit schrijven per Postwissel aan uw adres. Ontvang met de verzekering van mijn spijt over de weinig gelukkige réussite¹. de verzekering mijner oprechte hoogachting WelEd. Heer D. Korteweg. Alhier Uwdwd Dan. de Lange 1. réussite: (geslaagde) afloop (fr.) [26 mei 1882 Brief van S. de Jager aan P.A. Tiele] 26 mei 1882 Brief van S. de Jager aan P.A. Tiele. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1(⅔) beschreven. (M.M.) {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} De WelEdelgeb. Heer P.A. Tiele WelEdelGeb. Heer, Hierbij heb ik de eer u nog een bijdrage te zenden, namelijk van 4 kweekelingen der Rijk's Veeartsenijschool, die ook nog gaarne het hunne wilden doen. Zoo gij het geld laat ophalen, kunt gij 't van deze Heeren bij mij ontvangen. Hoogachtend heb ik eer¹. te zijn Uw dr. Dr de Jager Utrecht, 26 Mei 82 1. eer: bedoeld de eer. [26 mei 1882 Ingevulde kwitantie] 26 mei 1882 Gedrukte kwitantie, ingesloten in de vorige brief, waarop het kursief gedrukte is ingevuld. (M.M.) Zie ook bij 12 mei. De ondergetekende draagt bij voor het Huldeblijk aan multatuli tot een bedrag van Vier gulden H.A. Kroes Bosma Billroth Jac. Z. Risch Men wordt verzocht dit biljet als brief terug te zenden aan den afzender of aan een der onderteekenaars van de circulaire. [31 mei 1882 Brief van J. Versluys aan J.A. Roessingh van Iterson] 31 mei 1882 Brief van J. Versluys aan J.A. Roessingh van Iterson. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(½) beschreven. (M.M.) Amsterdam 13 Mei '82 Amice, Uw aangeteekenden brief met tweehonderd gulden heb ik in goede orde ontvangen. - In den Haag is een vriend van Post nog bezig om iemand aan 't verstand te brengen, dat hij 2000 zou kunnen geven. Van Loffelt ontving ik geen antwoord op mijn voorstel om van dien rijksdaalder f100 te maken. Vosmaer schreef me dat hij zooveel niet kan geven. Uit zijn specifieke lijst, waarom ik had gevraagd, bleek me dat hij f8 heeft bijgedragen en Mesdag 25. {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} De lijsten heb ik nog liggen, maar ik zal de cijfers wegknippen voor ik ze onder andere oogen breng. Uit Delfshaven ontving ik nog f43 en van verschillende andere plaatsen nog kleinigheden. Van de Oost verwacht ik niet veel maar we dienen er in elk geval op te wachten. Verschillende heeren aldaar zijn uitgenoodigd om een commissie te vormen. Daarop is echter geen antwoord gekomen tot dus ver. Wel daarentegen kreeg ik bericht dat de zoon van Roorda (die ook in de Oost is) f100 bijdraagt. We kunnen er dus spoedig iets van weten. Zürcher is te Ingelheim geweest en nu krijg ik in plaats van de geboorteakten, die we noodig hebben voor levensverzekering, een verzoek om te wachten tot we Zurcher hebben gesproken. Wat dat weer geven zal weet ik niet. Na vriendschappelijke groeten tt J. Versluys. [31 mei 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 31 mei 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (⅔) beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 31 Mei 1882 beste Haspels! Hartelyk bedankt voor de f2000. die ik behoorlyk ontvangen heb. Ze komen my zoo goed te pas juist by-tyds daar ik op 1 Juni een paar sommen had aftedoen, wel niet voor 't heele bedrag der 2 mille, maar toch nagenoeg. Hoofdzaak was my, niet gedwongen te zyn het Huldebl. aantenemen. Het bezit van dit geld, zoo op 't goede oogenblik, maakt me vry in m'n doen en laten, of liever reeds uw kort woordje onder Coen's brief dat gy het zenden zoudt, verloste my reeds toen van de verdrietige noodzakelykheid om voetstoots met alles genoegen te nemen wat de heeren van die Commissie voorstelden. Wat en hoe was dan die zaak, vraag je? U àl 't geseur en gemaal meetedeelen, is vervelend. In 't kort dan, 't schynt wel dat zy zich jegens derden verbonden hadden het Huldeblykje in lyfrenten te beleggen. Stipt gezegd, had ik daar niet tegen, maar wel nam (en neem) ik 't kwalyk dat ze {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} buiten my om in dat zaakje een beschikking genomen hadden, wat my voorkwam als onder curatele stellen. Tot verschooning moet ik zeggen dat zy (door derden alweer) in den waan konden gebracht zyn dat die maatregel met myn wenschen overeenkwam. ‘Konden gebracht zyn’ want precies weet ik 't niet. In de heele behandeling der zaak stuitte ik telkens op zekere geheimzinnigheid, die op dit oogenblik nòg niet opgehelderd is: wie namel. die bemoeizieke derde is, en onder welk pretext hy z'n invloed op de zaak heeft doen gelden, weet ik nòg niet. Dikwyls ben ik woedend geweest, en telkens stond ik in beraad het heele ‘huldeblyk’ aftewyzen. Maar ook dat had veel voeten in de aard. Ik had dan veel wèlwillenden moeten krenken, en my onnodig weer 'n tal van vyanden gemaakt. Bovendien, al is¹. nu 't heele bedrag van dat H.bl. (± 20/m) zeer nadeelig, een betrekkelyk-kleine som had ik inderdaad dezer dagen noodig en dit bond my. Na Uw briefje verviel die oogenblikkelyke dwang, en zoo noodig had ik nu kunnen bedanken. Dit gaf my een vryheid van toon die ik zonder Uw beider fideele hulp niet zou gehad hebben. De zaak was aldus: ik weigerde niet dat geldje in lyfrente te beleggen, maar had er kondities by. Primo, men moest er eerst afnemen wat ik terstond noodig had. 2o Ik wou 't niet in een hollandsche My laten steken, omdat ik dan gemaal heb met het legaliseeren van attestaties de vita, en ook omdat dan elke kwartaalsremise als 't ware een pynlyke voortzetting van de huldeblykery zou geweest zyn. Zoo'n hollandsche My, de oorsprong van dat geld kennende, zou al zeer ligt zich zelf hebben aangesteld als de huldeblykschenkster. In een woord ik wou van Holland àf. Nu heb ik dezer dagen een bezoek gehad van één der opzetters van de zaak,². en hem opgedragen aan die heeren myn verdriet over al dat geseur meetedeelen. Hy zal er wel een eind aan maken, en dan laat ik hen met m'n lyfrente begaan. Hoeveel die bedragen zal, weet ik niet recht. Zéker is 't dat het meer zal gelyken op 'n ouwemannig pensioentje dan op 'n schitterend huldeblyk. Ook is 't zeker dat de uitslag van de zaak niet overeenkomt met m'n getob en gewurm, met de groote woorden die ik van aanhangers of geestverwanten kreeg. Evenmin met het schelden en lasteren van m'n vyanden. En ook niet met de taxatie van geloovers die my verweten (R.C. Tyd, R. C Maasbode, Orthodoxe Kerkel. {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} Courant, Orthodoxe andere bladen) dat ik de godsdienst had vernietigd. Die kerels bevallen my! Beter dan de met my gelykgezinde liberalen of vrydenkers die zóó'n wapenfeit (geen kleintje, waarachtig!) beloonen met 'n pensioentje dat my voor gebrek-lyden beveiligt. (hoogstens! Om redelyk te blyven leven, moet ik voortgaan met vertellinkjes schryven.) Ik weet nu precies wat ik in de oogen van al die geestverwanten waard ben. Het is die armzalige taxatie die me grieft, en dit zou zoo blyven al kwam de finantieele uitslag ten-behoeve van 'n ander. Maar je begrypt dat ik dit alles nu maar in 'n zeer vertrouwelyke brief aan jou zeg. Honderden en duizenden kunnen 't niet helpen en 't is my pynlyk welwillenden te grieven. Zeer velen in den lande hebben zelf moeite om 't hoofd boven water te houden. Ik mag dus geen lucht geven aan m'n wrevel. Maar waar bleven de maçons³.? Zy met hun allen zyn ryk, en gaven nu blyk geen hand te hebben uit gestoken ten behoeve van iemand die door hun en myn vyanden zoo hoog getaxeerd werd als tegenstander. Het omverwerpen van de godsdienst (en dit staat letterlyk in die geloovige bladen) is toch zoo'n dagelyksche zaak niet, dunkt me.- Wat nu de 2 mille aangaat, in de eerste plaats nog eens myn hartelyksten dank aan U en onzen trouwen Bos. Als ik U die som binnen weinige dagen terugzend gelyk te voorzien is, meen dan niet dat ze my geen grooten dienst heeft gedaan. Juist omdat ik op die hulp rekende en dus my tegenover die Commissie stevig kon houden, verwacht ik nu dat ze my binnen weinig tyds òf 't heele bedrag zullen zenden, of althans de 3000 gl. die ik oogenblikkelyk gevorderd heb. En in dat geval is het toch beter U, dat geld nu terug te zenden dan aftewachten of ik nog leef in Decr & Januari. Maar myn dankbaarheid is even groot, beste hartelyke kerels. Dat ik nu geld kan verwachten, heb ik juist aan uw 2000 gl. te danken. Wetende dat ik me zou kunnen roeren, kon ik myn wil beter doorzetten.- Je schryft niets over de mogelykheid van hier komen. Ik begryp dit wel omdat de gewone loop der tooneelzaken je tegenwoordigheid eischt, maar ik had zoo'n hoop dat je als reconvalescent verlof had kunnen krygen. Mocht dit nòg kunnen, asjeblieft! En onthoud dat ons huis ruim is. Neem mee wie je wilt. Ook is 't zeker heel gezond hier. Heeft Bos lust ons te komen bezoeken {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} met Juffr. Beersmans? Heel gaarne! Kan je geen dokterlyk certifikaat krygen dat eenig verblyf in hooge droge lucht noodzakelyk voor je is? En als je kunt, neem mee wie je wilt, en wie maar kan. Wil je misschien, ten gevolge van 'n oogenblikkelyken indruk onverwacht komen, geef je niet de moeite eerst te vragen of 't schikt. Wel is 'n telegram nuttig. Dan kunnen wy of ik aan den trein zyn. Die is (nogal lastig) ¾ uur van ons huis, en in heel Ingelheim is maar een rottigen huur wagen met 'n dronken koetsier, zoodat ik voor Coen, Dirk, je vrouw of dochter of voor Bos en Juffr. B. - als de zon niet àl te heet is, het loopen prefereer. Maar jy bent zeker wat zwakjes. De bagage laat ik door 'n jongen die wy in dienst hebben met 'n karretje halen. Wat zou Coen Wouter groot vinden, en... wys! Hy is een lieve beste jongen. Wouter, meen ik. Nu ja Coenraad ook. Dag beste kerels. Heel hartelyk gegroet. Over eenige⁴. dagen hoor je weer van me. Uw vriend Dek M'n eerste plan was die heeren te schryven, als ze my geld zenden, die 2000 gl. maar direkt aan U te adresseeren. Maar ik ben hiervan terug gekomen omdat het gebabbel geeft. Houd alles wat ik over die lamlendige zaak schreef, asjeblieft voor U beidjes. Adio. 1. is: oorspr. stond er was. 2. één der opzetters: Zürcher. 3. maçons: vrijmetselaars. 4. eenige: oorspr. stond er weinig. [juni 1882 Bespreking 5e dr. Max Havelaar in Het Leeskabinet] Begin juni 1882 Bespreking van de vijfde druk van de Max Havelaar door D.F. van Heyst in Het Leeskabinet, no. 6, blz. 119-120. (Knipsel M.M.) Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij, door Multatuli, Vijfde druk. (Tweede door den auteur herziene uitgaaf). Rotterdam, Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier.’ 1881. Wij zouden meenen onze lezers te beleedigen wanneer wij veronderstelden dat zij onbekend waren met Multatuli's ‘Max Havelaar,’ een van die weinige werken die als met een tooverslag den schrijver een eerste plaats in onze letterkunde hebben verzekerd. {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe men ook over dit boek oordeele, hoeveel aanmerkingen men ook maken moge op den vreemden vorm en de weinige regelmaat, die in den gang van het verhaal zichtbaar is - niemand zal kunnen ontkennen dat het eene in ons land zeer zeldzame populariteit heeft verworven. Of het een onberispelijk kunstwerk is ja of neen, doet hier weinig af. De schrijver heeft zijn doel bereikt. Wat hij op de laatste bladzijden verlangde is gebeurd: hij is gelezen door het Nederlandsche volk, door aanzienlijken en geringen. Zijn stem heeft gansch Nederland doen huiveren over de gruwelen en de verdrukking, waaraan de Javaansche bevolking was blootgesteld, en al hebben de resultaten aan des schrijvers verwachting misschien niet beantwoord, het is zeker al veel gewonnen, wanneer de sluier is opgelicht en wanneer het volk en zijn vertegenwoordigers weet wat in het prachtig Insulinde gebeuren kan. De kunstwaarde van dit boek is dus eigenlijk van ondergeschikt belang en de schrijver zegt zelf herhaaldelijk dat het hem niet om letterkundigen roem te doen is. Toch heeft hij dien verworven en hij is als het ware op den koop toe een groot schrijver geworden. Wel een bewijs voor de stelling, dat de waarheid den mensch welsprekend maakt. Men vindt dan ook in de ‘Max Havelaar’ stukken die altijd als voorbeelden van prachtigen Nederlandschen stijl zullen geprezen worden. Het is bijna onnoodig te zeggen, dat wij hiermede de aanspraak aan de Indische hoofden en de geschiedenis van Saidjah bedoelen. Aan dezen vijfden druk zijn de aanteekeningen en ophelderingen toegevoegd, welke reeds bij de uitgaf van 1875 werden gegeven, maar thans nog herzien, gewijzigd en aangevuld. Deze aanteekeningen zijn in vele opzichten merkwaardig. Veel, wat in de eerste editie duister was, zooals de namen van sommige personen, wordt hier opgehelderd. Op bladz. 352 vinden wij een gedicht dat onder Indische oud-gasten reeds sinds jaren bekend is, maar voor de meeste Hollanders wel iets nieuws zal zijn, getiteld: ‘De laatste dag der Hollanders op Java’ door Sentot. Dit gedicht mag wel de hevigste en krachtigste vloekzang genaamd worden, die er in onze taal bestaat en met recht zegt Multatuli, dat het in gloed en in kracht van uitdrukking zegevierend de vergelijking kan doorstaan met de beroemde imprekatie¹. van Camille².. Doch òf de {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} Heer Roorda van Eysinga òf een ander er de dichter van is, op zijn zachtst genomen mag het toch onvoorzichtig heeten om te midden eener inlandsche bevolking zulk een lied vol haat en vloek aan de snaren te ontlokken. Maar hoe dit zij, de opname van dit stuk zal velen welkom zijn. Voor den een als curiositeit, voor den ander als waarschuwing en voor een derde als gelegenheid om eenige vrome verzuchtingen te uiten. De laatste twee regels, waar de aanteekeningen mee eindigen geven zeker veel stof tot nadenken, zij luiden: ‘Volgens de laatste berichten uit Indiën is Lebak een woestenij. Geheele dorpen zijn uitgestorven.’ Onze ministers en onze afgevaardigden ter Tweede Kamer moesten die woorden in hunne horloges laten graveeren, ten einde ze niet te vergeten! De Uitgevers-Maatschapij ‘Elsevier’ heeft aan deze editie den meesten zorg besteed, zooals van al hare uitgaven gezegd kan worden; papier en letter laten niets te wenschen over. Leiden. D.F.v.H. 1. imprekatie: verwensing. (naar het fr.) 2. Camille: de zuster van Horace in P. Corneille's gelijknamige tragedie. Als Horace haar verloofde Curiace heeft gedood, vervloekt zij op furieuze wijze Rome, de stad van haar broer. [2 juni 1882 Ingezonden Stuk met antwoord in de Soerabaya Crt.] 2 juni 1882 Ingezonden Stuk met antwoord van redakteur P. Brooshooft in de Soerabaya Courant, no. 127. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Een schermslag in de lucht. * Waarde Redacteur, In uwe Courant van den 12 dezer No. 111, komt als hoofdartikel een stuk voor: ‘Denken en handelen’ van uwe hand en waarvan, als ik het namelijk goed begrepen heb, - en dat is voor iemand zooals ik, die rekruut ben in de physiologie, niet zoo geheel gemakkelijk, - de strekking is, al het goede wat in Multatuli, alias Douwes Dekker, is, te releveeren, en het booze, het minder {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} goede, in een woord, zijne ondeugden en slechte eigenschappen, weg te cijferen. Die theorie kwam mij wat vreemd voor; ik meende dat het minder goede, wat in iemand is, wel eens een weinig wordt over het hoofd gezien bij mannen, die overigens boven hunne medemenschen uitmunten in wetenschappelijke kennis en geleerdheid of andere, den mensch verheffende, eigenschappen en hoedanigheden; ik zeg, ik zoo meende, maar nooit had ik er aan gedacht, die afwijkingen ten kwade moesten gezocht worden, bij groote mannen, in de bijzondere constructie der groote en kleine hersenen. En daarin toch worden ze door u gezocht, als ik goed gelezen heb. Aangezien ik die physiologische beschouwingen en gevolgtrekkingen niet goed begreep, ze zijn me te hoog, maar ook vooral omdat de ‘Multatuli zaak’, volgens u, meer de zaak is van ‘'t jonge dan van 't oude Nederland’, en ik als oudgast, maar ook in vele mijner denkwijzen, tot 't oude Nederland behoor, heb ik over die zaak van gedachten gewisseld met een der zeer ontwikkelde zonen van 't jonge Nederland, op wiens opinie ik zeer hoogen prijs stel, en van wien ik, in substantie, het navolgende antwoord, als zijne meening, ontving, eene meening, die vrij wel met de mijne overeenkomt en ik daardoor ook wel als de mijne zou kunnen teruggeven. Ik vond dat echter niet goed, en beter het ‘jonge Nederland’ zelf te laten spreken als volgt: ‘Dat stuk van Pébé, over Multatuli, vond ik nog al overdreven en ver gezocht; der langen Rede kurzer Sinn¹. is eigenlijk, dat men 's mans slechte eigenschappen over het hoofd moet zien, omdat zij het uitvloeisel zijn van het maaksel zijner hersenen. Maar zijne goede hoedanigheden dan? Die zijn volgens dezelfde redenering evenzeer het gevolg van zijn bouw. Wat blijft er dan van een groot man over? Dan zijn alle daden en handelingen volstrekte toevalligheden of liever het noodwendig gevolg van zijne constructie. Mogelijk is het waar, maar het is niet handig om dat aan te grijpen tot vergoelijking van iemands verkeerdheden. Men doet het bij de crimineele rechtspleging en is daar tot het resultaat gekomen, dat moordlust en dergelijke excessen gewoonlijk gepaard gaan met abnormalen hersenbouw; dergelijke menschen zijn dan niet toerekenbaar. Ik hoop echter, dat dit met Multatuli het geval niet zal zijn.’ {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot zoo verre het ‘jonge Nederland’, maar dat, zooals u ziet, vrij wel met het ‘oude Nederland’ overeenkomt. Of dat nu van beide kanten toe te schrijven is aan een minder helder inzicht in de zaak, of gebrek aan degelijke technische kennis, kan ik, althans wat mij zelven betreft, moeijelijk toelichten, maar voor het ‘jonge Nederland’ waarde Redacteur, sta ik in. Ik geloof verder met vertrouwen te mogen zeggen, uw streven, dat, hiervan ben ik innig overtuigd, uit zuivere waardeering en bewondering van Uwen held voortspruit, weinig resultaten hebben zal. Voor de bewonderaars van Multatuli toch was Uw geleerd vertoog niet noodig, terwijl zij, in wier smaak de Heer Douwes Dekker niet valt, en onder welk getal ik behoor - zonder te willen betwisten, hij een groot man is - door Uwe zielkundige beschouwingen niet tot andere gedachten zullen gebracht zijn. Het tegendeel is wáár, want juist door Uw streven, hem - Multatuli - vrij te pleiten, zijn 's mans vele slechte hoedanigheden meer op den voorgrond gesteld en is daardoor de zaak, die U zoo krachtig voorstaat, en waarvoor U ongetwijfeld zeer veel moeite deed, meer benadeeld dan ze haar bevorderlijk zijn kan; - dat altans is mijne meening. Ik twijfel niet of U zal het vorenstaande wel een plaatsje in Uwe Courant gunnen, waarmede U zal verplichten A.J. Diepenbroek. Geachte Heer Diepenbroek! In uw schrijven vind ik eene eigenaardigheid, die mij ook dikwijls in gesprekken heeft getroffen. Men zegt dan: ik heb wel geen kennis van hetgeen gij bespreekt, maar toch meen ik...’ etc;’ of wel: ‘uwe redeneering is mij te geleerd, ik begrijp haar niet, maar niettemin wil ik u opmerken... enz.’ Zoo ook U: ‘als ik het namelijk goed begrepen heb - en dat is voor iemand zooals ik, die een rekruut ben in de physiologie, niet zoo heel gemakkelijk’...; ‘aangezien ik die physiologische beschouwingen en gevolgtrekkingen niet goed begrijp, ze zijn mij te hoog...,’; tot zoover het jonge Nederland, maar dat, zooals u ziet, vrij wel met het oude Nederland overeen komt. Of dat nu van beide kanten toe te schrijven is aan een minder helder inzicht in de zaak, of gebrek aan degelijke technische kennis, kan ik, althans wat mij betreft, moeilijk toelichten.’ {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} Op deze wijze, geachte Heer, besteedt U een groot gedeelte van Uw schrijven om mij te overtuigen, dat U van de physiologie niet op de hoogte zijt. Mag ik dan vragen, op welke bevoegheid U zich kunt beroepen, om mijn zuiver physiologisch artikel te bestrijden? Uw vriend, de zeer ontwikkelde zoon van het jonge Nederland, blijkt in hetzelfde geval te verkeeren. Zijne woorden: ‘der langen Rede kurzer Sinn¹. is eigenlijk, dat men 's mans (nl. Multatuli's) slechte eigenschappen over het hoofd moet zien, omdat zij het uitvloeisel zijn van het maaksel zijner hersenen’ - die woorden bewijzen dat uw bolleboos uit het jonge Nederland althans van de zaak, waarover hier gehandeld wordt, niet de minste notie heeft. Wel verre, dat ik zou hebben getracht, Multatuli's slechte eigenschappen over het hoofd te doen zien, heb ik ze voorop gesteld, en daarna trachten te verklaren. Maar laat ik, vóór wij verder gaan, Multatuli achter de schermen verwijzen, en op het tooneel roepen den eenigen akteur, die hier zijn rol moet vervullen: den Mensch. Want ook hieruit blijkt weder Uw verkeerd begrip, en dat van uwen knappen jong Nederlander, dat Multatuli, en zoogenaamde groote mannen, aan andere physiologische wetten zouden onderworpen zijn dan de overige menschen. ‘Nooit had ik er aan gedacht - zoo schrijft u - die afwijkingen ten kwade moesten gezocht worden, bij groote mannen, in de bijzondere constructie der groote en kleine hersenen’. En later vraagt de leepe Jong Hollander, met meer verwondering dan van zulk een knap jongmensch te verwachten was: ‘Wat blijft er dan van een groot man over? De ‘groote man’ zij van dit oogenblik af buiten 't spel gelaten. Ik koos Multatuli tot voorbeeld, wijl de zaak van het fonds de aandacht op nieuw op hem vestigde, en hij, als uitstekend in al zijne handelingen, een uitnemend specimen aanbood voor het onderzoek. Daaruit echter te besluiten, dat ik onder Multatuli's hersenpan een ander raderwerk zou willen inschuiven dan onder die van gewone menschen, zou ook dan reeds misplaatst zijn geweest, indien ik niet met zoovele woorden had gezegd: ‘Wij allen handelen onafgebroken in afwijking van hetgeen wij als beginsel belijden’; en aan het slot. Wie, na deze verklaring harer zeer natuurlijke oorzaken, bij zijne ergernis over Multatuli's beweerde {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} inconsequentie wil volharden, dien staat het vrij. Maar wel bedenke hij, (dat is die: ‘wie’) dat hetzelfde proces, met dezelfde resultaten, werkzaam is in zijn eigen persoon en in ons allen. Ook bij mijne geheele physiologische uiteenzetting spreek ik van den mensch in 't algemeen, en laat Multatuli slechts nu en dan optreden als verduidelijkend voorbeeld. (....) Daar wil men echter niet aan. Wij staan in bewondering voor gindschen sierlijken boom-tak; wij vinden het vogeltje, dat daar boven ons hoofd in de lucht zweeft, zoo lief; maar zoodra de tak ons, op onze wandeling (liefst door onze eigene schuld) de wang zweept, of het vogeltje een punt bij zijne spijs-verteering zet op ons hoofd, klinkt het onmiddellijk: ‘die vervloekte tak... die smerige vogel!’ Zoo hebben wij alleen lof en lievigheden over voor hen, die ons niets in den weg leggen. Zij, die ons hinderen door hunne waarheidsliefde of iets anders - zij zijn verdoemelingen. Op hun hoofd moet de gansche massa slechtheid geladen worden, die in het overig menschdom is opgehoopt. Dat U uit mijn artikel niet hebt gelezen, hoe ik juist dat beoordeelen van Multatuli met anderen maatstaf dan de overige menschheid heb bestreden, bewijst mij, geachte Heer Diepenbroek, dat niet alleen physiologische kennis, maar die nog noodzakelijker voorwaarde van bestrijding zoowel U als Uwen Jongen Nederlander ontbrak, n.l. mijne redeneering behoorlijk te hebben gevolgd. (....) Doch hoe dit zij, ik, die de eer heb U persoonlijk te kennen, ben overtuigd, dat die rustige berusting in Uw karakter niet t'huis behoort. Even zeker ben ik daarom, dat het bij U weleens een onderwerp van nadenken heeft uitgemaakt, waarom verstandige menschen dikwijls onverstandig, goede menschen dikwijls slecht handelen. Dat is een merkwaardig zielkundig raadsel. Waarom moet er plaats zijn voor dat vreemde verschijnsel van het berouw? Waarom zal ik, en U, en een ander, heden en morgen den weg volgen, die ons verstand ons aanwijst, om er overmorgen van af te wijken, en den dag daarna er berouw over te gevoelen, d.i. erkennen dat wij anders hadden moeten handelen dan wij gehandeld hebben, en twee dagen later toch weder verkeerd handelen, en zo blijven falen tot het einde onzes levens, terwijl wij toch steeds wisten hoe wij moesten doen om niet te falen? {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij die zich dit zonderling zielespel wil verklaren, kan niet volstaan met algemeenheden. ‘De lusten des vleesches’ - met dit woord denkt men alles te hebben gezegd. Het behoeft geen betoog, dat het woord niets verklaart. Waarom heeft dat vleesch die lusten? En tegen welk ander lichaamsdeel werken die lusten dan, dat, hoewel evenzeer tot ons vleesch behoorende, aan die lusten niet onderhevig is? Ik heb getracht, daarvan eene verklaring te geven op zuiver physiologisch terrein. Het zal u bekend zijn, geachte Heer, dat voor de verklaring der zielkundige verschijnselen door sommigen een dualistisch, door anderen een monistisch standpunt wordt ingenomen. Het eerste erkent stof en geest; het laatste erkent slechts de stof. (....) Welk nu mijn stelsel is, kan ik hier niet weder gaan uiteenzetten. Wat ik daarvan schreef - hetgeen, ik erken het, uit den aard der zaak (dagbladruimte etc.) zeer onvolledig moest zijn - kan men vinden in de door u geciteerde Soer. Courant van 12 Mei. In 't kort komt mijne overtuiging neêr op het volgende: Dat het menschelijk lichaam, evenals alles wat wij waarnemen, bestaat uit natuurkracht (in vastgezetten vorm, mijnentwege stof te noemen); dat eene kenmerkende eigenschap dier natuurkracht is, het zoeken naar bevrediging (baatzucht); dat diezelfde natuurkracht (stof), in ontelbare vormen neergelegd, ook ontelbare trappen van ontwikkeling heeft doorloopen, om ten slotte in de groote hersenen van den mensch haar hoogsten tot heden bekenden graad van fijn en kunstig samenstel te bereiken; dat wij nu echter, met iederen trap van fijnere ontwikkeling der natuurkracht, ook de wijze, waarop zij haren drang naar bevrediging tracht te voldoen, fijner ontwikkeld vinden; dat deze fijnere ontwikkeling hierin is gelegen, dat niet maar ongezien het dichtst bijzijnd, later dikwijls oververzadiging, walging of berouw verwekkend, genot wordt aangenomen (zooals b.v. de plant vergiftig water zal opslurpen), maar al juister oordeel des onderscheids wordt getoond omtrent de plaats, waar de duurzame bevrediging is te vinden, zonder den terugslag van physiek of moreel zelfverwijt; {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} dat 's menschen groote hersenen, als zijnde de hoogste ontwikkelingsgraad der natuurkracht (stof), hem om die reden steeds den meer edelen weg zullen aanwijzen om zijne ingeschapen lust naar bevrediging te voldoen; (....) dat aldus - om een voorbeeld te noemen - de zenuwen, het bloed, en welke andere lichaamsdeelen daarbij in werking zijn, iemand, dien men iets onaangenaams zegt, bevrediging zullen doen zoeken in drift of woede, waarop echter terstond de groote hersenen zullen waarschuwen, dat een driftige uitval de zaak niet zal uitmaken en derhalve slechts schijnbare bevrediging geven, duurzame bevrediging daarentegen te vinden zal zijn in bedaarde wederlegging; dat, naarmate door overerving, opvoeding, omgeving etc. de groote hersenen meer of minder ontwikkeld zijn - de lusten, slechte aandriften, begeerten, kortom de stem van het overig vleesch daartegenover zwakker of sterker spreekt, het aantal keeren, waarin het goede dan wel het minder goede zal zegevieren, wordt bepaald; dat, eindelijk, van dit standpunt volkomen wordt verklaard, hoe de mensch onverstandig kan handelen, in de volle wetenschap van hetgeen hij moet doen om verstandig te handelen, met al de accessoires van zelfstrijd, zelfbeheersching, berouw, wanhoop etc. - verschijnselen, die nu eenmaal niet weg te cijferen en anders geheel onbegrijpelijk zouden zijn. (....) Houd mij dan ten goede, zoo uwe mededeeling, dat het ‘u te hoog gaat’, en die van uwen Jong Nederlander, dat hij ‘het overdreven en gezocht acht’, beide zonder eenige tegenverklaring van het physiologisch verschijnsel, op mij den indruk hebben gemaakt van een schermslag in de lucht. Met de meeste hoogachting. Uw dw. dien. Pébé. 1. der langen Rede kurzer Sinn: in het kort komt het lange verhaal hierop neer (du.) 1. der langen Rede kurzer Sinn: in het kort komt het lange verhaal hierop neer (du.) [4 juni 1882 Intekenlijst uit Suriname inzake huldeblijk] 4 juni 1882 Intekenlijst uit Suriname t.b.v. het huldeblijk. Acht bladzijden folio, waarvan 1-3 beschreven. (M.M.) Paramaribo, 4 Juni 1882. Landgenooten! Van bijgaande circulaire zijn ons uit Nederland exemplaren toegezonden. {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} Overtuigd dat ook in deze kolonie velen tot het in de circulaire omschreven doel zullen wenschen mede te werken, nemen wij de vrijheid U deze lijst ter onderteekening aan te bieden. Dr. H.D. Benjamins. Roessingh Iterson Naam Beroep Bedrag Dr. H.D. Benjamins Inspecteur v/h Onderwijs f25, - bet F.H.L. Roessing van Iterson Arts, officier van f25, - betd Gezondheid Kon. Ned. Marine G.H. Bruinstijn lid der Kol. Staten f25, - betd Dr. A. Salomons lid der Kole. Staten f10, - betd M. van Praag lid der Kol. Staten f25,- betd J. Coronel f 5, - betd L.A. v End praktizijn f10, - bet E. Habell Notaris f25, - bet A.J. Jesserun kantonrechter f10, - betd J.J. Heilbron Onderwijzer f 5, - bet J.V.C.J. Smit Zeeofficier f10, - (betd) C.J. de Vrieze idem f 5, - betd N. van Meerten onderwijzer f 5, - betd A. d'Angrémond Lid v/d Kol. Staten f10, - betaald S. Loopuit Koopman f 5, - betd M.J. Morpurgo red. v.d. Surinamer f 5, - betd J. van Praag koopman f 5,- M. Benjamins koopman f 5, - betd R. de Jong ............... f10, - (bet) J. Ballin districts Commissaris f 5, - betd) A.N. de Granada lid der Koloniale Staten f 3,- betd J.L. Engelbrecht Candid. Notaris f 2,50 betd T. Alumerood Artillerie Officier f 5, - betd (onleesbaar) Mil. Apotheker. 5 bet:d E. van Praag Merchant 5 pond E.A. Polak Koopman f 5, - betd S. Newijs 1e Cs. ter Gouv. Secr. f 3, - betdd Ed Samson Gouv. Solliciteur f 3, - betdd L. Oppenheimer ................ f 2,50 (betd) J. Knottenbelt Offr v. Administr. f 2, - (bet.) Dr. J. van West Practiseerend geneesheer f 5, - betd {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} W.J. Kensnil Postdirecteur f2,50 bet. betaald J.M. van Steensel mil. Apotheker f2,50 J.R.C. Gonggrijp planter f25, - betaald D.J. Simons Commissionn. f2,50 betd (onleesbaar) Zendeling f2,50 bet Joost Polak _____ f2,50 (betd) [5 juni 1882 Brief van G.A.G.P. Diest Lorgion-van Hoëvell en dochter aan Multatuli] 5 juni 1882 Brief van mevr. G.A.G.P. Diest Lorgion-van Hoëvell en haar dochter Rudolphine aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Ginneken den 5 Juny 1882. Geachte Vriend! Eens hebt gij mij gezegd dat gij zóó veel sympathie voor mij gevoeldet, dat gij zoudt wenschen 't mij te kunnen bewijzen, als ik b.v. eens in 't water was gevallen gij mij zoudt naspringen, om mij te redden. - Ik weet niet of het mevr. uwe echtgenoote gaat als mij vroeger, ik was n.l. vreesselijk jaloers, maar vóór ons huwelijk heb ik dit aan mijn man gezegd, met het verzoek er bij, om mij van dit gebrek niet homeopatiesch¹. te willen genezen, want dat ik mij dan erg ongelukkig zou gevoelen; maar hij had mij lief genoeg en wij waren heel gelukkig, tot dat de onverbiddelijke dood hem, zes jaren geleden van ons wegnam. Vertel aan uwe vrouw dat ik zesenzestig ben, en al mocht HEd. dan ook zijn, gelijk ik vroeger, dan zal mijn schrijven haar nu toch niet onaangenaam aan doen,- Toen gij Waarde Vriend 't laatst te Breda hebt gesproken, was mijne dochter Rudolphine uit logéren, en opdat ik niet alleen zou zijn, had ik eene jonge vriendin bij mij. Ik hoopte, om de waarheid te zeggen, op een paar introductie kaartjes van u; toen ik mij hier in te leur gesteld zag, nam ik mij voor toch, voor eigen kosten, met mijn zoon Gerrit en mijne logée van uwe toespraak te gaan genieten, maar hélaas, het weer werd zóó ellendig dat ik zonder rijtuig niet kon gaan, en zag mij dus wel genoodzaakt te {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} huis te moeten blijven, daar ik f3 voor de kaartjes en f2 voor het rijtuig niet missen kon, - wat ons dit zijn van U te Breda, op die wijze heeft te leur gesteld, hebt gij 't kleine huisje onder de Linden waar gij een maal, op zoo'n eenvoudige wijze uw gezelschap wildet schenken, dan geheel vergeten? - maar wij zijn U niet vergeten, met innige sympathie hebben wij zoo véél gelezen, dat tot uw lof in verscheiden couranten werd vermeld en ofschoon, karig met stoffelijke bezittingen bedeeld, wilde ik toch den naam Diest Lorgion onder uwe verwanten weten. Want ofschoon ik geloof dat niemand volmaakt is, zie ik hoog op tegen dien mensch, die zijn geheele welvaart opofferde om zijne beginselen gestand te blijven. En zoo gij nu ons niet vergeten zijt, toon ons dit, niet gelukkig door mij uit 't water te moeten halen, maar door, al is t met weinig woorden, te melden hoe het gaat, en geloof mij hoogachtend Wed: G A G P Diest Lorgion van Hoëvell Ginneken 7 Juni 82 Beste Dekker! Ik wil een enkel woordje voegen bij den brief van ma, omdat het mij eene behoefte is, je te verzekeren, ik zooveel aan je denk, al hooren we ook sints zoo lang niets van elkaar. Er leeft een gevoel van dankbaarheid voor je in mijn hart, dat nooit zal sterven omdat ik aan u, dikwijls ben verschuldigd, dat ik staande bleef en moedig, in zooveel moeilijke oogenblikken. Telkens herhaal ik me alles wat u tot me gesproken hebt, of lees in uwe boeken, die den mensch beter zullen maken, en zegen de omstandigheden, ik je heb mogen ontmoeten, en daardoor een staf op mijn levenspad kreeg. Ge doet mij goed! en daarvoor mijn innigen dank! Groet, hoewel onbekend, je vrouw en kind voor me, ik hoop het u allen goed gaat. Je je liefhebbende Rudolphine 1. homeopatiesch: door toediening van hetzelfde, hier: door reden te geven tot jaloezie. [7 juni 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes] 7 juni 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 7 jun 82 en geadresseerd aan den WelEdHeere F. v.d. Goes Prinsegracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} Zend mij svp de Amsterdamsche namen, dat we met het album kunnen beginnen. Ook de eerste Haagsche lijst en de lijst van Texel had ik gaarne. De 20 mille komen er in elk geval. Omtrent lijfrente zijn we het nog steeds niet volkomen eens. Groetend Uw dw. J. Versluys [8 juni 1882 Twee reçubewijzen overboeking P.A. Tiele] 8 juni 1882 Twee reçubewijzen bewaard door P.A. Tiele betreffende de overboeking van de door hem ingezamelde gelden. Op de gedrukte formulieren is het kursief weergegeven deel ingevuld. (M.M.) No 6810 Dagteekening-stempel: Utrecht 8 jun 82 Door den houder van dit bewijs is ten Postkantore alhier, voor een postwissel, gestort eene som van f150,- (Artt. 9 en 11 der Wet van 22 Julij 1870, Staatsblad no 138.) No 1834 Dagteekeningstempel 8 jun 82 Bewijs wegens de afgifte van eenen aangeteekenden brief voor Prof. D.J. Korteweg te Amsterdam Aangegeven waarde 175 gl¹. 1. 175 gl.: waarschijnlijk bevatte deze brief de postwissel plus een bankbiljet van f25,- [8 juni 1882 Brief van P. Brooshooft aan D.J. Korteweg] 8 juni 1882 Brief van P. Brooshooft aan D.J. Korteweg. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. Met gedrukt briefhoofd Naamloze Vennootschap Soerabaia-Courant en Drukkerijen. (M.M.) {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} Soerabaia 8 Juni 1882 Geachte Heer Korteweg! Ingesloten zend ik U een wissel, betaalbaar na zes maanden met f1267.55¹., waarvoor ik hier gestort heb f1255. -, zijnde het bedrag, tot gisteren 7 Juni bij mij ingekomen voor het Multatuli-fonds, van de bijdragen waarvoor ik successievelijk verantwoording deed in de Soer. Courant. Het is weinig, treurig weinig, wat hier in Indie binnen komt. Ik heb al mijn best gedaan, ben zelf rond gegaan, heb veel over M. moeten slikken, waarover ik mij driftig maakte - de ongezondste handeling in dit klimaat - heb er zelf mijne bijdrage bijgevoegd, en het toch niet verder dan tot f1255 kunnen brengen. De Locomotief, meen ik, ongeveer evenveel voor Midden-Java. Van Batavia merkte ik niets, behalve de weigering van Mr. N.P. v. den Berg! Ik heb geen tijd om over een en ander nog lang te philosopheeren, wensch U 't beste succes op Uwe pogingen (ook in Nederland zoo kleingeestig bestreden) en noem mij hoogachtend Uwdwdien P. Brooshooft P.S. wat ik nog mocht ontvangen zend ik later. 1. 1267.55: inklusief 1% rente. [15 juni 1882 Briefkaart van Multatuli aan J.M. Haspels] 15 juni 1882 Briefkaart van Multatuli aan J.M. Haspels. Met poststempels Nieder-Ingelheim 15-6 en Rotterdam 16 jun 82 geadresseerd aan Mr J. Haspels artiste dramatique Westersingel Rotterdam. (M.M.) B.H. Gister moet bedoelde zaak van Mainz afgedaan zyn¹.. Ik had geen gelegenheid om te schryven, daar ik de zaak tusschen twee spoorweguren beredderde. Brief met uitlegging volgt, want ook met deze post kan ik niet schryven. Je zult wel zeggen: ‘Wat 'n drukte.’ Voorlopig alleen m'n zeer hartelyke groet aan U en B. Dag, beste kerel uw DD N. Ingelh.m donderdag. 1. Mainz-zaak: Multatuli zond vandaar de f2000 aan Haspels terug. Vgl. volgende brief. {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 juni 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 16 juni 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelheim, 16 Juni 82 beste Haspels! Zeker was je eenigszins verwonderd, eergister die 2000 gl terug te ontvangen zonder een woord van my er by. De zaak was aldus. Om velerlei redenen - hoofdzakelyk om geen welwillenden te krenken die aan myn ergernis geen schuld hebben - was ik dan besloten het lyfrentetje dat men my als huldeblyk wilde aanbieden, aantenemen. Maar na dat échec is 't my onmogelyk in Holland te komen voordragen, en hieruit vloeide voort dat ik nu en niet aanst. winter de zaak moest afdoen waarin gy en B my zoo edelmoedig hebt bygestaan. Ik eischte dus het dáártoe noodige. Dit ontving ik in een wissel. ‘Dan had je't direkt naar Rotterdam kunnen laten zenden’ zeg je. Jawel, maar ik wou niet weten waarom ik terstond dat geld hebben wou. Te Mainz dien wissel tot geld makende, vroeg ik holl. papier, en de man had geen biljetten van 1000 of 300. Zelfs geen of weinig van 100. 't Was dus 'n heel pak. En toch te Mainz zynde wou ik meteen naar Wiesbaden waar ik iemand spreken wou. Om nu dat dikke pak niet in m'n zak te houden tot m'n thuiskomst besprak ik met den bankier dat hy voor de verzending zorgen zou. Ik twyfel niet of ge zult het behoorlyk ontv. hebben. Als oprechte vriend moet ik je nu nog iets zeggen. Wees er niet boos om. By nadenken zult ge inzien dat ik 't hartelyk meen. (Mal dat ik er tegen opzie - en ook dàt zal je begrypen.) Door een allerzonderlingst toeval zal een dergenen die U heeft bygestaan om my zoo'n groote dienst te doen, het te weten komen dat ik het heb kunnen terugzenden. In een gesprek bespeurde ik dat ‘men’ wist hoe ge U moeite had gegeven om my van den dwang om 't Hbl. aantenemen, te verlossen. Neen, men wist het niet, maar ik bemerkte dat men m'n weifeling giste. Ik bracht dit in verband met een uitdrukking in Uw laatsten¹. brief: ‘B en ik hebben dat geld by elkaar gescharreld’ {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} (Zoo veel te schooner dat gy 't gedaan hebt!) Om 't alzoo by een te krygen, moest ge zeggen: waartoe. En (ziehier nu het toeval) ik van myn kant had juist gesproken over de flinkheid van dien bankier die, toen ik tegen dat dikke pak opzag, my zeide: ‘wel, dat zal ik wel voor U bezorgen!’ Van weerskanten die halve confidentien aan elkaar knoopende, werd de zaak duidelyk. Meen niet dat er (ook van dien ànderen kant, gepraat of verklapt werd, o neen! Vooral niet omdat men niets wist, maar door myn gezegde dat ik door vrienden geholpen was om des-noods het Huldebl. aftewyzen, maar - nu besloten hebbende het in godsnaam aantenemen - voor die hulp had kunnen bedanken, wakker werd, en de zaak begreep. Ik, dit merkende vond beter er voor uit te komen dan de geheimzinnige te spelen. Maar op m'n thuisreis bedacht ik dat gy dit weten moest. Immers, het kon zyn dat ge, op dit oogenblik zelf iets noodig hebbende, met de beste bedoelingen het terug geven uitstelde, iets wat heel onschuldig wezen zou, maar U in een valsche positie zou kunnen brengen. Is't nu niet goed dat ik U gewaarschuwd heb?- Het Huldebl. komt nu in't geheel neer op ±20000. Ik ben wel voor 'n millioen uitgescholden aan den éénen kant, en voor even zooveel in de hoogte gestoken aan den anderen kant. Vrome tydschriften (Geref. en Ultramont.) verklaren dat ik god onttroond heb. Al is dit nu meer eer dan me toekomt, ik neem er nota van en beweer dat zoo'n haut fait d'armes². met een pensioen van: voor my 70 gulden } 'smaands voor Mimi 50 gulden } 'smaands schraal beloond is. En 't vernederende van de taxatie! Ik weet nu precies wat ik volgens m'n geestverwanten (met hun allen, of liever, ik spreek van de vermogenden alleen) waard ben. Toch kan ik geen lucht geven aan m'n indrukken, omdat ik zooveel welwillende onvermogenden niet krenken mag! In één woord gezegd: deze uitslag der zaak is my een zware slag! Het breekt myn toon! En dan 't besef dat ‘men’ my houden zal voor tevreden gesteld, en me nog ondankbaarheid zal verwyten als ik 't niet heel mooi vind! Wat zullen de Van Twisten en consorten in hun vuistje lachen. Door die schitterende pensioneering ben ik nu voor goed geklas- {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} sificeerd als 'n byna-niemandal. Ieder weet nu dat ik geen noemenswaardige party vertegenwoordig, en dat men my niet behoeft te ontzien. De behoefte aan 't leveren van vertellinkjes kopie is grooter dan ooit, en de - moeielyke maar toch altyd nog bestaan hebbende - uitweg om ‘voordrachten’ te houden is my afgesneden. Alleen by inderdaad schitterenden uitslag had ik my weer in Holland kunnen vertoonen. Nu ben ik schuw, en ik voel dat ik koken zou by ‘toejuiching’. Dit Huldebl. kost my veel.- Overigens ben ik wel. Ook m'n vrouw en ons kind. Hoe staat het met uw gezondheid? Hebt ge uitzicht op vakantie? En kom je dan hier, met Dirk, Coen, vrouw, dochter, met wie je wilt? Je zult hartelyk ontv.n worden, dat weet je. Over 't geheel echter (dit gaat U niet aan!) zal ik tot m'n grooten spyt een eind maken aan gastvryhedens. Met 'n inkomentje als waarop ik nu gezet³. ben, kan men geen glas wyn aan 'n vriend voorzetten. Zelfs om met 'n vriend te zitten praten heb ik niet genoeg, want ik moet kopie leveren! Als ik na dat prachtig Huldebl. in geldnood raakte, zou men zeggen: ‘wat 'n verkwister!’ Maar nog eens, beste kerel, dit gaat U niet aan. Ik en ook Mimi zouden heel bly zyn U hier te zien! Coen zal wel nieuwsgierig wezen Woutertje weer te zien. Hy heeft hem 't eerst te bed gelegd toen 't arme kind by ons gebracht werd. Mies spreekt er nog dikwyls over. Zeg aan Bos en Juffr. Beersmans dat ze zeer welkom zullen wezen. Dag beste trouwe vriend! hartelyk gegroet van Dek Dat het Huldebl. my niet in staat stellen zou groote plannen uittevoeren voorzag ik. Maar dat het ook in eenvoudig-burgerlyken zin zoo armzalig zou uitvallen, neen, dàt had ik niet gedacht! Ik weet nu waaraan ik me te houden heb. Laffe, flauwe, ontzenuwende kappelmannige zuinigheid is nu de boodschap. Dat breekt me! Ik heb nu 't zelfde inkomen (zegge met dat van Mimi er by) als toen ik 43 jaar geleden als 19 jarig jongetje klerk by de algemeene Rekenkamer te Batavia was. En toen gaf m'n vader er my ±80 gl. smaands by! We weten nu wat toejuiching, opgang en godonttronen in Holland waard is! Voor god is 't ook niet vereerend, dat iemand die (volgens z'n aanhangers) hèm de baas was, zoo laag getaxeerd wordt. 1. laatsten: oorspr. stond er voorlaatsten. 2. haut fait d'armes: belangrijk wapenfeit (fr.) 3. gezet: oorspr. stond er gesteld. {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 juni 1882 Brief van H.C. Muller aan V. Bruinsma] 18 juni 1882 Brief van H.C. Muller aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) De brief behandelt ontwikkelingen in de Vereniging De Dageraad. Alleen het postscriptum is op Multatuli van toepassing. (....) P.S. Over de Multatuli-zaak moet ik nog eens nader met u van gedachten wisselen. - Dit vooral naar aanleiding van mijn laatsten brief aan u. [20 juni 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma] 20 juni 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 3 (⅓) beschreven. (M.M.) Waarde Heer! Het wordt me moeielijk het verlangen, iets naders aangaande de zaak M. te vernemen, langer te bedwingen. Sinds den dag, dat ik den Heer v.d. Goes de bij mij ontvangene gelden overhandigde, heb ik daarvan niets meer vernomen. Toch zal ik U niet behoeven te zeggen, dat de zaak mij te veel belang inboezemd om niet te wenschen na wat naders daaromtrend. Hebben de bijdragen de verwachting overtroffen, of teleurgesteld? Is er reeds iets bepaald aangaande de wijze waarop het huldeblijk den Heer D.D. zal aangeboden worden? En vooral dìt - Zal er wat komen van het plan waarop gij zinspeeldet in Uw circulaire en Uw brieven? Het zou toch jammer zijn, dat dit in duigen zou gevallen zijn en ik hoop dan ook hartelijk van niet. Zoudt ge mij niet willen verplichten, met mij deze vragen te beantwoorden? Of - er moeten overwegende redenen bestaan die deze beantwoording moeielijk maken, - in dit geval, zal ik mijn nieuwsgierigheid moeten bedwingen, en het verlangen naar wat ‘meer licht’ in deze opschorten. Met de meeste Hoogachting UwDwDienaar J.W.E. Duitz Plantage Muidergr. 5. 20/6 82. {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} [20 juni 1882 Brief van D.J. Korteweg aan F. van der Goes] 20 juni 1882 Brief van D.J. Korteweg aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Amice v.d. Goes Amsterdam, 20 Juni 1882 Wij hebben - niet zonder moeite - de nodige opgaven van Dekker gekregen en toestemming om voor hem eene lijfrente van 1400 Mark, voor zijne vrouw van 1000 Mark te kopen. Wij vinden het voorzichtig daarmede niet langer te wachten dan nodig is. Voor Dekkers lijfrente hebben wij reeds geld genoeg bijeen en kunnen Dinsdag bij de Germania de polis reeds teekenen. Geeft ge daartoe uwe toestemming? Aan Versluys en mij. Of verlangt ge een vergadering? Ik geloof niet, dat er iets anders te bespreken valt op dit oogenblik. Wij meenden, dat het beter was wat later - en dan wellicht voor de laatste maal - te vergaderen, als wij de gelden geheel binnen hebben, want dat een gedeelte van het geld op Dekker alleen moet worden genomen, zal 1. de totale jaarrente een eenigszins voldoende bedrag verkrijgen, is wel zeker; zoodat over de wenschelijkheid van het eerste gedeelte van Dekkers opdracht wel geen verschil van gevoelen kan bestaan. Uit Indië komen de eerste berichten binnen. Het gaat goed. In Semarang is reeds f 1000 bijeen en wordt het meer. Verlangend zien wij uit naar uwe specifieke opgaaf (aan Versluys) van de ontvangsten der Amsterdamsche subcommissie. Weesperzijde 1 tt DJKorteweg [22 juni 1882 Polis op het leven van Multatuli] 22 juni 1882 Polis inzake een jaarrente op het leven van Multatuli, gekocht van de gelden van het Huldeblijk. (M.M.) Zie voor de polis van Mimi bij 14 juli 1882. {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} 65 M. 50 Pf. in Marken kassirt. Stettin, den 20ten October 1882¹. Hauptamtliche Stempel-Debitsstelle.³. germania Renten-Versicherung auf den Lebensfall. Lebens-Versicherungs-Actien-Gesellschaft zu Stettin. Versicherte Rente: police Prämie: 1400 Mark No 330,755 13,023 Mark 25 Pf. Tabelle VIIIa zahlbar: General Agentur: Amsterdam am. 15 Juni 1800 Agentur: Amsterdam. zwei und achtzig. Die germania, Lebens-Versicherungs-Actien-Gesellschaft zu Stettin, versichert durch gegenwärtige Urkunde dem Herrn Eduard Douwes Dekker zu Nieder Ingelheim, geboren 2. März 1800 und zwanzig, auf Grund der von ihm eingereichten Declaration die Zahlung einer Rente von jährlich __________Eintausend vierhundert Mark.__________ Die Zahlung der versicherten Rente wird geleistet zum ersten Male am 15. September 1800 zwei und achtzig, wenn an diesem Tage Mittags 12 Uhr Herr Eduard Douwes Dekker zu Nieder Ingelheim noch lebt und von diesem Zeitpunkte ab in viertel jährlichen Terminen geleistet am 15. December, 15. März, 15. Juni und 15. September jedes Jahres, an Herrn Eduard Douwes Dekker zu Nieder Ingelheim in dem jedesmaligen Betrage von Dreihundert und fünfzig Mark bis zum Tode des Herrn Eduard Douwes Dekker zu Nieder Ingelheim. Die Versicherung beginnt mit dem 15. Juni 1800 zwei und achtzig Mittags 12 Uhr. Als Prämie sind zu zahlen: Dreizehntausend drei und zwanzig Mark fünf und zwanzig Pf. welcher Betrag entrichtet wird am 15. Juni 1800 zwei und achtzig. Es gelten für diese Versicherung nachstehende allgemeine und besondere Bedingungen:². {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} Vertaling: De N.V. Germania, levensverzekeringsmaatschappij in Stettin, verzekert door deze akte de heer E.D.D. te Nieder Ingelheim, geboren op 2 maart 1820, op grond van de door hem overgelegde verklaring de betaling van een lijfrente van jaarlijks 1400 mark. De betaling van de zeker gestelde rente vindt voor de eerste maal plaats op 15 september 1882, als op deze dag, om twaalf uur 's middags de heer E.D.D. te N.I. nog in leven is, en na dit tijdstip telkens op 15 december, 15 maart, 13 juni en 15 september van ieder jaar aan de heer E.D.D. te N.I. iedere keer met een bedrag van 350 mark tot de dood van de heer E.D.D. te N.I. De verzekering neemt een aanvang op 15 juni 1882 om twaalf uur 's middags. Als premie moet 13023 mark en 25 pfennig worden betaald, welk bedrag voldaan wordt op 15 juni 1882. Voor deze verzekering gelden de volgende algemene en bijzondere voorwaarden: 1. Zie voor moeilijkheden m.b.t. de verschillende dateringen de brief van 14 oktober 1882 aan N. Braunius Oeberius. 3. Deze drie regels zijn gestempeld en betreffen de linksboven opgeplakte aktezegels tot een totaal van 65,5 mark. 2. De ‘besondere Bedingungen’ zijn opgenomen bij Eind juli 1882. De gedrukte ‘allgemeine Bedingungen’ zijn niet opgenomen. [22 juni 1882 Kwitantie] 22 juni 1882 Kwitantie behorende bij de polis op het leven van Multatuli. Als erste Prämie ist der Germania der Betrag von Dreizehntausend drei und zwanzig Mark fünf und zwanzig Pf. entrichtet worden, und wird daher die Police für gültig erklärt. Stettin, am 22. Juni 1800 zwei und achtzig. Neu ausgefertigt, Stettin, am 20 October 1882. germania, Lebens-Versicherungs-Actien-Gesellschaft. Die Direction. für den direction der stellvertreter desselben Vorstehenden Betrag durch Zahlung heute erhalten mit 13,023,25 Amsterdam am Juni 1882 De Directie van het ‘Bureau der Germania’ Agent. Vertaling: Als eerste premie is aan Germania een bedrag van 13.023 mark en 25 pfennig voldaan en derhalve wordt de polis geldig verklaard. Stettin (....) Het bovengenoemde bedrag is door betaling van 13.023,25 ontvangen op juni 1882. {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 juni 1882 Brief van Multatuli aan J. Versluys] *24 juni 1882 Brief van Multatuli aan J. Versluys. In: Ter gedachtenis aan Multatuli 1887 - 19 Februari - 1892. Amsterdam, 1892, blz. 67-68. (M.M.) Nieder-Ingelheim, 24 Juni 1882. Waarde Versluys! Zooeven ontving ik eenige Indische couranten, waarin een aan een twaalftal heeren gerichten brief van den heer Korteweg is opgenomen. Waarom ik het daarin voorkomende via Soerabaja - en dus eerst heden! - moest vernemen, is my raadselachtig. Aangenaam is 't zeker niet! Indien de Amsterdamsche heeren de goedheid hadden gehad my te raadplegen in een zaak, die toch ten slotte van myn convenientie¹. afhankelyk behoort te zyn, ware ik tydig in de gelegenheid geweest myn wenschen te uiten en alzoo voor die uiting het karakter behoefde aan te nemen van 'n pynlyk desaveu².. Dit schynt nu te moeten. Om U en de andere heeren een onaangename positie te besparen, heb ik myns ondanks in de beschikking over het Nederlandsch gedeelte van 't Huldeblyk berust. Maar noch door U, noch door iemand anders gewaarschuwd zynde, dat de heeren van plan waren op gelyke wys in myn rechten te treden ten opzichte der beschikking over de uit Indië verwachte bydragen, voel ik my genoodzaakt daartegen uitdrukkelyk te protesteeren. Het is zeer wel mogelyk, dat ik het Indisch contingent geheel of gedeeltelyk in lyfrente beleg, doch ik wensch daarin geheel myn eigen meester te blyven. Wie dien eisch vreemd vindt, heeft een zonderlinge opvatting van 't woord ‘Huldeblyk.’ Wilt ge nu zoo goed zyn, my mee te deelen of u reeds iets van den uitslag der zaak in Indië bekend is? En of de heeren van de Commissie van plan zyn ditmaal gevolg te geven aan myn billyk verzoek, om my te laten beschikken over zaken, die my aangaan, en die door niemand anders buiten myzelf met grond kunnen beoordeeld worden? Suf, kindsch of krankzinnig ben ik nog altyd niet en ik heb geen lust daarvoor door te gaan. Na vriendelyke groet t.t. Douwes Dekker 1. conveniëntie: instemming. 2. desaveu: afkeuring. {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 juni 1882 Ingekomen gelden huldeblijk in Recht voor allen] 27 juni 1882 Ingekomen gelden voor het huldeblijk in Recht voor allen, no. 13. (U.B. Amsterdam.) Multatuli-fonds. Overdracht f23.77. B. te H. 50 ct.; V. te 's H. 20 ct. [juni 1882 Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma] Omstreeks eind juni 1882 Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Den Weledelen Zeergeleerden Heer Dr V. Bruinsma te Leeuwarden Weledele Heer! Hiernevens het geleende over Multatuli terug. Hartelijk dank voor 't gebruik - vooral ook voor de vriendelijke attentie, mij later nog een zestal kranten te sturen. Ik, ‘vreemdeling in Jeruzalem’ - had indertijd alleen uw artikeltje in de L.C. gelezen - van al 't andere was mij niets bekend - en ik had niet verwacht, dat er zóó tegen het huldeblijk zou geschreven worden. Welken indruk de verschillende artikelen op mij gemaakt hebben, kunt ge licht begrijpen. Had ik maar mee kunnen strijden! - vooral voor den ‘zaaier en opvoeder’ - op welk punt hij zoozeer verguisd wordt. Doch - op 't oogenblik heb ik geen tijd - anders zou ik mijn hart voor U wat lucht geven omtrent die zaak. Erger ik mij over zooveel verguizing - ik geloof dat ik mij nog meer erger over de lamheid der vrienden, waar 't geldt eene opoffering te doen voor hem, dien ze naar hun zeggen zoo hoog vereeren. Ik heb mij zelven beschuldigd, dat ik al zeer weinig deed; want - nu ja, ik moest 't een en ander, ook maar een kleinigheid, opofferen door mijne bijdrage - doch 't beteekende zoo weinig - en mij dunkt, alleen als er werkelijk opoffering bij gepaard ging, dan kreeg de daad eenige verdienste. En nu heb ik wel begrepen, dat er velen zijn, die naar hun woorden wel met M. ophebben; doch de genegenheid kan geen kleine proef doorstaan. Natuurlijk, wie geld vraagt, die komt aan de ziel. De kleingeestig- {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} heid komt vooral op dat punt uit -. Het leven is zeer koud; met onze beschaafde op zelfzucht gebouwde en dus onzedelijke maatschappij. Doch genoeg. Mochten de werkelijke vrienden soms nog wat willen doen - reken mij dan vooral mee. Nogmaals hartelijk dank voor Uwe welwillendheid, en vriendelijkheid jegens mij - inzonderheid nog eens dank voor 't portretje. Met vriendschap en hoogachting Uw Dw. D. H. Oosterling [1 juli 1882 Brief Germania aan D.J. Korteweg en J. Versluys] 1 juli 1882 Brief van G. Luttenberg, namens de directie van de levensverzekeringsmaatschappij Germania, aan D.J. Korteweg en J. Versluys. Dubbel foliovel, waarvan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. Met gedrukt briefhoofd Directie van het Bureau der Germania. Singel K.K. no 286. (M.M.) Amsterdam, 1 July 1882 Den WelEdelen Heeren Korteweg & Versluijs Alhier WelEdele Heeren! Ten gevolge van Ued Briefkaart overhandigen wij Ued inl.¹. het Voorstel ter verzekering van Mark 250. - Kwartaalsgewijze aan den Heer Ed. D. Dekker en Zijne Echtgenote, tot aan den dood van den langstlevenden, uittebetalen, met vriendelijk verzoek hetzelve te teekenen & ons terugtezenden. Wij hebben zoo als Ued zult bemerken, den 1en betalings Termijn, even als bij de vorige Polis op 15 sept gesteld, opdat de Rente Heffers niet in korte tusschenpozen, twee malen naar Mainz behoeven te gaan & wij hopen dat de Directie zulks zal aannemen. Van de Heer Van Ketwich Verschuur te Zwolle hebben wij nog geen antwoord ontvangen, wij twijfelen echter niet dat wij tegen maandag a.s. zullen weten, òf de Text der Polis volkomen Waarborgen oplevert, òf dat die nog te Stettin zal moeten worden gewijzigd. Tevens overhandigen wij Ued inliggend de verklaring betreffende de echtheid der signatures en zijn zoo vrij Ued te verzoeken dat {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk even naar N. Ingelheim te zenden, ten einde de Heer D & Mevrouw zijn Ed Echtgenote bovenaan hunne gewone Handteekeningen plaatsen. Daarmede zal dan aan alles voldaan zijn & de betaling der Rente geen bezwaar hoegenaamd opleveren.- Met Hoogachting hebben wij de Eer te verblijven UEdDWDienaar G Luttenberg 2 Bijlagen 1. inl.: inliggend, hierbij ingesloten. [2 juli 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 2 juli 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Half enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. (M.M.) N. Ingelh. 2 Juli 1882 beste Haspels! Ja, onze beste kleine kerel is gevaarlyk ziek geweest. Diphtheritis! Maar de krisis is voorby, en we hopen dat-i weer geheel wèl wordt. Want hy ziet er nog bleekjes uit, schoon hy op de been en nogal vroolyk is. M'n vrouw en ik hebben angstige dagen gehad. We houden zoo veel van 't kind. Ik heb nu hoop dat ge spoedig komen zult. Zoodra ge met eenige zekerheid den dag kunt bepalen, zal 't goed zyn my dien te doen weten, in verband met andere mogelyke bezoeken. Neem mee wie ge wilt. Er is ruimte genoeg. Groet Dirk en Coen hartelyk van tt Dek [3 juli 1882 Ingekomen gelden huldeblijk in Recht voor allen] 3 juli 1882 Ingekomen gelden voor het huldeblijk in Recht voor allen, no. 18. (U.B. Amsterdam.) Multatuli-fonds. Overdracht f24.47. E. te N. f1; B. te S. f1; W. te S. f1. [4 juli 1882 Brief van J.M. Haspels aan G.C. de Haas-Hanau] 4 juli 1882 Brief van J.M. Haspels aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅔) beschreven (M.M.) Zeer geachte Mevrouw Ik durf niet naar Dek te gaan, 't doet me veel leed, maar voor hem is 't beter dat ik hem vooreerst niet spreek. {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ga morgen naar Berg en Dal bij Nijmegen, waar ik een dag of tien denk te blijven. Hartelijk gegroet Van Uw dienst J.M. Haspels v.h. 4 Juli '82 [7 juli 1882 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 7 juli 1882 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelh. 7 Juli 1882 Lieve Mevrouw. Eindelyk heeft U ons dus weer eens geschreven, ik vond heusch dat het heel lang duurde. En uw eerste woord is over 't huldeblyk! - Och! Hoe het resultaat is? Sommige willen ons opdringen dat het heel mooi is - Nu dat hangt af van de maatstaf. Een paar omstandigheden noopten, neen dwongen dek de zaak aantenemen toen men er hem 1o januari van dit jaar voor het eerst over schreef, ofschoon hy van den beginne voor eene mislukking vreesde en zeer goed inzag dat de uitslag schitterend moest wezen zou ze hem niet benadeelen. Nu, schitterend is de uitslag in geen geval. Dat kunnen ook de meest optimistische vrienden van dek niet volhouden. En daarby komt nu nog de wyze van behandeling der zaak - maar ik wil hierover niet uitweiden. als we u spreken is dat onderwerp byna onvermydelyk. die zaak houdt ons nu al meer dan een half jaar en suspens¹., en is nog niet uit, en al dien tyd maakt ze dek onbekwaam tot wat anders. - Nu is het waar dat ook anderen zaken hem zouden afleiden van zyn werk - als hy daaraan toe was. Onze lieve beste jongen heeft dyphteritis gehad! Wat 'n kort woord is dat en wat sluit het een tal van aandoeningen in van vrees en angst en dank. Hy had de ziekte niet in hevigen graad, en het verloop is snel, maar geheel klaar is Wou toch nog niet. Ik moet hem nu dagelyks baden in Kreuznacher water want geheel goed is de keel nog niet. Het schynt dat deze ziekte gewoonlyk een nasleep heeft. Maar ziek voelt het kind zich goddank niet. Hy is zoo {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} dartel als ooit en de levenslust kykt hem de oogen uit. (foei, foei, wat slecht geschreven! by 't nalezen.) En nu Marie! Een treurig onderwerp. Die arme Al. - Ja hy heeft ons zyn plan meegedeeld namelyk om nr China te gaan en te trachten daar een betrekking te vinden. en tot zoolang Marie achter te laten. - Natuurlyk was 't nu beter geweest als zy maar niet samen nr. Brussel waren gegaan! Hy meende toen zoo goed te handelen, en nu zou 't beter geweest zyn als hy 't niet had gedaan. Daar hy eenmaal niet in Holland wil zyn (en ik begryp al wat hy er tegen heeft om leeraar aan zoo'n Bschool te worden in een klimaat waar hy niet tegen kan, in altyd bekrompen geldelyke omstandigheden met 'n vrouw als M! Ik moet bekennen ik vind het vooruitzicht zoo benèpen prozaisch en drukkend als maar mogelyk is!) nu goed maar daar hy dat niet wil, gis ik ook hy weinig kans heeft in Europa klaar te komen. Dek begrypt geheel zyn smaak om naar buiten te gaan, en dek erkent dat het meenemen van Marie getrouwd of ongetrouwd zyn slagen in den weg zou staan. Hy moet alleen gaan, àls hy gaat. Zyn plan zou zyn Marie te laten volgen zoodra mogelyk. Was zy nu in godsnaam maar een verstandige vrouw met wie hy spreken kon! Maar dat is ze niet. ik geloof dat hy gelyk heeft en zy hem met tranen en scènes zal trachten by zich te houden als zy het merkt of hy haar zegt wat hy wil. Hem by zich houden! Er mag van komen wat wil. Ze is een kind en beschouwd². Albert altyd nog als een heer, ze vat niet dat de armoe ook hem kan bereiken - en denkt aan hem, o ja, maar vooral omdat hy haar een fatsoenlyk huwelyk schuldig is. En het ergste is dat ze Al werkelyk regeert met haar scènes en tranen, hy is zwak voor haar. Zy heeft hem bepraat om haar in Br. by zich te nemen en ik wil noch kan raad geven. Juist dit is de vloek van hun omstandigheden dat alles nadeelig is, maar Marie denkt niet aan wat goed is, maar alleen aan Albert te behouden nu, op dit oogenblik. Hy denkt aan wat goed is, niet alleen voor zichzelf maar ook voor haar. Als ze zóó samen blyven wonen tot de laatste penning verteerd is, wat dan? Albert wil niet scheiden omdat Marie hem tegengevallen is. hy kende haar genoeg en hy zegt ze is over 't algemeen lief en goed en het is zeer de vraag of ik ooit een betere vrouw dan zy zou kunnen vinden. {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} Hy wil haar ook niet verlaten voor goed. alleen tydelyk En ik vind het heusch voor hem zelf het naarst dat hy er aan denken moet dit tersluiks te doen. Ik heb hem ook nog aangeraden haar zelf by haar vader te brengen en haar dan zyn plannen meetedeelen, als hy zich althans sterk voelt zyn besluit zoo het eenmaal vast genomen is ook door te zetten. maar overigens ik zal hem niet hard vallen wat hy ook doet wel wetende hoe hyzelf het beste wil ook voor Marie. - Ik begryp wel dat u medelyden met haar heeft, en (als het werkelyk zoo gaan zou,) zal ik dat ook hebben. het zou heel hard voor haar zyn, maar het zou anders zyn als ze wat meer ziel had, en Albert een vriendin in haar had met wie hy spreken kon over zyn en haar belangen, in plaats van een meisje dat hy beloofd heeft te trouwen. Oef!