Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 van Multatuli, in een editie van B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh uit 1993. De complete Volledige werken bestaan uit 25 delen. Door het hele werk zijn koppen tussen vierkante haken toegevoegd. p. 59: noot ‘23’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘24’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 70, 521, 524, 527, 528: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom worden de accolades hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. p. 109: noot ‘6’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 170: noot ‘1’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 189: noot ‘26’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 330: noot ‘16’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘17’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 371: noot ‘4’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 385: noot ‘3’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 426: noot ‘3’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 498: noot ‘10’ heeft in het origineel in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. p. 698: noot ‘13’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘12’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale versie is dat verbeterd. mult001gstu26_01 DBNL-TEI 1 2018 dbnl / B.P.M. Dongelmans / erven Hans van den Bergh unicode yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: NL 69 T 7030 23 Multatuli, Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 (eds. B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1993 Wijze van coderen: standaard Nederlands Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 Multatuli Editie B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh 2018-06-29 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Multatuli, Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 (eds. B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1993 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/mult001gstu26_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN XXIII 1993 G.A. VAN OORSCHOT AMSTERDAM {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} © COPYRIGHT 1993 BY G.A. VAN OORSCHOT, AMSTERDAM {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} XXIII brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Deel XXIII van de Volledige Werken omvat de laatste drie gehele kalenderjaren die Multatuli in Nieder-Ingelheim heeft doorgebracht. Daarmee is het eind van de reeks in zicht die in 1950 met grote voortvarendheid op touw werd gezet door Geert van Oorschot, maar die al vóór WO II in gesprekken tussen Du Perron en Stuiveling was voorbereid; er werden toen ongeveer twaalf delen voorzien. Deel XXIV zal nog de laatste maanden, het overlijden en de overstelpende reakties daarop van pers en partikulieren dokumenteren, aangevuld met een omvangrijk gedeelte - het aangekondigde ‘bezemwagendeel’ - waarin de vele brieven (en enkele dokumenten) worden gepubliceerd die in de periode na 1954 boven water zijn gekomen ná het moment waarop ze dienden te worden gereproduceerd in de strikt chronologische opzet van de Volledige Werken. Hiertoe behoort bijvoorbeeld de navrante korrespondentie tussen Dekker en zijn broer Pieter in de periode van het grote verlof (1853-1855). Ook totnogtoe niet te dateren stukken uit het archief van het Multatuli Museum zullen straks in deze afdeling hun plaats vinden. De redaktie van de Volledige Werken kan hier slechts herhalen dat zich daarmee op korte termijn de laatste gelegenheid aandient om nog onbekende brieven en dokumenten in de nu bijna voltooide reeks op te nemen. Bezitters van 19de eeuwse archieven met mogelijke multatuliana die zelf niet in de gelegenheid zijn hun verzameling daarop te kontroleren wordt dan ook met nadruk verzocht zich bij de uitgever te melden. Van onze kant zullen dan gaarne de noodzakelijke naspeuringen worden verricht. Aan het registerdeel (XXV) dat de reeks met een namen- en titelregister zal ontsluiten, wordt nu reeds gewerkt door drs. W.L. van Duijn die daartoe een (deel)aanstelling heeft gekregen van NWO. Deze organisatie heeft hiermee haar onschatbare steun aan deze uitgave op de meest wenselijke manier afgerond. Ook {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} naar het College van Bestuur van de Open universiteit en naar al degenen die hun daadwerkelijke steun aan deze editie blijven verlenen, gaat onze voortdurende erkentelijkheid uit. Tenslotte moet de eerste ondertekenaar hier met lichte weemoed en met grote waardering afscheid nemen van dr. B.P.M. Dongelmans, die wegens een volledige aanstelling aan de Rijksuniversiteit Leiden zijn medewerking aan de Volledige Werken thans moet afsluiten. Zonder zijn jarenlange ervaring, diepgaande kennis van zaken en ijzeren geheugen zou de regelmatige voortzetting van deze reeks met een deel per jaar ondenkbaar zijn geweest. Gelukkig hebben wij inmiddels in drs. D. van der Meulen een waardige en deskundige vervanger gevonden, die al bij de afronding en korrektie van deel XXIII zijn medewerking heeft verleend. Amsterdam, Alphen aan den Rijn mei 1992 Hans van den Bergh Berry P.M. Dongelmans {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij verwijzing naar de uitgaven waaraan enig gegeven werd ontleend is gebruik gemaakt van de volgende aanduidingen: Brieven (met vermelding van het deelnummer): Brieven van Multatuli. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door Mevr. Douwes Dekker, Geb. Hamminck Schepel. Amsterdam: Versluys, 1891-1896. 10 dln. Brieven WB (met vermelding van het deelnummer): Multatuli Brieven. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. Tweede, herziene Uitgaaf. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1912. Pée 1937: Julius Pée, Multatuli en de zijnen. Naar onuitgegeven brieven. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1937. Pée 1941: Multatuli, Reisbrieven aan Mimi en andere bescheiden. Met aanteekeningen in het licht gegeven door Julius Pée. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1941. Pée 1942: Brieven van Multatuli aan Mr. Carel Vosmaer, R.J.A. Kallenberg van den Bosch en Dr. Vitus Bruinsma. Naar het oorspronkelijke uitgegeven door Julius Pée. Brussel/Rotterdam: Manteau-Nijgh en van Ditmar, 1942. Pée 1944: Keur uit de brieven van Multatuli. Naar tijdsorde gerangschikt en van aanteekeningen voorzien door Julius Pée. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1944. RvE: Briefwisseling tusschen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga. Uitgegeven door M. Douwes Dekker, geb. Hamminck Schepel. Amsterdam: Versluys, 1907. In alle gevallen waarin geen vergelijking met de autografen mogelijk was, is de datering voorzien van een asterisk. De volgende afgekorte aanduidingen worden gebruikt: Dagboek: voor de beschrijving hiervan zie V.W. XV, blz. 15. Dossier Bernhold: voor de beschrijving van het dossier Bernhold zie V.W. XIX, blz. 16. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Edu: Multatuli's zoon, geboren 1854. Memoriaal: voor de beschrijving hiervan zie V.W. XIV, blz. 15. Mimi: Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel, jarenlang de intieme vriendin van Eduard Douwes Dekker, sedert 1 april 1875 zijn echtgenote. Multatuli: Eduard Douwes Dekker. Nonni: Multatuli's dochter, geboren 1857. Tine: Everdina Huberta Douwes Dekker-van Wijnbergen, de eerste echtgenote van Eduard Douwes Dekker, overleden 13 september 1874. Wou(ter): de aangenomen zoon van Multatuli en Mimi (eigenlijk: Eduard Bernhold), geboren 25 januari 1876. A.M.V.C.: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen. A.R.A.: Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage. G.A.: Gemeente-archief; met vermelding van de plaats. I.I.S.G.: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. K.B.: Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. M.M.: Multatuli-Museum, Korsjespoortsteeg 20, Amsterdam. N.L.M.D: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage. U.B.: Universiteitsbibliotheek; met vermelding van de plaats. V.W.: Volledige Werken van Multatuli (Amsterdam 1950 etc.); met vermelding van het deel in romeinse cijfers. Typografie: uiteraard sluit de vorm van dit deel zo nauw mogelijk aan bij die van de overige delen. Dus ook in deel XXIII is niet getracht het origineel met typografische middelen na te bootsen. De tekst is diplomatisch afgedrukt, met dien verstande dat bij puntjes iedere reeks is weergegeven door een drietal. Daar, waar tekst is ingekort of wegens verminking van brieven ontbreekt, is dit aangegeven door een viertal puntjes (....). Indien een punt aan het einde van een zin, dus bijv. voor een nieuwe hoofdletter, ontbreekt, is deze stilzwijgend toegevoegd. In Multatuli's brieven wordt steeds y gedrukt, ofschoon er in de door anderen gedrukte teksten dikwijls ij staat. Wanneer er gebruik is gemaakt van een authentieke tekst, wordt geen eerdere publikatie vermeld. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Ondanks deze kontinuïteit van principes voeren de huidige editeuren op een aantal punten konsekwent de volgende werkwijze door: in de brieven van Multatuli worden ook de doorgestreepte passages verantwoord in de aantekeningen die aan de brieftekst voorafgaan. Omdat vooral in lange brieven - mede hierdoor - het aantal annotaties soms groot is, zijn de toe te lichten passages voorzien van een nummer dat korrespondeert met de betreffende verklaring boven de brieftekst. De als k uitgesproken c wordt nu in de door ons toegevoegde tekst overal als k geschreven waar de Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954) dat toestaat, behalve in geval van cc en in leenwoorden (accent en clown). Tevens wordt in dit en het volgende deel een diplomatisch onderscheid gemaakt tussen ‘en’. De dikke horizontale strepen tegen de linkermarge waarmee Multatuli veelal alinea's onderscheidt, worden weergegeven als ‘-’ achter het laatste woord van de vorige alinea. Een onderstreping in het handschrift leidt tot kursief; (drie)dubbele onderstreping wordt met kleinkapitaal weergegeven. Bij het overnemen van gedrukte stukken (uit kranten, tijdschriften en boeken) zijn evidente drukfouten gekorrigeerd. De mate waarin de bladzijden postpapier zijn volgeschreven, wordt aangegeven met ⅙, ¼, ⅓, ½, ⅔, ¾ of ⅚. Woorden of woordgroepen in vreemde talen worden alle in de aantekeningen vertaald, met uitzondering van al te duidelijke gevallen (‘das Haus’, ‘pardon’). Staan Duitse woorden in handschriften in zg. Duitse schrijfletters (‘gotisch schrift’), dan wordt dat in de annotaties vermeld. Persoonsnamen in brieven en dokumenten worden zoveel mogelijk in de aanhef geannoteerd, behalve als het gaat om namen die in gemakkelijk toegankelijke handboeken zijn te vinden. In het algemeen wordt alleen toegelicht wat tot het onmiddellijk begrip van de kontekst bijdraagt. Er wordt naar gestreefd per deel de noodzakelijke toelichting te geven, en een bepaalde naam wordt in de regel slechts één keer, bij de eerste vermelding, geannoteerd. De Biografische Aantekeningen achterin betreffen alleen de korrespondenten van Multatuli. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1884 {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1884 levert in Nieder-Ingelheim geen grote emoties op; het staat voor Multatuli vrijwel geheel in het teken van toenemende verbittering. Steeds sterker is zijn afkeer van schrijven of spreken voor het Publiek; het gebrek aan effekt daarvan is immers afdoende gebleken bij de ‘bespottelyke afloop’ (8 januari) van het Huldeblijk. Hij ‘stikt in minachting’ voor de openbare zaak; om iets te bereiken zou macht nodig zijn en daartoe weer vóór alles geld, véél geld. Het verschijnsel ‘literatuur’ boezemt hem nog groter afkeer in dan voorheen. Als hem begin februari de statuten worden toegezonden voor een op te richten Nederlandsche Schrijversbond, koncipieert hij eerst een uitvoerig antwoord, maar wijst tenslotte het lidmaatschap kort en koel van de hand met het argument dat ‘het aanmoedigen van z.g.n Bellettrie’ hem niet wenselijk voorkomt. En ook van een uitnodiging om op een kongres van vooruitstrevende studenten in Brussel te komen spreken maakt Multatuli zich af, ook al zendt hij wel een vlammend betoog in tegen het verplichte openbare onderwijs. En als Günst (op 17 november) aanbiedt een nieuw weekblad op te richten ter verbreiding van Dekkers idealen (‘De Multatuli Bazuin’), wuift Dekker dat plan als nutteloos weg. Des te sterker hunkert de schrijver overigens naar persoonlijk kontakt met geestverwanten. Niet minder dan negenenveertig (vaak uitvoerige) brieven en briefkaarten zijn er uit dit jaar bewaard gebleven, gericht aan oude getrouwen als Vosmaer, Funke, Kallenberg van den Bosch, Haspels en de familie De Haas, maar ook aan de betrekkelijk nieuwe korrespondent H.C. Muller, een bekend socialistisch voorvechter en voorzitter van de vrijdenkersvereniging De Dageraad. Ook krijgt Multatuli er nauwelijks genoeg van zijn ‘zeer logeabele’ huis als vakantieadres aan te bevelen. Tot na Nieuwjaar {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn Lina de Haas en kinderen te gast geweest, tegelijk met Mimi's zuster Bé en neef Dirk. De hele maand juni blijft Dekker uitnodigingen rondsturen. En dat leidt in juli tot een bezoek van de Bremers uit Brussel op een moment dat ook de jongste zuster van Mimi, Fré, en haar man te gast zijn. Maar mevrouw Bremer - ook in het verleden als korrespondente van Mimi al lichtgeraakt en lastig gebleken - irriteert Dekker tenslotte zozeer dat hij haar in een stormachtige scène het huis uitzet. Aan geestverwantschap stelt Multatuli nu eenmaal een hoge eis van ‘gelykgestemdheid’. In zijn brief van 18 juli aan Kallenberg van den Bosch betuigt hij trouwens in een opwelling van ontwapenende zelfkennis al weer spijt over het gebeurde. Ook Haspels is in juli te logeren geweest en in augustus moet Dekker zelfs de familie Günst waarschuwen dat ‘alle bedden vol zyn’ en ‘reeds slapen er 'n paar op de grond’. Tot in oktober blijven de gasten toestromen en tenslotte moet Dekker toegeven dat hij zich in het gezelschap van bepaalde weinigzeggende logé's soms ‘gedeklasseerd’ voelt. Met de bezoekster die aanleiding is tot deze bekentenis (Mevrouw Ramondt) is zijn kontakt niettemin zo indringend dat hij in een uitvoerige brief (van 30 september) Haspels moet waarschuwen voor amoureuze perikelen in diens relatie tot de jonge weduwe. De financiële situatie is opnieuw een konstante bron van zorgen. Herhaaldelijk komen weer de verhuisplannen aan de orde, aanvankelijk met Haarlem als mogelijk domicilie, maar in maart wordt aan Utrecht gedacht omdat daar goede scholen voor Wou zijn en nuttige relaties. Intussen blijkt duidelijk dat Dekkers aandacht toch vooral naar de koloniën uitgaat. Dat hij met name de Atjeh-oorlog voorzien heeft, zou hij kunnen bewijzen, als hij nog wist wat zijn voorspelling in kode uit 1875 (zie V.W. I, 342) precies inhield; maar hij kan zelf tot zijn ergernis de sleutel voor de ontcijfering niet meer terug vinden... Ook over ons bewind in Suriname heeft Dekker heel treffende opvattingen die hij - heel beknopt - aan De Haas voorlegt (26 februari). Multatuli's verjaardag - op 2 maart wordt hij 64 - brengt weer leven in de haperende korrespondentie met dokter De Vries, met Taco de Beer (merkwaardig genoeg blijkt deze hartelijke relatie niet geleden te hebben onder diens tegenwerking inzake het Hul- {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} deblijk!) en met de schoonfamilie Merens. Ook Wou draagt weer een - ditmaal wel bijzonder onnozel - gedichtje bij; stokte Mimi's dichtader of heeft ze Wouters suggesties zo min mogelijk bijgestuurd? Aan Dekkers eigen formuleringskunst hapert nog niets, ook als hij zich bitter uitlaat, zoals in zijn brieven aan Lina de Haas, die meer en meer vertrouwensfiguur wordt. Op 9 februari geeft hij haar zijn oordeel over Ibsen: deze schreef zijn toneelstukken uit zo grote verontwaardiging dat hij niet kon voldoen ‘aan de eischen der kunst’. Als het hier niet om pure projektie gaat, haalt Multatuli de Noorse dramaturg toch op zijn minst als geestverwant binnen. Het socialisme neemt Dekker nu in zoverre serieus - mede door een bezoek van Domela Nieuwenhuis - dat hij met mooie principiële bezwaren komt in brieven aan Muller (van 8 januari en 25 november). Ook andere lektuur blijft hem prikkelen tot reaktie; zo schrijft hij Vosmaer (22 februari) uitvoerig over de spanning in literair werk tussen logika en estetiek (waarvan hij treffende voorbeelden geeft) en aan Paap stuurt hij (24 mei) een enthousiaste reaktie op diens satire Bombono's (een sarkastische doorlichting van literaire bobo's), een eerste aanzet tot wat de roman Vincent Haman zou worden. Zonder het fervente supporterschap van Multatuli voor de eerste proeve zou die roman, opgedragen aan de nagedachtenis van Multatuli, misschien nooit geschreven zijn. Dit jaar verschijnt ook een boek van Mr. M.C. Piepers dat al een merkwaardig afgewogen en gedistantieerde diagnose van Multatuli's persoonlijkheid bevat, waarbij diens karakter wordt gedetermineerd als typisch produkt van de koloniale machtsverhoudingen, die jonge Nederlanders vaak een nagenoeg autonoom gezag toekenden over uitgestrekte gebiedsdelen. Toch wordt het rustige 1884 nog met een kleine ‘affaire’ afgesloten. In De Protestant van 20 september, een weekblad geredigeerd door ‘moderne’ (= vrijzinnige) dominees, wordt van Multatuli's werk gezegd dat de lezers er door zijn ‘verzoend geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is’. Multatuli reageert gekwetst in zijn brieven, maar ook met een ironische ingezonden brief aan De Amsterdammer (28 november); zijn trouwe sekondanten springen trouwens ook dadelijk in de bres. De zaak rimpelt nog {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} geruime tijd na, vooral in de kolommen van De Protestant. Als het erop aankomt valt het met dat gebrek aan weerklank in het vaderland nog altijd mee. HvdB {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en dokumenten [1 januari 1884 Advertentie in Het Nieuws van den Dag] 1 januari 1884 Advertentie in Het Nieuws van den Dag. (K.B., Den Haag; fotokopie M.M.) Fragmenten. Insulinde. Onderstaand werk wordt den lezers van Multatuli's werken ter kennismaking aanbevolen. Java. Licht- en Schaduwbeelden UIT DE BINNENLANDEN VAN JAVA. Java. I. Over het karakter. II. De mate van beschaving. III. De zeden en gebruiken der Javanen. IV. Over de invoering van het Christendom op Java. V. Het bezigen van vrijen arbeid, en VI. Andere vragen van den dag. Verhalen en gesprekken der gebroeders Dag en Nacht; Verzameld op reizen door gebergten en bosschen, in de woningen van armen en rijken. Medegedeeld door Dr. F.W. JUNGHUHN. Zevende druk. Prijs f 1.80; gebonden in keurigen Stempelband f 2.25. ‘Een van de vele personen, die voor hun werkzamen geest in hun vaderland geen vruchtbaren bodem vonden, en met onweerstaanbare kracht naar den vreemde gedreven werden, om daar hun werkkring uit te breiden, en door buitengewone krachtsinspanning zich zelven en de wetenschap, onder vreemde volkeren, baan te breken, heeft JUNGHUHN een eervolle plaats verworven onder de meest wetenschappelijke mannen van zijn tijd. Van hem kan men zeggen, dat de namen Junghuhn en Java, zoolang er nog land en geschiedenis bestaat, op het nauwste met elkander {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} zullen verbonden blijven. Hij toch was het, die het schoone eiland van den verren Sunda-Archipel in alle opzichten voor ons toegankelijk heeft gemaakt. Zijn navorschingen zijn zóo diep ingrijpend en zoo veelzijdig, dat JUNGHUHN daarin alléén met ALEXANDER VON HUMBOLDT kan vergeleken worden, en hij met het volste recht den naam van den Humboldt Java's verdient.’ Dit klassieke boek, waarvan de strekking, volgens Junghuhn's eigen woorden, is: ‘Om diep ingewortelde vooroordeelen en dwalingen te bestrijden, daarentegen de goede zaak der waarheid te verdedigen’, wordt ten zeerste ter kennismaking aanbevolen. Dat 't noodig was hiervan een Zevende druk ter perse te leggen, toont dan ook voldoende aan dat dit boek de aandacht van velen in den lande heeft getrokken. (....) Algemeene grondstellingen. ‘Wat ieder mensch moet gelooven, behoort ook voor ieder mensch begrijpelijk te zijn. Van elke leerstelling moet, door mondelinge voordracht of in geschrifte nader ontwikkeld, het bewijs harer waarheid uit de natuur en de geschiedenis geleverd, en zij door voorbeelden aanschouwelijk gemaakt worden’. [2 januari 1884 Brief van Multatuli aan een onbekende] *2 januari 1884 Brief van Multatuli aan een onbekende. Afschrift in het dossier Post van Leggeloo. (M.M.) Zie ook De waarheid over Multatuli en zijn gezin, Een antwoord aan: Julius Pée, Menno ter Braak e.a. van De schoondochter. 's-Gravenhage, 1939, blz. 309. Fragment. Ik noemde uw briefhuiselyk. Laat de myne dat ook zyn. Welnu, van de ondergane amputatie¹. spreek ik niet. Waartoe zou 'n amputatie dienen als men telkens zou toegeven in smart om 't verloren lichaamsdeel. Ik schryf niet naar Italie en verkies van daar geen brieven te ontvangen. M'n kinderen hebben jaren lang zich aan vreemden gehecht, zelden of nooit blyk gegeven, dat ze my noo- {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} dig hadden voor hun geluk. Integendeel ze heulden met m'n vyanden (uit boosheid misschien niet maar de veroorzakende onkunde had met wat goeden wil kunnen vermeden worden). 1. amputatie: de definitieve breuk met zijn kinderen. [3 januari 1884 M.J. de Witt Hamer betaalt voor Tandem] 3 januari 1884 Betaling van een Tandembijdrage van f50,00 door M.J. de Witt Hamer. Zie V.W. XIX, blz. 944. [januari 1884 Verschijning van Meer licht] Begin januari 1884 Verschijning van Meer licht! Eerste illuminatie. Vlammetjes van Oortjeskaarsen, aangestoken door Remo. Roeselare: De Seyn Verhoustraete Uitgever, boekhandelaar 1883 [= 1884]. (M.M.) Het opstel over Multatuli op blz. 133-138. Multatuli Hij, die de waarheid bemint, haar overal en in alles opzoekt, zou een ondankbare zijn, zoo hij vrijwillig vergat, welke diensten anderen hem in zijn zoeken bewezen hebben; - doch neen, dat gebeurt niet - met eerbied spreekt hij den naam uit van hem, die de baan, naar waarheid leidend, heeft aangetoond en vergemakkelijkt. Doch niet zoo in Nederland. Elk land is fier op zijne uitstekende mannen. Zie Frankrijk, Engeland, Duitschland. Denk aan Voltaire, Rousseau, Shakespeare, Newton, Darwin, Schiller, Wagner! Bij elke gelegenheid worden die namen uitgesproken, vooral wanneer het mannen geldt, die zich met de oplossing der groote levensvragen onledig hielden, trots smaad en gebrek soms, en wier zucht naar waarheid door niets kon gestremd worden. Die namen gelijken niet slecht aan banieren, waaronder zich een leger kloeke, vrijwillige strijders schaart. Op 't zicht dier banieren klimt de geestdrift in 't hart der kampioenen; daarin putten ze sterkte, en daaraan hebben ze menige overwinning te danken. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog eens: niet zoo in Nederland. Lees alle ernstige tijdschriften over toonkunde, en gewis zult ge er Beethoven's, Weber's en Wagner's namen in ontmoeten; doorblader elk wetenschappelijk gewrocht, en niet te vergeefs zoekt ge er de namen van Darwin, Virchow¹., Huxley². en Littré³.. Men zal me zeggen: dat middel om steeds met namen te schermen, past enkel aan de zwakken, die hunne onmacht achter hoogklinkende namen zoeken te verbergen. We zullen zien: Wie van u, lezers, kent Littré niet, de schrijver van zoo menig voortreffelijk wetenschappelijk boekdeel, de minnaar der waarheid, de koene strijder! En nogtans ging er geen dag voorbij zonder dat hij den naam van zijnen voorganger Auguste Comte, den schepper der positieve wijsbegeerte, met eerbied vermeldde. Koestert niet Wagner, ofschoon hij het in de toonkunst verder bracht, dan wie het ook zij, innige achting in zijne schriften voor Glück, Weber en Beethoven, de voorbereiders van het lyrische drama. Nog eens: niet zoo in Nederland. Want is het geen vreemd verschijnsel, dat de naam van onzen genialen Multatuli zoo weinig in onze tijdschriften en dagbladen wordt aangetroffen, en dat tal van professors in de litteratuur er ter nauwernood over gewagen? Is hij dan in de oogen van velen onzer letterhelden een zoo gering figuur, dat zij hem met zulke verregaande onverschilligheid bejegenen - hem ‘doodzwijgen’? We zullen zien en onderzoeken. * * * Multatuli, wiens naam eigenlijk Eduard Douwes Dekker is, werd in Maart 1820 te Amsterdam geboren. Zijn vader, een scheepskapitein, nam hem op twintigjarigen ouderdom naar Indië mede, waar hij later door de Regeering tot het ambt van Adsistent-resident geroepen werd. De mishandelingen van den Javaan door den zoogenaamd beschaafden Europeaan, stuitten hem tegen het hart; voor zijne Indische broeders vroeg hij om recht en bescherming aan de hoogere overheid, doch met stilzwijgen werd zijne vraag bejegend. Eervol nam hij zijn ontslag, kwam naar Nederland, vroeg nogmaals om {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} recht, en leidde intusschen een zwervend leven met hoop op eerherstelling van wege 't Staatsbestuur! Hij wachtte dagen... maanden... jaren - de moedige man! De bijtende laster der onverschilligheid in zulke gewichtige zaak moe zijnde, greep hij naar de pen en schreef den Max Havelaar, waarin hij met een bewonderenswaardig talent de verdrukking en uitzuiging der Javanen, de ‘vuile geldzucht en godslasterlijke femelarij’ der Droogstoppels en Slijmeringen, en het laffe plichtverzuim der Regeering aan den schandpaal spijkerde. Eene ‘rilling ging door gansch het land’ toen dat prachtig boek verscheen. Weldra volgden de Minnebrieven ‘een vonkelend vuurwerk van vernuft’ - zegt C. Vosmaer - gloeiend van liefde voor waarheid en recht: de Vrije-arbeid, het drama Vorstenschool, Verspreide stukken, Millioenen-studiën, Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten, en zeven bundels Ideën. Multatuli's geest is alomvattend: geen enkel belangrijk punt op het gebied der algemeene wetenschap, of hij heeft het in zijne onsterfelijke Ideën aangeroerd en opgeklaard. Gij, letterkundigen, leert van hem, hoe men diepe gedachten in een heerlijken stijl kleedt. Gij, vorsten, wat uwe plichten zijn. Gij, Droogstoppels, leert uit zijne gewrochten menschlievend, rechtvaardig zijn. Gij, opvoeders, doorbladert eens de psychologische Wouter-geschiedenis in de Ideën. Gij, allen, zegt me dan eens of Nederland's onverschilligheid geene overgeeflijke fout is. Een man als hij had alle betrekkingen in zijn land kunnen waarnemen, had hij - evenals zoovelen - de oogen toegenepen bij 't zien plegen van onrecht; doch neen, hij offert alles op, liever dan medeplichtige in de Nederlandsche bloeduitzuigerij te zijn. Hij vraagt niets dan recht, en eindelijk moe van aan doovemansdeur te kloppen, slingert hij vorst en plichtige onderdanen harde waarheden naar het hoofd: zijne taal is gloeiend, zijne bewijsvoeringen onwederlegbaar. En Nederland vindt hem ‘mooi’; maar recht geschiedt hem niet! Is dat het loon, dat volkeren, die zich beschaafd noemen, voor de grootste geesten, den roem huns tijds, bewaarden? Juli 1881. 1. Virchow: Rodolphe Virchow (1821-1902), Duits medicus en staatsman, grondlegger van de cellulaire ziekteleer. 2. Huxley: Thomas-Henri Huxley (1825-1895), Brits bioloog, aanhanger van het darwinisme. 3. Littré: Emile Littré (1801-1881), Frans taalkundige en filosoof, auteur van een befaamd woordenboek. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} [8 januari 1884 Brief van Multatuli aan H.C. Muller] 8 januari 1884 Brief van Multatuli aan H.C. Muller. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 8 Januari '84 Waarde Muller! Dank voor Uw NJaarsgeschenk! Ja de zaak van Kaspar Hauser¹. interesseert me nog altyd. Dit wil wat zeggen, als men er by bedenkt dat m'n belangstelling in die cause célèbre². dagteekent van 1828 of '29! Ik herinner me nog altyd duidelyk den indruk dien 't eerste bericht dat omtrent die zaak ons bereikte, op my maakte, en hoe ook bezig gehouden (en erger dan dat!) door dingen die me van meer naby raakten, nooit verloor ik den Neurenberger vondeling uit het oog. Het ophelderen van die mysterie stond op den langen lyst myner desiderata³., zoolang ik nog meende eens aan 't afdoen daarvan te kunnen beginnen. 't Spreekt vanzelf dat ik sedert twee jaar die lyst verscheurd heb. Daarop stonden belangryker posten, o zeker! Byv. het uitroeien van de zeer verderfelyke geloovery en de daarmee in innig verband staande verbetering van den toestand des volks. Ook dàt moet ik opgeven by gebrek aan medewerkers. Er gaat my 'n rilling door de leden als ik 't woord ‘geestverwant’ hoor. Ik weet wat dit aan deze zyde van den lyn die ons van orthodoxen, antirevolutionnairen, clericalen &c scheidt, te beduiden heeft! (Niet als hoofdmoment, o neen, maar beiläufig⁴., hier even de opmerking dat de ‘Dageraad’ zonder protest 'n lofrede op den... &c Van Vloten heeft opgenomen. Dit deden ook andere bladen (o.a. eergister 't Zd.blad⁵. van 't Nieuws, by monde van den litteratuursmid J. ten Brink⁶.) en herhaaldelyk las ik dat z'n roem (of zoo iets) voornamelyk gegrond was op z'n ‘Onkruid onder de Tarwe’ d.i. op z'n zwartmaken van my en m'n edele vrouw! Ik²⁹. verneem dat in 'n tydschrift 'n stuk voorkomt: ‘een man van karakter’ (auctore⁷. Bientjes, meen ik.) Die karakterman is: Van Vloten. Nu moet men zooals ik⁸. weten in welk soort van karakter die V.Vl. uitmuntte, om te beoordeelen wat, by de modern-liberale, vryzinnige party voor ‘karakter’ doorgaat! V.Vl. was 'n gemeen sujet. Niets zou me makkelyker vallen dan dat te bewyzen, als 't my convenieerde intieme zaken te brengen voor 't forum van 'n publiek dat ik veracht.) {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen, volstrekt niet als hoofdzaak roer ik dit aan. De rol die V.Vl in myn leven en streven gespeeld heeft, is zoo miniem dat ik zelfs 'n beetje boos ben geworden toen, eerst Loffelt, daarna Van Andel⁹. zich de moeite gaven my tegen dien man in bescherming te nemen. Die verdedigingen baarden den schyn dat hy¹⁰. m'n voorname tegenstander was, juist wat hy beoogde, namelyk. Maar basta dáárvan. Ik haalde 't slechts aan als indice¹¹. van m'n onmacht. Ge begrypt immers dat het ophemelen van dien onbeduidenden kerel slechts ten doel heeft my te grieven? En al ben ik nu daarvoor onverschillig wat de zaak zelf betreft, als bydrage tot de waardeering van de krachten waarop ik zou kunnen rekenen, zyn me zulke teekenen kostbaar. 't Zou zotterny zyn in zee te steken met 'n vaartuig dat lek is, of 'n bemanning waarop niet te rekenen valt. Nog eens, meen niet dat ik my de apotheose¹². van dien man zoo aantrek. Sedert jaren wyzen àlle symptomen (niet het minst de bespottelyke afloop van dat ‘Huldeblyk’) denzelfden weg uit. Ik ben overtuigd van m'n onmacht. En 't is altyd iets, te weten hoe men staat. Maar jammer is t! Want er viel veel te doen. Te ‘doen’ zeg ik, in tegenstelling van praten, redeneeren, debatteeren, oreeren, polemiseeren. &c. Dat alles helpt niet. Het heeft z'n tyd gehad. Ik meende sedert ±40 jaren te weten wàt er geschieden moest. (Neen sedert byna 30 jaar. De voorafgaande 10 jaar besteedde ik aan wakker worden en recueillement¹³..)- Het is in die verdrietige overtuiging van onmacht dat ik te hooi en te gras iets opmerk van wat jongeren (van velerlei kleur) zoo-al pogen. Ik hoor van Hobbel¹⁴., van Betz¹⁵., van D. Nieuwenhuys¹⁶.. En ik lees Kamerverslagen. (Hm, ook in die verrotte 2e Kamer - delenda!¹⁷. - zyn luî die belangstelling affecteeren in de publieke zaak. Grappig!) Kortom, de nagalm van allerlei gepraat bereikt me. M'n indruk? Wel 't is me of ik 'n troep aspirant-wiskundigen hoor kibbelen of 2 × 2, vyf is of drie, of zes en 'n half of niemendal of wat anders! Ik stik in minachting. Ziedaar de reden van m'n zwygen, M'n uitgever - by wien ik in't kryt sta en die dus m'n meester is, wat ik niet zeer vereerend vind voor de Huldeblykers!) maant me. Ik zal trachten vertellinkjes te schryven, 'n kinderachtig bezigheidje, dunkt me, voor iemand {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} die volgens getuigenis van drie verschillende organen der Kerkelyke richting ‘God onttroond’ heeft. Ja, zoo zeiden de ‘Kerkelyke Courant’ de ‘Tyd’ en de ‘Maasbode’. Lieve, goede edelmoedige vyanden! In hun oog schyn ik iets te zyn, terwyl m'n geestverwanten- Waarom dit alles? Wel, ik ontvang daar een No van ‘Recht voor allen.’ en ik wilde U voorbereiden op de vraag: ‘wat gaat my dat aan?’ M.i. zyn die Socialisten povere st.h.h.kundigen¹⁸., geen haarbreed wyzer dan Prof. Buys¹⁹. en Schultse-Delitsch²⁰.. Misschien onnoozeler nog. En hun bestryders? Staan ze hooger, staan ze lager? Dat weet ik niet! Wat baat het kiezen tusschen 3 en 5 als men zich de vraag stelt: ‘wat is 2 × 2?- Myn positie als voorganger is onhoudbaar. Erger nog: 't is geen positie. ‘Voorgaan’ veronderstelt: ‘volgen’ en volgers heb ik niet. Althans hun aantal is evenmin noemenswaard als hun invloed of kracht. De geloovers kunnen me niet gebruiken omdat ik misselyk ben van hun god en Jezis. De ‘vrydenkers’ de aanvallen tegen deze benaming vind ik ongegrond - de ‘vrydenkers’ vatten hun roeping op als of discipline onteerend ware. In dit opzicht laat hun ‘denken’ veel te wenschen over aan ‘vryheid.’ Vrye gedachten leiden tot de slotsom dat tucht 'n eerste voorwaarde is tot geslotenheid en dat men slechts door aaneensluiting overwinnen, of zelfs iets bereiken kan. Het pausbegrip is 'n logische noodzakelykheid.- Arme jonge overtuigde, hartelyk welmeenende stryder! Ge zult niets bereiken. Met deernis zie ik 't gewurm van zooveel welmeenenden aan, die, zich afscheidende van de ‘leer’ (op elk gebied!) niet inzien dat ook de para-doxie²¹. haar eischen, regels, systeem vordert! Nogeens, wat moet ik met dat ‘Recht voor allen’ doen? Die arme Nieuwenhuis! Ik heb redenen om hem voor 'n braaf man te houden, en betreur de ydelheid van z'n pogingen. Hy zal op drie manieren geslagen worden. 1o Door de bezitters. 2o Door z'n zoogen.e geestverwanten die hem slechts eeren zullen zoolang hy kans ziet de verplichting der maatschappy te bespreeken om ieder 't noodige te verschaffen. Hiermee zal hy wel uitscheiden zoodra hy inziet dat daarby behoort opgegeven te worden waar dat noodi- {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} ge vandaan moet komen? Voeding op de school? Magnifiek! Ik ga nog verder, en zeg: voeding overal! Voeding op straat, op stoepen, op gootplanken²²., in de lucht, op je beddeplank, op bestekamers²³. als je dat verkiest. En waarom voeding alleen? Me dunkt, als we aan 't begeeren zyn en 't maar voor 't zeggen hebben, moeten we wat royaler kiezen! Alzoo óók allerlei ànder genot! Waarom dragen de kinderen der armen geen batisten hemdjes, geen broekjes van fluweel, geen schoentjes met diamanten gespen? En ander pleizier! By elke school eisch ik 'n korps muzikanten (werkluî die op hùn beurt moeten geamuzeerd, gevoed, gekleed worden door... ja, door wie?) De aardrykskunde zal voortaan gedoceerd worden in sneltreinen (I kl met sleepingcars en restaurant)²⁴. voor wiskunde graaft de ‘Maatschappy’ ten behoeve van elk kind, 'n archimedes op - (hm, de Archimedessen zelf petitioneeren²⁵. juist om verkorting van hun werkuren!) De sterrekunde... nu ja die beoefenen de jongelui voortaan op pleizierreisjes naar de maan. ‘Wie zal dat betalen?’ Zoo luidt het oude liedje, en de vraag is zoo gek niet! Ook ik doe haar! Mèt niet-socialisten heeft D.N. de fout gemeen, deze eenvoudige vraag over 't hoofd te zien, en 2o altyd geld (ruilmiddel tot inkoop van genotsmiddel, conventioneel speelfiche) te verwarren met de aanteschaffen genotsmiddelen-zelf. By verdeeling van kapitaal - om nu niet te spreken van den korten duur der daardoor verkregen zg.ne gelykheid - zou er geen lood vleesch, geen kruimel brood méér zyn dan nu. Neen, er zou van een en ander minder zyn, en dit zou duren tot de bezitting van velen in weinige handen was overgegaan. Karel Marx! Herhaaldelyk ben ik begonnen z'n werken te lezen. De man schryft slecht, doch juist slecht op 'n manier die sommigen doet denken dat-i flink op de hoogte is. Hy doet - even als de mannen en place - in frazen. En terdeeg! ‘Het kapitaal, myne heeren... Ei! Ik begryp zelfs dat ‘het’ niet. (En om dat kapitaal te bestryden, ‘het’ kapitaal, moeten de werkluî zich vereenigen, geld byeenbrengen en dus... kapitaal vormen!- Geen volgers! Och, wat zouden de Dageraders van me zeggen als ik kwam vertellen dat ik 'n tegenstander ben van staatsonderwys? À plus forte raison²⁶. van: leerplicht! (Myn eisch is - en dit vind ik liberaal - vryheid van onderwys! - Ja, haal dáaronder zooveel strepen als 't papier maar toelaat! Dat: {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘vryheid van onderwys!’ zou ik van de daken willen verkondigen. En je zwygt, vraagt ge? Och, men luistert niet. Ja, de Dageraadsmannen zouden schrikken - my met steenen werpen misschien! - als ik met myn program voor den dag kwam. Misschien zouden ze my voor 'n verkapte Jezuiet aanzien.- Zooeven zei ik dat D.N. op drieerlei manier zich geslagen zal vinden. Ik weet niet of ik die 3 manieren opnoemde. (als ik m'n br. overlees verscheur ik hem heelemaal.) Door de clique die hy bestrydt. 2. Door z'n eigen overtuiging zoodra hy inziet dat z'n ziekelyk-filanthr.e²⁷. denkbeelden geen steek houden (De beoogde beneficia²⁸. moeten ergens vandaan komen: de natuur der dingen is stipt in haar boekhouding!) en 3o Door 't volkje dat hy bevoordeelen wil. Daarin zal hy z'n ergste vyanden vinden. 't Plebs wordt altyd beul van z'n weldoeners (van hen die beoogden 't wel te doen.) Don quichot werd gesteenigd door de galeislaven dien hy verlossen wou. Ik schei uit. (Donker) De afstamming van 't woord god van Wod(an) houd ik nu voor zeker. 'K heb 'n eigenaardig bewys gevonden. Hartelyk gegroet. Waarom beantwoordde je myn laatsten brief niet? tt DD Wy alle drie zyn wèl. Alleen asthma. Nu, 64 jaar! 1. Kaspar Hauser: (1812?-1833), beroemde vondeling die in 1828 opdook in Neurenberg; over zijn afkomst is dikwijls gespekuleerd. 2. cause célèbre: beroemde kwestie (fr.) 3. desiderata: verlangens (lat.) 4. beiläufig: terloops (in Duitse schrijfletters) (du.) 5. Zd.blad: zondagseditie. 6. J. ten Brink: Jan ten Brink (1834-1901), Nederlands letterkundige, die binnen enkele maanden hoogleraar zou worden te Leiden. 29. Ik: oorspr. stond er In 't. 7. auctore Bientjes: van de hand van (lat.) Bientjes: J.A. Bientjes (1848-1931), leraar aan de H.B.S. te Utrecht. 8. Zooals ik: later toegevoegd. 9. Loffelt en Van Andel: A.C. Loffelt: Jupiter van Vloten en zijn kritiek (1876) en H.M. van Andel: Een onkruidzaaier (1883) Vgl. V.W. XVIII, blz. 288 en XXII, blz. 617. 10. hy: oorspr. stond er de man. 11. indice: vingerwijzing (fr.) 12. apotheose: het ophemelen. 13. recueillement: overpeinzing (fr.) 14. Hobbel: Jan Hobbel (1857-1931), Nederlands onderwijzer en anti-socialistisch vrijdenker. 15. Betz: dr. H.J. Betz. 16. D. Nieuwenhuys: Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), leider van de Nederlandse vrije socialisten. 17. delenda: die vernietigd moet worden (lat.); toespeling op de steeds door senator Cato in het oude Rome herhaalde aansporing dat Carthago vernietigd moest worden. 18. st.h.h.kundigen: staathuishoudkundigen, economen. 19. Prof. Buys: Johan Theodoor Buys (1828-1893), Nederlands jurist en econoom, in 1862 benoemd tot hoogleraar in Amsterdam. 20. Schultse-Delitsch: Hermann Schulze-Delitzsch (1808-1883), Duits staatsman en econoom, stichter van een nieuw soort kredietbanken voor arbeiders. 21. para-doxie: een leer in strijd met de (kerkelijke) orthodoxie. 22. gootplank: plank waarmee een goot (als open riool) werd afgedekt. 23. bestekamer: toilet. 24. restaurant: oorspr. stond er restauratie. 25. petitioneeren: betoging houden. 26. à plus forte raison: met des te meer reden (fr.) 27. filanthr.: filantropisch, uit mensenliefde. 28. beneficia: waardevolle goederen. [9 januari 1884 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau] 9 januari 1884 Brief van Multatuli aan het gezin van J.H. de Haas. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 geheel beschreven (M.M.) {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim 9 Januari '84 lieve beste menschen! Ik zou 't zonde vinden niet terstond te antwoorden op Uw beider zoo hartelyke brieven! Gy zegt d.i. toont en bewyst daarin dat ge tevreden zyt, met het bezoek. Wel, et moi donc!¹. Wie heeft het meeste pret gehad! Ik! 't Is de zuivere waarheid dat ik bedanken moet. Toch wys ik de hartelyke tevredenheid die uit uw². brieven spreekt niet af. Dat zou U grieven. Maar dat niemand van ons heele troepje zooveel schik van de zaak heeft gehad als ikzelf, blyft de waarheid. Gister had Wouter les in Geschiedenis, en... ik had gewenscht dat gy er by waart geweest, om Uwlieder oordeel over myn methode te hooren, en tevens een studie te maken van de begrippen der kinderen, 'tgeen zeer nuttig voor my is. Ook in 't spelen met dat volkje vind ik altyd leering, zoowel positief begrypen als inzicht in eigen misverstand, dat dan weer tot inspanning om beter te begrypen aanspoort. Ja, ik zou graag schoolmeester willen zyn. Maar als ik 'n bordje uithang: ‘hier onderwyst men de jeugd’ word ik als 'n boosdoener gestraft. Dit brengt nu de stand onzer officieele beschavingsbegrippen zoo mee. Toen Moens³. de man die om den Sneekenaars zand in de oogen te strooien ‘het Onderwys’ tot z'n stokpaardje koos, en by 'n aanstaande herkiezing in den waan verkeerde dat ik me in Sneek als kandidaat had aanbevolen (geen haar op m'n hoofd had er aan gedacht!) ging hy eerst daarheen om van goederhand te vertellen (ja, van goederhand, want hy had het van Duymaer v. Twist, 'n ‘zeer geacht persoon’) dat ik zoo'n slecht sujet was. Nu, ook Moens en de Sneekers - die hem na die informatie met byna algemeene stemmen herkozen! - had ik gaarne eens by m'n lessen willen hebben. Alleen om hun te vragen of 't voordeelig is voor jeugd en Natie dat ik geen onderwys mag geven en dat Moens wettenfabrikant geweest is? Zoodat ik maar zeggen wil... hm! Wàt? Wèl, dat ik na uwlieder vertrek - neen na 't vertrek van Betsy⁴. met Dirk⁵. - weer ben {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} teruggekeerd tot ‘de orde’ zooals de maçons⁶. 't noemen. Wouter ook. 't Gebeurt wel eens dat kinderen na zoo veel dagen... tuchteloosheid (nu, zóó erg wàs 't niet, na zoo veel inspanning dan) in 't begin wat lastig zyn. Het beste kind vertoonde geen spoor daarvan. Wel spreekt hy over de gesmaakte genoegens en z'n aardige kameraadjes, maar hy schikt zich best in de daarop gevolgde eenzaamheid. Ik geloof zeker dat het bezoek hem goed heeft gedaan, en hoop dat de omstandigheden (by U en by ons) zullen toelaten het te hervatten. Ja, en dat dan ook uw nobele De Haas mee komt! Aardig dat ook hy juist iets zegt over ‘geschiedenis’. Vóór de komst der kinderen was er daarmee juist begonnen, en gister heb ik 't weer opgevat. Ik begin met wyde, zeer wyde omtrekken, met het doel allengs naauwkeuriger te worden en in meer byzonderheden te treden. My dunkt, het algemeene moet het byzondere voorafgaan. Ik wou dat ik 'n heele klasse voor my had. (Wou is aardig. Verbeelje, ik had gesproken over den loop die de beschaving heeft genomen - Azie, Egypte, Griekenland, Rome, Centraal Europa en toen 't later te-pas kwam iets te zeggen van 't onderwerpen der grieksche staten door Rome vroeg hy: (letterlyk) ‘Was dat niet ondankbaar van de Romeinen?’ Ik: ondankbaar! Hé, waarom? Hy: ‘wèl, omdat zy hun beschaving van de Grieken hadden gekregen.’ Zoo'n vraag had ik niet verwacht, vooral omdat hy zeer dikwyls in andere dingen ver van voorlyk is. Ook toen ik sprak over bronnen van geschiedkunde - geschriften, bouwvallen, opschriften, gevonden huisraad en wapens - vulde hy zelf aan: ‘ja, en zeker vertelde een vader wat aan z'n kind, en dit weer aan zyn kind en altyd ging 't zoo verder’ met één woord hy zèlf vulde aan wat ik nog niet genoemd had: overlevering. Aardig. Maar nu moet ik hier by zeggen dat het me bekend is dat 'n kind dikwyls veel lager staat in begrip dan men uit sommige uitingen meent te mogen opmaken. Zeer dikwyls vindt men op 18 of 20 jarigen leeftijd - ja, later ook! - niets van die schynbare scherpzinnigheid terug. Ze verstompt, helaas, door 't leeren. En dit kunnen we toch niet missen!) Wat 'n uitweiding, hè? Nu ja, ik ben met m'n gedachte heelemaal {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} in de kinderwereld. Dat komt van zoo'n kerstfeestpierewaaiery! Wat zyn je jongens allerliefst geweest. Er was drukte in huis - en dit hoorde er by - maar last is er niet geweest. Geen oogenblik! Zelden of nooit heb ik zooveel voldoening gehad van iets prettigs dat ik me voorstelde. Daaraan hebt gy, lieve Lina, 't meest bygedragen, en nog eens, ik hoop dat wy 't eens zullen mogen hervatten. Ook over Dirk heb ik niet te klagen gehad, al bemerkte ik soms dat de opvoeding van dat mannetje soms wat te wenschen overliet. Na hem 'n paar keer forsch aangepakt te hebben, was 't mogelyk zacht te zyn. En dit was de bedoeling van m'n aanvankelyke strengheid. Hy had veel goeds, byv. hy is studieus en houdt er van, 'n moeielykheid optelossen. Van Bé 'n brief waaruit ik zie dat ook zy 'n paar uur te Keulen is overgebleven om den Dom te zien. Ze zegt echter bemerkt te hebben, dat Dirk nog niet ryp was voor den indruk van dat gevaarte. Ik geloof dat ze daarin gelyk heeft. Och, Riekje's⁷. vogel is hier gebleven. We bewaren hem voor haar. Hy is, met andere resten van M'nheer Daadistel opgeborgen. Met de rooversgrot bemoei ik me niet, maar de waterleiding is al toegedekt. Een oudheidkundige zou moeite hebben de sporen te ontdekken van 't volkje dat daar gehuishoud heeft, precies als met de Azteken. Slechts dichters zullen de zaak fantastisch bezingen: hier hebben reuzen van drie voet het moddrig aardryk omgewroet- Dank voor de berichten omtrent Haarlem. Als de verhuizing doorgaat, zal ik er ernstig over denken, maar ik ben bang dat het zoo grif niet gaan zal. Een woning, zoo afgelegen als de onze, convenieert slechts weinigen en dus zal 't verkoopen niet heel gemakkelyk gaan. Om velerlei redenen - vooral in verband staande met Wouters opvoeding en toekomst - wilde ik graag naar Holland. Ja, als ik 't maar voor 't zeggen had, zou ik me geen oogenblik bedenken. Doch slechts hoofdzakelyk dáárom. Overigens zal elke andere woon- of leefmanier ons in de meeste opzichten tegenvallen.- Wat ge over Betsy schryft, is - och, ze vertikt het maar om hier anders te zyn dan als logée. Ze heeft 'n zonderling idee van onafhankelykheid en zou byv. als men vorderde dat ze (gematigd!) vroeg opstond klagen over verdrukking. De heele zaak komt {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} neer op m'n Idee 460.⁸. Ik ben hiervan zóó overtuigd dat ik niet eens meer op haar hier komen aandring, schoon aan den anderen kant haar zwerven - 't moet NB. soms: ‘toewyding aan de lydende menschheid’ heeten! - me om velerlei redenen zeer bekommert. Laat u evenwel daarover nooit uit. Ze heeft verdriet &c genoeg. (Wat 'n gek ‘&c’ nietwaar?)- De dikke logge goeie Lina en de domme maar welwillende Johann⁹. doen redelyk hun best. 't Is veel waard dat ze fatsoenlyk zyn. Ook houd ik hen beiden voor eerlyk. Prettig is 't dat we nooit ruw of forsch hoeven te zyn. Ik ben altyd dankbaar aan menschen die m'n stemming niet bederven en die me vergunnen zachtmoedig te blyven. Nu, dit doen ze. De huisselykheid van dit praatje vinde verschooning in de innigheid waarmee je in alles deelt. Je mag er dus geen aanmerking op maken.- Uit 'n brief van Zürcher's zuster vernamen wy dat-i weer naar Amsterdam is. Ik weet niet, waarom? Hyzelf is 'n luie schryver, iets waarin ik komen kan en dat ik niet kwalyk neem. Ik ben 't ook... (wel eens.)- Nu, ik ben nieuwgierig naar de oorzaken die U - mannelyk deel van m'n auditorium - van de ‘Geschiedenis’ hebben afgehouden. Ik denk: wrevel over de onzekerheid van veel vertellingen! Ja, dat is ergerlyk. Als men stipt is (als men conscientie heeft) komen al die tastbare leugens ons walgelyk voor. Vooral is dit van toepassing op zoog.n ‘heldendaden.’ Ik heb eenige vaardigheid in 't ontleden daarvan en breng ze in 99 van de 100 gevallen op o terug. Als men met den eenvoud van 'n kind (zegge: scherpzinnigheid! - de dingen analyseert blyft er meestal niemendal over. Alles komt op tendenz¹⁰. neer. Titus was 't generis humane delicium¹¹.. Wie zeiden dat? Zeker de Joden niet. De grens tusschen sprookjes en ‘Geschiedenis’ is moeielyk te trekken, ook al gaat men niet terug naar mythologische tyden. Men moet leeren lezen, d.i. beoordeelend schiften. Maar ‘men’ kan niet lezen. ‘Men’ slikt dagelyks de grofste ongerymdheden. Verzenmakers, schilders, krantenschryvers hebben den waarheidszin van¹². 't Volk bedorven. Maar - god is goed! - het opsporen en ontleden van al den onzin dien men ons te slikken geeft, baart ook genoegen. Wanneer alles helder en begrypelyk was zou 't rare er gauw af zyn. Iets anders is't het gevondene te openbaren. Dit schikt slechts iemand die 't {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} steenigen verdragen kan. Als ik ontken dat onze voorvaderen 'n tachtigjarigen oorlog tegen Spanje hebben gevoerd ('t was geen oorlog, de ruzie duurde geen 80 jaar, de lui vochten niet tegen Spanje, en zelfs maar zeer zelden tegen spanjaarden, en 4o ze waren slechts by uitzondering onze voorvaderen) nu als ik dat beweer (en bewys) worden ze boos en sturen hun voorvaderen op me af. Ook mag ik niet zeggen dat ik niet aan krygskunde geloof, dat ik nooit kan wys worden uit ‘zeeslagen’ uit ‘'n leger in den rug vallen’ uit ‘omcingelen’ uit ‘hevige vuren’ en ‘kogelregens’ die niemand branden of wonden, uit ‘volksverhuizingen’ Enz. Enz. Enz.- (Dapper gevochten is er door burgers van belegerde steden toen 't plunderen nog in de mode was. Juist om die burgers niet tegen zich in 't harnas te jagen (letterlyk) hebben de metierhelden¹³. 't plunderen afgeschaft. Ze vechten liever tegen volkje dat niets te verdedigen heeft en in krygsgevangenschap 'n prettige vakantie vindt.)- 't Is donker en ik schei uit. Weest allemaal heel hartelyk gegroet van ons drietjes. Uw vriend Dek misschien is de br. onleesbaar. Raad er dan maar naar. 1. et moi donc: en ik dan (fr.) 2. uit uw: oorspr. stond er in de. 3. Moens: Anthony Moens (1827-1899), predikant te Sneek tot 1866, daarna lid der Tweede Kamer, ijverig voorvechter van de wet op de herziening van het Lager Onderwijs (1878), in 1880 bevorderd tot inspekteur van het Onderwijs. 4. Betsy: (ook wel Bé) een van Mimi's zusters. 5. Dirk: een zoon van een andere zuster van Mimi, Chris(tine) Merens. 6. maçons: vrijmetselaars (fr.) 7. Riekje: een dochter van Lina de Haas. 8. Idee 460: V.W. III, blz. 224. ‘Er zijn weinig fouten - ja, misschien geen - die niet voortkomen uit luiheid.’ 9. Lina en Johann: nieuw aangeworven huispersoneel. 10. tendenz: (verborgen) bedoeling (du.) 11. generis humani delicium: verrukking voor het menselijk geslacht (lat.) 12. den waarheidszin van: later ingevoegd. 13. métierhelden: beroepshelden. [11 januari 1884 Briefkaart van Multatuli aan Omer Wattez] 11 januari 1884 Briefkaart van Multatuli aan Omer Wattez. Met poststempels Nieder-Ingelheim 13 1 84 en Tournai 14 janv 84 en geadresseerd aan Den Heere Omer Wattez professor aan 't Atheneum Doornik (Belgie). (A.M.V.C. Antwerpen; fotokopie M.M.) Waarde Heer Wattez! Voorloopig dank voor uw lief geschenk en den daarby gevoegden hartelyken brief. Reeds zag ik in Uw boekje¹. - nu, daarover later. Heden slechts een voorloopige dankbetuiging. Laat de uitgever niet verzuimen een Exemplr. aantebieden aan den ‘Spectator’ te s'Hage al durf ik niet eens verzekeren dat de bespreking in dat Tydschrift gunstig wezen zal. Het is in Holland mode, alles wat my genegen is naar beneden te halen, of niet dan zeer flauw te {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} pryzen. Dit zal niet veranderen voor ik dood ben. Ik erger er me niet meer aan. Vriedelyk gegroet van Uw welwillende N. Ingelhm 11 Jany 84 DD 1. boekje: Remo Meer Licht. Zie bij Begin januari 1884; Remo was het pseudoniem van Omer Wattez. [11 januari 1884 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 11 januari 1884 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De brief is op 12 januari voltooid. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim, 11 Januari '84 beste Vos! t Is schande dat ik U in zoo lang niet geschreven heb, en 'n 2e schande dat ik 't nu doe om 'n bepaalde reden die bovendien (3e schande!) byzonder veel van eigenbelang heeft. M'n niet-schryven is de gewone luiheid die tegen 't beginnen opziet, juist omdat ik weet hoe ik, eerst aangevangen hebbende, niet kan uitscheiden. Meestal is m'n gemoed vol. 't Blyft me immer 'n hartewensch U eens lang hier te hebben. Ja, zoo is het! En ik zou durven verzekeren dat gyzelf U later niet zoudt beklagen over den daaraan besteedde¹. tyd. Eens vooral, asjeblieft, als 't U en de Uwen eens schikte te komen overvliegen, graag! Wy hebben zulke aangename herinneringen van Uw laatste bezoek! En wilt ge Alex². eens alleen hierheen zenden, dan zullen wy ons beyveren hem 't verblyf aangenaam te maken. Maar liever had ik U allemaal.- Nooit heb ik prettiger Kerstmis beleefd. Verbeelje, we hadden bezoek van twee dames en vier kinderen³. - somma vyf⁴. personen - dat maakte met ons viertjes⁵., negen man. ‘Ja, maar... vyf kleintjes’ zegt 'n afbreker van 't grandioze. Hy heeft ongelyk. In zake drukte en bereddering geldt één kleine voor twee grooten. Zoodat wy 'n drukte hebben gehad van watbenjeme, en wel van 23 Dec tot 6, 7 Januari toe. Al dien tyd heb ik me met dat jonge goedje vermaakt, en ze zeiden dat ik de vroolykste van den heelen troep was. Dat heele bezoek is alleraardigst afgeloopen en ik oogstte lof in over m'n bestuur. Ze zyn - halt, ‘wy’ zyn levendig geweest tot het woeste toe, en terstond weer ‘in orde’ als de huiselyke tucht dit eischte. We zyn verbaasd geweest over 't be- {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} hoorlyke gedrag van Wouter die nooit met kinderen van die soort was samengeweest - die uit het dorp tellen niet mee, daar ze traag en slaperig zyn. Ook zien ze Wou te veel naar de oogen, 'tgeen ons deed vreezen dat hy op dìt punt bedorven was. - Welnu, hy is allerliefst geweest. Er is gestoeid, geworsteld en gevochten, en hy liep menigen knauw op doch geen enkel maal heeft hy zich beklaagd. In 't boschje tegenover ons huis, by 't Napoleons-denkmal, hadden ze een rooversgrot gegraven waar ze Rinaldo⁶. speelden. Achter in den tuin maakten ze - al pompende uit den regenbak - beken, rivieren, meeren. En ze plasten in den modder! En ze maakten 't huis vuil! O, de pret was onbeschryfelyk! En ieder had 'n trom en 'n trompet! De geest van Eginhard⁷. - die hier vermoedelyk rondwaart - moet er schik in gehad hebben en ook Jezus zal erkennen dat z'n verjaardag nooit zoo vroolyk gevierd werd. Sedert 'n dag of vier zyn we tot rust terug gekeerd. Nu, ook dàt heeft z'n aangename zyde.- De aanleiding tot dit schryven komt ditmaal niet uit Bethlehem maar uit Doornik. Voor 'n paar dagen ontving ik vandaar een boekje getiteld ‘Meer licht’⁸.. 12 Januari ‘Meer licht’ door Remo. Ik weet niet of hy wil dat ik z'n waren naam noem, 'tgeen ik zou kunnen doen daar hy me een (zeer hartelyken) brief zendt, waaruit ik dien te weten kwam. In z'n boekje nu word ik herhaaldelyk genoemd en in de hoogte gestoken. Over 't algemeen is me dit niet aangenaam. Dit is de zuivere waarheid. Maar zekere stemming van wrevel over het tegenovergestelde dringt me nu tot het verzoek, Remo's boekjen, indien ge dit met uw geweten kunt overeenbrengen, zoo gunstig mogelyk in den Spectator te bespreken. Ikzelf heb er aanmerkingen op, o.a. dat zeer veel passages er uit, in de genre-multatuli geschreven zyn. Die onöorspronkelykheid stuit me, en ik zal dit den schryver meedeelen. My dunkt, wie geen eigen genre heeft, moest z'n mond houden! Doch dit geldt nu wat Remo's werk aangaat hoofdzakelyk van den vorm, van de wyze van voorstelling. Z'n denkbeelden zelf - och, ik weet het niet! Ook daarby is een en ander dat - aan my ontleend N.B.! - niet juist in my 'n onvoorwaardelyk toejuicher vinden zou. Maar noch over den {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} vorm noch over den inhoud - in zekeren zin - wou ik U schryven. Het boekje trof my als bruikbaar protest tegen de manier waarop men - nu vooral in de laatste maanden - my in Holland behandelt. Na den dood van V. Vloten hebben schryvers van allerlei allooi zich beyverd dien man te bewierooken op 'n manier die duidelyk te kennen gaf dat het hun te doen was my te grieven. Hy wordt geprezen als schryver, en herhaaldelyk las ik om dien lof te staven, verwyzing naar de brochure ‘Onkruid onder de tarwe.’ Ikzelf heb die brochure slechts gedeeltelyk gelezen. Ik ken haar uit 'n paar brokstukken die in den ‘Banier’ waren gedrukt, en wilde er niet meer van weten vooral omdat redenen van pieteit my 't antwoorden beletten dat anders zéér makkelyk zou geweest zyn! Onze beste Loffelt heeft hem flink geantwoord. (De nekrologen van V.Vl. wachten zich wel, dáárvan melding te maken!) en toch is Loffelt's brochure onvolledig. Met den besten wil kon dit niet anders, daar de eigenlyke hoofdzaak hem onbekend is. Ook V.Vl. zelf wist daar weinig of niets van. Hy arrangeerde het hier en daar opgevangene tot 'n welgeconditioneerden laster (Hy scheldt M.⁹. uit met 'n gemeen woord¹⁰., zy die, juist ook in de armzalige zaakjes die zoo'n zwaar gewicht hebben by pseudo-moralisten, 't reinste schepsel van de wereld is en altyd geweest is. En dan haar te hooren honen door den bezorger van Riemsnyder's¹¹. en Bilderdyk's ‘Galante Dichtluimen’!¹². Ken je dat vuile, kwajongensachtige, laffe vod? Zoo neen, ik wil ze U onder couvert zenden. Aan 'n boekverkooper bestellen gaat niet voor 'n fatsoenlyk man! 't Zou te-pas komen den publicisten die V.Vl. ‘Onkruid onder de tarwe’ zoo mooi vinden, te vragen of ze zich niet vergissen en of niet het uitgeven van die laffe smeerigheid V. Vloten's meest uitstekende litterarische bezigheid is geweest! Ook z'n ‘Vondel-almanak’¹³. en z'n ‘baker-rymen¹⁴.’ kunnen meedoen wat litterarische bravoure betreft. O, die mannen van: ‘edidit, curavit, emendavit’¹⁵.! Als er in 'n wiegeliedje voorkomt: ‘Jantje doet z'n oogjes toe’ deelt de geleerde Curator den volke in 'n noot mee: ‘Als 't kind 'n meisje is, moet den naam Jantje in Mietje, Jansje etc. veranderd worden.’ Ik heb nu geen lust het opte zoeken. Maar heb je lust dat haut fait¹⁶. letterlyk met aanhaling van blz te citeeren, dan zal ik U daartoe in staat stellen. Ook vooral om niet te doen wat V.Vl. zich veroorloofde: valsch te citeeren. (Zie Loffelt's brochure) {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} V.Vl. was 'n slecht mensch. Buiten my om, drong hy zich by m'n vrouw in onder voorgeven dat hy myn byzondere vriend was. (ik kende hem maar zeer oppervlakkig, en hy my nog minder.) Maar ik wil nu den loop die deze zaak nam, niet behandelen. (Wel eens als ge hier zyt). 't Is me nu maar te doen om iets als tegenwicht tegen dat verheffen van V.Vl. ten mynen koste. De man heeft veel schryvery geleverd. Dat het meeste daarvan compilatie was of vertaling ('t geen hy ‘omwerken’ noemde, zie z'n boek over Aesthetika¹⁷.) of ook slechts 't uitgeven van - nu ja, de bekende diepzinnige annotationes!¹⁸.) doet nu niet ter zake. Men pryst hem als schryver. Ik zeg: 't is onmogelyk dat zy die onder z'n opera omnia¹⁹. vooral die brochure tegen my verheffen, dit ter goeder trouw doen. Al had de man volkomen gelyk in z'n aanvallen, dan nog kan niemand die brochure voor 'n litterarisch meesterstuk aanzien. Het pryzen dáárvan is dus wel zeker 'n demonstratie tegen my. Niet als litte produkt alzoo (hoewel ik ook die voorgewende meening ontmoet heb) maar als 't werk van 'n ‘man van karakter’ (Bientjes²⁰.) als: ‘een bewys van een schrander en gezond oordeel als maar zeer zelden door onze tydgenooten werd gegeven’ (Dr Jan ten Brink²¹..) Dit laatste loopt de spuigaten uit!- Diezelfde Dr. Jan ten Brink gaf 'n blyk van zyn ‘schrander en gezond oordeel’ door onlangs in 'n voordracht in Musis Sacrum²². - wacht, ik zend U 't nummer van de Schiede Courant waarin iemand (ik meen hem te kennen) opkomt tegen 't verzwygen van myn naam. Ik zou wel eens willen weten of hy ook U heeft overgeslagen? Ook weet ik niet of die Voordracht het noemen onzer namen eischte? Misschien weet gy er meer van. Wat my betreft, zoo niet juist dáár gebleken²³., zeker is't dat het in de manier blykt te liggen my te ignoreeren, en ik vind dat de billykheid vordert, hieraan 'n eind te maken, of althans daartegen te protesteeren.- Meen niet dat ik U verzoek die ellendige kwestie over V.Vl. in eigenlyken zin te behandelen. Maar 'n klein oorveegje zou, dunkt my op zyn plaats zyn. En misschien kan 't zoo hartelyk geschreven boekje van Remo dienen tot punt van uitgang. Denk niet dat ik 't kwalyk nemen zal als ge het niet doet. Ieder moet weten wat hem schikt.- {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Mies en ik vonden Uw aankondiging van Dyserinck's spreuken²⁴. zoo schoon. Ja, wat is er veel heerlyks in den bybel! De geloovers schynen dit niet te weten, zy die beweren uit dat boek hun zaligheid te halen. Ik heb geen lust in schryvery, en daarom stelde ik al lang uit eens te doen opmerken hoeveel plaatsen in 't Oude Testament getuigenis geven van gezond atheïsmus. Jahweh is: het Zyn.- Met Wou ben ik begonnen aan ‘Geschiedenis.’ M'n methode is: eerst ruwe trekken, zeer algemeene beschouwingen. Langzamerhand hoop ik op²⁵. byzonderheden neertekomen. Ik geloof niet aan ‘knappe kinderen,’ en schryf de intelligentie die velen in 't jonge goedje meenen optemerken toe aan de ons verrassende ongeschooldheid. Maar van die ongeschooldheid geeft Wouter aardige proeven. Ik had behandeld wat we noemen: de loop die de beschaving genomen heeft. (met de kaart er by, natuurlyk. Toen ik kind was werd dit altyd verzuimd.) Er was dus op gewezen dat de Romeinen ('n groot deel van) hun beschaving aan de Grieken ontleend hadden. Een paar dagen later sprak ik over 't vernietigen der grieksche staten door Rome. ‘Was dat niet heel ondankbaar? vroeg hy, de Romeinen hadden toch aan Griekenland hun beschaving te danken.’- Onlangs zei hy: als God zich aan de menschen had bekend gemaakt, moesten alle menschen denzelfden god hebben.- Hy weet nu dat hy ons kind niet is. Hy heeft die mededeeling veel kalmer opgenomen dan ik gevreesd had. Het kwam in 'n gesprek tusschen²⁶. M en hem te-pas dat zy hem de zaak openbaarde. Je begrypt hoe bevreesd ik was dat hy 't door anderen hooren zou. Over 't geheel is hy zeer beminnelyk en hy geeft ons veel geluk. Soms denk ik wel eens of 't aan ons ligt dat we zoo met hem ingenomen zyn maar Mevr. De Haas die hier met drie harer kinderen 't kerstfeest heeft gevierd, en Betsy, M's zuster die 'n spruit van 'n andere zuster had meegebracht, erkenden ook dat hy 'n allerliefste jongen is. Het troost me zoo dat na m'n dood, Mimi aan hem zooveel steun hebben zal, ook dan als hy nog háár steun noodig heeft.- Dag beste Vos, myn beleefde en vriendelyke groeten aan Uwe vrouw en kinderen²⁷.. Uw vriend Dek {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Gut wat zou ik 't prettig vinden als je eens weer hier kwam en wat langer bleef!- Doe in de zaak van dat boekje niets tegen je zin of convenientie²⁸.. Misschien is Loffelt de man er voor. Nu ik toch op dat chapître ben, is 't billyk dat er nooit wordt geprotesteerd tegen A. Thym die de Vorstenschool noemt: ‘Een kakografie van begin tot eind’?²⁹. 1. besteedde: kennelijke verschrijving. 2. Alex: Alexander Vosmaer (1866-1944), jongste zoon van Vosmaer. 3. twee dames en vier kinderen: Lina de Haas met drie kinderen, en Mimi's zuster Bé met kleine neef Dirk. 4. vijf: (bedoeld) zes. 5. ons viertjes: (?) waarschijnlijk bedoeld: drietjes. 6. Rinaldo: hoofdpersoon van Rinaldo Rinaldini der Räuberhauptmann door Christian A. Vulpius, tevens de schrijver van Glorioso, zie Idee 362. 7. Eginhard: Eginhard of Einhard (±770-840), schrijver en biograaf van Karel de Grote. 8. Meer licht: zie bij vorige brief. 9. M.: Mimi. 10. gemeen woord: V. Vloten duidt haar aan als Multatuli's ‘bedgenoot’ (blz. 33) en ‘bijzit’ (blz. 90). 11. Riemsnyder: Hendrik Riemsnijder (1745-1825), samen met Bilderdijk auteur van Galante Dichtluimen, zie noot 12. 12. Galante Dichtluimen: een in 1780 anoniem uitgegeven bundel skabreuze liefdespoëzie. 13. Vondel-almanak: Vondel-almanak. Nederlandsche volkskalender voor 1876. Haarlem 1875. 14. baker-rymen: Nederlandsche baker- en kinderrijmen. Verzameld en meegedeeld door J. van Vloten, Leiden 1871. 15. edidit, curavit, emendavit: ‘heeft’ uitgegeven, verzorgd en verbeterd (lat.) 16. haut fait: heldendaad (fr.) 17. Aesthetika: J. van Vloten Aesthetica of schoonheidskunde Schoonhoven 1863. 18. annotationes: aantekeningen (lat.) 19. opera omnia: volledige werken (lat.) 20. Bientjes: Jan A. Bientjes (1848-1931), wiskundige en journalist. 21. ten Brink: Jan ten Brink (1834-1901), letterkundige. 22. Musis Sacrum: ‘het heiligdom der Muzen’ (lat.); gebouw voor culturele samenkomsten, Lange haven 117 Schiedam. 23. juist dáár gebleken: oorspr. stond er dan. 24. Spreuken: Johannes Dyserinck Het boek der spreuken Uit het Hebreeuwsch op nieuw vertaald en met aanteekeningen en een inleiding voorzien door J.D. Haarlem 1883. 25. op: oorspr. stond er tot. 26. tusschen: oorspr. stond er met. 27. kinderen: oorspr. stond er dochter. 28. conveniëntie: wat u convenieert = schikt. 29. De laatste drie zinnen omgekeerd in de rechtermarge. [12 januari 1884 Brief van Multatuli aan J.H. Rothmeyer] 12 januari 1884 Brief van Multatuli aan J.H. Rothmeyer. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) De gehele tekst is met blauw potlood doorgestreept, en ingesloten in de volgende brief van 13 januari 1884. Nieder-Ingelheim 12 Januari '84 Waarde Heer Rothmeyer! Reeds lang had ik U behooren te schryven over die door Messchert uitgegeven ‘brieven van Bilderdyk’. Ge hebt gelyk: ik heb de vyf deelen inderdaad behoorlyk ontvangen. Het misverstand zal ontstaan zyn door 'n gestoorde opreddering van m'n boeken voorraad, waardoor de vyf deelen van elkaar geraakt en niet weer vereenigd zyn. Nu staan ze weer broederlyk by elkaar, en de zaak is dus in orde. Nu heb ik U over iets anders te schryven. By den uitgever De Seyn - Verhoughstraete te Roeselare (Belgie) is dezer dagen uitgekomen 'n klein boekje: ‘Meer licht’ door ‘Remo’. De schrijver zond my daarvan 'n present-exemplaar onder geleide van 'n zeer hartelyken brief. Nu, dit geschiedt dikwyls, en meestal ben ik met zulke geschenken verlegen, omdat ik maar zelden pryzen of aanbevelen kan. En dit is toch misschien de bedoeling, en zeker de wensch, van die zenders. Maar dat boekje: ‘Meer licht’ is inderdaad flink geschreven, en 't komt me voor dat de verspreiding daarvan in Holland wenschelyk is. Hiertoe wenschte ik U optewekken of liever uittenoodigen. Voor 't bestellen van 'n dozyn exemplaren hebt ge myn cautie¹. niet noodig (doe dat SVP in allen geval terstond) neen, ik wilde U verzoeken het werkje op grooter schaal voor Holland te {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} exploiteeren. Den prys weet ik niet. Hoog kan hy niet zyn daar 't boekje slechts 156 blzz. wyd gedrukt, klein formaat is. Als gy byv. in-ééns tweehonderd exemplaren bestelt, sta ik U borg voor eventueel verlies op die kleine speculatie. Maar: annonceeren! Ik stel U voor, by de annonces de woorden te voegen: ‘uit dit pittig geschrift moge blyken hoe men aan gene zyde van den Moerdyk over Multatuli denkt.’ Reeds heb ik dat boekje aanbevolen in de aandacht van den Spectator, en ik twyfel niet of de aankondiging in dat Weekblad zal gunstig zyn. Ook zal ik de aandacht van anderen er op vestigen. Bij goede exploitatie zyn er in Holland duizende exemplaren van te plaatsen. Het kost my eenige moeite U dit voorstel te doen. Niet omdat er de minste geldelyke risico by is, maar omdat ik in dat werkje byzonder hoog verheven word en ik dus den schyn van eigenbelang op my laad. Dat de verspreiding in myn belang is, stem ik toe, maar volstrekt niet dat ik dáárom dat werkje aanbeveel. Hoofdzaak is, dat de inhoud aan den titel (‘meer licht’) beantwoordt, en hierom moet ik my om den wille der zaak getroosten den schyn van zelfzucht op my te laden. Er zyn dikwyls boeken en boekjes verschenen, waarin ik in de hoogte werd getoken, en die ik volstrekt niet heb aanbevolen. (Onlangs byv. het stukje van den heer V.D. Andel, waarin hy (heel onnoodig en ongewenscht! bovendien zeer onvolledig!) my tracht te verdedigen tegen den vuilen Van Vloten. Ik kan meer voorbeelden moemen.) Vraagt men of Remo in zyn ‘meer licht’ veel nieuws verkondigt voor hen die myn werken kennen? Misschien niet. Maar 't heeft z'n nut eens te doen zien dat ik niet zoo geheel alleen sta met m'n denkbeelden, en dat het noordnederlandsche ‘doodzwygen’ 'n eind behoort te nemen. Onlangs hield de fameuze Dr Jan ten Brink in den Haag 'n voordracht over de litteratuur der laatste 50 jaren waarby hy my - blykens 'n opmerking in de Schiedammer Courant die my werd toegezonden - finaal ignoreerde. Tegen zulke en dergelyke laaghartige pogingen is Remo's boekje 'n bruikbaar tegengift. 1. cautie: borgstelling. [13 januari 1884 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 13 januari 1884 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅘) beschreven. Hierbij ingesloten de voorgaande brief. (M.M.) N. Ingelh. 13 Januari '84 lieve beste Lina! Uw postkaart, de aankomst der bokkings & spieringen annonceerende, hebben wy ontvangen. Wat 'n moeite doet ge voor me! De koppelooze visschen hebben wy nog niet ontvangen. Misschien vermaakt men er zich mee aan de grenzen. Nu, ze zullen wel arriveeren! Je bent 'n beste meid! En nu 'n praatje van heel anderen aard. Lees eens SVP inliggenden niet te verzenden brief. Heb je 't gedaan? Dan vervolg ik (Rothmeyer is de deelgenoot in de boekverkoopers firma: Wed. V.D. Hoeven & Rothmeyer op de Hoogstraat) Onder 't schryven, of liever vóór 't sluiten en verzenden kwam my in den zin dat ik eigenlyk wat veel waagde door zoo familliaar te schryven aan iemand die me toch niet nà staat. En toch wou ik dat werkje van ‘Remo’ graag in Holland verspreid zien! Nu ben ik op de gedachte gekomen Uw flinkheid in Anspruch¹. te nemen. Ziehier wat ik u verzoek, of liever voorstel, want ik zou niet gaarne willen dat ge in dezen iets deedt dat U, om welke reden dan ook, onaangenaam kon zyn. Begin, SVP met het bestellen van één Exemplaar by Rothmeyer².. Hy heeft het natuurlyk niet, doch zal 't ontvangen. Ikzelf schryf aan den uitgever te Roesselaere, hem voorloopig 'n twintigtal³. te zenden, en ik geef Rothmeyer daarvan bericht. Zoodra gy 't boekje hebt en 't U dienstig voorkomt, wou ik U verzoeken - buiten my om - by V.D. Hoeven (Rothmeyer) op de exploitatie in 't groot aan te dringen. Hy moet het doen mousseeren, d.i. ‘er mee werken’ (zoo is de uitgeversterm) in één woord: reclame maken. Zie, dit wil ik hem niet zeggen, juist ik niet. Maar gy - of De Haas, of de heer Wolff - kunnen 't doen. Wat die zoogenaamde garantie voor 'n 200 Exemplaren aangaat (of al waren 't er meer) ze is dunkt my, zonder gevaar, daar er van dat kleine boekje wel 2000 in Holland {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} kunnen geplaatst worden. Maar niet als men zich vergenoegt met debiet aan den voorbyganger die het toevallig in de winkelkast ziet liggen! Er moet geannonceerd worden, en weer geannonceerd. Il faut chauffer l'affaire!⁴. En, nog eens, doe 't vooral niet als ge de minste reden mocht hebben u niet met de zaak intelaten. Ieder weet zelf 't best wat hem schikt of niet schikt. Misschien zelfs wilt ge niet in den winkel van de Wede V.D. Hoeven gaan. In 't kort, by de minste reden van uw kant om 't niet te doen zal ik uw onthouding blindelings goedvinden. Alzoo, begin maar met het boekje te lezen. Gelyk met dezen schryf ik aan den belgischen uitgever om op myn verantwoordelykheid 12 Ex. aan de firma V.D. H & Rothmr. te zenden. Haastig gesloten daar Johann te wachten staat. Hartelyk gegroet Dek Wou heeft van nacht gedroomd dat ‘de kinderen’ hier waren. Hy zei: toen ik wakker werd, was ik bedroefd omdat het niet waar was.’- Daar komt my iets in den zin. De manieren van de uitgevery hebben zekere eischen. Kan misschien Van der Hoeven niet instaan voor het debiet van 'n groot getal Exemplaren als hy niet het monopolie heeft? Dit weet ik niet. Maar me dunkt dat ze dit met den belgischen uitgever moeten uitmaken. Hoofdzaak is dat ze op een of andere manier leven in de brouwery brengen. Hoe ze dit doen is hùn zaak. Over 't geheel zyn onze boekhandelaars slaperig. Ze weten maar zelden 'n werk of werkje behoorlyk en op z'n tyd te presenteeren. Men moet niet wachten tot de oûbakkenheid begint. Daarop letten zy te weinig. 1. in Anspruch nehmen: een beroep doen op (du.); in Duitse schrijfletters. 2. Rothmeyer: oorspr. gevolgd door waarom v.d. Hoeven (Rothmeyer) dus aan den uitgever schrijven moet (doorgestreept). 3. twintigtal: oorspr. stond er twaalftal. 4. Il faut chauffer l'affaire: de zaak moet opgewarmd worden (fr.) [januari 1884 Voorwoord 2de druk Een Zaaier] Medio januari 1884 De tweede druk verschijnt van C. Vosmaers Een Zaaier. Studiën over Multatuli's werken, met een nieuw voorwoord. Voorrede Sedert de nu herdrukte bladen die hier achter volgen voor het {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} eerst geschreven werden zijn ruim tien jaren voorbijgegaan. Tien jaren voor ons land en ons volk, tien jaren voor Nederland als beheerscher van Insulinde, voor ons denken en voor ons werken in letteren en kunst. Tien jaren ook is Neerlands schuld aan multatuli ouder geworden. Als ik ter loops eerst van mij zelven mag spreken, sinds die bladen mij uit het gemoed vloeiden, heeft in die stemming de tijd geene verandering gebracht, noch in hart voor den vriend en zijn werk. Doch gewichtiger is de vraag, wat die jaren hebben uitgewerkt voor de taak die multatuli op zich nam, voor de verhouding van zijn land tot hem. Al aanstonds geven de eerste regels der volgende studie aanleiding om op te merken, dat Vorstenschool op het tooneel werd gebracht, dat vele leden van het Rotterdamsch gezelschap dit met liefde en talent deden, en dat er alzoo eene overwinning werd behaald. Verdween het weder van de daglijst, dit is het lot van ieder tooneelstuk. Maar het verdween niet uit de herinnering van wie het zagen en herlezen. Evenmin als de reeks der andere werken, wier herdruk eene blijvende belangstelling aanwijst. Zoo verscheen in 1875 de Max Havelaar met de belangrijke aanteekeningen, in 1881 de 5e druk. In 1878 de tweede druk der Millioenen-Studiën, in 1879 die van de Specialiteiten. Ook in andere opzichten hebben multatuli's vrienden niet gerust. Zal ik nu de schaduwzijden aanwijzen? Indië noemen en Atjeh? Klagen, dat zekere boosaardigheid, met onkunde en vaak laster in 't verbond, nog niet verstikt zijn, maar met moedwilligheid hier en daar den kop blijven verheffen? Oprecht gesproken, de moed ontbreekt er mij toe. Waar het ware en schoone - het goede ligt daarin opgesloten - zich voordoen, grijp ik naar deze met beide handen. Verlammend werkt te langdurige omgang met het booze, ook al strijdt men er tegen. In de litteratuur wekt men alleen vrucht bij welgezinden; het ware en schoone met der daad te beoefenen is het sterkste wapen tegen kwaadwilligen die het anders begeeren. Er is een niet onvoeglijk gevoel van eigenwaarde dat weerhoudt van het smerige ook van verre te naderen. ‘Strijd niet met een woordenrijk mensch, want gij werpt slechts hout op zijn vuur.’ ‘Er zijn terechtwijzingen die te onpas komen, en er is een zwijgen dat van verstand getuigt.’ {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat Jezus Sîrach¹. eens zeide, is nog zoo. Wat de volgende bladen aangaat, die ik onveranderd laat verschijnen, zij drukken nog mijne overtuiging uit, en, was ik eens gelukkig ze te kunnen schrijven, ik blijf het mij gevoelen, nu ik ze weder mag geven als eene getuigenis tegen de boosheid en als eene, wel door vriendschap en achting ingegeven, maar niet daardoor vervalschte, hulde aan den man en de werken, wie zij gelden. januari 1884. C. VOSMAER 1. Jezus Sîrach: de naam van een apokrief boek van het Oude Testament; ong. 190 v. Chr. [januari 1884 Deel brief van Multatuli aan een onbekende] Vermoedelijk medio januari 1884 Tweede deel van een brief van Multatuli aan een onbekende. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) (....) en levert ons meer stof tòt - dan aanspraken òp dankbaarheid. Z'n opvoeding en onderwys houdt ons zeer bezig. Op 'n kleine uitzondering na ('n duitsche Lehrer¹. 'n paar uur in de week, om aan de Schoolwet - godbeter 't - te voldoen) hebben m'n vrouw en ik alles voor onze rekening genomen. Zy: piano, hollandsch, vade geschiedenis. Ik: rekenen, geografie en alg. Geschiedenis. Ons streven daarby is algemeene ontwikkeling waartoe de byzondere vakken slechts voor hulpmiddel dienen. Het is aardig optemerken welke verschillen er zyn in de ontwikkeling van 'n kind waarmee men zich op die wys bezig houdt, en de gewone Schulbildung².. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Niet alles is in 't voordeel ònzer methode (die trouwens niet algemeen ingevoerd worden kàn!) Scholen zyn 'n noodzakelyk kwaad.) maar zeer veel toch. t Ideaal zou zyn dat ouders hun eigen kind onderwyzen. (en opvoeden. Die twee elementen van ontwikkeling kunnen niet gescheiden worden en ook dáárom zyn àlle Onderwyswetten zoo ellendig. ‘Ook daarom, want er zyn méér redenen die ze tot 'n hors d'oeuvre van barbaarsheid maken!). - In huis alzoo heb ik 't best. Ik ga dan ook niet dan gedwongen uit, en heb hier geen relatien. Daartegenover staat dat we nogal dikwyls bezoek krygen, natuurlyk alleen van hartelyk gezinden. Dit vloeit reeds voort uit den verren reis. Wie niet hartelyk gezind is, heeft er geen 10, 12 uur sporens voor over ons te komen opzoeken in onze kluizenaarswoning. Wanneer komt gy? Plaats hebben wy altyd, daar ons huisje zeer logeabel is. Ik weet wel dat er voor 'n deftige ontvangst veel ontbreekt, maar wie met eenvoud tevreden is - champêtre³. - ziet zoo nauw niet. Zoolang reeds had ik zoo graag Haspels - neen, de Haspelsen - hier gehad. Zeker hoop ik nu dat ze in '84 zullen komen. Behalve mevr. De Haas met drie kinderen, hadden we in de Kerstvakantie 'n schoonzuster hier met het zoontje van 'n andere schoonzuster, zoodat we - groot en klein - met negen man aan tafel zaten. Met Wouter meê waren er dus 5 kinderen + de ondergeteekende die misschien de drukste van allemaal geweest is. Ik heb gespeeld, gestoeid, spelletjes bedacht &c - en slaagde er in, 8, 10 dagen lang de hollandsche knoeiery met Indie - ze raken 't kwyt, zeg ik u, en wat dàn? - te vergeten. En 't Kamergeleuter! En de moraliteitigheid van de publicisten! En de onzinkramery van de couranten en tydschriften! De heele clique van 't publiek leven, enfin!- ‘Ergernis’. Eén staaltje. Ge hebt gelezen van die vergiftigingszaak te Leiden,⁴. niet waar? Ieder roept: ‘hè!’ Ieder is verwonderd. Ieder vraagt zich hoe zoo-iets gebeuren - ongemerkt gebeuren - kan? Welnu, ik heb 't altyd geweten, en zeg dat voorvallen zooals thans te Leiden aan den dag zyn gekomen ook overal elders plaats hebben. Hoe ik dit weet, ga ik nu voorby. Ik wist het sedert lang, en kan bewyzen dat ik er herhaaldelyk over gesproken heb. Ik wachtte er op, zeker officieel standpunt te bereiken - dat my zou of moest verschaft zyn door 't zoo jammerlyk afgeloopen ‘Huldeblyk’ om de zaak aantepakken. Zònder dàt standpunt bereikt te hebben, {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} blyft m'n stem die eens ‘roepende in de woestyn’. Dat bleek o.a. met het lot dat aan m'n zoo duidelyke voorspelling van den oorlog met Atjeh weervaren is. Niemand nam er notitie van, zelfs niet toen de uitkomst bewees dat ik recht had. Wat die vergiftigingen aangaat, dikwyls heb ik er over gesproken (wat ik bewyzen kan) maar geschreven niet. Ik bedankte er voor, 'n stommen éféméren⁵. minister van Justitie op den weg te helpen - àls dit nog gelukt was. Die menschen meenen dat hun taak is met de Kamer te leuteren over het traktement van 'n concierge of zoo iets - en zonder baat zou ik den schyn op me laden 'n zwartgallige pessimist te zyn, 'n ‘lasteraar van de zeer christelyke Maatschappy.’ Nog eens, sedert vele jaren wist ik dat vergif 'n zéér groote rol speelt in de wereld. Dat leidsche vrouwmensch is maar 'n ellendige knoeister in 't vak. Er zyn nog andere zaken van nagenoeg gelyken aard die ik brusque⁶. ter tafel zou gebracht hebben als men my... 'n ‘koetsier met beerenvel’⁸. bezorgd had. Zonder dàt zyn alle vermaningen ydel. Dit heb ik te goed ondervonden om nog lust te voelen in openbaring myner denkbeelden. Ze worden miskend, verdraaid en in 't fraaiste geval: gestolen, juist door hen die zich aanstellen alsof ze nooit van me gehoord hadden. Zie Modderman⁷., den fabrikant van 't ‘nieuwe Wb. v. Strafrecht.’ Zegge: nieuw. Er is niets nieuws in. t Is 'n slecht geredigeerde, onpraktische oplappery. Ja toch, er zyn nieuwigheden in, maar te zot om losteloopen. De voorspelling dat Europa ‘weldra 'n revolutie ondergaan zou, waarby de 1e fransche Rev.e kinderspel blyken zou’ had hy gestolen uit m'n Ideën. Zoo lees ik telkens iets dat ze van my hebben, maar my noemen, doen ze niet! Onlangs hield de fameuze litteratuursmid Jan ten Brink 'n voordracht in den Haag over de letterkunde in de laatste 50 jaar. Uit 'n my toegezonden Schiede Courant bleek dat hy my daarby flinkweg ignoreerde. Om my op 'n andere manier te grieven zag ik in verschillende artikelen (diezelfde Ten Brink deed ook mee) dat V. Vloten vreeselyk in de hoogte werd gestoken, vooral om de brochure (....) 1. Lehrer: onderwijzer (in Duitse schrijfletters; du.) 2. Schulbildung: het op school geleerde (in Duitse schrijfletters; du.) 3. champêtre: landelijk (fr.) 4. Leiden: In deze tijd werd bekend dat de in de Leidse Groenesteeg wonende Maria Catharina Swanenburg (‘Goeie Mie’) een groot aantal personen door vergiftiging om het leven had gebracht. Zij deed dit om in het bezit te komen van verzekeringsgelden. 5. éfémeer: kortstondig, eigenlijk: één dag durend. 6. brusque: zonder omhaal, onverhoeds (fr.) 8. Koetsier met beerenvel: toespeling op een uitlating van juffrouw Pieterse die de kwaliteiten van een dokter bewezen achtte als hij een ‘koetsier met berevel’ hield. 7. Modderman: Anthony E.J. Modderman (1838-1885), Nederlands jurist en staatsman, hoogleraar te Leiden en van 1878 tot 1883 minister van Justitie; verdedigde het hervormde wetboek van strafrecht in het parlement. [17 januari 1884 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 17 januari 1884 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (⅘) beschreven. (M.M.) {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim 17 Januari '84 beste Lina! Ja, ook ik ben bly dien al te vertrouwelyken brief niet aan R verzonden te hebben. Uw en De W's oordeel over hem behoort juist onder de dingen die ik bedoelde toen ik zei: ‘ieder weet zelf 't best wat hem schikt.’ Ik ergerde my dikwyls aan de plompheid waarmee men gewoonlyk oordeelt over het doen en laten van 'n ander. Niemand is geheel onafhankelyk, en by 't brengen van offers - of 't op zich nemen van onaangename missiën - moet altyd gevraagd worden of 't beoogde doel dat offer of die onaangenaamheid waard is. Deze opmerking komt hier volkomen te-pas. Ik begryp en billyk volkomen dat noch gy noch de hr De Wolff zich inlaten met iemand die slecht aangeschreven staat. Dit moogt ge niet doen, althans niet om zoo'n problematiek belangetje als 't verspreiden van dat kleine boekje. R. had het nog niet ontvangen. Dit begryp ik wel. 't Is de vraag of de belgische uitgever - àls hem de insoliditeit der firma V.D.H. & R. bekend is - wel gevolg geeft aan myn verzoek? Maar dit denk ik toch wel, daar 't bedrag niet hoog is, en ik my verantwoordelyk stelde, of althans de verantwoordelykheid c.q.¹. niet van my zal afschuiven. Overigens, lieve Lina, ik ken uw hart en yver. Behandel alsjeblieft de zaak maar met matige inspanning. Toen ik 't boekje ontving was ik getroffen door den hartelyken toon die daarin heerschte. Vooral ook door den brief die er by was. Myn plan was eerst U een en ander te zenden, maar in beiden staat de naam van den schryver, en ik ben - of voel me - niet gerechtigd zyn pseudoniem te verklappen. De man is ‘in betrekking’ en wie verzekert me dat z'n partytrekken voor my hem niet schaden zou? Vandaar myn schroom. Hoe dit zy, ik schreef u onder den indruk dien een en ander op my {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} maakte, vooral ook in tegenstelling met het opzettelyk doodzwygen dat me van nagenoeg alle andere zyden wedervaart en waarvan juist onlangs weer 'n staaltje tot me kwam. Dat staaltje was volstrekt niet nieuw, maar men is 't eene oogenblik gevoeliger dan 't andere. Als Rothmeyer die 20 Exxn ontvangt, zal ik wel zorgen dat hy ze slyt, maar beste meid, laten we ons maar dáárby bepalen, zonder hulp van anderen daarin te halen. Het inroepen daarvan is altyd 'n soort van armoeds-certificaat. Schryf dus SVP noch aan Amsterdammer, noch aan Dageraad, noch aan ‘bladen in 't Noorden’. Ik heb Vosmaer op 't boekje attent gemaakt - des verkiezende ter aankondiging in den Spectator - doch weet nu reeds niet of ik daaraan goed gedaan heb. Als 't niet geschied wàs, liet ik 't na. Er is iets pynlyks in.- Wy eten dapper van uw spieringen en bokkings. Ook Lina (de onze) en Johann hebben er 'n paar van gekregen, maar na ryp beraad wordt die munificentie². niet voortgezet. 't Zou zyn alsof wy uw geschenk niet op waarde hielden.- Wouter's Lehrer³. is nog altijd ziek en wy vreezen 't ergste. De arme man is by z'n ouders te Essenheim ('n dorp 1½ uur van hier, waar z'n ouders wonen.) Gister heeft Wouter hem daar bezocht. Het overlyden van dien man zou ook ons in 'n moeielyke positie brengen. Misschien dringt dan de schoolopziener er op aan dat Wou naar school moet, iets dat ons zoowel voor 't onderwys als voor de opvoeding zeer treurig voorkomt. Hy leert dan slecht Duitsch (oïen voor ein, hawwe voor haben &c) slechte manieren en gemeene woorden. Het stelsel van ‘Leerplicht’ - waarmee nu ook in Holland zoovelen dweepen - is my 'n gruwel. De uitslag daarvan in Duitschland is ellendig. Is 't niet bedroevend, z'n kind van welks opvoeding men 'n gewetenszaak maakt, te moeten overgeven aan zulke inrichtingen van stelselmatig bederf? Bij inspecties van die scholen komt het er vooral op neer of men den jongens heeft ingepompt dat ‘Gott, Kaiser und Reich’⁴. mooie dingen zyn, de rest is byzaak tot het spreken van hun eigen taal toe! Ook in Holland gaat het dien weg uit, by al 't officieele dat ons onderwys aankleeft. Als men 't onderwys overliet aan byzondere concurrentie zouden ouders kunnen kiezen tusschen systemen, richting & praktyk der respectieve onderwyzers. Thans is alles in één vorm gegoten. En wèlke vorm? Na uw vertrek heb ik {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Dirk's schoolboekjes ingezien. (Hy zelf noemt zich: Dirrêêêk.) Ze zyn naaaaar! Al die leerboekjes van deze dagen rieken naar 't examen dat men van onderwyzers vordert. Het is alsof men met miliciens⁵. die marcheeren moeten leeren, zou gaan redekavelen over dynamica en anatomie, of 'n scheepsjongen bezig houden met meteorologische beschouwing der cyclonen. Het blyft de vraag of veel van tgeen thans in leerboekjes behandeld wordt (en hoe!) wel eens dienstig is voor den beginsel onderwyzer (ik zeg: neen!) maar al ware dit ànders, den leerling dient die valsch-wetenschappelyke inzichten der leerboeken zéker niet. Het maakt hem - in plaats van vermeerdering van z'n kennis - vertrouwd met... kletsen! De ware wetenschap eischt dat het kennen van feiten, 't positieve weten, 't ontledend denken voorafga. Er valt niet te denken zoolang men niets weet. De Natuur vraagt eerst voor 't geheugen, daarnà voor 't denkvermogen voedsel.- Als ik let op dergelyke dingen, voel ik me verdrietig. Op technisch gebied maakt men dagelyks vorderingen, dit is waar. Maar dat die vorderingen gunstig werken op intellectueelen en zedelyken vooruitgang, d.i. ‘op verhooging van - oorbaar - genot’ (want dit is myn criterium) ontken ik. Van de meeste nieuwe uitvindingen maakt zich terstond de ‘industrie’ meester, zegge: de kunst om den menschen vervalschte waren in de handen te stoppen. In de couranten lees ik dat men - natuurlyk in Amerika - geslaagd is in 't fabriceeren van kunsteieren. De kip die deze charge verzonnen heeft, toont onze eeuw grondig te kennen. We hebben kunstboter (in 'n weideland!) kunst-pieteit (dogmatiek) kunststaatkunde. Ja, ja, die kip heeft den spyker op den kop geslagen. Kunst-regeering, kunstjustitie, kunst-rechtspleging, kunst-nieuws (niet nieuws van kunsten, maar opgewarmde berichtjes waarvan de inhoud reeds muf was toen ik ze 50 jaar geleden voor 't eerst hoorde!) kunst staatszorg... ei, hoe verantwoorden zich de tallooze procureurs generaal met hun aanhang over die leidsche vergiftigingszaak? Hadden ze niet even goed als ik moeten weten dat zulke dingen gebeurden en nòg gebeuren? Sedert jaren heb ik 't hier en daar gezegd. Ik wist het met de meeste zekerheid. Dat ik er nooit over schreef, was om geen (zeer begrypelyke!) agitatie te wekken als men my geloofde, en om niet het hernieuwd verdriet van miskenning te ondergaan, als men my weer had doodgezwe- {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} gen of uitgemaakt voor 'n zwartkyker, pessimist, lasteraar der christelyke maatschappy. Nogeens: ik wist en weet zeker dat er zeer veel menschen vergiftigd worden. Dat Leidsche wyf is niet eens 'n matadore⁶. in 't vak. (Heb ik ook U wel niet eens over de zaak gesproken, of daarop gedoeld?) Als 't ‘Huldeblyk’ zoodanig ware afgeloopen dat ik met eenig poids had kunnen optreden, zou ik terstond de zaak (met nog 'n paar andere van die soort) publiek ter tafel gebracht hebben. - Om dezen nog gauw naar 't dorp te krygen, eindig ik haastig. Wees zoo goed hem ook aan onzen besten De Wolff te laten lezen. Dan hoort hy iets van me. Hm, dat by den ‘Amsterdammer’ niet allen op myn hand zyn, verwondert me niet. Ik had nooit anders gedacht. Ik sta te veel op myzelf om aanhang te hebben. Behandel de zaak van dat boekje maar wat lax. Yver die in 't oog loopt doet soms meer schade dan voordeel. Hartelyk van ons drietjes gegroet Uw vriend Dek Dat ik De Haas niet apart groet is eens vooral daaraan toeteschryven dat ik m'n brieven ook aan hem richt. Hy leze die als hy 'n oogenblikje tyd heeft. Wou groet z'n echtgenoot en de jongens. Wanneer zullen wy de pret eens hervatten?- Myn heel vriendelyke groet aan de familie Dupont. Ik wil den heer D. dezer dagen schryven. 1. c.q.: casu quo, hier: in het voorkomende geval (lat.) 2. munificentie: milddadigheid (naar het fr.) 3. Lehrer: onderwijzer (du.); in Duitse schrijfletters. 4. Gott, Kaiser und Reich: God, Keizer en Keizerrijk (du.) 5. miliciens: dienstplichtige soldaten. 6. matadore: hier: de bovenbaas. [23 januari 1884 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 23 januari 1884 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Drie dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief is op 25 januari voltooid. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} *toch n paar dagen blyven liggen¹. N.I. 23 Januari '84 beste beste hartelyke Lina! Uw Entrüstung². over myn veranderde stemming begryp ik volkomen. Ik zou precies zóó zyn. Maar ik haast me om U terstond* van de vrees te verlossen dat die verandering in my, zou te wyten zyn aan iets dat van U uitging. O neen, beste meid. De oorzaak daarvan ligt elders! Om 't u duidelyk te maken, - of half duidelyk - och, al zulke analyses zyn zoo moeielyk. Dìt vooraf: aan U ligt het waarachtig niet! {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zal beginnen met 'n triviale gelykenis. Verbeelje, je hebt 'n meid die je dagelyks door allerlei plichtsverzuim ergert. Ze maakt je telkens woedend. Stel nu dat je reden hebt haar nòch wegtejagen noch zelfs te berispen. Welke die redenen zyn, doet nu hier in de parabel niet ter zake. Genoeg dat het schepsel je 't leven zuur maakt, en dat je sedert lang het met moeite verdraagt. De wrevel hoopt zich op, overweldigt je ten-slotte, en zie, in 'n onbewaakt oogenblik breekt je woede los... naar aanleiding van 'n kleinigheid. Zeer lang had je over belangrijke fouten gezwegen, en opeens berst je uit over iets dat - nu ja, 'n verkeerdheid kan genoemd worden maar op zich zelf de verstoordheid niet wettigt. Je neemt dan op logisch en karakterkundig terrein³. 'n ongunstiger standpunt in, dan je op grond van al 't vroegere en van den langen duur der oorzaken van je verstoordheid, toekwam. De meid schynt gelyk te hebben als ze zegt: ‘die mevrouw lykt wel gek... zóo boos te worden over zoo'n kleinigheid!’ En oppervlakkige beschouwers (d.i. de overgroote meerderheid!) zyn van háár gevoelen. De aanleiding tot je uitbersting wordt behandeld als oorzaak, en als zóódanig voldoet ze niet. Weinigen weten daarin nog iets ànders dan oorzaak te vinden, namelyk: gegronde reden. (de begrippen: aanleiding, oorzaak en reden worden byna overal verward)- Ik beweer sedert zeer lang gegronde reden tot bitterheid te hebben. Dit veroorzaakte (ook reeds sedert lang!) opgekropten wrevel. De uiting daarvan (rechtstreeks of door bemiddeling van vrienden, om 't even!) nu, naar aanleiding van dat au fond onbeduidende boekje, brengt my in de ongunstige positie van die mevrouw vis-à-vis haar meid. ‘Gegronde reden tot bitterheid.’ Die zyn velen. Dagelyks worden ze my volop gegeven. (Meen niet dat ik hier 't woord ‘dagelyks’ gebruik by wyze van spreken. Neen, ik neem dit woord in striktletterlyke zin. Hiervan zou ik u overtuigen als ge elken dag by me waart, terwyl ik de couranten of tydschriften lees of... doorloop. Bedenk dat daartoe ook indische couranten behooren, van welker inhoud de nederlandsche zich wel wachten 'n zuiver verslag te geven! Maar 't is nu m'n doel niet m'n bitterheid te rechtvaardigen - wat niet moeielyk wezen zou, maar wel lankdradig en omslachtig, daar de stof wat al te ryk is - ik wil slechts aantoonen hoe ze op 'n slecht gekozen oogenblik en naar aanleiding eener min {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} gewichtige oorzaak dreigde uittebersten.) Bitter gestemd dan sedert lang! En zie, daar sterft van Vloten. De man was algemeen gehaat (il y avait de quoi!)⁴. en ook als letterkundige was 't onmogelyk hem hoog te stellen. (Ja, onmogelyk!) Z'n ‘bagage littéraire’ bestaat voor 7/8 uit herkauwen der werken van anderen met zoogenaamd-wetenschappelyke noten - te onbeduidend meestal om alleen te staan, waarvan straks een voorbeeld) uit: schelden tegen andersdenkenden (en hierin zelfs is hy zeer eentonig, waaruit blykt dat hy 't verschil tusschen schelden en kwalificeeren niet kent. Ik heb ergens in m'n Ideën op dat onderscheid gewezen) uit: viezigheden waaraan hij te-vergeefs tracht litterarisch gewicht by te zetten (zie de liederlyke - en kwajongensachtig-laffe!) versjes van Bilderdyk die hy uitgaf (‘Galante Dichtluimen’ god betert!) uit: nietigheden (zooals de ‘baker- en kinderrympjes’ de Vondel-almanak (citaten uit dien ‘dichter’ waarvan de toepasselykheid 'n mysterie is!) uit: vertalingen die hy uitgaf voor eigen werk (Zie z'n boek over de Aesthetica. Toen 't hem onder den neus werd gewreven, schold hy z'n aanvaller uit voor 'n stommeling die geen verschil kende tusschen ‘vertalen’ en ‘omwerken’. Hy had N.B. geheele bladzyden eenvoudig vertaald) en dit alles in 'n hollandsch en in 'n styl dat en die onmogelyk ter goeder trouw kan genoemd worden. Ik zeg daar niet: ‘ik vind z'n taal en styl slecht’ (schoon dit in de hoogste maat het geval is) neen, ik beweer dat ‘men’ onmogelyk met 'smans schryvery kan ingenomen zyn, zoodat dan ook z'n z.g.n. ‘Werken’ byna allen kort na de verschyning au rabais⁵. by Bolle of Koster²³. te krygen waren. Maar niet hieruit alleen zou ik m'n stelling bewyzen. 't Kon immers zyn dat het koopend Publiek 'n verkeerden smaak had. Uit den aard van z'n geschryf zelf blykt dat het onmogelyk bevallen kon. Op elke blz. vind ik passages waarin gewrongenheid, gebrek aan taalbeheersing, onbeholpenheid, duisterheid en jacht op onsmakelyke vreemdheid, met de obligate Kraftausdrücke⁶. (zegge: scheldwoorden) om den voorrang stryden. De betrekkelyke opgang die hy maakte werd veroorzaakt door den lust om hem weer eens te hooren schelden. Door niets anders! Zoodra dááraan voldaan was, werd z'n geschryf onverkoopbaar. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} (De bekende manier van lettermannen om 'n Uitgever dikke bladen ‘kopie’ in de hand te stoppen, het leven van dezen of genen schryver met ‘Noten’ is 't pis-aller⁷. dergenen die door hun doctoraat of professerschap gedwongen iets te leveren, geen kans zien dat iets zelf te maken. Hoe die ‘Noten’ zyn, schynt er weinig toe te doen. Zie ook daarover iets in m'n Ideën over zekeren Schrant⁸. - 'n professer, natuurlyk! - die zich verdiept in de vraag of zekere steen (in 't paradys, geloof ik) 'n Onyx was of 'n Sardonix of... wat ànders! Nietiger kan 't niet, meent ge? Ei toch! By de behandeling (?) van zeker kinderliedje waarin iets voorkomt als⁹.: ‘Jantje moet naar z'n bedje gaan’ doceert de geleerde Dr. V. Vloten in 'n ‘Noot’ dat men den naam ‘Jantje’ moet veranderen in Pietje of Keesje als 't kind Pieter of Cornelis heet. En als 't 'n meisje is behoort men te zeggen: ‘haar’ bedje. (Dit laatste van x¹⁰. af is niet letterlyk, maar wat den zin van m'n aanmerking aangaat, wèl waar. Ik heb geen lust het optezoeken. Voor de strekking - d.i. de kenschetsing van 't belang dier ‘Noten’ sta ik in.)- Nu sprak ik nog niet eens van de oneerlykheid waarmee hy telkens te werk ging. Tegen Burgersdyk¹¹., tegen Modderman (Mosselman?¹². Ik bedoel den dominee op wiens naam hy 'n gefingeerden brief in de wereld zond.) Tegen my dien hy geheel iets anders deed zeggen dan ik gezegd hàd. (Zie daarover Loffelt's brochure¹³..) Ook niet over de schelmachtige manier waarop hy zich indrong by m'n arme vrouw, haar zeggende dat hy m'n ‘byzondere vriend’ was! De stumpert geloofde hem. En nog méér houd ik nu achter omdat het me nu voornamelyk te doen is, te betoogen: dat men onmogelyk hoog kan loopen met V. Vloten als schryver. Tòch doet men dit nu, d.i. dit geeft men voor. Waartoe? Wel, om my te grieven. Aardig dat die opzet blykt uit de manier waaròp ze hem pryzen. Herhaaldelyk las ik, na opsomming zyner verdiensten als schryver dat hy ‘vooral’ roem behaald had als auteur van de brochure: ‘Onkruid onder de tarwe.’ Dit ‘vooral’ verraadt den toeleg. Want zie, neem eens aan dat de inhoud van dat boekje (ik las er slechts 'n brokje van) pryzenswaardig en dus waarheidlievend is, dan nog kan 't niemand in den kop komen het te verheffen als {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} litterarisch produkt. Dat men dit tòch tracht te doen, is om zydelings party te trekken tegen my, of zelfs rechtstreeks. Dit doet byv. dezelfde Jan ten Brink die me ignoreerde by z'n overzicht der letterkundery sedert 50 jaren. Hy noemt die brochure, - wacht, nu citeer ik letterlyk: ‘Ook de Geschiedenis der letteren.’ wat voorafging, heette die Letteren zelf te betreffen. ...ook de geschiedenis der letteren beoefende hy met vrucht, en groote scherpzinnigheid. Zyne ‘Bloemlezingen’ zyn schier niet te tellen, ...Jawel! ‘Galante Dichtluimen’, ‘Baker- en kinderrymen.’ Onsamenhangende citaten uit Vondel. Onbegrypelyke brokstukken uit ‘oudhollandsche Kluchtspelen, dikwijls even vies als die smeerige “poezie” van Bilderdyk. Alles met “Noten” natuurlyk! ...zyn “Onkruid onder de Tarwe” blyft een bewys van een schrander en gezond oordeel als maar zelden door onze tydgenooten wordt gegeven.’ Natuurlyk! In dat vod word ik uitgescholden. 't Is dus - NB. op het gebied van de ‘geschiedenis der letteren’ 'n ‘bewys’ van 'n weinig geevenaard ‘schrander en gezond oordeel.’- Huet, die z'n goede redenen heeft om 'n weinigje voorzichtiger te zyn - (althans me dunkt hy moet vreezen dat ik hem eens onder handen neem. Tot nog toe liet ik het om byredenen. Even zoo liet ik om byredenen V. Vloten met rust) nu Huet is minder expressief maar voor wie lezen kan, even duidelijk. 25 Januari Hier brak ik eergister af om in bergen druks dat stuk van Huet optezoeken. Dat bladeren in 't geschryf der laatste weken ‘breekt’ me. By al wat me dan onder de oogen komt, voel ik den grief over m'n mislukt pogen, over den schipbreuk van m'n leven! Letterkunde, moraal, toestand der maatschappy, de indische zaken - alles herinnert my aan Havelaar's échec! Ik weet wat ik wilde, ik weet en ondervind hoe bitter in alle opzichten m'n teleurstelling was. Op heel ànder gebied dan onnozele belletrie (kinderwerk eigenlyk!) spelen ten Brinkjes - en erger soort! - de {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} baas. Vandaar dat het zoeken naar Huet's geschryf over V. Vloten, me twee volle dagen gekost heeft! En - juist dóór dat zoeken werd ik bevestigd in m'n oordeel over 't verkeerde om zoo veel werk te maken van dat nietige vlaamsche boekje. Waarachtig, er zyn wel àndere dingen, die my roepen tot forsch optreden! Maar dit kan ik niet. Ik zou me belachelyk maken! 't Zou wezen: ‘cacatou en colère!’¹⁴. Zeker, zeker, iemand die na ruim 40 jaren gewurm... (in '42 bakende ik my den weg af dien ik had inteslaan om iets wezenlyks-goed tot stand te brengen) ...na aan z'n levensdoel alles ten offer te hebben gebracht wat 'n mensch offeren kàn, na daartoe middelen te hebben aangewend die au fond geheel strydig waren met z'n karakter... (ik heb 'n hekel aan schryvery, aan frazenleverantie!) ...na geslaagd te zyn in 't maken van den in dat ‘vak’ vereischten opgang, na sedert jaren - en nòg! - overstroomd te worden, tot walgens toe, met betuigingen van sympathie, aanhankelykheid, geestverwantschap &c... ...na van tegenstanders - hier in 't byzonder: clericalen, P.G. & RC - vereerd te zyn geworden met de vervloeking over 't ‘onttronen’ van hun God. (Excusez du peu!)¹⁵.... Iemand die, na dat alles, door die duizenden geestverwanten in den lande wordt waardig gekeurd gepensionneerd te worden als 'n adjunct-kommies van de accynzen... Kyk, zoo-iemand moet z'n mond houden! Wie m'n bittere klacht over den uitslag van dat ‘Huldeblyk’ opvat als 'n blyk van hebzucht, egoisme of zoo iets, kent de verhoudingen niet, en heeft nooit iets van my begrepen. Voor my eisch ik niets. Als ik om myn belang iets gaf, had ik eenvoudig de carrière kunnen volgen die zich voor my opende. Dan ware ik reeds lang minister geweest. (Vóór m'n tydgenooten De Waal¹⁶., Waanders¹⁷., Van Rees¹⁸. zeker, die, 'n dertig jaar geleden, zeker niet droomden dat zy de hoogste posten van den maatschappelyken ladder zouden bereikt hebben, terwyl men my goed genoeg keurt om vertellinkjes te schryven!) En ook nà de Havelaar-episode! Als ik myn belang in 't oog had willen houden, behoefde ik slechts gehoor te geven aan de voorstellen der indische fortuinmakers. Voor de zgnn vryarbeiders is m'n pen millioenen waard. Juist tégen hen, juist vóór {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} de Regeering die my sedert 28 jaren miskent, heb ik party getrokken. Uit eigenbaat klaag ik dus niet. Maar 't bedroeft me dat al die ‘geestverwanten’ òf niet inzagen dat ik in 'n positie moest gebracht worden die eenigen klem byzette aan m'n woorden, òf de daartoe noodige stemming misten. Ik ben nu met stomheid geslagen, daar ik weet dat de velen die ik moet aantasten zich verkneuteren over de wanverhouding van myn toon en de middelen waarover ik te beschikken heb. Dat ‘Huldeblyk’ is 'n waar certificaat van zwakte. M'n tegenstanders hebben volkomen gelyk als ze my uitlachen. Ik had iets te doen, iets tot stand te brengen, iets wezenlyks! Om dáártoe te geraken offerde ik sedert 40 jaren alles op wat my voorkwam byzaak te zyn. Voelt ge hoe grievend het is, tenslotte zich zóó teleur gesteld te zien? Schryven is omslachtig, lankdradig en vervelend. Meen niet dat ik in deze paar blaadjes U volkomen op de hoogte bracht van m'n deceptie. O neen! Maar ik zeide U toch genoeg - in-verband nu met de gelykenis van die ondeugende meid, waarmee ik aanving) om U te doen begrypen hoe ik verstoord over 't tendentieus ophemelen van dien V. Vloten, voor 'n oogenblik was ingenomen met dat vlaamsche boekje. Noch dat boekje, noch de heele V. Vloten zyn me by nader inzien den last der bemoeienis waard. Ik was, in der tyd byna boos op Loffelt, en later op V. Andel, over hun beantwoording van zyn aanvallen. 't Stuitte my, ook door hen die beweerden my te verdedigen in 't aspect te worden gebracht van iemand dien 't om 'n wedstryd met dien armzaligen boekmaker te doen was. Zy verhoogden de proporties der zaak - juist wat hy begeerde! De brochure van V.Vl. is een van de weinige nummers onder z'n menigvuldig geschryf, dat niet by Bolle & Koster is aangeland. ‘Vooral’ dàt werk maakte opgang, zeggen z'n levensbeschryvers. O ja, en zelfs dat werk alleen, zeg ik er by. Ik moest dienen om hem te helpen aan 'n soort van populariteit die hy anders volstrekt niet had! Integendeel! Maar, nog eens, niet dàt zaakje ligt by my boven op. By 't naslaan der couranten waarin ik Huet's stuk zocht was ik wel genoodzaakt weer allerlei àndere dingen onder de oogen te krygen, die - maar basta nu dáárvan! M'n brief heeft alleen de strekking u de verdrietige meening te ontnemen, dat gy oorzaak wezen zoude {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} van m'n veranderde stemming. Weer verzoek ik U in uw handelingen omtrent dat boekje zeer terug houdend en laxe te zyn. 't Zou anders wel den schyn krygen alsof ik zoo verlegen was om 'n beetje toejuiching van 'n (onbekenden) belgischen schryver. Misschien is hy 'n zeer jong mensch, wiens bondgenootschap aan onbesuisde jeugd kan worden toegeschreven en dat me dus meer verzwakken dan versterken zou. (In zekere vergadering over: ‘Onderwys zeide Savornin Loman¹⁹. dat myn werken alleen daarom opgang maakten omdat ze zoo oppervlakkig waren. Ook werden ze slechts gelezen door zeer jonge onervaren menschen. Ik betwyfel zeer of Loman, buiten den ‘mooien’ Havelaar iets van my gelezen heeft? Hy is 'n man van den ‘Heere Jezus Christus, en dien gekruist.’)- De benoeming van V. Rees¹⁸. tot G.G. geeft me veel te denken. Zeer weinigen in Nederland weten wat die benoeming beduidt, of liever wat daarvan de gevolgen kunnen zyn. Als ge nu hier waart, en ik kon met U spreken, zoudt ge vreemd ophooren. Ja, en dàn vooral zoudt ge vatten waarom de uitslag van dat ‘Huldeblyk’ van zoo treurige beteekenis voor my is. In dien zin zyn de 80 onderteekenaren der circulaire, zy die 't gedoogden dat hun voorstel zoo ‘bescheiden’ afliep, onschuldig, dat ze niet wisten wat ze deden. Maar... ook 't negatieve ‘niet-weten’ is in zekere verhoudingen ongeoorloofd. Ze traden toch op den voorgrond alsof ze iets van me wisten, niet waar? En nog iets. Geen enkel persoon behoeft zich m'n bitteren grief aan te trekken. Ik spreek van de 80 onderteekenaars met hun allen, en kan daaruit weer betoogen hoe ydel, hoe onvertrouwbaar - en helaas, hoe ontoerekenbaar! - altyd ‘leden eener commissie’ zyn. Zie daarover Idee 9.²⁰. Juist die neiging tot ‘vergaderen’ &c, het vernietigen der individuen, 't nivelleeren van hart, verstand en vernuft is 't kenmerk (en de oorzaak) van 't verkeerde dat onze maatschappy aankleeft. 't Is opmerkelyk dunkt me, dat m'n Ideën aanvangen met bestryding der collectiviteit!- Nu, beste meid, ziedaar 'n langen brief. Meen niet dat daarin alles staat wat ik in-zake bitterheid op 't hart heb. Waartoe nòg uitvoeriger te zyn? 't Is al wèl zoo! Deel onzen besten De Wolff dit schryven mede. Hy weet dan iets van m'n stemming, en zal later {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} 'n enkel woordje begrypen of zelfs... m'n zwygen! Ik houd niet van wrevel, van kwaad humeur van ontevredenheid, waarachtig niet! Steeds heb ik lust vroolyk te wezen, en 't grieft me zoo den schyn op me te laden van 'n zwartkyker. Waar ik klaag (d.i. my beklaag) doe ik dit myns ondanks, en niet uit zwartgalligheid of pessimisme.- Zend vooral geen bokking meer, beste Lina. Ze smaakten me best, maar ik wil nu wat halt houden. Anders eet ik ze tegen! Wees van ons drietjes hartelyk gegroet, ook vooral Genesis, Numeri en Deuteronomium²¹.. Dag kinderen Dek We krygen van 't jaar 'n Kamer-ontbinding.²². Onthoud dit eens. 1. Naderhand bovengeschreven in paarse inkt. 2. Entrüstung: hier: ongerustheid (du.), in Duitse schrijfletters (eigenlijk: verontwaardiging). 3. terrein: oorspr. stond er standpunt. 4. il y avait de quoi: en daar was ook wel reden voor (fr.) 5. au rabais: tegen lagere prijs (fr.) 23. Bolle of Koster: D. Bolle, ‘Bazaar van Goedkoope Boeken’ in Rotterdam, en H.G. Koster, ‘Magazijn van Goedkoope Boeken’ in Amsterdam, adverteerden bijna dagelijks in de Nederlandse kranten. 6. Kraftausdrücke: krachttermen (du.), in Duitse schrijfletters. 7. pis-aller: hier: trucje (fr.) 8. Schrant: Idee 1064; zie V.W. VI, blz. 675 e.v. 9. als: gevolgd door een kruis in blauw potlood. 10. ×: opnieuw een kruis in blauw potlood. 11. Burgersdyk: Leendert A.J. Burgersdijk (1828-1900), Nederlands leraar en hoogleraar in de biologie, befaamd vertaler van Shakespeare en klassieke tragedies. 12. Mosselman?: Balduinus C.J. Mosselmans (1830-1891), dominee, leider van de remonstrantse afscheiding; won een aanklacht wegens laster tegen V. Vloten. Hierover: J. van Vloten De waarheid inzake B.C.J. Mosselmans Openlijk Schrijven en J. Knottenbelt Pleitrede inzake Mosselmans (beide Haarlem 1872). 13. A.C. Loffelt Jupiter van Vloten en zijn Kritiek Den Haag 1876. 14. cacatou en colère: woedende kakatoe (fr.); geen staande uitdrukking. 15. Excusez du peu: geen kleinigheid! (fr.) 16. De Waal: Engelbertus de Waal (1821-1905), minister van Koloniën van 1866 tot 1870. 17. Waanders: François G. van Bloemen Waanders (1825-1892), in 1883 minister van Koloniën. 18. Van Rees: Otto van Rees (1823-1892), in 1879 minister van Koloniën, voorzitter van de Tweede Kamer en juist op 20 januari 1884 benoemd tot gouverneur-generaal van N.O.-Indië. 19. Savornin Loman: Jhr. Alexander F. de Savornin Lohman (1837-1924), Nederlands staatsman, hoogleraar en herhaaldelijk minister. 18. Van Rees: Otto van Rees (1823-1892), in 1879 minister van Koloniën, voorzitter van de Tweede Kamer en juist op 20 januari 1884 benoemd tot gouverneur-generaal van N.O.-Indië. 20. Van idee 9 is de strekking dat de gemiddelde kwaliteit van een groep personen altijd zeer laag ligt. Zie V.W. II, blz. 312. 21. Genesis, Numeri en Deuteronomium: De namen van het eerste, vierde en vijfde boek van het Oude Testament. Wellicht aanduidingen voor vader De Haas en de twee jongste kinderen? 22. Deze voorspelling is niet uitgekomen. [25 januari 1884 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 25 januari 1884 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(⅓) beschreven. (M.M.) De brief is op 29 januari voltooid. N. Ingelh. 25 Jan. 1884 Lieve Christine. Je laatste brief, eigenlyk een groetje onder den brief van je echtvriend is reeds van St. Nikolaas avond! Beiden, brief en groetjes, bereidden ons toen eene teleurstelling - maar die zou nog grooter geweest zyn als ik reeds op je komst gehoopt had en dat durfde ik niet, of liever hopen wel maar niet rekenen er op. En nu is die kersmis ook al weer lang achter den rug! Jammer genoeg want hy was heel vroolyk voor ons. Wy hadden myn zuster hier met een neefje en mevr. de Haas met 3 kinderen. en 't prettigste was dat dek zoo zoo¹. opgewekt en prettig was als ik hem niet dikwyls 14 daag aan elkaar gezien heb. ook hebben al de kinderen zich byzonder geamuseerd en wout heeft zich boven verwachting goed gedragen. hy is zoo'n lief hart. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja, hoe heerlyk dat Al nu zoo geplaatst is, daar verheug ik me zoo over en hy schryft zoo prettig; gezondheid en stemming alles komt by hem in orde met het verlies van zulke drukkende nare zorgen. En die Marie! je man schryft er over, hoe aardig! ik vond niet dat ze smaak had, om zich te kleeden byv, maar in zoo 'n zaak is ‘flux de bouche’². een recht begrip van de ernst van noodzaken enz. enz. misschien wel meer waard dan smaak op zich zelf. Ik ben zoo bly dat het haar goed gaat. Als Al nu ooit nog de dwaasheid doet haar te trouwen uit nood hoeft hy 't nu niet te doen. Het is dan omdat hy zulk een dom ding doen wil. Liefde in betere zin kent M. niet, en heeft ze nooit gekend, dat weet ik zeker.- Je man schryft er iets van ‘als Wouter in bed is, en we niets hooren dan het loeien van de westewind. O ja die wind! We hebben er weer 2 × 24 uur onder gezucht. ik geloof al was 't om dien wind alleen zou ik bly zyn hier weg te gaan. Het windt dek zoo op, en hy haalt zich dan zulke akelige gedachten voor den geest, dat ik het een supplice³. vind. Je vroeg laatst wat wy gedaan hadden om tot een verkoop te komen? We hebben er een commissionnair mee belast. De man zeide dat er in den winter geen kans op was. Hy geeft zich nu moeite annonceert ook en geniet by event. verkoop 2%. Dat is wel de moeite waard, en daaruit leid ik af dat hy zich genoeg moeite zal geven. Zoodoende hebben wy ook geen kosten vooruit. Zooals by adverteeren het geval zou zyn. Toen ik er hem het eerst over sprak in sept of aug had hy juist iemand die een buitenverblyf in dezen geest zocht, aan den ryn maar niet in Pruissen. maar dek kon toen toch niet besluiten en heeft eerst later in de opdracht bewilligd.- Ik zou heel bly zyn als het nu aanstaanden zomer lukte, hoewel het opbreken natuurlyk ook geen kleinigheid is. In deze omstandigheden zul je wel begrypen dat ik myn hart van veel aftrek en ook geen lust of animo heb om tuinproeven te nemen met aardappelen. het is anders wel de moeite waard voor iemand die ook maar halverweg een buitenmensch is. Zoo hebben wy ook al onze haantjes opgegeten en ik was al begonnen aan de kippen, toen ze met al dat zachte weer weder begonnen te leggen. ik kryg voortdurend reeds meer dan een maand versche eieren en laat dus het zestal dat ik nu heb in godsnaam maar loopen. Van de broeimachine zal ik nu ook wel geen gebruik meer maken. ik vind het {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} aardig, beeldig mooi, maar het groot brengen kost my te veel - ook voor 't van de hand zetten ben ik niet pfiffig⁴. genoeg, en de inrichting van hokken enz. is te duur, zelfs al richt ik 't nog zoo eenvoudig in - vooral ook nu met de gedachte van weggaan van hier. Ik heb er al aan gedacht de heele broeimachine te koop te annonceeren in een blad van hier en omstreken, de tyd komt nu aan en later op stel en sprong zouden wy er geen weg mee weten en zoo gauw geen kooper vinden. als gy lieden er geen beter weg mee weet. Wil ge my hier eens op antwoorden? met dek heb ik er nog niet over gesproken, maar àls hy 't toelaat, zyn jelui er dan mee einverstanden, en voor hoeveel zal ik hem geven, ik meen alles en alles by elkaer? Of weet je er betere weg mee?- Dek is dezer dagen erg vervuld met de benoeming van v. R. tot gouv. gen. dat was een tydgenoot van hem. jong ambtenaar met hem in Indië. Zondag middag Daar straks je briefkaart. Wel lieve Stine, dat dacht ik toch niet dat je zoo naar een brief van ons uitzag. Nee, ziek zyn we niet en zelfs dek zou wel heel wel zyn als - ja als de omstandigheden anders waren en hy zyn geestkracht - en denkingskracht in 't leven kon gebruiken. als hy wat kon doen in plaats van daar lydelyk te zitten schryven - het eenige wat men van hem verlangt. ik begryp zyn tegenzin daaraan volkomen. Hy leest veel Bilderdyks brieven 't laatst. En nu een werkje van een duitscher (Kappler, geloof ik) over de West indie.⁵. De man is er als soldaat gekomen en byna 50 jaar gebleven en verhaalt zyn wedervaren onopgesmukt en onschryversachtig, dek bestudeert hem (een eenvoudig mensch met veel liefde voor botanie en zoologie) nu met het grootste genoegen. Maar het wordt donker en ik wil dezen meegeven aan de jongen die uit moet. Dag lieve! We genieten alweer van den wind. Vannacht was 't heel erg. in R. is 't water ook al weer de stad ingekomen lees ik in de courant. We hebben nu alleen last van 't geblaes. maar dek maakt zich dan ongerust dat 't huis zou instorten. Nu dag beste vrienden. Beide heel hartelyk gegroet ook van dek je liefh. M DD 1. zoo zoo: verschrijving. 2. flux de bouche: (eigenlyk ‘flux de paroles’) spraakwater, vlotte babbel (fr.) 3. supplice: pijniging (fr.) 4. pfiffig: leep, handig (du.) 5. August Kappler Erlebnisse und Erfahrungen während eines 43-jährigen Aufenthalt in der Kolonie Surinam (1881). {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 januari 1884 Brieffragment van Multatuli aan een onbekende] 26 januari 1884 Brieffragment van Multatuli, gedikteerd aan Mimi, bestemd voor een onbekende. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (½) beschreven. (M.M.) N. I 26 Januari 84 Ik heb (natuurlyk) allerlei verdriet. Om 't je te beschryven (een verdriet op zich zelf) zou ik niet weten waar te beginnen. Ik zou veel te doen hebben, veel te zeggen, o ja! En toch voel ik me stom. Het terrein waarop ik meende my te moeten bewegen - d.i. de algemeene zaak - is me door 't fameuse ‘Huldeblyk’ ontzegd. ik voel me geknakt. De heeren ‘geestverwanten’ hebben dat zoo gewild en toch vragen ze me gedurig: ‘he, waarom schryf je niet? We lezen zoo graag wat van je.’ Aan - onderhandsche - betuigingen van sympathie ontbreekt het nog altyd niet. Uilig! [30 januari 1884 Briefkaart van Multatuli aan D.R. Mansholt] 30 januari 1884 Briefkaart van Multatuli aan D.R. Mansholt. Geadresseerd aan WEDHeer D.R. Mansholt Westpolder Ulrum prov Groningen (Holland), en met poststempels Nieder-Ingelheim (onleesb.) en Utrecht 31 jan 84. (M.M.) W.M. Uw brief van 12 dezer heb ik wel en in dank ontvangen. Dat ik niet terstond antwoordde was gevolg van de oude oorzaak: ik heb te veel op m'n gemoed om er aan te beginnen. Ik moet òf me bepalen by 'n postkaart òf 'n zéér langen epistel schryven. Schoon nu dit laatste me nog altyd ongewenscht voorkomt, ben ik toch van plan u althans 'n paar blaadjes te zenden. Maar voorloopig dit kleine teeken van leven, en met de uwen hartelyk gegroet! Uw vriend Dek N. Ingelheim 30 Januari 1884. [30 januari 1884 Briefkaart van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer] 30 januari 1884 Briefkaart van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer. Geadresseerd aan {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} WEDGestr Heer Mr Jacq De Witt Hamer advocaat Middelburg Holland, en met poststempels Nieder-Ingelheim 31/1/84 en Middelburg 31 jan 84. (M.M.) Waarde & zeer geachte Heer! Brief van den 3n dezer wel en in dank ontvangen. De oorzaak van m'n zwygen was de wensch om uitvoerig te schryven, en daarin vond ik me telkens door uit- en inwendige oorzaken verhinderd. Door inwendige vooral! Tòch wil ik het doen. Maar ik durf niet langer wachten, U¹. ------- 'n teeken van leven te geven. (Dat ‘reeds’ was mal.) Hartelyk gegroet! tt DD Nieder Ingelheim 30 Januari 84 1. U: oorspr. gevolgd door reeds heden. [5 februari 1884 Brief aan Multatuli van de Nederlandsche Schrijversbond i.o.] 5 februari 1884 Brief van een kommissie ter voorbereiding van een Nederlandse bond van schrijvers aan Multatuli. Een voor ⅔ bedrukte pagina. (M.M.) Zie voor de reactie bij (vermoedelijk) 7 februari 1884. Ontwerp Wij hebben de eer U hierbij aan te bieden: Ontwerp-Statuten van een Nederlandsch Schrijversbond en Memorie van toelichting, met beleefd verzoek, van den inhoud kennis te willen nemen. Overeenkomstig de slotzinsneden der Memorie van Toelichting zal het ons hoogst aangenaam zijn, van U vóór den 15den Februari e.k., aan het adres van den mede ondergeteekende TACO H. DE BEER, P.C. Hooftstraat 83 te Amsterdam, te mogen vernemen, of het beoogde doel Uwe sympathie kan verwerven, in welk geval wij de vrijheid zullen nemen U nader mede te deelen, waar en wanneer een vergadering van belangstellenden kan worden gehouden tot vaststelling der Statuten. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} De Commissie van Voorbereiding, Amsterdam, 5 Februari 1884. H.J. Schimmel. } Leden der Comm. voor het ontwerpen der Statuten H. de Veer. } Leden der Comm. voor het ontwerpen der Statuten Taco H. de Beer. } Leden der Comm. voor het ontwerpen der Statuten Dr. Jan ten Brink. J.A. Alberdingk Thijm. G. Keller. Mr. W.G.F.A. van Sorgen. F. Smit Kleine. J.H. Rössing. Maurits H. van Lee. Max Rooses. [5 februari 1884 Ontwerptekst Statuten van de Schrijversbond] 5 februari 1884 Ontwerptekst voor de statuten van een Nederlandse schrijversbond, gevolgd door een memorie van toelichting. Brochure van 11 bedrukte pagina's. (M.M.) Hier is alleen de ‘Memorie van toelichting’ opgenomen. Memorie van toelichting op de Ontwerp-Statuten: Nederlandsch Schrijversbond. Geen moeielijker taak wellicht dan het vormen van een pensioenfonds voor letterkundigen! Schilderkunst, beeldhouwkunst, muziek spreken onmiddellijk tot het publiek, de letterkunde alleen middellijk: door den boekhandel of het tooneel. Waar de andere kunsten zich ondersteuning verwerven kunnen door hare eigene machtige hulpmiddelen; waar de beeldende kunsten door tentoonstellingen, de muziek en de tooneelspeelkunst door uitvoeringen zich aanzienlijke baten kunnen verzekeren, staat de letterkunde krachteloos, als zij gelden wil verzamelen, om daarvoor haren beoefenaars, die zoo vaak hun leven lang met materieele nooden te kampen hadden, op den ouden dag, als de hand beeft en het hoofd suft, eenige rust en kalmte te verschaffen. En toch is de letterkunde de bodem, waarin alle kunsten wortelen, en telt geene kunst talrijker beoefenaars, talrijker vereerders in alle lagen der maatschappij! {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar de letterkunde, voornamelijk dat hoofdelement, wat men de schoone letteren, de poëzie noemt, is ook de meest immaterieele van alle kunstvormen. Daarom: moge zij zich ook machtig gevoelen in haar wolkengebied, zij voelt zich zwak zoodra zij in aanraking komt met grovere materie, waartoe het pogen tot bijeenbrengen van goud en zilver zeer zeker wel noodzaakt. Moet de letterkunde dan trachten den steun in te roepen der zusterkunsten? Afgescheiden nog van de vraag of deze niet elke hulp, der letterkunde bewezen, als een onrecht zouden behooren te beschouwen, gepleegd jegens het eigen gezin, geldt reeds de onwil van ons allen, om de kruimkens aan te nemen vallende van de tafel der rijkeren, hoe goed gezind deze ook mochten blijken. Maar zou het dan zoo geheel onmogelijk zijn, dat de letterkundigen zich zelven hielpen en het voorbeeld volgden van duizende anderen, die door eenheid van streven en saamvoeging van verdeelde krachten zich zelven een heden verzekeren en een toekomst gaan scheppen? Zij hebben op die duizenden uit de kleine burgerij, de menigte die naam geeft nóch naam maakt, de bekendheid bij, de achting en de liefde vaak van zoo velen - en juist de meest beschaafden en vermogenden - hunner landgenooten voor. Op die vraag geven wij van ganscher harte een toestemmend antwoord, en het beginsel, dat zich in zulk een antwoord uit, vormt den grondslag van het plan, dat wij onzen letterkundigen hierbij doen kennen. Het gaat uit van het denkbeeld, dat ieder zijn eigen kapitaal bijeen brengt en het steunt op het voorrecht der letterkunde, om zoovele vermogenden te tellen onder hare boefenaars. Het lost tevens naar onze meening het dikwijls vernomen bezwaar op, aan wien en door wie de rang van letterkundige moet worden verleend, daar het allen, die dit verlangen, tot het lidmaatschap toelaat, terwijl de aard van den inbreng er zeker wel den besten waarborg voor geeft, dat alleen beoefenaars der letterkunde naar dat lidmaatschap zullen staan. Maar al slopen vreemdelingen binnen, waar zou het nadeel schuilen, daardoor berokkend? Misschien zullen sommigen van oordeel zijn, dat het hier niet meer geldt dan eene gewone levensverzekering-maatschappij en dat het verstandiger ware, gebruik te maken van eene der vele {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} bestaande, wier kosten van beheer, over zooveel grooter kapitaal verdeeld, aanzienlijk minder moeten zijn dan van eene nieuw opgerichte Vereeniging, wier soliditeit bovendien uit den aard der zaak nog niet algemeen kan worden erkend. Hun geven wij ten antwoord: bestaat er dan eene levensverzekering-maatschappij, die alleen ten bate harer deelnemers werkt? die geen aandeelhouders bezit met een kapitaal dat vrucht moet dragen, en dit soms in hooge mate doet? die giften en schenkingen der bemiddelden aanwendt ten bate der onbemiddelden? die onbezoldigde beheerders heeft en de gestorte premiën ten deele aan hem, die ze betaalde of aan zijn rechtverkrijgenden weder uitkeert bij een overlijden vóór het tijdstip, waarop aanspraak op pensioen ontstaat? Kan de soliditeit van eenige levensverzekeringsmaatschappij grooter zijn dan die eener vereeniging, welke in verre de meeste gevallen slechts behoeft uit te keeren, wat zij ontvangen heeft en welke de eenige, zeker niet belangrijke, risico loopt, dat al hare leden ouder dan zeventig jaar zullen worden? Maar wat baat ons dan, zoo hooren wij anderen vragen, eene Vereeniging, welke niets anders doet dan teruggeven, wat zij ontvangen heeft? Kunnen wij zelve niet bewaren en beleggen wat elk jaar door ons bespaard en door haar belegd wordt? Neen, dat kunt ge niet, wordt van onze zijde getuigd. Niet alleen omdat de artistieke natuur gewoonlijk geen verwante is van de spaarzaamheid, maar ook omdat gij uwe tientallen niet zoo voordeelig en zoo zeker kunt uitzetten als eene Vereeniging hare duizenden, en gij tevens uw aandeel mist in het kapitaal uwer bemiddelde kunstbroeders, dat in een reserve-fonds is opgenomen en rente op rente kweekt. Het zij ons vergund het aangeboden ontwerp met U te doorloopen en stil te staan bij eenige hoofdartikelen, welke wellicht toelichting behoeven. Art. 1 tot en met 3 handelen over het ontstaan, den duur en het doel der Vereeniging, welke den naam zal voeren van Schrijversbond. De naam duidt meer aan dan de statuten doen vermoeden, voorloopig althans. Om niet te veel in eens te omvâmen - en dat zou in deze omstandigheden zeer gevaarlijk kunnen zijn - beperkten wij ons tot het eerst noodige. Werkt het Schrijversbond als pensioenfonds goed, dan kan de eerst eng begrensde werkkring {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgebreid en werkelijk tot een ‘verbond der letterkundigen’ worden verheven. Art. 4 behandelt de hoofdzaak: het vormen van een pensioensfonds. Wij wenschen dat fonds te doen ontstaan, bestaan en toenemen door donaties onzer bemiddelde kunstbroeders en door voortdurende en door tijdelijke bijdragen der leden. De voortdurende bijdrage is de jaarlijksche heffing van het letterkundig inkomen en mag niet minder dan f 10 zijn en de tijdelijke is 10% van het honorarium, bij de uitgave of de opvoering van eenig werk genoten. Daar die bijdragen op het hoofd van rekening van hem, die ze stortte, geboekt worden en het kapitaal vertegenwoordigen, dat op zijn naam in de boeken voorkomt, is eigen aangifte voldoende. Geenerlei dwang behoeft opgelegd te worden. Wie minder opbrengt dan hij volgens de statuten behoort te doen, benadeelt alleen zich zelven. Zonder de hulp van donaties in te roepen is de vorming van een pensioenfonds wel mogelijk, maar biedt de poging minder kans van welslagen aan. Wij gelooven aan de goede gezindheid onzer bemiddelde kunstbroeders, maar al ware de steun minder aanzienlijk dan waarop wij hopen, toch kan een aanvankelijk klein bedrag door het kweeken alleen van renten op renten, ook zonder geregelde toevloeiing van nieuwe giften reeds aanzienlijk zijn op het tijdstip, dat het dienst zal moeten doen. Twintig jaar lang toch worden er renten op renten gehoopt eer een lid, tot pensioen gerechtigd, uit dat fonds zijn aandeel ontvangen kan. De Art. 5-12 regelen de rechten der leden. Over de hoegrootheid van het pensioen valt niet te redetwisten, daar ieder lid zijn eigen pensioen bijeenbrengt. Maar hoeveel kan dit wel bedragen? Stellen wij dat A dooreen jaarlijks f 100 stort dan vertegewoordigt dat over 20 jaar, heeft de belegging plaats, tegen 4% 's jaars, circa f 3100.- tegen 4½ 's jaars, circa f 3300.- tegen 5% 's jaars, circa f 3500.