- Dek maakt het là là en klaagt erg over de kou. We zyn in 't hartje van den zomer! Of het in Augustus ook zoo zyn zal? Als het zoo koud is zomers by deze lange dagen verlangt men naar een gezelligen winteravond met lampen. Nu, half Augustus branden de lampen al by de thee. Wel, lieve mevrouw, wy verheugen ons tweeen op uw beider komst. De tyd moet U bepalen en zal altyd goed zyn. We wachten wel nog een paar goede vrienden maar niet op een bepaalden datum. Ik hoop dat u alleen hier zyn zal, en dat byv. de goede Obés³. die we ook wachten, vroeger komt. maar dat moeten we nemen zooals 't valt. Dikwyls hebben wy weken op iemand gewacht die ten slotte geheel verhinderd werd te komen. En dan hadden wy allerlei anderen daarna verschikt. Dus als U komt is 't goed. en zult u hartelyk welkom zyn. En dan wilt U me helpen in de huishouding? Neen gekheid, ik heb het heusch heel druk met al de beesten en de meid en de jongen en Wou en dek. Is dat geen goede klimax? Maar Wou legt in den laatsten tyd meer beslag op me - dan dek! Ik houd meer van 't kind dan ik zeggen kan en toch ben ik soms moe. Vooral toen hy ziek was, was 't erg. Hy wilde me byna niet laten gaan, en onze meid heeft opzicht noodig (!) en dek kan niet tegen vreemdigheid. en als hy by Wou bleef terwyl ik het meest noodige bezorgde was hy doodaf door gedwongen spreken enz. enz. Lieve Mevrouw (als U hier is zullen we niet meer mevrouwen, {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} wel?) maar ik sluit omdat het zoo erg laat is - ik had anders nog wel veel te zeggen. U mag niet boos zyn op myn goede Al. - Nu voor half augustus zullen we nog wel eens schryven. Gelukkig dat U beiden zoo makkelyk te voldoen is op ons eiland is zoo weinig te krygen. Op een regendag als vandaag is 't hier net een eiland niets dan nevels rondom ons. Ik hoop dat U mooi weer treft. en geen wind die dek zoo zenuwachtig maakt. O, ik mag myn brief niet dikker maken dan zou U zeker verwachten er ook wat van hem in was. dag! een heele hart. groet aan U beiden van dek en M. 1. en suspens: in spanning (fr.) 2. beschouwd: verschrijving. 3. Obé: ingewijden-naam van N. Braunius Oeberius. [9 juli 1882 Uittreksel notulen De Dageraad] 9 juli 1882 Uittreksel uit de notulen van de algemene vergadering van de Vereniging De Dageraad. In: De Dageraad 4 (1882-1883), afl. 1, blz. 13. (U.B. Amsterdam) Deze vergadering werd op 9 juli 1882 gehouden. Vervolgens werd met applaus tot lid van verdienste der vereeniging De Dageraad benoemd de heer E. Douwes Dekker (Multatuli), te Nieder-Ingelheim bij Mainz. [14 juli 1882 Polis op het leven van Mimi] 14 juli 1882 Polis inzake een jaarrente op het leven van Mimi en Multatuli, gekocht van de gelden van het huldeblijk. (M.M.) 78 M. 50 Pf. in Marken kassirt. Stettin, den 20ten October 1882¹. Hauptamtliche Stempel-Debitstelle germania Renten/Versicherung auf den Lebensfall. Lebens-Versicherungs Actien-Gesellschaft zu Stettin. Versicherte Rente: police Prämie: 1000 Mark No. 330873 15,075 Mark {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} Tabelle XIIa zahlbar: General Agentur: Amsterdam. am. 15. Juni 1800 Agentur: Amsterdam. zwei und achtzig. Die germania, Lebens-Versicherungs-Actien-Gesellschaft zu Stettin, versichert durch gegenwärtige Urkunde dem Herrn Eduard Douwes Dekker zu Nieder Ingelheim, geboren am 2. März 1800 und zwanzig, und dessen Ehegattin, Frau Maria Frederika Cornelia Douwes Dekker geborenen Hamminck Schepel daselbst, geboren am 14 December 1800 neun und dreissig, auf Grund der von ihm eingereichten Declarationen die Zahlung einer Rente von jährlich __________Eintausend Mark.__________ Die Zahlung der versicherten Rente wird geleistet zum ersten Male am 15. September 1800 zwei und achtzig, wenn an diesem Tage Mittags 12 Uhr Herr Eduard Douwes Dekker zu Nieder Ingelheim und dessen Ehegattin Frau Maria Frederika Cornelia Douwes Dekker geb Hamminck Schepel daselbst, oder einer derselben noch lebt - und von diesem Zeitpunkte ab in viertel jährlichen Terminen geleistet am 15. December, 15. März, 15. Juni und 15. September jedes Jahres, an Herrn Eduard Douwes Dekker und Frau Maria Frederika Cornelia geb. Hamminck Schepel zu Nieder Ingelheim, resp nach dem Tode des Zuerststerbendem an den Ueberlebendem in dem jedesmaligen Betrage von Zweihundert und fünfzig Mark bis zum Tode des von den beiden Versicherten Zuletztsterbenden. Die Versicherung beginnt mit dem 15. Juni 1800 zwei und achtzig mittags 12 Uhr. Als Prämie sind zu zahlen: Fünfzehn Tausend Sechshundert fünf und siebenzig Mark welcher Betrag entrichtet wird am 15. Juni 1800 zwei und achtzig. Es gelten für diese Versicherung nachstehende allgemeine und besondere Bedingungen:². Voor de vertaling zie bij 22 juni 1882. 1. Zie voor moeilijkheden m.b.t. de verschillende dateringen de brief van 14 oktober 1882 aan N. Braunius Oeberius. 2. De ‘besondere Bedingungen’ zijn opgenomen bij Eind juli 1882. De gedrukte ‘allgemeine Bedingungen’ zijn niet opgenomen. {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} [14 juli 1882 Kwitantie] 14 juli 1882 Kwitantie behorende bij de polis op het leven van Mimi en Multatuli. Als erste Prämie ist der Germania der Betrag von Fünfzehn Tausend Sechshundert fünfundsiebenzig Mark entrichtet worden, und wird daher die Police für gültig erklärt. Stettin, am 14. Juli 1800 zweiundachtzig. Neu ausgefertigt, Stettin, am 10. October 1882. germania, Lebens-Versicherungs-Actien-Gesellschaft. Die Direction. für den direction den stellvertreter desselben. Vorstehenden Betrag durch Zahlung heute erhalten mit 15,675 Amsterdam am Juli 1882 De Directie van het ‘Bureau der Germania’ Agent Voor de vertaling zie bij 22 juni 1882. [juli 1882 Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma] Vermoedelijk omstreeks 15 juli 1882 Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Den Weledelen Zeergeleerden Heer Dr Vitus Bruinsma te Leeuwarden Weledele Heer! Eerst wenschte ik te weten, hoe ik over mijn tijd beschikken kon, vóór ik U ging schrijven. Ik wachtte op een bericht omtrent een examen. Had ik geweten, dat dat wachten zoolang moest duren, dan had ik U terstond teruggeschreven, om U te melden hoe aangenaam Uw schrijven mij aandeed. Dat mij daar een vriendenhand wordt aangeboden, om mijn denkbeelden en gevoelens - dat is voor mij waarlijk geen gewone zaak en wordt daardoor dan ook te hooger gewaardeerd. {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn schrijven was eigenlijk gevolg van eene opwelling, die hoofdzakelijk, zoo niet geheel, voortkwam uit behoefte, om wat hart voor Multatuli te voegen bij mijn bijdrage. Aan dergelijke opwellingen gehoor te geven heb ik al vrij wat verleerd: gewoonlijk vindt men het zoo ‘vreemd’. Dat ik het tegenover U deed bewijst, dat ik van U wat anders verwachtte. Dat mijn schrijven door U gewaardeerd werd, daaraan heb ik geen oogenblik getwijfeld - doch dat ik zoo'n hartelijk antwoord terug zou krijgen, dat had ik niet verwacht. Het werkte op mij als een zonnestraaltje. Ik wil dan ook niet spreken van de eer, die er voor mij in ligt door iemand als U uitgenoodigd te worden: Uwe uitnoodiging draagt te zeer den stempel van hartelijkheid en welgemeendheid. Daarvoor ben ik zeer gevoelig en ik begrijp, dat Ge niet slechts een ‘zeergeleerde’ Dr zijt, maar ook een edel hart hebt. Vriendschap uit geestverwantschap heb ik altijd sterk verlangd en toch weinig gevonden! En toch - begrijp eens! - toch heb ik haast plan gehad niet aan Uwe uitnoodiging te voldoen! De vrees bekroop mij, dat de kennismaking U zou tegenvallen. Ik ben eigenlijk geen man voor bezoeken: wat timide, wat linksch, kortom, wat ‘een boer’ zou men in stad zeggen. Afkomstig uit de arbeidersstand, altijd als Fancy ‘slecht behuisd’ - ben ik allicht heel ànders dan Gij U voorstelt. Onderwijs heb ik vroeger niet veel gehad: ik heb mij zelf moeten helpen en dan had ik vaak geen geld voor de noodige boeken. Ik heb in mijn schrijven geloof ik van Shakespeare & Byron gesproken - och, vreemde talen ken ik niet - maar ik heb altijd trek gehad om mij te laven met wat groots en zoo behelp ik mij met vertalingen. Ik voel mij wat vreemd te midden mijner medemenschen, niet te midden mijner leerlingen - bij kinderen gevoel ik mij thuis. Overigens leef ik wel wat kluizenaarachtig. Ik ben heel en al niet een aardig mensch. Voeg daarbij nog, dat ik wat pessimist ben - dat ik vrij wat sociaal-democratische, ja misschien wel ietwat communistische sympathiën koester: dus ik ben werkelijk een onaangenaam mensch in deze brave maatschappij. Dus waarschuw ik U vooraf. Misschien is 't voor U zoo erg niet - en ik voeg er tot Uwe geruststelling nog bij, dat mijn communisme niet voortkomt uit ontevredenheid met mijn eigen deel: van het stof- {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} felijk kapitaal krijg ik ruim voldoende en wat 't geestelijk kapitaal betreft, daarin gevoel ik mij soms aristokraat. Wel golft er soms ontevredenheid door mijn ziel, als ik een betere atmosfeer verlang en gevoel hoe fancy bij mij gaat dalen tot fancy. Mijne leerlingen houden zeer veel van mij en in school is een vrije, vroolijke toon! Durft Ge, na dit gehoord te hebben, Uwe uitnoodiging herhalen - nu ja, dat doet Ge natuurlijk - en ik reken er ook op. Laten we echter niet een geheelen dag rekenen; een voormiddag (van 's morgens 9 à 10 uur, dan kan ik met 't middagspoor teruggaan) of een namiddag (als Ge niet zeer laat dineert, kan ik na die tijd komen en tot 8 uur blijven). Wat de dagen betreft, de beide eerste weken van Aug. heb ik vacantie; dan past 't mij alle dagen wel. Voegt het U beter eerder, dan in deze maand maar, doch dan liefst op een Zaterdag; omdat ik dan maar één schoolles heb, waarvan ik voor een keer ook wel vrij kan. Dus verwacht ik van U opgave van dag en uur. Want ik moet gerust wezen, dat het U goed voegt - en ik reken er op, dat er geen ander gezelschap is; tegenover U zal ik mij wel thuis gevoelen, tegenover anderen allicht niet. Met vriendschappelijke gevoelens Uw Dv.Dn. H. Oosterling. P.S. Getrouwd ben ik geweest, m'n vrouw is haast al drie jaar dood. Ik heb drie kinderen.- [18 juli 1882 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 18 juli 1882 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 18 Juli 82 beste Funke! Reeds eergister ontving ik uw brief van den 14n. Ik had bezoek, en nòg, schoon drie van de vyf bezoekers vertrokken zyn. Daarby ben ik - onwel. Hoe ik 't kwalificeeren moet, weet ik niet. Het ‘Huldeblyk’ heeft me geknakt. Ik wil U een langen brief schryven en dàt kan ik vandaag nog niet doen. Dus voorloopig kort. Ja, als ik 't dan zeggen mag, neem ik liever uw edelmoedig aanbod om die 500 gl van U te ontvangen {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} aan, dan dat het equivalent worde opgenomen by de Huldeblyk's gelden. Asjeblieft alzoo! Dit voor heden als zakelyk antwoord op uw brief. Zoodra ik eenigszins loisir heb, schryf ik U uitvoerig. Ik ben, als altyd innig doordrongen van hartelyke dankbaarheid voor Uwe schoone handelwys! Neem myn kortheid niet op als lauwheid. Het denken aan uw wyze van doen levert my gedurig een licht punt by 't byna doorgaande zwart kyken waartoe ondervindingen van geheel anderen aard my nopen. Zeer hartelyk van ons beiden gegroet, beste nobele Funke! Uw vriend DouwesDekker [18 juli 1882 Brief Germania aan D.J. Korteweg en J. Versluys] 18 juli 1882 Brief van G. Luttenberg, employé van de Germania levensverzekering, aan D.J. Korteweg en J. Versluys. Foliovel met gedrukt briefhoofd Directie van het Bureau der Germania Singel K.K. no. 286, waarvan blz. 1 en 2 (⅓) beschreven. (M.M.) Amsterdam, 18 July 1882 Den Heeren D. Korteweg en J. Versluijs Alhier Mijne Heeren! Wij hebben evenzeer de Polis voor eene doorloopende levenslange Lijfrente ad Mark 250. - p 3/m voor de Heer E.D.D & ZEd's Echtgenote ontvangen & bewaren dit Document ter Ued beschikking. Het totaal bedrag door Ued te storten is Mark 15,759.50d à 59½ Ned f 9376,90c minus de aan Ued uitgekeerden Provisie f 186,53 dus Netto = f 9190,37c De Directie heeft, met terugzending der Polis voor de Heer D.D. alléén, of beide Documenten de clausule vermeld, dat het Ued ten allen tijde zal vrij blijven, een ander tot de ontvangst der Rente aantewijzen, waardoor alle waarborg, tegen over lastige crediteuren gegeven is. Overeenkomstig uwen wensch, zal de Heer Mr J.D. van Ketwich Verschuur te Zwolle eene verklaring zenden, die dezen maatregel, ten behoeve der Renteheffers, noodzakelijk heeft gemaakt. {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} De Termijnen op welke de Rente der beide polissen verschijnt, zijn door de Directie eensluidend en zonder eenige korting op de tweede Polis, gesteld. Gaarne zien wij nu nog de handteekeningen te gemoet & verblijven Hoogachtend UEd DWDienaar G Luttenberg [19 juli 1882 Brief van D.J. Korteweg aan P. Brooshooft] 19 juli 1882 Brief van D.J. Korteweg aan P. Brooshooft. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief is onvolledig bewaard gebleven; het slot ontbreekt. Amsterdam 19 Juli 1882 Zeer geachte heer, Hierbij bericht ik u den goeden ontvangst van uw wisselbrief bedragende twaalfhonderdzevenenzestig gulden, vijfenvijftig cents betaalbaar zes maanden na 6 Juni 1882. Onze verwachtingen waren na de teleurstellingen hier te lande ondervonden, niet hoog gespannen en de opbrengst schijnt ons voor zooverre vergelijking tusschen Nederlandsche en Indische steden mogelijk is, voor Soerabaya volstrekt niet zoo gering. Er is in gansch Nederland twintig duizend gulden ontvangen ongeveer. Er is zeer weinig élan geweest. De tegenwerking heeft ons niet verbaasd, wij hadden ze ons eer nog heftiger voorgesteld, maar wij hadden van de voorstanders wel wat meer vuur en initiatief verwacht. Wij hebben wel streng vastgehouden aan 't beginsel, dat uit sympathie en niet uit liefdadigheidszin moest gegeven worden - daarvoor was ook geen aanleiding, daar er geen dwingende oogenblikkelijke nood bestond - maar, evenals u, veel persoonlijke moeite moeten doen om overal de zaak aan gang te krijgen en voornemens tot daden te doen overgaan. Wij hebben nu gekocht eene lijfrente op Dekker van veertienhonderd, op Dekker en mevrouw Dekker gezamenlijk - blijvende voortduren tot de langstlevende overlijdt - van duizend mark; terwijl een gedeelte der som aan Dekker is verstrekt om naar eigen meening aan te wenden. Wij hadden gaarne de uitslag gunstiger gezien; maar meenen toch, dat onze moeite niet geheel {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} vergeefs is geweest. Dekker zelve is door de vele aanvallen, en de minder gunstigen uitslag ontmoedigd en neergedrukt; maar wij hopen, dat die indruk voorbij zal gaan, terwijl gewonnen blijft dat het afmattende werk van lezingen houden, dat natuurlijk een bron van inkomst was, die op den duur eer af dan toenam, achterwege zal kunnen blijven. Ten dringendste moet ik verzoeken, deze mededeelingen, die u natuurlijk tegenover de gevers of zelfs in particuliere gesprekken nièt geheim behoeft te houden, niet in couranten, of op andere wijze te publiceeren, waardoor tegenstanders het recht zouden meenen verkregen te hebben, de uitslag en onze beschikkingen aan openlijke bespreking te onderwerpen. Ook mijn eersten brief was niet voor openbaarmaking bestemd en enkele punten daarin voorkomende, hebben wij zorgvuldig vermeden, hier in Holland in gedrukte stukken te vermelden; juist om op die wijze af te snijden alle openlijke, voor Dekker zoo pijnlijke discussie, omtrent deze punten waar, hoogstens de géver, maar zeker 't publiek niet mee noodig heeft. Zóó de instemming van Dekker (....) [juli 1882 Brief van Mimi aan Marie Anderson] Omstreeks 20 juli 1882 Brief van Mimi aan Marie Anderson. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Lieve Marie! Aanst. Zondag vieren wy Woutjes (zes en een halve) verjaardag. Zou je met riek ons het genoegen kunnen doen dien dag over te komen? dan kon je met een ons huisje eens zien etc etc. en riek zou 't zeker aardig vinden. Je zoudt ook misschien een nacht er aan knoopen van Zondag op maandag, of als je om rieks school zondag avond terug moest zyn, van saterdag op Zondag. Enfin zoo als je 't best denkt. De reiskosten nat. voor onze rekening. De treinen van Mainz nr Ingelheim vertrekken uit Mainz 's morgens 8 / 11.14 / 1.55 / 4.3 / 6 - / 8.15 in Ing. 8.38 / 11 56 / 2 33 / 4 39 / 6.22 / 8 52 In de hoop op een gunstig antwoord met veel groeten Mimi DD {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} [21 juli 1882 Brief met bijlage van G. Luttenberg aan D.J. Korteweg en J. Versluys] 21 juli 1882 Brief van G. Luttenberg aan D.J. Korteweg en J. Versluys. Een foliovel, aan de voorzijde beschreven (M.M.) Amsterdam, 21 July 1882 Den Heeren D.J. Korteweg & J. Versluijs Alhier Mijne Heeren! Bijgesloten hebben wij het genoegen UED te overhandigen a) het advies van de Heer Mr. J.D. van Ketwich Verschuur, advocaat te Zwolle, betreffende de clausule ter zekerstelling van de Rente betalingen der beide door UED. ten bate van de Heer Ed Douwes Dekker en Zed echtgenote, bij de Germania gesloten Rente Verzekeringen. Met Hoogachting hebben wij de eer te verblijven UED DWDienaar G Luttenberg Bijlage Bijlage bij vorige brief Hetzelfde afschrift is ook bewaard gebleven in het handschrift van D.J. Korteweg. Afschrift Op verzoek van het Bureau der Germania te Amsterdam verklaart de ondergetekende Advocaat alhier, dat de door de heeren D J Korteweg en J Versluijs te Amsterdam, ten voordeele van den Heer Eduard Douwes Dekker te Nieder-Ingelheim bij Polis van 22 Juni 1882 no 330775 gesloten Rente-Verzekering bij de Maatschappij ‘Germania’ te Stettin, naar zijne overtuiging niet veilig mag worden geacht voor aanvallen van crediteuren van den Heer Dekker Vermits toch een schuldeischer zijne vordering kan verhalen op alle baten van zijn schuldenaar,* alzoo ook op alle inschulden¹. waartoe deze op eigen naam gerechtigd is en volgens de algemeene voorwaarden dezer Polis (§2) de verzekeringsnemers niet meer over de renten kunnen beschikken zoodra de betaling daarvan is aangevangen, maar {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} (§11) de Germania uitsluitend aan den daartoe aangewezen persoon moet betalen en alzoo de Heer Douwes Dekker de éénige zou zijn die dit kon vorderen, zoo kunnen diens schuldeischers daarop beslag doen en zou de Germania dan bij vonnis moeten veroordeeld worden om in plaats van aan den Heer E.D.D. aan hen te betalen. Dit kan mijns inziens alleen voorkomen worden door een beding, waarbij gemelde algemeene voorwaarden worden vervangen door eene bizondere voorwaarde b.v. dat de bovengenoemde Heeren als Verzekeringnemers, zich het recht voorbehouden om ten allen tijde in de plaats van den thans aangewezen persoon een ander tot ontvangst der rente aantewijzen Zwolle July 1882 (Get) JD van Ketwich Verschuur Voor copie conform het origineel HJMde Bas Notaris * In de linkermarge heeft Multatuli hierbij aangetekend: Welzeker! Maar... hy moet in 't bezit van een executoir verklaard vonnis zyn! En die kleinigheid hebben ze over 't hoofd gezien. Zoo 't hier staat, zou uw meid wel uw huis kunnen saisisseren, omdat ge haar ult. Jan. een maand loon schuldig zyt. Dek. 1. inschuld: gelden waartoe men als schuldeiser het recht heeft ze te innen. [22 juli 1882 Ingekomen gelden huldeblijk in Recht voor allen] 22 juli 1882 Ingekomen gelden voor het huldeblijk in Recht voor allen, no. 21. (U.B. Amsterdam.) Multatuli-fonds. D.N. f7.80, te zamen f31.- Afgedragen door den heer Domela Nieuwenhuis namens de Noord- en Zuid Nederlandsche socialistische arbeidspartij aan mij voor het Huldeblijk aan Multatuli f100.- T.H. Perelaer. [juli 1882 Brief van J. en M. Versluys aan V. en H. Bruinsma] Omstreeks 22 juli Brief van J. Versluys en Marie Versluys aan V. Bruinsma en Hilde Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅔) beschreven. (M.M.) {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} Amice, Met het beantwoorden van Uw brief heb ik maar gewacht tot we vergadering hebben gehad van de hoofdcommissie. De polis is zoo ingericht, dat er duidelijk uit blijkt, dat wij de som betaald hebben en er is een bepaling bijgevoegd op raad van een advokaat, waarmee het advies van andere rechtsgeleerden overeenkomt. - De betaling geschiedt alleen op grond van zijn handteekening, op de bepaalde data. Maar er is bij ingelascht dat de betaling ook als we dat een maand te voren behoorlijk aanzeggen kan geschieden aan een ander. Daar echter zijn handteekening noodig blijft kunnen we daar geen misbruik van maken ten voordeele van anderen tegen zijn zin. Daardoor is nu de polis voor derden, naar men ons zegt, zonder waarde; maar het allervoorzichtigste zou toch zijn, dat we de polissen zelf hielden. Woensdag avond heb ik echter een brief gekregen, waarin naast een paar grofheden, het ‘vriendelijk’ verzoek voorkomt om hem zijn polis te zenden. Korteweg en ik hebben naar aanleiding daarvan de hoofdcommissie bijeengeroepen tot een vergadering op Zaterdag avond. Daarin is besloten hem beide polissen met het rechtskundig advies te zenden, nadat van alle drie officieel afschrift zal zijn genomen. Of hij dan weer boos zal zijn over den vorm der lijfrentepolissen, moeten we afwachten. Als hij weigert of verandering eischt zullen we waarschijnlijk de onderteekenaars oproepen. Wat de voortzetting van Tandem betreft, het best is buiten kijf dat ge zelf rechtstreeks aan hem stuurt. En 't kan dunkt me zeer goed eens per jaar. 15 Sept. 15 Dec. 15 Maart en 15 Juni ontvangen ze telkens 600 Mark. Over de 500 van Funke kan hij op 1 Mei beschikken. - 1 Februari bv. ligt tusschen 2 van die termijnen in en zou dunkt me een zeer goed tijdstip zijn voor een zending. - Als ik doorga, kies ik dan een anderen tijd en zoo wordt dan toch de zending verdeeld. - Het spijt me dat hier niet nog een ander gedelegeerde van Tandem zit, dan kon ik aan hem de enkele lui overdragen die ik heb, want ik wil niet de kans loopen, dat hij mij geld terugzendt of verzoekt mijn bemoeiingen te staken. - Ik wil mij natuurlijk ook niet telkens laten beleedigen en zal, als D. niet verandert, zoo spoedig mogelijk alle correspondentie {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} voor goed staken, alleen beëindigende wat het huldeblijk betreft. Inmiddels blijf ik na vriendschappelijke groeten tt J Versluys Lieve Hilda, In de eerste tijd is er geen denken aan dat het weer tusschen de Deks en ons in orde kan komen. Van de week heeft Mimi aan Versluys nog een briefje geschreven uit D.D.'s naam, zoo beleedigend dat de ‘vriendelijke groeten’ aan het slot er al heel vreemd opvolgden. Versluys kan zich volgens hem onder de ‘grofst georganiseerde’ menschen rekenen. Er hebben natuurlijk altijd eenige punten bestaan, waaromtrent D.D. en V. het niet eens waren; die komen nu, schijnt het, sterk op de voorgrond; daar is niets aan te doen; hun beider karakter is zóo en niet anders. Als nu door D.D. het goede maar niet zoo geheel over het hoofd werd gezien, dat hij toch vroeger in V. gewaardeerd heeft; maar D.D. is heftig, dat is zijn karakter, en daar hebben we ook weer veel aan te danken, zonder die heftigheid was het Multatuli niet. Ge ziet dus wel dat de tijd alleen verandering kan brengen; ondertusschen spijt het mij erg, want heel graag had ik D.D. anders zien handelen in deze zaak, ik vindt¹. hem niet helder en klaar als de dag. En als ik aan Mimi denk doet het me zeer, we hielden heel veel van elkaar.- Hebt ge tegenwerpingen of een ander inzicht in de zaak, zult ge mij die dan schrijven? Met de hartelijke groeten Uw toegenegen Marie Versluys 1. vindt: verschrijving. [24 juli 1882 Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma] 24 juli 1882 Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Den Weledelen Zeergeleerden Heer Dr Vitus Bruinsma te Leeuwarden. Weledele Heer! Zeer verblijd met Uw schrijven en hartelijk dank, dat Ge juist zóó schrijft. Ik kom Zaterdagmorgen met spoor van 9 uur. En ik heb er werkelijk zeer veel zin in, met iemand als U wat denkbeelden te wisselen en mijn hart eens op te halen aan M. en zijn ideën: dat zal {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} aangenamer zijn dan hem in bescherming te nemen tegen kleingeestige aanvallen. Mijn schrijven was wat overdreven - 't speet mij later half, dat ik zoo geschreven had; - doch ik kon bij U ook genoeg menschkunde en leeskunst verwachten! Nogmaals dank voor Uw antwoord. Met U zal ik graag eens over ‘beschaving’ spreken. Op de gedachte, die in mijn schrijven lag, kom ik terug. wij zullen zeker genoegelijk praten. Ik geef U vooraf reeds de verzekering, dat Ge met deze daad een goed werk doet. U en Uwe vrouw groetend, Oenkerk 24 Juli 1882. t.t. H.O. [24 juli 1882 Bericht opbrengst huldeblijk in het Algemeen Handelsblad] 24 juli 1882 Bericht inzake de opbrengst van het huldeblijk in het Algemeen Handelsblad, no. 16017. (Knipsel M.M.) Vrijwel gelijkluidende berichten verschenen in o.m. de Delftsche Courant en de Opregte Haarlemsche Courant van 25 juli 1882. De pogingen, door Multatuli's vrienden aangewend om zijn laatste levensjaren van den verlammenden druk te ontheffen, dien de zorg voor het stoffelijk bestaan op de veerkracht van het genie uitoefent, zijn slechts voor een klein gedeelte gelukt, zegt een inzender in de Midd. Ct. Volgens de inlichtingen, die ik en andere deelhebbers van het Multatuli-fonds bekomen hebben, heeft de som van alle ontvangen bijdragen, zoo in Nederland als in Indië, zooveel beloopen, dat men in staat is geweest voor zijn persoon een dadelijk ingaande lijfrente van f840, voor zijn echtgenoote een gelijktijdige van f600 aan te koopen. Zoolang beiden dus in leven blijven, is hun te zamen een schamel bestaan verzekerd. Bovendien is een deel van het bijeengebracht kapitaal gebruikt om in eenige dadelijke behoeften te voorzien, welke gedurende de laatste jaren ontstaan waren, waarin de pen van Multatuli reeds geen ‘vruchten’ meer afwierp voor de beurs van hem, die haar voerde. [24 juli 1882 Brief van P.F. Abell aan V. Bruinsma] 24 juli 1882 Brief van P.F. Abell aan V. Bruinsma. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} Delft, 24 Juli 1882 Den WelEdZeerGel. Heer Dr Vitus Bruinsma te Leeuwarden.- Geachte Heer!- In de Delftsche Krant las ik, dat Multatuli's vrienden niet meer hebben kunnen doen, dan den Heer Douwes Dekker eene lijfrente verzekeren van f840. - 's jaars, en aan z'n Echtgenoote eene van f600. - 's jaars.- Iedereen zal moeten erkennen, dat dit bitter weinig is, en het grenst aan het belachelijke, als men den koninklijken inborst van M. daarbij in aanmerking neemt.- Ik dacht werkelijk, dat de vriendschap voor den Heer D.D. méér tot stand gebracht zou hebben. - Als men nagaat, wat Amerika dat aan Garfield¹. niet zooveel verschuldigd is als Nederland aan Multatuli, aan Mevrouw Garfield heeft aangeboden, doet het iemand pijn, te moeten zien, met welk 'n treurigen uitslag het edele streven der M-commissie bekroond is geworden. - Men vraagt zich verbaasd af, hoe Nederland aan z'n roep van weldadigheid is gekomen.- Het nietige geschenk, aan zulk 'n Man opgedragen, is Nederland onwaardig, en, menig minachtend glimlachje zal er spelen om de lippen van den nakomeling, als hij het feit leest in de annalen der Vaderl. Geschiedenis. - Nederland, het land van millionnairs, geeft aan z'n bevrijder uit de kluisters der lamlendigheid, het kellners-fooitje van f1440. - 's jaars. - Ai,... 't doet pijn, zoo iets te moeten lezen! - Eens zal Nederland groot worden (Multatuli erkent 't met zijn ‘Ik zal overwinnen!’), eens zal de soes- of sluimerperiode van ons land voorbij zijn, en het volk wakker worden, tot bewustzijn komen, en dan zal de nazaat tot z'n voorvaderen vragen: ‘Luitjes, wat hebt ge van den Messias gemaakt?’- Wat zullen zij dan moeten antwoorden, die zullen overgebleven zijn van het tegenwoordig levende geslacht? ‘We hebben 'm eerst {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} 25 jaren lang gemarteld, en toen hebben we 'm 'n aalmoes gegeven van f1440. - 's jaars, om 'm niet geheel van honger te laten omkomen!’... Ai!- 't Is treurig. - Maar 't kan, 't mag zoo niet blijven: de eer van Nederland staat hier op 't spel.- Ik ben geen Nederlander; ten minste niet geheel: m'n bloed is niet ‘van vreemde smetten vrij’, maar ik vind Holland 'n goed, vriendelijk land, en ik zou graag zien, dat het z'n slaperigheid eens van zich afschudde. En dat zal ook gebeuren, want ‘Multatuli zal zegevieren!’ Nederland begint al wakker te worden: dat kan men wekelijks in het weekblad ‘de Amsterdammer’ zien, maar men dient dat wakker worden te bevorderen, te versnellen; anders kon het land in z'n slaap wel eens overvallen worden door een van z'n buren, of door alle drie te zamen,... Polen!- Ik wilde U daarom dit voorstel doen: De vrienden v. M. moesten zich tot 'n Corps vereenigen, waarvan de leden zich verbonden, jaarlijks 'n zeker bedrag te storten, tot vorming van 'n jaargeld voor de familie Douwes Dekker.- 2000 vrienden zal Multatuli toch wel hebben en 2000 zulke ‘weldadige’ vrienden kunnen toch wel f2000. - 's jaars opbrengen voor 'n Man, dien zij bewonderen of liefhebben. - (Ze geven die som wel uit aan lucifers of aan stalen pennen). - En, als er geen 2000 zijn, kunnen (neen moeten) ze wel 4 × f1. - opbrengen. - Als 'n Vriend tot zóó weinig niet in staat is, is z'n vriendschap niet veel waard.- 'n Man als M. behoorde 'n vorstelijk inkomen te komen,². en ook dat zou Nederland wel kunnen bezorgen, als het maar wilde. - Maar Jeruzalem wil niet, en daarom moeten wij het met minder doen. - Maar, behalve die f1440. - kon men hem toch nog gerust wel f2000. - geven.- Als de Heer D.D. er niet meer zal zijn, zal zijne Weduwe het dan met f600. - moeten doen? 'n Kellner kan met zoo'n som niet toekomen! - Mevrouw Garfield heeft 'n beetje meer gekregen!- Bovenstaand plan dient echter door 'n Man uitgevoerd te worden, en ik ben maar 'n zwak jongetje. - Daarom wilde ik U verzoeken (natuurlijk als het Uwe goedkeuring wegdraagt) de uitvoering op U te nemen. U heeft zoovele blijken gegeven van het meer dan gewone aan te durven, dat ik dit gerust meen te mogen {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} doen. - Ik twijfel er niet aan, of het weldadige Nederland zal U steunen.- Het spijt me zeer, dat ik reeds 2 aug. dit land zal moeten verlaten: ik ga dan met de ‘Voorwaarts’ naar Indië. - Vooral doet 't mij leed, omdat ik zoo gaarne de uitvoering van Uw plan ‘Recht voor Havelaar! Recht voor Indië!’ zou willen aanschouwen van dichtbij. - als U echter m'n zwakke hulp mocht noodig hebben,... o, gaarne! - Na 2 Augustus is m'n adres (voorloopig): P.F. Abell adres: WelEdHeer W.T. Brandon Heerengracht 591 Amsterdam.- Hopende, dat mijn voorstel in aanmerking zal komen, teeken ik mij Hoogachtend Uwdwdr P.F. Abell Candidaat O.I.A.³. Burgwal 12 Delft 1. Garfield: James Abraham Garfield (1831-1881), president der Verenigde Staten van 4 maart 1881 tot 19 september 1881. Als gevolg van de aanslag op zijn leven van 2 juli 1881 leverde een nationale inzameling voor zijn weduwe 500.000 dollar op. 2. komen: verschrijving voor krijgen. 3. O.I.A.: Opleiding Indische Ambtenaren. [25 juli 1882 Brief van Multatuli aan een neef] 25 juli 1882 Brief van Multatuli aan een neef van moeders kant. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim, 25 Juli 82 Waarde Neef! Hartelyk geluk gewenscht met het huwelyk van uw oudsten zoon! Ik ontving dezer dagen daarvan het bericht waarvoor ik vriendelyk dank zeg. Wees zoo goed de jongelui myn beste wenschen voor hun geluk aantebieden. Dat ik uwen Arnold zelf niet schryf is om de onzekerheid van 't adres. De ‘receptie’ zal plaats hebben aan den Helder, de poststempel op 't adres der mededeeling luidt: Texel, en de woonplaats van uw zoon is meen ik, s'Hage. Het wondert me wel dat hy tydens m'n herhaalde bezoeken in Holland, me nooit heeft opgezocht, schoon ik aan den anderen kant er niet rouwig om wezen mag daar ik 't op die excursies meestal te druk had om iemand te ontvangen. Die kans had hy ook geloopen. Nogeens: veel geluk gewenscht met de belangryke gebeurtenis!- {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} In langen tyd vernam ik niets van U. Hoe gaat het? En vooral hoe maakt het uwe dochter? Haar toestand kwam my, twee jaren geleden, onrustwekkend voor. Wat my betreft, ik voel my oud worden en zie met betrekkelyk genoegen het vallen der gordyn te gemoet. M'n leven was zeer zwaar: ik ben moe. M'n vrouw houdt zich best (ze is dan ook 20 jaar jonger dan ik) en van ons pleegkind hebben we veel genoegen. 't Is 'n beste jongen. Heel gelukkig heeft hy onlangs een aanval van diphtheritis weerstaan, van de noodlottige kwaal die met tering, typhus en hartkwalen zooveel onrust baart, zooveel geluk verstoort. Toch verneem ik dat de intensiteit van die ziekte aan 't afnemen is. Misschien ook raakt de faculteit beter op de hoogte van doelmatige bestryding. Adieu, waarde Neef, wees met Mina en uw geheel gezin heel vriendelyk van ons gegroet! Uw liefh. neef Ed [28 juli 1882 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli] 28 juli 1882 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Van de brief is slechts 1 vel bewaard gebleven. De rest is door Mimi verknipt ten behoeve van de briefuitgave. (M.M.) Clarens, 28/vii, '82 Beste Dekker, Met innig leedwezen las ik gisteren in de Haarl. Cour. den treurigen afloop van de inschrijvingen voor het ‘nationaal huldeblijk.’ Van het nare Hollandsche volk had ik niets anders verwacht. De sluipmoordenaarspraktyken van Handelsblad en den Tijd hadden genoeg licht gegeven. Maar ik was verbaasd over het vuile art. van De Locomotief en dacht, dat zij alleen stond. Gij hebt weder getoond beter inzichten te hebben dan ik. 't Is waar, gij zijt een levend verwijt voor de ambtenaren. Maar ik vleide mij, dat die gegoede particulieren die zoo dikwijls honder- {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} den uitgeven voor een ongenietbare prawan¹., ruim zouden bijdragen. Het blijkt nu, dat die strijd tegen het moederland slechts gevoerd wordt volgens het beginsel: Ôte-toi de là pour que je m'y mette².. Men heeft den bestrijder der rijkworders, vrij-arbeiders, enz getoond, hoe juist hij gezien had. Nu, Uw vereerder die 't geld voor Uw villa voorschoot, zal u wel niet ontrouw worden. Het spreekt van zelf dat, zoo Gij vóór mij sterft, Mimi en Wouter bij ons kunnen komen en blijven. M. behoeft niet te discreet te zijn en te vreezen een lastpost te worden. Integendeel, zij zou een winstpost zijn. Ik heb in den Ind. opmerker een hartlijk woordje gezonden over de vrij-arbeiders, naar aanleiding der 2e uitg. van uw boekje. Zoo de redacteur 't maar opneemt! Hij is zelf vrij-arbeider en heeft duiten. Op de walgelijke jongste plaat van den Spectator verlangt men van de Putte³. als opvolger van v. Lynden. Niemand der kamerleden interpelleert over de vermindering van het bevolkingscijfer in één jaar in Bantam van 758000 tot 590000, volgens de regeerings alm.⁶. Zouden zij hun schuld voelen? Reclus die in Le Revolté schrijft dat eigendom bestuur en belasting moeten worden afgeschaft, staat in het kadaster als eigenaar van twee villa's, die hij zegt aan zijn vrouw te behooren. Mijn ambassadeurschap der Javanen valt mij dus zeer zwaar. Frederik de groote had gelijk toen hij tot den inspecteur Sulzer zeide, die met Rousseau alle menschen voor ‘nés naturellement bons’⁴. hield: ‘gy kent het vervloekte ras niet waartoe wij behooren!’ Sinds een maand zond ik aan dat blad een art. over den westerschen oorsprong der chineesche beschaving en de verwantschap tusschen vele talen van Azië (Akkadisch en Chineesch, Redjangsch of Rentjongsch en Battaksch, Philippynsch, Voor-indische talen enz). Men zou 't ‘met genoegen’ opnemen. Maar 't gewauwel van Kuenen over het christendom als wereldgodsdienst schijnt belangwekkender. Van Versluys sinds een paar maanden geen taal of teeken. De laster had hier mijn vrouw aangetast. Zij weende er bitter om. Ik heb toen de lasteraarster voor den vrederechter getrokken en {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} gedreigd de zaak te zullen doorzetten. Zij heeft toen alles schriftelijk ingetrokken. Andere mannen, slachtoffers van dezelfde adder, zwegen. Ik heb toen maar weder de kastanjes uit het vuur gehaald. Zijt met Mimi en Woutertje hartelijk van ons gegroet Uw vriend Roorda⁵. 1. prawan: javaanse maagd (mal.) 2. ôte-toi de là etc.: sta eens op van die plaats, zodat ik er kan gaan zitten (fr.) 3. van de Putte: Isaac D. Fransen van de Putte (1822-1902), nederlands parlementariër en minister. 6. alm: almanak, jaarlijkse regeringspublikatie met statistische berichten e.d. 4. nés naturellement bons: bij geboorte goed van inborst. (fr.) 5. De laatste zin is alleen in handschrift van Mimi bewaard. [juli 1882 Artikel van J.G. ten Bokkel in De Dageraad] Eind juli 1882 Artikel van J.G. ten Bokkel in De Dageraad 4 (1882-1883), afl. 1, blz. 72-78. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragmenten. Een grief. Door eene vergelijking wensch ik duidelijk te maken, wat ik wel eens gedacht heb omtrent de, op zijn zachtst genomen vreemde, verhouding tussen Multatuli en het Bestuur van de vereeniging de Dageraad. Willemse en Pieterse waren vrinden. 'k Gebruik het woord ‘vrienden’, omdat ik geen beter ken, en wijl ze zich voor de wereld als zoodanig voordeden. Bijna altijd zag men ze samen en vreemd was dit niet. Over de meeste vraagstukken van den dag waren hunne gedachten in hoofdzaak dezelfde, en konden ze in kleinigheden dikwijls van opinie verschillen, waar het beginselen gold, sympathiseerden ze bijna altijd. Beiden hadden den moed, om flink voor hunne overtuiging uit te komen, en openlijk hadden ze zich gevoegd bij hen, die eenige jaren later door een dienaar des Konings voor een onbeduidend handjevol zouden uitgemaakt worden. En waar het pas gaf, toonden beiden, dat zij niet alleen elkanders gezelschap zochten daar, waar gewandeld of bier gedronken moest worden, doch ook daar waar te arbeiden viel. Waar stoffelijke of geestelijke hulp noodig was, waren ze steeds geneigd, de handen uit den mouw te steken, den nood te lenigen of vooroordeelen te bestrijden. Is het te bevreemden dat zij vrienden waren, dat zij dagelijks elkanders omgang zochten, en dat daar, waar de een met steenen werd geworpen, de ander zelden geheel vrij kwam? En toch was de vriendschap, die zij voor elkander gevoelden, niet zoo groot en zoo hecht als men oppervlakkig denken zoude. Al de {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} oorzaken van dit verschijnsel na te gaan uit een zielkundig oogpunt, zoude zoo al niet onmogelijk, toch onnoodig en gewaagd zijn, en daarom zal ik er mij toe bepalen de feiten op te sommen, het aan den lezer overlatende conclusiën te trekken. P. was in bijna alle opzichten W. zeer ver vooruit, en dit was algemeen bekend. Ook kon W. zich niet ontveinzen, dat in de meeste gevallen zijn vriend veel beter wist te spreken, veel sneller kon handelen dan hij. Een poosje geleden b.v. zagen ze tijdens een wandeling een kind in 't water vallen. De gracht was diep, het water ('t was in Amsterdam) vuil. Toch waren onmiddellijk de beide vrienden geneigd, het reeds zinkende meisje na te springen, om te trachten haar te redden. Doch terwijl W. zijn hoogen hoed voorzichtig op de straatsteenen neerlegde en zijn nieuwen jas begon uit te trekken, sprong P. geheel gekleed te water, dook, greep het kind en zwom er mee naar wal. En dit was geen alleenstaand feit, zoodat de naam Willemse nog vrij wel onbekend was, toen die van Pieterse reeds klonk door het geheele land. (....) Op zekeren dag was op de eerste verdieping van een huis een man bezig zijne vrouw en kinderen met eene rijzweep af te ranselen. Dat er gegild werd, spreekt van zelf, en dus ook, dat er voor het huis een flinke oploop kwam. En er waren velen die medelijden hadden met die vrouw en die kinderen, ja, zelfs hadden enkelen den moed, fluisterende hun buurman te vertellen, dat ze die stakkers graag zouden helpen, doch niemand had moed genoeg om een hand uit te steken. Want de man, die genoegen schepte in 't gegil zijner vrouw, had veel invloed en macht, en allen wisten of vreesden, dat ze later boeten zouden, wanneer ze hem nu de rijzweep uit de hand rukten. Ook vroegen sommigen of ze wel het recht hadden, het huis van hun medeburger binnen te dringen zonder diens toestemming, en eenigen der scherpzinnigsten en geleerdsten van hen twistten hierover zeer lang. Gelukkig behoefde de arme vrouw het einde van dit twistgeding niet af te wachten, want onze beide vrienden, die het rumoer van verre gehoord hadden, kwamen hulp brengen. De trap opvliegen en de deur opentrappen was voor beiden het werk van een oogenblik, en voor de heer beul goed wist wat er gebeurde, werd hij door den sterken P. de kamer uit en de trap af gegooid, zoodat hij {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} met een gebroken arm beneden bleef liggen. Dit nu ergerde hem ten zeerste, want hij die behagen schiep in gillen zou in 't vervolg niet meer met zooveel kracht als vroeger de zweep kunnen hanteeren, en derhalve een gedeelte van het genot moeten missen. De zaak werd in de stad bekend en de vrienden van den beul namen het hem zeer kwalijk, dat hij zijne vrouw niet zóó wist te slaan, dat het publiek er niet mee gemoeid werd, want hunne macht en invloed hadden aanmerkelijk geleden door het succes van P. En om die terug te krijgen en zich tevens op P. te wreken gingen zij naar hunne medeburgers en vertelden, dat die vent een dronkaard, een dief, een moordenaar was. Sommigen geloofden het, doch anderen haalden de schouders op, want het plan van den beul en zijn vrienden was te doorzichtig. (....) Mijn verhaal is uit, en de toepassing dus nu aan de beurt. Ruim 20 jaren is het geleden, sinds de Max Havelaar uitkwam, die eene rilling door 't land deed gaan. Was de dappere, zich zelven opofferende Max vóór dat tijdstip slechts bij betrekkelijk weinigen bekend, van dat oogenblik af was hij publiek persoon. En steun vond hij bij de Nederlandsche regeering, bij het Nederlandsche volk niet. Bijna alleen stond hij tegenover zoo velen, die niet alleen sterk in aantal, maar ook sterk in geld, ergo in invloed waren. En was hun arm ook eenigszins lam geslagen, waren ze niet in staat nog langer zóó openlijk en zóó sterk den Javaan te knevelen als tot nu toe, ze hielden nog steeds veel macht, want ze hadden veel geld opgespaard. Weldra ging dan ook een gerucht het land door, dat die Havelaar zoo'n slecht sujet was, en dat de Javanen derhalve de slagen, op hunne bloote schouders toegebracht, niet zoo erg voelden, als door hem was voorgesteld. Het rillen hield van lieverlede op, en de een ging weer zijne ossen beproeven en de ander ging zijnen wijngaard bezien. De gewezen assistent-resident van Lebak en zijne grieven en aanklachten werden vergeten, of althans men trachtte ze te vergeten en dood te zwijgen. Dit duurde lange, lange jaren. En terwijl de anderen ploegden en zaaiden en maaiden en kochten en verkochten en geld verdienden, strooide de schijnbaar vergetene met milde hand zaadkorrels uit in de harten van de duizenden, die zijne werken kochten of huurden. Vielen dezen bij sommigen in de doornen of op eene steenrots, velen waren er, die ze in hun binnenste voelden {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} ontkiemen en opgroeien. De vrije gedachte maakte propaganda, en van geen enkelen schrijver werden de werken zoo menigvuldig gelezen, als van den schrijver der Ideeën. Wanneer het Nederlandsche volk over 200 jaren beter is dan thans, zal het niet twijfelachtig zijn, wie der nu levenden daartoe het meest heeft bijgedragen. Handelsblad en Nieuwe Rotterdammer, die geregeld alle door de drukpers afgeleverde voor- en najaarsbloemen aankondigen, bleven zwijgen. Moesten ze een enkele keer spreken, dan geschiedde dit zoo, dat het hun beter ware, gezwegen te hebben. Ik begrijp zulks ten volle. De Nieuwe Rotterdammer handelt geheel uit zelfverdediging, wanneer zij mannen als Multatuli tracht dood te zwijgen of op andere wijze onschadelijk te maken. Haar invloed verdwijnt, naar mate zulke mannen meer gelezen en bestudeerd worden. Kranten als de N.R. zijn ondenkbaar in eene maatschappij, wier leden zich de gewoonte hebben eigen gemaakt, vrij te denken. Maar ook de sinds 1879 als 't ware herboren Dageraad handelde ten opzichte van den vrijen, zelfstandigen denker evenzoo, en dat heeft mij gegriefd en gespeten. Van de oprichting, of wil men liever, van de reorganisatie af, was ik lid dier Vereeniging en getrouw lezer van het door haar uitgegeven maandwerk; en tot mijne verbazing merkte ik het vreemde verschijnsel op. Eene vereeniging van vrijdenkers, opgericht in 1879, doet alsof ze de namen Douwes Dekker, Max Havelaar en Multatuli nooit heeft hooren noemen! Is 't wonder, dat zulks mij, bewonderaar van Multatuli en in Douwes Dekker geloovende als in een goed mensch, bedroefde en kwetste? (....) Als axioma neem ik aan: Iedere vrijdenker, elk mensch, die er naar streeft, goed te zijn, moet in M. gelooven, moet aannemen, dat hij het goede wil, dat hij in zijne werken geen laaghartige huichelaar is, tot tijd en wijle door zijne tegenstanders duidelijk en klaar het tegenovergestelde wordt aangetoond. Dikwijls ben ik met tegenstanders van hem in aanraking geweest, en als regel kan men aannemen, dat ze zelve niet meer weten, hoe ze aan de lasterlijke geruchten gekomen zijn, die ze nu als feiten vertellen. Mag men dan op zulke losse on-dit's¹. zulk een man veroordeelen? {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} Een goed mensch gelooft in hem, aan wien hij veel te danken heeft, tot hem wordt aangetoond, dat hij zijn geloof aan een onwaardige heeft geschonken. Vergt men van een bemind meisje bewijzen van haar eerlijkheid, wanneer een natuurlijk vijand, b.v. een door haar afgewezen medeminnaar, ons kwaad van haar vertelt? Of begint men met dien kwaadspreker te wantrouwen, en in hem den jaloerschen lasteraar te zien, tot hij zijne woorden kan waar maken? Ongelukkig hij, die anders handelt. En toch doen velen dit ten op zichte van Multatuli. Bedenk toch, hoe vele vijanden iemand als hij moet hebben. Laat het toch over aan hen, wier belangen hij bestrijdt, aan dominés, pastoors en Javanen-uitzuigers, hem zwart te maken. Wij, die trachten goed te zijn en goed te doen, mogen hier niet aan helpen. Ons aantal is klein, al beteekenen we dan ook iets meer dan een handjevol. Aansluiting is zoo dringend noodig, zal het in ons land begonnen werk stand houden. 'k Meen gegronde redenen te hebben om te gelooven, dat de miskenning van Multatuli op zal houden na het gebeurde in de algemeene vergadering van 11 Juni jl., daar ze meer te wijten scheen aan het bestuur dan aan de leden. Mocht deze hoop vervuld worden, en het op a.s. Zondag te kiezen Bestuur bestaan uit mannen, die de zaak der vrije gedachte liever hebben dan eigen eer, en het niet noodig achten den naam van den grooten dichter even eerbiedig te verzwijgen als de N.R. zulks doet, dan durf ik nog op een goede toekomst voor onze vereeniging hopen. J.G. ten Bokkel. Amsterdam, 3 Juli 1882. Naschrift. Bovenstaand stuk is het uitvloeisel van een door mij gehouden gesprek met een lid van 't vroegere Bestuur van de Dageraad, waarin ik mij beklaagde over de houding, ten opzichte van M. aangenomen. Bedoeld Bestuurslid beloofde mij, mijn stuk in de Dageraad op te zullen nemen, wanneer ik mijne grieven in schrift bracht. Sinds is de vergadering van 9 Juli gehouden, waarin eenparig besloten werd, het eere-lidmaatschap onzer Vereeniging Multatuli aan te bieden. Innig verheugt het mij, thans het Bestuur te zien bestaan uit mannen, die er geen behoefte aan schijnen te {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben, den naam Multatuli met stilzwijgen voorbij te gaan. Moge 't zoo blijven! T.B. 1. On-dit's: (on dit) zegt men (fr.), geruchten. [juli 1882 Bijzondere bepalingen inzake polissen] Eind juli 1882 Bijzondere bepalingen, toegevoegd aan de levensverzekeringspolissen die ten behoeve van Multatuli en Mimi waren afgesloten. Afschrift op twee kwartovellen. (M.M.) II Besondere Bedingungen 1. In Übereinstimmung mit §2 der vorstehenden algemeine Bedingungen der Police no a (no 330755) von (22 Juni 1882) no b (no 330873) von (14 Juli 1882) sind die Versicherungsnehmer Herrn Diedrich Johannes Korteweg und Jan Versluijs jederzeit berechtigt zu bestimmen dass die versicherte Rente von vierteljärlich je 250 mark an den in der Police angegebenen Terminen an eine andere Person als die in der Police bezeichneten Empfangsberechtigten Herr (sic) a(Eduard Douwes Dekker und b(Frau Maria Frederika Cornelia geb. Hamminck Schepel zu Nieder-Ingelheim in Gemässheit der Algemeine Police-Bedingungen ausgezahlt werden soll, und der Germania wird jeder solchen andererseiten Bestimmung nachkommen wenn die Versicherungsnehmer, Herr Korteweg und Herr Versluys zu Amsterdam, mindestens vier Wochen vor dem nächsten Rente-fälligkeitstermine durch eigengeschriebenes Schreiben eine diesbezügliche Bestimmung bei der Direction der Germania einreichen und die zur Empfangsnahme der ferner fällig werdenden Renten berichtigte Person genau bezeichnen.- 2o Die Germania wird in allen aus diesen Police etwa Entstehenden zur gerichtlichen Entscheidung geeigneten Streitigkeiten, von den ordentlichen Gerichten ihres Vertreters in Amsterdam, recht nehmen Als erste Prämie ist der Germania der Betrag von Mrk a) 13023,25) entrichtet werden. Mrk b) 15675) Stettin 22 Juni 1882 14 July 1882 {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} Vorstehenden Betrag durch Zahlung heute erhalten mit fl. 7791,34 9376,90 Amsterdam a) 29 Juni 1882) b) 18 Juli 1882) wg Luttenberg Vertaling: Twee bijzondere bepalingen. 1. In overeenstemming met §2 van de betreffende algemene bepalingen van de polis no a (no 330755) van (22 juni 1882) no b (no 330873) van (14 juli 1882) zijn de verzekeringsnemers, de heren Diederik Johannes Korteweg en Jan Versluys te allen tijde gerechtigd te bepalen dat de verzekerde rente van 250 mark per kwartaal op de in de polis gestelde termijnen moet worden betaald aan enig ander persoon dan de in de polis aangewezen ontvangstgerechtigde Heer (sic) aEduard Douwes Dekker en bMevrouw Maria Frederika Cornelia geb. Hamminck Schepel woonachtig te Nieder-Ingelheim in overeenstemming met de algemene polisvoorwaarden, en Germania zal iedere zodanig afwijkende bestemming nakomen als de verzekeringsnemers, de heer Korteweg en de heer Versluys, woonachtig te Amsterdam, tenminste vier weken voor de volgende vervaltermijn van de rente, door een aangetekende brief een zodanige bestemming aan de directie van Germania doen kennen en de persoon, die tot het ontvangen der in het vervolg vervallende rente wordt gerechtigd, zorgvuldig omschrijven. 2o Germania zal bij alle eventueel uit deze polis voortvloeiende en voor een beslissing van een rechtbank geëigende konflikten, de beslissing aanhangig maken bij de gewone rechter van haar vertegenwoordiging in Amsterdam. Als eerste premie is aan Germania een bedrag van Mrk a) 13023,25) betaald Mrk b) 15675) te Stettin 22 juni 1882 14 juli 1882 Het voornoemde bedrag is heden in kontanten ontvangen in de vorm van fl. 7791,34 fl. 9376,90 te Amsterdam a) 29 juni 1882) b) 18 juli 1882) wg Luttenberg {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} [5 augustus 1882 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 5 augustus 1882 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅔) beschreven. N. Ing 5 Aug 82 Lieve... Christine. Dat naam noemen gaat my niet zoo makkelyk als men denken zou - Wel we waren bly uit uw brief te zien dat ge de 14de hier denkt te komen. Neen, wy wachten niemand anders en 't is heel goed. Maar wilt ge ons nog zeggen of ge dienzelfden dag uit Br. komt? Dan kan ik wel zoowat uitrekenen wanneer ge hier aankomt. - Ik zou al eer geschreven hebben, maar myn gedachten waren geheel by een lief kind, een hartelyk vriendinnetje van ons dat doodziek was na haar eerste bevalling. ik kon aan niets anders denken! goddank hebben we daarnet een gunstig telegram gekregen. Het vieren van Wou's verjaardag¹. die ik verleden zondag met zyn goedvinden verzet had, kan nu morgen met wat vryer hart plaats hebben. Hy krygt 2 vogeltjes en... en... wil bloedzuigers! Hoe dàt komt zullen we U vertellen. Een hoed? Neen, lieve! ik weet niet meer hoe de uwe was, maar ik heb al 2 hoeden cadeau gekregen v.d. zomer van bezoeksters die, denk ik, vinden dat ik er een noodig had. Maar ik kom er niet toe ze optezetten. - en heusch ik weet niets om U te vragen meetebrengen. Misschien als je in dat elegante Br. een petit rien³. zag voor my om aan tine te geven een my lief kraamvrouwtje. een paar schoentjes of iets liefs, maar alleen op conditie van goedkoop te zyn. Ja? maar alleen als 't toevallig zoo uitkwam dat je iets zag. En nu tot a. maandag over 8 dagen. dek doet een middag dutje. Wou laat u wel groeten maar vraagt waarom u niet morgen komt op zyn 6½ verjaardag? Hy vindt dat natuurlyk een gewichtige geschiedenis. We hebben koeken gebakken, en kindervisite en chocolade. Maar ik moet sluiten. Met de beste groeten aan U en mynheer ofschoon hy niet by U is Uw liefh. Mimi DD {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} We hebben al lang niets van A en M.². gehoord.- Over Huldeblyk (!) later. 1. Het betreft de viering van Wouters halfjaarlijkse verjaardag op 25 juli. 3. petit rien: kleinigheidje (fr.) 2. A en M: Albert en Marie. [13 augustus 1882 Briefkaart van Multatuli aan E. Douwes Dekker] 13 augustus 1882 Briefkaart van Multatuli aan E. Douwes Dekker. Met poststempel Nieder-Ingelheim 13/8/82 en 's Gravenhage 14 aug 82, en geadresseerd aan WEDHeer E. Douwes Dekker Pz Direkt Ind Mij Levensverz en Lijfr te Batavia. s'Hage Holland. (M.M.) W.E. - Dank voor Uw bemoeienis in die verdrietige zaak. Ik kan niet zeggen hoe verbaasd ik was, te vernemen dat C.d.M.¹. zelf ‘in de meening verkeerde’ dat... &c. Kan hier kwestie van meening zyn? By my niet! Ik zeg uitdrukkelyk dat de geheele zaak (zoover my betreft) 'n leugen is! Wat C.d.M. tot die beleedigende ‘meening’ kan gebracht hebben, is my 'n raadsel, vooral daar ze zoo weinig past by dat andere geschiedenisje (album &c). Ook de piëteit waarmede hy dat versje en de kleine portefeuille bewaarde, alsmede z'n bezoek te Amsterdam, en de toon dien hy daar aansloeg, kloppen niet met de verdenking (meening?) dat ik me zou hebben schuldig gemaakt aan zoo'n gemeenheid. Ook van z'n vader heb ik nooit anders dan blyken van achting ontvangen. Ik zal nu afwachten wat gy of ik van hem vernemen. Wat 'n walgelyke zaak! Ik ben onwel. Hartelyk gegroet allemaal! Ed DD N.I. Vrydag 1. C.d.M.: Cornelis (Kees) de Mooij jr. Vgl. V.W. IX, blz. 38/39 en 699. Hij zocht Multatuli in 1860 op en had toen de geborduurde portefeuille en het vers van Multatuli bij zich. [17 augustus 1882 Brief van Mimi en Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 17 augustus 1882 Brief van Mimi en Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6(½) beschreven. (M.M.) {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ing. dinsdag avend Beste Vrienden, Van morgen ontvingen wy uwen brief, en ik haast my te antwoorden 1o om nevensgaanden van Marie in te sluiten, en dan ook omdat u nog spreekt van onze mogelyke overkomst nr Urzig¹.. Och lieve menschen, daar zal niets van komen. Al was 't mooi weer, dek is zoo huisselyk en gehecht aan zyn omgeving. Hy heeft u gezegd hoe ongaarne hy reist en in hotels vertoeft. Hy zou 't alleen doen om mynentwil, en, wel beschouwd, ben ook ik zoo graag thuis, en verlaat slechts noode myn huisgoedjes. Daarby deugen zulke uitstapjes niets voor 't kind. Hoe goed dat nu de storm en regenvlagen hun stempel op deze beschouwingen zetten, en dat geen verlokkend zonnetje ons tot afval beweegt. Eigenlyk denk ik dat ook gy uwe reistassen wel spoedig weer opnemen en de reis naar Uw tehuis aanvaarden zult. Oef! Wat 'n naar zomerweer is dat! en voor een schetsen-zamelaar nog erger dan voor ons. Wou vroeg daarstraks ook om zyn ‘schilderwerk’ maar toen papa het kolossale huis zag dat wou op 't papier bracht, vroeg hy: wel mannetje, en wat verw je daar?- Ik wou dat je nu nog maar hier waart in plaats van in dat kille Urzig, waar ik me zoo goed kan denken dat je alles grauw en grys moet schynen... by dit weer! Wy hebben ten minste een goede lamp en 's avonds sluiten wy de buitenwereld buiten - dat is 't juist wat ik zoo heerlyk van den winter vind - En onze piano staat daar zoo ongebruikt, en dek leest. Allerlei dingen zyn hem na uw vertrek weer voor den geest gekomen die hem hinderen. De huldeblykzaak speelt voor 't oogenblik daarin natuurlyk een groote rol. Van Al nog niets gehoord. Ik heb aan myn zuster in Weesp gevraagd of zy zyn adres ook heeft. Ik wou hem o.a. zoo graag doen weten dat in Middelb. een eng leeraars betrekking vakant is met 1800 à 2500 inkomen. ik vind dat niet te versmaden in zyn positie. {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} Dinsdag avend². lieve beste menschen! Vooreerst hartelyk dank voor uw beider lief schryven! Uw vertrek heeft hier een groote leegte veroorzaakt, dit kunt ge begrypen! Het zou me inderdaad aangenaam geweest zyn als ge uw verblyf wat verlengd hadt, schoon ik aan den anderen kant erkennen moet dat het tyd werd m'n pak weer op de schouders te nemen. Een bezoek als 't uwe is my een soort van vakantie, waarvan ik gebruik maak om wat uitteblazen van m'n byna doorgaande droefgeestigheid. De verklaring daarvan zou 'n heel werk wezen, 'n droefgeestige taak op zichzelf. Ge zeidet eens dat ik pessimist was. Dit is zoo niet. Ik zoek by voorkeur naar iets liefelyks, en ben verheugd als ik 't vind. Bleek 't u niet nu en dan, hoe hartelyk ik me verheugen kon over iets goeds? Hoe ik zelfs in dat opzicht tevreden was met iets van geringen aard, met weinig meer dan niemendal, tot het kinderlyke toe? Neen, niet uit pessimisme, d.i. uit stelselmatige zwartkykery vloeit m'n verdriet voort. Ik heb inderdaad reden tot treurigheid, de grootste reden die er kàn bestaan. Spaar my de uitlegging. Ik zou ze niet kunnen geven zonder den schyn op me te laden van vertoonerigheid. Me dunkt gy moet me eer vroolyk dan zwartgallig gevonden hebben. Vroolyk ben ik dan ook van aard, en ik geef gaarne in die smaak toe, zoodra ik daartoe - in beminnelyk gezelschap als 't Uwe! - aanleiding vinden kan, of al ware 't slechts 'n voorwendsel. Maar de ‘aard der dingen’ - een stipte boekhoudster! - geeft niets ten-geschenke. Voor elke uitgaaf van 't gemoed worden wy degelyk gedebiteerd, en wie z'n pak 'n half uur neerzet naast den weg, moet het daarnà dat half-uur langer dragen. Zóó is 't, en... myn pak is zeer zwaar. Ik naar Uerzig komen? Och! Ge weet niet wat dat voor my zou inhebben! Eén der redenen die my moveerden om toetegeven in de loop der omstandigheden die ons in 't bezit (?) van dit huis brachten, was juist de wens en, de hoop: ‘voortaan thuis te kunnen blyven.’ Waarschynlyk zal ook wel die hoop worden teleurgesteld. Maar dan zal 't door drang zyn, en wie weet of ik dan niet - en nu in de àllerlaatste periode van m'n leven! - weer voor goed aan 't zwerven raak. O ja, ik hàd willen reizen. Veel touren stonden sedert 30, 40 jaren op m'n levensprogram. Maar van de voldoening die ik me daarvan voorstelde, moet ik nu faire mon {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} deuil³., gelyk van zoovéél waarop ik hoopte. M'n leven is één mislukking.- Het stormt weer! De luî die aan 'n god gelooven, moeten erkennen dat ZED 'n vreemde manier heeft van zich te amuzeeren. Hy blaast als 'n gek, en verdiende als Eolus⁴. in 'n hol gesloten te worden. De natuur die niet weet wat ze doet is verantwoord door de logische wetten der noodzakelykheid, maar 'n persoon die zich met zelfbewustheid zoo aanstelde, zou door ieder beschouwd worden als krankzinnig. En 't regent! Hoe moet U dat smaken te Uerzig? Niet te kunnen schilderen, geen piano - bah! En dat wordt ons aangerekend voor 'n zomer! Wouter is al lang naar bed, na van avend op zyn manier beschilderd te hebben, prachtig! Hy roemde vandaag dat-i al las in 'n ‘wezenlyk boek’. - Ja, waarlyk! Geen spelboek weetje, neen, 'n boek waarin groote menschen lezen. t Is van 'n oude baker over de getyden. Kyk maar in 't kastje. Je kunt het makkelyk vinden. Haar portret staat buiten op. Och, 't portret dat hy voor dat van 'n oude vrouw aanzag, was van den ‘Kinderdichter’ Hieronimus van Alphen. De vergissing in 't geslacht werd veroorzaakt door 't batterypruikje⁵.. Ja, hy begint te lezen in de versjes van V.A. En telkens stuiten we daarin op de vervloekte spokery van 'n God. Het bederf zit de maatschappy in 't merg. Men kan z'n oogen niet opslaan zonder voorbeelden te zien van verkrachting der denkvermogens. En men zou daarover niet treurig zyn? Nu, beste vrienden, laat U maar niet door my aansteken met Weltschmerz⁶.. Wat my betreft ik kan niet anders. Weest hartelyk gegroet van t.a.v. Dek 1. Urzig: aan de Moezel, tussen Trier en Koblenz. 2. Vanaf dit punt is de brief in Multatuli's handschrift. 3. faire mon deuil: vanaf zien, opgeven (fr.) 4. Aeolus: in de griekse mythologie de god van de winden. 5. batterijpruik: lange, golvende pruik. 6. Weltschmerz: (in duitse schrijfletters) melancholie (du.) [20 augustus 1882 Briefkaart van A.C. Wertheim aan F. van der Goes] 20 augustus 1882 Briefkaart van A.C. Wertheim aan F. van der Goes. Met twee poststempels 20 aug 82 en geadresseerd aan WelEdHeer F. v.d. Goes Assuradeur Alhier. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Amice. Wilt mij de woonplaats van Douwes Dekker svp opgeven. Beste dank Tav¹. A.C. Wertheim. 1. Tav: tout à vous (fr.), geheel de uwe. {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} [augustus 1882 Brief van Multatuli aan A.C. Wertheim] *22 augustus 1882 Brief van Multatuli aan A.C. Wertheim. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅗) beschreven. (M.M.) Een afschrift van onbekende hand. De datering is gebaseerd op de Het Nieuws van den Dag van 22 augustus, waarin de weduwe C. Wertheim-van Minden het overlijden van haar zoon Jacob Leon op 18 augustus via een rouwadvertentie bekend maakte. Zeer geachte Heer Wertheim! Met ontroering vernam ik zoo even uit de Courant het overlyden van Uw broeder. Ik ben er bitter bedroefd over. Alweder één weg van de weinigen die ik lief had! Waartoe veel woorden? Het zoogend ‘troosten’ immers heeft geen anderen zin dan door de betrokkenen te doen voelen dat men deel neemt in hun smart, en zoo ooit, dan is dit nu by my het geval. Ik hield zooveel van hem! Natuurlyk dacht ik by 't lezen van dat treurig bericht terstond aan Uwe achtenswaardige Moeder. Haar smart moet onbeschryfelyk zyn! Och, zeg HED toch dat ook vooral om Harentwil dat overlyden my zoo diep getroffen heeft. Zeker was Uw broeder een goede zoon, hy die zoo'n trouw edelmoedig vriend en zoo'n braaf mensch was! Geachte Heer Wertheim, ik bied U myn hartelyke en zeer deelnemende groeten aan en verzoek U my te gelooven Uw Dv Dienaar en oprechte vriend Douwes Dekker Wat 'n leegte, voor die lieve Oude dame! 't Is bitter! [27 augustus 1882 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 27 augustus 1882 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅓) beschreven. (M.M.) {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder ingelheim 27 Aug 1882 Beste Lina. Voor 8 dagen reeds ben je teruggekeerd in R¹. na je uitstapje en zeker heb je al eens uitgezien of er nog geen brief kwam uit Ingelheim. Toen ik na Ul. verlaten te hebben in 't dorp tehuis komende dat allerliefste porte-montre². op mijn schryftafel vond, had ik wel lust gehad je terstond te schryven om je voor zoo'n lieve attentie myn dank te betuigen. maar als men logés heeft komt men zoo moeilyk aan 't schryven! en daarby dacht ik de eerste dagen dat je nog niet tehuis waart, en myn ‘nieuws’ oud worden zou. Nu ‘nieuws’ in de letterlyke beteekenis heb ik niet te melden. Alles is hier nog als voor 14 daag toen je ons bezocht, en een zoo kort kykje nam van ons tehuis. Dek is betrekkelyk³. wel, maar heeft moeite gelaten te blyven onder het voortdurend zwygen van de huldeblyk-commissie. Wou is één levenslust en wat my aangaat ik verheug er my in by dit onzomersche weer dat de avonden zoo lengen en we met de lampen op en de theeketel naast ons de gezellige winteravonden reeds in Augustus kunnen opvoeren. En hoe gaat het u allen. Heb je de kinderen wel thuis gevonden en heb je zelf wel schoone herinneringen meegebracht van je tocht langs Nahe⁴. en Moezel? En is Haas al weer druk aan 't werk en is de reis kleine lien wel bekomen? Groet haar heel hartelyk van ons, en ook Hendrik en Karel speciaal van my om hem nog eens te danken voor de keurig gewerkte portretlystjes. Wou heeft in zyn lystje het portret opgehangen van zyn vriend Karel zelf, en heeft het met veel statie opgehangen in zyn kamertje. Ook de heer en Mev. Bremer zyn tot ons genoegen eenige dagen hier geweest. We hebben met ons allen toen nog al eens wandelingen gemaakt; maar nu zyn ze aan de Moezel. Wel hoe heeft U Kirn en Oberstein bevallen? Dek had dien bewusten dag juist hoofdpyn (wat hem anders zeer zelden gebeurt) zoo dat hy bly was rustig thuis te zyn. rust! rust! Ik geloof niet dat gyl. weet hoeveel er voor kluizenaars als wy zyn in dat woord ligt. Na veel hartelyke groeten van ons beiden aan U beiden Uw liefhebbende Mimi DD 1. R: Rotterdam 2. porte-montre: klein open doosje waarin men zijn zakhorloge kon ophangen (fr.) 3. betrekkelijk: later ingevoegd. 4. Nahe: linker zijriver van de Rijn bij Bingen. {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} [augustus 1882 Beschouwing over Minnebrieven in De Dageraad] Eind augustus 1882 Beschouwing over Minnebrieven in De Dageraad 4 (1882-1883), afl. 2, blz. 100-110. (M.M.) Fragmenten. Fantasie en werkelijkheid Eene beschouwing over Multatuli's ‘Minnebrieven’. Het Nederlandsche volk is ontwaakt. De man, die vóór alles streefde naar waarheid, die zich opgeofferd heeft, omdat hij rechtvaardig wilde zijn, die geleerd heeft, dat ‘genot deugd is en niets meer genot geeft dan liefde’, wordt eindelijk door vele op zijne rechte waarde geschat. 't Wordt thans echter raadzaam zijne werken eens te behandelen en te trachten 't duistere daarvan, nu hij er zelf nog is, op te helderen, opdat geen waarheid moge worden de droom, die hij eens beschreef na het roemrijk gevecht tusschen de Lapsianen en pennewippers, - dat namelijk later zijne woorden verkeerd zullen worden uitgelegd. Reeds in 1875 is door mij ten voordeele van het Roode Kruis uitgegeven: ‘De eerste stap van een leerling. Eene beschouwing over Multatuli's Minnebrieven!’ Daar er sinds dien tijd geen andere commentaren over bedoeld werk het licht hebben gezien, en bij verschillende gelegenheden mij duidelijk gebleken is, dat velen mijne gevoelens niet deelen, acht ik het nuttig mijne beschouwingen, eenigszins omgewerkt, wederom het publiek aan te bieden, in de hoop ook anderen op te wekken hunne denkbeelden daaromtrent te uiten, opdat over dit voor zoovelen duistere werk, wat meer helderheid moge opgaan. (....) De werken van Multatuli gaan uit van één stelling en hebben slechts één doel. De stelling is: ‘De roeping van den mensch is mensch te zijn!’ Het doel: Het menschzijn te verklaren en den weg daartoe te banen. Menschheid! Kranke! sta op! Ge zoudt niet ziek zijn, zoo ge gezond durfdet wezen. Weg met geloof en bijgeloof! weg met vormen, en principes! ruk af de banden die u knellen en binden! wees u zelve - wil! Er zijn weinigen, die werkelijk willen. {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} Hebt ge den wil, die wordt opgewekt door 't schoone en lijdende in de natuur; volg dan uw hart en uw verstand. Ge zult die inwendige stemmen verstaan, zoo gij ze niet overschreeuwen laat door stemmen van buiten. En dan? - dan zijt ge deugdzaam. Want genot zóó verkregen is deugd. (....) Doch helaas! eigenbaat, gesteund door slimheid aan den eenen kant, door traagheid en domheid aan de andere zijde, maakte weldra van hem, die bovenal het beeld der liefde voor moest stellen, den onbegrijpelijken, strengen, wraakgierigen God, waaronder thans nog zoovelen gebukt gaan. Dit nu heeft Multatuli willen veranderen. Zijne fantasie deed een andere Almacht voor zijn oog verrijzen, een die niet onbegrijpelijk bestuurt volgens onverandelijke wetten nedergeschreven in het boek der werkelijkheid; een Almacht, die den zwakken mensch in den nu eenmaal voor 't bestaan noodzakelijken strijd ondersteunt en bijstaat; die niets belooft in de toekomst; die niet dwingt tot dienen, doch bij wie het dienen zelf reeds een genot is en een geluk, en die de liefde vergeldt met wederliefde - reeds hier beneden. Die Almacht, die liefde, vond hij in de natuur, en hij verpersoonlijkte haar in Fancy! Lezers ik zal trachten u duidelijk te maken, waar de dichter Fancy vond; ik hoop u eenig begrip te geven van 't geen er toen omging in zijn hart. Evenals sommige Christenen hun God zien in onweder, ongeluk, oorlog en ziekte, vindt Multatuli zijn Fancy in alles wat hem aandrijft tot het goede; in alles wat schoon is en goed, in alles wat hem sterkt in den levensstrijd. Die strijd voor 't goede wordt in de Minnebrieven beschreven. (....) Gij vindt haar in 't onschuldig meisje, dat opgevoed zonder liefde, in onwetendheid en geloof zich aan u hecht en vurig wenscht te mogen beminnen, te leeren, en te weten. * {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij kunt haar vinden in den grijsaard die zelf niet krachtig genoeg meer, met zijn blik u aanspoort uwe goede voornemens ten uitvoer te brengen, en u gaarne bijstaat met raad. * Zij zetelt in uw hart, waar ze u ideën influistert, de liefde en 't geluk voor u afbeeldt; waar ze u noopt er lijsten om te maken, d.w.z. uwe ideën en plannen ten uitvoer te brengen. ** Gij ziet haar in uwe vrouw, die alles met u wil deelen, vreugde en leed; die u hare rechten leert kennen, en u weder tot haar brengt, zoo ge mocht afgedwaald zijn. Eindelijk openbaart Fancy zich in de noodzakelijkheid, die allereerst doet lijden, doch slechts om later kracht te kunnen geven tot handelen. (....) En verder wekt Tine den moed op van haren Max door hem te wijzen op vroeger gedane goede handelingen, door hem een levensdoel voor oogen te stellen. ‘Herinnert gij u niet al die schilderijen, die zij ons ten geschenke gaf, genoeg om een museum te vullen.’ ‘Dagelijks nog zend ze mij stukken, 't eene fraaier dan 't andere, neen allen even schoon, historiestukken, genre, stillevens, historie vooral. Maar we komen lijsten te kort.’ ‘Maak een lijst om die stukken Max, doe dat, dat kunt ge.’ ‘Zij gaf mij onlangs een teekening, waarvan ik de bedoeling niet begreep, omdat ze iets voorstelde wat nog niet gebeurd is.’ ‘Javaansche meisjes legden Melatiekransen op een graf. Dat graf was 't uwe Max. Er stond op den steen: Hier rust wie veel heeft gedragen.’ ‘Maak 'n lijst om die teekening? Misken Fancy niet langer, haar en hare geschenken.’ Of met andere woorden: Hoeveel schoone plannen hebben wij niet gevormd, enkele heb- {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} ben wij ten uitvoer gebracht, maar wij hebben nog lang niet alles gedaan. Een schoone roeping wacht u. Handel zóó dat op uw graf zal te lezen staan: ‘Hier rust wie veel gedragen heeft!’ Handel zóó, dat een volk u zijn verlossing dankt. (....) Hij diende in te zien, dat hij andere vijanden moest bestrijden dan zij, die hem persoonlijk hadden miskend, hij moest begrijpen, dat 't verdrukken van de vrouw, 't meisje, en 't niet verhooren en mishandelen van den inlander gevolgen waren van één oorzaak: van gebrek aan liefde in de maatschappij, van overgeërfde botheid en verstomping, van godsdienst, en zoogenaamde zedelijkheid. Daarentegen moest hij strijden en daarom ook ontweek zij hem, toen hij ontmoedigd en gedrukt zijn heil ging zoeken in brieven, aan koningen, ministers, kiezers enz. Intusschen was de strijd reeds begonnen. De handelingen van den mensch, die goed wilde zijn, van den waarheidszoeker, hadden het publiek beleedigd, en beangst door zooveel laags waar 't zich in had geschikt, waar 't zelfs partij van trok, thans van haar licht vernis beroofd, naakt en open lag in volle afzichtelijkheid. Vaders, stiefmoeders, ooms, tantes, dominé's en uitgevers, zij allen verbonden zich tegen dien eenen, die hen durfde storen in hun zoete rust. Doch inplaats van hem openlijk te bestrijden, belasterden en hoonden zij hem; men smaalde op zijn armoede, op zijn ongeloof; men dreigde hem zelfs. Sommigen die zijn waarde leerde kennen, trachtte hem over te halen tot hunne knoeierijen, anderen voor hem bevreesd, poogden hem te ontwapenen door hem te bewonderen en te prijzen. Er was bijna niemand die hem steunde in de ongelijken strijd. Is 't wonder dat hij vermoeid werd? (....) In de Minnebrieven wordt de inwendige strijd beschreven, dien hij te voeren had alvorens hij afstand deed van persoonlijke voldoening ter wille van een hooger ideaal. In de Ideën openbaart zich de kracht hem door Fancy beloofd. Geen vriend sprak schooner tot u over liefhebben en goed zijn, over liefde en deugd, doch ook geen vijand kon pijnlijker kwetsen, en dieper wonden (....) De heer Vosmaer, een der eersten, die den moed heeft gehad, de {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} handschoen voor Multatuli op te nemen, beschouwt Fancy als des dichters Fantasie. Ik ben het daarmede in het geheel niet eens. (....) Fancy is niet alleen zijne persoonlijke fantasie. Zij is er in werkelijkheid, zij bestaat. Die gedurige twijfel of ik 'n meisje ben, zegt Fancy, hindert mij; ik ben een meisje. En zij had er bij kunnen zeggen: mijne stiefmoeder, mijne ooms, tantes, en verdere leden der familie zij bestaan ook. Zeker, Fancy en Tine bestaan, ja, waarlijk Fancy bestaat, doch de meesten gevoelen geen behoefte haar te zoeken. Ik hoop enkelen daartoe te hebben opgewekt. P.Th. Couperus Naschrift aan Multatuli! Meester! Ik ken u niet anders dan uit uwe werken! Wilt ge mij antwoorden of mijn opvatting juist is dan niet? [2 september 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma] 2 september 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1, 3 en 4 (⅔) beschreven. (M.M.) Waarde Heer Bruinsma! Nog een woord aangaande Douwes Dekker. De resultaten hebben mij in mijn verwachtingen teleurgesteld, niet alléén omdat de som der bijdragen het door mij verwachte cijfer niet bereikte, maar ook omdat de mate der sympathie die ik meende dat in Nederl. voor D.D. heerschte mij nu minder toeschijnt te zijn, dan ik aanvankelijk meende. Trouwens, ik heb altijd gedacht dat die sympathie zich bepaalde bij een klein gedeelte van het Ned. volk - en juist met het oog hierop wenschte ik iets in overweging te geven. Wat dunkt U als er eens getracht werd een vereeniging van mannen saâmtestellen uit deze kleine kring van waarlijk deelnemenden, die zich verplichten (behoudens zekere conditiën) jaarlijks een zekere som, naar gelang van vermogen of goeden wil, te storten, ten einde op deze wijze een fonds daartestellen dat {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} gevoegd bij hetgeen aanwezig is, een betere waarborg voor¹. gebrek zal geven, dan de thans verkregen resultaten? Natuurlijk moet een dergelijke bijdrage niet verbindend zijn; hetgeen dan ook m.i. niet noodzakelijk is, dewijl er voor hen die door welke omstandigheden of oorzaken ook, zich in den loop des tijds terugtrekken ligt andere zullen opdagen, die hen remplaceeren. Het ware zeker wenschelijk geweest, dat men op deze wijze begonnen ware en dàt wel om verscheidene redenen. Enfin gebeurd, is gebeurd; daar valt nu niet meer aan te doen. Maar, wat is uw opinie over mijn plan? Zeg mij die openhartig, welke die ook zijn moge. In geval gij daarover gunstig denkt, dan maak ik alvast een begin met een toezegging van f100 's jaarlijks en maak mij sterk meerdere te vinden die met evenveel liefde en welgemeendheid het hunne zullen bijdragen. Of D.D. met dit plan zal ingenomen zijn is dunkt mij aan geen twijfel onderhevig. Zij, die zich bereid verklaren mijn voorbeeld te volgen, behooren ontegenzeggelijk - als vanzelf - tot zijn beste vrienden. Inmiddels hoop ik dat Uw stilzwijgen geen rede moge zijn dat gij uw plan hebt laten varen. In afwachting van Uw antwoord noem ik mij met hartelijke toegenegenheid Uw DwDr J.W.E. Duitz 2 Sept 82. P.S. Waarom ontving ik Uw blad niet, waarom ik 'n maand geleden ongeveer, schreef? 1. voor: bedoeld tegen. [4 september 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes] 4 september 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 5 sept 82 en geadresseerd aan den Heere F. v.d. Goes Prinsegracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Waarde Heer. Zend mij svp Donderdag een chèque, liefst evenals vroeger op de Kasvereeniging. Als er voorts nog namen bijgekomen zijn, had ik {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} die ook gaarne. Van de Koo kreeg ik de namen. Uit de West kwam f275. - Het album kan nu spoedig gereed zijn. Amst. 4 Sept. 82. Uwdwdr J.V. [september 1882 Brief van G.C. de Haas-Hanau aan Mimi] Omstreeks 5 september 1882 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Drie dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6, 7 (½) en 9-12 beschreven. Met gedrukt briefhoofd Vereeniging tot het verleenen van Hulp aan minvermogende Ooglijders voor Zuid-Holland, gevestigd te Rotterdam, Nadorststraat No 26. (M.M.) Rotterdam, Sept 1882 Lieve Mimi, Zondag avond 20 Aug. zijn we thuis gekomen, na een afwezigheid van 11 dagen. Onze kinderen vonden we gezond en verheugd weêr. Gedurende onze afwezigheid hebben ze zich goed geamuseerd en zijn in alle opzichten uitmuntend verzorgd door onze vriendin Anna Schmidt. Ons reisje werd begunstigd door goed weder. De regen die soms viel heeft ons niet gehinderd. Woensdag 9 Aug. vertrokken we ten 3.20 van hier naar Keulen, namen onzen intrek in 't hôtel du Nord, bezochten den volgenden ochtend den Dom, Flora en eenige andere merkwaardigheden, spoorden ten 12 uren naar Königswinter en beklommen den Drachenfels. S'morgens 11 Aug. reden we te paard naar Heisterbach en beklommen den Oelberg. Omstreeks den middag spoorden we naar Ehrenbreitstein, aten te Coblentz en voeren ten 3 uren van daar per stoomboot naar Bingen. Den volgenden morgen ten 7½ uur lieten we ons in een roeiboot naar Atmanshausen varen en reden van daar door 't Niederwald, den Johannisberg en Rüdesheim. Van daar per stoomboot naar Bingen terug om ten 2 uur naar Ingelheim te sporen. - Zondag 13 Aug. ten 9½ uur per spoor naar Oberstein, van daar per rijtuig naar Idar en Wildenburg. S'avonds per spoor naar Kirn. Den volgenden morgen van Kirn naar de ruïne van het slot Danher. S'middags per rijtuig naar Trarbach en over de Moezel naar Trabe. Van daar s'morgens ten 7 uren te voet over den {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} berg naar Berncastel en Tiefenbachthal. Te voet terug naar Berncastel en van daar per roeiboot (3½ uur) over de Moezel naar Trabe terug. S'middags met rijtuig naar Rail en te voet over den Marienberg naar Balay. Van daar s'avonds ten 7.35 per spoor naar Trier. Woensdag 16 Aug hebben we ons den ganschen dag bezig gehouden met het bezien van al het merkwaardige dat Trier maakt tot een zeer interessante stad.- 17 Aug. s'morgens ten 7 uur naar Kuylburg. Te voet naar Oberkeil en van daar per hooiwagen (bij gebrek aan beter voertuig) naar Manderscheid. Den volgenden dag naar Gillenfels en Dann. 19 Aug. naar Gérolstein en omstreken en van daar 20 Aug naar Keulen en over Venlo naar huis. 't Spreekt van zelf dat we in en om al die plaatsen, zooveel in zoo korten tijd mogelijk was, genoten hebben van al het schoons dat ze kenmerkt. We hebben geen enkel uur ongebruikt gelaten. Ons bezoek aan U was voor mij het glanspunt van ons reisje. In uw doen en laten kan ik mij U nog beter voorstellen nu ik uw huis en uw tuin gezien heb. En ik denk zooveel aan en over U!... en aan dien vriendelijken, goeden Dek die, met voorbijzien van zijn eigen behoefte aan kalmte en rust, ons verblijf nog wilde rekken! - Hoe dankbaar gedenk ik dat vereerend blijk van zijn vriendelijk hart! - Het ontbrak mij waarlijk niet aan lust om te blijven logeeren! Niets ter wereld zou ik zóó gaarn hebben gedaan. - Maar voor Dek vond ik het niet goed. Er zijn voortdurend menschen die hem komen bezoeken. Met ieder in het bijzonder maakt hij zich druk: ik ken hem genoeg om te weten dat hij dat niet kan laten. En wordt hij dan ten laatste niet het slachtoffer van zijn vriendelijkheid voor ons en van zijne groote gastvrijheid? Als Dek daaraan geen paal en perk stelt, dan zal hij steeds veel bezoek krijgen. Naar mijn inzien moet ieder in den duur van zijn bezoek hoogst bescheiden zijn en niet boven het belang van Dek, 't meest denken aan zich zelf. Elk onzer is verplicht Dek zooveel mogelijk te sparen en ik zou er mij een ernstig verwijt van maken zoo ik meê hielp hem te vermoeien en af te matten. Hij zelf beweert wel dat dit hem niet vermoeit, maar ik geloof dat zijn goed hart en zijn vriendelijkheid hem dan wat op den mouw spelden. Als Dek dit hoort zal hij mij koppig vinden en eigenwijs. Misschien verdenkt hij mij in dit opzicht van wantrouwen in zijne oprechtheid. De {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} twee eerste hoedanigheden zou ik desnoods nog op mij willen nemen tegen de laatste echter protesteer ik uit alle macht. Dek's belofte van bij ons te komen klonk en klinkt me nog steeds als muziek in de ooren. Dàt zal heerlijk zijn. Dek met U en Wou zoo rustig mogelijk bij ons! - Zijt ge bevreesd dat ook dit hem erg vermoeien zal? Lang zoo erg niet zou ik denken, dan wanneer hij gastheer is. Bij ons kan hij zich gemakkelijker afzonderen als hij daaraan behoefte heeft. Bij ons kan hij als 't hem lust voor anderen ‘niet thuis’ geven. Ons genoegen is zijn rust, zijn gemak. En daar ik hem nu nog beter ken dan verleden jaar, zoo kan en zal ik nog beter voor hem zorgen dan toen. Verlangend en vol hoop zie ik omtrent uw komst nadere tijding te gemoet. Toen ik een dag thuis was, heb ik Haspels kennis gegeven van ons bezoek te Ingelheim. Hij liet zich niet lang wachten en kwam spoedig om van Dek en U een en ander te vernemen. Ik was blij hem te zien. Met hem spreek ik al heel graag over Dek. De uiting van Zijn sympathie voor Dek valt zoo in mijn geest Ja ik houd veel van Haspels, dáárom alleen.- ll. Vrijdag kregen we een bezoek van Versluys. Hij kwam in de stad tot bijwoning eener vergadering van leeraren bij het middelbaar onderwijs. De Haas had patienten bij zich, dus heb ik alleen met hem gesproken. Hij kwam ons eens vertellen hoe het met ‘de zaak’ stond. Ik gaf hem mijn groote verbazing te kennen over ‘het blijkbaar nog niet in orde zijn dier zaak.’ Toen gaf hij daarover eenigen uitleg... Och, Mimi, ik bid U verschoon me van de mededeeling, van de beschrijving van alles wat op die ongelukkige ‘zaak’ betrekking heeft! - Nadat Ge met mij over de bewuste ‘zaak’ en over Versluys gesproken hebt, vond ik het van mijn kant niet hartelijk en niet oprecht om U zijn bezoek te verzwijgen. Toch had ik dit liever gedaan. Ge kunt wel denken waarover we uitsluitend gesproken hebben, maar vergeef me dat ik daarover niet wensch uit te weiden. Ik respecteer elk die met moed en volharding strijdt voor hetgeen hij zijn plicht acht en zonder aanzien des persoons flink voor zijn meening durft uitkomen. Maar omtrent Dek en de bewuste zaak verschillen Versluys en ik in menig opzicht. Wij staan niet op het zelfde standpunt. Ons uitgangspunt is niet hetzelfde. Toch meen ik dat we het in hoofdzaak eens zijn: in hoogschatting, in ware genegenheid voor Dek. {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen, Mimi, Ge moet niet boos op hem zijn. Ge hebt reden om hem te achten en lief te hebben. Op zijn manier is hij een goed vriend van Dek, vol toewijding, vol kracht, moed en energie. Zich Dek's vriend te gevoelen en het zijn plicht te achten zich in zeker opzicht tegenover hem te plaatsen en hem te mishagen, zie, Mimi, met zoo'n toestand heb ik diep medelijden en dat is de toestand waarin Versluys zich bevindt. Voor niets ter wereld zou ik op zijn plaats willen staan. Na ons heeft hij aan de Wolff een bezoek gebracht. Aan de Haas heb ik de zaak meêgedeeld. Hij schijnt een bij uitstek praktisch man te zijn. Met zulke menschen verschil ik zeer dikwijls in meening. Toch heeft de ondervinding mij geleerd dat hun raad en hunne handelingen dikwijls goede resultaten op leveren. Van hart en ziel alléén kan men nu maar eenmaal niet leven!... En wat wordt zoo'n zelfde zaak door verschillende vrienden uiteenloopend ja tegenstrijdig beoordeeld!... De een noemt recht wat ik een gruwelijk onrecht noem. De een vindt zekere som véél, die ik in betrekking tot het doel allerschandelijkst weinig vind. Wie heeft nu absoluut gelijk? Ieder van zijn standpunt geloof ik. Maar och Mimi, het is zoo treurig over eene ons dierbare en heilige zaak koele beschouwingen te hooren uiten en daarop harde werkelijkheids berekeningen te hooren toepassen! Versluys en al de heeren van de hoofd commissie schijnen het goed met Dek te meenen. Toch voel ik mij gelukkig dat ik niet met hen de groote zaak behoef te regelen. Ik zou zeker zoo onpraktisch zijn om niet met hen intestemmen. Zou Dek echter daarmede beter gebaat zijn? Vele zaken in aanmerking genomen geloof ik dat niet.-¹. Van ‘huldeblijk’ moet niemand mij echter meer spreken. Na alles wat daarover is voorgevallen, zou ik iedere letter van dat woord wel willen schrappen. En waarom moet alles zoo traag in zijn werk gaan? Versluys zou U ll. Maandag schrijven. Op dit oogenblik zult Ge reeds weten hoe het met de ‘zaak’ staat. 1. Hierna volgt onder het opschrift ‘copie’ een tweede versie van de brief inzake het kontakt met Versluys. [8 september 1882 Brief van J.C. de Vos aan D.J. Korteweg] 8 september 1882 Brief van J.C. de Vos aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} Rotterdam. 8 Sept. 82. Zeer geachte Heer Korteweg, Tot mijn diep leedwezen kan ik zaterdag avond onmogelijk overwippen: kan ik 't nog dan kom ik. Uit een brief van den Heer Versluys - wilt U hem s.v.p. mijn dank overbrengen - begreep ik reeds dat er iets broeide. Dat Dekker 2500 mark inkomen ‘minder dan niets’ durft te noemen vind ik ‘minder van niets.’ Hij vergeet dat door onze pogingen opnieuw duidelijk, al te duidelijk, is gebleken: dat het volk, de groote massa Dekker's verdiensten niet erkent. De bijeengebrachte som van toch ±f25.000 bestaat uit giften van het kringetje vurige bewonderaars en is volstrekt geen nationaal huldeblijk. In dàt opzicht zijn m.i. onze pogingen mislukt. Maar grof vind ik het dat Multatuli die goed rekenen kan en dus waardeeren, een naar verhouding van het aantal deelhebbers en hunne aardsche bezittingen, groote som: minder dan niets durft noemen. Toen Paap, de grondlegger van het plan, mij sprak over de Multatuli zaak en ik met hem Wilson uitnoodigde, herinner ik mij zeer goed, dat wij een som van f 25.000 voldoende oordeelden, omdat D.D. van zoo weinig heet te kunnen leven. Zelfs zei Paap me eens: dat hij met f1000 per jaar kon toe komen. (Wat mij een raadsel was!) En nu heeft hij, die niets bezat, van een hoopje vrienden in den lande, tot zijn dood f1500 inkomen gekregen, voeg daar bij Funke's f500, d.i. f2000!! en nu is 't nog niet goed! Ik stem toe dat het betreurenswaardig is dat het Nederlandsche volk niet een paar ton heeft bijeengebracht, maar dat is geen reden om een ¼ ton van vrienden niet te waardeeren... Dat zou een kiesch man doen. Wees dus zoo vriendelijk mij in te lichten van de gerezen moeielijkheden: Kan ik komen dan kom ik, anders meld ik p.o. mijne opinie, desnoods per telegram.- Na hartelijke en vriendschappelijke groeten Uw Jan C. de Vos Kruiskade 25/1 [8 september 1882 Telegram van W.A. Paap aan comité-Huldeblijk] 9 september 1882 Telegram van W.A. Paap aan het comité Huldeblijk. Gedrukt formulier met ingevulde datum en tijdstip. (M.M.) {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} vervolg telegram No. 11 Aangenomen te , den 9/9 1882 ten u. m. des middags Ontvangen te amsterdam den 9/9 1882, ten 9 u. 51 m. des v middags Zaak is natuurlijk erg vervelend Mijne meening is laat men zooveel mogelijk toegeven. Ik weet trouwens niet welke nieuwe moeielijkheden er opgekomen zijn en kan dus niet zuiver oordeelen. Paap [9 september 1882 Brief van D.J. Korteweg aan J.C. de Vos] 9 september 1882 Brief van D.J. Korteweg aan J.C. de Vos. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Amsterdam 9 Sept 1882 Waarde heer de Vos, Alleen door zeer uitvoerig te schrijven zoude ik u geheel op de hoogte kunnen brengen van de gerezen moeilijkheid. Wij hebben indertijd aan de te nemen polissen voor Dekker en mevrouw Dekker een zoodanigen vorm gegeven, dat zij veilig zijn tegen beslaglegging van schuldeischers. Men had ons gewaarschuwd, dat de gewone vorm daartoe niet voldoende was. Wij hebben toen een rechtskundig advies ingewonnen en daarnaar gehandeld. Nu vraagt Dekker categorisch om toezending van de polissen. Het zijn door die bepaling voor hem en voor crediteuren, die er beslag op mochten willen leggen - waardelooze papieren geworden en in zooverre is er geen bezwaar aan zijn verlangen te voldoen. Maar na de ondervinding die wij in den laatsten tijd hebben opgedaan zijn wij overtuigd dat die bepaling hem ten zeerste ergeren zal. Wij voorzien dus eene uitbarsting van zijne zijde - onverschillig of wij de toezending der polis weigeren of niet. Wij wilden niet dat die uitbarsting de leden der commissie onvoorbereid treffen zoude, en hebben daarom eene vergadering bij eengeroepen ook om na te gaan of er nog een uitweg te vinden is, en, nu wij naar wij vreezen zoo ongelukkig geweest zijn onze beste pogingen om den vrede te bewaren te zien mislukken, nog eens uiteen te zetten wat Versluys en mij bewogen heeft, dien vorm aan de polis te geven (daarbij wordt bepaald dat ook een ander dan D D. aangewezen kan worden tot ontvangst der gelden, altijd nadat deze akte van bestaan heeft verleend, dus nimmer {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder diens goedvinden). Na uw schrijven twijfel ik niet of gij zijt het met ons eens, dat wij de verantwoordelijkheid voor 't mogelijk verloren gaan der gansche verzekering door beslaglegging, of ook door moreele pressie der crediteuren op Dekker, zoodra deze tot verkoop der polissen zoude kunnen overgaan - niet op ons konden laden. Wij zijn niet rijk genoeg, zelve dan het onheil te herstellen, en van een vernieuwd beroep op het publiek ware niets te wachten Na groeten uw dw D Korteweg [12 september 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes] 12 september 1882 Briefkaart van J. Versluys aan F. van der Goes. Met twee poststempels Amsterdam 12 sept 82 en geadresseerd aan den WelEdHeere F. v.d. Goes Prinsegracht 293 Amsterdam. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Uw lijstje met namen in goede orde ontvangen. Daar zijn nog zeer goede bij. Van den heer de Koo kreeg ik alleen zijn telegrafistenlijstje. Heeft hij nog meer namen, laat ze hem dan svp ten spoedigste zenden. Ik heb mijn brief voor uw album man gereed liggen en zal nu nog even wachten met de verzending. Hoogachtend Uwdwdr J Versluys [20 september 1882 Brief van J.A. Roessingh van Iterson aan D.J. Korteweg] 20 september 1882 Brief van J.A. Roessingh van Iterson aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Tilburg 20 Sept 82 Beste Kort Hierbij Digna's brief - Den uwen ontving ik gister avond. Het doet mij genoegen dat Versluys en gij den Leverking¹. gemaakt hebben. Wat gij thans hebt gedaan, dacht mij het best, vóór ik ter vergadering kwam. Daar ben ik in mijn schulp gekropen - het zij openhartig bekend - voor U aller krachtige argumenten. Ik werd volkomen overtuigd - maar toch bleef het ellendig dat men het geschenk moest geven op eene wijze die het òf vergallen of tot {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} weigering leiden moest. Nu gij in de nieuwste phase, na de nieuwste woede, zijt teruggedeinsd voor de zekerheid van weigering begrijp en billijk ik volkomen. Bij een openbare weigering zou voorzeker voor Dekker onherstelbaar kwaad zijn gesticht; we hadden dan met de beste bedoelingen en meest loyale handelingen juist het omgekeerde bereikt van ons doel. Ik houd mij overtuigd dat indien Dekker thans de lijfrente op zijn naam begeert de groote - de overgroote meerderheid der teekenaars ons gelijk zal geven. We zijn niet gehouden meer te doen dan de groote meerderheid van ons begeert. Wat zal ik blij zijn voor u als den zaak gedaan is. Gelukkig naderen wij het eind. Bij ons zorgt de Dir. Generaal steeds voor nieuwe afwisseling, zoodat wij geen tijd hebben om veel te soezen over de buitenwereld. Wij zijn te midden van de drukte voor de opening van de nieuwe lijn Geldermalsen. Met een daar komt de tijding dat wij de Ned. Centraal gaan exploiteeren. Go ahead. Ook verplaatsen wij ons in Utrecht van Rhijnspoor naar Maliebaan en krijg ik een soort onderdépôt in Amsterdam.- Ontvingt ge de Volkstribuun? Met verzoek om moreelen en financieele steun. Wat moeten de professors knap zijn in Amsterdam wanneer de studenten reeds Volkstribunen zijn kunnen voor alle onmondigen en kiesrechtloozen? Wat zijn 't voor jongelui? Ik keek het blad nog maar even in maar was bij dien vluchtigen blik verbaasd over het streven naar ‘prettigheid’ dat zou samengaan met de kreten over onrecht, - de kreet der wrake over hen wier vurig belang de menschheid vertrapt en verknoeid had wel ‘zestig jaarhonderden lang’ - Dat men zóó kreetende en krijtende tegelijk ‘prettig’ wil zijn, begrijp ik niet. Maar toch leve het jeugdig vuur, al draagt het blad de bekende kleuren der jeugd ‘groen en rood’! Dag Bien²., dag Kort Uw Iterson In haast 1. Leverking: kortschrift voor Levensverzekering. 2. Korteweg was getrouwd met Webbina Maria, Barones d'Aulnis de Bourouill (geb. 1853 te Groningen). [21 september 1882 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 21 september 1882 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 beschreven. (M.M.) {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} Donderdag avond elf uur Lieve Lina, ik had je lang willen schryven, maar kwam er niet toe daar er zóóveel te zeggen was. Nu kan dek zelf dat alles met je bespreken, want lien, hy is besloten, daarzoo is hy besloten, overmorgen nr Holland te gaan, en als 't niet te ongelegen komt zou hy graag by U loogeren?- De huldeblyk zaak is de oorzaak van zyn besluit. Het wordt zoo ingewikkeld en - enfin hy is besloten over een en ander eens te spreken. Hy moet dus nr Amsterdam enz. en deze dient om je te vragen of ge hem saturdag avond ontvangen kunt. Maar er is geen tyd om te antwoorden voor U; Dek rekent er dus op dat als gy eenofander beletsel hebben mocht ge hem dit eenvoudig zeggen zult wanneer hy komt. De trein komt meen ik om 8 uur in Rott aan. Hy zal dus zoo vry wezen oogenblikkelyk naar uw huis te gaan en het heel begrypelyk vinden als ge hem aan de deur afwyst voor 't minst dat er een beletsel is. Doe dat dus gerust in dat geval.- Een paar zinsneden uit uw brief omtrent het gehouden gesprek met d. h Versluys doen my veronderstellen dat ge verkeerd geinformeerd zyt. Die heele geschiedenis hangt aan elkaer van wanbegrip en misverstand, om niet erger te zeggen. Voor dek is 't een nekslag. enfin ge zult er nu met hem over kunnen spreken! ik gaf er wat voor dat het uit was of nooit op touw gezet! Wees samen met de jongens heel hartelyk gegroet van ons beiden.- je liefhebbende Mimi DD [september 1882 Brief van Multatuli aan H.C. de Wolff] Vermoedelijk 22 september 1882 Brief van Multatuli aan H.C. de Wolff. Enkel gevouwen velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅔) beschreven. (M.M.) huize Haas. Vrydag avend. beste Wolff, gistr'avend ben ik hier gekomen. Welken avend (doch SVP nà Zondag) mag ik U komen bezoeken? Maar daar ik 'n gelyke vraag aan den heer Dupont richt, ben ik zoo vry U te verzoeken om met ZED te overleggen - of liever ik zal Henriette verzoeken dat by U te komen doen - om niet denzelfden avend te bepalen. Maar beste Wolff, meen asjeblieft niet dat ik 'n statieuze ontvangst {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} bedoel, o neen, juist anders. Ik vraag het maar zoo uitdrukkelyk om eens ditmaal wat minder te vergen van Uw vriendelykheid daar gy altyd zoo goed zyt geweest my te komen opzoeken. Dus asjeblieft geen soupejighedens. Dat bedoel ik niet! Hartelyk gegroet van Uw liefh. Dek [24 september 1882 Brief van J.K. Anschütz aan V. Bruinsma] 24 september 1882 Brief van J.K. Anschütz aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 3(⅔) beschreven. (M.M.) A'dam 24 Sept. 1882. WelEdl. Zeer Gel. Heer, In antwoord op Uw geeerd schrijven van den 19en, deel ik U in de eerste plaats mede, dat ik gaarne bereid ben, zoo lang als ik nog hier in het land vertoef, U jaarlijks een rijksdaalder in de maand December met dat doel te zenden. Verder wilde ik U vragen of, wanneer Douwes Dekker dood is, Mevrouw Dekker-Hamminck Schepel ook de lijfrente van D.D. nog levenslang ontvangt. Het aanbieden van het album met de namen der deelnemers moest medunkt in A'dam plaats hebben, bijv. den 31en October, en 't liefst met zekere plechtigheid. Ik geloof toch wel dat alle deelnemers het met Voltaire volkomen eens zijn, wanneer hij zegt: On ne juge d'un grand homme que par ses chefs-d'oeuvre et non par ses fautes.¹. Zoo U mij het adres van den hoofdverzamelaar der jaarlijksche bijdragen voor M. alhier wilt mededeelen, wil ik dien wel mijn kleinigheid sturen, dan krijgt U het geld in eens, en behoeft U U niet zoo veel moeite te geven. Hoogachtend blijf ik steeds Uw dienstwillige J K Anschütz mil. cand. arts Ned. Ind. Leger. Den WelEdl. Zeer Gel. Heer, Dr Vitus Bruinsma, Leeuwarden 1. On ne juge de enz.: Men dient een groot man slechts te beoordelen naar zijn meesterwerken en niet naar zijn fouten. (fr.) {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 september 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 24 september 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅕) beschreven. (M.M.) Zondag ochtend, t/h van den heer Dr de Haas Schied. Singel beste Haspels! Ik ben gister avend hier gekomen. Straks ga ik naar Amsterdam, maar kom van avend terug. Morgen kom ik U bezoeken, als 't u schikt. Is 't u mogelyk my te doen weten wanneer ik U thuis vind? Doch zoo niet, er is niet aan verbeurd. Ik kan terug komen daar ik 'npaar dagen hier blyf. Hartelyk gegroet Uw vriend Dek Eigenlyk wou ik graag dat ik Dirk by u vond. Dan hoef ik 'n paar vertellingen niet 2 maal te doen. Ik kan ook overmorgen of woensdag komen. Hé, kunt ge misschien iets bedenken dat ik U, Bos en Dirk te-gelyk spreek? Ik heb U ditmaal niets te vragen of te verzoeken maar alleen te vertellen hoe ze my met die prachtige Huldeblykzaak getreiterd hebben. Om dááraan 'n eind te maken ben ik in Holland.- Ook Donderdag ben ik zeker nog hier. Ge hebt dus wat ruimte in 't kiezen van uw dag. Als ik u drien niet tegelyk spreek, moet ik driemaal vloeken, en dat's vermoeiend- In weerwil van dat alles zal ik 't toch pleizierig vinden U eerst even alleen te zien. Ik kom dus zeker morgen even by U aanloopen. Maar als ik U niet vind is er niets aan verbeurd. [24 september 1882 Briefkaart van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 24 september 1882 Briefkaart van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Met poststempel Rotterdam 24 sep 82 en geadresseerd aan Mad de Haas Schiedamsche Singel Rotterdam. Geschreven met paars potlood. (M.M.) L.L. Ik bedenk daar dat het voor U niet aangenaam is, niet te weten wanneer ik thuis kom. Daarom spreek ik af dat ik zal terug komen met den trein die ½11 hier aankomt.- Station. {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 september 1882 Briefkaart van Multatuli aan D.J. Korteweg] 24 september 1882 Briefkaart van Multatuli aan D.J. Korteweg. Met poststempel 24 sep 82 en geadresseerd aan Hooggel. Heer Korteweg Math. prof. Weesperzijde no 1 Amsterdam. Geschreven met paars potlood. (M.M.) W.K. - Tot mn spyt heb ik U niet thuis getroffen. Om U te spreken ben ik in Holl. gekomen. Ik logeer te Rotterd by Dr De Haas, Schiedamsche Singel. Wilt ge my daar met 'n woordje doen weten wanneer ik U thuis kan vinden. Maar svp niet voor 12. Dan kan ik van asthma niet spreken. En 'savends moet ik terug kunnen. Na groet tt DD By n spoor station S avends ½9. Zondag [september 1882 Aantekeningen D.J. Korteweg] Omstreeks 25 september 1882 Aantekeningen van D.J. Korteweg, wellicht ten behoeve van zijn gesprek met Multatuli op of omstreeks 25 september 1882. Enkel vel papier, waarvan blz. 1 geheel beschreven. (M.M.) 1.Op de algemeene vergadering hebben wij om erger te voorkomen, zelve als een plan meegedeeld, dat wij een Jaarrente zouden kopen. 2.wij meenden daartoe gerechtigd te zijn door het slot der circulaire, waarin Dekker aan ons de beslissing overlaat. 3.Later, vernam ik, dat Dekker's volmacht zoo ver niet ging en heb toen verder over de zaak gezwegen. 4.te vermelden, dat D. instemde met onze plannen was absoluut noodzakelijk. Ieder oogenblik stuitten wij op de meening, dat de som door D. zoude geweigerd worden. 5.de brief was niet voor openbaarmaking bestemd. 6.de brief is door mij later o.a. aan v. Iterson voorgelezen, die ze goed vond. 7.Paap heeft de brieven van Dekker niet in hun geheel medegedeeld, maar de inhoud slechts geresumeerd. Alles kwam dan daarop neer dat wij vrij gelaten werden om te handelen. 8.Versluys heeft deze en enige gang van zaken reeds in hoofdzaak aan Dekker medegedeeld. {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} 9.De circulaire heeft bij Paap en de Vos gecirculeerd. 10.Er waren ook plannen, ‘uitgedrukt in de circulaire’ Wij meenden er echter met zekerheid voor te kunnen instaan dat eene Jaarrente zoude worden aangenomen. [26 september 1882 Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg] 26 september 1882 Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) datum eenigzins onzeker maar de brief van mij (DJKorteweg) aan Dekker van 1 October 1882 schijnt er het antwoord op te zijn.¹. Rotterdam, dinsdag Waarde Korteweg! Hiernevens de beide Polissen. Wees toch zoo goed die zaak nu zoo spoedig mogelyk tot 'n afdoend eind te brengen. De slag die my is toegebracht, is niet te herstellen, maar 't blyft te wenschen dat de daarby in 't leven geroepen omhaal zoo kort mogelyk dure. Ik ben er ziek van. 't Is er ver vandaan dat ik U gister opmerkzaam zou hebben gemaakt op alle in deze zaak begane fouten. Ik was al doodaf toen ik U afhaalde. Ten-gevolge der zonderlinge handelingen der Kommissie ben ik in een allertreurigste verhouding geraakt tot m'n uitgever. Ik moet ‘schryven’, en de huldeblykszaak heeft m'n toon gebroken, my de pen uit de hand geslagen. Van nu af weet ik niet meer tot wie ik 't woord voer. Als ik 'n behoorlyke vorm aan de zaak wist te geven zoo dat ik geen onschuldigen kwetste, zou ik nog heden de heele zaak afwyzen².. Armer dan me nu dat Huldeblyk gemaakt heeft, kan ik niet worden. Enfin!- Gyzelf weet niet wat my aangedaan is. Dit verontschuldigt, zegt ge? Dat is niet zeker. 't Lag toch nog al voor de hand, meen ik, aan iemand dien men ‘Hulde’ bewyst, by-tyds en zonder zich te engageeren vis-à-vis geheel onbevoegden, te vragen wat hem aangenaam was! ‘Geheel onbevoegden’. Ja! Want ik wraak ten ernstigste ieder bydrager als bevoegd om zich tot m'n voogd optewerpen. Wie {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} daartoe meent gerechtigd te zyn neme z'n bydrage terug. Hoe kondet gy meenen dat ik me onder kurateele liet stellen van ieder die onder pretext³. van ‘Hulde’ my 'n kleinigheid geld aanbood! Lager dan door die bespottelyke veronderstelling kon men my niet taxeeren. Noem my de bydragers die deze pretentie maken. Ik zal ze hun contingent - verdubbeld als ze willen - terugzenden. Adieu, u persoonlyk groet ik hartelyk. Van de Kommissie als zoodanig wil ik niets weten. Uw vriend Dek Al had iedere bydrager zooveel geleverd als nu 't heele bedrag van de zaak, ik zou evenmin als nu dat baasspelen over my verdragen. 't Is treurig dat m'n ‘vrienden’ my zoo'n rol hebben willen toedeelen. Dit besef is doodelyk voor my. Het verstomt my! 1. Bovenschrift van de hand van D.J. Korteweg. 2. afwyzen: oorspr. stond er terugwyzen. 3. pretext: voorwendsel. [27 september 1882 Brief van D.J. Korteweg aan F. van der Goes] 27 september 1882 Brief van D.J. Korteweg aan F. van der Goes. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Amice Amsterdam, Woensdag 27 September Vrijdag om acht uur is er ten mijnen huize weer vergadering van de Multatuli-commissie. Er is sedert zooveel voorgevallen dat wij nu bepaald te kiezen zullen hebben tusschen weigering of wijziging der polis. tt DJKorteweg [27 september 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 27 september 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Woensdag middag beste Haspels! Ik voel me zeer zwak en heb inspanning noodig om te spreken. Van ochtend toen uw briefje kwam was ik nog suf, vooral omdat ik gist'ravend weer meer gesproken had dan me schikt. Nu moet ik dezen avend weer in gezelschap en ik zie er tegen op. Eenmaal ergens zynde, wind ik my op en vergeet m'n eigen lamlendigheid, maar dan voel ik den volgenden dag weer de gevolgen. En ook morgen middag ben ik weer bezet, zoodat ik zeker doodmoê zal zyn. Buiten dat alles wacht ik irritante brieven {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} van Amsterdam (Huldeblyk!) waaruit zelfs kan voortvloeien dat ik er heen ga. Hoe dit zy, ik durf me niet te verbinden. Zoodra ik wat opgeknapt ben, zal ik U van my laten hooren. Ik kan U niet zeggen hoe dat ‘Huldeblyk’ me geknakt heeft, zoowel om den ellendigen afloop als door de manier waarop ‘vrienden’ die gelegenheid hebben aangegrepen om eens terdeeg over my te bazen. Ik was, meende te zyn, een soort van voorganger. Er is nu gebleken dat men my behandelt als 'n jongetje. Groet Dirk & Bos voorloopig hartelyk voor me. Uw vriend Dek [27 september 1882 Kladbrief van D.J. Korteweg aan Multatuli] 27 september 1882 Kladversie van een brief van D.J. Korteweg aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1 geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam datum kan ik niet te huis brengen¹. D K Waarde heer Dekker. De tegenstrijdigheid in de data heldert zich op als ik verwacht had. Toen Versluys einde Augustus het geld brengen kwam, was Luttenberg uit de stad, maar de polis lag klaar en werd door den plaatsvervanger van Luttenberg aan Versluys overgegeven. Uit den datum op de polis vermeld, blijkt nu, dat deze door Luttenberg is geteekend, kort na een gezamentlijk bezoek bij hem van Versluys en mij, waarin wij hem verzochten alles gereed te maken. Wij dachten toen niet dat het nog zoo lang duren zoude eer het geld er was. Na groeten tt D Korteweg 1. Deze mededeling is naderhand door Korteweg toegevoegd. In een brief van 14 oktober 1882 deelt Multatuli aan N. Braunius Oeberius de juiste datum mee. [27 september 1882 Verslag van D.J. Korteweg] 27 september 1882 Verslag van D.J. Korteweg van een gesprek tussen hem en Multatuli op of omstreeks 25 september 1882. Het zelfde dubbele vel postpapier waarvan blz. 1 de kladversie van zijn brief van deze datum bevat. De andere drie pagina's behelzen in vertikaal schrift het onderstaande. (M.M.) In het met Dekker gehouden mondeling gesprek, verklaarde deze {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} uitdrukkelijk de polis in den tegenwoordigen vorm niet te willen aannemen. Hy had geen legale schuldeischers. In vijftien, zestien jaar had hij geene schulden gemaakt. De logementhoudersrekening uit Lissabon was een afzettery. Hij voelde zich zelf niet moreel verplicht die af te betalen. Wèl had hij overigens vele moreelen verplichtingen die het zijn voornemen was geweest met het huldeblijk af te doen; maar geene die reden tot beslagleggen zouden geven. Ik zette uiteen, dat wij uit de bewoordingen der circulaire - door hem goedgekeurd - lazen, dat wij vrijheid hadden over het geld te beschikken, en ons dan ook steeds in dien geest hadden uitgelaten. Hij meende dat dit geweest was tegenover de gevers en niet tegenover hem. Het was toch onzinnig iemand een huldeblijk te willen geven in een vorm welke deze niet verkoos. Ik zeide dat het de bepaalde bedoeling der gevers geweest was hem een pensioen & jaarlijks inkomen te verzekeren, dat dit bleek uit de bewoordingen van de circulaire. Hij wilde niets te maken hebben met gevers, die hem wilden opdringen wat hij meende beleedigend voor hem te zijn. Hij bleef er by, dat hij de polis in den tegenwoordigen vorm niet wilde aannemen. Wij moesten weten wat wij doen wilden. Met een polis nam hij genoegen, maar zij moest alleen zijn naam bevatten. En ook niet de bijzondere bepaling dat rechtsgedingen erover in Amsterdam aanhangig zouden komen. [29 september 1882 (Koncept-)brief van G.C. de Haas-Hanau aan Mimi] 29 september 1882 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Van deze brief is een koncept-versie bewaard gebleven op een dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. Van de definitieve redaktie is alleen het slot bewaard gebleven op een enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅕) beschreven. Dit laatste deel volgt hier op de koncept-versie. (M.M.) 29 Sept. 82 Lieve Mimi, Om de voor hem zeer pijnlijke zaak niet opnieuw te moeten doorleven, verzocht Dek aan mij U de volgende mededeeling te doen: Gisteren namiddag omstreeks half zes was onze maaltijd in de {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} tuinkamer juist afgeloopen. Dek zat een cigaar te rooken en gezellig met ons te praten, toen de heer Zürcher werd aangediend. Dek verkoos met onze goedkeuring hem en famille te ontvangen, wat dan ook gebeurd is. Na de gewone beleefdheidsgroeten bestonden Z. eerste woorden in de verklaring dat hij het zeer druk had met een aanhangig proces, slechts een kwartier beschikbaar had en met den eerst volgende trein weêr wenschte te vertrekken. Op een paar woorden die Dek tot hem sprak en die ik mij niet goed genoeg herinner om ze juist te kunnen weêrgeven, antwoordde Z. dat hij sedert zijn vorig bezoek één der heeren van de Commissie gesproken had en dus wist hoe de zaken op dit oogenblik stonden- Daarop barstte Dek uit in zóó'n vloed van rechtvaardige en verpletterende verwijten tegen Zürcher en de commissie, (waarvan Dek als zoodanig niets wil weten) dat allen, zonder onderscheid, er hun leven lang genoeg aan hebben. Hoogst driftig heeft Dek hun duidelijk, in de meest juiste en scherpe bewoordingen De waarheid gezegd en hen allen gemaakt tot kwâjongens van het minste allooi. Hun aanmatiging om hem wetten te willen stellen en hun draaierij en knoeizucht hun kwajongensachtige manier van doen, hun onkunde in zaken en menschenkennis heeft hij gegeeseld, zooals alléén een Multatuli dat kàn en mag doen wanneer men er hem zooals nu toe noodzaakt.- Het was hoogst pijnlijk om getuigen te zijn van Dek's agitatie en van Zürcher's vreeselijke positie van Dien namiddag zal ik nooit vergeten!- Zürcher kreeg van Dek verlof om als 't hem lust alles aan de zoogenaamde ‘heeren’ meê te deelen en verklaarde nogmaals met geen commissie te doen te willen hebben en in geen condities te willen treden. Wie dit niet aanstaat wordt door Dek geschrapt en alle deelname in de ongelukkige zaak ontzegd. Na Z.'s vertrek is Dek spoediger tot kalmte gekomen dan ik aanvankelijk had durven verwachten en verklaarde al spoedig zich te gevoelen als iemand die door misselijkheid geplaagd, aanmerkelijk opknapt en zich verligt gevoeld na een behoorlijke vomatie.- Lieve Mies, wat moet ik hier nog bijvoegen?.. - Ik heb getracht {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} mijn taak zoo goed mogelijk te volbrengen. Ik was te zeer ontsteld dan dat ik instaat zou zijn U beter of meer en détail het geheel te beschrijven. Zoo iets kan men wel in zyn ganschen omvang gevoelen doch niet weêrgeven. O! God ik vind het zoo verschrikkelijk!- Ik ben erg gelukkig dat Dek weêr bij ons zijn intrek heeft willen nemen. Ik stel dat op onbeschrijfelijk grooten prijs. Hebt Gij nog geen reden kunnen vinden om van besluit te veranderen en met den lieven Wou zijn bijzijn met ons te deelen? Kunnen de bestaande bezwaren niet worden opgeheven? Doe ik verkeerd daar op bij U aan te dringen lieve Mimi? Ik leef nog altijd op hoop. Dek is heden vrij wel en heeft na de verschrikkelijke scène van gisteren, heel goed geslapen: tot negen uur. Gelukkig hè? Hij gaat op het oogenblik een bezoek brengen aan Mevr. Jacobson en Hotz. Ik eindig na heel veel groeten aan U van ons allen en van de kinderen aan den lieven Wou Dag, Mimi Een hartelijken kus van uw zeer liefh. Lina de H. die¹. Ul deden besluiten Dek niet te vergezellen? Ik zou dat zoo dol graag willen en U met den lieven Wou wel hier willen tooveren. Is daaraan niets te doen? Ik leef nog altijd op hoop. Dek brengt op het oogenblik een bezoek aan Mevr. Jacobson en Mevr. Hotz. Ook Haspels heeft hij reeds gesproken. Tot 12 uren blijft hij op zijn kamer, komt dan koffie drinken, gaat vervolgens uit tot 4 uur (etenstijd) om bezoek af te leggen en zit s'avonds gezellig (och Gij weet wel hoè) te praten en te vertellen... zooals niemand dit buiten hem doen kan. Gisteren tusschen den middag heeft hij met de Haas het oogziekenhuis bezichtigd. Eergisteren avond zijn we bij de Wolff geweest. Vele groeten van ons allen aan U en den lieven Wou en een recht hartelijken kus voor U beiden van Uwe U liefhebbende Lina de Haas Hanau 1. Hier begint het slot van de definitieve versie. [29 september 1882 Brief van J.C. de Vos aan D.J. Korteweg] 29 september 1882 Brief van J.C. de Vos aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} Rotterdam. 29 Sept. 82 Hooggeachte Heer, Natuurlijk ben ik voor wijziging der polissen. Mij dunkt de geheele kwestie zou niet bestaan hebben, indien er anders met den Hr Dekker omgesprongen ware. Zonder iemands voorkennis en buiten den Hr Dekker om hebben de Heer Versluys en U de polissen een zekeren vorm gegeven, waar door zij tegen beslaglegging gevrijwaard bleven. Uw beider bedoeling was uitstekend, de uitvoering echter niet... handig.- U hadt zelf naar D. moeten gaan of iemand afvaardigen, en zijne toestemming moeten verwerven. Wanneer hem dit gevraagd ware, vooral als het goed ingekleed was, zou hij er niets tegen gehad hebben. Daar ben ik van overtuigd. Nu kreeg uwe daad den hinderlijken schijn van: baas spelen, voogd zijn, ‘meesteren’ over den... jongeheer Dekker!- Ongelijk kan ik D. dus niet geven dat hij nu weigert of wijziging verlangt. Neem mij niet kwalijk dat ik open voor m'n gevoelen uitkom. Genoegen doet het mij te zien dat U en de overige heeren reeds tot wijziging besloten hebt. Op die wijze zullen de geschillen hoop ik worden bijgelegd. Naar ik verneem is Dekker hier. Tot mijn spijt kan ik alweer niet komen. Ik moet spelen. Gaarne bleef ik op de hoogte. Zeer verplicht u me met uw schrijven van tijd tot tijd. Mijne groeten aan de overige heeren. Hoogachtend Uw toegenegen Jan. C. de Vos [29 september 1882 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli] 29 september 1882 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli. Met poststempel Baarn 29 sep 82 en geadresseerd aan Herrn E. Douwes Dekker in Nieder-Ingelheim am Rhein. (M.M.) Beste Dekker! Hoe jammer dat ik U niet de hand heb mogen drukken! Ik was te Baarn, waar mijn vrouw sedert 3 weken tot herstel van krachten vertoeft en waar ik haar zooveel ik kan gezelschap houd. Zoo gaarne had ik U eens over allerlei zaken van den jongsten tijd geraadpleegd! Nu, een volgende maal hoop ik gelukkiger te zijn. Denk er echter aan dat we tegen Nov. verhuizen naar de Vondelstraat No 15 in de buurt van Versluys. {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} Leef gelukkig met vrouw en kind en wees hartelijk van ons gegroet! tt GLF [30 september 1882 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 30 september 1882 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) Nieder Ing. Saterdag avond Lieve Christine! Gister avond ontving ik jelui brief aan dek, dien ik openmaakte zooals al zyn brieven om te zien of ik ze hem moet nazenden (want hy is in Holl.) en jawel, ik heb hem nagezonden, om hem te laten zien wat 'n cadeau jelui ons alweer maakt, en op welke manier! O je moet niet denken dat ik de broeimachine vergeten was, maar ik wachtte om er op terug te komen tot ik beschikbare fondsen in handen had - en zie! Ik vind het erg lief van jebeidjes, en ik ben er heel verlegen mee. maar dat daargelaten ben ik er dol bly mee en heel heel nieuwsgierig. Ik heb de brief van morgen aan dek gezonden, maar copy genomen van de stukken die de kisten zullen inhouden. Ook heb ik dek beloofd niet uittepakken voor hy thuis is, al kwam het nu reeds, ofschoon Wou en ik natuurlyk erg nieuwsgierig zullen zyn. - Ik laat het maar aan dek over om je te bedanken, ik vind het zoo aardig en - enfin, ik maak me al allerlei illusies vandaag. Wel gis ik zoo dat we het voorjaar zullen moeten afwachten. nu dan kan ik van den winter in 't boek etc etc thuis raken, misschien is er ook nog veel aan de inrichting te doen, wat heel makkelyk voor ons is daar philip werk te kort komt in den winter, en de ruimte etc. hebben we om niets. - Ik hoop nu maar dat je broer⁵. spoedig op andere manier slaagt. zoogoed als Al. want lieve tot zyn groote vreugd kan ik je melden, als je 't misschien nog niet weet, dat hy over een paar maanden nr Mainz gaat als caissier & comptable du chef¹. van een opterichten nationaal crédit foncier².. met 20000 fr inkomen en betere vooruitzichten. Je begrypt dat ik {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} er dol bly mee ben ofschoon 't me spyt dat hy zoo buiten ons bereik gaat leven. Ja, dek is in Holl. Vandaag voor 8 daag is hy gegaan. - De huldeblykscommissie had bepalingen by die lyfrenten gemaakt die dek niet kòn aannemen. En 't schryven was zoo langdradig, en telkens geen rond antwoord zoodat hy eensklaps besloot zelf te gaan, om hun te spreken. Misschien komt hy tot geen goed resultaat, het is dan toch iets gewonnen wanneer de zaak uit is, en niet langer traineert, want de lyfrente aannemen, met de bepalingen die die commissie in hare hooge wysheid gemaakt had, kàn hy niet. Als ze dat niet veranderen moet hy bedanken, en het was veel gewonnen als er om gods wil maar een eind aan de zaak kwam. Ze houdt ons nu negen maanden en suspens!³. Je vorige brief, lieve, van 22 Sept, ontving ik dus na deks vertrek. Hy deed me erg veel plezier en ik had je wel pr omgaande willen antwoorden, maar juist daar dek uit was had ik allerlei huishoudelyke dingetjes ondernomen kamers doen, boekenkasten etc etc. en 's avonds schreef ik aan dek en soms een andere noodige brief en zoo werd die aan U uitgesteld. Dek logeert by de Haas dus in R. - 1o wilde hy niet juist in A. zyn, waar de commissie leden wonen, en dan is hy nergens zoo op zyn gemak als by de Haas. Toen hy ging was 't natuurlyk heel verleidelyk voor my om mee te gaan. Lina de Haas inviteerde me zoo hartelyk mogelyk, en ik was zoo heel graag in Arnhem geweest. Maar 1o dat logeeren deugt niets voor Wou! 2o de onkosten! 3o 't huis overlaten, juist nu de appels en pruimen geplukt en de laatste ingemaakt moeten worden. 4o dek ging zoo op stel en sprong en ten slotte wat eigenlyk de doorslag gaf dat ik een nieuwe meid wachtte. Deze gaat morgen ochtend weg en dan komt haar opvolgster, eene Babet. En verbeeldje onze Kätchen, overigens toch geen innemend persoon, he? moest wel weg, daar de aanstaande moedervreugd haar 't werken zwaar doet vallen en haar onvertoonbaar maakt. De stakkert! Ze is maar een dag uitgeweest op een bal, en dit heeft 't haar gedaan! en nu gaat ze om de maat van ongeluk vol te meten, dien man trouwen! Morgen gaat ze nr haar moeder en hy gaat mee en dan over een week of drie zullen ze trouwen. Hy is een jaar of acht jonger dan zy en tuinman. Marie heeft Kätchen gekend. deze geschiedenis zal haar wel interesseeren. {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe lief van je zoo spoedig na je thuiskomst Marie te gaan opzoeken. 't arme kind! Albert schreef 't me ook en dat je haar zoo spoedig gevisiteerd had. - je doet dat uit... medelyden, niet omdat Marie je zoo byzonder bevalt. Ik ben nog bang dat Al die zoo zwak en besluiteloos is, zich door haar laat ompraten. En wat dat aangaat zal ik niet gerust zyn voor hy weg is. Hy kàn niet anders dan ongelukkig met haar zyn, moet ik dan niet wenschen dat het niet gebeurt? - Dek heeft altyd erg party vóór Marie genomen. Hy beschouwt haar, net als ik ook, als een ordinaire natuur etc etc (neen, niet door opvoeding maar door 't karakter) maar uit een soort reactie tegen 't valsche hooge of zweverige trok hy party voor Marie omdat ze laag staat tout pur⁴., zonder zelfs begrip te hebben van streven naar iets hoogers. - Hy rekende zelfs uit hoe zuinig zy Al's huishouden zou voeren, zonder te bedenken dat ze hem 't huis zou uitjagen met 'r vervelend gesnap! Neen, dat was alleen reactie tegen onware, gehuichelde hoogere aspiraties by dek. het spyt me dat dat juist onze wankelmoedige Al trof. - O neen, marie ziet zoo tegen 't schryven van brieven op, op dit punt ben ik gerust dat onze correspondentie niet heel druk worden zal. Ja, lieve, ik begryp hoe de onwaarheidjes je hinderen waarin je om harent wil betrokken bent. Niet om de menschen hindert het je of my, want ik beken dat de meeste menschen nog geen waarheid waard zyn, maar voor myzelf. Ik heb er 't land aan om betrapt te worden, of - O, maar ik zou hiervan blaadjes kunnen vullen. Ik heb de menschen zoo heel erg leeren verachten, en dat verandert zooveel! ik zou ze kunnen dupeeren, bedriegen uit liefhebbery; maar uit egoisme en diplomatie ben ik byna altyd waar. Bah, nu heb ik mezelf ontstemd. ik breek af lieve het is ook al heel laat. maar hoop je spoedig het eind van dezen brief te sturen, want ik had nog veel te schryven. Nu verzend ik maar, om je niet langer zonder bericht te laten. Wou slaapt lang. een hartelyke kus aan jou, en een handdruk aan je man. Dag lieve! Mimi DD 5. broer: Joh. F. Snelleman. 