- Wij stellen voor, op 60-jarigen leeftijd pensioen te verleenen en wel van 10 pCt. van het kapitaal, dat de rekening bij het sluiten aanwijst. Nemen wij den gemiddelden rente-standaard op slechts 4 pCt. aan en laten wij elk aandeel in het Reserve-fonds buiten aanmer- {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} king, dan nog zou het pensioen jaarlijks f310. - kunnen beloopen behalve de rente, die het credit-saldo afwerpt gedurende den tijd dat het pensioen genoten wordt. En eene bijdrage van f 100. - 's jaars dooreen zal voorzeker weinigen te hoog voorkomen. Bovendien kan ieder lid verwachten dat, sterft hij vóor er sprake kan zijn van pensioen, zijne naaste betrekkingen ½ of ⅔ van den inbreng terug ontvangen of dat het saldo-kapitaal, 't welk de pensioen-genietende bij zijn overlijden nog over heeft, aan die naaste betrekkingen wordt uitgekeerd. Maar indien het pensioen langer genoten wordt dan het kapitaal groot is? Dan verliest de Vereeniging of, en daarom komt juist het bestaan van een Reservefonds ons zoo gewenscht voor, wordt dat fonds daarvoor aangesproken. Maar als dit fonds dat niet dragen kan? Laat ons nagaan van welken omvang de gevreesde gevaren zijn. Wie overlijdt na van 5 tot 15 of van 16 tot 20 jaren gestort te hebben laat aan zijn hulpbehoevende weduwe met minderjarige kinderen ½ of ⅔ na van zijne werkelijke bijdragen. De gekweekte renten blijven aan de Vereeniging, het aandeel in het Reservefonds aan dat fonds. Daar deze gevallen zich het menigvuldigst zullen voordoen, loopt dus de Vereeniging de goede kans van behalve de gekweekte renten, ½ of ⅓ van het kapitaal zelf te behouden, een kans alzoo wel opwegende tegen de eenige slechte, dat een pensioen genietende den 70 jarigen leeftijd overschrijdt. Bovendien zie men niet voorbij, dat bij overlijden, vóór er aanspraak op pensioen bestaat, en het lid een weduwe met meerderjarige kinderen achterlaat, het geheele credit-saldo ten bate van allen aan de Vereeniging verblijft. De 3e alinea van art. 10 maakt het mogelijk, voor pensonen, die dit verlangen, op hun 60e jaar in het pensioen te deelen, door den inbreng overeenkomstig de 1e alinea in eens te storten verhoogd met rente op rente. Art. 13. Al behoort in de Statuten eener Vereeniging, welke de vorming van een pensioenfonds bedoelt, de regeling eener tijdelijke hulp in den vorm van voorschotten niet te huis, toch heeft men die hier niet willen uitsluiten, ware het slechts om een aanknoopingspunt te behouden, van hetwelk later de regeling eener associatie van letterkundigen zou kunnen uitgaan. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij stellen voor: voorschotten voor niet langer dan éen jaar, onder goeden waarborg en uit het Reservefonds, indien daartoe in staat, te verstrekken en zien in zulke voorschotten eer een voordeel dan een gevaar voor de kas der Vereeniging en zeker eene aanmoediging voor letterkundigen, om zich aan het Schrijversbond aan te sluiten. Art. 17. De zekerste geldberging, welke naar onze meening bestaat. Art. 18-30. Deze artikelen regelen de inwendige inrichting der Vereeniging. Het was ons streven, door naast het Bestuur eenige Gedelegeerden van Donateurs en leden te stellen, de controle te versterken. Zekerheid, dat de gelden goed bewaard en bewaakt worden is een eerste vereischte, daar zij er het meest toe zal bijdragen, vertrouwen in de Vereeniging te wekken. Art. 31. Een moeilijk vraagstuk wordt in dit artikel behandeld. Billijk is het, dat het geldelijk belang bij het stemrecht zich doe gelden, maar ook dat minderheden niet door de meerderheid alleen van kapitaal worden beheerscht. Wij hebben daarom een middenweg gezocht en gemeend dien gevonden te hebben. Art. 34. Het zal wel de bedoeling zijn den duur der Vereeniging, indien dezer goed werkt, te verlengen. Om zeker te kunnen zijn, dat alle formaliteiten tijdig worden vervuld en er zich alzoo geen stoornis in den geregelden gang van zaken kunne voordoen, zal reeds twee jaar vóor het eindigen der Vereeniging, de voortzetting ter sprake komen. De overige artikelen leiden tot geene bijzondere opmerkingen. Vol vertrouwen in U aller belangstelling, onderwerpen wij onzen arbeid aan uw hoog gewaardeerd oordeel. Wenken, die tot aanvulling of wijziging van dit ontwerp kunnen leiden, en vooral bewijzen van instemming, zij het ook alleen ten aanzien van het beginsel, dat aan onzen arbeid ten grondslag ligt, ontvangen wij gaarne. Een poging ondernomen ten bate van allen, vordert om te slagen, ook de waardeering en den steun van allen. Wrijving van denkbeelden wordt gewenscht; onverschilligheid, zoo dikwijls de klip waarop het partikulier initiatief strandt, worde gemist. Zij, die het plan tot vorming van een pensioenfonds thands bij de letterkundigen ingang trachten te doen vin- {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} den, zullen - het is bijna zeker! - nimmer eenige aanspraak kunnen doen gelden op eene uitkeering. Zij hopen dat men zich dit steeds herinnere bij de beoordeeling, niet van hun arbeid, maar wel van hunne motieven, opdat gelijke geest als het ontwerpen ook den opbouw beheersche. De Commissie van Voorbereiding Amsterdam, 29 Januari 1884. [6 februari 1884 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas] 6 februari 1884 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelheim, 6 febr '84 beste De Haas! Hartelyk dank voor uw brief met den inhoud... in alle beteekenissen! Uw opheldering aangaande de oorzaak die U minder bedreven maakte in de ‘Geschiedenis’ is duidelyk en eenvoudig. Misschien hebt ge reden tot dankbaarheid want wie zich reden tracht te geven van wàt hy leest zou haast jaloersch worden op 'n blindeman. De onzin die door geschiedschryvers sedert eeuwen werd gedebiteerd en nog dagelyks aan den man wordt gebracht is haarsträubend!¹. Vandaag nog las ik - in 'n werk dat {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} voor vryzinnig doorgaat, en in allen geval niet van orthodoxe zyde komt - dat het scheppingsverhaal van Genesis door wetenschappelyk-geologische onderzoekingen bevestigd wordt. Da hört aber alles auf!². Maar... ‘men kan niet lezen’. Ik ontwaar meer en meer dat men deze meening begint te deelen. Wat ge my van uw ‘gestudeerde luî’ meedeelt verwondert me niet. Onder de niet-lezen-kunnende menigte levert de akademie - neem me niet kwalijk, Doctor! - 'n niet te versmaden contingent. Toch zoek ik de breekebeenen in dat vak voornamelyk onder juristen, die dan ook m.i. - de weinige goeden niet te na gesproken - in ontwikkeling van denkvermogen byzonder laag staan. 't Wondert me dat de debatingclubs aan 't uitsterven zyn. By 't heerschend gebrek aan waarheidszin moesten die broeinesten van kunstmatig wanbegrip floreeren. Maar... bezweken in den stryd tegen café-chantant's! Nooit stierf 'n kwade zaak oneervoller dood. 't Woord ‘dood’ is wat te mooi. Zùlk onkruid vergaat niet! Er zal geen mangel³. komen aan woordgeknoei, aan 't huppelen op de slappe koord der chicane zoolang we gezegend blyven met 'n rechtspleging als de onze, met 'n volksvertegenwoordiging als de onze, met 'n vergadering-manie als de onze. ‘Praat of sterf!’ is 't algemeene wachtwoord. Wie niet praten, kibbelen ‘debatteeren’ kan, mag niet meedoen. Wie 't handigst is hoofdzaak te verduisteren door 't op den voorgrond halen van byzaken, wordt voor den knapste gehouden. Dat ‘men kan niet lezen’ is van volle toepassing op 't gesproken woord. Men kan niet hooren ook. D.i.: niet verstaan. Gister las ik 't pleidooi in 'n zaak van vermoedelyke kindermoord. Er was erkend: dat de (mede) beschuldigde bevallen was. dat het kind geschreeuwd had (waaruit niet volgde dat het levend ter wereld kwam, zei pleiter, want soms schreeuwde 't kind voor de geboorte. Hy haalde getuigenissen aan van obstetr. doctores.⁴.) Goed! Het meisje wàs bevallen. Dáárover bestond geen stryd. Maar dit belette niet dat hy 'n zeer groot deel van z'n pleidooi besteedde aan het betoog dat... men zich vergissen kan in de kenteekenen van zwangerschap! Nogeens: het meisje zelf erkende de verlossing. De kwestie was alleen òf 't kind vermoord was, en {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo ja of zy 't had gedaan of 'n ander! Tòch debatteeren over de vraag of ze zwanger geweest was!- Vandaag lees ik in de Courant: ‘Heden heeft het den almachtigen God behaagd van myne zyde weg te nemen myn innig geliefde Echtgenoote en pas geboren Dochter Elisabeth &c’ En, zegt hy verder: ‘Ieder zal beseffen wat ik in den bloei myns levens.. &c’ Als-i 'n oude stakkert was zou 't hem minder kunnen schelen naar 't schynt, maar z'n ‘bloei’ vindt hy zoo verdrietig.- Waarschynlyk is die man nu eens géén advokaat! 't Is mogelyk. Maar hy verdiende utriusque Juris magister⁵. te wezen. Straks maken ze 't hem h.c.⁶. Zooeven las ik 'n stuk over de ‘muntkwestie’ dat wèl riekt naar de akademie. 't Is geen haar beter dan de dood advertentie van dien bloeienden man die er vrouw en kind op nahield in één stuk, en 'n pasgeboren dochter had die moeder was. De zotterny van zoo'n malle advertentie ligt maar wat meer voor de hand. Wie zich toelegt op de kunst van lezen vindt overal iets van 't zelfde allooi. In 't zondagsblad van 't ‘Nieuws’ komt 'n rubriek voor ‘Bloemen van eigen bodem en uit den vreemde’. Ik verneem dat De Veer die levert. (Geen Doctor wel is waar maar toch 'n ‘gestudeerd man’.) Dat citaten magazyn is kurieus van nietigheid en onzin. Men staat verbaasd over 't gehalte der dingen die 't lezend publiek zich laat voorzetten. Die De Veer weet als schryf-industrieel heel goed hoe ver hy gaan kan. Als standmeter der intelligentie van 't Publiek zyn z'n bydragen opmerkelyk.- Dezer dagen las ik 'n boek dat me innig veel genoegen deed. Het ligt geheel buiten uw kring (en ook rekommandeer ik 't niet aan Lina) maar wat my betreft in lang heb ik geen boek gelezen dat me zooveel voldoening gaf. En dit verheugt me zoo. Vooral ook omdat ik hierin een bewys meen te mogen vinden dat ik (die zooveel afkeur, zooveel minacht) geen genoegen schep in afkeuren of minachten. Van jongs af had ik zoo'n byzonderen lust om de West-Indien te leeren kennen. Daarvoor bestonden oorzaken⁷. die ik nu voorbyga. 't Was en is zoo. Toen ik nog in den waan verkeerde dat dat ‘Huldeblyk’ my zekere vryheid van beweging {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} verschaffen zou, stond 'n reisje naar Paramaribo op den lyst myner plannen. Hoe dit zy, ik stelde belang in de West, en nòg. Daar zag ik 'n werk aangekondigd van zekeren Kappler over Nederl. Guyana¹¹.. Ik schafte het my aan, en zie, zelden beantwoordde een boek zoo volledig aan 't verlangen van den kooper als dàt werk. Die Kappler levert waar voor 't geld! Daarby komt dat z'n arbeid tevens den naam van Lebensbild verdient. Hy had het ook ‘Mémoires’ of ‘Confessions’⁸. kunnen noemen. Ik lees met wantrouwende attentie, en moet erkennen dat ik hem nergens betrapte op onwaarheid. Er is iets eenvoudig-naïfs in z'n mededeelingen dat zeer voor den man inneemt. Verbeeld u dat hy als arme 19 jarige jongen in 1835 Stuttgard verliet. Hy had 'n onweerstaanbare lust om ‘de wereld’ te zien, vreemde landen, vreemde natuur, vreemde zeden. Maar... arm! De eenige manier was, zich te Harderwyk⁹. te laten aanwerven. Hy diende z'n 6 jaren uit, na 't gebracht te hebben tot fourier. Daarna ging hy naar Wurtemberg terug, bleef daar slechts twee maanden om op nieuw naar de West te gaan, natuurlyk alweer zonder middelen maar nu als vry man. Daar is hy maar eventjes veertig jaar gebleven en hy leidde 'n waar Robinson Crusoe's leven, of nagenoeg. Want de weinige indianen of boschnegers waarmee hy in aanraking kwam, kunnen niet gelden voor gezelschap. In de latere periode van z'n verblyf had hy 'n 20, 30 (ja, tot zeventig toe) Wurtembergers by zich, maar hy klaagt bitter over dat volk. Eenigszins beter kon hy met Chinezen terecht die na de slaven-emancipatie door bemiddeling van de Regeering werden ingevoerd. Wat die man heeft gewurmd om zich staande te houden, is verbazend. Gedurende vele jaren moest hy in de bosschen kapellen & kevers vangen om aan den kost te komen. Of liever, óók daarom. Want entomologie en zoölogie was z'n liefhebbery. Hy heeft dan ook 'n heele verzameling opgezette dieren en skeletten weten te bezorgen aan 't museum te Stuttgard. Hy zelf betreurt z'n gemis aan wetenschappelyke leiding, maar ik betwyfel of menig man van 't vak zooveel wetenswaardigs geleverd heeft. En ik die zoogaarne veel weten wilde van Guyana! Na Kappler's boek kan ik me voorstellen er geweest te zyn. (Geholpen door de kennis van eigenaardigheden die tropenlanden met elkaar gemeen hebben.) Toch zou ik thans nog gaarne daar heen willen. Maar ik zou er nu niet komen als vreemdeling. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat overigens de toestand van dat enorm groot land aangaat (ethnologisch en maatschappelyk) die is treurig. En ik zou - evenmin als de regeering te Paramaribo of in den Haag - weten wat er moet gedaan worden om daarin verbetering te brengen. Ook Kappler ziet het donker in. De onderzoekingslust en taaie yver van dien man zyn bewonderenswaardig. Thans is hy - 68 jaren oud! - in de Oost om ook dáár eens rond te zien. Hoeden af voor dien man! En even als hy zich beklaagt over gebrek aan ‘wetenschap’ - m.i. ten-onrechte, schoon Joost weet waar hy de kennis vandaan haalt - meent hy ook dat hy geen ‘schryver’ is. In 'n kort voorberichtje maakt hy daarover als 't ware z'n excuses. Dit hoefde niet! Ik beweer dat zéér veel brokstukken van z'n boek 'n eervolle plaats zouden beslaan in Bloemlezingen. Ook geestig is hy hier en daar. Ik ben zeker dat hyzelf dit niet weet, en juist daarom is 't zoo aantrekkelyk. Uit de courant zie ik dat het boek vertaald is. Zal men de waarde er van beseffen? Misschien niet! Maar wel durf ik voorspellen dat Kappler's ‘Guyana’ zal worden aangehaald na eeuwen nog, als de versjesmakers en hoofdartikelschryvers van den dag lang zullen vergeten zyn. En nog eens zeg ik dat ik 't werk noch U noch Lina aanbeveel als lektuur. Er zyn byzondere oorzaken die 't my zoo waard maken. Afgescheiden van 't meer genoegelyke dat 'n boek verschaft - daar dat voor 'n deel smaakzaak is - moest de Regeering den man beloonen die haar zooveel wetenswaardigs levert omtrent een harer oudste (en ci-devant¹⁰. belangrykste!) kolonien. De huizen aan Heeren- & Keizersgracht te Amsterdam zyn van westindisch geld gebouwd. Er was 'n tyd dat de West indische Compagnie... maar helaas, thans is Suriname een lastpost. Voor iemand die O. Indie kent, is de armzaligheid van die kolonie kluchtig! Z. Exce de gouverneur van West-Indie heeft minder belangryke zaken te besturen dan menig controleur-civielgezaghebber in de Oost. Het Bestuur speelt daar dan ook 'n treurige rol - armoedig! - maar er is misschien niets aan te doen daar 't land gebrek heeft aan de eerste voorwaarde van welvaart, aan handen. Ik stel me geen heil voor noch van europesche kolonisatie, noch van chinezenaanvoer, noch van Bengaalsche koelies. Eigen bevolking heeft het {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} land zoo goed als niet. Indianen en boschnegers stryden in getal om den prys der onbeduidendheid, en al ware dit anders, 't is onbruikbaar volkje. Voor die 1½ man boschnegers is 't Gouvernement nog bang, nota bene! Men houdt die canailles te vriend door geschenken of tribut in geld!- Ziedaar 'n lange praatbrief beste de Haas. Geef hem ook aan De Wolff en weest allemaal hartelyk gegroet van ons drien. Mies & Wou zyn wel en de laatste vroolyk als altoos. Dek Ik lees niet na. Misschien loopen de zinnen niet rond. Soms sla ik woorden over, ook dat is - zooals uw geschiedenisonkunde - oogenzaak. Ik zie geen heelen regel tegelyk. 1. haarsträubend: ontzettend (du.), in Duitse schrijfletters. 2. Da hört aber alles auf: daar staat je verstand bij stil (du.), in Duitse schrijfletters. 3. mangel: tekort. 4. obstetr. doctores: doctoren in de verloskunde (lat.) 5. utriusque etc.: meester in de beide rechten (n.l. in privaat- en publiekrecht) (lat.) 6. h.c.: honoris causa: als eretitel (lat.) 7. oorzaken: oorspr. stond er redenen. 11. Zie 25 januari 1884, noot 5. 8. confessions: bekentenissen (fr.) 9. Harderwijk: in die stad was sedert 1843 het Koloniaal Werfdepôt gevestigd, waar soldaten voor Ned.-Indië werden aangetrokken en opgeleid. 10. ci-devant: voorheen (fr.) [februari 1884 Brief van Multatuli aan de Nederlandsche Schrijversbond i.o.] Vermoedelijk 7 februari 1884 Brief van Multatuli aan de kommissie ter voorbereiding van een Nederlandse bond van schrijvers. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅘) beschreven. (M.M.) Aan de Kommissie van Voorber. der Vereeniging ‘Nederl. Schryversbond Myne Heeren Onder dankbetuiging voor de eer der ontvangst Uwer Circul. dd 5 dezer, ten-geleide der Ontwerp-statuten eener Vereeniging: ‘Nederl. Schryversbond’ voel ik me tot myn leedwezen verplicht ontkennend te antwoorden op de ook my by dat schryven voorgelegde vraag: ‘of het beoogde doel (myne) sympathie kan verwerven?’ Het aanmoedigen van zoogen ‘Bellettrie’ komt me niet wenschelyk voor. Na beleefde groete heb ik de eer te zyn Myne Heeren Uw Dienstwillige DD {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} [9 februari 1884 Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau] 9 februari 1884 Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Drie dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven (M.M.) Dank voor uw hartelyk schryven, beste Lina, en ook voor de Courant. Uit uwe mededeelingen in verband met Haverkorn's verslag¹. kan ik my den inhoud van dat stuk best voorstellen, ook 't goede spel van de Haspelsen. De fouten die 't stuk worden aangewreven begryp ik. Ook hoe de schryver in die fouten vervallen is. Hy schynt niet genoeg kunstenaar van beroep te zyn om z'n indrukken te onderwerpen aan kunstregels. Dit is dan ook voor iemand die beheerscht wordt door indrukken van ànderen aard dan Kunst-leverantie, zeer pynlyk. Toch is 't zoodra men als zoodanig optreedt, de eisch naar volmaaktheid als artist te streven. 't Staat ieder vry, niet op de koord te dansen, maar wie zich voor akrobaat uitgeeft moet zich onderwerpen aan de wet van 't evenwicht. Als mensch prouveert². het voor Ibsen dat z'n verontwaardiging over {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} den verrotten toestand der maatschappy hem de eischen der dramaturgie deed voorbyzien. Of... zou 't nòg schooner zyn geweest dat hy - oòk 'n menschelyke hoedanigheid! - die verontwaardiging zóó had weten te beheerschen dat hy ze had beperkt binnen de grenzen der eischen van de Kunst? Misschien wel! Wie daartoe geen kans ziet, mag z'n mond houden, niet waar? In zekeren graad van lichte dronkenschap kan men van den delinkwent verwachten dat hy, besef hebbende van z'n beneveldheid, zich stil houdt. Is dit niet beter dan zich bespottelyk te maken? Verontwaardiging benevelt! Al zy de oorzaak van die aandoening nog zoo gegrond, de uiting levert soms reden of voorwendsel tot afkeuring, en dan lydt de meest rechtvaardige zaak door de vorm der verdediging. Jammer, niet waar? De mishandelde Van Rooyen te Utrecht, wiens vrouw door 'n troep dronken kwajongens vermoord werd,¹⁰. veroorloofde zich die gemene bende voor 't gerecht ‘kerels’ te noemen. (Ik vind die benaming veel te schoon, daar 'n ‘kerel’ iets mannelyks voorstelt, gelyk dan ook de etymologie van 't woord meebrengt.)³. De President van de Rechtbank gaf den armen man 'n uitbrander over z'n oneerbiedige uitdrukking! Hy had ‘heeren’ moeten zeggen, welke zonderlinge kwalificatie die voorzitter zelf dan ook gebruikte toen hy - na 't uitspreken van het vonnis... zich by die ellendelingen excuseerde dat de rechtbank hen niet geheel-en-al kon vryspreken! De smart, de verontwaardiging, van dien man werd geheel en al op-zy geschoven omdat hy die bandieten ‘kerels’ had genoemd. Wat zou die m'nheer v. Iterson¹¹. wel van my zeggen als ik my uitte over dat Utrechtsche schelmstuk? Aan myn verontwaardiging kan ik geen lucht geven zonder de allerscherpste - neen, allerplompste! - termen te gebruiken. En Nederland zou zeggen: ‘die man is... onfatsoenlyk.’ Dit is nu wel niet waar, ik ben zeker fatsoenlyker dan de gauwdieven die hun medeplichtigheid aan gruwelen voor ‘fatsoen’ laten doorgaan, maar... m'n aanval is gebroken, want de luî die in dàt soort van fatsoen doen, zyn in de meerderheid. Ik weet er zooiets van na den Havelaar! Ziedaar, beste Lina, weer 'n kleine toelichting tot juist begrip van m'n tegenzin in uiting. Zoodra ik begin m'n indrukken onder {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} woorden te brengen begint het van-binnen te koken, en ik werp de pen weg om te wachten tot ik me sterk voel om... de indrukken te beheerschen naar de eischen van de Kunst! Dit deed ik ook dezer dagen na de ontvangst eener circulaire waarin ik uitgenoodigd werd deeltenemen aan een ‘Nederl. Schryversbond’ (bende?) Dat ding schynt op touw te zyn gezet door Schimmel⁷., Keller⁸., Smit Kleine⁹., den onvermydelyken Jan ten Brink, en nog 'n paar boeken- artikel- of verzenmakers. Wie wat schryft zou zekere procenten van z'n honorarium storten. Als hy dan 60 jaar oud is, (‘als dan z'n hand beeft en hy is suf’ staat er) krygt hy jaarlyks 10 pct van z'n gestorte gelden, plus de rente die daarop gewonnen is. En nog een en ander, ook betreffende weduwen & weezen. De heele inrichtig is te zot om los te loopen. De vraag: ‘waarom zoo'n “schrijver” dat geld niet zelf kan beleggen?’ beantwoorden zy met de diepzinnige opmerking dat 'n artistenziel (verbeelje, al die ‘schryvers’ hebben artistenzielen!) nu dat zoo'n ziel geen verstand heeft van spaarzaamheid. (Dan zullen die artistenzielen ook niet aan 't sparen gaan by die schryversbondskas, dunkt me. Zoo ja, dan konden zy 't even goed by elke andere levensverz. My doen.) Zonder nu juist te wyzen op de zotheid der voorgeslagen statuten (Wie 20 jaren lang jaarlyks 100 bydraagt, ontvangt op z'n 60e jaar ‘als hy beverig en suf’ geworden is, t prachtinkomen van... 310 gl! Dat is dan de opbrengst van z'n eigen geld. (à fonds perdu, natuurlyk!) 't Kan méér bedragen als de kas gestyfd is door donateurs.) Zonder nu uitteweiden over 't armzalige van zoodanige inrichting, zonder ook te vragen hoeveel assurantiegelden jaarlyks op de inkomsten drukken met het oog op wegloopende kassiers, zonder de vraag te opperen hoe de onderteekenaars der circulaire (allemaal boeken schryvers (d.i. ‘artistenzielen’) aan 't verstand zullen komen om de gelden beter te beheeren dan de deelnemerszelf die daartoe onbekwaam worden geoordeeld... omdat zy ‘artistenzielen’ zyn, nu zonder me dáárin te verdiepen, schreef ik 'n weigerend antwoord, dat ik... niet verzond. Het kwam neer op: ‘m'n innige overtuiging dat het aanmoedigen van schryvery als vak, als métier, als handwerk, my uit maatschappelyk, industrieel en karakterkundig oogpunt hoogst ongewenscht voorkomt.’ {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook stond er: ‘dat m.i. slechts zeer byzondere beweegredenen de prostitutie van geest en hart kunnen verontschuldigen die mooischryvers of verzenmakers - leveranciers gewoonlyk van nooit gevoelde aandoeningen - zich tot taak moeten stellen om niet te mishagen aan 't koopend en lezend Publiek!’ Ja, 't is vee! Maar ik verscheurde m'n brief en schryf nu eenvoudig dat ik bedank voor de offerte omdat het aanmoedigen van zgn. Bellettrie my ongewenscht voorkomt. Geen woord meer. Zoo'n gematigdheid in uitdrukking kon ik my opleggen in 'n briefje. Voor de Pers werkende moet er hoeveelheid zyn. En nog altyd zie ik geen kans, veel regels schryvende, veel bladzyden vullende, die reserve op den duur in acht te nemen. Al begin ik nog zoo kalm, onwillekeurig maakt zich de woede van my meester. en wat volgt daaruit? Dat ik, 't geschrevene nalezende, het verscheur als niet beantwoordende aan den kunsteisch, of alles tot 'n paar woorden samentrek die kwantitatief geen kopy leveren voor den uitgever die pr vel rekent. Noch hy noch de lezer kan weten hoeveel ideen er lagen tusschen wat zy onder de oogen kregen, ideen en aandoeningen die my méér kostten dan wat wèl voor den dag kwam! Maar je weet dit alles, beste Lina en juist omdat je blyk geeft het te begrypen, schryf ik je 'r over. Meestal houd ik die denkbeelden voor me, wetende dat zooveelen myner geestverwanten (!) geen besef hebben van t gemartel dat die voortdurende terughouding me veroorzaakt. Zoolang niet de afloop van dat ‘Huldeblyk’ den stempel had gedrukt op m'n onmacht, schikte ik my met taai geduld in 't moeielyke wachten. Altyd hoopte ik: eenmaal op praktische wyze te kunnen optreden! Die kans is me afgesneden. Jammer! Ik had waarlyk iets degelyks ter verbetering kunnen tot stand brengen. Als men my in-staat had gesteld invloed uitteoefenen, zou... geen rechtbank 't gewaagd hebben 'n mishandeld man te berispen omdat hy zich verstoutte zonder eerbied te spreken over 'n troep beschonken naaktloopers die z'n vrouw vermoordden. (Met ‘chicanes’ wil ik me niet inlaten. Beweren sommigen dat de dood van dat mensch geen wettelyk bewezen gevolg is van de mishandeling, me dunkt dat die mishandeling-zelf erg genoeg is! {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Dàt vonnis - en de daarover aan de ‘heeren’ gemaakte excuses! - is 'n gruwel. Zal 't volk dan nooit wakker worden?) En toch is die Utrechtse zaak n kleinigheid in vergelyking van den algemeenen toestand waarvan zy slechts 'n symptoom is. Een voorbeeld. Het ‘Nieuws van den Dag’ schryft over die historie 'n woedend artikel. ‘Hé, vraag je, vind je dàt dan zoo lam?’ Nogal. Meenje, dat dat ‘fatsoenlyke’ Nieuws zich permitteert woedend te worden over het schandelyke vonnis? Over 't lang uitstellen der zaak, zoodat de getuigen zich 't bygewoonde niet precies meer herinnerden? ('n gewoon loopje.) Over de gemeene houding van den voorzitter tegen den mishandelden man? Over z'n laaghartigen toon tegenover de misdadigers? Volstrekt niet! Dáárvan geen woord! Neen 't Nieuws werd toornig omdat die Voorzitter kwaad van de Dagbladen had gesproken! Dàt had Zyn ED. Achtbare niet moeten doen. (Eerst op 't allerlaatste oogenblik noemde datzelfde Nieuws de namen van die kwajongens. Zoolang mogelyk heette het slechts: ‘de studenten die’... &c. Na zooveel laaghartige serviliteit nog niet eens door zoo'n voorzitter geprezen te worden is dan ook wel hard voor zoo'n Nieuws!)- Och, beste Lina, ik herinner my nu nog iets te moeten aanroeren uit uw brief. t Is de uitdrukking - neen, ik wil 't niet nalezen. Het betreft de vraag of gy en de uwen - hier by reken ik nu den besten hartelyken Wolff - U m'n verdriet over den afloop van dat ‘Huldeblyk’ moet aantrekken? Wel neen! Niemand persoonlyk, als ik ten-minste de leden der engere kommissie uitzonder die: 1my gesard hebben, 2by tyds hadden kunnen rechtsomkeert maken, òf zorg dragen dat de zaak niet zoo jammerlyk afliep. Of 't een òf 't ander zou ik hun hebben opgedragen als ze my oprecht hadden mee gedeeld hoe 't ging. Dit deden zy niet. Ze gedroegen zich alsof de zaak niet my, maar hun aanging. Ik kan de behandeling die zy my aandeden niet beter vergelyken dan met die van diakenen tegen-over 'n gealimenteerde.- Alzoo die heeren uitzonderende, raakt m'n verdriet en ergernis niemand persoonlyk. Zeker waren er onder de tachtig teekenaars der circulaire velen die er geen genoegen mee zouden hebben genomen my een certificaat van onmacht te doen uitreiken! Maar de een wist niet van den ander, en... die engere kommissie droeg {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} geen zorg dat dit veranderde. Hoe kon ze dit ook? Versluys schreef me immers dat zy den uitslag heel mooi vonden! Eerst na zeer lang, na zeer ernstig aandringen verkozen zy my van dien uitslag iets bepaalds meetedeelen. Toen was het te laat de zaak ongedaan te maken wat me voordeeliger zou geweest zyn omdat ik dan zeker standpunt bewaard had. Dit is nu onherroepelyk verloren. In de oogen der Hagenaars ben ik iemand die na zooveel geschreeuw en bluf, door al m'n geestverwanten op m'n 62 jaar werd gepensioneerd als 'n adjunkt-kommies. Wat moet zoo'n Van Rees - 'n tydgenoot van me! - met z'n 200.000 gl sjaars en gouverneurgeneraals rang, laag neerzien op 'n stumpert als ik! En hy is de eenige niet. Bloemen Waanders, de onlangs afgetreden minister, De Waal die reeds vele jaren geleden minister was en vele anderen van die soort waren waarachtig m'n meerderen niet! De nieuwe minister Sprenger v. Eyk⁴. ging nog school toen ik reeds 'n halve carriere achter den rug had. ‘Maar, zeggen “geestverwanten” je bent niet minder dan zy (heel vrindelyk!) je bent Multatuli.’ Welke waarde zy met hun allen aan die hoogheid hechten, is me gebleken! Welnu, ik geef niet om hoogheid. Integendeel. Eenvoudig van smaak en behoeften stuit my alle verheffing of zoogenaamde roem en eer. Ook materieel ben ik eenvoudig in smaak. Te veel omslag, 'n groot huis, veel bediening, weelderige levenswys, zie, ik houd er niet van. Ik beklaag de menschen die zich om den wil hunner positie dat alles moeten getroosten. Niet dáárom dus baart het gebeurde my verdriet. Maar... om iets tot stand te kunnen brengen moest ik kunnen optreden op de wyze die nu eenmaal in onze maatschappy 'n vereischte is. Juffr. Pieterse stelde vertrouwen in den Dr omdat z'n koetsier 'n beerenvel droeg! Zóó is het! In die positie hebben m'n ‘geestverwanten’ me niet willen brengen. Ze vonden dit dus niet de moeite waard. En hieruit blykt me dat ik voor niets geleefd heb, en dat de opgang dien ik maakte alleen 'n gevolg was van ingenomenheid met m'n schryvery. En zelfs als zóódanig is de uitslag vreemd en bedroevend. Schryven is m'n ‘vak’ niet. Ik deed het omdat het moest, en... altyd onder protest! Hoe dit zy, ze vonden dat geschryf ‘mooi’. Welnu, waarom ze dan na de mooivindery zich zoo gaan uiten in cyfers, me lager getaxeerd dan de knecht van Dickens e.d.? Ik noem juist hem, omdat ook hy ‘voor- {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} drachten’ hield. In z'n levensbeschryving staat vermeld wat ze hem opbrachten. Dat was zoowat 80 maal (ruim!) van wat Nederland my betaalde! En alweer klaag ik hier niet uit hebzucht, maar ik vraag of de bitterheid over 't slecht gehalte der my in de uitbundigste termen betuigde sympathie niet gegrond is? En... zelfs die bitterheid doet niet ter zake. Stel dat men my slecht behandelt, welnu, dit komt er niet op aan! Dat is duizenden en duizenden wedervaren. Wie dat niet verdragen kan, verstaat het leven niet. Alzoo niet dáárover klaag ik. Maar: men ontnam my de middelen om goed te doen. Dit is de oorzaak van m'n smart. Om u te bewyzen dat ik dit niet nu aanvoer in verband met dat ‘Huldeblyk’ alleen, of in m'n ergernis van den laatsten tyd, herinner ik u aan de passage uit de Mill. Studien waar ik naar rykdom zoek: ‘om goed te doen.’ Dat het grondidee daar fantastisch is ingekleed doet nu niet ter-zake. Ook paste ik daar wel op, niet juist de hoofdzaken te noemen die ik wilde aangrypen. (dit deed ik maar zelden, en eigenlyk slechts in oogenblikken van drift, zooals byv. in de 1o Brochure over Vryen Arbeid - oorsprong myner ‘Ideen’ - en in de⁵. laatste bladz. van ‘Pruisen & Nederland. Die openhartigheid was 'n fout!) Wilt ge vroeger teruggaan, zie den Havelaar blz. 83 (uitgaaf 1881.) Ik schreef dat in 1859 dat is nu 25 jaar geleden. Wel 'n bewys, vind ik, dat m'n tegenwoordige stemming geen vrucht is van de bitterheid der laatste jaren, maar wel degelyk de kleur van m'n gemoed aangeeft!- Maar, nogeens beste Lina, waar dwaalt ge heen, als ge vraagt of ge u dat alles persoonlyk zoudt moeten aantrekken? O neen! Geheel afgescheiden van finantieele cyfers, had ik m'n kracht moeten vinden in 't getal en gehalte myner aanhangers. Al ware de opbrengst in 'n put gegooid (by-wyze van spreken, want baldadig wegsmyten van geld is my zooveel 'n gruwel als den gierigsten Droogstoppel!) dan nog had er uit het cyfer van die opbrengst moeten blyken dat ik steun had, ten-einde aan m'n woorden ingang te verschaffen. Geen enkel persoon kan (of kon) aan 't gebeurde iets veranderen. Er is gebleken dat m'n ‘gemeente’ of ‘party’ - of hoe heet het? klein in getal en nietig in kracht is, en die coup de Jarnac⁶. is niet te heelen. Bovendien, gy beste hartelyke Lina, behoort aan uw achtenswaardigen man en aan uw kinderen! Gy hebt U niet - zooals m'n arme Tine in 1845! - met my in- {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} gescheept op 't vaartuig dat branding en storm zou te trotseeren hebben! Gy moogt niet - al ware het u mogelyk! - uzelf en de uwen die recht op u hebben, benadeelen door ingenomenheid met 'n edel doel. Dit zou waarheid blyven al ware dat doel nog altyd bereikbaar, wat ik nu, helaas, ontkennen moet.- Hé - 'n raar verzoek! Antwoord me niet! Kyk, 't zou den schyn krygen alsof ik door myn lange brieven ook U op zooveel moeite wou jagen. O neen. Ook ik hoop me voortaan te onthouden van zulke uitweidingen. Ik ontwaar uit uw brief dat ge alles volkomen begrypt, behalve... die vraag omtrent persoonlyke verantwoordelykheid! Nu, ook dàt weet ge nu, hoop ik, en voor goed. Dag beste meid, hartelyk gegroet, allemaal van uw liefh. Dek als zoo'n br. gedrukt moest worden had ik wel 3 dagen noodig voor korrektie. 1. verslag: oorspr. stond er compte-rendu, verslaglegging (fr.) Het betreffende verslag gaat over Ibsens En Folkefiende, ter gelegenheid van J.H. Haspels' 25-jarig jubileum door het Nederlandsch Toneel opgevoerd als Een vijand des volks. 2. prouveert: pleit, naar 't fr. prouver: bewijzen. 10. Op 31 mei 1883 overleed in Utrecht mevrouw Van Rooyen nadat zij in haar woning aan het Munsterkerkhof door zes studenten was mishandeld. 3. ‘kerel’ houdt etymologisch verband met ‘vrije, niet-adellijke man’, met bijbetekenis ‘oud’ of ‘boer’. 11. van Iterson: verschrijving. De Utrechtse rechtszaak werd behandeld door de rechter Mr. Paulus A.L.A. baron van Ittersum (1837-1909). 7. Schimmel: Hendrik Jan Schimmel (1823-1906), Nederlands toneel- en romanschrijver. 8. Keller: Gerard Keller (1829-1899), Nederlands schrijver van - vooral - reisbeschrijvingen en novellen. 9. Smit Kleine: Frits Smit Kleine (1845-1931), Nederlands schrijver van (veelal parodistische) poëzie en beschouwingen. 4. Sprenger van Eyk: Jacobus P. Sprenger van Eyk (1842-1907), Nederlands staatsman, sedert 1883 minister van Koloniën in het kabinet-Heemskerk. 5. in de: oorspr. stond er op 't. 6. coup de Jarnac: nekslag; lett: stoot van Jarnac, een Frans kapitein uit de 16de eeuw, die zijn tegenstander in een duel geheel onverwachts een fatale wond toebracht. [11 februari 1884 Briefkaart van Multatuli aan H.J.J. Bos] 11 februari 1884 Briefkaart van Multatuli aan H.J.J. Bos. Met poststempels Nieder-Ingelheim 12/2/84 en Rotterdam 12 feb 84 en geadresseerd aan WEDG-Heer Hendrik J.J. Bos Geldersche Kade, 28 Rotterdam. (M.M.) W.B. tot m'n groot verdriet heb ik niets vernomen van den uitslag der feestviering, d.i. voor zoover myn geringe poging aangaat om deel te nemen aan de vereering van onzen H.¹. Ook zondt ge my de N.R.C. niet. Ik bestelde die daarom aan anderen en vond daarin van myn groet geen melding gemaakt. Nu verdiep ik my in gissingen, wat daarvan de oorzaak wezen kan? Ik deed weinig, dit is waar, maar toch 't mogelyke. Zoo gaarne was ikzelf gekomen, maar ik kon niet. Er zitten my te veel blokken aan 't been! Vriendelyk gegroet tt DD N. Ing. 11-2-'84 1. H.: Haspels, die begin februari zijn 25-jarig jubileum vierde. [12 februari 1884 Advertentie in Het Nieuws van den Dag] 12 februari 1884 Advertentie in Het Nieuws van den Dag. (K.B., Den Haag; fotokopie M.M.) Fragmenten. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitgaven van de Naamlooze Vennootschap Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’. Gevestigd te Rotterdam Dichtwerken (....) multatuli De Vorstenschool. In Prachtbandje f1.80. De Bruid daarboven. Ingenaaid f0.75. Proza-werken multatuli Max Havelaar. 5e druk. In Linn. Stempelb f2.40. Idem Idem. Gebond. in half Franschen Band f3.90. Idem Idem. Ingenaaid in Geïllustr. Omslag f1.90. Ideeën. Bundel 1-7. Gebonden in Bruin Linnen Stempelbanden. Per Bundel f3.-. Idem. Bundel 1-7. Ingenaaid. Per Bundel f2.50. Minnebrieven en Verspreide Stukken. Gebonden in éen Band f2.90. Minnebrieven. Ingenaaid f1.25. Verspreide Stukken. Ingenaaid f1.25. Over Vrijen Arbeid. Ingenaaid f1.25. Een en ander over Pruissen. Ingenaaid f0.90. Bloemlezing door HELOIZE. In Prachtband f3.25. [15 februari 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 15 februari 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief is de volgende dag voltooid. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Vereischt geen antwoord. Lees hem door niet voor je 'n beetje tyd hebt¹. Nieder Ingelheim 15 feb 84 beste Haspels! Daar is geen naam voor! Neen, ik weet niet hoe ik 't noemen moet! Ik bedoel die portefeuille by 't Album.³.- De handelwys van die tooneel Directie kan ik wèl kwalificeeren. Ze is eenvoudig infaam, en daarmee uit! Dat andere is ook wel infaam, maar niet eenvoudig. Ik zie geen kans, 'n gepast woord te vinden. Oppervlakkig gezien, zou men er iets naïfs, iets kinderlyks, iets onnozels in kunnen vinden. Maar dit gaat niet op, want die onnoozele kinderlykheid bestaat niet, zoodra 't eigen belang van zulke menschen in 't spel is. Dan weten zy heel goed te rekenen als volwassenen! M'n vrouw en ik waren verbaasd en verontwaardigd. Eigenlyk had ik op zoo-iets kunnen verdacht zyn, maar toch was dit het geval niet. Ik had kennis gekregen van 'n aantebieden geschenk, zonder te weten waarin dit bestaan zou, en ronduit gezegd, ik had er niet over nagedacht. Nu². de ‘geestdrift’ de ‘sympathie’ de ‘vereering’ zich binnen zùlke grenzen blykt te bepalen, ben ik bly niet te hebben meegedaan. Dit zou my tòch ongepast hebben toegeschenen, helaas! Maar wie weet of ik niet de fout zou hebben begaan, ook myn aandeel bytedragen als ik geweten had dat men daartoe met 500/90 = 5.55ct volstaan kon. Zooveel immers is de vereering, in geldswaarde uitgedrukt, pr persoon? Magnifiek! Er is waarlyk geen naam voor! In m'n verbeelding hoor ik allerlei praatjes om te betoogen dat het ‘nogal wèl’ of zelfs ‘heel mooi’ is. Sommigen zullen zeggen: ‘och, in die som zit het hem niet. Hoofdzaak is de zoo uitbundig bewezen hartelykheid.’ (Gejuich en geschreeuw, zeker!) Welnu, juist het gehalte van die hartelykheid wordt door dat armzalig cyfer gekenmerkt. Je weet nu eensvoor-al wat toejuiching waard is! En... uiten kan je je niet! Welstaanshalve moet je nog je aanstellen als hoogstbeweldadigd. In de couranten las ik 't verslag van de vergadering over de kwestie van V. Zuylen met het Ned. Toneel. Ik beoordeel van Zuylen's eisch niet, maar zoodanige beoordeeling had gevoegelyk kunnen geschieden by de debatten over dat onderwerp. 't Lag voor de hand dat deze of gene gezegd had: ‘nu ja, de heer Schimmel had {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} niet zoo brusque moeten afbreken, maar... de vordering van fl 15000 sjaars was dan ook wel wat zéér hoog!’ Niemand heeft, naar 't schynt, die bedenking gemaakt, wat nogal vreemd is, daar zoo menigeen graag de gelegenheid aangrypt om ook eens 'n praatje te maken. Dat velen 't gedacht hebben, is zeker. Het niet aanroeren van dit punt is 'n bewys dat ‘men’ vreesde geen eer inteleggen met zoo'n nuchtere huishoudelykheid in zake: khunst! (Ik word misselyk als ik 't woord schryf, even als by: poëzie en: moraliteit!) En datzelfde volk, in U ‘de khunst’ zeggende te waardeeren, schepen⁸. u af met zoo'n armzalige offerande! Oneerlyk is 't in hooge maat. Zy weten zeer goed wat uw indruk wezen moet, en rekenen er op, dat je daaraan geen uiting geven kunt. Wat zou er 'n clameur⁴. zyn opgegaan als ge dien portefeuille op den grond hadt gesmeten! Dan was je 'n onfatsoenlyk mensch geweest, 'n hebzuchtige, iemand dien 't alleen om geld te doen was, en alzoo: geen echt kunstenaar. Dááruit hadden ze dan betoogd dat hun ellendige schrielheid gerechtvaardigd was. Neen, uiten kan je je nièt! Ik ken immers dat gevoel by ondervinding. 't Is om te stikken. 't Wondert me dat Bos de zaak heeft laten doorgaan. Als men U 'n geschenk van weinig of geen geldswaarde hadt aangeboden ('n verzameling haarlokken of 'n fotografietje) zou men nog t voorwendsel gehad hebben: ‘u niet door geld te willen beleedigen.’ (Zegge: voorwendsel!) Maar dien uitweg niet inslaande, werkelyk de in onze maatschappy praktische manier kiezende, aldus tonende dat men wist: wàt eigenlyk de wereld regeert, en dan zoo'n bedragje, kyk, 't gaat m'n verstand te boven. Van ‘de Vyand des Volks’ vernam ik reeds een en ander. Mevr. de Haas zond my de N.R.C. waarin de voorstelling besproken wordt. Ik kan me voorstellen dat Haverk. v. R.⁵. ten-rechte eenige aanmerkingen op 't stuk maakt, als stuk. Maar de inhoud uit zielkundig en maatschappelyk oogpunt hangt niet dáárvan af! Ook Mevr. De H. zelf schreef er my over, en wel met geestdrift. (Zy is edel, moedig, trouw, solide. Ik wou dat ik 500 mannen had van háár karakter.) Ik denk dus alles goeds van Ibsen als persoon, maar vrees (of denk) dat het stadium waarin hy verkeert, niet meer 't myne is. ‘Niet meer’ zeg ik. Want hy schynt nog te meenen dat het tentoonstellen van de maatschappy iets baat. Och, dit meende ik vroeger ook! Over 20 jaar zal Ibsen de vruchteloos- {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} heid zyner pogingen inzien, tenzy hy 't geluk hebbe vervolgd te worden. Dit houdt staande daar 't ten minste eenig blyk geeft dat de mannen en place notitie van je nemen. In Holland is dit het geval niet. Alles smoort in modder. Wat overigens 'n stuk als dat van Ibsen aangaat, hy kan er vast op rekenen dat 7/8 der toejuichers tot de soort van menschen behoort dat hy geesselt. Hier is huichelarij in 't spel, o zeker, maar toch is huichelary de hoofdfactor niet. Dat mochten ze willen! Een flinke huichelaar is iemand. Daar hoort wat toe! Neen 't is 'n onbewust huldigen van het schoone, zonder daarby te bedenken dat die hulde 'n testimonium is van eigen beroerdheid. Als je ooit 'n drama gaat vertoonen in 'n tuchthuis, kies dan 'n stuk waarin de sentimenteelste deugd wordt geschilderd. De gauwdieven zullen hun handen kapot applaudisseeren by den triumf van 't ‘goede’. De Clarissa Harlowe's en Pamela's⁶. zyn de lievelingsheldinnen van hoeren. Dàt en 't verkoopen van moraliteitspraatjes zyn de geliefdste uitwegjes om met fatsoen 'n smeerlap te wezen. 16 febr. Nog eens Ibsen en zyn streven! Ik waardeer het en beklaag den man als hy nog altyd denkt met schryvery iets te kunnen bereiken. Z'n ergste vyanden, of liever de taaiste tegenstanders van z'n zaak zyn de toejuichers, de mooivinders! Myn innige overtuiging is dat er slechts één praktisch wapen is, het heet geweld. Om dat te kunnen uitoefenen is macht noodig, om dáártoe te geraken: geld! Zy die er belang by hebben dat de verrotting blyft voortduren, omdat ze als drekvliegen daarop azen, dragen wel zorg dat die bron voor hun tegenstanders gesloten blyft.- Indië staat als 'n dubbeltje op z'n kant te waggelen, d.h. wat het hollandsch gezag aangaat. De benoeming van Van Rees is 'n ware oorlogsverklaring. Ze beteekent iets als buigen of bersten. Jammer dat ik in gemoede niet kan sympathiseeren met de vyanden van V. Rees. Hoe dit zy, als er beroering komt zal ik niet dáár zyn, en 't is 'n malle kansrekening wie er van profiteeren zal? Misschien Engeland. Jammer dat ik me niet roeren kan. Eenige vryheid van beweging had ik my van dat: ‘Huldeblyk’ voorgesteld. Ge weet hoe dat is afgeloopen! Ik worstel met den wil om de party optegeven, maar kan er niet toe besluiten. 't Is zoo moeielyk, van iets te scheiden dat men 40 jaren trouw by zich heeft omgedragen, en waarvoor men zooveel offerde!- {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Verrotting’ zei ik zoo-even. En niet voor 't eerst noemde ik dat woord. Thorbecke scheen 't met my eens te zyn. Althans hy praatte me na en zei: ‘dat er een contagium⁷. in den Staat heerschte’ tgeen niet te-weegbracht dat hy 'n hand uitstak om daaraan iets te verbeteren. Integendeel. Hoe dit zy, verrot is de toestand. Zou men dit nu eindelyk gaan inzien na 't Utrechtse vonnis? ‘De afkeuring der Dagbladen is algemeen’ las ik ergens. Wel verbazend! Die brave dagbladen! Wie lezen kan ziet uit de artikels die over die kwajongenszaak handelen, dat de hoofdgrief niet ligt in 't schandelyke vonnis, maar... die president heeft kwaad van de kranten gesproken. Vandáár de toorn. Het nagenoeg vryspreken van die baldadige doodslagers is byzaak. Als die E. Ab Heer die artikelflikkers maar met rust had gelaten. Tien jaar geleden nog zou ik zeker over die zaak 'n hartig woordje gezegd hebben. Maar ik heb ingezien dat het tot niets leidt. Misschien zelfs zou het dien Ittersum als verdienste worden toegerekend indien ik hem zei dat z'n plaats in het tuchthuis was. Hy, z'n mede Edel Achtbaren en de studenten er by. Allemaal achter de tralies!- Schryven, redeneeren, is gekheid! Vooral als 't in 't mooierige valt. Ik be er misselyk van zooals je broer van 't eeuwige: ‘l'amour, l'amour’ in de drama's. Ik ontving dezer dagen 'n circulaire (geteekend Schimmel, ten Brink, Keller, en nog 'n paar) strekkende tot oprichting van 'n ‘schryversbond’. Het doel zou zyn ‘schoone letteren en Poezie’ aantemoedigen, en wel door aan oude schryvers en versjesmakers ‘als de hand beeft en de geest suf geworden is’ (pleizierig!) 'n... pensioen te verzekeren. Waar moet dat vandaan komen? vraag je. Wel, van hun eigen geld. Ze zouden 5 tot 10% van hun honorarium moeten storten en als ze dat 20 jaar lang gedaan hebben... dan krygen ze 10% 'sjaars van het gestorte geld terug. (natuurlyk is de hoop dat ze niet tot hun zeventigste jaar leven, wat zoo gek niet is.) Ik denk dat de Heeren Schimmel, ten Brink c.s. gedurende den tyd die er verloopen moet eer de aandeelnemers ‘suf en beverig’ geworden zyn de goedheid zullen hebben die gelden te ‘administreeren.’ Als voorbeeld van de schitterende plannen geven zy 't volgende. Wie 20 jaar heeft bygedragen, stel honderd gulden sjaars, ontvangt (als hy op z'n zestigste suf en beverig geworden is) 310 gl. sjaars. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} (in de veronderstelling dat z'n 20 jarige bydragen met de renten tot 3100 gl zyn opgeloopen.) Zou men niet naar beving en suffigheid gaan verlangen als daarop zoo'n prachtige premie wordt gezet? 't Is koddig. 't Zou dan toch eenvoudiger zyn, in 'n gewone levensverzekering te gaan. Dit zien zy ook in, maar beantwoorden die bedenking met het malle praatje dat ‘een artistieke natuur gewoonlyk geen verwante is van spaarzaamheid.’ De natuur der H.H. Schimmel, ten Brink &c is dus zeker 'n tante of achternicht van comptabiliteit ten-koste van 'n ander. Die ‘natuur’ geven ze dus niet voor ‘artistiek’ uit. Dit wondert me. Ik heb heel kort en in beleefde vorm geantwoord: ‘dat het aanmoedigen van zoogenaamde Bellettrie my ongeraden voorkomt.’ Ze zullen dit heel vreemd vinden. Eerst had ik 'n brief geconcipieerd van donder en bliksem. Maar ik bedacht my, en schreef beleefd. Dag beste Haspels, hartelyk van ons allen gegroet! Ik heb je niet eens bedankt voor je brief! Nu dat spreekt vanzelf! Dit jaar hoop ik toch je hier te zien. Ik wou zoo graag mn hart eens beter luchten dan op papier. Buiten m'n asthma ben ik wel. Vrouw en kind ook. Groet Dirk & Coenraad. 1. Deze twee zinnen staan in blauw potloodschrift boven de aanhef. 3. Album: aan Haspels bij zijn 25-jarig jubileum aangeboden huldigingsboek met negentig namen, vergezeld van een portefeuille met slechts f500,-. 2. Nu: oorspr. gevolgd door zich. 8. Kennelijke verschrijving. 4. clameur: getier (fr.) 5. Haverk. v. R.: R. Haverkorn van Rijsewijk, toneelrecensent van de N.R.C. 6. Clarissa Harlowe en Pamela: de kuise heldinnen in de brievenromans van Samuel Richardson (1689-1761). 7. contagium: besmetting (lat.) [19 februari 1884 Brief van Multatuli en Mimi aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 19 februari 1884 Brief van Multatuli en Mimi aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele en een enkel velletje postpapier waarvan blz. 1-9 en 10 (⅓) beschreven. (M.M.) {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim, 19 febri 1884 beste Menschen! Mies zeide my van ochtend een brief van U ontvangen te hebben en deelde my daaruit iets mede dat my aanleiding geeft terstond aan U te schryven. Het betreft Marie. Mimi zegt dat ze, buiten Albert om, by U 'n 30 franc is komen leenen en dat ge die gegeven hebt. Dit schynt op zichzelf 'n kleinigheid maar ik zie er méér in, en ik verzoek U uitdrukkelyk dat zaakje aan Albert te vertellen. Me dunkt dat zyn belang dit vordert en dat het dus ook in 't belang van Marie zelf is. Het ware van uw kant, 'n misplaatste goedheid, haar te styven in zulke achterafjes. Op menschkundige gronden kunnen wy berekenen dat zy niet aan Ulieden die met Albert bevriend zyt, en van wie ze dus riskeert ‘verraden’ te worden - zooals zy 't misschien in haar domheid noemen zou - dat ze niet het eerst by U heeft aangeklopt! Vóór ze zich tot U wendde, heeft ze op àndere manieren gaten gestopt, dit houd ik voor psychologisch zeker, en even zeker is 't, dat Albert dit behoort te weten. Zulke bommen breken tòch los, en dan zeg ik: hoe spoediger hoe beter! Meen niet dat er achter deze redeneering de minste animositeit tegen Marie schuilt. O neen! Ik houd haar, in zeer gewonen zin gesproken, voor 'n goed schepsel. Maar... zy is 'n kind, en ik vind het onze plicht Albert zooveel mogelyk te waarborgen tegen de gevolgen van haar kinderstreken. Voor eenige weken schreef Albert ons dat haar zaakje redelyk goed marcheerde. Wel was er wat getob met moeielykheden die onafscheidelyk zyn van 't beginnen, maar... enfin, 't ging goed en beloofde nog meer. Ik herinner me nu dat die mededeeling my bevreemdde. Ik kon my geen stevige oorzaken denken van dat (aanvankelyk) succes. Maar andere dingen in 't hoofd hebbende, ontgaf ik 't my¹., en dacht er niet meer over. Op-eens voel ik nu m'n twyfel weer opgewekt. Hoe wist Albert dat de zaak marcheerde? Natuurlyk uit háár opgaven. Heeft hy die gecontrôleerd? Tenopzichte der meeste posten is dit onmogelyk. Kan hy vertrouwen dat ze hem de waarheid zegt? Neen! Ik houd haar volstrekt niet voor slecht (Integendeel!) maar ze is 'n kinderlyk zieltje dat meent alle leugens te kunnen vergoelyken met: ‘Ah mon Dieu, c'était seulement pour ne pas causer du chagrin à ce bon Albert!’². 't Is my alsof ik 't haar hoor zeggen. Ik heb stumperts van dezelfde soort {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} gekend die haar leven voor dezen of genen zouden geofferd hebben, maar niet te bewegen waren: waarheid te spreken. En dit altyd onder 't afgezaagd pretext van: ‘bestwil.’ Albert schreef ons dat hy ‘de boeken’ hield. (of byschreef.) Eilieve, vanwaar haalt hy de posten? Evenmin als Marie hem de by U geleende 30 fr. opgaf, zal ze hem volledig inlichten omtrent andere schulden die misschien méér bedragen. Hoe kan Albert weten welke inkoopen van grondstof zy doet? Welke creditposten ingekomen zyn? 't Zou toch verdrietig zyn, niet waar, als Albert opeens en onverwacht moest hooren dat zy verder achteruit was dan hy wist. Dit vrees ik! Die 30 fr is daarvan 'n indice, want nog eens, zeker zyt gyl. niet de eersten wien zy om geld vraagt. Waarom niet zich aan Albert zelf gewend? Natuurlyk omdat hy niet weten mocht dat ze gêne³. had, m.a.w.: omdat hy van den ware toestand geen kennis droeg. Toe, zegt het aan Albert. Pleizierig is 't zeker niet voor hem, maar hy zal 't u in dank afnemen dat ge hem bytyds wakker maakt. Wat Marie's verstoordheid aangaat... ook zy is u dank schuldig dat ge haar beschermt tegen haar lichtzinnigheid. Ik geloof niet dat zy Albert ooit zou benadeelen in haar eigen voordeel, o nee! Maar wel door gebrek aan waarheidszin.- Of Mies u ditmaal schryft, weet ik niet. We zyn wel (ik op wat asthma na) en leven stilletjes. Zeker heeft Mimi U meegedeeld dat we van kerstdag tot 6, 8 Januari hier 'n heele drukte gehad hebben. Heel aardig! Wouter heeft zich by die gelegenheid boven verwachting goed gedragen. (Hy was weinig of niet met kinderen in aanraking geweest.) Zal ik U dezen zomer hier zien? Heel graag! Eergister nog zei Mimi, toen Wouter aan 't pianospelen was en broddelde: ‘wat zal m'nheer Bremer daarvan zeggen?’ Ik spreek daar van ‘dezen zomer’. Ja, als we nog altyd hier zyn! Hoogstwaarschynlyk wèl, schoon ik om sommige redenen zou moeten wenschen - ja, wáárheen? De opvoeding van 't kind begint eischen te krygen waaraan hier niet voldaan kan worden. En vervolgens... och: haken en oogen! Niets is éénvoudig, alles is gecompliceerd. Hoeveel liefs het zoo ruim en gezond wonen hier, ook aanbiedt, toch moeten wy om veel redenen wenschen - ik weet waarachtig niet wàt! Ziedaar de ware: ‘haken en oogen’ als {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} men zelf niet eens precies zeggen kan wat men wil. Le fait est, dat ik, nòch blyvende, nòch vertrekkende, my behoorlyk roeren kan. Ergernis over veel dat my wedervaart, maakt me stom en machteloos. Je ne fais que ronger mon frein.⁴. Weest hartelyk gegroet van uw vriend Dek- Ik zou 't vreeselyk vinden als Albert die na zooveel getob en gewurm, eindelyk 'n betrekkelyk goede haven is ingeloopen, z'n leven nu vergald zou zien door zoo'n byzaak! Maar juist dáárom gewaarschuwd, opdat het geen al te groote proportien aanneme! Wat nu nog gaatjes zyn, kunnen gaten worden die niet meer te stoppen zyn. Ik kan niet gelooven dat Marie de persoon is om zoo'n zaak behoorlyk te beheeren. En als ik hierin juist zie, vind ik Albert's verantwoordelykheid in 't financieele zeer gevaarlyk. Ze zou hem ook kunnen schaden in z'n officieele positie, dunkt me. Dus: waarschuw hem voor 't te laat is! Ge moogt hem dezen brief laten lezen. Dan kan hyzelf beoordeelen of ik gelyk heb? Mn doel is hem voor 'n onverwacht déficit te bewaren, voor 'n al te zware ‘tuile sur sa tête.⁵.’ Liever nu 't kleine tuiletje! 's avonds na de schakery,⁶. Lieve! Dek geeft my zyn brief en ik wil nu meteen nog een pr vragen beantwoorden uit je brief. Eerst de muggennetten. Neen, die waren nog niet gekocht. Als je nu dezen zomer nog hier komt, is het altyd nog tyd. Dan je lieve photographien die ik op myn verjaardag kreeg. Zeker zyn die ontvangen. ik meende je ook per briefkaart bedankt te hebben. of neen, dat meen ik niet, maar dat is zoo. Dank je wel voor de inlichtingen broeimachine! - De afspraak was dat de machines van U bleven. maar waarschynlyk was de hoofdgedachte daarby of je broer ze misschien later nog eens gebruiken zou - en daar die nu eens de voet in de stygbeugel van de Dagblad schryvery heeft - want al gaat die Amsterd. (zooals ik onlangs hoorde) niet nr wensch, hy zou nu zeker ook aan elk ander blad teregt kunnen. - ofschoon 't een naar en slaafs bestaan moet wezen - Nu ja - hy heeft misschien nog illusies op 't punt van schryvery - of beschouwd⁷. het moederziel alleen als kostwinning {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} - wat ik nog zoo'n gek standpunt niet vind - maar - daar zyn we in 't hart van de kwestie die je aanroerde in jou brief. - Welzeker, voor dek is schryven zoo goed als een daad. Hy staat voor elk woord. Maar dat is by andere schryvers zoo niet en ‘men’ neemt ook zyn geschriften voor ‘words’ en niets dan ‘words’⁸. en verdraait ze en leest verkeerd willens of onwillens en verbittert hem 't genoegen aan 't schryven. Want hy zou er genoegen in hebben als hy een publiek had dat ter goeder trouw was. maar ‘men’ is verleugend. De verrotte toestand in Holland (en in alle andere landen, maar Holland is ons nu 't naast) ergert hem gloeiend. Om een ding te noemen, die munsterschen kerkhofzaak⁹. in Utrecht; die ken je toch? Is 't niet om uit je vel te springen? Nu, daar zou hy nu over kunnen schryven en over zooveel anders! Gesteld dat hy 't deed zyn gemoed is er vol van, dan zou men - òf hem doodzwygen, of hem aanhalen of valsch uitleggen, of zeggen dat het heel mooi was - maar de zaak zou blyven zooals ze was! - En als er hierna weer een zaak behandeld werd zou 't recht even goed als ditmaal met voeten getrapt worden - Begryp je nu wat hy er mede meent dat hy wat zou willen doen? Ja toen hy de Havelaar schreef was hy armer! Hy had toen niets! nu daarentegen heeft hy 't mirobolante¹⁰. inkomen van 2400 mark. Maar toen geloofde hyzelf aan de kracht van zyn woorden en van zyn wil, hy had toen illusies hy hoopte toen recht te verkrygen voor de javanen en voor zich, nu gelooft hy dat alles niet meer! integendeel weet hy dat zy die zich zyn geestverwanten noemen (!!) heel voldaan zyn over 't slagen in hun poging hem zoo'n schitterend inkomen te bezorgen! Gelyk gesteld met een jongste klerk of zoo wat! - Neen er is geen gelykvoelendheid tusschen zyn lezers en hem.- Maar dek wil nr bed. En je raad aan my? O neen, lieve die neem ik je zeker niet kwalyk. ik weet dat je 't uit bestwil doet - maar toch je raad is verkeerd. - Tegen over U trek ik vurig zyn party als je meent dat hy zou moeten werken, maar tegenover hemzelf berust ik alleen. ik begryp zyn tegenzin, hoewel ik wel wenschen zou dat hy schreef, voor eenige zeer weinige - en om zyn eigen wil (daar niets zoo afmattend is als altyd denken zonder uiting) en ook voor my - en ook eindelyk om de allerplatste huishoudelyke redenen. maar nooit zoek ik invloed te hebben op zyn al of niet schryven, {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} wel overtuigd dat ik, hem kennende zooals ik doe daar verkeerd in zou handelen. O denk eens ik heb zoo'n lange leerschool met hem achter den rug - en alles is niet zoo en kan ook niet heelemaal zoo zyn als ik het droomde in myn meisjes illusies - die dan ook wel een beetje onnoozel waren. Maar nu basta! Nacht lieve het is al een uur. Slaap goed. Wou vond je prentjes toch zóó mooi en laat je wel danken. Addio! Mies 1. ontgaf ik 't my: zette ik het van mij af. 2. Ah mon Dieu etc.: O hemeltje, het was alleen maar om die goeie Albert verdriet te besparen (fr.) 3. gêne: geldgebrek (fr.) 4. Je ne fais que... etc.: ik verbijt slechts mijn verdriet (fr.) 5. tuile sur sa tête: klap (dakpan) op z'n kop (fr.) 6. van hier af is de brief in Mimi's handschrift. 7. beschouwd: kennelijke verschrijving. 8. words, words: ‘woorden, woorden’, aanhaling uit Shakespeares Hamlet, acte II, scène II, is Hamlets antwoord op de vraag van Polonius: ‘Wat leest u daar, heer?’ 9. Zie 9 februari 1884. 10. mirobolant: wonderschoon (fr.) [22 februari 1884 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 22 februari 1884 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 geheel beschreven. (M.M.) {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelh. 22 febr 84 beste Vos! Gister schreef ik U 'npaar zydjes naar aanleiding uwer diskussie met den heer Naber¹., maar ik verscheur ze. 't Zou me zoo erg spyten u te indisponeeren door betwetery. 't Komt me namelyk voor dat de kwestie anders behoort gesteld te worden, al zou dan ook 't ‘presque resoudre’ hier niet gauw volgen op 't ‘bien poser’².. Ik meen dus dat de vraag niet is òf men zich op logisch standpunt plaatsen mag by 't beoordeelen van Kunstwerken, maar 1oDat juist de logiek voorschryft de rechten der aesthetiek in acht te nemen, en alzoo: 2oHoever die rechten gaan?- Om niet genoodzaakt te zyn dezen weer naar de prullemand te verwyzen, zal ik me nu niet wagen aan pogingen ter beantwoording. Toch neem ik twee punten uit m'n brief over omdat ze buiten die beantwoordingsproeve omgaan. Het wondert me dat ge niet de twee zeer in 't oog vallende ‘inconsequenties’ aanhaalt die Shakespeare levert. Ik bedoel Romeo's saut perilleux³. van Rosalinde op Julia, en de scène uit Richard III waarin die Koningin na begonnen te zyn met woedend schelden (waarvoor ze goede redenen had!) eindigt met het aannemen van Richards huwelyksaanzoek. En 't andere betrof de zonderlinge inkleeding van Prof Opzoomers⁶. interpellatie. De vraag behoort immers niet te zyn of de ‘hoogere Machten’ van ouden en nieuwen tyd zich gelyk gebleven zyn (S.S. Theologia⁴.) maar hoe dichters van voorheen en nu de inmenging van zoogend hoogere wezens hebben voorgesteld, gebruikt? (Letterkunde!) M'n aanmerking op O's vraag is geen vittery. De fout die ik hem verwyt heerscht overal. Rechtsgeleerden verwarren telkens akten (schryvery) met acta (handelingen.) Dominees maken van de hier bedoelde onzuiverheid van uitdrukking gebruik om den ‘zoendood’ vastteknoopen aan den ‘zondenval’. Ze spreken van den ‘God des ouden Testaments’ in tegenstelling van den ‘God der Liefde’, zonder daarom te willen erkennen dat die veranderde kwalifikatie de identiteit vernietigt. Men brengt ze in 't nauw door te eischen dat ze onderscheid maken tusschen de uitdrukkingen: {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘De Israelieten, d.i. de schryvers onder hen, stelden God voor als &c’ en ‘De God der Israelieten wàs dus of zoo’ Kiezen zy de laatste zinsnede, dan is hun God op zekeren Kerstdag veranderd van natuur. Houden zy zich aan de eerste dan is òf in 't oude òf in 't nieuwe Testament God verkeerd voorgesteld. (Het tertium⁵. hoef ik nu hier niet aanteroeren. Dat vloeit uit de keus der twee onmogelykheden vanzelf voort, daar geen van beide voorstellingen juist wezen kan, wanneer de niet aangenomene tevens de andere invalideert.) Nog eens Opzoomer, de man der theologizeerende filosofie. De schryver van Jozua VI schryft zekere heel byzondere werking toe aan 't blazen op ‘ramsbazuinen’. Er waren er zeven, lezen wy in vers 4. Ja, en nog allerlei accessoire bepalingen.- (Ik raak daar verdiept in Jozua, en zie weer hoe voorzichtig men moet zyn in 't aanhalen van de H.S. Om te weten wat de H. Schryver met ‘ramsbazuinen’ bedoelt sla ik andere bybels⁷. op en vind daar: ‘bazuinen des Jubeljaars.’ Hoe heb ik 't nu? 't Zou geen onaardig werk zyn eens 'n lyst te maken der verschillende lezingen van sommige H. plaatsen!) Goed. ‘Rams-’ of ‘jubeljaarsbazuinen’ er moest om Jericho's muren te doen vallen op zeven van die instrumenten geblazen worden. Nu verander ik de Afdg ‘Letterkunde’ der K. Akad. v. W.⁸. in 'n krygscursus, en Opzoomer bevorder ik tot Generaal van de Genie. Ik stel me voor dat gy of Naber dat VI Hoofdstuk van Jozua hebt ter tafel gebracht en dat Opzoomer u vraagt: (zie Spectat. 22 Dec) ‘Of het niet des sprekers meening is dat niet alleen in de oudheid...’ zeven keer op de ramsbazuinen moest worden geblazen om de muren van 'n stad te doen omvallen ‘maar dat de oude en nieuwe tyden in dit opzicht gelyk staan?’- Zoo kan men allerlei vragen verzinnen de een nog zotter dan de andere, door zich te houden alsof men geen onderscheid kent tusschen de begrippen: feit, gebeurtenis, Thatsache⁹. en: de wyze waarop schryvers, vertellers, mythe-rangschikkers, vinders, dichters en... kinderen soms die feiten voorstellen. Van deze verwarring wordt misbruik gemaakt, en dáárom wys ik er op.- {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat ben ik bly dat de Spectator dien Utrechtschen president heeft te kyk gegeven. My komt die zaak allerschandelykst voor, en ik stel me weinig goeds voor van de behandeling in appel. Hoogstens zal daarby de arme Van Rooyen wat fatsoenlyker behandeld worden. De man moet door V. Ittersum zoo toegegrauwd zyn geworden dat hy 't ‘niet kon uithouden, en wegging.’ Zoo lees ik in 'n korrespn artikel uit Utrecht. Natuurlyk heb ik niet alles gelezen wat over die zaak gepubliceerd werd, maar wàt ik las vond ik zeer onvolledig. Over de onevenredigheid tusschen 't delikt en de straf geen woord. Ook niet over den ‘leugen’ van den president dat volgens verklaring der geneesken de dood géén gevolg was van de mishandeling. Evenmin over de houding der studenten die geen van allen met franche¹⁰. zelfbeschuldiging voor den dag kwamen, doch integendeel genoegen namen met de abjectste advokaten chicanes hunner verdedigers! Over't geheel komt het me voor dat ‘de kranten’ de zaak zouden hebben doodgezwegen als Mr. v. Ittersum den hand maar niet in 't wespennest der Journalistiek had gestoken. Inde ira!¹¹. Ik hoor nu ook dat de Studenten appèl hebben aangeteekend. Nu weet ik wel dat dit slechts pro formā is, of liever om by de nieuwe behandeling ‘post te vatten’ op andere wys dan nu zou worden aangewezen indien alleen 't publiek ministerie (op onwelkomen last nogal!) geappelleerd had, maar toch vind ik 't brutaal. Het vertrouwen op onrecht schynt 'n ‘vaste burgt’ te zyn. Straks zullen wy 'n civiele actie zien instellen tegen de erven van Juffr. V. Rooyen ter schadeloosstelling voor den last en de moeite die zy door 't ontsluiten van haar deur aan de ‘Heeren’ veroorzaakt heeft. Waarom niet? Een der advokaten immers zeide dat zy schuldig was aan 't gebeurde! En de voorzitter roemde de verdediging. Da hört ja alles auf!¹².- 't Spyt ons erg dat er geen kans is u dezen zomer hier te zien. Ik had het zoo prettig gevonden eens allerlei met u te bespreken. Schryven is zoo gebrekkig, zoo... onspontaan. en vooral voor my omdat m'n oogen maar zoo'n nauw veld overzien en geen zin van 'npaar regels kunnen samenvatten. Ik weet dat dit vaak in m'n brieven blykt of althans dat de lezer op foutieve uitdrukkingen stuit die uit dat gebrek voortkomen. En - als ik mn geschryf nalees en aan 't korrigeeren of aanvullen ga, verscheur ik t meestal. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Wy zyn wel. Ik geloof dat het hier zeer gezond is. Jammer dat we om velerlei redenen misschien weer aan 't zwerven zullen gaan. Nog altyd hoop ik dat het niet noodig wezen zal, maar... ik vrees! Het uitleggen van al de ‘haken en oogen’ die ons verblyf hier veroorzaakt, is te wydloopig. Och, ik ware zoo graag van nogeens verhuizen verschoond gebleven! 't Gekste is dat ik niet eens weet of ik zal kùnnen weggaan als 't moeten zal.- Wel wat laat herinner ik me den heer Nyhoff niet bedankt te hebben voor de toezending der brochure van den heer Uilkens¹³.. By zoo-iets hoort altyd iets als beoordeeling en daarop stuit ik dan. My geen tyd gunnende om kort te zyn, raak ik in uitweidingen die misschien niet eens welkom zyn. Wilt ge myn excuses maken? En beoordeeling? Wel, de heer Uilkens vergeet z'n toekomst-G.G.¹⁴. aan allerlei banden te leggen. Aannemende dat al z'n ideën juist zyn - wat te veel aangenomen is! - dan nog: la question n'est pas là¹⁵.! De vraag is: hoe men al dat goede zal tot stand brengen met 'n tweede kamer aan z'n been! Er is iets onnoozels in dat gedurig voorbyzien van moeielykheden. Altyd: à côté de la question!¹⁶. - Natuurlyk heeft men ook U 'n circulaire gezonden betr. den opterichten ‘Nederl. Letterbond.’ Die heeren vroegen antwoord voor 20 dezer. De beleefdheid eischte, daaraan te voldoen. Ik antwoordde dan ook beleefd, maar kort dat ik niet kon meedoen ‘omdat het aanmoedigen van zoog Bellettrie my ongewenscht voorkwam.’ Maar... voor ik dat korte briefje verzond, had ik al drie langeren verscheurd. Waartoe aan Schimmel, ten Brink en verdere onderteekenaars de indrukken meegedeeld die de Letterkunde zoo als ze door de meesten wordt opgevat, op my maakt? Ik kan m'n oordeel niet toelichten¹⁷. zonder 't woord prostitutie te gebruiken. Door nood zal ik wel weer gedwongen zyn... vertellinkjes te leveren, en redeneeringen, en gevoelsuiting, en brokken uit m'n zieleleven, en - ik vloek er by als 'n beschonken matroos. In dien vloek is nog wat adel. In de rest niet!- Hartelyk gegroet, beste Vos! Ook uw lieve vrouw en de aanstaande Frau Festungsbauerinn¹⁸. en uw napelschen sponsenman en uw kanonnier en uw Alex. Uw vriend Dek {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik wil en zal voor m'n endje 'n nieuwe manier van hoek- & △ meting vinden. Ziedaar m'n poëzie! Ook wou ik graag - o hemel zoo veel!- Ik wacht geen antwoord. Anders zou't onbescheiden zyn zoo'n langen br. te schryven. 1. Naber: S.A. Naber (1828-1913), hoogleraar in de klassieke letteren te Amsterdam. Vosmaer was met Naber in diskussie gegaan via een voordracht, waarvan in De Nederlandsche Spectator van 22 december 1883 verslag werd gedaan. De diskussie handelde over het al dan niet schrappen van alle vreemde en tegenstrijdige passages in de Odyssee. Naber was vóór, Vosmaer tegen. 2. bien poser [une question est] presque la résoudre: een vraag goed stellen is bijna haar beantwoorden (fr.) 3. saut périlleux: halsbrekende sprong (fr.) 6. Opzoomer: C.W. Opzoomer (1821-1892), hoogleraar in de wijsbegeerte te Utrecht. 4. S.S. Theologia: Sanctissima Theologia, de zeer heilige theologie (lat.) 5. tertium: de derde mogelijkheid (lat.) 7. andere bijbels: oorspr. voorafgegaan door 'n. 8. K. Akad. v. W.: Koninklijke Academie van Wetenschappen. 9. Thatsache: Tatsache, feit (du.); in Duitse schrijfletters. 10. franche: oprecht (fr.) 11. Inde ira: vandaar hun woede (lat.) 12. Da hört ja alles auf: Daar staat je verstand bij stil (du.); in Duitse schrijfletters. 13. J.A. Uilkens: Een bezoek aan 't Paleis te Buitenzorg in den jare 1900 en zooveel. Den Haag: Mart. Nijhoff, 1883. 14. z'n toekomst-G.G.: zijn voor de toekomst geschetste gouverneur-generaal. 15. la question n'est pas là: dat is de vraag niet (fr.) 16. à côté de la question: bezijden de vraag (fr.) 17. toelichten: oorspr. stond er uitspreken. 18. Frau Festungsbauerinn: mevrouw de vestingbouwster (du.); in Duitse schrijfletters. Kennelijk ging er een lid van de familie Vosmaer met een vestingbouwer trouwen. [26 februari 1884 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas] *26 februari 1884 Brief van Multatuli aan J.H. de Haas. (W.B. X, blz. 124-126). Alleen het onderstaande fragment is bewaard gebleven. 26 febr. '84. (....) Ik bedank u wel voor de drievoudige zending ‘Brazilie’¹. ‘Frau Jaïde’². en ‘Katharina’. Het eerste is zeer interessant. Die Ryckevorsel is geestig, en toch (meen ik) verstandig. Ik geloof dat z'n oordeel over die Z.A.³. toestanden juist is. Mutatis mutandis kloppen zyn inzichten volkomen met wat ik uit Kappler's Guyana⁴. over die landen te weten kwam. In Guyana is, om zoo te zeggen, geen bevolking, en wàt er is deugt niet veel. Ook in 't reusachtig groote Brazilie is dit het geval. Rest: het land zelf. Miasmen⁵. voor, miasmen na, overal ziekte, verslapping van energie, dood! Niet gaarne zou ik geroepen zyn tot het geven van advies. ‘Immigratie’ zeggen de meesten. Makkelyk gezegd. Wel zeker, waar geen handen zyn om te arbeiden, moet men werkkracht aan- (in)-voeren. Simple comme bonjour! In Guyana heeft men 't herhaalde keeren met Europeanen beproefd, en wel met Europeanen van allerlei soort. Het lukte niet. Met Bengalezen. Met Chinezen. Alles te vergeefs! Die laatste twee soorten van immigranten heeft men ook in Britsch Guyana. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Overal is de uitslag bedroevend. De oorzaken der mislukking zyn van velerlei aard, en m.i. wordt by de opsomming daarvan meestal de voornaamste over 't hoofd gezien, d.i. de onmogelykheid om 't onmisbaar gezag in handen te geven van exploiteurs. (De reden ook waarom ik zoo'n tegenstander ben van zogenaamd ‘vryen arbeid’ op Java.) En, zonder gezag is er niets te bereiken. De wetten zyn - en behooren te zyn - humaan. Dit nu kan niet bestaan zonder den ondergeschikte te beschermen door allerlei bepalingen die hem de wapens leveren z'n heer en meester tot den speelbal zyner kuren te maken. Wettelyk voorgeschreven deugd is de broeiery van chicane. Dooreen gerekend, is er op elke tien ondergeschikten één (ongepromoveerde) advokaat die z'n kornuiten onderwyst in de kunst z'n werkgever op de vingers te tikken. Om die hebbelykheid den kop intedrukken, zou men dien werkgever iets als vaderlyke, d.i. discretionnaire macht⁶. moeten geven. Dit nu kan en mag niet. Want: discretie en fortuinzoekery zyn twee! Er is niets aan te doen. Het verdrietig dilemma dat zich hier vertoont, draagt overal z'n zure vruchten, ook op heel ander gebied dan kolonisatie, op algemeen Regeeringsbeleid, byv. Het goede blyft ongedaan omdat men huivert iemand de macht te geven die hem tot het kwade zou in staat stellen. De in onzen tyd misschien noodzakelyke, verdeeling van gezag is de vrucht van (maar al te gegrond!) wantrouwen. Maar... ook dat wantrouwen gaat dikwyls den verkeerden weg op. Uit overmaat van angst voor misbruik, ziet men vaak... 'n troepje bokken belasten met het opzicht over de haverkist. Ja, liefst 'n troepje. Men meent dat die collectiviteit de bokkennatuur verandert. Dit is verkeerd gedacht. Eén bok vreet 'n beetje haver. Veel bokken vreten véél haver. Eén bok kàn worden weerhouden door de vrees dat men hem betrapt en straft. Veel bokken steunen op ontlastende collectiviteit. Zy vreten àlles op, behalve elkaar, natuurlyk! Sedert tientallen jaren was 't m'n illusie de Haagsche stallen schoontevegen. Men roemt Herkules, maar men vergeet er by, ook Augias⁷. 'n woordje van dank te wyden. Hy gaf den man 'n bezem. (....) 1. ‘Brazilië’: E. van Rijckevorsel: Uit Brazilië. Rotterdam 1886. Multatuli moet een voorpublikatie zijn toegezonden. 2. Jaïde: waarschijnlijk gaat het hier om een knipsel betreffende de operazangeres, ‘mevrouw Jaïde’, over wie in deze tijd veel te doen was. 3. Z.A.: Zuidamerikaanse. 4. Kappler's Guyana: zie de brief van 25 januari 1884. 5. Miasmen: smetstoffen. 6. discretionnaire macht: vrijheid van beslissing voor rechtsprekende macht. 7. Augias: Grieks-mythologische koning; zijn stallen werden door Herkules (Herakles) schoongemaakt als een van diens twaalf werken. [27 februari 1884 Briefkaart van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 27 februari 1884 Briefkaart van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Met poststem- {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} pels Nieder-Ingelheim 28/2/84 en Bruxelles 28 fevr 1884 en geadresseerd aan Madme C. Bremer rue des rentiers 47 Bruxelles. (M.M). N Ing 27 febr 1884 L.C. - Ik had je pr omgaande willen antwoorden, maar myn kaart is blyven liggen. We begrypen je vriendelyke bedoeling met je vraag nr die boeken. Maar lieve, doe dat niet! dek heeft nog zooveel lectuur en zou er in lang niet aan toe zyn ze te lezen. De bedoeling van uw zyde is heel lief, maar hy verzoekt je er liever geen gevolg aan te geven. Hy laat u beiden zeer groeten, maar blyft er by dat het goed zou zyn de bewuste zaak aan A. te zeggen. Hoe kan je daar tegen zyn; als 't zoo onschuldig is wel nu, tant mieux¹. dan mag hy het immers ook wel weten? - tt M 1. tant mieux: des te beter (fr.) [1 maart 1884 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli] 1 maart 1884 Brief van T.H. de Beer aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) 83 PCHooftst. Amsterdam den 1 Maart 84 Hooggeachte Heer, Gy zult my voor onbeleefd, maar wat erger is, voor hoogst ondankbaar houden, dat ik geen taal of teeken geef, na uwe allerhartelykste brieven en uw welgemeende uitnoodiging om tot U te komen⁶.. Laat ik U mogen zeggen, dat mijn werk nog thans, tien {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} maanden nà den onherstelbaren slag, geheel in de war is. Vier maanden lang deed ik niets. Daarby vlot het werken niet zoo goed als voorheen en kan ik nog niet eens op slagvaardigheid rekenen, wanneer mijne vrouw wat spraakzaam en min of meer opgewekt is. Hoe moet ik zijn, als de arme vrouw zich aan toomelooze droefheid overgeeft! Zy had zich zulk een schoone toekomst gedroomd en een slag heeft alles vernietigd en alle levensvreugde en mij grootendeels de geestkracht, de veerkracht ontnomen. Wat nu? 'k Heb moed en kracht, maar vooral volharding noodig om te blijven, die ik ben, zonder den rug te krommen. De verzoeking is wel eens groot geweest, als ik anderen de hondencoupé der protectie zag binnenkruipen, maar ik ben er nog buiten gebleven. 't Is er zoo vuil en zoo donker. Maar vooraf, vergun my, over Uzelven tespreken. Ik weet niet of gij aan't leven gehecht zijt, het is niet zóo prettig, of men heeft er gauw genoeg aan. Met het oog daarop spyt het mij, dat ik nog alle kans heb, een lang leven voor my te hebben. Maar aan den anderen kant zyn er allerlei dingen te doen, die niemand doen wil, òf omdat ze alle protectie tegen houden, òf omdat ze geld kosten in plaats van wat optebrengen en in dat werk heb ik behagen leeren scheppen en k verbeeld me, dat t goed is, dat ik nog niet ben opgeruimd, omdat er nog enkele van die werkjes zyn, waaraan ik te pas kon komen. Wat U aangenamer is: rust van de levensellende of tijd voor arbeid en menschenheil, dat weet ik niet. Maar in allen gevalle hartelyk gelukgewenscht met uwen verjaardag. Aan U kan ik schrijven - herdenking van uw geboortedag. 't Is dol, dat zij wier geboortedag met den meesten ophef gevierd wordt, al heel dikwijls nooit geboren zijn maar altijd in embryo bleven. Uw geboortedags-herinnering is u welkom als gy hecht aan het leven, ze is U een troost als gy verlangt naar den dood. Maar dat zult gy niet. Gij ziet allerwege, hoe anderen - uwe geesteskinderen - de wapenen aangorden voor uwen strijd, en niet later dan gister ontving ik Perelaer's Spoliatie¹. door de Ned. Ind. regeering gepleegd, 't bewijs, dat men den tot dusverre vruchteloozen strijd niet opgeeft en dat er hulptroepen komen. Ik wensch u alleen dit toe, dat gij moogt zien, dat de overwinning is behaald, dat het vrije Indië naast het eerlyke moederland bloeit. Maar nu de beurs meer dan de ka- {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} mer het land regeert is er helaas nog weinig kans op. Thans bijv. is heel Nederland in een roes van Transvalerigheid².. Datzelfde Nederland, dat Burgers³. heeft getoost en bewonderd en eindelyk, om niet te bekennen, dat men een gek figuur had gemaakt, maar heeft doodgezwegen. Nu moet er weer een nieuwe leening aan de markt gebracht worden. Wat gemakkelyker dan dat: Transvaalsche broeders, optochten, feestelijke receptie, champagne, toosten, diners, soupers en... bankiers. En dan heet het... wie de aandeelen het laatst heeft, lacht het laatst, maar gewoonlyk in het geheel niet. Het gebrek aan eerlykheid, dat men altijd vraagt: ‘Où est la femme?⁴.’ Ik zeg met U, in den door U bedoelden zin ‘De vrouw is niets!’ Eerst goud, goud, goud en als dan de presidentschappen en de ridderorders komen dan komen de vrouwen, of liever, men gaat ze zoeken. En gaan de zaken niet goed, dan worden de aandeelhouders-regeeringspersonen plotseling overtuigd van de noodzakelykheid, dat de schatkist voor dit algemeen belang bloede en dat gebeurt dan ook en de aandeelen rijzen en de hoogst geplaatste aandeelhouder decoreert den daarop volgenden, omdat hij zich zoo uitstekend - met echt opofferenden blik - in deze zaak gehouden heeft. Wat zyn we vooruitgegaan. Oudtyds was t Whittington⁵.-ton-ton en daar was sprake van een duur verkochte kattepoes, maar wy hoogverlichte 19e eeuwers, wy zingen van Billiton-ton-ton en daar is sprake van millioenen. Intusschen schijnen de giften voor de Krakatauers, voor zoover ze niet een anderen uitweg vinden, in de bodemlooze Indische kas te vloeien. Nu wordt 't nog gekker. Dat men een ongeoorloofde belasting ontvangt en denkelijk niet eens verantwoordt, laat ik daar, dat gebeurt meer, maar dat ze my tot een leugenaar maken als ik eens een enkele maal een versje maak is waarlyk al te erg. In Nederland-Insulinde schreef ik: De zeegod heeft zich vaak gewroken Wanneer de stroomgod zegeviert En dam en dijk is doorgebroken En t water over d'akkers giert. Ook Insulinde kent haar wrekers Hoe Nederland zich ook schuldloos noemt Waar recht- en wet- en woordverbrekers Waar blind geweld tot armoê doemt. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Saïdja's schim waart over Atjeh's velden En Krakatau vervult de wraak van 't lot In vuur en bloed weerklinkt de stem der helden Die t rookend zwaard verheffen tot hun god. Heeft Nederland nu schatten voor de dooden 't Vermag thans niet weldadigheid te doen; t Is boete door een schuldig volk geboden aan 't rampvol volk, rechtvaardigheid te doen. Wat zal nu 't modewoord zijn: De herziene grondwet zal groote uitbreiding aan het kiesrecht geven maar de leden vande 2e Kamer f 1000 geven, zoodat een arme drommel zeker geen lid kan worden, dat is handig gedaan. Daarbij de eed of de belofte naast elkander geplaatst en verder? De zaken blijven zoo als ze zijn. Het is niet anders, men neemt de weinige stuivers en de veele schoppen en dankt den hemel of de autoriteiten!! dat t aantal stuivers niet nog minder en het aantal schoppen niet nog grooter is. Vergun my met hartelyken groet en herhaalde beste wenschen te zyn Uwddr. Taco H. de Beer 6. Zie V.W. XXII, blz. 595. 1. Spoliatie: roof. 2. Transvalerigheid: Op 27 februari 1884 was tussen Engeland en Transvaal een verdrag gesloten, waarbij Engeland de souvereiniteit van Transvaal erkende. 3. Burgers: Thomas F. Burgers (1834-1881), ex-predikant, in 1872 uitgeroepen tot staatspresident van Transvaal (‘de Zuidafrikaansche Republiek’). 4. Où est la femme: waar is (de rol, de positie van) de vrouw (fr.) 5. Whittington: Richard Whittington was in 1398 en herhaaldelijk nadien burgemeester van Londen. Volgens de legende zou hij als berooide jongeman, bij een vlucht uit de stad, in het klokgebeier van de Bow-kerk, (‘Whittington-ton-ton’) het verzoek hebben beluisterd naar Londen terug te keren om daar burgemeester te worden. Het fundament voor zijn latere rijkdom zou gelegd zijn door de verkoop van zijn kat voor een zak goud aan een negerkoning, ter bestrijding van een muizenplaag. [1 maart 1884 Gedicht van Wouter voor Multatuli] 1 maart 1884 Gedicht van Wouter voor Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 3 beschreven; blz. 1 is versierd met een grote uitgeknipte en opgeplakte tekening van een vlinder. (M.M.) Van harte geluk, mijn beste Pa, Op uw verjaringsfeest! Leef lang nog vroolijk met mij en ma, Gezond en blij van geest. Dan zullen wij allen gelukkig zijn In ons landhuis aan den Rijn En vroolijk juich ik: hop, hop, hoera, Lang leef onze Piet, onze Pa! {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben zoo dankbaar vandaag en zoo blij En ik geef u mijn portret. Onze goede Witrok staat er bij¹., En ik, ik juich van de pret! Wouter. Nieder-Ingelheim 1 maart 1884 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1. Zie hieronder. [5 maart 1884 Brief van Multatuli aan M. Zürcher] *5 maart 1884 Brief van Multatuli aan Marie Zürcher. Volgens het afschrift oorspronkelijk een dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (Particulier archief; afschrift M.M.) Nieder Ingelheim, 5 Maart '84 Lieve beste Marie! Uw verjaarsbrief deed my zeer veel genoegen, en ik bedank er U wel voor, vooral ook omdat wy door die aanleiding iets van U te weten kwamen. Je weet wel, beste meid, dat je hier aan huis de aangenaamste herinneringen hebt nagelaten. We houden nu eens van... Zigeuners. En, 'n Zigeunertje bèn {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} je. Dat wascht je de oceaan niet af. 't Is maar dat je niet liegt of steelt - er was hier geen enkel theelepeltje van besl.¹. zilver weg na je vertrek - maar toch ben je een Zigeunertje. En ook - een beste lieve goeie meid! Wat ik tegen je heb, is dat je niet al sedert lang ons weer hebt opgezocht. Daarmeê had je ons zeker groot genoegen gedaan. Soms dacht ik dat je ons onverwacht zoudt komen verrassen. Maar, jawel, als ik eens zonder te weten wie er kwam, de schel hoorde, waren 't gewoonlyk... àndere Zigeuners, neven, nichten en grootmoeders van je. Misschien ook kleinkinderen, maar dat wil je, als meisje, zeker niet weten. Hoe 't hier gaat? Dat is niet zoo in weinig woorden te zeggen. Ik erger me geweldig over veel zaken buitenshuis maar in huis is alles vredig, genoegelyk en zoo opgeruimd als de omstandigheden toelaten. Onze Wouter wordt 'n rechte Alias. 't Kind is zoo levenslustig en vroolyk dat het 'n oud mensch jong maakt. Hy plaagt de meid van belang. Gelukkig is zy 'n goedige dikkert - magere menschen zyn boos, dit weten jy en ik! - die alles van hem verdraagt, meer dan eigenlyk goed is. Toch is 't kind niet stout of boosaardig, o neen. Maar lastig van levendigheid! Dat zal wat geven als hy 'n jaar of 10, 12 ouder is! Van je broêr hoor ik niets. Dit spyt me wel, maar ik neem 't volstrekt niet kwalyk. Hy heeft 'n hekel aan briefschryven, en dit is begrypelyk. Men schryft altyd òf te weinig òf te veel, en nooit naar z'n eigen zin. Een brief dien men 2, 3 dagen liggen laat, gaat gewoonlyk in den prullemand. Hm, daarom zal ik dezen terstond verzenden. Ik zal Mies vragen of ze hier nog 'n groetje by wil doen. Dag beste lieve Marie, als je komt zal je heel welkom zyn, dat weet je wel. Vriendelyk gegroet van Dek- Gut, we weten wel dat je verhuisd bent, maar je gaf je nieuw adres niet op. Ik zal dezen dus maar aan 't oude adresseeren. Zorg evenwel dat we weten waar je uithangt. Zie je, dat heb je nu van Zigeuners. Dan zyn ze hier, dan daar. Dag, beste marietje!- Mies zegt dat ze je toch schryven wil, en dit over eenige dagen graag doen wil, maar gaarne eerst zeker was van je adres. Alzoo, deel ons dat mede, al was 't maar op 'n briefkaart.- {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Bedank Nelly wel voor haar felicitatie. Ik hoop spoedig háár te kunnen gelukwenschen met haar huwelyk.- Ik hoor nu dat er toch 'n lepeltje weg is. Dat heb je van die Zigeuners! Nu moet je hier komen om je te verantwoorden, hoor je! Er is 'n stel van drie door gebroken. 1. besl.: beslagen, gedreven. [5 maart 1884 Brief van Multatuli aan F. Domela Nieuwenhuis] 5 maart 1884 Brief van Multatuli aan F. Domela Nieuwenhuis. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅓) beschreven. (I.I.S.G.; fotokopie M.M.) NiederIngelheim, 5 Maart 1884 Waarde Nieuwenhuis! Een hartelyk-deelnemende groet uit de verte, myn beste kerel! Ziedaar alles wat ik na 't vernemen van den slag die U trof,¹. zeggen kan. Zeker zyn er weinigen die de zwaarte van dien slag zoo beseffen als ik. Kunnen wy - m'n vrouw doet hartelyk mee - U ook van dienst zyn, door een Uwer kinderen by o[ns]². te nemen? Ons huis is ruim, de streek is zeer gezond, onze Wouter - sedert 6 jaren ons pleegkind - is 'n allerliefste jongen van 8 jaar die ons veel geluk aanbrengt, en zeker 'n vriendelyk prettig kameraadje zou wezen voor 'n nieuw broertje of zusje. Denk er eens over. Intusschen zeer hartelyk van onsbeiden gegroet! Uwliefhebbende Douwes Dekker 1. slag die U trof: Domela's derde echtgenote, Johanna F. Schingen Hagen, was op 27 februari overleden. 2. ons: de tekst is deels onleesbaar door een ponsgaatje. [8 maart 1884 Brief van Multatuli aan H. de Vries] 8 maart 1884 Brief van Multatuli aan H. de Vries. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 8 Maart 1884 beste hartelyke De Vries! Wel bedankt voor uw telegram op mn verjaardag. Ja, ik ben nu 8 × 8. Dat begint 'n respectabel ouderdommetje te worden. Ik kan me maar niet voorstellen reeds zoo oud te zyn. Wat vond ik 20, 30, 40 jaar geleden, 'n man van 64 'ngek wezen! Toen kon ik me niet in de stemming van zoo'n paai¹. verplaatsen. Nu niet in die van de gekvinders. Vooral is dit zoo, omdat ik me zeer wel voel, en my - behalve m'n asthma dat evenwel zeer dragelyk is - om zoo te zeggen niets mankeert. Loof en prys met my den Heer, vooral wanneer gy en de Uwen ook wèl zyn, wat wy U van harte toewenschen. En de boeken! Dat ik eerst vandaag voor de toezending daarvan bedank, is 'n gevolg van de ekonomische zielkunde myner vrouw. Wouter was in Januari jarig. Kort tevoren was 't Kerstfeest. Dat gaf twee joligheden kort na elkaar. Om nu de gemoederen niet uitteputten, had M. bepaald... neen, eerst dit nog. Den 8n Maart was de verjaardag van Wouter's 2e geboorte, d.i. op dien datum deed hy zes jaar geleden, zyn intocht in onze woning. Ook dàt moest gevierd worden. Pour cause².! Want de lieve jongen heeft ons gedurende die zes jaar veel geluk gegeven. Om nu te zorgen dat de feestelykheid niet de spuigaten zou uitloopen, had M. met hoogstbeminnelyke almacht myn verjaardag van den 2n op den 8n verschoven. Zoo speelde zy den Jozua. * Daaruit volgde {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} een samenzweering om de van U ontvangen boeken 6 dagen lang wegtemoffelen, ten-einde ze te doen paradeeren onder al 't schoons dat my zou worden aangeboden. Zoodat nu uw twee werken over ‘médecine légale’⁴. my werden aangeboden tusschen 'n bloempot met narcissen, 'n tuiltje viooltjes en Wouters portretje! Wat keken die twee professoren (Liman & Tardieu⁵.) gek, zich in zulk gezelschap te bevinden. En wat is god toch groot dat-i viooltjes, narcissen en hoogleeraren in akeligheid weet te scheppen. Misschien wel uit dezelfde grondstof! En nu vergat ik Witrok nog, den hond die voor één geld op Wouter's portretje zit. Knap van zoo'n dier dat toch voor 't eerst van z'n leven in aanraking kwam met fotografie.- Ik bedank u wèl voor die belangryke werken. Het zyn ware studieboeken. Reeds heb ik er in gebladerd, en zag al dat er veel in voorkomt dat my interesseert. De hoofdindruk by gezette lektuur zal wel weer zyn: arme mensheid! wat al fouten, wat al gebrekkigheden, wat al afdwalingen, wat al ellende! 't Ergste is dat men ten-laatste moet gaan protesteeren tegen de uitdrukking: ‘tegennatuurlyk’. Immers, al die akeligheid schynt wel degelyk in de natuur te liggen. Natuur is: al wat bestaat, al wat geworden is, omne quod natum.⁶. Ik stel me voor, u later eens eenige op- (en aan-?)merkingen over die lektuur meetedeelen. Ik gis - by analogie oordeelend - dat Liman en Tardieu die vakmannen zyn - en dit is hun plicht - geen of weinig oog hebben voor de uitgebreidheid der afdwalingen die zy behandelen. Waarschynlyk bepalen zy zich tot wat in hun vak ter-hunne kennis kwam. Algemeene wysbegeerte weet er meer van, al kan zy zich niet zoo inlaten met het specifieke der gevallen⁷.. Zoo meenen juristen altyd de publieke moraliteit te kunnen afmeten naar 't getal en de soort der hùn bekende rechtszaken. (zie byv. onlangs Gleichmann⁸., misschien 'n welmeenend mensch, maar door en door verofficieeld.)- Van onzen Muller⁹. hoor ik tot m'n spyt niemendal. Ik heb de beste meening van z'n hart, maar vrees dat dit parten speelt aan z'n oordeel, nml. in-zake volksbelang, socialismus e.d. Ditzelfde gevoelen heb ik over Nieuwenhuis¹⁰.. Ongetwyfeld is hy 'n hartelyk welmeenend, achtenswaardig man. Maar de manier waarop hy {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} meent bytedragen tot volkswelvaart, kàn niet de ware zyn. Hy verzuimt altyd, zich de vraag voorteleggen: ‘waar moet het vandaan komen?’ De ‘aard der dingen’ geeft niets ten-geschenke. Geen uitgaafpost is denkbaar zonder equivalent van opbrengst.- Met innig leedwezen heb ik vernomen dat hy z'n echtgenoot verloren heeft. Ik kan berekenen dat dit voor hem 'n harde slag is!- Hebt ge't nog altyd zoo druk? Kerel, overleg eens met andere doctoren (als algemeene maatregel) of de geneesheer die meer patienten heeft dan z'n werkkracht toelaat, daarvoor niet 'n deel kan endosseeren op jonger kollegaas? Ook dezen zouden daarby winnen! En de patienten! En de afgebeulde dokter die meer naam heeft dan hy dragen kan!- Dag, beste kerel, wees hartelyk van ons gegroet! uw vriend Dek Zeg, ken je ook soms 'n kandidaat die verlegen zit om 'n onderwerp voor 'n dissertatie? Ziehier 'n paar: Eene geschiedenis der ziekten. ('n soort van voortdurende dynastie-verandering, troonsverwisseling)- Onderzoek naar 't verband tusschen heerschende ziekten, en de geneesmiddelen waarmede vroeger heerschende ziekten werden bestreden.- De chinine, beschouwd als koortswerend koorts-storend? koorts-akuteerend¹¹.? en koortsen-veroorzakend geneesmiddel.- (Hoe meer kina¹². er op Java wordt aangeplant - je weet, het is 'n winstgevend handelsartikel! - hoe frequenter en intensiever daar de koorts-epidemien! In één residentie - Baglen - lagen onlangs 140.000 menschen te bibberen!)- Onderzoek naar de oorzaken waarom de aanhangers der vaccine, zy die ingeent en herïngeent zyn, zoo bang zyn voor besmetting? by de nagenoeg-algemeenheid dier kunstbewerking moest er geen vrees bestaan voor 't epidemisch karakter der ziekte. Het vertrouwen schynt niet zeer sterk te zyn! 1. paai: oude man. 2. Pour cause: om een goede reden (fr.) 3. Hiskia: Koning van Juda, rond 700 v.Chr. (2 Kon. 20, vers 10, 11). Jesaja liet, als een teken van Gods gunst, de schaduw van een zonnewijzer teruglopen. 4. medecine légale: gerechtelijke geneeskunde (fr.) 5. Tardieu: Ambroise Tardieu (1818-1879), Frans gerechtelijk arts, auteur van Etude médico-légale sur les attentats aux moeurs. Parijs 1878. 6. omne quod natum: al wat geboren is (lat.) 7. het specifieke der gevallen: oorspr. stond er de specifieke gevallen. 8. Gleichmann: Johan G. Gleichman (1834-1906), Nederlands rechtsgeleerde, volksvertegenwoordiger en minister (van Financiën 1877-1879). 9. Muller: H.C. Muller (1855-1927), Nederlands classicus en sociaal-democraat. Zie voorts bij 23 maart 1884, noot 4. 10. Nieuwenhuis: Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), bekend Nederlands sociaal-anarchist. 11. akuteerend: verscherpend. 12. kina: oorspr. stond er chinine. [8 maart 1884 Briefkaart van Multatuli aan J.B.H. Bremer] 8 maart 1884 Briefkaart van Multatuli aan J.B.H. Bremer, met poststempels Nieder- {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Ingelheim 8/3/84 en Bruxelles 8 mars 1884 en geadresseerd aan Mr. Giovanni Bremer rue des rentiers, 46 Etterbeek lez Bruxelles. (M.M.) Waarde Br! Wees niet boos dat ik nog niet antwoordde op Uw vriendelyk schryven. Ik wil dat natuurlyk heel graag doen, maar weet by ondervinding dat 'n brief dan langer wordt dan nu schikt omdat ik begraven lig onder 'n berg van achterstand. Daar liggen op m'n tafel wel 20 brieven te manen. Ik neem my ernstig voor, eens door dien bryberg heen te werken, en zal dan ook Uw brief beantwoorden. En attendant¹. dank voor Uw hartelykheid! Die bewuste zaak betreffende M. is wel verdrietig. Doe uw best om A. te steunen in fermeteit. Vergeving van zondaren is plicht, maar ook: zich te waarborgen tegen herhaling van zondigen, en tegen de denkbare gevolgen daarvan! Hartelyk gegroet uw vriend Dek N.I. 8 maart 1884 1. en attendant: intussen (fr.) [11 maart 1884 Brief van Multatuli aan A. Merens en C.J.J. Merens-Hamminck Schepel] 11 maart 1884 Brief van Multatuli aan A. Merens en C.J.J. Merens-Hamminck Schepel, met naschrift van Mimi. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (N.L.M.D. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Nieder-Ingelheim, 11 Maart '84 Waarde Merens en lieve Chris! Mies las my den zeer welkomen brief voor, waarin ge my met myn verjaardag geluk wenscht, en {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} tevens met den jaardag van Wouter's intocht, 'n soort van tweede- of wedergeboorte. (Dat heeft hy gemeen met Eva die volgens Genesis tweemaal ter-wereld kwam. Zonderling dat zoo weinigen op die ongerymdheid gelet hebben.) Nu de herdenking van Wouter's komst was 'n waar feest, wel niet zoo druk als 't Kerstfeest, maar toch prettig. Er gaat geen dag om dat we niet het geluk apprecieeren dien lieven jongen tot ons genomen te hebben, ja geen uur! Als Dirk gezegd heeft, veel van Wouter te houden, heeft hy groot gelyk, en ik hoop hartelyk dat hy met Papa en Mama meekomt. Want dezen zomer zal jelui ons toch komen bezoeken, niet waar? Weest verzekerd van hartelyke ontvangst. Me dunkt het zou voor jeluî allebei goed zyn, eens uit je dagelyksche doen te wezen. We zyn alledrie heel wel. M'n asthma is dragelyk. Nu een en ander uit Christien's brief.- Ja, de schryver van dat feuilleton is dezelfde Chateleux¹. dien ik wou bewegen z'n rechtestudien voorttezetten om den rang van ‘gesjeesd student’ kwyt te raken. Niemand hoeft advokaat te worden, maar eenmaal begonnen zynde met de beoefening van dat heerlyke ‘vak’ behoorde men te tonen dat men ten-minste dáártoe bekwaam is. Maar... hy had geen lust in geregelden arbeid. Vertellinkjes en versjes maken vond hy makkelyker. En nu novelliseert hy er op los. Phrase voor, Phrase na, mis of raak zin of onzin als de geliefde frase maar terdeeg klinkt. Zonder talent (vooral in die phraséologie) is hy niet, o neen. Maar... broodbakken, spitten, timmeren, koken, breien &c zou beter zyn. Juist tegenwoordig heb ik weer 'n ander jongmensch⁵. onder handen (ook 'n student, godbeter't) maar 't is boter aan de gal gesmeerd. (Galg zeggen ze, en dan zeggen ze verkeerd⁶..)- Utrechtsche baldadighedens begaan door 'n paar jongelui en zekere rechtbank. Ja, de leden van dat kollegie zyn student geweest. Aandoenlyk en treurig. Nog aandoenlyker - en nog treuriger vooral! - is de gedachte dat de kwâjongens die vrouw van Rooyen doodsloegen, eenmaal rechters zullen worden. Het oude lied: ‘Voorheen ben ik student geweest En nu ben ik soldaatje’ (liefst koloniaal) zal veranderd moeten worden. ‘Voorheen was ik studentje, Nu speel ik presidentje!’- {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} De publieke opinie - nu ja dat zyn immers de couranten? - heeft het Ittersum kwalyk genomen. Wat? Dat hy en z'n rechterlyke kornuiten 'n ellendig-slecht vonnis hebben geslagen? Waarachtig niet! Dit geschiedt dagelyks, gelyk dan ook van oud-studenten niet anders verwacht kan worden, en alles zwygt. Neen de grief tegen Ittersum is, dat-i zich verstout heeft kwaad van de dagbladen te spreken. Dàt had hy niet moeten doen. Dit heeft hy zelf dan ook ingezien, want in z'n ingezonden stuk aan den N. Rotterdammer maakt hy daarover als 't ware z'n excuus en noemt die smeerige courant: ‘uw geacht blad.’ Onlangs noemde de Samarangsche lokomotief dien N.R. ‘de meest zedelooze courant.’ Ik begryp niet hoe de Lokomotief dit zoo bepaald verzekeren kan. Ik zou erg verlegen staan als ik moest aanwyzen welk blad no 1 is in beroerdheid. Ook weet ik niet of die Lokomotief zichzelf heeft meegeteld. Die publiekschryvery is alles één pot nat. De redakteurs hebben geen anderen leiddraad dan de wensch abonnés te krygen of te houden. Bah!- Nu iets over de zaak van V. Heeckeren, Stratenus en verdere kameraadjes².. Zoudt ge my niet de dienst kunnen doen, my de daarover gepubliceerde stukken te zenden? Ik stel daarin veel belang, vooral omdat ik gaarne weten wou wie die V. Heeckeren is? Myn gewezen zwager Constant v H. van Waliën had maar één broer (Ludolf) die zeeofficier was. Zoover ik weet waren er geen andere Waliëns. Is nu de pretmaker in het tegenwoordig geval, een zoon van Ludolf, of van m'n gewezen schoonbroeder Constant? Nooit heb ik Constant over neven (Waliëns) hooren spreken. Vraag eens of de moeder van den brochureschryver eene van Wynbergen is? Ja, en zend my, zoo mogelyk, alles wat over die zaak is uitgekomen. Wat is dat voor 'n stuk van eenen Duyvis, waarvan ge spreekt? Ik stel veel belang in die zaak.- En nog 'n verzoek, of liever twee. Was Merens te Hoorn wel eens in aanraking met Ds Andriessen³., behuwd kleinzoon van Bilderdyk? Wat is dat voor 'n man? En wat was⁴. z'n vrouw voor 'n persoontje? Ik studeer nogal in Bilderdyk's brieven als bydrage tot karakterkunde, en zou gaarne iets willen weten van z'n nageslacht. Maar 't is de vraag of Merens ooit met die familie in aanraking geweest is. En 't andere verzoek is of ge te Weesp eene wede Ochsner gekend {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} hebt? Hoe was de voornaam van haar man? Heette die Ernest? Weet ge iets van zyn broers geschiedenis. Als hy de door my bedoelde is (d.i.: Ernest. Anders kan 't my niet schelen) wou ik gaarne iets van hem weten.- Wat al vragen, hè? Tot belooning zullen wy - als jeluî hier komt - nu ja, wàt? Eens in de week ryst met krenten en om den anderen dag naast me zitten aan tafel. (Gut, Dirk, weet je nog hoe we elken middag 'n bisschop benoemden voor de plaatsen aan tafel? We hebben toch veel pleizier gehad, niet waar?)- Hm, t is toch maar heel zonderling dat Utrecht - sedert eeuwen beroemd om z'n theerandjes en bravigheid - zoo verduveld slecht is geworden sedert Christien er woont. Denk daar eens over na! Hier worden nooit vrouwen doodgeslagen, nooit malle vonnissen geveld, nooit zotte aanspraken gedaan, nooit kostscholen verkracht, nooit, nooit, nooit!- Wat ons verhuizen aangaat - naar dat slechte Utrecht byv. om daar de zeden te verbeteren - 't heeft veel voeten in de aard. Er is veel vóór maar ook veel tegen, en boven alles zou 't noodig zyn, van ons huis aftekomen. Dat zal moeielyk gaan, daar 't maar weinigen schikt zoo'n kluizenaarsleven te leiden. Om veel redenen zou 't jammer zyn dat lieve huis en de ruimte te verlaten. Aan den anderen kant zyn er eischen voor Wouter's opvoeding waaraan hier niet kan voldaan worden.- Ik weet niet of Mieske hier wat byschryft. In allen geval onze zeer hartelyke groeten, ook aan 't kleine grut. Wy hooren maar zelden iets van Betsy, en ook Albert schryft niet druk. Met veel genoegen vernamen wy uit uw brief dat Bé by U geweest, en opgeruimd was. Adieu van Uw liefh.n Dek Lieve Chris! Alleen een hart groet hierby en een portretje van onzen kleinen man. Dit laatste is eigenlyk voor dirk in zyn album, als hy wil. Ik doe met hem Wou dagelyks vaderl. geschiedenis tegenwoordig. Net als jy. en 't herinnert my myn kinderjaren en amuseert me. dag! M 1. Chateleux: Engelbert Moize de Chateleux, auteur van het door Multatuli geprezen toneelstuk Chandosse (Vgl. V.W. XVIII, blz. 683/4). 5. jongmensch: Frederik van Eeden. 6. Zie ook de brief van Multatuli aan H.C. Muller, 25 november 1884, noot 3. 2. V. Heeckeren: Baron van Heeckeren van Waliën schreef een brochure waarin hij Stratenus van Voshol afschilderde als een ‘speler’ en ‘een zwak en slecht echtgenoot’. Er volgde een duel, waarin geen van beiden gewond werd. 3. Andriessen: Johannes C. ten Brummeler Andriessen (1809-1889), zoon van Bilderdijks dochter Louise, predikant o.m. in Hoorn, auteur van een boek over Bilderdijks eerste huwelijk (Leiden 1873). 4. was: oorspr. stond er is. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 maart 1884 Brief van Multatuli aan C.J.J. Merens-Hamminck Schepel] 16 maart Brief van Multatuli aan mevr. C.J.J. Merens-Hamminck Schepel. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅔) beschreven. (N.L.M.D. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) N. Ingelheim, 16 Maart 84 Wel, beste Chris, ik dank je wel voor je brief, en ik haast my er op te antwoorden omdat het my zoo erg spyten zou als je tot dank voor je vriendelykheid onaangenaamheden kreeg over die brochures. Kyk, als ze onder kruisband verzonden worden, ligt het in de rede dat deze of gene op 't postkantoor ze leest, en de overgang van lezen op: houden is zoo ondenkbaar niet. Er kraait geen haan na en dan zit jy met de zaak verlegen tegenover den heer Van Dam. Dit is zeker, als ik de stukken hier heb, zend ik ze niet anders dan in aangeteekend pakket terug, want ik wil in zoo'n zaak de postrisiko niet voor m'n rekening nemen. Maar dit geldt ook 't hierheen zenden. Als ze eens wegraakten op de post, zou de heer V. Dam nièt weten dat ik ze niet ontvangen had. Dit bezwaart me. En om nu van jou te vergen dat je ze inpakt (d.i. géén kruisband, maar pakket) en aanteekent, is wat lastig voor je. Ook moet je'r dan godweet hoeveel voor betalen. En was 't nu nog maar véél, dan mocht ik 't je terug zenden, wat ik alweer voor zoo'n kleinigheid niet doen durf. Ziedaar, lieve meid, de bekommering waarin je overigens zoo welkom schryven my gebracht heeft. 't Zyn juist zulke kleine misères die 'n mensch naar den hemel doen verlangen. Nooit hoorde ik m'n gewn zwager Constant v.H.v W.¹. over 'n tante of nicht van dienzelfden naam in Zutfen spreken. Wel had hy daar familie, maar die heette V. Hasselt. Ik kan niet geloven dat er andere Waliëns zyn dan afstammelingen van hèm en z'n broer Ludolf. Ik meen alles wat familie van hem was, gekend te hebben, by naam althans. Hy was, ook buiten z'n huwelyk met Henriette {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} (m'n schoonzuster) aan de familie van m'n vrouw eenigszins geparenteerd. Vandaar dat ik al z'n relatien vry wel kende. Toch is 't mogelyk dat-i tantes of neven voor my verstopt heeft. En juist dàt wou ik zoo gaarne weten. Kunt ge misschien te weten komen hoe de moeder heette van den Utrechtschen geurmaker?². Ik moet erkennen dat die heele geschiedenis niet Heeckeren-Waliënachtig klinkt. Het familiekarakter bracht eer 'n soort van sournoise³., deftig-schynende pretentieuse terughoudendheid mee. Maar de eene neef is de andere niet.- 't Is allerliefst van je dat je zoo hoog opgeeft van de Utrechtsche délices. Want dat beteekent dat je ons graag daar hadt. Nu, ook om jou zouden wy graag in Utrecht willen wonen. Juist om jou, Chris, en niet om al de heerlykheden die je - met zoo hartelyke bedoeling - opsomt. Doch ook behalve dat, erken ik dat Utrecht veel vóór heeft. Het eenige wat ik er tegen heb, zyn de studenten. Meen niet dat ik dit nu zeg om die laatste standjes. O neen, over 't geheel houd ik niet van jongeluî, vooral niet als ze in geestverwantschap of sympathie doen. Van de niet-geestverwanten zou ik geen last hebben, maar er zyn ook anderen die ik niet zonder brusque afwyzing op 'n distantie houden kan. En dan dat corpsschap! Eén bezoeker brengt er drie mee, drie negen, negen... enz. Daar houd ik niet van. Maar ook in andere steden zouden bezwaren zyn, misschien zonder 't vele goede dat Utrecht heeft. Ook helt Mimi sterk naar Utrecht over. Alles saamgenomen, durf ik wel zeggen dat wy U kiezen zullen, als we naar Holland verhuizen. Maar de vraag is of die verplaatsing ons mogelyk wezen zal? We zitten hier vast en ik zie niet in, hoe we los komen. Ook moet ik er weer by zeggen dat het verlaten van deze schoone ruime frissche woning my zeer bedroeven zal. Ja, je moest byv. vandaag met het heerlyke weer eens hier kunnen zyn! Nu, by zulk schoon weder is 't overal uittehouden, dat's waar. Het spyt me dat je niets schryft over de mogelykheid van hier komen. Ik maak hieruit op dat Merens verhinderd is. Maar ik blyf er by dat jelui ten-allen tyde hartelyk welkom zult wezen, en geneer je asjeblieft niet om 'n zieltje meer. Bé zal je wel verteld hebben dat er ruimte genoeg is. En ook zal je welkom zyn met je kinderen alleen, als dan M. volstrekt niet kan uitbreken, maar ik {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} had liever dat hy meekwam. Me dunkt het zou goed voor hem zyn. Natuurlyk zyn hier geen stadsgenoegens, maar juist voor stadmenschen is 't wel eens aardig zoo landelyk vry te zyn. Dirk is eensvooral geïnviteerd. Als hy komt zullen we vliegers oplaten. Bedank hem wel voor zyn brief.- Mies zegt dat ze dien violist Jozef Cramer⁴. wel by Burlage gezien heeft.- De amusementen die je opsomt, trekken my niet aan. Niet omdat ik styf of droog ben, maar gewoonlyk hebben wy pret in huis, en elke uitgang is my 'n offer. Maar daar jy wel van uitgaan houdt, hoef je daarom als je ons bezoekt, niet thuis te blyven. We kunnen dan eens naar W-baden of Mainz gaan. Ook naar Rudesheim en Armanshausen, waar je eens met ons geweest bent. Naar Rudesheim moeten wy tòch, om de Germania te zien, het groote monument. (Met 'n kykertje kan ik 't uit Mimi's kamer zien.) Er wordt daar 'n rad-bahn⁵. aangelegd om de hoogte te bestygen die te steil is voor 'n gewone spoor.- Onze vruchtboomen staan vol bloesem. Jammer zou 't wezen als er nu nog vorst kwam, wat trouwens te vreezen is! Dan komt er niets van te-recht. Haastig geeindigd. Mies gaat naar 't dorp en neemt hem mee. Dag lieve Chris. D Ik zal de stukken maar één dag houden 1. Constant v.H.v W.: vgl. de brief van 11 maart 1884. 2. geurmaker: opschepper, branie. 3. sournoise: (naar het frans ‘sournois’) achterbaks, stiekem. 4. Jozef Cramer: Joseph H. Cramer (1844-1899), violist, concertmeester van het symfonie-orkest van het Paleis voor Volksvlijt. 5. Rad-bahn: tandradspoorbaan (du.) [16 maart 1884 Brief van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli] 16 maart 1884 Brief van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅓) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) den Haag 16 Maart 84. Waarde vriend, Ja, wel is de slag zwaar die mij wederom treft en uw belangstellend en deelnemend schrijven toont, hoe gy met my gevoelt wat ik verlies. Ontvang daarvoor myn dank, myn hartelyken dank. Gy kunt begrypen wat het zegt een trouwe hulpe te missen voor 't {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} gezin en een dappere medearbeidster aan de zaak waarvoor ik werk. Een deel van myn eigen leven is mij ontrukt. Hoe men het te boven komt, is soms een raadsel, maar ik denk aan uw Kruislied: ‘maar deze man is taai, al schynt hy zwak van bouw. Het is hem aan te zien dat hy veel droeg, maar kracht heeft méér te dragen, dat hy veel leed, maar lang nog lyden kàn’! Die taaiheid doet overleven, waartoe men zich niet in staat achtte. En nu - geslagen ben¹. tot in 't diepst mijner ziel, maar verslagen niet. Ik mag de handen niet slap laten hangen - zy zou het afkeuren, als ik het deed. Ik mag mij niet laten beheerschen door de smart - zy zou, al was het met een betraand oog en bloedend hart, de eerste zyn die riep: voorwaarts! ook over de graven heen! Ik mag myn arme lydende broeders niet aan hun lot overlaten, elke aanblik van die ongelukkigen, menschen als wy maar verdierlykt ten gevolge van de willekeurige wetten hunner medemenschen, vervult met medelijden en dat medegevoel is niet genoeg, neen men moet voorbereiden het betere. Dat alles dryft my terug in het leven, al laten zulke wonden ook diepe litteekenen achter. Is niet eigen lyden veelal een oorzaak, die dryft tot medelyden voor anderen? Hadt gy mijn vrouw gekend, gy zoudt haar hebben lief gehad, want zy had hart, zy wist wat toewyding was, zy verschafte haar man rust en geluk aan dien stillen huiselijken haard en die innerlijke rust maakte sterk tegenover alle uiterlijke stormen. Nu is dat voorby en ik sta alleen met myn vijftal! Ik druk u dankbaar de hand voor uw aanbod, om een myner kinderen tot u te nemen, maar ik houd ze zoo mogelijk liefst bij mij, om met hen te leven en te zyn. Gij zult dit zeker billyken. Mocht het zyn, dat ik dezen zomer met myn jongens dien kant uitkom, dan wil ik gaarne by u komen en genieten van uw kalme omgeving en de schoone natuur. Myn leven gaat niet langs een effen wandelpad, ja ik kan zeggen dat ik in één jaar meer dan dubbel leef. Ik klaag daar niet over, ‘ik kan niet anders’. En zy begreep dat ik niet anders kon! Troost moet men zichzelf scheppen, met den besten wil ter wereld kan een ander hem niet brengen, maar toch doet het goed aan het lydend hart, als men teekenen van medegevoel krygt, zooals uw schryven. Maar zou dat anders kunnen by hem, die zeggen kan: multa tuli? Groet uwe vrouw hartelyk van mij en zeg ook haar dank voor uw {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} lief aanbod en ontvang een vriendschappelyken handdruk uit de verte. Uw bedroefde F. Domela Nieuwenhuis. 1. ben: ‘ik’ vergeten. [maart 1884 Herinnering van F. Domela Nieuwenhuis] Eind maart 1884 Herinnering van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli. (I.I.S.G., archief Domela Nieuwenhuis; fotokopie M.M.) In het jaar 1884 verloor ik de vrouw, die zooveel met mij had doorgemaakt, daar zij juist mijn uittreden uit de Kerk en het begin mijner socialistische periode met mij beleefde en dus kende den zwaren innerlijken strijd dien ik gehad had om te breken met zooveel en den moeilijken tijd, toen ik alleen tegenover allen den reuzenstrijd aanvaardde tegen het heerschend kapitalistische stelsel. Ik had met het knaapje dat zij mij naliet, vijf kinderen. En toen kreeg ik zoo'n lieven, vriendelijken brief van Douwes Dekker, waarin hij mij schreef dat als het mij te zwaar viel, hij graag een of twee kinderen van mij zou nemen om zich te belasten met hun opvoeding. Heel lief aangeboden, niet waar? Ik antwoordde dat ik liefst mijn gezin bij elkaar hield en daarom geen gebruik zou maken van zijn aanbod, maar dat ik zeer, zeer getroffen was door zijn zoo echt vriendschappelijk aanbod, dat ik ten hoogste waardeerde, omdat ik daaruit proefde het goede hart dat hij mij toedroeg. Hij antwoordde te begrijpen dat ik gaarne, zoo mogelijk, mijn gezin bijeenhield en tevens dat ik niet zoo voetstoots zijn voorstel kon aannemen, maar hij bleef zich in geval van nood beschikbaar stellen en in alle gevallen zou een bezoek van mij hem hoogst welkom zijn. Hij zond mij tevens een Indische krant, waarin waardeerend over mij werd gesproken en voegde er zoo waar bij: ‘de mode is anders - dit weet ge! - denigreeren (zwart maken)’. Maar hij vreesde dat ik nog zooveel teleurstelling zou ondervinden, want ‘edelmoedige opwellingen en staathuishoudkunde dat zijn er twee’. Ook die herinnering bleef mij steeds bij. [22 maart 1884 Briefkaart van Multatuli aan F. Domela Nieuwenhuis] 22 maart 1884 Briefkaart van Multatuli aan F. Domela Nieuwenhuis, geadresseerd {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} aan WEDGHeer F. Domela Nieuwenhuis Sundastraat 28, 's Hage (Holland) en met poststempels Nieder Ingelheim 23/3 84 en 's Gravenhage 23 mrt 84. Het adres is met potlood doorgehaald en in andere hand veranderd in Malakka 96. (I.I.S.G.; fotokopie M.M.) Waarde heer N. Dank voor Uw brief. Wy begrypen best dat ge gaarne, zoo mogelyk, Uw gezin by-een wilt houden, en tevens dat ge - al ware dit niet het geval - niet zoo voetstoots ons voorstel kondet aannemen. Toch blyven wy, in geval van nood, U verzoeken over ons te beschikken, en in allen geval zal Uw bezoek ons hoogst welkom zyn. Hierby 'n Samarangsche Courant, waarin 'n artikel dat my aangenaam was omdat daarin op waardeerenden toon over U gesproken wordt. De mode is anders - dit weet ge! - denigreeren. Maar och, 't spyt my zoo te moeten vreezen dat ge binnen weinig jaren zult inzien dat edelmoedige opwellingen en Sthhkunde¹. twee zyn! J'ai passé par là!². Hartelyk vanonsbeiden gegroet tt DD Nieder-Ingelheim 22 Maart 1884 1. Sthhkunde: staathuishoudkunde, economie. 2. J'ai passé par là: dat heb ik wel geleerd (fr.) Het uitroepteken is grotendeels uitgewist door een ponsgaatje. [23 maart 1884 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 23 maart 1884 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (M.M.) Nieder Ing. 23 Maart 1884 Lieve Lien! Reeds voor acht dagen is uw zoutvisch in de beste {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} orde ontvangen en dek vind¹. ze heerlyk. hartelyk hartelyk dank dus. Wou wilde zich heel groot houden en vond het mannelyk even als zyn papa op zoutevisch verzot te zyn. en daarna wilde de visch zwemmen, er was dorst in 't land. Maar dek vond ze heerlyk en juist goed van zoete en zoute na de 24 uur wekens - zoodat we hebben ze verleden dinsdag gegeten en dezen dinsdag zal er weer van genoten worden. enz enz tot op den bodem van 't vat. Wou wil aan riekje schryven en haar een portretje van zich zenden, dat ik had laten maken voor deks verjaardag. Hy kykt er erg boos op, myn vriendelyke Wout, maar daar Witrok mee gephotografeerd werd, was er zooveel inspanning noodig dien bedaard te houden dat er op 't kind minder gelet werd. Hierna beter! willen we zeggen! Wat heeft kleine Lien een beeldig portretlystje voor dek gemaakt. ik begryp maar niet hoè zy 't gedaan heeft, zoo fyn! Toe, oude lien, zeg me eens wanneer de jonge jarig is, ik weet April maar de datum is me ontschoten en ik zou 't prettig vinden haar een klein bewysje te geven dat wy er aan dachten. Van de week waren wy in Mainz met de messe en ik maakte toen even een wippertje nr Wiesb. om den huizencommisionnair te spreken. Hy zeide my dat hy er werk van maakte dat hy eenige menschen op 't oog had maar om beter te slagen nog eenige weken wachten wilde tot alles wat groen is. ik zie dus met spanning en vreezen en beven dien tyd te gemoet. Het is zulk goddelyk weer, de abrikozen boompjes bloeien zoo beeldig overal wordt gezaaid en gewerkt, het uitzicht is zoo verrukkelyk dat ik met verdriet aan 't verlies van dat alles denk. maar toch, het moet. En voor Wou's onderwys en nog meer voor de financieele zy. Dek gelooft intusschen niet dat iemand er een bod op zal doen NB! en dan moet er raad geschaft worden, zei hy voor eenige dagen, en er is geen andere raad dan dat ik aan 't werk ga! Maar hy zei dat kalm en wel en is den laatsten tyd byzonder wel. Hy is begonnen met Wout zyn lessen aftebreken zoodat ik dien apostel nu den heelen dag tot myn vervoeging en tydverdryf heb. Nu, we amuseeren ons goed samen en leeren ook braaf. jammer dat alles ophoudt zoodra er bezoek is, anders zou ik 't heel prettig zoo vinden. ik geloof zelfs dat ik een beetje jaloersch zal zyn op wie hem onderricht zal geven naderhand, na my. Je vraagt ook naar zyn Lehrer².. De arme man is doodziek geworden na den dood van {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn vrouw. hy was by zyn ouders in Essenheim en hoopte na paasch zyn werk weer waar te kunnen nemen, maar daar krygt hy onverwacht zyn ontslag thuis. zonder eenige reden. waarschynlyk denken de Schulbehörden³. dat hy nooit weer geheel herstellen zal, ik ben ook bang dat hy teringachtig is - maar wat een grove manier van doen niet waar? hy was er zoo van ontsteld. ook wou heeft door ziekte enz. nu al 4, 5 maanden geen duitsche les gehad, wat me veel spyt. we zullen hier (om de schooldwang te ontgaan) nu ook nog nr een anderen onderwyzer dienen omtezien. De arme Buttner wilde uit Essenheim komen (2 uur gaans!) voor Wou, maar we kunnen dat onmogelyk aannemen. En nu lien weet je weer wat van ons. je begrypt dek is nog niet aan 't werk. maar hy heeft er plan op en is intusschen goed gestemd. Hy laat je hartelyk groeten. - Je hebt zeker ook gelezen van Dr Muller. We waren verlucht toen we hoorden dat hy er zyn kostwinning niet aangegeven heeft!⁴. Wat die Utrechtsche zaak aangaat, Myn zuster Merens zal dek alle stukken sturen. Zy kreeg ze ter lezing van een van de leden van de zoogenaamde raad van eer. Nu dag lieve lien! Groet de uwen heel hartelyk en wees 't zelf vooral van je liefhebbende MDD 1. vind: kennelijke verschrijving. 2. Lehrer: onderwijzer (du.) 3. Schulbehörden: schoolbestuur (du.) 4. Dr. H.C. Muller (1855-1927), was leraar klassieke talen aan het Amsterdamse Stedelijk (= Barlaeus) Gymnasium van 1879 tot 1897. In 1884 dwongen de curatoren van deze school hem ófwel ontslag te nemen ofwel voortaan af te zien van activiteiten voor de Sociaal-Democratische Bond. Muller koos voor het bedanken als lid van de SDB. [24 maart 1884 Bericht in Het Nieuws van den Dag] 24 maart 1884 Nieuwsbericht in Het Nieuws van den Dag. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Multatuli's bekend woord: ‘publiek ik veracht-je’ wordt door een ommegaand koopman te Arnhem, waarschijnlijk onbewust, aardig geparodieerd. Gisteren hoorde men hem voortdurend roepen: ‘Wat heb ik een hekel aan Arnhem!’ Dit viel zoozeer in den smaak van het mindere publiek, dat hij nog meer verkocht dan gewoonlijk. Ook Multatuli zal niet beweren, dat het ontwikkelde publiek hem den rug toekeerde, toen hij het zijne verachting betuigd had. (Arnh. Ct.) {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 maart 1884 Brief van G.C. de Haas-Hanau aan Mimi] 28 maart 1884 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rott. 28 Mrt 84 Lieve Mimi, Dank voor je hartelijken brief. Hoe prettig dat Dek zich in den laatsten tijd zoo wel en goed gestemd voelt! Ik kan me begrijpen hoe gelukkig dit ook op uw stemming werkt. Als hij onwel en gedrukt is, kunt Gij toch onmogelijk opgeruimd zijn, Gij die zoo innig deelt in al zijn lief en leed. Wil hij werken, dan hoop ik dat zijn plan daaromtrent tot uitvoering komt, maar anders... - och! Ge weet hoe ik daarover denk, al sta ik in mijn meening tamelijk alleen. ‘Of ik de zaak van Dr Muller óók gelezen heb’? Nu dàt zou ik denken! Over die questie zond ik u dat flink stuk van Mr Levy, in de ‘Amsterdammer’. Of hebt Ge niet gemerkt dat dit van mij kwam? Nu dat doet er ook niet toe. Ge hebt het toch zeker ontvangen en gelezen. In alle opzichten ben ik het in die zaak eens met Mr Levij. En dat Dr Muller niet heeft bedankt of niet heeft kunnen bedanken, spijt me heel heel erg! Waarom waart Ge ‘verlucht’ toen Ge hoordet dat hij er zijn kostwinning niet aan gegeven heeft? Zou hij (hij is toch maar alléén) geen kans gezien hebben om op andere, meer eervolle wijze, voortaan aan den kost te komen? Een betrekking als de zijne, op de gestelde conditie waargenomen, staat toch, dunkt me, in moreele schatting, al heel laag. Gij meent misschien dat de heele rommel der sociaal democratie geen offer van een kostwinning waard is, dàt zou wáár kunnen wezen, maar doet hier naar mijn inzien, niets ter zake. Dr Muller leeft voor de behartiging der belangen van die richting, dat heeft hij getoond met woord en daad, wáár hij dit slechts doen kòn. Met hart en ziel ijvert en strijdt hij voor de zaak die hem heilig is. Wat doen nu curatoren? Ze stellen hem een alternatief dat laag en gemeen is. Als ze hem zijn ontslag hadden gegeven omdat hij is wàt hij is, dan zou daarvoor iets te zeggen zijn, maar hem, zoo als hij is, als leeraar te willen behouden op conditie dat hij niet toone wàt hij is en hoè hij denkt, dat vind ik eene, beide partijen onteerende propositie. Ja, het gestelde alternatief vind ik laag en gemeen; het {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} geven van zijn ontslag zou ik alleen bekrompen gevonden hebben. Ik beklaag Dr Muller en heb diep medelijden met hem. Als leeraar, in 't publiek, van zijn chefs te moeten hooren: ‘voortaan stil en zoet zijn, of we zenden je weg’, is degradánt en 't moet voor M meer dan ellendig zijn niet te kunnen bedanken. Onder zóóveel tyranieke willekeur het hoofd te moeten buigen, vind ik zeer beklagenswaardig, ja daarvoor hoort een zelfbeeersing waarvan ik geen begrip heb. En hoe treurig zal voortaan M's zedelijk standpunt zijn tegenover zijn leerlingen! Iedereen weet natuurlijk van die zaak. Bah! Arme Muller, voor niets ter wereld zou ik in zijn plaats willen staan; 'k zou't niet kunnen, al zou ik mijn brood moeten bedelen. Curatoren hebben hem zijn positie in alle opzichten onmogelijk gemaakt! Hij was zoo vol vuur en ijver voor zijn zaak! En dat alles nu te moeten onderdrukken, omdat eenige fnuikers van recht en vrijheid, tegenover hem misbruik maken van hun gezag! (in zedelijken zin, met de wettelijken bemoei ik me niet.) En wat zullen die autoriteiten een voldoening hebben nu, zoo naar wensch, de kroon op hun werk wordt gezet; nu ze hun slachtoffer gedwee het hoofd in den schoot zien leggen! - O! ik had wel willen schreiën toen ik van Snelleman (met wien ik in gezelschap was) hoorde dat Muller het voorstel in den geest van curatoren zou aannemen en 'k heb mij in dat gezelschap over die zaak heel heftig uitgelaten. Verbeeldje, Snellem. was tegen M en vóór curatoren! Begrijp je zoo iets? Zou dat reeds de slechte invloed zijn van zijn betrekking aan 'n krant? In dat gezelschap uitte ik onbewimpeld den wensch dat hij (Snelleman) ofschoon dagblad schrijver van beroep, tòch goed mensch moge blijven! Gelukkig nam hij mij dit niet kwalijk, ik zeg gelukkig omdat dit mij bewees dat zijn hart toch nog op de rechte plaats zit. Dupont en de Wolff waren het met mij eens, wat me om hunnent wil genoegen deed. Die arme Muller! Denk niet, lieve Mimi, dat ik Muller's partij trek omdat ik het zoo in alles eens ben met de sociaal-democraten. O! neen, de partij als zoodanig kan me evenmin schelen als andere partijen, ik laat zelfs in't midden of hun richting in 't algemeen goed of verkeerd is, maar ik heb eerbied voor ieder, die, als dr Muller, met ijver en energie de belangen voorstaat, van hetgeen hij nuttig en noodig acht voor 't heil der menschheid en die met open vizier daaraan zijn beste krachten wijdt. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} En die arme lehrer is ook op zoo ruwe manier behandeld! Ik wil waarlijk wel gelooven dat hij ontsteld was toen hij zijn ontslag kreeg! - En hoe naar voor wou nu weêr een anderen meester te moeten krijgen! Ik heb aan Riekje nog niets gezegd dat er voor haar een portretje van Wou zal komen, des te grooter zal de verrassing zijn. Dat de zoutevisch goed is en in orde is overgekomen doet me genoegen. Als ze op is en Dek mocht er meer van verlangen, dan zult Ge mij wel waarschuwen, nietwaar, Mies? O! Ja, Gij vraagt den datum van Lientjes verjaardag: 12 April, de dag vóór Paaschen. Verbeeld je hoe kinderlijk zij nog is: de groote pop (een exemplaar dat ik zelf als kind van 3 jaar van mijn ouders gekregen heb) gaf ik aan haar toen ze 5 jaar oud was en dus zal dat nu eerdaags 10 jaar zijn dat ze die kreeg. Nu die pop heeft ze 14 dagen geleden reeds in haar fraaiste costuum gekleed en netjes gekapt om op haar verjaardag op waardige wijs meê feest te vieren! En in vollen ernst hoor! 1ste Paaschdag zal ze een klein partijtje krijgen van meisjes harer classe van de burgerschool. Twee jaar geleden gaven we haar dat ook, toen speelden we een komedie stukje, maar hiervoor zijn we dit jaar niet in de gelegenheid geweest. Ook leidt dat Lientje te veel af, dat gedurig repeteeren vooral daar ze er zooveel liefhebberij in heeft. Nu ik hoop dat de meisjes zich toch wel zullen amuseeren en zal er natuurlijk voor doen wat ik kan. Op de school maakt Lientje het beter dan verleden jaar. De leeraren en leeraressen zijn over het algemeen veel beter over haar tevreden. De directrice zegt dat ze met haar hoofd beter bij de zaak is. Verleden jaar was ze erg verstrooid en afgetrokken. Nu we zullen zien aan 't eind van 't jaar! Hé, uit de derde hand heb ik vernomen dat Jet Dupont¹. niet naar de academie zal gaan maar zich als leerares in de fransche taal bij 't middelbaar onderwijs wil vestigen. Het heet dat de ziekelijke toestand van haar moeder daar toe aanleiding gaf.- Toen ze 3 jaar geleden naar 't gymnasium ging met 't plan om doctor in de letteren te worden, was haar moeder net even ziekelijk als nu en is dit al 10, à 12 jaren lang bijna even erg als nu. Enfin wáárom ze van haar plan afstapt is ook eigenlijk háár zaak, {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} maar dan gaf ik dunkt me liever geen reden op dan een die voor goede vrienden en kennissen onaannemelijk is. Haar beide vriendinnen zetten de studie voort. Mies, ik geloof dat dit een heele slordige brief is, maar ik zit midden onder de pratende kinderen, die soms verboden moeten worden omdat ze aan 't kibbelen zijn en vreeselijk aan de tafel stooten. Ik eindig dus maar liever, om met moederlijke waardigheid de kleintjes ‘te recht te brengen’ en naar bed te helpen. Breng mijn zeer hartelijke groeten aan Dek over en zeg den kleinen Wou dat wij heel dikwijls over hem spreken en aan hem denken. Dag, lieve Mimi, ik hoop dat het met uw huis naar wensch zal gaan. Ik geloof graag dat Ge een beslissing met angst en beven te gemoet ziet. Ik deel hartelijk in uw gevoelen. Adieu, lieve, een kus van tt. Lien Ik heb laatst 't velletje dat ik van U gekregen heb bij de Wolfjes voor gelezen. Ze vonden het heel mooi even als ik en vooral niet alledaagsch. Vraag bij gelegenheid eens aan u zus Betsy of ze mij het bewuste eens wil zenden dat ik van haar ter lezing kreeg toen ik bij U logeerde? Mag ik dit dan overschrijven, dan zal ik het haar daarna in dank terug zenden. Ik weet haar adres niet. 1. Jet Dupont: Henriëtte J. Dupont (1860-1927). [1884 Wilde Halmen van H. Cosman verschijnt] 1884 De poëziebundel ‘Wilde Halmen’ van H. Cosman verschijnt, met voorrede en gedicht, aan Multatuli gewijd. (M.M.) Uit de voorrede: (....) Niemand, die dit bundeltje een aandachtige lezing waardig keurt, zal het ontgaan, dat er duidelijk de invloed in is te bespeuren van den man, die zich niettegenstaande onverdiend, hardnekkig doodzwijgen, overal doet gelden, van Multatuli. Het is velen bekend dat hij een Godsbegrip in de plaats van een persoonlijken God stelt, een macht, die zich in alles openbaart: de Noodzakelijkheid d.i. de Anangkê der Grieken, het Fatum der Romeinen, die beide volken zich dachten als heerschende over alles, zelfs over de goden. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Welnu, dit begrip noem ik God bij gebrek aan een ander woord. Niet overal echter is de naam God in deze beteekenis gebruikt en hieruit is de schijnbare tegenstrijdigheid te verklaren, die er b.v. heerscht tusschen de verschillende deelen van ‘Poësie’. Het woord ‘atheïst’ is daar gebruikt in den zin van het wanbegrip door het spraakgebruik er aan gehecht d.i. iemand die aan geen God gelooft, terwijl ik de eigenlijke beteekenis: iemand die geen theïst is d.w.z. niet aan een persoonlijken God gelooft, juist om het wanbegrip aan te toonen, achterwege liet. Ook de regel: Dan klaagt hij, neen hij liegt: ‘o God er is geen God’! is geschreven om het genoemde wanbegrip te bestrijden. Multatuli bedoelt met dezen kreet eenvoudig: er is geen persoonlijke God. De Ideeën bewijzen dit. (....) Uit Wilde Halmen, blz. 106-108. Aan Multatuli. Gij alleen waart goed en groot! Waarheidszoeker, denker, dichter, Onmeêdoogend strenge richter, Waar ge 't misbruik nederstoot! Gij alleen hebt den ‘smaragd’, 't Heerlijk rijk van Insulinde, Aan den draak gepoogd te ontwinden, Met Apolloons helle kracht. Verre Treffer waart ge wel, Gij, die zwervend durfdet strijden Voor de duizenden, die lijden In den schoonen Archipel. Multatuli! Gij dorst meer, Dorst alleen den strijd aanvaarden Tegen lage, laffe ontaarden, Schenders onzer Hollandsche eer. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Dorst alleen uw eerlijk zwaard Tegen eigenbaat ontblooten, Tegen zoogenaamde grooten, Groot van geldkist, klein van aard. Was het wonder, dat uw moed Dra met honger werd vergolden, Dat er lasterwoorden rolden Uit den muil van laag gebroed? Neen, want gij kost goed en groot In een tijd vol kleinheid wezen, Hebt, als Seraph opgerezen, 't Vlammend zwaard des Lichts ontbloot. Laster vleêrmuisvlerken klept, Laat zijn valsche tonen klinken!... Lethe zal uw naam niet drinken, Gij, die veel gedragen hebt! [13 april 1884 Brief van Mimi aan C. Vosmaer] 13 april 1884 Brief van Mimi aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (⅕) beschreven. (Vosmaer-archief in A.R.A.; fotokopie M.M.) Nieder Ingelh. 13 April 1884. Beste Vos! Het is nu zoowat een jaar geleden dat we het genoegen hadden U te zien. O, wat heb ik sedert dien tyd dikwyls en dikwyls willen schryven - maar nooit kwam het er toe! 't Laatst toen je nieuwen Zaaier aankwam. ‘Dat is nu wéér een gelegen- {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} heid, dacht ik. nù zal ik 't doen - en zie, weer werd het uitgesteld tot van daag. tot paaschdag. Ja domines preeken in de couranten dat het een feest der opstanding is voor de heele wereld. NB! excusez du peu!¹. maar toch iets feestelyks voel ik mee in deze christelyke maatschappy. Het huis is gereinigd van koolen en kachelvuil, er zyn schoone gordynen voor de vensters, er zyn koeken gebakken, de meid en jongen zyn op hun zondags, Wou ook, en hy is uit met 'n vriendje op de dierenjacht, papa maakt 'n vlieger genaamd ‘de vliegende wouter’ met gouden sterren die straks de lucht in moet - kortom alles is feestelyk en ik, ik heb niets pressants². te doen en kan me dus van ganscher harte overgeven aan 't genoegen om eens met je te praten. Ja, je Zaaier! 's morgens kwam 't boekje aan. ik bracht het dek op zyn kamer met zyn ontbyt. 's avonds by de thee bracht hy t mee. heb je 't gelezen? vroeg ik. - ‘Neen, nog niet, zei hy. ik ben er huiverig voor! Als ik 't was, als ikzelf een nieuwe voorrede moest schryven, dan zou ik niet weten hòe 't te doen. Ik zou niet weten wat aanteroeren, wat niet? Weer oprakelen al die oude zaken? ik ben er beu van! Niets aanroeren? Dan voel ik me gekwetst, alsof alles maar goed is zooals 't is. Kortom, het is heel moeilyk! als men my vroeg hoe zoo'n voorrede zyn moest om myzelf te bevallen ik zou 't niet weten!’ - Nu en toen las ik 't, en daarna dek. en beste Vos we vonden dat je de gulden middenweg zoo goed getroffen had. En dat je voorrede zoo hartelyk was voor hem deed ons innig genoegen. Dank je wel! Wat een verschil met toen je verleden jaar hierwaart, is 't nu. Alles groen en wit van de bloesems. toen was 't nog geheel winter en kaal en doodsch, nu geurt en bloeit alles! O 't is hier zoo heerlyk mooi dat ik er alleen met verdriet aan denken kan dit alles opte geven. en toch, en toch... er is ook veel tegen. ja, we denken er aan om dit te verkoopen - als we een kooper vinden. De redenen? Och, we hebben hier meer omhaal dan onze inkomsten gedogen, en al ging dek par impossible³. eens aan 't werk - dat is toch nooit vast, iets waarop men rekenen kan. En dan - Wouters onderrigt. dat is ook een groote factor, en een die ons waarschynlyk nr Holland zou trekken. Ik vooral heb er myn zinnen op gezet dat Wou een Hollander zyn zal, en als wy hier of in Wiesb. wonen - zal dat niet gaan. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Dek en ik zyn al alle steden in Holland rondgereisd. Want om der wille van de scholen moet het een stad zyn. En zie we waren besloten nr Utrecht te gaan - toen daar in eens al die studenten-ellende⁴. ons plan deed wankelen! - In Utrecht woont een lieve zuster⁵. van my moet je weten. dek mag haar ook heel graag en ze heeft een paar jongetjes van Wouters leeftyd dus dat zou heel aardig zyn. maar als dek daar te veel aanleiding kreeg om zich in een of ander te mengen, of als hy de attentie trok - òf - òf - enfin dat kon gevaarlyk worden. Nu, over de plaats waar we dan heentrekken behoeven we nog vandaag niet te beslissen. No een is dit te verkoopen. en het is door zyn afgelegenheid niet allemans gading. De gedachte dat de verkoop gewenscht is beneemt ons nu wel wat van ons genoegen by 't planten en zien bloeien, maar wat moet: moet! Ook acht ik 't noodig voor wou dat hy anders begint te leeren dan alleen van my. ik vind het niets geen prettig vooruitzicht hem uit m'n handen te geven, ik voel al hoe jaloersch ik op zyn meesters zyn zal, maar toch - ik zie ook de schaduw zyde van een zoo huisselyk al te vriendschappelyk onderwys in! Hy is een schat onze Wou, een lieve hartelyke origineele jongen! het zou zoo zonde zyn hem te bederven! Wou heeft nog lang na ul. bezoek verleden jaar van Marie⁶. gesproken, telkens en telkens weer. Zy is hem nog als de type van een jonge dame. Hy is door ons alleen zyn niet heel thuis in maatschappelyke verhoudingen, maar als er van een jonge dame sprake is, zegt hy: ah, zooals jufvr Vosmaer? En nu moet ik je nog wat vragen Vos, wil je myn voorspraak zyn by Mevrouw? ik heb niet eens geantwoord op haar vriendelyken brief uit Italie. Lieve Mevrouw, ik had het toen zoo graag dadelyk gedaan, maar uw adres niet kennende gingen er een paar maanden voorby en toen kwam het van uitstel tot uitstel. tot ik me schaamde en niet meer durfde. Ik hoop dat U 't me niet te kwalyk genomen heeft. We waren toch zoo bly u eens hier gezien te hebben! Kon 't maar eens hervat worden, wat zouden we juichen! Daar hoor ik ze buiten ook juichen. twee vliegers staan hoog in de lucht. Je kent deks zwak - of sterk, niet waar Vos? en je begrypt dus dat hy er by is! In weerwil van zyn asthma - als de vliegers de lucht in gaan, of als er taaie volharding noodig is om ze te doen {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} staan, dan is dek er by. En nu heeft hy Wou, die er ook van houdt, hoe heerlyk! Wy, hy en ik samen, spelen alleen geregeld nog ons schaak. alle avonden als Wou nr bed is.- En nu wordt het etenstyd en wil ik dezen sluiten. Beste Vos ik hoop dat je 't wel maakt met Mevrouw en al de uwen. Maakt de zoon in Italie⁷. het ook goed. Blyft hy nog altyd daar? Groet je vroolyke dochter van ons en geloof my je liefhebbende MDD 1. excusez du peu: zowaar geen kleinigheid (fr.) 2. pressant: dringend (fr.) 3. par impossible: hoe onwaarschijnlijk ook (fr.) 4. studenten-ellende: De moord op het Munsterkerkhof. Zie ook 9 februari 1884. 5. zuster: Chris(tine) Merens-Hamminck Schepel. 6. Marie: Marie C.A. Vosmaer (1866-1944), dochter van Carel Vosmaer. 7. zoon in Italie: Gualtherus C.J. Vosmaer (1854-1916). [april 1884 Artikel van J. Hobbel in De Dageraad] Medio april 1884 Artikel van J. Hobbel in De Dageraad 35 (1883-1884), II, blz. 387-390. (M.M.) Multatuli's gebed. Zeker zullen er slechts weinigen onder de tegenwoordige lezers van dit tijdschrift zijn, die zich beroemen kunnen op het bezit van de complete Dageraad. En dit is zoo jammer, want die oude Dageraad voert ons herhaaldelijk terug naar vroegere tijdperken van ons leven, naar tijden waarin wetenschap en geloof voortdurend met elkander in botsing waren, en twijfel in ons gemoedsleven den boventoon voerde. Die oude Dageraad geeft zoo schoon den ontwikkelingsgang der vrije gedachte weer, is zulk een juiste afspiegeling van hetgeen in het brein van sommige eerlijke lieden omging; vele artikelen van die vroegere dagen, kunnen thans nog dienst doen, tot leering strekken. Op een dier artikelen wensch ik nu meer bijzonder de aandacht der lezers te vestigen, ook omdat met dit artikel een allegorische zeldzaamheid gepaard gaat en tevens wijl dit de oorzaak kan zijn van nieuw leven in onze gelederen en die der geloovigen. Ik heb het oog op bladz. 80 van den 12den jaargang van De Dageraad, waarop men Multatuli's Gebed van den onwetende aantreft; vergis ik mij niet dan verscheen daar deze ‘openbaring van meeningen’ het eerst. Dit stuk, dat ‘een afscheidskreet is van het geloof, waarin de smart nog niet heeft plaats gemaakt voor nieuwen vrede uit hoogen waarheid,’ heette in De Dageraad, blijkens 's auteurs onderschrift, ontleend te zijn aan het dagboek van een krankzinnige. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoevelen vonden in dit ‘Gebed’ een aansporing om te onderzoeken, te twijfelen, de rede als de hoogste macht te erkennen. En ook... hoevelen zijn niet eens bewust van het bestaan van dit ‘Gebed’; hoevelen, die zich Multatuli's werken niet konden aanschaffen, hebben het in een of andere bibliotheek gelezen, of vluchtig ingezien, zonder meer. Hoevelen zouden dit meesterstuk in eigen bezit wenschen. Het is waar, de vrijdenker heeft voor zich niet direct behoefte aan iets van dien aard; hij is in zake heerschend godsbegrip den twijfel te boven gekomen, maar dan toch dit stukje aangewend als middel om anderen te brengen waar wij zijn, nietwaar? Afzonderlijk is het ‘Gebed van den Onwetende’ verschenen, doch is reeds lang uitverkocht en aan herdrukken schijnt niet gedacht te worden. Het aantal ‘profanen’ is nog zoo heel groot, men vergete dit niet - wat denken er mijn medeleden van om pogingen aan te wenden bedoeld Gebed van den onwetende uit de oude Dageraad over te drukken en òf gratis en ruim te verspreiden of tegen luttelen prijs beschikbaar te stellen? Dat Multatuli dan herleve, nog vóór hij sterve! Bij gemeld 12e deel van de Dageraad was een fraai uitgevoerde plaat gevoegd, zijnde een allegorische voorstelling van dit ‘Gebed’. Geestiger kon moeielijk een aanschouwelijke voorstelling gegeven worden: de lezer stelle zich voor twee bustes, een die den geloovige voorstelt, dat is ‘de wijze, hij die wèl weet, wél God kent’ en een die een denker vertoont: diepe voren doorploegen hem zijn voorhoofd en wangen, de grijze haren geven iets eerbiedwaardigs aan het gelaat, de hand onder het hoofd, de diep liggende oogen, alles verraadt een pijnlijken twijfel. De geloovige gelijkt in alles den plattelandschen ouderling; hij ziet er welgedaan uit, is baard- en knevelloos, draagt witte das, kortom hij is de vriend van dominé. De lijst waarin beiden zijn vervat, is in volmaakte overeenstemming met de afbeeldingen: de geloovige vindt zijn pad met rozen bezaaid en de wereldsche genietingsmiddelen worden in klinkende munt overvloedig over hem uitgestrooid. Doornen bedekken daarentegen het pad van den denker, galg, strop, kruis, slang, vuur, geesel enz. omgeven hem. De onderschriften zijn Antwoord, Vader, als Ge dáár zijt en... En prevelt, dank, o Heer, dat ik niet ben als hij. Met opzet blijf ik eenige oogenblikken verwijlen bij deze plaat, {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} daar ik weet dat zij een groote zeldzaamheid is geworden, ook zij is uitverkocht en van een reproductie wordt niets vernomen. Zouden de middelen niet gevonden kunnen worden om een nieuwe steen te doen vervaardigen en de platen, die stellig goeden aftrek zouden vinden, opnieuw in den handel te brengen? Ik wil een denkbeeld aan de hand doen en, voor beter, aan mijn medeleden ter overweging geven. Eenige leden der Vereeniging vormen zich tot een commissie, wier eenig doel is artikelen uit De Dageraad, die daarvoor geschikt bevonden worden, te herdrukken en ruim te verspreiden op onze vergaderingen, of waar zich elders een gunstige gelegenheid voordoet. Zij kon dus een permanente commissie zijn die, werkende in de geest van De Dageraad, in zake de verspreiding van goede stukken, zelfstandig handelde. Haar eerste werk kon m.i. dan wezen Multatuli's Gebed van den Onwetende uit De Dageraad over te drukken en zoo ruim mogelijk te verspreiden of voor hoogstens 1 cent verkrijgbaar te stellen, en dit laatste niet zoo zeer om er nog gelden voor terug te ontvangen, als wel om middelijk daarop te werken, dat er prijs gesteld worde op het bezit daarvan, de plaat kan tegen vergoeding van ongeveer 25 cents verkrijgbaar worden gesteld. Maar een commissie, die over geen geld te beschikken heeft... maar mag ik dan alle vrijdenkers buiten Rotterdam eens wijzen op deze gemeente? De leden van Het Vrije Woord, ook een vereeniging ter bevordering der vrije gedachte, telt grootendeels leden die per week f 1 contributie betalen, sommigen zelfs meer. Men lette op Rotterdam en zie wat wonderen dààr de vrijdenkers verrichten. Zit er dan zooveel behoudsrecht in onze groote vereeniging, dat een permanente commissie als bovendoeld, geheel onafhankelijk van elke andere commissie werkende, haar gemaakte kosten niet zou kunnen dekken, uit vrijwillige giften der leden, die elke aflevering van dit tijdschrift verantwoord konden worden? Men denke eens na - en handele! Ik stel er mij werkelijk veel van voor. Ten slotte nog een vraag aan de lezers: wie uwer kan mij mededeelen welk het best geslaagde portret van Multatuli te achten is, {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} en tegen welken prijs dit te verkrijgen is? Herhaaldelijk werd ik daarnaar gevraagd, doch een afdoend antwoord moet ik steeds schuldig blijven. Rotterdam, April '84 J. Hobbel [21 april 1884 Brief van W.A. Paap aan C. Vosmaer] 21 april 1884 Brief van W.A. Paap aan C. Vosmaer. Een enkel en twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A.; fotokopie M.M.) Fragment. Amsterdam, 21 April '84 Waarde heer, De termijn waarop een fatsoenlyk mensch antwoordt op de toezending van een afdruk - in casu¹. uw Bydragen tegen Naber's zotteklap². - is reeds zoo lang verstreken, dat ik geen poging durf wagen, myn fatsoen te rehabiliteeren. Misschien evenwel vindt gy het een geldig ekskuus, dat ik in de maanden Februari & Maart een boekje heb geschreven van 140 pagina's in druk. Gelyk licht te begrypen is had ik daarmee de handen zoo vol, dat ik aan geen brieven schryven kon denken. Toen het af was, was ik meer of min overspannen en had ik behoefte aan een week rust. Daarna kwamen de helsche proeven. Goddank is thans voor my alles afgeloopen. Gister is de laatste revisie ter drukkery gegaan. In het laatst dezer maand of het begin van Mei verschynt het werkje. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} De titel luidt: Bombono's, Een Satire. In het laatst van Februari heb ik er stukken uit voorgelezen op Flanor³.. Doorenbos⁴. hospiteerde dien avond en is er zeer mee ingenomen. ‘'t Is scherp!’ zei de ouwe, ‘'t is scherp!’ Kloos en Verwey zijn er ook zeer mee in genomen. Een drietal jeugdige schilders evenzeer, wat my nog al genoegen doet, omdat er veel satire op het geflodder en geklad in voorkomt, dat Arti voor kunstwerken uitgeeft en dat Alb. Thym⁵. pryst. Misschien krygt gy een denkbeeld van den inhoud, als ik u de personen opnoem, die er in voorkomen. 't Is n.l. een satire in den vorm eener novelle. Myn personen zyn: Glauco Bombono, would-be letterkundige, redacteur van tydschriften, vervaardiger van Bloemlezingen en Hoofdredacteur van het letterkundig weekblad De Inktkoker. Marianne Bombono-Goudvink, zyn vrouw. Amalia Bombono, zyn dochter. Dr. John Bombono, roman- en stukkenschryver. Toen ik het voorlas, beweerden myn toehoorders dat voor Glauco de heer Taco de Beer had geposeerd en voor John de heer Dr. Jan Ten Brink. Gelyk ik thans in de krant zie, is dat mensch benoemd tot professor in aesthetische kritiek. Als 't waar is, dat Dr. John Bombono op hem lykt, ben ik profeet geweest. De laatste wordt n.l. in myn satire professor in hetzelfde door de goede zorg van zyn adellyken verren neef: Jhr. Mr. Max Bombono de Leuterville, minister van Binnel. Zaken, die veel van zyn familie houdt en ze daarom aan baantjes helpt. Verdere personen zyn: Prof. Puto, professor in 't Grieksch en byzonder knap in Homerus! De gesprekken van dien man zyn in hoofdzaak historisch! Prof. Alexander Bosco, professor in de aesthetika, die een heel mooien styl heeft. Prof. Mr. Jeroen Loki, professor in het Romeinse Recht en byzonder knap in het interdictum utrubi.⁶. Pauwel Pickwick, dichter van spaansche en italiaansche vertellingen op rym. Janus Oudegrutten, geschiedkundig navorscher. Het geheel is een satire op: akademische ‘bronnen’studie, letter- {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} kundery (ik bedoel natuurlyk de zogenaamde belletrie⁷., die ongeveer 1/100 van de vereischten bezit die eigenlyke letterkunde moet hebben), Grossmaulerei over aesthetika, halfslachtige schilderkunst (er komt veel mal gezanik in myn satire voor over een schildery: De Eikenboom en de Kip, een allegorie, door Max Bombono), het begunstigen van familieleden by benoemingen enz. enz. Van het begin tot het eind is alles in satirischen, lachenden toon geschreven. Eerst had ik er booze uitvallen tusschen zooals Multatuli ze vaak heeft. Maar die heb ik zorgvuldig geschrapt, opdat men niet kan zeggen, dat ik Multatuli naäap. Zooals het er nu ligt kan men dit onmogelyk beweren. Intrige en behandeling zyn, volgens Kloos en anderen, volkomen oorspronkelyk. Ik heb Doorenbos gevraagd, of hy genegen zou zyn er een beoordeeling van te schryven voor De Spectator. Gisteravond ontving ik van hem het bericht, dat hy dit ‘zeer gaarne’ zal willen doen. Hy heeft evenwel een bedenking. Hy vreest dat De Spectator zyn stuk zal weigeren, of ‘dat men aan 't verzachten gaat, waar snyden noodig is.’ Iets verder zegt Doorenbos: ‘wil De Spectator my vry laten, dan ben ik uw man.’ Én als schryver, èn als uitgever (ik geef voor eigen rekening uit) zou het my uiterst aangenaam zyn, dat men het toekomstig artikel van Doorenbos opnam. Zou men daarom ter wille van Doorenbos, ter wille van de goede zaak, uit eerbied voor een moedige daad van een jongeling, die een ridderlyken stryd aanvangt tegen ontelbaar velen die zich schrap zet om dien kolossalen berg van verwaandheid, van domheid en knoeiery omver te halen, - zou men ter wille van zooveel eerbiedwaardigs niet kunnen besluiten, het bedoeld artikel onvoorwaardelyk op te nemen? Aangenaam zou het my zyn, daarop een spoedig antwoord te ontvangen. Ik stuur dan binnen een paar dagen de afgedrukte vellen aan Doorenbos (Brussel, Ixelles, Rue Veydt 58).- (....) 1. in casu: in dit geval (lat.) 2. Naber's zotteklap: de classicus S.A. Naber had met Vosmaer gepolemiseerd over de rol van Helena. 3. Flanor: letterkundige vereniging te Amsterdam (1885-1886) aanvankelijk opgericht om met name door bestudering van de klassieken, de Nederlandse literatuur nieuw leven in te blazen. 4. Doorenbos: dr. Willem Doorenbos (1820-1906), leraar geschiedenis aan de HBS te Amsterdam en enthousiasmerend docent van Van der Goes, Kloos, Verwey en Perk. 5. Alb. Thym: Josephus A. Alberdingk Thijm (1820-1889), letterkundige en hoogleraar aan de Rijks Akademie van Beeldende Kunsten. 6. interdictum utrubi: verbod van een van beiden (lat.); term uit het Romeins recht (Instituten van Gaius IV, 148-151.) ter bescherming van de eigenaar van roerend goed. 7. belletrie: kennelijke verschrijving. [6 mei 1884 Brief van Mimi aan C. Vosmaer] 6 mei 1884 Brief van Mimi aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} 6 Mei 1884 N. Ingelh. Beste Vos! Ik was heel bly met je brief reeds voor ik hem gelezen had, en daarna nog meer. Toch zou ik er nog niet toe zyn gekomen je dit zoo spoedig te zeggen, als ik je niet iets verzoeken wilde nam. als je in de haagsche bladen iets leest over 't proces van Mevr. Bulkley¹., die haar kleinkind heeft willen rooven, of je my dan die bladen niet eens zou willen zenden? ik stel er zoo heel veel belang in, daar ik haar van vroeger zoo goed kende. en - enfin. Ze was een heel speciale vriendin van me - en de zaak interesseert me daardoor zoo! In 't Nieuws en onze andere amsterdamsche bladen maken ze er zich met een enkel woord af. Dus als je wat over die zaak tegenkomt zou je my zulk een groot genoegen doen het my ter lezing te zenden? O ik kan me wel denken beste Vos hoe je weer nr Italie verlangt. Met des te meer genoegen moet je werken aan je roman - waar je souvenirs invlecht - hoe heerlyk is zoo iets - met vreugde te werken te scheppen om genot te geven aan velen - gelukkig wie 't kan! Och by deze heele tirade dacht ik aan myn arme dek, dat begryp je wel - anders zou ik zeer zeker minder u hebben gelukkig geprezen dan je lezers. Ja, dat stukje van je zoon in den Spect.². is aardig. dek vond het ook zoo goed. Camille Seldens³. herinneringen aan H. kennen wy alleen nog uit recenties⁴. en aanhalingen. ik vind haar ook zoo aantrekkelyk. Maar wat er van Heine's memoires is hebben we in de Gartenlaube⁵.. het is al alles verschenen. ik begryp wel dat het de meeste menschen tegenvalt. ik vond er ook niets zo interessant van als {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn 2 portretten. Zal ik je de memoires eens zenden? Eigenlyk had ik ze al by elkaar gezocht om u te zenden maar de Gartenlaube is in Holl. zulk een veel gelezen blad dat ik bang was een gek figuur te maken door 't je te zenden. Beste Vos ik zou je nog wel graag langer schryven, maar op 't oogenblik ontbreekt my tyd. Veel hartelyke groeten van Dek aan U en de uwen. even als van je liefhebbende Mies DD 1. Mevr. Bulkley: Maria C. Bekking, weduwe van Robert W. Bulkley, probeerde na de dood van haar dochter tot tweemaal toe haar kleinkinderen te ontvoeren, die volgens haar door hun vader, Isaak H.J. Hoek, slecht werden opgevoed. 2. Spect.: Gualtherus Vosmaer (1854-1916) verbleef in deze tijd in Italië en schreef berichten en artikelen voor De Nederlandsche Spectator. 3. Camille Selden: Op 19 januari besprak Vosmaer Les derniers jours de Heinrich Heine (Parijs 1883) van Camille Selden. 4. recentie: kennelijke verschrijving. 5. Gartenlaube: (‘Tuinprieel’), romantisch Duits literair tijdschrift. [14 mei 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 14 mei 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Twee dubbele en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim 14 Mei 1884 beste Haspels! Hartelyk dank voor je brief en hulp. Maar... niets van hier komen! Ik had zoo graag m'n gemoed eens uitgeschud. Is er van den zomer geen kans op? Als ge eens kunt, verlies dan geen tyd met schryven. Een telegram (houdende bericht, geen vraag of 't schikt) is toch nuttig, dat ik zorgen kan voor 't rytuig want als je te voet van de station komt ben je door 't ¾¹. stygend wandelen, den adem kwyt. Als ik zeg: ‘je’ meen ik ‘jeluî’ want wie je meebrengt, is welkom.- Het overlyden van R.². heeft me zeer getroffen. Ik had³. geen bericht van zyn ziekte. Tering? Hoe is't mogelyk? Hy zag er flink en krachtig uit. En ook in 'n ander opzicht heb ik me vergist. Ik meende dat hy gefortuneerd was. De taak voor die arme vrouw is al of niet zwaar naarmate zy die in conscientie beschouwt. Wist zy wat zy deed toen ze door 2e moeder van 7 kinderen te worden, dat huwelyk aanging? Als zy 't uit ligtzinnigheid gedaan heeft, zal ze nu ook ligtzinnig den last van zich afschuiven. Maar als ze hart heeft, is haar toestand vreesselyk. Wilt ge my over haar en die kinderen, alsmede over de te nemen maatregelen iets meedeelen? Ramondt was zoo'n beste kerel. Misschien kan ik iets iets ('n klein ietsje misschien!) verzinnen. Maar dat ‘misschien’ is nog zwakker dan 't reeds overigens wezen zou omdat ik in m'n maag zit met 'n hindernis betreffende m'n wonen hier. Ons huis is wat de localiteit aangaat, allerprettigst. De ligging, zelfs voor de Rheingegenden⁴., zéér schoon. Bovendien ongetwyfeld gezond. Welnu, is't niet bitter dat ik aan verhuizen moet denken? Ja zelfs dat ik wenschen moet te kunnen verhuizen? De uitlegging van die haspelary is lankdradig, en ik sla ze over. Je weet, niets is éénvoudig. Alles is gecompliceerd. Alzoo die historie mondeling!- Ergernis over de publieke zaak is 't hoofdthema van de weinige brieven die ik schryf. Voor den lezer is 't vervelend. Ik voel zoo {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} dat men zegt: ‘daar heb je hèm weer met z'n grieven.’ Ik spiegel me daarin aan Roorda die zéér goed schryft. Hy is pikant, geestig, scherp, al wat men wil, en toch, ook myn indruk is: ‘man, schei toch uit! Gelyk heb je, maar je gelykhebbery wordt vervelend.’ Zie je ik voel dat ik, àls ik my uit, me aan dezelfde fout schuldig maak. Dat praten en redeneeren geen hout snydt, heb ik lang ingezien, en daarom wachtte ik op iets anders, op macht. Om dáártoe te geraken, is geld noodig - dat is nu eenmaal zoo in onze maatschappy - en - nu ja den afloop van 't Huldeblyk kent ge. Inplaats van macht is me daardoor 'n testimonium van het tegendeel gegeven. Ik ben door m'n eigen geestverwanten geklassificeerd onder 't volkje dat niets intebrengen heeft. Dezer dagen zag ik dat zekere Kolkman¹⁵. lid van de Kamer was geworden. Die beroemde persoonlykheid zal nu 't zyne doen voor de belangen des nederlandschen Volks! 't Is toch precies 'n gekkenhuis. Niet dat ik lid van de Kamer zou willen zyn - ik zou 't er geen week uithouden en ook niets uitrichten daar ik altyd alleen zou staan! - maar 't is toch bitter altyd en altyd my door ieder te zien voorbystreven. Geen krant neem ik op die me niet aan die eindelooze miskenning herinnert. En dit op elk gebied. Van de politieke bemoeienis - ambtelyk of publicistisch - ben ik uit gesloten. 't Eerste pretext tot die valsheid was dat ik 'n mooischryver was. Welnu, al walgt my alle bellettrie (zooals Dirk 't eeuwig: l'amour l'amour van de komedies!) dit verontschuldigt hen niet die my 't zeer onbegeerd certificaat van mooischryvery uitreikten. Ook als zóódanig word ik geignoreerd. Wat de publieke zaak aangaat, ze wordt geheel beheerscht door de fictie dat 51 man meer intelligentie en integriteit bezitten dan 49. 't Is zot, maar 't kan niet anders. Het tegendeel, dat 49 't beter weten dat 51 is zeker ook niet waar, en alzoo moeten wy wel berusten in 't onzuiver punt van uitgang dat de meerderheid het weten moet. Als men van 't schatten der opinien de slotsommen laat afhangen, moet ook die schatting weer by meerderheid van stemmen worden vastgesteld. Dan hebben wy weer dezelfde fictie. Lood om oud yzer. Het algemeen stemrecht zal er niets aan verbeteren. Ik ben er vóór, 1o omdat dan den tegenwoordige niet-stemmers een grief ontnomen wordt. 2o omdat men - zelfs in {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} fictien consequent moet zyn. Zoodra men aanneemt dat de plompe massa - wat is de meerderheid ànders? - te beslissen heeft, komt het niet te-pas iemand uittesluiten. Pincoffs⁵., van Heeckeren, van Ittersum, Nahuys, Stratenus⁶., zy allen stemden altyd mee. Waarom 'n tuchthuisboef niet? Waarom 'n kind niet? Waarom de vrouw niet, ja al was zy 'n hoer? Zedelyke en verstandelyke eigenschappen kunnen de eisch niet zyn, anders waren er duizenden uitgesloten, die nu onaangevochten meestemmen. Dat er uit dezen stand van zaken verrotting voortvloeit, is natuurlyk. Even natuurlyk als dat er maden wriemelen in bedorven vleesch. Er is van tyd tot tyd 'n ruwe, forsche schoonmaakparty noodig - ook dàt ligt in de natuur! - en dit had ik willen doen, maar... helaas! Geschieden zàl 't! Maar hoe, wanneer, door wie of wat? Door de Pruisen? Door 'n aardbeving? Door pest? Ik zou niet zoo moedeloos wezen als men lezen kon. Maar waarachtig, dit kan men niet! De staaltjes heb ik voor 't grypen. Of hoe moet men 't verklaren dat het Publiek dagelyks de grofste beroerdheid onder de oogen krygt zonder dat er iets blykt van protest? Er was op de indische begrooting zooals de welmeenende maar naïve Waanders die in-gemoede had opgemaakt, een tekort. De uitgaven zouden, vreesde hy, 13/mln meer bedragen dan de vermoedelyke inkomsten. De nieuwe minister, die in de hoogte moest worden gestoken om de machinatie van V. Rees te vergoelyken, legt 'n àndere Begrooting voor. We lazen in de couranten ten bewyze dat die nieuwe grootheid - 'n stom kreatuur van V. Rees! - zoo byzonder knap was: ‘het is hem gelukt - let op: “gelukt” - het verwacht deficit tot op slechts twee millioen te verminderen.’ Wel verbazend! Het staat er precies alsof hy 'n te betalen rekening van 13/mln op 2/mln had weten te reduceeren en alzoo 11/mln bespaard of gewonnen had. Dat noem ik je knap! zoo'n minister is geld waard, en ik vind het schande dat men hem niet met tonnen sjaars betaalt! Ja, al gaf men hem 'n millioen in 'tjaar, de natie zou winst behalen by zóó'n geniestreek. Maar... wat heeft de vent nu eigenlyk gedaan? Hy heeft den prys waarvoor hy hoopt dat de koffi zal verkocht worden, verhoogd. Ook hoopt hy dat de indische belastingen hooger zullen zyn dan Waanders - met volle recht! - durfde vermoeden. Het wondert {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} me dat men - zóó te-werk gaande! - toch nog 'n tekortje van 2/mln heeft overgelaten. Dit zal 'n bescheidenheid wezen, denk ik. In géén blad las ik 'n enkel woord van afkeuring. Met zoo'n dom gegoochel neemt men volkomen genoegen, en zelfs wordt zoo'n kwakzalver opgehemeld. (Hy is zoo byzonder knap, zeggen ze - schrik niet! - in ‘registratie’. Waar men al niet knap in wezen kan! En wat waren toch Plato, Archimedes, Aristoteles, Newton, Humboldt &c &c stommelingen, zei¹⁶. die niet knap waren in registratie en misschien ter-nauwernood wisten wat dat voor 'n ding was. Straks zullen wy hooren dat de Maagd Maria benoemd werdt tot moeder gods omdat zy zoo uitmuntte in 't sokjes breien.)- Van Rees is 'n tydgenoot van me. We waren gelyk adjunkt-kommies. Hy is 'n... ‘ambtenaar’ en was als zoodanig altyd zeer bruikbaar, d.w.z. dat hy in geen enkel opzicht uitstak. Ik geloof niet dat hy ooit iemand heeft in den weg gestaan, en dit is 'n zeer nuttige eigenschap. ‘Slim’ en ‘glad’ moet hy zyn, anders had hy zich in den Haag niet zoo kunnen staande houden. By den val van Kappeyne⁷., scheidde hy zich terstond van dien kollega af. ‘Er was nergens gebleken, schreef hy toen, dat er by de natie begeerte was naar grondwetsherziening.’ Dit gaf hem, na z'n aftreding als minister, 'n wit voetje by de Kamer die - pour cause! - alles by 't oude wil laten. En 't slot van de historie is dat hy z'n doel bereikt en G.G. geworden is niet alleen, maar zich 'n minister heeft gegeven die van hem afhangt. Hoe 't gaan zal als die Sprenger van Eyk⁸. weer opgedoekt is, kan hèm niet schelen. Hy is waar hy wezen wil, dàt is hoofdzaak! Van nobele aspiratien, van hooge opvatting eener levens taak, van offerzucht, of wat van dien aard ook, is by Van Rees geen spraak. Z'n hoofdstreven is dat hy den boel gaande houdt en zyn rang, zyn traktement niet verliest. Bekwaam dáártoe is hy zeker. Men hoeft niet te denken dat hy ooit iets doen of laten zal dat op 'n andere berekening gegrond is.- 't Chapître van niet-lezen kunnen. Volg je de berichten van den Atjeh-oorlog? Men kan niet lezen, anders zou men verontwaardigd te-hoop loopen. Het geld dat ons die beroerdheid van Fransen van de Putte kost, begint te tellen by honderden millioenen! Nu gaat er geen dag voorby, dat ik niet uit de berichten zelf van de {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} bevelvoerende officieren kan aantonen hoe onze helden de natie voor't lapje houden. De rapporten wemelen van ‘kogelregens’ die niemand raken, van ‘hevige vuren’ die vry onschadelyk blyken, van ‘verslagen’ of ‘getuchtigde’ vyanden die morgen springlevend en brutaler zyn dan ooit, van beweerde overwinningen die tenslotte bleken neertekomen op nederlagen, van pynlyke verdediging die als dapperen aanval werd gekleurd, van wegloopen dat voorgesteld wordt als nonplusultra⁹. van militaire taktiek, enz enz. enz. Maar daarvan geef ik nu geen staaltjes omdat de beredeneerde aantooning me te lang zou ophouden. Het zetten van puntjes op de i's eischt soms omslag. Welnu, 't is niet noodig daar ik in een brief van 'n officier - 'n enfant terrible¹⁰., waarlyk! - 'n kort staaltje vindt dat alle anderen overbodig maakt. Hy zegt: ‘onze kolonel heeft de taktiek alle aanraking met den vyand zoo veel mogelyk te vermyden om hem geen gelegenheid tot succes te geven.’ Waarachtig, het staat er. En niet als sarkasme, o neen! De man verklapt heel onnoozel 't geheim der fameuze krygskunde, als ware het zyn doel om myn Idee 475¹¹. te bevestigen. (Deze aardigheid staat in een ‘Nieuws’ van 4 à 8 dagen geleden. Ik zoek 't nummer, maar 't schynt verscheurd of zoek. Doch ge kunt dit blyk van de juistheid myner opmerkingen over de ware beteekenis van militair chauvinisme, staande houden tegen ieder die 't ongelooflyk mocht vinden. Want dezelfde luî die er niets vinden als zy zelf zulke dingen lezen, ontkennen ze als men hun die onder 't oog brengt. Het staat in een ‘Nieuws’ van een der laatstverloopen 8 dagen.)- Hé, onlangs las ik in 'n Samarangsche courant dat zekere (C M? of C?) Margadant¹². in Indie ergens geplaatst was, als griffier by 'n Landraad of zoo iets. Is dat de ons bekende pretmaker? Zoo ja, dan zal hy 't in Indie ellendig hebben. Meer dan in Holland zelf worden daar de schandaalhistories behandeld. Maar 't zou me verwonderen dat hy geplaatst was. De maatschappy, vuil en bedorven als zy is, tracht altyd zich 'n schyn van deugd te geven door zulke dingen heel hoog optenemen. 't Kleedt 'n mensch zoo als hy dáárvan behoorlyk gruwt. Nu, mooi vind ik 't ook niet, maar dat schelmen en dieven zich er dik op maken dat ze nu eenmaal juist die ongelukkigen smaak niet hebben (of die ziekte?) vind ik on- {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} behoorlyk. In de courant lees ik dat Mr De Brauw¹³. benoemd is tot Kommissaris d. Konings in Zeeland. Als dat de gewn minister is die den gepleegden diefstal met de Billiton mynen wou goed praten - ik meen ja - dan vind ik zoo'n benoeming smeeriger dan al wat Margadant kan gedaan hebben. Hy benadeelde slechts zich zelf. En andere dingen! De Utrechtsche schandalen! De vuile knoeiery met rechtspraak! Het geknoei met onderwyswetten! Ge spreekt van Poppink?¹⁴. Wel, 'tspyt me dat de man niet zwaarder gestraft is. Dan ware de zotterny der wet nog beter in 't oog gevallen. Ik beweer dat de minister in die zaak, en ook in de zaak van M Büchner¹⁴., in zyn recht is. Onderwyzers zyn bedienden van den Staat of van de gemeente, en moeten dus doen wat hun betalende Heeren en meesters believen, zot of niet, dom of wys. Juist dit is myn grief tegen Onderwys van autoriteitswege! Juist daarom vloekt het met aller begrip van wezenlyken vooruitgang. Als 'n minister in z'n kop krygt dat de zon draait of dat er spoken zyn moet de van den Staat afhankelyke leeraar dat doceeren. En dit geschiedt dan ook. Plaats voor 'n onafhankelyk denker is er by zoo'n stand van zaken niet! De pas verkozen vertegenwoordiger Kolkman¹⁵. heeft voor 1/80 mee te beslissen over de vragen of Jacoba v. Beyeren 'n heldin was of 'n ‘geile teef’ zooals Bilderdyk meent. Of Willem i 'n vader was van iedereen, dan wel 'n gemeene lafhartige aventurier? Of alle nederlanders helden zyn? Of Coster de boekdrukkunst heeft uitgevonden? Of Paus Johanna 'n man of 'n vrouw was? Of Maurits - en meer heeren uit dat fameuze oranjehuis - 'n vuile smeerlap was? Of er byzondere krygskunst lag in 't verdeelen van 'n vloot in drieen, zoo als De Ruyter altyd deed... en meer zeehelden! Of, of, of,... en honderden ofjes van dien aard. Dat moet onderwezen worden aan de jeugd naar den wil van den minister (die NB zelf geen examen zou kunnen afleggen als hulponderwyzer!) en op den wil van dien minister influenceeren de beroemde Kolkmannen en consorten, en die Kolkmannen - geacht in hun vaderstad en alzoo geen profeten! - worden verkozen door 't Volk. Dat volk heeft dus wat het verdient, en heeft ongelyk als 't over de straf van Poppink klaagt. Men wìl immers geen vryheid van onderwys. Waarom dan zich te verwonderen als er blykt dat het onderwys niet vry is? De vuilik Moens¹⁷. heeft zich {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} uit de onderwys bemoeienis 'n inspecteursbaantje weten te fabriceeren, na eerst te Sneek in gods woord te hebben geschacherd. Hy was te zwak van borst om te blyven preeken (dat moet 'n erge zwakte zyn! Preeken kan ik nog wel met mn heele asthma.) maar voor Kamerlid en nu voor Inspecteur, was hy sterk genoeg naar 't schynt. Ja, 't is 'n verrotte boel! O, m'n laatste blzz. van ‘Pruisen en Nederland’! Maar na dat ‘Huldeblyk’ is de kans van slagen vergaan! Geen wonder dat ik zoo verdrietig ben. M'n vrouw en kind houden zich best. Maar ik ga, vind ik, hard achteruit.- Dag, beste kerel. Kon je my nu eens verheugen met 'n telegram! Ik vrees maar dat je zult moeten wachten op de slappen tyd, Augustus. Dan komt er meer bezoek en ik zou U en de Uwen niet alleen hebben, en gy my ook niet zoo onverdeeld. Toch wou ik dat ik er zeker van was. Plaats is er altyd. Och 't is zoo'n aardig huis. Onbegrypelyk zooveel gasten er in kunnen geplaatst worden. En, is er wat schikking noodig, dat vind ik wel aardig en landelyk. Dag beste kerel. Groet Dirk en Coenraad. Gut hy is nu 'n volwassen man. Wat vliegt de tyd! Adio Uw vriend Dek 1. ¾: (bedoeld) drie kwartier. 2. R.: Joh. Egb. Slingervoet Ramondt (1841-1884), burgemeester van Blokzijl en journalist, was op 1 mei overleden. 3. had: oorspr. gevolgd door er. 4. Rheingegenden: landstreken langs de Rijn (du.) 15. Kolkman: M.J.C.M. Kolkman (1853-1924), advocaat en notaris, werd op 6 mei 1884 tot lid van de Tweede Kamer gekozen; volgeling van H.J.A.M. Schaepman. 5. Pincoffs: Lodewijk Pincoffs (1822-1911), directeur van de Rotterdamsche Handelsvereeniging. Werd wegens malversaties tot 8 jaar gevangenisstraf veroordeeld. 6. Stratenus: zie 11 maart 1884 noot 2; Van Ittersum: zie 9 februari 1884, noot 11. 16. Zei: verschrijving. 7. Kappeyne: Joannes Kappeyne van de Coppello (1822-1895), Nederlands staatsman; zijn kabinet viel in 1879 bij het verwerpen van zijn voorstel tot grondwetswijziging. 8. Sprenger van Eyk: Jacobus P. Sprenger van Eyk (1842-1907), Nederlands staatsman; als minister van Koloniën toegetreden tot het kabinet Heemskerk in 1883. 9. non plus ultra: hoogtepunt (lat.) 10. enfant terrible: (hier) flapuit (fr.) 11. Idee 475: ‘Krygskunde is lafhartigheid met rang van wetenschap’. (V.W. II, blz. 228). 12. Margadant: C.W. Margadent (zie V.W. XVII, blz. 796/7), bemiddelaar tussen Multatuli en Mina Krüseman, was inderdaad in 1882 als rechterlijk ambtenaar naar Ned.-Indië vertrokken. 13. De Brauw: Jhr. Willem M. de Brauw (1838-1898), in 1882 benoemd tot minister van Koloniën, viel t.g.v. het Billiton-schandaal en werd in 1884 benoemd tot commissaris des Konings in Zeeland. 14. Poppink: J.W. Poppink, onderwijzer te Winterswijk, werd in 1883 geschorst wegens belediging van katholieken. Zie VW XXIII, blz. 716 n. 15. M. Büchner: niet achterhaald. 14. Poppink: J.W. Poppink, onderwijzer te Winterswijk, werd in 1883 geschorst wegens belediging van katholieken. Zie VW XXIII, blz. 716 n. 15. M. Büchner: niet achterhaald. 15. Kolkman: M.J.C.M. Kolkman (1853-1924), advocaat en notaris, werd op 6 mei 1884 tot lid van de Tweede Kamer gekozen; volgeling van H.J.A.M. Schaepman. 17. Moens: Antony Moens (1827-1899), predikant te Sneek tot 1866, daarna lid der Tweede Kamer, ijverig voorvechter van de wet op de herziening van het Lager Onderwijs (1878); in 1880 bevorderd tot inspekteur van het onderwijs. [22 mei 1884 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 22 mei 1884 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Bb BW 3115 40.- DD 6963 200 DD 7003 200-¹. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 22 Mei 1884 beste Funke, Sedert vele weken had ik U willen schryven, ja voor maanden ook al, maar 't komt er niet toe. De hoofdoorzaak is m'n stemming die zeer verdrietig is. Ook m'n gezondheid - neen, die is over 't algemeen goed, maar telkens neemt het asthma de overhand en dan zit ik te hygen. Met die kwaal kan men zoo byzonder oud worden, zegt men en daarom breng ik haar niet in rekening by 't bespreken van m'n ‘gezondheid’. Toch is ze lastig. ‘Voor maanden’ zei ik. Ja, dat was in de dagen toen Zürcher zich in onaangename omstandigheden bevond. Ik heb hem zoo aangeraden zich met volkomen vertrouwen tot U te wenden. Of hy dit gedaan heeft, weet ik niet. Intusschen kon ik de zaak niet best aanroeren omdat ik - volkomen ingelicht, of althans me dat verbeeldende - vreesde blyk te geven van meer kennis dan me paste. Als hy me had meegedeeld dat hy m'n raad U geheel en al op de hoogte te brengen, had opgevolgd, zou ik er U over geschreven hebben. Op dit oogenblik zal 't wel mosterd na den maaltyd zyn. Sedert lang hoorde ik niets van hem en ik weet niet hoe 't nu met die doornige zaak staat. Maar dit was niet de reden van m'n zwygen in de laatste weken. Ik voel me zeer gedeprimeerd en kryg letterlyk angst als ik beginnen moet m'n indrukken in woorden te kleeden. 't Is me onmogelyk duidelyk te zyn zonder te vervallen in vervelende uitvoerigheid. Is er ook mogelykheid dat ge dezen zomer hier komt? Dat zou heerlyk zyn. 't Zou my 'n waar genoegen wezen, m'n hart eens uittestorten. En mag ik voor de f440. - die ge zoo goed waart my jaarlyks toetezeggen op U trekken?². In weerwil uwer vergunning vind ik 't wat onbescheiden het te doen zonder verlof. Misschien schikt het U beter, 't geld in aanget. brief te zenden. In dat geval verzoek ik U vriendelyk die voor 1 Juni te mogen ontvangen daar ik op dien datum 500 mark + rente over 5500 te betalen heb. O, dat huis! Die laatste uitroeping begrypt ge zeker verkeerd. t Is net of ik over die woning klaag, omdat ze my komt te staan op die afbetaling. O neen! Men kan zich, vind ik, geen aangenamer verblyf denken. Het huis zelf is ruim, vriendelyk, logeabel - gut, we kunnen wel 6 gasten bergen. Het uitzicht is zelfs voor den Ryn, {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} verrukkelyk schoon. 't Is hier gezond. In één woord, ik zou nooit aangenamer verblyf wenschen. Maar... zoo als altyd: er zyn keerzyden aan de medaille, en zelfs door allerlei samenkomende oorzaken van zooveel belang, dat we pogingen moeten doen hier vandaan te komen. Dit maakt me zenuwachtig. Ik had zoo gehoopt, nooit meer te verhuizen! Wouter's opvoeding eischt 'n andere leiding en omgeving dan 't ellendig nest Ingelheim hem verschaffen kan. (Zelfs Duitsch kan hy hier niet leeren.) Het zou 'n ware misdaad zyn den lieven jongen niet by-tyds anders te fatsoeneeren dan hier de omstandigheden toelaten. Dat is 1. Maar er is meer. In-weerwil van m'n langlevenbelovende kortademigheid denk ik 't niet lang meer te zullen maken. Ik mag Mimi en 't kind hier niet alleen achterlaten. We hebben hier vrienden noch kennissen. Het ras der lieden die deze streken bewonen is daartoe niet zeer geschikt. Positief boos zyn ze niet, maar dom, plat en dor. Hoe dit zy, ze zou by m'n dood hier treurig alleen zitten. En bovendien - ja er zyn nog meer oorzaken die my van hier jagen, d.i. als ik weg kàn. Want om veel redenen is't gaan even moeielyk als 't blyven. Indien we ons plan kunnen uitvoeren, zouden wy naar Holland gaan, misschien naar Utrecht. Daar heeft Mimi 'n zuster, en zeker is er goede gelegenheid voor Wouter's onderwys. 't Kind ontwikkelt zich allerliefst (nu 8½ jaar) en ik vertrouw dat hy na m'n dood 'n ware steun voor Mimi wezen zal, vooral daar hy haar zeer lief heeft. Hy weet nu dat wy zyn ouders niet zyn. 't Kwam tepas hem dit te zeggen, daar hy vroeg of Mimi hem gezoogd had. Het liegen of opzy praten is zoo vermoeiend en stuitend. Bovendien, we vreesden dat hy 't van anderen vernemen zou, daar we hem by de Polizei - op straffe van valschheid in ambtelyke opgaven - als pleegkind en onder z'n waren naam hadden opgegeven. Nu, hy weet het nu. De schok was minder groot dan wy gevreesd hadden. Gelukkig is z'n natuurlyke moeder - die hem verstootte! - overleden. Dit maakt de zaak makkelyker. En - heel vreemd! - naar z'n vader heeft hy niet gevraagd, nòg niet. Dag beste Funke, wees hartelyk van ons gegroet. Wy hopen dat het U en de Uwen goed ga, zoo goed byv. als Uw ‘Nieuws’. Wat hebt ge uitstekende korrespondenten in N. Amerika (twee, niet waar?) en in Engeland. Hebt ge dat stuk over die mishandeling onzer visschers aan den Minister van buitenl. zaken voorgelegd? {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} En aan de Kamers? Niet dat het wat baten zou, o neen. Die Heeren hebben andere dingen te doen dan de wezenlyke. De loop die de publieke zaak neemt, doet me trillen van verontwaardiging. Als ik de pen opvat om dáárover m'n meening te zeggen, maakt de woede my stom. Met scheldwoorden vult³. men geen blaadjes kopie, en slechts die dringen zich telkens op den voorgrond. Het binnenhouden is plicht, o ja. Maar 't vervullen van die plicht maakt me stom. Nog eens adieu en hartelyk gegroet. Uw DD Wat schryft Quintus⁴. in 't Zondagsblad, goed. Mag ik weten wie hy is? Maar... ten Brink is naar! Toch Professor! 1. Bb BW enz: Aantekening van Funke boven de brief, betreffende de nummers van de bankbiljetten ad f 440, die hij Multatuli na ontvangst van deze brief toestuurde. 2. op U trekken: een wissel afgeven, ter betaling door Funke. 3. vult: oorspr. stond er maakt. 4. Quintus: zie brief van 24 mei 1884 van Funke aan Multatuli. [22 mei 1884 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 22 mei 1884 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Dubbel velletje briefpapier, waarvan blz. 1-2 beschreven. (M.M.) Nieder Ing 22 Mei 1884 Lieve Christine - ik weet heusch niet anders te doen dan maar eens spoedig te antwoorden op je briefje dat ik heden morgen ontving! Wel wel heb ik 't zoo bont gemaakt, en was myn laatste van 27 febr? - Maar weet je wel dat ik van jou sedert dien datum ook maar één brief ontving? en daar stond juist een en ander in waarop ik niet wilde antwoorden, om niet breed te worden en zwaar op de hand - en zoo kwam het uitstel - en daar ik een slechte schryfster ben - ik meen daar ik niet houd van brievenschryven - omdat alles me zoo lang wordt op 't papier - omdat men zich zoo dikwyls slecht uitdrukt en verkeerd wordt begrepen - nu dan, een en ander, alles te samen deed my 't schryven uitstellen. maar je mag er niet boos om zyn, jezelf bent ook zoo'n briefschryfster niet! Ik verheug er me veel meer op dat je dezen zomer hierkomt. dan zullen we praten, dat is beter dan schryven. en ik ben bly dat je vacantietyd dit jaar zoo vroeg is. - Dek is erg en erg gedrukt. dit maakt myn stemming ook niet rooskleurig. en Wou ofschoon onze schat, geeft ons ook allerlei zorgen, ik meen voor zyn opvoeding. met het huis is nu niets aan de hand - en al 't oude lieve, zal ik je vertellen als ik je zie. waar ik me zeer op verheug. heusch! in {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} onze brieven is alles onafgedaan gebleven; we kunnen dan alles uit praten. dek ook verheugt zich. hy houdt zooveel van je man - en aan werken valt helaas niet te denken. - Ik sluit nu in haast al is 't weinig - maar anders moet het tot morgen wachten. dag lieve Stine. wees niet boos en begryp dat ik niet van brieven schryven houd. Wanneer komt jelui? dag dag. Veel gr aan B. [22 mei 1884 Briefkaart van Multatuli aan W.A. Paap] 22 mei 1884 Briefkaart van Multatuli aan W.A. Paap. Met poststempels Nieder-Ingelheim 22/5/84 en Anvers 23 mai 1884 en geadresseerd aan Mr. W. Paap hôtel de la Paix Anvers Belgique. (M.M.) beste Paap, voorloopig 'n kort woordje om U te bedanken voor Uw brief die my zeer interesseert. Zoodra ik kan zal ik u uitvoeriger schryven. ‘Kunnen’ moraliter gezegd. Ik voel me zeer gedeprimeerd. Ik begryp grootendeels Uw indrukken, en ik deel er in... meer dan me lief is, want ze zyn schadelyk! My, byv, maken ze stom. Uw ‘Bombono's’¹. zal zeker geestig zyn. Een fout? Och, zoo verdrietig! Het aanzien der verrotting waar aan de publieke zaak lydt, - ja, hoe uittedrukken wat ik daarover zou te zeggen hebben. Ge hebt gelyk, scheldwoorden zyn ungentlemanlike. Ze leveren Schadenfreude².. ‘Hi, hi, hi, kyk, hy is boos!’ Bovendien, ze baten niet. En nogeens: bovendien, men vult er geen kopieblaadjes mee. Dat is in zekere omstandigheden 't ergste! Ja B.H.³. is 'n deugniet maar hoe dat by de Graaff's⁴. tegenspoed kan tepas gekomen zyn,⁵. begryp ik niet. Voorloopig hartelyk gegroet. tt Dek N. Ingelheim, 22 mei '84 1. Bombono's: Satire van Paap tegen opgeblazen literatoren (1884). Zie de brief van Paap aan Vosmaer, 21 april 1884. 2. Schadenfreude: leedvermaak (du.) 3. B.H.: Busken Huet. 4. de Graaff: W.C. de Graaff, uitgever van o.a. Busken Huets roman De koning der eeuw. Zijn bedrijf ging in 1884 failliet. 5. gekomen zijn: oorspr. stond er gebracht worden. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 mei 1884 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 24 mei 1884 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje briefpapier, waarvan blz. 1-4 en 5 (⅘) beschreven. (M.M.) Met gedrukt briefhoofd G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam, 24 Mei 1884 Beste Dekker! Met waar genot zag ik weêr eens onder de brieven die de post bracht, Uwe hand en al las ik met innig leedwezen dat het pak op Uwe longen maar altijd blijft kwellen, toch verheugde 't mij dat Ge overigens nog even pittig als voorheen zijt gebleven en vooral dat vrouw en kind U blijven boeien aan een leven dat zooveel ergernissen voor U heeft bereid. Nu alles zoo goed gaat met Uw Woutertje is 't toch inderdaad een Uwer gelukkigste invallen geweest dat aardige ventje te annexeeren. Hoe zoudt Ge 't zoo lang op Uw Patmos¹. uitgehouden hebben als Ge die gezelligheid en liefde niet om U heen had gehad! Van harte hoop ik nu maar dat zijn karakter door den a.s. omgang met andere kinderen niet minder lief worde en Ge reden zult hebben Uw leven lang den dag te zegenen toen Ge hem tot U naamt. Ja! Verhuizen is verre van aangenaam, vooral als men vooraf weet het minder ruim en vrij te krijgen dan men 't nú heeft. En zéker loopt Gij dat gevaar als Ge U naar Utrecht verplaatst. De huren daar zijn te hoog in verhouding tot Uw inkomen. Zoudt Ge niet liever, nu Ge zoolang 't buitenleven hebt genoten, in de buurt van een onzer steden met goede scholen, een dorp kiezen, van waar W. dagelijks de School kan bezoeken? Laat ons dat punt voòr Ge verhuizen gaat nog eens ampel bespreken. Het is belangrijk genoeg elkaâr daartoe te komen bezoeken om 't rustig te bespreken. Zijt Ge dus mettertijd besloten van N.I. te vertrekken, meld het mij dan in tijds dan kom ik wel eens een dagje over. Den dag van 1 Mei waarop Ge recht hadt een wissel op mij af te geven hebt Ge weder laten voorbijgaan! Nu is dat niemendal zoolang ik in leven blijf, maar denk er aan dat Gij of Mimi na mijn eventueel overlijden stipt op dien dag een wissel van f 500. - op {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} mijne erven behoort te trekken. Ge zoudt U zelven anders noodeloos schade berokkenen en niemand zou U dank weten voor eventueel verzuim. Hierbij nu de f440. - Moet ik nog altijd voortgaan met die f60. - aan N. Fribourg? Noodig heeft de vrouw ze wel maar onmisbaar zijn ze niet voor haar, want zoodra ze geen inkomsten genoeg heeft om het hofje te blijven bewonen, wordt zij in 't Oude Vrouwenhuis opgenomen en daar heeft ze volledige verpleging. Zoo Ge dus goedvindt haar los te laten, laat mij dat dan maar verder behandelen. Bij ons gaat alles wèl. De kinderen ontwikkelen deels goed deels redelijk en zijn vroolijk en gezond. Vrouwlief tobt nog wel als vanouds met hare migraine maar blijft overigens die zij was. Woning en zaken laten niets te wenschen over zoodat we heel licht dankbaar kunnen zijn. Van vriend Zürcher hoor ik maar zelden. Wàt er eigenlijk tusschen hem en zijne vrouw gebeurd is weet ik niet, maar 't schijnt wel van dien aard dat een vrede-herstel vooreerst niet aan de orde kan komen. Of Z zal doorzetten met zijn studie? Ik hoop het, maar tot nog toe is zijn levensplan zóó dikwijls gewijzigd dat ik er niet voor zou durven instaan. Ook vrees ik zeer voor zijn vermogen indien hij 't niet heel vast gaat beleggen. Het ‘never mind’ is te veel zijn lijfdeun geworden! Ik wou dat hij twee jaren onder Uwe krachtige leiding bleef, dàn eerst zou hij stof genoeg hebben gevonden om weêr lust in 't leven te krijgen en zou ik 't zeker achten dat hy iets werd in de maatschappy. Nu beste Dekker sluit ik voor ditmaal. De zaterdag morgen geeft mij veel drukte. Wees recht hartelijk met Mimi gegroet en leeft zoo gelukkig maar mogelijk is. Uw vriend G L Funke Quintus is een onzer Redactieleden en wel P. van der Goot. Zijn hoofdtaak is 't schryven van 't Buitenlandsch nieuws. 1. Patmos: klein eiland voor de kust van Klein-Azië, legendarisch ballingsoord van de apostel Johannes. [24 mei 1884 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 24 mei 1884 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Dubbel en twee enkele velletjes briefpapier, geheel beschreven. Met envelop, geadresseerd aan WEDG. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Heer Willem Paap Jur. cand. Hemonystraat 54 Amsterdam. (M.M.) Nieder-Ingelheim, 24 mei '84 (Rhynhessen niet: ‘by Wiesbaden’) Wel, beste kerel, wat 'n mooi stuk! Ik haast me, U dit te zeggen. ‘Dit’ = dat uw stuk my zoo voorkomt. Nu is ‘mooi’ 't rechte woord niet, dit weet ik wel. Uw satire is amusant, pittig en (dit is hoofdzaak) ze is waar. Ik heb aanmerkingen die, naar ik hoop, U van dienst kunnen zyn by 'n 2n druk. Want die zal komen, en meer. Neen, nu zeg ik meer dan ik weet, want al vind ik Uw stuk uitstekend, met nederigheid moet ik erkennen geen verstand te hebben van Publiek. 't Kan wel zyn dat Uw werk géén opgang maakt, omdat het goed is. Maar ook dit is niet zeker. Al zien verreweg de meesten den ernst voorby die er ligt in uw aanklacht - 'n aanklacht is het! - ze zullen 't stuk aanpryzen (of afkeurend verspreiden) omdat het zoo grappig is. M'n vrouw heeft geschaterd in haar eentje, zoodat Wouter kwam aanloopen met de vraag: ‘gut mama, waarom lach je zoo?’ Ook ik heb gelachen. Ja, 't is grappig, geestig en waar, d.i. treurig. De aanmerkingen die ik U zal meedeelen, zullen niets afnemen van den hoofdindruk die uw werk op me maakt. Denk niet dat ik 'n verraderlyk: ‘maar’ achter de hand heb. Volstrekt niet. Houd me svp. op de hoogte van wat er over geschreven wordt. Als ik De Beer's raadgever ware, zou ik - maar dat later. (Eén myner aanmerkingen is dat ge eenigszins onjuist gemeten hebt by 't verdeelen der doses uwer verontwaardiging. Portef. & DeB. krygen meer dan evenredigswyze toekomt. En, 2e Sommige faculteiten, richtingen, schakeeringen en benten die van rechtswege aanspraak hadden op 'n geesseling worden {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} met stilzwygen voorby gegaan. Dat ge de theologie (orth. & modern) met rust laat keur ik goed. Het onderwerp is afgezaagd, ònfrisch - die reden van vrystelling had kunnen worden aangevoerd - doch daar waren: Wysbegeerte! Rechts pleging! Rechts studie! (ook uit 'n ànder oogpunt dan 't door U gekozene) De verzenmakery! De hoofdartikel fabrikatie! (Ik weet wel dat ge die beide laatste rubrieken aanroert, maar ik had daarvan méér willen hebben) en eindelyk: Staat- & staathh.kunde! Zie, al die afdelinkjes van de groote volksbederfinrichting hebben reden van klagen.) M'n klacht over ‘te weinig’ is 'n welsprekende toejuiching, niet waar? En, indien m'n oordeel iets waard is, wat ik geloof, komt de tegeningenomenheid waarmee ik Uw stuk opnam, nog bovendien in uw voordeel. Ik houd niet van geest, geestigheid e.d. Zoo min als van hart-smart poezie. In veel opzichten gelyk ik vry precies op m'n vyand Droogstoppel, al zy 't dan uit geheel andere beweegredenen. (Hm! Ook de Khunstbeschouwers krygen hun competent deel niet! Al weer 'n klacht over ‘te weinig.’- Het even aanduiden van Korteweg is rechtvaardig¹., zelfs... bekwaam. Als dat lichtpuntje niet bestaan had, hadt je 't moeten verzinnen. Gelukkig dat je den leugen van 't fingeeren niet noodig hadt. Bravo! Maar... DeB. krygt te veel. Help eens kyken, hy zal zich uit je stormram 'n piedestalletje bouwen, en coram populo². roepen: ‘ik ben Leentje!’ (Dit nl. vertelde de oude stakkert die me - zeer gedeeltelyk - tot model van Leentje gediend had - aan 't parterre van den schouwburg by 'n voorstellig van De Br. daarboven of zooiets!) Ja: ‘ik ben Leentje!’ zal hy roepen, en: ‘word dus 392e abonné op m'n Portefeuille!’ {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} En... ik onterf je! Want, hoe kon je De Veer⁶. overslaan, den gewerbemässigen³. kletsvoorganger by uitnemendheid! Hy is typisch, en dit is De B. niet! Ja, typisch, vooral om de plomphandige manier waarop hy z'n theologisch modernismus heeft weten pasklaar te maken voor de krantlezende boeren te Ilpendam, Knollendam, Krullendam &c. Lees z'n paasch- & pinkster preeken! - Nu ben ik toch in uitweidingen gekomen. Ik had die tot later willen bewaren, maar de vrees dat ge meenen zoudt - nu, ik bedoel dat achterdehandsche ‘maar’. Je ziet wel dat ik hoog met uw stuk loop. Ik heb medelyden met sommigen die ge... wel niet aantast, maar toch raakt. Die goede beste Vosmaer! Mukene⁴., Kunstzin, steenen pop, grieksch, och, 't doet me zeer. Maar - dááraan mocht gy U niet storen. (‘Dááraan storen’? Welnu, we schryven geen drie regels zonder fout. Men stoort iets. Zich áán iets storen is onzin even gek, neen gekker, dan uw Loki's: ‘ik ga me trouwen.’ Kyk, ik durf niet meer toegeven in sarkasme, omdat my alles, byna alles, onjuist voorkomt. Juist dat besef maakt me stom. Dit staat u ook te wachten, en dáárom betreurde ik 't altyd dat ge zoo vroeg van stal liept. En ook dit oordeel wantrouw ik alweer. Wie wacht tot hy zeker is, de waarheid te hebben gegrepen, riskeert z'n mond te houden voor altyd! Het komt my voor dat de zotternyen, de misdadige zotternyen, die gy aan de kaak stelt, hun⁵. straf verdienen, m.a.w. dat ze inderdaad zot en misdadig zyn. Maar zoo bitter is m'n stemming dat ik, onder 't goedkeuren en toejuichen uwer executie... (van de door u uitgevoerde - neen, ‘uitvoeren’ exporteeren deugt niet. Zie, zoo leidt kritiek tot onmacht. Uit overmaat (?) van purisme weet ik niet hoe ik m'n zin moet eindigen. Voor die onmacht wilde ik U bewaren. ('t Kind bewaart 'n koekje voor zn zusje. De bedoeling zal zyn: ik wilde U waarschuwen tegen 't veroorzaken van die onmacht.)- Zoo bitter dan is m'n stemming dat ik mezelf de vraag voorleg of uw en myn oordeel over de dingen die ge afkeurt, niet even onjuist is als die dingen zelf. Wie verzekert U dat ge niet over jaren uw satire in handen nemende, zuchtend zeggen zult: ‘dat ding vond ik mooi in zn tyd!’ Niet geloof ik dat gy ooit goed zult {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} keuren wat ge nu zoo flink aan de kaak stelt, o neen! Maar wel is 't mogelyk dat gy inziet op musschen te hebben geschoten. Gister heb ik twee deuren en een venster aan welker sluiting iets haperde, gerepareerd. Ik moest 1.onderzoeken wat de oorzaak was van de gebreken, 2.Iets uitvinden om die uit de weg te ruimen, 3.het gevondene... ‘uitvoeren’. (je ziet, we kunnen de onjuistheden niet missen) En dat heb ik gedaan! Ik heb onderzocht, uitgevonden, gedaan! De deuren en 't venster sluiten best, best, best! Met fier zelfbewustzyn maak ik ze open en toe alleen òm ze te openen en te sluiten. Heerlyke poëzie van de feiten! Wat nu Kritiek aangaat- Kom die deuren & vensters eens zien! Ja, je zult zeer welkom wezen. Dan zal ik je een en ander zeggen over... nu ja over moedelooshedens. En asthmatisch ben ik ook. En 64 jaar! Maar m'n vrouw en ons lief pleegkind zyn wel. Dat is 't voornaamste. Kan je eens hier komen? Hartelyk gegroet Dek Zeg, er had niet op den titel moeten staan: ‘satire’. ‘Vertelling’ ware onnnoozeler en dus satirischer geweest. gut, wat had je my 'n plezier gedaan, als je my door 'n paar van je slachtoffers hadt laten uitschelden! Ieder krygt tegenwoordig 'n Leeuw. Voor my niet de minste distinctie! 1. rechtvaardig: oorspr. voorafgegaan door niet alleen. 2. coram populo: in 't openbaar (lat.) 6. De Veer: Hendrik de Veer (1829-1890), hoofdredakteur van Het Nieuws van den Dag. 3. gewerbemässig: beroepsmatig (du.) 4. Mukene: Mycene, plaats in Griekenland waar Agamemnon's paleis zou hebben gestaan. 5. hun: oorspr. stond er die. [27 mei 1884 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 27 mei 1884 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 27 Mei 1884 beste Funke! Reeds eergister ochtend ontving ik uw brief met de fl 440. Gy waart alweer sneller met het voldoen aan myn verzoek dan ik nu ben met het bedanken. En ik bedank dan ook maar niet, daar ik er toch de passende woorden niet voor vinden kan. Ja, dàt wel, maar gy wilt ze niet hooren. Maar voor uw vriendelyk schryven mag ik U toch dank zeggen, niet waar? Dat ik niet den 1n Mei op U ‘trok’... wel, ik durfde niet! Ook tegen 't schryven van den brief dien ge nu weer zoo lief beantwoordt, had ik opgezien, primo om de zaak zelf - daar ze toch geheel en al berust op onverplichte goedheid uwerzyds - en 2o omdat ik achterstallig ben jegens den Heer Robbers, 'n zaak die ook U voor 'n deel aangaat. Mimi sprak my moed in. ‘Je weet immers wie Funke is!’ zei ze. O ja! Maar 't zou me waarachtig niet geschokt hebben in m'n vereering voor u indien ge eenigszins anders geantwoord hadt! ‘Eenigszins.’ Dat ge my niet in verlegenheid zoudt laten om dat geld, wist ik wel. Maar ik vreesde onaangename toespeling op m'n tot nog toe onvervulde verplichting aan de Elsevier Maatschappy. ‘Tot nog toe.’ 't Zal terecht komen, ook al sterf ik. Intusschen drukt my die zaak gehörig¹.. Ik ben verbaasd over de goedheid van den heer R. die my als lastig was beschreven en nu me niet eens plaagt met maanbrieven. Daarvoor ben ik waarlyk dankbaar, en ik kan er by zeggen dat het tevens verstandig van hem is. Och, ik maan mezelf zoo! Het beschryven van de hoofdoorzaken van m'n... onmacht - of hoe moet ik 't noemen - is 'n werk daar ik tegen opzie. Bitterheid is daarvan 't voornaamste element. Byna alles wat ik op staat- of letterkundig gebied verneem, herinnert me sarrend aan 't échec dat ik geleden heb. Over eenige maanden wordt het 25 jaar dat ik den Havelaar schreef. (‘schreef’. Het boek verscheen in febr. '60.) Vyf en twintig jaren van verydelde hoop! Hoe verraderlyk is de opgang geweest, die dat boek maakte. Maar basta nu dáárover. Ik wou alleen wyzen op de belemmerende werking van bitterheid. Ze bederft - ook uit eenvoudig-industrieel oogpunt - m'n kopie. Sedert lang, en vooral na den afloop van dat Huldeblyk - waardoor me voor goed in cyfers m'n plaats is aangewezen! - is m'n heele leven een worsteling tegen m'n eigen stemming. Als hulpmiddelen gebruik ik: wiskunstige oefeningen, schaken, kinderspelen, {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} maar tot nog toe te-vergeefs. Telkens weer vlieg ik op in machtelooze woede die vernederend, ontzenuwend en - in de oogen van anderen ten minste - belachelyk is! Wat zou m'n oude confrère Van Rees er in groeien, als hy me driftig zag! Om nu niet te spreken van 't jongentje dat ze minister van Kolonien hebben gemaakt. (Dat Van Rees zeer bekwaam is, mag ik niet ontkennen. Maar iets anders dan zyn eigen welvaren had hy nooit in 't oog.)- Wat die stakkert Naatje Fribourg aangaat, och 't zou me zooveel kosten haar dien onderstand optezeggen. 't Is waar dat ik er niet mee had moeten beginnen want eigenlyk had ik niets met haar uittestaan. Maar juist omdat ze door den dood harer zuster alle aanraking met my verloor, trof me haar verlatenheid zoo. Aan den anderen kant erken ik dat het uitgeven van die 60 gl. me wel bezwaart, en vooral ongewenscht toeschynt tegen den tyd van m'n sterven. Ge spreekt van 't Oudevrouwenhuis? Zou ze 't daar dragelyk hebben? Doe wat u goeddunkt. Maar als de slag haar al te hard treffen zou, zal ik 't best vinden dat die uitbetaling voortga. Hoe krygt zoo'n mensch 't in het hoofd zoo lang te leven. Ik geloof dat ze wel 10, 12 jaar ouder is dan ik. Indiskreet!- Voor - maanden zei Zurcher dat ge eens op 't punt hadt gestaan hier te komen. Natuurlyk speet het ons dat het afgesprongen was. Misschien komt weer onverwacht die gedachte by U op. Geef er dan svp in toe. 't Spreekt vanzelf dat het altyd schikt, altyd hoogstaangenaam is. Toch is telegrafeeren goed. Dan kan ik voor den wagen zorgen, want te-voet is de klim te vermoeiend. (¾ uur aanhoudend stygen. Men komt dan zoo hygend en bezweet aan.) Ja, en dan zal ik je haarklein al de haken en oogen uitleggen omtrent ons wonen hier. Zeker is 't dat het weggaan me zeer leed zal doen. Maar 't is de vraag of we kùnnen gaan? Daartoe moet het huis verkocht worden en tot nog toe meldt zich niemand aan schoon 't in de courant geannonceerd is. Het schikt niet velen, zoo geheel afgezonderd te leven. Och, ik had zoo gehoopt niet weer te verhuizen - tenzy ik naar Indie ware gegaan om daar iets te verrichten. Hoe is 't mogelyk dat men thans, nu ieder toch wee en beu is van dien ellendigen Atjeh-oorlog, niet eens acht slaat op myn waar- {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} schuwing in den br. aan den Koning? En dat men de misdadige bewerkers van dien oorlog niet ter verantwoording roept? Ik beweer dat Fransen van de Putte aansprakelyk is, ook civiliter. Men behoorde hem z'n laatsten duit aftenemen. Inplaats daarvan duldt men hem als lid in de 1 Kamer!- Wel, wel is Quintus de Buitenl. berichtenschryver! Dit had ik niet verwacht. Hoe is 't mogelyk dat iemand die zoo scherp opmerkt, zoo juist beschryft en zoo gemoedelyk-geestig oordeelt, niet inziet dat hy zich schuldig maakt aan lichtvaardigheid by 't kwalificeeren van handelingen of gebeurtenissen - hoe zal ik zeggen? Misschien is ‘lichtvaardigheid’ het juiste woord niet. Zéker staat het... grappig - en grappigheid is hier toch de eisch niet! - mededeelingen van zeker gewicht gekommenteerd te zien op 'n toon van afdoening, van gewysde - door 'n kort nàwoordje van toe- of afkeuring (Gladstone². heeft... &c. We hopen nu maar dat... &c) De indruk dien dit maakt, is koddig, vooral om de onverantwoordelykheid van den anonymus. Om goed- en afkeuring - of ook zoo'n bemoedigingswoordje! - een niet belachelyke beteekenis te geven, zou de schryver een naam in de schaal moeten leggen. De zucht om geestig te schryven, doet veel kwaad. Alles wil tegenwoordig pikant wezen, en daaraan wordt veelal de juistheid opgeofferd. Weet men in de holl. courantenwereld waarom Gladstone Gordon³. in den steek laat, of slechts flauw hulp belooft? Ik meen het te weten, en als ik me niet vergis was nooit enige abstinentie meer gerechtvaardigd. 't Is al heel mooi dat het Eng. ministerie dien puriteinschen gek niet openlyk desavoueert. Daartoe waren alle redenen en men laat het uit edelmoedigheid. Zoodra hy buiten gevaar zal wezen - geldzaak, anders niet! - krygt hy den wind van voren. Vandaar dan ook dat de ‘oppositie’ zoo flauw is in 't aangrypen van die zaak, als wapen tegen 't ministerie, althans voor zoo ver de bemoeienis en 't Zuidwaarts dringen van Gordon betreft. Ieder weet dat hem dit nièt was opgedragen, en dat Gladstone volstrekt geen ooren had voor z'n gebluf dat hy (Gordon) ‘met god’ heel in z'n eentje den boêl wel klaren zou.- Heb je Willem Paap's satire: ‘Bombono's’ al gelezen? Ik denk, neen, daar 't nog niet rondgezonden is. Nu, ik had 'n Exempl. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor ik 't las, betuigde ik P. m'n verdriet. Ik wist dat hy geestig was en dit vind ik zoo gevaarlyk voor 'n jongmensch die werken moet, d.i. bouwstoffen verzamelen voor later. Maar... ik erken dat het stuk ferm is. Al te, misschien! Natuurlyk heb ik er aanmerkingen op, die ik hem dan ook reeds gedeeltelyk meedeelde, maar 't geheel is sanglant⁴., 'n ware geesseling. Al blyf ik betreuren dat hy 't geschreven heeft - omdat kritiek, te vroege kritiek, vooral - den werkman uitput en onmachtig maakt tot zelfvoortbrengen - toch begryp ik dat hy 't niet heeft kunnen binnen houden. En - nu 't boekje eenmaal daar ligt - vind ik 't jammer dat het getal der geexecuteerden niet grooter is. Velen die van rechtswege meegegeesseld hadden moeten worden - ja die er méér aanspraak op hadden dan... die arme De Beer byv. (ten onrechte: hoofdgemartelde) nu velen komen er te goed af. Met ‘velen’ meen ik niet juist personen. Neen, richtingen, scholen, faculteiten, vakken. Natuurwetenschap, staatkunde, Sthh.kunde, militarismus, ambtenary, en meer van dien aard, worden met stilzwygen voorbygegaan. Ook spyt het me dat men in de gegeven karikaturen personen herkent. Ik had liever den aanval tegen richtingen gezien. Hoe dit zy, scherp is 't ding. En koddig. Mimi heeft geschaterd van 't lachen. Die Paap is 'n knappe jongen. Ik hoop hem te bewaren voor... toegeven in z'n lust tot kritiek. Gut, dat verlamt zoo!- Het spyt me dat Zürcher u niet volkomen in vertrouwen heeft genomen. Ik heb hem dit zoo ernstig aangeraden. En dan had ook ik U over z'n... verdrietige zaak kunnen schryven. Met U wensch of hoop ik dat hy z'n studiën voortzet. Hy heeft de fout van zeer vlug te zyn, en komt dus wel eens niet áán, zooals de haas in z'n weddenschap met de schildpad. Z'n zuster Marie is 'n aardige origineele meid. Ze lykt op niemand die ik ken. De trouwenzullende Nelly is veel gewoner, ja zeer gewoon.- Het doet my zeer leed dat uwe vrouw nog altyd aan die zenuwhoofdpynen lydt. Wat is toch daarvan de oorzaak? Te Rotterdam ken ik eene dame die dezelfde kwaal heeft. Ik zou 't niet uithouden, dunkt me. (Een mal praatje, want wat is: niet-uithouden? Men moet immers wel!) Zou verandering van lucht goed voor haar zyn? 't Is hier zeer gezond, in 't algemeen gesproken, maar ik weet niet of háár kwaal byzondere eischen heeft. Wil ze hier komen? In dat geval kan ze zooveel kinderen meenemen als ze {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} verkiest. Het huis is zeer logeable en voor de kinderen die by eenigszins redelyk weer den heelen dag buiten kunnen zyn, heel prettig. Ja, vraag eens aan den dokter of ‘hoog en droog’ goed voor haar is? Maar waaien doet het hier wel dikwyls. Wilt ge my eens schryven welke geneesmethoden er reeds aangewend zyn. Ik durf wedden: chinine! En vlugzouten? Maar is koud water reeds beproefd? 't Is toch vreeselyk voortdurend zoo te lyden. Ik heb zelden of nooit hoofdpyn en beklaag de menschen die daarmee gemarteld worden. Hé, overleg toch eens of 't verblyf hier, haar goed zou kunnen doen? Maar ze heeft hier niets dan frissche lucht en ons. Als ik denk aan de waarschynlyke behoefte aan 'n waterkuur, zou 'n badplaats misschien beter wezen. Misschien zou ze in dat geval hier ½ dozyn kinderen willen deponeeren. Dag, beste beste Funke, heel hartelyk van ons gegroet Uw Dek 1. gehörig: behoorlijk, naar de eis (du.) 2. Gladstone: William E. Gladstone (1809-1898), Brits staatsman, leider der liberale partij, sedert april 1880 opnieuw hoofd der regering als Lord-chancelor. 3. Gordon: Charles G. Gordon (1833-1885), Brits officier, in februari 1884 naar Kartoem (in Soedan) gezonden om een opstand te dempen. Door onvoldoende steun uit Engeland werd Kartoem door de opstandelingen ingenomen en Gordon in februari 1885 gedood. 4. sanglant: uiterst vinnig (‘bloedig’) (fr.) [31 mei 1884 Brief van Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 31 mei 1884 Brief van Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim, 31 Mei '84 Waarde Bremers! Als jelui wist hoe 'n hekel ik aan schryven hebt - ‘heb’ meen ik. Zeker dacht ik aan wat anders. Ja, aan Wouter met z'n schaapje. Want hy heeft 'n schaap sedert gister en is er dol mee. En 't beest zit vol ongedierte, en nu ligt de hond achter de bank, de nieuwe hond meen ik - beter: ‘bedoel’ ik, want ‘meenen’ is wat anders - de hond dien wy op de proef hebben om te weten {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} of-i waaks is. Volgens den leidschen letterareopagus¹. moet men ‘waaksch’ schryven. Maar ik beweer dat die rechtbank ongelyk heeft. Noch ‘waaks’ noch ‘waaksch’ is 't goeie dier. Hy zou niet blaffen, vrees ik, al werden ons al onze halzen afgesneden. ‘Hy’ moet ‘het’ zyn, geloof ik omdat ‘dier’ onzydig is. Wie me zeggen kan: waarom’ kan den heelen hond present krygen, ook met toebehooren, net als 't schaap. We zullen hem teruggeven aan den man te Wackernheim die er NB 10 mark voor vraagt. En wat het schaap aangaat, Wouter ravot er mee onder m'n venster, en daarnaar luisterde ik met pleegvaderlyken trots, en daarom schreef ik ‘hebt’ voor ‘heb’. Jelui ziet dus wel dat het schryven me zeer lastig valt. Wie de pen opneemt, maakt zich klaar tot liegen. Alle geschreven woorden zyn leugens. Men moet gedurig z'n indrukken verdraaien en oplappen om ze begrypelyk te maken. Vóór de conventioneele krabbetjes². en krulletjes die men letters noemt tot woorden zyn saamgelymd, en de woorden tot zinnen, verandert de aandoening - heerejezis, daar blaat hy weer, en Wou doet hem na. Daar zit iets muzikaals in den jongen, om nu niet van z'n andere fouten te spreken. Wat Witrok aangaat de lobbes is te goedig. Hy zou inbrekers moordenaars en auteurs - ja, verzenmakers! - de hand likken. Ik wed dat jelui niet eens meer weet wie Witrok is? Dat heb je van die artisten! Ze zweeven in hoogere regioenen².. En ze hebben goed praten in 'n bevolkte stad, zoo zedelyk als Brussel. Ja, zedelyk! tot de Burgemeester inkluis is braaf. En zedig! J.C. is voor 't mens³. - nu liet ik heusch de ch weg omdat 'r geen plaats was. Je ziet, by ‘heusch’ staat-i - Nu die J.C. stierf voor onze zonden. Maar Buls⁵. weigert 'n leeuw. Dat's àndere thee! Nu zeggen sommigen - maar dat zyn nydigaarts die geen kans zien, 'n konyntje op hun jas te krygen - dat één geweigerde leeuw zoo veel is als 'n dozyn aangenomen leeuwen. Ik weet er niets van. De finesses in-zake distinctie zyn my te subtiel. Als we nu dien proefhond terug geven aan den man te Wackernheim, zyn we dan minder groot dan Mr Buls? Een prysvraag maak ik er niet van. We zyn te schraal by kas voor de premie, daar Wouter zoo-even ons tien penning heeft gekost door 't winnen van 'n weddingschap. Hy zei: ‘zes eieren in 't hok.’ Mies kon 't niet gelooven, want pas gister had ze'r vyf gehad, en 't getal onzer kippen is tegenwoordig klein. De là pari⁴.! En Wouter had gelyk. {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Hy kwam met zes tegelyk aanloopen, op eerewoord verzekerende dat-i 't gipsen lokëi had laten liggen. Aan de 10 penning zitten we vast. Weinig kippen? vraagt ge. Waarom weinig? Wèl... nu, 'n verhandeling over de inrichting van 't Duitsche Ryk. Dat ding is verdeeld in Staten en Gemeenten. En elke Staat laat zich belasting betalen uit welker opbrengst de luî bezoldigd worden die de burgery zooveel mogelyk plagen moeten. De Gemeenten doen hierin precies als de Staat. Zoo houdt N. Ingelh. er 'npaar veldwachters op na, die by mooi weer zich vermaken met wandelen, tenzy er te veel landloopers en slecht volk op den weg zyn. Dan blyven ze thuis, want van onaangenaamheden met menschen die geen boete kunnen betalen, houden ze niet. Met edele woede evenwel voelen ze zich bezield als er 'n kip op den weg loopt. Dan procesverbaal, boete! En ziedaar de reden waarom Mimi 't grootst gedeelte van haar pluimgediert heeft geofferd op 't altaar- - ik weet niet wèlk altaar. Misschien komt er niet eens 'n altaar by tepas. Zeker is 't dat de overgeblevenen meer eieren hadden gelegd dan ze vermoeden kon. En Wou vaart er wel by. Wat overigens de constitutie van 't Duitsche Ryk aangaat, daarmee gaat het, na die kippenvermindering, best. Ieder zegt dat ‘de tyden’ treurig zyn. (In Holland ook, naar ik hoor. Maar ter viering van 't 35 jarig jubilé des Konings las ik veel verzekeringen dat het land door hem zoo gelukkig was gemaakt. Ik denk dat ze daar àlle kippen hebben afgedankt en nu zitten te juichen over den vrede met de veldwachters!) Ja, de tyden zyn drukkend zeggen ze hier en: ‘leve die brave goeie dappere, edele, gryze enz Keizer die z'n volk zoo gelukkig maakt!’ 't Geluk schynt dus in dat drukkende te liggen. ‘God zal je drukken’ beteekent dus zooveel als 't ga je goed! De groothertog hier heeft 'n vrouw getrouwd die, van achter bekeken, niet deugde. En nu is 't land in last om van dat schepsel weer aftekomen. Alle ministers, staatslui en rechtsgeleerden zyn in de weer om er 'n mouw aan te passen. Men zegt dat er tegen de wettigheid van 't huwelyk niets intebrengen valt. Dom! Ik wed (10 penning, alweer) dat er taalfouten in de huwelyksakte zyn. En dit is 'n casus nullitatis!⁶. (In Holland werd onlangs 'n politie verordening onwettig verklaard omdat de naam der plaats anders gespeld was dan onlangs door Prof De Vries c.s. als alleen zaligma- {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} kend werd vastgesteld.) Overigens geen nieuws in de politieke wereld. Ja toch, onze meid wil trouwen met herr Schäfer⁷., 'n boer uit het dorp. Ik weet alweer niet: waarom? Ik heb haar 'n aandoenlyke toespraak gewyd, en op 't rampzalig lot van den gr. Hertog gewezen, maar 't heeft niets gebaat. Ze wil en ze zal, al roepende dat ze niet wil en niet zal, en dat het maar 'n koppigheid van herr Schäfer is. Wouter zegt... nu, ga ik koffidrinken.- Dat zei Wouter niet, maar ik. En ik ging. En ik dronk koffi en kwam terug, en daar zit ik nu weer. By de koffi las ik 'n bericht van 'n zendeling die zoo byzonder in z'n schik was omdat hy by de Kanaken⁸. (waar die heeren wonen, weet ik niet. In Australie?) nu, die Kanaken waren zoo byzonder toegankelyk voor 't ware geloof. De kleinste jongetjes begrepen precies wat 'n geest was. Reden waarom? Wel, zy zelf geloofden aan geesten, kwade wel te verstaan. Hy had ze dus maar wat op de hoogte te brengen van de goede eigenschappen der geesten die hy hun kwam brengen, en klaar is Kees! Dàt amuseerde my by de koffi. Zoo zorgt god voor z'n schepselen. 't Waait weer. Van de bloesems die 'n maand geleden zooveel beloofden, komt weinig te-recht. Alleen zullen we veel aardbeien hebben. Wat die aanhoudende stormen aangaat, ik zal eens probeeren of't helpt als wy 't schaap scheren. Dat verzacht de wind, zegt de schrift. Misschien is 't maar 'n praatje van 'n wolhandelaar die goedkoope inkoopen wou doen. Nog altyd is niemand ons huis komen zien. Ik weet niet of ik er bly of verdrietig over ben. Hier blyven, kàn niet, dit weet ik wel, maar toch zie ik erg tegen 't verlaten van dit lieve huis op. Aan den anderen kant, als ik straks dood ga - wat tyd wordt - zou Mies hier ellendig alleen zitten. En Wouter's onderwys! Tot het uitleggen van al de redenen die me van hier dryven - och, die schryvery! Ja, 't is 'n ware prostitutie, dat geschryf! Een bederf! Een pest! Een kanker! Zoodat ik maar zeggen wil: komt hier! Uw vakantie begint 4 juli, niet waar? Nu, den 5 wachten wy U. Gaat nu niet eerst naar... die Kanaken of elders heen. Laat ze wachten! Zy die zoo precies weten wat 'n geest is, kunnen beter wachten dan ik die wat achteruit ben in die wetenschap. Van wetenschap gesproken, bestel 't boekje: {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Bombono's, Satire door Willem Paap, uitgekomen by Wilms &Co Amsterdam’ Dat is 'n aardig scherp ding! De schryver komt van den zomer hier. Misschien treft ge hem wel. Hy is nog zeer jong maar 'n knappe jongen. Alzoo jelui komt 5 Juli niet waar? En... neemt eens geen geschenken mee! Je geeft je arm. Schryft me nu gauw of ik den wagen kan bestellen? En wat jelui den 6n eten wilt? En of er nog iemand aan de onschuld van de Peltzers gelooft? En of je den braven vorst Willem III hebt gezien? En of jelui gehuild hebt van aandoening? Gut, wat is toch de wereld 'n gekkenhuis! 't Zou er iets beter uitzien als er minder geschreven werd. Daarom schei ik uit, en groet U hartelyk, en zeg nog eens dat ge den 5n hier moet komen. Uw liefh. Dek. 1. areopagus: opperste rechtbank in het oude Athene. 2. kennelijke verschrijving. 2. kennelijke verschrijving. 3. mens: het woord staat aan het eind van de regel. 5. Buls: Charles Buls (1837-1899), Belgisch staatsman, van 1881 tot 1899 burgemeester van Brussel. 4. De là pari: vandaar een weddenschap (fr.) 6. casus nullitatis: grond voor nietigverklaring (lat.) 7. herr Schäfer: in Duitse schrijfletters. 8. Kanaken: bewoners van de Hawaï-archipel; meer in algemene zin van Polynesië. [juni 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] Juni 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim, Donderdag beste Haspels! 't Zal ons 'n waar feest zyn, U hier te zien. Maar ge zegt niets van Dirk, Coenraad Uw of D's vrouw, uw dochter? Ons huis is zeer ruim, en by vry veel gasten loopen wy elkaar toch niet in den weg. Ook kinderen kunnen wy plaatsen. Dit a go¹. voor Dirk. By eenigszins redelyk weer kunnen zy den ganschen dag in den tuin of in den omtrek van 't huis zich vermaken, zonder 't minste gevaar en zonder gêne voor wien ook. Ze hebben de ruimte voor 't grypen. Dit vind ik een van de prettigste luxes. Is 't niet zonde en jammer dat we genoodzaakt zyn pogingen aantewenden deze woning te verlaten? De oorzaken van die verdrietige noodzakelykheid mondeling. Och, ik bedenk daar dat Coen, nu in beroepsfunctie, misschien geen verlof krygen kan. Dit zou me zeer spyten. Maar uw broêr dan? En zyn of uw vrouw? En Uw dochter? Er is nog niemand van de heel of halfverwachte gasten gekomen, maar al kwamen ze, {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} dit is geen beletsel. Misschien zou Mimi (vrouwelyk) tobben over gebrek aan bedden & toebehooren (d.i. als er zéér veel te gelyk kwamen, voor 3 of 4 is er genoeg) maar dat kan van goede menschen in 't dorp geleend worden. Hoofdzaak is ruimte, en die mankeert niet. Misschien ook treft gy 't dat er geen andere gasten zyn (ik kan uit de arrangementen niet wys worden, en weet waarachtig niet wie nu willen komen, wie in Juli, wie in Augustus. Ook veranderen ze wel eens. Voor 2 jaar zou m'n schoonbroer Pool komen met vrouw en kinderen. Altyd uitstellende is hy er nòg niet geweest!)- Ge spreekt van ‘stommigheid’ O neen. Of, zoo ja, dan heb ik dezelfde stommigheid begaan want ook ik zag de hakerigheid niet terstond in. Eerst by nader inzien kwamen my die verdrietige bezwaren voor den geest. En 't doet me zeer! Van stommigheid gesproken, ik heb er een begaan die me vreeselyk ergert. Verbeelje, de zeer gevaarlyke ruzie met Engeland². heb ik negen jaar geleden voorzien, en... ik heb my zelf de gelegenheid afgesneden me daarop overtuigend te beroepen. Uitlegging mondeling.- Van Dupont zal er by u 'n gerepareerd horloge worden bezorgd. Wilt ge dat svp voor my meenemen?- Denk er aan 1o dat te Keulen de trein van 5.10 hier niet stopt. Ge moet van die stad met trein 3 uur vertrekken, en: 2o daar men in Holland slechts billetten geeft tot Bingen, voor ge dat station bereikt, den conducteur opdragen u daar 'n billet naar Ingelheim te bezorgen. Ze doen dit voor 'n kleine fooi en 't is voor U makkelyker dan zelf uittestappen. Misschien ook is 't beter dat ge dit reeds te Bingerbrück laat doen omdat ge, meen ik, daar 'n anderen Schaffner krygt. Spreek er in tyds over (Bingen en Bingerbrück schelen slechts 'n paar minuten. Daar is de scheiding - door 't riviertje Nahe - van Pr. Staatsbaan en Hess-Ludwigsbaan)- Ik schryf dit in de meening dat ge - zooals meestal de reizigers uit Holland - 'savends 7.56 hier aankomt. Daar zal ik 't voor houden als ik niets anders verneem. Om reeds smiddags 5.10 hier te zyn, zoudt ge heel vroeg uit Holland moeten vertrokken zyn. Dag beste kerel, ik ben bly dat je komt. Hartelyk gegroet Dek {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zal 't fideel vinden als je met je velen komt. Geloof me, plaats genoeg! Dirks kinderen kunnen hier aardbeien plukken. Althans op dit oogenblik zyn er meer dan wy òp kunnen. Dat is voor stads kinderen 'n heele aardigheid. 1. a go: a governo, ter informatie (it.) 2. ruzie met Engeland: territoriale spanning rond Noord-Sumatra. [3 juni 1884 Mededeling van J. Hobbel in De Dageraad] 3 juni 1884 Mededeling van J. Hobbel in De Dageraad 35 (1883-1884) II, blz. 491. (M.M.) Met genoegen deel ik mede, dat ik op mijn voorstel - zie het artikel ‘Multatuli's Gebed’ in de vorige aflevering - enkele schriftelijke bewijzen van instemming heb ontvangen en wel van de heeren H.F.A.P. en P.F.S. uit Amsterdam en W.K. uit Utrecht; de laatste deed zijn, mij aangenaam, schrijven vergezeld gaan van een postwissel groot f3. Hoe welkom mij dit aanvankelijk resultaat ook is, toch meen ik dat hiermede het goede plan nog niet verwezenlijkt mag geacht worden. Ik hoop weldra in de gelegenheid te zijn zekerheid dienaangaande te kunnen verschaffen, inmiddels de gewaardeerde medewerking van al mijn medeleden inroepende. Rotterdam, 3 Juni '84 J. Hobbel [10 juni 1884 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 10 juni 1884 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder ingelh 10 Juni 1884 Lieve Stine! Ziezoo je bent niet boos meer - (wat tusschen 2 haakjes ook heel gek zou zyn, goddank! Al apostropheer¹. je me ook ‘Stoute Mies!’ maar dat is zooals men zegt: zoete ma! En of ik nu deftig ben - en eigenlyk gezegd... styf? O! Maar dat is geen nieuws, en 't is niet of ik sinds 2 jaar veranderd ben! Men vindt me zoo sinds jaar en dag. en ik vind dat heel goed en wenschte niet dat het anders was - vooral omdat Dek me dat tegenover hem niet gevonden heeft, noch nu tegenover hem, noch enkele goede vrienden - en ik hoop dat jy daar een van bent en blyft. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Wy waren bly met uw beider brief en - dat je komt. eindelyk dan toch! Maar dek wil volstrekt dat ik je over een ding schryf - je zegt je wilt ons iets - vergoeden - iets betalen voor de kosten. Lieve Stine, dat mag niet! Kyk ik begryp wel dat dat in sommige verhoudingen zeer goed kan geschieden - je meent het eenvoudig en goed. Maar dek denkt - voelt er anders over.- Dek zei dadelyk. Wel neen, dat is onmogelyk. Stel dat de kosten 1, 2 mark daags bedragen, ik weet het niet! dan zou ik zeggen goed goed, maar nu moet ik 100 mark perdag hebben voor 't onaangename gevoel iemand voor geld in huis te hebben!’ Kyk lieve Stine, als je nu komt en neemt voor lief wat wy hebben - dat maakt ons geen zorg - maar anders - we zouden telkens denken is 't niet te schraal? en dek zei ‘ik zou er dan haast toe komen te vragen ben ik wel onderhoudend en aardig genoeg?’ Neen, neen het zou een gêne zyn. - Ja, ja, we zyn niet ryk - maar het zou ons niet ryk maken al betaalde je pension! en het zou ons een naar armelyk gevoel geven. Als we overigens heelemaal in 't nauw zaten voor bakker en slachter zouden we niemand vragen te komen. maar zoo is 't water niet aan de lippen - want we zien jelui komst met genoegen te gemoet (Zelfs de angst dat je me al te deftig vind kan dat niet bederven.) maar je moogt ook jezelf het genoegen niet bederven door zulke pension gedachten! hoe naar. - zie je dit is eigenlyk geen geld maar een gevoelszaak. - over geldzaken denkt dek als jy dat de hollanders (met uitzondering van ons vieren zeker en nog een paar!) er mal preutsch mee zyn. Vroeger verwonderde hy er zich dikwyls over dat niemand hem eens zyn vermogen vermaakte, maar nu is hy over die verwondering heen. legaten schynen alleen gegeven te worden door menschen die zich daarmee een wit voetje in den hemel denken te verschaffen. Juist tegelyk met je brief kreeg ik er een van Al. en hy is nu officieel aangesteld hoe bly ben ik daarmee! Hy wilde je juist dezer dagen opzoeken. Over Marie praten we wel eens. Zoo'n stakkert! ik ben niet zoo boos op haar als jy geloof ik - maar wel vind ik de relatie voor Al een bitter ongeluk! Maar hy is niet te helpen. Vliegennetten zal ik nog maar niet koopen, er zyn nog geen muggen. dat schynen nukkige diertjes te zyn! Ook zyn ze (nu meen ik de netten) nog al duur en we kunnen ze altyd bestellen zoodra je hier bent - als er dan muggen zyn of komen.- {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} O, o wat hebben jelui een drukte in 't verschiet, zoo'n verhuisboel. Ik vind dat altyd zoo'n beetje wanhopig. Nu àls we 't huis verkoopen staat er hier ook wat voor de deur! We zyn in gesprek met een heer uit Stuttgart en hebben hem al herhaaldelyk geschreven om alles te beschryven. hy zou nu komen kyken. soms spyt het ons zoo, en soms verlang ik er naar. Nu dag lieve lien! Vind nu maar goed wat ik geschreven heb. en kom er niet op terug. dat zou tegenover dek niet goed zyn, geloof me. ik ben zeker dat je man 't wel een beetje met me eens is, is i niet? Nu dag dag goede vrienden. je liefhebbende Mimi Wat heeft Wou een plezier van 't pakje dat je hem gaf! onverslytelyk! 1. apostropheer je: spreek je me toe. [12 juni 1884 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 12 juni 1884 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (⅚) beschreven. (M.M.) Met gedrukt briefhoofd G.L. Funke Nieuwe Herengracht bij de Amstel, 37. Amsterdam, 12 Juni 1884 Beste Dekker! Uw vriendelyk schryven heeft mij als vanouds deels zeer aangenaam, deels byzonder weemoedig gestemd. 't Is helaas waar: hoe hoog men U ook als letterkundige waardeert, als pleiter voor het welzyn van Staat en Volk hebt Ge nog weinig succès. Iedereen ziet nu eindelyk in hoe ontzettend dom b.v. die oorlog tegen Atjeh is, en algemeen erkent men dat Ge tydig genoeg gewaarschuwd en voorspeld hebt hoe 't loopen zou; iedereen is 't met U eens dat v.d. Putte en consorten verdienden uitgeworpen te worden, maar niemand wil de kat de bel aanbinden zoolang nog de flauwe hoop blijft dat wy de schande zullen ontkomen van Atjeh te moeten verlaten. Dat bovendien een eigenaardige opvatting van fatsoenlykheid in deze zyn rol speelt, weet Gy beter dan iemand. Toch moet Ge niet menen dat Ge als vergeten burger leeft: in 1883 toch, een jaar waarin geen enkel boek van U herdrukt werd en er geen nieuw leven in Uw litteratuur kon gebracht worden verkocht ‘Elsevier’ voor f3600.- netto {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} (boekverkooperspryzen), dus bruto voor ca f 5000. - van Uwe boeken, een bedrag dat stellig niet één Nederlandsche auteur haalt en dat mij zeker doet vertrouwen dat er eenmaal een tyd moet komen dat men U algemeen als de Apostel der nieuwe richting op sociaal en staatkundig gebied zal erkennen. Al is de troost schraal, Ge zult erkennen dat tal van groote geesten vòòr U Uw lot hebben gedeeld en zelfs Spinoza's beeld in onzen tyd nog voor velen een gruwel is. Zeer innig betreur ik 't dan ook dat Ge U niet kunt los maken van de tegenwoordige stemming en daardoor Uwe anders zoo énorme werkkracht zoo bitter verlamd is. Er zou inderdaad een juich kreet uit het volk opgaan als Ge nog eens wildet optreden, al was 't dan ook niet zonder scherpte van pen. Doch zooals ik zeî, ook zonder dat leeft Ge niet als vergeten burger! Jammer slechts dat Uw zwijgen door sommigen als uitputting wordt opgevat en anderen daarover in de handen wryven!- Met Naatje Fribourg is alles geschikt. Gy behoeft u niet over haar te bekommeren, want vooreerst althans heeft ze naar my bleek inkomsten genoeg om op het Hofje te kunnen blijven. Er is geen het minste gevaar dat zij ooit tot gebrek zal vervallen. Ook scheen zy mij uiterst tevreden dat Ge haar zooveel jaren hadt ondersteund en geheel niet verwonderd dat Ge dit niet levenslang volhield. Ik heb Uwe opmerkingen over ‘Quintus'’ buitenlandsche berichten hem voorgelezen en heb de hoop dat hy zijn belofte om er ‘zyn voordeel meê te doen’ zal nakomen. Dat Ge hem als Quintus hadt opgemerkt, deed hem blijkbaar innig goed. Paap's Satire? - Och ja ik heb ze gelezen, maar moet bekennen dat ze mij heeft doen gapen omdat ik er nauwelyks de helft van begreep. Wat P. er aan heeft voor zoo'n klein clubje te schrijven dat zyn raadsels kan snappen, terwijl hy talent genoeg bezit om duizenden naar zich te laten luisteren, vat ik niet best. Ik vind er iets droevigs in als een zoo jong man zijn gaven gebruikt om anderen te geeselen, die misschien met al hun zwakheden voor de maatschappy meer nut stichten dan hy. Laat P. eerst metterdaad toonen dat hy ten bate der menschheid iets beters weet te leveren en dàn die brekebeenen weg sabelen. Voor 't laatste blykt hy nu eenmaal een aangeboren talent te hebben ergo behoeft hy zyn {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} kostbaren tyd vooreerst niet langer dàarvoor af te zonderen! - Dat toegeven in zucht naar critiek zal P. een heel onbeminnelijk mensch maken die ten slotte door iedereen geschuwd zal worden. Hoe nu een jong mensch zoo'n positie begeerlijk kan achten, is my een raadsel!- Hartelyk dank voor Uw voorstel om mijn heele nageslacht met de moeder incluis in de kost te nemen! Als altyd doet Ge Uwe zaken breed en blyft Ge tot den dood een koninklijke natuur. Maar al stapelde ik onbeschaamd weg al dien last op Uwe taaie schouders, het zou me niet baten. Immers zoodra ik maar met Marie naar Gelderlands heuvelen trek, waar de lucht iets fijner is dan in Holland, wordt de hoofdpijn heviger. Een reisje naar den Rijn dat ik eenmaal met haar durfde ondernemen, moest ik afbreken omdat zij van den 1n dag af, toen wij te Godesberg aankwamen, berstende hoofdpijn had, die haar niet verliet vóór wij weêr tehuis kwamen. Voor die kwaal is blijkbaar nog geen kruid gevonden; trouwens zij torscht die met duizenden vrouwen, wier bloed-armoede niet te converteeren¹. schijnt, en zij schikt zich van lieverlede in de zekerheid dat iedere maand haar tot eenige dagen bedlegerigheid doemt! Wees met Mimi hartelijk van ons gegroet en alles liefs gewenscht. Uw vriend G.L. Funke 1. converteeren: doen omslaan, veranderen. [17 juni 1884 Brief van Multatuli aan W.A. Paap] 17 juni 1884 Brief van Multatuli aan W.A. Paap. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 17 Juni '84 beste Paap! Uw brief is van den 10n, en eerst zoo-even (dinsdagochtend) heb ik hem gelezen. In zekeren zin heb ik weinig te antwoorden. In ànderen zin: heel veel. Het weinige zou zyn: precies! Juist! &c. niet veel anders dan toestemming en bevestigende weêrklank, m.a.w. ik vind uw brief zeer schoon wat, zooals ge weet, neerkomt op ingenomenheid met m'n eigen denkbeelden. (Alle weldenkenden = ieder die zoo denkt als ik.) Maar hoe ànders? Zou ik de inzichten moeten roemen van iemand die a noemt wat ik voor b aanzie? Nu dan, tenzy ik mezelf voor gek verklaar, moet ik uw brief schoon vinden. Ik vind het 'n belangryk stuk, ziedaar!- Uitvoerig antwoordende (geen part. praes. maar = indien ik 'r me toe zette uitvoeriger t.a.) zou ik erg aan 't verhandelen raken. 't Kon wel 'n heelen bundel Ideën leveren. Maar ook dáárvan zou volkomen instemming de hoofd inhoud zyn, weinig anders dan wat parafraze, of hier en daar wat voorbeelden ter toelichting of bevestiging. Ik sta verbaasd over de juistheid waarmee ge m.i. (wat ànders, alweer?) den spyker op den kop slaat. Aan die aandoening ben ik waarachtig niet gewoon. By 99/100 van wat ik onder de oogen kryg, roep ik verdrietig: ‘is 't nu waar of niet dat we in 'n gekkenhuis zyn?’ Deze indruk neemt hoe langer hoe meer 'n vorm van meening aan in allerstiptsten zin. Wie zoo-iets den eersten keer vraagt, uit¹. z'n bevreemding, z'n verontwaardiging, z'n woede: ‘by wyze van spreken.’ Welnu, nog niet geheel, maar byna stel ik de kwestie van niet-toerekenbaarheid. Zoodra de korte afstand die me nog scheidt van 't aannemen dezer circonstance atténuante²., tot nul zal zyn teruggebracht... nu ja, dan moeten woede, verontwaardiging en verwondering vervallen. En wat zou dan dááruit weer volgen? Wel, berusting, en zelfs... godverdomme, méédoen! Is er grooter gek denkbaar, dan iemand die z'n wysheid tracht aan de markt te brengen in 'n gekkenhuis? De vrees mezelf zoo'n testimonium insanitatis³. uittereiken, maakt me stom. Macht, gezag, geweld is 't eenig middel waarvan goed gevolg te wachten is, geloof my!- In 't Zondagsblad van 't Nieuws staat een stuk dat U... verplettert. Je bent dood, dood, dood! Ik kan me voorstellen dat de vervaardiger (dit woord bevalt me) van dat pronkstuk zich 'n heelen Piet {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} waant. Hy begraaft U onder Göthe. Die faiseur⁴. moet erbij, dat spreekt. Nu, hij en z'n Göthe zyn náár! In 't bekende gekkenhuis zal men opgetogen wezen, en zich verbeelden dat men 't ding begrypt. Ik niet! Wel vat ik de bedoeling, o ja - executie van den jeugdigen Paap tot er de dood op volgt - maar de uitvoering is, nog-eens: naaaar. En dit in alle opzichten, ook als schryvery namelyk, als stuk. Gut, zoo min! Het best zal zyn, het te ignoreeren vooral omdat de leverancier van dat ding U niet noemt. ('n slimmigheid, weet je?) Mocht ge iets willen antwoorden, dan dunkt me, iets als: ‘Mnheer met je Göthe! Ik ben dood. uw P.’ (Het is juist de behoefte aan klets-teksten waaraan die Göthe 'n groot deel van z'n opgang te danken heeft. Wie niet weet wat-i vertellen zal, seurt over Faust, zooals nu weer in dat stuk tegen U 't voorbeeld leert.)- Ik ben zeer bedroefd over de Nisero-kwestie⁵., en ook die zaak draagt het hare by tot wat ik nu gemakshalve: moedeloosheid noem. ('t Is eigenlyk besef van 't vruchtelooze myner pogingen.) Ge weet hoe ik 't Volk tegen den oorlog met Atjeh gewaarschuwd heb. (Zie daarover 't Naschrift Nog eens Vrye Arbeid, uitgaaf '82) Niemand nam er notitie van. Toen ik den brief aan den Koning publiceerde wisten slechts weinigen in Holland dat er 'n Atjeh bestond. Nog herinner ik my byv. Funke's verwondering toen ik hem de kopie voor dien brief zond. Hy (en ik meen De Veer met wien hy er over sprak) kenden dat land niet. 't Scheelde weinig of hy vroeg me of ik gek was. Nu weet Nederland iets van Atjeh! In de Noten op den Havelaar (zie uitg '81, doch wat ik nu bedoel schreef ik reeds in '75!) kom ik eenige malen op de zaak terug. Altyd zonder 't minste gevolg. Moet ik nu daarop wyzen? Ook dàt zou weer doodgezwegen worden. En nu komt hier iets by dat zeer verdrietig voor my is. Zie eens in de Noten (uitgaaf 75 blz 366 of uitgaaf '81 blz 375)⁸. die passage waar ik alstware 'n raadseltje opgeef en de woorden slechts door de eerste letters aanduid. Die passage bevat de voor- {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} spelling van wat nu geschiedt, namelyk: verwikkelingen met Engeland over 't sluiten van de peperhavens. Welnu, 't briefje waarop ik de daar aangeduide woorden voluit schreef, kan ik niet terugvinden, zoodat het beroep op die voorspelling nu 'n mal effect maakt. Nog altyd zoek ik naar die ontcyfering. De zin is... nu ja, precies wat nu gebeurt!- Ge zult ten allen tyde welkom zyn. Dat's dus makkelyk. Wel is 't steeds de vraag of ge dagen of weken kiest die zich 't best eigenen tot ernstige ongestoorde gesprekken. Dit kan mee- en tegenvallen. Van weldra af tot misschien sept toe wachten wy veel bezoek, en iedere gast of iedere familie brengt eigenaardige eischen mee wat de manier van omgang aangaat. 't Kon zyn dat ik gedurende uw verblyf hoepelde of vliegers opliet, of me moest wyden (wyden!) aan banaal kletsen, of aan... aardig en geestig zyn (zéér dikwyls 'n pis-aller⁶., en by my in rang niet hooger aangeschreven dan de vliegerpret!) of aan tourtjes en uitgangen. In-een woord, 't is de vraag hoe je 't treft. En ik zie geen kans uittemaken wanneer onze fondsen in dat opzicht het best staan. Kom dus als 't je schikt, en neem voor lief wat je vindt. Er bestaat mogelykheid dat we dit jaar met pak & zak naar Holland verhuizen. Maar zoover zyn we nog niet. Toch zal 't noodig wezen⁷. dat je 'n acht dagen voor je komst even vraagt of wy al aan 't inpakken zyn? Als niet die kwestie in 't spel was, behoefde je niet te waarschuwen, daar we ruimte genoeg hebben, en t al zéér gek zou moeten loopen als er geen slaapplaats was, desnoods op 'n sofa of kermisbed. Ja, Huet is 'n karakterlooze kerel, 'n echte knechtsziel. 't Ergert me zoo dat men dit niet ziet in z'n manier van schryven. (ten onrechte: styl genoemd. ‘Manier’ is 't woord, en wel 'n valsche manier!)- Het groningsche of vriesche: ‘by toe’ klonk me volstrekt niet vreemd, zelfs als 'n substantief. Maar als ik nu aan 't by-toeën ga naar aanleiding van je brief- Nu denk je dat ik dat ‘by-toe’ er by haal om de ui⁹. dat ik er 'n w. woord van maak. Neen, ik dacht er niet aan. Maar 't eens gedaan hebbende, hier 'n 2e ui (?) ‘by-toe’ doet me denken aan 't maleische betoewa dat heilig of liever onkwetsbaar beteekent. Michiels (generaal V. Damme) ging voor betoewa door tot-i... {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} geraakt werd. (men - en hy zelf - zeide: door 'n hollandschen kogel.) Betoewa - heerejezis, tòch by-toe-en! Dat wil ik niet, dus hartelyk gegroet. Kom zoodra je kunt en blyf zoo lang je lust hebt. Adio Uw liefh. Dek 't Kan waarlyk zn nut hebben als ik U spreek over de beste wys uw gaven aantewenden. Art 1 is: geen geest! Dan volgen er eenige artt. waarin ik u geest afraad, en 't slot zal zyn 'n vermaning om u van geest te onthouden als misschien m'n zinnen niet doorloopen, maak ze maar in orde. Je weet: schryven en naaldemaken! Maar hoe de ‘schryver’ De Groot aan die waarheid kwam, is my 'n raadsel. Misschien had hy 't van 'n naaldenmaker gehoord. 1. uit: oorspr. stond er spreekt. 2. circonstance atténuante: verzachtende omstandigheid (fr.) 3. testimonium insanitatis: getuigschrift van krankzinnigheid (lat.) 4. faiseur: praatjesmaker (fr.) 5. Nisero: de naam van een Engels schip dat by Khartoem in moeilijkheden verkeerde. De Nederlandse regering aarzelde of zij er al dan niet steun aan zou verlenen. 8. Vgl. V.W. I, blz. 340-342. 6. pis-aller: noodzakelijk kwaad (fr.) 7. wezen: oorspr. stond er zyn. 9. ui: grap. [29 juni 1884 Brief van Mimi aan C. Bremer-Snelleman] 29 juni 1884 Brief van Mimi aan mevr. C. Bremer-Snelleman. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1, 2 (½) en 3 (⅕) beschreven. (M.M.) 29-VI-84 Lieve Stine! toen je brief kwam zei Dek: wacht, ik zal antwoorden! maar den dag daarop was hy onwel, wat hem heel zelden gebeurt, en den dag daarop kregen we bezoek en zoo kwam 't van uitstel op uitstel. Nu wil ik maar even antwoorden. Ja, als je 'n huisjasje voor Dek wilt meebrengen heel graag! Hy heeft er sedert 2 jaar geleden al eenige versleten! het is een artikel waarvan men nog al wat aankan. Laat het asjeblieft donker zyn zwart of althans donker, en verder wat je 't best denkt. En dan - laat ons weten wanneer je komt! de tyd schiet nu op. arme menschen, in je verhuisboel en nu nog by die warmte! En als je ons volstrekt nog wat mee wilt brengen, laat het dan een fleschje eau de cologne zyn. wy zyn hier wel in 't echte keulscheland maar hier in 't ort¹. is niets te hebben en gister vroeg dek er naar en ik had niets. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Dag lieve lien tot ziens. deze week nog of over 8 daag althans he? dag dag! in erge haast. je liefhebbende Mies ik had geen brfkaart in huis!- dag dag! 1. ort: dorp (du.) [Zomer 1884 Herinneringen van F. van Eeden] Zomer 1884 Herinneringen van Frederik van Eeden aan zijn briefwisseling met Multatuli. In: F. van Eeden, Studies. Amsterdam, 1890, blz. 7-27. Fragment. (....) Douwes Dekker had mijzelven uitgenoodigd, schrijvende ‘dat het hem wel licht zou gelukken mij van belletristische aanvechtingen te genezen.’ Ik had hem (....) een van mijn eerste tooneelstukjes gestuurd. Het ding beviel hem niet. ‘Maar al ware dit anders,’ schreef hij, ‘ik raad u ernstig af, degelijke studiën op te geven om u te wijden - heet het zoo niet? - aan Belletrie. Rijmpjes, versjes, vertellinkjes - al dan niet afgedeeld in bedrijven en tooneelen, - geloof me, beste jongen, dat alles is uit den kinderachtige. Dat ook volwassenen zich daarmee bezighouden is waar. Maar eilieve, ook onder volwassenen zijn velen, die om hun mondigheid te staven, zich op weinig anders kunnen beroepen dan hun doopceel. De periode van ‘hart, smart’, beloonde deugd, en dat Pietje met Mietje trouwt, moest nu eens eindelijk afgesloten worden. De maatschappij heeft behoefte aan mannen, menschen!’ Eenigszins verschrikt door dit absolutisme vroeg ik terstond om opheldering. Wat hij over belletristen gezegd had, beantwoordde ik naar zijne wijze met een parabel. Ik heb geen copij van mijn brief, maar er kwam ongeveer het volgende in voor: ‘Mag ik u een sprookje vertellen? Het is een geschiedenis van het gezag. Misschien de duizend en eerste. Koning Nobel hield eens receptie aan zijn hof. Alle dieren kwamen hun opwachting maken en vertellen van hun doen en laten. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Het duurde lang en Nobel, die graag zag dat het goed en vreedzaam toeging in zijn rijk, had veel moeite met ondervragen, berispen en bestraffen. Want er heerschte veel heimelijk kwaad onder de dieren, veel luiheid, domheid en bedrog. Hoewel de koning goed en grootmoedig was, begon het hem eindelijk te vervelen, en hij werd wat moe en korzelig. Toen was juist de beurt aan een deputatie van kikvorschen. ‘Kwak, rekkekkek! rekkekkek!’ zeiden ze. ‘God! wat een leven’, - zei Nobel, - ‘wat doen jelui? Wat is je beroep?’ ‘Kwak! - wij zijn vocalisten, sire. Wij zingen zoo den ganschen zomernacht. Rekkekkek! Rekkekkek!...’ ‘Houdt je mond! - Dat is verschrikkelijk! - Doe je niets anders -?’ ‘Nee! sire, - kwak! kwak! - wij zijn vocalisten.’ ‘Goed toebereid, sire, smaken hun achterdeelen bizonder lekker,’ zeide adjudant ooievaar, die naast den troon stond. ‘Braad ze dan, voor mijn part, - nuttelooze schreeuwleelijken hooren niet in mijn rijk.’ Op het menu van dien middag kwamen ‘grenouilles’ voor. Den volgenden dag kwam een vinkje en vloog voor Nobels voeten. ‘Pinkepink! Pinkepink!’ zei het. ‘Hm!’ zei Nobel. ‘Pinkepink! Pinkepink!’ ‘Goed, nu eens wat anders.’ ‘Ik kan niets anders, koning! - Pinkepink!’ ‘Dat is allemachtig vervelend,’ bromde Nobel, ‘waarvoor doe je dat?’ ‘Voor mijn plezier, Majesteit! en de menschen vinden het heel mooi. Zij steken er mij zelfs de oogen voor uit.’ ‘'t Is ook al een vocalist, sire!’ kraste de raaf. Hij kon geen vocalisten lijden, sinds Lafontaine hem voor den gek had gehouden met zijn stem. Ook had niemand hem de oogen uitgestoken. Dien middag sierde een schotel gebraden vinken de koninklijke tafel. Toen kwam den derden dag nog een klein, bruin vogelijn. Nobel was erg uit zijn humeur geraakt. {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ben je ook al zoo'n beroerde vocalist?’ vroeg hij streng. ‘Wat is dat, Uwe Majesteit?’ vroeg de nachtegaal bedeesd. ‘Dat is een beest dat voor zijn plezier altijd hetzelfde deuntje zingt.’ ‘Ja, Uwe Majesteit, ik zing voor mijn plezier en ik doe wel mijn best om te varieeren, maar dat lukt niet altijd en mijn wijfje zegt...’ ‘Wat kan mij jou wijfje schelen! Kun je niets anders? Niet brullen, of vechten?’ ‘Neen, Majesteit. Maar u brult toch ook voor uw ple...’ ‘Denk je dat ik ooit zonder reden brul?’ ‘Maar ik zing voor mijn genot, en genot is d...’ ‘Zwijg! zeg ik; die vocalisten moeten uitgeroeid!’ De koningin kreeg bevel terstond het recept voor nachtegaals-tongen-pastei te leeren. Ziedaar! - heb ik u boos gemaakt, Nobel? Openhartigheid hebt ge mij zelve geleerd. Zeg ook, aan wien gij het sprookje vertellen mocht, dat de schrijver er zelf niet in voorkomt. Hij neemt het slechts voor anderen op. Misschien beoordeel ik u verkeerd, doordien ik uw korte uitdrukking niet verstaan heb. Zeg mij, waar gij de grens tusschen belletrie en echte kunst trekt. Wanneer gij dit laatste woord niet verstaat of erkent, vrees ik dat gij weinig kans zult hebben mij te genezen. Het scheppen van Droogstoppel moet u een genot geweest zijn. Het scheppen van mijn figuurtjes, al zaten ze in bedrijven en tooneelen gepend, was mij dat ook. Zoolang er menschen zijn, zullen Pietjes en Mietjes elkander noodzakelijk moeten krijgen en zoolang ik leef, zal ik belang stellen in de wijze waarop dat toegaat. Acht gij dit onderwerp beneden de aandacht van een volwassen man? Herinnert ge u nog het schoone beeld dat ge zelf eens gebruikt hebt: ‘de vieze, onoogelijke schimmel, in een huishoudelijke provisiekast, op een prozaïsche bessengelei, die blijken kan een heerlijk woud vol wonderen te zijn?’ Acht gij het schilderen van groote waarheden, het verklaren van een zieleleven, het kristalliseeren van een gemoedsstemming in reine taal, kinderachtige bezigheden? {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeg mij, dat ik daartoe niet in staat ben, dat ik beter deed praktisch wel te doen, dat ik misschien beter berekend ben voor de zoogenoemde exacte (?) wetenschappen, maar eisch niet als de naijverige Jahveh, dat ik al mijn andere goden laat varen om uwentwil.’ Ik heb op dezen brief, in 1884 geschreven, geen antwoord gehad. Ook niet toen ik hem anderhalf jaar later bezocht. (....) [12 juli 1884 Konceptbrief van J.B.H. Bremer aan Mimi] Omstreeks 12 juli 1884 Koncept voor een brief van J.B.H. Bremer aan Mimi. Drie stukken kladpapier, geheel beschreven. (M.M.) Hooggeache Mevrouw Dekker Zeer geschokt en onmogelyk myne beweging in te houden heb ik voor altyd Uw huis moeten verlaten¹., want na de ondubbelzinnige uitdrukkingen van Dekker is natuurlyk alle verkeer verder door hem afgesneden. Ik begryp volstrekt niet wat hem zoo op Chr. kon vertoornen dat hy myne vrouw zoo woedend aanviel, tot voorwendsel nemende het verscheuren van een lapje van 3 a 4 centimeters. Een toornig mensch vergeet gewoonlyk alles, zelfs wat men eene vrouw, en een genoodigde gast verschuldigd is. Na Dekkers theorie over het duel zoo hevig door hem aan tafel uitgebragt en waarby hy Chr. reeds zoo mishandelde bleef ons niets over dan ons te retireren. Ik was het toen niet met hem eens maar zweeg, omdat de man niet kalm en ongeschikt tot diskussie was. Ik heb zulke scenes nu reeds meermalen bygewoond, ik meende echter dat hy zyne beste, oprechtste vrienden daarvan zou kunnen verschoonen. Hy schynt zich echter niet te kunnen beheerschen. Hy schynt het geestverwantschap op te vatten als eene onbepaalde onderworpenheid aan zyne opinien, als een geesttirannie waarin zich een denkend mensch niet kan schikken. Ik rangschik my dus met smart onder de velen die hy zyn deur gewezen heeft, hetgeen onder deze omstandigheden geen schande is. Ik heb teveel aan hem te danken voor myne verlichting, {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} voor myn zelfstandig denken, voor de logische ontwikkeling van myn denkkracht, om zyn beeld anders dan met erkentelykheid in myn hart te bewaren; geen gevoel van haat vervult my; doch na zyne ruwe handelwys met de vrouw die ik het meest op aarde bemin moet ik my treurig van hem afwenden, want voldoening kan ik niet vorderen van een zenuwlyder. Ik had hem dit zelf willen zeggen maar by nader overleg schryf ik het liever aan U, daar ik bevreesd ben hem in nieuwe toorn te ontsteken, waarvoor dan geen zondebok ter ontlading voorhanden mocht zyn. U kunt hiervan gebruik maken naar goedvinden. Gy, lieve Mevrouw, die pleisters op alle wonden legt, wier streven het is uwe omgeving gelukkig te maken, gy die goed zyt voor allen; ik hoop dat gy U onze vriendschap niet zult onttrekken; ik weet niet of gy ook ‘Weltschmerz’ gevoelt maar ik vind het schoon zyn naaste omgeving gelukkig trachten te maken en dit zoeken uit te breiden en niet andersom te beginnen de gansche wereld te willen verlossen en zyn naaste omgeving te doen lyden. Weltschmerz (medelijden met alles wat lijdt) klinkt schoon maar lijkt mij onmogelijk; schoon dunkt het mij te trachten het lijden zijner naaste omgeving en vrienden te lenigen, in plaats hun zoo bitter zeer te doen. Wy hebben in de Heer en Mevrouw Pool². een paar allerliefste menschen leeren kennen, intelligent, vol smaak en yver voor kunst, van bevallige beschaafde manieren; zyn er veel zulke hollanders? Vaarwel, lieve Mevrouw, behoudt ons in uw vriendelyk aandenken Johannes Bremer Uerzig an der Mosel, Posthotel 1. Met vele doorhalingen en korrekties. 2. de Heer en Mevrouw Pool: Fré(dérique) Hamminck Schepel, de jongste zuster van Mimi en haar echtgenoot. [18 juli 1884 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 18 juli 1884 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Drie dubbele en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim, 18 Juli 84 beste Van den Bosch! Alweer 't oude! Dat is: schuldbesef van myn kant en vriendelykheid (of méér dan dat!) aan den Uwen. Ge zegt in den brief aan Mimi dat tegenzin in schryven (van brieven alleen?) een eigenschap der mannen is, en dat de dames hierin {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} anders zyn. Ik wist niet dat de afkeer van briefschryven 'n algemeene mannenkwaal was, en meende in dit opzicht 'n uitzondering te wezen, vooral ook omdat er by my byzondere aanleiding toe bestaat, ja: ‘byzonder’ van tweeerlei beteekenis. Ik heb te veel op m'n gemoed om te beginnen. Och, waart ge eens lang hier dan zoudt ge aan mn spreeken bemerken waarom ik zoo tegen schryven opzie. Maar de byzonderheid in nog strikter zin is de grief dat ik eenmaal vertrouwelyke brieven gedrukt heb moeten zien. ‘Meen of vrees je dan dat ik je geschryf zal laten drukken?’ vraagt ge... niet, hoop ik. Eerstens zou t zelden²⁸. de moeite waard zyn, tweedens is het te gek om los teloopen zoo-iets van U te denken. Maar... nooit weet men waar z'n brieven belanden, na vele jaren soms (zie de correspe van Bilderdyk met z'n 1o vrouw en Juffr. Luzac!)¹. en al ware men zeker van de oogenblikkelyke vernietiging na ontvangst, wie eens, als ik, de proef heeft gehad van 'n schelmachtige indiscretie zooals juffr. Kruseman jegens my beging, wordt schuw. Die indruk gaat er nooit uit.- Dank voor uw brief aan Mimi die alweer de blyken bevatte van uw trouwe en edelmoedige vriendschap. Zeker zal zyzelf antwoorden, maar daar ik weet dat ze zeker vandaag of morgen er niet toe komt, heb ik nu Uw brief van haar tafel genomen. Ze heeft het druk. We hadden logés en zullen weer logés krygen. De heer Haspels was hier, en tot m'n groot genoegen. Hy is een flink nobel mensch. Wanneer ge hem ontmoet, reik hem gerust de broederhand al zy 't dan dat hy nooit by de Orde werd aangenomen. Ook zyn broeder Dirk is een achtenswaardig man. (Dat is de Koning George uit Vorsenschool. Jacob H. die onlangs hier was speelde den v. Huisde. Dit ter orienteering). Na Haspels ontvingen wy bezoek van den hr Pool, koopman te Amsterdam, dien met Mimi's jongste zuster getrouwd is. Ze brachten hun twee kinderen mee. Den dag na hun komst werd het gezelschap vermeerderd door twee andere gasten, man en vrouw, zoogende ‘geestverwanten’. Neem dit woord ‘zoogenaamd’ niet op in neusoptrekkenden zin. Ze zyn inderdaad hartelyke goede menschen, waarlyk welmeenend wat ik niet altyd zeggen kan van veel anderen die... zich als gelykgezinden aan my opdringen. Beste menschen dus, en zie... ze verveelden my. Ver- {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} velen in franschen zin. Ils m'ennuyaient²., vooral de vrouw. Dit was reeds lang 't geval en ik heb de fout begaan hun of hem of haar dit niet terstond te zeggen. In haar geschryf aan Mimi bleek me dat ze eigenwys, betweterig, aanmatigend, bemoeiziek was, en ik had haar ronduit moeten schryven of laten schryven dat ook ik al die eigenschappen bezat en ze dus niet kon dulden in 'n ander... (zoo als ik eens een jonge dame verzocht weg te blyven omdat ze nog pedanter was dan ik.) Uit lamheid, schipperzucht, tegenzin in laesie,³. verzuimde ik ditmaal tempore utili⁴. te waarschuwen. Tot m'n groot verdriet liet ik me door haar ongepasten toon en manieren zoo irriteeren dat ik me schuldig maakte aan zeer ruwe onbeleefdheid. Ge begrypt hoe me dit nu drukt. In den grond had ik volkomen gelyk, maar de vorm waarin m'n verstoordheid zich uitte was zóó dat ik 't ongelyk aan myn zy heb gebracht. 't Gewone gevolg van schipperen en knoeien! Had ik haar laten schryven: ‘bezoek me niet want ik kan je niet verdragen’ dan had Mimi dit wel zóó kunnen inkleeden dat ik aan de eer gebleven was. Dit is nu 't geval niet! Haar klacht over onheusche bejegening is volkomen gegrond. Haar goede beste man en zy hebben nu aan Mimi geschreven. Ze beklagen zich bitter. Om hun te doen begrypen wat me sedert lang reeds irriteerde, zou ik aan 't pleiten moeten gaan en haar 't zonderegister voorhouden van haar tacteloosheid. Hierin heb ik geen lust daar ik door 't noemen der dingen waarmee ze my gehinderd heeft op-nieuw aan 't uitvaren raken zou, d.i. de fout repeteeren die me nu zoo drukt, want nogeens: in den grond der zaak is m'n verstoordheid volkomen gewettigd. En 't spyt me zoo dat Pool en z'n vrouw er by waren, die me nu voor 'n ruwen en onbeleefden gastheer zullen houden.- Van zulke verdrietelykheidjes is 't leven vol. En er is in den stryd daarmee geen eer te behalen. Ze matten af zonder 't minste equivalent.- Uit Uw briefkaart zie ik dat Haspels aan m'n verzoek voldaan heeft. Over 't chapître Riecke en ‘taal’⁵. zou ik vellen kunnen volschryven en dan eindigen met: ‘over die zaak zou veel te zeggen wezen.’ Ik ben nog altyd niet geslaagd in 't bekomen van 'n 2 Exempl. van die onooglyke boekjes. Hoe dat zit, begryp ik niet. Nog altyd maak ik er werk van. Ze moeten toch ergens {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} wezen. Ik kan niet gelooven dat de akademische latinisten hun jalousie de métier⁶. zoover dryven dat ze Riecke's werken zouden hebben opgekocht en vernietigd. Wel haatten zy hem met volkomen (d.i. litterarischen) haat, 'n indruk die ik begryp omdat ik jegens hèn van gelyke gezindheid ben, op de beperking: ‘litterarisch’ na, want in zeer veel vakken is my de akademische schrift-geleerdheid 'n gruwel... (Koch's cholera-bakterie⁷., en Prof. (? de voorzitter en 1o toastgever by 't feestmaal ter eere van die wereldberoerende ontdekking) nu, de woede van dien beroemden Professor tegen de stomme leeken die nu gaan meenen dat Koch iets verricht heeft ter bestryding of uitroeiing van de cholera! Ja, zeer karakteristiek is 's mans uitval. Hoe aartsdom ook van 'n ongeleerde, iets van die heeren te verwachten dat praktisch nut heeft! Weten dan de menschen niet dat ‘de wetenschap’ zulke filisterige⁸. doeleinden beneden zich acht? En Parent²⁶. versus Koch. De laatste heeft uitgevonden dat z'n bacterie geen droogte kan verdragen. Parent beweert dat ze tegronde gaan in nattigheid. Op de Zwitsersche grenzen is Koch zelf naar 't akademische begrip der Bernsche activiteiten... gerookt. Een vierde roept: ‘carbol!’ Maar zy zelf die deze - en veel andere middelen voorschryven - worden boos als 'n leek meent dat hun wysheid praktisch nut beoogt!- Dat er in Riecke's boekjes onopengesneden bladen zyn, komt daarvan dat ik in der tyd zyn Exempl gebruikt had, en ik stelde het opensnyden⁹. van myn Exempl. uit tot het ingebonden wezen zou. Dit wachtte weer op andere dingen. Ik wou 'n tweede Exempl hebben voor ik 't uit m'n handen gaf. (Wat zyn die duitsche boeken ellendig ingenaaid!) Ge hadt Riecke moeten kennen. De taalkunde was hem 'n... priesterschap, te opmerkelyker omdat hy m.i. geen besef had van 't nauw verband tusschen de paralel¹⁰. loopende ontwikkeling van denkvermogen en uitdrukkingswys. Ik beweer dat taal, wèl bestudeerd en dus niet ‘akademisch’, even ryke bronnen voor anthropologische studien aanbiedt - ja, rykere - dan geologie. Ik heb 't groot genoegen gehad, Riecke daarop opmerkzaam te maken, en hy nam zich voor... van nieuws af te beginnen, d.h.¹¹. niet by z'n Keltisch te blyven staan. Maar, ach, hy was zeer oud. Na ons {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} afscheid heb ik hem uit het oog verloren. Ik had maar al te wurmen om me staande te houden, en ik moet vreezen dat hy dood is. Maar nu verder, tevens ter opheldering van het vertraagd toezenden dier boekjes. (Zeker beroemd wysgeer zal wel eens gezegd hebben dat er voor alle dingen oorzaken bestaan.) Sedert lang was ik van plan m'n denkbeelden over taal en taalstudie eens zoo volledig mogelyk te uiten. (Een onderdeel trouwens slechts van algemeene wysbegeerte die uitgaat van de stelling: er is.) Dat plan wachtte telkens op wat anders (zegge: de uitvoering vàn dat plan. Als ik millionair was nam ik 'n paar sekretarissen om m'n slordigheden in orde te brengen, zooals 'n beeldhouwer leerlingen of ambachtslui heeft voor 't ruwe werk.) Nu, telkens was er belemmering. En dat zal wel zoo blyven, helaas! By 't verdriet dáárover erger ik me des te meer over de zoogene kleine incidenten die me van m'n weg brengen. ‘Maar dat zou ik me niet laten doen!’ zegt hier... byna iedereen. Wat iedereen ‘zou’ of niet ‘zou’ weet ik niet. Zie Idee 3.¹².- Om me al de werken over taal aanteschaffen die ik gaarne zou willen hebben, moest ik schatten bezitten. Alleen by Nyhoff zou ik duizenden willen besteden. Dat kan dus niet. Gewoonlyk¹³. onthoud ik me, ook van 't geringste, omdat ik weet dat er geen volhouden aan is. Toch bestelde ik dezer dagen 't zeer aangeprezen werk van Dr Franck privaat docent te Bonn, ‘Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche taal, onder toezicht van Dr P. J Cosyn, hoogleeraar te Leiden¹⁴..’ Slechts de 1e aflevering is verschenen. Het werk wordt zeer geroemd - natuurlyk, 'n professor ziet er op toe! - ik ben zoo vry 't naar te vinden. De privaatdocent Doctor Frank en de publiek hoogdocent Doctor Cosyn schynen al even veel afkeer te hebben van iets degelyks als de beroemde professor die zoo kwaad wordt als men z'n vrind Koch verdenkt van cholera-uitroeiing. Foei, zoo iets te veronderstellen van 'n ‘geleerde’!- Ik ben bezig iets te bedenken om 't water uit de put makkelyker boven te krygen, of liever 't ophalen zóó interichten dat de put gesloten blyft. Heel moeielyk komt me de zaak niet voor, maar dan is't te bevreemden dat men 't niet overal op putten toepast. Voor 'n pomp is de put te diep, men verliest dan de kou, daar 't {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} water te hoog staan blyft. En 't bevriezen in den winter! En de eeuwige reparatie aan zuigers! Ik zal u even beschryven hoe ik 't maken wil. Thans wordt de emmer opgehaald aan 'n touw dat 20 meter lang is en door 'n lier om 'n wals wordt gewonden. Maar als de emmer boven is moet hy naar buiten worden getrokken, en dit geschiedt met één hand daar de andere de lier houden moet en zelfs terugdraaien omdat de richting van het korte touw van loodrecht in schuinsch verandert. Dat naar buiten halen¹⁵. van den emmer vordert veel handigheid. En altyd stoot men daarby aan den rand van de put, waardoor kalk - of misschien ander vuil - in 't water valt. Bovendien eischt die zeer primitieve methode een groote opening, waardoor ieder gelegenheid heeft het water te bederven. En ook zonder opzet, die groote opening laat stof door wat zich in den loop der jaren tot modder ansammelt¹⁶.. Ziehier nu wat ik maken wil. 't Komt me zeer eenvoudig voor. Geen wals maar 'n kamrad waarop 'n ketting past waardoor 't draaien van de twee emmers die ik er op hangen wil belet wordt. Op den tegenwoordigen wals verplaatst zich de emmer naar mate het touw meer keeren opgewonden is. Op 'n kamrad blyven ze in denzelfden loodlyn. Het gewicht van den dalenden emmer is n besparing van kracht, wel weinig maar toch iets. De gevulde emmer die boven aankomt wordt daar door 'n eenvoudig mekaniekje omgewenteld en stort z'n water binnen den putwand in 'n bak die door¹⁷. 'n pyp 't water naar buiten voert. De emmers blyven dus binnen en de put kan gesloten worden. Ik laat nu eerst 'n klein modelletje in blik maken, om vóór ik 't kamrad de ketting en de emmers bestel, zeker te zyn van de maat, alles in verhouding tot den omtrek van de put. De emmers moeten vry langs elkaar gaan, en er moet ruimte zyn voor de wenteling. Als 't rad te groot is zouden ze den wand der put raken. Als't te klein is stoten ze tegen elkaar. En er moet plaats zyn voor den recipient van't gestorte water. Ik heb veel pleizier in zulke dingen maar vind het verdrietig dat men by zoo iets altyd ambachtslui noodig heeft. Zelf werkende kan men veel beter passen en meten en overdoen. Het precies opgeven van maat en vorm, voor men zoo-iets heeft zien werken, is moeielyk. Toch heb ik er pleizier in. Wat me doet vreezen me te vergissen, is dat ik zoo'n eenvoudige methode nog nergens gezien heb. Op den Ebernburg by Kreuznach (den burgt {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} van Frans van Sikkingen¹⁸.) is 'n put nog veel dieper dan de onze, en ook daar is de scheppery hoogst primitief. En de put is ook dáár, geheel open. Wie menschen kent, kan weten dat er van de 10 (van de 3?) altyd een is die er schik in heeft, straffeloos kwaad te doen. Het aantal landloopers die sedert 40 jaren (zoo lang reken ik dat het ding na de wederontdekking sedert de middeleeuwen bestaat) ...die sedert 40 jaren in de gelegenheid waren ouwe schoenen of dooie katten in die put te gooien is zeer groot. En kinderen! En bedienden! En dan de stof die er onschuldigerwyze inwaait. Als dit zaakje gereed is, en goed voldoet, zal ik grootsch¹⁹. wezen. Eén oogenblik maar, o ja, want ik weet hoe de loop dan is. By m'n 2e of 3n bluf zal ik iemand ontmoeten die me vertelt dat-i zoo'n inrichting reeds 100 maal gezien heeft. Daarom haast ik me nu maar met m'n bluffen in dezen brief. Dan heb ik er al vast wàt van. (Heb ik je wel eens verteld hoe gek ik ben afgekomen van m'n uitlegging van 't grafschrift van Lemaire?²⁰. Met 'n magnifieke scherpzinnigheid (hm!) helderde ik de fout op die - volgens velen, en o.a. Bakhuyzen van den Brink - dat grafschrift tot onzin maakte. Ik zei: hoe er staan moest, en legde uit hoe de fout ontstaan was. Prachtig! Maar... die heele fout wàs er niet, hoorde ik later. Althans V. Lennep vertelt het, en hy heeft het van 'n domine (te Egmond?) die op zyn verzoek expres den grafsteen is gaan bekyken. Zoodra ik kan ga ik zelf eens naar Egmond.- En dat alles, die put, doctor Franck, de eigenwyze logée die ik onheusch bejegende, m'n preoccupatie over dat alles en veel meer nog- Och, 't zyn allemaal maar pretexten om me afteleiden van m'n hoofdverdriet: de publieke zaak! De toestand van ons landje is veel treuriger dan de Hollanders die zich altyd laten blinddoeken door byzaken (duitenplatery) blyken te beseffen. De inmenging van Engeland is... le commencement de la fin²¹., ik verzeker het U! En... hierby 'n pendant van m'n echec in de geschiedenis van dat grafschrift. Dat wil zeggen: gelykhebbery met hindernissen! Leg s.v.p. eens voor U den Havelaar (uitgaaf 1875 blz. 3?? uitgaaf 1881, blz 375)²⁷. {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Daar vindt ge een noot waarin ik spreek over Atjeh, onder 't opschrift: ‘Onafhankelyke Rykjes in den Noordhoek’. De woorden-aanduidende letters in die noot bevatten de voorspelling (let wel: in '75!) dat de bemoeienis van Engeland 'n onmisbaar gevolg zal zyn van dien zotten oorlog! Maar... (nu volgt het Lemairesche!) den juisten tekst van die woorden ben ik kwyt! Is dit niet jammer? Of zou 't toch alweer niet baten als ik er op wees? Myn waarschuwing tegen den oorlog vóór ze verklaard was en toen men in Holland ter nauwernood - of in't geheel niet, - wist dat er 'n Atjeh bestond, is immers ook in den modder gevallen en gesmoord! Wat die letters aangaat, van 'n paar kan ik de beteekenis opgeven, genoeg om te doen zien dat ik de waarheid zeg omtrent de beteekenis van 't geheel. Er komen in voor: ... z.t.m.d.k.v.s.t.g.h.d.z... en ... d.n.j.z.o. dat is: zullen twisten met de kooplieden van Singapore ten gevolge hebben die zich... & ... die naar Java zullen overslaan. Is't niet verdrietig voor me? De wyze waarop men in Holland met de indische zaken omgaat, is onbeschryfelyk slecht. Men schynt het belang daarvan niet in te zien. En dat wawelt in den Haag over suiker belasting, over 'n leeninkje van 60 mm.²². ('n Kleinigheid by wat ons die Atjeh oorlog kost. Het bedrag daarvan begint reeds by honderd-millioenen te tellen!) en men benoemt ministers die... zoo byzonder knap waren in registratie! Straks zal men iemand eerste tenor proklameeren omdat hy zoo uitmuntte als lampenjongen!- Och, ik ben verdrietig, en zoodra ik wat anders behandel dan dàt, schiet m'n gemoed uit z'n rol. Ik doe me geweld aan om de smart te verslikken die 'n gevolg is van voortdurende miskenning. Niet uit egoismus, niet uit eer- of heerschzucht. Waarachtig niet. Ik ril als ik denk aan de publiekerigheid waaraan 'n triomf blootstelt. Ik weet niet of Mordechai²³. op z'n wit paard met den koningsmantel er ook zoo over dacht, maar my komt zoo'n tournée door de stad benauwend en misselykmakend voor. Maar... als men naar my {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} had willen luisteren zou de toestand niet zoo desperaat wezen als ze nu werkelyk is. Myn voorspelling: ‘van Atjeh begint de nederlaag!’ komt letterlyk uit. Ziet men dit nog niet in? 't Wordt tyd, dunkt me. En waar zyn nu de dozynen ministers en G. Generaals die den boel zoo jammerlyk verknoeiden? Waar ze zyn? Wèl, op hun buitenplaatsen! En hun namen staan op de pensioensstaat! En de Kamerleden die dapper hebben meegeholpen om zoo'n toestand voorttebrengen en te bestendigen? En de V∴ M∴²⁴. Als ooit een streven waardig was gesteund te worden door de Broederschap, waarlyk dan was 't het myne! en wat deden ze? Néant!²⁵. Ze lieten, en laten, my over aan Droogstoppels, Slymeringen, Kappellui, aan alles wat opschrikt als men te midden van zooveel bederf 'n waar woord doet hooren. Och beste van den Bosch, ik ben verdrietig! Vergeef het my. Om niet verder toetegeven in die stemming sluit ik maar. Ik zal trachten aan m'n put te denken. Ja, en aan de muggengordyn die ik om Wouters bedje wil hangen. Leve de practyk! Hy - Wou - noemt u altyd: ‘die heer die zoo prettig vriendelyk lachen kan’ Dat's juist! Ik wou dat ik 1/10 van uw beminnelykheid had. Ik gaf er m'n heelen put voor. Dag beste kerel. Groet uw zoon. Och, ook over hem, en over meer had ik U te schryven, maar - nu basta! Hartelyk gegroet van Uw vriend Dek 28. zelden: oorspr. stond er nooit. 1. J.C. ten Brummeler Andriesse, Bilderdijks Eerste huwelijk, naar zijn briefwisseling met vrouw en dochter (1784-1807) 1870. 2. ils m'ennuyaient: zij hinderden mij (fr.) 3. laesie: kwetsing. 4. tempore utili: op een zinvol moment (lat.) 5. Chapître Riecke en ‘taal’: onderwerp (fr.) over de Duitse arts en taalkundige C.F. Riecke met wie Multatuli in juni 1872 te Wiesbaden kennismaakte. Mimi vermeldt in Brieven WB deel IX, blz. 103, de vier boeken die Multatuli van zijn hand bezat. 6. jalousie de métier: broodnijd (fr.) 7. Koch's cholera-bakterie: Robert Koch (1843-1910), Duits bakterioloog en ontdekker van o.m. de tuberkel- en de cholera-bacil. 8. filisterig: burgerlijk. 26. Parent: Antoine Parent (1666-1716), Frans wis- en natuurkundige, voorloper van de Verlichting in zijn bestrijding van talrijke heersende denkbeelden. 9. opensnyden: oorspr. stond er inbinden. 10. paralel: kennelijke verschrijving. 11. d.h.: das heißt, dat wil zeggen (du.) 12. Idee 3: zie V.W. II, blz. 311; ‘Wie twaalfmaal zegt: ik zou... zegt elfmaal een bêtise.’ 13. Gewoonlyk: oorspr. voorafgegaan door Toch. 14. Cosyn: Peter Jacob Cosijn (1840-1899), Nederlands taalkundige, hoogleraar te Leiden sinds 1879 en o.m. redakteur van het Woordenboek der Nederlandsche taal. 15. naar buiten halen: oorspr. stond er uithalen. 16. ansammelt: ophoopt (du.) in Duitse schrijfletters. 17. door: oorspr. stond er langs. 18. Sikkingen: Franz von Sickingen (1481-1523), Duits ridder, beschermer van kerkhervormers. 19. grootsch: trots. 20. grafschrift van Lemaire: vgl. V.W. XVIII, blz. 766. 21. le commencement de la fin: het begin van het einde (fr.) 27. Vgl. brief van 17 juni 1884, noot 8. 22. mm: miljoen. 23. Mordechai: de pleegvader van Esther uit het gelijknamige bijbelboek; zij werd de vrouw van de Perzische koning Ahasverus, en Mordechai bracht het tot grootvizier. 24. V∴ M∴: de Vrijmetselarij. 25. Néant: niets (fr.) [20 juli 1884 Brief van Mimi aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman] 20 juli 1884 Brief van Mimi aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅕) beschreven. (M.M.) Zondag middag 20 Juli '84. Lieve Christine! Sinds de ontvangst draag ik u beider brieven in myn gedachten rond, zonder een myzelf bevredigend antwoord te kunnen schryven. - Ik heb zoo bitter leed over het voorgevallene! ik weet hoe hartelyk je het met ons meende, en ik ben boos op mezelf dat ik je niet vroeger uitdrukkelyk gewaarschuwd heb over een zeker iets dat Christine ontbrak, en dat Dek hooger schat dan elke andere uiting van hartelykheid. Ik heb er soms op gedoeld, maar nooit uitdrukkelyk genoeg, dat blykt!- {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} En nu is dit gebeurd. Dek is driftig geweest en hevig, en je bent weggegaan en nu ben je boos, zooals uit je brieven blykt - en waarlyk, ik zou me daar niet over verwonderen, als ik niet vroeger gemeend had dat je hem beter kende. Och, ik zou vele blaadjes kunnen vullen zonder evenwel te weten of je in de stemming zoudt zyn om my te verstaan. Maar tegen dit eene moet ik toch opkomen; neen neen, waarde Bremer, zoo ellendig bekrompen is dek toch niet, dat hy het geestverwantschap zou opvatten als onderworpenheid aan zyn opinien. Kassian, dat ge dat zeggen kunt! Maar ‘pleiten’ wil ik ditmaal minder dan ooit. Och, dat armzalige ‘gelyk hebben’! Het leven heeft my geleerd dat het vrede brengt noch geluk. Maar te trachten te verstaan en te begrypen, en dan de harmonie te zoeken en de tegenstrydigheden op te lossen - dàt verzoent. Lieve Christine, vaarwel! Het doet me innig leed dat het zoo gekomen is. Ik zend u beiden een groet en handdruk. Dek weet niet dat ik schryf. Mimi DD [20 juli 1884 Briefkaart van Multatuli aan J.M. Haspels] 20 juli 1884 Briefkaart van Multatuli aan J.M. Haspels. Met poststempels Nieder-Ingelheim 20/7/84 en Rotterdam 21 jul. 84 en geadresseerd aan Mr. J. Haspels artiste dramatique, 22. Westersingel Rotterdam (M.M.) b.H. Beide brieven in dank ontvangen. Zal uitvoerig antwoorden. Had het vandaag willen doen maar ga liever aan 't maken van 'n nieuw model water-ophaler (senie!)¹. dat ik juist graag zondags doe omdat dan de jongen uit is die ik er niet by kan velen als ik zoo iets knutsel. Hartelyk gegroet, ook Coen Dek N. Ingelh. 20 Juli '84 1. senie: bedoeld (platte uitspraak van) genie. [22 juli 1884 Konceptbrief van C. Bremer-Snelleman aan Mimi] Omstreeks 22 juli 1884 Koncept voor brief van mevr. C. Bremer-Snelleman aan Mimi, begon- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} nen op blz. 3 en 4 van Mimi's brief van 20 juli 1884. Voorts op 2 velletjes kladpapier (voorheen als waslijstje gebruikt), waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Lieve Mimi, Gij zegt wel in uw briefje dat ge geen voor u zelven bevredigend antwoord op ons schrijven hebt kunnen vinden maar ook niet voor ons lieve. We hadden zoovele punten aangeroerd waarvan we gehoopt hadden eenigen te hooren door u bespreken. Ook had ik o zoo erg gehoopt op een enkel woord van Dek door U overgebragt. Van verzoening of vriendelijker gezindheid ten minste; en had hij dit gesproken zoudt gij niet zoo wreed geweest zijn dit te verzwijgen. Dus niets! Waarom zegt ge: ‘dat armzalige gelijk hebben’? ik heb mij toch nooit vermeten gelijk te hebben tegenover Dekker dat weet ge toch even goed als ik. Heb ik van tijd tot tijd iets terug gezegd, was het soms uit onberadenheid en dan heb ik Dek excuus gevraagd zoo als bij het boek van de schaakgeleerde toen Jan een heel deel doorbladerde en zeide, dit zijn alles aanhalingen en ik onvoorzigtig uit mijn mond liet vallen dat compileren wel een langdradig maar geen moeyelijk werk was en schertsende zei dat Fredy dat ook wel zou kunnen. Verder waren we 't niet eens over de hoogst onbeduidende questie togt¹., dit is toch geen reden om iemand voor wie men al is 't nog zoo weinig vriendschap voelt, de deur uit te noodzaken! Dekker heeft mij positief s'avonds op de logeerkamer gezegd dat hij verlangde dat degenen die zich geestverwanten van hem noemden eender dachten en voelden als hij. Dit dunkt mij een teeken van zijn vaste onomstootelijke overtuiging in zijn eigen opiniën. Neem mij niet kwalijk dat ik u nogmaals met mijn schrijven lastig val maar het is ons van het hoogste gewigt op wat ik u hier vraag een bepaald antwoord te hebben. Als het kind een slag van zijn vader krijgt waardoor het voor eenige tijd bewusteloos ter neer ligt is het niet meer dan billijk dat het schaap weet waarvoor het dien slag ontving. Ik nu kreeg een moreelen slag van Dekker die mij voor verscheidene dagen alles {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} deed vergeten en mijne gedachten steeds op dat punt terugdrongen: Dekkers toorn. Nu schrijft ge mij als opheldering: ‘er is een zeker iets dat je ontbreekt en dat D hooger schat dan elke uiting van hartelijkheid. Is het mij nu kwalijk te duiden dat ik u nederig verzoek mij dat zeker iets te willen noemen, dat mij zulk een harde, de hardste les in mijn leven gaf, opdat ik trachte dat te verbeteren en mij iets dergelijks nooit meer kan gebeuren. Miesje stel je eens in mijn plaats, hoe zou jij er onder zijn. Ik stelde mij Dekkers vriendschap voor als dadelijk komende na die van mijn man. Voor uw man had ik de hoogste achting, de hoogste eerbied voor zijn kennis en grootste sympathie voor zijn waarheidsliefde waarvoor hij alles ten offer bragt. Ik zou voor hem gestreden hebben waar en wanneer ik kon en ziet daar op eens krijgt mijn held den fieren leeuw het in den zin het arme konijn dat hij vriendelijk lokte een trap te geven met een ‘op haar ben ik boos en weg uit mijn oogen.’ Zeg ons dus, want Jan ook verzoekt het bepaald te weten, wat ik misdreef wat dat iets is, dat zeker heel erg moet zijn dat ge het mij niet noemt. En nu, Miesje lief antwoord mij onzer (vroegere?) vriendschap gedenkende. Ik zal u niet meer lastig vallen met schrijven dan op uw uitdrukkelijk verzoek. Jan's hartelijken groet Uwe u toegenegen Christine hemd 1 onderrok 1 broek C 1 lijfje 1 kousen lg 1 zakd 2 1. togt: wschl. de vermaarde vraag of tocht schadelijk is; Multatuli was een verklaard voorstander van open ramen. [16 augustus 1884 Brief van Multatuli aan F.C. Günst] 16 augustus 1884 Brief van Multatuli aan F.C. Günst. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 16 Aug '84 Waarde Gunst! Of deze brief u in handen komt? Hoe dit zy, ik verzend hem maar. Met groot genoegen ontving ik Uw briefkaart, en met nog grooter genoegen zal ik U en Uw lieve vrouw hier zien. Maar, ach, we hebben geen plaats meer om U te logeeren te vragen. Ge zult, by ons komende, zien dat alles vol is, of liever - want ruimte is er genoeg - alle bedden zyn in gebruik en reeds slapen er 'n paar op den grond. Ook verneem ik dat het getal aanzittend aan tafel dat van de aanwezige vorken nadert - of bereikt heeft. Alzoo logeeren kan niet, beste kerel. 't Spyt me erg. Maar bezoek, graag! En in verband hiermee moet ik u prevenieeren dat ons huis vry ver van de Ingelheimer station ligt. Drie kwartier stygens. Dit is, vooral als 't warm weer is, voor Toos niet te doen. En... in dat nest is maar één bruikbare huurwagen, die soms niet disponibel is. Kunt ge my van Uw komst bericht geven dan bestel ik zoo mogelyk, dien wagen. Nog beter, telegrafeer aan Wagenvermiether Gräuel¹. dat hy aan de station zy. Dit is vlugger dan 'n bericht aan my, daar ik anders nog 'n boodschap naar hèm moet zenden wat veel tyd kost. En mocht ge, getelegrafeerd hebbende, toch geen wagen aan de station vinden, dan was hy besproken en ge moet in Godsnaam loopen. Langzaam dan! * Neem 't by ons voor lief. 't Is hier soms 'n hurry dat hooren en zien je vergaat. Gut, aan je adres zie ik dat je socialist bent (‘burger’) Ik niet! Nu, dat doet er niet toe. Je bent met je beste vrouw hartelyk welkom. Adio tt DD neen²., slechts 't uur, get Gunst-’ Ik laat hem waarschuwen. 1. Wagenvermiether Gräuel: wagenverhuurder G. (du.), in Duitse schrijfletters. 2. neen: oorspr. voorafgegaan door Zeg in uw telegr. aan dien wagenman dat. {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} [17 augustus 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 17 augustus 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim, 17 Aug '84 Heb¹. je'r aan gedacht Roelants². te groeten aan wien ik aangename herinneringen heb? Hy is flink en trouw en open. beste Haspels, Alweer twee dagen uitgesteld voor ik Uw brief beantwoord. En ik was U nog 'n brief schuldig in antwoord op den vorigen, waarvan ik slechts pr briefkaart de ontvangst meedeelde. Vergeef my beste vriend! De oorzaak is ditmaal niet m'n gewone tegenzin in schryven, maar inderdaad drukte. 't Hoofd loopt me om. Ik zou moeite hebben al de personen te noemen die na Uw bezoek hier korter of langer vertoefden. En ook op dit oogenblik is't huis vol, of liever al de bedden zyn bezet en Woutertje slaapt by ons. We hebben hier: Albert uit Mons. (M's broêr die in Wouters bed slaapt) Christine (M's zuster uit Utrecht) met man en drie kinderen, 9, 7 & 3 jaar, die natuurlyk met Wouter 't noodige lawaai maken en meer bereddering veroorzaken dan volwassenen, vooral daar ze door de hitte niet den heelen dag buiten kunnen zyn. Dan nog Paap, candidaat in de rechten, die in't kleine kamertje naast myn kamer logeert. Merens, Christien & de drie kinderen bezetten de logeerkamer(tje)s beneden. We zitten dus aan tafel met ons tienen. En dit zeg ik niet klagende o neen, ik vind die bereddering en 't daaruit voortvloeiend geschipper wel aardig. Wel drukt het me soms dat M zoo ingespannen moet bezig zyn om den boel gaande te houden, vooral wanneer daarby nog onverwachte niet-logeerbezoekers komen, zooals vaak gebeurt dat velen juist in Augustus tyd hebben om uittevliegen. Maar zy, Mimi, houdt zich best en zegt dat ze't best kan uithouden. My hindert het wel eens dat ik personen in m'n omgeving heb die me niet begrypen. Dat irriteert, en als ik me daar- {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} over driftig maak zooals onlangs gebeurd is (niet met een der tegenwoordige gasten) dan schyn ik 'n lastig mensch te zyn. Maar dit is nu de zaak niet. De vraag is wanneer Mevrouw R. komen kan. Met Mimi heb ik overlegd dat wy wel genoodzaakt zyn hed te verzoeken niet te komen voor half September. Kyk, als 't om 'npaar dagen te doen was, dan zouden wy wel raad kunnen schaffen, maar daar we hopen dat zy 'n retourbillet lang by ons blyft, moeten wy wel vragen dit uitstel voor lief te nemen. En 't is ons gewenscht dat dit vast bepaald worde. Dan kunnen wy by gelegenheid anderen afzeggen, of 't bezoek van anderen tot 'n paar dagen beperken. Vraag dus svp hed of wy er op rekenen mogen haar medio Septr by ons te zien. En meen niet, beste kerel, dat dat uitweiden over die drukte iets te maken heeft met haar komst, o neen! 't Is een verontschuldiging over m'n slordig schryven en m'n uitstellen. Het is ons een groot genoegen de weduw en 't kindje van dien besten Ramondt³. 'n kleine vriendelykheid te bewyzen en we zullen haar wel tonen en bewyzen dat ze hartelyk welkom is. Ook is één dame met één kindje (vergeleken by den hurry dien we doorleefden en nòg beleven) niemendal! Zeg haar niets van die drukte, 't mocht haar eens bezwaren. Ik roerde 't alleen aan om u niet te doen denken dat dit uitstellen uit lauwheid of zoo-iets voortkomt. We komen bedden - ja, vorken en lepels te kort. Dàt is het. In Septr schikt het best. Voor haar reis (met 'n kindje!) is de herfst bovendien prettiger dan die mal-heete Augustus. Zorg goed dat ze niet aan onhartelykheid denkt! Dag beste beste Haspels. Ik moet vliegers oplaten. Hartelyke groet van Mies & Wou. 1. Deze twee zinnen in zwart potlood boven de aanhef geschreven. 2. Roelants: Lid van Haspels' toneelgezelschap; bij een der lezingentoernees was hij manusje-van-alles voor Multatuli. 3. Ramondt: zie bij 14 mei 1884. [september 1884 Fragmenten uit Macht tegen recht] September 1884 Twee fragmenten uit Macht tegen recht, De vervolging der justitie in Nederlandsch Indië. Toegelicht door Mr. M.C. Piepers. Batavia: H.M. van Dorp & Co., 1884. (M.M.) {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} (....) Waarlijk die lessen zouden nog zeer velen der Indische besturende ambtenaren wel eens mogen overdenken. Maar helaas, men heeft in den Indischen staatstoestand haast het recht hem, die op hare behartiging aandringt, Don Quyoterie te verwijten! Verder wordt hun al spoedig op veel te jeugdigen leeftijd als controleur of zelfs als waarnemend controleur, een vrij zelfstandig gezag toevertrouwd. Op de Buitenbezittingen gaat dit soms werkelijk in het bespottelijke; in Z.W. Celebes zag ik zulk een 22-jarig ambtenaar aan het hoofd eener vrij belangrijke contrôle-afdeeling. Nog niet meerderjarig en dus zelf nog aan de vaderlijke macht onderworpen, was hij daar administratief chef met willekeurige bevoegdheid tot in hechtenisneming, rechter zonder hooger beroep ter politierol, president van den verder uit bejaarde, aanzienlijke Inlandsche hoofden samengestelden landraad; hoewel zelf nog minderjarig, was hij rechter in civiele zaken; hoewel zelf nog niet bevoegd zonder de ouderlijke toestemming in het huwelijk te treden, sloot hij als ambtenaar van den burgerlijken stand de huwelijken, die daar door andere Europeanen werden aangegaan. Dat dit hen ‘over het paard tilt’ behoeft waarlijk geen betoog. Hoe zulk een jeugdig ambtenaar dan ook van zich zelve gaat denken, daarvan vermeldt reeds de in het begin van dit opstel genoemde brochure een voorbeeld in het mij bij onderzoek waar gebleken feit dat een jong controleur in het Kedirische¹. bij zekere plechtige gelegenheid den voorrang durfde eischen boven den voorzitter van den landraad. Meer opvallend nog vindt men het geschetst in het 666e idee van Multatuli, waar deze schrijver zijnen toestand op 23-jarigen leeftijd als civiel gezaghebber van Natal ter Westkust van Sumatra schetst en dat wel, merkwaardig genoeg, dien na zoovele jaren nog steeds door denzelfden bril beschouwende. Nog altijd meent hij inderdaad toen aldaar rechtmatig een willekeurig, despotisch gezag te hebben uitgeoefend en gelooft hij dat dit - eene soort van koninklijke waardigheid noemt hij het - de wettige positie is van den Indischen ambtenaar van het B.B.!². Dikwijls heb ik evenzoo op de Buitenbezittingen controleurs en assistent-residenten van elkander gekscherende als van den vorst van A., den god van B., enz. hooren spreken; gekscherende, ja, wat den vorm, de inkleeding {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} betreft; maar evenzeer als Multatuli van hunne quasi-vorstelijke waardigheid wel ten volle overtuigd. (....) (blz. 188-189) Aan die Javanenliefde nu heeft Ned.-Indië in de laatste jaren veel onheil, allerlei de natuurlijke maatschappelijke verhoudingen bedervende, desorganiseerende en irriteerende maatregelen te danken gehad. Haar triomf is, zoo als gezegd is, voor een groot deel aan den oud-assistent-resident als Multatuli bekend te danken geweest. Deze merkwaardige man is dan ook - zijn individueel talent natuurlijk daargelaten - in zijne denkbeelden op het gebied der staatkunde eene type van den ambtenaar van het B.B. De stempel, die bij zijne ontwikkeling als man door de verhoudingen onder welke hij toen verkeerde op hem is gedrukt, is immer op hem gebleven; met het oog op de onbeschroomde wijze waarop hij zijne meeningen, welke ook, steeds heeft uitgesproken, is hij mij daarom wat dit betreft steeds een zeer belangrijk voorwerp van studie voorgekomen. Ik heb dit punt vroeger al uitvoerig behandeld; gedachtig echter aan het oude gezegde, ‘leeringen wekken maar voorbeelden trekken’ wil ik hier nogmaals ter loops er aan herinneren. Voor de duidelijkheid van mijn betoog mag ik toch de gelegenheid om op de zichtbare verhoudingen van een zoo goed bekend beeld te wijzen niet laten voorbijgaan. Men zie dan Multatuli zooals ik boven hem reeds aanhaalde in zijne eigene overschatting als zich vorst wanend jong ambtenaar van het B.B. te Natal; men hoore zijne denkbeelden omtrent de waarborgen der persoonlijke vrijheid in Nederland bij aanraking met politie of justitie, zooals hij die in zijnen ouderdom uit in zijn 1272e Idee, waar hetgeen hij schrijft over de toepassing der voorloopige hechtenis bij de ongegrondste beschuldiging volkomen - niet den Nederlandschen - maar den toestand schetst waaronder de Inlander in Ned.-Indië leeft; dien van de politierol en de meest ergerlijke willekeurige arrestatie. Men leze zijne sentimenteele Saidjah-ophemeling van den Javaan in den Max Havelaar; zijne antipathie tegen Europeesche particuliere ondernemers in zijne brochure ‘Over Vrijen arbeid’. Men lette op zijne geringe wetenschappelijke kennis overal bloot komende en zijne driestheid om desniettemin op elk gebied openlijk mede te spreken, over elk {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} onderwerp een oordeel te durven uitbrengen; de gevolgen van het jaren lang adviseeren als besturend ambtenaar over alle mogelijke onderwerpen zonder daarvan ooit iets geleerd te hebben, van het uitoefenen van rechtsmacht, politie en wat niet al zonder er het geringste verstand van te bezitten. Is het wonder dat wanneer men zoolang zijne uitgebroeide uilen steeds gewild ziet, men die eindelijk voor valken gaat houden? Men denke vooral aan zijne averechtsche begrippen omtrent staatsrecht en vorstenplicht; hoe hij den rechtstaat in geenen deele kunnende vatten zich geenen hoogeren vorm van bestuur kan voorstellen dan het zoogenaamd vaderlijk despotisme, dat namelijk wat steeds het streven is der Indische hoofden van bestuur; en de persoonlijke bemoeienis van den vorst met het interne leven der burgers gelijk die der koningin in ‘De Vorstenschool’ eene vorstendeugd van den tegenwoordigen tijd acht. Men merke zijne sterke neiging tot despotisme op, onder anderen waar hij zich zelve aan eene werkliedenvereeniging als dictator der Nederlandsche commune aanbeveelt; zijne neiging tot willekeur zich openbarende in voortdurende strijd tegen alle recht en wet, in heftigen haat tegen hare beoefenaars en verdedigers, de juristen. En men vergete daarbij vooral niet dat overmoedige, aanmatigende standpunt op te letten door hem altijd en overal aangenomen, wat steeds elke aanraking met hem onmogelijk maakte tenzij men genegen was hem met de meeste onderdanigheid als den Hoog Verheven Meester, den toewan besar te naderen. In alle die trekken ziet men het typisch Indisch hoofd van bestuur; men bedenke dan eens hoe bezwaarlijk de omgang ten zij als onderworpene met zulke personen moet zijn in Indië, wanneer zij nog daarbij groote macht bezitten en niet de schitterende eigenschappen, die bij eenen Multatuli nog zooveel door de vingers doen zien! De Javanenliefde geldt mede tegenwoordig als voorwendsel voor dat oud euvel uit zucht tot handelsmonopolie gemengd met beambtentrots, mandarinisme gelijk ik die neiging onlangs vond genoemd, ontstaan, hetwelk nog steeds bij zoovelen der besturende ambtenaren zijne rol speelt; de zucht tot tegenwerking van particulieren. De Europeesche ondernemers worden dan namelijk als een ras van louter afzetters voorgesteld tegen wie de brave, zachte onschuldige Javaantjes met alle kracht door hun vaderlijke {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} regeerders, de besturende ambtenaren moeten worden beschermd. J.C. Baud³. noemde de particulieren steeds ‘fortuinzoekers’, in slechten zin natuurlijk, dus, menschen, die hun voordeel zoeken zonder zich, wat de daartoe leidende middelen betreft veel om de eischen der moraliteit te bekommeren. Voorzeker, dit komt voor, maar lang niet alleen onder de particulieren, en ook niet alleen in Ned.-Indië; het is ook geenszins zeldzaam in Nederland en het verder Europa. En naar het schijnt treedt zelfs alles wat zoo door particulieren is gedaan wel geheel in de schaduw tegenover de door den genoemden staatsman met zooveel kracht aangewende middelen tot het herstel van Nederland's financiën door Indische opbrengsten, aan welker slagen tevens zijn eigen fortuin nauw was verbonden. Waarlijk met de moraliteit had Baud's baronnenkroon al zeer weinig te maken! Vele besturende ambtenaren plaatsen zich nog steeds op hetzelfde standpunt. Multatuli's ‘Over Vrijen arbeid’ is er een bekend voorbeeld van. (....) (blz. 224-227) 1. Kediri: een residentie op Java, niet ver van Soerabaja. 2. B.B.: binnenlands bestuur. 3. Baud: Jean C. Baud (1789-1859), Indisch ambtenaar, gouverneur-generaal van 1834 tot 1836. In 1858 werd hij als baron in de adel verheven. [4 september 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 4 september 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 4 Septr 84 Dinsdag beste Haspels! Wees zoo goed inle brief te lezen en te adresseeren. De inhoud heeft geen kommentaar nodig. 't Is alleen om Mevr R op haar gemak te zetten. Als ik haar adres geweten had zou ik U hiermee niet lastig gevallen zyn. Maar nu ik U toch schryf, een vraag. Speelt ze piano? Zoo ja, vraag haar dan of ze haar (of wàt van haar) muziek wil meebrengen. Ze zou dat misschien nalaten uit diskretie, of in de onzekerheid of wy hier zoo'n ding hebben. Nu ja, we hèbben 'n piano. Wel is 't ding oud, zwak en... asthmatiek, maar enfin, 't is 'n piano. Ik wilde 't haarzelf niet vragen omdat het den schyn hebben zou alsof we haar ontvingen om ons wat voortespelen. En ook als ze niet ‘muzikaal is’ vinden sommigen 't neen zeggen verdrietig. Ik voor my hecht er volstrekt niet aan, vooral daar {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} zekere soort van muzikaligheid gewoonlyk de plaats inneemt van verstand. Nu dat weet ge wel. Ik vraag alleen naar dat zaakje om den wille van haarzelf. Tot het doorbrengen van den tyd zal ze, hoop ik, geen muziek noodig te hebben, maar àls ze speelt, zou 't haar verdrieten haar muziek niet te bezitten. Mies & Wou zyn wel en groeten U hartelyk. Dag beste kerel! Och wat 'n gereis voor de Khunst! Uw Dek [14 september 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 14 september 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. (M.M.) Zondag beste Haspels, Hebt ge myn brief van ± 12 dagen geleden ontvangen? Ik vroeg daarin of 't Mevr R schikte 15 Sept te komen? In verband met andere afspraken zou 't goed zyn dat we dit wisten. Uw niet-antwoorden schryf ik aan Uw ‘Kunstreis’ toe. Een onzer logés heeft ons eergister verlaten en de anderen gaan over 'npaar dagen. Er komt dus ruimte. Maar nog sta ik hier en daar in onbestemd besprek waar ik evenwel best àfkan, en waarvan ik me ook gaarne af maak. 't Is dus volstrekt geen offer als we voor Mevr R. ruimte houden, maar wel is't nuttig dat wy 't weten of hed genegen is te komen. Ik ben 'nbeetje ongerust over m'n brief, vooral om 't gevaarlyke nazenden. Dat verhoogt de risico van't wegraken. En 't zou me zoo leed doen als er in deze zaak iets haperde. Wat gy haar hebt toegezegd moet glad en grif gaan, zooals alles wat gy zelf uitvoert! Niet gaarne zou ik Mevr R willen teleurstellen, of spelbrekery plegen. Zelfs den schyn daarvan is me ondragelyk. Dag beste kerel! Uw Dek N. Ingelh. Zondag Ik verscheurde een reeds geschreven p.kaart, omdat ik niet weet of't U schikt dat anderen inzage hebben in dit zaakje. {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 september 1884 Brief van J.J.A. Gouverneur aan A.W.C.M. Verhuell] *18 september 1884 Brief van J.J.A. Gouverneur aan A.W.C.M. Verhuell. (G.A. Arnhem; afschrift M.M.). Fragment. (....) Van Multatuli heb ik in geen jaar iets gehoord en ik dacht half, dat hij verhuisd was, doch daar zendt een jong schilder uit Brussel mij voor eenige dagen een door Multatuli bij hem besteld stukje in olieverf, voorstellende het huis, dat hij te Nieder Ingelheim bewoont.¹. 't Heeft een ruim uitzicht over den Rijn, maar 't moet er stil en eenzaam wezen, vooral 's winters. Vindt gij zulk een attentie niet allerliefst? En ik heb den man toch maar eens gesproken en hem toen ronduit gezegd, dat ik in de meeste dingen volstrekt niet als hij dacht. (....) 1. Het bedoelde schilderstuk in olieverf is in het bezit van het Multatuli Museum. [20 september 1884 Bericht in De Protestant] 20 september 1884 Redaktionele mededeling in De Protestant, no. 38. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Mededeelingen en berichten. Meedoen (Seraphine¹..) De kunstenaars van het Nederlandsch Tooneel reizen rond met een vertaald Fransch stuk van hoogst onzedelijken inhoud, Seraphine, of, zooals het na de waarschuwing in de N.R.C. van 16 Sept. verdoopt schijnt, Meedoen. Niet slechts particulieren, ook de dagbladen geven hunne verontwaardiging te kennen. Ook voor onze stad is het geannonceerd. Het doet ons leed voor de artisten van de Rotterdamsche afdeeling, onder wie personen van fatsoen en onbesproken gedrag gevonden worden, dat zij zich tot het vertoonen van zulk een ‘echtbreukenstuk’ leenen. Het maakt ons bezorgd voor onze jongelieden, die, door hun zinlijkheid derwaarts getrokken, door zulke vertooningen bedorven worden. Want wij maken ons geen illusiën. Geen fatsoenlijk man, laat {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} staan eene vrouw, moest daarheen willen gaan noch ook den zijnen veroorlooven, zulke voorstellingen bij te wonen. Maar ze zullen toch in getale opkomen, deftige heeren en aanzienlijke dames, jonge mannen, zelfs meisjes: daaronder, bij de ouderen, wie onder het vernis van fatsoen wezenlijk diep bedorven zijn, bij de jongeren, wie smaak hebben leeren krijgen in de ook hier ter stede op ruime schaal verspreide en met warmte aanbevolen Fransche tooneelstukken van den laatsten tijd, of door de lezing van Multatuli verzoend zijn geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is. De vraag rees bij ons op: Zou 't ook wenschelijk zijn, dat de Burgemeester de opvoering van blijkbaar onzedelijke stukken verbood? Hij is hiertoe bevoegd. Het belang der openbare zedelijkheid moet zwaar wegen. In sommige gevallen zou hij niet mogen aarzelen. Doch... waar dan de grens te trekken? Wat al misbruik werd er van de censuur gemaakt! Maar wat ook onzeker zij, dit staat vast, dat elk die Meedoen, alias Seraphine, gaat zien, een volslagen gebrek aan achting voor zichzelven toont, zijn fatsoen te grabbel werpt. Men lette op dezulken! 1. Seraphine: toneelbewerking door Le Gras van E. Augiers Les lionnes pauvres. (De arme leeuwinnen (fr.)) [30 september 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 30 september 1884 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel en dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6(½) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim, 30 Septr '84 beste Haspels! Zeker heb je al lang verwacht eens iets te vernemen van onze logée. Ik weet dat zy U geschreven heeft en ook dat ze - juist vandaag - een brief van U ontving. Ik durf gissen dat zy tevreden is met haar verblyf, al kunnen wy dan ook niets byzonders voor haar doen. Nu dat verlangt zy ook niet. De toon is vriendelyk en zelfs hartelyk, wat dan ook door haar lief karaktertje heel makkelyk gemaakt wordt. Zy is ongemaakt, naïf eenvou- {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} dig en oprecht. Voor weinige dagen nog zeide ik haar dat het zoo jammer was dat ze haar kindje niet had meêgebracht, daar ze dan niet zoo beperkt wezen zou in den duur van haar verblyf. Zy is 'n lief goed kind! Maar... (de duivel hale die maren!) maar... er is 'n maar! Niet om iets aftedingen van haar beminnelykheid, o neen, maar iets waarop ik in haar belang u wyzen moet. Jazelfs er zyn twee maren. Zoowel uit belangstelling in háár, als omdat zy uw beschermeling is, vind ik 't plicht u daar over te schryven. Beoordeel dan zelf of 't de moeite waard is, notitie te nemen van m'n opmerkingen, en vooral: of ge kans ziet 'n goeden invloed op haar uitteoefenen. Primo, by haar inderdaad beminnelyke hoedanigheden heeft ze het zeer algemeen gebrek van tegenzin in inspanning. Om den slag die haar getroffen heeft, te dragen moest zy iets willen, iets bejagen, zich de ziel vullen met 'n plan. Heel oppervlakkig slechts roerde ik dit in de eerste dagen van haar komst aan, door te zeggen: ‘Mevrouw (nu noemen wy haar 'Jo) u moet u 'n levensdoel kiezen.’ Byna ben ik zeker dat ze op die uitdrukking niet gelet heeft, en ik kwam er niet op terug, omdat ik eerst eens wilde zien wat er in haar zat, ten einde naar bevind van zaken haar iets aantewyzen waaraan ze haar kracht besteden kon. Welnu, thans, haar eenigszins hebbende leeren kennen, zou ik waarachtig niet weten wàt ze zou kunnen aanpakken? By den gegeven raad was my 't doel eigenlyk onverschillig, 't was om 't streven te doen. Er is me gebleken dat ze dáártoe geen neiging voelt, en daardoor valt de kracht weg die haar in staat zou stellen 't leven met eere - en zelfs met betrekkelyk geluk - te dragen. De gronden die ik voor deze gissing heb, hoef ik nu niet aantehalen. Zeker is 't dat zy niet den élan voelt om den stryd met het leven flink optevatten. Ze verheft zich niet boven de vraag hoe ze 't zal moeten aanleggen om met haar inkomentje toetekomen, m.a.w. ze prepareert zich tot 40, 50 jaren doodetery. Verveling is daarvan 't onvermydelyk gevolg, en wat verveling baart weten wy. 't Klinkt bar, maar in zekeren zin zou men kunnen zeggen: 't is jammer dat ze wàt heeft. De noodzakelykheid om voor zich en haar kind de handen uittesteken zou nuttig voor haar zyn, en haar uitzicht geven op den triumf van overwonnen moeielykheid. En m'n 2e ‘maar’. Hy staat met die eerste bedenking in verband, {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} helaas. De beste meid is op U verliefd. Natuurlyk heeft ze dit niet met ronde woorden gezegd, maar dat het zoo is, lydt geen twyfel. Ze is te openhartig om zoo-iets binnen te houden. Hoe dit nu te rymen valt met het zoo kort geleden overlyden van R, laat ik nu daar, maar ik zie in die wuftheid een gevaar voor haar toekomst, en dit zoowel omdat het 'n blyk is van karakterzwakte, als om de maatschappelyke gevolgen. By 't minste toegeven aan zulke afdwalinkjes staat ieder gereed haar met steenen te gooien. Gy kunt haar niet beschermen daar juist uw hulp haar te meer blootstelt! Wat dan?- En de gevolgen voor uzelf. Niets zou natuurlyker zyn dan dat ge haar halfweg (of iets meer nog) te-gemoet kwaamt. t Zaakje is zoo eenvoudig dat men mal moet zyn om daarover 'n gat in de lucht te slaan. Ook moralement parlant⁴. vind ik er niets in. Wie zoo-iets anders beoordeelen, zyn huichelaars. Kortom, de meestintieme toenadering komt m.i. op 'n nietigheidje neer. Maar... dat nietigheidje zal U zwaar drukken, veel zwaarder dan 't waard is. De groote woorden van passie, trouw, eeuwige liefde komen hier niet te-pas, maar wel zou zy, en zelfs anderen - misschien gyzelf! - u verbonden rekenen alsof gy de heiligste verplichting op U geladen hadt! Dit kunt ge niet torschen. De zaak zou U 'n bron worden van zelfverwyt. Een gemeene kerel schudt zulke verplichtingen makkelyk van zich af. Maar gy, dit niet doende, zoudt u beklagen het involgen eener voorby gaande caprice al te duur betaald te hebben. Nog eens, ik vind haar 'n lief goed kind, maar zy is vrouw en heeft alzoo 'n valsch begrip van haar zoogenaamd offer. ‘Zoogenaamd!’ Want ze debiteert U voor wat zy ontvangen heeft. Gy wordt in haar oog schuldenaar, ook al deedt ge niets dan wat juist zy begeerde. Ik waarschuw u heel ernstig tegen die foutieve boekhouding!- Sedert eenige dagen reeds weifelde ik over de vraag of ik dit chapître zou aanroeren, maar er is nu iets dat er my toe dringt. Het drukt me, dit buiten 't lieve kind om te doen, maar eilieve, ik kan toch niet zoo ronduit tegen haarzelf spreken? Dit zou kwetsend zyn. De oorzaak dat ik nu de zaak behandel is deze. Voor 3, 4 dagen was er spraak van haar vertrek, en wanneer dat zyn zou. M. sprak {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} er van haar tot Bingen te begeleiden. Daaruit vloeide 't denkbeeld voort, door U te-gemoet te worden gereisd, of... afgehaald van hier. Terstond zei ik: ‘hé, dat zou aardig zyn!’ Maar ik dacht daarby alleen aan uw hier-komen, niet aan 't reizen met haar. Juist haar ingenomenheid met dit plan maakte my wakker, en nu vind ik 't 'n gewetenszaak er op aantedringen. Met u reizende is zy voor goed gecompromitteerd, en gy voor goed gebonden! Voor u beiden acht ik dit niet gewenscht.- Ik zeide dat m'n twee ‘maren’ met elkaar in verband stonden. Wel zeker. Als zy, na den slag die haar trof... (Moeten wy nu niet vragen of 't werkelyk 'n slag was?) ... nu, als zy onder den indruk van R's dood, zich flink had toegerust met een of ander plan, zou er in haar zieltje niet zoo spoedig plaats zyn geweest voor nieuwe indrukken van genegenheid. Zy had haar smart eerwaardig moeten maken!- Wat nu uw hier-komen aangaat, 't zou me zeer verwonderen als ge daartoe den tyd hadt. Toen er onlangs spraak van was, drong zy er op aan dat ik 't u vragen zou, en wel: ‘zonder nu juist te zeggen dat ik (Jo) dat zoo gaarne wilde!’ Duidelyker bekentenis van wat haar hartje vervult is niet noodig, dunkt me! En juist dàt houdt my nu van aandringen op uw komst terug! Misschien is 't u inderdaad onmogelyk. Tant mieux¹., vind ik. Maar als ge wel zoudt kùnnen, meen ik u den raad te moeten geven, niet te willen. 't Zal u makkelyk vallen de weigering zoo intekleeden dat ze niet krenkend is. Maar al ware dit anders, liever nu 'n krenking, dan jarenlang treurige gevolgen voor U beiden!- Straks zal ik haar nog eens spreken over wat ik haar den tweeden dag zei: ‘Mevrouw, u moet u 'n levensdoel kiezen.’ Niet omdat ik iets bereiken zal, maar par acquit de conscience².. Ge begrypt dat ik de 2e ‘maar’ niet zal aanroeren.- Gister zyn we met ons viertjes naar Mainz geweest. Zy was lief en gezellig en scheen zich met dat eenvoudige uitgangetje wel te vermaken. Exigent³. is ze volstrekt niet. Zoo neemt ze ook volkomen genoegen met ons huiselyk leventje. Doch ook daarby alweer maak ik de opmerking dat ze niets bestreeft, niets verlangt, afkeer heeft van inspanning. Ik heb haar byv. schaken willen leeren, d.i. haar op den weg brengen òm 't te leeren. Maar 't gaat {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} niet! De daartoe noodige studie bevalt haar niet. Het zou ingeënt moeten worden! Wat heeft zoo'n kind toch uitgevoerd met haar van natuur goed denkvermogen? Nu, die vraag leg ik me by duizenden voor. Tot zelfs haar ongeloof heeft geen basis, daar ze zich de moeite niet geeft, iets te onderzoeken. Eerbiedwaardig evenwel kan haar toewyding aan R's kinderen geweest zyn, schoon ik mezelf afvraag in welk hoekje van haar gemoed zy de daartoe noodige energie kan gevonden hebben? Lief en goed zyn alleen is niet genoeg, en sterkeren dan zy zouden tegen zoo'n taak zyn opgetornd!- Nu, beste kerel, ik zal m'n brief maar eindigen. 't Lykt wel 'n preek! De zaak zit me dwars in de maag, vooral om uwentwil! Ik kan 't idee niet verdragen dat ge gevende, in 't aspect zoudt geraken genomen te hebben. Op haar persoonlyk heb ik niet de minste aanmerking (behalve die negativiteit van karakter en indruk) maar wel kom ik op tegen de onrechtvaardigheid in 't algemeen die maar steeds de onderliggende (zegge: vrouwelyke) party als offer stempelt en geen waarde hecht aan 't eindeloos grooter offer dat de consequentie van den man eischt! Hartelyk gegroet Uw Dek Die vervloekte roman- en dramafictien hebben in 't beoordeelen van zulke dingen veel kwaads gedaan! 4. moralement parlant: op het punt van de moraal (fr.) 1. Tant mieux: des te beter (fr.) 2. par acquit de conscience: tot geruststelling van mijn geweten (fr.) 3. Exigent: veeleisend (fr.) [1 oktober 1884 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 1 oktober 1884 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅘) beschreven. (M.M.) {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 1 October '84 beste Van den Bosch! Dank voor Uw hartelyken brief! Ik heb lust U terstond te antwoorden, en - niets is geheel waar - toch ook weer géén lust. Dit laatste slaat op 't gebrekkige van briefschryven. Men kan er zn gemoed niet in geven. Dat irriteert me zoo. Wel zeker stel ik belang in uw mededeelingen omtrent het verkoopen van die ‘Domeinen’. Ik kan me de bureaucratische wyzighedens die er by te pas gebracht worden, zoo begrypen, en tevens uw waggelen tusschen de begeerte om ‘wel te blyven’ met de luî en den tegenzin U op den kop te laten zitten. De ambtenary is 'n eigenaardige ziekte. Epaminondas¹. - 'n goeie vent anders - werd pedant en beterweterig toen men hem belastte met het opzicht over de straatvegery. Nu zeg ik meer dan Clio vertelt, meer dan ik weet ook, maar 't zal wel zoo geweest zyn. Wie van de Geschiedenis niet meer weet dan die veile domme deern ons meedeelt kan... nu ja, hy kan misschien dienen voor professor in de ‘fable convenue’². maar tot wysgerig-dichterlyk weten brengt hy 't niet. Om in zoo'n vak collegie te geven, is 'n groote maat van onnadenkende berusting noodig. Wat Riecke aangaat, ik vrees dat de goede man dood is. Toen ik hem, reeds veel jaren geleden, te Wiesbaden ontmoette, was hy reeds oud. Ook ik heb aanmerkingen op de m.i. al te groote gemakkelykheid waarmee hy met 'n ‘Keltischen’ wortel manoeuvreert, vooral daar hy meestal voorby ziet dat de notatie zoo conventioneel is. Welken klank byv. heeft de gaelische oigh, eagh, &c-. En dan de onbestemdheid der volksnamen! Gaelic = Gallisch = Waalsch = Galaats. Wenden ('t grond woord van ons wandelen) vindt men in Scandinavie en... Klein azie. ('t Woord: vandalen is er maar 'n repetitivum³. van.) Gothen schynen in Zweden en in Spanje, ja in Noordafrika geweest te zyn. Ik meen, en beweer zelfs, dat die benamingen niet juist bepaalde volkeren aanduiden. Het schryvend deel der vroegere mensheid sloeg er maar 'n slag naar zooals sommige reizigers thans nog, iederen bruinen dien ze in den O.I.⁴. Archipel ontmoeten 'n maleier noemen. En dan 't woord: Kelten, Keltisch. Riecke spreekt er van alsof 't 'n volksnaam is. Dit ontken ik, en hy was niet ongenegen myn opvatting {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} aantenemen. Voor my beteekent ‘Kelt’ iemand uit den tyd voor men in huizen woonde, iets als trochlodiet = holbewoner. Stipt gezegd waren er dus geen Kelten (of niet in meerderheid) waar 't menschdom zich in bosschen ophield. Ook niet op diluviaal grond, en dus nog minder op alluvie. Die bodemsoorten zyn jonger dan de Kelten die ik bedoel, schoon ze natuurlyk bevolkt zyn geworden door ausläufer⁵. der Kelten in de bovenlanden. (De oude en nooit eindigende historie van 't afzakken der rivieren, wat de geschiedschryvers gemakshalve als één concreet feit op bepaalden datum voorstellen.) Die Kelten nu vond men overal waar berg- of rotsholen tot schuilen en woonen uitnoodigden, en van hen stammen de meeste urwortels¹⁰. (ook de boschbewoners leverden hun contingent. Men herkent hun afstammelingen aan 't klimmen met behulp der groote teen, 'tgeen op affiniteit met apen wyst. Van tusschensoorten spreek ik nu niet. Ook niet van onomatopeen⁶. die nog heden dagelyks ontstaan.) De Kelten zyn dus voor my geen volk, maar vertegenwoordigen 'n (groot) deel der menschheid in zeker stadium van ontwikkeling. Door gebrek aan drang en wryving schreden zy zéér langzaam vooruit. Vandaar 't gering getal wortels waarvan (byna) alle talen zyn afgeleid. Misschien verliepen er 100 geslachten voor men behoefte voelde om de a-klank door gevarieerden anhauch⁷. of umlaut⁸. of pre- en suffix van ch (en meer verschillen) van toepassing te maken op verschillende soorten van water. De beweging-aanduidende r zal wel 't éérste toevoegsel geweest zyn. (Aar, Arn(o), Rhein, Rhône, Rhoer enz alles overeenstemmende met⁹. de vele grieksche woorden die met rh beginnende vloeiing aanduiden.) Myn opvatting beviel Riecke wel. Hy erkende dat ik meer dan hy de urklanken naderde, en dat veel woorden die hy voor Keltisch uitgaf betrekkelyk jong moeten geweest zyn. Als hy niet (wat ik gis) overleden ware zou hy, meen ik, myn opvatting tot grondslag zyner methode gemaakt hebben. De studie is zeer aardig vooral daar ze de schynbaar ver uit-eenliggende taaltakken zoo verrassend naby elkaar brengt. Een voorbeeld. Voor lang reeds meende ik dat het spaans-arabische alkoof nà familie was van ons kouw, kevie, kooi. En zie, daar vind ik dat in den hebreeuwschen {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} grondtekst van Numeri XXV. vs 8 't woord alkoof voorkomt in de beteekenis van slaapplaats, zoo als 't op schepen nog heden gebruikt wordt, al zy 't dan zonder de bybeteekenis die door de vertalers aan 't hebr. woord gehecht wordt (waarom?) van: hoerenkot. Ze doelen daarby op 't byzonder geval waarin die alkoof vermeld wordt. 't Is zoo onbegrypelyk niet dat er eens door 'n Nederlander beweerd is dat O.L. Heer met Adam in 't Paradys Vlaamsch gesproken heeft! De man drukte zich maar verkeerd uit. Door éénheid van afkomst zyn er in de oudste talen veel woorden die nog thans gebruikt worden. Als ik loisir had - och, als!- Ja, m'n logés hebben me dezen zomer - neen, ik mag niets tennadeele van m'n logés zeggen. Misschien lag de schuld aan my. Ik voelde me gedurig - hoe zal ik zeggen? - gedeclasseerd. Op dit oogenblik hebben we nog 'n dame by ons, 'n jonge weduw die we hier noodigden om haar verdriet wat te verzetten. Over 'n dag of 8 zal ze ons verlaten. Ze schynt 'n goed kind te zyn, maar ik geef me niet veel moeite, wat ze niet eens schynt te merken. Tant mieux. Ik ga vliegers oplaten. Morgen meer. Hartelyk gegroet Dek 1. Epaminondas (±415-362 v. Chr.), beroemde Thebaanse legeraanvoerder, die tweemaal over de Spartanen zegevierde. 2. fable convenue: het gebruikelijke verhaaltje (fr.) 3. repetitivum: afleiding van een werkwoord die herhaling van handeling betekent: klapperen-klappen; stuiteren-stuiten. 4. O.I.: Oostindisch. 5. ausläufer: uitlopers (du.) 10. ur-: oer (du.) 6. onomatopee: woord gevormd door klanknabootsing (plons, loeien etc.) 7. anhauch: ademstoot (du.) 8. umlaut: klankverandering (du.) 9. met: oorspr. gevolgd door 't grieksche. [4 oktober 1884 Bericht in De Protestant] 4 oktober 1884 Redaktionele mededeling in De Protestant, no. 40. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Correspondentie In een beleefd schrijven, betreffende de Mededeeling in No. 38 van ons blad, over ‘Meedoen’, en bepaaldelijk het daarin uitgesproken oordeel over den verderfelijken invloed van Multatuli, vraagt de heer J. Hobbel om bewijzen. Hij zal echter zelf begrijpen, dat het geven van eene bloemlezing van dubbelzinnigheden en zedelooze aardigheden uit de werken van dezen schrijver, in lijnrechten strijd zou zijn met den geest en de strekking van ons blad. Wij zijn intusschen, ofschoon met weerzin, bereid, in een particulier gesprek aan zijn verzoek te voldoen. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} [13 oktober 1884 Brief van Mimi aan C. Vosmaer] 13 oktober 1884 Brief van Mimi aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A.; fotokopie M.M.) Nieder-Ingelheim 13 Oct. 1884. Beste Vos! Hoe lang we al in 't bezit zyn van je brieven weet ik niet recht, maar wel dat we verheugd waren by de ontvangst. Weet je, als ik je hand zie op 't adres dan doet dat op zich zelf me reeds genoegen, zonder nu nog van den inhoud te spreken. Dat merk ik ook nog dezer dagen op by 't ontvangen van je vaderlanden over Mary B¹.. Dank je wel. Och, die zaak interesseert me zoo! Toen ik nog een jong meisje was en zy een jonge vrouw waren we zoo intiem samen, ik kende haar van binnen en buiten. Deks eerste brieven heeft zy voor my ontvangen - en ik stelde haar zoo hoog in vergelyking met al-de andere menschen die ik door toeval en omstandigheden leerde kennen. Ik zie haar nog met haar mooi levendig gezicht en gestopte japon die jaar in jaar uit meeging - maar daar dacht ze niet aan. Och wat had ze altyd een werk om de kinderen ‘heel’ voor den dag te brengen - en die leelyke oude Bekking². die intusschen potte, potte, potte! Bah! 't Was een nare kerel - maar nu er blykt dat hy zoo ryk was vind ik hem nog veel onverdragelyker! - We zyn benieuwd of er nog gevolg zal worden gegeven aan 't idée van vergiftiging. Het is een slechte {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} noot voor die hr H⁹., (hoe heet hy toch?) dat zyn eigen vader hem afvalt. - Maar hoe dwaas weer van Mary³. (Mevr B) om daar een speech aftesteeken over de waarheidsliefde van dat 5jarig kind!- - dat is toch gek! - maar genoeg daarvan- Hoe jammer Vos dat je dezen zomer je plan niet hebt kunnen volvoeren om eens hier te komen, en toch ook weer goed want nu hebben we 't nog in 't verschiet, en dezen zomer was toch een beetje - hoe zal ik zeggen, we hebben kinder visite gehad. Met kersmis ook maar toen had dek er zich aan gewyd, toen was hy kind met hun geweest, maar nu kwamen ze met menschen mee en sommige bleven een maand. dát is ons teveel geweest, en we hebben elkaer heilig beloofd geen kinderen meer te logeeren. We hebben een maand lang met ons tienen aan tafel gezeten en daarby 4 kinderen die 't gesprek bedierven enz enz de rust en kalmte - kortom beste Vos, kom liever aanstaanden zomer, ik beloof je zeker dat het dan niet zoo'n herrie zal zyn. oef! en al myn lessen met Wout in de war en geen school - Neen we hebben ons huis nog niet verkocht. De lasten waarop we hier zitten, blyven - en het zou ons dus veel te kostbaar zyn om te verhuizen voor 't verkocht is. Het begint me voor Woutje mooi te drukken. Het leeren is nog minder, maar de tucht! - en dek zegt dat ik hem zoo bederf! dat geef ik nu wel niet toe - maar ik erken toch dat 'n beetje schoolsche tucht goed voor hem zou zyn. Hy is zoo speelsch! maar innig hartelyk - en zoo gezellig en belangstellend in alles. Gunst, Vos, ik heb laatst Liana⁴. van Fiore della Neve gelezen en - ik vond het zoo mooi, en ik las er telkens dek uit voor wat ik 't best vond en dan zei hy - ja dat is schoon, dat moet ik zeggen! en zelfs: dàt doet me plezier dat ik 't mooi vind - en zoo een heelen avond lang. Maar den volgenden dag nam hy 't heele boekje terhand - en o wee! daar werd het uitgekleed. Reeds de eerste verzen hadden my in een stemming gebracht - maar och wat werd alles bedorven van die blanke bleeke blonde liefde - van wie we ook weinig anders te weten komen dan dat ze blank blond en bleek was.- Maar dek- Nu ja, ik kon niet tegen hem op.- ‘Het geheel bederft de deelen, kind. Al dat geklinkklank is maakwerk. soms goed, maar ook dikwijls slecht. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} - en hy maakte zooveel aanmerkingen en de meesten moest ik toegeven. Toen heb ik de Spect. nagezocht of jy er iets van zei maar ik vond alleen van Holda een liefde in 't Zuiden beoordeeld; - eigenlyk meer een indruk dan een kritische beschouwing. Dek vond het stuk van Loffelt over S. B⁵. als Lady Macbeth zoo heel begrypelyk! trouwens daar schynt maar een stem over te zyn. 't Is ook te gek frou frou en Lady Macbeth! Dek leest op 't oogenblik een roman van Samarow⁶. - met veel afkeuring, een wonder dat zoo iets opgang maakt. - Ik wou zoo graag dat hy wat anders deed, maar St! st! dat mag hy niet hooren. Wou begint nu ook voor zyn genoegen te lezen. We hebben de 1001 nacht voor kinderen. Die zyn heerlyk! Niet preekerig, geen geloof, niet gemoedelyk⁷. maar eenvoudig en helder. Het is 't eerste kinderboek dat me bevalt. en voedsel voor de fantaisie zonder zenuwachtige angsten op te wekken. En 't schynt dat kinderen zulke verhalen heel aantrekkelyk vinden. Wou kan den heelen avond zitten lezen met de vingers in de ooren, zeker uit vrees voor 't gedruisch dat dek en ik maken. We kreegen ook de sprookjes van Andersen, maar die heb ik gauw weggestopt zoo ziekelyk en naar. En Robinson is zoo bedorven door ‘god!’ We hebben er twee, beide slecht ook buiten god die in alle R.'s zoo'n rol speelt. Ja die lectuur voor kinderen is een moeilyk onderwerp. en ik heb zoo'n walg - van die zoetige vieze gemoedelykheid - die tegenwoordig zoo'n rol speelt.- O Vos, wat zal je me vervelend vinden, 't is net of ik zit te rammelen. Je hoeft niet meer aan kinderboeken te denken. No laatst van de kinderen meen ik⁸. op de akademie! Hoe goed dat hy dat examen ontbeeren kon en nu toch studeert en hoe gezellig dat ge hem by dat alles thuis houdt! De cholera in Napels neemt nu ook af - wat zyn dat toch voor zonderlinge bacillen van mynheer Koch. die worden nu in alles gevonden. En gister lazen we dat het misbruik van jongen wyn de cholera zoo in de hand had gewerkt! t Is niet om er uit wys te worden. In storm en regen worden hier nu ook de druiven geplukt. ik vind het altyd zoo jammer dat die uit komen met de kachels, dan doen ze veel minder plezier dan de zomer vruchten. Dek zal zelf antwoorden op je brief, voor eenige dagen hebben we met 't grootste genoegen een paar stukken uit je vogels gele- {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} zen. - die gezellige prettige winteravonden. dat is toch iets goeds van de barre gure winter, he? Nu dag beste Vos! Heel veel groeten van ons beiden aan je vrouw en lieve dochter. Is ze altyd zoo opgewekt en vroolyk als wy haar zagen? hoe heerlyk is dat in een huis! Wy zyn wel eens neerslachtig dek en ik, maar dan doe ik gauw myn best het te overwinnen ook voor Woutje, ofschoon het niet altyd lukt. Nu vaarwel. dag dag heel hartelyk gegroet van je liefh. MDD 1. Mary B.: zie bij 6 mei 1884. 2. Bekking: waarschijnlijk de vader van Mary Bulkley. Zie ook noot 1. 9. die hr H: H.J. Hoek, de schoonzoon van mevr. Bulkley. 3. Mary: boven dit woord voegt Mimi tussen haakjes toe: Mevr. B. 4. Liana: dichtbundel uit 1882 van de hand van Martinus G.L. van Loghem (1849-1934), die publiceerde onder het pseudoniem Fiore della Neve (Sneeuwbloem - it.). Zijn grote succes was Eene liefde in het zuiden (1881), bespot door de Tachtigers. 5. S. B: Sarah Bernhardt. Zie de brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau, 8 november 1884, noot 2. 6. Samarow: pseudoniem van Oskar Meding (1829-1903), Duits schrijver van populaire romans op semi-documentaire grondslag. 7. gemoedelyk: (destijds ook) synoniem voor sentimenteel. 8. van de kinderen meen ik: deze woorden later toegevoegd. Mimi bedoelt Alexander Vosmaer (1866-1944), C. Vosmaers jonste zoon. [18 oktober 1884 Bericht in De Protestant] 18 oktober 1884 Redaktionele mededeling in De Protestant, no 42. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Correspondentie Aan den heer H. deelen wij de ontvangst van zijn briefkaart mede. Wij begrijpen niet, op welke wijze wij zullen aantoonen de onzedelijke strekking veler geschriften van Multatuli, indien wij zulks niet doen door aanhalingen uit zijne werken. Daardoor zouden wij een bloemlezing (?) geven, die verre van verkwikkelijk zou zijn, en dat gaat toch niet. Al stemmen wij toe, dat er geniaals ligt in veel van hetgeen M. leverde, wij moeten den heer H. herinneren, dat genialiteit geen waarborg is voor moraliteit. Indien de heer H. zoo goed te huis is in de lettervruchten van M., dan heeft hij in eigen handen het bewijs, dat hij bij ons zoekt. red [8 november 1884 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 8 november 1884 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (½) beschreven. (M.M.) {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Lieve Lien - Ik weet niet hoe lang het al duurt, dat ik me dagelyks voorneem je eens te schryven - en ik heb nu de tyd want we zyn al sedert byna een maand met ons drietjes - en toch telkens kwam er wat tusschenbeide en stelde ik het weer uit. Nu was de aankomst van de bokking een nieuwe aanleiding. Dank je wel voor die goede gave die ons allen maar vooral dek uitsteekend smaakt. Intusschen is ze niet zoo heelhuids aangekomen als vorige bezendingen. Het doosje of carton was geheel kapot - en niet één bokking was heel gebleven, zoodat het onmogelyk was ze te tellen, daar de helft tot kruim was. Dat was wel jammer. Ofschoon er zooveel was dat we ze vóór 't schimmelen nooit allen hadden kunnen eten. Nog eens hebben we wat gekregen door verzending van G en L¹.. dat ofschoon in een kist gepakt - ook zoo vreesselyk gehavend was. Het was speculasie in gruzelementen met stukjes borstplaat er in. Ook van deze bokking begreep ik niet hoe ze zóó kapot kon komen ten zy men ze willens gekneusd had. Het is wel niet prettig - maar je vroeg zoo uitdrukkelyk je te zeggen hoe ze aan gekomen is. En ziedaar, komt dek juist beneden met een stapeltje briefkaarten, waaronder ook een aan u. Je ziet dat hy vry wel is, of liever heel wel, alleen geen schryflust. - en heel wel kan ik dat ook weer niet noemen, hy is wel gezond maar ontstemd. Wy hebben het nu heel rustig en ik ben bly dat de lessen van Wou nu geregeld hun gang kunnen gaan. wat by zoo'n drukke zomer als deze was wel wat te wenschen overliet! Dek geeft hem nu alle avonden na den eten rekenles 's morgens van 10-12 houd ik me met hem bezig en 's middags krygt hy een of twee uur duitsch onderrigt. Daarby is hy {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenwoordig erg op lezen gesteld, wat 'n heele vooruitgang en een groot genoegen voor ons alle drie is. Ja, lastig is hy dikwyls maar - ondeugend toch eigenlyk niet. We hebben ook altyd nog zulk prachtig mooi weer wat voor hem heerlyk is daar hy altyd nog veel buiten te doen en te zien heeft. Van daag nog een groote bende zigeuners. met wagens en paarden. Een paar mannen hadden aan hunne buizen zilveren klokjes in plaats van knoopen! de kinderen waren in lompen gekleed en bedelden om een stukje brood, maar toen er een boete betaald moest worden omdat ze hunne paarden lieten grazen, bleek er dat ze een zak met 1600 mark by zich droegen. 't Is raar volkje: soms hebben ze een kameel, of een paar beeren - en die van vandaag hadden een varken dat met hun nr boven liep en een ander in hun beddewagen met zn jongen! Wou zei hy zou wel eens met hun willen gaan om te zien hoe ze leven - als ze maar niet zoo stonken! Het is een leelyk woord, maar toch juist. - Dek stelt ook zoo erg veel belang in de Zigeuners. maar we moeten de poort goed toe houden als ze komen - want o ze zyn zoo kleverig en zoo moeilyk weer weg te krygen als ze eens binnen zyn. Maar och, wat praat ik over die Zigeuners! Je vroeg lieve Lina of afleiding niet goed voor dek zou zyn - en noodigde ons alle 3 uit dezen winter eenige weken by Ul. te komen. - hoe lief en goed weer van je! we zouden ons beide daar ook veel aangenaams van voorstellen - maar - dek neemt zyn gedachten overal mee. - en het is zoo moeilyk vooruit de indrukken die hy hebben zou te berekenen by Ul. aanhuis zeker niet dan lieve en goede - maar - verder? Sinds 2 maanden ligt daar weer een brief van Robbers op zyn schryftafel die hy niet gelezen heeft. - Ik durf er ook niet van beginnen. Als dek iets tot stand brengen, iets doen kon, en by gebrek aan iets anders dan - als hy schryven kon - ik houd het voor de eenige mogelyke afleiding - maar de tegenzin is te groot nog! - en dan moeten wy ook erg erg zuinig zyn. ook dezen zomer hebben we niet een uitgang gemaakt met al onze gasten om die reden. en het zuinigste is thuis te blyven, de meid en de jongen zyn er toch. - Van de verkoop van ons huis is nog niets gelukt. Dek schynt er toch erg tegen op te zien ook. We moeten hopen dat het aanst. zomer gelukt! en de opdracht is eens gegeven - maar ik durf er met dek niet over {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} spreken. betrekkelyk is 't een rust dat dezen winter in elk geval alles blyft zooals het is.- Over Sara B².. als lady Macbeth is 't oordeel wel algemeen. Ik kan me begrypen hoe juist het is zooals je 't beschryft. Loffelt in 't Vaderland in denzelfden geest en de amst. resencenten⁸.! Wat 'n dwaasheid ook voor zoo'n goede frou frou³. - zùlk een rol te willen spelen. Ik lees tegenwoordig 's avonds tot tydverdryf en tevens tot leering en stichting de bybel van van der Palm voor de jeugd. Maar o tot wat 'n uitroepen van verwondering geven al de kletspraatjes die woordenkramery aanleiding! telkens moet ik er dek by roepen, dat hy zich met me verwondert hoe die man ooit een persoon van gewigt is kunnen zyn en voor sommigen, ja velen nog is. het is amusant van dwaasheid. alleen te vol. Herder⁴. je nog met Lien en de jongens om hun wat te doen weten van bybel geloof en Christenleer? Ja, en dat wilde ik je vragen. Heb je nog die bewuste memoires van Mme de Remusat⁵.? Ik weet niet of jelui ze hebt, of een ander. Maar àls je ze hebt zou je ze dan eens voor my willen zenden aan Jufvr Y Meyer. Maliebaan 75 in Utrecht? Zy wilde ze zoo graag lezen. Dat is die dame die voor 2 jaar zoo ziek was in Mainz. De vorige winter heeft ze in Hyères⁶. doorgebracht, en is nu tamelyk hersteld sedert juni in Utrecht. Ze durft nu althans den winter in Holland te blyven.- Wou wordt flink groot en sterk en gezellig, en toch nog zoo'n kind. Van avond had hy 3 poppetjes van papier geknipt Robinson met de papegaai en de aguti⁷. en liet die zamen aan de lamp dansen. en lachte daarby zoo heerlyk bol en onnozel als alleen kinderen kunnen. Hy ligt op een oor, anders kwamen er natuurlyk wel groeten aan Karel en Henk en riekje, niet te vergeten. Doe ook de myne lieve Lien aan man en dochter. Hoe maakt het jufvr A. Smith. Zie je haar nog al eens. - Nu dag dag lieve Lien! Houd je goed! Nu ja dat doe je altyd. je bent zoo dapper als geen ander. je hart liefh. Mimi DD Saturdag avond 8 Nov. 1884 1. van G en L.: van Gend en Loos. 2. Sara B.: Sarah Bernhardt (1844-1923), de grootste tragédienne van haar tijd. Half september 1884 gaf zij in het Théâtre de la Porte Saint-Martin te Parijs de door haar zelf geregisseerde première van Shakespeares Macbeth in een sterk uitgedunde vertaling van Jean Richepin. Met deze (slecht ontvangen) voorstelling ging zij in oktober een week op tournee in België en Nederland. In Het Toneel, XIV, blz. 48, wordt haar spel een parodie op Lady Macbeth geacht. Op 9 oktober vond de Rotterdamse voorstelling plaats in de Stadsschouwburg, op 10 oktober de Amsterdamse in de Parkschouwburg. 8. resencenten: kennelijke verschrijving. 3. frou frou: Frou-frou, toneelspel uit 1869 van Henri Meilhac en Ludovic Halévy. 4. Herderen: te samen komen. 5. Mme de Remusat: de Rémusat (1780-1821), schrijfster van bekende memoires over haar ervaringen als hofdame van Napoleon. Multatuli heeft vaak blijk gegeven van zijn belangstelling voor haar werk. 6. Hyères: destijds bekende stad, dichtbij de Middellandse Zee, met zacht klimaat, geschikt om de winter door te brengen. 7. aguti: goudhaas, diersoort in Zuid-Amerika. {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 november 1884 Brief van het Brussels Studentenkongres aan Multatuli] 11 november 1884 Brief van het Congrès international des étudiants progressistes te Brussel aan Multatuli. Dubbel gevouwen foliovel, waarvan blz. 1, 3 en 4 (⅔) beschreven. (M.M.) CERCLE DES ÉTUDIANTS PROGRESSISTES - BRUXELLES CINQUANTENAIRE DE L'UNIVERSITÉ LIBRE CONGRÈS INTERNATIONAL DES ÉTUDIANTS sous la Présidence d'Honneur de VICTOR HUGO 20, 21, 22, 23 NOVEMBRE 1884. Adresser les communications: Avenue de la Toison d Or, 83, Bruxelles.¹. Monsieur, L'Université Libre de Bruxelles fête le 20 novembre prochain le cinquantième anniversaire de sa fondation. A cette occasion nous organisons un Congrès International d'Etudiants, qui discutera la question de l'Enseignement populaire. Nous croyons pouvoir faire appel aux communes des savants et des hommes politiques qui ont voué leur vie à la défense des idées de progrès et de démocratie. Vous êtes, Monsieur, de ceux dont nous serions fiers d'obtenir l'appui moral: au nom de la jeunesse démocratique bruxelloise, nous venons vous demander de faire partie du Comité d'honneur du Congrès Universitaire. Nous espérons que vous voudrez bien nous soutenir dans cette oeuvre d'émancipation populaire, et nous vous prions de croire à l'asssurance de notre profonde estime. Le Comité Exécutif du congres Maurice Feron A. Bernard P. Gittelieu V. Lévy Vertaling: Kring van vooruitstrevende studenten te Brussel. Viering van het 50-jarig bestaan van de Vrije Universiteit. Internationaal Studentencongres onder het erevoor- {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} zitterschap van Victor Hugo 20-23 november 1884. Berichten te adresseren aan: Avenue de la Toison d'Or (Gulden Vlieslaan) 83, Brussel. Geachte Heer, De Vrije Universiteit van Brussel viert 20 november aanstaande de vijftigste verjaardag van haar oprichting. Voor deze gelegenheid organiseren wij een internationaal studentencongres dat het probleem van het algemene onderwijs tot onderwerp zal hebben. Wij gaan er vanuit dat wij een beroep kunnen doen op de kringen van geleerden en politici die hun leven hebben gewijd aan de verdediging van de denkbeelden van vooruitgang en demokratie. U behoort, geachte heer, tot degenen wier morele steun wij graag zouden verwerven: in naam van de Brusselse demokratisch gezinde jeugd willen wij U vragen deel uit te maken van het erekomité van het Universitaire Kongres. Wij hopen dat U ons zult willen ondersteunen bij dit werk van volksverheffing en wij verzoeken U te geloven aan onze diepgevoelde achting, Het uitvoerend komité van het kongres, (namen) 1. Tot zover gedrukt briefhoofd. [november 1884 Artikel van J. Hobbel in De Dageraad] Medio november 1884 Artikel van J. Hobbel in De Dageraad 6 (1884-1885), blz. 377-382. (M.M.) Multatuli's verderfelijke invloed Aan Multatuli hebben de heeren predikanten gruwelijk het land. Vooral omdat het meerendeels verstandelijk ontwikkelde lieden zijn, die de kerken verlieten sedert zij met diens geschriften kennis maakten. Dr. Kuyper¹. heeft het beweerd, dat de Christenen in Nederland - ook elders? - meerendeels tot de wetenschappelijk niet ontwikkelden behooren. Als Dr. Kuyper dit zegt, voegt ons geen twijfel. Ds. Bronsveld². schreef indertijd: ‘De Christenen in Nederland zijn, voor een zeer groot gedeelte, zeer enghartig en {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} bekrompen. Mr. Groen van Prinsterer³. bevestigde deze schets met de woorden: ‘Het is maar al te waar.’ Wie derhalve de Kerk in stand wil houden, moet werken op de ‘meerendeels wetenschappelijk niet ontwikkelden,’ die - aldus ds. Bronsveld - ‘in zeer weinig dingen belangstellen, zij lezen alleen de handelsberichten, van de advertentiën wat op hun “zaken” betrekking heeft, en stichtelijke boeken.’ Geen Max Havelaar dus. Geen Ideeën dus: geen Multatuli alzoo! Toch moet gewaarschuwd worden voor het oogenblik, waarop de blinddoek zou kunnen afvallen. Ook door moderne predikanten! Moderne predikanten, die nota bene gebroken hebben met een supranaturalistischen ‘God’, en die als zoodanig allerminst op den preekstoel in de Ned. Herv. Kerk thuis hooren. Ook zij laten geen gelegenheid voorbijgaan om Multatuli met modder te werpen. Een voorbeeld daarvan vindt men in De Protestant, ‘godsdienstig weekblad in vrijzinnigen (!) geest’, te Rotterdam verschijnende. Het blad staat onder redactie der heeren Dr. J. Hooykaas, A.P.G. Jorissen, H.C. Lohr en J.H. Maronier, allen predikant aldaar. Het komt geenszins in mij op afbreuk te doen aan den goeden dunk, dien men algemeen van de veelzijdige talenten dier heeren heeft. Daarom te meer evenwel is het te betreuren, dat zij in hun ijver om Multatuli te bestrijden, hun toevlucht nemen tot onedele practijken. Toen onlangs te Rotterdam Seraphine (Meedoen) ten tooneele zou gevoerd worden, schreef een der genoemde heeren, n.l. de heer Lohr, een artikel in de N.R. Ct. om het publiek te waarschuwen voor de ‘onzedelijke’ strekking van dat ‘echtbreukenstuk.’ Weinige dagen later behelsde De Protestant een nieuwe waarschuwing, die met deze woorden eindigde: ‘Maar wat ook onzeker zij, dit staat vast, dat elk die Meedoen alias Seraphine, gaat zien, een volslagen gebrek aan achting voor zich zelven toont, zijn fatsoen te grabbel werpt. Men lette op dezulken!’ Het heeft wel iets van den vermakelijken banvloek van Santander's bisschop in 1882. Natuurlijk strookte de uitwerking dier waarschuwingen geenszins met het doel, dat de schrijver er mee beoogde. Maar het belangrijkste, waarop het hiet aankomt, is een zinsnede, {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} in de Protestantsche waarschuwing, naar aanleiding waarvan ik de redactie van het ‘godsdienstig weekblad in vrijzinnigen geest’ beleefd verzocht volgend stukje te willen opnemen: Mijne Heeren, In het voorlaatste nummer van De Protestant lees ik onder de afdeeling ‘Mededeelingen en Berichten’, een en ander over het toneelstuk Meedoen (Seraphine). Veel van hetgeen daarin voorkomt, laat ik onbesproken. Ik bepaal mij slechts tot deze zinsnede:... ‘deftige heeren en aanzienlijke dames, jonge mannen en zelfs meisjes..., die door de lezing van Multatuli verzoend zijn geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is.’ Die woorden troffen mij in het bijzonder. Daar ik zelf sedert lang de werken van Multatuli met genoegen lees en ik u desnoods een paar duizend mij bekende personen, minnaars van Multatuli's werken, zou kunnen noemen, op wier moraliteit ik geen aanmerking maken kan (misschien wijl ik zelf ‘verzoend zou zijn geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is’?), zou het mij zeer aangenaam zijn, indien u de door u gebezigde uitdrukking nader wildet toelichten. Voor bewijzen zwicht ik gaarne; worden deze door u geleverd, dan zult u in mij een ijverig bestrijder van Multatuli aantreffen. Tot zoolang blijf ik Multatuli de eer geven, die hem, mijns inziens, ten volle toekomt. Uw dw. dr. J. Hobbel. Toch duidelijk, niet waar? In het volgend nummer van De Protestant werd onder de rubriek Correspondentie het volgende aan mijn adres gericht: ‘In een beleefd schrijven, betreffende het uitgesproken oordeel over den verderfelijken invloed van Multatuli, vraagt de heer J. Hobbel om bewijzen. Hij zal echter zelf begrijpen, dat het geven van een bloemlezing van dubbelzinnigheden en zedelooze aardigheden uit de werken van dezen schrijver, in lijnrechten strijd zou zijn met den geest en de strekking van ons blad. Wij zijn intusschen, ofschoon met weerzin, bereid, in een particulier gesprek aan zijn verzoek te voldoen.’ {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor de tweede maal werd dus openlijk op den vermeenden ‘verderfelijken’ invloed van Multatuli gewezen. Per briefkaart gaf ik der redactie te kennen, dat ik de opvatting, welke zij van mijn artikel had, al zeer naïf vond. Immers had ik niet gevraagd wat de redactie als onzedelijk in Multatuli's geschriften meent te moeten aanmerken. In ondubbelzinnige woorden herhaalde ik mijn verzoek om met bewijzen in het openbaar te willen staven de bewering, dat men door het lezen van Multatuli ‘verzoend’ zou geraken met wat ‘gemeen’, en ‘gewend’ aan wat ‘vuil’ is. Nu bleek, dat de heeren van De Protestant mij niet wilden begrijpen. Het volgend nummer van hun blad zegt: ‘wij begrijpen niet, op welke wijze wij zullen aantoonen de onzedelijke strekking veler geschriften van Multatuli, indien wij zulks niet doen door aanhalingen uit zijn werken. Al stemmen wij toe, dat er geniaals ligt in veel van hetgeen M. leverde, wij moeten den heer H. herinneren, dat genialiteit geen waarborg is voor moraliteit.’ Voor de derde maal dus wijzen de heeren Dr. J. Hooykaas en diens medewerkers op de vermeende ‘onzedelijke strekking’ van Multatuli's geschriften, zonder antwoord te geven, op mijn duidelijk geformuleerde vraag.⁽¹⁾ Veel gewonnen inderdaad: de redactie erkent dat er geniaals ligt in veel van hetgeen M. leverde. Indien U werkelijk meent, mijn heeren, dat het gevraagde bewijs geleverd wordt door te wijzen op enkele passages in de groote reeks werken van den genialen meester, slaat dan nog even een oog op den bijbel, dien gij voor driekwart verwerpt. Schat, mijne heeren, den invloed van dat boek op de duizenden kinderen, die dáár voor het eerst van onkuischheid hooren gewagen. Bepaalt naar waarde, mijn heeren, den invloed van dat ‘boek der boeken’ op de eenvoudigen, ‘wetenschappelijk niet ontwikkelden’ onder de volwassenen. En legt, mijne heeren, naast dien bijbel den Max Havelaar en de zeven bundels Ideeën van Multatuli, die ook gij in uw bezit hebt, en gij, mijne heeren, die gebroken hebt met alle supranaturalisme, kunt niet anders dan de balans zien overslaan ten gunste van den door u bezoedelden meester. {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Dàt is de consequentie van uw ‘godsdienst in vrijzinnigen geest.’⁽²⁾ Rotterdam, Nov. '84 J. Hobbel. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Naschrift Voor het geval de heeren redacteuren van De Protestant niet nalaten kunnen mij thans te begrijpen en zij alsnog een poging willen wagen een rechtstreeksch antwoord op mijn vraag te geven, wil ik daarin zooveel mogelijk de behulpzame hand bieden. Zij kunnen desnoods van mij ten gebruike ontvangen: 1oEen ledenlijst van De Dageraad. Ruim 99 pCt. van deze mannen zijn lezers van Multatuli; 2oEen ledenlijst van Het Vrije Woord te Rotterdam (Indien het Bestuur mij daartoe machtigt). Alle leden dezer vereeniging zijn lezers van Multatuli; 3oEen breede lijst van aanzienlijken in den lande, op wier initiatief Multatuli vóór twee jaren een huldeblijk kon worden aangeboden. Zij allen zijn lezers van Multatuli; 4oEen door mij samen te stellen lijst van personen, buiten de drie genoemde rubrieken, allen lezers van Multatuli. En zelfs gewapend met deze lijsten, tart ik u, mijne heeren redacteuren van De Protestant, het bewijs te leveren, dat men ‘door de lezing van Multatuli verzoend geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is.’ J.H. 1. Dr Kuyper: Abraham Kuyper (1837-1920), Nederlands theoloog en staatsman van calvinistische achtergrond. 2. Ds. Bronsveld: Andries W. Bronsveld (1839-1924), Nederlands theoloog, een der oprichters van de Christelijk-Historische partij. 3. Groen van Prinsterer: Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876), Nederlands staatsman en historicus van antirevolutionaire richting. (1) Ook ik wil niet geacht worden te behooren tot dezulken, die op alles ja en amen zeggen. Welke schrijver voldoet een denkend lezer geheel? H. (2) Ik zal niet voortgaan op het voetspoor van de heeren redacteuren van De Protestant en uit de omstandigheid, dat in den bijbel tal van ‘onzedelijke’ plaatsen voorkomen, afleiden dat men door de lezing van den bijbel ‘verzoend geraakt met wat gemeen, en gewend aan wat vuil is.’ Toch stip ik hier eenige onkieschheden uit den bijbel aan, wetende dat minstens dit staatje niet onder het bereik van kinderen komt; de redactie van De Protestant of welke andere predikanten ook, tartende om ook maar het tiende partje dier onzedelijke passages in Multatuli's werken aan te wijzen. Voor ditmaal wil ik alleen de volgende bijbelplaatsen als onkieschheden brandmerken: Genesis XVIII:11, 12; XIX:5-8; 31-36; XX:18; XXIV:16; XXV:22-26; XXX:15, 16; XXXIV:2; XXXV:22; XXXVIII:2, 3, 8, 9, 14-30; XXXIX:7, 12-19. Exodus IV:25; XIX:15; XX:26; XXI:10. Leviticus XII:2-7; XV:16-28; XVIII:6-28; XIX:19, 20; XX:11-21; XXII:4. Numeri V:13, 19, 28; XXV:8; XXXI:17, 35. Deuteronomium XXII:17, 20-25, 28-30; XXIII:1, 13, 17; XXV:11; XXVII:20-23; XXVIII:80. Richteren III:22; XI:37-39; XVI:1-3; XIX:1, 2; XXI:12. Ruth III:3, 4, 7-11; IV:12, 13. 1 Samuel II:20-22; XVIII:25, 27; XIX:24; XX:30; XXV:22, 34. 2 Samuel XIII:1-17; XVI:21, 22; XX:3. 1 Koningen I:2, 4; XIV:10, 24; XV:12; XVI:11; XXI:21; XXII:47. 2 Koningen IX:8; XVIII:27; XXIII:7. Job XXXI:10; XL:11, 12. Psalm LXXI:6; LXXIII:27; CVI:39. Spreuken III:8; VII:18; XXIII:27; XXX:19. Hooglied I:13; IV:12, 15; V:4; VII:1-3, 6; VIII:8. Jesaja III:17; IV:1; XX:2, 4; XXVI:17; XXX:22; XXXII:11; XLVII:3; LVI:3, 4. Jeremia III:9; XXX:6. Klaagliederen V:11. Ezechiël IV:12, 15; XVI:4, 6-9, 15-17, 22, 25-41; XXIII:3-45; XXXVI:17, 18. Hozea I:2; II:1-12; III:1-3; IV:10-15, 18; V:3; VI:10; IX:14; XII:4. Joël III:3. Amos II:7. Micha I:8, 11. Habakuk II:15, 16. Maleachi II:3. Mattheus XIX:12. Romeinen I:26, 27. 1 Corinthen V:1; VI:10, 13, 15, 18; VII:1, 2. Philippensen III:8. 1 Thimotheus I:10. 1 Johannes III:9. Openbaring XVI:15. Ik bepaal mij alleen tot eenige onkieschheden, en laat moord (door ‘God’ geboden), diefstal, bedrog en logen, dronkenschap, overspel, echtbreuk, bloedschande enz. geheel buiten bespreking; de lijst is trouwens reeds groot genoeg. Hoe lieden met een helder oordeel kunnen ijveren voor een ‘school met den bijbel!’, is mij een raadsel; dat moeten zij onder elkander maar uitmaken... als zij dit kunnen. H. {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 november 1884 Brief van Multatuli aan het Brussels Studentenkongres] 16 november 1884 Brief van Multatuli aan het Internationale Congres te Brussel. De tekst is aan Mimi gedikteerd en in haar handschrift genoteerd onderop blz. 3 en op blz. 4 (⅔) van de brief van 11 november 1884. (M.M.) N. Ing. 16 Nov. 1884 Messieurs. L'état de ma santé ne me permet pas d'accepter la gracieuse invitation contenue dans votre lettre si obligeante qui porte le timbre postal du 12 de ce mois, et qui ne me parvint qu'assez tardivement. Un asthme fatiguant me rend impossible tout voyage et même presque tout déplacement. Votre congrès n'y perd rien, Messieurs, vu que mon mal m'empêcherait de prendre part a¹. Vos débats. Permettez moi toutefois de jeter un seul mot dans l'arêne¹. des discussions qui vont s'ouvrir. Selon moi il est temps de délivrer l'Enseignement populaire de la tutelle dégradante des gouvernements. Il me semble que l'Etat répresenté¹. par tel ministre éfémère plus ou moins secondé par un simulacre ridicule de ‘représentation nationale’ doit être déclaré de la plus complète incompétence en affaire d'esprit, d'art, d'intelligence, de morale et de coeur, partant: de tout ce qui touche à l'éducation de la jeunesse, au développement moral et intellectuel de l'humanité. Abolissons la science de par de Roi, les ‘gilden’ du savoir, le règne stupide du diplôme. Proclamons la liberté illimitée de l'Enseignement. Mais, dit-on, les cléricaux, les prêtres, les Jésuites? Permettez-moi de ne pas tomber en défaillance en entendant évoquer ces revenants. Je ne les crains pas, et je me plais à croire que le bonsens¹., délivré des chaînes officielles, viendra à bout de tous ses ennemis. Du reste le vrai libéral dédaigne le secours compromettant de toute loi qui ferme la bouche à ses adversaires, ou qui entrave d'une manière déloyale et illogique la propagation de leurs idees. Voilà une opinion, Messieurs, une thèse à mettre à l'ordre du jour de Votre Congrès. Elle me paraît pratique et urgente. Mais je Vous supplie de ne pas me trahir au Procureur du Roi. N'étant {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} diplomé par aucun Jury ministériel, je commets un délit en m'imaginant de comprendre quelque chose, et en m'arrogeant le droit de communiquer le fruit de mes méditations à de jeunes gens. En cas de poursuite judiciaire je me propose de plaider comme circonstance atténuante la certitude de ne pas être ecouté. Je sais, hélas! que la plupart des ‘libéraux’ - peu libéraux alors - ont trop peur du catholicisme pour accepter le combat à armes egales¹., tandis que selon moi ce n'est que la persécution, plus ou moins masquée par une espèce de légalité, qui fait toute la force du prêtre. Affranchissons l'enseignement populaire de tout entrave et... nous verrons! Magna est veritas et praevalebit!².- En vous remerciant, messieurs, des sentiments flatteurs que vous avez la bonté de me témoigner, je vous offre une bonne poignée de main¹. et mon salut cordial DouwesDekker Multatuli Socrate, Aristote, Jésus Christ et quelques-uns encore de cette espèce seraient punis comme des malfaiteurs, s'ils s'avisaient de venir enseigner l'alphabeth. Est ce assez drôle? Assez stupide? Assez illibéral? Vertaling: Mijne heren, Mijn gezondheidstoestand staat mij niet toe uw vriendelijke uitnodiging aan te nemen die vervat was in uw zo welwillend schrijven dat het poststempel draagt van de 12de van deze maand en dat mij met tamelijk wat vertraging bereikte. Een vermoeiende astma maakt mij elke reis onmogelijk en zelfs bijna iedere verplaatsing. Maar uw congres verliest daar niets bij, heren, gezien het feit dat mijn kwaal me toch zou verhinderen deel te nemen aan Uw beraadslagingen. Staat U mij echter toe toch een enkel woord in de arena van Uw aanstaande diskussies te werpen. Het volgende deel van de brief verscheen in vertaling in Ter gedachtenis aan Multatuli 1887 - 19 Februari - 1892. Amsterdam, 1892, blz. 69 e.v. Naar myn inzien is het tyd, het volksonderwys te bevryden van de verlagende voogdy der gouvernementen. Het schynt my toe {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de Staat, vertegenwoordigd door dezen of genen voorbygaanden Minister, meer of min geholpen door een belachelyke schynvertooning van ‘volksvertegenwoordiging’, in den hoogsten graad onbevoegd moet worden verklaard in de zaken van den geest, van de kunst, van het verstand, van wat raakt aan de opvoeding van de jeugd, aan de zedelyke en verstandelyke ontwikkeling van het menschdom. Schaffen wy de wetenschap van wege den Koning, de gilden der kennnis, de domme regeering van het diploma af. Roepen wy de onbeperkte vryheid van het onderwys uit. Maar, zegt men, de clericalen, de priesters, de Jezuïeten? Veroorlooft my, myne heeren! niet in zwym te vallen by het hooren aanroepen van die spoken. Ik vrees hen niet en ik koester de overtuiging, dat het gezond verstand, bevryd van de officiëele ketenen, deze vyanden onder den voet zal krygen. Overigens, de ware liberaal versmaadt de beschamende hulp van elke wet, die zynen wederpartyders den mond snoert of op onridderlyke en illogische wyze de voortplanting hunner denkbeelden zou belemmeren. Ziedaar, myne heeren! een stelling, te behandelen op uw congres. Zy schynt my practisch en spoedeischend toe. Maar ik bid u, my niet te verraden aan den procureur-generaal. Daar ik van geen enkele ministeriëele jury een diploma heb, bega ik een misdryf door my te verbeelden, iets te begrypen en door my het recht aan te matigen, de vrucht myner overpeinzingen aan jongelingen mede te deelen. In geval van rechterlyke vervolging stel ik my voor, als verzachtende omstandigheid te pleiten, de zekerheid niet te worden aangehoord. Ik weet helaas! dat de meeste ‘liberalen’ - dus weinig liberaal - te bang zyn voor het katholicisme om den stryd met gelyke wapenen aan te nemen, terwyl het, volgens my, de vervolging is, meer of min bedekt door een soort wettigheid, die de geheele kracht van den priester uitmaakt. Bevryden wy het volksonderwys van elke belemmering en wy zullen zien. Vertaling (slot) Onder dankzegging, mijne heren, voor de vleiende gevoelens, waarvan U de {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} goedheid had ze mij te betuigen, reik ik U vriendelijk de hand met een hartelijke groet DouwesDekker Multatuli Sokrates, Aristoteles, Jezus Christus en nog enkele anderen van hun soort zouden als misdadigers gestraft zijn, als zij op het idee waren gekomen het alfabet te onderwijzen. Is dat al niet gek genoeg? Dom genoeg? Onliberaal genoeg? 1. Kennelijke verschrijving. 1. Kennelijke verschrijving. 1. Kennelijke verschrijving. 1. Kennelijke verschrijving. 1. Kennelijke verschrijving. 2. Magna est veritas etc.: Groot is de waarheid en zij zal de overhand krijgen (lat.) 1. Kennelijke verschrijving. [16 november 1884 Briefkaart van Multatuli aan H.C. Muller] 16 november 1884 Briefkaart van Multatuli aan H.C. Muller. Met poststempels Nieder-Ingelheim 17/11/84 en Amsterdam 17 nov 84 en geadresseerd aan WEWZgel. Heer H.C. Muller Litt. hum Dr brouwersgracht 122, Amsterdam. (M.M.) W.M. Ik was bly iets van U te vernemen. Niet ik was achterstallig. Dit meld ik niet als verwyt, maar om de byzonderheid, omdat meestal de schuld aan my ligt. Pour cause¹. want ik heb'n hekel aan schryven. Wy wenschen U veel geluk met voorgenomen huwelyk³., en zien Uw lieder komst met verlangen te gemoet. Weest niet karig in 't bepalen van den tyd dien ge ons gunt. Illustratie Wouter... och! Zelden heb ik van zoo iets wat goeds gezien. Meestal valt het tegen. (Zie Camera Obscura²..) Nu, daarover kunnen wy spreken. Dank voor den ‘wedstryd.’ Daar is veel schoons in. Met aandoening ontwaarde ik dat ge my door M⁴. laat aanhalen. Wat ligt de tyd van de kruis sprook al ver achter my. Toen was ik bitter, nu: afgemat, lam, onverschillig. Onze vriendelyke groet aan Uw aanstaande. Komt nu maar gauw hier. Wy zyn wel, alleen heb ik last van asthma. tt DD N. Ingelh. 16 Novr '84 1. Pour cause: en met reden (fr.) 3. Op 2 april 1885 trad Muller in het huwelijk met Gertrude H.C. de Grauw. 2. Camera obscura: zie bij 23 november 1884, noot 5 (brief aan H.C. Muller). 4. Niet achterhaald. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 november 1884 Brief van H. Cosman aan Multatuli] 22 november 1884 Brief van H. Cosman aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Amsterdam 22 Nov 1884 Den WelED Zgel. Heere E. Douwes Dekker Weledele Heer! Hoewel Ge dikwijls hebt geschreven, dat Ge niet van vaerzen houdt, zend ik U hier toch een bundeltje¹. omdat Ge daarin misschien eene spiegeling Uwer werken zult zien en het zoodoende kan te gemoet komen aan Uw gegronde klacht over gemis van weêrkaatsing uit het midden van 't volk, welks taal Ge schrijft. Indien Ge bij geval ooit weêr iets uitgeeft maak dan geen gewag van dit bundeltje. Ge weet immers, en, indien Ge 't niet weet, zeg ik het U, er zijn velen, die U ‘aanvallen’ of ‘bewonderen’ eenvoudig met de hoop hun naam door U in Uw werken vereeuwigd te zien. Tot dezulken wil ik niet behooren. Indien Ge mij echter een woordje van beoordeeling - al is het veroordeeling - wilt toezenden, zal ik dat zeer op prijs stellen. Met alle hoogachting H. Cosman Mijn adres is: Prinsengracht 856 Amsterdam 1. Het bundeltje Wilde halmen. Een bundel vaerzen ('s-Gravenhage: A. Rössing, 1884) door H. Cosman is in het bezit van het M.M. [23 november 1884 Brief van Multatuli aan F.C. Günst] 23 november 1884 Brief van Multatuli aan F.C. Günst. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim (Rheinhessen- - niet: ‘by Wb.¹.’ -) 23 Novr '84 Waarde Gunst, Met groote belangstelling las ik Uw brief van den 17n. Ach, men is niet voor z'n pleizier op de wereld. Ook ik weet {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} wat tobben is, schoon ik 't groot geluk heb dat m'n gezondheid - op asthma na - redelyk blyft. Wat 'n verdriet en zorg voor uw beste vrouw! Groet haar hartelyk, en bedank haar wel voor haar vriendelyk toespraakje. Zoo innig graag wou ik U wat ànders zenden dan woorden, maar ik kan niet. Praatjes - nu ge kent het spreekwoord. En toch is't my onmogelyk op andere wys van m'n belangstelling blyk te geven. Och, dat is zoo hard! Ik zeide u reeds 'n paar jaar geleden toen ik te Amsterdam was dat ik er my een genoegen van zou gemaakt hebben u in uw moeielyke omstandigheden wat te hulp te komen als 't met dat zoogenaamde ‘Huldeblyk’ eeningszins redelyk was afgeloopen. Het heeft my achteruit gezet. Een zeer gering jaarlyksch inkomentje maakte my sprakeloos. 't Is me onmogelyk my, als vroeger, te uiten. Instee van den stryd tegen m'n vorige vyanden te kunnen voortzetten, verga ik van wrevel tegen de zoogenaamde geestverwanten die met hun allen, onder veel bombarie, my 'n certificaat van onmacht uitreikten. Dat ‘Huldeblyk’ heeft me gebroken! Zoodra ik de pen opvat, voel ik me overweldigd door woede, en de in die stemming geleverde kopie heeft geen geldswaarde. Ik zit dan ook terdeeg in den brand met m'n uitgever by wien ik in achterstand ben, zoo zelfs dat ik hem op 't oogenblik niet durf vragen U 'n kompleet stel van m'n werken te zenden. Dit namelyk zou ik, naar aanleiding van Uw verzoek, in gewone omstandigheden terstond gedaan hebben. Maar, nogeens, ik kan niet. Toch zal ik uw verzoek in gedachte houden, en er gevolg aan geven zoodra ik me by de uitgeversmy Elsevier weer wat gerehabiliteerd heb... àls me dat lukt!- Uw voorstel om 'n weekblad uittegeven ‘de Multi.-bazuin’ treft toevallig samen met 'n gelyksoortig plan dat me dezer dagen van 'n andere zyde werd medegedeeld. Ook dáárop antwoord ik, wat ik nu U zeg: wat zou 't baten? Er is te duidelyk gebleken dat ik geen party achter my heb waarop ik steunen kan. Slechts in dàt geval zou myn optreden, of de pogingen van anderen in myn geest, eenigen invloed kunnen hebben. Nu de zwakte en onbeduidendheid van het troepje dat voorgeeft my ter zy te staan, zoo overtuigend gebleken is, maken wy ons met het voortzetten van den stryd belachelyk. Vóór dat ‘Huldeblyk’ kon al 't ongedierte dat op zoo velerlei gebied van de verrotting leeft, die ons landje {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} teistert, nog meenen dat ik invloed had. Er was nog kans op eenige vrees. Die kans is na dat armzalig ‘Huldeblyk’ voor goed verkeken. Redeneeren, betoogen, bewyzen - alles is ydel zonder macht, d.i. in ons land: zonder geld! Wie geen geld heeft en daarmee zekere vertooning maakt, is 'n onbeteekenend mensch en z'n woorden hebben geen waarde.- Uit het laatste nummer van den Dageraad zie ik dat ik weer ben uitgescholden. Nu door den ‘Protestant, godsdienstig Weekblad in vryzinnigen geest’. Die vryzinnig godsdienstige Protestant zegt: dat men ‘door de lezing van Multatuli's werken verzoend raakt met wat gemeen en vuil is.’ De heer Hobbel komt er dapper tegen op, o ja. Maar dat baat niemendal. Ik ben bedroefd en bitter gestemd, en zie niet in, wat er in 't algemeen belang kan gedaan worden. Van ‘algemeene verkiezingen’ stel ik me niets voor. Of iemand gekozen is met 501 stem tegen 499 of met 51 tegen 49, vind ik volmaakt het zelfde. De nieuwe meestemmers loopen aan denzelfden leiband als de vorigen. Bovendien is dat heele parlementarismus 'n onding.- Wy leven hier, nu de tyd van bezoeken zoowat is afgeloopen, als kluizenaars. Ik peins en mymer en vermaak me - inwendig kokend! - met kleine afleidingen. Hiertoe komt ons pleegzoontje (nu 9 jaar) my goed te-pas. Van m'n beide eigen kinderen verneem ik niets. Maar dit heb ik zelf zoo gewild. Na jaren zwervens waren zy van my vervreemd, en ik heb geen lust op m'n ouden dag my intespannen om... kennis met m'n eigen kinderen te maken. Ze verstaan ternauwernood m'n woorden, en m'n bedoelingen of indrukken in't geheel niet. Bovendien hebben zy... och, basta! Ik hoop maar dat ik door m'n langen brief geen schade doe aan Uw gestel. De oorzaak van m'n uitwydingen lag in den wensch U althans zooveel blyk van belangstelling te geven als men door woorden doen kan. Over 't geheel schryf ik tegenwoordig weinig brieven. Daar liggen dozynen onbeantwoord! Slechts één aandoening beheerscht me, en dit is bitterheid. Het uiten daarvan stuit myzelf, en dan zwyg ik maar liever. Wees met uw beste Toos, heel hartelyk van ons gegroet. Houd je zoo goed mogelyk - ajakkes, wat 'n flauw praatje! - adieu! tav. DouwesDekker {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} Hé, dit zal je verwonderen, denk ik, net als Schaepman². c.s. ben ik voor vryheid van onderwys. Dit schryf ik ook aan 't Brusselsche Congres van liberalen. Ze wilden my daarby hebben, maar ik bedank. M'n asthma maakt zulke dingen voor my ondoenlyk. Of ik, zònder asthma, wèl gaan zou? Neen! Ik houd niet van vergaderingen. Ook ben ik niet op m'n plaats onder de luî die zich ‘liberaal’ noemen. Pour cause! Zie de ‘vryzinnigen’ Protestant. De orthodoxen en Katholieken zyn my even lief als de modernen, ja liever! 1. Wb.: Wiesbaden. 2. Schaepman: Herman J.A.M. Schaepman (1844-1903), Nederlands dichter, staatsman en priester, voorvechter van de R.K. emancipatie. [23 november 1884 Brief van Multatuli aan H.C. Muller] 23 november 1884 Brief van Multatuli aan H.C. Muller. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (½) beschreven. (M.M.) De brief werd de volgende dag voltooid. {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 23 Novr 84 Waarde Muller, Dank voor Uw brief dien ik - uit tegenzin in schryven - terstond beantwoord. Als ik uitstel, kom ik er nooit toe. Zooals ik reeds schreef, ge zult¹. ons zeer welkom zyn met uw jonge vrouw. Dit geldt eens-vooral, natuurlyk. Ruim ons in uw reisplan zooveel dagen in, als ge maar eenigszins van andere voornemens kunt afwoekeren. Hoe langer ge blyft, hoe liever 't ons is. Aan één dag heb ik 'n hekel. Dan komt men nooit tot Gemüthlichkeit².. Over de behoefte aan alleen-zyn in den honigtyd³., is veel onwaars gezegd.- Illustratie van den Wouter? Eilieve, niemand heeft daartoe myn permissie noodig. Wat den tekst aangaat, dit is de zaak van den eigenaar myner schryvery. Voor 2-3 jaar was er kwestie van, dat er 'n geïllustreerde uitgaaf van den Havelaar zou gemaakt worden. Robberts (My Elsevier) vroeg my om raad, en toonde my eenige proeven van de teekeningen. Ze waren... hoe zal ik zeggen? Ze waren gewoon-goed en dus: naar! Il n'y a pas de milieu du mediocre au pire⁴.. M.i. is in kunst het middelmatige onduldbaar. Dit zou anders wezen als er op 't niet-leveren van zoo-iets zware straf stond. Stem my toe dat 99/100 van wat er op tentoonstellingen (en in litteratuur, o goden!) voor den dag wordt gebracht, best achterwege had kunnen blyven. Van tentoonstellingen gesproken, hoe komt het dat onze schilders - niet zeer ryk aan inspiratie, waarachtig! - nooit eens 't een of ander onderwerp uit m'n schryvery behandelden? Ik verbeeld me dat de keus ruim genoeg wezen zou. (De kruissprook!) Nog eens, niet ik heb te kommandeeren over t al dan niet bezorgen van 'n geïllustr. uitgaaf. Maar àls ik m'n opinie daarover moet zeggen, kan ik niet anders dan verklaren dat ik zoo'n editie met angst zou tegemoet zien. De geïll.e Camera obscura⁵. - die toch meer ordinairheid kan verdragen dan myn werk, wil ik hopen - is mislukt. En zoek eens naar waardige pendanten van Fliegende Blätter⁶., van de buitenl. Illustratien, ‘Ueber L & M’⁷. ‘the graphic’ e.d. Te Mainz verschynt 'n (vod van 'n) dagblad dat elken dag 'n teekeningetje geeft in de genre van wat de Duitschers humoristisch noemen. Hoe naar die dingen gewoonlyk zyn wat het gehal- {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} te der pretense geestigheid aangaat, de teekening is karakteristieker dan men in Holland... tot nog toe gewoon is te leveren. Let wel, dat courantje is er een van de minste soort, 'n prul.- Jammer dat ge - zooals ge schryft - de studie der talen, vergelykend opgevat, wat hebt laten varen. Alles is in alles. De wording en de geschiedenis der woorden leveren zeer dikwyls bydragen tot de ontwikkelingsgeschiedenis der mensheid. Uitdrukking en indruk gaan hand aan hand, en brengen⁸. afwisselend elkaar voort. Van U juist is 't verlaten van dit arbeidsveld jammer, omdat uw werkkring om den broode u meer dan anderen - my, byv. - de gelegenheid aanbiedt tot de studie van wat hier noodig is. Ik wou dat je m'n slaaf was. Dan veroordeelde ik je tot het byeenbrengen van bouwstoffen. En... en... en... ik verbood je - hm, als 'n Amsterd.e gymnasium curator! - voor 'n jaar of wat, alle bemoeienis met socialistery. Onze beste D. Nieuwenhuis heeft U naar waarheid gezegd dat hy de zaak heeft laten rusten toen hy hier was. Juist! Op een en ander dat ik in't midden bracht, heeft hy niet geantwoord. Och, hy is te kort hier geweest. Ik stel zyn hart op hoogen prys, en 't spyt me dat ik z'n inzichten niet deelen kan. Hy vergist zich naar ik geloof. (die laatste drie woorden zyn eigenlyk 'n mal toevoegsel. 't Spreekt immers vanzelf dat we by alles wat we zeggen een ‘S E & O’⁹. denken.)- Uw verandering van inzicht omtrent de goddienery kan eenigen grond hebben, maar kardinaal is dat verschil van standpunt¹⁰. niet. Of de geloovery moet uitgeroeid ten-einde den maatschappelyken toestand te verbeteren, dan wel of die toestand moet verbeterd om tot verlichter wereldbeschouwing te geraken - dat is my om't even. De tegenstelling is meer subtiel dan ter-zake doende. Geen foelie zonder muskaatnoot, geen musk.t noot zonder foelie. Als Jan en Piet ter-deure moeten worden uitgezet, is 't my onverschillig¹¹. wie 't eerst op-straat wordt geworpen. Het stryden tegen godsdienst heeft dit voor, dat men 'n noembare vyand kan aanpakken, terwyl de verbetering der maatschappelyke toestanden volgens sommigen - ook zy hebben recht gehoord te worden - onmogelyk is, althans niet in dien graad mogelyk als zekere welmeenende dryvers zich voorspiegelen. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} 24 novr En toen werd het donker. En nu is't ook alweer niet heel licht meer. Komt, laat ons 'n Bond stichten om die korte dagen te verlengen. Wat meer daglicht komt òns wenschelyk voor en dus zal de Natuur wel zoo goed zyn... Om wàt te doen? Ze kan niets veranderen! Zoo ook in den maatschappelyken toestand. Neen, niet geheel. Maar verbetering is niet te verwachten van de voorgeslagen middelen. Ik beweer dat de Socialisten (Komt ‘de’ hier tepas? Zyn ze homogeen? Het tegendeel zou weldra blyken als men hun alle uiting vry liet. Dan kregen wy terstond 'n repetitie van den Babelschen torenbouw!) Nu, voor zoover men den Socialisten 'n bepaalbare richting kan toekennen, meen ik dat zy even ver van 't spoor zyn als de luî die nu 't heft in handen hebben. ('n verachtelyk zoodje! Het Nede Volk heeft het zoo gewild en mag dus niet klagen. De voorgenomen verandering van Kiesstelsel - d.i. 'n onbeduidende verandering in dat malle stelsel - zal niets baten. De verkoren dorpsgrootheid van 501 tegen 499 stemmen, zal geen haar beter zyn dan de tegenwoordige van 51 contra 49. Die heele parlementery is apenkool. Want al werden er goede keuzen gedaan - dat ondenkbaar is! - 'n vergadering is altyd beneden 't peil van den allerminsten der broederen. Ideen 4-9.)- Ik Lid der Vertegenwoordiging? Wel, ik hoop dat men my kiest. Maar ik verwacht het niet. En als't gebeurt, zal ik blyk geven van den ernst waarmee ik vergaderingen minacht.- De Havelaarszaak? Die is versleten, afgezaagd, widerwärtig¹².. My zelf hangt ze de keel uit. Of liever, niet zy, maar de belachelykheid der middelen waarmee men - en eens ikzelf - meende haar te kunnen doen zegevieren. Wie voor Havelaar spreekt doet denken aan den dominee die over kuischheid ging preeken in de rotterdamsche Zandstraat. De 4-500 boeven die in ons arm landje den buit deelen... (een lystje der soorten komt voor in 't slot van m'n kruissprook)¹³. nu, zy zorgen wel dat het Havelaar niet gelukken zal wat blykens 't slot van Pruisen & Nederland op myn program staat. Schoon schip maken. Zie daar m'n wachtwoord. Eenige dozynen schelmen in't tuchthuis! {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja, daarvoor zorgen zy wel! En de modernen doen dapper mee. Uit den Dageraad zie ik dat ‘De protestant, godsdienstig weekblad in vryzinnigen geest’ den Volke meedeelt dat: ‘deftige heeren en aanzienlyke dames jonge mannen en zelfs meisjes... door de lezing van Multatuli's werken verzoend zyn geraakt met wat gemeen, en gewend aan wat vuil is.’ Ik weet niet waarmee m'n lezers verzoend of waaraan ze gewend zyn geraakt. Maar wel weet ik dat ik nooit iets gemeen of vuils gedaan, gezegd of geschreven heb. (Hobbel die overigens dapper tegen die aardigheid te-velde trekt, schynt hierover toch eenigszins anders te denken daar hy me van gemeen- en vuilheid slechts komparatief vryspreekt, d.i in vergelyking met de H. Schrift. Nu, dat zal 'n lapsus wezen) Ik 'n voorzanger in 't vuile en gemeene! Kàn 't vuiler, gemeener, laaghartiger? Neen, schryven over maatschappelyke toestanden wil ik niet. Als ik schryven kàn moet ik kopie leveren aan m'n uitgever by wien ik in't kryt sta. Bovendien, pour se disputer, il faut être d'accord¹⁴.. Ik sta in m'n beschouwingen op 'n geheel ander standpunt dan byv. gy & Nieuwenh. Volgens my is de tyd van redeneeren, betoogen, bewyzen, voorby. Er is handeling noodig. En dáártoe had ik willen overgaan als me niet uit den afloop van die armzalige Huldeblyk zaak was duidelyk gemaakt dat ik geen degelyke party aan mn kant heb. Men heeft me een te leesbaar testimonium¹⁵. van onmacht uitgereikt, dan dat ik zonder krankzinnigheid donker alweer!- Ik wou dan zeggen dat ik geen lust heb ten-velde te trekken zonder troepen waarop ik rekenen kan. Die heb ik niet! De statistiek der cyfers wyst my 'n rangstandpunt aan zoowat naast den koetsier van Fransen van de Putte of den tuinbaas van V. Twist. 't Zou dus dwaasheid zyn ‘verzamelen’ en ‘chargeert!’ te blazen. Dit in antwoord op Uw voorstel om de Havelaarszaak weer optevatten. Dat gy daarvoor flink en openlyk party hebt getrokken, is waar. Dit deden ook (weinige) anderen. Maar... ammunitie {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} om in 't veld te treden heb ik, hebben wy, niet. Een campagne is dus ongeraden. Hier en daar 'n beiläufigen¹⁶. zyslag, ach ja, al was't maar om 't gemoed 'n beetje te luchten. Maar stryd met¹⁷. kans op goeden uitslag zou in ons verrot land dwaasheid zyn. Wat my betreft, ik moet kopie leveren, en ga dus verssies maken of vertellinkjes. On l'a voulu!¹⁸. Zoo-even las ik 'n verslag van Piersons¹⁹. ‘rede’ in 't Odeon. De reporter noemt die ‘belangryk’. Hebje van z'n leven!- Pour se disputer &c. Weetje wel dat ik 'n tegenstander ben van de Onderwyswetten, precies als 'n orthodox, als'n katholiek, als Schaepman? De inmenging van den Staat - wacht even. Hierby den brief dien ik zond aan- Hy arriveert morgen, en wel omdat ik nu - de br. moet weg adieu tt DD 1. ge zult: oorspr. stond er Uw bezoek zal. 2. Gemüthlichkeit: ontspannen gezelligheid (du.) in Duitse schrijfletters. 3. honigtyd: wittebroodsweken. 4. il n'y a pas enz.: er zit niets tussen middelmatig en slecht (fr.) 5. Tussen 1875 en 1878 was een Camera Obscura verschenen, geïllustreerd door F. Carl Sierig. Met ca. 200 houtgravures tussen de tekst en 20 grote platen. 6. Fliegende Blätter: Duits geïllustreerd tijdschrift. 7. Ueber L&M: Über Land und Meer, Duits geïllustreerd tijdschrift. 8. brengen: oorspr. gevolgd door elkaar. 9. S E & O: salvo errore et omissione (lat.): behoudens vergissing en slordigheid. 10. dat verschil van standpunt: oorspr. stond er 't verschil van Uw standpunt. 11. onverschillig: oorspr. voorafgegaan door vry. 12. widerwärtig: walgelijk (du.) in Duitse schrijfletters. 13. vgl. V.W. II, blz. 113/4. 14. pour se disputer enz.: voor een twistgesprek moet men het eens zijn (fr.) 15. testimonium: getuigschrift (lat.) 16. beiläufig: terloops (du.) 17. met: oorspr. stond er op. 18. On l'a voulu: men heeft het gewild (fr.); variant op bekend Molière-citaat uit George Dardin: ‘Tu l'as voulu’ (Je hebt het zelf gewild). 19. Pierson: Allard Pierson (1831-1896), Nederlands theoloog en kunsthistoricus. [25 november 1884 Brief van Multatuli aan H.C. Muller] 25 november 1884 Brief van Multatuli aan H.C. Muller. Dubbel velletje briefpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 25 Novr '84 Waarde Muller, Ziehier den brief¹. dien ik U gister toezei. M'n bedoeling was hem overteschryven, maar daarin heb ik geen lust. Ik had hem dus even goed gister kunnen insluiten.- {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen, ik heb geen zin in 't behandelen, briefsgewys, van de sociale toestanden. Ik houd niet van debat. Zelden of nooit heb ik daarvan goede vrucht gezien. Met². kwaadwilligen is 't boter aan de gal³. gesmeerd (galg, zeggen de luî) en welwillenden, zy die oprecht naar waarheid streven en geen hatelyk pleizier hebben in 'n woordentournooi, nu, die komen vanzelf terecht. Ik houd D. N⁴. voor oprecht en wèl-willend: Dit ben ik ook. En hierom ben ik zeker dat een van ons beiden eenmaal ipso moto⁵. tot den anderen zegt: je hebt gelyk. Toch zou daartoe noodig zyn dat D.N. precies wist wat m'n meening was. 't Is moeielyk dit uitteleggen. de⁶. bitterheid van m'n stemming staat de juistheid myner uitdrukkingen in den weg. Voor 't oogenblik kan ik alleen zeggen dat socialismus, voor zoover ik daaraan 'n bepaalde beteekenis kan toekennen, want, zooals de meeste ismen, is't 'n vaag begrip, althans ik ben niet zeker van den zin dien ik aan't woord moet hechten - nu, ik ben géén Socialist! Vriendelyk dank voor gelykstelling met iedereen, in moreelen en intellectueelen zin. En wat gemeenschap van goederen aangaat, waar ieder evenveel bezit, heeft niemand wat. Een lotery met louter pryzen kan niet bestaan. De ‘aard der dingen’ (Jehovah) kan niet meer leveren dan ze heeft, &c- Maar ik heb sympathie voor 't streven der socialisten, voorzoover ze oprecht verbetering bejagen. (Zeker zyn er ook onder die luî de noodige Tartuffes! Dat vuil is overal.)- Ik zeide U reeds dat m'n standpunt (welks genesis heel duidelyk te verklaren wezen zou) geheel anders is dan 't uwe en dat van D.N. Hoe zal ik dat uitleggen zonder lange verhandeling? Een parabel, alzoo, al claudiceert⁷. ze. De vraag is of ze mank gaat in 't kardinale? Op zeker vaartuig bestond de état-major⁸. uit... min achtbare lieden. (‘Verrotting in den Staat’ zei ik. Thorbecke noemde 't ‘Contagium⁹. in de politieke atmosfeer’. We willen 't verschil deelen, en zeggen dat in den Haag 'n gemeen troepje op't kussen zit.) Dat troepje hooggeplaatsten alzoo behartigde niet het belang van schip en bemanning, maar deed z'n eigen zaakjes. De équipage werd slecht, ja byna niet gevoed. Nu zegt N. ‘die menschen moeten beter eten hebben.’ Ik: Wel zeker, als 't kàn (wat de vraag is!) doch in allen geval moet de troep schelmen overboord, die alle verbetering, ook al slaagden wy in't vinden van middelen daartoe, òf: in den weg staan òf: - als ze {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} huns ondanks bereikt ware - ten eigen bate zouden aanwenden. - 2e Parabel. In 'n broodfabriek zyn ratten en mieren - nu ja, ik had de kat willen zyn! Maar m'n ‘geestverwanten’ vonden me daartoe niet goed genoeg. Je ziet wel dat bitterheid my de uiting belet! O, ik weet wel dat enkelen niet schuldig zyn aan de zonderlinge opvatting van wat er noodig ware geweest om iets degelyks uitterichten! Maar den zoo noodigen steun van 'n party die den vyand eenig respect kon inboezemen, heb ik niet! En 't ergste is dat die armoed den tegenstanders zoo duidelyk gebleken is. Niet alleen ben ik zwak, maar m'n zwakte is extra muros¹⁰. bekend gemaakt. Alle verder pogen van myn kant zou niet alleen onvruchtbaar zyn - zooals 't steeds wàs - maar zelfs belachelyk. De 70-80 heeren die de oproeping deden, en er in berustten dat ze zoo schamel afliep - ‘schamel’ is niet van my. 't Is de kwalificatie die de Midde Courant er aan gaf - hebben veel op hun geweten. Nooit heeft 'n vyand me meer kwaad gedaan!- Adieu, hartelyk met D.N. gegroet. Vraag hem of hy me niet eens kan komen bezoeken? Dan zal ik goed naar hèm luisteren zooals hy naar my gedaan heeft. Ik stel hem zeer hoog. Groet ook Rouffaer¹¹. die 'n beste kerel is. Adio tt DD Zend me dien ingesloten brief s.v.p. terug. 1. brief: waarschijnlijk de brief van 16 november 1884 aan het Internationale Congres te Brussel. 2. Met: oorspr. stond er Als ik't. 3. aan de gal: deze etymologie van Multatuli is hoogstwaarschijnlijk onjuist. ‘Boter aan de galg smeren’ wijst op een bizarre verkwisting. 4. D.N: Domela Nieuwenhuis. 5. ipso moto: uit eigen beweging (lat.) 6. de: oorspr. voorafgegaan door Als. 7. claudiceren: mank gaan (naar het lat.) 8. état major: officiersstaf (fr.) 9. Contagium: besmetting (lat.) 10. extra muros: buiten de muren (lat.) 11. Rouffaer: zie V.W. XXII, bij 11 april 1883. [25 november 1884 Ingezonden Brief van Multatuli in De Amsterdammer] 25 november 1884 Ingezonden brief van Multatuli in De Amsterdammer van 28 november 1884. (Knipsel M.M.) Kunst en letteren. Multatuli. In een der bladen vindt men de volgende advertentie. ‘Door de lezing van’ - zegge: door het lezen der werken van - ‘Multatuli zijn deftige heeren en aanzienlijke dames, jonge mannen en zelfs meisjes... verzoend geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is.’ Aldus staat - volgens 'n stuk van den heer Hobbel, in de 5e afleve- {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} ring van den Dageraad - te lezen in: ‘De Protestant,’ Godsdienstig Weekblad in vrijzinnigen geest, onder redactie der heeren dr. J. Hooijkaas, A.P.G. Jorissen, H.C. Lohr en J.H. Maronier, predikanten te Rotterdam. Daar dit Weekblad misschien niet zoo algemeen verspreid is als om de daarin verkondigde godsdienstig-vrijzinnige denkbeelden wenschelijk ware, meen ik, ter bevordering van heilzame zelf kennis 'n goed werk te doen, door de niet vuile, niet gemeene, maar voorzeker echt godsdienstig-vrijzinnige bewering van genoemde Redactie ter kennis te brengen van de velen die ze aangaat. multatuli. Nieder-Ingelheim, 25 November 1884. [29 november 1884 Bericht in De Protestant] 29 november 1884 Redactionele mededeling in De Protestant, no. 48. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Correspondentie. Van den heer Hobbel ontvingen wij een afdruk van een stukje, door hem in het tijdschrift de Dageraad geplaatst. In ons volgend nummer zullen wij er iets over zeggen. [2 december 1884 Kroniek in Het Nieuws van den Dag] 2 december 1884 Letterkundige Kroniek in Het Nieuws van den Dag. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. (....) De Heer H. Cosman, wat zijne begrippen betreft, een leerling van Multatuli, doch wat den vorm zijner gedichten aangaat, een volger van De Génestet, zond een bundel Wilde halmen in het licht. (....) [2 december 1884 Brief van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli] 2 december 1884 Brief van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} Assen 2 December 84 Hooggeachte vriend, Haast durf ik de pen niet opnemen om u te schrijven, maar schuld beleden is, hoop ik, half of geheel vergiffenis schenken. Ook kan ik verzachtende omstandigheden bepleiten, die mijn stilzwygen verklaren, zoo niet rechtvaardigen. Ik ben zoodanig in de praktische propaganda, dat ik met moeite iets anders kan doen en met de beste voornemens bezield moet ik telkens en telkens uitstellen wat ik van plan was ten uitvoer te brengen. Want vergeten heb ik u niet, evenmin als uwe Egeria¹., die ons zoo lief en hartelyk ontving alsof wy oude bekende waren. Neen, het waren onvergetelijke uren, die wy doorbrachten by u en nog steeds denk ik met genoegen aan den tijd, dien wy doorbrachten op het balkon met dat heerlyke uitzicht op de Rheingau of zittende aan den voet van de naald, die ons in enkele uren zoovele eeuwen deed doorleven in de gedachte. Dank, hartelyk dank voor de bewyzen van sympathie, die ik, de jongere, van u mocht ontvangen en voor de belangstelling betoond zoo voor myn taak als voor mijn persoon. Zoo iets doet goed, als men zoo telkens bemerkt uitgestooten te worden uit een maatschappy, waarin de gekroonde middelmatigheid den boventoon voert en elk die zich daarboven verheft òf broodeloos wordt gemaakt om hem ook geestelyk te dooden òf uitgestooten, waar het eerste niet mogelyk is. Ik gevoel wat gy geleden moet hebben door de aanraking met menschen, wier hardhuidigheid hen onvatbaar maakte voor indrukken van een fyn besnaarde ziel gelyk de uwe. Ik gevoel hoe gy recht hebt om verbitterd te zyn en u terug te trekken in uzelven met den kleinen kring, te midden waarvan harmonie bestaat door zielsverwantschap. Die advertentie van u in het Nieuws van den dag². deed my opschrikken en ik moest en ik zou u schryven. Welnu, ik neem een stil uurtje te baat in myn logement te Assen, om met u te verkeeren en dat stemt my aangenaam. Want weet dat ik weer een propagandareis maak in de noordelyke provincies, om het poli- {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} tieke leven op te wekken en het liberalisme te bestryden maar ook en vooral om propaganda te maken voor de denkbeelden, in wier toepassing redding te vinden is uit ellende en armoede. Vermoeiende dagen heb ik achter den rug, daar ik avond aan avond sprak, somwylen tweemalen op één dag, eenmaal drie keeren in 24 uur. Dagen van stryd, daar ik niet altyd een sympathiek gehoor vond en dagelyks in de couranten mag lezen waarvoor men my al uitmaakt. Ik ben dan ook vermoeid en zal den dag zegenen, waarop ik wederom thuis zit, ofschoon ook lyden my wacht als ik mis myn trouwe wederhelft, die my anders opwachtte en aanhoorde om met my te deelen in elke zegepraal of elke teleurstelling. Een hart, waaraan men zich kon uitstorten, dat u begrypt en kent - ach, ik behoef daarover niet uit te wijden, want gy weet by eigen ervaring wat dat zeggen wil. Om op die advertentie terug te komen, zy is raak en verdiend. Welk een laagte van ziel is er noodig, om zyn toevlucht te nemen tot zulk een manier van bestryding! Dat is zeker de christelyke deugd, waarvoor men gestreden heeft in de schoolwet en die de maatschappelyke deugd van waardeering ook by verschil van meening, opheft. Maar die modernen zyn prachtige leidslieden van blinden! Juist in diezelfde week moest ik ervaren uit de Hervorming, het orgaan van den halfbakken Protestantenbond, dat ik volgens het oordeel van ‘ons’, moderne woordvoerders, zedelyk was ondergegaan. Dus, broeder, reik mij de hand, wy zyn diep gezonken in de oogen dier heeren en slechts één middel tot redding blyft over, nl. om ons te werpen in hun armen om vergiffenis smeekende met hen te schipperen en te knoeien. Eén troost blyft ons, dat wy dien heeren de handen vol maken, want het opkomend geslacht is voor hun ‘kool- en geit’ theorie geheel bedorven. Inde ira, inde lacrymae!³. Ik sprak onzen vriend Mansholt⁴. te Ulrum waar hy nu woont en het deed my genoegen dien flinken en eerlyken man weer eens te ontmoeten. Jammer dat zulk soort lieden zoo uiterst dun gezaaid is, want onder al uwe zoogenaamde vrienden en ‘geestverwanten’ zyn er zeker niet velen, die het zoo goed met u meenen, als hij. Er zyn hier in het noorden meer flinke lieden, maar ze staan te veel geisoleerd en daarom vermogen zy zoo weinig. Had ik vroeger gehoopt, dat de Dageraad het punt van vereeniging voor al {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} dezulken zou zyn, ik heb langzamerhand ervaren, dat ook aldaar eenzelfde geest heerscht als in de kerkgenootschappen, nl. een geest van uitsluiting en onverdraagzaamheid. Kleinzieligheid zit daar even goed voor en daarom ging ik eruit, want heil is daarvan niet te verwachten. By myn verblyf te uwent vernam ik niets van uw plan ten opzichte der voltooiing van uw Woutergeschiedenis en toch al ben ik zeker de eerste niet en al zal ik ook de laatste niet zyn, ik spreek den wensch uit, dat gy ‘loisir’ vindt om haar te voltooien. Het zou voor onze letterkunde niet alleen, maar ook voor de zielkunde een belangryke bydrage zyn, indien wy dat verhaal voltooid voor ons hadden. Gaarne zal ik by gelegenheid iets van u en uwe vrouw vernemen. Pas de wedervergelding niet op my toe door een langdurig stilzwijgen en weet dat ik overstelpt ben met bezigheden, die in den regel niet wachten kunnen. Ze zyn niet allen interessant, maar ze moeten toch gedaan worden. Veel blyft daardoor liggen, wat ik zou willen afmaken, maar men vordert zoo weinig, als men zich niet geheel aan zoo iets kan wyden. Maar ik beloof beterschap, wat myn schryven aangaat, wanneer ik eerst absolutie van u heb ontvangen. Groet uwe vrouw hartelyk van my, groet Wouter, die my misschien reeds vergeten is en wees zelf vriendschappelyk gegroet van Uw vriend F. Domela Nieuwenhuis 1. Egeria: bronnymf uit de Romeinse sagenwereld; zij gaf koning Numa adviezen voor zijn wetgeving. 2. Ook in het Nieuws van den Dag was Multatuli's ingezonden brief - zie bij 25 november 1884 - opgenomen. 3. Inde ira, inde lacrimae: vandaar de woede en de tranen (lat.) 4. Mansholt: Derk R. Mansholt (1842-1921), landbouwer. [6 december 1884 Artikel in De Protestant] 6 december 1884 Redaktioneel artikel in De Protestant, no 49. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Antwoord aan den Heer J. Hobbel De heer J. Hobbel alhier zond ons een afdruk van een stukje, door hem geplaatst in de November-aflevering van de Dageraad. Hij deelt daarin mede, welke schermutseling over ‘Multatuli's verderfelijken invloed’ er tusschen hem en ons heeft plaats gehad. In ons vorig No. beloofden wij, er iets over te zeggen; en thans zien wij ons daartoe te meer verplicht, omdat zekere advertentie be- {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} treffende deze zaak in een paar veelgelezen dagbladen verscheen. Intusschen gaan wij er niet dan hoogst ongaarne toe over; vooreerst, omdat het onderwerp onzen weerzin wekt, en niet minder, omdat het uiterst moeielijk te behandelen is, daar wij de grenzen der kieschheid niet willen overschrijden en ons dus niet onverbloemd kunnen uitspreken. De heer H. betreurt het, dat wij ‘in onzen ijver om M. te bestrijden, de toevlucht namen tot onedele praktijken.’ Wij zijn ons daarvan niet bewust; wij begrijpen zelfs niet, hoe men het als ‘onedele praktijken’ kan brandmerken, wanneer wij, bij zekere gelegenheid en onder zekere indrukken, in het voorbijgaan aanstipten, dat, nevens andere verderfelijke invloeden, de lezing van M.'s geschriften op sommige jongelieden hoogst ongunstig heeft gewerkt, hen ‘verzoend deed raken met wat gemeen en gewend aan wat vuil is.’ (Men herinnere zich: er was sprake van een ‘echtbreukenstuk,’ van bedorven smaak en onreine verbeelding, en overheerschende zinlijkheid). Welnu, wij hebben achterna onszelven wel eens afgevraagd, of het niet een weinig onhandig was, zóó in het voorbijgaan eene meening te uiten, die stellig door velen beaamd, maar door anderen tegengesproken zou worden en laatstbedoelden hinderen moest. 't Is misschien het geschiktst, een veelbesproken persoon en gevierd schrijver, indien men zijn invloed noodlottig rekent, eens opzettelijk en rustig te behandelen, en kan of wil men dit niet doen, hem dan liever stil te laten rusten. Maar al hebben wij ons wellicht aan zekere onhandigheid schuldig gemaakt, van ‘onedele praktijken’ kan hier geen sprake zijn. Nu moeten wij er dan aan gelooven. Gelukkig althans, dat de aard en de omvang van ons blad ons gebiedend voorschrijven, het kort af te doen! Twee zaken moeten wij scherp onderscheiden: ons antwoord aan den heer Hobbel èn onze meening over de schriften van M. Het doet ons thans dubbel leed, dat de heer H. ons aanbod van een particulier gesprek niet aanvaardde; hij begreep toch wel, dat ‘onze weerzin van eene bloemlezing van dubbelzinnigheden en zedelooze aardigheden te geven’, niets te kort deed aan onze bereidvaardigheid om elkander te ontmoeten en van gedachten te wisselen. Dan zou het misverstand voorkomen of opgehelderd zijn, hetwelk nu zóóver gaat, dat hij ons verwijt, hem niet te {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} willen begrijpen: doch hierover nader. Dan zouden wij hem wellicht hebben teruggebracht van de verwarring tusschen verstandelijk ontwikkeld en wetenschappelijk ontwikkeld, wie weet, mogelijk ook hebben doen twijfelen aan hetgeen nu voor hem schijnt vast te staan, dat de lezers van M. meerendeels tot de hoogst ontwikkelden in den lande behooren; wij toch voor ons meenden, dat van de breede schaar dier lezers jongelieden, kweekelingen en aankomende studenten en burgerscholieren, dus uit den aard der zaak nog zeer weinig of zeer gebrekkig ontwikkeld, de meerderheid vormden. Daarnevens zijn er anderen, die door den aard van hun maatschappelijken werkkring geen tijd hebben tot eigenlijk gezegde studie, tot het lezen van boeken over godsdienstige, zedelijke, maatschappelijke vraagstukken, en die nu door de ‘Idéën’ van M. aan het denken of twijfelen komen. Misschien ware het juister, in den verleden tijd te spreken; wij hopen althans, dat de invloed van M. aan het tanen is. Zeker zou een mondeling onderhoud den heer H. hebben doen inzien, dat hij ons iets anders laat zeggen of schrijven, dan wij deden. Aan zulk eene dwaasheid hebben wij ons niet bezondigd, dat wij spraken van ‘deftige heeren’ die door het lezen van M. in hun zedelijk gevoel benadeeld zijn! Die ‘deftige heeren’, van wie wij zeiden, dat zij ‘onder het vernis van fatsoen wezenlijk diep bedorven zijn,’ zullen van M. waarlijk geen slechten invloed meer ondervinden; zij zijn er door heen, zij weten zich wel anderen, nog heel wat meer gepeperden kost op hun letterkundigen disch te verschaffen. Wij spraken zeer duidelijk en uitdrukkelijk, in onderscheiding van die ouderen, over jongelieden, die ‘smaak hebben leeren krijgen in de ook hier ter stede op ruime schaal verspreide en met warmte aanbevolen Fransche tooneelstukken van den laatsten tijd, of... en hier volgen de geïncrimineerde woorden. Daarmede is niet gezegd, dat alle jongelui, die zulke tooneelstukken lazen of zagen vertoonen - elk die met de toestanden te dezer stede bekend is, zal onze bedoeling begrijpen - daardoor bedorven zijn; evenmin, dat de lectuur van de Ideën allen, die er zich mee bezighielden, kwaad deed; maar dat er zijn, bepaaldelijk ‘bij de jongeren’, die zulk een noodlottigen invloed ondervonden, dat zij, vernemende: ‘Er wordt een gemeen stuk opgevoerd’, niet terstond en zonder aarzeling antwoordden: {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Dan blijf ik thuis!’ maar juist integendeel er lust in kregen en gingen. Bedenk wel: 't gold hier een stuk, waarvan de Zondagscourant der N.R.C. in dezen trant schreef: Afschuwelijke toestanden, alles en ieder persoon afschuwelijk! Men zal ons verplichten, indien men daartoe in de gelegenheid is, No. 38 van ons blad (20 Sept.) nog eens op te slaan, zich het gansche beloop dezer jammerlijke zaak te binnen te brengen, en alsdan het betrokken artikel kalm en onbevooroordeeld te herlezen. Maar vooral, indien wij den heer H. hadden mogen ontmoeten, hadden wij hem weerhouden, althans getracht te weerhouden, van een jammerlijken misgreep, thans door hem gedaan, nl. den Bijbel op te slaan naast de werken van M. en eene breede lijst van onkieschheden uit den Bijbel te geven! Hoe is het van een ontwikkeld man mogelijk? Wij laten voor zijne rekening de zonderlinge bewering, dat wij ‘den Bijbel voor driekwart verwerpen’; wij weten niet, waarmede wij dat verdiend hebben; wij vinden, dat die aantijging-zelve het tegen ons gebruikte wapen bot maakt. Wel vestigen wij er de aandacht op, dat hierin ingewikkeld de erkenning schijnt opgesloten te liggen, dat M.'s geschriften toch soms of bij enkelen wel eens een verkeerden invloed kunnen oefenen op het zedelijk gevoel. Maar dit alles daargelaten, herhalen wij: hoe is het mogelijk? Me dunkt, de heer H. zal zelf zich schamen over de verregaande oppervlakkigheid, het volslagen gemis aan historischen zin, in den aanval op den Bijbel en de vergelijking van de Bijbelboeken met de schriften van M. aan den dag gelegd. Wie deugdelijk godsdienstonderwijs heeft genoten of in het gemis daarvan op rijper leeftijd door de lectuur van degelijke boeken heeft voorzien; wie voorts iets van historie weet, die gebruikt zijn ‘oordeel des onderscheids.’ De Bijbelboeken zijn geschreven in een gansch anderen tijd, en met het oog op gansch andere toestanden dan de onze; dingen, die wij met een sluier bedekken, worden daar onomwonden met name genoemd: maar niemand heeft nog ooit de betichting doen hooren, dat dit geschiedde met verkeerde bedoelingen. Er komen wetten en voorschriften in voor betreffende het huwelijk en de reinheid en allerlei ziekten, die tegenwoordig alleen in geneeskundige geschriften op hunne plaats zijn, maar die ook nu nog met hooge waardee- {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} ring door deskundigen worden geroemd en op de gezondheid en zedelijkheid der Joden een gunstigen invloed oefenden. Er komen verhalen in voor, die zeer onverkwikkelijk, ja soms ook onstichtelijk zijn, verhalen die wij waarlijk aan onze kinderen niet te lezen willen geven; de zaak is, dat de menschen er worden geteekend, zooals zij zijn. Voorts heeft een enkelen keer nationale haat of trots deze of die verkeerde, onedele voorstelling aan dezen of dien schrijver ingegeven. Ook vinden wij door de verschillende Bijbelschrijvers een zeer verschillend, hooger of lager, zedelijk standpunt ingenomen. Maar nooit of nergens wordt in den Bijbel iets gezegd, beschreven, voorgesteld, met het doel om onkiesch te zijn, om het gevoel voor hetgeen zedelijk en betamelijk is te verzwakken of te ondermijnen, om de verbeelding te ontvlammen. Wij hebben de lijst van de heer H. niet nagegaan; maar reeds uit de cijfers van hoofdstukken en verzen weten wij, zonder den Bijbel op te slaan, dat, 't is niet te zeggen hoeveel, plaatsen door de schromelijke onkunde hier als met de haren zijn bijgesleept. Wilden wij ze met hem een voor een nagaan, hij zou zelf zien, dat verre, verreweg de meeste vervielen. Maar die welke overbleven en werkelijk onkiesch zijn - daarom nog niet onzedelijk! - of die enkele, die werkelijk onzedelijk zijn, zij vinden gereedelijk hare historische verklaring; zij hebben niets gemeen met geschriften uit onze dagen, waar niet slechts de gedachte aan al wat het geslachtsleven betreft als een - niet gouden! - draad door heen loopt, maar waar ook ‘histerische Ideeën’ - het woord is van Aart Admiraal - in voorkomen, van welke deze schrijver, dwepend met M., verklaart: ‘Ik keur zoo'n idee af. 't Onreine schijnt er doel.’ Den heer H. zij gebeden, in het belang van zijn eigen eer en fatsoen den Bijbel er buiten te laten. Zoo'n lijst als hij geeft is alleen van een vuilen kwâjongen te verklaren of van een man ten eenemale verlaten van historischen zin en de gave des onderscheids. Tot geen van beide klassen wil hij behooren. Derhalve... {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} [13 december 1884 Artikel in De Nederlandsche Spectator] 13 december 1884 Artikel in De Nederlandsche Spectator, no. 50. (M.M.) Pluksel Vrijzinnige onzin De Protestant, godsdienstig(?) weekblad in vrijzinnigen(?) geest(?), te Rotterdam verschijnend, neemt de volgende woorden op: ...‘deftige heeren en aanzienlijke dames, jonge mannen en zelfs meisjes, die door de lezing van Multatuli verzoend zijn geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is’... Multatuli schreef daaromtrent het volgende: ‘Door de lezing van - zegge: door het lezen der werken van - Multatuli zijn deftige heeren en aanzienlijke dames, jonge mannen en zelfs meisjes... verzoend geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is’. Aldus staat - volgens 'n stuk van de heer Hobbel, in de 5e aflevering van den ‘Dageraad’ - te lezen in: ‘De Protestant’, godsdienstig weekblad in vrijzinnigen geest, onder redactie der heeren dr. J. Hooijkaas, A.P.G. Jorissen, H.C. Lohr en J.H. Maronier, predikanten te Rotterdam. Daar dit Weekblad misschien niet zoo algemeen verspreid is als om de daarin verkondigde godsdienstig-vrijzinnige denkbeelden wenschelijk ware, meen ik, ter bevordering van heilzame zelfkennis 'n goed werk te doen, door de ‘niet vuile, niet gemeene’, maar voorzeker ‘echt godsdienstig-vrijzinnige’ bewering van genoemde redactie ter kennis te brengen van de velen die ze aangaat. multatuli. 25 Nov. 1884.’ Nieder Ingelheim, De heer J. Hobbel schreef in De Dageraad eene zeer juiste wederlegging van het lasterlijke, vuile woord in De Protestant. Terecht vroeg hij den heeren, hoe zij het aanleggen met het laten lezen van den bijbel en gaf een lijst van een dertigtal voor de hand weg genomen plaatsen uit dat boek, die men liefst niet aan jonge lieden zou laten lezen. Het staat vast, dat aan de voortreffelijkheid en {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} schoonheid van den bijbel daardoor in het minst geen afbreuk wordt gedaan. De zaak is alleen deze, dat niet alles lectuur is voor allen, en dat men lezen moet met verstand. En dit nu is het ongeluk dat Multatuli's werk soms gelezen wordt door hen wie het aan verstand, ontwikkeling en ook wel eens aan de ware kieschheid en reinheid ontbreekt. Of de bovengenoemde heeren hiermee genoegzaam zijn bedeeld, dit mogen wij niet betwijfelen; veeleer is het duidelijk dat zij Multatuli's werken niet gelezen hebben. Hoe zouden zij anders zoo onverstandig kunnen oordeelen? En zij moeten ze ook niet lezen, want zij kunnen ze niet begrijpen. Doch hetgeen men niet kent en niet begrijpt als gemeen en vuil te brandmerken, dat mogen zij ook niet doen. Dat is niet vrij- maar licht-zinnig. [13 december 1884 Ingezonden Brief van J. Hobbel in De Protestant] 13 december 1884 Ingezonden brief van J. Hobbel met redaktioneel weerwoord in De Protestant, no. 50. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Ingezonden Een kort wederwoord. Mijne Heeren, Trots het uitvoerig schrijven, dat u in het vorige nummer van dit blad geeft als antwoord op mijn stuk in De Dageraad, meen ik met weinige woorden te kunnen volstaan. Het hoofddoel acht ik bereikt. Het is duidelijk gebleken, dat u niet met bewijzen staven kunt de bewering, dat men door het lezen van Multatuli's werken ‘verzoend’ zou geraken met wat ‘gemeen’ en ‘gewend’ aan wat ‘vuil’ is. Zelfs zegt u, dat ge u ‘wellicht aan zekere onhandigheid schuldig gemaakt’ hebt, toen de ongepaste qualificatie van Multatuli's werken en de lezers daarvan aan uw pen ontvloeid is. ‘Onhandigheid’ is niet het rechte woord: onwaarheid moest het zijn. Het volhardingsvermogen van den menschelijken geest echter aannemende, kan ik mij ditmaal met uw verklaring tevreden stellen. De opmerking, dat het mij aan ‘historischen zin’ ontbreken zou, is aan een verkeerd adres gericht. Doch wat weten de duizenden {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} kinderen van de lijst des tijds, waarin de bijbelboeken behooren geplaatst te worden? Wat besef hebben de ‘meerendeels wetenschappelijk niet ontwikkelden’ - om de woorden van Dr. Kuyper te gebruiken - van historischen zin? Voor hen kan men niet anders doen dan den bijbel nemen, zooals die zich aan hen vertoont (u kent overigens de redeneering: ‘Gods woord’ - de bijbel - ‘is eeuwig en onveranderlijk’?). Met deze woorden meen ik mij gerechtvaardigd te hebben opzichtens de voorbeelden van onkieschheid - voor zéér belangrijke vermeerdering vatbaar! - die ik in noot 2 van mijn opstel in De Dageraad gaf. Uw Dw. Dienaar, j. hobbel. Rotterdam, Dec. '84. Naschrift van de Redactie. Terwijl wij den heer H. verwijzen naar het in dit Nr. opgenomen stuk, zouden wij hem wel willen verzoeken, ons ‘Antwoord’ nog eens aandachtig en zoo onbevooroordeeld mogelijk over te lezen. Hij deed dit blijkbaar zóó weinig, dat hij er onze toezegging niet eens in gevonden heeft, van onze bewering aangaande M.'s invloed te zullen staven, en evenmin begrepen heeft, wat wij omtrent ons aanroeren van deze quaestie en omtrent den indruk, door zekere verhalen of gezegden des Bijbels teweeggebracht, hebben gezegd. Op die wijze is elke gedachtenwisseling geheel onvruchtbaar. [13 december 1884 Bericht in De Protestant] 13 december 1884 Redaktioneel artikel in De Protestant, no. 50. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Iets over den invloed van Multatuli. In ons ‘Antwoord aan den heer J. Hobbel’ hebben wij beloofd, afzonderlijk over den o.i. noodlottigen invloed van M. nog iets in het midden te brengen. Slechts ‘iets’; volstrekt niets meer, dan waartoe wij in zekeren zin verplicht zijn. Wij bepalen ons vooreerst tot zijn invloed op jongelieden; trouwens, dat het vooral dezen zijn, die hij aan zich boeit, niet de mannen van ervaring, {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} daarover zie men ‘de Levensbode’, X blz. 44, vg. ook bl. 322 v.o. (1) Voorts laten wij terzijde, dat hij het opkomend geslacht leert spotten met het heilige, vervreemdt van vaderlandsliefde, wantrouwen inboezemt tegen onze maatschappij, van alles bij voorkeur of bij uitsluiting het slechte of de zwakke zijde laat zien - men kan hierover boven aangehaalde, zeer lezenswaardige studie naslaan - ook, hetgeen misschien nog het ergste is, dat hij een grenzenlooze oppervlakkigheid voedt en dat zijn schrijven en drijven zoo dikwijls het karakter van verregaande onwaarheid draagt - alweder verwijzen wij naar ‘de Levensbode’ en v. Vloten's ‘Onkruid onder de tarwe’. (Voegen we hier, tot troost voor zijne bewonderaars, bij, dat wij ook de verdediging van Mr. C. Vosmaer en H.M. v. Andel niet onopgemerkt hebben gelaten.) Wij hebben thans alleen de vraag te behandelen, of wij recht hadden tot de bewering, dat er zijn onder het opkomend geslacht, die ‘door het lezen van M. verzoend zijn geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is’. Maar op welke wijze haar te staven? In 't algemeen gesproken, zou dit kunnen geschieden, òf door de personen te noemen, in wie deze invloed als met den vinger kan worden aangetoond, òf door eene reeks van aanhalingen uit zijne werken, waar hij ‘de verbeelding op onreine wegen leidt’ - het woord is weder van Aart Admiraal, M.'s vereerder. Doch bij nader inzien gaat dat niet, geen van beide. Het eerste niet, omdat het te persoonlijk wordt. Toch zou de heer Hobbel juist dit hebben gewenscht. Hij verklaart zich bereid, vier lijsten van lezers van M. over te leggen, indien wij, met die namen vóór ons, het bewijs kunnen leveren, dat ‘men’ dien verderfelijken invloed van M. ondervindt. Maar dat hadden we nooit beweerd; wij hebben niet neergeschreven, dat ‘men’, of alle, of althans de meeste lezers van M. door hem {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} slecht zijn geworden, 't is niet in ons opgekomen; maar dat er werkelijk onder de jongeren zijn, wier kieschheid, wier afkeer van het vuile en gemeene, wier reinheid van verbeelding schade hebben geleden door de lectuur zijner werken, ja, dat meenen wij met zekerheid te weten. Doch hoe dat te bewijzen? Gesteld, - trouwens, eene ongerijmdheid - wij kenden de personen op die vier lijsten van den heer H. voor het meerendeel door en door, en wij konden er ‘jonge mannen en zelfs meisjes’ op aanwijzen, wier zedelijk gevoel blijkbaar nadeelige invloeden onderging: wie zal uitmaken, of het bepaaldelijk M. was en welk aandeel hij er aan had? Wie zal zeggen, of de werken van Zola in ons land zoo verspreid en vooral zoo zonder schaamte gelezen zouden zijn, indien M. niet het denken, spreken, lezen over onderwerpen, die men gewoon was, en o.i. terecht, onaangeroerd te laten, in den smaak had gebracht? - En zetten wij ons aan den weerzinwekkenden arbeid, eene reeks van plaatsen, die ons onzedelijk voorkomen, af te schrijven, niet om die te laten drukken, maar om die een vurig vereerder, bijv. den heer H., onder de oogen te brengen, hij zou waarschijnlijk even weinig zich laten overtuigen als de voormalige vereerders van Cats of de tegenwoordige van Bilderdijk willen gelooven aan het kwaad, dat beide schrijvers door hunne vuile gedichten hebben aangericht. En toch... Een onzer zette zich tot het opmaken van zulk eene lijst, maar hij was nog geen honderd bladzijden ver, of hij walgde te zeer, om verder te gaan. Laat ons van een anderen kant het beproeven. Gelukt het ons niet, te overtuigen, dan misschien toch, ons ongunstig oordeel te doen waardeeren en tot ernstig nadenken over een zielkundige en eene opvoedkundige vraag te nopen. Niemand zal ontkennen, dat M. gedurig, met opzet en bij voorkeur, de zinnelijke natuur des menschen en bepaaldelijk het geslachtsleven bespreekt of op de eene of andere wijze er bij haalt. Dit nu achten wij op zichzelf reeds verkeerd. Men hale hierover de schouders op, als ouderwetsch en puriteinsch, wij zouden wenschen, dat geen beeld in onze salons prijkte, waarvoor zich niet jongeling en maagd konden plaatsen, om samen het te bewonderen, geen roman of ander geschrift in onze huiskamer werd toegelaten, die niet gelijkelijk en gelijktijdig door jongelieden van {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} beide geslachten konden worden gelezen. Dit achten wij een eisch van kieschheid, goeden toon, ware beschaving. En niet minder van bedachtzame opvoedkunde. Op zekeren leeftijd ontwaakt bij de meesten, bij den een vroeger, bij den ander later, de zinlijke drift toch al sterk genoeg, bij verscheidene te sterk zelfs, zoodat al wat de verbeelding prikkelt, den hartstocht opwekt, of ook maar de gedachten naar dien kant leidt, door henzelven, indien zij wijs zijn en zichzelf bewaren willen, door hunne opvoederds, indien zij bedachtzaam zijn, stelselmatig vermeden moet worden. Hier bij uitzondering is vrees o.i. eene goede raadgeefster (Spreuk. 28 vs. 14). Maar men zal mij misschien tegenwerpen, dat M. moest schrijven, zooals hij deed, omdat hij de conventioneele zedenleer aantasten, de huichelarij in onze samenleving ontmaskeren moest. Hierin is een schijn van waarheid, en mogelijk iets meer dan dat; maar hierin heerscht tevens groote verwarring van denkbeelden, naar wij vreezen. Grond en oorsprong van het zedelijk leven ligt in onze menschelijke natuur. Geen toeval of willekeur, geen tijdelijke waan of dwang van buiten riep de onderscheiding van goed en kwaad, riep de groote, alom geldige eischen der zedenwet tot aanzijn. Ook van wat men meer in bijzonderen zin ‘zedelijkheid’ noemt, namelijk eerbaarheid, zelfbeheersching, reinheid van verbeelding en gedachten, ligt de bron en het recht in den mensch-zelf, in het gevoel van schaamte, van kieschheid, van eer. Men vrage nu niet naar de verklaring of de rechtvaardiging van deze gevoelens; zij hebben hun bewijs in zich en dulden geen handhaving van elders, noch door bovennatuurlijke instelling, zooals de clericalen, noch door berekening van de gevolgen, zooals de utilisten willen. Al het hoogste en diepste, edelste en reinste komt op den geheimzinnigen achtergrond van ons menschelijk bewustzijn op onnaspeurlijke wijze maar met volstrekte zekerheid tot stand. De mensch, die deze gevoelens onderdrukt, of ook maar eenigermate beleedigt, werpt zichzelf weg, pleegt geweld aan het beste wat hij heeft, de zelfachting. Dit is een feit, evenmin betwijfelbaar als de stelligste uitkomsten der natuurwetenschappen. Maar de inhoud dier begrippen van goed en kwaad, de opvatting van eerbaarheid, de toepassing der gevoelens van schaamte en {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} kieschheid, ziedaar wat niet van den beginne af, noch ook overal en altoos dezelfde is, wat door de beschaving - dit woord in den verhevensten zin genomen, dus in de eerste plaats zedelijke ontwikkeling omvattend - gegeven en door onze rede erkend en toegeëigend wordt. De beschaving nu, en bijgevolg of in zooverre ook de zedelijkheid, is een werk der traditie. De opeenvolgende geslachten hebben aan die taak gearbeid en haar - niet: voltooid; allesbehalve! maar - gebracht op die hoogte, waar zij nu is. Aan de overlevering danken wij op elk gebied des levens, van wetenschap, kunst, nijverheid, godsdienst, zedelijkheid, het beste wat wij hebben, al wat aan ons leven en onze samenleving waarde bijzet. En wat die overlevering nu eenmaal gevonden of veroverd, in elk geval vastgesteld heeft, hetzij in de zedenleer, hetzij in de schoonheidsleer, hetzij in de physica, dat is onomstootelijk. De monogamie en de eisch der onthouding van geslachtsgemeenschap buiten den echt staat even vast als de leer der evenredigheden of de ‘gulden snede’ en als de formule van den hefboom. En wat buiten ons vaststaat, moet door ons persoonlijk in ons opgenomen, verwerkt, tot ons eigendom gemaakt worden. Laat ons dit de traditioneele zedelijkheid noemen, dat wil zeggen, die welke door de historie en door het eenstemmig getuigenis der edelsten en door de onvoorwaardelijke erkenning aller onpartijdigen de hoogste gewisheid en onkreukbare rechten bezit. Maar er is in wat gemeenlijk beschaving genoemd wordt ook heel wat schijn, dat dan ook geen duur heeft. Bijgevolg en in zooverre is er ook eene conventioneele zedelijkheid. Conventioneel, dat is, op stilzwijgende afspraak of toevallige gewoonte berustend, dus willekeurig en voorbijgaand. Evenals de zoogenaamde wellevendheid soms niets dan een dun vernis is, om leelijke, vooze, toestanden te bedekken, zoo is de zedelijkheid bij enkele personen en in zekere kringen voor een goed deel vormelijkheid, geveinsdheid, ja, hypocrisie. Als de uiterlijke welvoegelijkheid, de betamelijkheid in het oog der wereld, de burgerlijke onberispelijkheid maar gered is, dan kan er veel mee door. Zoo is het, helaas! in ‘fatsoenlijke’ standen nog het meest. Laffe preutschheid voor kieschheid aangezien, niet naar motieven gevraagd maar alleen naar daden en toestanden, kuischheid die nooit op de proef werd gesteld beschouwd als een recht om over zwakken den staf te {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} breken, hardvochtige zelfverheffing en meedoogenlooze vertreding van het slachtoffer der verleiding, gepaard met de grootst mogelijke verschooning voor den verleider; en zooveel meer. Dat is de conventioneele zedelijkheid. Nu rekenen velen het aan M. als eene groote verdienste toe, dat hij de conventioneele zedelijkheid aangetast en aan de kaak gesteld, scherp en onbarmhartig gegeeseld en gebrandmerkt heeft. Stellig heeft hij hierdoor sommigen aan zich verplicht. Andere schrijvers en sprekers hadden dit intusschen vóór hem gedaan. Verder is het de vraag, of hij het had mogen doen - men zie van Vloten, bl. 33, 71, 86-96; ook ‘de Levensbode’, X bl. 67-71, 334 vg. Voorts, of hij het niet op zulk eene wijze deed, dat het behaalde voordeel in de schaduw werd gesteld door de veroorzaakte verwarring of de aangerichte schade; men bedenke, voor welke lezers, meest jonge menschen, en op welken toon hij over deze onderwerpen schreef. Eindelijk, wat hier alles afdoet, ons komt het voor, dat hij, de conventioneele zedelijkheid bestrijdende, ook herhaaldelijk de traditioneele, dus de eeuwige en onkreukbare zedenwet, heeft aangetast. Moeten wij voorbeelden noemen? wat hij van ‘natuurlijke’ kinderen, van kindermoord, van den eisch der kinderliefde, en op honderde plaatsen over andere zedelijke vraagpunten en toestanden in het midden brengt. Wij zullen het niet doen. Wie de werken van M. kent, wie daarbij aan zijne eigen kinderen denkt, wie eindelijk den blik om zich heenslaat in onze wereld, en daarna onpartijdig deze onze uiteenzetting leest en overweegt, zal waarschijnlijk ons gelijk geven, maar stellig en zeker ons begrijpen en ons standpunt waardeeren. En is eenmaal bij dezen en genen onder het opkomend geslacht het zedelijk gevoel ondermijnd, het zedelijk oordeel in verwarring of op den doolweg gebracht, het vooruit vaststaand recht van den zedelijken eisch driest geloochend; welken invloed moeten dan toespelingen en dubbelzinnigheden, hier opzettelijke verzwijging en daar bij voorkeur gebruikte beeldspraak, scherpe uitvallen en mislukte, maar onbeschaamde geestigheden, het gedurig op den voorgrond plaatsen van al wat het zinnelijk leven raakt, de houding bij zekere publieke schandalen, en zooveel meer, welken invloed moet dat een en ander oefenen op jongelingen, meisjes, die nog zoo weinig gevormd zijn, of eenzijdig ont- {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} wikkeld, die nog volstrekt niet vast in hunne schoenen staan, die vóór alles nodig hadden beveiligd te worden tegen iedere onreine aanraking? Wij vreezen: er werden te velen ook door de lezing van M.'s werken allengs verzoend met wat gemeen en gewend aan wat vuil is. Vurig, zeer vurig zouden wij wenschen, dat wij ons in dezen hadden vergist. Maar wij vreezen, het te duidelijk te hebben waargenomen, het te nauwkeurig te hebben berekend, dan dat er van vergissing sprake kan zijn. Het zou hier ten eenenmale misplaatst zijn, over de gaven van M. en over de schoonheden in zijne geschriften te spreken. Dat wij er over zwijgen zal dan ook geen verstandig mensch als een ontkennen of betwijfelen, of ook maar als een gemis van waardeering opvatten. Moge dit ‘iets’ over M.'s invloed voldoende zijn, ook in de oogen van hen, die wij door ons oordeel gehinderd of geërgerd hebben! In elk geval is het ons voornemen, er niet op terug te komen. [december 1884 Bericht in De Dageraad] Medio december 1884 Redaktionele mededeling in De Dageraad 36 (1884-1885), blz. 479. (M.M.) In verschillende dagbladen van den 20sten Nov. jl. kwam de onderstaande advertentie van ons eerelid Multatuli voor. ‘Door de lezing van’ - zegge: door het lezen der werken van - ‘Multatuli zijn deftige heeren en aanzienlijke dames, jonge mannen en zelfs meisjes... verzoend geraakt met wat gemeen en gewend aan wat vuil is. Aldus staat - volgens 'n stuk van den Heer Hobbel, in de 5e Aflevering van den ‘Dageraad’ - te lezen in: de Protestant, Godsdienstig Weekblad in vrijzinnigen geest, onder redactie der Heeren Dr. J. Hooijkaas, A.P.G. Jorissen, H.C. Lohr en J.H. Maronier, Predikanten te Rotterdam. Daar dit Weekblad misschien niet zoo algemeen verspreid is als om de daarin verkondigde godsdienstig-vrijzinnige denkbeelden wenschelijk ware, meen ik, ter bevordering van heilzame zelfkennis 'n goed werk te doen, door de niet vuile, niet gemeene, maar voorzeker echt godsdienstig-vrijzinnige bewering van ge- {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} noemde Redactie ter kennis te brengen van de velen die ze aangaat. Nieder Ingelheim, 25 November 1884. multatuli In haar nummer van 6 Dec. antwoordt de redactie van De Protestant, dat zij zich ‘wellicht aan zekere onhandigheid schuldig gemaakt’ heeft, toen zij hare bewering neerschreef. [17 december 1884 Brief van Multatuli aan J. Hobbel] 17 december 1884 Brief van Multatuli aan J. Hobbel. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 17 Decr '84 Waarde Heer Hobbel, Dank voor uw brief en voor het terechtwyzen van die vryzinnig-godsdienstige lasteraars. Den Dageraad heb ik nog niet ontvangen, maar uit uw schryven blykt me dat die heeren wel de (inderdaad: ‘onhandige’) uiting hunner opinie betreuren, maar de opinie zelf blyven verdedigen. De onhandigheid zit hierin dat ze niet my alleen uitschelden, maar de velen die myn werken lezen. Terstond zag ik in dat dit 'n taktische fout was. Ze hadden moeten zeggen dat ik ‘vuil en gemeen’ was, dat ik ‘vuil en gemeen’ schreef. Dan had er geen haan naar gekraaid, meenen zy. En heelemaal ongelyk zouden ze daarin niet gehad hebben.¹. Als men my voor 20, 25, 40 jaar voorspeld had dat ik eenmaal zou beschuldigd worden van vuil- en gemeenheid, waarlyk, ik zou 't niet geloofd hebben! Maar Publiek kan alles verdragen als 't maar grof is. Trok niet Alb Thym, 'npaar jaar geleden, tot op zekere hoogte party voor 'n als zedeloos gebrandmerkt tooneelstukje². (Mascotte) door de verzekering dat de daarin voorkomende dubbelzinnigheden op verre na zoo erg niet waren als die in Mult's {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} Vorstenschool? Ik meende te droomen toen ik dat las, maar nooit bleek me dat die aesthetische professor ter verantwoording geroepen is over die... zonderlinge beoordeeling van m'n werk. ‘Zonderling’ zelfs in zyn mond, omdat hy in 'n alom verspreide en herdrukte brochure wel o.a. beweerd had dat die Vorstenschool een ‘kakografie was van begin tot eind’ maar by die gelegenheid verzuimde aanmerking te maken op de - volgens hem - daarin voorkomende ‘dubbelzinnigheden’. Het ware, dunkt my, de moeite waard geweest, ZH. G eens om opheldering te vragen³. van dat oordeel.- Och, ik ben - en sedert lang reeds! - verdrietig. Weldra (in febr. a. s) zal 't 25 jaar zyn dat de Havelaar verscheen, en sedert dien langen tyd wordt de stryd dien ik te voeren heb, gedurig overgebracht op 'n terrein waar ik me niet tehuis gevoel. Juist tegenzin in 't ‘vuile en gemeene’ draagt er 't zyne toe by, my stom te maken. Ik ben vies van publiek.- Neen, zend me dat nummer van den ‘Protestant’ maar niet. En - zegt ge - ze halen Van Vloten aan? Ook de schryvery van dien man heb ik - stipt gezegd - niet gelezen. Maar 't wondert me dat de vryzinnige dominees zich beroepen op iemand die hen - vry smakeloos, maar niet onverdiend - telkens voor ‘Kanselhansworsten’ uitschold.- M'n geldelyke middelen veroorloven my niet, me telkens de werken aan te schaffen die ik gaarne zou willen lezen. Zoo bestelde ik ook nog altyd niet uw bestryding van 't Socialismus⁴.. Schikt het U, my 'n Ex. te zenden? Ik ben, zooals ge weet, in aanraking met den heer Muller⁵., en heb hem ronduit meegedeeld dat ik niets van Socialismus weten wil. Dit zeide ik ook aan D. Nieuwenhuis, die me dezen zomer tot m'n groot genoegen 'nbezoek bracht. Ik neem aan dat die beide heeren oprecht zyn in hun meeningen, en dáárvoor voel ik eerbied, maar hun stelsel - als 't er een is, want ik begryp hun streven niet recht - noem ik onzinnig. Wanneer ik op eigen-belang gesteld was, zou ik 't moeten betreuren me nooit te kunnen aansluiten aan eenige party. Er zyn dingen waarover ik - op geheel andere gronden trouwens! - nagenoeg denk als orthodoxen, Jezuiten &c. De ‘Liberalen’ zouden me waarschynlyk voor 'n verrader uitmaken als ze myn oordeel ken- {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} den over Onderwys de par le Roi⁶.. Even als Schaepman eisch ik vryheid van Onderwys. Dit antwoordde ik ook aan de studenten te Brussel die me by hun ‘liberaal’ Congres wilden hebben. Zeker zyn ze nu bly dat ik niet gekomen ben. Adieu, beste kerel, hartelyk gegroet van tav. DouwesDekker Ik lyd erg aan asthma en meen soms te stikken. Vandaar m'n gebrekkige schryvery. 1. In plaats van de laatste zes woorden stond er oorspr. hebben ze niet. 2. Mascotte: La Mascotte, operette van Edmond Audron (1840-1901), Frans operette-komponist. Vgl. V.W. XXI, blz. 353-354. 3. opheldering te vragen: oorspr. stond er te vragen opheldering te geven. 4. J. Hobbel, Socialistisch onverstand. Amsterdam 1883. 5. Muller en Domela Nieuwenhuis waren in februari 1884 uit De Dageraad gestapt omdat de vereniging, waarvan Hobbel bestuurslid was, aan ‘Socialistenhetzerei’ deed. Later trad Muller overigens weer toe. 6. de par le Roi: op last des Konings (fr.) [21 december 1884 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 21 december 1884 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 beschreven. (M.M.) De brief is op 23 december voltooid. Nieder-Ing. Zondag middag Lieve Lina! Hoe vriendelyk van je om aan myn verjaardag¹. te denken. Ik wil nu maar eens spoedig antwoorden, vooral ook omdat Dek dit nog niet deed op uw laatsten. - Ge hadt zyn bedoeling niet begrepen - dat speet hem wel - maar of het nu in de rotterdammer stond kwam er op zich zelf minder op aan daar Handelsblad en Nieuws het reeds opgenomen en verscheiden couranten het overgenomen hadden.- Wy hebben het nu heel kalmpjes en dek maakt het nog al wel. behalve dat zyn asthma erg is. We waren voor een paar dagen in Mainz boodschappen doen en zagen daar het nieuwe grootsteedsche station! we hadden alles goed berekend en telkens ruim tyd. maar de gedachte aan mogelykheid van telaat komen agiteert hem al, en dan heeft hy het dadelyk te kwaad! Kalm thuis te zyn is {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} eigenlyk het eenige waarvoor hy geschikt is. anders is hy wel; en dikwyls genoeg verheugen wy ons daarover.- Wel, wat je van kleine Hendrik schryft doet ons leed. arme jog! me dunkt niet recht te weten wat hem mankeert maakt de zaak niet beter. hartelyk hopen we dat de aanvankelyke beterschap toeneme. Wou is de vroolykheid zelf, en ziedaar toch bekruipt my menigmaal de vrees dat hy meer opgewekt is van geest dan juist sterk. Wat zyn lehrer betreft - die man (ik meen herr Büttner) is hier weer voorloopig aangesteld. en ofschoon hy niets flink is, er ellendig uitziet en telkens wat mankeert - heeft Wou altyd nog les van hem, al vond ik het eigenlyk niet frisch dat hy zooveel omgaat met zoo'n ziekelyken man - er zyn geen termen om er een eind aan te maken; - Wou hier op de school doen gaat niet. op de gymnastie les ziet en hoort hy al veel meer van die jongens dan my lief is. Nu hoor ik dat dat overal zoo is, en in Holl. vooral niet minder dan hier. Met het onderwys gaat het nu dat we alleen zyn ook nog al geregeld, maar dit neemt niet weg dat ik heel goed inzie dat het niet op den duur zoo blyven kan. Neen van verkoop enz enz. is nu geen sprake. We zullen tot het voorjaar dienen te wachten en eigenlyk is myn moed dat het dan gelukken zal, gering - enfin! we moeten afwachten. Ik ben benieuwd wat je me zoudt kunnen vertellen, maar niet doet, wat anderen aangaat - oef! ik denk aan de Bremers! een nare pénible geschiedenis was dat, en ik kan me zoo denken dat het aanleiding tot heel wat gepraat gegeven heeft, en dat het tot je gekomen is. - Nu, ik zal er niet over gaan uitweiden, - we hebben over het geheel een heel agitante zomer gehad. de kalmte nu is weldadig. Ook Domela Nieuwenhuis was deze zomer hier. Wat heeft die man een christuskop! dat is het meest opvallende aan hem. Soms heeft hy iets geschreven wat ik zeer beminnelyk vond - maar hier heeft hy weinig gezegd - hy liet dek altyd aan 't woord. Dokter Muller zou nu in brieven de handschoen voor de socialisten tegen dek wel willen opnemen. maar je begrypt dat hy, dek, geen lust heeft in zulk een polemiek. Weet je dat hy (M.) gaat trouwen in 't voorjaar? Wel lieve Lien heb je nu nog een antimacasser². voor my gemaakt? Dat is toch heusch te veel voor een huismoeder zooals jy die al geen tyd over heeft. Het is dubbel lief van je, maar maakt my {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} beschaamd ook. En de koekjes, die zullen zeker heerlyk zyn. Het pakje is in Mainz by de douanen, ik denk wel dat het morgen hier terug komt. Wat voor veranderingen zyn er toch weer op til met het rotterd. tooneelgezelschap?³. het rechte weten wy nog niet. En van Zuylen, speelt die nog altyd, we lazen laatst de ‘engagementslooze’ van hem. dinsdag middag. Lien, ik had niet gesloten in afwachting van het pakje, maar de douanen treuzelen erg, ik zal dus maar niet langer op hun wachten. - Wou had op zyn verjaardag een pr kanarietjes gekregen die zyn nu op deks kamer die ze vry laat vliegen en poogt tam te maken, en veel aardigheid in hun heeft. Ook staat onze huishouding vermeerdert⁴. te worden met 'n hond, want de arme Witrok is ziek, stuipen of zoo iets, maar naar om aan te zien en ook wel wat onrustwekkend. dus die moet weg. arme stakkert! Nu hebben we een Newfoundlander - een man kwam hem aanbieden voor 100 mark! ik durfde niets te bieden na zoo'n hoogen eisch en zond hem weg. de man kwam terug terug, terug - en nu hebben we hem gekocht voor de som van 3 mark! het beest is nog jong en is nu in de leer by een boer om waaks te worden. Wou is al dikke maatjes met hem en 's morgens voor het begint te schemeren wil hy al opstaan om gaauw even naar Minka te gaan zien. Zeg, wil je ons eens een briefkaartje schryven of 't beter gaat met Hendrik? En groet de andere jongelui en je man heel hartelyk voor ons alle drie. Wou neemt zich wel nu en dan voor te schryven, maar het komt er nooit toe, hy heeft het altyd zoo vreesselyk druk! dat is een ware klucht om by te wonen. maar een lieve lieve jongen is hy van papa en my. Dag beste lien! Veel groeten van dek, in 't byzonder en van my, nu ja dat spreekt vanzelf je liefhebbende Mimi DD 1. Mimi was op 14 december 45 jaar geworden. 2. anti-macasser: (anti-macassar) dekkleedje voor rugleuning van stoel of bank, tegen het vet worden van de stof (door een bekende haarolie, ‘macassarolie’). 3. tooneelgezelschap: Van Zuylen had enkele jaren een eigen gezelschap geleid, dat failliet was gegaan. Hij trad nu weer toe tot het gezelschap van Legras en Haspels, die zich weer hadden losgemaakt van de Koninklijke Vereeniging Het Nederlands Tooneel. 4. Kennelijke verschrijving. [23 december 1884 Briefkaart van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 23 december 1884 Briefkaart van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Met poststempels Nieder-Ingelheim 29/12/84 en Rotterdam 25 dec 84 en geadresseerd aan Mevrouw G.C. de Haas geb. Hanau Schiedamsche Singel Rotterdam. (M.M.) {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ing. 23 Dec. 1884 L. L! Nog was myn brief niet in R aangekomen, toen uw pakje kwam aanzetten. alles goed in orde, netjes en zuiver en lekker en mooi. We hebben nu alle avonden by de thee een extra aanleiding aan u te denken. Nu is 't weer haast kerstdag. we hebben een heel klein boompje, dat wou met schitterende oogen zelf helpt in orde brengen. ik vind zoo het plezier nog langer! Is Hendrik weer goed? Dek heeft nog al veel last van zyn kwaal anders alles by het oude. Dag, dag! Met u allen hartelyk gegroet van ons drieen. [24 december 1884 Kaartje van Multatuli voor Wouter] 24 december 1884 Kartonnen kaartje van 10,5 × 7,3 cm (M.M.) met de tekst: Aan Woutertje wenscht Papa een prettig Kerstfeest N. Ingelh. 24 Decr 1884 [27 december 1884 Artikel in De Nederlandsche Spectator] 27 december 1884 Artikel in De Nederlandsche Spectator, no. 52. (Knipsel M.M.) Pluksel ‘De Protestant’ C.a Multatuli. ‘De Protestant’ wijdt noch twee uitvoerige artikelen aan zijn geschil met den heer Hobbel over den verderflijken invloed van Multatuli's werken. In dezen is de toon anders en een poging tot betoog vervangt een scheldwoord. Goed; dan zij ook onze toon anders. Onze verontwaardiging was daarom opgewekt, omdat het nu waarlijk eindelijk eens uit had behooren te zijn met dat onedel en onverstandig smalen op Multatuli, dien weinigen kennen en over wien ieder zich gerechtigd acht te oordeelen. Doch nu ter zake. De schrijver in ‘De Protestant’ bekent, dat het ‘wellicht onhandig’ van hem was, ‘in het voorbijgaan (zulk) eene meening te uiten,’ en voorts dat hij die stelling, streng genomen, niet bewijzen kan. Verder houdt hij zijne bewering vol en staaft ze met een betoog over zedelijkheid. Hij stelt zich echter op een geheel {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} verkeerd standpunt. Het recht eener beschuldiging hangt niet af van de omstandigheid dat M. zaken van zedelijken of kieschen aard besprak, zaken die misschien dezen of genen de verbeelding op onreine wegen brengen, maar daarvan of M. dit opzettelijk deed. Nu moet men wel heel partijdig of onnadenkend zijn om dit te beweren. Het is voor ieder die goed leest zonneklaar, dat M. in zulke gevallen de kieschheid en zedelijkheid juist zeer hoog plaatst, dat hij ze dieper, fijner wil opgevat zien, dan daaglijks te zeer geschiedt, dat hy ze niet teekent voor zijn genoegen, of om iemand hetzij te kwetsen, hetzij te verleiden, maar integendeel om ze aan de kaak te stellen. Ik zou zoowel uit de Ideën als uit de te weinig bewonderde Minnebrieven schitterende bewijzen kunnen aanhalen, bladzijden die ons diep aandoen, als wij bedenken dat zulk een man aan zoo plat misverstand moet blootstaan als vaak geschiedt. Maar, zegt De Protestant, door zulke zaken te beschrijven of te teekenen wekt hij juist de onreine verbeelding op. Ik neem dit nu zoo in dien zin dat hij dit onwillekeurig zou doen, zonder opzet. Dit nu is een moeilijk vraagstuk. Moet en mag men zekere zaken noemen, bestrijden, hekelen, of moet men ze liever verborgen laten blijven? Alle moralisten, alle satyredichters, alle schrijvers over maatschappelijke krankten en leemten hebben het eerste gedaan. En toch heeft men, niet altijd ten onrechte, er grond in gevonden voor de bewering: doe dit niet, want het baat niet en kan kwaad doen. Hierover kan men op eerlijke wijze verschillend denken. De schrijver in De Protestant gaat echter in zijn eischen veel te ver als hij tot criterium stelt: geen beeld in onze salon en geen boek op onze tafels, dat niet de eerbare maagd en jongeling saam kunnen genieten zonder aanstoot. Daarmee is de helft, ja ¾ der kunst en litteratuur veroordeeld en verwijderd. Doch ook hier is eene grens. Den reine is alles rein; den onreine wordt het reine onrein. Ook het naakte en de hartstocht kunnen rein behandeld worden; het komt er slechts op aan, dat men ontwikkeld en beschaafd genoeg zij om er louter het schoone in te zien. De fout ligt niet aan de zaken, maar aan de personen. Die bedorven is kan wel in de schoonste schilderij van een Rafaël, of de teederste engel van Fra Angelico stof tot onreine gevoelens vinden. {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook is het een zeer gewichtig punt, wat meer kwaad doet, de zoogenaamde naiefheid in de jeugd, de ongewoonheid, de geheimzinnigheid bij sommige zaken, of wel eene gezonde, eerlijke bekendheid met het natuurlijke, die er de prikkels van het ongewone en geheimzinnige van verstompt. Ten slotte ligt alles aan de personen zelven; ook in dit opzicht, dat niet alles voor allen geschikt is. Er zijn boeken, als b.v. Rousseau, Voltaire, Heine, Musset, Fielding, Sterne, het Hooglied, Aristofanes, de oubolligheden van Huygens en Brederoo, welke zeer jonge meisjes en knapen en zekere soort van jongelieden dan maar niet moeten lezen. Naar de eischen van De Protestant zou men zelfs Shakespeare, den Faust, menige passage van Molière en Racine niet meer mogen laten lezen. Welnu, die òf te jong, òf zoo zwak òf zoo ziekelijk zijn, moeten zich dan van zulke lectuur onthouden, maar dan als 't u blieft, ook den Bijbel - want de heer Hobbel had volkomen gelijk daarop te wijzen - alleen gelezen in eene uitgaaf ad usum Delphini.¹. Hoe dit alles zij, ook na de toelichtingen in De Protestant blijft de uitdrukking ten laste van Multatuli gebezigd, ondoordacht en af te keuren. Dat de schrijver het goed meende, daarvan ben ik overtuigd, maar de berispte persoon meende het ook goed. 1. ad usum Delphini: geschikt gemaakt voor gebruik door de jeugd (oorspr. ‘voor de kroonprins’, de Dauphin, zoon van Lodewijk XIV) (lat.) [29 december 1884 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 29 december 1884 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim 29 Decr 1884 beste Vos, zoo-even ontving ik den Spectator en herken in 't stuk: ‘de protestant ca Mult’ uw vriendenhand. Och, waarom moet het juist 'n vriend wezen die party trekt tegen onrecht? Nu, die klacht houdt in zoover geen steek als ook de heer Hobbel tegen die infame beschuldiging te velde trok. Hy is my 'n vreemde. Toch hindert het my dat de verontwaardiging niet algemeener is, vooral daar 't schynt dat het désaveu¹. niet de eenmaal geuite meening geldt maar 't uiten. Juist, de inkleeding was ‘onhandig.’ Hadden ze gezegd: ‘Multi is vuil en gemeen’ dan ware ik alleen aangevallen. Door zooveel lezers myner werken van vuil- en gemeenheid te beschuldigen, staken zy de hand in 'n wespennest, of althans dit zou 't geval geweest zyn als die lezers blyk hadden blieven te geven... wespen te zyn. Buiten U dien m'n vriend zyt, is naar ik meen niemand behalve de hr Hobbel tegen dien ruwen aanval opgekomen. Dit bedroeft me. Uw hartelyke hulp moest niet noodig geweest zyn. De stukken in den ‘Protestant’ waarvan gy en Hobbel spreekt, heb ik niet gelezen. Hobbel wilde me die zenden, maar ik bedankte omdat ik vernomen had dat de vier dominees zich beriepen op Van Vloten, op den ellendeling die zich by m'n arme Tine indrong, om haar brieven aftetroggelen die my tot zwygen doemen. Niet omdat ik iets meedeed - maar omdat ik de zaak die hy tegen my inbracht niet voor 't forum van 'n gemeen Publiek brengen kan. Dat wist de schelm. Anders had hy z'n ‘onkruid’ niet durven schryven. Onze beste Loffelt deed wat hy kòn, maar wist niet hoe onschuldig ik was. En nog nu kan ik dat niet aantoonen zonder kwetsen en wonden van wat ik niet kwetsen en wonden wil. Ik heb goed gehandeld. En die vent, in z'n manie om op 'n voorgrondje te staan, ‘krabde met lange nagels in m'n wonden.’ Dat was zyn zaak. De nekroloog in 't Nieuws zei by z'n overlyden dat hy vooral beroemd was om z'n ‘Onkruid onder de tarwe’. Precies. Onder de massa schry- {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} very die hy leverde zal dàt alleen blyven, al zy 't dan alleen omdat men 't zoo goedkoop kan gebruiken om my te grieven. Zie nu die dominees, die ‘modernen’ ze halen wapens uit het arsenaal van den man die hen voor kanselhansworsten uitschold. Ze moeten dus hun eigen projectiel voor drek houden. Toen 't plan geopperd was my 'n ‘Nationaal Huldeblyk’ te geven (godbetert!) was ook 't Handelsblad terstond by de hand². met Van Vloten's brochure. De schryver van 't doodbericht in 't ‘Nieuws’ had gelyk. s Mans beroemdste werk is die onkruidlaagheid.- Toen ik door 't stuk van Hobbel dien protestantschen aanval te weten kreeg, was ik verbaasd. Ja, dit was m'n hoofdindruk. 't Is me onverklaarbaar hoe men my op dàt terrein durft aanvallen. Allerlei beschuldigingen, meer of min gegrond, meer of min plausibel, kan ik me voorstellen, maar: vuil en gemeen? Ik begryp 't waarachtig niet. Noch dat men zoo-iets meent, noch dat men gelooft zoo'n verwyt te kunnen plaatsen. De ergernis over dit laatste bewoog my, alle zelfverdediging voorbygaande, de zaak op die vuil en gemeen gemaakte lezers te endosseeren. Het taktisch gevolg daarvan is nu de jezuitische erkenning van ‘onhandigheid.’ Juist! Onhandig was de inkleeding maar de beschuldiging dat ik vuil en gemeen ben, houden zy vol. ‘Verbaasd’ zei ik, omdat ik my bewust ben, zonder er de minste deugd by te gebruiken, alleen uit smaak reeds 'n hevigen afkeer te hebben van al wat vuil en gemeen is. (‘Van dien Protestant byv.) En toch was't niet de eerste maal dat me zoo-iets overkwam. Voor eenigen tyd werd er in 'npaar couranten polemiek gevoerd over de onzedelykheden die in zeker tooneelstukje voorkwamen. (Mascotte)¹². Alb. Thym, professer in de Aesthetica, trok in zekere maat voor dat stukje party en zei o.a. dat de daarin voorkomende dubbelzinnigheden lang zoo erg niet waren als die in Multatuli's Vorstenschool. Ik meende te droomen toen ik dàt las. Nergens ontmoette ik 't minste blyk van protest. Zeker heeft dat algemeen zwygen dien vier dominees moed gegeven. Als nu maar niet deze of gene kwajongen die Vorstenschool koopt, in de hoop er vuiligheid in te vinden! Zou Thym's welwillende bedoeling misschien geweest zyn, het debiet te bevorderen? Gut, zoo'n effect kon de onverdiende aanpryzing van die dominees ook wel eens hebben! - {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} Wy zyn wel, dat is: Mies en Wouter. Ik heb veel last van m'n asthma. Zoodra ik niet byna onbewegelyk zit of lig, ben ik den adem kwyt. Gaat het u en de uwen goed? Uw vrouw, uw dochter? Is er reeds uitzicht op trouwen? Wordt Terus¹⁰. geheel en al Italiaan? Ontgroeit hy u en z'n moeder niet? Is hy niet op weg, u voor noordsche barbaren aantezien? En Alex¹⁰.? Houdt hy zich goed? Als hy vakantie heeft, en den reiskosten u niet bezwaren, zend hem dan toch eens hierheen. Zou 't u dezen zomer niet schikken, eens allemaal te komen? En dan wat langer te blyven dan verleden jaar? Me dunkt, ik heb u over duizend dingen te spreken. Over de alom opschietende verzenmakers! Over 't ‘grossirend’ métier der kritiekery. Over de couranten! Over bakterien, bacillen, mikroben! (Hm! toen ik den datum opzocht, zag ik dat het vandaag Thomas³.-dag is.) Over socialistery. (Daar ligt 'n brief van Dr Muller over dat onderwerp. Ik ben er wee van. Ja, ook Hobbels brochure. 't Komt me voor dat hy meer haat tegen Domela N. heeft dan by ernstige polemiek wenschelyk⁴. is.) Over den Letterluibond. (Akelig en naar) Over de algemeene verkiezingen. (Wat zal alles mooi worden als de verkorenen zich kunnen beroepen op 1001 stem tegen 999 in plaats van op 51 tegen 49!) Over m'n waterput. (waarin ik 'n mekaniek wil plaatsen zoodat er geen dooie katten in kunnen gegooid worden) Over Wouters opvoeding en onderwys! (die hier te wenschen overlaten, maar we weten niet hoe te doen. Verhuizing heeft te veel voeten in de aard. En toch, 't mankeert hem hier aan gepasten omgang.) Over de politiek... arm, arm Holland! 't Schynt wel of men in den Haag hoorende doof, ziende blind is. Ons heerlyk Insulinde is van onderscheiden kanten en op velerlei manier geëntameerd⁵.. Men schynt daarvan niet te weten, of men houdt zich zoo! Eén ding is in orde. Sprenger van Eyk⁶. krygt na aftreding 'n goed traktement. Hem - als zooveel anderen! - ‘is de staat zyn zetel, zyn carrière!’⁸. Een zyner eerste regerings daden - de àllereerste? - was 't verzekeren van zyn finantieele positie! En nergens blyk van walging! In de Noten op Havelaar waarschuwde ik eenige jaren geleden dat er ‘kapers op de kust’ waren van Nieuw Guinee. Het inpakken van dat tot Insulinde behoorend eiland is thans reeds 'n fait accompli. Uit schaamte over de lamlendigheid waar- {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} mee wy ons van lieverlede alles laten afnemen, zal men in den Haag zeggen dat N. Guinee ons nièt behoorde. Dan zal men liegen. Mocht ge die voorgewende opinie ergens ontmoeten antwoord dan met de vraag: of de sultans van Ternate en Tidore er ook zoo over denken? En Borneo, waar tegenwoordig allerlei vlaggen waaien. Behoort ook dàt niet tot ons Insulinde? Wat beteekende dan in 1843 de benoeming van A.L. Weddik tot nederl. ‘gouverneur van Borneo’ - De holl. couranten doen mee hun best om 't Volk slapend te houden. 't Wakker schudden gaat zeker voor onfatsoenlyk door. Wie indische couranten leest moet zich telkens verbazen over 't onbeschaamd ignoreeren van veel zaken die daarin voorkomen. 't Lykt wel dat ze 'n mot d'ordre⁷. hebben om alles met stilzwygen voorby tegaan dat de haagsche rust zou storen. (Een klein voorbeeld. Was't niet de moeite waard geweest Nederland meetedeelen dat te Olehleh⁹. - Atjeh - de engelsche officieren hun hollandsche kollegaas niet groetten? Is 't vervolgens beneden de aandacht, dat de Gouv. Genl den residenten om advies gevraagd heeft over de middelen om 't blykbaar geknakt gezag te herstellen? (Van myn voorspellingen - óók over dat verloren gaan van 't gezag spreek ik nu niet. Ik kan 'n heele reeks opnoemen van waarschuwingen - och, Kassandra!¹¹.- Dag beste vos, hartelyk met al de Uwen van ons gegroet. Ja, ik wou U gaarne eens spreken. Uw vriend Dek M'n vriendelyke groet aan Loffelt als ge hem spreekt. Ge behoeft niet terug te schryven, heusch! Nu dat klinkt mal. Ik meen maar dat ge 'r geen servituut van maakt. Ik weet wat ‘stemming’ is. 1. désaveu: herroeping (fr.) 2. by de hand: oorspr. stond er klaar. 12. Mascotte: vgl. bij 17 december. 10. Terus en Alex: twee zonen van Vosmaer. 10. Terus en Alex: twee zonen van Vosmaer. 3. Thomas-day: een toespeling op Multatuli's ongeloof in een aantal van de genoemde zaken? 4. wenschelyk: oorspr. stond er gewenscht. 5. geëntameerd: aangetast (naar het Frans). 6. Sprenger van Eyk: Jacobus P. Sprenger van Eyk (1842-1907), minister van Koloniën sedert 1883. 8. Citaat uit Vorstenschool, eerste bedrijf, scène 2, gezegd van de Graaf van Weert. 7. mot d'ordre: wachtwoord, parool (fr.) 9. Oleh-Leh: vrijhaven en handelsplaats op de noordkust van Sumatra. 11. Kassandra: Trojaanse prinses, wier juiste voorspellingen nooit geloofd werden. {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1885 {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar waarin Multatuli 65 wordt geeft zicht op een merkwaardige tegenstrijdigheid in het prestige dat hij als letterkundige in Nederland geniet. Aan de ene kant acht hij zichzelf genegeerd en geminacht, aan de andere kant zijn er telkens signalen dat hij feitelijk al wordt bijgezet in het Pantheon van nationale helden. Zo verneemt Dekker tegen het eind van het jaar bij toeval dat er in Amsterdam-West een straat naar hem vernoemd is. ‘Hy moest erom lachen’, vermeldt Mimi. In literair opzicht is hij blijkbaar al een maatstaf geworden. Vorig jaar maakte Paap zich er zorgen over of zijn Bombono's niet tè Multatuliaans zouden uitpakken en dit jaar wordt de dichter Cosman beoordeeld op zijn zelf vermelde schatplichtigheid aan zijn grote voorganger, terwijl de student Herman Gorter hem zonder terughoudendheid roemt als degeen ‘die een nieuwe periode in onze letterkunde heeft geopend’ (4 februari). In augustus wordt hem door een fabrikant het voorstel gedaan een nieuwe sigaar naar hem te noemen. Jammer genoeg wijst Multatuli het aanbod van de hand. Liever dan op een sigarebandje te worden vereeuwigd - in het gezelschap van de weduwe Bas en Willem I - had hij gezien dat zijn standpunten genoemd zouden zijn in het openbare debat over kwesties die hij toch als eerste heeft aangeroerd: het debâcle van de Atjeh-oorlog, het Billiton-schandaal en het slecht funktioneren van kiesrecht en volksvertegenwoordiging. Telkens geeft hij in zijn brieven blijk van zijn overtuiging dat hij met opzet wordt doodgezwegen, nu de ‘miserabele’ uitslag van het Huldeblijk heeft uitgewezen, hoe zwak zijn geestverwanten staan. Toch noteert Multatuli op 18 november dat hij door velen merkwaardigerwijs nog steeds voor autoriteit en redder in de nood wordt aangezien; zo tracht hij dit jaar (met succes) iets te doen voor mevr. Breunissen Troost-Coenders wier paranoïde {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} echtgenoot het gezin en zijn baan in de steek heeft gelaten. En ook zet hij zich in voor de vrouw van zijn oud-uitgever Günst, voor wie hij steun hoopt te vinden bij de Vrijmetselarij. In beide gevallen met betrekkelijk gunstige uitslag. Het treffendst is zijn houding van weerzin tegenover de herhaalde blijken dat er plannen bestaan zijn biografie te laten schrijven, ofwel door hemzelf ofwel door anderen. Tegenover dat streven staat Multatuli bij uitstek ambivalent. Natuurlijk beseft hij dat zijn uitzonderlijke levensloop boeiende lektuur kan opleveren. Maar of een dergelijk werk de waarheid zou kunnen bevatten betwijfelt hij. Zijn leven bestaat immers ‘in tusschenzinnen’. Hij weet maar al te goed hoe banaal de dagelijkse feiten veelal zijn en zelf zou hij geen kans zien de talloze dokumenten die hij onder zich heeft tot overzichtelijkheid te ordenen; laat staan dat hij er een ander toe in staat acht. In oktober weigert hij dan ook aan de Amsterdamse uitgever Van Holkema materiaal (handschriften, een portret) af te staan, bestemd voor een aflevering van Hedendaagsche Letterkundigen onder redaktie van Jan ten Brink. Vooral omdat hij van Vosmaer verneemt dat Busken Huet voor die bijdrage gevraagd zou zijn, verwacht Multatuli er weinig goeds van. Toch verschijnt in oktober en november van de hand van Busken Huet de aanzet tot een biografische schets in acht afleveringen in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. De negatieve verwachtingen die Dekker koesterde, worden in elk geval niet bewaarheid. Natuurlijk is de stijl op zijn Huets ietwat plechtstatig, maar het hier vastgelegde oordeel over Multatuli als denker en letterkundige is weloverwogen en vol bewondering. Niettemin zijn Multatuli en Mimi verontwaardigd over de manier waarop Huet van ‘dagboekaanteekeningen’ gebruik heeft gemaakt. Pas in 1886 dringt het tot Multatuli door dat hier geput is uit de (tegenwoordig beroemde) brief aan zijn jeugdvriend A.C. Kruseman uit 1851 (V.W. IX, blz. 114 e.v.). Van de 65ste verjaardag wordt inmiddels weinig ophef gemaakt. Natuurlijk is de familie De Haas in Rotterdam alert als altijd; zij sturen Mimi al vroeg in februari geld (f100) om iets leuks te kopen. J.J.A. Goeverneur bezoekt de jarige en er is een briefkaart met een gelukwens van Domela Nieuwenhuis bewaard gebleven terwijl De Vereenigde Groninger Werklieden een kist zenden {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} met een reusachtige Groninger koek, waarop Multatuli met een tweetal belangwekkende brieven antwoordt (5 en 6 maart). Hij somt de voornaamste punten op die hem bezighouden: het (nog verre van) algemene kiesrecht, waar hij nu in principe voorstander van is, het ellendige gehalte van het parlement, de grote verliezen in de Atjeh-oorlog, de sociaal-demokratie die teveel opdraagt aan ‘den Staat’, terwijl deze zich met name niet met het onderwijs zou dienen te bemoeien (op dit punt toont Dekker zich een vroege voorstander van deregulering) en de veel te absolute begrippen ‘kapitaal’ en ‘arbeid’ die bij socialisten opgeld doen. Beide brieven bevatten merkwaardig genoeg toch weer toespelingen op een mogelijke verkiezing van Multatuli voor de Tweede Kamer en de manier waarop hij dan voor ‘de belangen van den werkman’ op zou komen. Door Mimi's brieven zijn we op de hoogte van Dekkers wisselende vitaliteit, die in de winter veel te wensen overlaat (‘hy komt niet verder dan van zyn kamer naar de eetkamer. hy spreekt niemand.’); maar toch zit hij vol plannen om weer te gaan schrijven, alleen ‘tobt [hij] over de menigte onderwerpen die hy niet wil aanroeren.’ (brief van 17 februari). In juli is Dekker weer zeer aktief... maar niet aan zijn schrijftafel; hij legt enthousiast een druivenpergola aan in de tuin. Nieuw opkomende ‘Ideën’ duiken weer in menige uitvoerige brief op. Zo legt Multatuli op 24 februari aan Mansholt de (ook vandaag nog geldige) vraag voor of het gebruik van kunstmatige meststoffen niet schadelijk kan zijn voor de grond. Ontfutselen we daarmee niet iets aan de Natuur wat ons later duur te staan zal komen? En assuradeur De Wolff ontvangt een brief (van 10 mei) met een prikkelende boutade over het begrip vooruitgang, waarvan Multatuli op tal van punten de schaduwzijden aanwijst. Natuurlijk blijven Dekker ook dit jaar de tegenslagen niet bespaard, maar hij erkent als karakterfout: ‘een overmaat van slecht verwerkte indrukken (....) alles trek ik me aan.’ (10 mei). Zo bereiken de eerste berichten over Funke's ziekte (bloedarmoede? suikerziekte?) Nieder-Ingelheim al vroeg in maart. Als gebruikelijk sturen de medici een dergelijke patiënt - met fortuin en een twijfelachtige diagnose - voor een kuur naar de baden; in april is {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} Funke dan ook met zijn vrouw in Wiesbaden, maar hij blijkt te zwak voor een uitstapje naar Ingelheim, waar volgens Multatuli de lucht pas écht gezond is. Wel krijgt Funke tweemaal bezoek van zijn toegewijde en ernstig ongeruste vriend, die op 20 mei zelf pogingen blijkt te doen achter de oorzaak van Funke's kwaal te komen: ‘Juist een leek heeft dikwyls meer kans den spyker op den kop te slaan dan 'n vakman.’ Zijn vermoedens gaan uit naar malaria, omdat de nieuwe Vondelparkbuurt in een onbewoonbaar moerasgebied is gebouwd. Roerend is Multatuli's toewijding in juni. Hij zorgt ervoor dat dokter Gorter (een zwager van Braunius Oeberius), in wie hij veel vertrouwen stelt, op konsult komt aan Funke's ziekbed, als deze kuurt in Hilversum. Twee maanden nadien is er sprake van een opleving; bijna tragisch-ironisch is de vreugde waarmee Multatuli op dat bericht reageert. Toch nog vrij onverwachts overlijdt Funke dan op 18 oktober, 48 jaar oud. Multatuli woont vier dagen later de begrafenis in Amsterdam bij en ontmoet er jeugdvriend A.C. Kruseman. Maar over de organisatie van de plechtigheid maakt hij ‘bittere aanmerkingen’, naar later blijkt. Twee weken blijft Dekker in Nederland, tot eind oktober logerend bij ‘de Hazen’ in Rotterdam, waar hij onder meer een (als positief ervaren) ontmoeting heeft met Robbers, zijn geduldige uitgever-in-spe. Op de terugweg verblijft hij een paar dagen bij zijn vriend Braunius Oeberius in Arnhem. Over zijn als vanouds ongewoon sprankelende konversatie schrijft mevrouw Oeberius een verrukte brief aan Vitus en Hilda Bruinsma (9 november). Op vrijdag 6 november is Multatuli weer terug in Ingelheim, dankbaar en goed geluimd door de ondervonden vriendschappen, maar geplaagd door hevige aanvallen van astma. De financiële situatie blijft ook dit jaar zorgelijk; des te schrijnender omdat er zich in maart weer eens een ‘rêve aux millions’ voordoet als er bericht komt dat Mimi wellicht een aanzienlijke erfenis van haar neef Chris Burgerhoudt te wachten staat; hoewel ze volgens de notaris van haar zwager slechts recht heeft op een zesennegentigste deel van de nalatenschap, zou dat nog tot zo'n tien à twaalf duizend gulden kunnen oplopen, want de ‘nutteloze doodeter’ was ‘impudent rijk’. Tenslotte blijkt Mimi's bloedverwantschap voor de wet niet nauw genoeg. Tal van riante voorne- {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} mens storten in, wat vooral pijnlijk is omdat telkens weer naar voren komt dat de woonlasten moeilijk op te brengen zijn; zo gaat er op 25 augustus weer een financieel noodsignaal naar de trouwe Haspels de deur uit. Deze zomer is het opvallend rustig in Nieder-Ingelheim, konstateert Mimi in juli; toch heeft de geheel herstelde mevrouw Oeberius in het voorjaar bij hen gelogeerd, maar het voor eind augustus aangekondigde bezoek van Carel Vosmaer en diens vrouw gaat wegens ‘drukte’ niet door, wat Multatuli onder meer betreurt omdat de bezoekers anders Wouters openbaar optreden op een ‘koncert’ van zijn muziekschool te Mainz hadden kunnen bijwonen. Merkwaardig is de komst van een Russische generaal die Nederlands zou hebben geleerd om de Havelaar te kunnen lezen. Zijn achtergelaten visitekaartje reproduceren wij op blz. 411. Ook de jeugdige Marie Berdenis van Berlekom zoekt Multatuli op en de uitvoerig door haar beschreven visite laat beiden niet onberoerd. In een brief vol sympathie en raad noemt de 65-jarige zich verontschuldigend ‘uw vriend & grootpapa’. In oktober logeert Betsy Hamminck Schepel weer bij haar zuster en speelt onder meer schaak tegen Wouter waarbij zij verliest (!). Daarover ontspint zich een vermakelijke briefwisseling tussen de trotse Wouter en zijn vader die dan in Rotterdam logeert. Diens brieven in grote regelmatige letters verrassen door hun warmte en humor. Maar Edu - die in juni ziek heeft gelegen in Florence - krijgt (vrijwel) niets van zijn vader of Mimi te horen; een gegeneerde passage die Multatuli aan dit zwijgen wijdt in een brief aan Roorda heeft Mimi in haar briefuitgave weggeknipt. Tegen het eind van het jaar komt Zürcher weer over uit Amsterdam, maar hij verzuimt de zoveelste zending ‘stroobokking’ van Lina de Haas mee te brengen, zoals oorspronkelijk in haar bedoeling lag... HvdB {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en documenten [26 januari 1885 Kroniek in Het Nieuws van den Dag] 26 januari 1885 Letterkundige Kroniek in Het Nieuws van den Dag. (KB, Den Haag; fotokopie M.M.) Fragment. (....) De Heer Cosman noemt zich in de voorrede van zijn dichtwerk een aanhanger van Multatuli. Doch veel meer dan deze, heeft onze Leekedichter zijn invloed op dezen kweekeling der Amsterdamsche Universiteit doen gelden. Verzen als: ‘Met vol behagen In rein vermaak, Uw leed te dragen Is levenstaak.’ En: ‘Ik heb het gevonden, het raadsel des levens, Ik heb het met smart en met weeën gebaard, Ik hoopte wel innig, maar twijfelde tevens, Ik meende, het was niet te vinden op aard!’ herinneren onmiskenbaar aan De Genestet's: ‘Niet te droomen, niet te zuchten,’ en: ‘Stem des harten.’ (...) De algemeene indruk, dien dit dichterlijk streven op den lezer maakt, is, dat des schrijvers onmiskenbare aanleg hem te spoedig verleid heeft tot het uitgeven van zijne eerstelingen op het gebied der Muzen. [30 januari 1885 Brief van M. Breunissen Troost-Coenders aan Multatuli] 30 januari 1885 Brief van mevr. M. Breunissen Troost-Coenders aan Multatuli. Dubbel en enkel vel ruitjespapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (⅘) beschreven. (M.M.) Venloo 30 Januari 1885. Hoog EdelGeboren Heer! Ontvangt WEG. Heer in de eerste plaats mijn' innigen dank voor uw spoedig schrijven, het is mij een bewijs, dat gij bereid zijt om {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} poging te doen om mijn' armen man misschien nog te redden. Dat hij reeds ontslag gevraagd heeft is zeker, doch geloof ik stellig, dat indien hij dit introk men hem dit zal toestaan. Het ontslag heeft hij aangevraagd tegen 1 Mei dezes jaars, de reden waarom hij nog tot zoolang wacht zijn mij onbekend. De Directeur der registratie heeft toen hij zijn besluit om uit het vak te gaan, vernomen heeft, hem zelf te Roermond gaan opzoeken, ten einde hem het dwaze van dezen stap onder het oog te brengen, en hem van dit besluit te doen afzien, doch het heeft niets geholpen. ZE vroeg hem wat of hij dan na 1 Mei wilde gaan beginnen hierop kreeg hij ten antwoord, dat is eene zaak die mij alleen aangaat. De Directeur beloofde mij, zijn best te zullen doen, opdat dezen stap hem zoo min mogelijk nadeel zal berokkenen, ook de twee Hoofdadministrateurs in het vak te 's Hage zijn oude kennissen van mijn' echtgenoot, en zullen al het mogelijke gaarne voor hem doen, want hij stond bekend als uitstekend ambtenaar. Indien WEG. Heer U hem kondt overtuigen, dat hij niet beter kan doen dan in zijne betrekking te blijven, het ware de grootste weldaad in de eerste plaats voor hem zelven, voor mij en de kinderen. Het is zeer moeilijk om hem te schrijven, doch indien iemand het hem aanraadt dat zou voor hem reden genoeg wezen juist om het niet te doen. Van zijne heele familie wil hij niets weten, dit is het gevolg, dat allen hem hebben willen overtuigen, dat hij omtrent mij in dwaling verkeerde, ik hoopte, dat nu hij maar eenmaal in het vak terug was, hij ook wel tot mij zou terug keeren, en deze hoop geef ik ook nog niet op, het is het eenige wat mij nog staande houdt. Ik denk nu of WEG. het beste deed hem te schrijven, dat U gehoord hebt, dat hij lijdende geweest is en daarvoor te Godesberg verblijf hield, en waarom of hij U toen niet eens opgezocht heeft, dat U hoordet dat hij weer terug gekeerd was in zijne betrekking, en hoopt, dat hij eens naar Wiesbaden komt, O! U kunt hem dit alles oneindig beter zeggen dan ik. Wie weet misschien zal hij van zelf met de ware reden (indien er bestaan) uit den hoek komen, het zal hem stellig goed doen, dat hij ziet, dat U zich naar hem informeert, en dan hoop ik vurig, dat hij Uwe wijze raadgevingen zal volgen. Innig hoop ik, dat hij er toe mogt overgaan UEG. te bezoeken, een paar dagen kan hij als Inspecteur best {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} weg zonder verlof, wie weet hoeveel goed het hem doen zou. Dikwijls sprak hij nog over de lieve ontvangst ten Uwent genoten, hartelijk dank ik UEG. voor het gulle en vriendelijke aanbod. Gaarne wil ik Uwe vragen naar waarheid beantwoorden. Het is juist zooals UEG. zegt, hij heeft aanspraak op pensioen indien hij wegens ziekte ontslagen wordt, maar niet indien hij zelf zonder oorzaak te noemen op ontslag aandringt. Dit pensioen hoop ik dat hij toch wel zal krygen, doch hij is eerst 35 jaren oud en heeft eerst 15 jaren dienst het pensioen zal dus indien hij het krijgt, zeer gering zijn en hoogstens fl 600. bedragen, alleen genoeg om hem zelven voor gebrek te behoeden. en buiten dat hebben wij niets geen fortuin, het is onder zulke omstandigheden vreesselijk hard geen geld te hebben. In het begin, had hij wel besef zijner kwaal, doch nu, nu hij met goed gevolg zijne werkzaamheden waar neemt, gelooft hij zich radikaal genezen, en behalve de manie die hij tegen zijne heele familie heeft, maar vooral tegen mij, en dan, het niet in zijne betrekking willen blijven is toch ook eene manie. Ik woon met mijne twee kinderen bij mijne moeder aan huis, doch zal indien myn' echtgenoot uit zijne betrekking gaat, voor de kleinen en voor mij zelf moeten zorgen en dit is niet gering, maar uiterst moeielijk. Ik wil hopen, dat het zoover niet zal komen. Innig hoop ik, dat Uwe pogingen door een goeden uitslag mogen bekroond worden. Ontvangt WelEdelGestrenge Heer mijn' hartelijken dank, voor de mij betoonde deelneming met de verzekering mijner innige Hoogachting. M. Breunissen Troost, geb. Coenders. [4 februari 1885 Skriptie van H. Gorter] 4 februari 1885 Skriptie van Herman Gorter, geschreven voor de werkvergadering van U.N.I.C.A. In: Herman Gorter Documentatie 1864-1897. Tweede, zeer verm. dr. Samengesteld door Enno Endt. Amsterdam, 1986, blz. 88-106. Hieronder wordt alleen het slot afgedrukt, gevolgd door de kritiek van F.E. Posthumus Meyjes op deze scriptie. (Fragmenten) {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} (....) Mijne Heeren ik heb getracht U een begrip te geven van wat de Woutergeschiedenis behelst. Veel heb ik onvermeld gelaten, niet eens het schoonste in het licht gesteld. Toch hoop ik dat het voldoende zal zijn om U te bewegen nader met haar kennis te maken. Want werkelijk daarom alleen heb ik dit geschreven. - Denkt, bid ik U, niet dat dit eene beoordeeling van Multatuli moet voorstellen. Als dit mijne bedoeling geweest ware, niemand weet het beter dan ik, zij zou geheel en al mislukt zijn. Want, hoewel ik zelf gezegd heb het beter in te zien: toch heb ik den schrijver Multatuli gescheiden van zijn werk en alleen uwe aandacht gericht (ééne plaats slechts uitgezonderd) op het dichten, waar dat van het denken niet gescheiden worden kàn. Ik heb dat gedaan omdat ik alleen het recht en het vermogen heb om van het eerste wat te zeggen. Al heb ik mij dikwijls slecht uitgedrukt, gevoelen doe ik zeer goed de schoonheden van wat ik prees ook daar waar ik mijne woorden, en het zijn de beste dezer scriptie aan Vosmaer ontleende. Ook Dekker's plaats in onze litteratuur meen ik te begrijpen. Hij opent eene nieuwe periode in onze letterkunde maar geenszins staat hij los en geheel afgescheiden van de vorigen. De Camera Obscura, de Studenten-typen, zelfs Geel's Onderzoek en Fantasie wijzen in hun vorm op het worden der ‘Ideën. ‘Natuur en werkelijkheid, kennis als wetenschap van de wereld buiten het individu, en subjectiviteit als uitdrukking van het leven in den mensch zijn beider kenmerkende eigenschappen.’ Over de Woutergeschiedenis als litterarisch product heb ik dus het een en ander durven zeggen: alleen lof evenwel. Want bestond er een beoordeeling van Multatuli's werken, misschien had ik op dat gezag eenige kritiek geoefend. Nu kon ik het niet; trouwens men verwijt den trotschen ceder op den Libanon zijn dorre takken niet vanuit de vlakte. Maar slechts een man mag uitslag doen waar 't geldt wàt Multatuli schreef. Hoe zouden wij dat doen, zoo jong, zoo heen en weer geslingerd nog door veler meeningen. Wij kunnen het niet en wij mogen het niet en daarom is het dat ik mij daarvan verwijderd heb gehouden. Multatuli is tot een val en opstanding van velen geworden in Nederland: zijn woord heeft als een zwaard scheiding gebracht in ons volk, in onze gezinnen. Laat ons zijne kracht {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} onderzoeken eer wij het richten tegen een tegenstander, maar ook voor wij zijn slagen afslaan. Maar onderzoeken moeten wij. Want waar wij een man hooren veroordeelen door tegenstanders, waar wij hem hooren beschimpen door hen die maar half op de hoogte zijn, want waar wij hem hooren lasteren door onwetenden, daar is het onze plicht een eigen oordeel te vormen. En wat veel sterker is, waar wij weten dat getwijfeld wordt aan God en godsdienst, waar wij dien bestreden zien, waar wij hooren dat een nieuwe weg ter waarheid wordt gewezen, en veel leugenachtigs verworpen wordt, daarheen te ijlen is onze plicht. En dat wij ìets vinden zullen dat bewijst de invloed dien Multatuli iederen dag meer oefent, maar dien niet ieder zien kan aan de oppervlakte. Multatuli's werk mist allerlei soort van officieelen, uitwendigen, blinkenden bijval. Maar het maakt de ziel uit van velerlei kringen; de jongelingschap wordt reeds vervuld van het grootsche, dichterlijke, verbeeldingwekkende frissche krachtige, moedige van zijn kunst en zijn gedachte; ontwikkelde jonge mannen/vrouwen eeren zijn talent; menige handdruk wordt hem in stilte gegeven; bij duizenden worden in telkens en telkens vermeerderde oplagen, zijn werken verkocht, verspreid, genoten. En de ‘zaaier die uitging om te zaaien zou vruchteloos werk doen? Wacht maar ze zullen wassen, die zaden en als ze opgewassen zijn en in bloei en vrucht staan, eerst dan, eerst later zal men liefde en erkenning over hebben voor den man, die een goed sterk man was; voor hem, die tegelijk met het scherpe ploegijzer, de voren sneed en het zaad er kwistig instrooide. En er is al oogst; oogst van liefelijkheid en schoonheid, van leven en natuur, van waarheid en geestdrift in de gemoederen van duizenden¹.’. Mogen deze woorden van een die reeds onderzocht heeft ook ons weer aansporen, maar laten wij, voor ons onderzoek, voor ons oordeel deze woorden van Multatuli lezen, in ons geheugen prenten en op M zelf toepassen: Alle studie vordert matigheid, onthouding, economie van verstand en hart en in zekeren zin ascetisme. De zeer moeielijke taak van zielontleding kan niet worden ten uitvoer gebracht door iemand die z'n eigen ziel wegwerpt, d.i. het gereedschap, waarmee hij arbeidt. Deze waarheid schijnt zeer eenvoudig en wordt toch door de meesten niet begrepen. Men moet hun uitdrukkelijk bij herhaling verzekeren - en dan nog vaak te vergeefs - dat 'n dronken Jan {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} Steen niet schilderen kon en dat een kunstenaar, die voortbracht wat hij voortbracht met inspanning moet gewerkt hebben. Arbeid nu is 't meest doorslaand bewijs van moraliteit. Wie dit niet inziet heeft te weinig gewerkt en staat dus ook zedelijk niet zeer hoog. Dixi². H Gorter Kritiek van F.E. Posthumus Meyjes op de Unica-scriptie van Herman Gorter. Mijne Heeren, Hoogst moeilijk was het mij, toen ik het boeiende verhaal van den heer Gorter gelezen en herlezen had, een oordeel te vellen over het geen hij leverde. Vooreerst was dat geen gemakkelijke taak, omdat ik noch de Woutergeschiedenis van Multatuli kende, nóch zelfs ooit de Ideeën gelezen had; en daarenboven nog, omdat de Scriptor, naar mijn inzicht, niet genoeg eigen denkbeelden, of - zooals hij wil - aan anderen ontleende, heeft te voorschijn gebracht, om hem op dat punt te kunnen tegenspreken, of met hem in te stemmen. Mijne beoordeeling zou dus eigenlijk moeten nederkomen grootendeels op eene kritiek van den stijl, en de behandeling der voor mij liggende scriptie. En daar ik deze te laat in handen kreeg om nog de geheele geschiedenis bij den schrijver zelf te gaan lezen, zal ik mij hiermede moeten vergenoegen. Vóór alles moet ik echter den scriptor zeggen: indien, zooals hij zegt, het zijn hoofddoel is geweest, om door de behandeling van dit onderwerp de belangstelling van zijn hoorders voor wat hij weergaf gaande te maken, en hen aan te sporen het te lezen, dan kan ik hem, wat mij betreft, gelukwenschen met zijn poging; want de wijze waarop hij een kort overzicht van den geheelen roman geeft, is in hooge mate boeiend en aangenaam. En tòch... er zijn toestanden in geschetst, en denkbeelden uitgedrukt, die mij - om het zachtste woord te bezigen - minder aantrekken: maar gaarne wil ik gelooven, dat wij, Multatuli zelf lezende, er een anderen, een beteren indruk van zouden ontfangen. Want hoe uitgebreid 's heeren Gorters schets ook zij, oppervlakkig blijft zij natuurlijk, en ik ben het met den scriptor eens, - hoewel als men slechts iets weet, of meent te weten, men zoo gaarne oordeelt - dat het dwaas en onzinnig is, zijn vloek uit te spreken over dingen en {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} personen die men niet kent. En evenwèl, wanneer ik lees dat ‘het Wouter niet kwalijk te nemen is, wanneer hij bleef vasthouden aan die kinderlijke neiging om zich een begin te denken, en dat hij evenals vele anderen - ouder maar niet veel wijzer dan hij - niet wanhoopte en het eenmaal dacht te vinden’, dan doet mij dat onaangenaam aan, dan vind ik het op zijn minst genomen niet eerbiedig tegenover anderer opinie, om te zeggen dat zij eigenlijk kinderachtig en onverstandig zijn: en hoe dezelfde man, die gezegd heeft ‘geloof en buig u, of verwerp en sta rechtop’, en daarmee toonde achting te hebben voor alles wat niet half-rationeel was, zooiets kan zeggen, is mij een raadsel. - En wanneer ik lees van den huisdomine, die ‘dronken aankomt om parate executie met het Woord te houden over Wouter’, en de scriptor noemt die woorden teekenend voor dien man zelf, en voor sommige - hij schrapte gelukkig het woordje de - orthodoxie, dan doet mij dat alweder onaangenaam aan; wanneer een orthodoxe domine dronken iemand de les leest - wat ik geloof met zekerheid te kunnen zeggen dat uiterst zelden, zoo niet nimmer voorkomt, - dan moet dat gelden als een verwijt tegen sommige orthodoxie: dit heeft voor mij iets van dien Amerikaan, die in een herberg kwam waar een meisje met rood haar hem bediende, en toen in zijn dagboek schreef: ‘In X. hebben de meeste vrouwen rood haar’. - Verder trof mij Wouters reusachtige verbeeldingskracht in zijn prille jeugd: hij verbeeldt zich een prinsje te zijn uit den hemel, dat voor straf op aarde is gezonden, en nu in de phase van mensch verkeert, om eindelijk zijn moeder, de koningin der geesten weer te zien; ik vraag in gemoede, of het mogelijk is dat een kind zooiets denken kan, en of het waarschijnlijk mag heeten dat een kind zoo door Fancy bezield wordt, als blijkt uit dat visioen op dat brugje? - Is een en ander echter gevolg van mijne onbekendheid met Multatuli's werk, en heeft deze het anders bedoeld, dan erken ik gaarne dat ik ongelijk heb, en voorbarig oordeelde: maar nog eens: men oordeelt gaarne als men maar iets weet, of ook... verkeerd weet, en - het is slechts een vraag - doen anderen, ja soms dezelfden die dat bevooroordeeld oordeelen - en terecht - afkeuren, dat niet tegenover de andere partij vaak ook? (....) Mijn taak is ten einde: ik dank den Heer Gorter voor hetgeen hij {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} ons deed hooren, maar kan niet nalaten hem aan te raden in het vervolg wat meer speling aan zijn vernuft toe te staan waar het den stijl geldt, en, al is hij nog zoo sceptisch op het punt van oorspronkelijkheid, toch te streven naar de bereiking van dat doel: zijne liefde voor ons dispuut zal groot genoeg zijn, om hem over deze hinderpalen, zooveel in zijn vermogen is, te doen zegevieren.- Ik heb gezegd. - F.E. Posthumus Meyjes 1. Aanhaling uit Vosmaers Een zaaier. 2. Dixi: ik heb gezegd (lat.) [5 februari 1885 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 5 februari 1885 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ing 5 febr. 1885 Lieve Lina! Ik had een paar woordjes by Wouters briefje willen insluiten - maar hy sloot zyn brief in een couvert en deed er een postzegel op - en legde hem voor my neer om er een adres op te schryven. hy vond het juist zoo aardig - alleen te verzenden - dus hield ik het bericht van de aankomst van de bokking en alles meer wat ik schryven kon en wat my toch niet heel belangryk voorkwam nog maar eenige dagen achter. Ja de bokking is ontvangen en heel goed in orde, ongeschonden en lekker - en met een dankbaar gevoel voor de vriendelyke geefster is ze ook reeds byna allemaal veroberd. dek is er dan een erge liefhebber van. - Nu aardig van je troepje zoo aan Wou te denken, hy was niet weinig trotsch op al die brieven en mooie boeken. en zoo 'n aardig vers van Hendrik - dat Karel zoo geduldig geschreven had. ik ben bly het wat beter met de zieken gaat. arme jongen, wat 'n geduld is er noodig om daar zoo lang te liggen. Als Wou één dag onwel is heb {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} ik myn lieve nood met hem. gelukkig is dat maar zelden eens het geval. over 't geheel is hy gezond vroolyk en opgewekt. Van daag in de vaderl. geschiedenis trok hy heel vurig party voor Karel de zooveelste. ‘Weet je ma, omdat ik zooveel van Karel de Haas houd, daarom wil ik dat alle Karels overwinnen zullen.’ - En hoe is 't met je meiden, heb je goede gekregen? Ik hoop het hartelyk, want hoe flink je ook bent vooral met een ziek kind zyn zulke storingen in de huishouding dubbel naar. Van ons is niets nieuws te melden. Dek maakt het goed behalve zyn asthma. vooral by de kou die wy gehad hebben had hy daar last van, zoodra hy buiten de warme kamer kwam. hy was er toen wel wat moedeloos onder - maar ik ben zeker hy nu by dit maffe³. weer veel eer zou kunnen uitgaan, maar daar het er nu niet zoo helder uitziet heeft hy er weinig zin in, en komt niet verder dan van zyn kamer naar de eetkamer. hy spreekt niemand, wisselt zelfs maar zelden een woord met de meid of de jongen en leeft als een kluizenaar. toch stelt hy 't meeste belang in alles wat er alzoo op de wereld voor valt anarchistenprocessen⁴., egyptische zaak⁵., spaansche aardbevingen⁶. enz enz. te veel om op te noemen. - ja, als dat contemplatieve leven nu maar zoo kon voortgaan. maar - hoe de toekomst moet zyn weet ik niet. Zou er kans zyn het huis te verkoopen - en ofschoon dat volstrekt noodig zou wezen durf ik het onderwerp byna niet aanroeren - dek vind¹. al zulke dingen zoo pénible en vindt het zoo hard - nu ik zeker voor hem niet minder, maar - enfin ik zit altyd zoo'n beetje met het mes in de buik over dat onderwerp - je kunt je dat alles wel voorstellen. Wat je van de jonge Snelleman schreef verwondert ons. hoe onvoorzichtig zoo zyn positie optegeven zonder iets anders te hebben. gelukkig dat zy zoo'n goede oom en tante hebben, en kleine Jo, zooals je haar noemde heeft dan toch haar zin weer in Rott te zyn. - Het zou ons erg leed doen als de vermoedens waarvan je schreef bleken gegrond te zyn! kassian². hoe pynlyk! en als dan derden, nog liefst vrienden en verwanten er in betrokken zyn - is het wel om iemands rust te verstoren. Hoe maakt het je vriendinnetje Anna Smidt. Zie je haar nog al eens? Dek is op 't oogenblik aan 't knutselen hy maakt voor my iets om karton te kunnen snyden. Verleden heeft hy iets een heel aardige machinerie verzonnen om het water uit onze put op een makke- {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} lyke en geregelde manier nr boven te krygen. in 't klein had hy 't zelf gemaakt, heel aardig, maar tot nog toe was het te kostbaar om te laten maken. hy betreurt het dan zoo niet zelf al die handwerken te kunnen uitoefenen, om zelf aan 't werk te gaan! - Hy laat U en Haas heel hartelyk groeten. ik ook. en Lientje en de jongens en kleine Riekje niet te vergeten. Dag beste Lina. Je liefhebbende Mimi DD 3. maf: (ook) loom, slaperig. 4. anarchisten processen: In januari 1885 stond in Parijs een zevental anarchisten terecht wegens ongeregeldheden en een poging tot moord op een politie-inspecteur. 5. egyptische zaak: strijd in de Soedan tussen Egyptische troepen en de opstandelingenleider, de ‘Mahdi’, Mohammed Achmed. 6. spaansche aardbevingen: Begin 1885 werd Zuid-Spanje (vooral Granada) getroffen door een aardbeving die veel slachtoffers maakte. 1. Kennelijke verschrijving. 2. kassian: erbarmen (mal.) [12 februari 1885 Advertentie in Het Nieuws van den Dag] 12 februari 1885 Advertentie in Het Nieuws van den Dag (KB, 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) J. MUUSSES & Co., te Purmerende, geven uit: MULTATULI. Millioenen-Studiën f2.40 geb. f2.90. Duizend en eenige hoofdstukken over Specialiteiten f1.50 geb. f1.90. Nog eens Vrije arbeid in Neerlands-Indië f1.25. (3921) [12 februari 1885 Verslag in Het Nieuws van den Dag] 12 februari 1885 Verslag van een vergadering van het Indisch Genootschap in Het Nieuws van den Dag (Tweede blad; KB, 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. De Javaan Blijkbaar doordrongen van de waarheid der spreuk, dat verscheidenheid behaagt, had het Bestuur van het Indisch Genootschap de voortzetting van het koffiedebat verdaagd en een uitnoodiging gericht tot een spreker, die, als eenvoudig ‘toerist’, Indië heeft bezocht en bekeken, namelijk den Heer Mr. O.J.H. Graaf van Limburg Stirum. {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen reisbeschrijving leverde deze toerist, maar een ethnografische studie. Al dadelijk stelde hij op den voorgrond, dat met de meeste brandende koloniale vraagstukken het karakter van den inlander in nauw verband staat. En toch, hoe weinig zekerheid bestaat er omtrent den aard van dat karakter, hoe hemelsbreed verschillend is het beeld, dat mannen als Junghuhn¹. en Multatuli ophangen. Bij Junghuhn kan de Javaan niets goeds doen. Multatuli omgeeft den inlander daarentegen met den stralenkrans van den martelaar, en tusschen die beide uitersten heeft men een aantal schakeeringen van meeningen. Uit beschrijvingen kan men dan ook moeielijk den Javaan leeren kennen, men moet persoonlijk met hem omgaan. Aanvankelijk is die kennismaking ver van aangenaam. Zij vangt toch gewoonlijk te Batavia aan bij de aankomst van de mailboot, welke gebeurtenis spreker in enkele trekken schetste - en in Java's hoofdstad is de Javaan reeds veel te veel Europeesch geworden, zelfs ook in de kunst om voordeel te trekken van het bezoek van ‘baren².’. Men verwijst den reiziger dan ook naar het binnenland, waar de inlander nog in zijn onverbasterde volmaaktheid moet verkeeren. IJdele waan, indien men zich ten minste niet laat benevelen door den grootheidszwijmel en alleen uit de onderworpen houding van den inlander tegenover den Europeaan conclusies trekt ten voordeele van het karakter van den Javaan. Ook in 't binnenland doet de reiziger vele droevige ondervindingen op, en legio zijn de verhalen die men er hem doet van misdaden en misdrijven door inboorlingen gepleegd, over de luiheid en de verkwisting van den Javaan, en als men hem dan nog kan wijzen op het misbruik van opium dat de Javanen maken, dan is het bijna zeker dat de vreemdeling het portret van den inlander door Junghuhn gegeven veel welgelijkender vindt dan dat van Multatuli. Maar die oogenblikkelijke indrukken verdwijnen bij langduriger kennismaking met den Javaan. Dan ontwaart men - althans de Heer Van Limburg Stirum kwam tot die beschouwing - dat de fouten van den Javaan eensdeels te breed worden uitgemeten en anderdeels een verschooning vinden in invloeden van buiten. Indien het criterium van luiheid wordt gezocht in hetgeen iemand doen kan boven en behalve hetgeen hij behoeft om in zijn {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} levensonderhoud te voorzien, dan is de Javaan voorzeker lui. Maar dat criterium is onhoudbaar, daar er dan al zeer weinige menschen aan de beschuldiging van luiheid zouden kunnen ontsnappen. Arbeiden om des arbeidswille vereischt een hoog standpunt van ontwikkeling, dat de Javaan zeker nog niet bereikt heeft. Hoe dit zij, tegen de beschuldiging van luiheid en ‘laxiteit’ verdedigde de Heer Van Limburg Stirum de Javanen. Dat zij niet lui zijn bewijzen de Europeesche ondernemingen waarop zij de arbeidskracht leveren, de aanleg van spoorwegen, bruggen en zoovele gouvernements-inrichtingen, de aanleg van de sawahs in de groote strandvlakten en op de berghellingen. Wie anders dan de ‘luie’ Javaan velt de ondoordringbare bosschen en herschept ze in vruchtdragende velden? En dat ofschoon de zorg voor zijn rijstgewas den Javaan meer uren arbeids kost dan de Nederlandsche landman aan zijn akker besteedt, ofschoon de Javaan, veel zwakker is van natuur dan de Hollandsche boer, en de Oostersche zon vrij wat heviger brandt dan de zon in de Betuwe of het Sticht. En wat ook een sprekend bewijs is tegen de luiheid van den Javaan dat is de passar, waarop talrijke producten van inlandsche nijverheid te koop zijn, producten, die van zijn handigheid en kunstsmaak getuigen, zoodat zelfs hoeden, in Bantam gevlochten, te Parijs grooten aftrek vinden. (....) 1. Junghuhn: dr. Franz W. Junghuhn (1809-1864), Duitse natuuronderzoeker. (Vgl. 1 januari 1884). 2. baren: nieuw aangekomen, onervaren Europeanen. [februari 1885 Artikel van J. de Gruyter in De Dageraad met Kommentaar van J. Versluys] Medio februari 1885 Artikel van J. de Gruyter met kommentaar van J. Versluys in De Dageraad 36 (1884-1885) II, blz. 137-142. (M.M.) Multatuliana. Tegenover een denker als Multatuli is twijfel aan eigen oordeel plicht en als het niet wat afgezaagd ware, aarzelend de pen op te nemen, zou ik heusch niet nalaten met deze tirade en een bezwaard gemoed mijne opmerkingen bij den lezer inteleiden. Is het reeds een gewaagd ondernemen zijn oordeel over het werk van een groot man de besloten binnenkamer te doen verlaten - ach, hoe dikwijls zal het dien man slechts een glimlach ontlokken, een glimlach, dien we niet ontraadselen kunnen - bemoediging, {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} minachting, medelijden... wat schuilt er in? - fouten ontdekt te hebben in het werk van den meester en daarvan den volke kond te doen... wee ons, het mochten eens fouten in eigen oordeel zijn. En zeker, wanneer de meester tot het conventioneele ras behoorde, dat we met een kalotje op het hoofd en een izegrimmig gelaat, de plak zagen hanteeren, er ware voor den leerling kans op een duchtig pak slaag. - Maar dat ras is aan het uitsterven, - al leeft zijn invloed niet alleen in de schoolmeesters voort, - en wie er zich met vromen afkeer tegen verzetten moge, dat de leerling de stoutheid heeft zijne meening te doen kennen, hij die ons denken geleerd heeft, mijn meester niet. Mijn bezwaard gemoed en aarzelende pen zijn aan 't woord geweest - ter zake thans. Bij het bestudeeren van Multatuli's Millioenen-Studiën maakte ik, wat het arithmetisch gedeelte betreft de volgende aanteekeningen: 1. 't Zal wel abuis zijn, dat we als totaal verlies aan het slot der opgave op pag. 193 f72 - genoteerd vinden inplaats van f723.- 2. Op blz. 213 lezen wij: ‘Hieruit vloeit voort, dat de hoogste slotkaarten het meest kans hebben 'n laag point voorttebrengen.’ Dit dunkt mij onjuist uitgedrukt, want al vermeerdert het aantal kansen dat een laag point zal uitkomen, naarmate het cijfer der slotkaarten grooter wordt, de hoogste slotkaarten hebben op zich zelf beschouwd, niet meer kans 'n laag point voorttebrengen dan de lagere slotkaarten. 3. Op blz. 214 stuit men in de opgave van het aantal mogelijkheden der slotkaarten op: ‘quarante, alleen mogelijk bij 'n slotkaart van tien punten... 1 maal(....), maar dan vergeet de auteur, dat ook de beelden voor tien gelden en er dus 4 mogelijkheden voor een slotkaart van tien punten zijn. Het totaal aantal mogelijkheden der slotkaarten wordt dus... 85 De frekwentie van Un wordt alzoo uitgedrukt door de breuk 13/85 en de kans op twee un's achter elkaar met 132/852 = 169/7225. De doorgaande belasting op alle sommen, die men op de trente- et quanrante-tafel neerlegt, zou dus 169/14450 of nagenoeg 1⅙ perc. zijn. 4. Op blz. 212 lezen wij: ‘slechts wanneer de laatste kaart zwart is, wordt dat un en un als van werking beschouwd’ en daarmede {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} instrijd op blz. 214. ‘Daar nu de refait slechts geldt als de laatste kaart rood is.’ 5. Op blz. 224 zegt de auteur. ‘Er blijven alzoo op dit schema, 22 zetten ongeplaatst, dat is - en deze verhouding is konstant - twee zetten meer dan de vermoedelijk hoogste serie. Waarom, vragen wij, is deze verhouding konstant? 6. Iets verder vindt men: de waarschijnlijkheid brengt mede, dat zij elf intermittences leveren, en vijf of zes keeren 'n intermittence maken tot 'n coup de deux, twee of drie keer verhoogen zij 'n coup de deux tot 'n drieslag enz.’ Volgens deze redeneering moet de auteur de intermittences, die tot 'n coup de deux gemaakt worden, en dus aan het totaal der intermittences ontrokken worden, aftrekken van het cijfer elf; er rest dus slechts eene vermeerdering van 6 intermittences. In de ‘schets der samenstelling van onze 2,097,152 zetten, komen dus niet voor 524,299 intermittences, gelijk de auteur zegt, maar 524,294. Langs dezen weg komt men tot eene vermeerdering der coups de deux tot een aantal van 262,146 en niet, naar de opgave des auteurs luidt, van 262,149. Het aantal coups de trois wordt 131,073 dat der seriën van vier 65, 537 en der seriën van vijf 32, 769 Het aantal zetten is zoodoende met 6 + 4 + 3 + 4 + 5 = 22 vermeerderd. 7. In de noot op pag. 225 heet het: Elk der niet geplaatste 22 coups heeft evenveel kans 'n intermitteerende coup te zijn, als tot een der seriën te behooren, tezamen zoo frekwent zijn als de intermettences alleen.’ Is dit wel juist, moet het niet zijn: heeft een ¼ kans 'n intermitteerende coup te zijn en ¾ kans tot een der seriën te behooren? Deze kans immers wordt aangegeven door de verhouding van het aantal zetten, welke is: intermittences 5,2 zetten. Coups de deux 5,2 zetten. Coups de trois 3,9 zetten. Seriën van vier 2,6 zetten. Seriën van vijf 1,6 zetten. {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} 8. Wat bedoelt de auteur met: ‘de gemiddelde waarde van intermittences en seriën saamgenomen lost zich op in den tweeslag.’ 9. Op blz. 229. 14e regel v.o. lezen we: ‘welk doel ook bereikt zou zijn door paroli d.i. gedurige verdubbeling na verlies.’ Paroli zal hier wel wederrechtelijk de plaats ingenomen hebben, bestemd voor martingale. 10. Uit de voorafgegane beschouwingen blijkt, dat de martingalist met arithmetische opklimming winnen zal, zoolang er geen vrij groot getal achterstallige verloren zetten is. Welk recht heeft de auteur hier eene afwijking tennadeele van den speler te veronderstellen? De norm is toch, dat op een zeer groot aantal zetten, 't aantal winnende en verliezende zetten gelijk is - er bestaat immers geen reden voor 't tegendeel - en juist in dit geval zal de martingalist met 'n arithmetische opklimming winnen. Al beken ik, voorloopig nog niet geneigd te zijn mijn eventuëelen rijkdom in martingales te beleggen en al geloof ik voorloopig nog niet aan de onfeilbaarheid van dit systeem - de auteur heeft mij niet overtuigd van de onwaarde ervan.- 11. Wat het bizonder geval op blz. 233 aangaat, acht ik de bewering onjuist, dat wanneer men in den beginne eenheden wint, waardoor geen verliezers gedood worden, men tenslotte tot een nadeelig resultaat komt, ook al ware het getal winnende zetten aan dat der verliezers gelijk, of zelfs binnen zekere grenzen hooger dan dat. Een voorbeeld stellen we in het door den auteur behandeld geval het getal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} = 50. √ = 50. dan is de eerste vijf {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 5 eenheden gewonnen, daarentegen op de vijf onaangezuiverde √ 15 eenh. verloren. Blijft dus een nadeelig verschil van 10 eenheden. Maar van de overige 90 zetten zijn 45 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} en 45 √. Elk dezer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} vernietigt een √ en behaalt bovendien een eenheid winst. Hierop wordt derhalve 45 eenheden gewonnen verminderd met 10 eenheden verloren. _____ Rest een winst van 35 eenheden Wat de auteur in de volgende alinea aanvoert, brengt hierin geene verandering. Niets dwingt den speler met 10 of meer eenheden te beginnen, en zelfs handelt hij zoodoende tegen zijn systeem, dat {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} de op de roulet neerteleggen som zoo klein mogelijk voorschrijft. 12. blz. 234. ‘Bij tegenspoed bedraagt 'n verloren reeks van tien zetten (10... 19) bijna het driedubbele van de reeks 1... 10, en daar de winst bij welslagen - altijd slechts één eenheid op elken winnenden zet - gelijkstaat’... Heeft de auteur zich hier zuiver uitgedrukt? ‘gelijkstaat’ - waarmee? - met het driedubbele der reeks 1... 10, maar hoe houdt dit verband met de zinsnede ‘altijd slechts één eenheid op elken winnenden zet.’ Of wordt hiermede bedoelt, dat de totaal-winst niet meer dan 5 eenheden zou bedragen? Maar dan is de redeneering onjuist, want met evenveel recht als de auteur mag aannemen, dat er een reeks van tien zetten (10... 19) voor den speler verloren gaat, die niet door latere winners gecompenseerd wordt, met evenveel recht mag men aannemen, dat er een afwijking van dezelfde waarde tenvoordeele van den speler plaats grijpt en deze dus met een reeks van tien zetten (10... 19) winst de speeltafel verlaat. 13. Bij de behandeling van het zoogenaamd systeem van Descartes, merkt de auteur op, blz. 235 v.o.: ‘Het valt in 't oog, dat men zóó stijgende, altijd één term hooger is dan bij eenvoudige verdubbeling en dat men om 't zelfde doel te bereiken - de winst van 'n eenheid per zet - slechts had hoeven te beginnen met dubbele mise.’ Inderdaad, is dit zoo? Bij de reeks ‘2, 4, 6, 8’ enz. - dit moet immers zijn 2. 4. 8. 16. 32 enz. - wordt de winst op een serie nooit grooter dan 2 en dus niet als bij de Cartesische reeks 1. 3. 7. 15. 31. = één eenheid op elken zet. 14. Blz. 304 7o al. ‘Vóór haar lag 'n twintigtal Louis. Ze zette onveranderlijk - moest het 'n systeem beteekenen - die goudstukjes op zwart..... lees inplaats van ‘die goudstukjes’: drie goudstukjes. Was, toen ik bovenstaande opmerkingen maakte, mijnerzijds de logica zoo jammerlijk absent - de tropische zon zou mij niet verontschuldigen - of vertoont het arithmetisch gedeelte der Millioenen-Studiën - ook volgens Logos eenige wonde plekken...? Uit het onlangs met warme instemming door mij gelezen boekje: ‘Een onkruidzaaier’ - bravo voor dat mannelijk, moedig woord, van Andel - meen ik mij te herinneren, dat ook door de heeren {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} J. Versluys en E. Douwes Dekker aanmerkingen op eenige détails van dit heerlijk kunstwerk zijn gemaakt. Welke zijn die aanmerkingen, en komen ze misschien met de mijne overeen? Zijn de aan het slot van den 2en druk door den auteur toegezegde noten reeds verschenen? Hoogst aangenaam zou het mij zijn zoo een der Dageraadslezers mij naar aanleiding dezer vragen, 't zij in dit tijdschrift, 't zij persoonlijk, de gewenschte inlichtingen kon verschaffen. Maros-Celebes, Nov. 1884. J. de Gruijter. Waarde redactie, Gaarne voldoe ik met een enkel woord aan Uw verlangen ten aanzien der laatste vragen. Mijne bedenking tegen eenige uitdrukkingen in Millioenen-Studiën geopperd, komt hoofdzakelijk hierop neer, dat de schrijver niet altijd streng heeft vastgehouden aan het feit, dat de kans om bij een worp iets te gooien onafhankelijk is, van wat er bij voorafgaande worpen is gegooid. Dit feit is echter door den schrijver zelf op andere plaatsen weer zeer goed in 't licht gesteld. Mijne bedenkingen komen dus in het wezen der zaak overeen met de tweede aanmerking van den heer de Gruijter. De noten op den tweeden druk van de Millioenen-Studiën zijn nog niet verschenen. Hoogachtend, J. Versluys. [17 februari 1885 Brief van Mimi aan J.H. de Haas] 17 februari 1885 Brief van Mimi aan J.H. de Haas (en impliciet aan G.C. de Haas-Hanau). Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(⅔) beschreven. (M.M.) {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelh. 17 febr. 1885. Beste Haas! Wat zyn jelui toch een vriendelyke menschen, nu weer zóó aan deks aanstaanden verjaardag te denken. Er was juist iets dat ik hem zoo graag op zyn feestdag zou gegeven hebben - maar wat ik toch hoogstwaarschynlyk niet zou hebben aangedurfd - nu zal ik 't hem van u beiden koopen, wel te verstaan een verzameling prenten van Chlodowiecki¹. - het is een nieuwe uitgaaf, ik weet niet recht of 't kupferstichen². zyn, of wat anders? Ik neem 't dus op zicht - dat hy zelf 't beoordeelen kan. je weet dat hy zooveel met Chl. opheeft - het moet 'n 25 mark kosten. en voor de rest zal ik iets doen dat dek ook genoegen zal doen, maar tevens meer een zaak van behoefte is. Zal ik 't je zeggen, Lien? ik wil de kanapee in de huishoudkamer laten overtrekken dat is langzamerhand een onvertoonbaar meubel geworden en alle doekjes en dekjes zyn niet meer instaat zyn schaamte te bedekken. Op deks 65ten jaardag zal hy er nu vernieuwd en frisch uitzien. en ik ben zeker dat dek daar heel bly mee zal zyn. - Dek zelf maakt het goed. Hy heeft sedert eenige dagen het plan opgevat te schryven! - ik was zoo verwonderd toen hy 't my zeide. ik had niet gedacht hy er ooit weer toe komen zou, maar je begrypt dat ik vooral niet minder verheugd was dan verwonderd. want, andere beschouwingen van financieele aard zelfs daargelaten houd ik het voor veel gezonder voor hem als hy schryft. het moeten is wel hard, maar het doen, het voortbrengen zelf is toch iets waarby men zyn kracht voelt. het is iets verheffends - en in weerwil van zyn 65 is hy nog geen oude man! alleen wanneer hy zoo zit te peinzen en te grübbelen³. - dan zou het er haast een beetje van hebben. Dus beklaag hem maar niet, Lien hy ziet er dezer dagen, nu hy 't plan heeft, al veel beter en opgewekter uit, en hy tobt alleen over de menigte onderwerpen die hy niet wil aanroeren! Wy vieren hier vandaag het carnaval. gister was het in Mainz de groote dag, vandaag houden ze ook hier een optocht. Wy hebben hier in 't Ort een Bismarck en een koning Bell⁴. en Wouters beste vrienden zullen de prinsenkinderen voorstellen. Wou heeft dan ook niet kunnen ontbyten van opgewondenheid. Het kind zal door en door nat worden, want het stortregent telkens, maar ik ben zeker dat hy er niets van merkt.- {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} En heb je nu goede meiden, lieve Lien? Wat 'n naar getob is dat, foei! - Ja, dat zyn van die zoogenaamde kleinigheden die een groote uitwerking hebben op humeur en gemak en 't heele leven. Ik moet ook een nieuwe jongen hebben met Maart en zie er erg tegen op. Johan was wel wat dom, maar stil en gewillig - en we waren nu eens aan hem gewend! Zyn vader heeft hem thuis noodig - enfin! Gelukkig dat Hendrik toch vooruitgaat, al is 't dan langzaam, arme jongen. Ik heb er al herhaaldelyk aan gedacht wat Lien groot moet worden. Komt ze nog niet van school dezen zomer? Of wil ze het voorbeeld volgen van Jet Dupont? - Nu ik groet haar even als u, beste hartelyke vrienden! Neen ik zal dek niets vertellen van uw brief, voor 2 Maart daar is. Met 'n hart. handdruk Uw liefhebbende Mimi DD 1. Chlodowiecki: Daniel Nicolaus Chlodowiecki (1726-1801), Duits schilder, emailleur, miniatuurschilder en etser, o.m. illustrator van Goethe's Die Leiden des jungen Werthers. 2. Kupferstich: kopergravure (du.) 3. grübeln: tobben (du.) 4. König Bell: prins Carnaval (du.) [18 februari 1885 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 18 februari 1885 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(½) beschreven. (M.M.) De enveloppe is bewaard gebleven, geadresseerd aan WEDHeer D.R. Mansholt Westpolder (Ulrum) prov. Groningen (Holland). N. Ingelh. 18 febr 1885 beste Mansholt! Het deed my innig genoegen uw hand te zien op 't adres van Uw brief. Neem dit volstrekt niet op als verwyt dat ge niet meer schryft. Dit zou vooral my niet passen daar ikzelf zoo uitmunt in zwygen. En ook ik verdien daar over geen verwyt, want waarlyk er zyn goede gronden voor m'n tegenzin in schriftelyke uiting. Hoe dit zy, ik dank u voor Uw brief. Eerst 'npaar woordjes ter beantwoording van wat gy meedeelt, vooral ook om {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} niet te vervallen in de fout, alleen over mezelf en over myn omstandigheden te schryven. Nu, 'n ‘fout’ is dit eigenlyk niet. Wel noemt men het 'n onbeleefdheid, en wel is het dit ook als men zich wil stellen op conventioneelen gezelschapstoon, maar in 't werkelyk leven is men wel genoodzaakt van zich zelf te spreken als men oprecht wezen wil. Jammer genoeg dat zelfs die oprechtheid nooit volkomen wezen kan - vooral in brieven niet - en dat men alzoo noch den lezer noch zichzelf bevredigt. Dit is dan ook een der redenen waarom ik zoo'n tegenzin in schryven heb. Er is altyd iets gekunstelds in dat lettertjes zetten, in dat woorden & uitdrukkingen kiezen, in dat onmogelyk vermyden van misverstaan. En als er nog bykomt het denken aan de mogelykheid dat ons geschryf niet terecht komt, of - na vele vele jaren misschien in verkeerde handen - kyk, dan verlamt onze hand.- Ge vraagt uitdrukkelyk bericht van de ontvangst der f40. als jaarlyksche bydrage der ‘nog overgeblevene’ leden van Tandem. Dat bericht geef ik U hierby, en dankend. Maar pynlyk is me dat ‘nog overgeblevene’. Daarin is iets afgemats, iets stervends - en 't is overal zoo. Ja, meerendeels erger. My blykt ten-volle dat ik me verrekend heb in het steunen op hulp in wat ik wilde tot stand brengen. Dat verrekenen was myn schuld niet, want de betuigingen die my gedaan werden gaven aanleiding tot vertrouwen. Ik meende te weten wat er geschieden moest op publiek terrein, maar art 1 was dat ik kon optreden op 'n manier die daartoe nu eenmaal vereischt wordt. Noch Tandem noch 't zoogenaamd ‘Huldeblyk’ stelden me daartoe in staat. Het laatste werkte juist andersom. 't Leverde bewys dat ik zwak was, en gaf aan allerlei volkje dat ik moest aantasten 't volle recht een zoo armoedig tegenstandertje uittelachen. Wat ze dan ook doen! 't Mislukken van Tandem schaadde slechts my zelf, en kon minder kwaad omdat het échec niet zoo publiek was. Hoe schraalder nu evenwel die zaak is afgeloopen, hoe meer dank ik verschuldigd¹. ben aan de weinigen die me naar vermogen trouw bleven. Zeg dit svp aan de ‘nog overgeblevene’ leden van Tandem. En ziedaar me alweer met volle zeilen - o, neen, met gereefde zeilen - op 't vaarwater dat ik vermyden wilde, op 't gebied van de ikheid. Nog eens, dit is geen fout. Wie weten kon wat dat mislukken van Tandem en Huldeblyk beteekent, wàt daardoor verydeld {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} is, zou 't zeer gematigd van me vinden dat ik ‘reefde.’ En dit doe ik. Jazelfs, ik haal m'n zeilen in, en volg uw brief.- M'n beste vrouw en onze kleine kerel (nu 9 jaar) zyn wel. Zy verzorgt my met groote liefde, en - me dunkt - opoffering, want 'n genoegen kan 't niet zyn, 'n ruïne optepassen. Toch is dit woord nagenoeg alleen van toepassing op m'n ontstemd gemoed, daar ik lichamelyk - op wat asthma na - heel wel ben. Wouter geeft ons veel geluk. We houden dol van den jongen, al ontkennen we niet dat hy de noodige eigenschappen heeft om 'n deugnietje te zyn of te worden. Gedurig ben ik in twyfel of z'n foutjes streng moeten worden tegengegaan of - als behoorende by degelyke jongens-ontwikkeling - door de vingers gezien. Opvoeding is 'n moeielyke taak. Uit boeken heb ik zelden daarover iets bruikbaars geleerd. Daarin staan gewoonlyk de dingen vermeld die vanzelf spreken, byv. ‘men moet het kind gewennen aan’... alle mogelyke deugden, o ja. Maar de vraag hoe? (Van gelyke soort is m'n bezwaar tegen sommige socialistische stellingen. Dàt, dàt, dàt moet zóó zyn. Best! Maar... hoe kryg je't zoo? Ziedaar de vraag! Over Socialismus later meer. Ik wacht het verslag van Nieuwenhuis' debat met Ds W.². en naar aanleiding daarvan, wensch ik e.e.a. optemerken. Ja, N. is hier geweest. Ik houd hem voor 'n beste kerel, maar bestryd z'n meeningen. Ook weet ik dat hy ten-uwent was. Hy sprak over U met achting en vriendschap)- Erge ziekte in Uw huis! Wist de dokter niet te zeggen: wat de oorzaak daarvan was? Ik gis dat hy er niet naar gezocht heeft, en dat hy m'n vraag dwaas vindt. Toch doe ik die vraag en na eenige tientallen jaren zal men die by elke ongesteldheid doen. 't Niet-onderzoeken van de oorzaak eener kwaal is nog 'n overblyfsel van de oude leer dat de Heere ziekte of gezondheid, leven of dood schenkt naar zyn ondoorgrondelyk welbehagen. By chirurgiens-zaken wil men wel wat meer den rationeelen weg op maar inwendige ziekten komen van God. Al denkt nu 'n geneesheer van den tegenw. tyd zoo niet, de indruk is er nog. Er moet een oorzaak bestaan waarom uw nichtje zoo onverwacht ziek geworden is - dit nu zal niemand ontkennen, ook zy niet die de oorzaak zoeken in Gods onnaspeurlyken wil - maar ik zeg dat die oorzaak {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} behoorde gezocht te worden,³. om U en de Uwen daartegen te vrywaren. 't Zou toch vreeselyk zyn als Uw beste lieve vrouw en Uw lieve meisjes daaraan ook moesten blootgesteld blyven. Ik beweer dat het vinden van die oorzaak mogelyk en zelfs waarschynlyk is, en zou byna zeggen dat men dit van den geneesheer - die vóór alles hygienist wezen moet - eischen kan. (Onlangs heerschten er typheuse ziekten in 't kasteel van Windsor. Voor 8 (?) jaren Idem in 't paleis te Lissabon. In beide gevallen schynt men de oorzaken gevonden te hebben. In hoever daarby bakterien te pas kwamen, weet ik niet. 't Was toen nog niet in de mode, alles op die beestjes te gooien. Integendeel, Raspail⁶. - die eigenlyk een der eersten was die (NB alle!) ziekten aan zulke diertjes toeschreef, werd nog verketterd. Heden is Koch de held van den dag. Of... is dat alweer geweest. Ook zyn ontdekkingen worden weer in Frage⁴. gesteld. O, die ‘geleerden!’) Een oorzaak moet er zyn. Spreek er eens over met den dokter, of liever onderzoek zelf. Is Wiebke's wond aan 't been volkomen genezen?- Hendrika! Och, hoe jammer! En hoe natuurlyk! Zulke dingen doen me zeer. En wat te doen? Ook zonder de loodzware wetten der maatschappy, zou ik 't niet weten. Veel beweging? Werkzaamheid? Kalmeerend of althans niet-opwekkend voedsel? Weinig vleesch? Geen speceryen? Och, dat alles zal wel zoo dikwyls zyn toegepast, en zonder baat. Eén ding houd ik voor vry zeker, wat men doe of late... geen medicynen. My is 'n vry groot aantal meisjes bekend, die in't zelfde geval verkeeren, en nooit heb ik wat goeds van drankjes, pillen of poeiers gezien. Bovendien, 't bezoek van den dokter is ziekte bevorderend. De goeie kinderen die in dien toestand zyn, moeten zich niet voor ziek gaan houden. Dìt werkt - hoe zal ik 't noemen - verteederend. Ze krygen medelyden met zich zelf, 'tgeen geestelyke onanie teweegbrengt, iets als streelen van 't hart. En... geen verzen of romans, asjeblieft. Als lektuur is zeker geschiedenis, natuurlyke historie &c 't best. Maar och, al die wysheid geneest de kwaal niet. 't Is al wel, wanneer we zooveel bereiken dat ze niet de overhand neemt. Ik heb daarvan veel verdrietigs gezien.- Uw oudste is niet zoo ‘vlug’ als Willem zegt ge. Ik vind vlugheid {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} 'n minder wenschelyke eigenschap. Er is waarheid in de oude fabel van de schildpad die de haas overwon in 'n wedloop, omdat deze op z'n vlugheid rekenende, telkens dwars-uit 't veld inliep. Maar in al die dingen zyn graden. Vlugheid hoeft niet juist vluchtigheid te zyn. Uw angst voor de akademie deel ik volkomen. Ge zegt: ‘ik huiver by de gedachte aan &c’. Ik ook. 't Is my 'n raadsel hoe nog altyd zooveel ouders hun zoons aan zoo'n verliederlykings-inrichting toevertrouwen. 't Is dan ook wat moois, wat er door universiteiten als volleerd wordt afgeleverd! Men ziet het niet in omdat het algemeene peil laag staat, en menig Mr in de Rechten of menig Doctor in letteren, Wbgeerte (!) of medicynen goed genoeg is voor zóó'n maatschappy. Stipt gezegd is daarmee dan ook de voldoendheid bewezen. Ieder volk heeft de voorgangers die 't verdient. Ja, zoo is't! De vent die den moord van vrouw Van Rooyen te Utrecht verontschuldigde door de overweging dat hy en z'n medeleden der R bank ‘ook student waren geweest’ - d.i. óók zulke liederlyke, gemeene, laffe, wreede kwajongens! - presideert nog altyd z'n rechtbank, en 't Ned. Volk is daarmee tevreden. Als gy of ik 'n rechtszaak te Utrecht hadden, zouden we door dien kerel moeten geoordeeld worden! En dàt staaltje van de laagte waarop de Rechtsoefening staat, is't eenige niet. O, ik zou 'n lange lyst kunnen leveren! Ook in andere vakken waarachtig! - Om gauw te verzenden breek ik af. Hartelyk gegroet van Uw liefh. Dek Morgen ga ik voort. O, ik had wel stof voor veel vellen. Maar 't schryven is me zoo zuwider!⁵. 1. verschuldigd: oorspronkelijk onderstreept. 2. ds W.: dominee G. Wisse jr.; het debat betrof de al of niet verenigbaarheid van socialisme en christendom. 3. worden,: oorspr. gevolgd door ook, 6. Raspail: François Raspail (1794-1878), Frans arts en politicus. 4. in Frage gesteld: in twijfel getrokken (du.), in Duitse schrijfletters. 5. is (....) zuwider: staat tegen (naar het Duits). [februari 1885 M.J. de Witt Hamer betaalt voor Tandem] Februari 1885 M.J. de Witt Hamer betaalt een Tandem-bijdrage van f 50,00 aan Multatuli. Zie V.W. XIX, blz. 945. [19 februari 1885 Gedicht van W.L. Penning jr] 19 februari 1885 Gedicht van W.L. Penning Jr. op Multatuli ter gelegenheid van diens 65ste verjaardag, gepubliceerd in De Leeswijzer van 15 maart 1887. (M.M.) {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli. Een wijdvertakte boom, bij storm- en onweersluchten U zweepende uit uw rust - maar zweepend met zijn vruchten! Een bloemenhart, waaruit zich Femke en Wouter beurt, La Sainte Vierge lacht, en Fancy's Wereld geurt! Een denker, met een bijl; profetisch onruststichter; Ook mensch, dus onvolmaakt, heel anders dan zijn richter - Die, prijzenswaardig kalm, zelfs voor geen rasgenoot Reusachtig onrecht leed van dwergen klein en groot; Een strijder, uit wiens pen de Waarheid grillig jokte¹., En uit wiens mond zij sprak - tot dat hem de adem stokte; Hervormer, wien het loon dier soort van dwazen trof: Staatsdienaarschap met groot, ja levenslang verlof; Schuldeischer van den Staat, sinds vele lange jaren; Dien Staat een doorn in 't oog - maar zonder zielsbezwaren; Gesmaad en nagepraat, bewierookt, wat al niet, Kortom - een balling... met een standbeeld in 't verschiet, Ondanks traversen,². die zich vinden laten, lichter Dan eertijds in den Haag 't verblijf van onzen dichter; Die 't zochten waren vreemden, Duitschers, op 't congres: Ons nu jaagt Nemesis³. naar Duitschland om 't adres, En - om 't model voor 't Beeld! Wie teekent voor een gulden Op 't Beeld... en op een Bon: 's mans werken!?... Wat al hulde, Bravo! Een daalder nu!! De toeloop wordt te groot: Vijf Gulden!!!... ‘Ik, grijnst A, ik Honderd - na 's mans dood!’ {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat geve uw testament! - Ofschoon gemoedsbezwaarde, Houdt Havelaar zich staande, een Vrees voor die hij spaarde; Naar Dankbaarheid soms hoopt, treedt fier des martlaars bruid, Zijn hooge Kunst weer vóór, hém - wissle Duitschland uit! ‘Hem, met zijn recht, schimpt B, wat rijkaard kon hij wezen!’ ‘Verbóden moest hij zijn, wrokt C, mét die hem lezen!’ Bot A B C! om u lacht zuchtend het Genie, Wien eindlijk Nederland naar 't zaaien oogsten zie- Zooveel nog mooglijk is! Wie geeft de ontstolen krachten, Den aadlaar de almacht weer der uitgerukte schachten? Die u aan hem vergreept, maakt Douwes Dekker jong... Eer sterft als wiegedeun wat hij, u doemend! zong. 19 Februari 1885. W.L. Penning Jr. (= M. Coens).⁴. 1. jokte: (hier) grappen maakte. 2. traversen: ongelukkige toevallen, wederwaardigheden. 3. Nemesis: godin der wraak. 4. Coens: zie voorts bij 4 juni 1885, noot 5. [20 februari 1885 Brief van J.J.A. Gouverneur aan A.W.C.M. Verhuell] *20 februari 1885 Brief van J.J.A. Gouverneur aan A.W.C.M. Verhuell. (G.A., Arnhem). Fragment. (....) Den 2den Maart is Multatuli jarig. Ik ben het volstrekt niet met hem eens, zooals ik hem zelf gezegd heb; maar hij was goed en vriendelijk jegens mij; zou ik dat niet tegenover hem zijn? (....) [24 februari 1885 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt] 24 februari 1885 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. De envelop, met poststempels Nieder-Ingelheim 28 2 85 en Harlerschans 1 mrt 85 en geadresseerd aan WEDHeer D.R. Mansholt Westpolder (Ulrum) prov. Groningen (Holland), is bewaard gebleven. De brief werd op 26 februari voltooid. (M.M.) {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelh. 24 febr. 1885 beste Mansholt, Voor eenige dagen brak ik af met: ‘morgen meer.’ Ik werd verhinderd daaraan te voldoen, of althans de ware stemming ontbrak. En dit is ook heden 't geval. Maar als ik wachten zou tot verdriet en zorg my eenige verademing gunnen, zou 't zeker lang duren! 't Beetje tyd dat me nog te leven overblyft zal wel tot het laatste oogenblik dáárdoor zyn ingenomen. Ik ben zoo vry te gelooven dat het jammer is - voor vele anderen meer dan voor my zelf - maar men heeft het zoo gewild. Ik ga voort met het beantwoorden van Uw brief. ‘Landbouw 'n schoon bedryf’ zegt ge. Het verwondert me dit te hooren zeggen van... 'n landbouwer. Dat uw oordeel juist is, wil ik gaarne gelooven, maar dit bewyst dan dat 99/100 van uw kollegaas onjuist oordeelen. Reeds in 't algemeen is byna ieder ontvreden met z'n vak en de ‘boeren’ hebben den naam in die ontevredenheid uittemunten, wat me begrypelyk voorkomt, want ik vind den stryd met de duizenderlei bezwaren die de natuur den landbouwer in den weg legt, afmattend. Misschien is myn opvatting 'n gevolg van den afkeer dien my de valsche poezie van stadsluî inboezemt, zy die als tegenstelling van hùn benauwde existentie 't boerschap verheffen zonder te weten wat het is. (Komiek, dat de rymelaar Poot - men noemt hem brutaalweg 'n dichter! - die zelf landman was en dus beter wist, z'n ‘Muze’ dwong die stads rymers na te ‘zingen’. Juist {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} daarin ziet men dat de man géén dichter was. Hy spreekt van den ‘tevreden landman’ die ‘z'n zalig (!) lot, hoe klein (?) voor geen koningskroon zou geven. Zoover ik weet heeft géén Koning hem den ruil gepresenteerd. Wel weet ik dat hy zeer dikwyls z'n ‘zaligheid’ in de stad zocht, waar hy heel prozaisch en steedsch pierewaaide.) M'n verwondering over uw oordeel is waarlyk geen afkeuring. Integendeel. Uw smaak in dit opzicht bewyst¹. voor uw karakter, maar... 'n uitzondering zyt ge! Sedert eenige jaren let ik op al de tegenspoeden die den landbouwer treffen kunnen - hun getal is legio! - en 't verwondert me dat er onder zelfmoordenaars zoo weinig boeren zyn. Me dunkt, het is om gek te worden, zooveel mislukkingen by landbouw 'n rol spelen. Maar nog eens, uw oordeel vind ik heerlyk. Van landbouwkwalen gesproken. Wilt ge eens de volgende vraag overdenken: ‘Kan 't mogelyk zyn dat de vooruitgang in kennis der meststoffen, en in 't fabriekmatig voortbrengen daarvan, een nadeeligen invloed heeft op den Landbouw, door 't vermeerderen der mikrokosmen (soortelyk en individueel) die 't voortgebrachte aantasten? M.a.w. ‘Veroorzaakt (soms, dikwyls, altyd?) nieuwe mest, nieuw ongedierte?’ Tot stipt-statistische oplossing leenen zulke vraagstukken zich niet. Toch kunnen meer gegevens dan ik bezit - en gy hebt die - tot 'n waarschynlyk resultaat leiden. En dit zou al veel zyn. Daar ik leek ben, of liever specialist in 't algemeene, oordeel ik naar analogie, en op grond van 't karakter der Natuur, voor zoover ik dat bestudeeren kon. Zy geeft nooit iets ten-geschenke, en debiteert ons voor elke kreditpost dien wy haar trachten te ontfutselen. Alle ‘vooruitgang’ is partieel, en wordt (waarschynlyk, want de zaak is geen wiskunde, of tòch misschien!) opgewogen door iets wat we, om konsequent te zyn ‘achteruitgang’ zouden moeten noemen. Van der Hoeven's ‘Cirkelgang der menschheid’². - 't stuk dat hem door de ‘liberale’ pers zoo kwalyk genomen is - is wat vluchtig geschreven, wat slordig en hoogst onvolledig, maar {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} in den grond vind ik dat hy gelyk heeft, meer dan hy zelf waarschynlyk weet, want hy gaf die beschouwingen, denk ik, slechts uit behoefte aan 'n pikanten tekst.- Het aantal dingen die ‘Vooruitgang’ heten en waarachter ik 'n groot vraagteeken zet, is zéér groot. Als ik me daarin verdiep, kwam ik niet gereed. (Onderwys, inenting, versnelde gemeenschap, parlementarismus, wereldburgerschap, waar zou ik eindigen?- Uw ontboezeming over 't landleven vind ik heerlyk! 26 febr Eergister schyn ik weer gestoord te zyn. Ik herinner me dat ik nog eens verzekeren wou dat uw ingenomenheid met het landleven my slechts verwondert. Dat woord heeft in 't slordig spraakgebruik dikwyls 'n afkeurenden zin, en dit lag niet in m'n bedoeling. Juist andersom. Ook uw tevredenheid met het afgescheiden zyn van de wereld doet my prettig aan. Ik begryp dat iemand die geen dierbare betrekkingen heeft optegeven in 'n klooster gaat. Jammer dat die afscheiding van de wereld altyd maar zoo betrekkelyk blyft. De Maatschappy is veeleischend en laat den individu niet los. En ‘eenzaam wonen’ brengt niet altyd rust mee. De weinige aanraking waarin men komt, is dikwyls pynlyker dan waar men, te midden van een groote menigte, minder in 't oog valt. Reeds dikwyls is de opmerking gemaakt dat de liefhebber van eenzaamheid z'n doel 't best in 'n groote stad bereikt. De daar heerschende drukte is slechts lastig voor 't gehoor. En - inwendige rust is weinig of niet afhankelyk van de levenswys! Honderdmaal denk ik er aan hoe iemand die ons huis voorbygaat, of in de verte ziet liggen, zich moet voorstellen dat daarin rust heerscht. En dit is helaas zoo niet. Smart en zorgen verteren my.- ‘Henry George,³. een merkwaardige Amerikaan’ zegt gy. En: de sociale vraagstukken.’ Ik schreef u dat ik 't verslag wachtte van D.N.'s debat met dien dominee, om naar aanleiding dáárvan eenige opmerkingen te maken. Ik heb't nog niet ontvangen. (Wel 'n paar stukken van den Malthusiaanschen Bond.⁴. Al wat me over zulke zaken in handen komt, schynt me hoofdzakelyk te lyden aan één fout, die ik kortheidshalve noem: gebrek aan codificatie. 't Geeft niet veel - ja, niets! - of men al zegt: ‘dàt zou zoo moeten {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn’ ‘men zou aldus moeten doen’ indien de methode achterwege blyft hoe die eischen kunnen worden opgelegd, en door wie? In veel werken van dien aard komt 'n ‘ze’ voor, die ik noch ken, noch zou weten te vinden, en al ware dit anders, welke andere ‘ze’ zouden die ‘ze’ dwingen tot het nakomen van wat door de overige ‘ze’'s was goedgevonden? De Staat? Wie, wat is dat? Dat ding - 'n malle fictie! - staat by my nog lager dan de ‘Kerk’.) Ik ben nieuwsgierig naar de werken van H. George, en als 't schikt ze my te zenden wil ik ze gaarne lezen, schoon ik - als gy - my met gemeenschappelyk Grondbezit niet kan vereenigen. Wat ge my schryft van 't plan dier Groninger werklieden, treft my¹⁰.. Maar er is veel pynlyks in zulke dingen, vooral omdat ik gis dat de sympathie van die goeie kerels voor 'n deel op misverstand gegrond is. Misschien zouden ik hun⁵. zeer tegenvallen als 't me schikte over veel zaken die hen bezig houden, ronduit m'n opinie te openbaren. ‘Als 't me schikte!’ Ik heb de innige overtuiging dat de tyd van spreken, redeneeren, betoogen, pleiten voor by is, en dat er gehandeld moet worden. Dit had ik willen doen, en vele jaren lang hoopte ik dáártoe te worden in staat gesteld. Nu die hoop verydeld is, heb ik geen lust, verder mee te spreken. Van algemeen Stemrecht verwacht ik niets goeds. Toch ben ik er voor. Wel zeker! Die heele stemmery is 't recht van den sterksten met overslaan van vechten. 't Is dus logisch dat iedereen meestemt, ook tuchthuisboeven en krankzinnigen. ‘Neen, zegt men, die zyn onbevoegd.’ Ei, en 999/1000 van de anderen dan, die toevallig niet opgesloten zitten? Ik bedank er voor, hun 'n certificaat van bevoegdheid uittereiken, door 't ontzeggen van die bevoegdheid aan anderen. Leve dus 't Algemeen Stemrecht! Eenmaal de slaaf van 't zotte principe dat 101 menschen meer wysheid en meer integriteit bezitten dan 99, moet die jammerlyke fictie tot de uiterste konsekwentie worden doorgezet. Als één Columbus beweert dat ergens aan de overzy van den Oceaan land moet liggen en eenige millioenen anderen zeggen dat dit onmogelyk is, dan... heeft men bewezen dat Amerika niet bestaat.- Ja, Nieuwenhuis maakte ook op my - en m'n vrouw - 'n alleraangenaamste indruk. Hy had iets van 'n idealen Jezus. En ook ik geloof, als gy, dat hy overtuiging heeft. In de werkjes en artikelen van Hobbel wordt dit ontkend, maar ik denk dat Hobbel zich {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} vergist, vooral omdat ik kan nagaan dat hy omtrent D.N. op 'n dwaalspoor is gebracht door iemand dien ik voor 'n fielt houd. Zonder te beweren dat oom en neef juist op elkaar hoeven te gelyken, treft het zoo dat ik den oom van D.N. vry intiem gekend heb,⁶. en die was dito. Hy dweepte, wilde altyd verbeteren, staat, kerk, maçonnerie, luchtspoorwegen... weet ik 't! En hy was oprecht in zn dweeperyen waaraan hy z'n heele leven besteed en z'n geheel vermogen verloren heeft, zoodat-i doodarm gestorven is. Toch moet ik by de erkentenis van z'n oprechtheid hier aan m'n Idee 1 herinneren! Volkomen oprechtheid bestaat niet. Gekken, dronkenluî en naïve kinderen spelen altyd 'n beetje komedie. En dit doen dweepers ook.- ‘Gy kunt u aan geen enkele thans bestaande staatkundige richting aansluiten.’ Ik ook niet. Er is iets geheel nieuws noodig. Ach, als men my in staat had gesteld my te kunnen roeren! Dan ware 't my mogelyk geweest dat nieuwe tenminste voortestellen, al bleef 't de vraag of invoering mogelyk was. Al wat ik nu zou in 't midden brengen, klinkt belachelyk omdat er zoo duidelyk gebleken is, dat zoo weinigen met my meegaan. Dus zwygen! Maar ook dàt is me niet geoorloofd. De omstandigheden dwingen my tot schryven, d.i. tot het leveren van vertellinkjes. Ik walg er van, maar 't moet. De schaamte en de ergernis over die prostitutie is niet te beschryven. By 't opvatten der pen, tril ik van woede. En die aandoening moet ik verbergen op straffe van iets voorttebrengen dat ‘niet mooi’ genoeg is voor 't publiek kanaille.- Dat uw komst dezen zomer my innig veel genoegen zal doen, kunt gy begrypen. Ik denk altyd met de grootste hartelykheid aan U en de Uwen. Ja, we wonen nog altyd in onze ‘kluis’ by Nieder Ingelheim. 't Is 'n lief huis, wist ik maar zeker dat wy er blyven konden, want er zyn... haken & oogen! Eigenlyk moet ik weg, maar... ik kan niet. En hierblyven kan ook niet. Wat dan? 't Leven is me moeielyk. M'n gezondheid is - op 'n lastig asthma na - heel goed. Maar dat asthma bederft veel. Ik kan geen 20 pas doen zonder te hygen. Dit belet het wandelen. In 't dorp (20 minuten afstands, en van de station wel ½ uur of méér) kom ik nooit. Nu dááraan is niets verloren. 't Is 'n ellendig ordinair nest, en door zekere burgerlyke welvarendheid niet eens landelyk-schilderachtig. Alles gewoon- {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} heid met lepels. Boos zyn de menschen hier niet, maar onbegrypelyk laag by den grond. Ze staan volstrekt niet boven den Javaan. De omtrek van ons huis is op zichzelf niet schoon, maar wel door 't uitzicht op Bingerloch en Rheingau. Dat is prachtig! Karel de Groote had op dit punt 'n wachttoren, toen hy z'n Pfalz te Ingelheim hield. Men beweert dat onze put (± 100 voet diep) uit dien tyd stamt. En vlak by ons huis staat 'n monument uit den franschen tyd, toen deze streek ‘departement mont de tonnerre’⁷. heette. Ons huis ligt vry precies aan de chaussee in 't midden tusschen Bingen en Mainz. Die weg zou door Karel de Groote aangelegd zyn, en was - vóór de sporen - zeer levendig. Maar nu is 't verkeer zeer gering. Sommige dagen komt er byna niemand voorby. Nu en dan 'n boerenkar. Wat dàt betreft wonen wy hier heerlyk. Onze Wouter leeft inde buitenlucht, en 't kind zal moeite hebben zich te wennen in 'n bekrompen stadswoning. Wy zyn genoodzaakt door de wet, hem onderricht te laten geven door 'n duitschen Lehrer.⁸. Maar mn vrouw leert hem meer dan die vakman. Rekenen doet hy by my. 't Gaat redelijk, en meer verlang ik niet. Dezer dagen zal ik - of m'n vrouw - met fransch beginnen. 't Onderwyzen van 'n kind is zeer vermoeiend als men 't hoofd vol heeft van andere dingen. Wy beiden houden dol veel van 't kind ofschoon ik dikwyls my ongerust maak over z'n inborst. Hy is vroolyk en aardig maar ik meen egoïsmus optemerken, en weet niet of dit karaktertrek is of de gewone ondoordachte eigenbaat van 'n kind dat nog slechts de ikheid kent. Van z'n vader - de moeder is dood - hooren wy niets. Deste beter. Als ik maar wist hoe 't met m'n vrouw en hem na m'n dood gaan zal! Dat had ik willen regelen zoodat ik met eenige gerustheid m'n hoofd had kunnen neerleggen, maar 't is my onmogelyk, en ik voorzie verdrietige verwikkelingen die m'n laatste oogenblikken zullen verbitteren. M'n leven is één aaneenschakeling van teleurstellingen. Enfin! Dag beste Mansholt! Groet uw lieve vrouw en de meisjes van Uw vriend Dek Neen, zend me Henry George toch maar niet! Althans nog niet. Ik ben te gepréoccupeerd⁹.. 1. bewyst: (gallicisme) prouve = pleit. 2. Herman A. des Amorie van der Hoeven (1829-1897), advokaat en Tweede-Kamerlid, auteur van De cirkelgang der menschheid (1875). 3. George: Henry George (1839-1897), Amerikaans journalist en sociaal denker, auteur van Progress and poverty, an inquiry into the cause of industrial depressions (1880). Hierin en in later werk propageerde hij dat alle land gemeenschappelijk eigendom moest worden, hetgeen alle problemen van armoede en ongelijkheid zou oplossen. Deze economische theorie vindt ook nu nog aanhangers. 4. Malthusiaansche Bond: bond van de aanhangers van Thomas R. Malthus (1766-1834), Brits econoom en voorstander van beperking der bevolkingsgroei. 10. Zie de brief van 5 maart 1885. 5. ik hun: oorspr. stond er ze my. 6. oom van D.N.: Domela Nieuwenhuis had van vaders kant vier ooms; op wie Multatuli precies doelt, is onduidelijk. 7. mont de tonnerre: donderberg (fr.) 8. Lehrer: onderwijzer, in Duitse schrijfletters (du.) 9. gepréoccupeerd: vol van zorgen (naar het fr.) {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 februari 1885 Gedicht van J.J.A. Gouverneur voor Multatuli] 26 februari 1885 Open brief van J.J.A. Gouverneur aan Multatuli in de Provinciale Groninger Courant. (Afschrift M.M.) Knipbriefje aan Multatuli Heeft mijn beste Multatuli Al geen tijd om mij te schrijven, Hij weet toch, dat Jan de Rijmer Steeds erkentlijk hem zal blijven. Op twee Maart van vijfentachtig Kom ik u dus gratulieren Om op uwe stille villa *) Uw verjaardag meê te vieren. Over buitenissigheden Zullen wij dan maar niet strijden, Maar in 't is en 't ons verleende Willen hartlijk we ons verblijden. Dus tot maandag, Douwes Dekker! Ik neem meê 't orkest van Bekker En dat speelt als nooit te voren Nieder Ingelheim mocht hooren. J.J.A. Goeverneur Groningen, 25 Febr. 1885 [2 maart 1885 Briefkaart van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli] 2 maart 1885 Briefkaart van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli. Met poststem- {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} pel 's Gravenhage 2 mrt 85 en geadresseerd aan Den Heer E. Douwes Dekker Nieder-Ingelheim. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.) Waarde vriend! Op dezen dag gevoel ik behoefte in gedachten bij u te zijn. Vijf en zestig jaren liggen achter u en de meesten getuigden van strijd en lijden. Wat dit zeggen wil, begrijp ik beter dan menig ander. Is dat misschien het punt van aantrekking juist tusschen u en mij? Wenschen baat niet veel, maar één ding zou ik wenschen, nl. dat gij het nog mocht beleven dat u recht geschiedde en daartoe zou ik graag medewerken. Zal het gebeuren? Zoolang wij zuchten onder partij-gekibbel, onder ‘schijn’ en ‘blijk’ mannetjes¹. van allerlei kleur zeer zeker niet. Daarvan verlost te worden is ook een gemeenschappelijke wensch, die ons verbindt. Zoodra het verslag van ons debat². uitkomt, stuur ik het u op met enkele andere zaken. Ik hoop dat gij er toe komt om mij te schrijven, al hebt gij veel te zeggen het zal nog moeten blijken of het te veel is. In mijn verbeelding zie ik u zitten op dezen dag te midden der uwen. Groet ze vooral van mij en als uw gedachten ronddwalen over alles en nog wat, laat er dan een plaats wezen voor mij evenals gij er eene inneemt in de mijnen. Nogmaals gegroet met de uwen! tt F. Domela Nieuwenhuis 's Gravenhage 2 Maart 85. 1. ‘Schijn’ en ‘blijk’ mannetjes: verwijzing naar Vorstenschool, 3de bedrijf; gesprek tussen Miralde en Van Huisde. 2. Zie 18 februari 1885, noot 2. [2 maart 1885 Gedicht van C. van der Zeyde voor Multatuli] 2 maart 1885 Gedicht van C. van der Zeyde ‘bij den 65sten verjaardag’ van Multatuli in De Dageraad 36 (1884-1885), II, blz. 189-192. (M.M.) Bij den 65sten verjaardag van ons Eerelid, Eduard Douwes Dekker O Fancy! schoone Muze van den Meester! Verschijn mij, dat uw lieve Vrouwenlach {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn oog verlichte en mijn geest doorstrale, Dat ik den Ziener zie in al zijn waarde Als bode van den Naderenden Dag... Gij - zelfs wanneer gij lakens rektet, steundet Den vrijen Geest, den held der Menschlijkheid. Gij, de eeuwge Vrouw, geen amphibie, gaaft krachten Aan 't moe gefolterd hart, waar vrouwenmacht Te kort schoot om te sterken in het leed, Dat 's Denkers last en glorie is geweest. Wanneer de nacht van armoe, leed en smaad Den fieren kampioen van 't recht deed zuchten, Wanneer geen vrouwengroet den Man kwam troosten, Dan stond ge in 't blinkend lichtkleed voor zijn geest, En wektet weer het ingezonken leven, En vrede, zelfvoldoening, trotsch bewustzijn Van eigen kracht straalde uit uw oog in 't zijne. Maar neen, verschijn mij niet, gij, schoone nymf! Niet gij hebt hem, maar hij heeft u geschapen; En waar zijn stem u oproept in den strijd, Die hem te zwaar wordt, zijt gij 't Vrouwenbeeld, Dat, door des Kunstnaars eigen hand gevormd, Hem in vervoering voor zijn werk doet knielen. Gij zijt zijn ziel, zijt de almacht van de idee, Die in hem leeft, en zelf door hem geschapen, De schepping hem vertoont in 't licht der waarheid; Uw blinkend kleed is 't kleed dier poëzie, Die voor verdichting ons bezieling brengt, Die monsters uit de fabelholen doodt En dichters tot profeten maakt der toekomst- Profeten van een toekomst, die zij scheppen. Zeg niet, o Meester! - ‘Weer een nieuwe wijs Gecomponisterd op het oude lied Van 't “mooi” gevonden woord der heldensmart’- Gij wektet in de machtigen geen kracht, {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar in de zwakken, die den sterke eeren. Ook hebt Gij niet gezaaid in 't cederwoud, Maar waar de Banjir nieuwe velden schiep Uit slib, waarin het oude onderging. Keer u niet geemlijk af, en vraag mij niet: ‘Wijs mij de plaats, waar ik gezaaid heb.’ Zie, Het zaad ontkiemde, groen is de akker, blinkend In gouden glans, begroeten enkle halmen Zich buigend reeds den ongeduld'gen zaaier. Maar 't groote en goede rijpt niet als de zwammen In weinige uren. Fancy leeft en werkt. Zij, Uw Antigone, o Vader! grijpt Uw hand en wijst U op de groene velden, Die uit Uw koningshand het zaad ontvingen. O, zoudt Gij blind zijn in uw ouderdom?... ‘Niet blind,’ zoo antwoordt Gij, ‘maar’... Meester zwijg! Ik ken dat woord; ik ken het lot der besten. Ik weet het, wat aan elken Oidipous Te wachten staat, die 't groote raadsel raadt En sphynxen in den afgrond doet verdwijnen... Gij ziet mij aan en vonnist: ‘Wie at brood, Van 't graan, dat gij op d'akker groeien zaagt?’- Ik zwijg - en tellen kan men wel de tranen, Die ik als man vergoot; en thans ook welt Geen traan me in 't oog als waar 'k een zieke dweper; Maar smart, die doorgaans in een koud gelaat Of in een schampren grijnslach uiting vindt,- Die voel ik, waar Gij, oude Strijder, vraagt: Wie at er brood van 't koren, dat ik zaaide? En Gij telt vijf-en-zestig jaren thans- 't Is wonderlijk, dat hechten aan die vijf! En toch niet wonderlijk: men viert een eeuw- Al zij 't een eeuw van schande en bedrog; En ieder deeltje van een eeuw telt mee. En dan: er is natuur in 't bijgeloof, Tot zelfs in dat van deelen en getallen: {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zesde of elfde van een eeuw is niets, Het vierde - waarom 't vijfde niet? - is alles, Is vreugde, geestdrift, dank, geloof en kracht, Is moed tot verder werken, denken, leeren- En toch, dat alles is natuur - als alles!- En Gij telt vijf-en-zestig jaren thans! Was ik een christen - van 't gestempeld merk- Ik bood u thans ‘een klein geschenk’ en sprak Een zalvend woord van ‘'t penningsken der weduw’- Maar 'k ben geen christen, draag geen stempel meer En ben misschien - moge u het woord niet wonden- En ben misschien zo arm als Gij. Van zilver Is mijn tabakspot niet; ik doe geen zaken. Diaken ben ik nooit geweest en mijn fatsoen- Ik vrees, 't is minder nog dan half. Maar Wouter Dien ken ik, ja die ben ik - was 't althans; En zoo U Wouter nòg ter harte gaat, Neem dan welwillend - neem de groeten aan Van een, die Meester Pennewip gekend heeft, Die Femke liefhad, als geen mensch op aarde: En die aan Fancy al de gaven dankt, Die 't leven levenswaardig maken. - Meester! Verveelt U niet dat eeuwig meesterschap, Neem dan bij 't bijgeloovig vijf maal dertien Den dank, de hulde, van een jonger aan, Die in Uw school de les des Levens leerde. En thans een woord aan U ook, Neerlands volk! Hoe lang nog zult Gij dulden, dat de Man, Die U 't geweten weergaf, armoe lijdt? Hoe lang nog zult Gij dulden vóór zijn dood, Dat hij vergeten leeft in 't buitenland! Hoe lang nog zult Gij wachten recht te doen?- Was hij Minister, 't ware een magre troost Voor 't heldenleed door hem gedragen. Zat Hij mee in 't Parlement, geen intrest was 't Van 't Kapitaal, dat hij ten offer bracht. {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} De schuldenlijst wast aan, de wissel loopt, Haast is 't vervaldag - haast zal de Historie Den wissel protesteeren! Wee dien dag! ‘Bedreven onrecht is venijn’ - maar glorie Valt hem ten deel, die 't recht herstellen mag. C. Van der Zeyde. 2 Maart. [5 maart 1885 Brief van Multatuli aan de Groninger Werklieden] 5 maart 1885 Brief van Multatuli aan De Vereenigde Groninger Werklieden. Oorspronkelijk vier dubbele velletjes postpapier, losgesneden tot acht enkele vellen, waarvan blz. 1-15 beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 5 Maart 1885 Waarde Vrienden! De kist met inhoud is in volmaakte orde aangekomen. Dit zeg ik vooraf omdat het 'n byzonderheid is, daar men anders aan de grenzen den boel wel eens bederft. Nu, er haperde niets aan, niets! Wat 'n zorg voor de verpakking, voor de wyze van verzending, voor 't frankeeren, voor de voldoening zelfs der Inkomende Rechten! Dit alles is even roerend als 't geschenk zelf, en de attentie aan m'n verjaardag te denken! Hoe zal ik 't aanleggen om U goed te zeggen hoe my dit bewys Uwer liefde getroffen heeft? Het is aandoenlyk! Tot op de manier waarop 't adres geschreven is, geeft blyk van hartelykheid. ‘Niet keeren!’ ‘Dit boven!’ En nogeens: ‘niet keeren!’ Men ziet er uit, hoeveel prys de afzenders er aan hechtten dat de reuzenkoek ongedeerd z'n bestemming bereiken zou. Ja, 'n reuzenkoek! Nooit heb ik er zoo een gezien, en ik zal er mee bluffen by de (weinige) Duitschers die my bezoeken. {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} Weinigen, byna niemand. Want ik leef zeer afgezonderd, waartoe veel redenen zyn. Ik woon ver van 't dorp, en m'n asthma, dat me wel toelaat naar N. Ingelh. te gaan dat in de laagte ligt, verhindert my den terug gang die 'n heelen klim vordert. Dan hyg ik als 'n Locomotief. Overigens ben ik zeer wel voor 'n oud man. Doch ook buiten dien afstand en m'n kortademigheid, zou ik hier geen verkeer zoeken. De menschen hier zyn... volstrekt niet kwaad, o neen, maar van heel andere soort dan ik, zoodat ik me maar liever als 'n slak in z'n huisje terug trek, 'tgeen door m'n lieve zorgende vrouw zoo genoegelyk wordt gemaakt als de omstandigheden toelaten. De loop der publieke zaak baart me veel verdriet. Het is den lieden die wat te zeggen hebben, volkomen gelukt my van de baan te dringen, vooral daar ik niet den minsten lust heb meetedingen in 't schreeuwen en kakelen dat men ‘debatteeren’ noemt. In zekere omstandigheden is zwygen 't welsprekendst. En nóg 'n reden weerhoudt my van meespreken. Ik heb niet de minste kans begrepen te worden, zoolang de publieke opinie aan den leiband loopt van de partyschappen, zoolang men niet begrypt dat 'n oordeel juist wezen kan, ofschoon¹. 't niet past in zeker program. Ik leg me toe op ‘vryzinnigheid’ d.i. ik leg me by elke kwestie de vraag voor: ‘wat is hier waarheid?’ en tracht die naar m'n beste weten te beantwoorden, zonder eerst te onderzoeken of ik door m'n slotsom rechts, links of in 't midden kom te staan. Zoolang nu de krankzinnige kinderachtigheid van dat partywezen heerschende is, heb ik geen kans op byval, en daarom zwyg ik liever dan te-vergeefs te spreken. En toch blyft het effekt niet uit, van een-en-ander dat ik vroeger zeide. Voor vele jaren wees ik op 't ellendig gehalte onzer Vertegenwoordiging. Thans is daarover slechts één stem. Hoe men nog altyd blyft zweeren by dien Thorbecke, begryp ik niet. Onze knoei-kieswet was zyn werk, en wel z'n voornaamste werk. Ik heb in dien man - 't hoofd der ‘Liberalen’ immers? - nooit 'n spoor van vryzinnigheid kunnen ontdekken, en zelfs 't herstel der bisdommen was niets anders dan hofmakery aan de Katholieken. Hoe dit zy, dat z'n Kieswet niet deugt ziet nu iedereen in, zonder evenwel te erkennen dat ik dit (onder algemeene afkeuring, Nota bene!) zeer veel jaren geleden gezegd heb. {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat de nu voorgenomen verandering aangaat - d.i. opheffing of verlaging van den census². - ik ben er vóór. Doch meer om redenen van afgetrokken logica³. en consequentie dan omdat ik me daarvan praktische verbetering voorstel. 