1. caissier et comptable du chef: ontvanger en hoofdboekhouder (fr.) 2. crédit foncier: bank voor grondkredieten (fr.) 3. en suspens: in spanning (fr.) 4. tout pur: zonder meer, zonder aanstellerij (fr.) [30 september 1882 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 30 september 1882 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven. (M.M.) {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} Rotterdam, Saturdag beste Vos, Nog altyd ben ik hier. (Dr De Haas, Schiedamschen Singel 29) Elken dag meen ik U te vragen of't U schikt dat ik den volgenden dag kom en telkens durf ik geen afspraak te maken of voortestellen daar ik met dat malle asthma geen oogenblik op mezelf rekenen kan. Eigenlyk kan ik niet meer alleen reizen. M'n kwaal overvalt me by in- of uitstappen in vigilantes, waggons &c. Er zyn nog andere oorzaken van m'n toeven en dralen maar die sla ik nu over. Mag ik 'n beroep doen op Uw vriendelykheid? Wilt ge zoo goed zyn my te komen zien? Ik denk dat ge U deze moeite wel zult willen geven. Wat m'n verblyf by de allerliefst-gastvrye fam. DeH. betreft, ge kunt me hier met hetzelfde gemak komen opzoeken alsof ik in 'n hôtel was. Mocht het met Uw tyd zoo uitkomen dat ge hier wilt blyven eten, ge zult 1o hier uiterst welkom zyn, en 2o ge kunt U die vreesselyke gemeenzaamheid zonder bedenken veroorloven. Ik druk dit zoo gek uit omdat ik weet - nu ja, niet overal zou ik, als logé, iemand te dineeren vragen. Maar de Hazen vinden dat beschikken aangenaam. Nu heb ik helaas, 'n ander bezwaartje en ook dit droeg er toe by dat ik niet eer schreef. Iets dergelyks als ik nu aan U schryf moet ik verzoeken aan 3 of 4 anderen. Als nu die bezoeken in elkaar loopen, is er geen plaats voor 'n vertrouwelyk woord. Als ik dàt overdenk zou ik haast besluiten in eens op den trein te gaan zitten en niemand te zien. Maar wat U betreft, Mies zou't me kwalyk nemen als ik thuis kwam zonder U gezien te hebben. Alzoo: Kunt en wilt ge by my komen? Asjeblieft! My spyt het erg dat ik alzoo uw vrouw niet ontmoeten zal. Maar ik moet me van zoo véél onthouden dat ik gaarne deed. Dag beste Vos, hartelyk met de Uwen gegroet van Uw vriend Dek [30 september 1882 Brief van J. Versluys aan D.J. Korteweg] 30 september 1882 Brief van J. Versluys aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (¼) beschreven als brief, terwijl blz. 2-4 het koncept bevat van een brief, mede namens Korteweg, aan de levensverzekeringsmaatschappij Germania. {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} 30 Sept. '82 Amice, Hierbij 't klad van ons schrijven. Er is tot 2 maal toe sprake van bezwaren niet van hem alleen. Voor misverstand zou ik dus niet bang zijn. Groetend t.t. JV Amsterdam 30 Sept 82 De polissen... en... door ons gekocht bij Uwe maatschappij zijn aangekocht uit gelden bijeengebracht om hulde te brengen aan den heer Eduard Douwes Dekker te Nieder Ingelheim. De vorm dien ze hebben is gekozen om de lijfrente te behoeden voor beslaglegging door mogelijke schuldeischers. Het is echter gebleken, dat de heer D. geen genoegen neemt met de bepalingen tot dat doel gemaakt en bij dezen vorm de lijfrente niet wil aanvaarden. Ofschoon dus de polissen beide geheel overeenkomstig onze verlangens zijn opgemaakt, verzoeken wij Uwe directie bij dezen beleefdelijk om de polissen op onze onkosten te willen vervangen door 2 anderen waar onze namen niet voorkomen, waarbij Stettin en niet Amsterdam wordt aangewezen als plaats waar uitspraak moet gedaan worden in eventueele geschillen en waarbij het eigendom geheel overgaat op den heer E D. D + zijne gemalin. In overleg met de hoofd medebelanghebbenden hebben we nu besloten om afstand te doen van ons recht en dit geheel over te dragen op den heer Eduard Douwes Dekker en zijne echtgenoote. [1 oktober 1882 Kladbrief van D.J. Korteweg aan J.C. de Vos] 1 oktober 1882 Kladversie van een brief van D.J. Korteweg aan J.C. de Vos. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. (M.M.) Amsterdam 1 Oct 82 Hooggeachte heer de Vos. Met genoegen zag ik, dat gij het eens zijt met het besluit, dat nu ook door de commissie genomen is, en dat gij teruggekomen zijt van het zoo kras ongunstige oordeel door u in uw vorigen brief over de houding van Dekker uitgesproken. {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij hebt de vergaderingen betrekkelijk zelden kunnen bijwonen; anders zoudt ge weten, dat zoodra de eerste moeilijkheden zich voordeden door V. Iterson en Versluys te N. Ingelheim belet is gevraagd. Dit bezoek is toen op zeer vriendelijke, maar stellige wijze door Dekker afgewezen. Verder zoudt ge dan weten, dat het beveiligen der polis tegen schuldeischers het bepaald verlangen der commissie was. Versluys en ik werden met het sluiten der polissen belast, en wij meenden de eenig mogelijke weg te volgen, waarop dit bereikbaar was. [1 oktober 1882 Kladbrief van D.J. Korteweg aan Multatuli] 1 oktober 1882 Kladversie van een brief van D.J. Korteweg aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Het hierbij afgedrukte postscriptum is geheel doorgestreept. Amsterdam, 1 October. Hooggeachte heer Dekker Het verzoek om nieuwe polissen, geheel volgens uw verlangen ingericht, is onderweg naar Stettin. Daarbij hebben wij op spoed aangedrongen. Vertrouw er op dat door mij niets wordt verzuimd om tot snelle afdoening te geraken. Na groeten tt DJKorteweg Niet om nu te pleiten, maar alleen om eene vraag die u mij deed vollediger te beantwoorden, deel ik u mede, dat de logementhouder te L. beweerd heeft - hij heeft ze niet overgelegd - onderteekende schuldbekentenissen van U te bezitten. Deze bizonderheid - die ik kende - was me bij het mondeling onderhoud ontschoten. [6 oktober 1882 Kwitantie voor D.J. Korteweg] 6 oktober 1882 Kwitantie van Multatuli bestemd voor D.J. Korteweg. Enkel velletje papier, waavan blz. 1 beschreven. (M.M.) Ontvangen van den heer D.J. Korteweg een wissel op de Koloniale Bank te Amsterdam groot twaalfhonderd zeven en zestig gulden, vyf en zestig cents. Amsterdam 6 Oktr 1882 DouwesDekker {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} [6 oktober 1882 Briefkaart van Multatuli aan V. Bruinsma] 6 oktober 1882 Briefkaart van Multatuli aan V. Bruinsma. Met poststempels Rott. Stat & Beurs en Leeuwarden 6 okt 82 en geadresseerd aan WEDGelHeer Dr Vitus Bruinsma. Leeuwarden. (M.M.) Waarde B.! Ik ontvang daar een brief van Mies die my iets zeer verdrietigs meedeelt aangaande V.¹. in verband met Tandem. Ik ben er van geschrokken. Toch verzoek ik U (en ook Oebé) in die zaak niets te doen voor ik haar volkomen doorzie. Even als Mies verzeker ik U dat ik van niets weet. Maar toch wil ik wat wachten. Wat M zegt is altyd heilig wáár, en zy is secuurder dan ik. Myn niets-weten kòn niets beteekenen daar ik telkens blyken zie van de gekste afgetrokkenheid².. Hoe dit zy, doe svp. niets in deze zaak zonder eerst gehoord te hebben òf van my of van Oebé dien ik dezer dagen spreken zal. Hem zal ik myn 1/10000 twyfel uitleggen. Hoe groot ook die noemer zy, toch mogen wy in zóó'n zaak niets wagen. Maar ik blyf er by dat ik niet³. weet ooit iets ontv. te hebben. hart. gegroet, Dek dag, Hilda, Rotterd. 6 Okt '82 1. V.: Versluys. Zie brief van 14 oktober. 2. afgetrokkenheid: verstrooidheid. 3. niet: oorspr. stond er van niets. [7 oktober 1882 Brief van Multatuli aan H.C. Muller] 7 oktober 1882 Brief van Multatuli aan H.C. Muller. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rotterdam 7 Oktober 82 Waarde Heer Muller! Och, ge moet my wel voor 'n lomp mensch aanzien. Dit ben ik niet, maar ik voel me onbeschryfelyk zwak, moê, uitgeput! Stapels brieven liggen te Nieder-Ingelheim onbeantwoord op m'n tafel. Dit geheele jaar was ik door allerlei verdriet onmachtig. {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} Ziek melden kon ik me niet, omdat er voor m'n verdriet geen grieksche naam was. Nu ja, toch komt er iets physieks by, dat ieder begrypen kan: asthma! Maar my is dit byzaak. Ook plaagt me dat euvel slechts gedurende de eerste helft van den dag. De eerste uren na m'n ontwaken kan ik byna-volstrekt niet spreken. Ook denk ik dan moeielyk. Maar langzamerhand (héél langzaam!) verdwynt de aandoening die me verlamt, en die ik niet beter kan omschryven - op 't gevoel af - dan door ze kramp in borst en hersenen te noemen.- In hoever de slag die my is toegebracht door 't zoogenaamde ‘Huldeblyk’, daaraan schuld heeft, laat ik daar. Niets is éénvoudig. Vergeef me dat ik niet antwoordde op Uw mededeeling aangaande het lidmaatschap Uwer Vereeniging¹.. Ik neem die benoeming dankbaar aan. En toch, ook dáárin was iets dat me zéér deed. Van zeer veel klanten ontving ik sedert 22 jaren betuigingen van sympathie, en - ronduit gezegd - ik ben er bedroefd over. Maar deze aandoening te verklaren aan U die geen schuld heeft aan m'n verdriet, zou ongepast zyn. Aan wien dan, lieve hemel? Aan m'n vyanden? Aan onze tegenstanders? Immers neen. Alzoo zwygen! Maar dat zwygen is me pynlyk. Hoe dit zy, beschouw me als verlamd en onmachtig! Niet onze vyanden hebben my verslagen - integendeel, zy geven me meer eer dan me toekomt: zie de Tyd en consorten ook in 't griffermeerde kamp, en let op't beteekenisvol doodzwygen door zgn. liberalen & modernen! - maar de nekslag is me door m'n ‘vrienden’ en ‘geestverwanten gegeven’ die 't met de handen in den schoot aanzien dat men my pensioneert als 'n afgedankten kommies. Tòch bitter! En tegen U die 't niet helpen kan! Ge ziet wel dat ik geen voordracht houden kan. M'n toon is gebroken. Vriendelyke groet aan de onzen! Adieu! Morgen ga ik terug naar m'n kluisje te Nieder-Ingelheim. t.a.v. DouwesDekker Gister was ik te Amstm, en had u willen opzoeken, maar ik was te zwak. 1. Uwer Vereeniging: De Dageraad; men had Multatuli het erelidmaatschap aangeboden. Zie bij 9 oktober 1882. {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 oktober 1882 Brief van D.J. Korteweg aan Multatuli] 7 oktober 1882 Brief van D.J. Korteweg aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam, 7 Oktober 1882 Waarde heer Dekker. Gister avond zijn de stukken aangekomen, wier onderteekening voor de wijziging der policen schijnt nodig te zijn. Vooreerst een stuk te teekenen door Versluys en mij waarin wij verklaren: ‘Wir begeben uns ausdrücklich aller Rechte auf die beiden Policen No 330755 und No 330873 und uebertragen dieselben auf die Eheleute Dekker. Weiter erklären wir uns damit einverstanden, dass die bezeichneten Policen durch zwei neue von den Eheleuten Dekker direct zu beantragenden Rentenpolicen mit gleichbleibenden Rentenbeträgen ersetzt und dass die von uns für diese beiden Policen gezahlten Beträge als für die in Folge der neuen Anträge der Eheleute Dekker an zu fertigenden Policen der Germania an die letztere Gesellschaft gezahlt, behandelt werden.’¹. Voorts twee formulieren het eene door u, het andere door u en mevrouw te teekenen, die ik u hierbij toezend en gaarne geteekend terug ontving, als u daartegen geen bezwaar hebt. Ik zal dan verzoeken de policen met spoed in orde te maken. Na groeten tt Korteweg Door den Amsterdamschen agent is naar Stettin geschreven hoe hij de zaak inrichten zoude en op het antwoord daarvandaan heeft het opmaken der stukken gewacht. Vertaling: Wij zien nadrukkelijk af van alle rechten op de twee polissen, no 330755 en no 330873 en dragen die over op het echtpaar Dekker. Verder verklaren we ons ermee akkoord dat bovengenoemde polissen vervangen worden door twee nieuwe door het echtpaar Dekker rechtstreeks aan te vragen rentepolissen met gelijkblijvende renteopbrengst en dat de gelden die door ons voor de twee genoemde polissen betaald zijn aan de Maatschappij Germania, beschouwd worden alsof zij betaald waren voor de als gevolg van de nieuwe aanvraag van het echtpaar Dekker op te stellen polissen bij de Germania. 1. Vertaling onder deze brief. Zie voor de definitieve verkiezing 22 oktober 1882. {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} [8 oktober 1882 Briefkaart van Multatuli aan J.H. de Haas] 8 oktober 1882 Briefkaart van Multatuli aan J.H. de Haas. Met poststempel Rotterdam 8 oct 82 en geadresseerd in zwart potlood aan Dr De Haas Schied. Singel Rotterdam. (M.M.) 't adres te Arnhem is Oeberius driekoningstr- Hartelyk gegr Dek [8 oktober 1882 Gedrukte mededeling H.C. Muller] 9 oktober 1882 Gedrukte mededeling van Dr H.C. Muller aan de leden van De Dageraad. (M.M.) Aan de leden! Multatuli is een paar dagen in het land geweest. Op een brief van mij aan zijn adres te Rotterdam dd. 6 Oct. antwoordde hij den 7en dat hij de benoeming tot eerelid der vereeniging De Dageraad dankbaar aannam, maar dat hij zich te zwak en uitgeput voelde om in Amsterdam te komen spreken. De Secretaris van Bestuur: Dr. H.C. Muller. Amst., 9 Oct 1882. [9 oktober 1882 Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg] 9 oktober 1882 Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Arnhem Maandag Waarde Korteweg! Gister ontving ik te Rotterdam de beide ‘Declarationen’ van de Germania, en gaf u daarvan niet terstond bericht, omdat ik toch op een daarvan de handteekening myner vrouw moest laten zetten, en 't dus met één moeite doorgaat, U beiden te-gelyk terug {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} aantebieden. Morgen (dinsdag) avend ben ik tehuis. Ik zal ze dus woensdag te Nieder-Ingelheim op de post doen. Ik heb eenige oogenblikken in beraad gestaan, of misschien de legalisatie door twee getuigen te Ingelheim moest plaats hebben. Maar daar toch de storting te Amsterdam heeft plaats gehad, en de stukken door bemiddeling van den Amsterdamschen agent worden ingezonden, waaruit volgt dat hy voor de authenticiteit der verklaring instaat, ben ik daarvan terug gekomen. Zéér stipt gesproken is dit misschien unzulässig¹., maar als de Germania 't goed vindt, is 't my wèl. Met de legalisatie der handteekeningen bemoei ik my alzoo niet. Met het discompteeren². van den wissel, en zonder de minste boete, ben ik oogenblikkelyk geslaagd. Men heeft zelfs de goedheid gehad, my 't bedrag in marken te komen brengen tegen den hoogsten koers. Wilt ge zoo goed zyn, my op de hoogte te houden van eventueele berichten uit Indie? Niet dat ik daarmee haast maak, o neen! Maar wel heb ik noodig te weten hoe ik daar met m'n ‘vrienden’ sta. De slechte uitslag der zaak aldáár verwondert me niet. Al wat in Indie ryk is of hoog geplaatst, of invloedryk, is m'n natuurlyke tegenstander.- Alzoo morgen vertrek ik uit Holland. Wees intusschen hartelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker Ik zal m'n brief uit N. Ingelheim laten aanteekenen. 1. unzulässig: (in duitse schrijfletters) ontoelaatbaar (du.) 2. discompteeren: disconteren, een wissel voor de vervaldatum te gelde maken, gewoonlijk tegen een zekere inhouding (disconto). [9 oktober 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma] 9 oktober 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Plantage Muidergracht bij Dr. Van Opdorp Waarde Heer Bruinsma! Tot nu toe is het me niet gelukt, met vrucht werkzaam te zijn voor de zaak D.D. Ik vrees dat de jaarlyksche bydrage niet hooger zal zijn dan de f100, die ik ervoor bestemd had. Hier dient echter opgemerkt dat ik my het vaderschap van die f100 niet mag toeeigenen, daar mijn aandeel slechts f50 bedraagt en de andere 50 mij zijn toegezegd door een mijner kennissen met name: de Hr Jzn {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} Pruikemaker, iemand met een even leelyken naam als een goed hart - een charmanten jongen! eerst wilde hij zijn naam niet bekend hebben; nù is hij echter van ideé veranderd. Zooals ge verlangt zend ik U deze som tegen December over. Toch moet gij dit jaar op niet méér dan f70 rekenen, tenzij ik meerdere vind, geneigd tot bijdragen. Schrijf mij eens bij gelegenheid een weinig uitvoerig hoe D.D. het thans maakt, op welke wijze het geld is vastgezet, bij een levensverzekering-maatsy of anderzins. Er is mij dien aangaande niets anders bekend, dan 'tgeen er in een paar regels - in het Handb. meen ik - gestaan heeft. Zelfs de Heer v.d. Goes heeft het niet de moeite waardig geoordeeld mij iets medetedeelen - ik heb hem er dan ook niet naar gevraagd. Zal D.D. nog dezen winter hier spreken? Of ik mij bij de Verg tegen de kwakzalverij wil aansluiten?... Wel zeker! De zaak verdient ten volle de steun van ieder weldenkende. Dit is ook de meening van mijn vriend D. Henriques de Castro - apotheker Muiderstr. 14 - die gaarne toetreedt, maar alvorens wenschte te weten of hij verplicht is f3 - te storten voor de 3 laatste maanden van 't jaar. Als dat zóó is, dan... zal hij het waarschijnlijk tòch wel doen. Verzoek Uw uitgever hem de couranten te zenden en er het nommer van l.l. September bijtevoegen, dat mij ontbreekt bij de ontvangene nommers. Zou er geen middel bestaan om de couranten in onze groote steden te dwingen, advertentiën te weigeren van kwakzalvermiddelen? Ik meen van wèl; in verband hiermede ontving ik gaarne de namen der leden te Amsterd. woonende. Zoo er invloedrijke personen onder zijn, zie ik kans van slagen. Ik schrijf U alsdan hierover nader en doe in geen geval iets zonder uw meening gehoord te hebben. Uw Heer uitgever zal ik na ontvangst van uw antwoord (vooral betreffende die 3 maanden) een postwissel van 6 of van 3 gulden zenden. Na vele hartelijke groeten en de beste wenschen voor uw loyaal streven en werken Uw toegenegen Duitz 9/10 82 {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} [9 oktober 1882 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 9 oktober 1882 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(⅔) beschreven. (M.M.) Maandag avond Lieve Christine! Daarzoo voor een paar uur kreeg ik een telegram dat dek morgen avond thuiskomt. Je kunt denken dat ik er bly mee ben en Wou niet minder! En nu vóór hy er is wil ik je nog even schryven, want ik moet myn brief altyd nog afmaken, en heb ook nog allerlei te zeggen, en de eerste dagen na deks thuis komst zal er wel van geen schryven komen. - Had ik je onlangs iets van 't doel van deks reis gezegd? Nu in zooverre is hy geslaagd dat de polissen van de lyfrenten veranderd zullen worden en dat de bespottelyke bepalingen die er aan toegevoegd waren zullen vervallen. dit is althans beloofd en ik hoop hartelyk dat het zoo zyn zal want mèt die bepalingen had dek voor de lyfrenten moeten bedanken. - en al is 't niet veel, alles wat naar een vast inkomen lykt heeft veel waarde voor menschen als wy. By ziekte enz enz gaat het door! dat is een groote.¹.- Van de broeimachine nog niets naders gehoord. Dat wil zeggen er is een brief gekomen van het expeditiekantoor in Rott. dat het 30 Sept van daar per boot verzonden is. maar verder nog niets. De eerste dagen na deks thuiskomst moeten we nr Mainz, ik zal dan daar eens gaan vragen. Maar voor een paar jaar heb ik eens een zak kapok per stoomboot gekregen dat heeft toen vele weken geduurd, ik geloof wel zes. Heeft dek er U over geschreven? Ik ben er toch zoo benieuwd naar! De Haas scheen van mening te zyn dat de broei machines nooit op zich zelf voordeelig zyn maar alleen blyven bestaan om 't duur verkoopen van de machines en de entreés. Nu, ik geloof dit niet. My dunkt dat dit niet waar kan zyn. en ik verlang zoo de inrichting te zien en hoe we alles zullen schipperen, met ruimte en stooken enz enz. - Ik hoop maar lieve dat je broer niet nr Mexico of Japan is voor we 't hebben want er {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} zal zeker nog wel eens raad gevraagd moeten worden. Hoe ergerlyk zou 't voor hem zyn als by ons de kippetjes bleven leven. wat we toch hopen moeten. O, dat Mexico moet een vreesselyk land zyn. Heb je ook gelezen (want het schynt de ronde in alle bladen te doen) hoe een arme daar ryk geworden Ier, chef van de Me Bank zyn huis tot een vesting moet maken? - En dan schynt 't daar in de zeden om je vyanden vitriool in 't gezicht te spuiten. denk je toch zoo-iets. Ik wil maar hopen dat Al er geen millionair wordt dat zou te lastig en te gevaarlyk zyn! De arme jongen. het heeft er nog niet veel van! Hé, ja, lieve, wat heb je toch tegen de Haas? Dek roemt ze nu weer zoo erg, ze zyn zoo goed en voorkomend voor hem en ik weet hoe ze alles inrichten, juist voor hem en hoe ze hem begrypen. Zy vooral. Zie, ik ken haar veel langer dan jou, maar ik zou haar nooit zoo slordig pratend en vertrouwelyk kunnen schryven; ofschoon ik haar zeer goed vertrouwen zoude en haar hoogacht. goed, maar dit wou ik vragen: wat heb je toch tegen de Haas? en je zei dat hy zoo ongezond was en net of dit de reden was van je tegenzin. Dek en ik hebben er zoo om moeten lachen, na je vertrek toen we 't ons weer bedachten, en we begrepen er niets van. Wel, wel, en je hebt ons ook heusch in lang niets gegeven, en daarom heb je nu zeker weer eens mesjes voor ons gekocht! 't Huis is vol van jelui geschenken lieve menschen! Tot myn spyt heb ik nu al van jufvr Meyer die hier was en die m'n mesjes zeker ook heel beroerd vond ook een dozyn gekregen. - Ja, ik had er nog lang geen gekocht! - Maar zal ik nu eens onbescheiden zyn? Hebben jou mesjes witte of zwarte heften? Als ze wit zyn geef ze me dan bygelegenheid tòch maar, want deze zyn zwart, en dat doet me zoo denken aan de poffertjeskraam. Niet dat ik iets tegen poffertjes heb - maar stalen vorken... bah! Over Wou, lieve, ben ik bang dat ik je nooit meer naar hartelust zal kunnen schryven na je opmerkingen van laatst. je zeide er uitdrukkelyk by dat het geen aanmerkingen waren, maar op ons maakten ze toch dien indruk. - Ik vind het zeer natuurlyk dat het vervelend is voor anderen wanneer menschen altyd tot of over hun kinderen spreken. ik ben volstrekt geen kinder-enthousiaste. Maar van de andere kant is 't nu eenmaal waar dat voor ouders, {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} voor ons, niets op de wereld belangryker is dan ons kind, dan het bywonen, het volgen, het bespieden van zyn ontwikkeling. En we verliezen daarop niets. geloof me. we winnen er veel by aan menschen- en zelfkennis! En dan begaan we zoo ligt de fout om den mond te laten overloopen van wat het hart vol is. En dat is een fout! Want de belangrykheid die ons kind voor ons heeft omdat we hem kennen, kan hy voor u niet hebben omdat ge hem niet kent.². En verbeeldje, nu op dit oogenblik is dek in Arnhem, waar ik zoo graag heen wou. Deks gaan kwam heel onverwacht, en toen kon ik niet goed 1, 2, 3 mee. ook niet omdat ik juist in die dagen 1o Okt. een nieuwe meid kreeg. Verbeeldje toch, die leelyke onmogelyke Kätchen van ons moest bevallen! en het werd ten laatst heel zichtbaar. Ze is nu naar haar moeder. en de kerel bleek een losse mynheer. Hy wil haar wel trouwen, maar ik heb haar nog eens goed voorgehouden dat ze met een kind niet ongelukkig behoeft te zyn, maar met een slechte man, zeker. - Het meisje dat ik nu heb bevalt me voorloopig heel goed. een lief jong frisch gezicht en netjes in haar voorkomen - ik denk dat dek ook bly zal zyn met de verandering. Wou ook! - Ik had nog nooit zoo onoogelyke meid gehad, eigenlyk kan ik 't niet verdragen zoo'n slons in huis.- Wel neen lieve, geef je geen moeite voor 't Vorstenschooltje. ik zal wel zorgen dat ik er een weer kryg. En is je moeder nu weer thuis. Wat is nu erger een moeder of een kind? Maar met de eerste plaag je je vrienden niet, he? Je vraagt ook nog nr 't jongetje in Noll's huis. O dat gaat tegenwoordig met z'n vader nr 't veld en als ze daar niet werken kun je ze samen met nog een paar andere bewoners van dat huis hier in de omstreek appelen en peeren met steentjes van de boomen zien gooien en zich toeeigenen. het is een nare nachbarschaft³.! als ik niet zoo heilig overtuigd was dat al dat volk evenveel gebrek heeft aan spirit als aan moed zou ik bang zyn zoo heel alleen hier met naaste buren dat rapaille van Noll. Maar nu ga ik naar bed. Het is nu elf uur, het uur waarop jelui gezelligheid begint! Maar ik heb nu heelemaal geen gezelligheid. Morgen weer! Wat zal dek te vertellen hebben. Hy heeft zooveel menschen meest vrienden gesproken in die 14 daag. Als je deze krygt morgen avond? moet je samen eens aan ons denken. Ja, zeker is 't goed dat ik dat malle inschriftje veranderd heb. - Nu {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} dag beste vrienden! ik ben nog niet uitgepraat maar sluit toch met besten handdruk en groet je liefhebbende Mimi DD 1. groote: wrschl. aan te vullen met: geruststelling. 2. niet kent: hierbij tekende de ontvanger van de brief in de marge aan: ik vind deze reden niet zeer gegrond en waarom dan al die uitvlugten om niet naar ons toe te komen? 3. Nachbarschaft: nabuurschap (du.) [10 oktober 1882 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 10 oktober 1882 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 4 (⅕) beschreven. (M.M.) Arnh. dinsdag ochtend beste Haas & Lina! Gister den heelen dag wilde ik U wat van my doen hooren en gedurig werd ik beziggehouden tot ik moe naar bed ging. En ook nu (op't punt van weggaan) niet in de mogelykheid iets behoorlyks te schryven. Dus alleen myn groet. Ik kan toch de ware woorden niet vinden voor de wys waarop ge my behandeld hebt! Dit is letterlyk waar. Ik neem Lientjes album². voorloopig mee. Hier was aan invullen geen denken. Adieu lieve hartelyke knappe menschen! Dag kinderen, Lientje, jongens & kleine prul! dank¹. voor de handschoenen. Brieven ontving ik van (of over) Rottm hier niet. 2. album: poëzie-album; zie bij medio oktober 1882. 1. Deze zinnen met potlood onderaan blz. 4. [11 oktober 1882 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 11 oktober 1882 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Drie dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-12 beschreven. De envelop is bewaard gebleven met poststempels Nieder-Ingelheim 12/10 82 en Harlingerschans 13 oct '82, en geadresseerd aan WED. Heer D.R. Mansholt Westpolder pr. Groningen Holland. (M.M.) Nieder-Ingelheim 11 Okt 82 beste Mansholt! Ik ben 14 dagen op reis geweest, en gistravend thuis komende vond ik uw brief van den 4n. M'n vrouw zei me {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} reeds dat gy gevraagd hadt wat de reden was van m'n zwygen (d.i. vóór ik uw brief las) en ook dat ze maar in de gauwigheid geantwoord had. Wat de reden is of was? Beste Mansholt, dat kan ik in één woord zeggen. Verdriet! Zoo is het. Of gy iets misdaan hebt? Godbewaarme! Neen, beste, beste Mansholt. Hoe komt ge op dàt idee? Neen! Dan (of als ik zoo iets meende), had ik U zéker geschreven, zooals dan behoorlyk wezen zou. Maar, zegt ge, dat zwygen was ook niet behoorlyk. Ongeveer van Maart af heb ik bitter geleden, eerst over den uitslag, den schandelyken uitslag van dat ‘Huldeblyk’, later over de wys waarop zekere ‘heeren’ my in die zaak hebben behandeld. M'n laatste 6 maanden zyn verloopen in gedurige afwisseling van wrevel, woede en afspanning. Men heeft me ziek en onmachtig gemaakt. Ja zeker, 'n enkel lettertje had m'n vrouw wel kunnen en moeten schryven! Dit zeg ik nu ook, en 't doet me innig leed dat zy't niet gedaan heeft. Toch heeft noch zy noch ik schuld. Elke dag (ik zeg de stipte waarheid) waren wy bezig met wat voor my een levenskwestie is. Om U (of wien ook te schryven) moest zy of ik aanroeren wat ons beschäftigte¹. en dit eischte lange vervelende afmattende brieven. Ook dachten wy gedurig: ‘nu eindelyk zal 't gemaal 't geplaag en gesar uit zyn, maar jawel!’ Versluys die de woordvoerder was van de ‘heeren’ die zich de beschikking aanmatigden over myn zaken, verkoos maar niet te begrypen wat ik hem schreef. Hy - persoonlyk, of als vertegenwoordiger van anderen die achter de schermen bleven maar waarop hy zich beriep - heeft me meer schade gedaan dan 't heele Huldebl. (godbetert!) bedraagt. Heel eindelyk ben ik naar Holland gegaan, en vandaar ben ik gister terug gekomen. De nekslag die me door den armzaligen afloop is toegebracht, kan niet hersteld worden, maar ik ben ten-minste geslaagd in 't afschudden van 't belachelyk juk dat eenige ‘heeren’ waaronder NB sommigen wier naam ik niet eens weet, gesteld dat ze een naam hebben - my wilden opleggen. Geen fatsoenlyke zachte wenk dat dit me niet aanstond, mocht baten,². totdat ik nu eindelyk in minder ontwykbare manier daaraan 'n eind heb gemaakt. Maar, vraagt ge, waarom niet bedankt. O zeker, ik zou me ryker voelen als ik dat gedaan had by-tyds. Doch door onjuiste rappor- {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, door niet of te laat antwoorden op m'n vragen, door 't aannemen van den schyn alsof men niet gelezen had wat ik schreef - bah, ik werd er misselyk van. Had ik in Febr. of Maart geweten wat ik nu weet, waarlyk ik zou aan de V. Twisten, de Slymeringen, de ind. rykworders, de haagsche regeerings- en kamermannen, de geloovers - aan al m'n vyanden in één woord den triumf niet gelaten³. hebben dien m'n aanhangers, geestverwanten, vereerders - hoe noemen zy zich? - hun hebben verschaft. U den geheelen slymerigen loop der zaak te verhalen gaat boven m'n kracht. Ik herhaal: 6, 7 maanden ergernis. In hoever ik in m'n verachting voor Versluys ànderen moet begrypen, weet ik niet. Was hy slechts 'n gewillig werktuig van anderen die eens de gelegenheid wilden aangrypen Multatuli te behandelen als 'n jongetje? Gedurig sprak hy in z'n zonderlinge brieven van ‘de Heeren’ en 't baatte niet dat ik hem even dikwyls te-kennen gaf dat ik niet genegen was my onder kurateele te laten zetten. Doch laat me niet beginnen die heele geschiedenis weer optehalen. Ik ben er wee van. Toen ik eergister (van 't een op t ander komende, want het was m'n plan niet) te Arnhem de zaak aan 'n vriend meedeelde, riep hy: ‘G.v.d. wat 'n kwajongenstroep!’ En ronduit gezegd, die kwalifikatie is de eenig mogelyke. Ik weet dat Versluys (en zeker ook de - my gedeeltelyk onbekende anderen zich beroepen op 't gewone ‘zoo byzonder goed gemeend!’ maar al ware dit in mannen, in personen die behooren te weten wat past en wat niet past, een gegronde verontschuldiging, ik ontken dat er welmeenendheid in 't spel was. Een stuk of 6 (8? 10?) personen hebben zich geheel onbevoegd opgeworpen om in die Huldeblykzaak 'n rolletje te spelen. Dat er domheid en gebrek aan zaakkennis óók in 't spel was, kan waar zyn (o komiek, tot het idiote toe!) maar uit het herhaald niet-begrypen van wat ik schreef, besluit ik zonder de minste réserve, tot onwil. Als ik U sprak, zou ik niet kunnen laten U de slenters en 't gedraai mee te deelen waarmee men my 6 maanden getraîteerd heeft, maar om 't schriftelyk te doen - och, spaar het my! Bovendien ik moet - nu, pynlyker dan ooit! - voor de pers werken. Nooit was de noodzakelykheid grooter, en nooit viel 't me zwaarder. Want m'n toon is gebroken. Ik ben als 'n vioolspeler wiens strykstok door z'n ‘vrienden’ met vet besmeerd is. Dàt is {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} alzoo de 5o akte van m'n moeielyk leven. Welk 'n zegepraal voor al wat in ons land gemeen is! Dáárover klaag ik, en niet over myn toestand, al zy die door den slag die me geslagen werd, zeer moeielyk gemaakt. Meen niet dat my op 't oogenblik iets ontbreekt. O neen! Volstrekt niet. Maar dat ik bitter gestemd ben en eigenlyk niet meer weet tot wie ik 't woord voer, is waar. Dit verlamt me, dit maakt me stom. En toch moet ik ‘kopie leveren’ zooals de uitdrukking luidt. Misschien zullen ze dan nog zeggen dat het ‘heel mooi’ is. Toch heb ik 'n blyk van Hulde ontvangen, maar 't kwam van 'n onverwachten kant. Twee Ultramontaansche bladen (Tyd en Rotterd. Maasbode (?)) twee griffermeerd-orthodoxen (Kerkelyke Courant (?) en ???) hebben my uitgescholden. Nu dàt gebeurde meer, en 't deerde me niet dan in zoover 't my ergerde dat z.g.n. ‘geestverwanten’ er genoegen mee namen. Maar ze hebben getuigd dat ik ‘god in de harten had uitgeroeid.’ Ziedaar 'n testimonium uit het vyandelyke kamp, dat wel zeer overdreven en al te vereerend is, maar dat toch gunstig afsteekt by de blyken van ‘Hulde’ waarin m'n aanhangers met hun allen (godbeter't) hun geestdrift hebben omgezet. Ik ben beschaamd om hunnentwil. Toch regende het den heelen zomer brieven vol betuigingen... kyk! De paus krygt ze niet mooier van zyn aanhangers!- Zoo was voortdurend mn stemming gedurende byna dit geheele jaar! Begrypt ge waarom ik noch U noch iemand schreef? (Met uitzondering van V. als woordvoerder van m'n opgeworpen kuratoren) En die stemming zal blyven, helaas! M'n leven is te vèr verstreken, om na deze teleurstelling op nieuw iets te hopen van de toekomst. Er is een duidelyk stempel gedrukt op alles wat die slotscène vooraf ging. M'n vyanden op allerlei gebied zouden wel dwaas zyn voortaan de minste waarde te hechten aan m'n woorden. By de telling van m'n strydmacht is gebleken dat ik slechts te beschikken heb over 'n armzalig troepje. De V. Twisten en konsorten zullen den neus optrekken voor zóó'n tegenstandertje, en ikzelf vat niet meer dat ik ooit gemeend heb iets te beteekenen, schoon ik erkennen moet dat ik my in de nieuwe positie die me geschapen is door m'n ‘vrienden’ nog altyd niet thuis voel. Of ik - nu 62 jaar oud! - nog tyd hebben zal er aan te wennen, geloof ik niet. {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog-eens, begrypt ge hoe drukkend het is, in zùlke omstandigheden, iets van zich te laten hooren? Ik zie er nu al tegen op, de velen die my reden zullen vragen van m'n zwygen, dergelyke ophelderingen te geven. Ze matten my af. En dit màg niet, want... ik moet ‘kopie leveren.’- Adieu beste kerel, gy kunt het niet helpen. Is het dus leelyk dat ik U zoo'n verdrietigen br. schryf? Wel, dat doe ik niet voor m'n genoegen! Maar juist daarom zweeg ik zoo lang. Ik wilde en kon me niet uiten voor ik zeker wist dat er geen herstel mogelyk was. Wees met Uw lieve vrouw en kinderen hartelyk gegroet. Is Wiebke wèl? Myn vrouw en ons kind zyn welvarend. En ook ik ben niet ziek, maar wel voel ik me zwak. Ook m'n asthma neemt toe. Maar dat is byzaak, als men maar niet door me zóó'n slot te bereiden, m'n geheel vorig leven als nutteloos had gestempeld. Adieu, uw vriend DD 1. beschäftigte: bezighield (in duitse schrijfletter) (du). 2. baten: hier volgde oorspronkelijk het begin van een nieuwe zin met Maar. 3. gelaten: oorspr. stond er verschaft. [12 oktober 1882 Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg] 12 oktober 1882 Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅔) beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim 12 Oktober 1882 Waarde Korteweg! Hiernevens de geteekende aanvragen. Het spyt me natuurlyk dat deze zaak U zooveel moeite berokkent. Maar dit is niet myn schuld. Wees vriendelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker [12 oktober 1882 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 12 oktober 1882 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7 (⅚) beschreven. (M.M.) {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelh. 12 Oktob 82 beste De Haas en lieve Lina! Eergist'ravend ben ik 8 uur sain et sauf¹. hier terug gekomen. Ik had Mimi verzocht me niet aftehalen, omdat ik haar liever thuis vind, dan mèt haar de hoogten optekruien. Toch was Woutertje met den Bursch². meegekomen. En 't kind was allerliefst. Zyn borstje blykt goed te zyn, want onder 't voor my vermoeiend klimmen, babbelde hy voortdurend, zoodat ik soms gratie van antwoord moest verzoeken. Hy had by mama geslapen, zei hy, en: ‘ik heb haar niet getrapt. O, geen enkel trapje!’ Mies was erg bly en ik ook. Je begrypt hoe vol ik was van U. Toch kon ik niet veel ànders zeggen dan dat ik er geen woorden voor had!- Ik vind stapels brieven en couranten & Tydschriften. Het linker derdedeel van m'n schryftafel ligt vol. Gister schreef ik reeds aan 3, 4 personen dat ik niet schreef. Onder de ontv.n brieven zyn weer kurieuze exemplaren. 't Schynt wel dat ik 'n byzondere attraktie op gekken uitoefen, wat de Heer alzoo beschikt heeft om me myn geestelyke eigenwaan intepeperen. Dat ik niet reeds gister U een enkel woordje schreef, was de schuld van... kleine Lina, of liever: zy leverde daartoe de aanleiding. Ik wilde nl. terstond haar album terugzenden. Maar zie, overleggende wàt ik er in schryven zou, besloot ik tot iets van langer adem dan waartoe ik gister tyd had. Ik wil 't vandaag afdoen, en misschien kom ik er niet eens mee klaar. Waarschynlyk zelfs verzoek ik Mimi, my te helpen. Ik ben byna zeker dat het haar pleizier zal doen dat ik haar niet met 'n afgezaagd wenschjen afscheep. Ze krygt... den heelen molenaar van Sans souci. En - mooi of niet mooi - dat heeft zy dan alleen. Om zoo uniekerig te blyven, moet zy er dan nooit 'n afschrift van laten nemen.- Onderweg naar huis vertelde ik Wouter dat ik voor hem meebracht 1Robinson 2brieven (Karel en Riek) & 1 winterjas, die - god zal me... zóoveel schapen geven! - waarlyk te kort is. Niets is geheel waar. Alzoo is de jas niet te kort. Maar ook dàt is niet waar. Het ding is niet lang genoeg. Ja, tòch wel, maar... als 't langer was zou 't niet te lang zyn. Heeremenschen, {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe moet ik me zonder iemand te kort te doen, uitdrukken om te zeggen dat men in die jassenhistorie Wouter te-kort heeft gedaan? Nu dan, de jas is precies goed, maar Wouter is er te lang voor. Of, als ook dàt niet geheel juist is, ik vrees dat hy er te lang voor wezen zal voor we sneeuw krygen.- Lieve Lina, vergeet s.v.p niet, goed optepassen dat ge niet door iets stroefs van uw kant, m'n verhouding veringewikkelt. (mooi woord.)- Natuurlyk zal Wou beproeven z'n vriendjes te antwoorden. Maar in zake Schriftstellerei³. is hy veel minder ver dan Riek. Zy schryft al heel aardig. Zoo jong nog en al zóó bedorven! Denk eens wat dat geven moet als ze ‘voor de pers’ gaat werken! Dat moet ik nu doen. Ik heb 't Robbers vast beloofd, hu!- Groet die beste hartelyke Wolfen. Wat is dat 'n innig goed mensch!- Van ‘goede menschen’ gesproken, ik schryf vandaag aan Zürcher, en wil hem de eer geven die hem toekomt voor z'n edel telegram. Daarby wil ik - z'n zwak kennende: hy lydt aan verlegenheid - hem op z'n gemak brengen met U. Ik ben zeker dat-i tobt over z'n wegblyven, en nu niet weet hoe hy weer zal aanknoopen. Ik zal hem dus - hoe moet ik zeggen? - het toenaderen vergemakkelyken. (2e mooie woord.) Te Arnhem werd ik afgehaald door den heer Oeberius, en door hem en z'n schoonzuster werd ik ontvangen zooals zy gewoon zyn me te doen. Ik bezocht even de kraamvrouw en den avond⁴. bracht Betsy by ons door. Het algemeen gevoelen was dat Béneen, zoo was 't niet. Bé wou heel graag by ons komen, maar kon haar pleegkraam (3e mooie woord) eerst over 14 dagen verlaten, zoodat niet terstond háár komst te Nieder-Ingelh. 'n beiläufige⁵. beweegreden voor Mimi kon opleveren om naar Holland te gaan. En Mimi zelf - ik laat nu daar of ze terstond zou gegaan zyn àls Betsy met me thuis gekomen was - wilde er op 't oogenblik niet van hooren van huis te gaan. Ze zeide: ‘o, misschien met de kersdagen.’ Maar ik laat haar volle vryheid (natuurlyk!) en zal me hier, met of zonder Betsy, verheugen als zy eens wat genoegen heeft. Slotsom: in de eerste 14 dagen komt zy zeker niet. Ze beweert, nu ik weer thuis ben, hier pleizier genoeg te hebben, waaruit blykt dat ze met weinig tevreden is. Ik hoop, vooral voor {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} haar, zoo opgeruimd te blyven als ik gister en vandaag geweest ben. Daar was reden toe. Wat al lieve indrukken nam ik mee uit Holland. Jelui bent heerlyke edele menschen! Dag Haas, dag Lina, dag allemaal. Uw liefh. Dek De kinderen hebben 'n lang raadsel aan me te-goed. Wou vindt z'n katje⁶. te mooi om er inkt aan te smeeren. 't is met 'n speld aan den wand geprikt, en dus verheven tot schildery & kamersier (4e woord). 1. sain et sauf: veilig en wel (fr.) 2. Bursch: jongen (bediende) (du.) 3. Schriftstellerei: schrijverij (du.) 4. den avond: oorspr. stond er 's avonds. 5. beiläufig: bijkomend (du.) 6. katje: inktlap in de vorm van een kat. [12 oktober 1882 Overlijdensadvertentie Jan Singer] 12 oktober Overlijdensadvertentie met aantekening van Multatuli in de marge. Heden¹. moest ik aan den loop der natuur, aan de vergankelijkheid afstaan, de door mij zeer hooggeachte Zoon jan, in den ouderdom van 23 jaren. Groote roem, door hem zoo lang in het leven te houden, komt toe aan den Heer hoffman, Doctor te Heemstede, die door ondervinding met wetenschappelijke kennis bijna twee jaren lang over hem heeft gepractiseerd, toen ik geen andere Professorale of Doctorale hulp in Amsterdam meer wist te bedenken om de natuur te beletten dat hij doodend op hem ingreep. dirk singer. (2314) Rotterdam, 12 Oct. 1882 Algemeene kennisgeving. taele Kanaäns van 'n ‘materialist!’ Had die man niet beter gedaan by z'n geloovery te blyven? Kwakzalverige frazen ‘met god’ zyn minder onsmakelyk dan zóó'n gewauwel zònder god!². 1. De tekst van dit familiebericht is waarschijnlijk geïnspireerd op Idee 176 (V.W. II, blz. 392). 2. Dit bijschrift is naast de gedrukte tekst vertikaal in de marge geschreven. [14 oktober 1882 Brief van Multatuli aan N. Braunius Oeberius] 14 oktober 1882 Brief van Multatuli aan N. Braunius Oeberius. Dertien dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, 27, 29, 31, 33, en 35 (½), 37, 40, 41, 44, 45, 48, 50 en 51 (½) beschreven. (M.M.) Vanaf bladzijde 19 is de inhoud aan Mimi gedikteerd. De brief is op 15 oktober voltooid. {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ing. 14 Oct. 82. B.O.¹. Eergister schreef Mimi U en Ym, en ik zette er een kort woordjen onder. Ik had toen 't ‘ophelderend’ briefje van V. nog niet gevonden. Hier is het: Amsterdam, 27 Sept 82 Waarde Heer Dekker. De tegenstrijdigheid in den datum heldert zich op als ik verwacht had. Toen Versluys einde Augustus 't geld brengen kwam was Luttenberg uit de stad, maar de polis lag klaar, en werd door den plaatsvervanger van Luttenberg aan Versluys overgegeven. Uit den datum op de polis vermeld, blijkt nu dat die door Luttenberg is geteekend kort na een gezamenlijk bezoek bij hem van Versluys {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} en mij, waarin wij hem verzochten alles gereed te maken. Wij dachten toen niet dat het nog zoo lang zou duren eer het geld er was. Na groeten tt. D J. Korteweg- My heldert dit niets op. Onder de polis stond Luttenbergs kwitantie officieel als agent v.d. Germania, gedateerd 18 Juli, voor 9376,90 gl. (equivalent van 't in de polis genoemd bedrag van Mark 15675.-) Ik vind dat het omstreeks dien tyd gedaan verzoek om ‘alles’ gereed te hebben, wel kan slaan op 't opmaken van 't stuk zelf, maar niet op het kwitteeren. (Zelfs de koers der marken kan by den dag veranderen!) Gesteld dat hy ook dit geringe byschriftje gereed wilde hebben, dan nog had het in de rede gelegen den datum oningevuld te laten. ‘Maar, zegt men, hy had die kwyting wel geschreven op den 18e Juli (waarom?) maar niet afgegeven.’ Dan heeft hy zoowel in z'n boekhouding (kas) een grove fout, als in z'n renterekening, daar hy in dat geval 6 weken interest over ruim 9/m onverantwoord liet. Ook tegenover z'n plaatsvervanger laadde hy 'n zonderlinge verantwoordelykheid op zich, daar deze die kwyting in 't archief vindende, meenen moest dat er 9/m in de kas ontbraken. Ook de mogelyke opmerking dat er met Kortewegs uitdrukking: ‘het geld’ niet bedoeld wordt de heele som maar: 't op 29 Augustus nog ontbrekende, gaat niet op. In een vorigen brief namelyk schreef me Versluys dat ze (ze? hy? wie?) het geld zoolang 't niet voldoende was ter afdoening van de polis, op rente hadden gezet met recht van opzegging (ik meen) over 10 dagen. ('k heb nu geen lust dien brief optezoeken.) Alzoo: Luttenbergs kwitantie is van 18 Juli, en den 29 Augustus schryft me Versluys: ‘Voor de tweede polis - dat is de hier bedoelde - ontbreekt nog fl 690. Die leg ik er nu by, zoodat die zaak als ge dezen ontvangt in orde is.’ (Die 690 gl zouden gevonden worden uit ingeschreven doch nog niet ontv. gelden. Er scheen hapering te zyn met het inkasseeren. Een lid der kommissie wien dat was opgedragen had: ‘de zaak zes weken laten liggen.’ (Zeker om ze toch recht oudbakken te laten worden!) Ge begrypt dat ik er tegen protesteerde dat ze van 't ‘Huldeblyk’ 'n deurwaarders zaak maakten! {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} Niet of graag! Aan den anderen kant was 't weer pynlyk dat een ‘lid der Commissie’ die meê zitting nam onder de ‘Heeren’ die over². my baasden, zoo'n duidelyk blyk gaf van gebrek aan belangstelling. Toch behoorde dat individu onder de ‘ze’ waarop Versluys zich telkens beriep.) Ik liet Mimi schryven dat ik van Versluys' aanbod om die 690 gl voorteschieten, geen gebruik wilde maken. Hoe dit nu later gegaan is, weet ik niet. In een vroeger schryven van Versluys stond dat er ruim voldoende geld zou zyn voor de twee polissen. Dewyl nu ten slotte de door de Germania verzekerde bedragen (1400 & 1000 mark) na vernietiging der oude polissen, blyven zooals ze waren, moet ik aannemen dat ook de stortingen zóó zyn als waarvoor Luttenberg gekwitteerd heeft. En ook de datums van ingang zyn onveranderd gebleven. Het blyft nl. zoo dat het eerste kwartaal den 15 september 1882 vervallen was. Hoe dit kloppen zou met de storting voor den eenen polis op 29 Augustus, vat ik nièt. Dan namelyk kon er op 15 septr geen kwartaal van de rente invorderbaar zyn. En... Korteweg's ‘opheldering’ bevalt my niet als: volume, als uitgebreidheid. Het komt me voor dat hy lust had moeten voelen my die zaak eens ter-dege duidelyk te maken. Een lange slymerige overvloedig-duidelyke brief, tot het vervelende toe, ware te pas gekomen, vooral dewyl ik 't wyzen op dat verschil van datums aanvoerde als 'n duidelyk sprekend feit, in tegenstelling van m'n meening over 't gedraai en geslenter³. van Versluys in de heele zaak. Wel blyf ik by die meening, al ware het dat die datum zaak volkomen helder werd gemaakt, maar... ieder kan voorgeven daarover ànders te denken. In 't kort, voor Korteweg ware het de moeite waard geweest dat feit radikaal te verwyderen uit den rei myner beschuldigingen. In plaats van zich daartoe moeite te geven, maakt hy zich met 'n haastig praatje van de zaak af, en noemt dat 'n: ‘opheldering.’ Maar - nog eens - al ware het dat Luttenberg zelf my bekende dat hy zoo slordig omging met z'n administratie, dan nòg blyft het waar dat Versluys my in deze geheele zaak voortdurend mysterieus behandeld heeft. Ik heb er grooten spyt van dat ik niet 4 of 5 maanden geleden op ruwe manier hem (en die achter de schermen hurkende ‘ze’) op hun plaats heb gezet. Gedurig wou ik op zachte {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} manier hem doen voelen dat ik met dat kuratorschap geen genoegen nam. Maar niets baatte. Altyd sprak hy van ‘de Hoofdkommissie’ alsof zy te beslissen hadden, en niet ik. Maar de fout die ik beging door te lang zacht te zyn, lag in de meening dat Funke in de zaak betrokken was. Ware dit het geval niet geweest ik zou de belegging van dat geld in ‘lyfrenten’ bar afgewezen hebben, onverschillig of ik die belegging goed vond of niet, en alleen reeds omdat het me stuitte dat anderen beschikten over myn zaken. Van terzy hoorde ik dat ze zich hiertoe gerechtigd waanden uit... ‘welgemeendheid’. Misschien zou ik die verbazende som opmaken! Wel mogelyk, ja, waarschynlyk! Maar dat is de vraag niet. De vraag is of het die lui voegde my onder kurateelen te stellen? ja, zeker had ik die som opgemaakt! Ik had 'n lystje aan wenschen waarvoor 3, 4 maal meer noodig was. En als dit had kunnen geschieden zou ik ryker geweest zyn dan nu, want nu is m'n toon gebroken. Dit geldt zoowel voor den uitslag der zaak, als voor de manier waarop men⁴. my nu 6, 8 maanden naar aanleiding van die zaak heeft geplaagd en getreiterd. Wie heeft daartoe die ‘Heeren’ in de wereld geschopt?- Slenteren en draaien! Toen ik (in de meening dat Funke zich vergaloppeerd had door op lyfrente aantedringen, hy aan wien ik zooveel verplichting heb!) berustte in 't nemen van lyfrenten, voegde ik erby dat ze dan moest genomen worden by 'n duitsche maatschappy, betaalbaar zyn by 'n duitschen agent. Dat zouden ze doen! (Gelukkig!) En zie, ze hebben 't gedaan. Ik kreeg bericht dat de zaak gesloten was by de Germania te Stettin, en dat de gelden zouden betaald worden te Mainz. Dus... precies wat ik verlangde? Volstrekt niet. Op jezuitische manier schenen ze te voldoen aan m'n verzoek maar de hoofdoorzaak van dat verlangen (de wensch om niet te blyven hangen aan 'n huldeblykerig snoertje door aanraking met Holland en die ‘kommissie’) nu, dááraan hadden ze juist géén gevolg gegeven. En dit was geen vergissing maar 'n beredeneerd opzet. Want aan m'n herhaald verzoek om de polis te mogen zien (d.i. het model, en reeds vóór 't sluiten van de post) werd geen gevolg gegeven. Eindelyk - op meer aandringen, zond my Versluys - alweer niet het model-polis maar 'n modelletje van aanvraag (alsof ik dat voor 'n polis zou aanzien!) Waarom mocht {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} ik de polis niet zien? Omdat daarop Korteweg en Versluys zouden genoemd worden als geldstorters, en vooral omdat ze van plan waren het gedrukte model aantevullen met de klausule dat die beide heeren zich 't recht voorbehielden de rente in plaats van aan my of m'n vrouw, te doen uitbetalen aan 'n ander! De bedoeling was dat ik van die liefelykheid onkundig blyven, en alle drie maanden per gratie van K en V dat geld ontvangen zou! Van den agent te Mainz kreeg ik 'n vry onbeleefd bericht dat ik den 15 Sept. ‘mit Ihre Frau’ - zoo schryft men in Duitschland aan 'n kruier - (de man bleek reeds ingelicht dat ik gealimenteerd werd!) vóór elven op z'n kantoor moest komen om geld te ontvangen. Dit kan niet anders geweest zyn dan 'n remise uit Amsterdam met goed vinden van de heeren K en V, en van dat goedvinden zouden ik en Mimi levenslang afhangen. Heb ik niet recht als ik die handelwys jezuïtisch noemde? Maar ik weigerde te Mainz geld te ontvangen als ik de polis niet in handen had. M.a.w. ik wilde niet by dien duitschen agent betaald worden omdat men hem uit Holland geld voor my had geremitteerd (perpetueering van 't Huldeblyk tot m'n eindje toe!) maar als rechtstreeks-rechthebbende. Ik eischte dus van Versluys ‘onze’ polissen. Natuurlyk moest ik weer wachten tot hy permissie had van de ‘Heeren’ en heel eindelyk kreeg ik ze. Uit z'n daarby gevoegd schryven blykt dat-i drommels goed wist hoe ik dat my toen onder de oogen komend voorbehoud van hem en Korteweg zou opvatten. Hy verontschuldigt zich daarover door er by overteleggen een: ‘rechtskundig advies’ waaruit blykt dat... ‘schuldeischers beslag kunnen leggen op 'n lyfrente’. Dat wist ik al voor 50 jaar! En wie weet dit niet? Nogal dwaas dat personen die zich aanmatigden my te zeggen wat ik doen en laten moet, in zòò'n zaakje de wysheid van 'n advokaat noodig hebben. (Hoe ze my alweer daardoor by dien advokaat hebben gekompromitteerd - want het advies bepaalt zich niet tot 'n algemeene rechtsbeschouwing, maar spreekt wel degelyk van my - en by den notaris die 'n afschrift van 't vod maakte, laat ik nu daar. Ook op 't kompromitteerende van die extra klausule op de polis, vis-a-vis de Germania, heb ik niet gewezen.) Alzoo, een lyfrente kan gesaisisseerd⁵. worden. Wel, wel! En hun voorbehoud om ze te laten betalen aan een ander vloeide uit {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘welwillendheid’ voort! Met dit praatje trachtte Versluys zich schoontewasschen, o.a. by Mevr. de Haas te Rotterdam. Van zyn welwillendheid (qualitate qua⁶. of persoonlyk) heb ik den buik vol. Dat ook hierin alweer 'n slenter lag, blykt, dunkt me: 1Uit het geheim houden van die aardigheid. Waarom er my niet over geschreven? 2.Uit het niet ter inzage zenden van 't model der Polis (namelyk vóór 't sluiten). Immers als ik die - zooals ze gedrukt is - had goedgekeurd, hadden zy zich den weg afgesneden dat stuk door 'n geschreven bybepaling te veranderen. 3.Uit het niet-vragen of ik schuldeischers had die in de termen vielen van rechts-aanspraak. Dàt was de vraag, en niet of 'n polis in t algemeen met beslag kan belegd worden! (ook die slimme advocaat heeft zich de vraag waar 't hier op aankwam, niet voorgelegd. Z'n heele geleerde advies komt hierop neer, dat een eigendom kan gesaisisseerd worden. Wel zeker! Maar... er moet iemand zyn die tot dat saisisseeren bevoegd is. Dit is by my 't geval volstrekt niet, en als ‘ze’ my de eer hadden aangedaan het te vragen zou ik 't hun gezegd hebben. Maar zulke eenvoudige manier leek hun niet. Alles werd buiten my om en mysterieus behandeld. XX⁷. 4. Toen ik nu eindelyk op m'n weigering om geld te ontvangen zonder myn polis in handen te hebben, de dingen kreeg, bleek my meteen daaruit, dat de daarop gestelde kwittantie van Luttenberg niet klopte met het edelmoedig (maar afgewezen) aanbod van Versluys om my op 29 Augustus de nog ontbrekende gelden voorteschieten. Let wel dat hy op dien datum nog in de meening verkeerde dat ik die polis nooit onder de oogen zou krygen; en toen hy my 't ding zond, dacht hy er gewis niet aan dat die kwyting niet klopte met dat aanbod.- Ik blyf er by dat Versluys my zeer onoprecht behandeld heeft. De vraag of hy alleen de schuldige is, laat ik daar. Op myn aan Korteweg gerichte vraag of hy al myn brieven en al de br van Versluys gelezen had, antwoordde hy toestemmend, maar niet zonder verlegenheid. En welk aandeel, buiten Korteweg en Versluys, de andere ‘Heeren van de kommissie’ in de zaak hebben weet ik niet. Ik zal wel oppassen me met een hunner intelaten, maar denk, als ik 't deed, dat ieder de schuld op den ander zou gooien. {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} X Uit het verzuimen van de nogal voor de hand liggende bepaling dat het veto van die beide Heeren aan myn goedkeuring moest onderworpen worden. Dáárvan geen woord! Zelfs staat er niet dat ik er kennis van krygen zou, en ik riskeerde dus tot myn dood toe, als ik me by den Mainzer agent aanmeldde, ten antwoord te krijgen: ‘je krygt niets! De h.h. V en K hebben 't verboden!’ En aan datzelfde lyntje zou Mimi vastzitten tot háár dood! En dat durft spreken van ‘welwillendheid’! X 5. Uit nòg 'n geschreven bybepaling op de gedrukte polis. In 't corps van dat stuk staat dat eventueele rechtskwestien, uit het kontrakt voortvloeiende, moeten gebracht worden voor de rechtbank te Stettin. De Heeren hadden goedgevonden dat - zeker niet voor myn pleizier! - te veranderen in Amsterdam! Een zonderlinge manier om te voldoen aan myn wensch om niet in aanraking met Holland te blyven! En welwillend? Neen! Want als zy in de meening verkeerden dat ik van beslagrecht voorziene schuldeischers had, dan juist zou zulk beslag in veel meer denkbare gevallen geldig zyn in Holland dan hier. De strekking van die aardigheid kan weer niets anders zyn dan dat by eventueele rechtskwestien, de h.h. K en V ook dáárin als myn voogden wilden optreden. 6o Uit den geheelen loop der zaak! Overal schryft Versluys in den geest alsof die kommissie hoofdpersoon is. Nooit antwoordde hy my zonder eerst die ‘Heeren’ geraadpleegd te hebben, wat soms lang genoeg duurde! Eens was ik 6, eens 7 weken zonder bericht! En dit, inweerwil van Mimi's herhaald schryven dat ik me zat te verkniezen... of erger! Ja, ik leefde den heelen zomer in afwisseling van woede en afgematheid. Och, 't spyt me zoo dat ik zoo lang uitstelde op forsche manier te zeggen dat ik niet verkoos met me te laten sollen! Waarlyk! ik zou ryker zyn als ik in Maart of April de heele zaak had afgewezen. Maar de vrees veel indedaad welwillendheid te kwetsen, weerhield me. En dan de meening dat Funke op lyfrenten had aangedrongen! En, hadden ze my nog maar bytyds op de hoogte gebracht van den loop der zaak! Me dunkt ik had hun middelen aan de hand gedaan, den uitslag minder smadelyk te maken! Ik zeg dit niet uit heb- of roemzucht, maar de klassificatie die nu over my is uitgesproken, doet nadeel aan de begrippen die ik voorsta en in {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} zekeren zin vertegenwoordig. Een ‘Huldeblyk’ aan Ds Kuyper⁸. - die toch slechts voorganger is in 'n vry beperkte richting en zoover ik weet nooit iets offerde! - zou ànders afloopen. De aanhangers myner denkbeelden zyn nu gestempeld tot 'n schamel troepje.- En nu Tandem! De uitdrukking van Versluys dat hy niet weet òf hy daarmee zal voortgaan, vind ik zonderling. Ik herinner me niet dat hy er ooit aan meegedaan heeft, en Mimi zegt positief: dat hy 't niet heeft gedaan. (Zy is zeer stipt en hecht waarde aan haar woorden. Ik ook. En daarom die tweeërlei inkleeding van m'n rapport over die zaak. Myn weifeling (zie vorige postkaart aan V.B. en H)⁹. had den volgenden grond. Zonder my te herinneren dat Versluys ooit aan Tandem had meegedaan, lag my in 't geheugen, zekere mededeeling over een lid dat van Groningen naar den Bosch was verhuisd. Het woord ‘Groningen’ vereenzelvigde ik met Versluys, en als dat richtig¹⁰. ware geweest, zou er uit blyken dat hy dan toch (lang geleden trouwens) eens over Tandem geschreven of Tandem genoemd had. Doch zie, de mededeeling van dien vertrekkenden Groninger werd me door den heer Mansholt gedaan die wel in de prov. maar niet in de stad Gr. woont. Ik herhaal dus dat ik me van Versluys in zake Tandem niets herinner. Ge begrypt dat ik dit nu alleen zeg als weerslag op z'n uitdrukking: ‘al of niet voortgaan’ en geenszins om me over z'n onthouding te beklagen. Ieder moet weten wat hem schikt of past. Maar dat woord ‘voortgaan’ toegepast op iets dat niet ‘aan den gang is’ komt weer geheel overeen met de onoprechtheid die z'n brieven over de H. blykzaak kenmerkt. Ik machtig u nu - des verkiezende - dezen heelen epistel aan onzen besten Bruinsma te laten lezen, omdat het schynt dat ge over die tandemzaak met hem - neen, ze was geloof ik door Hilda en Ym ter sprake gebracht. Hoe dit zy, ge moogt Bruinsma meedeelen wat ik u schryf. Een andere vraag is of ik 't prettig vind, Versluys zelf over Tandem te schryven? Ge begrypt hoe pynlyk dit is. Overleg eens by uzelf en met Ym, en doe svp vooreerst niets, noch gy noch Bruinsma. Als ik hem eens in 'n droog briefje de kaartjes terug-verzocht, zonder iets aanteroeren?- {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat 'n langen brief! En alleen over mezelf. Nu ja, over U heb ik ook te schryven, maar eerst moest ik vomeeren. En nu ben ik alweer heel moê. Na de minste inspanning val ik in mekaar. Weldra meer en dan over U, zegge over u beidjes. Voorloopig hartelyk gegroet van Uw liefh. D. Zondag morgen Gister sloot ik dezen br. Maar ik liet hem liggen om u eerst pr. br. kaart te prevenieeren van 'n aanget. br. Ook om hem te laten lezen aan Mimi (Ze vond alles juist) Hoe lang en vervelend ook, heb ik er nu toch nog een en ander bytevoegen. 1o Ik zond u 't afschriftje van die beleedigende klausule welke zy buiten m'n weten op de polissen hadden ingesmokkeld. Als ik op dat lompe briefje van den agent te Mainz daarheen was gegaan om 't geld te ontvangen, zou ik 't nooit zyn te weten gekomen! Ze hadden niet voorzien dat ik dàt weigeren en polissen eischen zou. Ik zend u die kopie om u niet te doen denken dat ik den inhoud verdraai of verkeerd opvat. By ‘welwillendheid’ zou er toch moeten bygevoegd zyn: ‘na ruggespraak met, of op verzoek van den heer D.D.’ Dit schreef al de zeer gewone kiesheid voor, om me tegenover die Germania niet in de houding te brengen van een door de h.h. K en V onderhouden bedelaar! Tot overmaat van plompheid zei me Korteweg dat zy in dat recht, by overlyden zouden vervangen worden door twee anderen, waarvan ik NB den een volstrekt niet kende, 'n wilvreemd man! 2. M'n uitpluizen van die datumzaak heeft grond. In den regel ben ik met vrienden zeer vertrouwend tot het losse en slordige toe. Maar, bemerkende dat ze my behandelden als 'n jongetje, als 'n bezopen genie die geen verstand van zaken heeft, verzet ik my daartegen en word stipt. Zoodra 't me schikt my met zaken intelaten valt het me heel makkelyk die heeren van ‘de kommissie’ (met hun advokaat en den agent der Germania inkluis) een lesje te geven. Vandaar myn letten op dat verschil van zes weken en m'n spotten met het ‘rechtskundig advies’ van dien advokaat. (Ik zend het hierby. Overweeg eens de grofheid, my op die manier overteleveren aan de klerken van dien slimmen rechtsgeleerde! En ook 'n notaris moest erby te pas komen! Als dàt ‘welwillendheid’ is, heb ik liever met vyanden te doen!) {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Om m'n relaas volkomen te maken, zou ik de geheele korrespondentie moeten overleggen. Hoezeer overtuigd dat ge daaruit zoudt besluiten dat m'n indruk juist was, zou u dat toch in de war brengen juist door de slymerigheid. De hoofdzaken heb ik genoemd, zonder te beweeren dat ik àlles aanroerde. Mocht misschien V. beweeren dat m'n klacht over achterhoudendheid, geheimzinnigheid en geslenter ongegrond is omdat hy me eens voorstelde met nog twee heeren hier te komen ‘om te overleggen’ dan is m'n antwoord dat ik dit weigerde juist omdat ‘overleggen’ niet te pas kwam. Ze wilden ook my tot lid van 'n babbelende en stemmende vergadering maken, terwyl ik bleef beweren dat ik alleen te besluiten had over wat my konvenieerde, zoodat ik my niet wou inlaten met ‘overleggen’. Maar hy hield zich alsof hy al wat ik daarover schreef, niet gelezen had of niet vatte. 4. Het buiten my om gevormd plan om dat sommetje in lyfrenten te beleggen (voor my en voor Mimi) vernam ik van 'n ander! Maar... ik mocht niet zeggen dat ik 't wist! Mimi was zeer gekrenkt dat vreemden (buiten my om) haar wilden verzorgen. Je begrypt dat daarin 'n demonstratie tegen my lag. Maar... we mochten 't niet weten, en konden er dus niet tegen protesteeren voor we Versluys gedwongen hadden ons het ‘voornemen’ van de Heeren meetedeelen. Wat het ons 'n moeite kostte dàt uit z'n pen te krygen! Toen 't eindelyk, na weken tobbens gelukt was, verzette zich Mimi tegen die bemoeiing met haar belang door vreemden ‘ten koste van 'n deel van Dek's Huldeblyk.’ Ze schreef: ‘als Dek de middelen heeft voor my te zorgen, zal hyzelf dat wel doen.’ (En dit heb ik later toen ik - om Funke - berustte in zoo'n geldbelegging dan ook gedaan, door te verzoeken dat er 1000 mark levenslang voor Mimi zou besproken worden. Uit de polis zag ik dat die ook (+ de 1400 m op my) voor my besproken zyn als ik haar mocht overleven. Schoon ik dit niet goedkeur om redenen die ik nu voorbyga, laat ik die geringe kwestie rusten. Toch kon ik er iets van zeggen daar hierdoor de prys harer lyfrente eenigszins hooger moet wezen en dus dááruit kan voortgevloeid zyn dat Versluys op 29 Augo geld te kort kwam. Toen ik zei: nu, in godsnaam dan. Neem 1400 en 1000 mark, berustte die opgave op zyn (globale!) meedeelingen, en in rekenen vergis ik me nooit zoodra 't er om te doen is ‘Verstand van zaken’ aan den dag te {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} leggen tegenover menschen die met ‘praktisch’ bluffen. Hy antwoordde dan ook, dat voor de door my genoemde sommen het noodige ‘ruim’ aanwezig zyn zou. Maar op 29 Augustus was dat weer op eens ànders (En dàt volk wou zich aanmatigen my les te geven in ‘praktyk!’ Dit namel. was 't woord waarop Versluys zich beriep toen hy by Mevrouw de Haas over de zaak sprak. Zy ('n flinke helderziende vrouw) moest wel gelooven dat hy (zegge: die kommissie) redenen had voor z'n doen, want... hy beriep zich op omstandigheden die haar onbekend waren. En wat waren die omstandigheden? Wel, hy had van zekeren vent van 't Handelsblad gehoord dat zekere kerel in Portugal... in een woord kwajongens praatjes! Eén woord aan my en ze hadden geweten wat er áán was van dat geklets. Maar dat schikte hun niet! Dan was hun 't voorwendsel ontnomen om buiten my om, in myn zaken 'n rolletje te spelen. Dat er valsheid in 't spel was, blykt alweer uit het vragen van 'n ‘rechtskundig advies’. Legden zy dat praatje over dien portugeeschen schuldeischer aan 'n advokaat voor? O neen. Dan had de eerste de beste advok. (hoe stom ook!) hun kunnen zeggen dat het niets om het lyf had, en hun pretext tot baasspelen was verloren. Zy vroegen: of de polis van den heer D.D. saisissable was voor schuldeischers? Wel zeker! Even goed als m'n huis, m'n boeken, alles tot op bed, kleeren aan 't lyf en arbeidsgereedschap na. Even goed als uw of hun huis voor uw of hun eventueele schuldeischers. Dachten zij dat er voor myn polis 'n uitzondering bestaan zou op de algemeene regelen op 't stuk van civiel-rechterlyke proceduur? Maar de kleinigheid dat de schuld moet gestaafd en wettelyk invorderbaar zyn, verkozen zy (en ook hun slimme advokaat!) over 't hoofd te zien. In dezen zin nu heb ik geen penning schuld en alleen hierop kwam 't aan. (Dat ik zeer oude zaken heb die my in gemoede drukken, is waar. Maar dat zyn volstrekt geen rechtszaken. Juist zùlke dingen had ik willen afdoen van 't Huldeblyk! En 't had kunnen geschieden als ik 't beter getroffen had met de personen die zich aan 't hoofd stelden! Ziedaar ook een der redenen die 't me wenschelyk maakten over 't bedrag - vooral als 't wat belangryker geweest was! - te kunnen beschikken! Dit had toon aan m'n pen gegeven en ik ware na zoò'n likwidatie forscher dan ooit opgetreden. Nu... helaas! {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} (in 't belang der zaak - niet voor my! - had ik 'n ‘Koetsier met beerenmuts’ noodig) Neen, nog iets over dat kletspraatje over dien schuldeischer in Portugal. Wat anders dan valsheid kan hun weerhouden hebben my in weinig woorden te vragen of't waar was? Lag dit niet voor de hand? Is 't verzuimen van iets zoo eenvoudigs anders te verklaren dan door opzet? En dit vooral in verband met al de andere mysteriën, byv.: 4 Zoowat in 't midden van al dat slymerig geschryf kreeg ik bezoek van iemand¹². die (al of niet lid van de ‘kommissie’, dit weet ik waarachtig niet. Het schynt wel dat dan eens de een dan de ander daarin meepraatte. Ieder had stem, behalve ik) nu dan, iemand die voor de zaak yverde (werkelyk, feitelyk, dit is waar) my bezocht. Ik zelf was zwak, afgemat van het getob en de teleurstelling en wou hem niet over de zaak spreken. Maar Mimi bracht hem op de hoogte. Haar tekst was: ‘dat ik, en niet die (gedeeltelyk my onbekende) heeren weten moest wat me schikte. En dat de lyfrenten - waarin ik¹¹. reeds had berust - vooral zoodanig moesten worden besproken dat er geen de minste aanraking met Holland bleef bestaan, waardoor aan die zaak een huldeblykerige bysmaak zou blyven kleven. Hy begreep alles zoo goed dat hy zelf de uitdrukking herhaalde: “ja, ja, juist! Geen perpetueeren van 't Huldeblyk!” In die stemming vertrok hy. Ik haalde adem en dacht: nu zullen ze het toch eindelyk willen begrypen. Welnu, in plaats van 'n flink bericht omtrent den uitslag zyner zending, kreeg ik... 'n postkaart, blyken dragende (wat hy me later ook erkende) dat hy zich door Versluys had laten ompraten om me niets te zeggen. (niets van dien fameuzen man in Portugal, niets van die klausule op de polissen, niets van 't plan om die polissen in hun handen te houden en my dus aan 't lyntje!) Maar hy zou over 14 dagen terugkomen om me nader bericht te doen. Dit heeft hy niet gedaan, en wel volgens zyn later gegeven uitdrukkelyke verzekering: op verzoek van Versluys! Toen ik hem namelyk onlangs te Rotterdam sprak, en al de geheimzinnighedens waren opgeklaard zei hy: ziezoo, nu kan ik U komen bezoeken!’ Ik heb me tegen hem misselyk driftig gemaakt! Maar hy heeft daarna zich zoo nobel gedragen, dat het me leed doet. Toch had ik reden dunkt me! Hoe nu Versluys ook hem weer beslenterd had, {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} om in weerwil van de zending die hy met genoegen op zich nam, my in 't donker te laten zitten, weet ik niet. Waarschynlyk door praatjes over welmeenendheid en over myn onkunde in zaken en hun savoir faire!¹³. 5 ‘Zaken’ toen ik aan Korteweg die klausule wees over event. rechtspraak te Amsterdam en hem vroeg wat daarvan de beteekenis was, zeide hy er niets van te weten! En K. schynt zoowat voorzitter van die kommissie te zyn! (‘niets te weten’ d.i. niet alleen van de beoogde strekking maar de hele klausule was hem onbekend, zei hy) 6. In zekere periode van 't gekibbel (van onze kant altyd zacht ingekleed, waarom ik byna altyd M. liet schryven. Zy vertaalde m'n wrevel en woede in háár taal, en zy geloofde langer dan ik aan (domme?) ‘welmeenendheid’ Nu niet meer. M'n eerste eigenlyke uitval was 'n kort briefje na 't ontvangen van die oproeping van den agent te Mainz. Ik vroeg of nu die man ook al 'n rolletje moest gaan spelen) ... nu dan, in zekere periode kwam het te pas dat de vraag of die kommissie maar te beslissen had door my niet beaamd werd. Daarop volgde een berichtje dat ik volgens mededeeling van den heer Paap daarin eens vooral wèl had toegestemd. Dat erkende ik, en hieruit vloeide voort dat Versluis by dien Paap (een beste jongen, maar jong en onbedreven... schoon niet onbedrevener dan de anderen!) aandrong op 't lezen van myn brieven. En hy (Versluys) moest bekennen dat Paap z'n mond had voorby gepraat. Deze erkentenis klonk rond en zonder terughouding. En toch was ook daarby weer iets slenterigs. Daarop had moeten volgen: ‘als nu inziende dat wy in dwaling verkeerden, wenden wy ons tot U om te weten wat ge wilt. Met verzoek om te berusten in de maatregelen die genomen zyn.’ (Zeker! In de lyfrenten had ik nu eenmaal toegestemd. Dàt moest blyven) Welnu, na dat uit den weg ruimen van Paap's misverstand, gingen zy even als vroeger voort zich te gedragen als machthebbenden. Versluys schreef my zelfs dat het hem bevreemdde dat ik my met de zaak bemoeide! Dat zou hy niet doen als hy een huldeblyk kreeg!’ (kan 't zotter? Als ge verkiest zal ik 't u laten lezen) Dat beroep op Paaps misverstand was dus valsch! De arme jongen heeft my 'n langen brief vol verontschuldigingen geschreven. Ik ben volstrekt niet {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} boos op hem. Hy heeft myn ‘fiat’ op 't in zee zenden der circulaire en de tot slagen aantewenden maatregelen opgenomen als carte blanche¹⁴. voor 't beschikken over de opbrengst. Dit was wat dom maar vergeeflyk vooral in 'n jong mensch. Maar... de anderen heeten volwassen. 7. Maar al hàd ik volkomen volmacht gegeven (aan lui die buiten myn voorkennis daartoe benoemd waren door... ik weet niet wie!!!) dan nog zou dit nooit geschied zyn in de vooronderstelling dat ze hun taak zouden opvatten zonder er my in te kennen, zonder my nr m'n wenschen te vragen, zonder zelfs my van hun ‘plannen’ etc kennis te geven! Erger nog, dat ze door opzettelyke geheimhouding my beletten zouden by tyds te protesteeren tegen maatregelen die ze willens en wetens tegen myn wil beraamden. (By Mev de Haas vertelde Versluys dat het hem zoo hard viel: ‘tegen’ my te moeten zyn. Dat ‘hard vallen’ zal zoo erg niet geweest zyn, hy wou niet anders! Maar van dat woordje ‘tegen’ nam ik nota. Hy sprak 't uit. Gy ziet dus dat er althans dáárin tusschen hem en my geen verschil van opvatting is.) 7) En dat ‘tegen’ my handelen moest verklaard worden door ‘welmeenendheid’! Precies een wyze vader die z'n jongetje kastydt uit bestwil! Rare welmeenendheid die zoo-iets op my meent te mogen toepassen! Ik geloof niet dat 100 schuldeischers uit Portugal (al hadden ze executoire vonnissen in de hand) me zooveel konden benadeelen als zulke ‘vrienden!’ De geheele behandeling was vernederend en beleedigend. By al die praatjes over de bedroevende noodzakelykheid om ‘tegen’ my te zyn, moest ik uitgemaakt worden voor 'n uil, voor 'n stommerik die geen verstand van zaken had, voor 'n verkwister die de waarde van 't geld niet kende, voor 'n slechte kerel zelfs, die - als anderen er niet voor zorgden - z'n vrouw zou laten te kort komen, voor - dit woord noemde ik reeds - 'n bezopen genie, lager staand dan de eerste de beste in dagelyksche wysheid! Dat Versluys dit woord niet heeft uitgesproken, wil ik wel gelooven, maar ik vraag u wat hy naar den zin, anders dan dat of zoo iets heeft kunnen aanvoeren om te rechtvaardigen dat men my aan banden legde? Hy moet me gelasterd hebben. En dit zal hy weer moeten doen, elken keer dat iemand hem of die fraaie kommissie verwyt dat ze my infaam hebben behandeld! In ‘zaken’ en soliditeit - ook in 't zeer ordinai- {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} re - neem ik het tegen hem, die kommissie en tegen hun ‘rechtskundige raadslui op. Ik woonde 9, 10 jaar te Wiesbaden, in aanraking met Mainz - soms in zeer drukkende omstandigheden! - 1½ jaar te Geisenheim, en ben nu hier reeds sedert 2 jaar in geldelyke aanraking met werk- en winkellui. Welnu, ik durf aannemen, op myn woord - des noods zonder handteekening - in een dag duizenden by een te krygen. Geen huis of kamer huurder, geen winkelier met wien wy sedert 12 jaar te doen hadden twyfelt aan myn eenvoudig woord, let wel - want ik spreek niet van geestverwant - of vriendschap - in zaken! Schulden, al of niet in gemoede drukkend, maar volstrekt niet rechtelyk invorderbaar dateeren uit den tyd van myn zwerven. Niet solide? Ik zet het dien mannen van ‘zaken’ niet na¹⁵. en ondanks 'n veertienjarig ronddolen d.i. na m'n vertrek van Lebak tot m'n vestiging te Wiesb, of liever tot ik in aanraking met Funke kwam. Vandaar m'n vereering voor hem!) ... ik zet het¹⁶. die zaakmannen zich zoo staande te houden! En dan moet men de drukkende servituten kennen die op my rusten, niet alleen geldelyk maar ook van 't gemoed. Maar die ga ik nu voorby om geen gemoedszaken aanteroeren en my by savoir faire en soliditeit in ‘zaken’ te bepalen, waarop 't hier neerkomt. Juist door den laster op dat punt trachten de droogstoppels my altyd van de baan te schuiven. Was 't ‘welmeenend’ van de personen die zich in die Huldeblyks zaak op den voorgrond stelden, dááraan voedsel te geven? Zy in de eerste plaats waren geroepen dunkt me, blyken te geven dat ze my... voor vòl aanzagen, en niet my te behandelen als 'n jongetje, als 'n idioot. 8 En ze spekuleerden tevens op 'n ànderen laster! Hierop namelyk dat ik zoo lastig was, zoo kwalyknemend, zoo vreemd, zoo moeilyk in den omgang. (alweer genieïgheid, natuurlyk!) Wel zeker, had ik niet ook ruzie gemaakt met die vorige Multatulikommissie?) (En met nog vroegere ‘kommissien’ van die soort, meer dan zy weten kunnen, maar altyd om redenen waarvoor ik me volkomen kan verantwoorden.) Wel zeker, ze meenden te kunnen doen met my wat zy wilden. Ieder zou hun gelyk geven, want: het was van algemeene bekendheid dat ik zoo lastig was! Die ‘algemeene bekendheid’ is laster- {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk! Niemand is inschikkelyker dan ik, niemand laat meer over z'n kant gaan, mits men my niet mishandelt. De bewyzen heb ik voor 't grypen, en m'n lang gerekte inschikkelykheid voor Versluys c.s. is er 't laatste blyk van. Ik zelf, wetende hoe men by de hand wezen zou uit 'n breuk met die ‘welwillende kommissie’ alweer munt tegen my te slaan, heb me ook daardoor langer dan anders 't geval geweest zou zyn, laten weerhouden van uitbersting. Dus juist andersom dan lastig of kwalyknemend. Wel 6 maal heb ik 'n woedenden brief vernietigd, en nog eens beproefd of ik met zachtheid hen tot hun plicht krygen kon. Maar niets baatte. 't Scheen er op toegelegd my eindelyk te dwingen tot ruwheid, om dan te kunnen zeggen: ‘Zie, hy is driftig. Er is geen omgaan met hem!’ Wie eenvoudig oprecht met my omgaat, zal waarlyk geen klagen hebben over m'n drift, maar sommige hebben er plezier in, juist omdat ik van natuur zacht ben my te prikkelen tot woede. En zoover heeft zelfs Versluys 't nog niet gebracht (d.i. tot uiting niet, wel tot indruk. M'n ergste uiting was nog dat: ‘óók 'n rolletje.’ Pretext om 't daarop te gooien heeft hy dus niet¹⁷.. Mimi zelf vond goed dat ik eens nr Holl. ging om zonder omwegen eens te zeggen waar 't op stond. Ik wou Versluys niet zien en bepaalde my tot Korteweg. Die verminkte polissen worden nu vernietigd en er worden nieuwe gemaakt waarin ik en M. alleen zullen genoemd worden. goddank, eindelyk! Om dat te bereiken heb ik moeten dreigen het heele Huldeblyk te weigeren, en daar ik in dat geval genoodzaakt zou geweest zyn de oorzaken op te geven, scheen hy toch bang voor de openbaring hunner handelwys. Hy schryft my nu dat de nieuw polissen zullen gereed-gemaakt worden (zeker weer na bekomen permissie van die onbekende Heeren!) Dat zal dus weldra afloopen. Het verknoeien van 't Huldeblyk zelf is nu eenmaal onherstelbaar. Even als 'n tooneelstuk dat door de slot akte staat of valt, is er door dien uitslag een stempel gezet op m'n leven en streven, die me zeer bedroeft. Waarlyk, 't is niet uit hebzucht, maar er is nu in cyfers gebleken wat al dat gejuich en al die geestverwantschap eigenlyk te beteekenen heeft! De triumf voor indischen suikerlords, gepensioeneerde residenten, haagsche kamerleden etc etc is wat al te groot! Onlangs las ik in de courant dat de redacteur (!!) van... de Staatscourant (!!!) gepensioeneerd was. De man zou z'n neus op- {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} trekken voor myn lyfrente. En van Twist! en Fransen v.d. Putte die zich door land te koopen in 't Stichtsche lid 1e kamer heeft laten maken. Is 't dan geen begeerte dat te zyn of dat te hebben? Op zichzelf gewis niet. Maar wel is 't smartelyk dat m'n geheel leven nu uitloopt in 'n toestand die bewyst dat ik even goed ongeboren had kunnen blyven. Toch houden de uitbundig toejuichende brieven en betuigingen aan. Wat moet ik nu daarvan denken? Wat van al de verzekeringen van vereering (god beter 't tot het misselyke toe!) van sympathie sedert zooveel jaren. O beste Oebe, dit gaat U en Bruinsma niet aan, geloof me! Ik gis zelfs dat gy en hy meer deden dan ge mocht, en dan ik zou goed vinden als ik inzage had in uwe omstandigheden... waarvan later! Orthodox gereformeerd en ultramontaansche bladen hebben me vereerd met de beschuldiging dat ik god had ‘uitgeroeid in de harten en de jeugd bedorven’ (precies dus als Socrates?) Die eer is te groot, o zeker! Maar zy, die tegenstanders schynen me dan toch voor iets aan te zien. De huldeblyk mannen stempelen me tot niemendal. En Versl. schreef me dat hy den uitslag nogal wel vond, en dat hy niets beters had verwacht. (En ik had slechts m'n toestemming gegeven op uitdrukkelyke voorwaarde dat de uitslag ‘schitterend moest zyn, daar 't middelmatige 'n echec zou zyn. Dit wist dus die heerlyke kommissie, en toch berustte zy. Ikzelf kon er by tyds niets aan doen. (Me dunkt ik zou raad geweten hebben! en dit niet om my maar om de zaak) niets aan doen omdat ze my in den waan brachten dat het goed ging. dus letterlyk: bedrog 'n ware valstrik!)- En waarom dit alles zoo uitvoerig? Wel, ik heb 't zeer druk. Meer dan ooit ben ik nu verplicht alles aftesnyden wat me hindert aan 't leveren van kopie voor de pers. Het walgt me maar het is zoo! Om dien zwaren plicht te volbrengen moet ik die heele Huldeblykszaak terzy zetten, en daar ik voorzie telkens daarover geinterpeleerd te worden, is 't me aangenaam eenmaal iets te hebben geschreven dat me van verdere uitlegging ontslaat. Begin maar svp. dezen brief aan Bruinsma te zenden. En vraag hem terug. 't Kan gebeuren dat ik later ook anderen nr U verwys. En toch verzoek ik U, me niet ten gevolge van dit schryven op het {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} terrein te brengen van openbare polemiek. Daardoor zou juist bewerkt worden wat ik voorkomen wou. Ik wil de zaak als afgedaan terzy schuiven. Als gy, Br. en nog 'n enkele misschien, weten hoe die historie zich heeft toegedragen ben ik tevreden. (Ook m'n zeer gegronde klacht over die Multatuli-kommissie heb ik gesmoord. Hebt ge opgemerkt hoe Wertheim die er lid van was, onlangs myn party trok?) Maar vergeet niet my meetedeelen wat ge denkt over 't behandelen van die Tandemzaak? Zeg niet te spoedig: ‘ik zou’ toch geloof ik iets te moeten doen. Maar 't is vervloekt doornig. Ik verzoek u en Br. niets te doen zonder myn weten. Ik griezel er van die zaak aanteroeren. En... er zyn er meer van dien aard. Hoe verdrietig! hier volgde een gr. een groet als slot¹⁸. Uw vriend dek Hierby dat ‘rechtskundig advies.’ By 't uitspreken van dat woord had Korteweg iets van 'n achterbuurtsmensch die zegt: 't staat in 'n boek!’ Of als of er in lag ‘zulke pieten zyn wy dat we niet op glad ys gaan, maar wel weten wat we doen! Je zult het toch niet beter weten dan 'n advokaat?’ Komiek! En 'n ander staaltje van 't standpunt dat die heeren bleken intenemen. In de eerste periode (na die aanvallen in 't Handelsbl. schreef me Versluys op toon van overwinningsbulletin) dat-i wel (ik meen) drie uren by Boissevain had zitten spreken, en dat hy dien man er toe gebracht had te belooven dat i... m'n werken eens lezen zou! Wel, wel! Wat ben ik toch 'n ondankbaar mensch dat ik na dien triumf niet meejuich. Als ik daarop let zou ik weer geneigd zyn aan onnoozelheid, aan verregaande domheid te gelooven. Maar... dit klopt weer niet met àndere dingen. Nog iets. Spreek s.v.p. niet tegen onbevoegden over die Huldeblykzaak. Ik ben er beschaamd over! 1. B.O.: Beste Oebé. 2. over: oorspr. stond er voor. 3. geslenter: intriges, kuiperijen. 4. men: oorspr. stond er ze. 5. gesaisisseerd: voor de rechter gesleept of in beslag genomen (naar het frans: saisir = grijpen). 6. qualitate qua: uit hoofde van zijn funktie (lat.) 7. XX = leestekens van Multatuli om aan te geven dat de derde hiernavolgende alinea (tussen X en X) op deze plek thuishoorde. 8. Kuyper: ds. Abraham Kuyper (1837-1920), nederlands theoloog en staatsman, streng calvinist, van 1901 tot 1905 premier, mede-oprichter van de Vrije Universiteit te Amsterdam. 9. V.B. en H.: Vitus Bruinsma en diens vrouw Hilda. Zie Multatuli's briefkaart van 6 oktober 1882. 10. richtig: juist (du.) 12. iemand: Zürcher, vgl. de brief van 7 mei 1882 van Mimi aan mevr. de Haas. 11. Hierna in Mimi's handschrift. 13. savoir faire: de slag te pakken hebben (fr.) hier: praktische handigheid. 14. carte blanche: volmacht (fr.) 15. Ik zet het dien mannen niet na: ik doe hierin niet voor hen onder (naar 't duits). 16. ik zet het: ik neem het op tegen. 17. oorspr. gevolgd door: ‘zaken’ Ik kryg daar 'n postkaart van Korteweg, adres: N. Ing by coblenz. 18. Blijkbaar liet Multatuli, al dikterend, beide mogelijkheden open. {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 oktober 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma] 16 oktober 1882 Brief van J. Versluys aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅕) beschreven. (M.M.) Amsterdam 16 October 1882 Amice, Ik had al eens vroeger willen schrijven, maar 't onderwerp lokt me niet erg aan en bovendien ben ik gelukkig zoo ver gekomen, dat ik iets wat op 't huldeblijk betrekking heeft, kan vergeten. -. Ik ben weer geheel aan mijn gewone werk en doe ter loops het weinige wat ik nog te doen heb.- Dekker heeft formeel geweigerd een polis te aanvaarden, waar onze namen in voorkwamen. Ook mocht er niet in staan, dat mogelijke aanvallen door de rechtbank te Amsterdam zouden beslist worden; dat moest Stettin worden. We meenden tegenover die pertinente weigering te moeten toegeven. -. En omdat we uit de briefkaarten in de laatste dagen ontvangen en uit een standje¹. met den agent te Mainz zagen, dat hij razend was, is dat er terstond bijgeschreven. We hebben gezegd: hier zijn de polissen en hier is het rechtskundig advies op grond waarvan ze aldus zijn in gericht en niet anders. Maar het blijkt ons dat U alle vertrouwen op ons hebt verloren, wilt U dus de polissen anders, zeg het dan maar. Bovendien werd nogmaals gewezen op het gevaarlijke van verandering. Dit neemt niet weg dat hij boos is op de hoofdcommissie en het meest op mij, die de correspondentie voor een goed deel heeft gevoerd. Zürcher kwam hem te Rotterdam opzoeken en had het ongeluk te spreken van ‘de heeren van 't huldeblijk’. Daarover en over andere zaken heeft Zurcher toen in tegenwoordigheid van De Haas, Mevr. de Haas en kinderen een ontzettend standje gehad. Later schijnt D. daarover excuus te zijn gaan maken, maar ik heb Z. zelf nog niet hierover gehoord. Bij Korteweg is hij geweest om den wissel uit de Oost groot ongeveer f1360 op te eischen. Hij had juist op dat oogenblik veel gebrek aan geld zei hij. Hij zegt nu dat we hem in een scheve verhouding tegenover zijn {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgever hebben gebracht, want hij moest schrijven en kan nu niet door het echec dat we hem hebben berokkend. Enz. Enz... Wij bestelden de 2e polis en kwamen 4 weken nadat hij gearriveerd was, nog f900 tekort om hem te kunnen in ontvangst nemen. Die heb ik toen voorgeschoten en aan hem schreef ik: van daag is de tweede polis door mij gehaald. Later vergelijkt hij den datum van mijn brief met den 4 of 5 week ouderen datum van den 2e polis en leidt daaruit af dat ik omga met slenters. Zoo heeft hij een heele reeks van beschuldigingen tegen over en vooral tegen mij.-. Ik help de zaak beëindigen en beschouw mijn betrekking tot Dekker als afgebroken. -. Een paar lui van Tandem, die hier zitten, geef ik je later wel op. Hier is niemand, die dat baantje wil overnemen, zoover ik de lui ken en Iterson was nog aarzelende toen ik hem het laatst sprak. Nu zal hij wel niet meer aarzelen. Vandaag zijn hier de examens voor de akte middelbaar onderwijs teekenen begonnen.-. Ge hebt zeker gezien, dat de Amsterdammer een dagblad wordt. Of het weekblad dan blijft bestaan, is nog onzeker. In elk geval wordt het opgenomen in de zaak van 't dagblad. De Koo wordt natuurlijk hoofdredacteur. Overigens zal men vooral lui zoeken, die routine van courantenwerk hebben. Of dit laatste verstandig is, betwijfel ik. Ook geloof ik niet, dat de nieuwe onderneming in een goede finantieele verhouding zal staan tot firma Ellerman Harms en Co Daar krijg ik een paar drukproeven die ik nog dien na te zien. Weest met u beiden hartelijk gegroet van Marie en van tt J Versluys 1. standje: (ook) rel. [oktober 1882 Gedicht van Multatuli in poëzie-album Lientje de Haas] Medio oktober 1882 Gedicht van Multatuli in het poëzie-album van Lientje de Haas. (M.M.) Behalve Multatuli's tekst op de ongenummerde bladzijden 7-11 bevat dit album maar twee inscripties: op het titelblad waar later een foto van de jonge mevrouw De Wolff-de Haas is ingeschoven, een vijfregelig rijmpje, gedateerd 4.12.1880, en op blz. 15 een tweeregelig puntdicht, gesigneerd R. {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} De Molenaar van Sans-Souci. (Naar 't fransch van Andrieux⁹., Niet zonder verminking, en met 'n meer dan gewenscht aantal lamme regels. Maar... 't ding dagteekent van '34 of '35. Verzoeke vriendelyk geen af schrift te laten nemen. Nieder Ingelheim, Okt '82 Dek De mensch is inderdaad een onbegryplyk wezen! Wie onzer blyft er toch zichzelven steeds gelyk? De trotsaard werpt zich voor een beuzeling in 't slyk, Wie 's morgens niet gelooft, wordt ligt als fyn¹. geprezen Voor nog de sombre nacht den dag van de aard verjaagt. En anders niet dan 't kwik, dat ryst en zich verlaagt Naarmate 't luchtgestel het dringt in de enge woning, Verzinkt of ryst de mensch. En waarom zou een koning Van wien de wereld zooveel kwaads te spreken weet Ook niet een enklen kant ten goede hebben mogen? Ik wil althans myn kracht beproeven 't te betoogen, En heb reeds tot bewys een klein verhaal gereed. {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Is van Pruisens dappren koning, Van den grooten tweeden Frits⁵. Die als veldheer niet beroemder Dan als koen hervormer is. Hy die 't land van zyne vadren Hemelhoog heeft opgerecht, Groot als denker, groot als Koning, Maar... als Christen bitter slecht! Hy kreeg het eens in 't hoofd een aangenaam verblyf Te stichten, waar - bevryd van hoofschen drang, zoo styf Hy niet wou visschen gaan, of jagen, drinken, ryden, Of - als zoo menig vorst! - een plantenleven leiden, Maar... gaan studeeren in de menschlyke natuur, En, om met zooveel ernst wat kortswyl te meleeren². Soms met d'Argens³., Voltaire en La Mettrie⁴. soupeeren, Kortom, het was van Frits een rechte Koningskuur. In het lachend oord, verkoren Door den grooten kluizenaar, Woonde op zyn bemosten molen, Sans-Souci, de molenaar. Onbezocht door ramp en plagen, Onbekend met zorg en druk, Sleet hy daar gerust zyn dagen, Smaakte hy zyn stil geluk. En van welken kant de wind ook Waaide op zynen molentin, Hy verhaalde maar zyn wieken En sliep dan tevreden in. In de buurtschap by de klanten Om zyn hupschen aard beroemd, Werd zyn huis en grond gewoonlyk By 's mans eigen naam genoemd En de lieve streek in 't ronde Lokte meisje en jongling uit Om te Sans-Souci te dansen Op de maat van veêl of fluit. {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} Sans-Souci! O, die naam des kweeklings der Natuur Klonk lieflyk in het oor van den verheven Koning, Hy strookte met zyn smaak als vriend van Epikuur⁶. En... met den naam van zyn eenvoudigen gebuur Vereerde Pruisens Vorst zyn koninklyke woning. Helaas! Is 't hier op aarde ons dan ten wet gegeven Dat twee geburen steeds in onmin zouden leven? Dat de zucht naar geweld die 's naasten heil verwoest, Steeds over... molenaars en vorsten heerschen moest? Hier ging de Koning 't minst met zyn verstand te-rade, Hy sloeg met arendsblik zyns buurmans erfdeel gade Want... in de plannen op 't papier gereed gemaakt Was 't malend Sans-Souci geheel te-niet geraakt. Bleef daar die molen staan, weg was het belle vue, Het gevelfront werd scheef, en krom werd de avenue, Men riep den molenaar by 's konings intendant Een man van groot gewicht, maar... minder groot verstand. ‘- Je moet dien molen ons, naar 's konings wil, verkoopen Zeg my dus kort en goed wat som zulks zal beloopen. - Wat som? Wèl... niemendal, want ik verkoop hem niet Ik vroeg u immers nooit wat prys ge daarvoor biedt? “Je moet” is fraai gezegd... die molen is myn woning, En hoort my even goed als Pruisen aan den koning.’ ‘- Kom, vrindje, 't laatste woord! Bedenk eens welk verdriet...’ ‘- Ge wilt myn laatste woord? Welnu, je krygt hem niet!’ Dit antwoord wordt door Frits - verguld op snee! - vernomen, Hy laat den molenaar - ‘zoo'n styfkop!’ - by zich komen, Vermaant hem, dreigt en vleit, maar alles zonder baat! ‘- De reên waarom ik dit myn erfgoed niet verlaat, 't Is, Sire, wyl 't door vlyt myn vader heeft verworven Daar is ook de oude man in mynen arm gestorven, Daar zag myn eenig kind het eerste levenslicht: Dat is daar myn Potsdam. Styfhoofdig ben 'k wellicht, Maar... zyt ge 't ook niet soms? In 't kort, wat ge ook mocht geven, Verwyderd van zyn huis kan Sans-Souci niet leven. {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Ziedaar myn laatste woord, en, Sire, ik blyf er by!’ Een Koning zet niet ligt zoo'n antwoord aan een zy, Althans aan Frits begon het bloed naar 't hoofd te stygen: ‘- Weet dat ik zònder geld je molen wel kan krygen, 'k Ben baas hier...’ ‘- Van myn huis? hernam de molenaar, Ja, als er te Berlyn geen flinke Rechtbank waar!’ Nu kwam by Frits 't besef van 't goede weder boven, En 't denkbeeld dat men aan rechtvaardigheid gelooven, En - onder zyn bestuur! - daarop vertrouwen kon, Bewerkte dat hy zynen wrevel overwon, En tot zyn hofstoet zei: ‘- ge ziet het klaar, myn heeren, Men moet voor Sans-Souci op-nieuw aan 't projekteeren... Jy, buurman, houd je huis! Je antwoord staat my aan! Maar... dezelfde Frits van Pruisen Die een molen hier ontziet, Was in 't reglen van zyn daden Altyd zoo omzichtig niet. Laat dit slechts de dag getuigen Toen hy, buiten Recht en Wet, Om Silezien, Europa Heeft in vuur en vlam gezet. Toen hy, hunkrend naar laurieren En nog nauwlyks op den troon, Met het lot der Volkren speelde Als een echte Koningszoon. Ja, dat zyn zoo vorstenspelen, Spelen, maar met vuur en zwaard... Zie: een landschap wordt gestolen En een molen blyft gespaard! Lieve Lientje, neem voorloopig 't stukje maar voor lief omdat het 'n aardige vertelling is. Later - over duizend weken - raad ik U aan, de hier aan Frederik II ten laste gelegde inkonsekwentie eens te toetsen aan Multatuli's eerste Idee, en aan 't Hoofdstuk: Vieux-Delft en Moraal in de ‘Millioenenstudiën’. Nog iets. Een der beste regels * van Andrieux: {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Le mauvais caractère est... de n'en point avoir’⁷. heeft het vertalertje overgeslagen. Dat was zeer dom. Dag, lief kind, ik zend je een huis vol zegewenschen voor u en de uwen die zoo innig goed voor my waren! 9. Andrieux: François Andrieux (1759-1833), frans dichter van luchtige poëzie. 1. fyn: diep religieus. 5. Frits: Frederik II, koning van Pruisen (1712-1786), koning sedert 1740, naast staatsman en veldheer, ook schrijver met belangstelling voor filosofie. 2. wat kortswyl te meleeren: te vermengen met wat grappenmakerij. 3. d'Argens: markies Jean Baptiste d'Argens (1704-1771), frans schrijver, lange tijd kamerheer aan het hof van Frederik II. 4. La Mettrie: Julien de La Mettrie (1709-1751), frans geneesheer en materialistisch filosoof, vriend van Frederik II. 6. Epikuur: Epicurus (341-270 v. Chr.), grieks filosoof die het nastreven van geluk als levensdoel zag. 8. Dit postscriptum is vertikaal in de rechtermarge geschreven. 7. Le mauvais caractère enz.: Een slecht karakter is... er geen te hebben. [18 oktober 1882 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 18 oktober 1882 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nied. Ingelh. 18 Oktober 82 lieve beste Lina (de groote, want zoo even was ik met de kleine bezig.) Heden doe ik Linaatjes album op de post. En voor U gaat hierby 't versje uit het album van den jongeheer de Mooy. Vergeving dat ik zoolang met een en ander talmde! En Wouters epistels! Met 'n als door trichinen¹. doorknaagd diep vernederd vaderhart moet ik erkennen dat de brieven van m'n zoon in sierlykheid iets te wenschen overlaten. Wees m'n voorspraak by de geadresseerden het hem ten goede te houden en verzeker Riek en Karel dat de auteur wèl zoo sterk is in boomklimmen als in de edele schryfkunst.². En... er zyn geen adressen op z'n brieven. Hy rekent op uw scherpzinnigheid in't bezorgen. - Groet vooral de familie de Wolff en den heer Dupont.- Ik moet moet moet druk aan 't werk! Daarom schryf ik zoo weinig. Aangaande³. Mieske's uittocht naar Holland is nog niets bepaald. Zy beweert me niet alleen te durven laten, (dat kan juist gezien zyn) en de komst van Betsy stuit op bezwaren, althans in de eerste 14 dagen. Of ze daarnà zal kunnen en willen, weet ik {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} waarlyk niet. Zy is hier gaarne maar is bevreesd zich te binden. Dag beste lina, dag De Haas! Dank voor al Uw goedheid! Het denkbeeld dat ik er door m'n àl te lang blyven, misbruik van gemaakt heb, drukt me wel 'n beetje. Maar daarvan wilt ge zeker niet hooren! Dag lieve hartelyke menschen. Uw liefh. Dek De kippenbroei toestel is aangekomen. Ik hoop er 't beste van, maar vrees 'n beetje. Ook zal 't veel werk en toezicht eischen, en Mies heeft al veel te doen. Als Betsy nu maar franchement⁴. kippenbroeister worden wou! Oók 'n carrière! Mondieu, ik schryf wel vertellinkjes. Men heeft z'n bezigheid niet voor 't kiezen! God schiep menschen. Dat's ook niet pleizierig! In het Album van den jongen heer C de Mooy Jr, by zyn vertrek naar Nederland, ter herinnering aan DouwesDekker⁵. Poerworedjo, 11-12-47 Lieve jongen is het waar, Ruilt ge Poerworedjo's dreven En uw zorgloos kinderleven Voor een leven vol gevaar? Gaat ge uw ouders stout verlaten? Laat ge uw vader zoo alleen? Kan geen moedertraan meer baten? Jongen hebt ge een hart van steen? Wat toch dryft u van ons heen? Nauwlyks waart ge een drietal jaren Toen gy Holland zyt ontvaren En nu wil je opnieuw er heen? Zeg, verveelt je 't nassi-eten, en het leven hier geleid? Ben je op 't klapperland gebeten, Roervink, zwaluw daar ge zyt! Weet ge by het vurig haken Dat uw hart en ziel vervult, Wat ge in Nederland zult smaken, Wat ge ginds ontberen zult? {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘O, ik zal er vreugde vinden’ Juicht uw hart in 't bly verschiet, ‘Levensheil, getrouwe vrinden!’ Maar... ge vindt uw moeder niet! Slechts op vreemden zult ge staren, Vreemden slechts staan om U heen, Maar... aan vaders zorg ontvaren, Jongen, staat ge altyd alléén! Zeg, voor 't laatst, zeg, meen je 't goed? Kan geen moedertraan meer baten Om 't je uit het hoofd te praten? Jongen, weetje wat je doet? Ja? Welaan, 't is tot uw best! Koste u 't afscheid droevig weenen, Keesje, trek gemoedigd henen Naar 't U onbekend gewest! Reis gelukkig en tevreden Over bergen land en zee, Neem ten schild voor tegenheden Onze beste wenschen meê. Denk aan allen die u minden, Als de wind het zeil ontplooit, Denk aan de overzeesche vrinden, En vergeet toch je ouders nooit! Loon hun zorg door trouw te schryven, Geef hun blyken van uw vlyt, Toon door goed en braaf te blyven Dat ge een dankbre jongen zyt. Streef naar kennis, volg de wetten Van getrouwheid deugd en eer, En kom eens met epauletten Knevels en diplomaas weer. Dat geen storm uw reis beroere, Heilryk zy uw levenslot, Zacht zy 't windje dat u voere... Lieve jongen, reis met God! 1. trichinen: mikroskopische draadvormige ingewandswormen. 2. Wouters brieven aan Lina de Haas en aan haar broers Riek en Karel zijn niet bewaard gebleven. 3. Aangaande: oorspr. stond er van. 4. franchement: ronduit (fr.) 5. Vgl. V.W. IX, blz. 38 en 39. De hier afgedrukte tekst bevat enkele kleine varianten. {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} [19 oktober 1882 Brief van N. Braunius Oeberius aan V. en H. Bruinsma] 19 oktober 1882 Brief van N. Braunius Oeberius aan Vitus en Hilda Bruinsma. Dubbel kwartovel postpapier, alleen aan de voorzijde beschreven. (M.M.) Op de achterzijde staat het antwoord; zie bij 21 oktober 1882. Waarde Bruinsma & Hil'! Bijgaande brieven * van onzen besten Dek inzake het intrigeblijk Versluys cs. Na lezing svpl dadelijk terug. En doe me het genoegen, niet aan Dek te schrijven over die onaangename zaak? Meent ge het een of ander te moeten op of aanmerken, schrijf mij dan. Heden morgen ontvingen wij de bezending. dag, beste lieve Hiltje! Op verzoek van Ym sluit ik hierbij in t/m 13 Vele groeten Oebé Arnh. 19 oktober 82 [20 oktober 1882 Twee kwitanties inzake polissen] 20 oktober 1882 Twee kwitanties voor de betaling van toeslagen op de polis van de levensverzekeringsmaatschappij Germania. Enkel vel bedrukt papier, 18 × 20 cm, waarop het kursief gedrukte is ingevuld. (M.M.) germania Lebens-Versicherungs-Actien-Gesellschaft zu Stettin nota zu No 330873. für Herrn E. Douwes Dekker u frau zu Nieder Ingelheim Mark Pf. 1. Einmalige Prämie für die Versicherung von 1000 Mark jährl. Rente nach Tab. XIIa 15675 00 2. Theilprämie für 3. Policegebühr 6 4. Stempel 78 50 _____ Gesammt-Betrag 15759 50 Stettin, am 20 ten October 1882. Die Direction der Germania. F. Ameling {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} Nachdem über die Zahlung der oben unter 1 resp. 2 aufgeführten Prämien auf der Police selbst bereits quittirt ist, bescheinigt, den Betrag der oben unter 3 und 4 aufgeführten Auslagen mit zusammen 84 M 50 pf heute durch Zahlung erhalten zu haben. De Directie van het ‘Bureau der Germania’. Amsterdam Juli 1882 G. Luttenberg Formular 18. Vertaling: germania Vennootschap op aandelen te Stettin nota nummer 330873. voor de heer E. Douwes Dekker en echtgenote te Nieder Ingelheim Mark Pf. 1. Eenmalige premie voor de verzekering van een jaarlijkse rente van 1000 Mark volgens tabel XIIa 15675 00 2. Deelpremie voor 3. Poliskosten 6 4. Zegel 78 50 _____ Totaalbedrag 15759 50 Stettin, 20 oktober 1882. De directie van de Germania. F. Ameling verklaart bij deze, nadat de betaling der boven onder 1 of 2 genoemde premie op de polis reeds voldaan is, het bedrag der hierboven onder 3 en 4 opgevoerde voorschotten van tezamen 84 Mark en 50 Pfennig vandaag door betaling te hebben ontvangen. De directie van het ‘Bureau der Germania’. Amsterdam Juli 1882 G. Luttenberg Formulier 18 germania Lebens-Versicherungs-Actien-Gesellschaft zu Stettin. nota zu No 330755 für Herrn E. Douwes Dekker zu Nieder Ingelheim {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} Mark Pf. 1. Einmalige Prämie für die Versicherung des Betrags von 1400 Mark jährl. Rente nach Tab. VIIIa 13023 25 2. Theilprämie für 3. Policegebühr 6 00 4. Stempel 65 50 _____ Gesammt-Betrag 13094 75 Stettin, am 20 ten October 1882. Die Direction der Germania. F. Ameling Nachdem über die Zahlung der oben unter 1 resp. 2 aufgeführten Prämien auf der Police selbst bereits quittirt ist, bescheinigt, den Betrag der oben unter 3 und 4 aufgeführten Auslagen mit zusammen 70 M 50 pf heute durch Zahlung erhalten zu haben. De Directie van het ‘Bureau der Germania’. Amstm Juli 1882 G. Luttenberg Formular 18. [21 oktober 1882 Brief van V. Bruinsma aan N. Braunius Oeberius] 21 oktober 1882 Brief van V. Bruinsma aan N. Braunius Oeberius. Dubbel kwarto vel postpapier, waarvan op blz. 3/4 een halve strook in de breedte is weggescheurd. Achterzijde van de brief van 19 oktober. (M.M.) Waarde Oebé. Hierbij de geheele bezending in dank terug. Gij hebt in één woord uw meening over de zaak ter neergeschreven (intrigeblijk Versluys & Co.), ik kan dat niet, al is mij naar ik meen alles duidelijk. Dek vraagt zelf en ook gij verzoekt het mij, niet over dit onderwerp aan hem te schrijven. Dus laat ik het. Voor U mijne meening uitvoerig op het papier te zetten zou niet baten omdat dat ééne woord mij doet zien dat gij van het standpunt uitgaat dat Versluys ooit iets anders heeft gewild dan Dekkers waarachtige belangen in alle opzichten te behartigen. Op dat standpunt kan ik mij niet plaatsen. {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} Het spijt me dat D zelf nu in kennis is gesteld met de woorden uit een brief van Versluys aan mij in zake Tandem omdat wij hebben moeten belooven omgekeerd niets van D's brieven aan Versluys te zeggen. Dat is zeker een weinig verkeerd begrepen. Trouwens van veel gewicht is dat niet. Maar ik moet nu toch voorstellen dat niet Dek of een ander aan Versluys iets over Tandem schrijft, maar dat ik hem¹. eenvoudig rondweg vraag of hij daar aan gedaan heeft al of niet. Zonder het verzoek van Dek om dat niet te doen, zou ik het al gedaan hebben. Gegroet, ook Ym, mee van Hil tt Vitus Br. 1. hem: Versluys. [21 oktober 1882 Brief van Multatuli aan Lina de Haas] 21 oktober 1882 Brief van Multatuli aan Lina de Haas. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (¼) beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 21 Oktober 82 lieve Lientje! Kyk, ik had dat watersnoodgedicht uit uw Album laten liggen. Ik vind het niet heel mooi, maar misschien hecht gy er aan en daarom moet ik 't u wel terug zenden. De smaak van 'n jong prul behoeft nu juist niet net te zyn als van... oude prullen. En tevens kan ik nu m'n excuses maken over 't bederven van den karton-omslag. Ik heb 3700000 redenen van verschooning. Ten eerste was't ding toch al bouwvallig. 2o moest ik 't pakketje zóó inpakken dat de postmenschen konden zien dat het 'n boek bevatte. Anders hadden zy 't geheel open gemaakt om te zien wat er in zat. 3e - maar waartoe al die andere redenen optenoemen? Als ik weer te Rotterdam kom wil ik met pleizier een nieuw foudraaltje fabriceeren dat zacht & zoo goed is als 't oude was. Het raadsel dat ik je toezegde (u Hendrik & Karel) is nog in de maak. Denk niet dat ik 't vergeet, maar 't schynt 'n ding van langen adem te worden. Ook heb ik 't druk. Veel groeten aan je lieve ouders! Dag Lientje! Uw vriend Dek [21 oktober 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma] 21 oktober 1882 Brief van J.W.E. Duitz aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarde Heer Bruinsma! Met Faust kan ik uitroepen: Da steh' ich armer Thor,¹. enz: Steeds ben ik antwoord wachtend op mijne vragen in m'n vorige schrijven. Ik heb inderdaad nimmer een dusdanige zaak op zoo stilzwijgende wijze zien behandelen; niet voor mij zoozeer, zie ik naar wat licht uit, als wel voor hen die mij hun bijdragen gaven. Ook belemmert mij de onwetendheid waarin ik verkeer, in het arbeiden voor... Tandem, zal ik maar eens zeggen. Mijn vriend Rynders (I.W.G.) Warmoesstr. zond mij nietemin f25 als jaarlijksche contributie voor dit doel, met belofte, deze som zoo mogelijk te vermeerderen. Gij kunt nu voorloopig beschikken over deze f25, plus f50 zijnde de halfjaarlijksche bijdrage van den Hr P. en mij. Saturdag l.l. hield Dr. Muller hier een voordracht over M, die veel enthousiasme verwekte en hoewel deze zich bepaalde bij voorlezing van eenige fragmenten uit M's werken, geloof ik dat zij een uitwerking ten goede heeft, vooral door den naam en kwaliteit van den spreker. Ziet ge - ik zou zoo gaarne van U willen weten, hoe het nu eigentlijk met dat Genootschap Tandem staat; wie er zooal aan bijdraagt; dan zal ik mij met deze in contact stellen en in vereeniging met hen, (altijd zoo geheim mogelijk) trachten werkzaam te zijn in Amsterdam. Mogt het zijn dat die hier nièt bestaan, dan nòg ware er mogelijkheid ze te vinden; daar tègen doet zich echter een beletsel voor; namelijk: dat ik weinig bekend ben in Amst. met hen die ik bij benadering mag veronderstellen tot Ms vrienden te behooren en ontbreekt het mij dus aan introductie. Hoe 't ook zij, wees zoo goed mij 't een en ander te schrijven Mijne beste wenschen & groeten uw toegenegen Duitz 21/10 82. 1. Da steh' ich armer Thor: Daar sta ik (nu), arme dwaas (du.); naar een bekende regel uit Goethe's Faust I vers 358 gevolgd door ‘und bin so Klug als wie zuvor’: en ben nog even slecht op de hoogte als voorheen. [21 oktober 1882 Briefkaart van Multatuli aan J.J.A. Goeverneur] 21 oktober 1882 Briefkaart van Multatuli aan J.J.A. Goeverneur. Met poststempels Nieder-Ingelheim 21-10 82 en Groningen 22 oct 82, geadresseerd aan {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} WEDg Heer J J A Goeverneur Groningen Holland. (Particulier bezit Ingelheim; fotokopie M.M.) beste Goeverneur! Ik ontvang uwen brief van eergister die den mynen gekruist heeft. Vriendelyk dank! Maar vermoei U niet met schryven! Als ge op 20 brieven van my, eenmaal antwoordt, - en dan nog slechts één woordjen om my te berichten dat ge wel zyt - ben ik tevreden. Verwaarloos me terdeeg. Dat zal ik vriendschappelyk vinden. Ik peins over iets, u betreffende, maar vrees 't niet klaar te spelen. Kunt ge ook iemand belasten met de taak my bericht te geven als ge ziek mocht zyn? 't Is waar: wat doe ik dan nòg? Nu, dàt is juist het onderwerp van m'n gepeins. Maar ik ben aan mislukking myner plannen gewoon! hart. gegr. Uw vriend DD N.I. 21 - Okt: 1882 [22 oktober 1882 Beschikking D.J. Korteweg en J. Versluys inzake polissen] 22 oktober 1882 Beschikking van D.J. Korteweg en J. Versluys in zake de polissen voor Multatuli en Mimi. Ongelinieerd bloknootvel, aan de voorzijde beschreven. (M.M.) Wir ertheilen hiermit unsere Einwilligung zur Auserkraftsetzung am 22 October 1882 der Rentenpolicen der Germania No 330755, ausgestellt unterm 22 Juni 1882 auf eine ¼ jährliche Leibrente de M. 350. auf das Leben und zu Gunsten des Schriftstellers Hn Eduard Douwes Dekker zu Nieder-Ingelheim und von No 330873, ausgestellt unterm 14 Juli 1882 auf eine ¼ jährliche Leibrente de M. 250 auf das Leben und zu Gunsten der Eheleute Eduard Douwes und Frau Maria Frederika Cornelia Dekker, geborene Hamminck Schepel. Wir begeben uns vom 22 October 1882 an ausdrücklich aller Rechte auf die beiden Renten-Policen No 330755 und No 330873 und übertragen dieselben auf die Eheleute Dekker. Weiter erklären wir uns damit einverstanden, dass die bezeichneten Policen durch zwei neue von den Eheleuten Dekker direkt zu beantragende Rentenpolicen mit gleichbleibenden Rentenbeträgen an diesem Datum ersetzt und dass die von uns für diese beiden Policen {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} gezahlten Beträge als für die in Folge der neuen Anträge der Eheleute Dekker aus zu fertigenden Policen der Germania an diese letztere Gesellschaft bezahlt behandelt werden. Amsterdam October 1882 DJ Korteweg J Versluys Vertaling: Wij geven hiermee onze toestemming te kennen voor het buitenwerkingstellen per 22 oktober 1882 van de lijfrentepolissen van de Germania, no. 330755, op 22 juni 1882 opgesteld terwille van een per kwartaal uit te betalen lijfrente van 350 mark op het leven en ten gunste van de schrijver, de heer Eduard Douwes Dekker te Nieder-Ingelheim en van no. 330873, op 14 juli 1882 opgesteld terwille van een per kwartaal uit te betalen lijfrente van 250 mark op het leven en ten gunste van het echtpaar Eduard Douwes en mevrouw Maria Frederika Cornelia Dekker, geboren Hamminck Schepel. Wij doen per 22 oktober 1882 nadrukkelijk afstand van alle rechten op de beide lijfrentepolissen no. 330755 en no. 330873 en dragen die rechten over aan de echtelieden Dekker. Verder verklaren we ons ermee accoord dat de aangeduide polissen vervangen worden door twee nieuwe, door de echtelieden Dekker zelf aan te vragen lijfrente polissen met gelijkblijvende rentebedragen met ingang van dezelfde datum en dat de door ons voor deze twee polissen betaalde bedragen beschouwd zullen worden als betaald aan de Germania voor de Germaniapolissen die op grond van de nieuwe aanvragen van het echtpaar Dekker zullen worden opgesteld. Amsterdam oktober 1882 D.J. Korteweg J. Versluys [23 oktober 1882 Brief van Multatuli aan J.F. Snelleman] 23 oktober 1882 Brief van Multatuli aan J.F. Snelleman. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 23 Oktr 82 Waarde heer Snelleman! Eerst gister werden de kisten uitgepakt dien den vorigen avend laat ontvangen waren, en waarin de toestellen voor de kunstmatige eierbroeiery. Ik moet wel beginnen met het konstateeren van dien datum om U begrypelyk te maken waarom ge eerst heden wat weerklank ontvangt op de zoo vriendelyke woorden waarmede gy, ook namens¹. den heer V.H.². my uw schoon werk over midden-Sumatra³. aanbiedt. Maar noch dat inschrift, noch ook dat geschenk zelf was 't eenige dat me roerde by 't openen dier kisten! Ik wist hoe ge met die broeiery gewurmd hadt, begreep hoeveel er voor U van 't eindelyk slagen afhing, en de mislukking deed me zéér. m'n vrouw die heel ‘strebsam’⁴. is, wil vol yver de zaak aanpakken, en àls ze slagen mocht - waaraan ik evenwel twyfel - zal ik verlegen zyn 't U meetedeelen. Maar laat my u eerst bedanken voor uw belangryk geschenk! Hoe hartelyk my dat werk aantebieden. Gelezen heb ik 't boek natuurlyk nog niet, maar al bladerende kwam my de inhoud solide voor, zoo solide als de band (Sakkerloot, hoe mooi! 't Is om er in Duitschland mee te pronken.) Wilt ge ook den heer V. Hasselt namens my dank zeggen? Sumatra vertegenwoordigt voor my altyd 'n brokstukje van m'n jeugd, al bezocht ik dan ook nooit de streken die gy beschryft. In '42 was ik Kontroleur, civ. gez. hebber⁵. te Natal. Och, hoe graag wilde ik dat plaatsjen eens weerzien, om my eens goed te kunnen verplaatsen in de droomeryen van dien tyd. Toch zou't genoegen niet onvermengd geweest zyn, want al ontwikkelde zich op dien eenzamen buitenpost m'n lust in denken, ik kan niet zeggen dat ik den daar doorgebrachten tyd - dans l'âge qui ne doute de rien!⁶. - goed besteed heb. Maar valt niet hetzelfde te zeggen van veel {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} andere pleisterplaatsen in m'n leven? Hoe dit zy, 't woord: ‘Sumatra’ heeft nog altyd voor my iets eigenaardig-aantrekkelyks, en ook dáárom is my Uw interessant werk hoogst aangenaam. Nu wat over eieren, kuikens, levensdoel en de by dat alles onvermydelyke pots au lait de Perrette!⁷. Hoeveel kans is er dat 'n ànder rechtgeaarde kippen zal ter-wereld brengen, als 't u niet gelukt is? Me dunkt, die kans is gering, en tot kort geleden toe, had ik tegen dit pessimisme slechts de bedenking dat (naar ik vernam) de zaak toch elders (te Straatsburg?) goed marcheerde. Maar... is dit zoo? De heer De Haas die zeer scherpzinnig is, maakte de opmerking dat de pretense réussite⁸. der ondernemingen in't groot, wel eens 'n reklame kon wezen om de toestellen van de hand te zetten. Ook worden er, naar ik hoor, entreegelden van bezoekers geheven. In allen geval komt het me vreemd voor, dat industrieelen handel dryven in de middelen die rechtstreeks aanleiding geven tot vermeerdering der konkurrentie. Me dunkt, de zaak zou 'n gezonder aanzien hebben als de hoenderfabrieken trachtten heel Europa van kippen te voorzien. Wel weet ik dat monopoliseeren op den duur onmogelyk is - vooral daar de zaak me zeer eenvoudig voorkomt - maar dit is geen reden om juist het tegendeel aantemoedigen en gemakkelyk te maken. Natuurlyk weet gy van dit alles meer dan ik, al zy 't dan dat ook ik reeds voor zeer veel jaren aan de zaak gedacht heb, zoo zelfs dat ik - na m'n vertrek van Lebak - slechts door gebrek aan middelen weerhouden werd er in Indie mee te beginnen. Zoudt ge dáár misschien geslaagd zyn? Twee oorzaken konden daartoe misschien meewerken. Het klimaat komt nagenoeg overeen met dat van Egypte waar de zaak voor duizenden jaren werd uitgeoefend (Herodotus?) en 2o: De afzet van kippen is daar beter verzekerd dan in Europa waar men zich bepaalt tot luxe-gebruik.- Maar - och, noem me niet indiskreet als ik me bemoei met uw zaken! Ik weet wat vruchteloos tobben te beteekenen heeft! Nu dan, het smart my dat het U tegenloopt! Me dunkt, dit moet veranderen. Maar dáárover iets willende zeggen, voel ik me verlegen. En ik loop gevaar te vervallen in de zotterny die mezelf zoo vaak hindert in anderen, in 't bête: zouën. Er loopen duizenden korporaals rond, die - in Nap's plaats - den slag by Waterloo zouden gewonnen hebben. Nu, zóó zot zou ik me tegenover U, by {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} gebrek aan juiste kennis uwer omstandigheden en wenschen, niet aanstellen. Myn zouërigheid zou zich in-allen geval slechts uiten in vragenden vorm, byv: zoudt ge niet genegen zyn een graad te halen in zoölogie? In andere natuurwetenschappen? In dien geest heb ik meer vragen te doen, maar ik moet afbreken omdat m'n goede meening allicht de grenzen der onbescheidenheid naderen - of overschryden zou. Ik wil niet dat ge recht erlangt tot den uitroep: ‘als ik had kunnen verdacht zyn op die indiskretie, zou ik m'n midden-Sumatra stillekens thuis gehouden hebben!’ Te Rotterdam hoorde ik meermalen met grooten lof en vereering over U spreken. Het doet my zeer leed de familie Dupont niet bezocht te hebben, maar ik was zoo zwak dat ik moeite had my overeind te houden. Uwe verloofde⁹. heb ik alzoo niet gezien, maar wel haar zuster, die me voorkwam eene der liefste meisjes te zyn die ik ooit ontmoette. Nu waarde Snelleman, nog eens dank voor Uw schoon werk en 't hartig inschrift! Wees, ook van m'n vrouw heel vriendelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker 1. ook namens: oorspr. stond er en 2. V.H.: A.L. van Hasselt. 3. Midden-Sumatra. Reizen en onderzoekingen der Sumatra-Expeditie, uitgerust door het Aardrijkskundig Genootschap. Beschreven door de leden der expeditie onder toezicht van P.J. Vet. Deel 1: Reisverhaal. Beschreven door C.H. Cornelissen, A.L. van Hasselt en Joh. F. Snelleman, Leiden, 1882. 2 dln. 4. strebsam: volhardend, ijverig (du.) 5. civ. gez. hebber: civiel gezaghebber, niet-militair bestuursambtenaar. 6. dans l'âge qui enz.: op de leeftijd dat men nergens aan twijfelt (fr.) 7. pots au lait de Perrette: verwijzing naar de fabel (boek VII, 10) ‘La laitière et le pot au lait’ (Het melkmeisje en de kan met melk) van La Fontaine, waarin Perrette het melkmeisje op weg naar de markt zo fantaseert over de rijke opbrengst van haar melk dat ze de kan stuk laat vallen. 8. réussite: welslagen, succes (fr.) 9. verloofde: Snelleman was verloofd met Josepha Hendrica Dupont. [23 oktober 1882 Brief van Mimi aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 23 oktober 1882 Brief van Mimi aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 2-4 beschreven. (M.M.) Maandag morgen. Beste vrienden - Gister hebben wy de broeimachine uitgepakt. Saturdag avond, toen 't reeds donker was kwam de bezending alles behoorlyk in orde - en gister morgen gingen we aan 't uitpakken! Je kunt denken hoe belangstellend, en verwonderd by elk stuk we waren. ‘He, wat is dit? en ‘he, wat is dat? en een oogenblik sloeg my de angst om 't hart of we er wel wys uit zouden worden - maar ik denk nu dat het zich wel vinden zal. Gister heb ik er den ganschen dag zoowat mee doorgebracht - Wou stond al om zes uur op gister al roepende dat hy naar de broeimachine wilde gaan die NB. nog geheel gepakt stond. Tusschen alle andere dingen had je broer ook zyn boek gepakt met 'n hartelyk inschrift aan dek. Wat ziet er dat solide en mooi uit! Dek heeft hem daar zoo een woordje geschreven, zoodat hy de ontvangst van zyn zoo zorgzaam verzonden machine weet. {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} Later zal ik zeker nog wel eens gebruik maken van zyn aan u gedane belofte ons zoo noodig wat terecht te wyzen. Voor 't oogenblik heb ik nog heel veel te vragen, en is 't dus beter te lezen en te zoeken om zooveel mogelyk alleen in de zaak thuis te raken. Je begrypt dat we al allerlei plannen maken! Ik zie dat het ook 's winters kàn. Ik heb vreesselyk lust om eens te probeeren met 25 eieren. Het kost niets dan 'n beetje zorg en wat warm water! Hoe praktisch en aardig is dat! Ik heb er zoo'n aardigheid in, dek heeft zich vandaag alles laten uitleggen door Wou en my. en wy staan versteld van de eenvoud! Maar lieve menschen als je gebraden hoentjes komt eten, moet je me eerst nog eens een lesje geven. want ik kan geen kip braden! hoe mal he? Maar ik denk dat die kennis te verkrygen zal zyn door een beetje oefening. - Och, philip komt voor de post. en ik wil niet langer wachten je de ontvangst te berichten. Dag beste vrienden! Wat is die dek een luie schryver, he? ja by buien. Hy moet copy geven. heeft het stellig beloofd in Rott. aan den uitgever. maar toch is hy nog al wel. We schaken tegenwoordig weer 's avonds dat neemt my myn briefschryftyd. maar ik doe 't graag. Dag lieve menschen. Mies [23 oktober 1882 M.J. de Witt Hamer betaalt Tandem-bijdrage] 23 oktober 1882 Mr. M.J. de Witt Hamer betaalt als gedelegeerde van Tandem een bedrag van f50, - aan Multatuli. Zie V.W. XIX, blz. 945. [25 oktober 1882 Briefkaart van G. Heymans aan V. Bruinsma] 25 oktober 1882 Briefkaart van G. Heymans aan V. Bruinsma. Met poststempels Leiden 25 oct 82 en Leeuwarden 26 oct 82 geadresseerd aan Dr G Vitus Bruinsma leeraar/gymn. Leeuwarden. (M.M.) Mijne hartelijke belangstelling in de wijze waarop de nederlandsche natie hare verplichtingen jegens den heer Douwes Dekker nakomt, geeft mij de vrijheid u beleefdelijk te verzoeken, mij wel met een enkel woord op de hoogte te willen stellen van de resultaten der in 't laatste voorjaar gehouden inzameling. Wel vernam ik uit de couranten bij-geruchte een bedrag, dat inderdaad voor 't plichtgevoel des volks een bedroevend getuigenis zou afleggen, maar officieel vond ik nergens een verslag der bereikte resultaten. {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} In de hoop, dat door u wel aan mijn verzoek zal willen voldaan worden, noem ik mij uit bijzondere hoogachting Dr G. Heymans Oude Singel 52 Leiden [25 oktober 1882 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 25 oktober 1882 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ing. 25 Oktr 82 beste Lina! Omdat ik het druk heb wil ik gauw antwoorden. Anders ligt uw prettig schryven op m'n tafel en kykt me verwytend aan. Ik ben (hm!) in 'n bui van ‘afdoen.’ (zoolang 't duurt, de ‘neiging tot kontemplatie’ - alias: luiheid) zal me wel weer pakken. Eerst dank aan Lientje voor haar briefje. En van Wou aan Karel en Riek. Ja, ik ben er zeer op gesteld dat Mimi eens met U pierewaait. Nòg weet ik niet zeker of onze Betsy hier wil komen. Toch zal 't voor M. 'n heele tour zyn, naar Holland te gaan. Ze voorziet dat de zaak meer nasleep hebben zal dan haar schikt. 't Eene bezoek verplicht tot het andere. Ik blyf er by dat gy en uw beste man my allerliefst, boven verdiensten en ver boven m'n pretenties¹. behandeld hebben. Het mislukt bezoek van Versluys - wat zal ik er van zeggen? Eigenlyk spyt het me niet, dat ge hem niet gesproken hebt. Het: ‘toen zei hy’ en ‘toen zei zy’ En toen ‘hy’ weer, en ‘zy’ weer en ‘hy’ weer en - och, zoo vervelend en irritant. Aan den anderen kant had ik toch gaarne eens geweten welke praatjes hy nu weer {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} zou verkocht hebben. Z'n vrouw is knap en - naar ik meen - oprecht. Ook breeder van opvatting dan hy. Zoowel Mimi als ik hebben haar altyd zeer hoog gesteld. Wat hem betreft, ik houd vol dat-i draaierig en slenterig met my heeft omgegaan, zonder nu de algemeene beschouwing in 't spel te brengen - hoe zal ik zeggen? - dat-i me niet behandeld heeft naar 't standpunt dat ik vermeen intenemen. Vergis ik me hierin, dan vergis ik my mèt de velen die my ànders behandelen. Die ‘Kommissie’ (of Versluys namens die Kommissie) hebben me behandeld als 'n onmondige, als 'n gek. Dit klopt niet met ‘hulde’. Maar... er bestaat in-zake V. nog iets dat ik niet aanroer, tenzy ik er toe genoodzaakt ben. Iets dat me niet helder is. Uw poging om Zürcher te ontmoeten, vind ik edel. Juist! Door denzelfden geest gedreven (ook ‘edel’ dus? Ajakkes!) schreef ik hem 'n hartelyk briefje, waarin de betuiging dat ‘de heer en Mevr De Haas, even als ik, z'n telegram zoo schoon vonden.’ Hy is inderdaad buitengewoon goed van inborst. Jammer dat-i niet meer smaak heeft wat z'n toon betreft. Hoofdoorzaak daarvan is verlegenheid. 't Klinkt komiek, maar toch 't komt meer voor. Hy schreeuwt wel eens omdat-i niet spreken kan, en uit vrees zich te vergissen tusschen 3 & 4, zegt-i wel eens 10 of 100. Toch blyf ik altyd niet begrypen hoe hy - met vuur 'n missie hebbende op zich genomen - zich zoo op eenmaal door 'n praatje heeft laten bewegen om mee te doen in 't verheimlichen². waarover ik juist zoo geklaagd had. 't Spyt me dat ik 'n goed mensch zoo ruw behandeld heb, maar in den grond had ik gelyk. Na al 't maanden lang zwygen en verdragen van myn kant zou hy die heeren nu eens op hun plaats zetten. Dáárop rekende ik, dàt had-i op zich genomen - en met vertoon van geestdrift! - en... er kwam niets van! Integendeel, zyn omslaan moest Versl. c.s. versterken in de meening dat ze 't by 't rechte eind hadden. Hoe dit zy, z'n telegram was nobel. Onder ons, ik gis dat-i nu weer ‘verlegen’ zit met de historie van die heel, half of kwart blonde meid.- Och, die arme Neeltje. Ge vreest voor krankzinnigheid? 't Is opmerkelyk hoeveel berichten over verstoorde hersenwerking tot me komen? Eén dag na uw brief kreeg ik al weer tyding van iemand die in 't gesticht moest gebracht worden. Dit was reeds {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} voor 13 maanden geschied, maar ik wist het niet. 't Is de schryfster van ‘Hilda’³. 't bekende stuk met atheïstische strekking. Ik neem 't haar kwalyk dat ze gek geworden is. (zie: hoofdstuk ‘Tableau’ van Mill. St.)⁵.- Als ik weer te Rottm kom, wil ik me eens heel opzettelyk met Hendrik bemoeien. Waarom is hy zoo stil?- Aan Mevr. J. heb ik nog niet geschreven.- Dag beste Lina. Duizend groeten aan DeH. en de kinderen. Uw vriend Dek beknor me als ik U weer schryf. Nu ja, 'n postkaart. Dat kan er door. En Mimi, vraagt ge? Ook zy heeft het druk. Ik begryp dat ge vraagt: waarmee? Toch is 't waar. Op't oogenblik is ze zeer beschäftigt⁴. met de broedmachine. Ze maakt er zich illusien van. Perrette's pot au lait? Zeg, wat valt die Lafontaine me tegen! De meesten zyner fabels zyn gerekt, haarsleeperig, vol gedwongen dictie en - wat de moraal aangaat - niet pakkend. En z'n contes⁶.? Ze moeten ondeugend heten. Waren ze dat maar! Met veel schryvers van die soort, ben ik in renaissance van oordeel⁷.. 't Is toch verdrietig dat we genoodzaakt zyn de 2o helft van 't leven te besteden aan ergernis over de dwaasheid van de eerste. Wat zou de 3o helft geven, als 'n geheel zooveel deelen bevatten kon?- Maar wat praat ik van helften, ik die druk bezig ben met mn laatste 1/10 of 1/20! Groet de wolven. 1. boven m'n pretenties: meer dan waar ik aanspraak op maak. 2. verheimlichen: verzwijgen, geheimzinnig doen (du.); in duitse schrijfletters. 3. ‘Hilda’: de onder het pseudoniem Constantijn geschreven roman (1872) van mevr. M.P.C. van der Does-Scheltema. 5. Vgl. V.W. V, blz. 128 e.v. 4. beschäftigt: druk bezig (du.); in duitse schrijfletters. 6. contes: vertellingen (fr.) 7. renaissance van oordeel: verandering van oordeel. [27 oktober 1882 Brief van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer] 27 oktober 1882 Brief van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (M.M.) {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim, 27 Oktr 82 Waarde De Witt Hamer! Waarom schryft ge: geachte Heer? Och, doe dat niet! Hartelyk dank voor uw trouwe hulp. Toch moet ik erkennen dat het me drukt. Maar daar ik m'n aandoeningen dienaangaande niet goed onder woorden weet te brengen, zal ik er maar niet over uitwyden. Ook niet over 't ‘Huldeblyk’- Ja, geen ‘voordrachten’! Maar nu moet ik me vermannen om de Woutergeschiedenis voorttezetten en zoo mogelyk aftemaken. En ik heb zoo'n hekel aan al wat naar Bellettrie gelykt! Maar men heeft z'n werk niet voor 't kiezen! En gy dan met uw ‘verbosae leges¹.!’ Ik begryp hoe 't métier (als zoodanig) u tegenstaat. Voordrachten over Socialismus? Ik wou ze gaarne hooren. Reeds vroeger meen ik U geschreven te hebben dat ik zoo byzonder stom in de zaak ben. (geen sarkasme! Ik meen 't letterlyk.) Heeft het woord: Socialismus 'n stipt afgebakenden zin? Voorzeker niet! Zoomin als de meeste ‘ismen.’ Waar vind ik 'n omschryving van 't streven der Socialisten? Marcx². doet in frazen, à l'instar³. van 't volkje dat-i bestrydt. In de uitdrukkingen⁴. ‘het Kapitaal’ ‘de arbeider’ struikel ik reeds over de onderhaalde lidwoorden. Meen niet dat ik onwetendheid voorwend om onder schyn van nederigheid gunstig aftesteken by de velen die zich voordoen als begrepen zy wèl wat my duister is. Neen, ik begryp inderdaad niet, op welke manier de socialisten willen bereiken wat my voorkomt het desideratum⁵. van alle wysbegeerte te moeten zyn: verhooging der som van genot. {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} De socialisten? Wie? De apostelen? St Simon⁶.? Fournier⁷.? Lassalle⁸.? Blanc⁹.? Waar vind ik de meest zuivere dogmatiek van de leer? Zelden las ik over dat onderwerp iets dat niet zondigde door verwarrende onnauwkeurigheid¹⁰. in uitdrukking. Het: ‘bien poser une question, est presque la résoudre’¹¹. wordt, meen ik, ook hier telkens uit het oog verloren.- Wat staat het ellendig met ons verwaarloosd Indie! Waarom heeft men niet willen luisteren toen 't nog tyd was? O, die eeuwige Kassandra¹².-rol!- Zoudt ge my eens uw oordeel willen meedeelen over den heer Pisuisse¹³.? Ik houd hem voor 'n braaf man, en zou blyde zyn als ge dit ook vondt.- Het deed me goed, van U te hooren dat het u in huis ‘best gaat.’ Dat is 't voornaamste. Ook ik kan over m'n intérieur niets dan goeds zeggen*, schoon ik daarby de herinnering aan de van my vervreemde kinderen die ¾ of geheel Italianen zyn geworden... (en was dat, wat m'n zoon betreft, maar 't ergste!) ... nu, dááraan moet ik niet denken! Maar ons pleegkind (nu byna 7 jaar) verschaft ons veel geluk. 't Is 'n allerliefste jongen. En m'n beste vrouw doet het onmogelyke voor my. Het bezwaart me dat ze zoo weinig terug krygt, daar ik mezelf hoe langer hoe meer 'n oud saai mannetje begin te vinden. Maar zy neemt het met me voor lief. Ter afwisseling zeker, is ze nu ook (‘ook’: geestigheid) aan 't verplegen van kippen. Neen, méér dan dat ze broeit eieren, d.i. och, je weet wel. Ze heeft nl. 'n incubateur artificiel¹⁴. present gekregen en daarmee is ze druk beschäftigt. Er kunnen 200 eieren te-gelyk worden uitgebroeid, en wel in 3 weken tyds. Elke gefabriceerde kip brengt... zooveel op. (Kosten van voeding worden gemakshalve verwaarloosd. Waarom niet? Profr Mulder¹⁵. verwaarloosde wel 't arbeidsloon van vangst, transport en risico, toen hy aanried de Hollanders te voeden met de visschen die ongedeerd rondzwommen in den Ind.e Archipel. En zulke praatjes worden geslikt alsof 't de gebakken visschen zelf waren!) Nu dan, m'n vrouw speelt de Perette met den pot au lait. Zy is altyd werkzaam en vol ambitie. Zoodra we door de kunstmatige incubatie, milliardairs geworden zyn, sturen we U 'n hoentje. Ja, twee. {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Dag, beste kerel, wees met Mevrouw heel vriendelyk van ons gegroet. Uw vriend DouwesDekker 1. verbosae leges: woordenrijke wetten (lat.) 2. Marcx: uiteraard bedoeld Karl Marx. 3. à l'instar: naar het voorbeeld van (fr.) 4. uitdrukkingen: oorspr. stond er woorden. 5. desideratum: gewenste doel (lat.) 6. St. Simon: Claude-Henri, comte de Saint-Simon (1760-1825), frans filosoof en stichter van een politiek sociale school. 7. Fournier: waarschl. bedoeld Charles Fourier (1727-1837), frans filosoof en socioloog. 8. Lassalle: Ferdinand Lassalle (1825-1864), duits schrijver met socialistische opvattingen. 9. Blanc: Louis Blanc (1811-1882), frans geschiedkundige en politicus. 10. onnauwkeurigheid: oorspr. stond er onjuistheid. 11. bien poser la question etc.: het goed stellen van de vraag is al bijna het oplossen van het probleem. (fr.) 12. Kassandra: Trojaanse koningsdochter en zieneres, aan wier voorspellingen van rampen nooit geloof werd gehecht. 13. Pisuisse: Hendrik L.F. Pisuisse (1840-1907), administrateur en later hoofdredakteur van de Middelburgsche Courant. * Kunt gyl. nooit eens komen kyken? 14. incubateur artificiel: broedmachine (fr.) 15. Prof. Mulder: Louis Mulder (1828-1903) hoogleraar in de landbouwkunde en voedingsleer aan het Athenaeum in Deventer. [27 oktober 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 27 oktober 1882 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(⅔) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 27 Oktr 1882 beste Haspels! Ja, my spyt het ook dat ik ben weggegaan zonder U weer en beter gesproken te hebben. De oorzaak ligt in allerlei malle verhoudingen en beredderingen die me dan hier dan daar belemmerden. En daarby kwam m'n kortademigheid die soms geheel weg, soms op eenmaal terug kwam zoodat ik moeite had, te spreken. Maar dit was de hoofdzaak niet. 't Zou my 'n groote moeite kosten u precies uitteleggen, waarom ik - eerst langer blyvende dan ik gewild had - later op-eens besloot gauwer dan m'n plan was, te vertrekken. Daarby komt iets dat zeker niemand begrypen kan, maar my is't 'n ware plaag: de moeielykheid waarmee ik my in 'n stad als Rottm beweeg! Het is niet te beschryven hoe 'n last ik daarvan heb. Uitgegaan zynde weet ik nooit hoe ik weer thuis kom, en ik heb daarvan de zotste, byna ongelooflyke staaltjes te vertellen. Zelfs in 'n tram ben ik niet zeker van m'n weg. En telkens als ik in 'n foule¹. kom, is 't of er iets in m'n hoofd... ‘losgaat’. Ik kan 't niet beschryven.- Ja, gister ontving ik nu eindelyk de polissen (te zamen van 120 gl in de maand) en nu zonder de stuitende bepaling dat de twee amsterd heeren slechts 'n briefje behoefden te schryven om de betaling te doen geschieden aan 'n ander! Ik heb kopie gehouden {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} van die clausule, buiten myn weten op de eerste polissen geplaatst, om zoo noodig te bewyzen dat ik grond had voor m'n verstoordheid. Nu moet ik aan't schryven van vertellinkjes die ‘mooi’ moeten gevonden worden door luî die zelf niet heel ‘mooi’ zyn. 't Walgt me, maar 't moet. Aan U behoef ik niet te zeggen hoe de afloop van dat ‘Hulde’-blyk me knakt. Ik voel dat m'n toon gebroken is. Een schitterende uitslag, al had ik by wyze van spreken de opbrengst aan de armen gegeven, had my de plaats aangewezen die ik vis-à-vis². natie en Regeering noodig was³.. Nu ben ik 'n beweldadigde arme drommel van wiens woorden men geen notitie behoeft te nemen. De haagsche clique wil wel zoo! En de Van Twisten ook!- Dank voor de inlichtingen omtrent die vrouwen-liefhebbery. Maar beste kerel, 't was niet wat ik bedoelde. De uitdrukkingen Lesbische Liefde, Tribadismus &c kende ik wel. Maar er bestaat een woord dat de zaak kenmerkt uit 'n geneeskundig oogpunt, of liever dat behoort tot de geneeskundige phraseologie. Ik heb 't Eshuys⁵. eens hooren bezigen. Zeker was 't grieksch, d.i. een uit grieksche woorden gemaakte uitdrukking, die de zaak determineert als physiek verschynsel, geheel afgescheiden van geschiedkundigen oorsprong of z.g.n. moraliteit. (Als men er gezond by blyven kon - wat ik betwyfel - zou ik er niets⁴. in vinden) Ik begryp best dat gy er Eshuys niet naar vragen wilt. Ook zonder de reden die gy opgeeft, heeft het informeeren naar zoo iets, altyd iets bezwarends. Sommigen kunnen zich niet begrypen dat men iets weten wil òm het te weten, en willen altyd dat er 'n zeer speciale aanleiding in 't spel moet zyn, liefst iets dat deze of gene met wie ge in aanraking bent, kompromitteert. By gebrek aan andere sujetten zouden ze je grootmoeder er op aanzien, of háár mama als't mensch nog in leven was. Laat dus, s.v.p., de zaak maar rusten. Wel, wel, zyn V.Z. & T⁶. gebrouilleerd? Ja, hoe lang zal 't duren? Ik mag niet ontkennen dat het my genoegen doet, omdat het dien besten braven Alb. zeker grieft, al beweert T dat hy er niets van weet. Dit houd ik voor onmogelyk, want er zyn te veel ellendelingen in de wereld die er zich 'n fête van maken iemand te pynigen. De wereld is vol kwajongens die t niet laten kunnen, {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuw schilderwerk of stuc te bekrassen, zonder ander doel dan 't pleizier van bederven.- Verbeelje, we hebben tegenwoordig 'n kunstmatige eier broeimachine! De heer Bremer te Brussel - (ken je hem? Hy is artist. Zn hoofdvak is muziek maar hy schildert ook. Een beste hartelyke en verstandige kerel!) - nu, hy zond ons zoo'n toestel, en Mimi pakt de zaak met veel ambitie aan. Eerst op kleine schaal natuurlyk, maar als't lukt (d.i. finantieel!) zou ze, daar wy plaats in overvloed hebben, voor uitbreiding vatbaar zyn. Men zegt dat op veel plaatsen die historie goede resultaten geeft, maar elders mislukte zy. Een heer in 't Ginneken⁹. slaagde perfect in 't uitbroeien van de eieren, maar z'n kuikens stierven allemaal na korten tyd. Wat dáárvan de oorzaak was, heeft hy niet kunnen te weten komen, en moedeloos gaf hy de zaak op. Nu is M. zeer gespannen hoe 't háár gaan zal. Er is veel zorg en nauwkeurigheid by noodig - althans dat zeggen de ‘handleidingen’. De warmtegraad moet dag en nacht op één hoogte blyven, en ik weet niet of dit lukken zal.- Ik heb iets gelezen van uw stryd met het pedante ‘nieuws’. (niet uw stuk.) Ik begryp uw woord: vies maar vrees dat de meesten 't niet zullen vatten, daar ze gewoon zyn alleen tast- of riekbare vuiligheid met dat praedikaat te vereeren. Zoo ook vind ik die krant (en de anderen!) onzedelyk. Dàt vatten de lezers ook niet. Ze meenen dat onzedelykheid alleen in zaken van 't geslachtsleven kan worden te-pas gebracht... 'n zeer ònzedelyke dwaling, en te gekker nog omdat ze ook op dàt stuk wat de feiten aangaat, nogal los over de zaak heenloopen, als ze maar in woorden 'n faux-air⁸. van kiesheid in acht nemen. Wat 'n misselyke boêl! En: er is niets aan te doen! Schreeuw zoo hard als ge wilt: ‘de zaak is a!’ bewerk zelfs dat zy toestemmen wat ge zegt, en meê schelden op de b-zeggers, toch roepen zy op hun beurt b, zoo hard als de besten! t Is komiek, zoo'n ‘Nieuws’ te hooren uitvaren tegen kwakzalvery! - Mies en Woutertje zyn heel wel. Ik ook zoolang ik rustig zit, of niet geagiteerd ben. Maar 't minste gooit my omver. Zoo als ik reeds zei, ik kan zelf niet beschryven hoe onmachtig ik soms ben pour un rien⁷.. Er is daarin 'n beginsel van krankzinnigheid. Meen niet dat ik er in toegeef, o neen. Maar 't helpt niet veel. Telkens komt my de uitdrukking in den zin: ‘te gek om alleen te loopen.’ Dit begint in letterlyke beteekenis op my van toepassing te worden. En tòch heb ik behoefte aan alleen-zyn.- {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} En nu moet ik nog bedanken voor Uw trouwe hulp, beste hartelyke kerel. Ga toch niet boven uw kracht, en duld niet dat anderen het doen!- 't Lykt ondankbaar als ik, wat den uitslag van dat Huldeblyk aangaat, verdrietig ben. En toch, wat zou ik me geweerd hebben, als ik had kunnen optreden op 'n wys die 't arm en ryk gemeen respect had ingeboezemd! Maar de grief over die mislukking wordt waarlyk verzacht door zooveel offergeest en trouw als ik van sommigen ondervind, waaronder gy in de eerste plaats! Groet Dick & Bos en Coenraad. Als ik maar zeker wist dat-i zich hier niet vervelen zou, zou ik U verzoeken hem eens hier te zenden. Hy zal altyd zeer welkom zyn. Dag beste Haspels, heel hartelyk gegroet van Uw vriend Dek 1. foule: menigte (fr.) 2. vis-à-vis: tegenover, in de ogen van (fr.) 3. was: kennelijke verschrijving door 't overspringen naar een volgende bladzij. 5. Eshuys: medicus en specialist op het punt van geboortebeperking. 4. niets: nl. verkeerds, amoreels. 6. V.Z. en T.: Van Zuylen en Truida (Hotz); Alb(ert) is haar zoon. 9. Ginneken: woonplaats van J.F. Snelleman, de broer van mevr. Bremer. 8. faux air: valse schijn (fr.) 7. pour un rien: om een nietige reden (fr.) [27 oktober 1882 Briefkaart van Multatuli aan D.J. Korteweg] 27 oktober 1882 Briefkaart van Multatuli aan D.J. Korteweg. Met poststempels Nieder-Ingelheim 28/10/82 en Amsterdam 28 oct 82, geadresseerd aan WED-Hooggel. Heer Dr. D.J. Korteweg Math. profr Weesperzijde, 1 Amsterdam. (M.M.) W.K.¹. De beide polissen in aanget. brief heb ik gister in goede orde ontvangen. Na vriendelyke groet tt DouwesDekker Nieder-Ingelheim 27 Oktr 1882 1. W.K.: Waarde Korteweg. [29 oktober 1882 Brief van N. Braunius Oeberius aan V. Bruinsma] 29 oktober 1882 Brief van N. Braunius Oeberius aan V. Bruinsma. Twee bloknootvellen, waarvan blz. 1-2 en 3(¼) beschreven. Met envelop, geadresseerd aan Dr. Vitus Bruinsma Leeuwarden en met poststempels Arnhem 30 oct 82 en Leeuwarden 30 oct 82. (M.M.) Fragmenten. Amice Bruinsma Was het om Verkade te spreken over 'tgeen de Hr. Versl. u schreef {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} inzake Tandem, dan is er misverstand geweest en het spijt mij. Gelukkig dat er niet veel kwaad bij kan zijn. Intusschen rust op mij de verpligting, de Hr. Versl., mogt het blijken, dat hij door u verkeerd werd begrepen en zich niet den schijn heeft gegeven, alsof hij aan Tandem bijdroeg indertijd - in de ogen v Dek te rechtvaardigen in de betrekking tot dàt punt. 't Spreekt dat ik het gaarne zou willen doen in àlle opzichten. Ge hebt geen enkel woord van àfkeuring gegeven, over de handelingen v. Versl. Dat ge ze niet goedkeurt zal wel waar zijn. Begrijp mij intusschen niet verkeerd, waar ik mijn standpunt in die zaak, duidelijk maak door te spreken van intrigue blijk. Versl. cs. - Een paar woorden ter verduidelijking. òf Versl. is minder dom geweest, dan mijn goedgunstig oordeel hem mij aanwijst, òf hij is ernstiger te laken, dan een aannemen van de gegrondheid eener gunstige opinie over z'n bedoelingen, mij veroorlooft te onderstellen. Uit 'n objectieve beoordeling van zijn doen & laten volgt naar ik meen, een veroordeeling van zijn beledigende goedmeenendheid. Ik kan z'n handelingen in de bew. zaak niet anders kwalificeren dan als: grof, misleidend en karakteristiek door 'n domme miskenning van den persoon voor welke hij zich zoo ijvervol en draaijerig heeft geinteresseerd. 't Is mij nog altijd 'n raadsel, van waar en uit welken grond ‘de Heeren’ hun mandaat tot bevoogding van Mult. hebben ontleend. Uit hunne waarachtige belangstelling in M.? Juist! Ze zijn dan in zekeren zin, aan zichzelf verantwoording schuldig van hun daden. Maar dat neemt niet weg, dat de dupe van hunne goedheid en overleg zich heeft te beklagen over machinaties die tot zekere hoogte begrijpelijk en geoorloofd zouden zijn, vis-à-vis een ‘bezopen genie’, of hulpbehoevende naar den geest. - (....) Wilt ge Hilda vriendelijk namens mij groeten? tt Braunius Oeberius Zondag 29 oct 82 [8 november 1882 Brief van G. Heymans van V. Bruinsma] 8 november 1882 Brief van G. Heymans aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅘) beschreven. (M.M.) WEZGel Heer, Terwijl ik U mijn besten dank betuig voor de mij zoo welwillend {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} verstrekte mededeelingen over 't Multatulifonds, zij 't mij vergund een opmerking aan uwe aandacht te onderwerpen, die een mijner vrienden maakte en die mij voorkomt zeer juist te zijn. Waarschijnlijk (naar 't geen ik persoonlijk vernam zou ik haast durven zeggen: zeker) zijn allen die hebben bijgedragen, teleurgesteld over 't geringe bedrag der bijeengebrachte som, - even voldoende om den grooten dichter en energieken cultuurarbeider een klerkenpensioentje te verzekeren. Verder mag men veilig aannemen, waar 't een man als M. geldt, dat ongeveer niemand heeft bijgedragen omdat hij er niet buiten kon, of iets dergelijks, maar dat allen die iets hebben afgezonderd, 't hebben gedaan van heeler harte en in de hoop op althans eenigzins voldoende resultaten. Zou men nu met 't oog op deze omstandigheden niet vragen, verwachten dat, wanneer 't comité een tweede oproeping in de wereld zond, waarin met 't oog op 't gering bedrag der bijeengebrachte gelden de deelnemers werden uitgenoodigd hun bijdrage te verhoogen, liefst te verdubbelen, - velen aan deze oproeping zouden gevolg geven? De eerste oproeping is al zoo lang geleden dat financieele bezwaren niet zullen gelden; ook draagt niemand voor een dergelijk doel zooveel bij als hij er desnoods wel voor over zou hebben; veeleer laat men zich bij 't bepalen der som door toeval, gewoonte, onderstellingen over de waarschijnlijke deelneming enz. leiden. Ik ben zeer overtuigd dat verreweg de meesten zich veel liever nog eene geldelijke opoffering zouden getroosten, dan zich met 't bereikte halve resultaat te vreden stellen; wat althans diegenen betreft, met wie ik over de zaak sprak, waren allen zonder uitzondering gaarne bereid, hunne bijdrage te verdubbelen. In de hoop dat gij deze opmerking wel aan de (mij onbekende) leden v/h hoofdcomité zult willen mededeelen, noem ik mij hoogachtend G. Heymans Leiden 8 Novbr 1882 [8 november 1882 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 8 november 1882 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau, met naschrift van Mimi. Dubbel en enkel velletje postpapier waarvan blz. 1-5 en 6(½) beschreven. (M.M.) {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 8 novr 82 lieve beste Lina! Zoo even schreef ik 'n brief aan De Wolff dien ik hem verzocht aan U en DeH. meetedeelen - hm, 'n styltje om te kussen. Wat is 'n meegedeelde brief? Enfin! En ik schreef hem dat ik U allerlei verzoeken te doen had. Dat is zoo, en ze zullen straks volgen. Maar eerst verzoek ik U uw besten man te vertellen dat ik met aandacht en belangstelling het blauwgekruist stuk¹. in den Rotterdammer van 26 Oktober gelezen heb. Wat 'n gewurm om iets goeds tot stand te brengen! Zeker zou de zaak gladder afloopen als men voorstelde het ziekenhuis te dynamitiseeren. Wat z'n notaatje aangaat omtrent ‘depressie’ ‘deprimeeren’ en de rest, ik ben er de kluts van kwyt. Wel wil ik er later op terug komen, maar ik heb U over andere dingen te schryven, en wel over zaken. Maak U gereed tot verbystering en flauw vallen. Maar sta weer op en luister. Hoewel ik de te behandelen zaak van den grond af wil ophalen, zal ik toch ditmaal de schepping overslaan en... passer au déluge².. Ja, ik passeer nog meer en stap terstond over den ellendigen staat van m'n beide huis jasjes die no één zullen leveren op 't program van de wenschen en verzoeken waarmee ik tot U kom. Een dun jasje van Orleans (?) kan ik te Mainz koopen, maar 't dikke, 't gewatteerde, het ‘co in du feu’³. zooals - hoe drommel heet-i? - het betitelde. In raadsvergadering hebben Mimi (voorzitster) Betsy, lid, en ik, Schriftführer⁴. uitgemaakt dat het toch ‘in huis’ nooit zoo goed gemaakt werd als door 'n ‘man van 't vak’. Meen je nu dat ikzelf aan van der Elst (Is dit de naam?) schryven moet of zoudt gy de goedheid hebben het voor my te bestellen? In dit geval verzoek ik U hem te zeggen dat ik 't gaarne souple⁵. had, liever wat dik door 't voeren met slappe watten dan door dikte van {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} de stof zelf. En s.v.p. zwart van kleur. Ik meen dat het best is, zwarte - neen, ik weet het niet. Zoudt gy voor me willen beslissen? Uit dankbaarheid zal ik dan dat huisding naar U noemen en me gehuld voelen in Lina. Daar zou 'n mensch veel voor doen. Ten tweede. Zoudt ge de goedheid hebben by Van Kempen voor my te koopen 'n kinderbekertje, (met 'n ‘schildje’ zooals ze dat noemen) en hem daarop te laten graveeren: Picciola.? Als Mimi in Holland komt zou ze dat dan by U gereed vinden, als! Want ze weifelt, en ik weet waarlyk niet of er vooreerst iets van komen zal. Nu, in dat geval kan zy of ik U later verzoeken het bekertje te verzenden aan het dan optegeven adres. Maar, lieve, wilt ge ons asjeblieft toestaan die beide dingen te betalen? Zieje, anders zou ik den moed niet hebben U zulke kommissies optedragen. En dat dit geen raideur⁶. is ten uwen opzichte of jegens den gullen en groothartigen DeHaas, zal blyken uit hetgeen nu volgt. M'n nummer drie is wel terdeeg onbescheiden, en als ge ooit hebt kunnen wenschen dat ik over U beschik kunt ge tevreden zyn. Meid, ik houd zooveel van harde bokking, de zoogenaamde stroo-bokking. En ik meen dat de tyd van die dingen nu begint. Als dit waar is, vraag ik U om de gunst my gedurende 't bokking saizoen 'n paar keer 'n klein mandje daarvan te zenden. Ik meen dat ze niet duur zyn. Daarin ligt dus de onbescheidenheid niet. Maar ik weet niet of 't inpakken en ‘deklareeren’ U last veroorzaakt. Aan 'n vischkooper kunt gy 't misschien niet opdragen want die zyn - of waren in m'n jeugd - te voornaam voor die soort van bokking. Engelsche (?) en sprot gaan voor fatsoenlyker door omdat die duurder zyn en niet op de straat verkocht worden. Zie zoo, nu heb ik m'n hart voor U uitgestort. Ik ben zeker, als ik zonder die coin du feu of die bokkings ten-grave daalde, dat ge u beklagen zoudt over m'n gebrek aan vertrouwen, en op m'n graf schryven: hier ligt 'n man die niet pluis was, Dat bleek uit bokking en huisjas. of: deze persoon - is't niet shocking?- Vertrouwde z'n vrienden niet voor 'n bokking. of: {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik mocht hem wel lyen Maar in huisjasjes en bokking was-i te bescheien. of: Och, had-i maar by me aangeklopt 'K had met pleizier de bokking in hem, en hem in 'n coin du feu gestopt. Enz. Enz. Enz.- Wat den beker aangaat, daar op verkies ik geen verssies te maken. De zaak gaat Mimi aan, en er staat geschreven dat ieder menschen kind net genoeg heeft aan z'n eigen poëtischen ader. (Er zyn er zelfs die er niet mee toe komen.) Dag beste lina. Wat zeg je wel van zoo'n gekken brief? Dag beste meid. Veel groeten aan DeHaas en de kinderen. Uw liefh Dek Lieve Lien⁷., ik heb even copy van deks kluchtige versjes genomen, vandaar een couvert van my. Je ziet dat hy nog al goed gestemd is, dag lien! 1. Waarschijnlijk ter attendering in een opgestuurde krant met blauw potlood aangekruist. 2. passer au déluge: overstappen op de zondvloed (fr.) 3. coin du feu: coin de feu, warme kamerjas voor de winterdag (fr.) 4. Schriftführer: schrijver, secretaris (du.); in duitse schrijfletters. 5. souple: soepel (fr.) 6. raideur: stijfheid, stugheid (fr.) 7. Postscriptum van Mimi. [8 november 1882 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 8 november 1882 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Twee enkele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅘) beschreven. (M.M.) De brief werd ingesloten bij de vorige. Lieve beste Lien, daar dek je schryft wil ik er graag een paar woordjes by doen over - ons komen in Holland, van Wou en my meen ik nu. ik vrees wel dat dat nog niet gebeuren zal. Ik was zeker erg graag met dek meegegaan toen hy onlangs by u was maar toen kon het niet, en nu - nu ge weet wel dat een huisvrouw nu niet zoo heel makkelyk voor plezier op reis gaat, he? - Het zou nu desnoods wel kunnen daar myn zuster voor een paar weken by ons is, maar ik ben begonnen een klein proefje te nemen met de broeimachine, en de lieve jeugd die ik daarvan verwacht vertrouw ik myn zus niet recht toe - en daar komt nu natuurlyk nog allerlei by, van diefachtige bedienden enz enz. - zoodat ik myn half plan onlangs heb opgegeven, waarop dek my toen beloofd {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft flink aan 't werk te gaan en dat we dan in begin Januari met ons drieen nr Holl zouden gaan. Nu, zonder veel geloof, blyf ik hartelyk hopen dat het zoo zyn zal èn voor 't reisplan, èn voor 't werken dat vooraf dient te gaan. Ook Wou verheugt er zich al op! je kunt denken, en dan zyn vrienden weer te zien en met hun te spelen! en hun 't verhaal te doen van Robinsons lotgevallen want daar is hy zeer van vervuld en by alles wat hy ziet of doet denkt hy aan Robinson. In't brieven schryven is hy intusschen nog lang zoover niet als zyn vriendje Karel. Op 't oogenblik maakt hy een sneeuwman in den tuin, gister morgen namelyk toen we opstonden was alles wit wat hy met een hoeratje gewaar werd. Ik, koukleum, vond het minder lekker. Lien, ik wou vooral zeggen hoe hartelyk ik 't van je vind zoo op ons komen aan te dringen. nu ik hoop in januari met dek! en anders- Dek schryft over zyn huispak en de stroobokking, een heel oude liefde van hem! en 't bekertje! lien, alsje dat ontvangt het zal zeker in een foudraaltje zyn, wil je 't dan voor my zenden aan Mevrouw Eekhof Spykerstraat 118 B Arnhem Ze zullen wel weten dat het van ons komt, en ik vind dan wel aardig als het zoo komt zonder brief. Dankje wel lien voor je goede zorgen, en 't zal zeker met smaak gekozen zyn daar ben je juist de rechte voor. Dat Versluys met z'n vrouw je in Amsterdam een bezoek hebben gebracht! ik houd zoo heel heel veel van haar, daarom doet de brouille¹. me nog zoo veel meer leed. en van achteren gezien heeft zy in den beginne me een wenk gegeven die ik toen niet begreep, daar ik zoo iets niet vermoedde. Het zal me veel kosten in Holland Amsterdam te zyn zonder haar te zien. Dag lieve lina! Wou en ik groeten u met man en kroost heel hartelyk je liefhebbende Mimi DD 1. brouille: onenigheid (fr.); bedoeld is de verkilling van de verhouding tussen Versluys en Multatuli. [9 november 1882 Brief van Multatuli aan G.J.P. de la Valette] *9 november 1882 Brief van Multatuli aan G.J.P. de la Valette. In: De Gids II, 1910, blz. 395-396. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} 9 November 1882. (....) De afloop van het z.g.n. ‘Huldeblyk’ is my 'n ware nekslag. Toen ik er in toestemde die zaak op touw te zetten, maakte ik de voorwaarde dat de uitslag schitterend wezen moest, daar een middelmatig succès 'n échec wezen zou. Ik meende dat de 70 onderteekenaars der circulaire met hun allen dit konden waarborgen, en nog altyd zyn sommigen hunner dit met my eens. Maar de ‘Hoofdcommissie’ heeft op dien eisch der zaak geen acht geslagen en ook niet de minste poging aangewend om den coup de Jarnac, die my is toegebracht, af te keeren. Integendeel - die heeren - van sommigen weet ik evenmin den naam, als 't radikaal¹., waaraan zy de bevoegdheid ontleenden zich regeerend op den voorgrond te zetten - zy hebben, door de manier, waarop zy de zaak behandelden, my letterlyk ziek gemaakt... Ze schenen zich te houden voor diakenen, die met een gealimenteerde te doen hebben. Ze beschikten over de belegging der ingekomen gelden, buiten m'n weten en tegen m'n wil. [Zeer ook tegen m'n belang! Maar by de algemeene mislukking der zaak komt er dit minder op aan!] (....) Het laatste woord der circulaire van Korteweg ‘Van de instemming van den heer D. met onze plannen hebben wy ons vergewist’ is onwaar. Juist andersom had ik uitdrukkelyk bedongen, dat er in die zaak nièt over my gebaasd zou worden. (....) Het besef hoe weinig ik rekenen kan op m'n ‘geestverwanten’ - die thans nog my begraven onder betuigingen van... enz. - verlamt me. Meer dan ooit ben ik genoodzaakt vertellinkjes te maken, en wat 'n genot voor me wezen zou als ik rekenen kon op ware sympathie, is my 'n walg by 't bedenken, dat ik 't woord voer tot... och, ik weet niet meer hoe ik 't woord uiten moet. M'n toon is gebroken. Daarom schreef ik zoo even: ze hebben me letterlyk ziek gemaakt. Ja, letterlyk! Ik kan 't woord ‘hulde’ niet meer hooren, zonder aan smaad en vernedering te denken. Gaarne had ik de huldezaak afgewezen... maar hoe dan met de welmeenenden onder mijn troepje?’ (....) 1. radikaal: diploma, bewijs van bevoegdheid. {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 november 1882 Brief van J.F. Snelleman aan Multatuli] 11 november 1882 Brief van J.F. Snelleman aan Multatuli. Vijf kwarto vellen postpapier, waarvan blz. 1-4 en 5 (½) eenzijdig beschreven (M.M.) Met gedrukt briefhoofd Joh. F. Snelleman. De brief werd op 12 november voltooid. Ginneken, 11 November 1882 Waarde Vriend! Want zoo mag ik U immers wel noemen na Uw hartelijken brief van den 23sten October? Uw deelnemende woorden hebben mij goed gedaan - ge hebt zoo goed begrepen wat er in mij is omgegaan gedurende dat sukkelen, dat eindelijk tot het besluit leidde: in godsnaam dan maar! En ook nog nà dat besluit - maar dat is nu alles gelukkig over. Door zuinigheid hoop ik in eenige jaren de laatste sporen van die geschiedenis uit te wisschen - en dan blijft er niets anders over dan eene nog grootere waardeering van menschen, in wier genegenheid ik mij reeds mocht verheugen, menschen die me op allerlei wijzen gesteund hebben. Dat is de aangename herinnering van deze zaak. ‘Hoeveel kans is er dat 'n ander rechtgeaarde kippen zal ter wereld brengen als 't U niet gelukt is?’ zoo vraagt gij. Wel, voor zoover als ik kan beoordeelen bracht ik wel rechtgeaarde kippen ter wereld, maar gingen zij te gronde door gemis aan behoorlijke levensomstandigheden - beter gezegd - voorwaarden. Het resultaat mijner ondervinding is dit: Broeien is geen kunst maar wel het groot brengen. Tot den vijfden, zesden dag wies 't jonge volkje zeer tierig, maar daarna begon de een na den ander met hangende vleugels te zitten en dood te gaan. En dit trots de meest nauwkeurige zorg voor goed voedsel, zuiver drinkwater, beschutting voor kou en zindelijke verblijven. (Parasieten kwamen niet voor.) Wat was 't dan? Ik houd 't er voor dat er te veel bij elkander zaten en dat de sterkeren schade deden aan de zwakkeren door ze te verdringen, te vertrappen en weg te duwen aan de etensbakken. Tout comme {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} chez nous!¹. Toen die eerste partij zwakkeren dood was, was er natuurlijk weer 'n zwakke bende onder de overgeblevenen. Gij begrijpt, dat men in eene onderneming zooals ik wenschte op touw te zetten, niet de kuikens bij tientallen kan ‘einsperren’.². Honderden moeten er bijeen kunnen zijn willen de kosten van oppassing enz. gering genoeg zijn om winst over te laten. Daarom is 't m.i. volstrekt niet zeker dat het Uw vrouw eveneens mislukken zal; wanneer zij hare zorgen kan wijden aan de opvoeding van anderhalf honderd kuikens bv. - wel ik geloof niet dat er dan veel zullen sterven. Juist daarom zond ik met de broedmachine twee zoogenaamde kunstkloeken om ophooping te voorkomen. Meer wijsheid ben ik voornemens binnen kort aan Uwe vrouw te zenden en wel over de behandeling van de machine, het inleggen en keeren der eieren enz. enz. De meeste broeiers beginnen vroeg in 't voorjaar en vóór dien tijd zal ik zorgen dat een uitvoerige handleiding bij U in huis is. Dat ondernemingen zooals ik de mijne gedacht heb, in Nederland slagen is mij tot dusver nog niet gebleken. En buitenlands? Ach, wat komt men daarvan te weten zelfs gedurende een verblijf van eenige dagen? Want, zooals Woutertje van den aardappelenkoopman zeide, wat zoo'n man zeit is allemaal fut! Ik begin 't hoe langer hoe meer te gelooven. Is dit zoo? vraagt ge dan ook, zeer terecht. Het is helaas waar, maar dat: is dit zoo wordt 't wachtwoord van onzen tijd. Dat de oude Egyptenaren reeds kunstmatige kippenbroeierijen hadden is zoo, want ik zie niet in, welk voordeel er zou steken in de valsche bewering. En dat gij wel eens gedacht hebt over het beginnen aan een dergelijke zaak kwam mij niet veemd voor, daar ik wist dat Havelaar in gesprek over de regels der taal kan overspringen op de voordeelen eener Egyptischen hoenderbroeierij³.. Het heeft mij waarlijk veel genoegen gedaan dat gij in Uw schik waart met ons Reisverhaal. Ik moet eerlijk zeggen dat Uw vroeger verblijf op Sumatra ook een van de aanleidingen is geweest waarom we U het boek zonden; ik had een ‘Ahnung⁴.’ dat gij bij het lezen van den titel zoudt zeggen: Sumatra, ja! daar was ik in 1800 zooveel; en ik hoopte dat gij in Uw gedachtenloop eenige aangename herinneringen zoudt ontmoeten - aangenamer dan latere jaren in Indië bij U doen ontwaken. Het zou onbescheiden {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn te vergen dat gij ons boek leest, maar wanneer gij hier of daar eenige bladzijden wilt leezen, maak ik U opmerkzaam op de hoofdstukken welke handelen over het lijdelijk verzet dat we ondervonden van enkele inlandsche hoofden en dat ons tot den terugtocht dwong. Zulk een toestand werd niet juist algemeen vermoed alvorens we naar Insulinde vertrokken!! Gij vraagt of ik in Indië wellicht beter zou geslaagd zijn. Met het oog op de lage prijzen die men daar gewoon is voor kippen te betalen geloof ik 't niet. Van de thans daar verkochte kippen zijn de kosten van aanmaak bijna nihil - zij voeden zich onder de padischuren en doen zich te goed aan de padi die te drogen ligt, als 't oude vrouwtje met den langen stok is ingedut. Uw gezou heb ik zeer goed begrepen. Het was geen indiscrete inmenging maar een blijk van medegevoelen, dat mij zeer aangenaam stemde. Een graad halen als phil. doctor? Daarvoor ben ik vrij oud. En wat er van die menschen worden moet wanneer eenmaal al onze H.B.S. voorzien zijn weet ik niet. Juist dezer dagen ben ik geslaagd met iets. Ik ben - ik zal worden - gij zult schrikken, dat is zeker - welnu dan men heeft me benoemd tot 1e reporter van een nieuw dagblad dat met 1 Januari onder den titel van de Amsterdammer, dagblad voor Nederl. zal verschijnen. Het weekblad van dien naam, dat gij naar ik meen kent blijft bestaan maar krijgt een naamgenoot die 's ochtends en 's avonds aan de menschen allerlei nieuws zal mededeelen. Al spoedig verhuis ik naar Amst. en huurde daar juist gisteren een kamer boven iemand die schoenen verkoopt - verkoopt en niet maakt, precies als juffrouw Pieterse zaliger. Mijn werk zal dus niet bestaan in het opschrijven van datgene wat anderen zullen zeggen; gelukkig hangt van het meer of min belangrijke van dat zeggen niet af de grootte van mijn honorarium. Hoeveel onzin ik ook zal hebben over te brieven - binnen niet zeer langen tijd zal ik gaan trouwen met haar die gij zeer romanachtig mijn verloofde noemt en die gij tot mijn spijt niet kent. Ook ik vind haar zuster een zeer lief meisje, voor mij heeft ze echter iets onaangenaams in haar karakter - kennis van de beginselen van grieksch en latijn in welke talen ik 't niet verder bracht - en daar wringt den schoen - dan een tertium non datur⁵. en een bis dat qui cito dat⁶.. Van harte hoop ik dat gij mijn meisje nog eens zult leeren kennen; gij zoudt haar nog {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} veel liever vinden dan haar zuster, daar ben ik zeker van. Van doode talen houdt ze evenveel als van doode katten, maar ze is even vlug op de piano als op de naaimachine en gaat met het mikroskoop even handig om als met debet- en creditposten van een kasboek. Schoon ze U persoonlijk niet kent laat zij U hartelijk groeten, U en Uw vrouw, en ook haar zuster en hare ouders dragen mij op U hun groet over te brengen. Ik vrees dat ik U een vervelend langen brief geschreven heb. En toch heb ik nog zooveel te zeggen!! Ik vermoed dat Uwe correspondentie uitgebreid is en ik ben dus niet onbescheiden genoeg om te rekenen op een brief van U. Maar ik verzeker U niet dat ik niet binnen korten of langer tijd naar de pen grijp - zoo noemt men zulks immers? - om U wat van mijn doen en laten te vertellen, waarin gij getoond hebt zulk een voor mij zoo aangenaam belang te stellen. Nu zult gij waarschijnlijk zeggen: o hemel! had ik dat kunnen vermoeden! 12 November. - Zoo even lees ik mijn brief over en vind hem erg ongedisciplineerd. Ook is er door onjuistheid van uitdrukkingen kans dat gij mij hier en daar verkeerd begrijpt. Zoo wensch ik, dat gij niet denkt: dat ik mijn nieuwe betrekking met tegenzin aanvaard. dat mijn meisje een manie heeft voor naaimachines dat haar zuster een onuitstaanbare blauwkous is.- En thans groet ik U! Eenmaal had ik het voorrecht Uwe vrouw te ontmoeten bij Mev. de Haas. Zij zal zich dat niet meer herinneren - ik wel. Zoudt gij haar van mij goeden dag willen zeggen? Onze vriend de Wolff vraagt mij U te zeggen dat hij de opgaven aan Mev. de Haas gaf omdat deze U waarschijnlijk spoedig zou schrijven. Met de verzekering dat Uw brief mij zeer gelukkig heeft gemaakt blijf ik Uw toegenegen vriend Joh F Snelleman 1. Tout comme chez nous: Precies zoals bij ons [mensen] (fr.) 2. einsperren: opsluiten (du.) 3. Toespeling op de karakterbeschrijving van Havelaar in het zesde hoofdstuk van de roman (V.W. I, blz. 80). 4. Ahnung: voorgevoel, vermoeden (du.) 5. tertium non datur: een derde mogelijkheid bestaat niet (lat.) 6. bis dat qui cito dat: wie snel geeft, geeft dubbel (lat.) [12 november 1882 Ingezonden Brief met reaktie F. v.d. Goes in De Amsterdammer] 12 november 1882 Ingezonden Brief (met reaktie van F. van der Goes) in De Amsterdammer, no. 281. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} Een paar vragen aan de multatulicommissie. Ligt het ook op de weg van de Hoofd-Commissie aan de deelnemers in zake ‘het Huldeblijk’ verslag uit te brengen, over die sints lang, naar ik meen, getermineerde zaak? Door sommige dagbladen is indertijd iets medegedeeld omtrent den ‘Uitslag,’ maar ontvingen die Dagblad-Correspondenten van de Hoofdcommissie eene kennisgeving, die aan de deelnemers werd onthouden? Zou die Hoofdcommissie ook gehouden zijn, tot rekening en verantwoording aan de onderteekenaars van de circulaire? en zoude een woord van dank aan hen, die hebben medegewerkt tot ‘het doel,’ overbodig of misplaatst zijn te achten? Een Contribuant. Wanneer, de ‘Contribuant’ zich wendt tot de Commmissie, dan kan het wellicht in hare eerst-volgende vergadering een punt van overweging uitmaken, of, alvorens het haar wenschelijk toescheen den uitslag harer werkzaamheden bekend te maken aan de onderteekenaars harer circulaire, hem langs dezen weg bescheid zal worden gedaan. Op naamloos geschrijf, dat met een weinig goeden wil te vermijden ware geweest - geen vier dagen geleden gewerd den inzender een brief over deze zaak van den ondergeteekende - kan anders geen betoon van wellevendheid worden verwacht. F. van der Goes, Lid van de M.-Commissie. [14 november 1882 Brief van J. Eekhof aan F. van der Goes] 14 november 1882 Brief van J. Eekhof aan F. van der Goes. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Den Heere F. v.d. Goes Lid v.d. H.C. v.h. Huldebl: a. Multatuli. WelEdele Heer, Arnhem 14 Nov: '82 Uw antwoord op de door mij gedane vragen in ‘de Amsterdammer’ aan de Multatuli Comm. is... zonderling. Wat zal het mij {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} baten of ik mij al tot de Commissie wend na het kennisnemen van den inhoud uwer missive dat een antwoord moet zijn. Op mijn schrijven niet aan U, maar aan de ‘Redactie v.d. Amsterdammer? U schrijft o.a. ‘dat de Comm: zoodra de omstandigheden (welke?) zulks toelaten aan de 70 onderteekenaars van de oproeping een overzicht van haar arbeid zal worden verstrekt. Wellicht dat onder die 70 personen één is, die uwe weetgierigheid in deze bij gelegenheid bevredigt (ik cursiveer)- Hoe toch moet ik dat begrijpen? Is dat een overdracht van bevoegdheid tot kwijting van plicht? Wil de Comm. van de goedheid van dezen of genen onderteekenaar afhankelijk maken hetgeen m.i. door háár moet worden gedaan. Aangenomen nu dat de onderteekenaars in staat worden gesteld die inlichtingen te kunnen geven? De zaak is geeindigd; niet gister maar sints lang, nietwaar? Is het onbillijk dat men, ik bedoel niet ieder die uit bloote (zeer gewaardeerde) belangstelling omtrent de bizonderheden van het Huldeblijk wenscht te worden ingelicht, maar ieder die heeft bijgedragen den uitslag wenscht te weten, en zich daar om opentlijk de Hoofdcomm. wendt die ‘en rétard’ schijnt te zijn? Uw aanmerking op ‘anoniem geschrijf’ verliest wel eenigszins zijn beteekenis als U gelieft te bedenken dat mijn naam bij de redactie bekend is, en waarschijnlijk ook wel zal voorkomen op de lijst van deelnemers... ten minste als de ‘administratie’ naar behooren is. Dat mijn naam als inzender der vragen bekend blijkt te zijn aan een lid der H. Comm. is zeker verklaarbaar door... welwillendheid van de zijde der Redactie die niet synoniem kan zijn met de Hoofdcomm. aan wie mijn ‘vragen’ zijn gericht. Hoe dit zij misschien dat mijn ‘naamloos geschrijf’ eenigen invloed uitoefent op de vervulling van plichten die de personen op zich hebben genomen door zich aan het ‘hoofd’ te stellen; en in dat geval is mijn doel bereikt. Intusschen zal door mij worden overwogen of de ‘kiesheid’ (die toch zoo bizonder in de bedoelde zaak is behartigd) het veroorlooft dat ik meerdere vragen aan de ‘commissie’ zal doen al is het dan niet door tusschenkomst van ‘het Weekblad’. Onder aanbieding mijner wederkeerige hoogachting Uw. dw. dien. J. Eekhof Deeln. a.h. Huldebl. a. Multat. {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} [15 november 1882 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 15 november 1882 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim, 15 Novr 1882 beste lina! Zeker heeft de Heer die bokkingvrouwen geschapen om my te genezen van m'n verwaandheid. Ik leg er my by neer - niet by die vrouwen wel te verstaan, maar by Haar Ed. gewysde¹.. Om m'n eer te redden zullen wy 't er maar voor houden dat de bloeityd der harde bokkings... verschoven is. (zooals taalprofessers van de klinkers zeggen.) Maar mysterieus is het. Zonder gekheid, ik neem aan dat ik my vergist heb, en toch... Zie, in m'n jeugd zag men geen muggen in wintertyd. Op dit oogenblik liggen de velden vol sneeuw, en toch gonzen me telkens die dieren om de ooren. Ook vliegen - de vuile, vieze, zwarte, waaraan ik zoo'n byzonderen hekel heb - lieten ons in den winter met rust. Tegenwoordig niet meer. Zalige jeugd! Wat uw vriendelyk aanbod betreft om my in afwachting der bokkingperiode andere gerookte visch te zenden, hoor eens, lieve hartelyke meid, dat loopt wat over den rand van 't behoorlyke. Dan zouden er in Holland wel 1000 dingen zyn die ik en ieder ander wel zouden willen hebben. Neen, beste Lina, doe dàt niet! Gerookte visch in 't algemeen zal zeker te Mainz wel te krygen zyn, en waar zou 't heen als ge my de dingen gingt zenden die ik hier voor geld bekomen kan? Dit nl. is, meen ik 't geval met sprot en de z.g.n. engelsche bokking. Een en ander is hier te bekomen². {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} (d.i. te Mainz) in de delikatessen-winkels, maar de holl. ‘harde bokking’ de ‘gemeene’ die op straat wordt uitgevent meen ik hier nooit gezien te hebben. ‘Meen ik’ want volgens sommigen is het dezelfde die hier van Kiehl wordt aangevoerd en daarvan den naam draagt. Maar die Kiehler bokking is hier noch goedkoop noch onfatsoenlyk, en beantwoordt niet aan m'n illusien. Ik verbeeld me dat ze in saveur &c niet halen kunnen by onze straatbokking. Als ge my (over 3, 4 maanden, helaas!) hollandsche bokking zendt, zal ik er een Kiehler naast leggen. De Kiehlers zyn flauwer, weeker, duitscher. Zoo meen ik. Somme toute³., ik heb u dat verzoek slechts durven doen in de meening dat het 'n hollandsche specialiteit was. Het edel genoegen dat gy schept in my van dienst te zyn is roerend. Maar ik zou ophouden het te verdienen (op 'n beetje na!) als ik er misbruik van maakte. En dit zou inderdaad het geval zyn, als ik U vroeg om dingen die ik even goed hier krygen kan. Uw plicht als Christenmensch en vriendin, is my te helpen in m'n⁴. poging om niet onbescheidener te worden dan ik al geweest ben. In al die drie B. zaken (bokking, beker en broek⁵.) had ik tenminste een pretext. Dat heb ik voor andere dingen niet! Over den beker schryft ge Mies, en ik moet nog antwoorden op de vraag of't coin du (de?) feu kompleet wezen moet? De mensch is zwak, gelyk de groote dichter X zoo wèl gezegd heeft. Stipt gezegd heb ik den broek niet noodig, maar ydelheid, gemakzucht, nieuwsgierigheid naar 't model, pronkerigheid, streven naar 't volmaakte... Wel zeker, wat is 'n coin de feu zonder broek? Alzoo, lieve Lina, geef Van Erp last, hm! - verzoek hem - den pantalon er by te maken, en tevens of hy zich wat haasten wil. Dan zie ik kans U den last te besparen - of zorgt V.E. daarvoor? - van 't deklareeren, &c. Dit is 'n heel gemaal. Ook moet de pakking anders zyn als 't ding 'n grens passeert. Binnen eenige⁶. dagen namelyk zal Albert (Mimi's broer) hier komen, en als de spullen klaar waren, kon hy ze meenemen. Ik vraag of't hem schikt, en aan welk adres Van Erp het pakje dan zenden kan. Van z'n antwoord geef ik U dan bericht, of wel ik verzoek hem z'n adres aan V. Erp meetedeelen. - Zonderling, deze laatste dagen heb ik me telkens bezig gehouden met De Haas, en met de mogelykheid dat men hem eenmaal zou kunnen op den achtergrond schuiven. ‘Men’ vergeeft - als ‘me’'s {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} belang dit meebrengt - beleedigingen. Maar ‘verdiensten’ vergeeft ‘men’ niet! Ik heb nu geen tyd U uitteleggen wat me zoo op dezen topic brengt, maar wel geef ik hem⁷. in overweging iets te bedenken dat hem wit op zwart zekere vastheid van positie waarborgt. Alle kollegien zyn valsch en onbetrouwbaar. Deze uitdrukking is onjuist als uitdrukking, maar men zal zich niet bedriegen door den zin als waar aantenemen. 't woord: onbetrouwbaar kan blyven, maar ‘valsch’ is te fraai, omdat die kwalifikatie de mogelykheid veronderstelt van het tegendeel. Een kommissie is noch valsch noch eerlyk. Zy is niets. Ze heeft geen continuïteit van aandoening, alzoo: geen gevoelen, en dus: geen verantwoordelykheid, geen geweten. Zelfs zonder verwisseling van personen, maakt zich ieder lid eener verzameling van menschen van alle verwyten af - ook van zelfverwyt! - door zich te beroepen op: ‘ze.’ Dat de persoon V.G. solide is, neem ik aan. Welnu, dan zal hy gaarne De H. willen helpen in 't bedenken van middelen om te voorkomen dat later⁸. - by V. Gennep's altyd mogelyk aftreden! - anderen de plaats innemen die De H. toekomt. Het ligt in den loop der zaak dat men eenmaal iemand ònder zich zal willen hebben, iemand dus die niet de verdiensten kan doen gelden die DeH aanspraak geven op vereering. Of de zieken zullen lyden onder deze ellendige neiging, zal dan byzaak worden. Indien myn vrees al waar is uit algemeen oogpunt, hoe veel te meer is er dan reden tot voorzichtigheid als men weet dat 'n zeer invloedryk persoon er belang by heeft het Rotterds oogziekenhuis tegen te werken. Zeker is D te U¹¹. niet zoo dom dit te beproeven op dit oogenblik. Maar wel zal hy 't doen zoodra de gelegenheid zich aanbiedt. Laat toch DeH. hierover eens ernstig nadenken. Juist de heer V. Gennep, dunkt me, kan, als vriend, advokaat en belangstellende, wel iets bedenken dat ter-zake dient. Eene miskenning en achter af zetting zou voor Uw besten man 'n doodsteek zyn! Laat hy 't⁹. vooral niet kwalyk nemen dat ik hierop zoo aandring. Aanleiding vond ik den laatsten tyd gedurig in 't lezen van verslagen over meetings en rapporten over ind.e zaken. Jan en alleman werden aangehaald, maar ik niet. Zeer natuurlyk. Ik heb (en maak) aanspraken. Die te ontwyken is schering en inslag van de zaak, en niet uit persoonlyken haat - schoon dáárin de zaak ten laaste¹⁰. overgaat! - maar om toch vooral geen vóórman te erken- {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} nen dien men zou kunnen geacht worden iets schuldig te zyn. Ziedaar dan ook de eenige reden waarom de lof der dooden zoo goedkoop is. Ze pretendeeren niets, ze manen niet, zyn geen wandelende verwyten over kwade betaling. De H. heeft te veel verdiensten om niet binnen weinig tyds overtegaan in de klasse der lastige schuldeischers, ook al zegt of schryft hy geen woord! Dag beste lieve lina, wees heel hartelyk gegroet van uw liefh. vriend Dek 1. Haar Edeler gewysde: het door hen gewezen vonnis, nl. dat het geen tijd voor harde bokking was, in tegenstelling tot Multatuli's mening, zie zijn brief van 8 november. 2. bekomen: oorspr. gevolgd door in de. 3. Somme toute: al met al (fr.) 4. m'n: oorspr. stond er de. 5. Om een broek had Multatuli niet gevraagd, wel om een gewatteerd huisjasje. 6. eenige: oorspr. stond er weinige. 7. hem: oorspr. stond er U. 8. later: oorspr. voorafgegaan door: niet. 11. D te U: F.C. Donders te Utrecht 9. hy 't: oorspr. stond er het hem. 10. laaste: verschrijving. [25 november 1882 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 25 november 1882 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Twee dubbele en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) lieve Lina! Zeker heeft Mimi U van Arnhem geschreven, en ge weet dus dat zy in Holland is. Zy wil hare zusters te Weesp & Haarlem bezoeken - nu ja, haar reis route ken ik niet recht. Het kostte haar veel voor ze besloot. Nu, dat zal zyzelf U wel uitleggen. Wouter en my (haar beide kinderen) heeft ze aan de zorgen van haar zuster Betsy opgedragen. 't Gaat nogal goed. Toch is 't me vreemd en leeg haar niet in haar huiselyk bedryf & by 't kind te zien. {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar nu de coin du feu? Albert die ons zou komen bezoeken is aan 't solliciteeren om de betrekking van Leeraar in 't Engelsch te Sneek. Er blykt dus dat hy dien weg op wil, en ik gis dat-i al mislukt die poging, nu wel in Holland zal willen blyven om by de hand te zyn als zich iets anders van dien aard voordoet. Het best zal zyn daarop niet te wachten en de kleeren aan Mimi zelf meetegeven. Mocht ze daarvoor geen plaats in haar koffer hebben, dan zal ze¹. wel 'n bykoffertje koopen, wat ze misschien tòch moet doen. Het apart verzenden eischt in Holland allerlei omslag (deklaratien, voorgeschreven pakking!) en dan gaat het pak naar Mainz of Bingen waar Steuerbureaus zyn - bah! Hoe ouwerwets en middeleeuws zyn die belemmeringen van 't verkeer. Mocht ik nog beleven dat die domheden werden afgeschaft! Daar juist kryg ik 'n brief van Mimi. ‘de beker is beeldig!’ zegt ze, en ik zei aan Betsy: ‘heel natuurlyk, daar 't van Mevr. De H. komt! Nu weet ik niet of zy (Mies) U reeds teeken van leven gegeven heeft. De byzonderheid dat ze nu zoo zonder my, zonder 't kind, zonder haar huiselyke bemoeienisjes is, doet me haar vergelyken by 'n mak kanarievogeltje dat, op-eens los gelaten, meer vryheid heeft dan 't gebruiken kan. De vyf kuikens die er uitkwamen van 25 eieren, zyn zeer spoedig gestorven, schoon ze de eerste twee dagen zeer munter waren. Wat my betreft ik heb geen vertrouwen in de zaak als industrie. De Haas zal wel gelyk hebben gehad in z'n oordeel over de Straatsburger kweekery. Dewyl ze daar de toestellen verkoopen en entree ontvangen van kykers, brengt hun belang mee den uitslag optehemelen. Ook voorzie ik nog andere bezwaren dan die waarmee de hr Snelleman te worstelen had. Al waren z'n kuikens in leven gebleven, hoe had hy 't aangelegd om voortdurend versche & bevruchte eieren te bekomen? Daartoe zyn zéér veel hoenders noodig en: een daar mee overeenkomend terrein, want zonder vryen loop leggen ze niet, of weinig. Het spyt me dat de zaak (vermoedelyk, want we geven natuurlyk niet zoo gauw den moed op) onuitvoerbaar wezen zal. Heel graag had ik - zooals Alphonse Karr². met z'n bloemistery - alle publiek schryvery opgegeven om me te bemoeien met... iets degelyks. Dit namelyk is het toespreken van Publiek volstrekt niet. Heb je gelet op 't verslag dat de N. Rotterdammer gaf van Van {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} Kesteren's³. lezing? V.K. zeide, naar my blykt, nagenoeg alles wat ik sedert jaren beweer. De N.R. Ct juicht z'n speech toe, roept: ‘precies!’ ‘juist!’. ‘Zóó is het!’ O, 't kan niet mooier. Maar, als ze dáár van overtuigd zyn, waarom dan my niet gesteund? Deze zelfde vraag kon ik aan V. Kesteren zelf doen! M'n klacht over dat van de baan schuiven lykt op zelfzucht. Nu ja, maar wat zou De H. zeggen of denken als men lang en breed sprekende over de oogheelkunde in Nederland, altyd zyn naam, zyn streven, zyn offers met stilzwygen voorbyging. En, geheel afgescheiden van eigen belang, kan er oprechtheid steken in het trachten naar verbetering als de voorluî zooveel blyk geven van valsheid? Bah! O, veel liever kippenteelt... als 't maar praktische resultaten gaf!- Kyk, daar ben ik alweer aangeland by m'n vervelenden topic! Je verdiende wat beters, lieve Lina, dan zoo'n ungeniessbarkeit⁴.. Zelfs uit 'n oogpunt van heel gewone beleefdheid is 't leelyk zoo altyd voor den dag te komen met eentonig geseur over eigen zaken. Dat heb je'r van als je viendschap sluit met iemand die zich door z'n⁵. antecedenten gedrukt voelt. Eigenlyk is 't onbescheiden van me dat ik een toegestoken vriendschapshand aanneem. Ik moest als kondukteur van 'n volgeladen omnibus roepen: ‘geen plaats!’- Onder ons, ik had liever gezien dat Mies den heelen tyd van haar springtochtje by Ulieden had doorgebracht. Maar je begrypt dat ik haar vry laat. Ook erken ik dat er pieteit ligt in haar begeerte om dat jonge moedertje te bezoeken en haar zusters te zien. Ook dat ik er schik in heb haar haar eigen gang te laten gaan, juist omdat ze zich altyd naar my schikt. (neen, dat is niet juist, maar de uitlegging is omslachtig.) Je zegt me in je briefk. een brief toe. Ik hoop dat onze beste De H. m'n hartelyk gemeende waarschuwing goed moge hebben opgenomen. En ik herhaal die. Er is geen grens aan de onbeschaamdheid waar mee 'n kollegie zich weet te ontslaan van zedelyke verplichtingen. Ook individuen gaan⁶. daarin dikwyls zeer ver, maar zoodra de verantwoordelykheid kollektief is, veroorlooft men zich alles. Hebt gy of De H. gelezen wat er dezer dagen gepubliceerd is over de gasthuizen te Amsterdam? Waar zetelt nu de verantwoordelykheld voor dien schandelyken toestand. Honderden die daaraan {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} medeplichtig waren zyn ‘met eere’ ten-grave gedaald. (De kanker is van ouden datum!) Ik weet van meer zulke dingen, en van erger dingen! Kàn 't erger, vraagt ge. Ja! En waarom spreek je dan niet, vraagt ge? Wel, voor, 26 jaren deed ik in myn kring wat ik kon, mocht en moest. Dáárin leed ik schipbreuk. Waartoe nu andere zaken aanteroeren die niet zoo rechtstreeks binnen den kring myner bevoegdheid liggen? Misschien zou ik juist dóór myn pogingen, 't kwaad bestendigen dat ik wou uitroeien, zooals wat Indie betreft, wel waarlyk 't geval geweest is. Kyk, alweer op m'n vervelenden topic! Je ziet wel dat ik ongenietelyk ben. Dag beste Lina, wees met De Haas en de kinderen hartelyk gegroet van Uw vriend Dek Die zaak met Billiton⁷. (ik meen ten-rechte: ‘Blitoeng’) is weer schandelyk! Is de natie dan blind, doof en idioot? Waar blyft nu de ministerieele verantwoordelykheid? Niet alleen over 't geheel ongemotiveerde verlengen van dat kontrakt, maar ook over 't primitief sluiten? 't Is in den Haag 'n ware dieventroep. Die prinses Hendrik⁸. is 'n 2o millioenen juffrouw. Maar ze heeft steviger vrindjes dan die ongelukkige Jannetje Struyk⁹.! Nu weten wy alzoo waarom die Jakob. Zjakob, Schakob - wat voor naam is 't eigenlyk? - g.g. van N.I. worden mocht. Gegist hàd ik 't, en voor z'n vertrek heb ik 't aan Roorda geschreven! 1. Ze: oorspr. gevolgd door zich. 2. Karr: Alphonse Karr (1808-1890), frans satirisch auteur. 3. Van Kesteren: Carel E. van Kesteren (1837-1917), ging als leraar naar Indië en was o.m. redakteur van de Semarangse Locomotief en oprichter van De Indische Gids. 4. Ungeniessbarkeit: onuitstaanbaarheid (du.) 5. die zich door z'n: oorspr. stond er wiens. 6. gaan: oorspr. stond er zyn. 7. De gouverneur-generaal F. 's Jacob (1822-1901) had op 26 dec. 1881 de concessie voor de tinwinning op Billiton verlengd tot 1927, in strijd met het Kon. Besl. van 1873, dat dit alleen bij openbare uitbesteding mogelijk maakte. De Kamer vernietigde, na een onderzoek, in 1882 het besluit van de Indische Regering, waarop 's Jacob zijn ontslag indiende. 8. Prinses Hendrik: Maria, prinses van Pruisen was in 1878 de tweede vrouw geworden van prins (Willem Frederik) Hendrik, tweede zoon van Willem II, in 1879 overleden, zodat zijn echtgenote als concessiehoudster zeer veel geld verdiende met de verlenging van het kontrakt. 9. Jannetje Struyk: berucht oplichtster in die tijd; zij kocht veelal diamanten sieraden op rekening, die zij evenwel nooit betaalde. Zij was begin november veroordeeld tot een boete van f 1400, -; een gevangenisstraf liep toen al. [26 november 1882 Koncept-brief van D.J. Korteweg aan Multatuli] 26 november 1882 Koncept van een brief van D.J. Korteweg aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven. (M.M.) Amsterdam 26 Nov. 1882 Hooggeachte heer Dekker. Uit Indië werd niets verder vernomen en verwachten wij geene berichten meer. Wij hebben daarom de rekening afgesloten en ik zend u inliggend f220. -, die nog overgeschoten zijn. Tevens is voor u disponibel een wissel van f1020 op de Koloniale Bank, evenals de vorige. Zij is gedateerd 9 Aug. en vervalt zes maanden {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} na dien datum. De tegenwoordige bezitter is genegen ze vrij over te dragen. Wil ik ze u toezenden na endossement, zooals de vorige? Of wenscht U er anders mede gehandeld te zien? Tevens verzend ik het album, dat ik u hierbij namens de deelnemers aanbied. Ik hoop de wijze van aanbieding u niet stooren moge. Zij lag natuurlijk niet in het oorspronkelijk plan, maar ik meende dat thans de eenvoudigste weg u de verkiesselijkste zoude schijnen en nam daarom de toezending op mij. Zoo hierin gedwaald is, dan is het mijne schuld¹.. Het geïllustreerde titelblad is geteekend door mej. Giese een onbemiddelde leerares aan de H.B. voor meisjes te Amsterdam en vormt hare, u zeker welgevallige bijdrage. Na hartelijke groeten, met de meeste hoogachting t.t. DJKorteweg 1. Deze formulering is het uiteindelijke resultaat van ruim een pagina doorgehaalde probeersels. [26 november 1882 Album deelnemers huldeblijk] 26 november 1882 Album met de namen van deelnemers aan het huldeblijk van Multatuli. Dit album, 34,5 × 29 cm en 4 cm dik, is gebonden in paars fluweel. Het achterplat heeft op de vier hoeken en in het midden zilverbeslag in de vorm van kleine bloemen (doorsnede 2 cm). Op het voorplat zijn gelijksoortige bloemfiguurtjes verwerkt in vier driehoeken met klimopmotief. Het midden van het voorplat vertoont een ovaal schild met de inscriptie: Hulde aan Multatuli 1856-1882. (M.M.) De titelpagina is een pentekening van mej. A. Giese, waarin aspecten van het leven en werk van Multatuli zijn verwerkt. Zie blz. 458. Op 172 pagina's staan totaal 1392 namen van deelnemers aan het huldeblijk vermeld, ten dele voorzien van beroep en/of woonplaats. [26 november 1882 Brief van Mimi aan Wouter] 26 november 1882 Brief van Mimi aan Wouter. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven (M.M.) {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} Weesp 26 November 1882 Myn zoete zoete Wou! Ik dank je wel voor je brief, lieve kind, en was er heel bly mee al speet het my dat de arme kleine kippetjes dood waren. Ik heb je brief ook aan Dirk¹. laten lezen, en hy zend je duizend complimenten. Ally¹. en Dirk wilden wel dat jy ook hier was, en willen ook heel graag eens by ons in Ingelheim komen. En de kleine Christiaantje¹. is toch zoo' een mooi lief meisje, daar zou je zeker ook heel veel van houden, als je haar zag. Beste jog, ik verlang erg myn lieve lieve schat van een Wou weer te zien; en papa, en tante Bé².! Wil je ze allebei een lekkere zoen voor my geven? Je bent myn eenige lieve kind, en ik ben heel bly dat Tante me schryft dat je een gehoorzaam goed kind bent. Speel je ook wel eens piano? Groet Babet³. en Philip³. voor me en je vriend Witrok⁴. ook. Vandaag is het zondag en ik zal er aan denken van middag dat de kinderen dan misschien by je zyn om met je te spelen. Dag myn zoet hart, myn lieve kind. Laat papa je maar een lekkere zoen geven voor Mama 1. Ally, Dirk en Christiane: kinderen van Mimi's zuster Christien Merens-Hamminck Schepel. 1. Ally, Dirk en Christiane: kinderen van Mimi's zuster Christien Merens-Hamminck Schepel. 1. Ally, Dirk en Christiane: kinderen van Mimi's zuster Christien Merens-Hamminck Schepel. 2. Bé: Betsy Hamminck Schepel, Mimi's jongste zuster die in Ingelheim logeerde. 3. Babet en Philip: huispersoneel in Nieder-Ingelheim. 3. Babet en Philip: huispersoneel in Nieder-Ingelheim. 4. Witrok: de waakhond van het gezin Douwes Dekker. [27 november 1882 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenbergh van den Bosch] 27 november 1882 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Acht dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-29 en 30 (⅔) beschreven. Het eerder geschreven deel van de brief is niet bewaard gebleven. (M.M.) {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} vervolg 27 Novr De Atjeh kwestie dan. 't Komt me voor dat er in den Haag stilzwygend of uitdrukkelyk is overeengekomen slechts te kibbelen over 'n onderdeel daarvan. Eerst hadden we eindelooze twisten over 't beleid der expeditien. Over de meerder of mindere bekwaamheid der bevelvoerders. Nu over de vraag of de tyd is aangebroken voor 'n civiel bestuur? Eilieve, wil men dan in Hol- {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} land niet inzien dat al dat twisten geen ander doel heeft dan de oorlogsverklaring-zelf en de aanleiding daartoe op den achtergrond te schuiven? Ik meen recht te hebben die zaak te beoordeelen (of liever: ik begryp niet waarom dat recht niet erkend wordt) daar ik blyk heb gegeven ze te doorzien vóór verreweg de meeste nederlanders ooit het woord Atjeh hadden hooren uitspreken. Lees myn brief aan den Koning - 'n maand of zes vóór de oorlog verklaard werd, (en veel vroeger reeds had ik 't voorspeld in 'n brief aan Roorda v Eysinga) - hoe komt het dat daarop geen acht is geslagen? Dat er - ook na 't uitkomen van m 'n voorspelling - niet een enkel woord over gesproken werd? Dat moet afspraak wezen. Zoo neen, wat is het dàn? De zaak is dat Fr. v.d. Putte¹. na 't verslyten van z'n praatjes over Vryen Arbeid en dergelyke leuzen, iets noodig had om zich staande te houden. Zoo werd op last van Louvois². de Paltz verwoest omdat Louis XIV, zich vervelende, met hem getwist had over 't alignement³. van vensters in de Louvre. Ook van den finaal onbeteekenenden Loudon⁴. was zoo'n oorlogsverklaring 'n heel relief! Dat kleedt 'n burgerman! De verregaande onkunde èn in den Haag èn te Buitenzorg (de staaltjes daarvan loopen in 't haarsträubende⁵.!) bewerkte dat de zaken allerellendigst werden geregeld. De eerste expeditie⁶. byv. geschiedde in 'n tyd waarin géén assurantiemaatschappy schade vergoedt die op Sumats.’ W.K. is opgeloopen. En in die moesson mogen⁷. de oorlogsschepen veel havens van die kust niet aandoen. (Zie Honsburgh, Indian Directory.) Natuurlyk wist men dit by 't Marine depart te Batavia (ieder stuurmansleerling weet het, en elken kustvaarder!) maar de hoogheidsdolheid der kleine mannen aan wie Neerland z'n duurste belangen toevertrouwt, zette alles door. 't Program van den suiker parvenue V.D. Putte was: 'n Ryk te veroveren. De vent die van Indie nooit iets had gezien dan wat er op te merken valt op 'n ree⁸., die daarnà slechts had te doen gehad met fabriekskoelies op één plek in den javaschen oosthoek, die zich met z'n saamgeschacherde millioenen in Holland 'n positie wist te verwerven - 't is om woedend te worden! En reeds nu vraag ik welk resultaat gy U voorstelt van uw werk, in 'n land waar zóó-iets mogelyk is? De oorlogsverklaring was 'n misdaad en 'n fout. Dit laatste zou waar blyven al waren daarvoor rechtmatige oorzaken geweest {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} wat het geval niet is. De beschuldiging van zeeroof is laster. En sedert wanneer verklaart Nederland den oorlog wegens zeeroof? We laten steeds de zeeroovers (de Illanezen⁹. en heel Magindanao¹⁰.) heel eerbiedig in rust, schoon ze met honderde prauwen tegelyk de Celebische kusten afloopen en zelfs zich voortdurend vertoonen vlak by Java! (by Bawean¹¹., byv.) Maar de Atjinezen waren geen zeerovers! Waarom heeft géén kamerlid hem gesommeerd deze beschuldiging te staven? En als zy 't waren, waar zyn dan de hun afgenomen schepen? De prauwen? De lilla's¹².? Waar is 't materiaal gebleven waarmee¹³. die zeeroof werd uitgeoefend? Er is, nu ja, 'n kleinigheid buitgeld te goed gedaan, 'n kleinigheid, doch dit staat geenszins in verhouding tot de waarde van wat in 't bezit zou moeten geweest zyn van 'n zeerovende natie. Bovendien, de Atjinezen zyn industrieel. Ze dryven (en dreven sedert eeuwen) handel. Dit klopt niet met zeeroof. Zyzelf hadden te lyden onder de zeeroovery van de Illanezen en zouden heel gaarne, met Holland vereenigd, pogingen tot uitroeiing van zeeroof hebben aangewend, vooral ook omdat hun belang veiligheid eischte voor peper ladende schepen, die uit de geheele wereld hun havens bezochten. Maar, zei F. v.d. Putte, ze waren zoo... onzedelyk! Ik heb nogal met Atjinezen omgegaan, en ze nooit onzedelyker gevonden dan ander volk. De brave minister beschuldigt hen van... onnatuurlyken wellust! Wel, komaan! En dat in 't - ook in dàt opzicht zoo verrot Nederland! Wie heeft hem dat gezegd? Persoonlyke ondervinding kan hy er niet van hebben, en al ware¹⁴. hy ooit met Atjinezen in aanraking geweest die hem te onzedelyk voorkwamen voor z'n suikerfabriekskuischheid - wat beteekent dat ten op zichte van 'n natie? Onlangs heeft men te Amsterdam de hand gelegd op 'n heele troep vuilikken van de hier bedoelde soort, is ons daarom door Frankryk, Engeland of Lapland oorlog verklaard? Dat beroep op de voorgewende onzedelykheid der Atjinezen is belachelyk, en zou dit blyven al ware het gegrond. Hoe komt het dat alweer niemand in de Kamer tegen dàt motief protesteerde? Moeten we oorlog gaan voeren tegen ieder land waar - volgens Fr. v.d. Putte! - onzedelykhedens geschieden? Erken dat dit 'n zonderlinge staatkunde wezen zou. Ik sla veel over van wat ik over dien oorlog zou te zeggen hebben {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} om nog even te wyzen op de tegen alle volkenrecht indruischende wyze van oorlogsverklaring. Nogal vreemd dat er in 'n natie die zoo bluft op H. de Groot's ‘Recht van vrede en oorlog’ niemand was die protesteerde tegen de manier waarop het voorkomen van den oorlog onmogelyk gemaakt werd. De sultan kòn met den besten wil Nieuwenhuis¹⁵. niet anders behandelen dan hy gedaan heeft, daar deze quasi als gezant kwam maar mèt de expeditie die op zich zelf reeds 'n begin van oorlog was! Dat overvallen was verraderlyk. Een parlementair mag niet gewapend zyn! Als de Atjinezen Nieuwenhuis in handen hadden gekregen, en doodgeschoten hadden, zouden zy in hun recht geweest zyn. Nog eens, meen niet dat ik àlles aanroer, vooral niet wat het voeren van den oorlog aangaat (ze schynen noch in den Haag noch op Buitenzorg ooit by de ‘Geschiedenis’ antwoord te hebben gezocht¹⁶. op de vraag: ‘hoe annexeert men indische gewesten?’ Dat gaat ànders!) ik bepaal me tot opsporen van de oorzaken waarom men zoo klakkeloos berust in den geheelen oorlog, in al de offers die hy vordert? Le fait est¹⁷. dat de onbeschaamde toneelcoup van zoo'n minister niet mag worden blootgelegd, want de heeren zyn - hoe ook overigens van elkaar verschillend in opinien, hoe gescheiden door partyschap - au fond homogeen¹⁸.. Een Kamerlid die zich niet onderwierp aan deze overeenkomst, zou in den aanvang éénling blyven, en weldra doodverklaard worden. Alles wordt - even als by krimineele processen by de instruktie - achter de schermen bekonkeld! Het is 'n parti-pris¹⁹. om de ministerieele verantwoordelykheid - alweer even als de openbaarheid der rechtspraak - tot 'n wassen neus te maken. Als ooit het roepen van 'n minister ter verantwoording en schadeloosstelling te pas kwam, was het na die oorlogsverklaring geweest! En nu de zaak zoo ellendig afloopt, zou men meenen dat ergernis dáárover zou leiden tot breuk van 't consigne. Toch niet! De poging - jaren geleden reeds - om door te zeggen dat de oorlog triumfantelyk geeindigd was (NB. er zou 'n kraton zyn ‘ingenomen’ en 'n Ryk ‘veroverd’!) is mislukt... (Zonderling alweer dat nooit 'n berekenende Hollander op 't idee kwam te vragen hoe groot de oorlogsschatting was die wy, overwinnaars, den overwonnenen hebben opgelegd? Inplaats daarvan hield men zich alsof't natuurlyk was dat wy de {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} kosten droegen van 'n nieuwe midsjied²⁰.! Ieder weet toch - óók uit de Groot's ‘De Jure pac. ac belli²¹.’ dat de geslagen party de kosten van 't spul betaalt!) ... de proef om de natie in den waan te brengen dat de oorlog uit was, is alzoo mislukt. Dagelyks blykt er dat we niets veroverd niets overwonnen hebben! Dat ons gezag niet verder strekt dan de draagkracht onzer stukken, en niet eens altyd zóó ver! Het misdadige en domme van de oorlogsverklaring heeft men niet willen aanroeren. Soit! Maar hoe komt het dat men zelfs ongevoelig is voor de daardoor berokkende schade in geld en prestige? (Van doodgeschoten of kapotgehakte menschen spreek ik niet. Dat telt slechts meê voor zoover elk indisch soldaat geldswaarde heeft. Harderwyk²². is duur!) Ik vraag of 't natuurlyk is dat men niet klaagt over de nadeelige geldelyke gevolgen? Dat men niet naar 'n zondebok zoekt? Deze neiging is toch anders nogal algemeen, en wordt zeer dikwyls botgevierd by minder gerechtvaardigde aanleiding! Hoe dat komt? Wel, de vrindjes houden elkaar de hand boven 't hoofd. Ze helpen elkaar als dieven op de kermis. Het métier van ‘Staatsman’ (godbetert!) brengt dat mee. Ik verzeker U dat de eenling die 't wagen zou hiervan aftewyken, geschuwd worden zou als... 'n vuile kerel! Ziedaar tevens de oorzaak waarom ik word doodgezwegen. Hebt ge onlangs 't verslag gelezen van Van Kesterens voordracht? Drong zich niet telkens by U op, dat de meesten zyner klachten precies overeenkwamen met wat ik sedert jaren zeide? Wat my betreft ik moest telkens mompelen: ‘precies, juist!’ Maar... ik word niet genoemd. Ik beweer niet dat V. Kesteren dit naliet ten-gevolge van 'n rechtstreeksche afspraak - ik weet NB niet beter of ik ben met hem bevriend! - maar zeker was hy onder den invloed van 't algemeene streven om my terzy te schuiven. Zulke dingen liggen in de lucht, gelyk... andere²³. besmetting! De toestand is inderdaad verrot! Toen ik dit jaren geleden schreef, was 't geen scheldwoord maar kwalificatie. Gesteld nu dat V. Kesteren - evenals honderden! - my meer of min willekeurig ignoreert, vanwaar dat zoo'n courant - ik las 't verslag in den N. Rotterdammer - by 't zeer toejuichend verslag, verzuimde te zeggen dat de rapporten van V. Kesteren precies overeenstemden met myn beweringen? Is 't mogelyk dat men daaraan niet {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} dacht? Daartoe heeft myn geschryf te veel opgang gemaakt. 't Kan niet anders zyn dan opzettelyk. En dáárom beweer ik dat ook Uw werk geen doel zal treffen. Hoe dikwyls heb ik sedert ik Lebak verliet - nu 26 jaren geleden! - na iets geschreven te hebben, gedacht: ‘dàt zal nu eens eindelyk geloofd worden!’ ‘Geloofd?’ Wel, men kwam niet eens tot onderzoek! Geloofme, beste kerel, men wil niet weten wat waar is. Betoog en bewys al wat ge wilt, zoolang uw slotsommen niet in den kraam te pas komen, zal men er geen notitie van nemen. En - als uw stukken opgang maken, zal men U doodlasteren. Ik zag dat ge met die N. Rott Courant in polemiek waart getreden. Maar weet ge dan niet dat die krant het orgaan is van Fr. v.d. Putte? Ik laat nu dáár of uw sarkastisch voorstel - nu ja, als 't sarkastisch was, hebt gy zelf er niets van verwacht. Een korrespondent van den N. Rotterdammer zou dat baantje slechts kunnen vervullen op voorwaarde van bescherming der V.D. Puttesche belangen. En die schryven nu eenmaal voor, dat er in Atjeh vrede heerscht. Of die fiktie in-stryd is met de waarheid, komt er niet op aan. Wie niet liegen kan, draaien, slenteren, lasteren als't noodig is, behoeft zich niet te laten aanwerven onder ' t krantenschryversgild, vooral niet by die krant! Neen, nu zeg ik te veel. De meeste anderen zyn geen haar beter. Plomp en kort gezegd: het is 'n schelmentroep! (Zie ook eens die polemiek met Kley²⁴.. En hoe zy zich met 'n franschen slag van hem afhelpen. Hun taktiek brengt mee U nu nog beleefd te behandelen. Zoodra ge hun in 't nauw brengt, geven ze u ook den bons. Let eens op! De quasi beleefde vorm van hun antwoord aan U is 'n blyk van gering schatting. Ze vinden U nog niet gevaarlyk. Zoodra uw stukken weerklank vinden, zal dat veranderen.- M'n overtuiging dat er tegen de vervloekte schelmenbende die de macht in handen heeft, niets te doen is, werd dezer dagen weer versterkt door de Blitoeng²⁵. kwestie. Zonder eenigen schyn van opheldering of verantwoording, heeft zich De Brauw²⁶. van die zaak kunnen afmaken. Noch Keuchenius²⁷. noch Van Houten²⁸. hadden mogen berusten in de praatjes die hy verkocht. Ze hadden te veel gezegd om niet verder te gaan. Maar... ze gingen niet verder, en de indische Begrooting is er door! Die de Brauw ('n {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} onbeduidend beginnertje die niets gepresteerd heeft!) zit voor 'n tydje vast op't kussen. Natuurlyk is hem de portefeuille aangeboden op conditie dat-i zou voortgaan in de Atjeh ‘politiek’ (!) Franssen v. d P. buiten spel te houden, en Prinses Hendrik te helpen aan haar tin-millioenen. Ziedaar op 't oogenblik de twee desiderata der haagsche cliques in den Minister van Kolonien! Dit was ook de prys voor de benoeming van S Jacob. Voor zyn vertrek uit Nederland lazen wy in de couranten dat de nieuwbene GG by prinses Hendrik 't middagmaal had gebruikt, en ik wist toen - wat me 'n oogenblik vroeger duister was - waarom die man G.G. worden moest! Zyn antecedenten leidden niet tot die keus, geen andere antecedenten althans dan die ook F.v.d.P. kon doen gelden: 't suiker parvenueschap. Het ‘in Indie geweest zyn’ van S Jacob - nu ja, we weten wat dat beteekent! Hy was Rochussen's neef & adjudant. In die hoedanigheid arrangeerde hy de plaatsen by 'n diner. Vervolgens kreeg hy van oom... 'n suikerkontrakt, natuurlyk! Een aanwyzing op de werkkracht van zooveel honderd huisgezinnen- Dat alles is diefje met diefjesmaat! Tot pleiten voor deze uitspraak voel ik geen lust. Wel zou ik met pleizier er voor vechten! Een tegen drie, tegen tien! Met genoegen! Maar dáárvan houden ze met. En... ook ik anders niet! Ik houd van redeneerend overtuigen, o ja! Maar wetende dat ik te doen heb met schelmen, met 'n in 't merg verrotten boêl - merci!- In weerwil van m'n vruchteloos getob had ik 'n jaar geleden nog altyd hoop. Niet dat ik toen nog naïef genoeg was om te meenen dat dieven zich zouden storen aan redeneering, o neen! Maar - och, hoe dom! - ik dacht altyd dat ik heel eindelyk zou kunnen staat maken op: vrienden, geestverwanten, en wachtte een geschikt oogenblik af, om zeer beredeneerd en systematisch een aanval te wagen! Van alle kanten betuigde men, verzekerde men, beloofde men... Niet spoedig vertrouwde ik. Dit zou onvoorzichtig geweest zyn. Hoe dikwyls kreeg ik by uiting van mismoedigheid ten antwoord: ‘je weet niet hoeveel trouwe vrienden je hebd’ ‘Je doet onrecht daarop niet te vertrouwen!’ ‘Duizenden staan je ter zyde!’ Enz. Enz. Enz. {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} Als 't kon geoorloofd zyn de brieven te publiceeren die ik sedert jaren ontving, zou men inzien dat ik wel wat recht had, my sterk te wanen. Toch overylde ik me niet. Een échec - dit voelde ik - zou definitief doodelyk zyn. Ik wachtte lang, werkte weinig omdat m'n kracht in zwygen en wachten begon te bestaan. Ge weet hoe gevaarlyk het is, z'n klachten 'n stempel van seuren optedrukken, of te riskeeren dat anderen dit doen. Heel eindelyk, toen de hernieuwde klachten uit Lebak overwaaiden, zoo dat anderen wel moesten denken aan den aanvang van m'n stryd - ja zie, toen kwam Perelaer's stuk. Ik antwoordde terstond: ‘Dáárop wachtte ik sedert jaren!’ Zóó was het. Eindelyk, heel eindelyk zou er blyken dat er iets degelyks was in de tallooze betuigingen van geestverwantschap en sympathie. De wapens die 'n S Jacob en 'n Franssen van de Putte werden geleverd door hun suiker geknoei - ken je die baantjes? Bah! - my zouden ze worden in de hand gedrukt door tallooze vrienden. De zaak van 't recht zou zegevieren, en ik zou worden in-staat gesteld te doen wat ik schreef op 't slot van m'n Pruisen en Nederland²⁹.! Dat meende ik, en men had my recht gegeven tot die meening! In plaats dáárvan echter - nu, ge weet het! Een ware Coup de Jarnac! Het Kamerlid dat aan Perelaer schreef: ‘een poging tot herstel van Havelaar zou in de Volks vertegenwoordiging met gelach ontvangen worden!’ blykt gelyk te hebben gehad. Na den nekslag die my is toegebracht, zal ik me niet aan de vroolykheid van die heeren blootstellen. Wie zóó weinig beteekent als met my blykens den afloop van dat ‘Huldeblyk’ 't geval is, kan te weinig kracht inleggen om vrees inteboezemen. En vrees is 't eenige dat hier van effekt wezen zou. M'n program was gereed, helaas! Hoe de zoogene Hoofdkommissie er in heeft kunnen berusten die zaak zóó te laten afloopen - nu ja, we weten dat Kommissien geen geweten hebben. Die Heeren hebben me erger dan vermoord. Ze wisten - want ik had gewaarschuwd dat het succes schitterend wezen moest om niet zéér nadeelig te zyn. Voor my hing daarvan alles af. Er zou blyken of ik m'n gehele leven te-vergeefs had gewerkt, en niet voor my kwam er dat op aan, maar voor de zaak die ik voorsta. Ik meende te mogen hopen op de ‘vrienden’ die zich met de leiding der zaak belastten - of daarmee belast waren? {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} Men verwaardigde zich niet, my op de hoogte te houden, en verwonderde zich dat ik naar een en ander informeerde! - nu, ik meende dat die ‘vrienden’ althans éénig besef hadden van 't gewicht der zaak. In-stede daarvan schynen zy gemeend te hebben dat zy te fungeeren hadden als armverzorgers die 'n straatlooper te alimenteeren krygen. Ik kan U niet zeggen hoe ik door die ‘vrienden’ mishandeld ben. Vindt ge't vreemd dat ik alle hoop opgeef? Moet ik niet in zekeren zin achting gaan koesteren voor de clique die ik bestryd? De leden dáárvan steunen elkaar in de hoofdzaak ook by verschil van meening in 't accessoire³⁰.. Schaepman³¹. en Van Houten, Keuchenius & Casenbroot³²., Wintgens³³. en de schreeuwerigste ‘liberaal’ kunnen beter op elkaar rekenen dan ik op m'n ‘vrienden!’ Wat moet zoo'n suiker man, zoo'n gepensioneerde G.G. en de rest, met minachting neerzien op iemand die na zóóveel ophefs sedert meer dan 20 jaren, ten-slotte slechts zoo'n armzalig troepje geestverwanten op de been brengt! Er is in cyfers geconstateerd dat m'n invloed = nul is. De machtige bent dien ik te bestryden heb zou wel heel dom moeten zyn als ze zich aan my stoorden. Vóór dat ‘Huldeblyk’ konden sommigen nog meenen dat ik iets beteekende. Daarnà kon die vrees achterwege blyven. Ik weet hoe dapper gy u geweerd hebt. Reden te meer om te klagen over den uitslag. Bovendien, gy droegt niet als die zoogene ‘Hoofdkommissie’ kennis van den algemeenen loop der zaak, en kondet dus niet gissen hoe jammerlyk de zaak mislukte. Dat wist die Commissie wèl, 't geen niet belette dat zy er in berustte, en zelfs my, gedeeltelyk door zwygen, gedeeltelyk zelfs door valsche berichten de gelegenheid afsneed in-tyds de zaak te herstellen of (als dit onmogelyk was) daaraan 'n eind te maken vóór de noodlottige uitslag publiek werd. Ik ben in 'n val geloopen. M'n toon is gebroken. Zwak tegenover de macht die ik te bestryden had, was ik altyd, maar ik hield me goed en taai. Dat kan nu niet meer. De Van Twisten & V. d. Putte's weten nu wat ik waard ben. Geen knecht van dat volk zou my ontzien. Ik kom nu terug op 't begin van m'n brief, d.i. op zeker element van treurigheid in den indruk dien uw brief op my maakte. Inderdaad, beste kerel, waarom schryft ge my zoo? Uw brief is hartelyk, vereerend. Ik zei reeds: als 'n vreemde hem las zou hy meenen {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ik 'n heele kerel was, iemand op wiens oordeel werd prys gesteld door 'n achtenswaardig man. Iemand ook die zekeren invloed kon uitoefenen. En... zulke brieven ontving ik zeer dikwyls. Vóór dat Huldeblyk gaven ze my moed. Daarnà zyn ze my pynlyk. Al ligt het niet in de bedoeling der schryvers, my maken ze den indruk van bespotting. Ik houd niet van aan den weg timmeren en nog altyd - even als voor ik den Havelaar schreef - schuw ik 't voetlicht. Toch heb ik er aan gedacht 'n annonce in de Couranten te zetten waarby ik verzocht verschoond te blyven van... hoe moet ik 't noemen? Van... geestverwantschappelyke brieven? Zeer dikwyls antwoord ik niet! Als ge hier waart, zou ik U tonen dat ik de waarheid zeg. Ik word er misselyk van! Toch kan ieder op zichzelf 't niet helpen. Maar wie dan? Een feit is 't dat er niet de minste harmonie is tusschen de betuigingen die tot me komen en de uitslag der pogingen om zooveel sympathie 'n vorm te geven die my in-staat stellen zou m 'n levensdoel te bereiken. Ik herhaal dat ik (in zekeren zin) achting voel voor de schelmen die ik wou aantasten. Zy worden niet alleen gelaten door hun geestverwanten! Zy kunnen op elkaar rekenen! Er is iets... opmerkelyks in - haast had ik gezegd: iets aandoenlyks! - hoe de haagsche tindieven van heden party trekken voor de oorspronkelyke dieven van Blitoeng! (De N. Rott. heeft - zoover ik nu gelezen heb nog geen consigne. Ik kan lezen, en bewonder de smousige³⁴. slimheid waarmee Fr. v.d. Putte uitstelt³⁵. positie in die zaak te nemen. Z'n krant kan nog even goed over 'n maand of drie vier, artikelen schryven over de ‘Schandelyke wys waarop 't eigendom der natie wordt weggegeven’ aan 'n troepje stroo mannen van Prins Hendrik of: ‘over de ondankbaarheid der natie die de vaderlandslievende pogingen van dien edelen Vorst om de industrie te bevorderen, niet weet te waardeeren.’ Zeker is men met hem aan 't loven & bieden. Uit den toon van 't kamerverslag (interpell. Keuchenius & V Houten) zie ik duidelyk dat hy 'n slag om den arm houdt. Er zyn frazen in van ‘verontwaardiging’ die even goed dienst kunnen doen vóór als tegen de nieuwe millioenen juffrouw. Ook V Rees laat zich niet uit. De zoogene beantwoording der interpellaties door De Brauw is niets anders dan de {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} gewone manier om de zaak in de lengte te trekken en komt eigenlyk neer op: ‘geeft my wat tyd m'nheeren om die historie te bekonkelen.’ Van Houten & Keuchenius weten dit even goed als ik. Waarom namen zy er genoegen mee? Geen van die twee krygt 'n cent van de gestolen tin. Waarom dan berust? Wel, in de oogen van de meesten hebben zy zich dapper geweerd. Verder gaande - en dàt was hun plicht geweest - maken zy zich in den Haag onmogelyk. Hebt ge opgemerkt hoe van alle zyden angstvallig vermeden is den naam van Prins Hendrik te noemen? Toch zal wel ieder weten dat het oorspronkelyk contract 'n geschenk aan hèm was, zoo als nu de inpudente verlenging aan z'n weduw. Ten háren behoeve zyn 'S Jacob & De Brauw benoemd. Nu de zaak klaar was kon ze Soestdyk verkoopen en 't land verlaten. Hoe pieus³⁶., niet waar, hier zoo lang te vertoeven!- En de Direkteur van de Gevangenis te Middelburg wordt infaam gecondemneerd³⁷. over 't onwettig in rekening brengen van 'n paar sponsen! Ik heb voor dien Jansen niet de minste sympathie, maar dat proces is schandelyk. Men heeft den man ‘gezocht’. Waar is 't rechtsbesef ten aanzien der velen die aansprakelyk zyn voor den schandelyken toestand der gasthuizen te Amsterdam? Ik kende dien toestand sedert jaren, en weet dat het in zeer veel gestichten nog erger toegaat. De meeste zooge liefdadige inrichtingen zyn roofspelonken. En toch is dit niet het allerergste van de nummers op m'n program. Ik heb iets te openbaren dat in akeligheid de zotste sensatieromans te-boven gaat, iets zóó krimineels dat er geen voorbeeld van is noch in de algemeene wereld geschiedenis noch in de jaarboeken der rechts pleging. De natie is blind. Maar om die zaak aante pakken had ik macht noodig, of voor 't minst moest ik me vry kunnen bewegen met de zekerheid den stryd te kunnen voortzetten. - Dit kan ik na den armzaligen afloop van dat ‘Huldeblyk’ niet! Och, ik sprak van ‘program’. Dit woord behoort tot het verledene, tot den tyd toen ik nog hoopte.- Om exact te zyn, hier de opmerking dat ik overal waar ik iets zeide van die zoogenaamde Hoofdkommissie, misschien daarby had moeten voegen: ‘voorzoover ik door den heer Versluys daarvan iets te weten kreeg’ {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} of: ‘voor zoover de heer Versluys van die (my gedeeltelyk onbekende!) heeren de erkende woordvoerder of gemachtigde was.’ Eigenlyk gezegd weet ik maar ten-deele met wie ik te doen had, d.i. wie zich beschikking aanmatigden over zaken die voor my van 't hoogste belang waren. Van hoofd persoon maakten die heeren my tot 'n pupil of geadministreerde. Die aanmatiging was des te onverantwoordelyker daar er gebleken is dat ze - juist op 't gebied der praktyk waarop ze voorgaven zich te bewegen - blyk gaven van verregaande onbekwaamheid. De staalges daarvan loopen in 't koddige. Maar t is niet koddig dat ze my voor goed hebben vernietigd! Van wien of wie ze beweeren dáártoe mandaat ontvangen te hebben, weet ik niet. Zeker is 't dat niemand tot het geven van zóó'n mandaat bevoegd was!- Beste vanden Bosch! m'n brief is slordig, incoherent, niet overtuigend. Ik weet dit alles wel. Maar, ik zeide U immers dat m'n toon gebroken is! Moet ik aan de vele anderen die zich - nagenoeg als gy - nog altyd tot my wenden ook zulke jeremiades schryven? Ik denk weer aan zoo'n annonce in de Courant. Iets als 'n verzoek my als dood te beschouwen. Maar men zal 't houden voor 'n boutade voor 'n scherpte, voor 'n... ui³⁸., godbetert! En wat zullen de schelmen juichen! Nu, dat doen ze toch! Het houden van voordrachten is me ook afgesneden. Hoe zwaar en schraal beloond die zaak ook was, met vreeselyke inspanning kòn ik 't doen, al viel ik dan ook na afloop uitgeput neer. En 't was altyd 'n ressource³⁹., hoe hollandsch ellendig dan ook. (Dickens, de vertellinkjesmaker ontving voor 't voorlezen van 'npaar hoofdstukken uit 'n lang gedrukten roman 80 à 100 maal meer dan ik voor m'n improvisaties! Ik had m'n aamborstigheid te overwinnen, reisde in storm, sneeuwjachten en kou, heb menigmaal drie uren staan spreken met natte voeten, hoestte alle nachten, had soms moeite my overeind te houden. Welnu, op zeer veel plaatsen kreeg ik ter-nauwernood de reiskosten vergoed. Om 't finantieel uittehouden moest ik zoo dikwyls mogelyk optreden in den kortsten tyd. Eens 11 maal in 13 dagen! En die logementen op sommige plaatsen. En al de natte lakens die ik met m'n pover en schraal lichaam heb moe- {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} ten drogen! En wat kreeg ik voor dat alles? De toejuiching die my ten deel viel is nu gebleken ydel geweest te zyn, maar de scheldwoorden die me naar het hoofd werden geworpen waren wèl gemeend.) Hoe dit zy, ryk of schraal beloond, ik ben voortaan verstoken van dat hulpmiddel. Meer dan ooit ben ik nu op m'n byna 63e jaar genoodzaakt sprookjes te vertellen die ‘mooi’ moeten gevonden worden. Sedert maanden stryd ik ook in dat opzicht, tegen m'n onmacht! Al m'n indrukken lossen zich op in één vloek! Dáárvoor kan 'n uitgever geen honorarium betalen. M'n vergeefsche pogingen om wat voorttebrengen martelen my vreeselyk. En 't moet! Maar wat zal nu 't gevolg zyn? Dat ik, my vermannende om tòch te leveren - 'n ware schandelyke onanie van 't gemoed! - zéér spoedig niet meer zal voldoen aan de eischen van mooijigheidjes, en dat ik ook alzoo op dàt gebied geen geldswaardige koopmanschap zal kunnen voortbrengen. De eenige voldoening die my dat ‘Huldeblyk’ geleverd heeft, werd me verschaft door geloovers. In eenige goddienende kranten of tydschriften werd ik vereerd met de verzekering dat ik God onttroond en de jeugd bedorven had. (als Sokrates alzoo.) Nu die eer was te groot. Ik mag 't kompliment niet aannemen. Maar tegenover de lauwheid myner ‘vrienden’ doet me die erkentenis van tegenstanders nogal pleizier. We weten nu meteen wat myn partygenooten voor hun ongeloof over hebben. Leven de orthodoxen, de Jezuiten, de pius penningers⁴⁰., de 3 à 400 industrieelen die onder zich den buit verdeelen die ze à tour de rôle⁴¹. uit het Volk weten te halen! 't Klinkt haast al te paradox, maar 't schynt tòch waar, dat goede trouw en toewyding aan begrippen slechts te vinden is by schelmen en idioten. 't Is om jaloers op dat volkje te worden!- Mochten uw bezigheden toelaten de beschouwingen over Bantam door te zetten, tracht dan te bewerken dat de Regeering 't rapport van Dr Arntzenius overlegge. Zeker zal 't u niet gelukken, maar constateer dan dàt het u niet gelukt is. Misschien vindt ge een Kamerlid die 't vraagt, maar dat ge er een zoudt vinden die zich niet neerlegt by 't weigeren (ingekleed als uitstel, als: verzoek om te wachten op antwoord uit Indie) zie, dit betwyfel ik. Dat rapport zal eerst worden overgelegd als 't oud genoeg is om te worden uitgemaakt voor verouderd. {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} Hebt ge opgemerkt op den speech-avend van Van Kesteren, hoe Bosscher⁴². als 'n nieuwigheid verkondigde dat ambtenaren in Indie wel eens niet de waarheid zeiden, maar: wat der Regeering aangenaam was? O zeker! Me dunkt dat dit nà den Havelaar geen nieuws behoorde te zyn! Maar hoe komt het dat dit systeem van bederf in-stand wordt gehouden? Ik heb recht tot de bewering dat de natie bedrogen worden wíl. Immers ze heeft geen party getrokken voor my die zich tegen dat bedrog verzette.- Bedrog! En de militaire rapporten dan? Men kan niet lezen! Meen niet dat ik party trek voor 't civiel geknoei van de regeering. (die Pruys v.d. Hoeven⁴³. volgt slechts t consigne, en zoolang hy traktement van de Regeering aanneemt, is dit misschien 'n soort van plicht.) De militaire rapporten zyn minstens even valsch als de staat- en staathuishoudkundige. En de bêtise van t volk dat ze slikt is dáárin te grooter naarmate de leugens makkelyker te vatten zyn! Hevige vuren die niemand raken. ‘Loopgraven’ van de Atjehers waaruit ze verdreven zyn door er 'n slokkan (zegge: een slootje, 'n greppel!) in te leiden! ‘Belegerd’ te worden... onder genot van⁴⁴. vrye communicatie met de buiten wereld. (Van der Geugten⁴⁵. zond briefjes en boodschappen naar den Kraton!) Telkens vinden wy: hevige geweervuren, hardnekkigen tegenstand, zonder dat het aantal dooden en gekwetsten van die hevigheid en hardnekkigheid getuigenis geeft. Op wien, op wàt mikken toch altyd die vyanden als er ten slotte blykt dat ze maar zelden iemand raken? (Toch is de kryg bloedig, maar in heel ànderen zin. Een overvallen patrouille of konvooi wordt beestachtig vermoord. Daarin ligt geen heldenmoed maar 'n zeer betreurenswaardig ongeluk. De lafhartigste kerel kan overvallen en vermoord worden en wie zou daarmee geen medelyden hebben. Myn ongeloof in zake militaire heldhaftighedens betreft de rapporten van acties. Die zyn in den regel bespottelyk. Dit wist Napoleon I ook wel. Hebt ge de memoires gelezen van Made de Remusat? Hy wist wat de meesten zyner maarschalken waard waren, en hemelde hen op omdat het in z'n kraam te-pas kwam zooveel helden tot z'n dispositie⁴⁶. te hebben, of luî die hy er voor deed doorgaan. Soms rapporteerde hy naar Parys dingen waarvan de betrokkenen zelf 't eerst kennis kregen uit den Moniteur⁴⁷.. {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} Ge weet dat die ooghistorie van V.D. Heyden heel anders in elkaar zit dan de chauvinistiche legende luidde? Hy heeft niet met uitgeschoten oog den aanval gekommandeerd, maar is als invalide door de zorg van den overste Meyer op'n paard gezet om hem naar de infirmerie en in veiligheid te brengen. Hierin steekt voor V.D.H. niets onteerends. Ik gis dat hy inderdaad 'n flinke kerel is. Des te jammerder dan dat men hem tot 'n buitengewonen held wil omknoeien op al napoleontische manier. En de Koning doet ook mee. Niet om V.D.H. in de hoogte te steken, maar omdat die ophemeling de veiligste manier is om de zwartrokken aan ministertafels en in de Kamers soufflettes⁴⁸. te geven. Komiek dat V.D.H. daardoor in de positie komt van den ‘brasseur de Preston⁴⁹.’ 'n dappere tegen wil en dank!)- En nog iets over Atjeh. Er bestaat in die kwestie over militair & civiel een argument dat niemand noemen mag. (alweer gekonkel!) Niemand is zoo dwaas - ook vooral de N. Rotterd. niet! - om te meenen dat 'n civiele gouverneur op dit oogenblik met policie NB den boel terecht brengen kan? (Welken boel? 't onbeduidend emplacement van den Kraton? In 't land zelf bezitten wy geen duimbreed gronds buiten den kleine bentinkjes⁵⁰. waarin garnizoen ligt. Nu dan, 't handhaven van dat weinige! En tot dat handhaven is uitbreiding noodig, iets dat naar politisch gezag zweemt, zegge: eerbiediging zonder rechtstreeks dadelyk geweld.) Vechten, militair vechten = oorlog is noodig! En dit kan niet. De oorzaak heb ik aangestipt in Noot 93 der laatste uitgaaf van Havelaar. ‘Aangestipt’ niet genoemd. En om 'n zonderlinge reden - die ik U later hoop opte helderen - noem ik die nòg niet. Genoeg nu dat in al dat gekibbel over Milr of Civl bestuur, over oorlogs- of vredestoestand de ware oorzaak der moeielykheid niet genoemd wordt. Al wat voor de invoering van milr bestuur, van oorlogstoestand is aangevoerd, beaam ik. (och, dit doet ieder. Men moet gek zyn om anders te oordeelen) Maar toch zou ik, minister of G.G. zynde, waarschynlyk - neen, ik zou de oorzaak noemen die my belette den schynbaar zoo natuurlyken weg te volgen. Dit mocht Goltstein⁵¹. niet, en dit mag de Brauw niet om de maçonnieke verhouding tot hun voorgangers. (maçonniek in den zin van geheim verbond.) De ontsluiering der bestaande moeielyk- {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} heid zou 'n àl te fel licht werpen op de onbesuisdheid waarmee de oorlog verklaard werd. De afgebroken letters⁵². waarmee ik dit voorspelde stonden reeds in den vóórlaatsten druk, dus lang voor de thans gerezen moeielykheden. In die letters voorspel ik ze. Later meer daarvan. Ik heb er weinig aan, blyken te geven iets meer van de zaken te weten dan de Kamerleden & t Krantenlezend Volk. Dat zou ànders geworden zyn als dat ‘Huldeblyk’ m'n stem niet voor goed had gesmoord.- Ik zend U hierby de laatste uitgaaf van m'n nog-eens ‘Vryen Arbeid’. Let eens, svp. op de passage in 't Naschrift⁵³. over den datum der eerste rapporten die (volgens den minister) tot den oorlog aanleiding gaven. Is ze duidelyk of niet? De voorlaatste alinea van dat Naschrift is jammerlyk gelogenstraft. Doch basta nu! Mn eigen bitterheid verveelt me. Als ik niet door nood gedwongen was, roerde ik geen pen meer aan. Als me weer iemand toespreekt over iets dat de publieke zaak aangaat - neen, ik weet niet wat te doen! Tot zoo'n annonce in de courant zal ik wel moeten overgaan. Maar 't stuit me omdat het den schyn heeft van vertoonerigheid. Toch is het de zuivere waarheid dat ik tot niets meer te gebruiken ben. Ik ben zoo vry het jammer te vinden.- Adieu, beste kerel. Ik weet wel dat gy 't niet helpen kunt. Ik was er op gesteld, na uwen zoo hartelyken brief u te overtuigen van de gegrondheid myner klacht over onmacht. Ik had korter kunnen zyn en my bepalen tot de vraag: hoe komt het dat er nooit is acht geslagen op m'n voorspelling van dien Atjehschen oorlog? Wat zou zoo'n onweersprekelyk blyk van bedrog den minister kwalyk genomen zyn in elk ander land! En ook in Holland misschien als men my maar niet zoo - daar begin ik weer. Hartelyk gegroet van tav DouwesDekker 1. Fr. v.d. Putte: Isaac Dignus Fransen van de Putte (1822-1902), nederlands volksvertegenwoordiger en minister van koloniën (1862-1866); in 1882 lid van de Eerste Kamer. 2. Louvois: Michel le Tellier, markies van Louvois (1641-1691), minister van oorlog onder Lodewijk XIV. 3. alignement: het op één lijn staan (fr.) 4. Loudon: James Loudon (1824-1900), nederlands staatsman, minister van koloniën (1861), gouverneur-generaal van Ned. Oost-Indië (1871-1875). 5. haarsträubend: afgrijselijk (du.) 6. de eerste expeditie: Atjeh-oorlog, maart-april 1873. 7. mogen: oorspr. stond er mag geen. 8. ree: rede, ankerplaats voor de kust. 9. Illanezen: ook Illano's, zeerovers van de Philippijnen. 10. Magindanao: ook Mindanao, het zuidelijkste eiland van de Philippijnen. 11. Bawean: eiland in de Javazee, ten noorden van Madoera. 12. lilla's: ook lila's, van voren geladen kleine inlandse kanonnen van gietijzer of bamboe. 13. waarmee: oorspr. stond er van. 14. ware: oorspr. stond er had. 15. Nieuwenhuis: J.F.N. Nieuwenhuyzen, vice-president van de Raad van Indië, ging in 1873 als regeringscommissaris naar Atjeh, op de voet gevolgd door een expeditieleger (onder generaal-majoor G.M. Köhler) van 3600 man. 16. by... gezocht: oorspr. stond er aan... gevraagd. 17. le fait est: feit is (fr.) 18. au fond homogeen: in de grond van de zaak één pot nat. 19. parti-pris: vooringenomen standpunt; hier: onderling bedisselde zaak (fr.) 20. midsjied: (mesdjid) moskee (mal.) 21. De Jure pacis ac belli: Over het recht van vrede en oorlog (lat.) 22. Harderwijk: te Harderwijk was gevestigd het koloniaal werfdepot, waar men voor het Indisch leger een opleiding kon volgen. 23. andere: oorspr. stond er alle. 24. Kley: Th. Kley, kapitein-kwartiermeester bij het Nederlandsch-Indisch leger reageerde op 17 november 1882 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant met ‘Een protest’ op de volgens hem beledigend-insinuerende toon van de redactie t.o.v. het officierskorps te Atjeh. 25. Blitoeng: Billitonkwestie, zie bij 25 november 1882. 26. De Brauw: Jhr. W.M. de Brauw (1838-1898), in 1881 benoemd tot minister van koloniën, in 1883 eervol ontslagen ten gevolge van het Billiton-kontraktschandaal. 27. Keuchenius: L.W.C. Keuchenius (1822-1893), van 1866 tot 1867 en van 1879 tot 1888 lid der Tweede Kamer voor de A.R.P., nadien minister van koloniën. 28. Van Houten: S. van Houten (1837-1930), nederlands staatsman en juridisch/staatkundig publicist, in 1882 lid der Tweede Kamer, van vooruitstrevende signatuur. 29. Pruisen en Nederland: zie V.W. IV, blz. 85 e.v. 30. 't accessoire: het bijkomstige (fr.) 31. Schaepman: H.J.A.M. Schaepman (1844-1903), nederlands katholiek dichter en staatsman. Sedert 1880 lid der Tweede Kamer. 32. Casembroot: F. de Casembroot (1817-1895), nederlands zeeofficier en sedert 1866 lid der Tweede Kamer. 33. Wintgens: W. Wintgens (1818-1895), nederlands volksvertegenwoordiger, lid Tweede Kamer sedert 1849 tot voorjaar 1885 en minister (1868). 34. smousig: bedriegelijk. 35. uitstelt: oorspr. stond er z'n. 36. pieus: hier (iron.) fijngevoelig (naar het fr.) 37. gecondemneerd: veroordeeld (naar het fr.) 38. ui: (hier) grap. 39. ressource: hulpbron (fr.) 40. pius penning: ereteken van de in 1847 door Pius IX gestichte ridderorde ter beloning van ‘mannelijke deugd en verdienste’. 41. à tour du rôle: elk op hun beurt (fr.) 42. Bosscher: niet achterhaald. 43. Pruys v.d. Hoeven: Abraham Pruys van der Hoeven (1829-1907), van 1881 tot 1883 gouverneur van Atjeh. 44. onder genot van: oorspr. stond er met. 45. Van der Geugten: niet achterhaald. 46. tot z'n dispositie: oorspr. stond er om zich heen. 47. Moniteur: Moniteur universel(le), officiële regeringskrant in Frankrijk, opgericht in 1789 en voortgezet tot 1869. 48. soufflette: (soufflet) oorvijg (fr.) 49. brasseur de Preston: komische opera van Adolphe Adam (1838), over verwisseling van identiteit in het leger, waarbij de dappere voor de laffe wordt aangezien en andersom. 50. bentinkjes: benteng of benting: verdedigingswerk van inlanders. 51. Goltstein: Willem baron van Goltstein (1831-1901), nederlands staatsman, tweemaal minister van koloniën, 1874-1876 en 1879-1882. 52. Vgl. V.W. I, blz. 342. In 1875 voegde Multatuli deze noot (destijds no. 85) aan de Havelaar-uitgave toe. Hij behandelt daarin de toestand in Noord-Sumatra en schrijft één zin op door alleen de beginletters der woorden te geven: O.d.e.t.u.o.s. etc. In een brief van 18 juli 1884 verklaart Multatuli een klein deel van dit geheimschrift: ‘zullen twisten met de kooplieden van Singapore ten gevolge hebben die zich (....) die naar Java zullen overslaan.’ De rest is Multatuli vergeten. 53. Vgl. V.W. V. blz. 465. Multatuli toont hier aan dat het telegram van 15 februari 1873 dat de regering aan een casus belli hielp vijf maanden kwam na zijn Brief aan den Koning van september 1872, waarin voor oorlog tegen Atjeh werd gewaarschuwd. [28 november 1882 Verslag voordracht H.C. Muller in Het Nieuws van den Dag] 28 november 1882 Verslag van een voordracht van H.C. Muller over Multatuli in Het Nieuws van den Dag, no. 3918. K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) (....) Niet minder bijval viel aan een nu volgenden spreker, Dr. H.C. Muller, ten deel, die eenige woorden zou wijden aan Multatuli. {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli te schetsen als mensch en als denker, dit was de taak die spr. zich had voorgesteld. Al te lang toch had men hem slechts als ‘schrijver’ geëerd, maar zijn karakter had men op den achtergrond geschoven. Het vooroordeel dat M. ‘zulk een slecht mensch’ was had men laten gelden, maar men zag over het hoofd dat M., als ieder ander, menschelijke zwakheden bezat en evenmin als ‘mensch’ als een ‘schrijver’ volmaakt was, en gesteld ook, wat spr. ten stelligste weersprak, dat M. een slecht mensch was, waren daarom de feiten, die hij noemde, minder waar? Had men daarom het recht om de aandacht af te leiden van zijn streven? Kon men zich een edeler streven denken dan het streven naar waarheid, zooals zich dat bij M. geopenbaard had, in de opoffering van een heerlijk bestaan, ja van eene schitterende carrière? Door tal van citaten uit zijne werken werd dit door spr. aangetoond, waaruit hij ten slotte de conclusie trok dat Douwes Dekker geen volmaakt mensch was, omdat ‘mensch’ zijn de ontkenning was van volmaaktheid. De grondtoon van alle M.'s werken was zucht naar waarheid. Wij werden dus geroepen om met hem den strijd te strijden voor recht en waarheid. Waren er ook nog vele ‘Kappellieden’ in Nederland, wij moesten toch ook de lichtpunten niet voorbijzien. Er zou eindelijk een betere tijd komen. In het bosch, waar wel is waar nog zooveel knoestige stammen moesten worden omgehouwen, drong toch een straal van licht door, de straal der Vrije gedachte! Wij moeten pal staan voor onze overtuiging en er desnoods als M. honger voor kunnen lijden. Bovenal moeten wij waar zijn tegen ons zelven en anderen. Spr. eindigde, dat wanneer het gelukt was zijn gehoor tot meerdere waardeering van Multatuli op te wekken, hij het doel wat hij zich voorgesteld had, had bereikt. Na vele bijvalsbetuigingen der aanwezigen en een woord van dank door den president tot de beide sprekers, ging de bijeenkomst uiteen. [29 november 1882 Briefkaart van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 29 november 1882 Briefkaart van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Met poststempels Haarlem 29 nov 82 en Rotterdam 30 nov 82, geadresseerd aan Mevrouw G.C. de Haas geb Hanau Schiedamschesingel 29 Rotterdam. (M.M.) {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} Haarlem 29 Nov. 1882. L.L. Ik ga morgen over Amst en ben dus 422 rynspoor in R. Veel veel groeten MDD [30 november 1882 Briefkaart van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 30 november 1882 Briefkaart van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Met poststempels Nieder-Ingelheim 30 11 82 en Rotterdam 1 dec 82, geadresseerd aan Mad. G.C. de Haas-Hanau Schiedamschen Singel 29 Rotterdam. (M.M.) Ten gevolge van de verwarring in den loop der posten ontving ik sedert drie dagen geen bericht van Mimi, zoodat ik niet weet waar zy is. Haar laatste was verl. zondag van Weesp. Ze zou naar Amsterdam en Haarlem gaan, en dan naar Rotterdam. Maar of ze dien tour nu al heeft gemaakt weet ik niet! Maak dus uit het adres van m'n brief niet op dat ik iets zekers weet van haar aankomst te Rotterdam. Dat is 'n loutere gissing van me. Ik hoop en denk dat gyzelf er meer van weet. Die verwarring in de post is zeer verdrietig. Het derangeert en ontstemt. In Holland kan men 't niet helpen, maar hier was ruim gelegenheid om de spoorwegen boven watersnoodpeil te leggen. Dat zou 'n leek doen, maar de vakluî wisten 't beter! Hartelyk gegroet tt Dek N. Ingelh. Donderdag. Hebt ge m'n brief van 4, 5 dagen geleden? [4 december 1882 Brief van Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 4 december 1882 Brief van Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim, 4 Decr 82 beste Bremers! Dank voor uw stukken over 't Pelzer-drama¹.. Ik lees ze met studie. De acte van beschuldiging is, dunkt me, zeer bekwaam opgesteld en ook blykt daaruit de vigilantie van de Justitie. Er is nagespoord te N. York te Bremen, te San Fransisco. Wat wil je meer? Ei, nòg iets. 'n beetje meer yver in 't onderzoeken van 't mogelyk aandeel der dame! Zonderling dat men wèl naspoorde vanwaar Leon aan 't noodige geld kwam voor 't prepareeren van zn edel doel, (reizen, huis huren, portières ophangen die dienst zouden doen als furcae Caudinae²., pruiken laten maken, tallooze revolvers koopen &c &c) maar dat men zoo religieus verzuimde te onderzoeken hoe Murray-Armand aan de daartoe noodige 8000 fr. gekomen is. Om in die fout niet te vervallen vermeed men zelfs de wyze van remitteeren te weten te komen. Heel vreemd by de {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} scherpzinnigheid die overigens aan de zaak is ten-koste gelegd. Dom is 't brusselsche parket niet. Dit is gebleken. En alzoo... Zal dan 't volk nooit inzien dat de voorgewende openbaarheid van rechtspleging 'n wassen neus blyft zoolang die heeren de processen-verbaal van 't voorloopig onderzoek mogen geheim houden? Merkt men niet hoe opzettelyk Made B. buiten spel wordt gelaten? Zy is dus medeplichtig. Want als er in de voorloopige instructie binnenskamers gebleken was dat ze niet in den moord betrokken was zou juist de welwillendheid en 't medelyden hebben voorgeschreven haar 'n vrysprekend vonnis te bezorgen. In-geval van onschuld hadden juist zy en de haren op terechtstelling moeten aandringen. Pleizierig is 't niet, voor zoo'n assises³. te zitten, maar nu is haar toestand veel erger dan wanneer zy op stevige⁴. gronden in 't publiek was vrygesproken. Die kans heeft men haar niet durven aanbieden en 't blykt dat ook zy er niet op gesteld was. Dat zy opzettelyk buiten de zaak wordt gelaten is duidelyk. Er wordt dus gevraagd waarom? Gissing is geoorloofd. Kan 't ook den prys zyn waarvoor de kannunnik (hoe heet hy?) van tuchthuisstraf zal bevryd blyven? Reeds bespeurde ik hier en daar velleïteiten⁵. om dien braven man in bescherming te nemen. Er zal worden betoogd dat hy de zoekgeraakte gelden op last van z'n geestelyke supérieuren alleredelmoedigst besteed heeft. Misschien heeft hy er nog wat by gedaan van z'n eigen geldje. 'k Hoor zn advokaat al: deze man 'n dief, myne heeren, friskuus⁶. 't is 'n heilige!’ Et d'applaudir!⁷. Hm, als we hem eens dispensatie gaven van kuisigheids gelofte - neen, dat is onnoodig, want made B. is van marmer of kurk - en die twee verbonden in 'n godzaligen echt! Ja, Ja, Ja... en dan 'n apothéose (beng.⁸. of elektr. licht, trofeen, guirlandes, al wat glanst, blinkt, schittert!) met devies: broederlyke toenadering van ultamontanen en liberalen, roerend vereenigd in 't diep besef van wederzydsche schelmery. Hoe lieflyk is't waar broeders samen wonen!- Somme toute⁹., we leven in 'n verrotte maatschappy. - ‘Maar... kind, is dat niet altyd zoo geweest?’¹⁰. - Misschien wel. Reden te meer dat het eens eindelyk anders worden zou. {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben zeer benieuwd naar de pleidooien. De advokaten hebben gezworen, d.i. ‘hun God aangeroepen tot getuige dat ze niets zullen zeggen tegen hun geweten.’ Dat zullen ze dus ook niet doen, tenzy ze... neen, nee, 't is heel makkelyk. Ze behoeven slechts by 't uitspreken van den eed te denken aan 't byzonder soort van geweten dat by de advokaten-professie gebruikt wordt, en... klaar is Kees!- Die Armand is 'n rechte ploert met z'n betuigingen: sur la tête de ma fille!’¹¹. Hy schynt veel (fransche) romans gelezen te hebben, d.i. van 'n jaar of 20, 30 geleden. Z'n praatjes rieken naar Xavier de Montépin¹².. Dit doet ook de heele opzet van de zaak. Pruiken, valsche baard, biester¹⁴. gelaatskleur, beschilderde oogleden. Jammer dat er geen ‘manteau enorrrrme’¹³. kon te-pas gebracht worden.- In den regel zyn slechte menschen niet zeer trouw. Gewoonlyk verklappen zy elkaar en trachten schuld van zich af - en op de kameraden te werpen. By uitzondering geschiedt dit niet in dit proces. Dàt zal veranderen zoodra Leon in de engte gedreven en inziende dat z'n systeme¹⁵. hem niet baat, erkennen zal dat er premeditatie en dus medeplichtigheid bestaat. Op dit oogenblik nog is 't opvallend party trekken voor Armands onschuld, en de kwasi-ridderlykheid waarmee deze Mad B. uit de zaak laat, slechts 'n natuurlyke eisch van zelfverdediging. De minste inmenging van Armand in de toebereidselen vernietigt het fabeltje van 'n ‘accident’¹⁶. of: ‘meurtre sous l'impression d'une forte provocation.’¹⁷. 't Schynt dat Leon in de instructie van plan was nog iets anders - iets héél anders! - aantevoeren als oorzaak van z'n woede. Misschien hebben z'n brave advokaten hem dit afgeraden po¹⁸. fatsoenshalve, 2o omdat het middeltje waaraan hy schynt gedacht te hebben, wel wat versleten begint te worden. Ik, dichter, ziener, weter, profeet - hm! - zal u zeggen wat... de zaak had kunnen zyn. Leon Peltzer heeft alle werelddeelen doorkruist en is terruggekeerd als rosière¹⁹. van Salency. En die slechte Bernays heeft hem willen ‘verleiden’ verkrachten misschien! Wat kan de brave rozenmaagd in zoo'n kritiek oogenblik anders doen dan den booswicht in den nek schieten? In alle hoogzedelyke romans - ja, ja, zoo is het. En ik ben er niet tegen dat Leon veroordeeld wordt, {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} mits 't maar niet geschiede om 't dooden van Bernays. Hy behoort gestraft te worden voor de zachtheid van de straf daar er uit niets blykt dat hy z'n vuigen belager eerst behoorlyk gemarteld heeft. Leon is schuldig aan te ver gedreven engelachtigheid. Armand geeft hem daarin weinig toe. Hoe vriendelyk neerbuigend zich wel te willen uitgeven voor ‘homme du monde!’²⁰. Waarlyk, wy stervelingen van vleesch en been mogen wel grootsch worden dat zoo'n burger van hooger sfeeren zich met ons wil gelyk stellen. Grootsch of beschaamd, naar verkiezing. Hoe roerend is die pieteit jegens z'n moeder. Háár gelooft hy, op háár vertrouwt hy, al liep haar getuigenis vierkant in tegen dat van gewone stervelingen die niet de eer hadden hem ter wereld te brengen. En wat komt die pieteit juist te-pas by 't onverwrikbaar geloof slaan aan de intrekking harer bezwarende woorden!- Waarom laten zy die edele broeders samen praten op de terechtzitting? Is dat om vooral accoord te blyven in systeem? Lieve, goedhartige, edelmoedige rechters!- Mimi is sedert n dag of 12 in Holland. Ik wacht haar over 2, 3 dagen thuis. Haar zuster Betsy past zoo lang op my en Wou. Mies schryft me dat ze uw broer gesproken heeft, natuurlyk over de kippenhistorie. De 5 kuikens die van 25 eieren uitkwamen zyn gestorven. Niet om dien voorloopig ongunstigen uitslag maar op andere gronden heb ik weinig hoop op 'n finantieel resultaat van de zaak. Dit spyt me wel, want juist ik zou in zoo-iets veel aardigheid hebben, en heel graag me daaraan ‘wyden’. Liever dan aan schryvery. Kippen kan ik gebruiken. Ik weet er weg mee. Maar waartoe schryven dient, weet ik niet. Al de kuikens die ik sedert 25 jaar in m'n hoofd uitbroeide schenen te leven toen zy uit den dop kropen. Ik meende ze te hooren piepen. Ook anderen beweerden dat ze tot kippen en hanen opgroeiden, en toch blykt me zeer dikwyls dat hun wasdom niet veel beteekent. M'n ergernis over den loop der publieke zaak is vreeselyk. Voor 10, 12 jaren was ik nog onnozel genoeg om te meenen dat opmerken, waarschuwen &c z'n nut hebben kon. Zoo gek ben ik niet meer. Ik weet waaraan ik me te houden heb. ‘Ze’ willen bedrogen zyn. Fiat!²¹.- Och, 't is zoo verdrietig dat ik zoo dikwyls in dien toon verval als ik aan vrienden schryf die 't niet aan my verdiend hebben dat ik {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} hen lastig val met m'n grieven. En daarom ook zwyg ik zoo dikwyls.- Iets anders. Albert is solliciteerende voor 'n leraarsplaats te Sneek. Of die zaak al beslist is, weet ik niet. Ook niet wat hy doen zal als 't hem mislukt. Begrypen²². of vreezende dat z'n geldje opraakt had ik hem uitgenoodigd ten-eerste niet in schuld te raken - het ergste dat ik ken - by ons te komen, en dit had hy, vóór dien Sneeker kans, aangenomen. Maar ik erken dat-i om steeds by dergelyke gelegenheden by de hand te zyn, beter doet in Holland te blyven, ten-einde niet achter 't net te visschen. Of hy dus hier komen zal, weet ik niet. Mimi schryft er niets van. En hoe 't Marie gaat! Wat 'n malle onzuivere verhouding! Als Albert in Holland geplaatst wordt, zal hy haar denk ik, daar niet by zich willen hebben. Waarom niet? Omdat ze niet schools geleerd is? Dit laat ik niet gelden. Ik ken wel meer vrouwen die geen onderscheid weten tusschen Charlemagne en Karel V. Wat zou dat? Ook sommige mannen bezwyken niet onder algemeene kennis. Een andere vraag is of Alb. goed zou doen Marie te trouwen als hy haar daartoe niet lief genoeg heeft. Dat is 'n reden! Het huwelyk is als eieren waaraan niets mankeeren mag of ze deugen heelemaal niet. De kans op ongeluk is al groot, als men 'n hartelyke wensch tot eenzyn meebrengt, hoe dan als men de zaak doorzet à contre coeur²³.? Eigenlyk vind ik dit misdadig. Maar... waarom dan zoo lang getreuzeld? Marie had zeker de smart al überstanden²⁴., als Alb. maanden geleden - enfin, ik vind die heele historie treurig. - Wou is wel en schept vreugd in 't leven. Ook ik ben physiek heel wel. Alleen by buien erg asthmatiek. Dag beste hartelyke Bremers, Jelui bent lieve goede stevige menschen. Dat zie ik nu weer aan die kranten. Grooten dank! adieu Uw vriend Dek 1. Pelzer-drama: betreft de moord op de heer Bernays door Leon Peltzer, wiens broer Armand een verhouding had met de vrouw van Bernays. De akte van beschuldiging vulde de hele voorpagina van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 26 november. De naam Murray was een door de gebroeders Peltzer gefingeerde figuur, bedoeld om sporen uit te wissen. 2. furcae Caudinae: Caudijnse kloof (lat.), plaats waar de Romeinen in een hinderlaag werden verslagen. 3. assises: rechtbank (fr.) 4. stevige: oorspr. stond er behoorl. 5. velleïteit: aanvechting, opwelling (naar het fr.) 6. friskuus: kort voor ‘verexkuseert U mij’, neem me niet kwalijk. 7. Et d'applaudir: en de mensen maar klappen! 8. beng.: bengaals (vuur): soort vuurwerk. 9. Somme toute: al met al (fr.) 10. ‘Maar... kind enz.: Citaat van de koningin-moeder uit Vorstenschool, (1e bedrijf, 2e scène) 11. Sur la tête de ma fille: op het hoofd van mijn dochter (fr.) 12. Xavier de Montépin: frans toneel- en romanschrijver, die zijn werk leverde in de vorm van hyperromantische feuilletons (1823-1902). 14. bi(e)ster: roestbruin (naar het fr.) 13. manteau énorme: kolossale mantel (fr.) 15. système: hier: opzet (fr.) 16. accident: ongelukje (fr.) 17. meurtre sous enz.: moord onder invloed van een sterke uitlokking (fr.) 18. po: primo, ten eerste (it.) 19. rosière: rozenverkoopster (fr.); La rosière de Salency (1774) is een komedie van Masson de Pezay met muziek van Grétry. 20. homme du monde: man van de wereld (fr.) 21. Fiat: het zij zo (lat.) 22. Begrypen: lees: begrypende. 23. à contrecoeur: met tegenzin (fr.) 24. überstanden: overwonnen (du.) [13 december 1882 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 13 december 1882 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ing 13 Dec 1882. Lieve Lien! Verleden zondag was het al 8 daag geleden dat je my weg bracht nr den spoor, en in kou en wind zoolang op de perron bleef staan om my Rott niet te doen verlaten zonder een vriendelyken groet! Wat zyn jelui weer lief voor my geweest, en wat zal je 't onhartelyk hebben gevonden ik niet eer schreef. Een verjaardag hield my nog een dag langer in Arnh. op dan ik eerst plan had, zoo kwam ik vrydag avond thuis, aan den trein afgehaald door dek en wou, die voor deze gelegenheid een wagentje geleend! hadden en thuis verwacht door mn zus Bé. Ofschoon ik veel aangenaams genoten had was 't thuiskomen toch misschien wel 't allerprettigst! en toen kwam de koffer. Bovenop de mooie deken die dek heerlyk vind en wat dieper in 't pak, de beschuit de cigarenkoker van Wou enz enz. Het was byna een sintNiklaas avond! Dek heeft lekker gesmuld van je beschuitjes en 't pak vind hy heel mooi, en is er bly mee, maar conservatief als-i is draagt hy voorloopig nog zyn oud jasje, gewatteerd maaksel van my dat hem makkelyker nog zit. het nieuwe zal wel niet aangetrokken worden voor hy eens in huis netjes moet zyn voor bezoek. Nu denk ik aan Haas, altyd in laarzen! hoe anders dan dek, altyd in negligé. Hoe gaat het met de verkoudhedens? ook van de Wolff? Dek zegt bedank toch eens heel uitdrukkelyk voor de couranten. Hy is er verlegen mee dat die beste de Haas er aanhoudend zooveel moeite meeheeft, maar ze interesseeren hem wel. Vooral nu ook om de rapporten over dat proces Pelzer. Het komt ons voor dat er knoeiery in spel is, we begrypen niet hoe 't mogelyk was die vrouw er uit te laten. Dek zegt misschien is dit de prys voor 't genadig behandelen van den kannunnik Bernard. Heb je de plaid en riem terug? Eekhof beloofde my het u voor my te zenden. het heeft my wat goede diensten gedaan; - Dek Wou en ik laten U beiden en de kinderen hartelyk groeten. Dek is wel - maar heeft een hekel aan zyn schryftafel, wat heel erg is, ook al om de vele brieven die hy beantwoorden moet. Wou is vroolyk en wel, en myn zuster is gister al weer naar haar thuis terug gekeerd. Nu heb ik althans iets van ons laten hooren. nogmaals lieve menschen hartelyk dank voor alle vriendschapsbewyzen Mimi DD {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 december 1882 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 16 december Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele velletjes postpapier waarvan blz 1-6 en 7(½) beschreven. (M.M.) N. Ingelh. 16 Dec 1882. Lieve Stiene, mag ik wel zeggen, he? Want Christine vind ik zoo'n lange deftige naam en niet erg huisselyk. Op myn heele reisje door Holland (17 dagen! die ik verdeeld heb over 'n zestal steden of liever vriendenhuizen - ja was Brussel maar in de buurt geweest! maar dat is zoo ver, een heele reis apart!) nu dan op myn heele reis heb ik je brief van 14 Nov. by me gedragen met de beste voornemens hem te beantwoorden, het slot is dat ik hem verkreukeld en onaanzienlyk en toch ook onbeantwoord weer mee thuis heb gebracht. en nauwelyks was ik nog thuis of daar ontving Wou een rolletje muziek van je en een dag later ik alweer een vriendelyk briefje en dat beeldige mozesje dat me altyd zoo charmeert. mirjam vooral! Terwyl ik op reis was, was myn zuster Betsy hier. Zy had de zorg voor Wou en ook een beetje voor dek op zich genomen en ‘ging’ over de sleutels. - ik vond alles heel aardig en heb veel hartelyke lieve menschen gezien - maar het thuis komen was toch 't heerlykst van alles. och en die Wou ik had hem nog nooit overgelaten aan andere zorg!- Dat Al¹. nu voorloopig in Weesp blyft weet je zeker. het is ook beter voor hem om in de buurt te blyven by vacatures, daar hy nu eenmaal tot 't solliciteeren van zulke betrekkingen besloten is. Hy was erg zwart gestemd, arme jongen! met Marie heb ik ook te doen - hoewel het voor een zuster een beetje spytig is om te zien dat hy om en door zùlk een liefde zyn heele toekomst op 't spel heeft gezet! Om hàrentwil heeft hy die dwaze bankierszaak in Parys opgezet - een kind had hem de afloop kunnen voorspellen! Enfin, zy is nu ook te beklagen. Ja ze heeft my ook een briefje geschreven op myn verjaardag. arm kind! ik zal haar ook een woordje antwoorden. In Rott. heb ik ook je broer even gesproken, lieve, en ook een oogenblikje op straat je zuster. Ik had alle lust om hun iets vriendelyks te zeggen, vooral aan je broer, maar ik weet niet of het my gelukt is. - Zeg, schryf ik nu wat beter? ik {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} zal m'n best doen, want van een ander vind ik onleesbaar schrift altyd naar. Maar zeg, lieve, heeft Jans moeder de kanker? Hoe misselyk! En je zegt dat maar zoo even flauwtjes weg, als terloops. En ze woont nog wel by jelui aanhuis dus je hebt er noodwendig alle last en verdriet van. Heb je iemand by haar? en is ze al ver weg? O, ik heb medelyden met haar, maar ook met jelui, want het bywonen van zulke kwalen is waarachtig ook geen kleinigheid. - Ja, ik geef Wou trouw piano les en me dunkt dat i heel goed vooruitkomt, langzaam wel maar toch vooruit. Hy heeft er ook plezier in en de quatre mains die je ons gezonden hebt, hartelyk dank! zyn een heerlykheid. we hebben er nog maar twee genomen maar hy is er heel trotsch op. De romeinsche wet volgens je man om by 't studeeren alles 5 × te nemen wordt stipt in acht genomen en ik bevind er me heel wel by. als hy tuschenbeide dek iets voor speelt met z'n kleine handjes en toch flink en in de maat doet het my altyd aan².. Maar nu lach je me zeker weer uit! - Zeg hy heeft heel veel moeite om de wys van een liedje te leeren. Is dit een bewys van slecht gehoor? ik denk het soms. en by andere gelegenheden schynt hy my toch wel gehoor en vooral gevoel voor toonen te hebben. - Wat my aangaat ik heb erge spyt dat ik niet wat beter speel, maar het geheel laten liggen zal ik nu toch niet om des te langer Wou te kunnen voorthelpen. Wat heb ik gelachen om je messen! je bent zoo kluchtig. Wat ik tegen zwarte messen heb? Wel 't zelfde dat ik tegen stalen vorken heb, die me die heerlyke poffertjes zoo bederven, toen ik nog aan hollandsche kermissen deed voor 20 jaren, anders niet. Misschien vooroordeel. Kun jy kunstboter eten? daar hebben ze me ook zoo om uitgelachen in Holland dat ik daar geen lust in had. en ik lachte mee maar het is toch waar dat ik heel graag droog brood eet, en dat kunstboter me tegenstaat. - O, nu zal je zeggen dat ik jou messen by kunstboter vergeleek en je zult met aanhalingen van van Alphen denk ik, want je bezigt hem goed al keur je hem af voor Wou, betoogen dat zwarte heften de eenige ware zuivere onvervalschte boter is, waarvan kermismenschen niets weten willen - O een heele vloed van betoogen - ga je gang ik sta pal- Maar van Alphen! Och, ik vind de latere kinderversjes makers niet zoo veel beter. Daar zie ik een konyn! {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat zou 'k gelukkig zyn, had ik het Om er mee in onzen tuin te loopen, Zei Jan. Maar schoon ik myn geld Al driemaal heb geteld Ik heb niet genoeg om 't lieven dier te koopen! Zie je, dat is juist iets voor Wou. en ik vind niet zoo dikwyls iets dat geschikt is. Toen ik een kind was dweepte ik met en vergoot ik eindelooze tranen by: Wanneer ik neergezeten bedaard het beeld aanschouw, van myne lieve moeder, dan rollen my de tranen gestadig langs de wangen. En zoo vind ik heusch heel veel goeds in van Alphen natuurlyk zonder party trekken voor alles, noch voor de richting in 't algemeen. Maar ik ken geen kinderschryver voor wien ik dat wel kunnen zou.- Eerst was ik heel angstvallig voor Wou maar dat kan men niet volhouden, daar er dan niets overschiet. Onlangs gaf dek hem een Robinson Crusoe. Hy leeft nu compleet met Robinson mee verzint hoe hy in Robinson's plaats alles doen zou, enz enz. Maar als er van god sprake is verveelt het hem. Och dat gegod! zegt i dan. Eerst moffelden wy god altyd weg, maar dat is niet vol te houden vooral nu hy zelf begint te lezen. En nu hebben we tot methode om zonder er veel zaaks van te maken en zonder goed of afkeuring te zeggen: ja, dat zeggen de menschen, ja, zo denken sommige menschen. enz. en alleen als hy 't uitdrukkelyk vraagt te zeggen of wy dat ook gelooven. Maar o wat zal hy een lastige leerling zyn by 't godsdienstonderwys dat hier, als alle onderwys, verplichtend is! Niet om dat wy hem ongeloof leeren, maar alleen omdat we ons onthouden van alle leering op dit punt is hy scherp in 't ontkennen. Het zou intusschen ook mogelyk zyn dat de scherpte er afsleet met den tyd.- Praat ik weer over Wou? - Dek verdiept zich erg in 't Peltzer proces. ik trouwens ook. - Zeg vind je dat niet mooi, dezer dagen kreeg dek een brief van een amsterdamschen dokter die veel praktyk heeft met voorstel dat hy hier zou komen om dat hy meende misschien instaat te zyn D van zyn asthma te genezen maar hy moest dek daarvoor observeeren en wilde daarom hier komen. Dek bedankte natuurlyk! net iets voor hem. intusschen - wie weet toch nog! {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar het is bedtyd. Met een heele hartelyke groet ook van dek aan je man je liefhebbende Mimi DD 1. Al: Albert, Mimi's broer; in Weesp woonde hun zuster Christine. 2. doet (...) aan: ontroert. [december 1882 Aantekeningen in het Memoriaal] December 1882 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 131-133. (M.M.) Die Mersener Bockreiter von (3½ Mark) Avé Lallemant bei Brockhaus in Leipzig- kracht (κρατης)- Gachard Correspondance d'Alex Farnèse avec Philippe II Bruxelles 1853 id. Retraite & mort de Charles Quint.⁴.- Groen v. Prinsterer Archives de la maison d'Orange-Nassau lichtverf Balmain- 1 Klafter = 100 □ fuss Hess. 16 □ fuss Hess. = 1 meter □ 4 fuss Hess. = 1 meter- Kit voor bassins &c 9 Kil. uitgegloeid zuiver rivierzand 1 Kil. meni Lynolie (gekookte?) in 5 of 6 dagen droog- Vaderl. Ab. boek van 1781 door Laurillard by Leendertz- {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} precipiter (caput)- australische boemerang in Von Hellwald Nat. Gesch. der menschen des menschdoms- secale cornutummoederkoorn pilo carpinummuz- Radenhauser Rebel wider dem Glauben Altona (auteur van Isis)- aant. Wb. v. Strafrecht door Van Swinderen geschiedenis Wb. v. Strafrecht Smit- Heyne Ulfelas by Schöningh Paderborn 7 aufl. 1878- Hochd. Sprachlehre H.C. Spruyt by Noordhof, Groningen.- Post van F¹. (....) n Mainz Dinsdag m. 7 Dinsdag } m. 12 Vrydag } m. 12 jeden tag½ 4 Von Mainz 6 uur aan de post mitternacht- Kolen 160 hectoliter = ca. 80 kilo- omstr. Harlingen heit mem grootouders pake beppe kreng = charogne Schaakautomaat {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} Rhein. Kurier No. 25 II (27) Augustus 1878- Lewis Wright Illustrated Book of Poultry-². Alexis Espanet traité pratique de l'education des Poules et Poulets.-³. riem onder hart (hart ophalen!)- (dennen olie, extract, gerst) Altherischen Latschen öl Ol pini p {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} mileon (?)- sirjansland 's heeren jansland- Koninginnen op 't Schaakb. 72631485 Eigen Haard 61528374 1882 Nos 58417263 47 & 48 35841726 46152837 57263148 16837425 57263184 48157263 51468273 42751863 35281747 _____ 15863724 92 manieren vs E.H. 16837425 17468253 17468253 17582463 &c 4. Retraite et mort enz.: Terugtocht en dood van Karel V (fr.) 1. F.: onleesbaar. 2. Illustrated Book of Poultry: Geïllustreerd boek over kippenhouderij (eng.) 3. traité pratique enz.: Praktische handleiding voor het fokken van kippen en kuikens (fr.) {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} [17 december 1882 Brief van Multatuli aan H. de Vries] 17 december 1882 Brief van Multatuli aan H. de Vries. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅚) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 17 Decr 1882 Waarde heer De Vries! Myn vrouw heeft my meegedeeld wat zy U geschreven heeft. Ik begon met er in te berusten, vooral ook omdat haar bedoeling hartelyk was. Maar - ik kan 't er niet by laten. Ik blyf er by dat ik uw edelmoedig aanbod niet kan aannemen. De toestand van m'n gemoed is zoodanig dat het er waarachtig niet op aankomt of ik asthma heb of niet. Het genezen van dat kwaaltje is de moeite niet waard. Bovendien heb ik afkeer van medicynen. Ik weet dat zelden 'n specialist erkent dat iemand die buiten zyn¹. vak staat, 'n oordeel vellen kan over iets wat daartoe behoort, en ben dus enigszin beschroomd U m'n meening te zeggen over de geneeskunde in het algemeen. Laat me my dus bepalen tot de betuiging dat ik zoo tegen medicineeren ben. Ik gebruikte nooit geneesmiddelen. Aannemende dat asthma kan genezen worden - wat ik doe omdat gy het zegt! - vrees ik voor andere kwalen die door de medicatie worden in 't leven geroepen. ‘Vreezen’ is 't woord niet, maar ik verwacht ze, en die verwachting is op jarenlange nauwlettende opmerkzaamheid gegrond. Doch afgescheiden hiervan, 't is niet de moeite waard my te genezen van m'n kortademigheid. Na den nekslag die my onlangs werd toegebracht door dat zoogen.n ‘Huldeblyk’ ben ik met of zonder adem voor alles bedorven. De kwaal is niet dodelyk, zegt men. Jammer genoeg! Ik zou by 't gebruiken van Uw arsenicaal middel meer neiging voelen de grens van 't voorgeschrevene te overschryden, dan me toeteleggen op voorzichtigheid. Zou 't niet jammer zyn Uw kunde en uw groot offer ten koste te leggen aan zóó'n patient? Neen, beste brave kerel, kom nièt! Ik màg u die moeite niet laten doen. Hartelyk gegroet tt DouwesDekker {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} Ziet ge Dr Muller? Och, bedank hem voor z'n postkaart en z'n brochure!². De hartelykheid die daarin doorstraalt deed me aan! Maar of 't iets baat? Neen, neen, neen! 1. zyn: oorspronkelijk stond er z'n. 2. H.C. Muller: Een woord over Multatuli: Amsterdam, 1883. Het werkje is gepostdateerd. [19 december 1882 Koncept-brief van G.C. de Haas-Hanau aan Mimi] 19 december 1882 Koncept van een brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Twee dubbele velletjes briefpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (⅓) beschreven. (M.M.) Lieve Mimi, Ja ik was recht verlangend naar bericht van U en daarom deed Uw briefje mij heel veel genoegen. Natuurlijk was ik nieuwsgierig naar veel zaken, maar vooral was ik ongeduldig te hooren of Ge uw reis zonder belemmering door 't hooge water had kunnen afleggen. Ik veronderstel dat in dat opzicht alles naar wensch is gegaan, anders zoudt Ge er wel een enkel woord over geschreven hebben. Hoe prettig dat Dek en Wou U afhaalden van 't station! En wat 'n gezellige tehuiskomst verwelkomd door uw Zuster! Wat 'n heerlijken avond zult Ge toen allen gehad hebben. De een gelukkig door 't genot van den ander! En heel in de verte een vriendin die in gedachte meêgenoot zonder permissie. Jammer dat uw verblijf bij ons niet wat langer kon zijn. Rotterdam levert nog wel een en ander op dat uw belangstelling waard is. In zoo korten tijd kan men niet heel veel genieten. Enfin, ik begrijp het, Ge moest uw tijd verdeelen en mocht alles in aanmerking genomen hier niet langer vertoeven dan Ge gedaan hebt. Nog altijd heb ik spijt dat Ge zoo'n onbeduidende toneel voorstelling getroffen hebt. Naauwelijks waart Ge vertrokken of daar kwam Faassen met zijn ‘zwarte Griet’. Hebt Ge de recensie er van gelezen? Puik hè? Havik¹. overtreft zichzelf. Nooit hoorde ik hem acteurs zóó prijzen. Morgen ga ik er heen. Hè kon ik U maar hier tooveren! En nu ga ik U wat vertellen dat ik zoo graag voor U verzwegen had tot Dek en U weêr eens hier zouden komen. Dan had ik er een kleine {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} verrassing van willen maken, maar de omstandigheden nopen mij nu dat plannetje op te geven, daar ik vrees, dat Ge er buiten ons om nu toch hoogstwaarschijnlijk van hooren zult en dan zou mijn zwijgen U vreemd en onverklaarbaar kunnen toeschijnen. Om die mogelijkheid te voorkomen moet ik U dus mijn klein geheim verklappen. Toen Ge mij voor een paar maanden schreeft dat Ge plan hadt in de 2de helft van januarij bij ons te komen, dacht ik er over om gedurende uw hier zijn ‘het avondje bij Juffr. Pieterse’ voor testellen. Ik sprak met de vrienden, die met mij reeds voor 4 jaren 't plan hadden opgevat dàt eens te beproeven. Door verschillende omstandigheden echter was daarvan tot heden niets kunnen komen en we besloten terstond aan 't leeren te gaan, ten einde zoo goed mogelijk vóór uw komst tot een uitvoering instaat te zijn. Plotseling kreeg ik uw brief uit Arnhem met bericht dat Ge reeds in 't land waart en in 4 à 5 dagen bij ons hooptet te komen. Toevallig kwamen al de vrienden een dag na 't ontvangen van dit schrijven bij ons en naauwelijks waren ze gezeten of ik las uw brief voor. Als een bom in 't leger viel uw plotselinge overkomst in ons komedie plan! - Er werd geweeklaagd, gejeremieerd, en gejammerd, en de onmogelijkste proposities en onzinnigste omtrent plotselinge uitvoering werden in wanhoop gedaan, doch toen alle gemoederen bedaard waren en ieder weêr vrij beschikking had over zijn gezond verstand moesten allen eenparig met mij instemmen dat plotselinge uitvoering onmogelijk was. Begrijp eens, we zouden dien avond juist onze eerste repetitie bepaald hebben! - Er was dus niets aan te doen. Gij zoudt komen en gaan zonder ‘het avendje’ genoten te hebben. Die zaak hoe treurig ook nu eenmaal zoo zijnde, stelde ik voor U niets te zeggen ten einde U voor 't oogenblik een teleurstelling te besparen en U daardoor tevens voor later een verrassing te bewaren. Na weinig deliberatie (let wel de gemoederen waren ontstemd) kreeg ik op dat punt alle stemmen aan mijn zijde en om bovengemelde goede redenen zouden we over dat onderwerp tegenover U zwijgen als echte ‘moffen’. Na uw vertrek hebben we nu 3 maal gerepeteerd. Aanst. Woensdag zal de 4de repetitie plaats hebben Zat. avond in costuum. Zoonoodig Zondag of Maandag nog eens en dan Dingsdag {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} avond (2de kerstdag) uitvoering bij de Wolff, die logés heeft en waar eenige vrienden tot bijwoning der voorstelling geinviteerd zijn. En waarom meen ik nu wel te doen met U maar rondweg alles te schrijven? Omdat ik gehoord heb dat mevr. Bremer uit Brussel gedurende de kersdagen hier bij haar ouders komt logeeren en daar ik weet dat die ouders geinviteerd worden. Zoo begrijp ik van zelf dat Mevr. Bremer ook van de partij zal zijn. Van dien kant zoudt Ge er dus allicht iets van hoo ren en als Ge het dan toch weldra hooren moet, dan vertel ik het U liever zelf. Zijt Ge nieuwsgierig naar de rolverdeeling? Nu als ik de heele zaak verklap, moogt Ge er dit wel bij weten. Pennewip Joh. Snelleman Stoffel Jeanne v. Buren Wouter Anton Dupont Juff. Pieterse Sara Snelleman Vrouw Stotter Josefa Dupont Laps Lina de H. Mabbel Henriette Dup. Zipperman Josina Mees Gertrude Sofie Hooijkaas Over onze costumes zal ik maar zwijgen, anders blijft er ook niets over wat Ge niet reeds weet vóór Ge 't eens zien zult. Nu, beste Mies, als aanst. Dinsdag de zaak tamelijk van stapel loopt, zullen we voortdurend blijven repeteeren en uitvoeren tot dat Ge met Dek weêr eens komen zult, We willen dan hoopen voldoende vorderingen te hebben gemaakt en daar de kritiek der toeschouwers ons niet sparen zal maar ons zal helpen verbeteren de vele en grove fouten die we nu nog in alle opzichten begaan. Aan ambitie ontbreekt het ons niet. Aan zekere trotsch over onzen verwaandheid van zooiets te durven ondernemen nog veel minder. 't Clubje is een echt jolige troep, van de eerste soort! En onder al dat jonge volkje zoo'n paar bejaarde menschen als Mevr Dupont en ik! Is 't geen schande? Dat durft op middelbare leeftijd nog van jool meêpraten en met ‘jool’ meedoen. ‘Wat 'n mensch al beleeft!’ Van middag heb ik in mijn eentje mijn kapsel 'ns opgezet voor mijn toiletje! O 'k heb gegild van 't lagge. Van zoo'n gek wijf heb {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} je geen begrip! 'k Denk dat we bij de eerste repetitie in costuum waarachtig lodderijn noodig zullen hebben om onze lachspieren tot bedaren te brengen. Adieu, beste Mies, dit is wel een beetje een onbehoorlijke brief, maar och bij juffr Pieterse hebben ze me zoo van streek gemaakt! Haas en de kinderen zijn wel. Groet Dek en Wou recht hartelijk van ons allen. 1. Havik: (Lina's) bijnaam voor de toneelrecensent P. Haverkorn van Rijsewijk. [21 december 1882 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 21 december 1882 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Twee dubbele velletjes postpapier en een enkele waarvan blz. 1-9 en 10 (¾) beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim, 21 Decr 82 beste beste Lina! Uw zoo hartelyke brief van eergister maakt op my 'n indruk die byna gewetenswroeging zou kunnen genoemd worden! Ja, het doet my zéér dat de arrangementen van ònzen kant uw plannen in zekeren zin verydelden. De oorzaken die 't regelen van Mimi's reis zoo lastig maakten sla ik nu maar over. 't Is helaas 'n feit dat de slotsom onzer lankdradige overleggingen U en al die andere deelnemers aan die aardige verrassing gecontrarieerd heeft. Ik verzeker U dat me dit erg drukt. Dàt hebt ge niet aan my verdiend, en die hartelyke Wolven ook niet! Ik kon u nu lang en breed uitleggen wat Mimi bewoog (‘ons’ liever) om aftewyken van 't eerste plan (het overkomen in Januari) waarop uw vaststellen van 't ‘avendje’ gebaseerd was. Eén der gronden was 't hier-zyn van haar zuster, 'tgeen haar deed berusten in 't achterlaten van Wouter en my. Ze meende dat het naar Holland gaan in Januari niet dan met ons drieen kon geschieden, en ik zelf was niet zeker of ik dat zou kunnen doen daar ik niet vry {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} ben in m'n bewegingen. Als ik dan in Januari, wat myzelf betreft, niet had kunnen gaan, zou ik zeker haar niet hebben kunnen bewegen my - met of zonder 't kind dan - alleen te laten, daar Betsy zeker zóó lang niet had kunnen blyven. (wat ik ook niet wenschte) Ja, ik voorzag in Januari niet te kunnen gaan. Ik durf me niet vertonen in Holland voor ik aan de Maatschappy Elsevier schryvery geleverd heb. De heer Robbers¹. heeft daar recht op. Er is niets tegen zyn eisch dienaangaande intebrengen, noch volgens stipt recht, noch in gemoede. Ik sta tegenover hem als 'n woordbreker, als 'n kwade betaler. Hy heeft me allerliefst behandeld, en de gemeenste advokaat zou geen chicane kunnen vinden ter vergoelyking van m'n schuld. Neen, dit is onjuist gezegd. Ter ontzenuwing van m'n verplichting, bedoel ik. Vergoelyken kan ik - en zonder chicane! - m'n schuld wel, maar daarmee heeft de heer Robbers niet te maken. Hy is in z'n recht, en ik ben beschaamd. Ik verzeker U, beste Lina, dat ik dolgraag den 24 of 25n op den trein ging om dinsdag avend by Ulieden te zyn, en dit zoowel om de voorstelling bytewonen op zichzelf, als om uwlieder teleurstelling wat uittewisschen. Maar 't zou me stuiten my wegtestoppen, wat trouwens niet lukken zou. Toch heb ik er gister heel serieus over gedacht.- En zoo-even weer onder 't koffidrinken. M'n slotsom is dat ik nu niet komen kan! Maar ik zal trachten den cauchemar². van my aftewerpen, die my 't gaan naar Rotterdam zoo bezwarend maakt. Als my dàt gelukt is beveel ik my aan voor 'n herhaling. Is dat goed, beste Lina?- Nu zou 't wel den schyn gaan krygen dat ik alleen dáárom beproeven wou, aan 't werk te gaan, zegge: druk- en verkoopbare schryvery te leveren. 't Is my 'n zware corvée! M'n stemming was er sedert lang niet naar, en de ondervinding van 't laatste jaar heeft er geen goed aan gedaan. Als ik er in slaag wat te leveren, zal 't niet kunnen geschieden dan door verkrachting van m'n gemoed, wezenlyk iets als prostitutie. Er moet toch iets behagelyks zyn in m'n werk, niet waar? Iets liefelyks? Dit nu voel ik niet voor 't groote publiek, en 't ontbreken van dien indruk maakt me stom. Maar, nog eens daarmee heeft Robbers niet te maken. {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe ben je dan in die afhankelykheid gekomen, vraag je? Och, van 't een op 't ander. Ook had ik oogenblikken - vóór 't opzetten van dat ‘Huldeblyk’ ten-minste - waarin ik myzelf wys maakte dat m'n moedelooze stemmingen 't gevolg waren van onrechtvaardige zwartgalligheid. In zulke oogenblikken nam ik verplichtingen op my die dan later bleken te zwaar voor my te zyn. Het voortzetten en afmaken der Geschiedenis van Woutertje - dit namelyk is de eisch - wordt belemmerd door de bitterheid die my beheerscht. Ik ben te subjectief, te veel persoon, en te weinig schryver of kunstleverancier, om m'n eigen aandoeningen aftescheiden van m'n werk, en 't spreekt vanzelf dat ik ten-gevolge dáárvan òf niets voortbreng òf iets verkeerds. En, afgescheiden van m'n verdriet over de hardnekkige uitsluiting die me te-beurt valt, ik ben treurig over den loop der publieke zaak. Hebt ge gelet op den loop der Billiton kwestie? Millioenen zyn weggeschonken door de cliques die ons regeeren. Ik had het voorzien, en zeker zou ik 't vóór 't vertrek van 's Jacob naar Indie gepubliceerd hebben als ik niet ondervonden had dat alles te-vergeefs is. Ja, ik heb 't geweten - en ik meen 't geschreven te hebben aan Roorda v. Eysinga - dat er 'n knoeiery aan 't broeien was met die tin! Ook zeg ik nu dat de benoeming van De Brauw tot minister, de prys is zyner belofte om dien diefstal goed te praten. Het hem in de Kamer verleend uitstel tot februari is niets anders dan 't verschaffen der gelegenheid aan Prinses Hendrik om stemmen te werven. Dìt doet zy dan ook. Ze maakt links en rechts visites, en men weet dat ze over duitsche ridderorden te beschikken heeft om niet te spreken van andere belooningen. De invloedryke Kamerleden moeten omgekocht worden om De Brauw te steunen in het debat van februari, en ze waren reeds gedeeltelyk omgekocht toen ze toestemden in 't uitstel. De Brauw kon ligt zeggen dat hy gereed was met het toelichten der zaak en geen uitstel noodig had. Hy wìst wel dat men 't hem verschaffen (dus: opdringen)³. zou. Werkelyk verantwoorden kan hy de schelmery noch in februari noch nu. Intusschen begint hy met door den ingenieur De Groot⁴. die vuile zaak te doen verdedigen. Ik heb 't verslag reeds gelezen van wat die man over de zaak gezegd heeft. Pitoyabel!⁵. Toch zal prinses Hendrik in 't bezit blyven van de ten haren {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} behoeve gestolen millioenen. Had ik jaren geleden ongelyk dien toestand verrot te noemen? Is er by 'n volk dat zich in zulke toestanden voegt, te rekenen op sympathie of zelfs op aandacht? Voel je hoe 't besef hiervan alle uiting belemmert?- ‘Maar, zeg je, schryf dan voor je’ (zeer weinige!) ‘vrienden’. Beste Lina, dàt kan ik niet doen zonder intiemer te zyn dan ik tegenover 't groote publiek wezen wìl of kan. Ziedaar dan ook 'n reden waarom ik geen mémoires kan schryven. (Eén der redenen, want er zyn er meer. Ik zie, byv., in Rousseau's Confessions 'n slechte daad. Men mag niet beschikken over intimiteiten van anderen, en in volledige mémoires kan dit niet vermeden worden.)- Met groote belangstelling heb ik Uw personen lystje nagegaan. Och, 't is zoo verdrietig voor me dat ik er niet by kan zyn! En 't spyt me nu dat ik slechts twee der personen ken (De dames Laps en Mabbel) daar ik Mr Pennewip en Wouter slechts even gezien heb. Al de anderen in 't geheel niet. M'n verbeelding zal zich dus hoofdzakelyk bezig houden met de firma Mabbel-Laps. Maar, eilieve, hoe kunt ge't stellen zonder Petrò en Mine? Moeten ze'r niet by zyn om van tyd tot tyd naar boven te gaan als de kleintjes behoefte hebben aan wat tuchtiging? Misschien laat de lokaliteit niet toe de familie Pieterse kompleet ten tooneele te voeren, maar anders het: ‘zeg da'k ze niet hoore mot!’ en de strafoefening na 't ‘omgooien’ geeft wat ‘actie’. (Zegge: het telkens naar boven zenden en het terug keeren van een der meisjes, ‘om z'r wat vóór te gefe⁶..’) En, zeg, had Lina geen lust om meetedoen? Of vindt ge't niet goed voor haar? Maar, och, ik weet hoe lastig zulke arrangementen zyn. 't Is daarmee dikwyls als met het raadseltje van wolf, schaap en kool, die over de rivier moesten gebracht worden.- De Haas schreef my dat hy m'n bezwaren omtrent z'n verhouding tot die commissie niet deelde, en ik moet er dus in berusten. 't Zou onbescheiden zyn, langer aantedringen op wettelyke stevigheid. Eergevoel, goede trouw, zedelyke verplichting, piëteit of geweten zyn nooit collectieve hoedanigheden, ook al waren de leden eener Commissie inamovibel⁷. en onsterfelyk. Daar ze dit niet zyn, maakt de mogelykheid van persoonsverwisseling, de kans op integriteit nòg geringer. De zoogenn commissie voor dat (even zoogenaamde) ‘Hulde- {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} blyk’ heeft me getraiterd en gesard. Geen der leden zou dit persoonlyk gedaan hebben. Nu meende ieder hunner vry spel te hebben door zich te beroepen op 'n onvindbare: ‘ze’.- Ik zal dinsdag avend zeer veel aan U denken, en ‘in den geest by U zyn’ zooals de afgezaagde fraze luidt. Maar ditmaal zal't waar zyn. Ook ben ik benieuwd of gy geslaagd zyt het geheel te dramatizeeren. Ikzelf weet niet of hiertoe veel verandering noodig is? Misschien wel omdat die bladzyden niet met het oog op voorstelling geschreven zyn. 't Kan zyn dat er geen pakkend slot aan is, geen ‘mot de la fin⁸.’. Zoo'n ding mag niet uitgaan als 'n nachtkaars. Er is iets epigrammatisch noodig. 't hoeft geen bengaalsch vuur te zyn, maar toch iets dat vonkt of 'n plof geeft, 'n slotwoord enfin.- Dag beste hartelyke Lina. Groet De Haas en de kinderen ook van Mimi natuurlyk. Ik was heel bly haar weer hier te hebben, maar had toch graag gezien dat ze 'n paar dagen langer by U gebleven was! Uw vriend Dek 1. Robbers: oorspr. stond er Robberts. 2. cauchemar: nachtmerrie (fr.) hier: schrijfblokkade. 3. (dus: opdringen): later toegevoegd. 4. De Groot: ir. C. de Groot die in 1850/51 voor de regering een mineralogisch onderzoek had gedaan naar 't voorkomen van tinerts op Billiton. 5. pitoyabel: deerniswekkend (naar 't fr.) 6. gefe: oorspr. stond er geven. 7. inamovibel: onafzetbaar (term toepasselijk op sommige ambtenaren.) 8. mot de la fin: slotopmerking (fr.) [21 december 1882 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 21 december 1882 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) De brief is verstuurd samen met de vorige. Lieve Line! Dek heeft je al een langen brief geschreven - hoe alleraardigst dat je het avendje by Jufr. P vertoonen gaat. Hoe jammer dat ik 't zoo ben mis geloopen, ik zou 't zoo dolgraag zien! Jy bent zeker de ontwerpster van 't plan. Toe, schryf er ons nog eens wat van en hoe 't gearrangeerd was? Dek heeft er ook zoo'n spyt van er niet by te zyn zooals uit zyn brief blykt, en hy zou komen, ware het niet om Robbers. - Ik bespreek hem dat hy nu dapper aan 't werk moet gaan en dat voor 't eind van den winter - wie weet of jelui 't dan niet nog eens vertoont! Het zou tè aardig zyn als hy dat zag. Och, heb ik jelui Woutertje P. gezien? ik heb wel jonge Dupontjes gezien maar weet de namen niet. Nu dag lieve Lien! Ik verzend in alle haast D's brief. {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} [23 december 1882 Artikel over voordracht H.C. Muller in De Vrijheid] 23 december 1882 Artikel over een voordracht van H.C. Muller in De Vrijheid. (Knipsel M.M.) Een nieuwe eeredienst. De vrijdenkers-vereeniging De Dageraad hield den 25en November l.l. een openbare vergadering, waarin Dr. H.C. Muller, leeraar aan het Gymnasium te Amsterdam, een ‘gloeiende’ speech heeft afgestoken ter eere van Multatuli. We zijn het nu eenmaal van die zijde gewoon in opgeschroefde taal den lof te hooren bezingen van dezen eenige onder de kinderen der menschen. In wolken van wierook wordt hij gehuld. Er is geen God, maar Multatuli is een groot profeet: dat is de leuze dezer nieuwe sekte. Zij, die van godsdienst niet hooren willen; die ‘trachten te staan buiten en boven elken...’ godsdienst-vorm? neen, buiten en boven elken ‘godsdienst, om te komen in den zuiveren toestand van het mensch-zijn’; die elk, vermetel genoeg om te beweren dat het particuliere leven van den heer Douwes Dekker in tegenspraak is met door hem verkondigede ideeën en dat in zijn geschriften ook onzedelijke theorieën voorkomen, voor een kappelman uitschelden; - diezelfde mannen kunnen het toch buiten een zekeren eeredienst niet stellen: zullen we zeggen, den eeredienst van het genie? van het talent? van het apostelschap der vrijdenkerij? Hoe zij over den bijbel denken, zullen we straks hooren; maar toch, een bijbel kunnen ook deze mannen niet missen: het hoofdwerk van Multatuli zal het Openbaringsboek der toekomst zijn. Niet de Max Havelaar, maar de Ideeën, ziedaar het standaard-werk, waaraan de menschheid al haar wijsheid, al haar verheffing, al haar troost ontleenen zal. We zeiden: Multatuli is dezen lieden een groot profeet? Hij is meer dan dat. Hij is de Messias, die komen zou en de tijd is niet verre meer, dat men hem in zekere kringen als een godheid huldigen zal. Terwijl men smadelijk spreekt van een ‘protestanterig’ land, van een maatschappij, doortrokken van ‘gelooverij,’ van ‘de buitenissigheden van den godsdienst’, toont men tegelijkertijd het geloof niet te kunnen ontberen, en dat geloof wordt nu gericht, niet op het eenig aanbiddelijk voorwerp der godsdienstige vereering, maar op den man, die meer dan iemand anders in onzen tijd en onder ons volk, het godsdienstig {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} geloof heeft ondermijnd. Er is bijwijlen een treffende ironie in de ontwikkeling der gebeurtenissen, in den gang der geschiedenis. Van een bestrijding der voordracht, door den heer Muller gehouden, kan overigens ook dáárom geen sprake zijn, dewijl hij zelf haar beschouwd wil hebben, ‘niet als betoog, slechts als een opwekkend woord, als een hartelijke getuigenis voor den man die veel gestreden en geleden heeft.’ Hoe wilt ge een toast bestrijden, een fanfare wederleggen? Gij glimlacht om de overdrijving; gij ergert u aan de onwaarheid, die onder het schild van natuurlijkheid en waarheid, aan den man wordt gebracht; gij verveelt u onder het klaroengeschal, maar wat kunt ge er aan doen? Laten uitrazen, anders niet. Misschien zal het meer de moeite loonen aan te wijzen waarheen we gaan, hoe het worden zal, indien het vrijdenkers-ideaal ooit voor verwezenlijking vatbaar is. De heer Muller schetst ons een gesprek, door een onderwijzer aan een openbare school met zijn leerlingen gehouden in het jaar - 1982. Het is een lagere school ten platte lande, want de kinderen spreken hun onderwijzer aan met den titel van meester. Wij staan verbaasd over de mate van ontwikkeling dezer toekomstscholieren. Zij hebben een opstel gemaakt over den Havelaar van Multatuli, en naar aanleiding daarvan ontspint zich een gesprek over den staatkundigen en kerkelijken toestand van een eeuw geleden: over liberalen, clericalen, den bijbel, neutraal onderwijs, over alles en nog wat. Een achterlijke jongen - de niet-achterlijke jongens wisten het reeds lang - vraagt wat liberaal en clericaal beteekende: vraagt, of niet de bijbel dat boek was, ‘waar zooveel malle vertelseltjes in staan,’ hetgeen door meester wordt toegestemd, en kan zich niet genoeg verbazen, dat uit dat boek werd voorgelezen in de kerken, bij de ‘zoogenaamde’ catechisatie, bij de heel deftige families - ‘deftig noemde men in dien tijd vooral iemand, die veel geld had’ - reeds aan de ontbijt-tafel. En een ‘achterlijk’ meisje vraagt, - niet achterlijken hadden die vraag niet behoeven te doen, - of men dan werkelijk ‘in de vorige’ (d.i. in de negentiende) ‘eeuw meende, dat de godsdienst de zedelijkheid bevordert.’ En meester antwoordt: ‘O ja, zeker! en vooral de liberalen, de z.g. modernen, d.w.z. de lui die tusschen water en vuur doorzeilden, weetje. Er bestond in die jaren een Vrije Gemeente, die het godsdienstig-zedelijk leven {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} wilde aankweeken. Dat waren vreeselijke schipperaars. Als ik de boeken uit dien tijd wel begrijp, dan kende ze vooral waarde toe aan een objectief of subjectief zedelijkheidsideaal, of zóó iets...’ Wat heerlijke tijd toch als zulke onderwerpen op die wijze met boerenkindertjes kunnen behandeld worden! Heerlijke tijd, als het Multatulianisme het Christendom zal verdrongen hebben, als er geen vrijdenkersvereeniging meer noodig zal zijn, omdat iedereen vrijdenker is geworden! Maar 't valt moeilijk, op zoo schertsenden toon voort te gaan over een zaak, die zoo vreeselijk ernstig is. Weten Dr. Muller en de zijnen wel dat zij, door aldus het volk afkeerig te maken van godsdienst en Christendom en van de ‘heerschende’ moraal, het uur voorbereiden waarop alle banden worden losgemaakt, en met de bestaande kerken ook het staats- en familieleven wordt ondermijnd. Er is nog een andere uitkomst denkbaar: dat juist door het streven dezer mannen een nieuwe opflikkering zal ontstaan van datzelfde clericalisme, dien zelfden geestes- en gewetensdwang, waarop zij nu hun plompe wapens richten. Er zal uit De Dageraad zelf een stem opgaan die om beter geestesvoedsel roepen zal dan de steenen der vrijdenkerij. Dan zullen weer de voetstappen ruischen van den Zoon des menschen, die het land doorgaat goeddoende en zegenende. Zijn kruis zal het vereenigingspunt zijn van allen, die in hem aanschouwen wat het ware mensch-zijn is. Dan zal op den Kerstdag het engelenlied worden herhaald, dat van Gods welbehagen in menschen spreekt. [23 december 1882 Brief van J.M. Haspels aan G.C. de Haas-Hanau] 23 december 1882 Brief van J.M. Haspels aan mevr. C.C. de Haas-Hanau. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(½) beschreven. (M.M.) {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} Westersingel 23/12 '82 Geachte Mevrouw, Gister middag kwam ik van de reis, vandaar dat ik eerst heden antwoord op uw vraag. Hierbij 4 pruiken, dan kan de Heer S.¹. zien welk hoofddeksel 't best geschikt is voor 't karakter dat hij moet voorstellen.- 't Gezicht en de pruik moeten natuurlijk (ik bedoel de kop die in de pruik zit².) gelijkmatig van kleur zijn, voor verf en de behandeling ervan wil ik gaarne zorg dragen.- Straks moet ik naar Haarlem, morgen middag half een ben ik weer thuis en verneem dan zeker wel of een van de pruiken goed is en of mijn hulp verder noodig is. Met achting na groet Uw dw J.M. Haspels 1. de Heer S.: Johan Snelleman die de rol van Pennewip zou spelen (zie bij 19 december 1882). 2. die in de pruik zit: de kunstmatige hoofdhuid waarin de haren van de pruik geïmplanteerd zijn. Met name het voorhoofd hiervan dient dezelfde tint te vertonen als dat van de speler. [24 december 1882 Brief van Multatuli aan H. Hemkes Kz.] 24 december 1882 Brief van Multatuli aan H. Hemkes Kz. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. De brief is inkompleet bewaard gebleven. (M.M.) Nieder Ingelheim 24 Decr 1882 Zeer geachte Heer Hemkes! Reeds sedert eenige dagen ligt uw brief en de brochure: ‘een Nederlandsch belang’¹. op m'n tafel, en... de zaak drukt me! Het komt me voor dat ‘men’ u in uw stryd tegen de fouten die de heer Leopold begaat, alleen laat staan, of nagenoeg alleen. Dit maak ik op uit uw verzoek: ‘Och, zeg my uw oordeel eens zoo dat ik het aan het groote Publiek kan mededeelen.’ Myn oordeel! Eilieve, 't zou wel jammer zyn, uw eerlyk streven te verlammen door myn bondgenootschap, of liever: de kans op slagen uwer pogingen geringer te maken. De ondervinding leert my dat ik niet de gaaf heb me zoo uittedrukken dat het Nederl. {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} Publiek me begrypt, of erger nog dat men zich verlieft op dingen die ik afkeur, en te velde trekt tegen wat ik aanbeveel. Menige waarheid houd ik voor me om haar geen schade te doen. Langendijk's Miester Jochem zeide: Wyl ick prys zellen alle boeren met me pryzen’ Gelukkige Miester Jochem! Als ik iemand aanklaag, maken de boeren hem minister of zoo-iets. Cohen Stuart werd honoris causa Dr in de letteren, kort nadat hy my in 'n brochure had uitgescholden, en Alberdingk Thym professor in de schoonheidsleer, nadat hy m'n ‘Vorstenschool’ had genoemd: ‘eene kakografie van begin tot eind.’ (Zie zyn by Langenhuyzen te Amsterdam verschenen overdruk uit de Dietsche warande: ‘een mislukt drama.’) Lieve god, als ik zeg dat de boekjes van Leopold niet deugen, krygt de man 'n aanstelling tot... nu ja, er zal dan 'n werkkring voor hem in't leven geroepen worden. Dat hebben ze voor dien Alb. Thym ook gedaan. Ik ben waarlyk verbaasd dat ge myn oordeel inroept. Heeft ooit iemand notitie genomen van m'n oordeel over de indische toestanden? Over den eminènnnnten Thorbecke, wiens 48 sche grondwet nu algemeen voor 'n prul wordt gehouden? Over den verrotten toestand in den Haag? (Zie de thans aan de orde zynde tinmillioenen diefstal!) Over... over... over... och, ik kan honderd bewyzen aanvoeren dat myn hulp schadelyk werkt, en bepaal me tot dit ééne nog: heeft m'n waarschuwing van September 1872 't minste gevolg gehad? Toen was het nog tyd geweest den zotten, den baldadigen, den noodlottigen oorlog met Atjeh te voorkomen. In-plaats daarvan werd de vuilik die Nederland opofferde aan z'n persoonlyk belang, geeerd, gesteund, verontschuldigd - neen, dàt was niet eens noodig naar 't schynt. Men beschuldigt hem zelfs niet! Myn aanklacht is voldoende om iemand die in het tuchthuis verdiende te zitten - nu toch eenmaal de doodstraf afgeschaft is - te verheffen tot het hoogste wat op de nederlandsche kermis der ydelheid te bereiken valt. Ons volk is in den hoogsten graad onzedelyk en - komiektreurig! - wie daarop vermanend en bestraffend wyst, zooals ik sedert jaren deed, wordt... uitgemaakt voor 'n slecht mensch. De taktiek is doeltreffend, dit is my gebleken, en ik verwonder me daarover niet. Maar wel verbaast en bedroeft het my dat ze by de {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} weinigen die niet meedoen aan de algemeen heerschende schelmery, zoo weinig tegenspraak uitlokt, d.i. in 't Pubiek. In partikuliere brieven word ik overstroomd met betuigingen van sympathie. Ik weet geen raad met al de geestverwantschap. In 't openbaar echter schyn ik alleen te staan. Het my onlangs aangeboden ‘Huldeblyk’ is 'n ware bespotting gebleken, en ik zou 't dan ook zeker hebben afgewezen, ware het niet dat het me griefde de weinige inderdaad welmeenenden voor 't hoofd te stooten.- Myn oordeel over uw stryd tegen Leopold's taal- styl- & uitdrukkingsfouten? Wel, sedert 25 jaren wacht ik op uw oordeel over 't ongestraft vermoorden van m'n voorganger te Lebak, en dit om slechts één ding te noemen van de honderde onderwerpen die ik ter tafel bracht! My zwygt men dood, d.i. de zaken waarvoor ik optrad, want m'n persoon mag genoemd worden al is 't dan ook maar om ze tot onderwerp van kwajongensachtigen laster te maken, waarom zou ik nu party gaan trekken in². kwestien van ondergeschikt belang? Zeker, zeker, de boekjes van Leopold deugen niet - al zyn ze niet veel erger dan verreweg de meeste andere schryvery waarop krantenredakteuren, geleerden (!) professors en ministers 't volk onthalen! - maar wat zou me bewegen my intelaten met de muggen na de ervaring dat geen kemel te groot is om geslikt te worden! Ik wil de fout niet begaan die (lachend maar ernstig) ten-toonstelde in de satyre van Dom Alonzo³. (....) 1. H. Hemkes Kz.: Een Nederlandsch belang. De leesboeken voor de volksschool van L. Leopold (de eerste zes deeltjes van ieder der rechtsen A en B) beoordeeld. Haarlem, 1882. 2. in: oorspr. stond er voor. 3. Dom Alonzo: Idee 1238; zie V.W. VII, blz. 457 e.v. [december 1882 Brochure van H.C. Muller verschijnt] Omstreeks 27 december 1882 Verschijning van de brochure van H.C. Muller, Een woord over Multatuli. Amsterdam, 1883. (M.M.) Fragmenten. Voorbericht. Mede op verzoek van eenige gewaardeerde vrienden geef ik de voordracht, door mij in de 1e Openbare Vergadering van ‘De Dageraad’ den 25en November 1882 gehouden, thans als brochure in het licht. Men beschouwe ze volstrekt niet als betoog, slechts als een opwekkend woord, als een hartelijke getuigenis voor den man die veel gestreden en geleden heeft. Aan ons jongeren de taak om het door hem, méér dan door eenig ander, aangevatte reuzenwerk voort te zetten! Maar dit moet in de eerste plaats door vereeniging van alle krachten tot stand komen; immers zóó {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen kan er eindelijk recht aan Havelaar geschieden, zóó alleen kan het zaad, door hem uitgestrooid, heerlijk ontkiemen in de toekomst. Daarom draag ik deze regelen op aan de vereeniging De Dageraad, in de hoop dat zij steeds een fiere banierdraagster moge wezen in den strijd, die voor Nederland eeuwig verbonden zal blijven met den naam van haar eerelid: Multatuli. Amsterdam, December 1882. H.C. Muller Muller verplaatst zijn gehoor naar een schoolklas anno 1982 en legt aan de hand van vragen van leerlingen uit wat anno 1882 onder liberaal wordt verstaan, wat clericalen waren en wat neutraal onderwijs was. Vervolgens komt hij tot de godsdienst: Waren er niet véél soorten van dominés, Mijnheer?- Veel, vraag je? - meer dan op te noemen. Men had de Ned.-Hervormde, en Christ.-Gereformeerde, en de Waalsche, en de Luthersche, en de Hersteld-Luthersche en de Remonstrantsche en de Doopsgezinde gemeente, enz. behalve nog de Katholieken. Ieder hield er een eigen weeshuis op na, en een oude mannen- en vrouwenhuis, en armenzorg, en nog veel meer. Men had dus Luthersche armen, en Waalsche armen, en Gereformeerde armen, en Christ.-Geref. oude mannetjes en Roomsch-Katholieke oude vrouwtjes. O, maar dat was nog niets. Een goede advertentie zonder P.G. (Protest. godsdienst) was bijna een onmogelijkheid, en een huwelijk zonder in de kerk te trouwen - was bijna onwettig! Zoo meende het publiek ten minste. Ouders, die hun kinderen niet lieten doopen, golden voor heel slechte ouders, en iemand die niet... aangenomen was (zoo noemden ze dat in de kerk) was bijna geen fatsoenlijk man. In het kort, er was niets dat de menschen zóó van elkander vervreemdde als de godsdienst. Mijnheer, dat komt alles voor in Multatuli, zei een van de beste jongens. - Maar waren er dan toen in ons land geen menschen, die inzagen dat die heele kerk schadelijk en overbodig was? Ja zeker. Multatuli was de groote voorganger op dat gebied, maar hij werd dan ook door de orthodoxen zoowel als door de modernen verafschuwd en verketterd. Het was zoo'n gemeen mensch, zeiden ze. En het publiek geloofde alles. (blz. 8-9) {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} Vervolgens laat hij de schoolklas voor wat zij is en keert terug naar 1882. Hij wil spreken over Douwes Dekker als persoonlijkheid, als mens; die kant heeft men te lang op de achtergrond gehouden. Hij verklaart, dat Douwes Dekker de eerste is om volmondig te erkennen dat hij als mens (en ook als schrijver) niet volmaakt is. Maar dat heeft hij zelf ook nooit beweerd. Men heeft geroepen en roept nu nog; Dekker is een slecht mensch - velen zijn er vroeger geweest, en zijn er nu nog, die zeggen: Net mijn idee. Die Multatuli vertelt niets nieuws! - Velen zijn er ook tot op den huidigen dag, die met gapenden mond uitroepen: Dat ben ik niet met hem eens; dat is onwaar!, terwijl ze zich meestal niet de moeite getroosten om hem met kracht van redenen te weerleggen - ja, de groote massa zwijgt nu nog stil, of roept: Wat is dat voor een man, die ons nieuwe stellingen komt verkondigen... en in al zijne werken heeft Multatuli geantwoord: Nederlanders, ik bid u in mijn geheelen levensloop, in den vorm mijner Ideën geen bewijs te zoeken voor wat ik zeide, maar een aansporing om te overdenken wat ik gezegd heb.’ De grondtoon van Multatuli's werken is: zucht naar waarheid. In de verhevenste beelden, in de liefelijkste klanken, in woorden vol kracht en vol diepte, in denkbeelden vol fantasie en vol wijsheid, in spreuken en gelijkenissen, in kalme betoogen en hoogdichterlijke verhalen, in het schilderen van haat en van liefde, van geestdrift en van hartstocht, in het geeselen van huichelarij en in het ontleden van zielenadel en schoonheid... altijd en overal weet hij de diepste snaren van ons gemoed te treffen, en ons op te wekken om mèt hem den strijd te strijden voor recht en voor waarheid. In dien zin niet het minst is er zeker geen zedelijker schrijver in Nederland dan Multatuli. ‘Maar in andere opzichten, b.v. wanneer het 't huwelijk betreft, schrijft hij toch zoo onzedelijk’ - hoor ik Mijnheer Kappelman uitroepen. - Juist, waarde Mijnheer Kappelman, onzedelijk schrijft hij in uw oogen, in de oogen van iedereen die preutsheid verkiest boven natuurlijk schaamte, die stijfheid en gemaaktheid... of laat ik maar liever zeggen kunstmatige liefdeloosheid bevordert in den omgang tusschen meisje en jongeling, tusschen man en vrouw. Maar ieder, die Multatuli's brief aan Mevrouw P.¹. (van Oct. 1863) {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} gelezen en... genoten heeft, ieder die in de latere bundels der Ideën en vooral in de Woutergeschiedenis heeft mogen ontwaren welke denkbeelden onze dichter omtrent de vrouw en de huwelijksliefde, omtrent het geslachtsleven en al de uitingen van dat geslachtsleven koestert, ieder die Multatuli vereert als een man wiens ideën over zede en zedelijkheid over 100 jaren (of vroeger) in de maatschappij algemeen zullen worden gehuldigd - roep ik op om met mij te getuigen dat zulk een man alleen onzedelijk kan heeten in de oogen van... Mijnheer Kappelman. (blz. 16-17) Hij geeft tenslotte af op de vele Kappellieden in Nederland, maar houdt zijn gehoor de idealen van de vrijdenkersbeweging voor en besluit met: Multatuli heeft eens geschreven: ‘Ik wou dat m'n lezers oud werden, en mij lazen van verre.’ - Op de toekomst dan ook ons oog gericht, geestverwanten! De dageraad zal wellicht eerder verrijzen, wanneer we ons nòg vaster aaneensluiten, wanneer we zorgen dat onze kring grooter en grooter wordt, wanneer we als één man toonen pal te staan voor het beginsel der vrije gedachte. Maar dan moeten we ons ook de mogelijke gevolgen van onze handelingen bewust zijn. Wij moeten, als de gewezen Assistent-Resident Douwes Dekker, desnoods honger kunnen lijden liever dan medeplichtig te blijven aan knevelarij en plichtverzuim; en óók in zulke omstandigheden moeten wij zonder bitterheid het goede in onze tegenstanders trachten te waardeeren, en niet elken predikant of Roomsch-Katholieken priester voor een gansch onontwikkeld mensch of een huichelaar aanzien, omdat hij zich niet heeft weten te ontworstelen aan vooroordeelen, die de menschelijkheid in den mensch zelden geheel verstikken, en die somtijds, zelfs door een dikke laag van bekrompenheid heen, ons die menschelijkheid te aanschouwen geven! - Wij moeten weten en gevoelen dat ons een leven wacht vol strijd en vol angsten, dat ons een maatschappij omgeeft vol onverschilligheid en egoïsme, dat ons dierbare vrienden van weleer zullen ontvallen en dat we vele banden van genegenheid zullen moeten verbreken... maar aan den anderen kant moeten wij liefde en geluk trachten te vinden in den arbeid, wij moeten vrijheid en zelfstandigheid trach- {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} ten aan te kweeken in de maatschappij, en bovenal en vóór alles waar trachten te zijn tegen over ons zelven. Een afspiegeling van dit alles biedt ons de Woutergeschiedenis van Multatuli. Wouter Pieterse schildert ons den eeuwigen strijd van het ideale met het bekrompen-maatschappelijke, de botsing van een edel hart en een zuiver gevoel met de huichelarij van de samenleving, het platte prosa van ons dagelijksch leven. Maar tòch stort de held zich in den stroom der maatschappij, tòch weet de gedachte aan Femke, aan zijn Fancy, hem al het leed te verzoeten, dat een bekrompen familiekring hem berokkent. - En even schoon als Wouter zijn de andere figuren in dit meesterstuk van Multatuli geteekend. Leest de beschrijving van Pater Jansen, geachte toehoorders, wanneer gij wellicht nimmer tot dusver de Ideën van Multatuli ter hand naamt, en antwoordt mij of gij de beschuldiging waar vindt dat Douwes Dekker alles afbreekt, alles wegcijfert, alles opheft... of niet integendeel zelden één ander schrijver uit ouden of nieuwen tijd zulk een diep gevoel toont voor alles wat waar en en wat goed en wat schoon is, of niet integendeel Multatuli door geheel ons volk behoort te worden gehuldigd als een dichter vol fantasie, als een denker vol waarheidsliefde, als een mensch met vele menschelijke fouten misschien..... maar een mensch tevens, gloeiend van zuivere menschlievendheid, en met een edel en onafhankelijk karakter!- Mocht ik daartoe velen onder u hebben opgewekt, dan ware het doel van deze mijne woorden bereikt. (blz. 19-20) 1. Mevrouw P.: zie V.W. III, blz. 43. [28 december 1882 Brief van G.C. de Haas-Hanau aan H.C. Muller] 29 december 1882 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan H.C. Muller. Enkel velletje postpapier, waavan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. (M.M.) Aan Dr H.C. Muller Amsterdam. WelEd. Zeergel. Heer, Uw ‘woord over Multatuli’ heeft mij diep getroffen en hoewel ik niet persoonlijk met U bekend ben, gevoel ik mij toch gedrongen U mijn innige sympathie te betuigen met de gevoelens door U in dat ‘Woord’ zoo warm en krachtig uitgedrukt. - 't Is een schoon banier door U op waardige wijze ontrold en geheven in de gele- {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} deren die strijden voor het recht en de waardeering van den roem onzer natie: onzen eenigen Multatuli! Ik stel het mij ten plicht uwe verdienstelijke brochure zooveel mogelijk te verspreiden, ten einde mede te werken aan het gewenschte doel en mocht de gelegenheid zich voordoen, dan zal het mij hoogst aangenaam zijn persoonlijk kennis te maken met den schrijver van: ‘een woord over Multatuli.’ Met de U verschuldigde achting heb ik de eer te zijn, Rott. 29 Dec 82. WelEd. Zeergel. Heer Uw dienaresse G C de Haas Hanau [31 december 1882 Brief van J.M. Haspels aan G.C. de Haas-Hanau] 31 december 1882 Brief van J.M. Haspels aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Enkel oblong vel papier, waarvan blz. 1 (⅔) beschreven. (M.M.) Zeer geachte Mevrouw, Doe ik U heden middag om 2 uur geen belet? dan kom ik lezen wat Dek u geschreven heeft. - In geval 't u beter schikt dinsdag of woensdag a.s., op 't zelfde uur, mij is 't goed. v.huis 31/12 '82 Hoogachtend vereer ik mij te zijn Uw dienaar J.M. Haspels {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1883 {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} {==513==} {>>pagina-aanduiding<<} De eerste maanden van het nieuwe jaar houdt Dekker zich aan de, door dokter H. de Vries voorgeschreven arsenicum-kuur; tot zijn eigen verbazing laat hij zich voor 't eerst van zijn leven ‘medicineeren’ (11 januari aan Vosmaer). Maar in april maakt hij De Vries al in voorzichtige termen duidelijk dat de kuur in zijn geval niet aanslaat. Mimi schrijft op 8 april aan haar Brusselse vriendin, mevrouw Bremer-Snelleman, een aandoenlijke brief over Multatuli's ziektebeeld. Pas in juni wordt het pillen slikken definitief gestaakt. Dokter de Vries konkludeert dan met onverbiddelijke medische logika dat het verloop van de kuur bewijst dat... de kwaal geen astma geweest kan zijn. Hij komt daartoe opnieuw naar Ingelheim en zal tot Multatuli's dood in februari 1887 huisvriend en -dokter blijven. Het huiselijk leven in Nieder-Ingelheim is na de emoties van het Huldeblijk tot rust gekomen; nog eenmaal (op 4 februari) geeft Multatuli Korteweg zijn afsluitend oordeel over de aktie: ‘'t Is bitter ondankbaar te schynen als men zich teleurgesteld, miskend, ja mishandeld voelt.’ Een mogelijke nasleep van de Huldeblijk-episode is de merkwaardige kwestie-Rouffaer. Op 11 april ontvangt Multatuli een brief uit Rome waarin een enthousiaste volgeling - goed op de hoogte van Dekkers precaire financiële situatie - hem een derde van zijn vaders erfdeel (10.000 gulden) in het vooruitzicht stelt. Waarschijnlijk wijst Multatuli het aanbod meteen van de hand (in een brief aan Lina de Haas van juli 1883 maakt hij daar gewag van); in een volgende brief van Rouffaer is in elk geval geen sprake meer van het toegezegde kapitaal. Wel krijgt Dekker via hem kontakt met een andere student in Rome, de jezuïet A. van Daehne, die zich een groot bewonderaar van Multatuli betoont en zich in de komende jaren voor diens zieleheil zal inzetten. De geldelijke situatie blijft intussen ondoorzichtig. Als Multatuli {==514==} {>>pagina-aanduiding<<} het huis zou verkopen, vreest hij - op 10 juli - als gevolg van de hypotheek een negatief saldo over te houden. Niettemin smeedt het echtpaar het hele jaar door plannen om (naar Nederland!) te verhuizen. Het huis te Ingelheim wordt - mét de bedienden - volgens Mimi te duur: ‘de belasting is verachtvoudigd’ (11 september). Eind januari overlijdt mevrouw Von Gugel, de moeder van Wouter Bernhold. Dadelijk opent Dekker de jacht op diens moederlijk erfdeel, ook al verzekert hij de vader dat Wouter zulks niet nodig heeft ‘om onze lieveling te zijn’. En inderdaad blijft de jongen Multatuli's oogappel, ook al maakt de pleegvader zich soms zorgen over Wouters leugenachtigheid; het zijn de bittere ervaringen met Edu die hem daar extra gevoelig voor maken. De brief waarin dit punt wordt aangeroerd (6 mei 1883 aan mevrouw De Haas) is overigens een rijke bron van roerende anekdotes over het gedrag en de opvattingen van de nu zevenjarige pleegzoon. Deze is nog steeds niet ingelicht over zijn afkomst; Multatuli ziet er zeer tegenop hem de waarheid te vertellen, al geeft hij toe dat het moet gebeuren, eer de jongen het van anderen te horen krijgt. Maar in oktober vindt Mimi de geschikte gelegenheid om erover te praten, als Wouter zelf naar de feiten rond zijn geboorte informeert. Gelukkig blijkt hij er dan (spontaan?) trots op te zijn dat hij ‘een kind by keuze’ is, zoals Multatuli het formuleert. In juli verkoopt Mimi voor het eerst ‘eenige kippetjes’ en speelt dan met de gedachte haar ‘kippebroeiery’ winstgevend te maken, maar Dek zou daar alleen voor voelen als het zonder risiko veel geld opbracht. Zeer karakteristiek noteert Mimi: ‘Hy vat alles groot en sterk aan.’ Ook Multatuli zelf getuigt van een verrassend scherp inzicht in zijn eigen drijfveren als hij (op 26 oktober) aan Funke schrijft dat hij ‘by treurige ervaring’ zijn eigen fouten kent: ‘Heel dikwyls kiest men 't meer moeielyke omdat men in 't eenvoudig-gemakkelyke geen zin heeft’. Zou hij dit oordeel ook op de Lebakzaak van toepassing achten? Op tal van manieren zien we Multatuli's medestanders in deze periode bezig diens blazoen schoon te wassen. Brooshooft, de hoofdredakteur van de Soerabaya Courant, publiceerde al op 12 mei 1882 een prachtige verdediging op materialistische grondslag van de tegenstrijdigheden in Multatuli's levensgeschiedenis {==515==} {>>pagina-aanduiding<<} en op 29 mei van dit jaar verschijnt een uitvoerige brochure van H.M. van Andel waarin Multatuli wordt verdedigd tegen de aanvallen van Van Vloten; overigens tot geringe voldoening van Dekker zelf: de standpunten van zijn grootste bestrijder worden immers in deze brochure veel breder uitgemeten dan hem aangenaam is. Zoals gewoonlijk heeft Dekker in de zomermaanden minder last van zijn astma, maar daar staat dan weer wat kiespijn tegenover. ‘De Heer wil niet dat men hem vergeet’ is Multatuli's kommentaar. Voor tal van logeerpartijen worden ook deze zomer plannen gesmeed. Allard en Chris Merens (een zuster van Mimi) worden uitgenodigd, evenals Haspels en de Bremers. In februari hebben broer Albert en Lien de Haas in Ingelheim gelogeerd, gevolgd door Carel Vosmaer (met vrouw en dochter) op 22 en 23 april, waar diens dagboekfragmenten en prachtige tekeningen aan herinneren. In de zomer komt de kleine Lientje de Haas meer dan een maand logeren; in dezelfde tijd is ook H.C. Muller, de voorzitter van de Dageraad, een dag op bezoek. Eind september - één dag - en de hele maand oktober bivakkeert Zürcher met zijn zuster bij Multatuli; hij is zijn huis en huwelijk ontvlucht, omdat zijn vrouw de waarheid omtrent een buitenechtelijke relatie te weten is gekomen. Zürcher is - vol romantisch zelfverwijt - van plan afstand te doen van iedere aanspraak op het fortuin van zijn echtgenote, mits zij hem de middelen verschaft om een universitaire studie te voltooien, waarna hij in zijn eigen onderhoud hoopt te kunnen voorzien. Multatuli leest hem in een brief van 16 november ongenadig de les. Een veeg teken is dat Multatuli ‘de Hazen’ te Rotterdam verzoekt geen kranten meer te sturen, want ‘lezen maakt lui’ en dat is wel het laatste wat deze zomer van pas komt; immers wat Multatuli al enkele maanden vreesde, wordt op 23 juli bewaarheid: er komt een ‘maanbrief’ van direkteur Robbers van de uitgeverij Elsevier, de vooruit betaalde kopij dient opgeleverd te worden. Enkele weken lang is de schrijver duidelijk aangeslagen; hij zegt de logeerpartij van de Bremers af en schrijft in juli en augustus uitvoerige brieven met rijke inhoud - een kenmerkende reaktie voor een auteur die ieder motief aangrijpt om maar geen ‘vertellinkjes voor Publiek’ te hoeven produceren. {==516==} {>>pagina-aanduiding<<} Toch zou bijna een achtste bundel Ideeën te putten zijn uit de mooiste brieven van dit jaar, zoals die van 10 juli aan de familie De Haas, waarin Multatuli uitweidt over de ‘moed om aftewyken van akademisch geykte meeningen’, met name inzake homosexualiteit; of de brief uit dezelfde tijd aan Kallenberg van den Bosch om hem te troosten met het feit dat hij bij verkiezingen voor de Tweede Kamer in zijn distrikt verslagen is door zijn katholieke tegenstander. Op 7 en 11 augustus schrijft Multatuli zelfs een hele stroom brieven, waarvan niet minder dan zes - uitvoerige - bewaard zijn gebleven. Op 26 en 28 oktober wisselen Dekker en Funke roerende brieven waarin zij de balans opmaken van de positieve herinneringen die zij beiden bewaren aan de lange jaren van intense samenwerking. Het lijkt of zij er rekening mee houden dat het hun laatste kontakt zou kunnen zijn. Zo zijn er meer signalen in dit weinig bewogen jaar die er op wijzen dat Multatuli een spoedig einde verwacht. HvdB. {==517==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en dokumenten [11 januari 1883 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 11 januari 1883 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief is de volgende dag voltooid. {==518==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 11 Januari 83 beste Vos! Gister ontvingen wy uw keurig boekje. Mimi verwelkomde het met 'n kreet, en ook ik kan u niet zeggen hoe bly ik ben dat ge aan ons gedacht hebt. En toevallig had ik juist gister nacht zoo aan u en uw Nanno¹. gedacht. Natuurlyk had². er reeds theilweise³. kennis mee gemaakt door de hartelyke beoordeeling in den Spectator en de daarop gevolgde schoentjes-kontroverse⁴..- Zóó ongeveer begon ik gister avend een brief aan U. Daarop ging ik aan 't divageeren⁵. over 't nieuwste werk van Huët (‘het land van Rembrand’) dat ik nog niet gelezen heb (ik had dus moeten zeggen: over m'n tegenzin die gegrond is op de vry algemeene ophemelary en m'n vooroordeel tegen hem) en over Mevr B. Toussaint's ‘Majoor Frans’. Daarover wydde ik zóó uit, dat gy {==519==} {>>pagina-aanduiding<<} recht hebben zoudt tot beklag. 't Was geen behoorlyk antwoord op uw vriendelyke aanbieding van Nanno. Ik verscheur dus de blaadjes van gistr'-avend (na u toch even gezegd te hebben dat ik dien Majoor Frans²⁶. - boek en persoon - heel min vind. Sta ik alleen met dat oordeel - in godsnaam! Ik verbeeld my het te kunnen rechtvaardigen, en daaraan besteedde ik - heel ongepast - 'n groot deel der nu verscheurde blaadjes.) Gistravend dan liet ik m'n schryvery liggen en las uw lieve Nanno. Ja, het is 'n keurig stuk, al heb ik 'n ander oordeel dan gy over de soort van productie. Ik weet niet of die laatste woorden juist zyn. Uw Nanno is 'n hoog poëtische Leistung⁶., doch - neen, 'n ‘doch’ is er niet. Ik wou maar zeggen dat by deze uitdrukking meer op ‘Leistung’ dan op't adjektief behoort gedrukt te worden. Anders uitgedrukt, ik vind uw Idylle meer 'n litterarisch dan poëtisch meesterstuk. Heb ik hierin gelyk? Ik verwacht niet dat velen my dit zullen toestemmen, vooral niet omdat ik nagenoeg alleen sta met m'n meening over poëzie. Zelden hoor ik zonder protest van myn kant, dat woord gebruiken, of althans ik kan me meestal niet volkomen vereenigen met de beteekenis die men daaraan schynt te hechten. Maar basta nu dáárover. 't Zou gaan schynen alsof ik iets wilde afdingen op uw zoo liefelyke Idylle. Over weinige dagen lees ik het stuk nogeens, en liefst overluid om den Rhythmus te hooren, waarby ik acht geven zal op de door u geschonken Noten. Hartelyk dank! Ook voor de heden (een bestelling na't boekje) ontv. postkaart. Mies zal u antwoorden op haar eigen houtje. Wilt ge svp. niet vergeten dat ge ons beloofd hebt dezen zomer van Napels terug keerende, zoo mogelyk den weg over Mainz (d.i. Nieder-Ingelheim) te nemen? Ja, doe dat toch met Uwe vrouw en dochter! Gy zult zoo heel heel welkom zyn, en de vette kalven n'ont que bien se tenir⁷. tegen dien tyd. Met veel genoegen heb ik de NJaar's prent van den Spectator nagepluisd⁸.. Zullen de lezers begrypen dat de absentie van 't kwitantiezegel 'n epigram en action⁹. is? Zóó heb ik 't opgevat. De samenkoppeling van de twee millioenen Juffrouwen lag my sedert maanden op't hart. Nu moet ge weten dat ik de tin knoeiery voorzag toen ik in de Couranten las dat 's Jacob... (van 'n byzonder deftige emigranten familie, zegt Fruin, {==520==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder er by te vertellen hoe 'smans fransche voorouders hun naam spelden.) - nu dat die m'nheer Jakob kort na z'n benoeming by prinses Hendrik dineerde. En onlangs las ik dat zy links en rechts bezoeken aflegde. (amb-ire!)²¹. 't Zal me benieuwen hoe de Kamer zich houdt. De zaak is ergerlyk! Het¹⁰. antwoord van De Brauw rechtvaardigt niets. Integendeel, juist als de door hem opgegeven gronden voor de verlenging inderdaad bestonden, lag 't voor de hand de koninklyke machtiging¹¹. te vragen, nà overleg met de vertegenwoordiging. Het brutaal vermyden van dat overleg is wel 'n blyk dat hyzelf die gronden niet voor overtuigend hield. M.i. zyn èn 'SJacob èn De Brauw benoemd ad hoc!¹². (Men schryft me uit Rotterdam dat de aandeelen van Prinses Hendrik grootendeels in handen van den Koning zyn overgegaan. Of 't waar is, weet ik niet. Uit den toon van de N. Rott Ct kan ik opmaken dat Franssen van de Putte ditmaal - tot z'n eigen verwondering zeker! - niet in de schelmery betrokken is. 't Was aardig om te zien hoe de redaktie voor ze daarvan zeker was, 'n slag om den arm hield.) Nog eens Uw N. Jaars satyre. Ik betreur het dat er niet wat meer ruimte was in uw ‘gruwelkamer’. Ik had er zoo graag 't onuitstaanbare ‘als’ (met pretense¹³.) beteekenis van toen, in gezien. En de onverdragelyke praesens! (actualitatis?)¹⁴. Of 't Perfectum!¹⁵. (beiden inpl. van 't burgerlyk juiste Imperfectum.¹⁵. Als Amalia flauw valt, is Leonard haastig toegeschoten, of: schiet L. toe! - En: ‘dan’ voor doch of maar. en: ‘alleen’ voor idm.¹⁶.- En: verliefd (of jaloersch) van! (Zie Busken Huet en Bosboom Toussaint, óók émigrés¹⁷., minder apokrief¹⁸.-deftig dan Schakop¹⁹., dit erken ik maar al bewezen zy familie van Catinat²⁰. te zyn of aftestammen van Colligny²²., dit geeft hun geen recht ons opteschepen met de taal²³. die hun voorouders spraken. En daar is affectatie²⁴. in (‘aanstelling’ zegt juffr Toussaint, zeker om te bewyzen dat ze slecht hollandsch weet te schryven zonder 't minst atavisme²⁵.). ja affectatie, gemaaktheid, jacht op distinctie, d.i. naar myn definitie van 't woord: ploertery. Huet zal zeker nog wel weten dat men geen ‘pluim’ gebruikt tot het reinigen van 'n kamer. En zeker weet zy ook wel dat men in Holland niet zegt: {==521==} {>>pagina-aanduiding<<} aan wien zegt ge dit! (à qui le dites vous = nu, dàt zal wel waar wezen!) Ook dat men niet telkens 'n antwoord begint met de vraag: ‘Wat zal ik u zeggen?’ (De bekende fransche stoplap.) Ja, ik ben misselyk van Juffr. Toussaint. Zeker zou 't 'n slechte daad zyn 'n achtenswaardige oude dame publiek te havenen (jazelfs 'n domheid!) maar ik heb moeite my intehouden. Beste Vos, haar geschryf is afschuwelyk! 't Is de vraag of ik goed doe myn oordeel niet te uiten (en te rechtvaardigen. Misschien zou 't plicht zyn. Misschien is 't zwakte dat ik - ik weet het niet. Misschien hebt gy zelf dien jonker Frans²⁶. slechts vluchtig gelezen, en verwondert ge U over m'n byna onvoorwaardelyk laagstellen van dat boek. Toch geloof ik u aan m'n kant te krygen, als ik u 'n lystje aanbood ('n lyst, 'n lange lange lyst!) van al de taalgruwelen die zy begaat. Dat kan niet anders. Ge zyt auteur van de zoo keurig gestyleerde ‘Vogels’ en moogt niet tevreden zyn met zoo'n keukenmeiden werk. En niet alleen wat taal betreft, maar ook in karakterschildering is die Majoor Frans 'n prul. Myn god, wat 'n publiek dat dit niet inziet! Ik ben er zeer verdrietig over. Wat geeft het, in den smaak te vallen van 'n volk dat zùlke dingen toejuicht?- Daar ben ik toch weer op't chapître van Mevr. B. Toussaint gekomen! Och, wees er niet boos om. De ergernis over zulke dingen... is sterker dan ik, om me ook eens voor 'n afstammeling van émigrés te doen aanzien. (Het verwondert me dat ik juist die uitdrukking niet in haar boek vind. We willen hopen dat ze'r die invoegt by 'n herdruk. Daarvoor mag ze het meermalen voorkomend: ‘dat gelykt op U’²⁷. er uit laten omdat het maar 'n duitsch idiotisme²⁸. is. Men is fransch of niet-fra