't Is bovendien half werk. De hoofdfout ligt in de districtsindeeling. Het Volk stemt niet. Altyd zullen wy voor verreweg 't grootste deel opgescheept worden met dorps- of stadsberoemdhedens die buiten den grenspaal hunner gemeente niet of ter nauwernood bekend zyn. En - nogeens: ‘bovendien’ - 't geheele stelsel van werken in die Vertegenwoordiging is verkeerd. Maar 't zou me te ver leiden dit nu volledig aantetoonen.- Wat den misdadigen en zotten oorlog met Atjeh betreft - die ons honderde millioenen kost! - ik werd verketterd toen ik vóór t uitbreken daarvan, er tegen waarschuwde. Ook toen ik, wat later, de overwinningsberichten leugenachtig noemde. Nu zal men toch wel erkennen dat ik gelyk gehad heb. Er is, in weerwil van al de énorme opofferingen niets veroverd, en niemand overwonnen. Het kleine troepje volk dat we daar nog hebben, is al erg bly als de vyand ons met rust laat! (Ik zend U hierby een Samarangsch blad, waaruit duidelyk blykt hoe 't Nederl. Volk door de Regeering werd voor den gek gehouden met overwinnings berichten. Er werd zelfs 'n metalen monument gegoten en naar Indie verzonden ter gedachtenis aan onze kolossale veroveringen! Zeker zal men 't op Java wel hier of daar in 'n pakhuis laten liggen. Er hoort schaamteloosheid toe, zoo'n ding te laten kyken!) Dat men my by 't wáár blyken myner meening dienaangaande, weer niet noemt, spreekt vanzelf. Ik mocht eens iets te zeggen krygen, en de schelmen ter verantwoording roepen die de volkswelvaart opofferden aan hun persoonlyke belangetjes! Daaronder zyn leden van alle partyen, behoudende, liberale, orthodoxe, katholieke, vrydenkers, en wel is dit 'n reden voor al die heeren om my niet aan 't woord te laten komen. Van hun standpunt hebben ze volkomen gelyk. Als 't Volk my macht gaf, zou ik onverbiddelyk zyn in Recht-doen. Het tuchthuis zou er by te pas komen. Wat thans de kiezery oplevert - en zéér veel verandering zullen de algemeener verkiezingen niet opleveren - is: ‘diefje met diefjesmaat’. De haagsche afmosfeer is verrot. Dit erkende ook Thor- {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} becke. Jammer dat hyzelf zoo weinig toebracht aan de genezing, of liever: niemendal.- De hartelykheid die in Uw verjaringsgeschenk doorstraalt, noopt my tot 'n opmerking. Ik gis dat sommige meeningen die ik op 't gebied van staat- en staathuishoudkunde meen te moeten voorstaan, de uwen niet zyn. Zonder nu juist te weten of gy Sociaaldemokraten zyt, gis ik toch dat velen uwer de leeringen aankleven van den heer Domela Nieuwenhuis. Ik volstrekt niet! Wel houd ik hem voor 'n braaf, welmeenend, jazelfs edel man, maar 't komt me voor dat z'n stellingen onjuist zyn. (Om eens één ding te noemen, hy draagt m.i. veel te veel op aan ‘den Staat.’ Ik wil juist dien ‘Staat’ terug brengen tot 'n minimum van bemoeienis. Met onderwys byv. moet die ‘Staat’⁴. niets te maken hebben of byna niets. Hierin ben ik - atheïst - nagenoeg 'n geestverwant van den Katholiek Schaepman en den orthodox Keuchenius⁶.. Ik vind het bespottelyk dat de heertjes in den Haag zullen bepalen wat en hoe er moet geleeraard worden namens 'n Koning die waarachtig tot zulk werk al heel weinig bevoegd is!⁷. ‘Vryheid van Onderwys’ behoort de leus te zyn, en ouders behooren 't recht te hebben, hun kinderen te laten onderwyzen door wien ze verkiezen. Over 40, 50 jaar zal men de tegenwoordige ‘Onderwys wetten’ belachelyk en middeleeuwsch vinden.) Er zyn zeker véél punten waarin ik met U van opvatting verschil, en dit meen ik U te moeten zeggen om de verhouding die my door uw hartelykheid dierbaar geworden is, zuiver te doen blyven. Ik houd veel van Dom.a Nieuwenhuis, en geloof dat hy oprecht is, maar onder de andere radicale hervormers zyn er soms luî die hun meeningen slechts verdedigen om zeker standpunt intenemen, om voorgangertje te spelen, om... iets te zyn. En om tot den schyn daarvan te geraken vleien zy de hartstochten der massa. Den zoogenn stryd tusschen ‘kapitaal’ en ‘arbeid’ erken ik niet. Als beeldspraak laat ik zulke uitdrukkingen gelden, even als men, byv. zegt: ‘de lente verdryft den winter’ maar als grondslag van stipte redeneering en punt van uitgang tot verbeteringen mag men zulke klanken niet gebruiken. De ware Staatkunde bestaat in 't onbevooroordeeld bestudeeren der natuurwetten, en in het {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} toepassen der dáárdoor verkregen kennis. In hoever nu dat toepassen slechts bestaat in: opheffen van belemmering is 'n andere vraag. Neen, dit is géén vraag. Althans we behoeven 't antwoord niet schuldig te blyven. In verreweg de meeste gevallen zou er verbetering te wachten zyn van intrekking der wet. Een Regeering die jarenlang niets deed dan belemmering opheffen, ook zonder daarvoor iets anders in de plaats te stellen, zou zich zeer verdienstelyk hebben gemaakt. De vracht staatszotternyen die we van vorige geslachten overerfden, is geweldig zwaar. En de z.g.n. staatsluî die thans aan 't hoofd der zaken staan, kunnen zich maar niet begrypen dat men, z'n slaapmuts wegwerpende, daarom geen behoefte heeft aan 'n narrenkap. ‘Er moet toch iets wezen’ zeggen zy by 't vaarwel zeggen van 'n verkeerdheid. En anderen? Nu ja, er zyn er, die wel den gekskap opzetten, maar daarom geen afscheid nemen van hun dierbare slaapmuts.- Wel, wel, wat 'n lange brief, niet waar, naar aanleiding van 'n Groninger koek! Zoo gaat het. Eigenlyk houd ik niet van schryven - dit zal U verwonderen, maar 't is de waarheid. Ik timmer liever. Zagen, boren en derg. is m'n liefhebbery - nu, ik houd niet van schryven, en toen ik begon, meende ik de zaak met 'n kort bedankje aftedoen. Maar, getroffen door Uw lieve hartelykheid, ging ik verder en verder, zoodat m'n epistel nu byna zoo groot geworden is als uw koek. Nog eens vriendelyk dank, beste kerels - ook van m'n vrouw die uw handelwys zoo aandoenlyk vindt, en van mn pleegzoontje (9 jaar) die zich niet onbetuigd laat aan 't verorberen van uw geschenk - hartelyk dank en geloof my Uw hoogachtende en liefhebbende DouwesDekker M'n groet aan allen natuurlyk, maar nu ook in 't byzonder aan den hr Groeneveld. Laat hy niet boos zyn omdat ik niet bedankte voor z'n N.J. groetje. Dat doe ik zelden omdat het zoo koekkoek⁵.-éénzang wordt. Ik bedoel: 't bedanken. En... en... en... nogeens: ik heb 'n hekel aan schryven. Van myn part ware 't nooit {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgevonden. De mensheid zou er niet slechter by gevaren zyn. Niet-schryvende menschen blyven natuurlyker, en dáár houd ik van. Neemt m'n stelling dat er veel te bereiken ware door onthouding niet op alsof er niets behoorde gedaan te worden voor den werkman. Maar - om eens iets te noemen - zou 't niet den werkman ten goede zyn gekomen als 't nu aan dien Atjeh-oorlog weggesmeten geld besteed ware aan verbeteringen binnenslands? M.a.w. als men zich van dien oorlog ‘onthouden’ had? Weet ge wie nu met dat geld mooi weer spelen? De Atjehers! Zie 't artikeltje dat ik aan streepte met lett. B. En 't verlies van dat geld is 't ergste niet. De oorveeg dien we daar kregen is 't begin van 't verliezen der heele bezitting. Dan zal Holland bankroet zyn en gewis zal ook dàt niet voordeelig wezen voor den werkman! 1. ofschoon: oorspr. stond er wanneer. 2. census: kiesdrempel op grond van het inkomen. 3. afgetrokken logica: abstrakte logika die los staat van het konkrete geval. 4. die Staat: oorspr. stond er hy. 6. Keuchenius: Levinus W.C. Keuchenius (1822-1893), Nederlands jurist en hoog Indisch ambtenaar, in 1866 en 1879 gekozen als lid van de Tweede Kamer, later, in 1888-1890, minister van Koloniën; anti-revolutionair. 7. Laatste dertien woorden naderhand toegevoegd. 5. koekkoek: kennelijke verschrijving. [6 maart 1885 Brief van Multatuli aan de Groninger Werklieden] 6 maart 1885 Brief van Multatuli aan De Vereenigde Groninger Werklieden. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 6 Maart 1885 Waarde Vrienden! Schryven doet schryven! In den gister verzonden brief sprak ik over 'n stukje dat ik U zenden wilde om te doen zien waar 't hollandsche geld blyft. Ik zie nu dat het ook in 't Nieuws v.d. Dag is opgenomen¹.. 't Gaat hierby. Ook 't andere (dat ik met A merkte) in de Samarangsche Locomotief, en waaruit men ontwaren kan hoe leugenachtig de rapporten van verovering en overwinningen waren. Na 't wegsmyten van zooveel millioenen (tusschen de twee- en driehonderd!) bezetten wy tegenwoordig slechts 'n onbeteekenende plek aan de stranden, en mogen bly zyn als de vyand ons met rust laat. Ziet, ik zeide U reeds dat ook ik voor algemeene verkiezingen {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} ben, maar: 't in staat van beschuldiging stellen der wezens die op die wys ons land regeerden, behoort hoofdzaak te wezen. Ik stel ieder die nà 1860 - d.i. na 't verschynen van den Havelaar - òf minister of Kamerlid was, in staat van beschuldiging, en houd hen - ook civiel - voor aansprakelyk. De millioenen die, byv. Fransen van de Putte uit den Javaan wist te zuigen om daarmee later in den Haag mooi weer te spelen, moeten hem afgenomen worden. Ook Duymaer van Twist behoort aangepakt te worden. En de rest van die soort! De Brauw, na z'n mislukten diefstal (ten behoeve van Prinses Hendrik². en haar kameraadjes!) is inplaats van naar 't tuchthuis te gaan... Kommissaris des Konings in Zeeland geworden! 't Kan niet erger! En de beweging voor algemeen stemrecht houdt de menschen zóó bezig dat daardoor hun aandacht van zùlke dingen wordt afgetrokken. Zulke afleiders noemde ik in m'n Ideen: duitenplatery. Na de opgang van den Havelaar, hield de minister de Kamer bezig met seuren over koperen duitenplaatjes, en over de kwestie of die in Holland of op Java moesten gemunt worden. De heele politiek van die heeren bestaat in zulke afleiders. Dat doen goochelaars ook! 'k Wou dat de kwestie over 't aantal meestemmers maar spoedig beslist was, dan kwam er kans dat er eens wat ànders onder de aandacht van 't Volk viel. Of zal men 't dan wéér bezig houden met andere praatjes? Waarschynlyk wel! Maar men moest daarmee geen genoegen nemen. Ook by 'n anders gekozen kamer zal dat kunstje worden aangewend, en dáárom stel ik me van die verandering bitter weinig degelyks voor. Bovendien, de meesten der nieuwe meestemmers zullen aan den leiband loopen van dezelfde lieden die nu in couranten en vergaderingen de eerste viool spelen. Of ik in 'n nieuwe Kamer nuttig zou kunnen zyn, ik geloof het niet! Ik zou altyd alleen staan. En zeer dikwyls zou ik de zaal verlaten omdat ik m'n tyd beter kan besteden dan door te luisteren naar redevoeringen over zaken die niet ‘de’ zaak zyn. Ook zou men my onfatsoenlyk vinden als ik voorstelde 't gedrag der laatste dozynen ministers en honderde vroegere Kamerleden te onderzoeken!- De belangen van den werkman? Wel zeker! Maar die worden niet bevorderd door redeneeringen over afgetrokken Ideën - als byv. {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} stryd tusschen Kapitaal en Arbeid - maar door te zorgen dat de opgebrachte belastingen niet worden weggesmeten, en ook door 't behoud van wat Nederland in Indie bezit. De gew.n minister De Waal berekent dat ons land van 1831 tot '78 700 millioen uit Indie heeft gekregen. Waar is dat geld gebleven? Onze schuld is schrikbarend groot, de belastingen zyn zwaar, en nog onlangs moest er geleend worden waarby men durfde spreken van Staatsbankroet! Is 't geen schande! En heb ik ongelyk, te eischen dat er verhaal moet gezocht worden op 't kanaillepak dat daaraan schuld heeft? En die som van 700 millioen is maar 'n klein deel van wat Holland uit Indie trekt. Dat is maar 't officieel bedrag. 't Kapitaal dat elk jaar door partikulieren in Nederland gebracht wordt, is veel grooter. (Dat er 'n groot deel daarvan in 't Buitenland verteerd wordt, moet ik toestemmen. Ik vind het schande genoeg. Maar wat bewyst het? Dat de lieden die hun verblyf voor 't kiezen hebben, liever elders dan in Holland zyn. waarom? Dit moest niet zoo wezen.)- Ge ziet hoe bitter ik gestemd ben. Zoo gaat het als ik eenmaal de pen opvat. Vandaar dan ook dat ik zoo tegen schryven opzie. 't Put m'n gemoed uit. En... en... altyd te vergeefs! De Havelaar is nu 25 jaar oud, en tot nog toe bereikte ik niets. De Haagsche bederfkliek is sterker en welvarender dan ooit. Hartelyk gegroet Uw liefh. DD 1. ‘Scheiding van de Nederlandsche en Indische Geldmiddelen’, in Het Nieuws van den Dag, 5 maart 1885. 2. Prinses Hendrik: Maria, prinses van Pruisen, echtgenote van prins (Willem Frederik) Hendrik, tweede zoon van Willem II, werd in de wandeling Prinses Hendrik genoemd. [10 maart 1885 Brief van J.J.A. Gouverneur aan A.W.C.M. Verhuell] *10 maart 1885 Brief van J.J.A. Gouverneur aan A.W.C.M. Verhuell (G.A., Arnhem). Fragment. (....) Dat mijn reisje naar Multatuli goed is afgeloopen, weet gij. Evenwel schrijft hij mij geen enkel woord. (....) [19 maart 1885 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 19 maart 1885 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (2/3) beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Nieuwe Heerengracht bij de Amstel, 37. {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 19 Maart 1885 Beste Dekker! Aangezien ik sedert verleden zomer ja, eigenlyk al van langeren tyd hèr, te strijden heb met koorts die niet naar quinine e.t.q.¹. luistert, zal ik binnenkort elders heentrekken en beproeven of een andere atmospheer my helpen wil. Het eerst zal ik 't in Wiesbaden probeeren en kom u dan, zoodra de krachten dat veroorloven, van daar uit eens bezoeken. Reken er maar op dat, eer wy een maand ouder zijn, wy elkaar zullen wederzien, als er niets bijzonders tusschen komt, en dan kunnen wij onze zoo zeldzaam geworden correspondentie weêr eens naar hartelust aanvullen! Ten einde niet te veel zorg achter te laten, regel ik de financieele zaken zooveel doenlijk vóór myn vertrek en zend u daarom hierby de verschuldigde f500. Van harte hopend U met vrouw en kind gezond en welgemoed terug te zien, druk ik U alvast uit de verte de hand en groet U allen zeer hartelijk. Uw vriend G L Funke 1. e.t.q.: e tutti quanti, en dergelijke (it.) [21 maart 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 21 maart 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (1/2) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim, 21 Maart 1885 beste Funke! Met gemengde aandoening ontving ik Uw schryven van eergister. Dat ik dankbaar ben voor Uw edelmoedigheid spreekt vanzelf. Maar dat is geen nieuws, beste beste kerel! Inniger - moet ik byna zeggen - treft my de mededeeling van Uw onwel zyn. Onverwachts afgebroken rest volgt. - hartel. gegr. Dek [22 maart 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 22 maart 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 22 Maart 1885 beste Funke! De oorzaak van m'n spoedig afbreken gister, was dat de jongen (knechtje, bursch) z'n zondagsuitgang had en ik wilde hem niet laten wachten. We wonen nl. vry ver van de post, en 't is altyd 'n soort van uitrekening om de kommissies in 't dorp te regelen. Reeds eergisteravond was ik m'n brief aan U begonnen. Toen werd ik gestoord (we hebben logés) en gister weer. Dit gebeurt meer, door oorzaken¹. van uit- en inwendigen aard. Soms vergaat me (in ons huisje dat er door z'n afgelegenheid van 't ‘gewoel der wereld’ zoo rustig uitziet) hooren en zien. We hadden byv. in de laatste weken weer 'n agitatie van byzonderen aard. Verbeelje, we kregen bericht dat er 'n neef van Mimi was gestorven die schatryk moet geweest zyn. Hy had vrouw noch kinderen, en geen broers of zusters. Alzoo erven! Nu rekenden de medebelanghebbenden (voorgelicht door 'n notaris) wel uit dat elk Schepeltje³. maar aanspraak had op 1/96 deel, maar de man was zóó ryk dat ieders aandeel toch zeker over de 10/m zou bedragen. Wy aan 't overleggen. (Gy kwaamt er by te pas!) Om ingeval van myn of onzen dood iets natelaten voor Woutertje, en ook om als ik sterf de italiaansche inmenging wat te breken - kortom, ik zou by U aangeklopt hebben om ons van dat geld (of ¾ er van) te ontlasten. En... allerlei plannen! Mimi wou Algiers graag zien. Ik zou me vry maken van Robbers. Ik zou, ik zou... kyk we speelden de Perrette van Lafontaine⁴.. Maar... er kon 'n testament zyn! (Tot nogtoe niet gevonden). Maar... zyn rykdom kon minder groot zyn dan men meende? O neen. De vent schynt nòg meer bezeten te hebben dan men dacht. En toch... toch... toch de historie van Lafontaine's melkmeisje! Want zie, het deel dat elk der Schepeltjes zou toekomen was ⅙ van 't aandeel hunner (harer) moeder die met verschillende andere familieleden tot de naaste bloedverwanten behoorde en voor 1/16 zou opgekomen zyn als ze nog in leven geweest was. Maar... in dit geval is er geen ‘plaatsvervulling.’ De Schepels komen niet op {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} voor hun overleden moeder! Alzoo die dooie neef was, wel bekeken, 'n dooie musch. Dat ik zoo oneerbiedig over hem schryf heeft z'n gronden. 't Was 'n onhebbelyk être, 'n nuttelooze ellendeling. Enfin, 't was 'n malle val uit de koets.- En zulk soort van dingen komen telkens voor, of althans iets dergelyks dat me bezig houdt, ontstemt, irriteert. Ik verbeeld me u wel 100 dingen te zeggen te hebben, en al zy 't nu niet zóó veel, toch is 't waar dat het leven vermoeiend vol kan zyn, vooral wanneer men zich alles (te veel?) aantrekt. Zéér trek ik me aan, 't bericht van uw onwel zyn! Ja, dit was de hoofdindruk dien Uw brief op me maakte. En beste hartelyke kerel, uw toon is treurig, moedeloos. In U wil dit wat zeggen! Gy zoo flink en sterk altyd. Ik ben er zeer bedroefd over. Had ik 't eer geweten - neen! Wat had het geholpen of ik U gewaarschuwd had tegen chinine! Ik zeg U dat dit gif - wat baat het nu. Wie dáármee begint komt nooit van koortsen af. Chinine verdryft een². koorts, maar veroorzaakt koortsen. Hoe ge 't nu moet aanleggen om van dat verderfelyk middel aftekomen, weet ik niet. Het kàn zyn dat ge 't gebruik niet op-eens moogt opgeven, maar ik houd het voor zeker dat 'n geleidelyke afwenning gewenscht is. M'n oordeel over de thans regeerende ‘school’ onder de geneeskundigen begint hier en daar ingang te vinden, en jongelieden hebben kans de zegepraal daarvan te beleven. Ja, ik ben zeer bedroefd over uw toestand. Als gy u neergeslagen voelt moet er 'n geldige oorzaak voor zyn. Gy noemt nog geen dag van vertrek, en ik zal dus nog wel nader van U hooren. Wilt ge U de moeite geven my eens zoo nauwkeurig mogelyk de geschiedenis van uw onwel zyn te vertellen? Och, had ik U mogen waarschuwen tegen de eerste chinine tegen 't eerste koortsje! Ja, asjeblieft, schryf me over 't ontstaan en den voortgang der ziekte. Hoeveel chinine gebruikt ge in den laatsten tyd... (Weer gestoord! Ik schryf weer.) Hartelyk gegroet beste Funke! Uw vriend DD Zou 't hier niet goed voor U zyn? De lucht is zeer zeer gezond. Beter dan in Wbaden. Maar... met chinine geneest ge nergens! Dat 's onmogelyk! 1. oorzaken: oorspr. stond er redenen. 3. Schepeltje: lid van de familie Hamminck Schepel. 4. Perrette van Lafontaine: hoofdpersoon uit een der fabels: een melkmeisje dat op weg naar de markt zo droomt van grote verdiensten, dat de kan van haar hoofd valt. 2. een koorts: oorspr. stond er de koorts. {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 maart 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 28 maart 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. De enveloppe is bewaard gebleven en geadresseerd aan WEDG. Heer R.J. Kallenberg van den Bosch huize Laanzicht by Breda (Holland) (M.M.) Het slot ontbreekt. Nieder Ingelheim, 28 Maart '85 beste van den Bosch! De redenen die u ongerust maken over uw zoon, doen me zéér. Ja, dat is vreeselyk. En in 't begin was Davos zoo weldadig. 't is om beschaamd te worden dat men wèl is. Ik byv. - nu 65 jaar - die behalve m'n lastig maar niet gevaarlyk asthma me volkomen gezond voel. En dat ‘niet-gevaarlyke’ is volkomen overbodig. 't Zou uw zoon helpen, my niet, daar ik tòch spoedig moet uitgaan. ‘Uitgaan’ niet: sortir¹., maar: m'éteindre².. Ja, als 'n nachtkaars. Myn welbevinden is, op de hartelyke belangstelling van vrouw en kind na, zoo goed als weggesmeten. Ik erger me over dat gebrek aan économie in de verdeeling der boni³.. En 't is me raadselachtig! Want inwendig eet ik me op van woede en verontwaardiging. In zekeren zin doet uw verstoordheid over 't haagsch geknoei me goed. 't Is om kriegel te worden als men onthaald wordt op de treiterende tevredenheid der ‘satisfaits.’⁴. Als ik dan gek ben met m'n verontwaardigd afkeuren, ben ik dan toch Goddank niet {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} helemaal alleen gek! Want soms leg ik me die vraag voor. De zeer specieuse⁵. onderscheiding tusschen slechtheid en krankzinnigheid laat ik nu eens rusten, zeker is 't dat òf ik slecht (krankzinnig?) ben of de groote ‘men.’ En, zieje, dan montert het wat op, als men ontwaart dat een goed en verstandig man als gy, ook ernstig ontevreden is. Maar... gy gelukkige! Uw wrevel ontstaat uit 'n speciaal geval. De myne is (byna) algemeen. M'n verachting van 't volkje dat zich in alle vakken heeft weten op den voorgrond te stellen, werkt vernietigend op m'n streven, voor zoo ver ik door de omstandigheden gedwongen ben dat streven door uiting van meening te openbaren. Een schryver, redenaar, vermaner, profeet, apostel, die weinig anders dan 'n paar scheldwoorden heeft te uiten, houde z'n mond op gevaar van stikken. Schelden is dom en smakeloos. Alzoo, nogeens: zwygen! Voor U zal 't me genoegen doen als ge van alle aanraking met de officieele wereld verlost zyt. Dat moet immers het eind van de zaak wezen? Restent les soucis et les chagrins d'un autre genre⁶.... de zwaarsten! Ja, wat dàt aangaat ben ik zeer gelukkig, en - nogal ongewoon! - ik waardeer het. Ge weet hoe men gewoonlyk geen waarde hecht aan wat men bezit. Welnu, in waarheid kan ik getuigen dat ik elken dag ja telkens en gedurig let op 't goede dat my in huis te beurt valt. M'n vrouw is vol liefde en toewyding, en Woutertje is m'n oogappel. Vooral is't my 'n genot zyn geluk aantezien. 't Kind weet niet wat zorg en smart is. 't Is 'n ware pret hem te hooren juichen. Over 't geheel is ons intérieur alleraardigst, wat dan ook wordt erkend door 'npaar logés die we hebben. (De hr Oeberius uit Arnhem met z'n zuster, zeer ontwikkelde en naar ontwikkeling strevende menschen.) En dit brengt my op de gedachte of 't voor U niet goed zou zyn eens wat langer by ons te zyn. Uw byzyn stel ik op hoogen prys, en altyd betreurde ik 't dat uw bezoek zoo beiläufig⁷. was. Ook ik bleef by U altyd korter dan me lief was. (Hm, op die voordracht-kermisreizen voelde ik me geen mensch.) Hoe staat ge met uw geologische studien? Of beneemt het gekibbel met den Haag U de stemming⁸.. (Tyd heeft men gewoonlyk genoeg, 't mankeert meestal aan de vatbaarheid om den tyd te gebruiken. Die wordt ons door velerlei soort van aanraking met de wereld ontnomen.) Nu dan, zoudt ge niet eens {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} kunnen uitbreken, nu of later? Verleden jaar had ik veel bezoek, en... en... 'npaar keer niet tot m'n genoegen. Een dame maakte me zo driftig dat ik me, rechtuit gezegd, onbehoorlyk gedragen heb. Dàt spyt me, maar dat het mensch er aanleiding toe gaf, is waar. Het ‘mnheer dat ben ik niet met je eens!’ lag in haar mond bestorven, en dikwyls zei ze dat, zonder recht verstaan te hebben wat ik gezegd had of over dingen waarvan ze niet de minste notie had. Toch had ik me niet moeten laten vervoeren tot verregaande onbeleefdheid. Gy zoudt haar aardiger op haar plaats gezet hebben. (Wouter noemt u: ‘de heer die zoo prettig lacht.’ Juist!) Veel logés dus in '84. Dat ik daarop kom, is nu omdat ik aan 't overleggen ben over Uw komen, en 't berekenen wanneer ik U alléén kan hebben. De eersten die ik wacht zyn Dr Muller (de socialist! Verl. jaar was ook Domela Nieuwenhuis hier. Beiden weten dat ik hun stellingen niet goedkeur maar beste kerels zyn ze.) Muller gaat trouwen in april en zal zyn vrouwtje laten kyken, vulgo⁹.: presenteeren. Daarin is voor my altyd iets pynlyks, omdat ik weet dat de kans op 'n redelyk huwelyk zoo klein is.) Nu, en dan wacht ik binnen 'npaar weken m'n beste Funke die - anders altyd flink en gezond - sedert 'njaar sukkelt. Hy zegt: aan koortsen. Ik beweer: aan chinine, zonder nu te durven stellen dat hy (terstond of later) beteren zal als hy 't gebruiken van dat gif staakt. Maar noch Muller noch Funke blyven lang. Ik gis zelfs dat Funke z'n kwartier zal nemen te Wiesbaden en slechts Abstechers¹⁰. maken. Van andere logés weet ik nog niets. (Wel in 't algemeen, maar niet bepaald of aanstaande. De gewone term luidt: ‘dezen zomer’). De vraag is nu of gy niet behoefte zoudt hebben aan wat opfrissching. Ik weet zeer goed dat ge op dit oogenblik by de onzekerheid van 't huwelyk uwer dochter¹⁷., afhankelyk van den toestand waarin Kees zich zal bevinden, niets kunt bepalen. Maar als 't u schikt eens uittebreken, kom dan asjeblieft eens. Misschien is 't hier voor uw zoon zoo kwaad niet. De zuster van Oeberius lydt aan dezelfde kwaal, en ze bevindt zich hier tot nog toe (10 dagen) zeer goed, even goed als verleden jaar te Hyères. Denkt ge er wel aan dat men in Italie dikwyls koû lydt? Dat zeer veel streken in dat land positief ongezond zyn? Als ik 't voor 't zeggen had, zou ik u hier liever hier¹¹. in den win- {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} ter hebben met lange, lange - d.i. altyd veel te korte avenden. - We hebben dezer dagen 'n malle historie gehad. Mies had 'n neef die schatryk was en ‘kind noch kraai’ had. Gekscherend was er in de familie dikwyls gezegd: als Chr. Burgerhoudt eens zoo goed was te sterven zonder testament zouden wy iets erven. De zaak was te mal om van te spreken want de fameuze Chris B. was niet ouder dan Mimi en had dus geen reden om vroeger heen te gaan dan zy. Ook belette niets hem 'n testament te maken. En zie, Chris Burgerhoudt sterft en laat geen testament na. Groote opschudding onder de wederzydsche verwanten! Pool & Merens (zwagers van Mimi) zenden 'n procuratie ter teekening, en deelen mee dat het aandeel van elk schepeltje 1/96 bedraagt. Richtig.¹². Hun moeder ('n volle nicht) zou even als de andere volle neven en nichten 1/16 gehad hebben. Zoo had de notaris van Merens uitgerekend, dezelfde man die 't notarieel-slecht gestelde model leverde voor de te teekenen procuratie. Daar Chr. B. volgens eenstemmige berichten 'n ellendeling was geweest, 'n nuttelooze doodeter, verheugde ik my over z'n dood en maakte 'n grafschriftje waarin verzekerd werd dat smans eerste goede daad z'n laatste snik geweest was. Maar ik vond 96 als noemer¹³. van de breuk 'n hoog getal. Geen rykdom was bestand tegen zoo'n deeling. doch zie de man was impudent ryk, zei men. Eén millioen was er zeker, ja waarschynlijk meer! Onze plannetjes waren verrukkelyk! Een hek om den tuin. 10.000 mark vast zetten voor Wouters opvoeding. En... en... allerlei! Vooral zou ons dat geld tepas komen ter Beschwichtigung¹⁴. onzer moeielyke positie wat het woonen betreft. We kunnen niet hier blyven (jammer!) en kunnen niet weg. Enfin de 10/m of 12/m (of méér!) die elk Schepeltje ontvangen zouden¹⁵. kwamen ons best te pas. Wat Perrette zich weerde in 't maken van plannen! Na 3, 4 weken pleizier komt er bericht dat de dooie neef 'n dooie musch was, althans voor ons. Wèl is hy zeer ryk geweest, wel heeft hy geen testament nagelaten, maar... de wet erkent in den hier bedoelden graat¹⁶. geen representatie. (Die geldt alleen in den rechten lyn en voor afstammelingen van broêrs of zusters van den erflater.) En alzoo komt al dat geld in handen van andere neven en nichten, die toevallig allen zeer zeer ryk zyn! Pleizierig!- De hoop dat ik door 't vriendelyk sterven van dien neef zekere {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} zorgen zou kunnen terzy zetten is alzoo vervlogen. En als er weer een sterft, zal ik eerst het Wboek nazien voor ik plannen maak. Dezen keer (....) 1. sortir: uitgaan, het huis verlaten (fr.) 2. s'éteindre: uitgaan, doven (fr.) 3. boni: goede punten, weldaden (lat.) 4. satisfaits: de tevredenen (fr.) 5. spécieux: schoonschijnend, loos (fr.) 6. Restent enz.: dan blijven de zorgen en het verdriet van andere aard over (fr.) 7. beiläufig: terloops (du.) 8. de stemming: oorspr. voorafgegaan door den tijd en. 9. vulgo: in de volksmond (lat.) 10. Abstecher: uitstapje (du.) in Duitse schrijfletters. 17. dochter: Henriëtte L.M. Kallenberg van den Bosch (geb. 1858). 11. Kennelijke verschrijving. 12. Richtig: juist (du.) 13. noemer: oorspr. stond er deeler. 14. Beschwichtigung: oplossing, bezwering (du.); in Duitse schrijfletters. 15. zouden: kennelijke verschrijving. 16. graat: bedoeld: graad. [15 april 1885 Opdracht van J. de Geyter aan Multatuli] 15 april 1885 Opdracht van Julius de Geyter in een exemplaar van Reinaart-de-Vos. (M.M.) Aan Multatuli Hulde myner bewondering Julius de Geyter Antwerpen 15 April 1885 [17 april 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 17 april 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim, Vrydag beste, beste Funke! Uwe vrouw heeft aan Mimi beloofd, terstond na aankomst, 'n kort berichtje te zullen geven over den afloop van de reis. Dat ze daarin door de groote drukte kan verhinderd zyn, is begrypelyk. Maar mocht dit het geval geweest zyn¹., och verzoek haar het nòg te doen. Een paar woordjes maar op 'n briefkaart in telegramstyl asjeblieft. Mies heeft zoo-even met aandacht den trein bespionneerd die aan den overkant van den Ryn van Wiesbaden naar Holland stoomt. Zy was er van aangedaan. Nu ja, en ik ook, dat spreekt vanzelf. Geef gy U vooral geen moeite om te schryven. Dag beste kerel, wees met uw lieve Marie heel hartelyk gegroet. Uw Dek 1. geweest zyn: oorspr. stond er wezen. [17 april 1885 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli] 17 april 1885 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli. Met poststempel Wiesbaden 17/4/85 en geadresseerd aan Herrn E Douwes Dekker Nieder-Ingelheim a/Rh. (M.M.) {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesb. 17 April '85 Beste Dekker! Sedert gisteren hebben we, na eerst 2 dagen in een hôtel geweest te zijn, een paar geschikte kamers gevonden in de villa Rosenheim, Sonnenbergerstr. 16 en hebben daar uitgepakt. Myne ‘verpleegster’ is helaas weer bezocht door hare hoofdpijnen en ligt nu al 30 uren te bed, en naar 't zich laat aanzien zal 't nog wel een paar etmalen duren eer zij beter is. Zoodra we nu eens goed uitgerust hebben (beiden zyn we erg moê!) komen we een dagje over en dan zal ik u meêvallen want in de jongste weken schynt de bloedvorming weêr hervat te worden en voel ik een beteren toon in mijn gestel dan sedert vele maanden. Spoedig meer, intusschen myn innigen dank voor Uwe hartelyke brieven! Wees met M van heeler harte gegroet van tt GLf [18 april 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 18 april 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(1/10) beschreven (M.M.) N. Ingelheim 18 april '85 beste Funke! Wel, dat is goed! Ik meen: dat gy U wat beter voelt, maar die aanhoudende hoofdpynen uwer vrouw zyn toch treurig. Wat beteekent toch die geneeskunde? 't Komt me voor dat de heeren van de faculteit alleen die kwalen kunnen genezen welke ook zonder hun hulp wel zouden over gaan.- Nu, ik ben bly dat ge in de buurt zyt. M'n eerste indruk na 't ontvangen van Uw postkaart was, terstond by U te komen, maar ik bedacht my. Zeker hebt ge behoefte aan kalmte, en uw vrouw ook. Ik wacht dus geduldig tot ik wat van u hoor. Wees echter zoo goed my van Ulieder komst te prevenieeren. We wonen ver van de station en de weg stygt, zoodat het volstrekt noodig is 'n wagen te bestellen. Ik verlang zeer naar uw komst al zal 't ons moeielyk wezen U Wiesbaden te vergoeden. Hier nl. hebt ge niets dan ons, en Wb. is 'n heerlyke plaats. {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} Ofschoon we by helder weêr de Platte¹. zien, en ook by zekeren zonnestand het vergulde dak van de grieksche kapel²., is toch de reis herwaarts lastiger dan voor zoo'n klein traject behooren zou. Er is geen aansluiting te Mainz. Maar misschien is 't u niet onaangenaam dáár 'n paar uur overteblyven. Misschien ook wilt ge my dáár bestellen? Of ook me te Wb. roepen?- 't Zal 'n heele berekening voor U geweest zyn uw kinderen te bezorgen. Ik heb er wel over gedacht U voortestellen eenigen uwer apostels by ons te brengen (en dit kan wat òns aangaat best. We hebben ruimte in overvloed) maar het reizen met kinderen is zeer lastig als men onwel is. Toch zal ik U daarover spreken als ge hier zyt. We hebben hier dikwyls kinderen gehad die zich best vermaakt hebben, en Wouter gedraagt zich by zulke gelegenheden uitstekend. Dag, beste kerel, zorg dat ik den wagen bestellen kan, en denk er svp aan dat ik maar eenmaal daags ('s morgens) m'n brieven kryg. Hartelyk gegroet van uw liefh. Dek Ge treft het met het weer, schoon ik in de courant lees dat er in Engeland zooveel menschen sterven... aan den Oostewind! Heb je van z'n leven! 1. Platte: die Platte, een tafelbergachtige hoogvlakte bij Wiesbaden. 2. grieksche kapel: in menige Duitse badplaats was een grieks orthodoxe kerk, vanwege de vele Russische badgasten. [23 april 1885 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 23 april 1885 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Een dubbel velletje briefpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅘) beschreven. (M.M.) Wiesb., 23 april '85 Beste Dekker! Neen, bestel den wagen nog niet, want vooreerst mag ik niet van hier. Verbeeld u dat ik, die, in spyt van mijn zonderlinge verslapping den heelen winter buiten verkoudheid bleef, hier in deze droge hitte aan 't hoesten en opgeven van slym ben geraakt in zulke mate, dat mij nacht noch dag rust gegund werd. Daarby verheffing van koorts, zoodat wij in deze prachtige voorjaarsdagen beiden (want ook vrouwlief heeft het ‘op’ de borst) als twee bejaarde hofjesstumperts in huis moesten blijven. Sedert gisteren begint het nu wat beter te worden maar ik voel me weder erg slap en zou niet in staat zyn een kwartier ver te loopen, ook niet om lang achtereen te spreken. Eigenlijk is mijn tegenw. stemgeluid om van te rillen! {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoodra we weêr beter zijn schrijf ik u, want ik verlang zeer U te zien in het huis waar voorzeker menigeen troost vond en sterker werd voor den ‘stryd des levens.’ Wel is 't jammer dat er zooveel kostbare uren met den reis vice-versa gemoeid zyn, maar daarin moeten we berusten. Komt Mimi of Gyzelf soms hierheen dan zijt Gylieden natuurlyk hartelijk welkom, maar in elk geval hoop ik U in deze Meimaand op Uw Patmos te zien. Zoo gunstige gelegenheid komt misschien nooit weder in ons leven terug. Wees met vrouw en kind inmiddels alles goeds gewenscht van Uw liefhebbende GLF Gelukkig hebben we hier een volmaakt rustig tehuis en luchtige vertrekken. Net by tyds waren we het hôtelleven ontkomen toen dat saaie ziekelijke leventje ons overviel!- Och doe my 't plezier eens de reisroute op te geven die Ge het meest geschikt acht. Met die verschillende Stations hier en te Mainz reis ik 't liefst op uw kompas. [24 april 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 24 april 1885 Brief van Multatuli aan Funke. Twee dubbele velletjes postpapier waarvan blz. 1-7 en 8 (⅕) beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim Vrydag voormiddag¹. beste Funke! Daar kreeg ik uw brief die m'n postkaart schynt gekruist te hebben. 't Was alzoo niet zonder grond dat ik my ongerust maakte! Ik ben recht verdrietig over uwen toestand en heb 'n gevoel alsof 't myn taak is, er iets aan te doen. En nog iets anders. Behalve m'n allerhartelykste belangstelling is er in uw onwelzyn iets dat me - hoe zal ik zeggen? - dat me pynlyk verbaast. Dit kunt ge zonder uitlegging niet begrypen, maar ik meen de oorzaak van die schynbaar vreemde aandoening te begrypen. Nooit haperde er iets aan U, of aan wat van U kwam. Nooit kwam 'n brief dien ik van U verwachtte, of ter-nauwernood verwachten mocht, één postbestelling later dan by den aller- {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} grootsten spoed mogelyk was! Altyd waart ge flink, vlug, by de hand. Ik spreek nu niet eens van den inhoud dier brieven. Neen, ook zonder dàt, ge waart my onwillekeurig 't symbool geworden van stevige vastheid. En er blykt nu dat ik dien indruk ook ben gaan toepassen op uw gezondheid. Ik ben er zeer bedroefd over. En nu dat schoone jaargety binnenskamers te moeten doorbrengen! En 't samenvallen daarvan met de ongesteldheid uwer vrouw. Och, zoo verdrietig! Neen, ik zal niet komen, tenzy ge my mocht roepen. En ook M. niet. Bedenk echter als 't onverhoopt te pas kwam, dat zy in alle moeielyke omstandigheden - van welken aard ook - goud waard is. Daar gy en uw vrouw waarschynlyk vóór alles behoefte hebt aan rust, zie ik niet in waartoe wy of een onzer, op 't oogenblik nuttig kunnen zyn, maar mocht dit onverhoopt veranderen, doe me dan toch 't groot genoegen over ons te beschikken. Een telegram: ‘Kom’ is voldoende. Vergeet echter niet dat Mimi in verreweg de meeste gevallen van dagelykschen aard 100 maal meer waard is dan ik, en soms zelfs ook in omstandigheden van ànderen aard. Ze is handig, onvermoeid, en weet byna altyd raad. By 't bepeinzen van Uw toestand denk ik weer aan de kinderen. Ik gis dat ze by Uw moeder zyn (of ten-deele) en dat ge de moeielykheid om die apostels behoorlyk te doen verzorgen en bewaken wel terdege zult in orde gebracht hebben. Maar... er konden bezwaren zyn, of uw vrouw kon zich dat gaan verbeelden en daarover tobben. Kunnen we ook misschien in dàt opzicht iets doen? Een paar van hen - of meer dan 'n paar: we hebben veel ruimte) hier halen? By ondervinding weet ik dat jong volkje zich hier best vermaakt. En 't is zoo gezond hier. En we zouden goed op hen passen - of eigenlyk is dat niet erg noodig, want ze kunnen hier vry rondloopen zonder 't minste gevaar. Ik weet hoe stadskinderen van ruimte houden, en ook ik vind dat een der meest begeerlyke luxes. Nu, op dat punt zyn we schatryk. - Ik zei: 't is hier gezond. Dáárover kan maar één stem zyn, maar ik weet niet wat de eisch is voor u en uw vrouw. Ook niet of die eisch voor u beiden 't zelfde is? Wilt ge my eens schryven of uw hoest uit de keel of uit de borst voortkomt? Ik heb jaren gesouffreerd aan hoest door prikkeling in de keel. Om te slapen moest ik my verdoven met morphine. Sedert 'n paar jaar is dit glad over. Ik {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} kan nu niet zoo stipt zeggen: sedert ik hier woon, maar 't schynt toch dáárop neertekomen. Een feit is dat ik niet meer hoest. Toch durf ik niet zeggen dat die beterschap 'n gevolg is van de gezonde lucht hier, want Mimi wordt nogal vaak gekweld door keelpyn. (Ik ben zoo bang u verkeerden raad te geven, vooral daar ‘niets geheel waar is.’ hm, Idee I.) Onlangs hadden we hier vier weken lang 'n dame uit Utrecht die zeer aan borst en keel leed.². (Twee jaar geleden hield men haar toestand voor hopeloos. Toen is ze naar Hyères gegaan, en daar inderdaad opgeknapt.) Welnu, ze is hier zeer wel geweest, en in haar brieven roemt ze 't verblyf ten onzent hemelhoog. Nu is 't waar dat ze mooi weer heeft getroffen. Als ge hier komt, zullen we u en uwe vrouw kamers (of... tjes) geven die u 't best schikken, d.i. al of niet aan de zonkant. Gut, ik wou dat je 't heele huis op stelten zette! Gy of uw jongens! Als ge ze hierheen wilt laten komen, beloof hun dan reusachtige vliegers. (m'n oude liefhebbery!)- Geef u vooral geen moeite om lange brieven te schryven. Alleen wou ik weten of uw hoest uit de keel of uit de borst voortkomt? Slaapt ge met gesloten vensters? Ik denk ja. En misschien is dat in Amsterdam goed, ja noodig. Maar wy houden van open venster, en bevinden ons daar goed by. Dag myn beste Funke. Heel hartelyk van ons gegroet. Ik ben benieuwd naar de medicatie die uw vrouw heeft doorgemaakt. Naar de uwe minder. Die meen ik wel te kennen... helaas! Hebt ge ooit iemand ontmoet die door chinine van koortsen genezen is? Chinine maakt koorts tot koortsziekte. Alle koortslyders hebben véél chinine gebruikt. Niet ik, maar gy zult beleven dat men de chinine als kwakzalvery verfoeit.- Ge spreekt van menschen die hier (iets als) hulp of troost kwamen zoeken. Wel, daarin is waarheid. Ik kom op dat idee omdat m'n oog daar op 'n brief valt van 'n dame die m'n hulp inriep en die ik helaas niet heb kunnen helpen. Ik zal U die historie vertellen. Ik hoop dat ge eens hier zynde, lang blyft. We zullen dan zeer veel te praten hebben! Nogeens gegroet van Uw liefh. Dek {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} Onze Wouter is 'n beste jongen. We houden dol veel van hem. Ik ben benieuwd uw oordeel over hem te hooren, vooral omdat ge zeker verstand van kinderen hebt. Dit is niet ieder gegeven. Schryf vooral geen lange brieven. 1. voormiddag: oorspr. stond er ochtend. 2. aan borst en keel leed: mevr. Ymke Braunius Oeberius-Meyer. [27 april 1885 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 27 april 1885 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven. (M.M.) Wiesbaden, 27 April 1885 Beste Dekker! Het wordt alweer wat beter, maar die drommelsche koorts heeft mij weêr zoo'n tik gegeven dat ik nog niets liever doe dan liggen. Het zal wel een veertien dagen duren vóór de lust tot een uitstapje terug keert; - wacht mij dus vooreerst nog maar niet. Hoe een taaie vent als ik was in zoo weinig maanden zoo bespottelijk slap kan worden, is mij een raadsel. Vandaag deed ik een kleine wandeling in 't park, maar als een slak hoor! Goddank is 't weder overheerlijk en snap ik veel lucht op de waranda voor onze woning. Ontvang onze hartelijke dank voor Uwe aanbiedingen tot hulp. Wat de kinderen betreft, die zijn best bezorgd. Ze zijn nl. allen thuis en onder de hoede van grootvader, grootmoeder en eene tante, welk drietal onze plaats vervult. Alles gaat dan ook in A. zijn gewonen gang en dat was noodig als Ge weet dat alle zes in de schooljaren zijn. - Nu mijn vrouw weêr hersteld is, heb ik aan haar alle denkbare hulp en behoef ik u noch Mimi lastig te vallen; was dat het geval niet, dan liet ik mij tot U brengen, zeker als ik ben dat Ge in Uw beider groote liefde ook mij zoudt opnemen. Houd mij ten goede dat ik 't heden hierbij laat, want alles vermoeid¹. mij nog. Zoodra ik beter ben hoort Ge nader van mij. Zeer jammer vind ik het dat de reis naar U heen zoo omslachtig is, anders zou ik lichter durven bepalen, dat ik eens overkwam. Ik had me dat heel anders voorgesteld van de overigens zoo goede Duitsche transportmiddelen. Nu, wees van ons met U beiden recht hartelijk gegroet. Uw trouwe GLF 1. vermoeid: kennelijke verschrijving. {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} [3 mei 1885 Brief van M. Breunissen Troost-Coenders aan Multatuli] 3 mei 1885 Brief van mevr. M. Breunissen Troost-Coenders aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(⅔) beschreven. (M.M.) Venloo 3 Mei 1885 WelEdelGestrenge Heer! Ontvangt WelEdelGestrenge Heer mijn innigen dank voor uw schrijven en vooral voor de hartelijke deelneming en belangstelling mijn ongelukkigen echtgenoot en mij daarin betoond. Na ontvangst van Uw' brief heb ik dadelijk aan den Directeur der registratie geschreven en ZE gevraagd, hoe het met de pensioenneering van mijn' echtgenoot stond? Ik heb op dit antwoord gewacht, dit is de reden waarom ik zoolang uitstelde om UEdG. Heer te danken voor uw' brief, die ofschoon mij weder teleurstelling brengende, toch een troostenden invloed op mij uitoefende, want ach! het is zulk eene verschrikkelijke ziekte, indien hij aan eene andere krankheid gestorven ware, het zoude een onherstelbaar verlies voor de kinderen en voor mij geweest zijn, maar dit O! het is zooveel erger. Ik zocht in alles oorzaak voor zijne kwaal, doch indien hij reeds twaalf jaren geleden lijdende was, dan is mij nu veel duidelijk, wat mij vroeger duister was. Reeds spoedig na ons huwelijk merkte ik op, dat hij soms tegen vreemde menschen die hij niet kende, eene geheel ongemotiveerde anthipatie aan den dag lei, ook vertelde hij mij, dat leden van zijne familie hem hadden gekweld op allerlei manieren, en toen hij merkte, dat ik hem ongeloovig aankeek, werd hij zoo boos, dat ik later zoodra hij er over begon, hem van de zaak afleidde, zonder te durven zeggen, dat ik eraan twijfelde. Ik wist niet wat er van te denken, ik kwam niet op de gedachten, dat het iets was, wat geheel in Zijne imaginatie bestond, en geloofde nog liever, dat de menschen slecht voor hem geweest waren. Ik heb nooit over zulke ziekte gehoord en verbeeldde mij altijd, dat zulke menschen geheel wild ja aan razenden gelijk waren. Ik ben innig gelukkig al de jaren van ons huwelijk geweest, en mijne grootste smart bestaat daarin, dat hij lijdt en ik hem niets meer ben of hem tot eenigen troost kan dienen, integendeel hij is vreesselijk tegen mij en beschuldigt mij van de ongerijmste dingen; Toen hij nu ruim {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} twee jaren geleden, zoo vreemd werd, was hij erg droefgeestig en zei dikwijls tegen mij: O! Marie! ik had niet mogen trouwen, ik heb je zoo ongelukkig gemaakt en toen ik hem daarop antwoordde: Wees toch kalm het zal wel weer beter gaan, ik ben innig gelukkig geweest en heb er geen spijt van toen zei hij: Je weet niet hoe je me daarmede troost. Uit die woorden begreep ik wel, en uit meer anderen, dat hij vroeger aan dezelfde kwaal geleden heeft en zoo als ik reeds zeide: Ik ben nu overtuigd, dat hij nooit hersteld geweest is; doch zijne familie had hem, met zulk eene kwaal, die stap niet moeten laten doen, want welke ellendige toekomst voor die twee arme kleine lievelingen, die nog altijd met zooveel liefde hem aanhangen. Ik merk, dat ik geheel aan het afdwalen ben, vergeef UEG Heer en laat ik tot uw' brief terugkeeren. Dat uw' invloed hem niet van dien onberadenen stap heeft doen terugkeeren begreep ik, door dat ik hoorde, dat hij verlof had. Dit verlof heeft men hem opgedrongen om hem te kunnen pensioenneeren. De Directeur schreef mij, dat hij, juist zooals u mij meldt, hij geen geneeskundig attest wil overleggen, en dat ZE daardoor in de grootste moeilijkheid geraakt. De Doktor die hem te Utrecht behandeld heeft, heb ik geschreven en deze weigert een attest aftegeven omdat de patient wel het Gesticht als niet hersteld heeft verlaten, doch niet onder ede kan verklaren, dat hij niet meer geschikt is voor den dienst. De Directeur heeft nu weer twee andere dokters benoemd, doch deze zullen misschien ook weer bezwaren hebben. Indien al onze middelen zijn uitgeput dan zegt ZE moet ik de curateelestelling aanvragen en dan volgt het pensioen van zelve. Uw raad is dus dezelfde ten opzichte van mijn kind, om den armen patient zijne vaderlijke macht te ontnemen, ik had dit akelig middel zoo gaarne vermeden, doch het kind zal ik nooit afgeven, dan moet ik den weg kiezen, die UEG. mij aanwijst. De kinderen zijn toch al bitter ongelukkig onder de ongesteldheid van hun vader, ik zal mijn best doen om zooveel mogelijk voor hun te zorgen. Het is eene zware taak, die op mij rust, ik heb dagen, dat ik kalm ben en denk, dat ik er me wel zal doorslaan, doch ook dagen van moedeloosheid en van wanhoop, dat ik aan geen toekomst meer durf denken. {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb uw' brief dikwijls herlezen en deze zinsnede vooral trof mij: ‘Al ware ik in dezen tot raad geven genegen, of bevoegd tot het voorschrijven van middelen - dan nog zou 't nu te laat zijn iets te bereiken in 't dadelijk belang van U en uw dochtertjes.’ Dit gezegde is mij niet duidelijk, of zoude UEG. middelen weten, die hem nog zouden kunnen redden van deze vreesselijke ziekte en hem aan zijne kinderen en aan mij teruggeven? Ach, ik kan niet gelooven, dat dezen toestand zoo moet blijven duren. De tijdingen, die ik van UEG. Heer mogt ontvangen, zijn de laatste berichten, die ik van hem mogt vernemen. Ik hoop innig, dat hij van Uwe zoo vriendschappelijke uitnoodiging gebruik zal maken en U nog komt opzoeken. Heeft hij het misschien reeds gedaan? en mogt het iets ten goede uitwerken, voor den armen patient. Ik dank UEG. hartelijk alsook Mevrouw Uwe echtgenoote voor de vriendschap mijn' armen man bewezen, ach, kon hij slechts begrijpen, hoe goed het de meeste menschen met hem voor hebben doch hij wantrouwt allen en zoo als UEG. te recht zegt, het meest die hem de hartelijkste liefde toedragen. Ik zal mij geheel naar uwen raad gedragen, ik gevoel, dat dit het beste wezen zal, in den droevigen toestand waarin ik mij bevind, uw brief heeft mij ofschoon de juiste waarheid gezegd, toch, zoo als ik reeds zeide, de wonde verzacht en getroost in mijn leed. Ontvangt Hoog EdelGestrenge Heer, nogmaals mijn' dank voor al de deelneming ons betoond met de verzekering mijner innige Hoogachting. M. Breunissen Troost Coenders [9 mei 1885 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 9 mei 1885 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) Saturdag avond 9 Mei 1885 Lieve Lina gister ontving dek een brief van de W.¹. en juist dat we bly waren daaruit iets van Ul. te vernemen, deed me bedenken hoe lang je laatste epistel al achter ons ligt. - Kassian hooren wy {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} dat W. en vrouw beiden wat aan 't sukkelen waren den winter, en ook dat ofschoon Haas en gy wel zyn kleine Hendrik nog niet hersteld is. Hoe is dat dan, Lien? Moet hy nog altyd liggen? O hoe bitter pynlyk. en hoe houdt het kind zich daarby wat humeur en stemming betreft? - O hoe moeilyk en verdrietig. Wy maken 't wel vry wel. dek overigens heel wel, maar zyn asthma begint hem hoe langer hoe meer te plagen en het is een lastige kwaal. nu is hy daarby wat hoestend en vooral 's nachts verzwaart dan het een het ander. soms wordt hy dan wel eens verdrietig, en denkt dat hy niets meer kan doen. toch is hy vandaag op reis. - nu dat straks. Ik geloof dat dek je schreef hoe goeden hoop wy hadden op een erfenisje. maar zie, dat is weer vervlogen! De notaris van de familie had er zyn zwagers bygehaald maar later bleek er een wetsartikel te bestaan dat ons uitsluit, omdat we een staak². verder zyn dan byv. Marie Lamping - die er een mooi deel van krygt. Pour la bonne bouche³. hooren we nu dat de erfenis zoo meevalt ver over 't millioen. Het is wel jammer voor ons, het was zoo mooi te pas gekomen. Verbeeld je Lien die jufvr Meyer die zoo ziek lag, in Mainz, toen je voor 3 jaar hier was, is dit voorjaar een poos by ons geweest. Ze is of schynt weer heelemaal beter. Wie had dat toen durven denken. Ze ontziet zich altyd wat - maar is wezenlyk heel flink en moedig en werkzaam. het is een genoegen haar nu zoo te zien, nadat ze daar zoo ellendig in dat Mainz lag. Ja, dek is vandaag nr Wiesbaden en wel om funke te bezoeken, die daar herstel is komen zoeken voor zyn gezondheid. hy is er al byna een maand met zyn vrouw en we hoopten dat hy eens hier komen zou, maar van morgen kreeg D een briefkaart dat het nog niet beter gaat en hy er aan denkt maar weer terug te keeren, waarop dek toen op reis is gegaan om hem te zien. Best mooglyk dat hy nu zyn asthma vergeet, want alles by hem is stemming. Soms laat hy vliegers op met Wou, die er toch ook al heel handig in is, met de animo van een jong mensch. je weet vliegers oplaten is een liefhebbery van hem hy heeft nu een ‘reus’ gemaakt van 180 cent. doorsnee. wat 'n heele toer is te besturen in de lucht! Funke lydt aan koorts al sedert meer dan een jaar en is daardoor zeer verzwakt. Je weet hoe dek aan hem hecht. Nu dag lieve Lien, nu heb ik je weer het een en ander van ons {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} verteld. De oude moeder by de W maakt het goed nog hoor ik. hoe benydenswaard, zoo'n ouderdom. en de jongelui S. logeeren die nog by oom en tante. Nu dag lien! Weest hartelyk gegroet met de Haas en de kinderen. Ik denk dat dek wel spoedig eens schryft nr den boezemsingel groet intusschen de vrienden voor me. Wou maakt het wel, en zoekt zyn genot op 't oogenblik in 't oude kippenhok waar hy een raaf heeft en een pr. uilen die hy groot brengt. En nu vaarwel! je liefhebbende Mimi DD 1. de W.: H.C. de Wolff, huisvriend van de familie De Haas. 2. staak: familietak. 3. Pour la bonne bouche: voor de fijne nasmaak (fr.) [10 mei 1885 Brief van Multatuli aan H.C. de Wolff] 10 mei 1885 Brief van Multatuli aan H.C. de Wolff. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7 (⅘) beschreven. (M.M.) De brief werd op 11 mei voltooid. Nieder Ingelheim, 10 Mei 1885 beste De Wolff! Hartelyk dank voor uw trouwe hulp en voor 't vriendelyk schryven die dat blyk uwer edelmoedige welwillend- {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} heid vergezelde. Het een was zoo welkom als 't ander, en 't is me niet gemakkelyk m'n dankbaarheid daarvoor onder woorden te brengen. Maar ik weet dat het u aangenaam is, iets van my te hooren, en daarom dezen praatbrief, na eerst een en ander uit den uwen beantwoord te hebben. De gezondheid van U en Uwe lieve vrouw minder goed! En ‘onder Docters behandeling?’ Van zooveel kanten verneem ik iets dergelyks dat ik... irre¹. word aan de faculteit².. Of ligt de fout aan den geest der eeuw en aan wat men wel wat ligtvaardig soms ‘vooruitgang’ noemt. Een mes dat al te scherp gewet wordt, ligt òm³.. Spannen wy ons denkvermogen te veel in? Is dàt wellicht de oorzaak van de overspanning der zenuwen die we byna overal waarnemen? Sommigen meenen dit, maar zeker is 't daarom niet. Ook myn zenuwen laten te wenschen over, en toch durf ik niet beweren dat ik m'n denkvermogen bovenmatig inspan. Schryf deze betuiging niet toe aan nederigheid. Ik tracht te zeggen wat ik voor waar houd, en zou ook in 't onevenredig inspannen van de intelligentie volstrekt geen eer stellen, dewyl juist het harmonisch gebruik onzer vermogens plicht is. Dat ik ook die plicht gebrekkig vervul, moet ik erkennen, maar de onevenredigheid slaat by my niet over naar den kant van 't overmatig denken. Daar scheelt veel aan. Een andere oorzaak van 't heerschend gebrek aan evenwicht kan misschien liggen in overmaat van slecht verwerkte indrukken, en dit is, geloof ik, myn fout. Alles trek ik me aan, en 't een verdringt het ander. Wanneer dit ook by U de oorzaak der kwaal wezen mocht, is er met gewone geneesmiddelen weinig te bereiken. Ik doelde zoo-even op de m.i. verkeerde opvatting van 't begrip: ‘vooruitgang.’ Als men de snelheid van locomotie¹⁴., van tyding erlangen, enz, ‘vooruitgang’ noemt heeft men slechts in zoover gelyk, dat die zaken op zichzelf beschouwd beter dan vroeger marcheeren, maar of de som van algemeen geluk door zulke dingen verhoogd wordt, is de groote vraag. Of zelfs 't is géén vraag. Ik althans beweer dat dit niet het geval is. In andere vakken wordt evenzeer met het begrip: ‘vooruitgang’ gespeeld. De uitdrukking: ‘de arbeider is niet meer, zooals vroeger, 'n slaaf, daar men tegenwoordig z'n werk door machines doet verrichten’ is heel onjuist. De werkman heeft om aan den kost te komen, even {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} als vroeger, noodig zóóveel uren daags te arbeiden. Er zyn staathuishoudkundigen die den lof der werktuigkunde bezingen op 'n toon alsof de ‘mensch’ nu 't snorren der machines op z'n gemak mocht zitten aantezien. De stelling is even gek als de bewering zyn zou, dat de paarden zoo'n best leventje hebben na de invoering der stoomtrekkracht, en dat het beroep van naaister tegenwoordig 'n sinecure was! En weer op ànder gebied. De scheikunde is zoo vooruitgegaan. Zeker. En wie profiteeren er van in de eerste plaats? 't Zyn immers de vervalschers! Is dit in den waren zin van 't woord: vooruitgang? Maar ook zònder vervalsching - althans zonder bewysbare vervalsching - neemt niet het ongedierte dat den landbouwer traitert⁴. in gelyke - of hooger - mate toe met de voortbrenging van nieuwe, wetenschappelyk uitgedachte meststoffen? En stygt het getal gezonde levensdagen met den vooruitgang in de geneeskunde? Ik weet dat men niet gewoon is daarvan statistiek optemaken, doch àls men dit deed, zou naar ik meen de uitslag ongustig zyn. En 't rechtswezen! En de beschaving, de ware, echte, humane, bedoel ik, en dus 'n andere dan die afgemeten wordt naar de cyfers van jongens en meiden die by loting of huwelyk hun naam kunnen teekenen. En de politiek! Ziedaar de oorzaken van myn zenuwachtigheid! Ik erger me, èn over de dingen zelf, èn over m'n onmacht om daaraan iets te verbeteren. Tot voor weinige jaren toe heb ik gehoopt, eenmaal 'n standpunt intenemen dat me in staat had gesteld iets degelyks ten goede uitterichten. Die hoop heb ik nu niet meer. En ziedaar den grond van m'n zwygen. 11 Mei Ge spreekt van ‘voorlopig’ uitstel van den oorlog. Ja, zeker: voorloopig! Overal ligt veel brandstof gereed, en de aanleiding tot bloedige botsingen is bovendien zeer vermeerderd door de zotte ‘Colonial-bestrebungen’⁵. van Duitschland. En de koning van Belgie doet ook mee, op z'n eigen houtje nogal. En Italie! En Oostenryk! En... 'n tal van particuliere fortuinzoekers. Onder die laatsten zyn er die reeds sedert 40, 30 en 20 jaren zich bezig houden met landstelen op Ned. gebied. Onze Kamers, onze ministers, ons Volk, schynt daarmee genoegen te nemen. Men heeft het dan ook {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} te druk met schoolwetten en tariefskwestien! Altyd: à côté de la question!⁶. Wat hoofdzaak is, wordt niet aangeroerd. Dit schynt door de ‘partyen’ - diefje met diefjes maat! - achter de schermen te zyn afgesproken. En Heemskerk fabriceert ministertjes uit de bespottelykste grondstof. Nu 'n financieman⁷. die de zonderlinge eer heeft, 'n gunsteling van Willem II geweest te zyn. Jammer dat Andringa de Kempenaar⁸. dood is. Anders had men dat sujet ook nog eens kunnen belasten met 'n deel der volksbelangen.- Wat overigens dien oorlog aangaat, ik heb er ditmaal geen geloof aan geslagen. Of er in centraal azie al of niet 'n werkelyke casus belli⁹. bestond, hield ik voor geheel onverschillig. Zoo'n vechtreden bestaat er niet die men niet verslikt als 't vechten ongewenscht is, en zònder de minste reden vecht men wèl als men - d.i. 'npaar speculeerende diplomaatjes - wèl behoefte hebben aan oorlog. De eigenlyke oorzaak van oorlog is nooit de naastbyliggende als oorzaak opgegeven aanleiding! (Nap III byv, maakte geen oorlog om de benoeming van 'n duitschen prins¹⁰. tot spaansch Koning te beletten - er was niet eens plan op! - maar omdat hy behoefte had aan ‘gloire’ om zich binnenslands staande te houden.)- De werkkring van onzen besten De Haas komt me uitputtend voor. Hy heeft aanspraak op aller eerbied voor z'n streven, en 't is maar te hopen dat hy 't physiek en finantieel uithoudt. Eén ding is voor hem 'n groot geluk, en byna zou ik zeggen dat ik hem dit benyd. Er is harmonie tusschen z'n roeping, z'n beroep, z'n kunde en z'n smaak. Zelden ontmoet men tusschen die verschillende factoren zooveel overeenstemming, en dit maakt de hooge eischen die z'n levensrichting hem oplegt, eenigszins minder moeielyk te vervullen dan anders 't geval wezen zou. My vooral valt die zeldzame harmonie in 't oog omdat ik zoo diep¹¹. gebukt ga onder 't omgekeerde. Redeneeren, schryven, betoogen, vermanen, waarschuwen - zie, dat alles is me gründlich zuwider!¹². Et pour cause! Ook De Haas zou z'n lust verliezen als hy by voortduring ontwaarde te-vergeefs te arbeiden. O, ik ken Uw vriendelyke tegenspraak op dit punt. Gy - en nog eenige weinigen - beweren dat ik niet te-vergeefs heb geleefd, en als bewys haalt ge aan... nu ja, uw eigen vriendschappelyke gezindheid! Daarvoor ben ik dankbaar, maar... m'n levensdoel bereikt, heb ik niet! Byna kan ik zeggen: in geen enkel opzicht!- {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} De mededeeling omtrent den toestand van den kleinen Hendrik doet me zeer. Hoe hard voor de ouders, en voor 't arme kind zelf. En ziedaar alweer de onmacht van de faculteit. Die arme Lina! - Wat òns betreft, we zyn met ons drietjes wèl. M'n asthma is, als ik maar m'n rust houd, nogal dragelyk. De lucht is hier ontegenzeggelyk hoogstgezond. Zou 't misschien voor U en uwe vrouw goed zyn eens eenigen tyd hier in ons huisje te komen doorbrengen? Ik weet niet of uw zaken dit zouden toelaten, maar juist als dit niet het geval is, zou daaruit volgen dat uw gestel behoefte hebben kon aan wat vakantie. Rustig zoudt ge hier zyn - dat heet: op dit oogenblik is 't zoo, want welke bezoeken ons wachten, kan ik waarlyk niet zeggen. Van sommigen weet ik dat ze van plan zyn ons dezen zomer te komen zien, maar dat is gewoonlyk iets onbestemds. Jammer dat zoovelen daartoe denzelfden tyd kiezen (nl. Augustus) waardoor dan alles wel wat te veel samenvalt. Maar nogeens, op dit oogenblik is er ruimte in overvloed. Als Henriette meekwam, zou ik erg prettig vinden. Ze zal wel denken dat ik 'n zonderling wezen ben omdat ik haar niet schryf zooals ze sedert lang recht had te verwachten. Welnu, laat haar met U en Uw vrouw hierkomen, dan zal ik haar m'n zwygen duidelyk maken, zóó dat ze my volkomen verontschuldigt. Ik verlies overigens daarby minstens zooveel als zy, want het ware my 'n innig genoegen geweest my met haar bezig te houden. en dit is nòg zoo. De grond van m'n zwygen - en dit eens-vooral, ook jegens U - is hoofdzakelyk: verdriet.- By alle berichten die van links en rechts tot me komen over ongesteldheid, mag ik niet laten dankbaar te erkennen dat we zoo gezond zyn. (De rekening van den Dr over '84 was 4 of 6 mark,¹³. en zelfs dàt was niet eens noodig geweest.) Daar is nu ook m'n brave beste Funke in de lappenmand, en ik moet erkennen dat ik 'n zwaar hoofd heb in z'n herstel. Overeenstemming tusschen de 4, 6, 8, 10 doktoren en Professers die hem in Holland (en elders) behandelden, bestaat er natuurlyk niet. Feitelyk komt z'n toestand neer op algemeene krachteloosheid, op zwakte, veroorzaakt door (of oorzaak van) koortsachtigheid slapeloosheid, &c. Ten einde raad hebben ze hem nu naar Wiesbaden gezonden, nadat hy reeds vruchteloos te Baden Baden, Montreux en god weet waar, geweest was. Ik bezocht hem eergister, en morgen ga {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} ik er weêr heen. 't Is treurig hem in zoo'n vervallen staat te zien, hy die vroeger altyd 'n voorbeeld was van flinkheid en by de hand zyn! Dat ik nu juist zoo over m'n besten Funke schryf, is omdat ik z'n gedeprimeerden toestand in verband breng met U en Uw vrouw, ook vooral met het oog op de vraag of voor u 't hierkomen nuttig wezen zou? Oppervlakkig geoordeeld - want ik ken de gegevens niet - zeg ik: ja! Immers ‘het is hier zeer gezond!’ Maar... dat is 'n leekenpraatje, niet waar? Wat beteekent dat: ‘zeer gezond’? Eergister by Funke zynde, sprak ik er telkens over en viel dan mezelf in de rede met de bedenking: ‘als 't voor U maar goed by ons is!’ 't Spreekt vanzelf dat ik bang ben voor de verantwoordelykheid, ook om andere redenen dan nu juist het luchtgestel. Ons huiske ligt zeer afgelegen. (de apotheek byv. is meer dan 'n uur gaans ver, en ook de Doctor woont niet in de buurt. Dat is echter minder want hy passeert elken dag ons huis.) Dan onze eenvoudige levenswys. Neen, dit is geen bezwaar, denk ik. Daarover heeft nooit iemand geklaagd. En wat de eenzaamheid aangaat, verveling is hier 'n onbekende zaak. Alzoo, beste De Wolff, denk er eens over. Wat wy Ulieden kunnen aanbieden is: hartelyke ontvangst en frissche lucht met lepels! Voorloopig beterschap toegewenscht, en m'n hartelyke groete aan U allen, vooral aan de jarige bejaarde, maar jonge Dame. Zou voor haar de reis te vermoeiend zyn? Ik hoop neen, en dan zal ik haar ‘op de handen dragen’ (hm, 'n mal praatje met m'n asthma!) Nu, ik meen maar dat ze hoogstwelkom wezen zal. Dag, beste De Wolff, hartelyk met u allen gegroet van Uw liefh. Dek 1. irre werden an X: beginnen te twijfelen aan X (du.); in Duitse schrijfletters. 2. faculteit: (bedoeld) de medische faculteit. 3. omliggen: verbuigen. 14. locomotie: verplaatsing. 4. traitert: (naar het Frans: traiter) hinderen. 5. Colonial-bestrebungen: koloniseer-behoeften (du.) in Duitse schrijfletters. 6. à côté de la question: bezijden het eigenlijke probleem (fr.) 7. 'n financieman: de per 1 mei 1885 benoemde nieuwe minister van Financiën J.C. Bloem was oud-hoofdinspecteur der belastingen. 8. de Kempenaar: Jacob M. (van Andringa) de Kempenaar (1793-1870), Nederlands staatsman, door Willem II benoemd tot ontwerper van een nieuwe grondwet in 1848. 9. casus belli: reden tot oorlog (lat.) 10. duitsche prins: Leopold von Hohenzollern was in 1869 een der pretendenten voor de Spaanse troon. 11. diep: oorspr. stond er zwaar. 12. ist mir gründlich zuwider: staat me grondig tegen (du.) in Duitse schrijfletters. 13. 4 of 6 mark: oorspr. stond er 'n paar. [18 mei 1885 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 18 mei 1885 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Een dubbel en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelh. 18 Mei 1885 Hartelyk dank, beste kerel! Ja, dat je 't druk hebt, kan ik begrypen, al moet ik erkennen den kluts kwyt te zyn ten aanzien der telkens wederkeerende veranderingen in toneel zaken. Ik meen nu te weten dat je weer mededirecteur bent, en die verantwoordelykheid is zeker zwaar! De ‘Geschiedenis van het toneel’ der laatste jaren zou moeielyk te schryven zyn, dunkt me. De gedurige hervormingen en reorganisaties zyn niet by te houden. 't Gaat nu (aanvankelyk) alles best, zegt ge. Destebeter. Ik hoop van-harte dat jelui 't zoo houdt. Uit de courant zie ik dat V.Z.¹. weder geëngageerd is. Ook uit zyn heen-en-weer zwerven kan ik niet wys worden. Ook weet ik niet of z'n verhuizing naar Rotterdam in verband staat met weder-aanknoopen van de bekende relatie.². Sedert lang heb ik van háár niets vernomen, wat me spyt, want malgré³. alles heeft zy 'n goed hart. By al haar afdwalingen - waarvoor ik geen sympathie heb - houd ik 't er voor dat de smakeloos botgevierde zucht naar 't ongewone 'n hoofdrol speelt. Of dit 'n geldige verontschuldiging is, laat ik daar, maar iets vergoelykends is er wel in, als men let op de beroerdheid van gewone lui die de kat in't donker knypen. Erfenis? Wel neen! 't Is 'n ongegrond praatje geweest. (van 'n notaris nogal!) Mevr. Burlage en Mimi's moeder (zusters) zouden geerfd hebben als ze in leven waren. 't Is dus een van de wereldberoemde ‘zou’ histories.- Wy zyn wel (ik op m'n asthma na, dat vervloekt lastig is maar, zoo zeggen ze, niet gevaarlyk) en Woutertje groeit gewoon-goed op. Goddank! Aan Ongewoonhedens heb ik den duvel gezien. Daar ik dezer dagen met fransch wil beginnen, verzoek ik u my door Coenraad te laten schryven welke boekjes hy heel in 't begin gebruikt heeft? Ik vrees dat ook in dat vak wel nieuwigheden zyn waarmee ik geen genoegen neem. Onlangs vond ik in schryvery {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} van Wouter 't woord ‘onvolmaakt-tegenwoordige tyd.’ Ik hield het voor 'n schryffout van 't kind en maakte Mimi de opmerking dat zy 't by de correctie van z'n werk had over 't hoofd gezien. Maar neen. Zoo zegt men tegenwoordig. Dit bewees ze my uit het door haar gebruikte leerboekje. Heb je van z'n leven!- Dat Robbers je is meegevallen, doet me veel genoegen, en ik herhaal wat ik vroeger schreef dat ik billykheidshalve hem niets mag verwyten. Hy kan 't niet helpen dat de schryvery me walgt. Ook is 't zyn schuld niet dat de bouwery van dit huis me tot meer uitgaven dwong dan ik voorzien had. Hoe dit zy, hy heeft recht op kopy, en hy zàl ze hebben. Ik hoop spoedig! Als ik eens 'n begin heb gemaakt zal 't wel lukken. 't Is 'm nu maar om 't doorbyten te doen. M'n weêr optreden voor 't publiek - och, ge weet het wel. Misselyk! Nu gebeurde er dezer dagen iets dat me in dit opzicht goed testade komt, wat stemming aangaat. Verbeelje, m'n beste Funke, altyd anders 'n voorbeeld van flink by de hand zyn, is sedert 'n jaar ziekelyk. Na allerlei getob en gemedicineer en gereis, landde hy onlangs te Wiesbaden aan. Natuurlyk wilde hy me vandaar bezoeken, maar hy was er te zwak toe, zoodat wy⁴. 'n paar maal by hem geweest zyn. 't Sneed me door de ziel hem zoo afgetakeld te zien. Tot overmaat van ramp ontving hy bericht dat z'n plaatsvervanger (Dannenfelser) 'n beroerte had gekregen, zoodat hy, Funke, zwak of niet, onverwachts naar huis moest. Hy is dan ook eergister vertrokken, en ik hoop hartelyk dat hy goed moge aangekomen zyn. (Z'n vrouw was by hem, anders was z'n reizen ook onmogelyk) Maar zie, zonder opdracht van myn zy, had Mimi hem over die zaak met R. gesproken, en den dag voor zyn vertrek toen zy hem nog eens bezocht (ik was thuis gebleven om m'n asthma) heeft hy haar gezegd: ‘ik kan me niet begrypen dat R. zoo lastig en dringend is. Hy weet toch wel dat ik me voor dat geld verantwoordelyk stel, daar ik er in der tyd toe geadviseerd heb, en er ook voor de helft in betrokken ben. Dek moet er zich dus niet zoo over agiteeren. Wel wou ik graag dat hy weer aan't schryven kwam, maar niet uit angst voor R.’ Ziedaar hoe Funke is. Zoo kan ik u veel schoone trekken van hem verhalen, ook in 't zoogend kleine, die my juist meer treffen omdat hy niet weten kon hoe ik ze waardeer. Funke is 'n edel mensch. Met die ongewoonheid heb ik vrede. {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} Door die royale opvatting van de zaak heb ik nu 't zelfde voordeel alsof uw lieve pogingen gelukt waren. Dan - even als nu - moest ik dat geld aanzuiveren, maar ik kan nu - even als ik dàn zou gedaan hebben - byv. de helft bedingen en de helft laten staan tot vereffening van die schuld. Dit had ik aan R. zelf niet gaarne gevraagd, maar Funke zal er gaarne genoegen meê nemen. En - als ik nu eindelyk aan 't leveren van kopy kom! - dat betalen van de helft is noodig om me hier boven water te houden. Daar hoort kunst- en vliegwerk toe.- Eenige dagen geleden heeft Mimi aan Mevr. R. geschreven, en ik meen dat ze haar heeft uitgenoodigd om als 't haar schikte, eens weer te komen. Mies schynt haar lief gevonden te hebben, en ik ook. Zy is byv. ongemaakt en oprecht. Wat 'n ophef over Mevr. Kleine⁵.! Ik kan haar volstrekt niet beoordeelen als artiste, daar ik haar om zoo te zeggen nooit heb zien spelen. (Ik zag haar als jong student in Cremer's Boer en Edelman. Dat was voor die oude vrouw 'n rol om op te spuwen.) Ik gis dat de geestdrift 'n soort van opdringery was. Heb ik hier gelyk in? Iets als 't wegloopen met dien Bredero. De ‘Schoolmeester’ zou er 'n vers op gemaakt hebben. Iets als: Wat zy gaf te hooren en hy te lezen Wordt door jan en alleman geprezen. Je kunt er dus vast op aan Dat Kleine en Brêro niemand in den weg staan. En met deze dichterlyke uitboezeming sluit ik dezen epistel. Dat je weinig of geen tyd hebt begryp ik. Draag 't antwoord op die vraag naar fransche leerboekjes maar aan Coen op. Dag beste beste Haspels, hartelyk gegroet van Uw liefh. Dek Ze hebben nu 'n onbekende grootheid tot min. van fin. gemaakt. De man was 'n gunsteling van Willem II! Als dàt niet recommandabel is...! 1. V.Z.: Willem van Zuylen (1847-1901), Nederlands toneelspeler, die met Le Gras en Haspels directeur was geweest van het naar hen genoemde Rotterdams gezelschap. Toen deze groep een afdeling werd van Het Nederlandsch Tooneel (1881) richtte Van Zuylen aanvankelyk een eigen groep op, maar trad in 1885 weer toe tot het vroegere driemanschap, nadat Le Gras en Haspels zich weer verzelfstandigd hadden. 2. bekende relatie: met Catharina Beersmans. 3. malgré: ondanks (fr.) 4. wy: oorspr. stond er ik 5. Kleine: Maria J. Kleine-Gartman (1818-1885), bekend Nederlands toneelspeelster, had op 4 mei met Juffer Serklaas afscheid van het toneel genomen. [20 mei 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 20 mei 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 20 Mei 85 beste Funke! We bedanken uw lieve Marie wel voor haar briefkaart. O neen, gauwer dan ze dien zond, hadden wy 't waarlyk niet durven verwachten. Dat ze den avend van aankomst niet kon gaan zitten schryven, was natuurlyk. Ik bedank haar hartelyk. En, wil ze zoo goed zyn, my zooveel haar zonder overspanning mogelyk is, op de hoogte te houden, zoowel van uw toestand als van wat Fabius¹. zegt, te kennen geeft, of doet. Vond hy uw terugkeer in Holland zeer nadeelig? (Ik gis neen) Behalve m'n allerhartelykste belangstelling, heb ik 'n speciale reden om naar inlichtingen te verlangen. Ik houd me zeer ernstig met uw ongesteldheid bezig (want herstellen moet ge!) en meen op 't spoor te zyn van de oorzaak². uwer kwaal, zegge: meen. Weldra, hoop ik, meer daarvan. Waar de mannen van 't vak lauw, onverschillig of werkeloos zyn, en waar ze onderling door van elkaar te verschillen 't gezag der ‘wetenschap’ neutralizeeren, is 't den leek geoorloofd uit eigen oogen - te zien en - na ernstig onderzoek - 'n opinie te hebben. Juist 'n leek - mits onder zekere gegevens - heeft dikwyls meer kans den spyker op den kop te slaan dan 'n vakman die door sleur verblind zyn³. - en soms nog door iets anders dat ik nu niet noemen wil omdat het te bar klinkt. Zoodra ik wat zekerder van m'n zaak ben, zal ik U zeggen wat ik hier bedoel. Ik wacht elk oogenblik bericht van 'n dokter⁴. dien ik om inlichting gevraagd heb. Als m'n gissing omtrent de oorzaak, den aard, en de geneeswys uwer ziekte juist is, zal ik er mee voor den dag komen. Waarom dan je wysheid (of je gissing) niet aan Fabius voorgelegd? Wel, omdat nooit 'n dokter in funktie erkent zich bedrogen te hebben. Als ge door X. Y of Z. waart behandeld zou ik evenveel kans hebben Fabius als elk ander tot m'n opinie over te halen. Nu niet! De dokter dien ik raadpleeg is... misschien niet knapper dan 'n ander wat ook volstrekt niet noodig is, maar hy is in hooge maat eerlyk en oprecht, waarvan z'n byzondere levensloop 'n roerend getuigenis geeft. Dit is hier hoofdzaak. {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} Dag beste beste kerel, houd U goed! Herstellen moet ge, herstellen zult ge! Hartelyk gegroet Uwliefh. Dek 1. Fabius: Evert Fabius (1810-1893), zeer populaire Amsterdamse geneesheer, tot doctor medicinae gepromoveerd in 1836. 2. oorzaak: oorspr. stond er oorzaken. 3. verblind zyn: (bedoeld: verblind is) naderhand toegevoegd. 4. dokter: A. Gorter, vgl. 23 juni 1885. [20 mei 1885 Brief van Mimi aan M.C. Funke-de Koning] 20 mei 1885 Brief van Mimi aan mevr. M.C. Funke-de Koning; ter begeleiding van de vorige brief. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (½) beschreven. (M.M.) Lieve Marie! Hierby een briefje van dek, dat hy evenwel niet direct aan F.¹. zenden wil, daar hy niet weet of zulke brieven hem wel passen. Hy verzocht me dus het aan U te zenden opdat ge het al of niet aan hem zoudt geven naar uw goedvinden. Dag lieve Marie! dank je wel voor je kaart. gelukkig dat de reis zoo redelyk was. 't Ga je goed! je liefhebbende Mimi 1. F.: Funke. [28 mei 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. Ten Brink] *28 mei 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink. Fragment. (Brieven van Cd Busken Huet. Uitgegeven door zijne vrouw en zijn zoon. Tweede deel (1876-1886). Haarlem 1890, blz. 316-317). Parijs, 28 Mei 1885 Waarde Heer Ten Brink, (....) Mij is ingevallen of gij niet wèl zult doen na Hofdijk¹. U in de eerste plaats met Multatuli bezig te houden? Ik meen te weten dat de uitgever Funke te Amsterdam in staat is omtrent Multatuli alle denkbare inlichtingen te geven. Hijzelf verhaalde mij indertijd vele brieven van Multatuli te bezitten, en veel van hem te houden. Zulk een bron zou juist iets zijn voor U. Aan naauwkeurigheid zoudt gij nieuwheid kunnen paren, en, laat er ons rond voor uitkomen, Multatuli staat onder onze hedendaagsche letterkundi- {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} gen zeer hoog. Ik weet niet of het waar is dat hij niet meer dan un souffle de vie². heeft; dit zou anders eene reden te meer voor U zijn om met het geven van zijn portret, litterarisch en fotografisch, niet lang te wachten. (....) Met vriendelijke groeten Uw dienstwillige 1. Hofdijk: Willem J. Hofdijk (1816-1888), Nederlands schrijver van met name folkloristische ‘Balladen’. 2. un souffle de vie: een laatste restje levensadem (fr.) [28 mei 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 28 mei 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (½) beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 28 Mei '85 beste Vos! M'n laatste woord aan U was 'n betuiging dat ik op den brief dien 't sloot, geen antwoord wachtte. Nu, dat beteekende 'n diskretie. Maar nu - indiskreet? - zeg ik dat we zoo gaarne iets van U vernemen zouden, van U en de uwen. Die brief van my was lang en praterig, als ik me wel herinner, en 't schuldbesef dáárvan deed me dat goed gemeend maar gek klinkend toevoegsel uit de pen vloeien. Alzoo: schryf asjeblieft 'n woordje. Met genoegen las ik 'n paar Spectatornummers geleden dat Bredero U - komaan, op myn manier gezegd: de vent walgt me! En 't ophemelen van zoo'n vuilik ook. Ik weet wel dat niemand party {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} trekt voor zyn straatjongenstaal, maar de meesten vinden in z'n werken iets -¹. veel moet het zyn, anders vervalt de ophemeling - dat daartegen opweegt. Ik niet. Van geest geen spoor. De versificatie is ellendig. Z'n fabel is ontleend en in de uitwerking bedorven. Wat blyft er over? Ah ja, z'n werken hebben waarde als schets der zeden van z'n tyd. Ook dit ontken ik, want in veel dingen die wy beoordeelen kunnen wykt hy van de mogelykheid af, waardoor alle vertrouwen op de juistheid der schildering van wat wy niet kunnen beoordeelen verloren gaat. Maar ik heb 'n opmerking van anderen aard, niet over B. maar over de vertooning van z'n prachtstuk 't Moortje. 't Verwondert me dat in de stukken die ik daarover las nergens de uitspraak van 16, à 1650 behandeld werd. Ik houd het voor zeker dat 'n Amsterdammer van die dagen vreemd zou hebben opgehoord als hy in den schouwburg geweest was. Zegt men: ‘we kennen de uitspraak van B's tyd niet en volgen dus de thans gewone’ dan heb ik er vrede meê, maar de zaak had toch moeten aangeroerd worden. Over dat verloop van uitspraak valt veel te gissen. Ik denk dat Bredero's tydgenooten ons malle ‘ui’ niet kenden. 't Was 'n verlengde u. De ‘ae’ klonk, zou ik denken als η, zoodat de uitspraak die thans voor gemaekt haegsch doorgaat, wel eens de echte oude wezen kon. (Ik heb overigens, ook al blyft men de aa zonder Umlaut uitspreken, nooit vrede gehad met de verlenging door verdubbeling. 't Heeft me altyd gespeten dat de Vlamingen hierin hebben toegegeven.) Vervolgens luidde sch vry zeker (althans in 't oude Westfriesland) als sk, de eigenlyk noordsche vorm. En zeker is er meer.- Uw opmerkingen over de uitspraak van 't Grieksch heb ik natuurlyk met belangstelling gelezen². (Zou K. in no 19 't Pluksel gelezen hebben?) maar hebt ge geen lust over dat onderwerp 'n Europeesch oordeel uittelokken? Alle natien moeten daarin meêspreken, dunkt me. Maar moeielyk zal 't wezen om tot eenheid te komen. De alfabeths hebben maar 24-26 teekens en 't getal werkelyk gebruikte klanken is zéér groot, ja misschien oneindig. En we hooren niet elken klank op gelyke wys. (Een Amerikaan van Canada wien ik fransch wou leeren kon niet onderscheiden of ik a of r zei, en ik van hèm niet. Ik zeg dat Woutertje de r verkeerd uitspreekt, en Mimi kan 't niet hooren. Wouters duitsche meester {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} hoort geen verschil tussen v en f. Als 100 Europeanen Arabieren of Chinezen hooren spreken zullen zy de gehoorde klanken in byna 100 verschillende manieren in ons letterschrift overbrengen. Het geluid dat 'n hond maakt schynt, nu ja - hoeveel verschil in blaffen, bellen, bark, aboyer. Dat alles zal toch klanknabootsing moeten heeten. Ons sneuvelen maakt op den Hoogduitscher den koddigen indruk van snuffelen. Dit hoort niet by de zaak daar sneuvelen inderdaad verbastering is, en de freqq.³. van sneven en snuiven toevallig op elkaar gelyken. In 't maleisch is de naam van 'n hagedis⁴. by den een: tokkèh, by den ander: gèkkoh, en beide woorden zouden 't geluid dat het dier maakt, nabootsen. Van El Djibl maakten de romeinen Heliogabal(us). Abraham = Ibrahim. Ezechi(ël) = Hiskia. Theodoor - russisch Feodor. Nobochodonosor, Nebukadneser = nabi (geestelyk heer, profeet) Chadna, Chodno, sir, sar, schir, schar, sirach, sire, aser. Alleen Chodno, Chadna, schynt naam te wezen. Prae- en suffix zyn titels. Wie zal den naam van den profeet Obadja herkennen in: Abdias? En zoo toch wordt de man genoemd in 'n oudkatholieken bybel dien ik heb. Salomo = Soliman = Sléman, Schléman (dit is de maleische vorm.) Jesse, Isa, Josua, Issa(schar), Jeschoea, dat alles zal wel 't zelfde zyn. Een klein verschil in uitspraak, een grooter verschil in hooren, en 'n nog grooter onderscheid in 't onder letters brengen, zal van die verschillen wel de oorzaak zyn. 't Verschil in uitspraak tusschen: Joan, Ivan, Giovan(ni) is zeker geringer dan uit het geschreven woord schynt te blyken. Guiseppe, geschreven, wykt verder van Joesoep, Joessoef, Jozef &c. af, dan gesproken enz. Hoe dit zy, 't zal duvels moeielyk wezen. Maar er was al veel gewonnen als er iets gelykmatigs kon worden vastgesteld, en 't is makkelyker moeielykheden te opperen dan ze optelossen. Hoe komt men aan de meening dat de φ = f is? Wy weten immers niet dat de romeinen in grieksche woorden hun ph als f uitspraken? Of staat dit ergens? Zoo ja, waarom dan, daar zy 'n f hadden niet eenvoudig gezegd φ = f? En... hadden de Romeinen geen (holl. of fransche) u-klank? O, ik heb allerlei vragen te doen en zoek de bekende 100 wyzen die me... niet zullen antwoorden. Zoo kan ik maar niemand vinden die me uitlegt hoe de Grieken en Romeinen cyferden? Hun rekenbordjes lossen, dunkt me, weinig op. En... of ze schroeven {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} hadden? En wat by hen de rol vervulde van wat wy ‘klassiek’ noemen? (By de Grieken vooral. De Romeinen zullen de Grieksche voorgangers als modellen gebruikt hebben.) Ja, 100 vragen heb ik u te doen, en wilt ge nu eens één van de 100 zyn, wees dan eens lief en schryf me niets of weinig terug (al weer!) maar - kom zelf. Je hebt het ½ & ½ beloofd, en de zomer is nu begonnen. Als je komt zal ik je Obadja genaamd op z'n oud-kattolyks: Abdias laten zien. En m'n nieuwst model vlieger ('n 6 hoek & 'n 8 hoek. Ik zal 'n 5 hoek voor je maken als je komt, ziedaar!) We rekenen er op dat je je vrouw, dochter, zoon (of zoons) meêbrengt, en... 'n beetje langer blyft. Toe, doe het, en met hoe grooter gezelschap hoe liever. Ik zou 't aardig vinden als er een van de jongeren op 'n bank of den grond moest slapen. We hebben zulke aangename herinneringen van je hier zyn, maar... 't was te kort. Ja, ik heb je veel te vragen en te zeggen ook. Dat etymologisch woordenboek van Dr. (natuurlyk: Doctor!) Franz⁵. - kyk! En... lid geworden van de Koninklyke Akademie v. W.? Is dàt etymologie? Is dàt taalkennis? Heb je van z'n leven! Hartelyk met de uwen van ons gegroet Uw vriend Dek Ja, schryf me toch! Of beter nog, doe me als 't niet te veel kost, 'n present. Wil je? Ik wou zoo graag Bakhuyzen v d Brink's studie over Anna van Saksen⁶. hebben. Toe geef me dat. Ik heb schik in de polemiek over dien Willem I. Nooit heb ik dien man hoog gesteld, of liever ik stelde hem altyd zéér laag. Men begint in m'n schuitje te komen. Wacht nog 'n paar jaar, dan slaat de zaak heelemaal om. En nog iets: zou de Spectator den heer P.J. Blok⁷. niet kunnen uitnoodigen 't bedoelde protokol te publiceeren? 1. iets -: oorspr. stond er iets of. 2. Ene K. meende in De Nederlandsche Spectator, dat de schapen in Antigone geen ‘bie, bie’ maar, in overeenstemming met de η, ‘bè, bè’ hebben gezegd. In de rubriek ‘Pluksel’ gaat het over ‘een jongen, die, pedant op zijn schoolkennis, toch niet weet waar Abraham den mosterd haalt.’ 3. freqq.: frekwentatieven, verlengde werkwoordsvorm die herhaling van handeling aanduidt; huppelen naast huppen enz. 4. hagedis: oorspr. stond er kleine hagedis. 5. Franz: (bedoeld Franck) Johann Franck (1854-1914), Duits taalkundige, auteur van het Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal (1884). 6. Anna van Saksen: Reinier Bakhuizen van den Brink, Het huwelijk van Willem van Oranje en Anna van Saksen (1851). 7. Blok: Petrus J. Blok (1855-1929), hoogleraar vaderlandse geschiedenis te Leiden; hij deed in 1885 een onderzoek naar voor Nederland belangrijke archivalia in Duitsland. [4 juni 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 4 juni 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim 4 juni 85 beste Vos! Dat is 'n erge tegenvaller! We hadden U zoo hartelyk gaarne hier gehad. Maar wat niet kan, kan niet. Sterk aandringen zou nu onvriendelyk en lastig wezen. Mocht er overigens door een of andere toevalligheid iets veranderen in de omstandigheden die nu uwe komst verhinderen, denk dan gunstig over ons, en vraag niet eerst of 't schikt. (Hm! ‘gunstige verandering in zulke dingen.’ Onlangs hebben we 'n maand geleefd in de meening dat we 1/96 te goed hadden in 'n bestorven boedel van ±1.200.000. Hoe groot die deeler van de breuk ook was, 't zou toch 10 a 12/m bedragen hebben. En zie, 't was Perette's melkpot. De valsche maar kwam NB uit notarieele bron.) Grooten dank voor B. v.d. Br. Ik heb z'n werk nog niet gelezen, omdat ik me niet wel voel. 't Ziet er zeer gediegen¹. uit, maar ik weet niet of hy de stukken kende die in 't Saksische archief liggen. Ik zal de zaak aandachtig lezen, en bestel me ook de studie van Dr. Kolligs te Bonn. Die Franck? Nu, ik had². dunkt me kans gezien u tot m'n opinie overtehalen, als ge hier gekomen waart. Afgescheiden van oordeel over byzondere afleidingen of meeningen (hy weet niet wat ‘deuvekater’ is. Kent 't woord ‘baas’ geen familie toe. 't Is NB een woord met zeer ryke verwantschap!) Nu, afgescheiden van meeningzaken, vraag ik u of 't woordafleiding mag heten als men zich beroept op 'n mnl.³. vorm die niet of ternauwernood van 't nu gebruikelyke verschilt? Dat Littré (de ‘groote’) op gelyke wys z'n lezers met 'n kl. in 't riet stuurt, en heel wat meent uitgevoerd te hebben als-i verzekert dat ‘homme’ van ‘homo’ komt, of dat ‘Dieu’ in 't Provs ‘Diou’ heet, weet ik wel. Maar daarvoor is Littré ook 'n franschman. Een Duitsch geleerde behoorde wat meer te leveren.- {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} Hierby 't papierken van den heer Coens⁵. terug, en - dàt komt U vreemd voor - ik heb 't niet gelezen! Ziehier hoe dat in den haak zit. By 't openen van uw br. viel 't my 't eerst in handen, en terstond zag ik aan 'n enkel woord dat het geestverwanterig was, of zoo iets. (Het openen van br. is my altyd iets irriteerends, en zeer dikwyls laat ik Mimi voorproeven. Als ze dan zegt: ‘geestverwant’ lees ik 't gewoonlyk niet. Zonder dus die versjes beter intezien, las ik uw brief. En toen wilde ik - och, die dingen zyn me zoo moeielyk. Ik weet dat onlangs in den Dageraad 'n stuk over my stond⁸. (dat Mimi me aanprees) maar zulke dingen doen me zéér. Ze steken zoo grell⁴. af by de aardigheden die Hooykaas⁷. c.s. over my verkoopen, en vooral by 't bestudeerde smoren van m'n naam dat byna overal 't wachtwoord schynt te zyn. (Wat ik me erger by 't lezen van 't kamergeklets kan ik niet uitdrukken. En 't Volk wil dat zoo!) Moet ik nu, door als er iemand opstaat die me niet wil doodzwygen of laten doodzwygen, en die van zyn kant z'n best doet om my - och, 't is zoo moeielyk! En, omgekeerd, als Coens my in de hoogte steekt, kan ik dan 't ‘imprimatur’⁶. daarop zetten, zonder den schyn op me te laden van mallen eigenwaan? (Of 't wezen zelfs!) Beste Vos, wees niet boos dat ik Coens' copie ongelezen terug zend. Doe wat gy goedvindt. Ik voel me zeer onwel. Je ziet het wel aan m'n schryven. Hartelyk gegroet. Mies schryft zeker op haar eigen houtje. O, denk nooit dat ik boos ben over niet schryven. Ik weet hoe lastig het is als men zich niet opgewekt voelt. Dag, beste Vos! Uw liefh. Dek. 1. gediegen: gedegen (du.); in Duitse schrijfletters. 2. had: oorspr. stond er zou. 3. mnl.: middelnederlands. 5. Coens: pseudoniem van Willem L. Penning jr. (1840-1924), Nederlands dichter, bewonderaar van de Tachtigers. Waarschijnlijk doelt Multatuli hier op het gedicht dat Penning schreef ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag, en dat gepubliceerd werd in De Leeswijzer, 15 maart 1887. Zie 19 febr. 1885. 8. Zie het gedicht van C. van der Zeyde, 2 maart 1885. 4. grell: schril (du.); in Duitse schrijfletters. 7. Hooykaas: Isaac Hooykaas (1837-1893), Nederlands modern-theoloog, met Jorissen, Lohr en Maronnier redakteur van De Protestant. 6. imprimatur: blijk van instemming met het afdrukken (lat.) [6 juni 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 6 juni 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 6 Juni '85 beste Funke! Dank voor die twee Lantaarns¹.. Zeker had ik u gevraagd om 't vervolg van Rosenstein's². stuk over Fiore d. N.³. als ik niet bevreesd ware geweest u lastig te vallen, daar 'n kleinigheid iemand die onwel is, te veel wezen kan. Maar nu ge uit uzelf er aan gedacht hebt, dankje wel. Om m'n oordeel over 't werk van Rosenstein goed te formuleeren, moet ik zéér veel aanroeren. Dit is 'n gevolg myner neiging om te generaliseeren, of liever: van m'n hebbelykheid - fout of deugd? - alles in alles te zoeken, en van m'n bewering inderdaad alles in alles te vinden. Zoowel Fiore d. N. als R. vertegenwoordigen in myn oog heerschende... hm, moet ik zeggen: ziekten? Op den voorgrond dit: ongunstiger dan ik kan R. over F. d. Neve's gerymsel niet denken. In 't laag stellen van dat onaniek {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} getokkel plaats⁴. ik me aan z'n kant. Ja, meer dan dat. Ik beweer dat hy den delinquent niet scherp genoeg gegeesseld heeft. En by meer scherpte had de executie korter kunnen zyn. In zekeren zin staat de uitgebreidheid der behandeling in tegenspraak met de betoogde nietigheid van 't onderwerp. ‘Zóóveel omhaal over 'n prulwerk’ zou men kunnen zeggen. Maar dáárop is repliek. 't Behandelde prul is 'n kenmerk van den tyd, en als zóódanig niet zóó ver ‘beneden kritiek’ als t wel wezen zou indien⁵. slechts 'n op zich zelf staand vergrypje van zekeren Fiore d. N. was. En: zeer velen vinden dat gewawel ‘mooi.’ Maar daartegen over staat nu dat ook R's kritiek wel eens zou kunnen behooren tot de kenmerkend-ziekelyke verschynsels onzer dagen. Nogeens: z'n spot met dat Sultane-sprookje is gewettigd wat onderwerp en oordeel aangaat, maar als men erkennen moet dat Fiore beter hadde gedaan z'n tyd met houtzagen doortebrengen, blyft de vraag niet uitgesloten of ook R. niet wat nuttigers zou kunnen verrichten⁶., dan 't - àl te makkelyk! - bekrittelen⁷. van zoo'n vodje? De aan critici door sommigen gestelde eisch: ‘breng liever zelf iets voort’ is niet altyd billyk, vooral daar de geleverde kritiek op zichzelf zoo'n ‘iets’ wezen kan. Maar dat ze soms kan te pas komen, blyft evenzeer waar. In't midden latende waar bedoelde eisch⁸. gegrond is, en waar niet, moet men toch erkennen dat sedert eenige jaren zeer veel kritiekery geleverd wordt, waaruit mag worden opgemaakt dat... nu ja, wat zegt men als er veel appelen op de markt zyn? Dat de appelen goedkoop zyn, van 't jaar. Zoo is het! Ik meen de eerste geweest te zyn die de afgezaagde uitspraak van Boileau: ‘la critique &c’⁹. heb aangevuld met: ‘Kritiek is zelf 'n kunst, en niet de lichtste’ Maar ik voegde er by: ‘al wordt ze druk beoefend... O!’¹⁰. Dit O! moet en mag lang worden uitgehaald, zóó lang dat het 'n welgeconditionneerde ergernis uitdrukt over de onpryswaardigheid van zekere appelen. Kopie leverantie! Ziedaar 't woord dat 'n voornaam deel kenmerkt van wat we ‘Letterkunde’ noemen. Al meen ik Rosenstein's werk onder deze kathegorie te moeten sorteeren, toch erken ik dat het niet behoort onder de geringere klassen van 't {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} genre. Zeker soort van Feuilletons (en waarachtig niet in Holland alleen!) verslaggevende - d.i. excerpeerende¹¹. - aankondigingen van 'n werk, liefst met lange aanhalingen tot vulsel, en eindigende met opgave van 'npaar taalfouten - alsof die niet te vinden waren in 't geschryf van den kopieleverancier zelf! - vertalingen van Coppée- of Hugo-verzen¹²., zoeterig-vies-liberalistisch-valsch-gemoedelyke toespraakjes, gelardeerd met dozynen: echter's evenwels en trouwensen, niet bovenal zonder frazen die hoegenaamd geen zin hebben of welke zin 't zeggen en zetten niet waard is. En de sonnetten! En... nu ja, 't vers gekittel als dat van dien Fiore! Anathema!¹³. Rosenstein kan beter dingen leveren, en omdat me dit uit z'n werk blykt wou ik hem daartoe opwekken. Een gelyk oordeel heb ik over Paap wiens Bombono's zoo aardig is, dat de verdienste ervan byna zoo groot is als die men hem zou moeten toekennen wanneer-ie 't in de prullenmand gegooid had.- ‘Maar aangenomen dat Paap's en Rosenstein's slachtoffers verkeerde dingen voor den dag brengen, is 't dan niet nuttig de ten Brinken en Fiore's te bestraffen?’ Nuttig? Wel, ze storen er zich niet aan, en effect heeft dus de strafoefening niet. ‘Maar als men nu Publiek geneest van 't “mooi” vinden?’ Eilieve, Publiek kan niet lezen. De eenig-mogelyke genezing is van uitslyting te wachten, en deze wordt bevorderd door herhaling. Nog 'npaar dingetjes met: fluweelen wimpers, blauwe, bruine, zeegroene oogen, bleek, geel, asch-, wit-blond haar (Drie cents voor 'n lystje van al de dingen die volgens Fiore ‘blond’ zyn!) met veranderende gelaatskleuren: bleek, bleeker, wit, doodsbleek, rood, rooier, purper... dat alles tot verzadigens toe, dan misschien zal Publiek zelf gaan walgen van al de flauwigheid. Maar... ZED kan véél slikken, dat's waar. Nu, de Fiore's en sonnetten-knutselaars zullen 't wel leveren. Maar nu iets anders, iets dat ook op den zeer bekwamen, zeer puntigen zeer geestigen Paap van toepassing is. Het toegeven in kritiekzucht werkt zeer nadeelig op 't productief vermogen. Het put uit. Dit is sedert lang¹⁴. m'n meening die door ondervinding bevestigd werd, en - meenende dat ik de ontdekker van dat Amerika was, - stond ik onlangs verbaasd het zelfde denkbeeld aantetreffen in - raad eens! - in 't Boek Jesus Sirach¹⁵.. Wie zou zoo-iets {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} dáár gezocht hebben? (Over 't geheel verkondigt die ouwe wysgeer veel gemeenplaatsen, als: ‘heb de wysheid lief’. Wel zeker! Wie zal beweren dat men dwaas moet wezen? En: ‘luister vooral naar goeden raad.’ M de la Palisse tout craché¹⁶.. Die m'nheer (= Sirach) Jezus was dus ook 'n kopieleverancier. Dat kritiek nuttig en noodig wezen kan, stem ik toe. (Zie Staring's: ‘laat de beren maar weer los!’)¹⁷. Maar, zoolang we geen vegetariers zyn, kunnen we ook de slachters niet missen. Zou daarom Rosenstein zich willen aanmelden als 'n ‘fatsoenlyke jongeling van nette familie die lust heeft de slachtery te leeren’? Sarkasme is uitdrukking van smart, o zeker - maar met die smart - ongemotiveerd nog! - trede men 't leven niet in. Dat heet ik de paarden achter den wagen zetten. Even als de o- en ach- sonnetten flikkers koketteeren met Weltschmerz of met wat daarvoor moet doorgaan, stelt de ontydig-verontwaardigde zich bloot aan de verdenking dat z'n sarkastische afschuw van't verkeerde, slechts 'n gekozen genre is, 'n liefhebbery ook, 'n métier. En... 'n leelyk métier, al is de jongeling zoo ‘net’ als-i aan H.H. slachtersbazen wil wysmaken. Dat dit niet op R. van toepassing is - zoomin als op Paap - wil ik gaarne gelooven. (Van Paap, dien ik ken, weet ik dit zeker.) Maar door toegeven in die sarkastische kritiekery zou en mangeant de appétit¹⁸. komen, en 't zelf-leveren wordt weldra onmogelyk. Er zyn producten die den bodem waarop ze groeien, finaal ongeschikt maken tot het voortbrengen van iets anders. En daartegen wilde ik R. waarschuwen, eensdeels omdat ik in z'n werk talent zie - om nu niet te spreken van m'n antipathie tegen 't knoeiwerk van Fiore - ten andere omdat gy, myn beste Funke, belang in hem stelt. Vindt ge't geraden hem dezen br. ter lezing te geven, heel goed! Daarom dan ook nu over niets anders. Zelfs niet over uw ongesteldheid die me toch voortdurend bezig houdt! De ineptie¹⁹., de lauwheid, de werkeloosheid, de onbekwaamheid der heeren van de Faculteit zouden me haast doen gissen dat ze... in hun jeugd veel aan kritiek hebben gedaan! Dag, beste Funke, onze hartelyke groeten, ook aan Uw lieve vrouw. Weldra meer van Uw liefh. Dek {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} A.G.²⁰. voor R. Dit schryven is niet gekorrigeerd. By ervaring weet ik alzoo dat daarin veel onjuist gekozen uitdrukkingen voorkomen, die stof tot tegenspraak zouden leveren. Waar ik incorrect ben, behoud ik my 'n ruim appèl voor van tgeen ik zeide op 'tgeen ik had willen zeggen. Waar ik byv. 't woord ‘Kritiek’ gebruik, is meestal de bedoeling: ‘het kiezen van kritiek tot hoofdbezigheid’ of iets van dien aard. De zoo treffende uitdrukking: ‘onanistisch’ is van Paap. Dat eene woord zegt meer dan lange vertoogen. 1. Lantaarns: de afleveringen 9 en 10 van het tweewekelijkse tijdschrift De Lantaarn, dat verscheen van 1885 tot 1889. 2. Rosenstein: Fr. W. Rosenstein besprak in negatieve zin de bundel Van een sultane. 3. Fiore d. N.: Fiore della Neve (Sneeuwklokje) was de schuilnaam van M.G.L. van Loghem; bekend van zijn door de Tachtigers geparodieerde Eene liefde in het Zuiden. 4. plaats: oorspr. stond er stel. 5. indien: hierachter is ‘het’ weggevallen door 't omslaan van het briefpapier. 6. verrichten: oorspr. stond er doen. 7. bekrittelen: reeksen kleine aanmerkingen maken. 8. bedoelde eisch: oorspr. stond er ze. 9. La critique est: (volledig) aisée, l'art est difficile (kritiek is makkelijk, kunst is moeilijk; fr.) 10. al wordt ze druk beoefend: aanhaling uit Vorstenschool, 3de bedrijf, scène 4. 11. excerpeeren: uittreksels maken. 12. François Coppée (1842-1908), populair Frans dichter en toneelschrijver; Victor Hugo (1802-1885), Frans romantisch dichter, romancier en toneelschrijver. 13. Anathema: banvloek (R.K.-kerk). 14. sedert lang: oorspr. stond er altijd. 15. Jesus Sirach: de schrijver van een apokrief bijbelboek van dezelfde naam, verwant aan Prediker, en stammend uit de 2de eeuw v. Christus. 16. M. de la Palisse tout craché: Sprekend mijnheer de la Palisse (fr.), toespeling op de Franse versie van ‘een waarheid als een koe’: une vérité à la Palisse. 17. Staring: Antony C.W. Staring (1767-1840), Nederlands dichter van vaak humoristische verzen. 18. l'appétit vient en mangeant: al etend komt de eetlust (staande Franse uitdrukking). 19. ineptie: dwaasheid. 20. a.g.: a governo, ter overweging (it.) [9 juni 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 9 juni 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 9 Juni '85 beste Van den Bosch! Hoe gaat het met Uw zoon? Mocht ge al overigens geen lust in schryven hebben, meld me dan dat toch SVP met 'n enkel woordje. Juist deze laatste weken heb ik veel aan hem gedacht in verband met de onzekerheid van de zoog. ‘Wetenschap’ en de ondervinding die Gy te dien aanzien met Kees¹². hebt opgedaan. Ik kreeg ruimschoots stof om my te ergeren over de Fakulteit. Funke, anders levenslang tot 'n jaar geleden toe, 'n voorbeeld van flink bydehand zyn, werd op-eens zwak, lam, lydend, lusteloos. Allerlei doktoren en professors in Holland en {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} elders - want dat ze hem op reis zonden spreekt vanzelf, dat hoort er zoo by! - de heele fakulteit werd er by gehaald en de som der ‘wetenschap’ komt als gewoonlyk op niet-weten neer. Zelfs over den naam der ziekte kan men 't niet eens worden, al zeg ik nu niet dat het vinden van zoo'n naam iets beteekenen zou. De grieksche taal levert genoeg stamwoorden om door pedante terminologie aan tevullen wat aan werkelyk weten en praktisch genezen te kort komt. Een der geraadpleegde doktoren echter gaf wèl 'n naam aan de kwaal. 't Was diabetes, zeide hy. 't Spreekt vanzelf dat de anderen dit vierkant tegenspraken. Er was geen spoor van suikerziekte beweerden zy. Onder die tegensprekers waren er die de urine niet hadden onderzocht, wat toch by 't geuit vermoeden nummer één had behooren te zyn... zooals weer anderen zeggen. Arme leeken! Arme waarheidszoekers die zich tot generaliteit willen maken van speciaal-kennis en daarom wel genoodzaakt zyn hun données aan specialisten te vragen! 't Is om moedeloos te worden. Dezer dagen sloeg ik - om van suikerziekte iets te weten, daar ik op 't idee was gekomen dat ikzelf die kwaal wel eens hebben kon omdat ik nogal veel waterde - nu ik sloeg 'n zgn. wetenschappelyk werk op en vond daar inderdaad dat 'n ongewoon volumineuze afscheiding van urine een der kenmerken is. (Of daarin dan suiker is, of te veel suiker, moet chemisch uitgemaakt worden.) Veel wateren alzoo. ‘En’, stond er by, ‘als gevolg daarvan onverzadelyke dorst.’ Een burgermensch zou 't veel urineeren beschouwd hebben als gevolg van 't drinken, en niet omgekeerd. 't Spreekwoord zegt en 't kan niet missen, wie veel drinkt enz. De ‘wetenschap’ heeft dat nu achterstevoren gezet. Ze had beter gedaan 'n geneesmiddel uittevinden! Maar daaraan doen de heeren liefst niet. Wat praktisch is, doeltreffend, bruikbaar, ter zake dienende, is anathema! By 't feestmaal dat aan Koch¹., den bacillenman, werd gegeven kort na z'n terugkeer uit Indie, trad een der voornaamste Berl. geneeskundigen met 'n toast op die zeer karakteristiek was. Hy zei dat Koch die beestjes (of half-diertjes, sponsjes, paddestoeltjes, schimmel, plantjes?) ontdekt had... (Na Raspail². 'n rare ‘ontdekking’. En de heele zaak komt neer op Molière's: uw dochter kan niet zien, ‘et voilà la raison qu'elle est aveugle³.!’) {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} ... nu Koch was de ontdekker van die voorwerpjes, en dat was zoo byzonder roemryk, maar... men moest nu niet zich ‘laienhaft⁴.’ gaan verbeelden dat er daarom nu 'n geneesmiddel tegen de cholera gevonden was! Kortom, die domheid maakte den man puur driftig! Hy speelde alzoo heel aardig voor 't enfant terrible van ‘de wetenschap’. Zeg wat je wilt van mama, maar als je gaat beweren dat ze wat nuttigs voortbracht, roep ik je wegens injurie⁵. voor den rechter. Dat wy, heeren van de geneeskunde... hei daar, van grieksche-naamgevery aan ongesteldheden, ons dikwyls vergissen, dat we Raspail hebben verketterd en uitgejouwd, dat we 't dikwyls onderling oneens zyn, dit alles willen we toegeven, maar dat we ons zouden hebben schuldig gemaakt aan 't genezen van de cholera, dàt is laster (vuige). Ja, die verstoordheid van den toastenden professer is aardig en op zich zelf 'n bacterie die ik nu ontdekt heb... ook met afschuw de verdenking van my afwerpende dat ik nu kans zou zien zùlke professoren in zùlke wetenschap van hun nutteloosheid te genezen. Cholera? Wel, die heeft niets te beteekenen... zegt 'n Dokter. De man is General-Stabsarzt⁶. 1e Kl, en heeft dus naam en aanzien te verliezen. Slechts als de ziekte stof (ook volgens hem 'n Pilz⁷. of zoo-iets) reeds in de ingewanden aanlandde, is de genezing eenigszins onzeker, maar wie haar met chloor bestrydt in de beide eerste stadien (1o keel, 2o maag) is zeker van de overwinning. Is die man 'n kwakzalver? Je ne dis pas non⁸., maar hy is allergediplomeerdst en heeft dus evenveel recht meetespreken als andere gediplomeerden. Als men zyn stuk leest, staat men verbaasd over de goedigheid van de menschen die zich door cholera laten plagen of dooden, en over de geneesheeren die - tegen beter weten aan dan - hun patienten aan die kwaal overlaten. Funke, die ook te Wiesbaden geweest is - maar zonder de minste baat - moet zich ‘goed voeden’. Zoo zeggen de doktoren. (NB. dat heeft hy zeker levenslang gedaan, en hy is in weerwil daarvan op-eens ziekelyk geworden.) ‘Goed voeden’, 't gewone praatje als de patient zwak is. Zeker, zeker, het tot zich nemen van voedende spys is dienstig voor iemand die door gebrek aan voedsel zwak geworden is, byv. 'n schipbreukeling of bewoners van 'n belegerde stad (aangenomen dat die zoo'n erge honger lyden wat n'en déplaise⁹. de historieflikkers maar zelden 't geval is of mis- {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} schien nooit) maar 't eten van veel of van voedzame spys is heel iets anders dan de voeding die 't gevolg moet zyn van 'n ongestoord assimilatie proces. Waar dit ontbreekt zal waarachtig 't inproppen van voedingsmateriaal niet baten. Is 't niet ergerlyk dat de tweeërlei beteekenis van 't woord ‘voeden’ dien heeren doktoren onbekend schynt te zyn? Als men hun opinie aanneemt zou elke zwakte toestand te genezen zyn met erwtenworst of 'n schepel¹⁰. boonen. Over een en ander ben ik met 'n arts in korrespondentie, iemand die vóór alles eerlyk man is en alzoo over de ‘fakulteit’ nagenoeg denkt als ik. Hyzelf levert me haarsträubende¹¹. staaltjes van de zonderlinge wyze waarop die heeren hun taak opvatten. En hy erkent weinig te weten. Goed. Maar wat beteekent dan de heele studie? Op 't gebied van algemeene wysbegeerte moge zoeken en tasten 't hoogste zyn wat we bereiken kunnen, in de praktyk heeft men behoefte aan wat anders, en... de patient betaalt voor wat anders! O, die Akademien! Onlangs las ik in 'n wetensch.-zoölogisch getint artikel dat de bruinvisch levende jongen ter-wereld bracht als 'n gevolg (let wel: ‘gevolg’) van z'n rankschikking onder de zoogdieren. Die jonggeboren bruinvisschen hebben 't zeker nooit geweten waaraan ze eigenlyk te danken hadden dat ze zoo terstond frank en vry de wereld mogen inzwemmen zonder na 't verlaten van de moeder, quarantaine te houden in 'n ei! Ziedaar dan toch - voor de bruinvisschen - 'n praktisch gevolg van de ‘wetenschap’.- Nu, beste Van den Bosch, schryf me hoe 't met Kees is. Wanneer huwt Henriette¹².? Hartelyk gegroet van Uw vriend DD m'n asthma is nogal lastig! 12. Kees en Henriëtte: de zieke zoon van Van den Bosch, C.R.J.K. v.d. Bosch, vgl. V.W. XVII, blz. 288, en zijn dochter H., vgl. XVII, blz. 292. Zie ook 18 november 1885. 1. Koch: Robert Koch (1843-1910), Duits dokter en mikrobioloog, ontdekker van de tuberkelbacil. 2. Raspail: François Raspail (1794-1878), Frans dokter en staatsman. 3. et voilà enz.: en om die reden is ze blind (fr.) 4. laienhaft: op lekewijze (du.) 5. injurie: belediging (naar het fr. injure). 6. General-Stabsarzt: hoogste geneeskundige in het leger. 7. Pilz: zwam (du.) 8. Je ne dis pas non: dat ontken ik niet (fr.) 9. n'en déplaise: in weerwil van (fr.) 10. schepel: inhoudsmaat van ongeveer 1/10 liter. 11. haarsträubend: afschrikwekkend (du.); in Duitse schrijfletters. 12. Kees en Henriëtte: de zieke zoon van Van den Bosch, C.R.J.K. v.d. Bosch, vgl. V.W. XVII, blz. 288, en zijn dochter H., vgl. XVII, blz. 292. Zie ook 18 november 1885. [10 juni 1885 Brief van C. Busken Huet aan G.L. Funke] 10 juni 1885 Brief van C. Busken Huet aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven. (M.M.) {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} Parijs, 10 Junij 1885 107 rue de L'Université WelEdele Heer, Ik dank U zeer voor de beleefde toezending van De Veer's novellen aan mijn nieuw adres. Met genoegen bespeur ik dat uw blad voortgaat te bloeijen. Van tijd tot tijd tref ik hier, in omnibussen of tramwagens, hollandsche dames aan, verdiept in het Nieuws van den Dag. Zeer onlangs korrespondeerde ik met Prof. Jan Ten Brink over het opnemen van Multatuli in zijne Hedendaagsche Letterkundigen¹., en verwees hem naar U als de beste autoriteit voor het bekomen van inlichtingen. Nu ik gelegenheid vind U te schrijven, wil ik U hiervan niet onkundig laten. U moet, indien de heer Ten Brink te eeniger tijd aan mijn wenk gevolg geeft, vooreerst het mij ten goede houden dat ik U genoemd heb. U hebt mij indertijd verzekerd Multatuli zeer genegen te zijn, en vele brieven van hem te bezitten. Voor het doel dat de heer Ten Brink zich voorstelt zijn dit de twee beste aanbevelingen. Ten anderen, - ik heb niets tegen de Hedendaagsche Letterkundigen, maar het komt mij voor dat Multatuli reeds vroeger in deze verzameling had behooren te verschijnen. Er zou door U een goed werk verrigt worden, dunkt mij, indien U die leemte hielpt aanvullen. Met geen ander oogmerk wordt dit alles U in vertrouwen door mij medegedeeld. Hoogachtend, Uw Dw. Dr. Cd. B. Huet. 1. Hedendaagsche Letterkundigen: Jan ten Brink, sedert 1884 hoogleraar te Leiden, gaf tussen 1883 en 1887 twee delen uit van Onze hedendaagsche letterkundigen, later omgewerkt tot Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXde eeuw. [11 juni 1885 Briefkaart van Multatuli aan F.C. Günst] 11 juni 1885 Briefkaart van Multatuli aan F.C. Günst. Met poststempels Nieder-Ingelheim 11 6 85 en Amsterdam 12 jun 85 en geadresseerd aan WlEdlHeer Dr F. Gunst Marnixkade Amsterdam. (M.M.) Waarde Gunst! Vriendelyk dank voor de attentie, waaraan ge zeer wel hebt gedaan daar 't me inderdaad zou gegriefd hebben dat treurig bericht uit de courant te vernemen. De overledene¹. was 'n goed mensch, wat zeer veel zeggen wil. Maar misgunnen wy {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} hem de rust niet. Zeker had ook hy z'n deel aan de moeiten en zorgen en verdrietelykheden waaruit de levensstof gesponnen en geweven is! Weldra slaat ook voor ons 't uurtje. Immerhin!². Weest met u beiden hartelyk gegroet van N. Ingelheim, 11 Juni 1885 tt DD 1. De overledene: niet achterhaald. 2. Immerhin: nu goed; enfin (du.) [17 juni 1885 Brief van Multatuli S.E.W. Roorda van Eysinga] *17 juni 1885 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 345-348.) N. Ingelheim, 17 Juni 1885. Beste Roorda! Dank voor Schoolblad en de beide Opmerkers¹.. Wat 'n werkkracht beste kerel! By m'n bewondering dáárvan voegt zich evenwel spyt over 't verbrokkelen van uw gaven. En dit in uw eigen belang. Al die hagel maakt geen kogel. Zooals gewoonlyk gaat dat beeld weer mank. Immers indien er onder de hagelkorrels zyn die op zich zelf 't gewicht van 'n kogel hebben? Nu ja, dat is zoo, en toch, toch vind ik dat ge u noodeloos aftobt. Ge schiet op wol, ge hakt op nevel. Nog altyd bezielt u de jeugdige illusie dat redeneeren iets baat. Dit ontken ik. Met macht - d.i. in onze dagen: geld - kan men elke opinie doen zegevieren. Minder nog dan ieder ander is dit òns mogelyk, u en my. Ons optreden bederft 'n zaak. Men heeft den uitroep gereed: ‘O, dat is {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} hý weer!’ Dit geldt voor afdoener. Onze denkbeelden zyn als de echte 5 fr. stukken die 'n grappemaker voor 490 centimes te koop bood. Men wil er niet aan. Ik was by 't ontvangen van 't schoolblad bly te zien dat ge niet verstoord waart over myn zwygen. Ik had het natuurlyk gevonden. Toch is myn zwygen óók natuurlijk en naar ik meen, te vergeven. Noem 't 'n ziekte, als ge wilt, le fait est². dat alle uiting me pyn doet. Is dit zielkundig te verklaren? Me dunkt ja. Makkelyker byv. dan uw - eerbiedwaardig! - volhouden. Het zinnen-maken, 't aankleeden van 'n gedachte of indruk, 't zoeken naar juistheid van expressie - dit alles met de verlammende bygedachte: à quoi bon³., 't helpt toch niet! - zie, dit irriteert me en tenslotte zou m'n heele kopieleverantie neerkomen op 'n paar vloeken. Nu weet ik wel dat dit laatste slechts van toepassing wezen zou op schryvery voor de pers, en niet op brieven aan u, maar ook voor part. correspondentie heb ik sedert lang le bras cassé⁴., zooals rampspoedige spelers zeggen. Daarby m'n hevige tegenzin in ‘zeggen’ tegenover of inplaats van ‘doen.’ Dat er in ‘zeggen’ daad liggen kan, weet ik wel, maar dit vervalt als men de overtuiging heeft opgedaan dat men voor gek praat. Als voorbeeld wys ik nu eens op uw polemiek over dien Beets. Ze kan, dunkt me, niet flinker zyn. Welnu, ik vraag of er de minste kans is dat ge of dien Tiemens¹². of 'n anderen bewonderaar van den onbeteekenenden verzensmid zoudt genezen hebben van z'n (voorgewende) aanbidding? O neen, vooral ook omdat ze voorgewend was, of althans opgedrongen. 't Volhardingsvermogen⁵. speelt niet alleen in de stoffelyke natuur 'n groote rol. Meermalen is my op m'n klacht over de nutteloosheid van polemiek geantwoord dat de waarheid ‘later’ ingang zou vinden. 't Is mogelyk. Maar dat ‘later’ komt me wat laat voor, en in veel gevallen te laat. En dat sanguinisch⁶. vertrouwen op de toekomst bewyst alweer (Q.E.D.), dat overreding niet tot overtuiging leidt op dit oogenblik. En daarom is 't toch den waarschuwer te doen. 't Baat de verbrande ouwe vrouwtjes weinig dat ‘later’ de tegenstanders der heksen-processen 't pleit winnen zouden. Hoe dit alles zy, ik ben moe. Moê van geredekavel, moê van scherpte, moê van vruchtelooze inspanning, moê van ergernis, moê van teleurstelling, moê van pogen. Moê eindelyk van m'n {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} eigen gelykhebbery. Het aanzien van de publieke zaak maakt me misselyk. Geen dag gaat er voorby zonder dat de opmerking me ontsnapt: ‘we zyn in 'n gekkenhuis!’ Ook dàt alweer verergert m'n mutisme⁷.. Want waarom met gekken te redeneeren? Het beroep op de Rede tegenover menschen die 't gezag daarvan niet kennen of erkennen, is immers even dwaas als 't wyzen op den bybel om iemand te bekeeren die nu eenmaal aan de heiligheid van dat boek niet gelooft. ‘Pour se disputer il faut être d'accord⁸..’ Juist, men moet, by overigens uiteenloopende meening, 'n gemeenschappelyken grondslag hebben, één punt van uitgang. Dit bestaat byv. tusschen u en dien Tiemens niet. Beets is 'n groot man, en wie hem aanvalt, is 'n beroerdeling. Il ne sort pas de là⁹.. Uw bewys dat ge niet per se tegen letterkunde te-veld trekt, is overtuigend, dunkt me. En, na al wat ge geleverd hebt, moest het overbodig ook zyn. Maar jawel! ‘Na al wat ge geleverd hebt’ en: nog dagelyks levert, moest ik er by zeggen. Want het betreden van dat gebied is niet altyd 'n bewys dat men er veel waarde aan hecht. Ik, byv., begin 'n hartelyken hekel te krygen aan zoogenaamde Bellettrie. In zekere ontwikkelingsphasen - van individu en volksleven - kan ze onschadelyk zyn, ja misschien onvermydelyk en nuttig. Maar... pas trop n'en faut!¹⁰. Het versjes- en romannetjes-maken is 'n ware ziekte geworden. 't Schynt dat men dit ook elders begint intezien. Althans ik las dezer dagen dat iemand 'n prys uitloofde tegen de kwaal. De genezing is slechts van verzadiging te wachten. Maar publiek kan veel slikken voor ZEd. walgt. Ik moet Woutertje les geven, en hoop weldra meer te schryven. Ook over ànder werk dan de zoogenaamde bellettrie, n.l. de kritiekery. Dat is me een vak geworden! Hartelyk gegroet. Uw vriend D.D. We zyn wel. Ik op m'n asthma na. Schryf me hoe 't ul. gaat. En in 't finantieele? Ook ik lig niet op rozen, zooals Montezuma¹¹. zei. Wat is 't leven moeielyk! 1. Opmerker: Roorda was vaste medewerker van De Indische Opmerker. 2. le fait est: de waarheid is (fr.) 3. à quoi bon: waar is het goed voor (fr.) 4. avoir le bras cassé: geen gelukkige hand hebben (fr.) 12. Tiemens: J.A. Tiemens, een bewonderaar van Beets, had aan de dominee-dichter een lovend artikel gewijd in Het Samarangs Dagblad. 5. 't Volhardingsvermogen: het traagheidsbeginsel. 6. sanguinisch: (hier) opgewekt, levenslustig. 7. mutisme: koppig zwijgen (fr.) 8. Pour se disputer enz.: om te twisten moet men het eens zijn (fr.) 9. Il ne sort pas de là: hij wijkt niet van dat standpunt (fr.) 10. pas trop n'en faut: je moet er niet teveel van krijgen (fr.) 11. Montezuma: of Moctezuma (1480-1520), de voorlaatste koning van het Mexicaanse rijk, voordat de Spanjaarden het veroverden. Volgens een apokrief verhaal kwam hij, eenmaal gewond in gevangenschap, niet meer overeind en liet zich doodhongeren. [17 juni 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 17 juni 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelh. 17 Juni '85 beste Van den Bosch! Hartelyk dank voor uw brief die zeer veel aandoeningen in my opwekte. Ik wil dezen heel kort maken omdat ik begryp dat ge in drukte zit, of liever in spanning verkeert. De communicatie van Henriette's huwelyk heb ik niet ontvangen, wat me te meer spyt omdat ik juist dezer dagen àndere blyken heb van de onvertrouwbaarheid der post. Dat maakt angstig. Wilt ge zoo goed zyn my over 'n dag of 10 - tenzy ge dan door 't wèl slagen van 't groote plan uw spannende onzekerheid in positieve drukte ziet verkeeren². wat ik hoop! - wat meer over Kees te schryven? Ik wilde gaarne iets weten van de medicatie. (Is ze misschien van negatieven aard? Ik zie in dat dit z'n raison d'être¹. hebben kan.) Ja, ik hoop dat men U kiest! Ik doe dus schietgebedjes maar niet - zooals ge zegt - voor 'n échec. O neen! Ik hoop zeer zeer hartelyk dat het lukt. Zeker is v. Diggelen³. de concurrent. Of ook Noordziek⁴.. Of misschien nog anderen. Heel hartelyk gegroet van Uw vriend Dek. De bydr. van Tandem in grooten dank ontvangen. Het drukt me, en 't roert me te gelykertyd.- Zonderling dat ik by alle huwelyken waarvan 't bericht tot me komt, iets treurigs voel. ‘Zonderling’ omdat juist ik niet te klagen heb. O neen! Als wetgever zou ik 't huwelyk in stand houden, o zeker! Maar... als 'n noodzakelyk kwaad, en omdat - zooals Paulus zegt - ‘uwe harten boos zyn.’ De weinige niet-booze harten moeten 't om de vele kwaden ontgelden. Van ideaal - niet-praktisch - standpunt gezien, is 't 'n {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} bespottelykheid levenslang z'n ziel aan ketens te leggen. En... iemand die zich wenscht te wyden aan de algemeene zaak, moest zoo min trouwen als 'n R.C. pastoor. De ‘Kerk’ weet wel wat ze doet als ze 't coelibaat handhaaft. Huwelyk breekt biecht, en zonder biecht zakt de heerschappy over de gemoederen in een. Maar niet dáárom natuurlyk keur ik voor zekere personen 't huwelyk af. Een slecht huwelyk is per se noodlottig, en 'n goed huwelyk bederft het élan. De ‘gelukkig’ gehuwde geeft z'n kapitaal in kleine munt uit. Maar er is nog meer tegen te zeggen. Later, later, als ik U eens dagen achtereen spreek. 'n Uurtje helpt niet. Hartelyk gegroet. 2. positieve drukte: Kallenberg van den Bosch had zich eerder al eens verkiesbaar gesteld voor de Tweede Kamer (1883) en was toen verslagen door een katholieke tegenkandidaat. Ditmaal hoopte hij hoofd van de orde der Vrijmetselarij te worden. 1. raison d'être: bestaansreden (fr.) 3. v. Diggelen: P.J.G. van Diggelen (1837-1907), was van 1886 tot 1888 lid van de Tweede Kamer. 4. Noordziek: Jan J.F. Noordziek (1811-1886), direkteur van de Stenografische dienst van de Staten-Generaal en redakteur van de Staatscourant. [19 juni 1885 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga] *19 juni 1883 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, onvolledig gereproduceerd. (R.v.E. blz. 348-352.) N. Ingelheim 19 juni '85. Beste Roorda! Ik zet m'n schryven voort. Niet, omdat ik er genoegen in schep - zelfs 't manuaal irriteert me. Wat 'n malle bezigheid dat gekrabbel van zwarte teekentjes! 't maakt me zenuwachtig - niet voor m'n genoegen dus, maar 't drukt me als ik m'n brief niet afmaak. Ik zeide nog iets te zullen zeggen over zekere soort van schryvery die tegenwoordig aan de orde is: de kritiekery, zegge: verslag met aanhalingen. Dat loopt de spuigaten uit. Of publiek er tevreden mee is weet ik niet, maar zulke kopie schynt geldswaarde te hebben. ‘Wat kan jou dit schelen?’ vraagt ge misschien. Wel, 't is {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} een van de vele bydragen tot m'n afkeer om 't woord te richten tot lezers die zich zulke prullen in de maag laten stoppen. 't Is derogeerend¹. in zeker soort van gezelschap 't woord te voeren. Welnu, gy die goed schryft, weet altyd dien afkeer te overwinnen. En, meer nog, ge wordt niet ontmoedigd door jarenlange miskenning. Honderdmaal zei ik, iets van u lezende: dat is flink, scherp, pikant. Ge zyt meester van de taal, ge hebt ideën, ge zyt uzelf (origineel) wat ik 'n zeldzame verdienste noem. Ge zyt zeer belezen... (‘Te’ kan 't geval zyn. Misschien is er aanmerking te maken op de veelvuldigheid uwer aanhalingen. Toch staat dit geenszins de oorspronkelykheid in den weg. Maar dit ga ik nu voorby.) In 't kort, als gy niet behoort onder de zeer goede schryvers, weet ik niet wie daaronder wèl mag gerangschikt worden. En ik vraag u wat het u baat? Niet eens de kale belooning van roem - godbetert! - voor mooischryvery viel u te-beurt, om nu niet te spreken van de onvruchtbaarheid uwer pogingen wat effect aangaat. Gedeeltelyk kan ik oorzaken noemen die uw perceeren². in den weg staan, maar die lossen de vraag waarom gy niet genoemd wordt als ‘de beroemde publicist’ maar heel gebrekkig op. De hoofdoorzaak ligt in de inerte bêtise van 't Publiek. Nooit hoor ik u aanhalen. Nooit beroept men zich op u. (Ja, eens, de Bosch Kemper³..) Men kent u of in 't geheel niet, of als: ‘die Roorda.’ Ik verbaas me over uw volhouden. Ik weet wat geldgebrek is! Levert uw arbeid u wat op? Dan heb ik er vrede mee al blyf ik my verwonderen over uw taaiheid. Ook ik kan honorarium krygen, ook ik heb dat noodig - o zeer! - maar m'n hand verstyft als ik wat leveren zal. 't Zou m'n plicht zyn die afschuw te overwinnen - let wel: plicht alleen uit het oogpunt van geldelyke noodzakelykheid, niet uit hooger beginsel, o neen! - maar wat baat de meest vaste wil als 't toepassen daarvan m'n zoogd ‘talent’ bederft. De uitgever die nu kopie vraagt - ja, eischt, want ik ben hem geld schuldig - zou weldra zelf roepen. Schei maar uit! Kent ge Karl Friedrich Bahrdt⁴.? Ik gis neen, omdat ge hoe letterkundig ook, u juist niet by voorkeur bewoogt op het terrein waar hy thuis hoort, dat der meer of min philosophische-theologie in het Duitschland van 100 jaar geleden. Die Bahrdt was een der {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} meest besproken schryvers, een der personen die in 1770 à '90 't meest aan den weg timmerden. De boeken, brochures en artikelen die voor, over, tegen hem geschreven zyn, zouden - z'n eigen werken daarby gevoegd - 'n heele bibliotheek uitmaken. Welnu, niemand noemt hem meer en slechts weinigen kennen hem. Ik gis dat gy nu z'n naam voor 't eerst hoort, en ook ik ken hem nog niet lang. Ik treed nu niet in 'n beoordeeling van den man. De conclusie van z'n tydgenooten schynt tenslotte zeer afkeurend te zyn geweest. Hy was 'n ‘byzonder gemeene kerel.’ Je ne dis pas non⁵., maar 'k loop ook niet hoog met het volkje dat hem daarvoor uitmaakte. Z'n geschryf was ‘oppervlakkig’ Connu!⁶. Peil eens de diepte van die klagers over gebrek aan diepte! Zonder al de beschuldigingen tegen hem gaaf aantenemen, trek ik geen party vóór hem. Sympathiek is hy me niet. Maar 'n feit is dat hy twintig, dertig jaar geweest is: de alom bekende, de overal bygehaalde, de telkens op den voorgrond tredende (of gesleepte) Karl Friedrich Bahrdt. Wat is er overgebleven van dien militanten geest? 'n Artikeltje in 't Conversations Lexicon! Les gens qu'il a tués, se portent à merveille.⁷. In dien behagelyken toestand bevinden zich ook de lui die gy en ik doodsloegen. Myn naam zal blyven leven - wat me volkomen onverschillig is! - omdat ik vertellinkjes heb geschreven die in 't mooierige vallen, en ik deel dus de eer van m'n longéviteit⁸. met moeder de Gans. Gy zult niet eens de eer hebben vergeten te worden. Schryven, uiten, ziel geven? Eilieve, wie kan spreken als de by z'n ontbyt georberde padde hem in de maag kriewelt! Slechts één uiting is hem mogelyk: 't vomeeren, 't spuwen. Neen, neen, neen! Wie nog praten kan is niet terdege misselyk. Met 1000 man en 'n paar schepen zou ik niet misselyk zyn. Zoolang ik dat niet heb ben ik wel genoodzaakt de firma Kletsmaartoe & Zonen aan 't woord te laten. Hoe gaat het u in 't huiselyke? Zeker trof u de suikercrisis, 'n zaak trouwens die te voorzien was. En attendant⁹. zitten de Fransen v. de Putte's met hun scheepjes op droog. En uw mama? En uw vrouw? En uw kinderen? Ons gaat het op m'n (....) 1. derogeerend: vernederend (naar het fr.) 2. perceeren: doorbreken (naar het fr.) 3. de Bosch Kemper: Jhr. Jeronimo de Bosch Kemper (1808-1876), hoogleraar staatsrecht te Amsterdam. 4. Bahrdt: Karl Friedrich Bahrdt (1741-1792), Duits theoloog, strijder tegen heersende godsdienstbegrippen; befaamd om zijn losbandig leven. 5. Je ne dis pas non: dat spreek ik niet tegen (fr.) 6. connu: dat ken ik (fr.) 7. Les gens enz.: de mensen die hij gedood heeft, maken het prima (fr.) 8. longéviteit: lang leven, hoge ouderom (naar het fr. longévité). 9. en attendant: intussen (fr.) {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} [20 juni 1885 Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga] 20 juni 1885 Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga in De Locomotief (fotokopie M.M.). Fragmenten. De aanstaande Kulturkampf in Indië (Uitboezemingen van een Uitgezette.) Alleen zij, die nog niet hebben ingezien dat de consequentie onzer Regeering bestaat in aanhoudende inconsequentie (haar zucht tot het belasten van Indië uitgezonderd), zullen verwonderd geweest zijn over haar voornemen, de nieuwe gebouwen eener opgeheven kweekschool voor oostersche onderwijzers te bestemmen tot een school voor aanstaande inlandsche ambtenaren. Immers, de landbouwschool te Buitenzorg werd niet opgeheven uit schrielheid, o neen! maar omdat zij niet beantwoordde aan de bedoeling en slechts zucht naar het ‘ambtenaren’ kweekte. De Minister van Eijk². heeft een afkeer van fonctionnarisme. En zie! diezelfde bewindsman wil nu de Javanen verlokken hun zonen naar een school te zenden, waar zij met weinig kosten zullen worden afgericht tot regenten, patih's, wedono's enz. Dit is niet alleen een persoonlijke inconsequentie, het is ook een afwijking van de ‘beginselen’ der Regeering. Tot heden werd zij geacht, ten rechte of ten onrechte, zich weinig te bemoeien met de maatschappelijke huishouding der inboorlingen. Daarvoor werd zij geprezen en als toonbeeld aangehaald door den vreemdeling. En nu zal zij, door den schoolstrijd aan te blazen, geweld gaan doen aan hun geloof! Zonder haar te verdenken van kwistige plannen, mag men toch wel aannemen, dat het onderwijs aan die Staatsschool een eenigszins hoogere vlucht zal nemen dan de lessen, tot heden van Staatswege aan de inlanders gegeven, die niet veel meer waren dan een comediespel, een karikatuur, een middel om de boeren in Holland {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} te doen gelooven dat wij in het oosten de roeping van ‘beschavers’ vervullen, een gemoedelijke voogdijschap uitoefenen. Al maakt men de scholieren in de eerste jaren niet gemeenzaam met de revolutionnaire stellingen van de ontwikkelingsleer, al houdt men hen zelfs onkundig van de eerste beginselen der levensleer men zal hen toch moeten onderrichten in de geschiedenis. Men zal toch niet kunnen vergen dat hun ouders daarvoor een afzonderlijken leeraar zoeken. Men zal dus een twistappel opwerpen. Men heeft hun eerst honderden millioenen guldens ontnomen, men zal hun nu den grond laten ontnemen en eindelijk hun rust. Men zal den strijd over de teederste punten overbrengen van het vaderland, naar de huisgezinnen der oosterlingen. Zij zullen geen enkele vrucht onzer ondervinding deelachtig mogen worden. Ieder weet, dat de ontwikkeling van ons land wordt tegengehouden door den strijd tusschen de ‘clericalen’ en de ‘liberalen’. De eersten mogen onredelijk zijn door Staatsscholen met den bijbel te verlangen, zij veroordeelen terecht, dat de Staat steeds meer en meer de rol van schoolmeester speelt en hun begrippen opdringt, in strijd met hun geloof. Dat is schandelijk onrecht, misbruik van macht. (....) De ‘clericalen’ hebben niet alleen den ongeloovigen van der Valk, maar zelfs Herbert Spencer, Feuerbach, Multatuli en Reclus, tot bondgenooten. Ik heb reeds bij herhaling elders herinnerd dat, volgens Spencer, de Staat zich slechts behoort te bepalen tot rechtsbetoon en landsverdediging. De veroordeeling van Staatsscholen, Staats-universiteiten en Staats-philosophie door Feuerbach is ook bekend. En Multatuli * schreef o.a. den 16den November jl. (Zie La Société Nouvelle, Januari, jl.) in antwoord op de uitnoodiging der Brusselsche studenten om hun congres bij te wonen dat de maatschappelijke kwalen zou behandelen: ‘Naar mijn inzien is het tijd, het volksonderwijs te bevrijden van de verlagende voogdij der gouvernementen¹.. (....) ‘Bravo!’ riep Elisée Reclus uit bij het lezen van dezen brief. {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} Letten wij nu op de feiten. Ik heb reeds vroeger elders medegedeeld, op gezag van Brassey I, dat in Denemarken de jongelingen tot hun vijf-en-twintigste jaar op de banken der Staatsscholen en Staats-universiteiten blijven zitten, maar ook later met den mond vol tanden staan, als zij, zonder hulp van professor, een vraagstuk moeten oplossen, dat niet in hun formulen-boek te vinden is. In Engeland daarentegen, het land zoo rijk aan uitvinders, het land van Watt, Newton, George Stephenson en anderen, voegt het hoofd van een fabriek den veertienjarigen leerling, die om opheldering vraagt, toe: ‘Loop naar de hel! Ik heb geen tijd om voor schoolvos te spelen. Denk zelf!’ (....) Keeren wij terug tot de ontworpen ambtenaarsstoeterij op Java. De leeraar in de geschiedenis zal een aanbeveling ontvangen onzijdig te zijn. Maar wat zal dit baten? Hoe zal hij b.v. over Mohamed spreken zonder iemands overtuiging te kwetsen? Is de ondervinding in Nederland nog niet leerrijk genoeg? Sinds negen-en-zeventig jaren dringt de Regeering daar aan op het geven van ‘onzijdig’ onderwijs. Gemoedelijke mannen, zooals de twee redacteuren van Het (oude) Schoolblad en Het Nieuwe Schoolblad, de twee ongeloovige, bezadigde heeren Bruinsma en Versluijs, verklaren, dat het zeer goed mooglijk is onzijdig onderwijs te geven. * Maar zien zij dan niet in, dat juist de noodzaaklijkheid om elke week deze stelling te verdedigen haar onthoudbaarheid verraadt? Zijn wij iets verder gekomen? Integendeel. Het getal tegenstanders van ‘onzijdig’ Staatsonderwijs in onze tweede kamer is in de laatste jaren telkens zóó aangegroeid, dat elke ernstige hervorming nu onmogelijk is. In Indië zal het, vrees ik, nog erger toegaan. Vooreerst heeft de onderwijzer daar meer of min den overmoed van een vertegenwoordiger der overheerschende natie. Ten andere is hij in den regel jeugdiger, dus vuriger, radicaler, meer propagandist dan zijn ambtgenoot in het moederland. Eindelijk wordt hij minder beteugeld door de zich uitende openbare meening eener machtige tegenpartij. {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} De beste pleitrede voor ons Staatsonderwijs is nog deze: de staat behoort te doen, wat de burgers verwaarloozen. Tot 1806 was het onderwijs in Nederland slecht. De Regeering deed dus wel door zelf de taak in handen te nemen. En nu is de type onzer maatschappij zoo vergroeid, dat men hem niet eensklaps kan veranderen. Het Staatsonderwijs is dus een noodzakelijk kwaad. Maar die betooggrond bestaat in Indië niet. Daar is veel meer behoefte aan stuwen dan aan schoolgebouwen, aan rijst dan aan schoolonderricht, aan veeartsen dan aan schoolmeesters. (....) In Indië kunnen en moeten wij dus het goede beginsel volgen. Geen inlander zal ons voortstuwen, zoo wij zijn volk niet met stoomkracht volproppen met staatsonderricht. Later zal het onze goede handeling begrijpen en waardeeren. De stam zal langzamer zijn opgegroeid, maar steviger hout leveren. Niet, dat ik de goede bedoeling der Regeering misken, zoo zij werkelijk een school voor ambtenaren wil oprichten. De daad is zoo strijdig met den geest, die vooral sinds ruim een jaar in onze koloniale staatkunde heerscht, dat men zich over deze bijna ongelooflijke bekeering innig verblijden moet. Maar zij handelt weder met de haar eigen consequente kortzichtigheid. Zij behoefde slechts voort te gaan op den weg, dien zij sinds eenigen tijd is ingeslagen. Zoo ik mij niet bedrieg, verleent zij sinds eenige jaren geldelijken onderstand aan hoofden van bijzondere scholen. Waarom dit niet uitgestrekt tot de inlandsche ouders van kinderen met uitstekenden aanleg, inzonderheid verdienstelijke patih's, wedono's, mantri's en mindere ambtenaren? Geef hun beurzen. Laat hen vrij, hun bijzondere school te kiezen of een huisonderwijzer te bezoldigen. Het eigenbelang zal dezen terughouden van kwetsing der geloofsbegrippen. Zij, de Staat, bepale zich tot het benoemen van een inspecteur en het opleggen van een examen aan hen, die in den Staatsdienst willen treden. Maar hij legge niet vooraf de keuze van de ambtenaarsloopbaan als verplichting op. Hij dwinge geen Bucephalus³. een ezel te worden. Trapsgewijze bestede hij geheel het budget van onderwijs aan zulke subsidiën. De Staatsonderwijzers, die feu sacré⁴. hebben, zullen niet verlegen behoeven te zijn om een plaatsing. De anderen {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} stelle men schadeloos. Maar men gunne den inboorling ten minste één vrucht der nieuwere beschaving, der sociologische wetenschap. Niet dat ik mij vlei met een gunstige beslissing. Onze wetgevers zullen niet rechtvaardiger zijn jegens oosterlingen dan jegens landgenooten. Maar ik zal althans de voldoening smaken, te hebben gewaarschuwd toen het nog tijd was. S.E.W. Roorda van Eijsinga. P.S. Men zou een afzonderlijk Staatsfonds voor inlandsch onderwijs kunnen oprichten, waaraan vele edelaardige westerlingen en oosterlingen vrijwillige bijdragen konden schenken. Onze Koning en de Landvoogd zouden met de hun eigen mildheid zeker gaarne voorgaan. 2. van Eijk: Jacobus P. Sprenger van Eyk (1842-1907), sedert 1883 minister van Koloniën in het laatste ministerie-Heemskerk. 1. Zie voorts in dit deel bij 16 november 1884. 3. Bucephalus: het lievelingspaard van Alexander de Grote. 4. feu sacré: heilig vuur (fr.) [21 juni 1885 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli] 21 juni 1885 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Onvolledig bewaard gebleven. Vier door Mimi verknipte en opgeplakte vellen, met doorhalingen en toevoegingen in haar handschrift. (M.M.) {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} Cl.¹. 21/VI '85 - Beste Dekker. Het deed mij natuurlijk groot genoegen uwe twee brieven van 18 en 19 dezer te ontvangen, vooral na uw lang zwijgen. Met deelneming las ik wat Gij omtrent Ed schrijft; wel heeft hij U veel verdriet gedaan, maar in zulke oogenblikken als hij nu doorleeft ontwaakt het ouderlijk gevoel altijd met kracht. En door gebrek aan geld belet te worden hem te gaan zien, terwijl anderen duizenden wegwerpen aan drank, lekker eten, weddingschappen, fraaie kleêren, enz! Kon ik u helpen! Maar met acht kinderen, waarvan de oudste reeds veel beginnen te kosten, is het elke maand kunst- en vliegwerk om niet in schulden te geraken. Met leedwezen las ik ook dat Gij steeds lijdt aan asthme; ik heb er mijne overledene tante Scheltema jaren aan zien sukkelen, ook mijn vriend de resident Schonck, en kan mij dus uw toestand eenigszins voorstellen. En daarbij het onaangename vooruitzicht uwe lieve woning en de frissche lucht van Nieder-Ing. te moeten verlaten, is op uw leeftijd, vooral na meer dan 25 jaren strijd, toch hard. Ik zal u niet verdrieten met preeken over uw zwijgen als schrijver. Zoo ik ronduit zeg, dat ik uwe beweegredenen niet goedkeur, is het om niet valsch te zijn, want ik kan niet anders tot u spreken dan tot mijn vrouw of tot vrienden, die zich verwijtend uitlaten over de staking uwer Ideën. Maar waartoe te pleiten zoo gij van uw tegenzin zegt: C'est plus fort que moi?². Ik betreur 't zeer. Wat mijn geschrijf betreft waarin ge wel belang wilt stellen, misschien zijn mijn kostelooze bijdragen aan enkele bladen slechts de uitwerking der inertie van zich bewegende lichamen. Ik schrijf zooveel om den broode, dat het voeren van de pen een gewoonte wordt. Gij zegt ergens, dat de sterkste drangreden tot spreken en schrijven ijdelheid is. Ook bij mij zal dat onheilig vuur wel op het altaar worden gevonden. Maar ik heb toch ook Indië en de goede {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} zaak lief. Zoo ik niet betaald werd, zou ik mij bepalen tot quaesties van billijkheid en gezond verstand, vooral Indische, want in geen enkel vak kan ik optreden als autoriteit, wat kennis betreft. De Indische Opmerker betaalt mij 1200 gld. 's jaars en ik lever hem 75% boven de maat: 28 bl. ad 30 regels, soms 42, elke week, in plaats van 16 bl. Het geschrijf schijnt gewild te zijn. Het Soerabajaasch Handelsbl. o.a. plundert het brutaal. Zijn vroegere redr. Thieme³. schreef mij, toen ik er medewerker aan was: ‘Zoo'n artikel van Keller⁴. maakt men onder de thee, maar Gij schrijft over alles.’ Alles! Dat verlangt men. Ik verbaas[?] mij dikwijls over mijn (....) Maar wat zal ik U zeggen? Alleen in Indië heb ik nog weerklank. De oud-resident Caspersz⁵. schreef mij: ‘Men heeft hier de vloekzanger niet vergeten.’ De ass.-rest. v.d. Kemp⁶., dien ik nooit gezien had, richtte mij 12 bl. vol sympathie voor mijn art.: Un misérable système d'expl.⁷. Nu is hij leeraar en redr., zendt mij zijn Tijdschrift v. Nijverh. en Landb. als ‘hulde’, omdat hij ‘veel van mij houdt.’ Ik vind daar medegevoel, omdat ik party trek tegen het uitzuigende moederland. In De Locomotief, wie ik in hare dirr. v. Kesteren⁸. dikwijls de waarheid zei, deed mij door vd Kemp weten (nl. de redr. Scheltema) dat zij gaarne ‘oorspronkelijke’ (!) artt. van mij over Ind-zaken zou betalen met 20 à 25 gld. Ik begon 15 Mei jl. en vertaalde uw brief aan de Bruss. studenten. Maar in Nederl. verlies ik telkens een blad: den Dageraad (die niet betaalt), de Spectator (3 centen per regel), de Lantaarn (die niet betaalt), Bruinsma's Schoolblad (2 gld. per kolom!!). De menschen zijn bang en inconsequent. Zij vragen mij om ‘kantige’ bijdragen, en als ik aan hun verlangen voldoe, kruipen ze in hun schulp: ‘Ons eerste streven moet toch zijn gelezen te worden.’; ‘men vindt ons reeds te boud’, enz. Maar waarom zich dan tot mij gewend (....) zulk gedrag nog naarder dan de kleinachting van een De Bosch Kemper. Hij althans zal mij niet om ‘kopy’ vragen. (Naar aanleiding waarvan riep hij zoo minachtend: ‘Die Roorda!?’ Was het onlangs? ‘Over een statistiek van voedingsmiddelen?’) Zij kunnen mij niet tegenspreken, want als het kennis of wetenschap geldt, wapen ik mij met autoriteiten. Die citaten zijn dus niet, althans niet uitsluitend, pronk. En als 't de billijkheid betreft, begin ik met te zeggen: ‘Betaal aan Indië de 844 millioen terug, {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} die Gij volgens de Waal, Keuchenius enz. schuldig zijt.’ Dus: doodzwijgen. ten Brink, de karakterlooste prof. in het karakterlooze ‘fezoendelijke’ deel van Nederl., noemde mij in het Dagblad ‘den individu R.’, omdat ik zijn Geschiedenis der Revolutie had uitgekleed. Hij had zich beroepen op vorschers als Lamartine⁹.. Jkhr Quarles van Ufford¹⁰. verklaarde in den Economist, dat de vloekzanger geen vaderlandsliefde kon hebben. Maar reeds te veel over die luî. Gij spreekt over vomeeren. Juist mijn artt. tegen de huichelaars werken bij mij als een braakmiddel. Daarna ben ik schoon, opgewekt. Zoo ik dat alles verkropte, zouden mijn vrouw en kinderen misschien lijden door mijn gebrom. Die artt. zijn veiligheidskleppen, zoodat ik onder hen niet eclateer. - Ik vervolg nu uw brief. Ik wist niet, dat Beets een Rijmbijbel gemaakt had, maar wat moet men klein zijn om in zulk werk behagen te scheppen! Wat volk dat zulk een arbeid betaalt! Kan de vent, die zooveel vrije oogenblikken schijnt te hebben, ze niet nuttiger besteden? Gij zijt in uw oordeel over den geestelyken arbeid uwer vrienden te inschikkelijk. Ik mis oorspronkelijkheid. Alleen mijn Vloekzang zal blijven leven. Van al 't overige is er zeer, zeer weinig dat zich onderscheidt door den vorm. En 't zal dan ook verloren gaan, wat heel goed en verdiend is. Ik bedoel door verloren, dat niemand 't later noemen zal. Maar ik geloof, dat niets verloren gaat. Misschien heb ik menigmalen bij een jeugdigen lezer een billijk denkbeeld of gevoel doen ontwaken, of een industrieel geholpen aan een middel tot het maken van een kleine winst zonder dat een hunner dit erkennen zal. Gelijk ik zeide, de Ind. Opm. betaalt 's jaars f 1200, de Europeesche 3 centen per regel. Mijn zoon geeft 300 gld 's maands, vroeger 350, maar koffi en indigo daalden in prijs, gelijk Gij weet. Die vermindering kwam te onvoorbereid; daarbij geldelijk verlies door het nemen van ontslag, als medewerker aan de Dictionn. de Géographie. Ik had een opstel over Indië gemaakt, waarvan Reclus¹⁶. zeî: die arbeid is fr. 1500 waard!’ Ik zond hem op. De domme hoofdredr Rousselet gebruikte geen 6 regels van de 100 bl.; ik kreeg er geen 15 centimes van. Alvorens 't lot van dat art. te kennen, had ik een tweede geschreven (50 bl.) over Java, evenzeer door Reclus geprezen. De hoofdredr wierp 't ook in de mand, bedankte mij voor mijn précieux renseigne- {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} ments¹¹. en verhoogde tevens mijn honorm - met 150%!! Natuurlijk nam ik toen mijn ontslag. Ik had mij veel boeken aangeschaft om aan den eisch te beantwoorden. De correctie van een drukproef kostte mij soms acht uren. Die hoofdredr is schoonzoon van wijlen Hachette. Hij was wantrouwend en deed door verschillende personen hetzelfde art. bewerken. De resultaten waren soms curieus. Rousselet wilde mij een brief vol excuses schrijven, maar Reclus ried het hem af: Il vous répondra plus belle encore!¹². Later werd ik door Schrader verzocht de kaart van Nederland in Hachette's Atlas te verbeteren; ik was hem aanbevolen geworden door Reclus... en Rousselet! En zulke nukkige gekken eclabousseeren verstandige, nijvere werkers met het slijk van hun rijtuig!¹³. Bahrdt nooit hooren noemen! (....) Adieu! Ik wensch U van harte alle goeds (....) Als 't schrijven U niet tegenstaat, bericht ons dan iets omtrent Mimi en Woutertje. Zijn die landloopers bij U de vrucht van Bismarck's Staathuishoudkunde? Zijt alle drie hartelijk van ons omhelsd of de hand gedrukt. Uw vriend Roorda Ik moet weer broodschrijven voor De Locomotief. Dus ditmaal genoeg. (....) Gij weet, dat Koriaki in 't Russ. het meervoud is van Koriak. Welnu, ik ontving achter elkander 2 artt. (....) logie. Moet dat niet zijn demonologie? Demologie is toch verwant aan demografie, democratie, enz. Hobbel schreef mij, dat Gij tegen 't socialisme en Dom. Nieuwenh. en voor Hobbel en zijn boek waart. Hij zal U wel niet begrepen hebben. Natuurlijk zult Gij wel niet elke socialistische leerstelling en elk woord of daad van D.N. goedkeuren, maar ik vind, dat de socialisten veel goed doen. In 't land van de Vletter¹⁴. toont D.N. moed. - De deserteur van der Hoeven¹⁵. is staatsraad geworden. 1. Cl.: Clarens, woonplaats van Roorda, in Zwitserland aan het meer van Genève. 2. C'est plus fort que moi: ik kan er niets tegen doen (fr.) 3. Thieme: Willem Thieme (1834-1915), boekhandelaar en uitgever te Batavia. 4. Keller: Gerard Keller (1829-1899), schrijver van novellen en reisbeschrijvingen, medewerker aan vele tijdschriften en jaarboekjes. 5. Caspersz: J.A. Caspersz (1815-1905), resident van Timor (1869-1871). 6. v.d. Kemp: P.H. van der Kemp (1845-1921), assistent-resident van Tjerinigen (1881-1883). 7. Un misérable système d'exploitation: een verwerpelijk ontginningsstelsel (fr.) 8. v. Kesteren: Carel E. van Kesteren (1837-1917), redakteur van de Semarangse Locomotief van 1863 tot 1878. 9. Lamartine: Alphonse de Lamartine (1790-1869), Frans romantisch dichter en revolutionair politicus. 10. Jkhr Quarles van Ufford: jhr Mr. Jacob K.W. Quarles van Ufford (1818-1902), van 1863 tot 1901 schreef hij kronieken in de Economist. 16. Reclus: Elisée Reclus (1830-1905), befaamd Frans aardrijkskundige, auteur van de Géographie Universelle. 11. précieux renseignements: kostbare inlichtingen (fr.) 12. il vous répondra enz.: hij zal U nog meer van katoen geven (fr.) 13. het slijk van hun rijtuig: toespeling op een passage in de Havelaar, waar Sjaalman zich trachtte te reinigen van de spatten modder die door de huurrijtuigen van Droogstoppel werden opgeworpen. V.W. I, blz. 269. 14. De Vletter: Jacob de Vletter (1818-1872), de in 1869 tot tien jaar veroordeelde onderwijzer en publicist. Zie V.W. XIII, blz. 725-726. 15. Van der Hoeven: Herman A. des Amorie van der Hoeven (1839-1897), was in juni '85 tot lid van de Raad van State benoemd. In 1869 was hij onverwachts Katholiek geworden (= desertie?). [23 juni 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 23 juni 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-4 en 5 (½) beschreven. (M.M.) {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelheim 23 Juni 83.¹. beste Funke! Voor eenige dagen zond ik U 'n vry langen brief, hoofdzakelyk handelende over iets dat met uw ongesteldheid niet in verband stond. Dit geschiedde met voordacht. Ik greep de kritiek van dat jonge mensch aan als middel om met u in aanraking te blyven zonder nu juist uw gedachten alleen te vestigen op uw kwaal. Misschien, dacht ik, hangt u dit de keel uit, na al 't gepraat van de medici. Dat ge op m'n brief niet hebt geantwoord, maakt me ongerust. Dat was waarlyk uw manier niet toen ge wèl waart! Meen toch asjeblieft niet dat ik hier iets als 'n klacht bedoel, nu ja, ‘klacht’ wel, maar geen verwyt. Neen, maar ik ben angstig over uw toestand. Nooit wachtte ik van U tevergeefs bericht. 't Spreekt vanzelf dat het my niet te doen is om Uw opinie over m'n schryven aangaande Rosensteins kritiek. Ik wou 'nproef nemen². of ge lust en opgewektheid hadt, u intelaten met zulke beschouwingen, om daaruit uw stemming te kunnen beoordeelen, den graad uwer afgematheid. Het had me zoo'n innig genoegen gedaan toen Mimi my verzekerde dat ge tydens haar laatste bezoek, in sommige oogenblikken zoo flink opgewekt waart. Dat vond ik zoo'n goed teeken. Alleen om weer zoo iets te bemerken hoopte ik op een brief van U. Dat ge overigens, by de drukte van Uw zaak, geen lust hebt u te verdiepen in kwesties van letterkundery, begryp ik. (Ik eigenlyk ook niet!) Ja, wist ik nu maar dat ge zweegt uit drukte! Maar ik vrees dat lusteloosheid de oorzaak is, en dat doet me zeer! Wilt ge Uw lieve beste vrouw verzoeken ons meetedeelen hoe 't u gaat? M'n naslaan van geneesk. werken en m'n korrespondentie met 'n dokter hebben my niet wyzer gemaakt over de oorzaak uwer kwaal. Die dokter is de heer Gorter te Utrecht. Hy heeft me zeer uitvoerig geantwoord, doch kan natuurlyk slechts algemeenheden zeggen, en moet zich onthouden van de beantwoording der U speciaal betreffende vragen. Of hy bekwamer is dan anderen {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} kan noch ik noch iemand weten. Maar wel weet ik dat hy zeer belangstellend en zeer eerlyk is. Hy zal waarachtig z'n patienten niet met 'n kluitje in 't riet sturen. Hy was NB. wynkooper, en door 't lezen van myn werken - zoo schreef hy my 'n jaar of 5, 6 geleden - afkeerig geworden van de knoeiery zonder welke dat vak niet schynt te kunnen worden uitgeoefend. Ofschoon reeds gehuwd en vader - schoon nog jong - begint hy, na z'n beroep verlaten te hebben, van meet af te studeeren, vestigt zich met z'n vrouw te Utrecht en legt op gezette tyden de noodige examens af. Sedert 'n paar jaar praktiseert hy daar, en naar ik hoor met succes. Z'n gekozen specialiteit is vrouwenziekte waarvoor hy een in dat vak beroemd hospitaal te Weenen bezocht heeft. Misschien alzoo zou hy de rechte man zyn om uwe vrouw te verlossen van haar hoofdpynen! - Ik weet zeker dat hy zich met hart en ziel op 't bestudeeren van Uw kwaal zou toeleggen, en er zich niet met 'n Jantje v. Leiden afmaken, zooals ik vrees dat anderen doen! (adres aan 't gezegde van prof. Stokvis³. over uw 40 jaren gezond zyn!) - Op myn (en ons) herhaald schryven over u kregen we reeds 'n invitatie van de Oeberiussen voor U. (Ze zyn z'n schoonbroer & zuster) Ge zoudt u dan onder zyn behandeling stellen, &c. Ik begreep dat dit u niet schikte óók omdat uw kamer niet gelykvloersch zou zyn. Maar, maar, maar - er moet iets gedaan worden. Mag Gorter U eens komen bezoeken? Ik zal niet gerust zyn voor ik van hèm iets over u verneem. Hy zal zich moeite geven om uwen toestand te doorgronden. Dat doen gewone dokters niet, of zelden. Hier zyt ge slechts 'n nummer op 't daglystje van den koetsier. Toe, beste Funke, mag Gorter U eens bezoeken? Geef gyzelf U maar geen moeite om te antwoorden. Uw vrouw zal wel zoo goed zyn. Hartelyk gegroet van ons beiden. Uw vriend DD 1. 83: kennelijke verschrijving. 2. 'n proef nemen: oorspr. stond er beproeven. 3. Stokvis: Barend J. Stokvis (1834-1902), sedert 1874 hoogleraar algemene pathologie te Amsterdam. [23 juni 1885 Brief van Mimi aan M.C. Funke-de Koning] 23 juni 1885 Brief van Mimi aan mevr. M.C. Funke-de Koning ter begeleiding van de voorgaande. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (¼) beschreven. (M.M.) {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} Lieve Marie! Hierby weer eens een brief van dek aan funke! Ik hoop dat je spoedig besluit hem die te geven en dat je samen goedkeurt Gorter eens te ontvangen. Hy is zoo'n best welwillend mensch en zoo door en door eerlyk. Zie je, veronderstel dat hyzelf den weg niet vond in funke's kwaal - en dat er een specialiteit vereischt werd - dan zou hy je dien aanwyzen. - en juist van zulke eerlykheid is men van heel veel anderen niet zeker. Noch van zooveel belangstelling. Als het dus nog niet heel veel beter is, en als je nog evenmin als toen je hierwaart een helder inzicht hebt in de kwaal - och dan zou ik zoo heel dankbaar zyn als je deks voorstel aannam. Gorter schreef dat hy Funke zoo heel graag als vriend eens bezoeken zou, en ik kan niet nalaten er my een beetje illusies van te maken. Zyn adres is: Dr A. Gorter Zuylenstraat 581 te Utrecht. één woordje, zonder den minsten omslag is genoeg. Dus lieve Marie, ik hoop hartelyk dat je dat eene woordje schryven zult. Van ons is niets nieuws te zeggen. Wou zit als hy niet leeren moet den heelen dag in de kersenboom en gaat handig met de ladder en het klimmen om. Hy merkt ook niet dat de kersen niets van heerlyk hollandsche meikersen hebben, maar geniet volop! Hy is een lieve schat. Dek is nog al wel en soms hoop ik dat het nieuws aangaande Robbers dat ik hem na myn laatste bezoek by U meedeelde hem tot copie leverantie brengen zal. maar al is er een aandrang te meer - zekerheid heeft men niet daar het te veel een zaak van stemming is.- Dag beste Funke en lieve Marie! houd je zoo goed mogelyk! tt Mimi DD [27 juni 1885 Brief van G.L. Funke aan Multatuli en Mimi] 27 juni 1885 Brief van G.L. Funke aan Multatuli en Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅖) beschreven. (M.M.) Met briefhoofd G.L. Funke Nieuwe Heerengracht, 37. {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} Hilversum, 27 Juni 1885 Beste vrienden! Uw beider brieven, waarvan iedere letter mij goed deed en waarvoor ik U innig dankbaar ben, kregen we jl woensdag avond. Den dag daarop ben ik met Marie weêr eens tijdelijk verhuist¹. en wel naar het ‘Herstellingsoord de Trompenberg’ te Hilversum, waar we nu, na een paar minder gunstige dagen, op ons gemak gaan komen. Wel te recht hebt Ge ondersteld dat niets dan verregaande lusteloosheid de reden was dat ik ook Uw brieven onbeantwoord liet. Al wat niet dringend noodzakelijk afgedaan moet worden, blijft weken ja maanden liggen, en onverantwoordelijk is de stapel brieven die dagelijks getuigt van mijn verzuim. Ook in mijn zaken ben ik telkens in gebreke en alleen het onvermijdelijke vindt sedert lang slechts simpele afdoening, en vooral niet meer! Gelukkig dat de wereld tot heden vrij toegevend voor mij was, maar op die wijze toch worden de hechtste zaken onhoudbaar! Op verlangen van mijn doctor zit ik nu hier om zoo mogelijk wat krachten te herwinnen. Ze waren zoo ingezonken dat ik al moê was wanneer ik mijn tuintje een paar malen rondliep en van de reis naar de Engadine kon dus geen sprake zijn. Alleen wanneer de natuur my hier eens extra gunstig bedeelde, zou er misschien nog tegen Aug. wat van kunnen komen. Het dagparool is ‘rust, lucht happen by goed weêr en voedzaam eten innemen’; gelukkig geen medicijnen meer! Nu ik hier zoo rustig zit te wachten en geen mensch hoef te ontzien zou ik wel heel ondankbaar moeten zijn als ik dien braven Dr Gorter niet af zou wachten. Ik heb hem uitgenoodigd mij dinsdag of woensdag a.s. hier te bezoeken, omdat Marie dan ook hier is en ik hem zeer gaarne over haar hoofdpijnen zou raadplegen. Nu M mij hier geïnstaleerd heeft, is zij weêr naar de kinderen en heb ik afwisselend één der jongens of meisjes hier tot gezelligheid. M. komt nu weêr maandag avond hier en blijft dan tot woensdag avond. Vergun mij nu 't voor heden hierbij te laten. Weest beiden nogmaals hartelijk dank gezegd voor al uw vriendelijkheden en zeldzame belangstelling in mijn lot en ten slotte alles liefs gewenscht van Uw innig toegenegen G L F {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} De Trompenberg is een heuveltje bij Hilversum met eenige villa's en een soort hotel garni². bebouwd. In 't laatste heb ik een kamer gehuurd, krijg er al wat ik noodig heb en zit 's middags met nog 1 à 2 andere mannelijke tromperts en circa 20 dames aan tafel! Adieu! GLF 1. Kennelijke verschrijving. 2. hotel garni: pension (fr.) [27 juni 1885 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma] 27 juni 1885 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelheim, 27 Juni 1885 Waarde Bruinsma! Zeker heeft het u verwonderd dat ik zoolang toefde met beantwoording uwer vriendelyke letteren van den 11n. De oorzaak is gedeeltelyk dat ik met de zaak verlegen ben. ‘Gedeeltelyk’ want ook andere aanleidingen werken mee. Ik zit tot over de ooren in zorgen en verdriet (om nu niet te spreken over m'n ergernis over de publieke zaak, en de daarmee samengaande overtuiging dat ik vergeefs geleefd en getobt³. heb). Neen, ook m'n byzondere omstandigheden zyn van dien aard dat ik er moeielyk toe kom my tot schryven te zetten, vooral wanneer de eisch is my met stiptheid uittedrukken. Dit valt me altyd zwaar - welwillende beoordeelaars schryven het toe aan de te hooge eischen die ik me stel. Ik neem 't kwalyk als men tevreden is met minder - maar vooral drukt me die moeielykheid als ik zeer gepreoccupeerd ben. En dit is doorgaande 't geval. In zekeren zin zyn m'n laatste levensjaren (of maanden) de zwaarste. Ik betreur dit hoofdzakelyk omdat me daardoor 't eigenlyk werken - de uiting - onmogelyk wordt gemaakt. De heeren van die Huldeblyks (!) kommissie hebben eer van hun werk.- {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja, uiting is me moeielyk. Ik bewonder - of verwonder me over - de zeer velen die dit bezwaar niet schynen te kennen. En nu over uw Tandem bydrage. Och, beste Bruinsma, ik wenschte dat ge 't niet gedaan hadt! Als die Tandem-onderneming grandioos ware uitgevallen, d.i. in overeenstemming met verzekeringen, gepubliceerde oproepingen, manifesten, demonstraties, - gut, ik moest wel gelooven 'n heel verdienstelyk persoon te zyn! - dan had de hulp myner z.g.n. geestverwanten verheffend gewerkt, innerlyk op myn gemoed, uiterlyk door me tegen Volk en Regeering 'n standpunt aantewyzen dat zekeren toon zooal niet wettigde dan toch vrywaarde tegen belachelykheid. M'n z.g.n. geestverwanten hebben dit anders ingezien, en door my 'n geheel ànder standpunt aantewyzen tot zwygen gedoemd. Een zonderling vonnis inderdaad jegens iemand op wiens spreken men betuigde zoo gesteld te zyn. Dit laatste betuigt men nòg. Ik zou u tal van brieven kunnen tonen die nog altyd 'n onnoozel mensch in den gekken waan konden brengen dat men my hoogschat. 't Loopt in 't koddige. 't Ligt voor de hand dat men indrukken als de myne verzwygt, opkropt. Dit doe ik dan ook, op gevaar van bersten. Evenzeer ligt het voor de hand dat ge by 't lezen van de voorafgaande regels aan inkonsekwentie denkt, dewyl ik dáárin niet zwyg. Maar ik moest immers uw brief beantwoorden! Kon ik dit met 'n kort woord van dank zonder juist dóór die kortheid den schyn van òndankbaarheid op me te laden? Hoe m'n antwoord interichten om niet m'n grief over de algemeene lauwheid - of hoe moet ik 't noemen? 't woord: lauwheid is wat zacht! - om niet hen zéér te doen die daaraan geen schuld hebben? Voelt ge hoe moeielyk my 't beantwoorden van uw brief was? En juist in die dagen was ik van plan u te schryven. Ik had, gehoor gevende aan de billyke oproeping om bytedragen aan de kosten van dat proces¹. - geen lid mag zich daaraan onttrekken, vind ik - u myn aandeel willen aanbieden, vergezeld van 't verdrietig verzoek my als lid te ontslaan. Ik kan me namelyk de weelde niet veroorloven meetewerken tot het uitroeien van bedrog. Nogeens, wie de eer had lid te zyn uwer Vereeniging mag de Direktie of Redaktie niet laten opdraaien voor de gevolgen van den stryd. Dit zou ik laag en valsch vinden. Maar juist daarom kan ik, die met {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} behulp van m'n duizenden geestverwanten zeer onbemiddeld ben, aan zoo-iets geen deel nemen. Een oogenblik dacht ik er aan die 25 gl. van Tandem als bydrage aantebieden, maar dat kon ook niet. Het zou u (of ulieden) gegriefd hebben en dit mag ik niet. Daarmee zou ulieder welwillendheid slecht beantwoord zyn. Alzoo dank voor 't gezondene met vriendelyk verzoek... 't niet weer te doen. Beste Bruinsma, bedenk dat brieven als deze my veel kosten!- Vergun me overigens als bydrage in de gemaakte krygskosten u 'n kleinigheid aantebieden, (heden of overmorgen pr. postwissel) en wees dan zoo goed me dan aftevoeren van de lyst der Leden. Het doet me leed, maar de tering moet naar de nering gezet worden.- Wy zyn wel (ik op m'n asthma na) en onze Wouter groeit aardig op. Hy is nu 9 jaar. We geven ons zooveel mogelyk moeite hem wat te doen leeren, en hy avanceert middelmatig-goed. We wonen hier zeer goed, d.i. de lucht is hoogst gezond en ons huis is aardig. Maar... maar... we zullen er niet kunnen blyven omdat de kosten te hoog zyn. En dan waarheen? Ik weet het niet. Weer aan 't zwerven? Dat is hard op m'n 65e jaar. Toen we hier kwamen en den boêl te-recht zetten, zeiden wy: ‘zie zoo, dat is voor 't laatst!’ En ik dacht er by: ‘nu weet ik waar ik sterven zal!’ Dat was alweer te verwaand gedacht. De zaak is dat we evenmin kans zien wegtegaan als te blyven. Och, ik had zoo gehoopt op 'n ‘eind goed, al goed’ en dat ik - die den dood op zich zelf volstrekt niet vrees, integendeel! - met gerustheid m'n hoofd zou kunnen neerleggen, met zekere tevredenheid zelfs en vreugde. M'n geestverwanten hebben er anders over gedacht. Ik moet tobben tot m'n laatste oogenblik. Ge schryft niets over uw welstand en huiselyke omstt. Zyn Hilda & uw pleegdochtertje wel? Weest met u drietjes heel vriendelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker P.S. Wat het Schoolblad aangaat, ja gaarne. Dan blyf ik wat op de hoogte. Wat ik hier van 't onderwys merk en ondervind, stemt me niet heel erg voor staatsbemoeienis. Onze Wouter moet les hebben van 'n ‘geprüften’². leeraar. De man kan geen verschil hoo- {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} ren tussen b en p, tusschen: k en g, tusschen er & oea of aw. (Voor Mutter zegt-i: muttao of zoo-iets.) Als Woutertje geen woord Duitsch verstond was hij verder in die taal dan nu, want het zal moeite kosten hem dien krompraat afteleeren. En was 't dàt nog maar alleen! Wat dàt betreft, zou ik wel bly zyn als ik Duitschland verlaten kon, ofschoon ik⁴. me in dat opzicht ook van Holland niet veel voorstel. We hadden hier voor 1 ½ jaar eenige kinderen uit Utrecht & Rotterdam die op ‘goede scholen’ gingen. Welnu, hun taal was infaam, schandelyk! Natuurlyk waren hun onderwyzers van Regeeringswege geexamineerd en bekwaam bevonden. Ik moet altyd lachen als ik 't woord: ‘inspecteur’ van L, M (of hooger!) onderwys tegenkom. Wat weet ‘de Staat’ van onderwys? 3. Kennelijke verschrijving. 1. Blijkbaar was Bruinsma's ‘Vereeniging tegen Kwakzalverij’ een proces aangedaan. De vereniging was in 1880 opgericht, onderzocht bedrieglijke geneesmiddelen en publiceerde de uitkomsten van onderzoek in het Maandblad der vereeniging. 2. geprüft: bevoegd (du.); in Duitse schrijfletters. 4. Vanaf hier boven de aanhef geschreven. [1 juli 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 1 juli 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Een dubbel en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief is op 2 juli voltooid. Nieder Ingelheim 1 & 2 Juli '85 beste V. D Bosch! Dank voor uw vriendelyk schryven van 26 Juni. In weerwil van Uw bezwaren tegen 't aanvaarden der betrekking van Gr∴ M∴ Nat∴¹. moet ik erkennen dat de afloop me leed doet. Ik had U zoo gaarne aan 't hoofd van de Orde gezien! Ontvang desniettemin m'n hartelyke gelukwenschen met de benoeming tot Gr∴ off∴ - En byna tegelyker tyd moet Breda 'n plaatsvervanger voor V.D. Hoeven naar de Kamer zenden. In een Courant lees ik dat men van liberale zyde - ‘liberaal’ zal wel eenvoudig {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} beteekenen: onclericaal, niet-katholiek - zekeren Dr de Boer (?) tot kandidaat heeft gesteld. Misschien hebt gy bedankt. Dit is dan ook maar beter als men toch berekenen kan 't onderspit te delven tegen de allerheiligste Geloovery. Ik hoop hartelyk dat Henriette zich goed houde. Maar 't huwelyk is 'n gevaarlyke proef. Men moet zéér vast in z'n schoenen staan om niet te bezwyken onder 't proza van 't dagelyksch leven, en vooral is dit het geval waar humeur, levensopvatting en karakter reeds vóór 't huwelyk te wenschen overlieten. Ik mag niet veronderstellen dat dit by uw Henriette 'tgeval was (daartoe toch had ik te weinig gegevens) maar 't komt me toch twyfelachtig voor of 'n echtgenoot haar zal kunnen voldoen nadat het haren vader die goed en beminnelyk was, niet gelukte haar gemoed tot zich te trekken. De taak van een ‘mari’². is ongelyk veel zwaarder. Wat dan ook den rôle van 'n minnaar zoo makkelyk ‘beau’ maakt. Ik verwonder me altyd over de gemakkelykheid waarmeê men huwelyken sluit. Het jawoord wordt in 99 van de 100 gevallen veel te lichtzinnig gegeven. Gewoonlyk let men daarby slechts op de persoonlykheid en de omstandigheden van den kandidaat, en niet op de vraag: of men zelf in staat wezen zal den keten te dragen dien men zich aanlegt? Ook niet of men den ander 't geluk zal kunnen verschaffen dat men van hèm verwacht en vordert? Ik blyf er by de maatschappelyke instelling van 't huwelyk 'n noodzakelyk kwaad te noemen, en weet niet welk van die twee woorden 't dikst onderstreept behooren³. te zyn. Allebeî even dik dan, en héél dik!- Met droefheid vernam ik uw mededeeling omtrent den gezondheidstoestand van Uw zoon. En weer naar Davos? Och, zoo treurig! Heden ochtend las ik in de Courant 'n advertentie die me treurig stemde. ‘Men’ - er zyn veel onnoozele ‘men’'s! - bood... Honderd gulden belooning voor 'n goed middel tegen de longziekte! Honderd gulden! Ik stel me voor dat dit van 'n arme familie is die haar spaarduitjes tesamen heeft gelegd om 'n bemind kind, 'n onmisbare vader of moeder te behouden! Is er niet iets komiek-treurigs in de meening dat 'n offer van 100 gl. voldoende zou kunnen zyn om zoo'n boosaardige vyand als de longtering te overwinnen? Ik weet niet of phthysis⁴. (zooals 'n verhandelaar van 't vuur en den {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} dood zei) reeds by de ouden bekend was. Ik meen van niet. Wie deze veronderstelling vreemd vindt bedenke dat ook verkoudheid 'n betrekkelyk moderne kwaal is. Welnu, ik schryf de tering toe (d.i. 't komt me niet onmogelyk voor dat het zoo is) aan: de geneeskunst, evenals de thans ontelbare vyanden van den landbouw in de gedaante van bacterien, bacillen, zwammen, pilzen &c &c uitvloeisels kunnen zyn van de z.g.n. wetenschappelyke bemestingsmethoden. Wat wy vooruitgang noemen is gewoonlyk slechts verplaatsing van ongerief. Wie dan de leegte ziet van 'n door kwalen verlaten plaats roemt ‘de wetenschap’. Wie 't oog slaat op de ellendige verschynselen die zich elders opdoen, wordt pessimist. En wie 't een èn 't ander in 't oog houdt, betreurt dat 't saldo⁵. van al ons gewurm 'n soort van stilstand is die... de kosten van de levensmoeite niet dekt.- Heeft uw zoon middelen gebruikt die rechtstreeks op de longen werken? In 't midden latende of tubercles veroorzaakt worden door diertjes of zwammen, stel ik me toch weinig heil voor van artsenyen die langs de verteringsweg in 't bloed moeten worden opgenomen. Me dunkt dat is 'n myl op zeven. Als de oorzaak der kwaal in 't bloed zat moest die fout zich ook op àndere deelen dan juist de longen openbaren. Dat longontsteking nadeelig op 't bloed werkt (het omgekeerde dus) laat zich begrypen daar de longen zoo'n werkzaam aandeel hebben in de bloedvorming. De verwarring van oorzaak en gevolg ligt voor de hand. Van 't inademen van antiseptische middelen stel ik me méér voor dan geslikte medicynen. 't Zou de eerste maal niet zyn dat medici long en slokdarm verwarren! Dit is 'n feit. Eens vroeg ik 'n dokter die wyn voorschreef ‘ter versterking’ hoe dit middel werkte?’ (Ik weet wel dat hy in de war was met tydelyke opwekking die soms - byv. by kraamvrouwen, by sommige amputatien - kan te-pas komen) Ik vroeg welke deelen van den wyn in spier overgingen?’ Z'n antwoord was hakkelend, en er bleek me dat-i er nooit over had nagedacht. 't Stond zeker zóó in z'n boekje. Maar eilieve, nu zou ik gaarne eens onderricht willen ontvangen hoe helsche steen, viā maag, nieren, bloed, tuberkels in de longen kan genezen? (Let wel dat de caustieke werking niet voortduurt.) Ah, kon men de tuberkels zèlf branden, dàt zou wat anders zyn! Aan de heilzaamheid van 't luchtgestel te Davos geloof ik niet. {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanneer daar de lucht (betrekkelyk) bakterienvry is, zou dit 'n oorzaak⁶. zyn om er gezond te blyven, maar dat reine lucht 'n gif voor die wezentjes wezen zou, kan ik niet aannemen. Ik acht dit even ongerymd als dat iemand die door ongedierte was aangetast daarvan zou verlost worden als hy ging slapen in 'n rein bed.- Door allerlei oorzaken ben ik verdrietig gestemd. Een lang lystje van onaangename dingen komt me elken morgen by 't ontwaken voor den geest. Schreef ik u al dat m'n beste goede Funke ook zoo aan 't sukkelen is? Ook hèm zenden de dokters telkens van honk. 't Heeft iets van: ‘fais l'enterrer ailleurs!’⁷. Hy zou nu naar Engaddin moeten, maar daar hy daartoe te zwak is, heeft hy 't maar gebracht tot... Hilversum. Over zyn ziekte heb ik 'n bepaalde gissing. Dit staat me vry, dunkt me, daar de dokters die hem in Holland⁸., te Karlsbad, te Wiesbaden en god weet waar, behandelden, 't met hun allen niet kunnen eens worden over de vraag wàt hem eigenlyk mankeert? En om die gissing te toetsen heb ik nu bewerkt dat hy daar te Hilversum zal bezocht worden door 'n arts die zich moeite zal geven. De anderen deden dit niet! Met den dokter die op myn verzoek hem behandelen zal is 'n eigenaardig feitje te vermelden. Hy was NB wynkooper te Sneek en had het finantieel zeer goed. Voor 'n jaar of 6 kreeg ik 'n brief van hem waarin hy me meedeelde - ik kende hem toen volstrekt niet - dat hy door 't lezen van myn werken zoo'n afkeer had gekregen van 't knoeien dat in den wynhandel niet kan vermeden worden. Hy nam z'n ontslag uit de firma, begon van de meet af te leeren, werd - reeds gehuwd en vader! - student te Utrecht, en sedert ruim n jaar is hy arts in die stad, ik verneem met succes. Z'n laatste geldje besteedde hy aan 'n reis naar Weenen waar 'n beroemd hospitaal is voor vrouwelyke zieken. (Dit vak had hy voor specialiteit gekozen.) Ik vind dat dit 'n soort van ridderorde voor my is, en die droeg ik nu dezer dagen in den vorm van 'n briefje waarin ik hem verzocht Funke te bezoeken. Ik heb geen reden om hem voor knapper dan andere geneesheeren te houden, maar wel om verzekerd te zyn dat hy zich eerlyk zal inspannen om de zaak te doorgronden. Ook kon ik aan hem m'n gissing kwyt worden, en niet aan de anderen. (Funke bewoont 'n huis in een ‘nieuwe buurt’ waar in myn jeugd niemand wonen wou om de ongezondheid. De buitenl. doktoren nu denken alleen aan malaria als iemand uit Afrika of van de {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} Amazonen rivier komt. De Amsterdamsche durven, mogen, willen niet zeggen dat een zéér groot gedeelte van de stad waarin god weet hoeveel millioenen zyn gestoken, gezondheidshalve onbewoonbaar is. Zóó stel ik me de zaak voor, niet als zeker, maar als mogelyk. En ik heb de aandacht van m'n braven Dr Gorter daarop gevestigd. Ik ben benieuwd of de door hem waartenemen symptomen met m'n gissing kloppen.- Ja, allerlei verdriet. M'n zoon in Italie is ziek, of nu ziek geweest. Ten gevolge daarvan is de correspondentie weer aangeknoopt, en dit wil en kan ik niet volhouden. De uitlegging hiervan is zeer omslachtig. O die zaak is zoo pynlyk. En... andere dingen! Maar 't schryven is zoo'n gebrekkig - en gevaarlyk - middel van gedachten uiting. Dit besef irriteert me altyd als ik de pen in handen heb.- Och, meen toch niet dat ik van U lange brieven verg. Ik weet wat het is als men daarvan 'n servituut maakt. Maar wel wensch ik op de hoogte te worden gehouden van den toestand van uw zoon, als daarin iets verandert. Mocht het ten-beste zyn!- We hebben tegenwoordig aardbeien, frambozen en kersen, alles volop. Ik eet er niet van maar Wouter doet zich te goed. Hy krygt thans 2 maal 'sweeks muziekles te Mainz, en is over't geheel 'n aardige jongen. Met z'n leeren gaat het maar tamelyk, maar hy kent al de vogels uit de buurt, al de nestjes, al de eiersoorten, om niet te spreken van slakken, kevers, torren en verder ongedierte. Adieu, beste van den Bosch, wees hartelyk gegroet van Uw vriend DD Als ge eens uitvliegt, kunt ge dan uw reis zoo inrichten dat ge ons eens komt bezoeken? 1. Gr∴ M∴ Nat∴: Groot Meester Nationis, het hoofd van het verbond van de (destijds 80 à 90) Nederlandse vrijmetselaarsloges. 2. mari: echtgenoot (fr.) 3. behooren: (bedoeld:) zou behooren. 4. phthysis: (long)tering (gr.) 5. 't saldo: oorspr. stond er de kwasi-resultante. 6. oorzaak: oorspr. stond er reden. 7. fais l'enterrer ailleurs: laat hem ergens anders begraven (fr.) 8. in Holland: oorspr. stond er te Amste. [5 juli 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink] *5 juli 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink. Fragment. (Brieven van Cd Busken Huet. Uitgegeven door zijne vrouw en zijn zoon. Tweede deel (1876-1886). Haarlem, 1890.) {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} Parijs, 5 Julij 1885 Waarde Heer Ten Brink, (....) Uwe bezwaren ten aanzien van Multatuli waren mij niet bekend. Ook wist ik niet dat U niet weigeren zoudt casu quo¹. een of meer medewerkers toe te laten.². (....) 1. casu quo: in voorkomende gevallen (lat.) 2. medewerkers: uiteindelijk werd de biografische schets over Multatuli van de hand van Busken Huet inderdaad onder diens naam opgenomen in Ten Brinks Onze Hedendaagsche Letterkundigen. [7 juli 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 7 juli 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder-Ingelheim, 7 Juli 1885 beste Funke! Dat ik eerst nu antwoord op Uw hartelyk schryven van 27 Juni is waarachtig niet uit gebrek aan belangstelling! Wy denken gedurig aan U, en ik maak me driftig over m'n onmacht. Honderden en duizenden aan wier welzyn niets verbeurd is, blaken van gezondheid. Ik heb 't land op mezelf dat ik op dat lastige asthma na, zoo wel ben. Telkens wil ik naar U toe komen, maar dan bekruipt me de vrees dat ik meer kwaad dan goed zou doen. Wel kan ik me voornemen niet ‘druk’ te zyn, maar als ik daarin slaag - wat moeielyk genoeg is by de vele dingen die me irriteeren - dan nog is geforceerde kalmte op zichzelf iets ònkalms, vooral voor dengeen die 't opmerkt. En dàt zoudt ge! Maar zeker is 't dat ik terstond komen zal als gy of Uwe vrouw oordeelt dat ik u - al was 't dan maar vyf minuten - eenig genoegen kon verschaffen. Ook bestaat de mogelykheid dat ik U in iets zou kunnen helpen of raden. Mimi zei zoo-even: ‘O neen, hy heeft menschen genoeg.’ Zeker, als die kwestie moet worden uitgemaakt door 't getal. Zonder iemand te na te komen - waar ik geen reden toe heb - kòn 't zyn dat ge noodig hadt iemand by U te hebben die noch wat redaktie noch wat administratie aangaat, met uw zaak verbonden was, 'n hartelyk welwillende derde. Och, ik zou zoo graag alles voor u doen. Meen niet dat Ge by zoo iets zoudt stuiten {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} op de denkbeelden en inzichten die ik er voor eigen rekening op na houd. O neen, ik weet zeer goed te berekenen wat U en uw zaak schikt, en in dien geest zou ik te werk gaan. Ik kan dit zeer goed. Zoo was byv. ook m'n voornemen toen ik in aanraking kwam met de toneeldirektie van Legras, Haspels en Van Zuylen. Niets is doorniger dan 'n theatertroep. Denk eens hoeveel verschil van gevoelen en smaak en hoe dit aanleiding geeft tot gehaspel en betwetery! Welnu, nooit is er met eenig lid van 't Gezelschap of van de Directie 'n onaangenaam woord gewisseld. Tot heden toe is nog altyd de verhouding met al de personen die in de aanraking betrokken waren, allervriendelykst, met sommigen zelfs hartelyk. Ge weet dat die Direktie my na afloop der Vorstenschool-repetitien 'n vaste aanstelling als consulent aanbood? Dit was 'n doorslaande proef, vind ik, daar anders 't harrewarren van auteurs met akteurs en met de régie van zoo'n tooneel tot de spreekwoordelyk geykte zekerheden behoort. Beste Funke, mocht ge om iets nietigs of iets belangryks wenschen my by U te zien, schryf me een woordje dan kom ik oogenblikkelyk. (‘Onmiddellyk’ zou 'n feuilletonman zeggen. Welnu, als 't noodig was voor den vrede zou ik hem laten begaan. Onder ons evenwel wil ik wel bekennen dat ik nooit van plan was ‘onmiddellyk’ de reis te aanvaarden, maar wel degelyk als 'n eenvoudig mensch 't ‘middel’ van spoor of boot zou te-baat nemen.) Van ochtend ben ik weer 'npaar uur van plan geweest, niet te vragen maar te gaan. Maar... ik weet niet of 't u schikt? En ge mocht eens meenen dat ik ongunstige berichten van Gorter had. O neen! Juist niet. Z'n schoonzuster schryft aan Mimi dat hy 't zoo vreeselyk volhanden heeft met het in de wereld helpen van Utrechtenaartjes ('n bezigheid van betwistbaar nut) en dat hy me later schryven zal. Uit die vertraging maak ik juist op dat er géén haast by de zaak, en dus géén gevaar is. Dit nu veronderstelde ik ook niet, maar daarmee ben ik niet tevreden. Ik wou U weer flink en vlug hebben zooals vroeger! Och, als ik iets voor u doen kan, zeg het toch. En als schryven u vermoeit, schryf me dan toch vooral geen langen brief. Mocht ge nog besluiten naar Engaddin te gaan, dan vind ik dat uw route wel over Ingelheim kon genomen worden. Nergens, {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} geloof ik, zoudt ge zoo goed kunnen uitrusten, want de reis in ééns te doen zal wat bar zyn, of liever onmogelyk. Verbeeld u eens hoe heerlyk als je hier zóó opknapte dat het verder reizen onnodig was! Beter lucht dan hier kan er te Engaddine niet wezen. Met ‘hier’ bedoel ik niet bepaald de ‘streek.’ Die zal wel zoowat even gezond zyn als al wat tusschen Bingen of Rudesheim en Mainz of Wiesbaden ligt. Neen, ons huis. Een speculant met wat geld moest hier 'n gezondheids etablissement opzetten. Wy vinden 't in Ingelheim in Wiesbaden &c benauwd. Ik gis dat dit eensdeels ligt aan de betrekkelyke hoogte (àl te hoog is ook niet goed maar vooral dááraan dat we hier geen bosch hebben waarin dampen blyven hangen. De lucht wordt gedurig schoon geveegd.- Trompenburg! Die naam wekt allerlei historische herinneringen op! In onze schoolboekjes wordt het zeeheldschap voorgesteld als 'n soort van betrekking. Ik althans vatte het altyd zoo op. Tromp was ‘zeeheld’ zooals iemand die de luî van hun baard ontlastte, barbier was. Tromp was de officieel erkende held van de Prinsgezinden zooals DeRuyter van de DeWitt'sche party. Tromp was wèl gezien in den Haag, en DeRuyter - op 'n korte ruzie-periode na - te Amsterdam en in Zeeland. Mevrouw DeRuyter was leverancierster van gort en boonen aan de vloot, en ze bracht¹. dus zeker veel nering doenden aan den kant van haar man. Dit bewyst niets tegen De Ruyter's heldhaftigheid, o zeker niet! Maar wat Brand². e.d. daarover schreven, bewyst er even weinig vóór. Men moet 'n zekere dosis verstandsgebrek in voorraad hebben om wys te worden uit zee-taktiek. Er schynt 'n byzondere diepzinnigheid in te liggen dat men z'n vloot in drieën verdeelt. En dan dat fameuze ‘loef afwinnen’. Sakkerloot! Maar Trompenburg! Daàr rustte Tromp op z'n lauweren. Of neen, hy rustte niet, en daarop wou ik komen. Zekere heer in de buurt - in uw buurt nu - schynt vervloekt 't land op hem gehad te hebben. Althans er is 'n destyds gepubliceerde brief gevonden waarin de zeeheld allerjammerlykst wordt uitgescholden. Ook dit bewyst weer niets tegen Tromp. Die Petersen - zoo heette meen ik die vyand - kan zich vergist hebben in de appréciatie. Maar zulke dingen geven te denken. Alle meer of min groote historische momenten waren eenmaal omringd door of lagen begraven onder de duizende ditjes en datjes van 't dagelyks leven {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} waaraan niemand zich onttrekken kan. 't Kleine regeert. 't Schynt wel dat ook in de zedelyke wereld - de onstoffelyke liever want ‘zedelyk’ is wat hoog gegrepen - de rol van eer is weggelegd voor bakterien, bacillen, dierzwammetjes, plantdieren, parasieten, mikroben en zulk tuig. En... alles gaat voorby. Tromp met z'n vrind Petersen, Mevr de Ruyter met haar gruttery, haar Gemaal met z'n krygskunde (driedeelig en ‘boven den wind’ altyd.) Och, daar schryf ik weer veel te veel voor 'n landerig lezer! Ja, landerig moet je wezen by uw ongewone werkeloosheid. Ik hoop nu maar als de brief je by 't openen te lang toeschynt dat je hem krygskundiglyk in drien verdeelt. (Als ik krygsheld word, verdeel ik m'n troep decimaal. De vyand zal schrikken van zoo'n nieuwigheid.) Dag beste, beste Funke, wees met uw lieve vrouw heel hartelyk gegroet. Als ik u eenigszins van dienst kan zyn, roep me. Word asjeblieft gauw beter. Uw liefh. Dek Naar tgeen Marie me zeide over de verzorging &c van de kinderen geloof ik niet dat daaraan iets hapert. Maar mòcht het noodig zyn, zend ze hierheen. We hebben ruimte in overvloed. 1. bracht: oorspr. stond er had. 2. Brand: Geeraert Brandt (1626-1685), Nederlands geschiedkundige, biograaf van o.m. De Ruyter, Hooft en Vondel. [20 juli 1885 Brief van Mimi aan M.C. Funke-de Koning] 20 juli 1885 Brief van Mimi aan mevr. M.C. Funke-de Koning. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelh. 20 Juli 1885. Lieve Marie! Hoe goed en vriendelyk van je ons zulk een langen brief te schryven. We waardeeren dat heel erg, des te meer daar we wel begrypen hoe er altyd velen met verlangen naar een berichtje uitzien om te vernemen hoe het je goeden besten man gaat. Hoe jammer dat het nog niet meer vooruitgaat! Ja, Gorter schreef ook dat men geduld moest hebben, maar ook dat hy wel moed had op herstel by voortdurend buiten zyn, dat daartoe dan {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} ook de winter in het zuiden moest worden doorgebracht, enz. Ook ik kan me wel denken hoe bezwaarlyk hem en u zulk een reizen en ver weg zyn van huis voorkomt. Maar wat doet men niet als de gezondheid er mee te herwinnen is! Je schreef dat hy onder de dennenboomen op een veldbed lag, en gy naast hem zat. Dat is toch zeker goed, en als hy dan alle gedachten de baas kan blyven, en alleen voor zyn gezondheid leven, zeker het best van alles. Wy hebben het dezen zomer heel stilletjes, wat bezoek aangaat. Maar dek heeft tot ons aller genoegen een werk in den tuin ondernomen, gewoonlyk zat hy altyd op zyn kamer. Maar nu hebben wy aan de achterzyde van den tuin die een 38 meter lang is een gang laten maken van yzerdraad waaraan dek nu de druivenranken opbindt. Hy doet dit zoo netjes en zoo con amore dat het een plezier is om te zien. Onbekommerd of de zon schynt of 't regent stapt hy er heen, met een grooten tuinhoed op, en een korfje met bindsel mes en schaar om den hals. Hy ziet er dan zònder jasje, dus in zyn hemd, uit als een indische planter. Eten en drinken wordt er by vergeten. Eens noemde ik het de filozofen-laan, maar dàt wierp hy heel ver weg. Hy is daar werkman, die de druivenranken, zyn materiaal liefheeft en bewondert. van filosofeeren wil hy niets weten. We denken zooveel aan u beiden, en hoe neergedrukt ge toch soms zyn moet. Het is zoo'n kleinigheid niet zich goedschiks te voegen in zoo'n gevoel van zwakte en tydelyke onmacht. Och, beste vriend houd toch goeden moed, dat werkt de genezing zoo in de hand! en wat zullen we je dankbaar zyn als je weer flink aan 't opknappen bent. Kassian, dat het noodig is!- Voor eenige weken kreeg dek ook bericht uit Italie dat Edu heel ziek was, men vreesde het ergste. Het was ons zonderling pynlyk te moede, maar al spoedig kwamen er betere berichten, en nu schynt hy hersteld. Hy was in florence, waar hy ‘sedert een paar maanden’ een betrekking had. wèlke, weten wy niet! En Nelly Zürcher heeft een dochtertje. Weet je nog dat wy in Wiesb. een beetje om B.¹. gelachen hebben, en vroegen: is dat een man? Nu mogen wy er niet aan twyfelen of hy acht dat pleit gewonnen, de gelukkige stakkert! Lieve lieve Marie, je weet wel dat alleen de behoefte om u beiden {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} de hand te drukken me tot schryven noopt. Ja, en ook om je te danken voor je brief. Maar het is geen onbescheiden vragen om meer, je zult al te veel te schryven hebben! - Dek was bly dat zyn brief U bevallen had, en zal het eens spoedig hervatten. In gedachten zyn we zoo veel by u, och - konden we maar iets doen! Dag beste beste Funke! duizendmaal gegroet met je lieve vrouw. Toe, hou je goed! je liefhebbende Mimi DD 1. B.: Nelly Zürcher, een nichtje van de schilder-weldoener Jan Zürcher, was in 1884 gehuwd met J.B. Baarslag, een redakteur van Funkes Nieuws van den Dag. [25 juli 1885 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 25 juli 1885 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje briefpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelh Saturdag, Lieve Lina! Al sedert woensdag zyn wy in 't bezit van je heerlyke zending zeebanket en er van genietend danken wy de vriendelyke geefster, die ons telkens zoo met goede gaven bedenkt. Dek wilde zelf je schryven maar daar hy er nog niet toekwam, zend ik al vast een woordje. Hy heeft het namelyk heel druk in den tuin! dit is iets heel vreemds voor ons, daar hy er voor één, twee maanden byna niet toe te bewegen was er eens even rondtekyken, maar nu hebben wy achter in den tuin een laubgang¹. laten maken, dat wil zeggen het staketsel en dek bindt daar de reben². aan. hy heeft er gelukkig plezier in en by dit groeizame weer is er altyd wat te doen. het is langs den geheelen achterkant een 36, 38 meter. Dek doet dan zyn jasje uit, en met zyn wit hemd en groote witte tuinhoed, met een kistje met bast en mes en schaar aan een bandje om zyn hals hangend, ziet hy er uit als een planter. Ik en Wou en de meid en de jongen we vonden het alle gezellig want het was een waar verdriet als hy altyd zoo boven zat en naar niets keek, en dit is ook zeker gezonder voor hem. Wy hebben het allen druk in den tuin. ik ben puur beu van inmaken en doperwtjes en frambozen {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} en aalbessen -, oef, elke lust heeft toch zyn last! en daar we al den heelen zomer zoo onder ons zyn heb ik ook zoo voor alles den tyd. Hoe heerlyk voor hemzelf en vooral niet minder voor U beiden dat het zoo goed vooruitgaat met Hendrik! ik kan je niet zeggen hoe 'n plezier het ons doet. Gaat hy nu ook al weer school? De school voor Wou is iets wat me hoe langer hoe meer drukt. We doen wat we kunnen. dek is nu ook met het fransch met hem begonnen maar de inspanning van Wou's kant is niet altyd zoo groot als de leermeester wel wenschen zou, dat spreekt! En hoe is 't met de dochters, gaat Lien ook toekomend jaar nog school? Van funke hooren we niets goeds; wat ons erg spyt. hy is nu in Hilversum de dokters willen hem nr de bergen sturen - hoe hooger hoe liever - dek zei laatst: ten slotte zal men nergens meer gezond kunnen zyn dan in een luchtballon - en een paar weken daarna bracht Ueber Land und Meer⁶. dezelfde ui en wel in teekening een luchtballon als kuranstalt! Arme funke, als men hem nu nog maar verzekerde dat hy in dat hooge Engadin genezen zou. - En jy lieve Lien je bent ook zoo'n voorstandster van hooge bergen en reizen, gaan gyl. van de zomer niet eens een tourtje maken?- Ik ga nu wou nr bed brengen; hy is zoo'n lieve schat en op 't oogenblik geheel beschäftigt³. met een pr uilen die alle avonden rond het huis vliegen. Wou beweert dat ze op de duiven loeren en dat hy ze op den slag gezien heeft. hy wil ze nu met een steentje dood gooien! ‘En dan ma, dan zal ik hem verkoopen, of, als 't niet àlteveel kost dan kunnen we hem zelf laten opzetten, want het is heel mooi, zoo 'n groote schleieruil⁴..’ en zoo verdeeld⁵. hy de huid voor de beer geschoten is, en amuseert zich met niemendal en heeft het altyd druk en houdt zichzelf altyd opgewekt en vroolyk. Nu dag lieve lien. wat wyd ik uit over den Wou! Je ziet ook hoe we aan hem hangen. Groet je man en de vrienden hartelyk van ons. Met 'n handdruk je liefhebbende Mimi DD 1. laubgang: prieel of pergola (du.) 2. reben: wijnranken (du.) 6. Ueber Land und Meer: Duits periodiek. 3. beschäftigt: druk bezig (du.) 4. schleieruil: Schleiereule = kerkuil (du.) 5. kennelijke verschrijving. [27 juli 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink] *27 juli 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink. (Brieven van Cd Busken Huet. Uitgegeven door zijne vrouw en zijn zoon. Tweede deel (1876-1886). Haarlem 1890, blz. 322-323.) Fragmenten. {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} Parijs, 27 Julij 1885 Waarde Heer Ten Brink, (....) U moet mij melden of er eene reden bestaat voor uw niet-opnemen van Kneppelhout¹. tot heden. Heeft hij geweigerd U inlichtingen te verstrekken? Zijt U niet wèl met hem? Bestaat er eene andere oorzaak? Zoo niet, laat ons dan de volgende afspraak maken: Terwijl U aan Kneppelhout werkt zal ik het aan Multatuli doen; en opdat die twee zwakke gezondheden ons onder het werken niet ontvallen, zal de uitgever tijdig bekend maken dat de twee eerstvolgende afleveringen gewijd zullen zijn, de eene aan Kneppelhout, de andere aan Multatuli. Beiden zullen dan althans vóór hun dood weten dat er aan hen gedacht is. Dan wel, U zult mij de vrijheid geven over beiden te schrijven, en de uitgever zal daarin berusten. (....) 1. Kneppelhout: Johannes Kneppelhout (1814-1885), Nederlands humoristisch schrijver van vooral studentenverhalen. [7 augustus 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink] *7 augustus 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink. Fragment. (Brieven van Cd Busken Huet. Uitgegeven door zijne vrouw en zijn zoon. Tweede deel (1876-1886). Haarlem 1890, blz. 324-325.) Parijs, 7 Augustus 1885 Waarde Heer Ten Brink, (....) De administrateur van het Nieuws van den Dag schrijft mij dat de gezondheidstoestand van den uitgever Funke hem niet toelaat aan mijn verzoek te voldoen, en hij niet in staat is omtrent Multatuli mij de inlichtingen te verstrekken waar ik hem om gevraagd heb en die hij alléén, voor zoo ver ik weet, zou kunnen bezorgen. Dit is eene teleurstelling, want ik had er op gerekend dat de heer Funke mij niet alleen verschillende levensbijzonderheden zou kunnen mededeelen, maar mij ook aan eene bibliografie van Multatuli's werken (wier jongste uitgever hij is als lid der Elsevier-maatschappij) zou kunnen helpen. {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} Kan de uitgever Holkema, buiten bezwaar mijner schatkist, mij een volledig exemplaar van Multatuli's geschriften bezorgen? Ter leen, bedoel ik. Zoo ja, dan zal ik mij vergenoegen met het door U genoemd honorarium. Dat het kopijrecht mijn eigendom blijft schijnt mij toe van zelf te spreken; alsook dat ik vrijheid heb van mijn opstel gebruik te maken voor mijne Bataviasche courant. Trouwens, dit laatste heeft weinig te beduiden, want het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie wordt in Holland niet gelezen. (....) [10 augustus 1885 Brief van Mimi aan C. Vosmaer] 10 augustus 1885 Brief van Mimi aan C. Vosmaer. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A., 's-Gravenhage, fotokopie M.M.) Nieder ing. 10 Aug. 1885. Beste Vos! Ik heb je nog te danken voor je laatsten brief, maar hoofdaanleiding van myn schryven nu is dat het me daar invalt dat we reeds in Augustus zyn. Je schreef toch aan dek dat je italiaansche zoon deze en in de vorige maand thuis zou wezen, en ik denk aan de mogelykheid dat je hem een stuk weegs vergezelt op de terugreis, en misschien wel tot hier in de buurt. Nu, je ziet, de hoop zoo'n oude trouwe vriend weer te zien is levendig in me geworden. - ik weet wel wat je hierover aan dek schreef, maar als je niet kunt met de uwen, misschien toch alleen. Dus bitte, denk er nog eens over. Ik wil oppassen je niet te bepraten... want... de tuin is wel wat verschroeid door de lange droogte, en ook wy zyn wel wat oud en saai geworden - maar, het zou ons zulk een groot genoegen zyn, ziedaar! En nu ik er aan denk is my heelemaal de lust vergaan over wat anders te schryven. Dek is heel gezond behalve zyn asthma, en Woutertje is onze schat, dit zyn de twee helderste zyden van ons leven, anders is er nog al schaduw! - Maar zoo'n jongen als Wout, is zoo heerlyk opwekkend. en hy geeft hoop. Wat ben jy en je vrouw toch ryk met zooveel zonen - en de lieve dochter niet te vergeten. Maak je het allen wel? Groet Mevrouw hartelyk van ons, beste Vos, en als je kunt... neen, neen, ik wil niet te veel aandringen! Dag beste vriend je liefh. Mimi DD. {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Weet je dat funke zoo ziek is? Hy was 't voorjaar in Wiesb. we zagen hem toen herhaaldelyk. hy was al heel min en gaat, hoor ik voortdurend achteruit. Het doet ons zoo leed! [15 augustus 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 15 augustus 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 15 Augs 1885 beste Funke! We vernemen door Gorter dat zich eenige beterschap begint te vertoonen, en ik kan u niet zeggen hoe bly we daarover zyn. Dat ik u eenigen tyd niet schreef heeft meer dan een grond. Soms is m'n stemming wat gedrukt en daarmee mag ik u niet lastig vallen. Maar ook - en dit was hoofdzaak - vreesde ik u te vermoeien of zelfs te agiteeren vooral wanneer ik begon aan 't beoordeelen van H.M.¹. de faculteit die niet de eer geniet my altyd te bevallen. Niets is gemakkelyker dan 'n leek 't recht van meespreken te ontzeggen, maar als mannen van 'n bepaald vak gaan beweren dat 2 × 2 = 3 of 5 is, dan mag dunkt me, iedereen - leek of niet - de juistheid van zoo'n stelling ontkennen en bestryden. Zeker... als men slechts daarmee niet den patient lastig valt! En dit vreesde ik. Als bydragen tot het recht om meetespreken, op grond van algemeene regelen van gezond verstand - of meenen de heeren van 'n ‘vak’ daarbuiten te staan? Dan is hun vak veroordeeld! - nu, ik kan tal van staaltjes aanvoeren, zoo gek als dat 2 × 2 = 5! En waar blyft het ‘vak’ prestige, als de beoefenaars van 't zelfde vak elkaar tegenspreken? De oberstabsartzt Dyes². beweert dat niets makkelyker is dan 't genezen van de cholera. Is die man nu zooveel stommer dan z'n collega's die de cholerapatienten by honderden laten sterven? En, zoo ja, moet dan niet zyn bewering weersproken worden? Volgens hem is de ziekte met 'n beetje {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} chloor te overwinnen. Hoe gevaarlyk dus - als hy 't mis heeft - voor individuen of regeeringen die, hem geloovende, alle voorzorgsmaatregelen zouden mogen verzuimen. Toch zwygen de heeren. En die Dr Dyes zelf, waarom gaat hy niet naar Marseille, naar Spanje? Me dunkt dat daar voor hem eer en geld zou te oogsten zyn. Een ander staaltje. Waarom voerden de regeeringen - op raad van ⅞ der Fakulteit - de gedwongen vaccine in. Volgens de aanhangers der vaccine immers loopen zy, ingeënt zynde, geen gevaar. Met opheffing van den vaccinedwang kan dus - volgens henzelf - nooit 'n pokken epidemie ontstaan. Slechts de niet-ingeënten zouden bezwyken, en weldra zouden allen zich laten inenten als men toch op den duur zag hoe heilzaam 't was. Ik sla nu hier by de bezwaren uit 'n godsdienstig oogpunt, over. Ook zal ik hier niet uitweiden over de belangryke vraag of niet de inenting: 1o de pokken in 't leven houdt? 2 Andere kwalen te voorschyn roept? Evenmin hier de kwestie van Staatsrecht. Ik geloof niet dat Alva 't zou gewaagd hebben moeders te dwingen hun kinderen te laten besmetten met de vuiligheid van 'n ziek beest! En: de efficaciteit⁵. van 't zoo vieze middel! Die is volstrekt niet uitgemaakt. Er sterven minder menschen aan de pokken dan vroeger. Dit kan zyn. Maar 't lazarus en de pest zyn geheel verdwenen. 't Is te veronderstellen dat ook de pokken hun eigen dood zouden gestorven zyn, als men ze niet kunstmatig in't leven had gehouden. 't Is opmerkelyk dat ziekten in haar verloop overeenkomst hebben met de lyders zelf. De ziekte-zelf schynt ziek te kunnen worden en sterven. En dit weer zoowel wat de kwaal aangaat die 'n individu heeft aangetast, als met betrekking tot het zgn. ‘heerschen.’ Van Dokters gesproken. Ik meen van U begrepen te hebben dat uw reis naar Wiesbaden niet zoo zeer op hun voorschrift als uit eigen keus geschied is. Toen ik, uit uw eersten brief, dat plan vernam, ben ik geschrokken. Want... ik hield W.b. niet voor gezond. Maar ik was er niet zoo zeker van als nu. t Is namelyk nu 'n erkende zaak. De gemeenteraad die natuurlyk zoo lang mogelyk haar best deed de voor 'n badplaats zoo noodlottige gissing tegentespreken, is nu wel genoodzaakt geweest de zaak te erkennen. Ze heeft 'n kommissie van deskundigen benoemd om zoo mogelyk {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} raad te schaffen. Ze zitten in zak en asch! Ik vrees dat er niets aan te doen is, daar er locale oorzaken zyn die niemand kan veranderen. Hoe dit zy, mannen van 't vak hadden moeten weten dat ik slechts giste, en U 't verblyf te Wb. moeten afraden. De term: ‘in de bergen’ is zeer rekbaar van beteekenis. Zeer dikwyls heeft men in bergstreken plaatsen waar bedorven lucht in kloven of in bosch blyft hangen. Niet overal is 't water goed. Soms zyn er nadeelige vulkanische dampen. (Die twee laatste oorzaken bestaan hoogstwaarschynlyk te W.b. en misschien ook de eerste!) Wat zou ik doen! Was ik zoo zeker van m'n zaak geweest als nu, dan had ik u forscher gewaarschuwd. Ik besloot U voortestellen by ons te komen. En nog beweer ik dat ge nergens beter zoudt zyn. De ligging van ons huis is uitgezocht gezond. Van miasmen kan hier door gebrek aan bosch en de hoogte waarop we liggen geen spraak zyn. En 't water is uitstekend. (Ik heb 't door Dr Dupont in Rotterdam den mikroscopist en 'n chemicus dien hy er by riep, laten onderzoeken)- Morgen meer, beste beste Funke. Ik heb me te lang bezig gehouden met Woutertjes rekenles. Goddank dat ge wat beter wordt! Och, mocht het voortgaan. Maar ga asjeblieft niet te spoedig naar Amsterdam terug. Nu, morgen meer.- Ge herinnert U³. wat ik vertelde van den man die by me kwam eerst voor ± 12 jaar, en onlangs weer? Ik meen, die z'n ontslag nam als Inspect Domn. en wiens vrouw m'n hulp inriep?⁴. Nu, zie hier 'n brief van hem. Ik vraag u of ik gelyk heb of niet? De dokters willen hem geen certift van krankzinnigheid geven! Die arme vrouw! Door de stommigheid van die dokters heeft hy nu geen pensioen! Och, ik durf niet. Ik kan niet beoordeelen of zoo'n treurige zaak, koddig is ze ook, u niet te veel vermoeien zou. Z'n brief komt natuurlyk neer op ‘wereld- en maatschappyverbetering.’ Onzin! 1. H.M.: Hare Majesteit. 2. Vgl. de brief van 9 juni 1885. 5. efficaciteit: doeltreffendheid (naar 't fr.) 3. Ge herinnert U: deze hele alinea is doorgestreept. 4. m'n hulp inriep: vgl. de brieven van 30 januari en 3 mei 1885. [16 augustus 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 16 augustus 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅓) beschreven. (M.M.) {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 16 Aug. 1885 beste Vos! Uw brief is met gejuich ontvangen. Jammer dat men in Duitschland geen kalveren mest, dat ge niet verloren zyt en m'n zoon niet. Op die kleine verschillen na, zal uw komst 'n vernieuwde opvoering zyn van Mattheus zooveel.¹. Wel zeker, wachten wy Uwe vrouw. Zy zal hartelyk welkom wezen. 't Spyt me al genoeg dat ge zoons en dochter geëlimineerd hebt. Mocht het U nog schikken 'n paar hunner mee van de party te doen zyn, heel graag! Bedden en ruimte hebben wy, en gister heeft Mimi zes nieuwe servetjes gekocht. Wat wil je meer? Nu, zonder gekheid, breng zoo veel van de uwen mee als U gelegen komt. Met verdriet zag ik van morgen dat de tuin er zoo ellendig begint uittezien. Voor 'n dag of 10 was hy zoo aardig. Maar die aanhoudende droogte! De bladen van den wingert beginnen al mooi bruin te worden, en ik dacht er aan dat onze Laubgang heel leelyk wezen zou op 26 Augustus! Maar bóven tuinlust staat het gezellig samenzyn in huis. Komt gaauw en blyft lang! Hartelyk gegroet Uw vriend Dek We hebben gehad aardbeien frambozen, kersen, zoo dat we er geen weg mee wisten! Ik heb arme kinderen binnen geroepen om te plukken, en den tuinjongen moeten beknorren omdati de afgevallen kersen niet behoorlyk wegveegde. En al die heerlykheid is nu voorby. Veertien dagen geleden was de tuin werkelyk aardig. Wat zullen wy veel te praten hebben. Ik maak er my 'n feest van, en mies ook. Wilt ge my 'n klein takje ‘citroenkruid’ meebrengen? In 'n wasdoekje met natte mosch zal 't wel in uw koffer kunnen. Dan hebt ge er geen last van.- Zorg dat we dag en uur weten om den wagen te bestellen. Ons is elke dag en elk uur goed, ook als ge zonder verder bericht op 't laatste oogenblik nog goedvondt het getal der bezoekers te vermeerderen. Dit hoeven wy volstrekt niet vooruit te weten. Ik zou 't verduveld aardig vinden als ge ongeannonceerd met uw vieren of vyven kwaamt. 1. Waarschijnlijk bedoelt Multatuli Lucas. (15:11-32) {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 augustus 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 18 augustus 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje briefpapier, geheel beschreven. (M.M.) N. Ingelheim, 18 Aug '85 beste Funke! M'n laatste woord was ‘morgen meer.’¹. En toch schreef ik gister en eergister niet. Telkens was er een of ander dat m'n stemming bedierf. Hoe men op 't idee komt iemands ‘leven’ te beschryven is my 'n raadsel, tenzy men als uitgemaakt beschouwt dat zoo'n werk onwaar wezen mag. Het leven immers bestaat uit 'n aaneenschakeling van zoogenn kleinigheden die toch inderdaad door den invloed dien ze uitoefenen op 't geheel, blyken géén kleinigheden te zyn. Men hangt er van af. En als men begint ze te noemen zou er geen eind komen aan 't lystje van gelyksoortige dingetjes die even veel aanspraak op vermelding zouden hebben. Maar aan den anderen kant, wie ze niet noemt, stelt zich bloot aan onrechtvaardige beoordeeling. Wie heel uit de verte de steenen niet ziet waarover 'n wandelaar struikelt, meent 'n wys vonnis te slaan als hy den struikelenden man voor dronken uitmaakt. Wat me gister en eergister o.a. bezig hield was - ja, dan zou ik beginnen één ding te noemen, en waarom dan al die anderen niet? Alzoo punctum!². Tot m'n groot genoegen zien wy tegen 27 of 28 dezer 't bezoek van den hr en Mevr. Vosmaer te gemoet. We hadden overigens dezen zomer³. tot nog toe geen logés,⁴. in tegenstelling van verleden jaar toen we soms 't huis vol hadden. Dit jaar ben ik genood- {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} zaakt geweest, òf niet uittenoodigen òf zelfs 'n paar voorgestelde bezoeken heel vrindelyk aftewyzen. Dit was me heel onaangenaam, maar 't moest wel. Hoe dit zy, ik ben bly dat onze beste Vos komt, daar ik op z'n omgang zeer gesteld ben. Ook durf ik gelooven dat hy gaarne hier is. Het lystje der bezoekers van verleden jaar zou je curieus vinden, maar m'n memorie schiet te kort om't compleet te leveren. Zusters, zwagers, kinderen... ontelbaar. Ook Domela N. is hier geweest. Jammer dat die lieve beminnelyke man in dat onzinnige socialismus verzeild is. Hy weet dat ik 't niet met hem eens ben, en des te aangenamer was me zyn bezoek. Ik⁵. houd hem - in tegenstelling van sommigen zyner tegenstanders - voor welmeenend en oprecht, en denk dat hy àls hy de ongegrondheid zyner stellingen inziet, dat ruiterlyk erkennen zal. En verbeeldje, ik heb bezoek gehad van 'n - dit raad je niet in zessen! - van 'n russischen generaal die Gouverneur van Astrakan geweest is, en - wonder boven wonder! - hollandsch had geleerd om den Havelaar te lezen.¹⁰. Dit zal u, uitgever van ‘Multatuli's werken’ pleizier doen, en dáár om schryf ik 't u, niet om mee te bluffen. Tot nog toe had ik 't geen mensch verteld. Dat hy holl.s had geleerd bleek me waar te zyn. 'nPaar regels op z'n visitekaartje waren zeer goed geschreven, en hy sprak met veel kennis over de indische toestanden die in den Havelaar geschetst worden. Aanleiding tot z'n studie, zeide hy gevonden te hebben in de omstandigheid dat hy in zyn gouvernement 'n gelyksoortigen stryd te voeren had. In den Keizer zeide hy 'n bondgenoot te hebben, maar... de hofkliek, de velen die belang hebben by misbruik! (Een groot verschil tusschen hem en my is dat hy ryk, generaal en graaf is, en dat hy dit alles bleef, terwyl ik me - enfin!) Aardig was het, hem over Droogstoppel te hooren spreken. Kortom, er bleek me volkomen dat hy op de hoogte was. Doet u dit niet 'n groot genoegen? Als ge misschien lust hebt z'n kaartje te zien (om 't hollandsch) zal ik 't u zenden. Maar laat er niets van in de Courant zetten. 't Zou 'n smakeloos blufje wezen. Van ‘smakeloosheid’ gesproken. Zekere heer - ja, z'n naam weet ik niet meer - die sigarenfabrikant en ‘geestverwant’ is, vraagt me of hy m'n portret op sigarenkistjes mag zetten? Ik heb beleefd voor de eer bedankt.) {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ik ben⁶. waarachtig niet wat van Vloten me aanwryft: ‘vertoonzuchtig’. Juist andersom, elke publiekerigheid kost my 'n overwinning op mezelf. Maar zy die me zoo hardnekkig ignoreeren, vermyden 't noemen van m'n naam zeker niet om my genoegen te doen. Onlangs las ik 'n stuk over 't spel. (roulette en 30 & 40) Geen woord over de Mill. studien waarin ik toch de kansverhoudingen der groene tafel vry duidelyk heb uiteengezet. De eedskwestie is tot vervelings toe besproken. Nergens werd daarby Havelaar's eed aangehaald. Herhaaldelyk schryft men tegenwoordig over vliegers oplaten, en spreekt daarby van ‘hollandsche jongens’ alsof die daarin uitmuntten. Uit noot op Havelaar⁷. kon men weten dat (ook!) die roem betwistbaar is. By de behandeling der zoo hoogst treurige toestanden te Atjeh wordt nooit gewezen op myn waarschuwing. Maar waar ik nu op komen wou is dat men ook versmaad heeft notitie te nemen van m'n brief aan de brusselsche studenten die me tot eerevoorzitter van hun congres hadden benoemd. In belgische bladen moet die brief opgenomen zyn, althans ik verneem dat de Locomotief hem daaruit heeft overgenomen, maar voor holl. couranten was myn geschryf alweer niet belangryk genoeg. Als ik eens 'n gekommentarieerd lystje gaf van wat ze wèl vertellen... kyk! Maar die wraak schikt me niet, om meer dan een reden. Oók omdat men meenen zou dat ik - uit ‘vertoonzucht’ dan - er {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} op gesteld was genoemd te worden. Neen, veel liever niet. Maar dat opzettelyk verzwygen van wat ten belange der publieke zaak genoemd moest worden is onoprecht en onzedelyk, en alzoo voor die publieke zaak nadeelig. Dit grieft me. Als staaltje van den geest die me bestrydt, dit eene slechts. Alberd. Thym - goediger dan de doodzwygers, en ditzelfde zeg ik van de Rott. dominees die beweerd hebben dat al m'n lezers zoo vuil en gemeen waren - nu, A.Th. heeft m'n Vorstenschool genoemd: ‘één kakografie van begin tot eind.’⁸. Geen penvoerder in 't veelschryvend Nederland heeft zich geroepen gevoeld 'n enkel woord van protest tegen dat curieuze vonnis te uiten. En men vraagt me, waarom ik niet schryf? Alsof iemand de lust niet verging by zoo'n ervaring! By 't opnemen van de pen komt by den tweeden, derden regel de bitterheid boven. Zwygen is plicht waar de eenig mogelyke uiting in scheldwoorden bestaan zou. De stryd tegen den onwil om toetegeven in m'n stemming, maakt me onmachtig. Dit wordt zeker niet begrepen door de mannen van 't vak, de ‘letterkundigen’ (met permissie! - die er aparte zieltjes op na houden voor partikulier huis- of publiek beroeps-gebruik. (Dat zielenverschil zie ik terstond in schryvery. 't Zou me hard verwonderen als de deugdzaamheidpreekende schryver van die stukken in den Pall Mall.⁹. niet 'n heel gemeene kerel was. Ge hebt ze immers gelezen?)- Toen ik m'n vorigen sloot, en ook toen ik dezen begon was ik van plan nog een en ander te zeggen over... de dokters, over bacterien, miasmen, al of niet gezonde lucht, &c, voornamelyk in verband met Uw ongesteldheid. Maar ik weet niet of 't U aangenaam is, en ik mag niet wagen U te irriteeren. Als gezonde lucht en goed drinkwater goed voor U zyn, moet ge hier komen. Daarby zou hier aan huis uw beste vrouw iets minder gebonden zyn by U te blyven dan in een hôtel. Als gezonde lucht goed is? Wel zeker, zegt iedereen, en ik ook. Dat heet: om niet ziek te worden. Maar of lucht en water, goed zynde voldoende werking hebben op genezing eener kwaal, weet ik niet. Dokters schynen dit te meenen, maar m'n vragen om uitlegging blyven onbeantwoord. En - wat erger is - hun oordeel over die lucht, &c is dikwyls oppervlakkig en ongegrond. {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Verzoek uw vrouw my meetedeelen of m'n schryven U niet te veel vermoeit? Overigens verwacht ik geen antwoord. (Neem dit op in den goeden zin!) Hartelyk hartelyk gegroet. Dek 1. Vergelijk de brief van 15 augustus: op deze woorden volgden nog twee alinea's. 2. punctum: punt (erachter) (lat.) 3. dezen zomer: oorspr. stond er dit jaar. 4. logés: oorspr. stond er bezoek. 5. Ik: oorspr. voorafgegaan door En. 10. Zie voor zijn visitekaartje de reproduktie onder deze brief. 6. ben: oorspr. stond er houd. 7. Zie V.W. I, blz. 360. 8. Zie V.W. XVII, blz. 746 e.v. 9. Pall Mall: de Pall Mall Gazette was een in Londen verschijnend nieuwsblad, in 1865 gesticht en sedert 1877 van radikale signatuur. [24 augustus 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink] *24 augustus 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink. Fragment. (Brieven van Cd Busken Huet. Uitgegeven door zijne vrouw en zijn zoon. Tweede deel (1876-1886). Haarlem 1890, blz. 327-328. Parijs, 24 Augustus 1885. Waarde Heer Ten Brink, Ik dank U zeer, zoo ijverig voor mijne belangen gewaakt te hebben, en herken daaraan uw goed hart. Het blijft dan overeengekomen, dat de heer Holkema f150 betalen zal, te verrekenen na ontvangst der kopij of na het korrigeren der proeven. Te veel zal het niet zijn, want het opstel zal mij vrij wat hoofdbreken kosten. Maar afstaan van kopijregt, daarvan kan ditmaal niet inkomen. Drie vierde gedeelten van mijn werk zal ik moeten putten uit een onuitgegeven dagboek van Multatuli, welks bezitter enkel uit genegenheid voor Multatuli er in heeft toegestemd, mij inzage te geven, en vrijheid te schenken tot excerperen. Door het kopijregt af te staan zou ik in casu beschikken over andermans eigendom. Acht de heer Holkema dit een onoverkomelijk bezwaar, het zou mij leed doen. Nergens elders zou mijn opstel zoo goed op zijne plaats zijn als in Onze Hedendaagsche Letterkundigen. Laat ons afspreken dat ik vóór 31 Augustus omtrent de beslissing van uw uitgever onderrigt zal worden. Reeds sedert einde Mei zijn wij over dit onderwerp in correspondentie; en het is een mirakel dat Multatuli, 65 jaren oud en man van den dag, niet tusschentijds overleden is. Er moet nu voortgang gemaakt worden. (....) [25 augustus 1885 Briefkaart van Multatuli aan C. Vosmaer] 25 augustus 1885 Briefkaart van Multatuli aan C. Vosmaer. Met poststempels Nieder-Ingelheim 25 8 85 en 's Gravenhage 26 aug 85 en geadresseerd aan WEdGestr Heer Mr C. Vosmaer s Gravenhage. (M.M.) {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} b.V. Groote val uit de koets! Maar... nous sommes payés pour savoir ce que c'est.¹. Voorloopig onze zeer hartelyke groeten. Weldra uitvoeriger schryven. Toen ik van M. de treurmare vernam, was ik juist bezig me te ergeren omdat de tuin er by uw komst zoo verdroogd zou uitzien.². Die grief is me nu bespaard, helaas! Dank voor uw beider hartelyk schryven. Ik zie zoo dat het U even erg spyt als ons. (Wat-n malle troost!) 25-8-'85 Dek 1. nous sommes payés etc.: wij weten maar al te goed wat dit is. (fr.) 2. zou uitzien: oorspr. stond er uit zou zien. [25 augustus 1885 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 25 augustus 1885 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (¼) beschreven. (M.M.) N.I. 25 Aug. '85 beste Haspels! Ik zit heusch in den brand, nu voor 't dagelyksche. Als ge kunt, help my. hartelyk gegroet uw Dek [28 augustus 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 28 augustus 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} Niedr Ingelheim 28 Aug '85 beste Vos! Ja, 't is terdeeg jammer! Maar, zoo iemand, dan weten wy wat hindernissen zyn van de soort die U beletten ons met 'n bezoek te verheugen. En ik begryp zoo dat ge in uw verhoudingen niet achteruit moogt raken. Uw litterarische verhoudingen, uw familie relatien, de haagsche omgeving, alles maakt U de zorg om ‘ieder 't zyne te geven’ tot 'n pynlyke plicht. Maar jammer is 't! Verbeeld je ik had 'n lystje begonnen van dingen waarover ik u spreken wilde, omdat ik nu eens goed van Uw byzyn genieten wou. En... net gaat het vandaag regenen, zoodat de tuin wat opgeknapt wezen kan tegen den 4n of 5n Septr! Kyk, zoo doen de goden altyd, ze weten 'n mensch te traîteren, zelfs met het goede. Een boerenmeid op de kermis die op 't draaibord haar duiten had verloren, verkocht haar lokken. Met de opbrengst daarvan speelde zy voort en trok 'n kammetje. Ik zit me gek te peinzen wat de nydige goden haar zouden hebben laten winnen als ze 't nieuwe speelgeld had gekregen voor HED eer? Want zulke meiden hebben ‘eer’ vertelt de Pall Mall. Ik beweer dat die hulde campagne van den (of de) P. Mall... nu ja, ‘eerloos’ is wat bar, maar veel vertrouwen stel ik niet in zulke Amienspeters¹.. Ik heb veel over die zaken te zeggen. Jammer dat zekere ‘woorden’ me niet uit de pen willen. Men kan wel eens maar niet doorgaande in 'n lang betoog zekeren klip omzeilen zooals gy heel aardig deedt by 't wyzen op de vuilheid van Bredero.¹⁰. Myn bezwaar is des te wichtiger omdat juist het noemen expressis verbis². in bedoelde zaak noodig is. Juist het eeuwig vermyden daarvan heeft die Pall Mall-zaak tengevolge, of althans het heeft deel aan den treurigen toestand. ‘Bien poser une question est presque la résoudre’³. en men kàn de zaak niet correct poseeren alsmen alles wat er by tepas komt⁴. niet noemen mag. Enfin, ik zal probeeren.- Wouter zal - o glorie! - den 4n of 5 Septr in 't publiek, m'nheer, piano spelen. Niet omdat hy zoo'n phenix⁵. is, maar de muziek school te Mainz heeft dan openbare Prüfung⁶., en hy moet meêdoen. Mies is nu met hem naar Mainz om schoentjes, handschoenen & 'n kraagje te koopen. Den datum weten wy niet zeker ('t Examen duurt 4 dagen) maar 't viel in den tyd uwer komst. We verheugden ons in de hoop dat Gy en Uw vrouw er by zoudt kunnen zyn. - Gut, ik heb u iets te vragen maar als 't U niet schikt, {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} zeg neen! Ik beweer dat elke redactie zelf weten moet wat in haar tydschrift of courant past, en alzoo- Zie hier! Lees eens asjeblieft in de Minnebrieven de parabel van Thugater.⁷. (Ik gis dat de Grieken ten onrechte van dien e, 'n ἠ hebben gemaakt. De laatste sylbe zal wel kort geweest zyn in 't Sanskrit, daar de Germanen hem byna toonloos uitspreken.)- Heb je 't gedaan? Welnu, wat ik daar van 't melken zeg was hm... hoe moet ik 't noemen? pure geniïgheid. Ja, want nooit had ik 't van iemand vernomen, en nooit gemelkt. En zie, de dichter van '61 (datum der M.B.) schynt de mannen van 't vak vóór geweest te zyn, want ik lees in de courant 'n stukje van 'n veehouder die 't zelfde zegt. Het verschil tusschen de eerste en laatste melk is énorm. Hy heeft er proeven mee genomen. Nu wou ik U vragen of 't U schikt in den Spectator die beide stukjes onder elkander aftedrukken, met 'n opschriftje ‘de dichter en de vakman’ of zóó iets. Nu, dat is U toevertrouwd.- Uw stuk over 't Museum is zoo belangryk,⁹. zegt Mimi. Ik heb 't nog niet gelezen, omdat ik 't slot wacht. ('t Is zoo leerzaam en ‘gediegen’⁸. zegt ze). Als 't kompleet is zal ik u - hoe moet ik me uitdrukken? Misschien kan ik beginnen met: ‘over deze zaak zou veel te zeggen zyn!’ Over den schyn van verwaandheid die ik hier op me laad zal ik me verantwoorden. Dat ‘niet door U gezegde’ ligt op 'n geheel ander terrein dan uwe beschouwingen. Maar: ‘alles is in alles.’ My komt het samengrypen van dit alles (of zooveel mogelyk daarvan) als de ware roeping van den dichter voor. Thugater melkte beter dan haar broêrs, en ik meen te kunnen zeggen waarom Mons. Cuypers¹¹. slechter bouwt dan Michel Angelo.- Van onaesthetisch bouwen gesproken. Op m'n Vosmaerlystje stond: ‘het bekyken van de nieuwe station te Mainz!’ De wansmaak die dáárin te zien is, gaat boven uw begrip. 't Is 'n puur genot zich dáár te ergeren over deutsche Kunst. Ja, de ergernis gaat over in 'n soort van wellustige kitteling. Dag beste Vos, onze vriendelyke groeten aan Uwe vrouw, dochter en jongens. Uw liefh Dek {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Sakkerloot ik heb 'n korrespond. schaakparty. Ik ben 'n knoeier in 't schaken, en moet m'n fouten door eindeloos geduld trachten te vergoeden. (als ge 't bedoelde stukje over de melk plaatsen wilt, zal ik 't u zenden. 't Is door 'n landbouwer geteekend. Anders zouden ze misschien denken dat ik 't verzonnen had. zóó klopt het! 1. Amienspeters: Peter van Amiens († ± 1115), ook Peter de Kluizenaar (l'Ermite), de voornaamste prediker voor de eerste Kruistocht; dus hier: zij die oproepen tot een nieuwe eerbaarheidskruistocht. 10. Bredero: in De Nederlandsche Spectator van 4 april 1885 had Vosmaer een verslag van de Bredero-herdenking geschreven. 2. expressis verbis: met zoveel woorden (lat.) 3. bien poser etc.: een vraag goed stellen is haar al bijna beantwoorden. (fr.) 4. alles wat er by tepas komt: oorspr. stond er ze. 5. phenix: (Phoenix) hier: korifee. 6. Prüfung: examen (du.) 7. Thugater: oorspr. stond er Thugatèr. Zie V.W. II, blz. 39 e.v. 9. 't Museum: in De Nederlandsche Spectator van 15, 22 en 27 augustus 1885 wijdt Vosmaer drie artikelen aan ‘Het nieuwe museum te Amsterdam’. 8. gediegen: gedegen (du.) 11. Mons. Cuypers: Petrus J.H. Cuypers (1827-1921), (katholiek) Nederlands architekt van o.m. het Rijksmuseum (zie noot 9) dat in 1885 was opengesteld. [28 augustus 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 28 augustus 1885 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (1 regel) beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 28¹. Augs 1885 beste Funke! Goddank, Gorter schryft me dat het vooruit gaat! Ik kan U niet zeggen hoe bly ik met dat bericht ben! Hoerah hoerah, hoerah! Ik zou wel 'n gekheid kunnen doen van vreugd. Waarom zou 't nu niet verder vooruit gaan? Ik zal 'n vers maken op den Trompenburg en de dennen daar. Ja, en die boomen heb ik vergeving te vragen want ik heb ze gelasterd. ‘Wat kan dennenlucht helpen?’ vroeg ik, meenende dat hun reuk en uitwaseming alleen invloed had op borstkwalen. Nu, des te beter. Och, keer toch niet te spoedig naar Amsterdam terug! Schryf me niet. Maar verzoek uwe vrouw of ze my, op 'n briefkaart maar, één enkel woordje wil zenden. Nu ik iets goeds weet, wil ik 't graag nog eens hooren. Eén woordje maar. Alleen: ‘'t gaat vooruit!’ is me genoeg... hartelyk hartelyk gegroet Uw liefh Dek Ge hebt immers m'n vorigen ontvangen? Dien waarin ik schreef over dien russ.n graaf die holl. geleerd had? Als ik wist dat m'n geschryf U niet vermoeide (of ergerde omdat ik zoo dikwyls bitter ben!) schreef ik u alle dagen. Mies is met Wouter naar Mainz om schoenen &c te koopen voor z'n... examen. Den 4, 5 of 6 Sept namelyk is er Prüfung in 't Publiek van 't muziek conservatorium en daar moet ook de kleine man z'n kunst vertoonen. Hy is geen phenix maar voor 'n kind van 9½ jaar schikt het nogal. Hy is 'n alleraardigste jongen, maar {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} aan leeren heeft hy den duvel gezien. Dat is niet dan met de grootste strengheid van hem gedaan te krygen. By de fransche les maakt hy me soms dol. Vandaag eindelyk regen, juist nu mimi kommissies te doen heeft. Maar voor land en tuin is't goed. Alles stond even dor. Toch weten we geen weg met al de peren. M. raspt, perst &c ze en kookt er 'n soort gelei². van. Gut, ik ben zoo bly dat je beter wordt! Houd je nu flink, als altyd! 1. 28: oorspr. stond er 27. 2. gelei: oorspr. stond er stroop. [30 augustus 1885 Brief van Multatuli aan Haspels] 30 augustus 1885 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel velletje briefpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) N. Ingelheim 30 Aug '85 beste Haspels! Na myn kort briefje tweemaal uw hulp ontvangen! Uw hartelyke trouw is roerend. Ik zal er niet veel woorden over gebruiken. Maar wees verzekerd dat het me áándoet. Ik voel me zeer afgemat en verdrietig, althans by buien. M'n asthma maakt me telkens onmachtig, en elke beweging, elke hindernis of invallende gedachte schynt die kwaal optewekken, en daarom houd ik 't voor 'n soort van zenuwkramp op de longen. Doch misschien is dat alle asthma. Als ik er dokters naar vraag, kryg ik 'n antwoord dat klinkt als 'n toelichting, maar my den indruk maakt dat ze 't niet weten. Sommige oogenblikken is m'n ademhaling normaal.- Ik ben te lam om veel te schryven. Wees er niet boos om, beste beste kerel! Hartelyk dank en gegroet van uw liefh Dek [augustus 1885 Herinneringen van M. Berdenis van Berlekom] Eind augustus 1885 Herinneringen van Marie Berdenis van Berlekom aan een bezoek ten huize van Multatuli, op schrift gesteld in mei 1921, ter toelichting bij de aan haar gerichte brieven van Multatuli, bij het in bewaring geven daarvan aan de K.B. te Den Haag. Een deel van deze herinneringen is eerder gepubliceerd in De Amsterdammer van 1 mei 1910. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} Persoonlijke herinneringen (...) Hoe ontzaggelijk veel hebben ook wij, vrouwen, aan Multatuli te danken. Hij was onze helper, die uitsprak, wat de inzet der gansche vrouwenbeweging zou zijn: ‘de vrouwen willen leven, genieten, en waarlijk mensch zijn.’ Multatuli zag het meisje, de vrouw anders, dan de dichters vóór hem haar zagen, die haar voornamelijk bezongen in ééne periode van het leven, als zij jong en mooi is; Multatuli zag de mensch in haar, en hij had het menschelijke in haar lief, zooals hij de natuur lief had, en geheel zijn ziel kwam in opstand, waar hij dit schoone zag verknoeien door de moraal en de zeden. Hij geeselt de vrome wreedheid, die duizende slachtoffers leverde aan dat monster, met 'n muil als 'n Statenbijbel, en een reusachtige breikous tot achterlijf, dat uitloopt in een borduurnaald. Het was het monster der hysterie, der onbevredigdheid in het leven der vrouwen, dat zoovele geestelijk vernietigde. Men trachtte Multatuli door doodzwijgen onschadelijk te maken, maar dit prikkelde hem tot steeds sterker uitspraken. Hij wilde gehoord worden door het jonge geslacht. En, zooals Henriëtte Roland Holst zegt: ‘de jeugd stroomde hem toe, en zoog zijne gedachten in met onverzadelijke gretigheid.’ Zoo ging het ook met de jonge vrouwen en meisjes. Multatuli schonk haar de geestelijke vrijheid, hij wekte ze op tot zelf denken, tot zelf willen, tot zelf mensch zijn. (....) Van dien tijd af beheerschte de studie van Multatuli's werken onze jonge jaren, - en toen ik, in Frankfurt muziek studeerend, toevallig vernam dat hij in Nieder-Ingelheim (een klein dorpje bij Mainz) woonde, was het mij te machtig om hem niet even te vragen, of ik hem, op mijn weg naar huis, (ik woonde in Zeeland), de hand mocht komen drukken, of ik hem persoonlijk mocht komen danken. ‘Herr Douwes Dekker?’ - ‘Der wohnt da oben, ganz allein auf der Höhe,’ - zei mij een kleine boerenjongen, toen ik op een warmen Augustus-dag, uit den trein stapte en in 't stationnetje van 't kleine dorp Nieder-Ingelheim, naar de woning van ‘Herrn Douwes Dekker’ vroeg. Ik had maar een paar uurtjes tijd, tusschen het {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} treintje, dat mij daarheen had gebracht en dat mij weer terug naar Mainz moest brengen, om vandaar met den sneltrein naar Zeeland te gaan. Ik had Multatuli geschreven of hij mij ontvangen kon, en van hem, op mijn verzoek, een telegrafisch antwoord gekregen, dat gelukkig toestemmend was. Dus, gedrongen door den korten tijd, holde ik de hobbelige straatjes van het dorpje door, den eenzamen, stijgenden weg op. 't Werd mij wonderlijk te moede! Hoe meer het pad steeg, des te breeder werd de horizon, des te wijder werd het landschap beneden mij. Daar zag ik den Rijn kronkelen als een zilver lint, - hoe ver was het dorpstorentje reeds achter mij! Zoo stil was het en zoo vreemd: de zon brandde op den heeten, stoffigen weg, in de wazige atmospheer! Mijne wangen gloeiden! Niemand, ook mijn vader niet, den lieven, vertrouwden vriend, had ik zelfs het denkbeeld van dit bezoek kunnen mededeelen. Daar de uitvoering van den lang in stilte gekoesterden wensch, door een gevoel van ‘schuchterheid’, van ‘opdringerigheid’ steeds uitgesteld, slechts op het allerlaatste oogenblik tot daad was geworden. Eindelijk daarboven, ‘auf der Höhe’, een landhuis, wit met groene blinden, in een uitgestrekten tuin. Vriendelijk, doch wat verveloos, scheen de woning; het hek openend, groeide het gras tusschen de steenen. ‘Die dame aus Frankfurt? Der Herr erwartet Sie’, zei een keurig, helder dienstmeisje. En die eenvoudige woorden gaven mij plotseling eene groote rust, en een groote vreugde. En, in zijn studeervertrek geleid, zoo bescheiden, ja bijna armoedig, met het versleten karpetje, en de reten tusschen den verveloozen vloer, waar zijn eenvoudige schrijftafel stond, trad hij mij tegemoet, een slank man, bleek, met lichte zieners-oogen, mijne beide handen grijpend. ‘Bent U niet boos dat ik gekomen ben?’ zei ik. ‘Kindlief, dan zou ik wel een hart van steen moeten hebben,’ antwoordde hij. En, op mijn antwoord, dat ik direct weer weg moest, om mijn trein te halen, zei hij: ‘Maar je moet mijn vrouw toch zien, en Woutertje’. En vastgesteld werd, tot mijn onuitsprekelijke vreugde, dat ik dien dag bij hun zou blijven logeeren, en den volgenden dag zou vertrekken. Een telegram werd naar mijn vader gezonden, om hem te verwittigen en toen volgde een der heerlijkste dagen van mijn leven. In de gezellige huiskamer, met de mooie eikenhouten meubels, met een prachtig uitzicht op de Rijnvlakte, hoorden {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} zijne vrouw en ik Multatuli spreken. 't Was er zoo stil en rustig en, in die lichte atmosfeer, opende zich geheel het genie van zijn ziel, beeld stapelde zich op beeld, idee op idee, men volgde met eerbied en verrukking het ontplooien der gedachten van den grooten dichter en denker. De uren vergingen - wij bemerkten het niet -, de kleine huishoudelijke verrichtingen gingen door den fijnen, liefdevollen tact zijner vrouw zoo geruischloos, dat geen wordend denkbeeld ooit werd gestoord. Om 5 uur, als in Holland, gebruikten wij het eenvoudig maal, met een klein, door Woutertje gebracht dessert: een appel in een kransje van madeliefjes en boterbloempjes. En toen wij daarna afdaalden naar den rand van den tuin, naar de met wijngaardranken bekleede ‘Laube’, waarvan hij de takjes zelve opbond, ontspon zich weder een schoon gesprek, waaruit een gevoel van groote goedheid opkwam. Hij, die zijn bestaan geofferd had, om het niet willen dulden van onrecht, hoe toonde hij zich bezorgd voor het kleinste voor de zijnen, voor ieder, die met hem in aanraking kwam. Deze groote denker, die daar met zeer bescheiden middelen afgelegen leefde in een huis, hem door een vriend geschonken, was niet eenzaam. Integendeel, zijn leven was vol en rijk; maar wat mij, bij den man van scherp sarcasme, van bittere, vlijmende satire, het meest trof, was de groote zachtheid, de groote goedheid, die spraken uit zijn wezen, en die haren stempel drukten op het stille gezin in 't verre Ingelheim! Die zachtheid, die goedheid, die geen onrecht, anderen aangedaan, konden dulden, waren die niet o.a. de eigenschappen, waardoor hij ons een kunst gaf, die met vlijmend sarcasme het geweten wakker schudt, toen, en nu en altijd! Den volgenden morgen bracht kleine Wouter mij naar den trein, en hij wuifde mij uit het venster toe. Het asthma plaagde hem toen al zeer, - ik heb hem helaas niet wedergezien. Een jaar daarna stierf hij. Maar wel heb ik hem, tot mijne groote vreugde, na mijn bezoek kleine genoegens kunnen doen, hem tijdschrift-artikels, boeken enz. kunnen zenden, die zijne belangstelling wekten. Ook zond een groot vriend van hem¹., wien ik zijne zeer bescheiden middelen meedeelde, hem direct, spontaan, anonym geldelijken steun. Wat hem, niet wetend van wien die zending uit mijne stad (Middelburg) kwam, aanleiding gaf om mij met des te {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} meer aandrang te schrijven, de woorden waarmee Cicero zijne brieven sluit: ‘Cura ut valeas.’ d.i. zorg dat het U welga! Een bewijs te meer voor zijne kieschheid en teedere zorg voor anderen. (....) Zie voor vervolg bij 1 april 1886. 1. zie bij 14 september 1885. [4 september 1885 Brief van Mimi aan C. Vosmaer] 4 september 1885 Brief van Mimi aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder ingelh. 4 Sept. 1885. Beste Vos. Ik behoef gelukkig niet te zeggen dat je brief een erge tegenvaller voor ons was! Maar wat valt er tegen zulke grondige redenen intebrengen. men kan het ellendig vinden - maar moet berusten. basta, dus en laat ons hopen op een volgenden zomer of lente. - Wel Vos wat heb je een plezier (althans 't komt my voor dat je dat hebben moet) van je stukken over 't Museum. ik vond ze ook zoo belangryk en goed en meende ze zoo goed te begrypen - en nu ben ik bly dat ze zoo opgang maken en gewaardeerd worden. In den amsterdammer (weekblad) drukten ze ook een uittreksel over, en hoopten dat Alb. Thym je in hun blad antwoorden zou. ik hoop 't ook, en tevens dat i 't zoo doen zal dat men hem begrypen kan. wat met zyn laatste stukken wel wat te wenschen overliet. Wat werk je toch altyd nog veel, Vos! hoe mooi vind ik dat. nu - je zult zeggen - ik denk aan dek. maar je hebt ook meer voldoening dan hy. de arme dek. Niet lang geleden zei hy nog: ik wil toch een nieuwe bundel Ideen schryven en hy had reeds het onderwerp - maar de tegenzin was hem te machtig. en weetje, eigenlyk moest het, want hoe we er altyd nog komen is me een raadsel. Ons huis te verkoopen gaat ook zoo heel {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} makkelyk niet! Wat Wou aangaat heeft allerlei haken en oogen. Hyzelf is op het idee gekomen cadet of Adelborst in Holl. te willen worden. Dit zou bezwaren hebben als alles maar ook veel voor, als het kon. Hy zou als holl. genaturaliseerd moeten worden - en we waren dan af van die afschuwelyke duitsche dienstplicht, die zoo veel jongelui bederft. maar Vos, gy die 2 zonen officier hebt, heb je er ooit van gehoord dat een onecht kind geen officier worden mag? ik niet! maar juist dezer dagen zeide my dat iemand. als dit op niets baseert dan zou ik het plan met Wou goed vinden omdat het een plan is en een vaste rigting aangeeft. hy zou dan een of twee jaar voor hy nr Breda ging op een holl. school moeten worden gedaan. en kan voor zyn 20ste jaar een fats. betrekking hebben, wat met het oog op onzen leeftyd enz. zeer gewenscht is. Wat haalt een mensch zich een zorgen op den hals met zoo'n jongen, niet waar? en wat 'n geluk! Aanst. maandag gaan we met hem naar Mainz op de ‘prüfung’. Sinds een half jaar gaat hy daar namelyk 2 × 's weeks op 't conservatoire! dat klinkt heel groots! eigenlyk is 't een grootere muziekschool waarook beginners komen, en die prüfungen in de casinozaal zyn aardig en anregend.¹. Je begrypt wel dat we er niet aan denken een piano artist van hem te maken - maar hy doet het graag en heeft tot nu toe den tyd en als beschavingsmiddel en introductie in de wereld heeft het iets voor - we hadden nog zoo gedacht of je dien dag ook juist hier waart en we dan het nieuwe station in Mainz en de nieuwe brug etc. etc. ook eens waren gaan zien, en er een uitgangetje van hadden gemaakt. Mainz wordt nu mooi en uitgebouwd! en het geld wordt niet gespaard. ik weet niet meer hoeveel millioenen dat stationsgebouw gekost heeft. Nu ik hoop je 't met Marie toekomend jaar eens komt bekyken. en de Germania, daar was je immers ook nog niet? en men komt er nu zoo makkelyk: aan weerszyden een radbahn.⁴. dat is voor oude asthmatische menschen heerlyk. Maar misschien gezel je je daar niet by. ‘gezel’ is een woord van Wou. Vóór dag en dauw stond hy laatst voor myn bed. Wel jongen, ben je al klaar? en er is nog niemand op! ‘O Maatje, wat doet dat? De zon schynt zoo mooi, en de vogeltjes fluiten - hoor maar! en het is zoo heerlyk buiten, en o ma, dan gezel ik mezelf!’ Maar je zingt geen liederen: anch io sono².... germaan? niet waar Vos? Alle menschen zeggen dat je een {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} helleen bent, wat ik heerlyk vind want dat danken we Nanno - en 't gaat niet wel dunkt me samen - anders weet je liet ik je liever alleen nr 't Niederwald trekken om het niet aan den stok te krygen. - och, wat 'n dwaasheid! Beste Vos, dank je lieve vrouw voor haar vriendelyke woordjes onder je brief: uit maar niet afgesteld hoop ik. Wy hebben het dezen zomer heel stil gehad zoodat ik my heb kunnen toewyden - och arm! - aan de inmakery van alle overbodige groente en vruchten. ik heb een heele voorraad blikken, glazen en potten. en gister opperde Dek het idee van een eigen koe! gelukkig bestond het bezwaar die te moeten betalen, zoodat we ons voorloopig aan de geiten houden, wat ik ook heel wel vind. we worden over het geheel erg aartsvaderlyk. Wou is aan 't tammen van een Gabelweihe³. - Milvus rufus - ik weet niet hoe 't beest op zyn holl. heet. dek heeft een paar schaakpartyen die hem erg boeien. He, om te blyven doorgaan van den hak op de tak, zyn de acacia zaadjes van Mevr. opgekomen? of zyn ze op de lange reis verloren gegaan! dat is zeker waarschynlyk! Dag beste vos, groet de uwen recht hartelyk van je liefhebbende Mimi DD D. doet zyn groeten hierby. 1. anregend: stimulerend (du.) 4. radbahn: tandradspoorbaan (du.) 2. anch' io sono: naar de legendarische uitroep ‘Anch' io sono pittore’ van Correggio voor een schilderij van Rafaël (‘ik ben óók een schilder.’). Sindsdien gevarieerd door ieder die een bepaalde roeping in zichzelf ontdekt. (Mimi denkt kennelijk dat het hier om een Italiaanse liedtekst gaat.) 3. Gabelweihe: rode wouw (du.) [6 september 1885 Brief van J. ten Brink aan C. Vosmaer] 6 september 1885 Brief van J. ten Brink aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 4 beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A., 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. (....) Weet Gij, dat Huet op zich genomen heeft de levensschets van Multatuli te geven? Hij heeft een ‘Dagboek’ van M. (handschrift) gekregen en belooft iets zeer interessants te zullen geven. Wij willen het hopen. (....) [9 september 1885 Brief van Multatuli aan M. Berdenis van Berlekom] 9 september 1885 Brief van Multatuli aan Marie Berdenis van Berlekom. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅔) beschreven. De envelop, geadresseerd aan Mademoiselle M. Berdenis van Berlekom. Middelburg (Hol- {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} land) is bewaard gebleven. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De brief is op 10 september voltooid en op 11 september verzonden. Nieder Ingelheim, 9 Septr 1885 Uw brief, beste Marie, was me zeer aangenaam, vooral daar ik er uit zie hoe oprecht uw hartelykheid is. 't Is me waarlyk een genot een blik te mogen slaan in zoo'n kokend gemoed. Maar aan den anderen kant maak ik me ongerust over de mogelyke gevolgen, als uw lieve geestdrift in botsing mocht komen met de wereld. Daarom herhaal ik m'n verzoek, toch vooral niet om-mynentwil uw positie of loopbaan te bederven. Houd me alsjeblieft niet voor spiessbürgerlich¹. omdat ik hierop zoo aandring. M'n waarschuwing is de vrucht der eerlyke toepassing van veel opmerkingen. Eén der vele voorbeelden, die ik zou kunnen aanhalen, zal voldoende zyn. Iemand die aan 'n H.B.S. onderwys gaf in de Nederlandsche Letterkunde ('n raar vak, vind ik, en hoe men daarin ‘onderwys’ geven kan, begryp ik niet) antwoordde op de vraag van den Inspecteur Salverda ‘welke auteurs hy gebruikte?’ dat hy met z'n leerlingen geen andere werken behandelde dan die van Multatuli. De Heer S. berispte hem hierover. Daaruit vloeiden onaangenaamheden voort, en 't slot van de historie was dat die leeraar met vrouw en kind broodeloos werd! Je begrypt hoe me dit smartte, vooral omdat ik nog de grief had, hem te moeten zeggen dat ik de gegrondheid van Salverda's ontevredenheid beamen moest. Ik kòn niet anders. Het brengen van offers aan overtuiging is plichtmatig en schoon, maar ‘elke deugd heeft onechte zusters die de familie schande aandoen’. Offerzucht nu - offerziekte liever - houd ik voor zoo'n onechte zuster. Wilt ge zorgen, beste meid, niet in die fout te {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} vervallen. Je bent er te goed toe. Niet om mynentwille zullen de steenen waarmee men U werpt, in brood veranderen. Uw streven om door eigen inspanning u 'n weg door 't leven te banen, is achtenswaardig en 't is Uw n.b.l. plicht⁶. dat plan dapper uit te voeren. Waarlyk, ik ben geen épicier.². Als er ooit werkelyk behoefte was aan 'n offer, dat gy in staat zoudt zyn te brengen, ik zou 't - steunende op de oprechtheid uwer aandoenlyke uitingen - gerust van U vragen, ja, al ware het om uw leven te doen. Dan zou ik, als Jezus, zeggen: ‘Wie vader of moeder lief heeft boven my, &c.’ Maar... zoo'n eisch moet gegrond zyn op geldige redenen. Jammer genoeg, dat er in onze prozaïschen tyd zoo zelden plaats is voor praktisch-verdedigbare edelmoedigheid. (Komiek, dat m'nheer Publiek die hoedanigheid - ook de niet te verdedigen ònpraktische - zoo geestdriftig toejuicht op de planken. Als ZED. haar in de werkelykheid gewaar wordt - zelfs de echte - trekt hy z'n neus op.) M'n heele preek komt neer op de paar woorden, waarmee Cicero dikwyls z'n brieven besloot: ‘Cura ut valeas’ d.i. zorg dat het je goed gaat! Dus, meid, doe dat nu eens om my pleizier te doen, en als 't je misschien nu of dan moeite kost, zoo by uitsluiting aan je eigen belang te denken, beschouw dan die moeite als 't offer, dat ik van U eischte.- Dat ik op 't laatste oogenblik U toeriep my geen boeken te zenden, had z'n goede reden. Daar liggen stapels boeken, tydschriften, brieven zelfs, die ik nog lezen moet, 'n mer à boire³.! Ik wil Uwen Max Nordau⁴. niet blootstellen aan zoo'n trage verwaarlozing. Ik kan er maar niet toe komen dien boêl aantepakken. Voortdurend heb ik iets anders in 't hoofd - of veel ietsen tegelyk - en dan verwarren nieuwe denkbeelden - nieuwe vormen slechts gewoonlyk - m'n denkvermogen waarmee ik heel zuinig moet omgaan. Ik denk moeielyk en moet m'n best doen wat orde in m'n hoofd te houden. Te ‘brengen’ zou juister zyn, want ook zonder Max Nordau ben ik reeds veel te gepréoccupeerd.- Wy vonden 't heel jammer dat je niet wat langer kon blyven, en nu nog te vernemen, dat je hoofdpyn hadt! Och, wat spyt me dat. Wie weet, hoe ik je heb gehinderd met m'n spreken! Meid, je hadt het moeten zeggen, en hier wat rust nemen, en de reis naar {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} Worms er aan geven! Hoofdpyn hebbende, hadt je immers in waarheid kunnen telegrafeeren dat je onwel was? Ik behoef u niet te zeggen dat je hartelyk welkom wezen zult als 't u mogelyk wezen zal uw bezoek te herhalen. Je sprak van de ‘kosten’. Ja, die eischen van 't dagelyksche weten wat! In m'n jeugd - en helaas lang daarna nog - wou ik maar niet erkennen dat men daarvan afhing. Maar de ‘Aard der Dingen’ de ware Jehovah, laat zich niet bespotten. 't Is nu eenmaal zoo dat we ons buigen moeten onder de meest triviale eischen van 't leven. Geen geestkracht is bestand tegen uitputting, tegen honger, tegen 'n speldeprik. Wat zyn de evangeliën onvolledig! Daarin wordt Jezus nooit voorgesteld als in stryd met het banale. Hy had het geluk, heel onnoozele vyanden aan te treffen, die hem toelieten z'n stryd te voeren op 't gebied van schitterende tragiek. In ònze dagen, in ònze maatschappy zou men hem ànders geplaagd hebben! 10 Septr. Het vorige was gedeeltelyk gister geschreven. Ik werd verhinderd voort te gaan omdat het tyd was voor Wouter's rekenles. Vandaag ontving ik 'n brief uit Middelburg, die me agiteert. Weet je 'r van? Zeker ja! Dan begryp je ook m'n agitatie. M'n voornemen was eerst den gister begonnen brief aftemaken zonder dat incident aanteroeren. Maar c'est plus fort que moi⁵.. En toch ben ik 't niet met mezelf eens hoe ik moet antwoorden. Ik neem voor zeker aan, dat je weet wat ik bedoel. Gun me wat tyd voor 't antwoord. Voorloopig alleen m'n hartelyke groet, en: cura ut valeas! Die waarschuwing om vooral voor uzelf te zorgen, was reeds van gister, d.i. vóór de ontvangst van dien br. uit uwe stad! Maar toch kan ze zeer gepast dienen als gedeeltelyk antwoord op dien brief! Adieu, beste hartelyke meid, Uw liefh. Dek D.D. In huis & voor hartelyke vrienden heet ik (zoo als vroeger voor m'n kinderen die de benaming uitvonden) ‘Dek’. 1. spiessbürgerlich: kleinburgerlijk, bekrompen (du.) in Duitse schrijfletters. 6. n.b.l. plicht: naastbijliggende plicht; dat men die steeds het eerst moet doen is een les die Woutertje Pieterse leert van dokter Holsma. (V.W. VII, blz. 276.) 2. épicier: kruidenier (fr.) 3. mer à boire: (lett.:) zee om te drinken; overvloed (fr.) 4. Max Nordau: (1849-1923), pseudoniem van Max Simon Südfeld, Duits-Hongaars schrijver en arts; schreef op vrijmoedige toon over psychologische kwesties. 5. c'est plus fort que moi: het is sterker dan ik. (fr.) [14 september 1885 Brief van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer] 14 september 1885 Brief van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder Ingelheim 14 Sept. 1885. Waarde De Witt Hamer! Dat ik eerst nu antwoord op Uw schryven van den 8n dezer, heeft 'n byzondere reden. Hoe dankbaar voor de zich zoo feitelyk openbarende welmeenendheid van den Onbekende vriend was er in die zaak iets dat me drukte. Er bestonden namelyk redenen - althans my kwamen ze zoo voor, misschien zyn het slechts oorzaken geweest - ik had dan oorzaak om te denken dat de hulp my werd verleend door iemand die daarin meer was terade gegaan met 'n edelmoedigen indruk dan met 'n plichtmatig besef van wat men schuldig is aan zichzelf, m.a.w.; ik meende dat de zender boven z'n kracht was gegaan. Eerst wilde ik U daarover schryven, en dit doe ik dan ook nog nu. Maar in pynlyke weifeling sloeg ik 'n anderen weg in om te weten te komen of ik vryheid had in de zaak te berusten? De hierin betrokken ‘men’ verzekert me dat ik my vergiste. ‘Men’ weet van niets. Toch ben ik niet volkomen zeker, en ik wend me tot U om te weten of ik geen misbruik maak van 'n edele, maar verkeerd geleidde¹. aandrift. ‘Dan had ik me niet belast met de bezorging’ zegt ge misschien. Nu ja, maar ook van Uwen kant had de welwillendheid mywaarts de wysheid kunnen bedriegen. De plaatselyke, persoonlyke en familie-belangen a costi². zyn U bekend, en tot U richt ik de vraag of ik in gemoede dat geld mag aannemen? Of ik hulp van dien aard noodig heb? O zeker! M'n huldeblykslyfrente is, zooals Pisuisse die in de Midd. Courant noemde: ‘schamel’. 't Woord was uitstekend gekozen ter kwalificeering van zóó'n uitslag na zóóveel ophef. Maar niet dát is de vraag. De vraag is of ik my schuldig maak aan iets laags door 't aannemen van boven eigen kracht verleende hulp. Wilt ge my naar Uw beste weten openhartig daarop antwoorden? Het doet me leed dat Uw schryven zoo kort was. Ik had zoo gaarne iets vernomen van Uwe omstandigheden, vooral de huiselyke. Wat my betreft, m'n vrouw houdt zich best, en ons pleegkind geeft ons by voortduring veel geluk. Ikzelf lyd aan asthma, maar {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} overigens ben ik voor m'n 64³. jaar heel wel, 't geen ik vooral toeschryf aan onthouding van medicynen. Ziek ben ik nooit geweest en alzoo blyf ik bevryd van de treurige naweëen die kwik, chinine e.d. gewoonlyk na zich slepen. Wees met Uwe geachte vrouw heel vriendelyk gegroet van Uw liefh. Douwes Dekker. Kunt ge niet eens uitvliegen? 't Is hier uitstekend gezond. Hier in ons huiske op 'n hoogte, want de oevers van den Ryn in 't algemeen houd ik juist niet voor gezond. Als ik middelen had - en 'n speculant was, zou ik m'n huis inrichten voor 'n herstellingsoord. Al wat lykt naar: bakterien, bacillen, mikroben, Pilzen infusorien, zwammen, miasmen, alles te zamen: dragers van ‘malaria’ is hier zoo onmogelyk als als - als 'n genie in Holland wou ik zeggen. Maar 't zou lyken of ik daarmee 'n bedoeling had, die... Maar - genie of niet - waar is 't dat ik in m'n Parabel over Thugater (Minnebv.) 't eerst gezegd heb dat men de koeien goed moest uitmelken. (Zie nu, 24 jaar later, daarover 'n ‘landbouwer’. N.v.d.D 20 Aug.) En over den oorl. met Atjeh heb ik e.e.a. voorspeld. En over meer nog. Alzoo toch 'n soort van genie. Toe kom eens by me kyken. We zullen vliegers oplaten.- 1. geleidde: kennelijke verschrijving. 2. a costi: ten uwent (it.) 3. 64: (bedoeld) 65. [19 september 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 19 september 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ingelh. 19 September 1885 beste Vos, neen ik zelf kan niet wyzen op die aardige overeenstemming - aardig om de ongelyksoortigheid van den oorsprong - al wat ik zeg schynt, zegge is: pro domo¹., en dit beneemt er de kracht aan. Ook kan ik niet laten bitterheid in m'n opmerkingen te brengen. In véél dingen heb ik op slecht melken gewezen en overal en altyd werd ik overschreeuwd of doodgezwegen. Ik heb in de dagen van den Thorbecke-waanzin geprotesteerd tegen de bruikbaarheid van z'n kieswet, ik heb aangedrongen op abattoirs buiten de steden, ik heb gewaarschuwd tegen de oorlog met Atjeh, ik heb jaren geleden gezegd dat er kapers waren op de kusten van N. Guinee, ik heb de 2e Kamer 'n onbruikbaar kollegie genoemd, ik heb ('t eerst!) gezegd dat er verrotting was in den staat.- Met al die ikkigheid maakt men geen bruikbaar Spectatorartikel. La Rochefoucauld's uitspraak: ‘l'honnête homme ne se pique de rien’². is onjuist, o ja, maar dit neemt niet weg dat het in veel gevallen niet verstandig is voor den dag te komen met het ‘haïssable moi’³.. Met honnêteté - 't adject. vóór of na 't subst. geplaatst om 't even⁴. - herinner u Valette's gegronde terechtwyzing dienaangaande - welnu, noch met ‘braafheid’ noch met ‘fatsoen’ heeft het iets uittestaan dat men zich onthoudt van 'n beroep op verdienste. 't Is eenvoudig 'n zaak van welbegrepen eigenbelang. Ik had u 'n langen brief willen schryven, maar werd gestoord. Die volgt later. Hierby 't boter en melk artikel. In 'n Groninger Courant wordt reeds op de zaak gewezen, ik weet niet door wien. Wat ik van U hoopte was 'n mooi stuk over... zienerschap. Tekst: ‘Jy weet er niet van, je bent maar 'n dichter. Ik houd me by praktyk.’ (Droogst.) Met zoo'n praatje namelyk gooit men my de deur uit als ik beweer iets te weten van taal, politiek - en de rest. Die melk historie is als geknipt om dat onderwerp eens grondig te behandelen. Maar lees de parabel Thugater. 't Klopt zóó dat men haast op {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} 't idee komen zou dat ik zelf die veehouder was. Ik meende dat het stuk geteekend was - kan ik dat in 'n ander blad gezien hebben? - maar dit is zoo niet. In allen geval weet ik niet wie 't schreef. Misschien las ik den naam in dien Groninger dien ik nu niet vinden kan.- Huet myn leven beschryven? De man weet er niets van. Dit schryf ik aan Holkema die me autogr. & portret vraagt. En hy zou 'n dagboek van my in handen hebben? Hé, tracht eens te weten te komen of hy dit beweert? Daar zou front⁵. toe hooren! Maar dit hoort reeds tot het op zich nemen van de taak zelf (hoe dan ook) door hèm. Hy moest verlegen zyn m'n naam te noemen. Uw ‘hy heeft geen gemoed’ is de al te fatsoenlyke uitdrukking voor: ‘hy is 'n gemeen sujet!’ Dàt is myn opinie en ik meen die te kunnen staven.- Hartelyk gegroet Uw vriend Dek. ik zit in allerlei preoccupaties. Vandaar de slordigheid.- Alles is in alles, alles raakt aan alles: als men sints jaren 'n beetje naar my had blieven te luisteren... zoudt gy u nu zoo niet behoeven te ergeren over dat Museum. Daarover later. 1. pro domo: ten eigen bate (lat.) 2. l'honnête homme ne se pique de rien: een eerlijk man laat zich op niets voorstaan (fr.); maxime 203 van La Rochefoucauld luidt: Le vrai honnête homme est celui qui ne se pique de rien. 3. haïssable moi: verfoeilijke ik; naar ‘le moi est haïssable’ (fr.); Pascal, Pensées, section VII, 434. 4. om 't even: het Franse honnête betekent ± ‘fatsoenlijk’ als het vóór het zelfst. naamw. staat, en ‘eerlijk’ als het erachter staat. 5. front: lef, brutaliteit (fr.) [3 oktober 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 3 oktober 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven. (M.M.) N. Ingelheim, 3 Octr 1885 beste van den Bosch! 't Is me niet gemakkelyk, U den indruk te beschryven dien uw edelmoedige hartelykheid op my maakte toen ik Uw brief van den 29 Sept opende. Och, ontsla me van {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} woorden. Ik begryp natuurlyk hoe Ge aan de kennis kwaamt dat ik wat in 't nauw zit. En wáár is het, al zyn de omstandigheden geheel anders dan ik meermalen¹. beleefd heb. Van ‘gebrek lyden’ is sedert jaren reeds geen kwestie. (Dat was vroeger wèl nu en dan 't geval, o ja!) Maar hoe eenvoudig ook onze levenswys hier is wat de dagelyksche verteering aangaat, toch zitten we in zekere opzichten op betrekkelyk hooge lasten, en telkens moet ik angstvallig berekenen hoe 't aanteleggen om rond te komen. Dit loopt in 't armzalig philisterhafte²., wat de pest is voor m'n gemoed. Onlangs bedankte ik voor twee lidmaatschappen (‘Vereeniging tegen Kwakzalvery’ en ‘Ned. Schaakbond’.) en ik was er dagen lang zenuwachtig van. Toevallig hechtte ik aan die beide dingen volstrekt niet, en juist daarom kunnen ze my dienen als voorbeeld van den indruk dien zulke bourgeoise spaarzaamheden op me maken. Ik schaamde my over de soort van m'n preoccupaties. Vol van belangstelling in de brandende vragen van den dag, begeerig daarop invloed uitteoefenen, meenende op dat terrein nuttig te kunnen zyn (al ware het slechts door de onbruikbaarheid van aangeprezen arcana³. te bewyzen. By gebrek aan genezen, is 't reeds ièts den patient aftehouden van stellig-verkeerde middelen!) ...nu my bewegende op geheel ander terrein, maakt het besef van de dingetjes waarmede ik my bezig houden moest, my bitter. En ook zonder te spreken van 't subjektief effect, ook feitelyk is 't lastig dat ik me niet roeren kan. Telkens byv. komt het voor dat ik 'n boek of werk dat ik gaarne zou willen lezen, niet bestellen kan. Dezer dagen las ik in 't ‘Nieuws’ (de courant die Funke me zendt) n verslag der inaugureele redenering van professor Quack.⁴. M'n oordeel over dat stuk was hoogst ongunstig. ('t Schreeuwt om uitgekleed te worden!) Maar... wie zegt me of niet de schuld ligt aan den resument?⁵. ‘In den Gids’ zegt hy, ‘zal 't stuk in z'n geheel worden opgenomen.’ Alzoo... inteekenen op den Gids? of... dat eene no bestellen? (ik weet niet of zy 'n apart no geven) noch 't een, noch 't ander kan ik doen of liever, dàt zou ik wèl kunnen doen, o ja, maar zoo iets komt byna dagelyks voor en als algemeen principe heb ik wel moeten besluiten nooit iets te bestellen. Daarin is iets benauwends. Een ander voorbeeld. De heg om ons erf is verrot, en valt stuksgewys om. Met kunst- en vliegwerk moet het ding {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} telkens weer opgezet worden. Ik houd me groot door te zeggen dat ik van plan ben 'n volgend jaar 'n yzeren hek te zullen laten zetten. Maar... dat zei ik verleden jaar ook al - bah! Van dien aard slechts is m'n gêne⁶. beste van den Bosch, en nu zou 't me zoo vreesselyk grieven als ge in den waan verkeerdet dat ik in letterlyken zin in nood verkeerde. Nog eens: dit is jaren geleden meermalen 't geval geweest, maar nu niet! En daar gy zelf ‘op zware lasten’ zit zooals ik uit uw mededeelingen mag opmaken, mag ik niet toelaten dat ge U m'n toestand erger voorstelt dan hy is, of u vergist in de soort van m'n gêne. Als ik er toe besluiten moet deze lieve woning te verlaten - neen, zoo is't niet. Dit hangt niet af van 'n ‘besluit.’ Ik kàn niet weg, daar 't verkoopen moeielyk wezen zou. Er zyn zeer weinig gegadigden voor zoo'n afgelegen woning. En waarheen? Naar 'n stads achterbuurt? Iets beters kan ik met de beschikbare middelen niet beanspruchen⁷.. Dáártegen zie ik vreesselyk op, en eigenlyk ben ik bly dàt ik niet weg kàn. - Morgen schryf ik U meer, ook vooral over uw zoon. Nu word ik gestoord, maar ik durf u niet langer te laten wachten. Hartelyk gegroet beste v.d. Bosch! Uw liefh DD 1. meermalen: oorspr. stond er wel eens. 2. philisterhaft: kleinburgerlijk-benauwd (du.) 3. arcanum: wondermiddel (lat.) 4. Quack: Hendrik P.G. Quack (1834-1917), Nederlands ekonoom en publicist, van 1868 tot 1877 hoogleraar te Utrecht, directeur der Nederlandsche Bank en hoogleraar te Amsterdam van 1885 tot 1894. 5. resument: samenvatter. 6. gêne: geldverlegenheid (fr.) 7. beanspruchen: aanspraak maken op (du.); in Duitse schrijfletters. [4 oktober 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 4 oktober 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Nieder Ingelheim 4 Okt '85 beste van den Bosch! Gister eindigde ik m'n seurbrief wat abrupt omdat Wouter rekenles moest hebben. De deugniet is zeer speelsch en weet 1000 pretextjes te vinden om 'n les te ontgaan. Daarover dagelyks vermanen en (nogal dragelyke) straffen. Als ik nu spel breek door hem als m'n vrouw hem op 't bepaalde uur tot me zendt, aftewyzen, zal hy er me niet om ‘verdammen’¹. o neen, maar dat sterkt hem in z'n nogal begrypelyken voorkeur voor {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} école buissonnière².. Hy is zeer intelligent en n alleraardigst kereltje, maar by leeren is voortdurende dwang noodig. Als m'n brief van gister niet weg was, zou ik hem zeker weer verscheuren, zooals dikwyls geschiedde. Vandaar dan ook dat ik zoo vaak in 't geheel niet schryf of liever: niet verzend. Reeds meermalen klaagde ik er over dat het me zoo leed doet lucht te geven aan bitterheid in brieven aan hen die juist géén schuld hebben aan m'n grieven. Uw lieve hartelyke vriendschap verdient iets beters dan zulk seuren. Over 't geheel is schryven 'n ellendig surrogaat voor persoonlyken omgang, en ik beweer dat 'n brief nooit volledige inzage geeft in 't gemoed des schryvers. Moet ge nu, byv, niet uit m'n gister verzonden brief opmaken dat ik heel verdrietig, mistroostig, zwartgallig ben? Wel, 't is niet waar, althans m'n stemming is niet doorgaande zoo. Eer ben ik vroolyk. Maar als ik zekere dingen aanroer, of als zy zich door zekere aanleiding op den voorgrond dringen, laad ik den schyn van ontevredenheid op my. Ten onrechte word ik dan voor nurksch aangezien. Ook dáárom wou ik zoo innig graag dat ge eens wat lang hier waart. Ge zoudt zien dat ik geen huilebalk ben, geen afkeurder quand même.³. Integendeel, ik weet dat het allen die me gadeslaan verwondert (soms met 'n tintje van afkeuring of minachting) dat ik zoo'n pret hebben kan in dingen die hun onbeduidend toeschynen. Ik ben zeker dat 'n zuster van m'n vrouw die op 't oogenblik hier logeert dit zal toestemmen. Zy was er zoo even getuige van hoe ik me verheugde over onze druiven en noten en 'n kwetsenkoek (dingen die ik geen van drieën lust, maar die haar en Wouter welkom waren) alleen omdat ze voortbrengsels waren van onzen tuin, en ik verkneuterde my in zoo'n weelde. En ik blufte met (misschien onbehoorlyke) welgevalligheid op't repareeren van 'n hangklokje. Nu, ook zy zei, 't knap te vinden, maar... ik gis dat ze'r by dacht: hoe kan je nu dáárvan zoo'n bereddering maken? Waarlyk, beste van den Bosch, ik ben eer vroolyk dan gedrukt. Maar ik lyd onder de publieke zaak, en dit wordt acute als de omstandigheden waarin ik verkeer me zoo duidelyk wyzen op de disharmonie tusschen m'n willen en m'n kunnen. En meer disharmonien! Nog altyd ontvang ik brieven van vele kanten waarin men my toespreekt als vraagbaak, als helper, als raadgever, als {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} voorganger, als apostel, als profeet, als... als... - hooger op nog asjeblieft, om beter nog de tegenstelling te doen in't oog vallen van 't standpunt⁴. dat ik inneem in de werkelykheid en dat waarop sommigen my plaatsen. ‘Sommigen’ en daaronder sorteer ikzelf in oogenblikken van naïf zelfvertrouwen. Dat gedurig uit de koets vallen als de exigentien⁵. van 't dagelyksch leven me by den mouw trekken, is pynlyk. ‘Nog meer disharmonien, zeide ik. En dat zeg ik nog-eens by 't herdenken aan het zoogd ‘Huldeblyk’. De uitslag dáárvan heeft me geknakt. Voelt men niet hoe ik dáárdoor in de oogen van tegenstanders en publiek ben gestempeld tot iets zeer onbeduidends? Voelt men niet dat de my daardoor te beurt gevallen klassifikatie me ongschikt maakt tot woordvoerder, tot voorganger? Voelt men niet dat ik me eenvoudig belachelyk maak als ik meespreek over de vragen van den dag, ik die... by zoo'n pompeus aangekondigde parade slechts zóó weinig troepen kon op de been brengen? Wat moeten zoo'n D. v. Twist, zoo'n Fransen v.d. Putte, wat moeten onze dozynen gepensioneerde ministers en g. generaals en raden van Indie en residenten en suikerboeren wel van me denken! Ze zouden wel gek zyn, de minste notitie te nemen van iemand die - enz, enz, enz, ik ben er wee van! Genoeg dat dat alles me stom maakt. En dáár over ben ik verdrietig. Zoo ooit dan was 't nu de tyd, optetreden als vermaner en wreker, als ziener en voorganger, als wegwyzer naar 'n betere toekomst! En al ware het (misschien wel!) dat ik slechts hadde te waarschuwen tegen verkeerde middelen, zou dat weinig zyn? Dàt althans zou ik kunnen doen. Maar wie zou luisteren? In de legende neemt men genoegen met de bethlehemsche kribbe, en 't kemels haren kleed der profeten, in de werkelykheid, in ònze maatschappy is iets ànders noodig. Ik voel me misselyk by 't aanschouwen der pogingen van socialisten en communisten (met of zonder straat rumoer) maar veel dieper grieft het my, de verrotting waartenemen die zulke afdwalingen van logica (en policie verordeningen) veroorzaken. Byna had ik gezegd: wettigen. Onze regeerende kliek is 'n schelmenboel. En de voorgangers (krantenschryvers, geestelyken, professers in ‘staathuishoudkunde’) doen naar vermogen mee om dien toestand te bestendigen. Zy allen hebben slechts één leidend beginsel: {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} hùn zetel, hùn carrière, hùn standpuntje, hùn... kas, hun... standje! Zie zoo'n Quack. (welgenaamd!) Lees 't geklets dat die medeopvreter van stad en land als hoogste wysheid ten-beste geeft, hy die zich laat betalen om iets te weten van de dingen die behandeld moeten worden, en denk er by dat ‘die schoone rede’ die ‘sierlyke rede’ die ‘welsprekende rede’ door Publiek is toegejuicht. Ook my zou men toejuichen, denk ik, als ik die... enz ‘rede’ met tusschen gevoegde kommentaar voorlas! M'n bloed kookt by zooveel kwakzalvery. Is men dan blind, doof, stom, idioot, stapelgek? Morgen meer. Ik ben verdrietig nu, dat zie je wel. Hartelyk gegroet Uw liefh Dek Vraag eens of men een afzonderl. no van den Gids kan krygen? Want - après tout⁶. las ik maar 'n (loftuitend!) resumé. 't Was misselyk! 1. verdammen: verwensen (du.) 2. faire l'école buissonnière: spijbelen (fr.) 3. quand même: (hier) tot elke prijs (fr.) 4. standpunt: oorspr. voorafgegaan door werkelyk. 5. exigentiën: noodzakelijkheden. 6. après tout: tenslotte (fr.) [8 oktober 1885 Brief van Multatuli aan Tj. van Holkema] 8 oktober 1885 Brief van Multatuli aan Tj. van Holkema. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 beschreven. (Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, Amsterdam; fotokopie M.M.) Nieder-Ingelheim 8 Oktober 1885 Weledele Heer, Onder terugaanbieding der mij ter-inzage geworden Levensbeschryving van Mevr. Bosboom, kan ik niet anders dan de verzekering herhalen dat niemand te beschikken heeft over de gegevens die nodig zyn om myn persoon tot onderwerp van dergelyke schryvery te maken. Het beschryven van myn leven - dat zeer zéér gevuld is! - zou 'n zware taak wezen voor mezelf, voor my die - om van andere nog onontbeerlyker vereischten niet te spreken - in 't bezit ben van kasten vol brieven & bescheiden van allerlei aard. Wat m'n portret aangaat, het is nu eenmaal in den handel, en zelfs - o.a. in Engeland - onwettig nagedrukt. Het weigeren alzoo van de door UWED ten overvloede gevraagde vergunning tot reproduktie zou kleingeestig wezen. Maar waarschuw svp. de {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} koopers dat het ruim 20 jaren oud is en dus eerst gelyken zal als ik door overlyden in ouderdom gelyk zal staan met al wat voorby is. Na beleefde groete UWEDDienstwillige Douwes Dekker [11 oktober 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer] 11 oktober 1885 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Drie dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieder-Ingelheim, 11 Oktober 1885 beste Vos. Och wat spyt het me dat Gy en Uw vrouw zooveel gemaal hebben over dat citroenplantje. En ik weet wat het inheeft¹., te doen te hebben met postwyzighedens en ambtelyk geseur! Ik ben er altyd onwel van als ik iets te verzenden heb. En dat inpakken volgens pedante voorschriften! (die N.B. zeer dikwyls niet eens doeltreffend zyn, e.g.². 't malle verzegelen zonder zekerheid dat het pakket kan geopend worden zonder die zegels te breken, evenmin dat de c.q.³. gebroken zegels niet door heel andere worden vervangen!) Ja, ik ben er altyd wee van. En zulke moeite hebt Gy en Uw vrouw U nu om mynentwil op den hals gehaald. Het spyt me heel erg. 't pakketje is nog niet aangekomen. Misschien kryg ik voor 't verzenden van deze brief bericht dat het te Mainz is. Want dáár moet het geopend en nagekeken worden. Zal er dan nooit 'n beweging komen tegen die ellendige, onpraktische, tydroovende, indelikate, finantieel-nadeelige Inke Rechten?⁴. Ook moreel werken ze infaam. Béranger⁵. zei: Près de la borne ou chaque état commence Aucun épi n'est pur de sang humain * Mooi uitgedrukt, en (in proza overgezet) precies waar! Doch {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} erger nog is 't bederf der bevolking cis & citra⁶. alle grenzen. Elk land is omboord met 'n zelfkant van schavuiten. Waar Rechten van dien aard worden geheven wordt gesmokkeld. Waar gesmokkeld wordt, wordt gestolen en... gemoord. Dat alles is 'n broeischool van ongerechtigheid. 't Personeel zelf dat aangesteld wordt om 't smokkelen te beletten moet uit den aard der zaak uit schelmen bestaan, uit ‘geestverwanten’ van de gecontroleerden. - 't Afschaffen van zùlke dingen zou de ware politiek zyn. In plaats dáárvan verknipt Mr Heemskerk 'n kiesdistrikkie⁷.. C'est à se pâmer d'aise⁸. daarover meetepraten, voor onze Volksvertegenwoordigers. En over de vraag of smeerkaarsen by 't gewicht of naar de waarde zullen belast worden? En over 't suikergehalte van ulevelletjes. (Hm, de chocolaad die tegenwoordig in den handel is wordt nog altyd behandeld alsof ze van cacao was gemaakt - quod nego:⁹. - men schynt niet meer te weten wat chocolaad eigenlyk is. dat de mengsels van Van Houten, Blooker en zeer velen naar cacao rieken, stem ik toe. Maar dat is àlles gezegd.- Ik moet en wil U nog schryven over 't Museum. Zeker vergist ge U over de soort van mn redeneeringen. In 'n voorigen brief zeidet ge: ‘bouwkundigen’ hebben my hun instemming met m'n stukken betuigd. Hm, dit zou 'n leek, 'n niet-bouwkundige bang maken. En toch ben ik niet bang er over mee te spreeken. Ten eerste is 't ongeoorloofd leek te zyn in gezond verstand, en dááraan is de bouwkunde onderworpen. Maar aan de doornige kwestie van bevoegdheid hoef ik me niet te wagen. Ik breng nl. de zaak op heel ander gebied, op de vraag: waarom we zyn overgeleverd aan de katholieke apenkooi van Mons. Cuypers & consorten? Overgeleverd aan de professorale wysheid van Alb. Thym die 'n toon aanneemt alsof hy uw met zorg, studie, blyken van kennis, en in zoo schoonen styl geschreven stukken mir nichts dir nichts¹⁰. te niet doet. Zie, 't onderzoek naar de oorzaken van zùlke toestanden heeft met bouwkundige kennis niets te maken. Caracalla (of Caligula?) benoemde z'n paard tot consul¹¹.. Was er akademische bevoegdheid noodig om dat aftekeuren? Of moest men daartoe zyn opgeleid in 'n stoetery?- De toestand is verrot! Ziet ge dat niet? Ziet men dat niet? 't Schynt wel. De staatkundige (!) hansworsten die van deze blindheid profiteeren lachen in hun vuistje. Sedert weken loop ik met de ge- {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} dachte 'n ‘Brief aan den Koning’ te publiceeren. Of de vent lezen kan weet ik niet. (Wat heeft hy zich onlangs te F. fort weer bezopen aangesteld!)¹². ...maar 't Volk zal lezen wat ik hèm te zeggen heb. 'T Volk! Alsof dàt beter lezen kon dan de onzinnige woesteling die zich laat betalen - in (niet te veel) geld, maar te veel distinctie, om aan 't hoofd te staan van de natie. De malle fictie van Koninklyke Onverantwoordelykheid accepteer ik niet. En zy die wèl schermen met dien engelschen onzin behoorden, om konsekwent te zyn, dan toch de verantwoordelykheid der ministers te handhaven. Ook dit doet men niet. Afgetreden, tegenwoordige en toekomende ministers vormen met ‘geachte leden’ één clique, als diefje met diefjesmaat. 'n aardig voorbeeld was onlangs de benoeming van De Brauw¹³. tot Komms d. K. in (Zeeland, meen ik) om hem schadeloos te stellen voor 't droevig mislukken van den voorgenomen tin diefstal. Dien poging tot diefstal had ik voorzien. Ik schreef er vóór 's Jacobs vertrek over aan Roorda. De benoeming van dien 's Jacob tot G.G. was ad hoc. En ze mislukte! Wonder genoeg, meent men? Ja en neen. De ongewone eerlykheid der Kamer was fabriekswerk van van Rees¹⁴. die 's Jacobs plaats wou innemen. (Tot m'n verwondering zag ik onlangs uit 'n paar stukken in de Samarangsche Locomotief dat ik met deze meening eens niet alleen sta. De schryver van die stukken geeft blyk Van Rees te kennen. Ook ik ken hem! Aan den Koning schryven om te worden gelezen door 't Volk? Eilieve dat Volk wil bedrogen zyn. Ik ben moedeloos. Weet ge hoe 't te Atjeh toegaat? Onze soldaten worden daar vermoord. ‘Vermoord’ zeg ik, heel iets anders dan te ‘sneuvelen op 't slagveld’ met zoogenn krygsmans eer. De briefschryvers uit die streek klagen over de ‘doodsverachting’ der vyanden, ja: klagen! En de soldaat vreest hun klewang. Dit wordt letterlyk gezegd, ik geef 't niet als feilbaar resultaat van opmerkingen. En... die vrees is dezer dagen officieel erkend. Om de ‘doodsverachting’ van den vyand te verzwakken zullen voortaan de hoofden dergenen die men in handen krygt worden afgehakt en op palen worden ten toon gesteld. Men hoopt hierdoor te bewerken dat ze wat minder dapper zullen zyn daar hun ‘doodsverachting’ (de minder aanzienlyk klinkende vertaling van: ‘heldenmoed’) gegrond is op 't geloof {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} dat 'n lichaam zonder kop, of 'n kop zonder lichaam niet in 't paradys komt, waar op anders ieder die tegen kafirs¹⁵. vechtende sterft, aanspraak heeft. Zie daar nu in die kopafhakkende taktiek den Gipfel¹⁶. der akademisje krygskunst! Die domme Atjehers niet waar? Ze hebben niet eens 'n mil. akademie & nooit lazen ze iets van Clausewitz¹⁷. of generaal Knoop¹⁸.. En hoe staat het met de ‘doodsverachtende’ geloovery van luî die stryden onder de banier van Neerlands God?- 't Blad dat die splinternieuwe hoogstbeschaafde taktiek als 'n nieuwtje meedeelt, voegt er by: ‘Dat had men eer moeten doen!’ - Waar is de verantwoordelykheid van den gauwdief die Nederland tot zoo'n barbaarsch uiterste dreef? En van de dozynen medehelpers, d.i. van al wat sedert 25 jaar in de Kamers zitting had en niet protesteerde?- Schryven aan den Koning? Maar men kan niet lezen! Is er iets aftedingen op m'n betoog in 't Naschrift op ‘Nog eens Vr. Arb.’ dat de Ministers by 't opgeven der oorzaken van den Atjehschen oorlog de Natie bedrogen? Ook van U kryg ik op zulke vragen geen antwoord. Meen toch niet dat ge onbevoegt²⁷. zyt omdat het 'n kwestie geldt waarmee ge niet gewoon zyt U te bemoeien. 't Is 'n kwestie van logica. Lees die passage eens, s.v.p.- O, die Kassandra¹⁹.-rol! Weet men dan niet dat er byna overal millioenen worden gestolen van zoogend weldadige inrichtingen? Dat het Grootboek der N. Schuld 'n roofhol is? Dat de Nederl. Bank, onder wettelyke sanctie²⁰. onwettig beschikt over de rente van vele millioenen ten bate van de aandeelhouders en ten-laste van de Natie? Weet men niet dat er onder zóóveel overledenen (ik bereken dat het cyfer tusschen 20 en 30 dobbert)²¹. één vergiftigd is? Weet men niet dat er voortdurend kinderen worden ter dood gebracht (of dat men ze sterven laat) om 'n sommetje te trekken uit begrafenisfondsen? (Ja, dìt weet men. Ik zie dat ook anderen dit opmerkten, maar daarby blyft het!) Weet men niet dat onze akedemien prulprodukten afleveren in àlle fakulteiten? (Als ik begin aan't staaltjes leveren, komt er geen eind aan.) Weet men niet dat de Landbouw bedorven wordt door Mejufvr. de wetenschap met hED kunstmest? Het ontwikkelend onderwys door 'n heel leger schoolmeesters? (Lees je wel eens 'n {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Schoolblad’?, ‘Bête comme un maître d'école’²². moet men met 'n kleinen variant Musset²³. nazeggen. Hy zegt: ‘ignorant’²⁴. Nu ‘bête’ is juister.) Weet men niet dat onze ‘Krygskundigen’ elkaar voorby streven in 't uitvinden van manieren om 't land overtegeven aan den vyand? Weet men niet dat onze Marine geen dienst kan doen? Dat onze rechtspleging - Enfin, misschien zeg je dien Utrechtschen president na: ‘Wy zyn ook student geweest,’ d.i. wy vinden 't vermoorden van 'n vrouw zoo erg niet. Wèl erg - ongepast zelfs - vinden wy 't dat de man der vermoorde, de heeren daders aanduidt met het woord: ‘die kerels!’ Dat is afschuwelyk!- Neen, neen, in 'n land waar dat alles zwygend wordt aangezien is voor my geen plaats. 't Sprookje van Kassandra is niet uit. Ze werd slechts niet geloofd. 't Ware eind van de zaak was - ik weet het uit familiepapieren - dat ze zich de tong afbeet en dat nutteloos ding inslikte.- Ik heb heusch al 't voorgaande niet geschreven met het doel om neertekomen op wat nu volgt. Wezenlyk niet. Maar m'n gemoed is nu eenmaal vol bitterheid over den treurigen toestand van de algemeene zaak. Ik heb de eer daarin meer op Jezus dan op Ot van Rees te gelyken. Jezus weende over Jeruzalem. Die ander zou gehuild hebben als 't hem niet gelukt was zich optewerken tot h. priester - om 't even of de stad by 't ware geloof bleef dan of ze in handen van de Romeinen viel. Ja, ik ben bitter en bitter bedroefd. Nu dan, ik schreef een en ander dáárom! 't Binnenhouden is me moeielyk, onmogelyk. Dáárom, en waarlyk niet om neertekomen op 't heel beiläufig verzoekje over die melk theorie. Ge zegt te zullen beproeven ‘er 'n mouw aantepassen.’ Wel, er valt niet te passen. Mouw en kleed zyn voor elkaar geknipt, vind ik. ‘Doe 't dan zelf’ zeg je! Ik schreef u reeds dat al wat daarover te zeggen valt uit myn mond 'n verkeerden indruk maakt. Een apotheose van 't zienerschap tegenover... allerlei jeweetwellers, och, dat gaat niet. Gy zyt daarin even goed betrokken als ik en voelt u niet belemmerd door zooveel bitterheid. Gelukkige die niet hoeft te schelden! En Huet wil myn leven beschryven? De man weet er niets van, althans op verre na 't voornaamste niet. Maar... ça ne doute de rien!²⁶. Wat phrase, wat ‘manier’, wat slingerslag van zinsneden, wat gewrongen antithesen, wat maar's, indien's, echter's, even- {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} wels, alles doorspekt met 'n beetje verminkte feiten, en...: Publiek slikt het. Zonder H te noemen (ik wist niet of ik uw mededeeling gebruiken mocht) schreef ik aan Holkema die m'n autograaf en portret vroeg²⁵., dat niemand de noodige gegevens had om myn leven te beschryven. En aan zulk maakwerk meedoen door levering van m'n autograaf, doe ik niet. Hy zegt dat gy hem myn portret hebt gegeven. Dat hoefde niet. 't Is helaas in den handel. Hartelyk gegroet, tt Dek Neemt gy er genoegen mee dat ten Brink U gebruikt voor z'n kopieleverantie? Als ge kans ziet dezen br. te verliezen in de buurt van iemand die er mee naar 'n drukkery loopt... my wèl! 1. inheeft: oorspr. stond er is. 2. e.g.: exempli gratia; bijvoorbeeld (lat.) 3. c.q.: casu quo; eventueel (lat.) 4. Inke Rechten: inkomende rechten, invoerrechten (= belasting). 5. Béranger: Pierre-Jean de Béranger (1780-1857), populair schrijver van Franse liedteksten. 6. cis et citra: aan deze en gene zijde van (lat.) 7. Toespeling op de herziening van de kieswet onder het ministerie Heemskerk (1883-1888), genoemd naar Jan Heemskerk Azn (1818-1897), Nederlands staatsman en twee maal minister-president. 8. C'est à se pâmer d'aise: het is om te bezwijmen van vreugde (fr.) 9. quod nego: wat ik ontken (lat.) 10. mir nichts dir nichts: zomaar, zonder komplimenten (du.); in Duitse schrijfletters. 11. Volgens Suetonius wilde keizer Caligula (in funktie van 37 tot 41 n. Chr.) zijn paard de waardigheid van consul geven. 12. Van 17 t/m 21 juli 1885 bezocht koning Willem III, samen met Emma en Wilhelmina, Frankfurt. Over dit bezoek zijn geen verdere details bekend. (Mededeling van de Dienst van het Koninklijk Huis.) 13. De Brauw: Jhr. Willem M. de Brauw (1838-1898), Nederlands bewindsman, minister van koloniën van 1881 tot 1883. Hij moest aftreden omdat hij de wederrechtelijke verlenging van de tinkoncessie door de Gouverneur-Generaal had goedgekeurd. In 1889 werd hij Kommissaris des Konings in Zeeland. (Zie V.W. XXII, blz. 453). 14. Van Rees: Otto van Rees (1823-1892), was achtereenvolgens resident van Kedoe (1856), van Bagelen (1857) en Soerabaya (1860). Was in 1879 minister van Koloniën en van 1884 tot 1888 Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië. 15. kafir: ongelovige (mal.) 16. Gipfel: toppunt (du.); in Duitse schrijfletters. 17. Clausewitz: Karl von Clausewitz (1780-1831), Pruisisch generaal en befaamd strateeg, auteur van Hinterlassene Werke über Krieg und Kriegführung (1832-1837, in tien delen). 18. Deze zin is naderhand toegevoegd. Willem Jan Knoop (1811-1894), Nederlands luitenant-generaal en auteur van leerboeken over strategie, o.m. Krijgskundige beschouwingen (1855). 27. Kennelijke verschrijving. 19. Kassandra: Trojaanse prinses, die de gave van voorspellen had, maar wier profetieën door een vloek nooit werden geloofd. 20. onder wettelyke sanctie: oorspr. stond er wettelyk gesanctioneerd. 21. tusschen 20 en 30: (bedoeld) 3 à 5% van de Nederlandse bevolking. 22. bête comme un maître d'école: stom als een schoolmeester (fr.) 23. Musset: Alfred de Musset (1809-1880), Frans romantisch dichter. Het citaat stamt uit zijn Namouna II, 9. 24. ignorant: onwetend (fr.) 26. ça ne doute de rien: ze slikken alles (fr.) 25. Vanaf dit punt is de tekst dwars door de laatste, twaalfde pagina heen geschreven. [12 oktober 1885 Brief van Multatuli aan M. Berdenis van Berlekom] 12 oktober 1885 Brief van Multatuli aan Marie Berdenis van Berlekom. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. Met envelop, geadresseerd aan Mejuffr. M. Berdenis van Berlekom Middelburg (Holland) en poststempel Nieder-Ingelheim 15 10 85. De brief is voltooid op 14 oktober. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Nieder Ingelheim 12 Octr. 1885 lieve Marie! Vind maar goed dat ik U zoo gemeenzaam toespreek en bedenk dat ik 65 jaar oud ben, waardoor zulke familiariteitjes alle konsekwentie verliezen. Dank voor uw hartelyken brief. Dat ik niet eer antwoordde, ligt niet aan gebrek aan belangstelling, maar aan overmaat van indrukken die me sedert dagen en weken overstelpen. Het regelen daarvan is elken dag m'n voornemen by m'n ontbytje, en gedurig brengt my de post nieuwe oorzaken ter afleiding. Als ik zoo'n betuiging las van anderen, zou ik al zeer {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} dikwyls aan affectatie denken, aan zeker koketteeren met drukte. Ofschoon ik dit heel leelyk vinden zou, moet ik toch de verzekering dat ik me daaraan niet schuldig maak, doen vergezeld gaan van 'n onzedelyk ‘helaas’. Ja, 't is niet mooi, zich te bedroeven over onschuld aan 'n verkeerdheid. Anders uitgedrukt, op de verdenking van pronken met préoccupatie antwoord ik: ‘'k wou dat het waar was!’ Le fait est dat ik tot over de ooren in dingen zit die me van streek helpen. Om tot behoorlyke afdoening te geraken, doe ik nu eerst de niet-onaangename af. En daartoe behoort het antwoorden op Uw brief. 13 Oct. Gister werd ik gestoord door Wouter die me kwam zeggen dat het uur voor de fransche les dáár was. Och, hy zou niet boos geworden zyn, als ik hem vakantie had gegeven, waarlyk niet! Maar de oorzaakjes, redentjes en voorwendseltjes om géén les te nemen zyn zóó menigvuldig dat m'n opvoedersplicht me voorschryft, daarin niet te veel toe te geven. Ik liet u dus zitten om 't ‘le père du père’ in de dorre armen te... kruipen. ('n dichter of leugenaar had ‘vliegen’ gezegd.) En nà de les was m'n stemming naar den drommel. Ge vraagt op Uw briefkaart naar de natuurlyke historie van 'n verongelukkende vlieger. Uw broêrs hebben gelyk. De hun door Vosmaer toegeschreven hemelvaart is 'n poëtische licentie¹. (zooals meer hemelvaarten). Uw geschenk aan Wouter is ontvangen. De deugniet zal, zou, wil, moet - weet ik 't! - U in 'n brief bedanken. Zóó is de afspraak. Of er wat van komen zal, weet ik niet. Het mannetje heeft 't byster druk. De stryd dien z'n plichtjes te voeren hebben tegen allerlei afleidingen is tachtigjaarlyk ernstig. Daar zyn - nu ja, z'n lessen, maar dit is hèm byzaak. Hoofdzaken zyn: die hagedis (hy kent 't holletje waarin 't dier verdween, en zal 't wéérvinden, al keerde 'n geologische beroering de heele rynbedding om. (Inderdaad, na wat wachtens hééft hy 't gevonden, hol en beest allebeî. Ik heb alle moeite gehad 't aardige diertje z'n vryheid terug te bezorgen. Dus kan hy onder z'n kameraadjes optreden ‘als letterkundige’ en 'n werk uitgeven: ‘Twee dagen onder menschen.’ Ik ben benieuwd naar de recensie. {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} De hagedis, die in Wouters gemoed den ‘buizing, buizert - of hoe heet het beest? - verving, is daaruit weer verdreven door twee jonge konyntjes. En hy heeft 'n kanarie aan z'n vrind Heinrich gegeven. En hy hielp dezer dagen 4, 5, 6 bekende boeren aan den wynoogst. En hy bereed hun paarden, of speelde den Bacchus door à cheval in triumf op 'n vat zittend ons huis voorby te ryden. En hy plaagt de meid (die ziek worden zou als zy niet geplaagd werd. En hy stoeit met den jongen, (die te lam is om mee te stoeien.) En, en, en - kortom, altyd wat! Zoodat ik maar zeggen wil dat ik zal omvallen van verbazing als hy er toe komt U behoorlyk te bedanken. Dwingen wil ik hem niet.- Ge klaagt in uw brief over uzelf. Geef daarin toch niet in onbillyke maat toe. Ik heb de gegevens niet om U aan te wyzen wáár ge U vergist, en kan U dus slechts waarschuwen tegen overdryving van strengheid. Zeker soort van zelfvernedering is even ver van waarheid, als de verwaande hoogschatting van ons zelf die algemeener is. Vindt je². anderen, of de meesten hunner, vry van de fouten die ge Uzelf verwyt? Waarschynlyk wèl, want velen zondigen in tegenovergestelde richting, door nl. niet het moeilykste, maar 't makkelykste op te zoeken. Vandaar traagheid, luiheid, onverschilligheid... lamlendigheid. Is 't nu billyk Uzelf 'n verwyt te maken van gebrek aan zùlke fouten? Maar afgescheiden van de mogelykheid dat ge onjuist waardeert, verdiep U niet (moet ik zeggen: niet te veel?) in zeker soort van zelfbeschouwingen. Het definieeren van de soort die ik bedoel is moeielyk, vooral daar de les: ‘Ken U zelf’ (waartoe zelfbeschouwing wel degelyk noodig is!) niet mag veronachtzaamd worden. Welnu, er bestaat 'n manier van autopsie (zelfkykery) die ons suf en onbekwaam maakt, iets in 't moreele wat men in 't physieke, van de fakirs vertelt, die levenslang op 't puntje van hun neus zitten te kyken. De door my hier afgekeurde zelfbeschouwing staat dikwyls de zeer gewenschte zelfkennis vierkant in den weg. Juist ook òm zich zelf te leeren kennen, moet men om zich heen zien. Alle eigenschappen (van menschen en dingen beide) bestaan slechts door vergelyking. Wie niet vergelykt kan niet oordeelen, en die zoo onmisbare vergelyking wordt onmogelyk gemaakt door 't staren op één punt, vooral wanneer dit punt het puntje van onzen eigen neus is. {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} 14 October Wouter is weer uit. Hy helpt aan 't Weinkeltern³.. Dàt's 'n pret! En de rekenles schiet er vandaag by in. Hy, m'n vrouw en ik zyn wel. Ik op m'n asthma na. Zy laat U heel vriendelyk groeten. Mocht het u eenmaal gelegen komen ons te komen opzoeken, wees van uw⁴. hartelyke ontvangst verzekerd. Ik verneem dat ‘een onzer eerste letterkundigen’ (zoo noemt hem de uitgever, die my portret en autograaf vraagt) myn leven zal beschryven. Ik heb geantwoord dat niemand de daartoe noodige gegevens bezit. Ikzelf zou moeite hebben m'n leven te beschryven. Maar de man is ‘een o.e.l.’ Dat beteekent denk ik dat hy de kunst verstaat ('n armzalig kunstje!) over alles te kunnen schryven, onverschillig of hy er iets van weet of niet. Wat handigheid in frasenmaken, wat maar's, indien's, evenwel's, hoezeer's &c. vast geknoopt aan half of in't geheel niet bekende - dus gegiste en alzoo: verminkte feiten - en klaar is de schryvery. Publiek zal 't slikken. Van terzy verneem ik dat de kunstenmaker in kwestie B. Huet is. Juist de rechte voor zoo'n Machwerk⁵.. Ik heb er 't land over maar er is niets aan te doen. Niets dan 't weigeren van de gevraagde autograaf tenzy de uitgever die weigering zèlf wil laten drukken in facsimile. De weigering van m'n portret helpt niet want het is - tot m'n groot verdriet - in den handel. Dag beste meid, houd je goed, en spreek niet te veel kwaad van je ziel. Anders doe ik je 'n proces aan. Dat je jezelf door 't leven wilt heenslaan, is achtenswaardig. Maar wel had ik gewenscht, dat je smaak en gave niet op muziek waren gevallen. Geenszins omdat ik niet van muziek houd, o neen. Maar voor Uw gestel vind ik de toewijding aan dat vak wat te prikkelend. Wees heel hartelyk gegroet van Uw vriend & grootpapa Dek 1. poëtische licentie: dichterlijke vrijheid. Kennelijk hadden de broers van de geadresseerde opgemerkt dat Vosmaer in zijn novelle Idylle ten onrechte vertelt dat Multatuli's vlieger, toen het touw brak, tenslotte als een stip hoog in de lucht verdwijnt. (Vogels van diverse pluimage, Leiden 1879, blz. 28.) 2. Vindt je: kennelijke verschrijving. 3. Weinkeltern: het opslaan van de wijn in kelders (du.); in Duitse schrijfletters. 4. uw ontvangst: oorspr. stond er onze ontvangst. 5. Machwerk: maakwerk (du.); in Duitse schrijfletters. [12 oktober 1885 Biografische schets door C. Busken Huet I] 12 oktober 1885 Eerste aflevering van een biografische schets door C. Busken Huet over Multatuli in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. (M.M.) De volgende afleveringen worden afgedrukt op 16, 17, 22, 27, 29 en 31 oktober en 2 november 1885. {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli. I Van de enkele malen dat ik, door brieven en persoonlijk, met Multatuli in betrekking gekomen ben, is mij eene aangename herinnering bijgebleven. Als kind of als jong mensch heb ik hem niet gekend. Enkel als den reeds gevormden schrijver van Max Havelaar en der Ideën, voor goed teruggekeerd uit Indie. Ik was toen jong predikant te Haarlem (‘pasteibakkers’ noemde hij destijds de predikanten), en hijzelf woonde in die dagen te Amsterdam, onledig met letterkundigen arbeid. Nog bezit ik een present-exemplaar van zijn toen uitgegeven portret in steendruk. Met zijne hand staat er onder geschreven dat hij mij dit geschenk vereerde omdat ik volgens hem een pasteibakker was die van zijn hart geen moordkuil maakte. Dit kompliment was aan den schrijver der Brieven over den Bijbel gerigt. Wederkeerig vereerde ik hem toen mijn exemplaar van - Max Havelaar. Hij was met het wegschenken van zijn werk zoo mild dat de voorraad, door zijn uitgever hem verstrekt, telkens opraakte, en hij van het boek dat door de geheele wereld gelezen werd op dat oogenblik geen eigen afdruk bezat. Onze laatste ontmoeting had plaats in het najaar van 1867 of de lente van 1868, kort vóór mijn vertrek naar Java. Bij gelegenheid van een verblijf in Den Haag bragt hij mij een bezoek te Bloemendaal, en was op Sorghvliet een paar dagen mijn gast. Meermalen heeft sedert de gedachte mij vermaakt dat hij voor zijne nachtrust zich toen behelpen moest met zeker klein bovenvertrek dat vóór hem een- en andermaal ook voor lief genomen was door den heer en mevrouw Bosboom en door Johannes van Vloten. Ik twijfel of er vele partikuliere woningen in Nederland gevonden worden waar de zoldering derzelfde logeerkamer heeft nedergezien op buitengewone tijdgenooten van zoo verschillende rigting. {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} Er bestond eene reden waarom ik vóór 1868, ondanks zijne uitlandigheid, met Multatuli in betrekking gebleven was. Toen in den zomer van 1866 de pruissisch-oostenrijksche oorlog uitbrak vertoefde hij aan den Rijn, te Keulen en te Koblenz, en ontving ik van hem onverwachts een schrijven waarin hij den wensch te kennen gaf korrespondentie-artikelen te leveren voor de Haarlemsche Courant aan wier redaktie-bureau ik in die jaren verbonden was. Pruissen had Oostenrijk op dat oogenblik nog niet geslagen en buiten het Verbond geworpen. De dag van Sadowa¹. moest nog aanbreken. De onzekerheid omtrent de dingen die komen zouden deed in de Rijnprovincie eene sterke gisting heerschen. Het was de tijd dat de redaktie der Kölnische Zeitung verhaalde hoe onder hare oogen de pruissische dienstpligtigen met stokslagen de waggons der gereedstaande spoortreinen werden ingedreven om in de rigting van Boheme naar het vermoedelijk hoofdtooneel des oorlogs vervoerd te worden, en hoe barbaarsch de pruissische vrouwen dit vonden. Het scheen mij een gelukkig denkbeeld van Multatuli dat hij van zijne aanwezigheid ter plaatse partij wilde trekken om, uit eigen aanschouwen en op grond van eigen waarnemen, onze landgenooten voor te lichten. Zijn voorstel, onderworpen aan de overweging en de goedkeuring der heeren Johannes Enschedé en Zoonen, werd aangenomen; en met beproefde schranderheid kweet hij zich van zijne taak. Hij mogt noch partij kiezen tusschen Pruissen en Oostenrijk, noch enkel persoonlijke indrukken geven. Het een paste zoomin als het ander in het kader eener hollandsche courant die van oudsher haar buitenlandsch nieuws beschouwd wil hebben als hetgeen de Duitschers Tagesgeschichte noemen: feiten en beoordeeling van feiten, maar eene beoordeeling geput uit de buitenlandsche bladen zelf, en tekstueel of bij uittreksel vervat in de eigen bewoordingen der organen van verschillende rigting. Nooit had Multatuli, tenzij als eerstbeginnend indisch ambtenaar in de bureaux te Batavia, zulk objektief werk bij de hand gehad. Het streed met zijn aard, zijne neigingen, zijn talent. Hij is alleen zichzelf, en in zijne kracht, wanneer hij bij voorkomende gele- {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} genheden losbarsten, en of de verontwaardiging of de satire zijne muze worden mag. Maar het duurde niet lang of hij vond voor den ziedenden stoomketel zijner subjektiviteit eene geschikte veiligheidsklep, en schiep den Mainzer-Beobachter. Van al de beschouwingen en berigten uit de Rijnprovincie, door hem aangetroffen in de Kreuz-, de Vossische, de Kölnische-, de Frankfurter-Postzeitung, deed hij trouw verslag. Maar, achtte hij dat die bladen het te zeer bij het verkeerde eind hadden, of gevoelde hij behoefte, als ooggetuige, ook aan andere opvattingen het woord te geven, dan bragt hij den Mainzer-Beobachter zijner vinding in het vuur. Het schaadde aan zijn gezag als korrespondent, zoo men wil, dat niemand in Nederland ooit van den Mainzer-Beobachter had gehoord. Hetgeen hij er kwanswijs². uit mededeelde zou, hoewel de taal van het gezond verstand, nog meer indruk gemaakt hebben indien de courant een gevestigden naam gehad en jaren lang bestaan had. Aan den anderen kant, en dit hielp, was er evenmin in Nederland iemand die er aan dacht het bestaan van Multatuli's zegsman te loochenen of in twijfel te trekken. De Mainzer-Beobachter: hoe natuurlijk klonk dit in de ooren van het hollandsche publiek! Het was zulk een vloeijende duitsche Zeitungs-naam! Kon men zich niet dadelijk herinneren dien reeds elders aangetroffen te hebben, men ontgaf het zich. Dan wel men verweet zichzelf, niet vroeger gelet te hebben op een duitsch blad dat zulke juiste opmerkingen maakte, zoo geschikt voor de Hollanders. Indien er lezers gevonden worden die mij verdenken Multatuli bij het ter wereld brengen van den Mainzer-Beobachter behulpzaam geweest te zijn, dan protesteert mijne zedigheid. Ik verklap enkel een onschuldig geheimpje, en waag mij aan eene voorspelling. Er zal een tijd komen dat losse nummers der Haarlemsche Courant van 1866, waarin korrespondentie-artikelen van Multatuli voorkomen, opgeld zullen doen. Het portret waarvan ik zooeven sprak was zeer gelijkend, maar had één gebrek. Vervaardigd naar eene overigens fraaije brusselsche fotografie die Multatuli's blonde haren en blonden knevel zwartgemaakt en zijne lichtblaauwe oogen van hun weerschijn {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} beroofd had, stelde het - door de schuld van den lithograaf die bij het overbrengen op den steen beide fouten had moeten verhelpen, maar het niet deed - den afgebeelden persoon slechts gedeeltelijk voor. Wie in dien tijd te Amsterdam Multatuli tegenkwam op straat, redenerend met een geestverwant of een tegenstander, gewikkeld in een onderhoud dat hem warm maakte, - of hem als pleitbezorger der Javanen het woord hoorde voeren in het kongres der Association Internationale van 1864, - werd juist in de eerste plaats getroffen door het blond-cendré³. van dien afgevaardigde uit het donkere Oosten, en door het vonken schieten dier germaansche en schijnbaar bleeke oogen. Het eenige goede of althans het beste van het portret - verstout ik mij te beweren - was de nette kleeding. Overal waar Multatuli zich vertoonde maakte hij door zijne schoone gelaatstrekken, zijn tengeren welgemaakten ligchaamsbouw, zijne natuurlijke wellevendheid, den indruk van een gentleman; en de zorg die hij droeg voor zijn toilet was daarmede in overeenstemming. De Sjaalman der fantasie mogt zich toetakelen zoo veel hij wilde, die der werkelijkheid kende te Amsterdam het adres van den besten hoede-, den besten laarze-, den besten handschoen-, en, bij den besten kleedermaker, het aangezigt van den besten coupeur. In het dagelijksch leven vonden mijne huisgenooten en ik Multatuli zeer beminlijk. De jeugd wist hij bezig te houden en te vermaken door haar op de knie te nemen, en met haar zich te verdiepen in uitknipsels en kaartehuisjes. De vrouwen boeide hij door den toon van overtuiging waarop hij paradoxale maatschappelijke stellingen verdedigde. Tijdens zijn verblijf op Sorghvliet, herinner ik mij, was hij vervuld met het denkbeeldig huwelijk van een jongen Hollander en eene jonge Hollandsche zijner keus. Het meisje was niet gevraagd. De jonge man, erg bedeesd, durfde niet. Van eene gewone echtverbintenis kon geen spraak zijn. Maar wat zou dit? Het meisje moest aangemoedigd worden. Zij moest leeren het als hare levenstaak te beschouwen den jongen man te ontbolsteren. Voor zoover ik weet is deze ontbolsteringsproef nooit genomen, of niet genomen op denzelfden persoon. Hetgeen niet verhinderde dat wanneer Multatuli, 's avonds in de huiskamer, bij een kopje {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} thee onder de lamp, zulke stokpaarden bereed, men het eene oogenblik genoegelijk lachte, het andere met hem de vleugels van den geest repte, en steeds aan zijne lippen hing. Hiermede is de kleine voorraad mijner persoonlijke heugenissen uitgeput. Niemand betreurt opregter dan ik de geringe strekzaamheid. Wat betreft de verhoudingen van Multatuli tot de nederlandsche wereld in het algemeen, en van de nederlandsche wereld tot Multatuli, ik weet die niet beter te kenschetsen dan door de volgende anekdote. Toen ik een half dozijn jaren geleden met een vermogend landgenoot van leeftijd mij over Multatuli onderhield, en beweerde dat het verzekeren der onafhankelijkheid van een schrijver van dien rang de openbare zaak raakte, toen kreeg ik ten antwoord: ‘Het ligt niet op mijn weg iemands onafhankelijk te helpen verzekeren, alleen omdat hij stijl heeft.’ Multatuli's ongeluk, indien men het zoo noemen wil, - want personen die het kunnen weten zeggen mij dat hij in zijne wiesbadensche afzondering een gelukkig leven leidt, - zijn geluk of zijn ongeluk is geweest Nederlander te zijn en stijl te hebben. Rien ne vit que par le style⁴., heeft Sainte-Beuve gezegd; en dit geldt van alle vormen der kunst. Al heeft het woord eene zwevende beteekenis, allen gevoelen wij instinktmatig dat met stijl in de schilder-, stijl in de bouw-, stijl in de beeldhouwkunst, stijl in de muziek, stijl in de letteren, iets van blijvende waarde bedoeld wordt, in onderscheiding van het wuft bestaan der mode. Zeg van de Nederlanders van den tegenwoordigen tijd dat zij weten te leven; dat zij beminlijk zijn, vlijtig, niet overdreven ernstig, niet hinderlijk ligtzinnig; een ieder zal het toegeven. Maar dat zij aan stijl een lid hunner familie verloren hebben,⁵. - wie durft het tegenspreken? Multatuli, waar hij op zijn dreef is, bezit die gaaf in zoo hooge mate dat zijne werken in zichzelf, onafhankelijk van de zaak die er in bepleit wordt, eene reden van bestaan hebben, en men hem liefheeft en bewondert ook wanneer men met hem van gevoelen verschilt. (Wordt vervolgd) Cd. B.H. 1. Sadowa: kleine stad in Bohemen, plaats van een veldslag op 3 juli 1866, waarbij Pruisen Oostenrijk versloeg, hetgeen de oorlog van 1866 besliste. 2. kwanswijs: (ook ‘kwansuis’), zogenaamd. 3. blond-cendré: asblond (fr.) 4. Rien ne vit que par le style: iets leeft slechts door zijn stijl (fr.) 5. een lid hunner familie verloren hebben: (bedoeld) een broertje dood hebben. {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 oktober 1885 Biografische schets door C. Busken Huet II] 16 oktober 1885 Tweede aflevering van een biografische schets door C. Busken Huet over Multatuli in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. (M.M.) Multatuli. II Gedurende de twee jaren of langer dat hij secretaris der residentie Menado op Celebes geweest is, - in 1851 en vervolgens, - heeft Multatuli eene soort van dagboek¹¹. aangelegd waaruit ik vergunning bekomen heb deze en gene proef mede te deelen. Het zijn geen biografische maar meest litterarische herinneringen of bespiegelingen, van 1851 teruggaand tot 1841, den eersten tijd van zijn verblijf te Batavia. Het dagboek van tien letterkundige leer- en wandeljaren alzoo; jaren vervuld met het besef eener wassende auteursroeping onder het ambtenaarskleed en als krul van den ambtenaarstitel; vervuld met den telkens levendiger lust als man der pen eenmaal een man van de daad te worden; met een afwisselend gevoel van vertrouwen en wantrouwen in zichzelf maar reeds bij meer dan één gelegenheid, naar ons terugblikkend oordeel en ons profeteren post eventum¹., vruchtbaar in bladzijden die den toekomstigen grooten schrijver verraden. Vooraf iets over Multatuli's levensloop, uitwendig. Geboren te Amsterdam, in Maart 1820, is Eduard Douwes Dek- {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} ker in Junij 1838 naar Java vertrokken. Hij zou zijne moeder, die hij tot het einde met kinderlijke vereering aanhing, niet terugzien. Evenmin zijne zuster. Zijn vader was koopvaardijkapitein; burgerlijk scheepsgezagvoerder in de groote vaart; en dit waren ook twee zijner broers, forscher gebouwd dan hij. Een derde broeder zou doopsgezind predikant worden. Uit deze laatste bijzonderheid leid ik af dat in het gezin een getemperd liberale protestantsche toon heerschte, en de jonge Eduard in dien geest opgevoed is. Zijne denkwijs in later tijd werd in elk geval door deze atmosfeer der jeugd scherp bepaald en bleef daarin als gewikkeld, zooals de aarde in den haar omringenden dampkring waar zij nooit uitkomt. Het is bekend uit zijne werken dat hij naderhand voor eene poos zeer vervuld is geweest met La question religieuse²., gelijk de Franschen zeggen. Tevens blijkt uit de toen door hem gevoerde oppositie, nooit gerigt tegen het katholicisme, nooit tegen het kalvinisme, altijd tegen het vrijzinnig protestantisme en tegen dit protestantisme alleen, dat hij aan de godsdienstige voorstellingen uit de omgeving zijner kinderjaren eene overheerschende beteekenis gehecht heeft. Niemand wordt op rijper leeftijd een hemelbestormer, indien hem uit het ouderlijk huis de algemeene indruk is bijgebleven dat de hemelsche berg niet veel meer dan een molshoop is. Van de Amsterdamsche scholen, door den knaap bezocht, kan ik niets anders melden dan dat hij nog vele jaren daarna den onderwijzer Meskendorff³. een warm hart toedroeg. Omtrent de verdiensten van den heer Meskendorff, die ongemeen moeten geweest zijn, heb ik geen inlichtingen kunnen bekomen. Waarom Eduard, met zijn buitengewonen aanleg, niet opgeleid is voor de studie en naar het Amsterdamsch gymnasium gezonden⁴., weet ik niet. Er blijkt alleen dat zijn vader hem voor den handel bestemde, en een koopmans-kantoor zijne praktische hoogere burgerschool geweest is. Het innig verbond in dezen tijd door hem gesloten met Abraham des Amorie van der Hoeven Jr., student bij het seminarie der remonstranten en voorbestemd theoloog, bewijst dat hij den omgang van geniale geletterden zocht. Op Multatuli's vriendschap voor Van der Hoeven, dien hij reeds bij zijne eerste terugkomst uit Indie in 1853 niet meer onder de {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} levenden aantreffen zou, kom ik terug, en vergezel thans in gedachte den aankomenden jongeling naar Java. Alleen dit, dat Van der Hoeven en hij daarvóór onafscheidelijk waren en, na het ontwassen der kinderschoenen, de geheele opleidingsperiode van Multatuli door deze David- en Jonathans verhouding beheerscht is. De vader heeft ongetwijfeld niet vermoed, toen hij op eene zijner reizen om de Zuid den achttienjarige medenam en te Batavia hem aan den ingang der ambtenaarsloopbaan plaatste, dat die stille loopbaan, betreden door den zoon, bestemd was het gerucht te maken dat naderhand uit haar opgestegen is. Waarschijnlijk vond hij bij nader inzien dat de handel te Amsterdam toen niet genoeg vooruitzigten opende, en wilde hij Eduard in de gelegenheid stellen zich elders en op andere wijs te onderscheiden. In 1838 bestond de Delftsche Akademie nog niet, en een radikaal⁵. als indisch ambtenaar was in dien tijd enkel te bekomen door in Indie-zelf zich op de studie der inlandsche talen toe te leggen. Dáárvoor echter was eene aanstelling bij het binnenlandsch bestuur noodig, liefst ver van de hoofdplaats; en voor Multatuli zou dergelijke benoeming eerst later volgen. Hij begon te Batavia, en debuteerde als kommies bij het departement van Financien: zuiver europeesch kantoorwerk in dienst van den Staat. Destijds werden er te Batavia, en er worden daar nog op dit oogenblik, kosthuizen ten behoeve der kleine beurzen van ongehuwden gevonden. Vaak is aan het hoofd daarvan eene europesche burgerdame van leeftijd geplaatst, weduwe van een ambtenaar, een industrieel, een zeevaarder. Twintig of meer jonge Hollanders met onaanzienlijke traktementen hebben ieder in zulk een huis eene eigen kamer, ieder een eigen inlandsche bediende. Het eerste ontbijt en de avond-maaltijd worden gebruikt en corps. Kommensalen welke op koopmanskantoren in de benedenstad werkzaam zijn en per as derwaarts gevoerd worden, nemen hun middagmaal mede in een spijsdrager. De anderen, verbonden aan de gouvernements-bureaux digter in de buurt, zooals het departement van Financien, krijgen het hunne uit het huis, gebragt door een bediende. Ik heb het voorregt gehad te Batavia een doorreizend hoofdinspekteur te ontmoeten die zijne indische carrierè begonnen was in hetzelfde jaar als Multatuli; evenals deze kommies bij het de- {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} partement van Financien geweest was; en met hem in hetzelfde kommensalehuis gewoond had. Na zoo vele jaren sprak hij over Multatuli met vuur, zooals men in Nederland het over een akademievriend doet, uit het oog verloren maar niet geweken uit het hart. Hunne kamers grensden aan elkander, herinnerde hij zich, en in voorkomende gevallen bewezen zij elkander kleine diensten. In Nederlandsch-Indie zijn zulke losloopende jonge menschen wel eens verpligt, op oogenblikken dat hunne kleer- of hunne linnenkast niet te wel voorzien is, hunne opwachting te gaan maken bij een chef, of eene soirée bij een beschermer te gaan bijwonen. Goede raad zou dan duur zijn, indien niet de gelijkheid van leeftijd en van ligchaamsbouw, nadat de deur der ledige kast mismoedig digtgeworpen is, uitkomsten ontsloot. Meer dan eens leende de toekomstige hoofd-inspekteur van Multatuli een fijner overhemd, of Multatuli van den toekomstigen hoofd-inspekteur een beter gemaakten pantalon. Dit gemeen hebben van alle goederen, onder vrienden, viel in den smaak van den aanstaanden schrijver van Max Havelaar. Hij dweepte met zulke denkbeelden. Zoo er in dien tijd (het regeeringsorgaan de Javasche Courant was toen nog voor den Archipel het hoc est pro vobis omnibus⁶. en had het woord alléén); zoo er te Batavia partikuliere dagbladen bestaan hadden, of ambtenaren, gesteld dat de dagbladen er in hunne opkomst waren, vrijheid tot medewerken gevoeld hadden, dan geloof ik dat Multatuli al spoedig beproefd zou hebben aan die kopij lievende kolommen proeven van zijn proza of zijne poëzie kwijt te raken. Reeds in 1841 had hij heel wat in portefeuille. Maar ik ben niet overtuigd dat die eerstelingen terstond opgang zouden gemaakt hebben. Onder de tijdgenooten en jonge kennissen in de gouvernements-bureaux stond het vast dat Multatuli bekwamer was en meer algemeene denkbeelden had dan de meesten. Er waren er, toen en later, die voor het ontwerpen van bruiloftsdichten, van gelegenheidsopstellen, zijne hulp kwamen inroepen, zeggende: ‘Toe, Dekker, jij die zoo geestig, jij die zoo knap in de historie bent, jij die zulke dingen uit je mouw schudt’, en meer komplimenten van dien aard. Hetgeen hij echter voortbragt bezat, hoewel geen der anderen in {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} staat was het zoo goed en zoo snel hem na te doen, nog niet die volkomenheid welke de détailkritiek, wanneer deze zich met het vergrootglas wapent en in naam van het gezond verstand of der koele berekening zich tot nacijferen zet, vitterij doet noemen en door onbevooroordeelden als vitterij verwerpen. De belanghebbenden waren dankbaar en voldaan, zoo men wil, doch bij nader inzien vonden zij het geleverde middelmatig. Hunne kleingeestige aanmerkingen hadden een schijn van grond. Bovendien droeg, van het beste wat hij tot daartoe geschreven of in schets gebragt had, niemand toen kennis. Hij was te eerzuchtig, en tegelijk nog niet zeker genoeg van zijne zaak, om gewone bureau-vrienden al dadelijk in het geheim zijner verborgenste gedachten te nemen. Jongelings droomen; losse bladen uit het dagboek van een Oud Man luidde de titel van een in 1843-1845 ontworpen verhaal, bestemd in beeld te brengen hoe grillig vaak in het leven de triviale uitkomst aftoont⁷. bij het poëtisch voornemen. Men steekt van wal met grootsche verwachtingen, koestert van zichzelf eene hooge meening, verbeeldt zich in de wieg gelegd te zijn voor het volbrengen van iets buitengewoons. Doch, niets gewoner dan het gewone einde. Is de jongeling een grijsaard geworden, dan zijn de idealen in platheden verkeerd. Uit den gedroomden blondgelokten held, die eene rol op het wereldtooneel vervullen zou, groeit een renteniertje in een theetuin aan de Vecht. Desinit in piscem mulier formosa superne⁸.. Het bovenlijf der schoone nimf met het edel gelaat en de blanke borst uit de golven, is gaan uitloopen in een gestoofden kabiljauwstaart. Men waande zich dichter en werd hengelaar. Vader Anton, Multatuli's verzonnen dagboekhouder, is een Hollandertje uit de tweede helft der 18de eeuw, voortgesukkeld naar de eerste helft der 19de. Op zijn zestigste jaar naar Nederland teruggekeerd, na in Indie zoogenaamd fortuin of carrière gemaakt te hebben, woont hij met eene oude nicht en een jongeren neef ergens buiten, op Beekhoven. De kinderen van den neef noemen hem grootvader, ofschoon hij maar hun oud-oom is en nooit eigen kroost of eene eigen vrouw gehad heeft. De vraag of hij op het land zal blijven wonen en, ter wille van de gelegenheid tot hengelen, de drukte van het woelig gezin verdragen, dan wel {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} naar de stad trekken en zich eene of twee eigen bovenkamers huren, is hem voortaan eene levenskwestie. Hij is de speelbal van den kleinen Frits, die knorrig wordt en hem op de vingers tikt wanneer grootvader, bij het vertoonen der chinesche schimmen, met de uitgeknipte poppen onhandig omspringt. En diezelfde oude man, wiens bestaan opging in het overleggen van een stuivertje aan gene zijde der linie⁹., is geboren kort na Bonaparte, en heeft in zijne jonge jaren zich verbeeld een soortgelijk genie als Napoleon te zijn. Een man geworden zou hij een paar tronen omverwerpen, het juk van een paar onderdrukte volken breken, een nationaal bevrijder en weldoener worden, grootsche en nuttige hervormingen invoeren, nieuwe gelooven stichten op de puinhoopen van oude kerken, aan het hoofd eener herboren zamenleving komen, op zijne beurt eene kroon dragen. Tintelen deed hij van edelmoedigheid, van algemeene mensche-, van onbaatzuchtige eigenmin. Als een zegenend gesternte zou hij op-, als een zegenend gesternte ondergaan. Arme jongelingsdroomen! Het laatste woord is aan een rijk geworden Amsterdamsch broodbakker in een optrekje aan de vaart naast Beekhoven, van wiens goeden wil het afhangt of vader Anton ongestoord uit visschen zal kunnen gaan. Beklagelijker nog, het laatste woord is aan den kleinen Frits: ‘Nu, grootvader, dit is Alexander - dit zijn generaal - zóó - houdvast - als ik u nu aanstoot, moet de generaal zijn arm opligten en aan zijn knevels trekken - wacht, nog niet - dáár moet een boom staan - dáár - met den pink, grootvader - houd den generaal met dien vinger - en Alexander zóó - en als ik u nu aanstoot, grootvader, moet de boom schudden alsof 't hard waait - dat maakt natuurlijk - de generaal ligt den arm op - en Alexander schiet een geweer af - het paard moet schrikken van den slag en steigeren’... Multatuli zegt in eene noot:, Dit is geschreven in een oogenblik van bittere moedeloosheid; en al beweert de verzamelaar der Losse Bladen (hijzelf) dat het geen paskwil¹⁰. is op den ouden man, - ik Dekker, die den ouden man toch óók gekend heb, ik geloof dat het wel een paskwil is’. Natuurlijk moest de jonge auteur bij nader inzien het daarvoor houden. Had hij reeds op dat oogenblik, vlagen van mistroostig- {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} heid of afmatting niet medegerekend, het lot van Vader Anton als zijn eigen onvermijdelijk voorland beschouwd, er zou van hem niets noemenswaardigs teregtgekomen zijn. En toen hij het verhaal voltooide telde hij reeds vijfentwintig, toen hij er die aanteekening bijschreef reeds eenendertig jaren! Zou hij eenmaal iets beteekenen, vond hij, dan behoorde hij zich te reppen. Het was tijd, meer dan tijd. Hoe gaarne men hem te Batavia lijden mogt; welken goeden dunk men van zijne bekwaamheden had; welke aanvallen men op zijne hulpvaardigheid deed, - dat er dit in hem stak, daarvan had geen der kameraden het voorgevoel. (Wordt vervolgd) Cd. B.H. 11. Zie de hierachter gepubliceerde reaktie van Mimi. 1. post eventum: bij terugblik (lat.) 2. la question réligieuse: de godsdienstkwestie (fr.) 3. Meskendorff: Hendrik R. Meskendorff (1805-1865), onderwijzer in Amsterdam van 1823 tot 1858. Dekker heeft bij hem in de klas gezeten tussen 1829 en 1832. 4. Naar men weet bezocht Dekker enkele jaren de latijnse school te Amsterdam. 5. radikaal: diploma, bewijs van bevoegdheid. 6. Hoc est pro vobis omnibus: dit is voor u allen (lat.) 7. aftonen: tegenvallen. 8. desinit in piscem etc.: de van boven zo schone vrouw loopt uit in een vis (lat.); Horatius ‘Ars poetica’ (4). 9. linie: evenaar. 10. paskwil: (hier) geschrift om iemand belachelijk te maken. [16 oktober 1885 Reaktie van Mimi] Bij 16 oktober 1885 Reaktie van Mimi op de biografische schets van Busken Huet. (Brieven 1846-1859, blz. 122-123.) Het door Busken Huet gepubliceerde zoogenaamde dagboek. Naar tydsorde sluit dit hier nu aan. Toen het opstel van den heer Huet ‘Multatuli’ in de ‘Hedendaagsche Letterkundigen’ verscheen, was het den schryver van dat zoogenaamde dagboek een raadsel hoe Huet aan dat dagboek kwam. ‘Dat ik dat werkelyk geschreven heb, is duidelyk, zeide Dek, dat is zonder twyfel; maar waarom heb ik dat geschreven, en aan wien? Een dagboek heb ik nooit gehouden, dat begryp je zoo wel. Geen mensch die wezenlyk iets beteekent, houdt ooit een dagboek! Maar wat is dat dan voor schryvery, en hoe komt Huet er aan?’¹. Al deze vragen zyn hem nooit beantwoord. Hy heeft ze ook nooit gesteld aan hem die ze zeker beantwoorden kon, aan den Heer Huet. Want multatuli achtte zyn zoogenaamd Dagboek het eenige attrait². in Huets opstel, en het gebruiken daarvan, op welke wyze de Heer Huet het ook in handen had gekregen, noemde hy {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} in elk geval onrechtmatig. Huet, die betrekkelyk weinig van multatuli wist, maakte zyn artikel geldswaardig alleen door dat zoogenaamde dagboek, maar Dek had de termen om zich hierover te uiten nog niet gevonden toen de heer Huet overleed. Ook bespreekt de heer Huet in zyn opstel, dat hy in 1885 geschreven heeft, de ‘Losse bladen uit het dagboek van een oud man’, die dezen zomer, dus in 1891, voor het eerst door my werden gepubliceerd; hy haalt er zelfs eenige regels uit aan. Hoe kwam de heer Huet aan die stukken? Wel beweerde Dek altyd dat hem eens in Haarlem een koffer met papieren was ontstolen, maar hy preciseerde dat nooit. (....) 1. Multatuli zou deze ‘dagboekfragmenten’ dus (volgens Mimi) niet herkend hebben als passages uit zijn brief aan Kruseman van 24 februari 1851. (V.W. IX, blz. 114 e.v.). In 1886 blijkt hij wel beter te weten, vgl. brief van 10 december aan Marie Berdenis van Berlekom. 2. attrait: aantrekkelijkheid (fr.) [17 oktober 1885 Biografische schets van C. Busken Huet III] 17 oktober 1885 Derde aflevering van een biografische schets door C. Busken Huet over Multatuli in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. (M.M.) Multatuli. III Eerst volgt nu iets droogs. Door den gouverneur-generaal Merkus¹. is Multatuli in Julij 1842 benoemd tot kontroleur 2de klasse voor den dienst ter Westkust van Sumatra, en door den generaal Michiels, toen gouverneur van dat gewest, geplaatst te Natal. Dit was het begin eener nieuwe loopbaan, en tegelijk de eerste aanstelling buiten Java. {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} In het begin van 1845, overplaatsingen geen gebrek, bevindt hij zich weder op Java en te Batavia, en in 1849 of al vroeger te Poerworedjo in Bagelen, waar hij werkzaam is als kommies op het residentie-kantoor. De resident van Bagelen is wegens zijne beleefdheid, en zijne voorkomendheid in den omgang, hem zeer genegen. Hij roemt zijne overvloedige vermogens, zijne kundigheden, zijne algemeene geschiktheid, zijne bedrevenheid in het maleisch - dat hij niet alleen vlot spreekt maar ook schrijft, en met arabische karakters. Van een ambtenaar van die bekwaamheid, zegt de resident, kunnen in een anderen en ruimer kring de beste diensten verwacht worden. Deze aanbeveling zal hare werking niet missen. Mij is verzekerd dat Multatuli in October 1851 benoemd is tot assistent-resident te Amboina²., tevens magistraat en kommandant der schutterij. Maar dit is of eene vergissing, of de jaartallen komen niet uit, of de benoeming heeft geen voortgang gehad. Althans, in Februarij van dat jaar is hij sedert twee jaren sekretaris van Medano³., en blijft dit tot hij in Januarij 1852 een tweejarig verlof bekomt, en kort daarna voor het eerst naar Nederland terugkeert. In 1855 bevindt hij zich weder op Java, en aanvaardt in Januarij 1856 de betrekking van assistent-resident in Bantam, afdeeling Lebak. Zes weken later neemt hij, om de redenen die in Max Havelaar door hem blootgelegd zullen worden, zijn ontslag uit 's lands dienst, keert nogmaals en voor goed naar Europa terug, en wordt in Nederland de agitator met de pen dien wij allen gekend hebben. Het gewigt dezer plaatsnamen en jaartallen is dat wij er Multatuli's loopbaan als indisch ambtenaar, hoewel zij ruim genomen slechts zeventien jaren geduurd heeft, uit leeren kennen als opmerkelijk afwisselend en veelzijdig. Wie eenige jaren doorbrengt op Java niet-alleen, maar ook op Sumatra en op Celebes, is in de gelegenheid zich praktisch te oefenen in de taal- land- en volkenkunde van voorname gedeelten van den Archipel. Kontroleur 2de klasse bij het binnenlandsch bestuur eener buitenbezitting is geen hooge rang; maar op zulk een ambtenaar, zoo hij {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} pas tweeëntwintig jaren telt, rust er niettemin, - en rustte op hem ter Westkust van Sumatra in dien tijd vooral, - eene groote verantwoordelijkheid. De kontroleur was betaalmeester van den Staat, was hoofd der politie, presideerde den landraad of het equivalent van den landraad, vertegenwoordigde op kleine schaal in zijn persoon, en in zijn persoon alléén, het souverein gezag. Was voor Multatuli die post eene uitmuntende inleiding bij de Maleijers, te Poerworedjo kon hij van nabij de Javanen bestuderen, op Celebes de Makassaren of de Alfoeren. Assistent-resident van Lebak geworden stond de gelegenheid hem open, bij het besturen eener javaansche afdeeling, de ondervinding en de kundigheden toe te passen verzameld op Java-zelf en elders. In sterke mate, dit spreekt, moet het leven in zulk eene aziatische omgeving, het waarnemen van zulke toestanden, het bekleeden van zulke ambten, het zelfbewustzijn gaan bepalen van een jong Hollander met genialen aanleg, vol denkbeelden, ongemeen weetgierig, maar dien de omstandigheden tot een onvrijwillig autodidakt gevormd hebben, en dien men van zijn geboortegrond heeft losgemaakt op een leeftijd toen voor zijne jonge evenknieën in het moederland het hooger en het hoogste onderwijs nog aanvangen moest. Multatuli's persoon is een uitgezocht exemplaar dezer hollandsche varieteit uit de dagen die 1848 onmiddellijk voorafgegaan en op 1848 onmiddellijk gevolgd zijn. Multatuli's geschriften zijn er de zuivere uitdrukking van. Terwijl Jacob van Lennep den Pleegzoon en de Roos van Dekama voortzet en verjongt, Da Costa in zijne Vijfentwintig jaren het zwijgen verbreekt, Bakhuizen van den Brink en Potgieter de 17de eeuw bestuderen en in beeld brengen, Heije kinderliederen zingt, mevrouw Bosboom het Huis Lauernesse schrijft, Gouverneur Jan den Rijmer het woord geeft, Kneppelhout in zijne camera obscura den omtrek der studenten opvangt, Jonckbloet de Physiologie van Den Haag geeft, Van Vloten zich op het midden-nederlandsch proza werpt, Beets en Hasebroek en Ten Kate de poëzie van Byron en Lamartine overplanten, of medewerken aan de Nederlanders door Nederlanders geschetst; terwijl Geel's Onderzoek en phantasie langzaam doordringt, De Vries zijn woordenboek ontwerpt, {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} Fruin zijne Tien Jaren voorbereidt, Schimmel de hervorming van ons tooneel onderneemt, De Génestet Fantasio en den Sint Nikolaasavond voordraagt, Abraham des Amorie van der Hoeven Jr. eene duitsche akademiereis doet, leerredenen uitspreekt, diepzinnige aforismen over katholicisme en protestantisme opteekent, in schoone verzen het ontspringen der godsdienst aan het menschelijk gemoed vergelijkt bij het slaan van nafthavlammen uit den schoot der aarde, - zit daarginds, op Menado in den Maleischen Archipel, zit een tijd- en rasgenoot van die allen, wiens deelgenootschap aan hunne ontwikkeling schier gewelddadig afgebonden of doorgesneden is, zit hij vier duizend mijlen uit de buurt, aan zijne hollandsche herinneringen voort te spinnen, indrukken van buiten op te vangen, blikken in de toekomst te slaan, zit hij aan zichzelf en aan zijne toekomst te denken. Het is waar dat het zeilschip toen al op de voordragt begon te staan om allengs te worden afgedankt en gesloopt. De overlandmaildienst, al moest voor het doorgraven der landengte van Suez de eerste spade nog in den grond gestoken en zelfs van den onderkoning van Egypte de onmisbare koncessie nog verkregen worden, was reeds eenigzins georganiseerd. Maar dit gold alleen voor hetgeen over Singapore naar Batavia en naar de noordkust van Java kwam; niet voor de andere eilanden van den Archipel. Eene afzonderlijke nederlandsch-indische stoombootdienst, voor het verbinden van Java met Sumatra, met Borneo, met de Molukken, bestond nog niet of werkte pas half. Er verliepen vaak maanden dat er op Celebes geen tijdingen van Batavia kwamen, geen europesche dagbladen, geen fransche of hollandsche boeken; maanden eer er weder gelegenheid was om van Celebes over Java naar Europa te schrijven. Een ambtenaar, verplaatst van Poerworedjo naar Menado, bleef somtijds meer dan een half jaar onderweg. Heeft Multatuli, terwijl in Nederland zijne tijdgenooten deelnamen aan de beweging voortgekomen uit de grondwetherziening van 1848, met deze karige hulpmiddelen het moeten stellen, zijne opgewektheid en zijne belangstelling waren misschien te levendiger, naarmate de afstand zijne verbeelding meer vrijheid bij het beoordeelen liet. De Sociaal-demokratische Februarij-omwenteling in Frankrijk; {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} de verwachtingen door haar opgewekt bij de nationale eenheidspartij in Duitschland en de reaktie daarop gevolgd; de parijsche Junij-dagen en de opkomst van Napoleon III; Rome ontrukt aan Garibaldi; de koning van Sardinie verpletterd door de Oostenrijkers; Kossuth⁴. geslagen, Blum⁵. gefusilleerd, Kinkel⁶. tot vestingstraf veroordeeld; daartegen in, de abolitionistische strooming in de noordelijke helft der Vereenigde-Staten, gewekt door Uncle Tom's cabin, - slechts een echo dier gebeurtenissen moge tot Celebes en de residentie Menado doorgedrongen zijn, hij heeft dien weerklank opgevangen, er zijne sluimerende denkbeelden naar gevormd, er de herinneringen van bewaard en met zich meegebragt uit Indie. Wij zijn geneigd het vreemd te noemen dat bij zijn terugkomen in Holland de gelederen zich niet van zelf voor hem ontsloten hebben, en hij niet terstond, welkom geheeten bondgenoot en mede-aanvoerder, opgenomen is onder de hoofdleiders. Maar in de werkelijkheid gaat dit zoo gemakkelijk niet. De ontvangst welke Sjaalman te Amsterdam ten deel viel leert het. Wie gelijk Multatuli als jongeling zijn vaderland verlaat, en, nadat de dood intusschen ouders en vrienden weggenomen heeft, als licht- en luchteischend man er terugkomt, vindt alle vensterbanken bezet. Ieder der tijdgenooten heeft zijn eigen zaken aan het hoofd, zijne eigen belangen, zijn eigen rechten voor eene zit-of eene staanplaats op de groote markt. Van landgenoot is de huiswaartsgekeerde een vreemdeling geworden. Voerde hij voordeelen in zijne mars, misschien zou men, na die bezigtigd en van hunne echtheid zich vergewist te hebben, hem inhalen; komt hij enkel mededingen, dan sluit men hem uit. De oude broederband is verbroken. Is hij de anderen niet sympathiek, wederkeerig zijn zij het hem evenmin. Zijn horizont heeft zich uitgebreid, vindt hij, de hunne is beperkt gebleven binnen de oude grenzen. Terwijl zij de akademie van wetenschappen bezochten, deed hij het de hoogeschool van het leven. Hij houdt zijn hart voor warmer, zijn blik voor ruimer, zijn oordeel voor juister, zijne kritiek voor scherper. Hij durft meer en vermag meer, beweert hij, omdat hij onafhankelijker is en niemand naar de oogen behoeft te zien. Van die zijde vertegenwoordigt Multatuli in zijn persoon de ge- {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} heele telkens aangroeijende zamenleving van Nederlandsch-Indië, in hare betrekking tot de zamenleving in Nederland. Men denkt er bij aan het antagonisme van twee hoogmoeden of twee fierheden. De Nederlanders die Indie niet kennen, of eerst op gevorderden leeftijd en slechts voor een gering aantal jaren zich derwaarts verplaatsten, zullen landgenooten die aan Indie hunne geheele vorming te danken hadden steeds met zekere verwondering aanstaren, en, zoo niet te hunnen aanzien ik weet niet welken argwaan koesteren, dan toch hen op een afstand houden. Er schijnen volgens hen uit Indie slechts twee klassen van personen naar Nederland terug te keeren: op één suikerlord vele honderden schooijers of maatschappelijke schipbreukelingen. In de poëzie der geschiedenis draagt Nederland er roem op voor het vaderland der geuzen te gelden, maar de geuzen der werkelijkheid zijn er niet in aanzien, en al hetgeen uit Indie komt en geen millionair is ligt er eenigzins onder verdenking van geuzerij. Omgekeerd klimt, door het toenemen der landbouwondernemingen op Java en elders in den Archipel, door de gestadige uitbreiding van het korps der burgerlijke indische ambtenaren en der officieren van het indisch leger, ook voortdurend het cijfer der Nederlanders die zich aan de tegenovergestelde miskenning schuldig maken. Dezen, trotsch op hunne indische vorming, beschouwen hunne achter- en bij den haard gebleven landgenooten zooals men op de hoofdplaatsen van Europa en Amerika het kleinstedelingen of bloedverwanten uit de provincie doet. De grootheden tehuis noemen zij dorpsgrootheden; de vernuften van den eersten, vernuften van den tweeden rang. Het moederland lijdt volgens hem aan eene afgodische vereering voor het geld, zamenhangend met bekrompenheid, kleingeestigheid, menschevrees, en allerlei vooroordeelen. Met de oud vaderlandsche deftigheid, en berekening, steken zij den draak. Het evenwigt tusschen beide zienswijzen zal mettertijd zich ongetwijfeld herstellen, en het treffen eener groote nationale ramp, een oorlog, eene overheersching, zou daartoe heilzaam kunnen bijdragen. Doch, ook voor ons toenemen in zelfkennis, zonder meer, is de studie van het verschijnsel alvast nuttig. De geschriften van Multatuli bieden voor één helft dier soort van eigen waarne- {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} ming overvloedig gelegenheid aan, en zij danken aan hunne eenzijdigheid te dien aanzien een niet gering deel hunner beteekenis. Wordt vervolgd. Cd. B.H. 1. Merkus: Pieter Merkus (1787-1844), sedert 1815 ambtenaar in Ned. Oost-Indië, en (waarnemend) Gouv.-Gen. na 1840. 2. Dekker werd op 8 oktober 1851 benoemd tot assistent-resident van Amboina, hoofdplaats Ambon, maar hij verneemt dit pas vier maanden later te Menado. 3. Medano: verschrijving voor Menado, waar Dekker op 27 oktober 1848 benoemd was tot secretaris, welke betrekking hij eind april 1849 aanvaardde. 4. Kossuth: Lajos Kossuth (1802-1894), aanvoerder van de Hongaarse afscheidingsbeweging tegen Oostenrijk. 5. Blum: Robert Blum (1807-1848), Duits schrijver en revolutionair politicus, streed in oktober 1848 op de Weense barrikaden, waarna hij ter dood werd veroordeeld. 6. Kinkel: Johann G. Kinkel (1815-1882), Duits dichter en revolutionair, werd na deelname aan een mislukte opstand in Baden in 1849 tot levenslange vestingstraf veroordeeld, maar wist al in 1850 te ontsnappen. [18 oktober 1885 G.L. Funke overlijdt] 18 oktober 1885 G.L. Funke overlijdt te Hilversum. Advertentie in Het Nieuws van den Dag van 23 oktober 1885. (M.M.) Heden overleed, tot diepe droefheid van mij, mijne Kinderen en verdere Familie, mijn hartelijk geliefde Echtgenoot, GEORGE LODEWIJK FUNKE, in den ouderdom van ruim 48 jaar. Wed. G.L. FUNKE-DE KONING. Amsterdam, 18 Oct. 1885. [20 oktober 1885 Telegram van Multatuli aan J. Funke] 20 oktober 1885 Telegram van Multatuli aan J. Funke. Telegramformulier met potlood ingevuld; het ingevulde deel cursief afgedrukt. (M.M.) Telegram no 90 Aangenomen te Nieder Ingelheim den 20/10 1885 ten 12 u. 57 m. des namiddags. Ontvangen te Hilversum den 20/10 1885 ten 1 u. 5 m. des namiddags. / RP¹. / Jacobus Funke Hilversum. Bitter bedroefd. Wil daar komen wanneer en waar begrafenis? Multatuli 1. R.P.: réponse payée, met betaald antwoord (fr.) [20 oktober 1885 In Memoriam G.L. Funke in Het Nieuwsblad voor den Boekhandel] 20 oktober 1885 In memoriam G.L. Funke en een gedicht van T. Kouwenaar in het Nieuwsblad voor den boekhandel. (M.M.) G.L. Funke. Op nieuw heeft onze Vereeniging een gevoelig verlies geleden. Een harer invloedrijkste leden, de Heer G.L. Funke, overleed {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} Zondag j.l. op nog slechts 48-jarigen leeftijd na een langdurige ziekte. Alleen zijn naam te noemen is voldoende om eene meer dan gewone belangstelling bij zijn vroegtijdig afsterven te wekken; bij allen in den boekhandel geliefd en geacht, zooals maar weinigen, is zijn heengaan een groot verlies en met zijn droeve gade en kinderen treuren gewis vele vakgenooten en beproefde vrienden, die den energieken confrater zoo gaarne nog rijper vruchten van zijn noesten arbeid hadden toegewenscht. Helaas! het mocht zoo niet zijn; van 'tgeen hij gezaaid had was door hem wel veel geoogst en van den overvloedigen zegen op zijn arbeid zijn wij allen getuigen geweest, maar het hooge standpunt, dat hij reeds in de eerste helft van een menschenleeftijd had ingenomen, had nog zooveel tot eigen geluk en tot zegen van de maatschappij, waarin hij zich zoo veelzijdig bewoog, kunnen opleveren. Zijn leven was dat van een self-made man; na eene degelijke opleiding bij mannen als Gebhard, Kruseman en van Stockum genoten, wist hij zich al spoedig bemind en bekend te maken en later door oordeelkundige nieuwe uitgaven van de werken van Multatuli, Busken Huet, Heije en anderen een goedklinkenden naam te verwerven. Geen wonder dus dat zijne energie en bekwaamheden al spoedig ook de aandacht op zijn persoon vestigden waar het de meer intellectueele belangen van den boekhandel betrof, en zoo zien wij hem reeds van 1867 tot 1870 als Redacteur van ons Nieuwsblad optreden, om daarna als Lid van het Bestuur en Penningmeester van onze Vereeniging meermalen zijne zeer gewaardeerde diensten te bewijzen. Geene enkele inrichting aan den Nederlandschen boekhandel verwant, welke niet op zijn belangstelling en toewijding kon rekenen; Bestelhuis, Ondersteuningsfonds, Elsevier, enz., de naam van Funke vond men steeds onder de Bestuurders en Oprichters; overal zag men hem bereid zijn hulp en steun te verleenen, en dat met een tact, eenvoud en welwillendheid, zooals wij bij weinigen hebben ontmoet. In de laatste jaren zijns levens wijdde hij zich vooral aan het Nieuws van den Dag, van welk blad hij met wijlen den heer Van Santen te Leiden de oprichter was; met rusteloozen ijver, die waarschijnlijk zijn levenskrachten reeds vroegtijdig ondermijnde, wist hij dit orgaan tot eene ongekende hoogte te verheffen en met recht mocht de redactie in haar nommer van heden Funke gedenken als ‘de man in wien de {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} eenheid bij haar, bij administratie en drukkers uitgedrukt werd, als de band, die alles en allen te zamen hechtte’. Gewis - velen zullen met ‘Het Nieuws van den Dag’ in Funke een onherstelbaar verlies lijden en in de annalen van den Nederlandschen Boekhandel zal zijn naam eene eervolle plaats innemen. Aan de vele vrienden van den overledene kunnen wij mededeelen dat de begrafenis van Funke zal plaats hebben op Donderdag a.s. ruim 12 uur, op Zorgvliet a/d Amstel. Tegen elf uur vertrekt de lijkwagen van het sterfhuis. G.L. Funke, gestorven 18 October 1885. Als een, die dag en nacht gewerkt heeft, zonder ruste, Met vroolijk lichtend oog en immer heldren geest, Ook toen de dood allengs zijn levensfakkel bluschte; Wiens kracht den wanklende tot zegen is geweest. Een braaf, eenvoudig man, met nauwgezet geweten; Slechts aan zich zelf verplicht wat hij geworden is; Een hart van goud voor wie zich eens zijn vriend mocht heeten, - Zoo leeft deez' doode voort in mijn gedachtenis! T.K. [21 oktober 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink] *21 oktober 1885 Brief van C. Busken Huet aan J. ten Brink. Fragmenten. (Brieven van Cd Busken Huet. Uitgegeven door zijne vrouw en zijn zoon. Tweede deel (1876-1886). Haarlem 1890, blz. 336-337.) Parijs, 21 Oktober 1885. Waarde Heer Ten Brink, Ik schrijf heden aan den heer Holkema dat, zoo hij niet waarborgen kan mijn opstel over Multatuli te doen verschijnen uiterlijk 1 December, ik het handschrift tijdig terug verzoek. Dit ultimatum mijnerzijds is eene daad van braafheid. Tegen 1 December kan mijne studie terug komen uit Batavia in het Algemeen Dagblad; nederlandsche couranten kunnen haar straffeloos {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} overnemen; en ik wil daarover van Holkema geen aanmerking hooren. (....) U zegt in uwe letteren van 6 dezer (ik hoop dat mijn antwoord van den 7den, acht zijdjes biografie U wèl geworden is), sprekend over Multatuli's aarzelen omtrent het afstaan van zijn portret: ‘Misschien is dit weder een der geniale streken van Douwes Dekker.’ Die woorden hebben mij doen glimlachen, omdat ik ze heb toegepast op mijzelf. (....) Heeft hij [Holkema] het Multatuli even lastig gemaakt als mij, dan verwondert het mij niet, dat Multatuli hem laat praten. Mij althans zijn de portretten in Onze Hedendaagsche Letterkundigen eene ergernis. 't Lijkt wel een knekelhuis. God beware mij, al die afgeleefde mannen, met die afgeleefde dame aan de spits, zijn dat de vertegenwoordigers der hollandsche litteratuur in de 2de helft der 19de eeuw? En die verzameling doodshoofden zal ik gaan vermeerderen met mijn doodshoofd? Dank U schrikkelijk. Ik wil of niet afgebeeld worden, of zooals ik er uitzag in de dagen van mijn bloei. Neen waarlijk, gij laat Multatuli geen regt wedervaren; en ik kan uw afkeer voor hem niet overeenbrengen met uwe eeredienst voor Bredero. Deze was geniaal, ik erken het, en wij behooren, ondanks zijne zedelijke en litterarische fouten, om zijne genialiteit hem te eeren. Maar Multatuli is ook geniaal; genialer dan Bredero. Deze heeft veel goeds voortgebracht, maar niets wat de vergelijking met Max Havelaar of Wouter Pieterse kan doorstaan. Waarom zouden wij verschil maken tusschen de levenden en de dooden? Que diable, de litteratuurgeschiedenis behoort nog iets anders te doen dan te betuigen dat de overledene een goed man was. Doch genoeg hiervan. (....) {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} [21 oktober 1885 Brief van Edu aan W. Kloos] 21 oktober 1885 Brief van Edu aan W. Kloos. Dubbel velletje postpapier, met gedrukt kopje ‘Gresham. Succursale d'Italia’, waarvan blz. 1-2 en 3 (¼) beschreven. (K.B., 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Florence, le 21 oct. 1885 Monsieur, Un des propriétaires du Journal ‘Het Nieuwsblad voor Nederland’ d'Amsterdam m'a offert de publier dans cette feuille quelques correspondances politiques et surtout des ‘causeries’ sur les événements mondains qui ont lieu ici, en Italie. J'ai accepté sa proposition; et depuis presque deux mois je lui envoie mes articles. J'appris que cette feuille a une importance minime. De façon que la publication de mes articles ne peut satisfaire que médiocrement mon amour propre de journaliste. Je désirerais vivement pouvoir travailler aussi pour une Revue importante comme la vôtre¹. Permettez-moi de vous offrir mes services pour des articles sérieux, comme par exemple: ‘La vie religieuse en Italie’ ‘Journaux et Journalistes’ ‘De quelques Documents secrets, aux archives de Florence, sur Catherine et Marie Des Médicis’, ‘Idem, pour servir à l'histoire de la révolution des Pays-Bas.’ etc. etc. Ou bien quelques nouvelles, romans, dans le genre, - à peu près, - des articles publiés dans ‘Het Nieuwsblad voor N.’ De ces derniers il vous sera aisé de prendre connaissance. Si votre bienveillance me fait espérer qu'en principe mon offre puisse être accepté, je serais heureux de connaître les conditions - n'importe si peu avantageuses au commencement, - auxquelles vous seriez disposé de recevoir ma collaboration; et dans ce cas, veuillez avoir l'obligeance d'y ajouter l'indication du travail que je devrais vous livrer.- Ma demande s'adresse tout spécialement à vous, Monsieur; car un de mes amis m'a dit que je puis compter sur votre exquise courtoisie pour qu'on reçoive un acceuil des plus obligeants. {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} Dans l'attente d'une réponse favorable, je vous prie, Monsieur, d'agréer l'assurance de mes sentiments les plus distingués. EduardDouwes-Dekker Jr Mon adresse est: Palazzo Orlandini Via de' Buoni N 4 Florence Vertaling: Geachte Heer, Een van de eigenaren van de Krant H.N. v. N. te Amsterdam heeft mij aangeboden in dat blad enkele politieke inzendingen te publiceren en vooral ‘kursiefjes’ over het Italiaanse uitgaansleven zoals dat zich hier afspeelt. Ik heb zijn voorstel aangenomen; en sinds bijna twee maanden stuur ik hem mijn artikelen. Ik hoorde dat dat blad een heel geringe betekenis heeft. Zodat de publikatie van mijn artikelen mijn eergevoel als journalist maar matig voldoet. Ik zou heel erg graag ook willen werken voor een belangrijk tijdschrift als het uwe. Staat U mij toe U mijn diensten aan te bieden voor serieuze artikelen, als bijvoorbeeld: -Het godsdienstig leven in Italië. -Kranten en journalisten. -Over enkele geheime dokumenten in de Florentijnse archieven over Catharina en Maria de Medici. -Idem, als bijdrage aan de geschiedenis van de Nederlandse omwenteling. Of wel enkele berichten, verhalen van het soort ongeveer als ik schrijf voor het N.v.N. Het zal U niet moeilijk vallen van deze laatste kennis te nemen. Als Uw welwillendheid me doet hopen dat mijn aanbod in principe wordt aangenomen, dan zou ik graag de voorwaarden willen vernemen - hoe weinig voordelig aanvankelijk ook - op grond waarvan U bereid zou zijn mijn medewerking te aanvaarden; en in dat geval hoop ik dat U zo vriendelijk wilt zijn er een aanduiding bij te voegen van het werk dat ik U zou dienen te leveren. Mijn verzoek gaat heel in het bijzonder naar U uit, mijnheer; want een van mijn vrienden heeft mij verteld dat ik kan rekenen op Uw uitzonderlijke hoffelijkheid om een allerhartelijkste ontvangst te krijgen. In afwachting van een gunstig antwoord, met de meeste hoogachting E.D.D. jr 1. La vôtre: de juist opgerichte Nieuwe Gids. {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 oktober 1885 Herinnering van J. Funke] *22 oktober 1885 Herinnering van Jacob Funke aan de begrafenis van zijn vader G.L. Funke, in een brief aan Julius Pée van 16 januari 1935. (Julius Pée Multatuli en de zijnen, blz. 299). (....) Het laatst heb ik Multatuli gezien bij de begrafenis van mijn Vader. Hij was toen zoo ontroerd en gebroken, dat wij weinig met hem hebben kunnen spreken. (....) [22 oktober 1885 Biografische schets van C. Busken Huet IV] 22 oktober 1885 Vierde aflevering van een biografische schets door C. Busken Huet over Multatuli in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. (M.M.) Multatuli. IV Eer ik beproef iets te zeggen over twee voorname werken van Multatuli, - den indischen roman Max Havelaar, en den nederlandschen Woutertje Pieterse die in de Ideën verspreid staat, - vraag ik verlof tot aanhalen van enkele plaatsen uit het dagboek van 1851, beiden voorafgegaan. Met het toenemen in leeftijd is Multatuli een naauwkeurig waarnemer van het nederlandsch leven geworden, inzonderheid van het lagere; en dit maakt scheiding tusschen de jaren zijner indischen afzondering en de latere, gevolgd op zijne eerste en tweede thuisreis. Natuurlijk hebben de hollandsche herinneringen, en de gaaf tot opmerken van het hollandsche, hem nooit ontbroken: het oudere dagboek vertoont er de sporen van. Maar de kiemen sluimerden nog half. De vaderlandsche heugenissen lagen als 's morgens in het gebergte onder een mist, nog niet vaneen gescheurd en weggevaagd door de zon. Evenzoo heeft het geruimen tijd geduurd eer Multatuli zijn talent {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} is gaan wijden aan de bijzondere studie en schildering onzer koloniale kwestie, en meer in het algemeen aan hetgeen men in dagbladstijl brandende maatschappelijke vraagstukken noemt: eigendom, huwlijk, erfregt, stemregt, onderwijs, armwezen, gevangeniswezen, belastingen, regtspraak, lijkverbranding, vrouwelijke emancipatie. Het talent was er, maar had zijne aangewezen stof nog niet gevonden of nog niet met hartstogt omhelsd. De groote onderwerpen, hoewel toen reeds op het menu geplaatst, bleven vooreerst onaangeroerde schotels. Bij het behandelen van kleinigheden, het vertellen van anekdoten, schemerden hunne geduchte namen maar even door. De meeste tijd werd besteed aan het opteekenen van het kurieuse in de naaste indische omgeving, aan gissen naar hetgeen voor zijn persoon de hollandsche toekomst baren zou, en bovenal aan zelfbespiegeling¹.. (....) Wordt vervolgd Cd. B.H. 1. De rest van deze bijdrage bestaat uit lange citaten uit de brief van 24 februari 1851 van Dekker aan zijn jeugdvriend A.C. Kruseman. Zie V.W. IX, blz. 114 e.v. [23 oktober 1885 Verslag van de begrafenis van G.L. Funke] 23 oktober 1885 Verslag van de begrafenis van G.L. Funke in het Nieuwsblad voor den boekhandel. (M.M.) Fragment. G.L. Funke. Zij was eene indrukwekkende plechtigheid de teraardebestelling van ons aller vriend Funke, welke gistermorgen op ‘Zorgvliet’ onder Nieuwer-Amstel plaats had. De toevloed van belangstellenden en vrienden, die de lijkwagen met zijn stoffelijk overschot, gevolgd door een lange reeks rijtuigen, aan het kerkhof opwachtte, getuigde van de algemeene achting en liefde, welke de overledene in zoo korten levenstijd wist te verwerven. En daaronder namen de vertegenwoordigers van den Boekhandel eene groote plaats in; zoowel stadgenooten als collegas van buiten waren in aanzienlijk getal opgekomen, om aller vakgenoot en vriend de laatste eer te bewijzen en een treffend bewijs te geven van de algemeene achting welke men den overledene toedroeg. Neen, wij hebben in ons vorig nommer niet te veel gezegd ‘dat Funke in den boekhandel geliefd en geacht was, zooals maar weinigen’, de dag van zijn begrafenis heeft het ons op treffende wijze bewezen; en met eene zeker wel vergeeflijken trots mogen wij er op wijzen, {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe het hier op nieuw werd bevestigd dat er in de gansche Maatschappij geen handelsstand bestaat, die zijne bekwame en geachte leden zoo weet te eeren als de Boekhandel. Doch Funke was ook daar buiten geliefd en geëerd, dat bewees ons de hulde die hem aan zijne groeve door zoo velerlei vrienden en betrekkingen werd gebracht; dat bewezen ons de treffende woorden, welke door verschillende personen werden gesproken. Een aantal kransen van betrekkingen, vrienden en van instellingen, met welke de overledene in betrekking gestaan had, lagen op het rouwkleed in den lijkwagen, en toen de kist op de baar werd nedergezet, bleek ook deze onder bloemen bedolven: losse rozebladen tusschen frissche bloemen daalden mede in het graf. Vervolgens schaarden allen zich om de groeve: twee zoons en vier broeders van den overledene, een zoon van wijlen den mededirecteur Van Santen, Commissarissen van Het Nieuws van den Dag (de hh. J.R. Wüste, Mr. G. van Tienhoven en L. Aug. Bruyn) Bestuurderen der Vereeniging t.b. van de belangen des Boekhandels, vertegenwoordigers van den Kerkeraad en de Diakonie van de Ev. Luth. gemeente, van de Maatschappij ‘Elsevier’ en anderen, en veel particulieren, waaronder men opmerkte den Heer A.C. Kruseman, uit Haarlem, en den Heer E. Douwes Dekker (Multatuli), uit Nieder-Ingelheim, en nog zoovele anderen. (....) [25 oktober 1885 Brief van Multatuli aan Wouter] 25 oktober 1885 Brief van Multatuli aan Wouter. Enkel velletje gevouwen postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Rotterdam Zondag 25 Okt. 1885 lieve beste jongen! Dank voor je brief. Ook ik ben trotsch op je roem, dat begryp je wel. Maar och, 't heeft me zeven en negentig centen gekost! Ik zal je vertellen hoe dit kwam. Als 'n mensch trotsch is, zwelt z'n borst en als de borst zwelt wordt z'n vest te nauw. Toen dit by my gebeurde, liet ik 'n kleermaker komen, en zei: ‘man, kan jy m'n borst vernauwen?’ ‘Neen, m'nheer!’ ‘Kan je m'n vest wyder maken?’ ‘Jawel, m'nheer!’ En dat geschiedde, en 't kostte 48½ cent. {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar, o hemeltje! Voor ik 't aantrok, begon ik te denken aan de vreesselyke schande van die arme tante Betsy (en mama heeft er ook haar deel van!) die door jou zoo roemryk verslagen is. Je begrypt dat toen m'n borst begon intekrimpen. Want och, ik heb wel deel aan jou roem, maar ook aan háár verschrikkelyke schande! En ik was wel genoodzaakt den kleermaker nog eens te roepen, en weer 48½ te betalen om dat arme vest weer op behoorlyke maat te krygen. Nu, dit alles is maar gekheid. Ik vind het heel aardig dat je pleizier in schaken hebt, maar beste jongen, zal dat ook zoo zyn als je verliest? Dàt zou nog mooier zyn, en daar ben ik wel 'n beetje bang voor. Wil je maken dat je die eerste party uit Neumann uit je hoofd kunt naspelen? 't Is niet heel moeielyk, en daar leer je veel door, dat zal je zien. Wil je asjeblieft goed voor je vogel zorgen? Ik vind het zoo treurig dat het arme dier vastgebonden is, maar als je hem de vryheid geeft, weet hy zich niet te redden. Geef voor my 'n hartelyke zoen aan mama en tante Betsy. Ik ben je papa die heel veel van z'n zoontje houdt, heel veel, m'n beste jongen! [27 oktober 1885 Biografische schets van C. Busken Huet V] 27 oktober 1885 Vijfde aflevering van een biografische schets door C. Busken Huet over Multatuli in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. (M.M.) Multatuli. V Tot besluit van mijne aanhalingen uit Douwes Dekkers dagboek van 1851 nog het volgende: (....)¹. Wordt vervolgd. C.B.H. 1. Busken Huet vult deze aflevering verder opnieuw met citaten uit de brief van 24 februari 1851 aan A.C. Kruseman. Zie V.W. IX, blz. 145 e.v. [27 oktober 1885 Brief van Multatuli aan T. Kouwenaar] 27 oktober 1885 Brief van Multatuli aan T. Kouwenaar. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. (M.M.) {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} Rotterdam 27 Oktober 85 Geachte heer Kouwenaar! De heer Robbers wees me gister op Uw stuk in t Nieuwbl. v.d. Boekhandel. Ik voel behoefte U daarvoor te danken. Ja, ja, ja, zoo was Funke! Ge hebt in uw schoone woorden de stipte strikte waarheid gezegd. Ik zal Uw stukje bewaren als juiste uitdrukking van wat ik by de herdenking aan onzen onvergetelyken Funke gevoel. Wat ook ik aan hem te danken heb, is niet uittespreken. Beleefd en vriendelyk gegroet van Uw dienstwillige Douwes Dekker [29 oktober 1885 Biografische schets van C. Busken Huet VI] 29 oktober 1885 Zesde aflevering van een biografische schets door C. Busken Huet over Multatuli in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. (M.M.) Multatuli. VI De indruk dien een boek als Max Havelaar maakt - en hetzelfde geldt van hetgeen verder door Multatuli over Java geschreven is - hangt voor meer dan de helft aan de omstandigheden waaronder het in het licht verschijnt, en aan de op dat oogenblik heerschende denkbeelden. In 1860 vormde de verhouding van Nederland en Indie, in de voorstelling van het nederlandsch publiek, een geheel ander beeld dan nu. Sedert een dozijn jaren en langer staan wij thans, tegenover onzen bruinen broeder daarginds, met het kapmes in de vuist en het geweer op schouder. Hij van zijn kant, doet zich aan ons kennen in al de felheid en onverzoenlijkheid zijner vijandschap. Van de weldaden onzer beschaving is hij niet gediend. Wij hebben onze huma- {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} ne bedoelingen te zijnen aanzien tijdelijk er aan moeten geven. Ons bezielt een gevoel van haat jegens hem wegens het geld dat hij ons kost, de vernederingen die hij ons op den hals haalt, de bloedbelastingen die hij van ons heft. Wij loochenen niet dat wij bezig zijn een ouderwetschen indischen verdelgingsoorlog te voeren. Zoo dacht men in Nederland niet, toen Multatuli optrad. De groote Javasche oorlog, uit welken wij hem in zijn dagboek eene herinnering van derden zagen opteekenen, behoorde tot een vergelijkenderwijs langverleden tijd. Eene eeuw van altoosdurende vrede scheen aangebroken. De inlander was een ongewapend en weerloos veldarbeider geworden, vruchten telend voor onze europesche markt. Gewillig liet hij met den rotan zich drillen. Zijn lot wekte deernis. Het waren de wittebroodsweken onzer voorstelling van den Armen Javaan. En dit is niet het éénig onderscheid tusschen toen en thans. Ons is tegenwoordig het denkbeeld niet vreemd dat Nederland ten aanzien zijner koloniale wingewesten in den toestand van Beijaert verkeert, het strijdros van Reinout van Montalbaan in den middeneeuwschen roman de Vier Heemskinderen, toen het verdronken zou worden in de Oise. De molensteenen aan den hals en de voeten, zeggen wij, welke door hunne zwaarte Nederland naar den afgrond dreigen te slepen, heeten Java, Sumatra, Borneo, Celebes, en verdere eilanden van den Archipel. Naar de formule van den wijsgeer Herbert Spencer¹. begint zich onder ons de overtuiging te vestigen dat zulke kolonien, indien men de oorlogs- en de administratiekosten in rekening brengt, in den regel aan het moederland groote verliezen berokkenen. Te Amsterdam is de meening voorgedragen dat, moesten wij te eeniger tijd Indie missen, Nederland daardoor niet zou ophouden Nederland te zijn, en wij dan in elk geval nog gelijk zouden staan met Wurtemberg. Twintig of vijfentwintig jaren geleden luidde, wanneer men te Amsterdam en in Den Haag voor een keer aan het trekken of kaartleggen ging, het horoskoop geheel anders. Ook toen wel is waar hoorde men nu en dan Nederland als een drenkeling en schipbreukeling voorstellen, niet in staat den wal te bereiken of het zoo lang uit te zingen tot hij door voorbijvarenden opgevischt en aan boord genomen wordt. {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar tegenover dit beeld van den zinkenden passagier stond dat der weldadige Koloniale reddingsboei, ligter dan het water en den ongelukkige, zoo hij niet zwemmen kon of zijne krachten door het langdurig zwemmen uitgeput waren, een providentieel steunpunt aanbiedend. Indie, redeneerde men toen, Indie is de kurk waarop Nederland drijft. Zoo stonden de zaken ongeveer toen Max Havelaar verscheen. Multatuli nam het beeld der reddende kurk, aan hetwelk eene financiële of kruideniers berekening ten grondslag lag, niet over. Zijne oorspronkelijkheid noch zijne poëzie gedoogden dit. Evenmin wraakte hij het. Hij gaf er een ander voor in de plaats. Volgens hem lag er tusschen Oostfriesland en de Schelde een roofstaat, niet ongelijk aan het Algiers der 17de eeuw, waar, indien er geld was, de Staten-Generaal den admiraal De Ruyter heenzonden, met last zoovele Christenslaven vrij te koopen als de begrooting van Marine toen veroorloofde. Multatuli, geheel onder den indruk van mevrouw Beecher Stowe's Negerhut, en niet vermoedend dat in dien eigen stond². Toerguéneff³. bezig was met minder hartstogt aan de ketenen der russische lijfeigenen te schudden, Multatuli generaliseerde, op grond eener kortstondige persoonlijke ondervinding, het bijzonder lot der Bantammers, en schilderde de volken van den Maleischen Archipel in het gemeen, met Java aan de spits, als eene aan knevelarij overgeleverde schaar, - overgeleverd door hetzelfde Nederland dat uit den gedwongen arbeid dier ongelukkigen, ten einde zichzelf in weelde te kunnen baden of uit de opbrengst der koffijveilingen van de Handel-Maatschappij zijne schulden te kunnen afdoen, buitensporige en oneerlijke winsten trok. Wanneer men nagaat dat Multatuli's boek, - hetgeen sedert 1830 van niet één hollandsch geschrift had kunnen beweerd worden - naar het zeggen van een redenaar in de Tweede Kamer eene ‘rilling’ door het land deed gaan, dan moet het geweten der Nederlanders toen niet geheel rustig geweest zijn. De oud-sekretaris van Menado, bleek het, had zijn tijd daarginds goed besteed. Andere hollandsche schrijvers, zijne tijdgenooten, mogten de kunst verstaan het nederlandsche volk afleiding te verschaffen in zijne ledigheid of met wiegeliederen het in slaap te helpen zingen, hij deed oogen uitwrijven en maakte wakker. {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} Eene bijkomende reden moest aan Multatuli's onthullingen bijzondere waarde doen hechten. De koloniale politieke wereld in Nederland was op dat oogenblik in twee partijen verdeeld. Aan de eene zijde stonden de vrienden van naar het moederland teruggekeerde residenten of leden in den Raad van Indie. Dezen waren voorstanders van de staatskultures op Java, en roemden de welvaart welke in sommige gedeelten van het eiland daardoor verspreid was. Tevens vormde deze groep de regeringspartij. Zij wees er op dat sedert het stichten der Nederlandsche Handel-Maatschappij onder koning Willem I, en door de kontrakten van deze met de regering, kolonie en moederland een tijdperk van bloei waren ingetreden, ongekend onder de fransche overheersching en vóór de afscheiding van Belgie. In de oppositie stonden de vrijarbeiders; de mannen die beweerden dat Java slechts tot ontwikkeling kon komen indien alle heerediensten werden afgeschaft, alle kultuurdiensten, en aan den inlander de gelegenheid geopend werd, ten behoeve van partikuliere landbouwondernemingen, op te rigten door europesche kapitalisten, in volle vrijheid tegen betaling te arbeiden. Het eigenaardige in Multatuli's houding was dat hij noch de eene noch de andere partij in het gelijk stelde, en nogmaals ten einde de gelijkheid van beider verhouding tot de inlandsche bevolking aan te toonen, een treffend beeld vond. Dit was het vermaarde beeld der dubbele perspomp. Bij het droogmaken der Haarlemmer Meer had eene machine Cruquius en had eene machine Leeghwater gediend: twee verschillende stoomgemalen, aangebragt op twee verschillende punten, doch beiden bestemd het meerwater over te brengen in de Ringvaart. Had de Haarlemmer Meer kunnen spreken, - zooals indertijd met dichterlijke vrijheid Vondel het den veenboer en het veenwijf liet doen, - misschien zou zij, wat betreft zamenstelling, soliditeit, paardekracht, kolenverbruik, kansen van slijtage, ten aanzien van beide werktuigen zich sommige onafhankelijke aanmerkingen veroorloofd, en nu aan het eene dan aan het andere de voorkeur gegeven hebben. Maar de slotsom zou altijd geweest zijn: Hetzij de Leeghwater, hetzij de Cruquius het mij doet, ik moet in beide gevallen droog; van een meer moet ik een polder worden waar {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} koeijen kunnen grazen, en de menschen aan de uijers dezer levende botervaten (zeide Poot) hunne longen gezond kunnen drinken. Ongetwijfeld zouden ook de Javanen, indien zij een vrij volk met een eigen parlement en eene ernstige dagbladpers geweest waren, hunne meening gezegd hebben over de mindere voortreffelijkheid van het vrijarbeidersstelsel, vergeleken bij het stelsel der staatskultures. Doch hun gevoelen werd niet gevraagd; en al had men dit gedaan, het zou niet gebaat hebben. Zij beseften alleen, en Multatuli met hen, dat het doel van beide stelsels was zooveel mogelijk voordeel van hen te trekken. De europesche marktprijzen regelen zich naar de produktiekosten in de kolonien. Hetzij het minimum-loon den inlander betaald worde door het gouvernement of door bijzondere personen, hij leeft in beide gevallen onder hetzelfde exploitatiestelsel, want hij heeft niets anders aan te bieden dan zijn arbeid. Zet hem de regerings-, zet hem de partikuliere pomp op de borst, hij blijft Gros-Jean⁴.. Zeker, indien men de beteekenis van Max Havelaar wilde afmeten naar ik weet niet welke regtstreeksche en tastbare verbeteringen door dit geschrift aangebragt in de verhouding tusschen Nederland en den Maleischen Archipel, dan zou noch onze koloniale geschiedenis blijken, noch de wereldgeschiedenis onzer eeuw in het gemeen, bij het boek veel zijde gesponnen te hebben. In overeenstemming met onze zachtere zeden mogen wij, uit onze heerschappij over die volken, sommige buitensporigheden der 17de eeuw verwijderen, in de hoofdzaak komt geen verandering. De kosten van ons regeren over Nederlandsch Indie blijven gevonden worden uit een belastingstelsel, door de polynesische staatshuishoudkunde gebillijkt, door de europesche sedert honderd jaren gewraakt en veroordeeld. Geen haar op ons hoofd denkt er aan, die broeders de staatkundige regten toe te kennen welke wij voor ons zelf als onontbeerlijk en als eene levensvoorwaarde beschouwen. Stelselmatig onthouden wij hun datgene hetwelk wij onze vaderen danken voor ons veroverd te hebben, en, wordt onze zucht naar onafhankelijkheid vaardig over hen, zoodat zij in opstand komen en naar de wapenen grijpen, dan beoorlogen wij hen zooals de Spanjaarden het ons hebben gedaan. {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} Ons bestuur over Nederlandsch-Indie is, in de historische orde der staatsinstellingen, een aziatisch despotisme, door onze menschlievendheid getemperd. Krab de pleisterlaag af welke den waren aard van het hoofd van gewestelijk bestuur daarginds voor het bloote oog onzigtbaar maakt, en, onder den resident, den assistent-resident, den kontroleur, vindt gij den satraap. Zelfs den opperlandvoogd, hij zij voor het overige de humaniteit in persoon, kunt gij zoo blank niet schuren dat hij geheel en al ophoude een Moor te zijn. Doch bij het beoordeelen van Multatuli's invloed, - die bovendien zelf óók kontroleur, óók assistent-resident geweest is en er eene eer in stelde het te zijn, - is dit een onbillijke maatstaf. Max Havelaar heeft geen groote hervormingen in het leven geroepen, omdat, bij het besturen van een koloniaal wingewest, het invoeren van groote hervormingen slechts een andere naam is voor het stellen van nieuwe misbruiken in de plaats der oude. Het is tegen de natuur dat een vrij volk de zaken drijve van een onvrij hetwelk het door wapengeweld, uit veroveringszucht, door list tegen list te stellen, barbaarschheid tegen barbaarschheid, aan zich onderworpen heeft. Het verste punt waartoe gij in die scheve stelling het brengen kunt is, het onregt niet te vergrooten, geen noodelooze wreedheden te plegen, door wijze algemeene maatregelen den overwonneling het juk te verzachten, den zwakkeren onderdaan tegen de knevelarij van den sterkeren in bescherming te nemen, en voor het overige zijne en uwe stoffelijke welvaart zooveel mogelijk te helpen bevorderen. De resident van Bantam heeft in 1856 van den assistent-resident van Lebak getuigd dat hij door eene edele aandrift geleid werd; en van die aandrift vertoont Max Havelaar de sporen. Dit is zoo waar dat er op dit oogenblik in Indie, bij het binnenlandsch bestuur, menig naauwgezet ambtenaar dient die de beginselen door Multatuli voorgestaan, en blootgelegd in de dienstbrieven van Lebak's assistent-resident welke Max Havelaar versieren, als een programma van den nieuwen tijd beschouwt. Men kent die brieven van buiten, en handelt er naar. Wordt vervolgd. Cd. B.H. 1. Spencer: Herbert Spencer (1820-1903), Brits filosoof, grondlegger van het evolutionisme in Engeland. 2. eigen stond: zelfde moment. 3. Tourgéneff: Iwan S. Toergenjev (1828-1883), de beroemde Russische romanschrijver, gaf in 1851 zijn lijfeigenen de vrijheid. 4. Gros-Jean: spreekwoordelijke figuur in de volksmond die altijd de dupe zal zijn (fr.) {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} [30 oktober 1885 Brief van Multatuli aan Wouter] 30 oktober 1885 Brief van Multatuli aan Wouter. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) avec une lettre pour maman.¹. Rotterdam, 30 Oktober 1885 Mijn beste beste jongen, ik dank je wel voor je brief. Je vraag: waarom ik deel hebben zou aan tante's verschrikkelyke schande, is natuurlyk, maar met het antwoord zit ik wel een beetje verlegen. Misschien dat me straks een goed antwoord in den zin komt. Ik zal nu eerst maar wat schryven over iets anders. 1) Embrasse ta bonne mère pour 2) moi. 3) Dis 4) lui que 5) j'espère 6) revenir 7) bientôt. Et donne lui un bon 1) gros baiser. Och ik ben zoo blij dat je vogel nu wat vryheid heeft. Het deed me zoo zeer, hem zoo vastgebonden te zien, juist omdat het een roofvogel is, weet je. Een kanarie is niet ongelukkig in zyn kooitje, maar een beest dat eigenlyk hoog in de lucht moet vliegen kan zich moeielyker schikken in zyn slaverny. Eergisteravend was ik by mevrouw Hotz. Toen ik in den gang van 't huis myn jas wou uittrekken, viel myn oog op een hondje dat onbewegelyk onder een bank lag en my scheen aantekyken, net alsof hy vroeg: wie ben jy? En ik verwonderde my dat hy zoo {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} stil lag. Maar o jé, toen ik nader by hem kwam om hem te streelen (want hy zag er zoo lief uit en geleek wel wat op onzen Max) nu, toen zag ik dat hy opgezet was. En Mevrouw Hotz had nog een ander opgezet dier in haar kamer. Dat was een gazel of klein reetje. 't Zag er allerliefst uit, net of 't leefde. Mevrouw Hotz had ook nog een kanarie die in ons huis geboren was. Zy zeide my dat het een lief beestje was dat best kon zingen maar dat heb ikzelf niet gehoord. En nu over den roem en de schande van zoon en tante. De zaak is ingewikkeld, en ik zie geen kans het uitteleggen. Misschien heb ik die heele geschiedenis van dat². nauw en weer wyd wordend vest en van die zwellende borst maar gedroomd. Als ik 't weer droom zal ik de zaak eens goed onderzoeken. Nu dit is allemaal gekheid. Maar 't is geen gekheid dat je myn beste jongen bent en ook van mama die heel lief over je schryft. Nooit loop je weg, nooit heb je tegenzin in je les, nooit ben je een beetje lastig... nooit, nooit, nooit en nog eens: nooit! Kyk, dàt is mooi! Adieu, mon très cher fils, Adieu, mon bon Gautier³., 135781017 baisers de ton papa qui t'aime beaucoup. (Geef er één van aan tante. Dat zal haar troosten in haar grote schande. 1. avec une lettre pour maman: met een brief voor mama (fr.) 2. dat: oorspr. stond er die. 3. Gautier: Wouter (fr.) [31 oktober 1885 Biografische schets van C. Busken Huet VII] 31 oktober 1885 Zevende aflevering van een biografische schets door C. Busken Huet over Multatuli in het Algemeen Dagblad van Nederlands-Indië. (M.M.) {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli. VII Behalve Java en Sumatra treedt in Max Havelaar ook Nederland op: het Nederland van Multatuli's naar Indië medegenomen herinneringen van 1838, het Nederland door hem gadegeslagen bij zijne eerste thuisreis in 1853, het Nederland dat in zijn geest zich weerspiegelde toen, na zijn verlaten der indische dienst, hij er zich weder voor goed meende te komen vestigen. Uit dit oogpunt is Max Havelaar het volledigste en meest harmonische van Multatuli's werken. Evenals de Ideën is ook Max Havelaar een mozaiek; een marmeren tafelblad, ingelegd met kornalijnen figuren, bladeren en vruchten; een vloer, vervaardigd uit een groot aantal onregelmatige stukjes steen van verschillende kleuren, voorstellend onderwerpen uit de nieuwere geschiedenis. Doch in Max Havelaar vormt het mozaiek een zamenhangend tafereel. Zonder dat dit aan de eenheid schaadt speelt het stuk op twee tooneelen tegelijk, gescheiden door een afstand van duizende mijlen. Nergens elders vindt men in die mate den geheelen Multatuli bijeen. Er is in Max Havelaar de romanticus die den Maleischen Archipel Insulinde noemt, gordel van smaragd geslingerd om den evenaar, en die, trots¹. de etymologische wetenschap en het gezond verstand, door een ondichterlijk publiek dezen dichterlijken naam weet te doen aannemen. Men denkt er bij aan de Florinde van Nicolaas Beets, in den romanesken José.². Er is de nederlandsche Bernardin de Saint-Pierre³., die het tropisch landschap, de tropische flora, den tropischen akkerbouw, waargenomen met eigen oogen, als uit het semitisch⁴. overzet in het {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} jafetisch,⁴. en, de Maleijers als natuurkinderen beschouwend, voor de kreolen Paul en Virginie den polynesischen Saïdjah en de polynesische Adinda in de plaats stelt. Er is de volgeling van Chateaubriand, die, verkeerd in een nederlandschen René⁵. of een nederlandschen Chactas, in oudtestamentische bijbeltaal de Hoofden van Lebak toespreekt en de Bantammers naar Jesaja doet luisteren. Er is de satiricus uit de school van Swift¹⁴., die met eenvoudige hulpmiddelen sterke effekten verkrijgt, en zoo kunstig het onaanzienlijk beeld van den gestolen buffel weet aan te wenden, dat de geheele mechaniek eener geknevelde aziatische zamenleving er met één trek door geschilderd wordt. Voorts is er de agitator dien ik reeds noemde. Hij dreigt met het doen aanheffen van klewang-wettende krijgszangen, apostrofeert⁶. koning Willem III, roept het volk van Nederland ten strijde tegen schandelijke misbruiken, denuntieert de koffijveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij als eene slavemarkt van ongebrande boonen. Er is de geniale Sjaalman, loontrekkend oppasser in den dienst van den boekverkooper-kruidenier te Amsterdam; Sjaalman, die in zijne onhandigheid een jaargang der Aglaja op den grond laat vallen, maar, heeft hij het tijdschrift opgeraapt en treden de predikant Wawelaar of de makelaar Droogstoppel op dat oogenblik het verkooplokaal binnen, zoo scherp om zich heenziet dat hun beeld met onuitwischbare trekken zich afteekent op het netvlies zijner fantasie. Kortom, eene volledige verzameling van het romantische, gelijk Jacob Geel niet wilde dat het zijn zou, maar niet kon verhinderen dat het was of werd. De tragische lijkstatie is aanwezig, en die haar volgen zijn verdiept in ernstige gedachten: de treurige pligt weegt zwaar op hun hart. De blikken ter aarde vragen zij: Heeft Nederland dáárom in de 17de eeuw Java veroverd? De stoet ontmoet op zijn weg een vorstelijk paleis: het versterkt den indruk van de nietigheid des levens. Ontmoet een spelend kind dat in onnoozelheid dartelt: het verhoogt de gedachte aan 's menschen bestemming. Maar óók wordt in Max Havelaar de lijkstatie waggelend door het gedruisch der markt gevoerd, langs een marionettenspel, ja tegen een uitgelaten gemaskerden optogt in. Het boek is te dien {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} aanzien onvergelijkelijk in zijne soort, en doet de fraaije letteren van Multatuli's Nederlandsche tijdgenooten bleek of onbezield schijnen. Ook in de Ideën, zoo men wil, wordt veel van dit éénige aangetroffen; maar het is er vermengd met bijvoegselen die de zwakke zijde van het genre aan het licht brengen. Waar Multatuli niet voortreffelijk of niet goed is, daar is hij veeleischend en subtiel, en wordt hij door subtiliteit vermoeijend of langwijlig. De autodidakt staat in de Ideën den denker somtijds in den weg. Hij vindt buskruiden uit die door anderen reeds gevonden waren, zet zonder winst voor de wetenschap eijeren van Columbus overeind, doet aan zijne voorbeeldige picked-up knowledge⁷. zich te goed, verzuimt de gelegenheid zijne gelijken te voldoen, houdt door het openen van spitsvindige redeneringen, en het voortspinnen aan deelen van gedachten, oningewijden aan den praat. ‘Zie daar’, schreef van haar sterfbed Lotje Roulin aan Chrisje Helder, toen zij na het opsommen van Willem Leevend's goede eigenschappen aan het kapittel van Willem's gebreken kwam, ‘zie daar, dit zoude een edelmoedig vijand van hem kunnen zeggen’. Eene geschikte proef van Multatuli's voortreffelijkheid in het kleine wordt gevonden in de Ideën, waar hij eene dwarsstraat van den Amsterdamschen Jodehoek schildert en hij Woutertje in die buurt een wissel laat inkasseren. Eerst herinnert hij dat de bevolking dezer wijk, als droeg zij gestadig eene heugenis van het voorvaderlijk loofhuttefeest met zich om, het leven in de open lucht bemint en zij, althans in Woutertje's dagen, toen de staathuishoudkunde nog niet uitgevonden was, meer van de straat dan van hare huizen of hare krotten hield: Ze bragten het grootst gedeelte van 't etmaal tusschen de rijen der tenten door. Daar zaten ze, daar sliepen ze. Daar werd gegeten, gedronken, en gearbeid, d.i. handel gedreven. ‘Daar leefden zij’. Dan volgt: ‘Maar dit leven was zonderling, en ontsnapte in z'n hoofdmomenten aan de waarneming hunner medeburgers van anderen oorsprong en behoorlijker geloof.’ Geen hollandsch christen houdt het voor zedelijk slecht een jood {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} te zijn. Maar vindt hij ook dat het gekleed staat? dat het in den haak, dat het netjes is? neen. Langen tijd heeft het geduurd eer in onze eeuw de protestantsche middenstand er toe besluiten kon de maatschappij Tot Nut van 't Algemeen voor de israëlieten open te stellen. Aanzienlijke gereformeerden kan men nog heden hooren zeggen, huiswaarts gekeerd van een koncert of eene tooneelvoorstelling en met een glimlach verslag doend van den doorgebragten avond en van het gemengd gezelschap: ‘Het Oude-Testament was weêr sterk vertegenwoordigd’. Evenals die jonge Engelschman van goeden huize zijne particuliere Tien Geboden zamenvatte in het ééne: A man ought to be a gentleman,⁸. zoo brengt een goed Hollander de overtuiging met zich ter wereld dat een mensch gehouden is een christen te zijn. En de schilderij van dien geheelen maatschappelijken toestand in zijne naieve verdorvenheid, zoodat tegelijk met het beeld ook zijne kritiek er uit naar voren springt, weet Multatuli in het ééne woord behoorlijker te vatten, zonder zelfs de moeite te nemen er een streepje onder te zetten. Gij smaakt onder het lezen een fijn inwendig genoegen. Wouter Pieterse is misschien niet het werk aan hetwelk, onder zijne vereerders, Multatuli de geestdrift van hen te danken heeft die bovenal in hem den verontwaardigden opstandeling of den stoutmoedigen haeresiarch⁹. beminnen. Maar ik geloof dat het verhaal de kroon spant wat waarneming eener bepaalde zijde van het nederlandsch leven betreft, en dat op dien grond bij een volgend geslacht Multatuli voor den oorspronkelijksten nederlandschen schrijver van onzen tijd zal doorgaan. Het beminlijke der godsdienst, de weldaad der kerk wordt in Wouter Pieterse vertegenwoordigd door maar één groep, en van die groep, zamengesteld uit de onbetaalbare roomsche Styntje, de aanvallige roomsche Femke, de flinke roomsche Vrouw Claus, Femke's moeder, is een roomsch-katholiek priester de hoofdpersoon. Toch kunnen evenmin de protestanten als de vrijdenkers zich ergeren aan pater Jansen. Wij stellen ons voor dat Wouter zoo hij geleefd had in de 17de eeuw, op dezelfde hartelijke en zachtzinnige wijs, mutatis mutandis¹⁰., zou voortgeholpen zijn door den filosoof Spinoza. Persoonlijk kennen wij gereformeerde en niet-ge- {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} reformeerde predikanten, bezield van denzelfden geest, even grootsch kinderlijk en even humaan, geboren zieleherders. Pater Jansen is alleen roomsch, omdat van de godsdiensten hetzelfde als van de menschen en de boeken geldt, - dat zij niet van te nabij willen bezien worden. Hij is roomsch omdat de schrijver van het verhaal een te onverbeterlijk protestant van afkomst is om het liefelijke in het geloof zich anders te kunnen denken dan in de vormen van een verschillend kerkgenootschap; verschillend van dat waarin hij werd opgevoed en welks vooroordeelen en platheden, waaraan hij zich ontworstelde, onbewust den achtergrond zijner levensbeschouwing zijn blijven vormen. Iets soortgelijks durf ik van Wouter's naaste amsterdamsche omgeving beweren. Onuitstaanbare wezens zouden zij zijn, die leden der familie Pieterse, die juffrouw Laps, die firma Motto Handel & Cie, die andere firma Ouwetijd & Kopperlith, zoo deze lieden slechts Nederlanders waren uit de eerst helft onzer eeuw vóór 1830. Want dit moet ik tot roem van den schrijver er bijvoegen dat ondanks dichterlijke anachronismen zijn eerzucht zich heeft uitgestrekt tot het schetsen van geheel een verwaarloosd tijdvak der nieuwere vaderlandsche geschiedenis, - het tijdperk voorafgegaan aan zijne eigen geboorte in 1820 en begrepen tusschen de regering van Koning Lodewijk¹¹. en de omwenteling in Belgie. Met innemende bescheidenheid noemt hij Wouter's geschiedenis ‘de lotgevallen van een mensch-exemplaartje’; maar werkelijk ligt aan zijne schets van dien kosmopolitischen homunculus¹². en zijn levensloop studie eener nationale vóórgeschiedenis ten grondslag, en de scherping van het talent van opmerken dat Multatuli daarbij ten toon spreidt heeft hij aan zijne eigen lotgevallen te danken gehad. Had van zijn achttiende tot zijn vijfendertigste jaar, Multatuli ergens op eene onverschillige plaats in het buitenland vertoefd, waar al zijn tijd en al zijne aandacht door niet-nederlandsche dingen in beslag genomen waren, hij zou welligt mettertijd een goed vreemdeling geworden zijn, Duitscher of Rus, Franschman of Engelschman. Begaafde Hollanders hebben in de 17de eeuw, en daarna, zich op die wijs eene plaats in de geschiedenis veroverd. Maar de omstandigheden voerden hem naar Nederlandsch-Indie; {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} en onwillekeurig leerde hij het nederlandsch, meer bijzonder het amsterdamsch leven zijner jeugd, gadeslaan van dien nederlandsch-indischen kijkpaal. Tusschen het zijn daarginds, en de herinneringen van vroeger, bleef verband bestaan. De nationale eenheid was niet verbroken. Alleen zag hij voortaan, hetgeen zoo weinigen zien, het betrekkelijke der dingen in het verleden. Zonder dien te zoeken had hij een nieuwen maatstaf gevonden. Er kwam scheiding tusschen vooroordeel en wezen; of, gelijk Hooft zeide van Montaigne¹³., hij werd waanlos en oordeelvast. De afzigtelijke landgenooten die hij in Wouter Pieterse teekent zijn niet enkel of niet in de eerste plaats nederlandsche mannen en nederlandsche vrouwen. Zij vormen de natuurlijke omgeving van een mensch-exemplaar in miniatuur. In welk land wij leven, tot welke nationaliteit wij behooren, allen zijn wij aan de laagheden van Wouter's moeder, de laagheden der Motto's en der Kopperlith's in ruimer of geringer mate medepligtig. Multatuli stelt het triviale onze menschelijke natuur in een schreeuwend licht, opdat wij met de hand op het hart ons des te ernstiger zouden afvragen: Ben ook ik welligt zulk een zedelijk monster? Hoe misselijk zou het zijn indien men ook mij van zulke beweegredenen verdenken kon? - Deze overdrijving is het goed regt van den moralist. Ten einde daarbij de moed ons niet voor altijd ontzinken zou, wordt het edele in den kleinen Wouter insgelijks als menschelijk afgebeeld, wisseling van opstaan en vallen, mengsel van willen en niet kunnen. Nu ja, Wouter is een tobbertje van adel, een romantisch en dichterlijk tobbertje, toegerust met een koninklijk heimwee. Maar een tobbertje blijft hij; en onze onpartijdigheid schenkt zijne moeder bijna vergiffenis dat zij met den knaap zoo weinig wist aan te vangen. De grond van het verhaal is eene analyse van den menschelijken aard naar den eisch der positivistische zielkundige wetenschap in de 19de eeuw. De ziel van een kind vormt teregt het hoofdvoorwerp van des schrijvers waarnemingen. Wat de lokale kleur en het artistieke der inkleeding betreft, - de onopregte dorpsgeschiedenis wordt hier door Multatuli tot opregte stadgeschiedenis verheven - geschiedenis van het leven in eene hollandsche hoofdstad; en geen schrijver onzer dagen heeft {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} in het schetsen van dit specifiek hollandsche den man van den kijkpaal te Menado overtroffen. Om Wouter Pieterse te kunnen schrijven, en zóó te schrijven, moet men in den hoogsten graad de gaaf bezitten buiten zichzelf te treden; van de maatschappelijke legende waarin men is grootgebragt zich los te maken; in het gewone het bijzondere en karakteristieke op te merken; datgene te hooren en te zien wat al uwe tijdgenooten even goed gezien en gehoord hebben als gij, maar zonder dat zij er door getroffen werden. Zeg dat gij den hollandsche stadstaal uit de eerste helft onzer eeuw verfoeilijk vindt; gij voor uwe landgenooten u schaamt; gij medelijden hebt met eene literatuur welke niet wáár zou kunnen blijven indien zij voor het bezigen van zulk eene spraakleer terugdeinsde. Maar beweer niet dat die taal karakter mist. Haar aroma moge verschillen van dat uwer koffijveilingen, het is even nationaal; en bij geen ander vaderlandsch auteur vindt gij het zoo zorgvuldig of zoo trouw bewaard. ‘Juffrouw Laps, je bent 'n zoogdier’: deze door Multatuli gevonden formule van den jongen schoolmeester Stoffel Pieterse, Wouter's ouderen broer, is eene dagteekening in onze moderne letterkunde. Slot volgt. 1. trots: (hier) ondanks, ongeacht. 2. José: José, een Spaans verhaal (1834), een vroeg vertellend gedicht in romantische trant door Nicolaas Beets (1814-1903). 3. Bernardin de Saint-Pierre: Jacques Henri Bernardin de Saint-Pierre (1737-1814), Frans-romantisch schrijver, vooral bekend om zijn Paul et Virginie, een liefdesgeschiedenis op een exotisch eiland. (1787) 4. semitisch, jafetisch: Sem en Japhet, twee der zonen van Noach, respektievelijk de stamvaders van het semitische en het blanke ras. 4. semitisch, jafetisch: Sem en Japhet, twee der zonen van Noach, respektievelijk de stamvaders van het semitische en het blanke ras. 5. Verkeerd in (....) René: veranderd in de Wertheriaanse held van de gelijknamige roman (1805) van François-René de Chateaubriand (1768-1848). 14. Swift: Jonathan Swift (1667-1745), Engels satirisch schrijver. 6. apostroferen: toespreken. 7. picked-up knowledge: opgestoken kennis (eng.) 8. A man ought enz.: een man moet een heer zijn (eng.) 9. haeresiarch: ketterleider. 10. mutatis mutandis: ondanks de nodige verschillen (lat.) 11. Lodewijk: Louis Bonaparte was Koning der Nederlanden van 1806 tot 1810. 12. homunculus: (kunstmatig tot leven gewekt) mensje (lat.) 13. Montaigne: Michel E. de Montaigne (1533-1592), Frans schrijver van de beroemde Essais (1588 e.v.) [2 november 1885 Biografische schets van C. Busken Huet VIII] 2 november 1885 Achtste en laatste aflevering van een biografische schets door C. Busken Huet over Multatuli in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch-Indië. (M.M.) Multatuli. VIII Wanneer ik Abraham des Amorie van der Hoeven Jr. herlees en Eduard Douwes Dekker herlees, dan treft het mij ongetwijfeld {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} dat uit twee jongelieden, verbonden door eene vriendschap die op eenheid van idealen en eenheid van streven wees, twee zoo verschillende mannen en schrijvers gegroeid zijn. Maar tegelijk komt het mij voor dat tot het einde - zoo vroeg gekomen voor den een - punten van overeenkomst zijn blijven bestaan. Van der Hoeven's jonge neiging voor het zendelingschap onder de heidenen doet onwillekeurig vragen wat er, ware dit verlangen ingewilligd en hij in het leven gebleven, uit hem geworden zou zijn. Men denkt hem zich dan onder de Alfoeren, in de Minahassa derzelfde residentie Menado tot wier sekretaris Dekker bevorderd zou worden, en stelt hem zich voor, na eene scheiding van tien of twaalf jaren, den vriend zijner jeugd daar terugvindend. Eduard in een man van de wereld verkeerd, Abraham een man der kerk gebleven, - zeker zou, indien zij dan en daar over hun volbragten eersten diensttijd en over hunne uitzigten in de toekomst waren gaan praten, er zich een groot verschil van denkwijs geopenbaard hebben. Maar het zou óók uitgekomen zijn dat de werkelijkheid, zij het met eene afwijkende slotsom, de idealen van den een niet minder sterk gewijzigd had dan zij het de jongelingsdroomen van den ander deed. Geen geloovig christen kan gedurende zeker aantal jaren, strafloos onder de mohammedanen en de heidenen leven en hun het Evangelie verkondigen. Zijn geloof zal hij behouden; maar zijn blik op de menschen en de dingen, zijn blik op zichzelf, zal eene groote verandering ondergaan. En dan - de tweede helft der 19de eeuw heeft in Nederland geen schrijver voortgebragt die voor sommigen zijner medeburgers zulk een voorwerp van hartstogtelijke vereering geworden, en tot heden gebleven is, als Multatuli. Zou Van der Hoeven, door zijne groote en innemende gaven, dubbel wegslepend door eene zwakke gezondheid en door de geheimzinnige bekoring van hetgeen men un souffle de vie⁵. zou kunnen noemen; zou hij zonder twijfel eene kerk onder de Alfoeren gesticht hebben, - in Nederland bestaat eene kerk van Multatuli. Er worden er gevonden die hem als een Profeet beschouwen. {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij is een zendeling voor de Hollanders in het moederland geworden. Van der Hoeven's onafhankelijkheid van inzigten, ook in het godsdienstige, was zeer merkwaardig. Nooit, geloof ik, al ware hij als een andere Gijsbert Voetius¹. in hetzelfde Utrecht tachtig of negentig jaren oud geworden, nooit zou hij hebben opgehouden een prediker van het christendom te zijn. Maar, na zoovele aanhalingen uit Multatuli's dagboek moet men mij veroorloven ook eene plaats uit het zijne bij te brengen. Men zal erkennen dat deze regtzinnige remonstrantsche theologant tevens de meest geavanceerde der vrome vrijdenkers geweest is; ‘9 December 1842. - In Strauss'². Dogmatik gelezen, en bepaaldelijk de Apologetik ten einde gebragt. Wat hij mij ontneemt, wil ik hem wel present geven; wat ik behouden wil ontneemt hij mij niet. Zekerlijk neemt hij veel; maar het gewone supranaturalisme van onze kansels en katechizaties enz. hatte mir schon lange geëkelt.³. Hij neemt mij niet de innige overtuiging, niet het geloof aan eene openbaring die niets behelst dat boven de rede, maar zeer veel dat boven onze rede gaat, of liever zeer veel 't geen onze rede nog niet geheel verschlucken⁴. kan. Hij neemt mij niet de ervaring, niet het geloof des harten. Hij neemt alleen het autoriteitsgevoel weg, en dit was ik lang van zins te laten varen. Intusschen - het boek is goed geschreven; en waar Strauss op zijne plaats is, en strijdt tegen de nieuwerwetsche kunstjens der rationalisten en supranaturalisten, doet hij meesterstukken. In hooger sferen is hij zeer zwak. En, al ware hij nog zoo sterk, hij is veeleer die in mij is, dan die in zijn boek is. Sophismen vermogen niet tegen zelfsgevoel.’ Mijn laatste woord is dat Van der Hoeven en Multatuli twee hoofdvertegenwoordigers der hedendaagsche denkwijs in Nederland zijn, en de wegen dier twee jonge Amsterdammers van 1838, toen de een naar Java vertrok, slechts uiteen zijn gaan loopen om naderhand, in de ruimte van beider invloed op hunne landgenooten, elkander opnieuw te ontmoeten. Een Hollander van den tegenwoordigen tijd is, zeer in het alge- {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} meen gesproken, en wanneer ik alle maatschappelijke, wetenschappelijke, kerkelijke scheidsmuren een oogenblik wegdenken mag, of een man van Van der Hoeven, of een man van Multatuli. Het cijfer althans van hem die buiten deze twee rigtingen staan, en boven partijkiezen de voorkeur aan medegevoelende bespiegeling geven, is gering. En Multatuli's invloed reikt in zoover nog wijder dan die van Van der Hoeven, dat behalve Nederland ook Indie er meer regtstreekts in opgenomen is. Cd. B.H. Dit opstel is bestemd te verschijnen in het werk Onze Hedendaagsche Letterkundigen, redakteur de hoogleeraar Dr. Jan Ten Brink te Leiden, uitgever de heer Tj. van Holkema te Amsterdam. - Fotografische portretten, met facsimilés, bibliografien, en bijschriften. 5. souffle de vie: levensadem (± visie, stijl) (fr.) 1. Voetius: Gijsbert Voet (1588-1676), Nederlands rechtzinnig theoloog, sedert 1634 hoogleraar te Utrecht. 2. Strauss: David Strauss (1808-1874), Duits theoloog, auteur van Das Leben Jesu, waarin het evangelie als een mythe wordt behandeld. 3. hatte mir enz.: hing mij al lang de keel uit (du.) 4. verschlucken: verwerken (du.) [8 november 1885 Brief van Mimi aan G.C. de Haas-Hanau] 8 november 1885 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅔) beschreven. (M.M.) Lieve beste Lina! Reeds gister had ik graag een woordje by deks brief gedaan om je iets vriendelyks te zeggen daar je weer zóó goed en vriendelyk en hartelyk voor den dek geweest bent. Hy was er zoo vol van en ik kan 't me zoo begrypen daar ik weet hoe je altyd voor hem bent en die beste Haas ook! Het heeft hem ook heusch goed gedaan en zyn stemming is op 't oogenblik zoo goed, en hy is zoo dankbaar - ik ben bly dat hy gegaan is daar hy zóó opgewekt en vol aangename indrukken terug kwam. Jammer dat ellendige asthma dat hem den avond van zyn thuiskomst geweldig plaagde. hy had op 't laatst van zyn reis allerlei kleine lastjes gehad en sprong in weerwil ik hem nog waarschuwde toch langzaam te gaan, met jeugdig vuur de stoeptrappen op. In de huiskamer gekomen was het toen helemaal mis en 't zweet brak hem uit van benauwdheid - zooals hy 't nog maar zelden gehad heeft. dien avond bleef hy onwel maar saturdag morgen was 't voorby. en nu is hy heel wel. We zyn toch overeengekomen dat hy niet meer alleen op reis mag. Wou zei: ja, was ik maar by pa geweest, ik had hem zeker kunnen helpen! en dek zei dat hy daar groot gelyk in had. {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} Dek zei nu dat Haas gelooft zyn asthma alleen voorkomt¹. uit zwakte en dat hy zich goed voeden moet. Wat zou dat heerlyk zyn als hy zich nu kon of wilde vermannen en - wat beter eten - maar... ik ben er bang voor hy is zoo behoudend op 't punt van soberheid! Be en ik doen ook ons best hem overtehalen dagelyks toch een beetje beweging te nemen - dat zou hem misschien wat meer eetlust geven. maar eigenlyk praten we zoo zonder hoop. Overigens is hy heel wel en voelt zich goed en heeft zelfs de beste voornemens voor Robbers! Het zou heerlyk zyn als hy daartoe kwam. voor hem zelf en voor alles. Dag beste lieve Lina! hartelyk en hartelyk dank voor al je goedheid voor dek! en wat roemde hy de jongens: die altyd alleen naar bed gingen zonder de minste bereddering, en nooit leven maakten op de trap. en onze wou die zoo'n dolleman wordt en zoo lastig! - maar toch ook niet zoo heel erg! ‘He, ma, was ik er maar by geweest en zag ik ze ook nog eens, Karel en Hendrik en Riekje!’ zei hij sehnsuchtsvoll².. Hy nam zich ook voor te schryven, maar daar zal ik maar niet op wachten, want hy is nu buiten en stoeien doet hy altyd nog liever dan brieven schryven. Hoe heerlyk toch dat Henk zoo helemaal hersteld is! Met de beste groeten aan U beiden en lientje Uw liefhebbende Mimi DD 1. voorkomt: kennelijke verschrijving. 2. sehnsuchtsvoll: vol verlangen (du.) [9 november 1885 Brief van Y. Braunius Oeberius-Meyer aan V. en H. Bruinsma] 9 november 1885 Brief van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meyer aan V. en H. Bruinsma. Dubbel velletje ruitjespapier, geheel beschreven. (M.M.) 9 Nov. Liefste Hil, waarde Br.! We hebben Dek hier een paar dagen gehad - wat was hij goed: hij is dan ook eens van de stoel opgesprongen onder den uitroep als ik dat vervloekte asthma niet had dan zou ik me voelen als een kerel van dertig! Wij hebben hem nooit zoo goed gekend, scherp en {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} interessant wie immer - maar dat asthma is leelijk. In Amsterdam heeft hij in t hotel American 2 volle uren gezeten zonder dat hij een woord kon uitbrengen en ook op reis heeft het hem zoo geplaagd dat hij thuiskomend gezegd heeft nooit weer alleen op reis te kunnen gaan. Was ik nu maar bij jel. dan zou ik zoo heel veel kunnen vertellen. s'Avonds kwamen ook Gorter en Geert¹. ons gezelschap houden en we genoten allen zoo heerlijk. Hij vertelde zooveel van zijn eerste jaren in Indie, van de wijze waarop zijn vader, hem met een zak geld aan wal had gezet en gezegd dat hij nu maar zijn weg door het leven moest vinden enz. enz. Hij sprak over algemeen stemrecht en wilde het toegepast zien zonder eenige exeptie². - misschien alleen de gevangenen en opgesloten krankzinnigen niet, dat zou de orde der huizen waar in die ongelukkigen zich bevinden misschien verstoren! Ook sprak hij veel over Wou's opvoeding en over zijn plannen om te werken. Ik heb stof, kinders voor honderden deelen en geen enkel pretext om mij aan den arbeid te onttrekken.’ Zóo heeft hij zich in de laatste jaren nooit geuit. t'Was altijd dat huldeblijk heeft me gebroken - ik kan niet maar moet wèl. Mies is, naar een zoo pas ontvangen brief ook vol moed dat het nu lukken zal, maar voorloopig beschouwen wij het toch nog als zeer vragelijk³. - Hij was nu zoo vol van de heerlijke lieve indrukken die hij in Holland had ontvangen - we hoorden van geen enkelen wanklank. Bij dr. de Haas gevoelt hij zich ook altijd zoo volkomen op zijn gemak. Ik denk dat wij binnenkort bezoek van die luidjes krijgen; ze hebben hun verlangen kennis met ons te maken aan Dek te kennen gegeven en wij versmaden den kans, verwandte Seele⁴. te ontmoeten niet graag. We hadden zoo hoop, dat Br. misschien op een retourtje zou willen komen maar begrepen tegelijkertijd ook wel de zwarigheden er aan verbonden. Dek heeft verzocht jelui zeer hartlijk te groeten. Gorter en hij hebben hun partij schaak door rémise geeindigd maar zijn met vernieuwde woede, had ik haast gezegd, een tweede begonnen. Ook Mies en ik begonnen een nieuw, en zoo hooren we bijna elken dag van de Ingelheimers. Straks kwam er een lange brief van Dek, vol betuigingen over de lieve indrukken die hij overal had ontvangen. Zoo'n reisje doet hem goed - Dat stille leven in Ingelheim mag hij in zekeren zin verkiezen - hij heeft nog veel te veel belangstelling voor alles, ontvangt {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} nog veel te graag hulde van zijn geestverwanten, dan dat hem dat afgesloten zijn, niet soms zou prikkelen. Ziedaar nu een brief vol van Dek. Ik recommandeer, Bruin vooral, het lezen tusschen de regels. Dag beste menschen OB groet hartelijk, niet minder Uw Ym He ja, als ik me niet vergis is t morgen juist je jaardag Br. t'beste er mee. 1. Gorter en Geert: A. Gorter en Geert Meyer; de laatste was een zuster van mevr. Braunius Oeberius-Meyer. 2. exeptie: verschrijving voor exceptie, uitzondering. 3. vragelijk: germ. (fraglich); twijfelachtig. 4. verwandte Seelen: geestverwanten (du.) [18 november 1885 Brief van Multatuli aan C.F. Günst-Schrijver] 18 november 1885 Brief van Multatuli aan mevr. C.F. Günst-Schrijver. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. Met envelop, geadresseerd aan Made C.F. Gunst Jakob v. Lennepstr. 13, Amsterdam en met poststempels Nieder Ingelheim 11 6 85 en Amsterdam 19 nov 85. (M.M.) Nieder-Ingelheim (Hessen) 18 November '85 Lieve Toos! Ge neemt immers niet kwalyk dat ik U maar zoo gemeenzaam by den naam noem? Omstandigheden als de door U geschetste, verbieden allen omslag in byzaken. Ik kan rechtstreeks niets doen daar ik tot over de ooren in zorg zit, en moeite heb om rond te komen, of liever: ik kom niet rond, maar dat is nu de vraag niet. Indirect meen ik wel iets te kunnen doen of althans iets te beproeven. Over den uitslag myner pogingen hoop ik U over 'n dag of 10 bericht te geven. In een, gelyk met deze verzonden courant zult ge 20 mark vinden. Men moet u daarvoor 11 gl. en eenige centen geven. Meld my SVP de ontvangst. Eén woord (‘courant ontvangen’) pr br. kaart is voldoende. Geef u geen moeite. Wees intusschen hartelyk gegroet van uw ouden vriend Douwes Dekker. [18 november 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch] 18 november 1885 Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} beste Van den Bosch! Nog heb ik U niet bedankt voor 't Gidsnummer waarin Profr Quack z'n... kwakzalvers oratie heeft laten drukken. Ik hoop er toe te komen, die schryvery te behandelen. ‘Ik hoop’. Meer durf ik niet zeggen, daar m'n asthma me telkens onmachtig maakt. Het was dezelfde oorzaak die me vry onverwacht uit Holland dreef. Heen en weer reizen kon ik niet, en hoe onbeschryfelyk hartelyk ook m'n gastheer en gastvrouw te Rotterdam waren, ik mocht niet langer misbruik maken van hun liefderyke verzorging. Verbeeld U, in 'n zeer druk gezin was om mynentwil allerlei alteratie en ampliatie¹. op de huisorde ingevoerd. Om slechts één ding te noemen, die beste menschen hadden voor my hun slaapkamer ingeruimd. Mocht je ooit met Dr De Haas of Mevr. De H. in aanraking komen, spreek hen dan S.V.P. als vriend aan. Ik kan U de kennismaking zeer aanbevelen. Ge weet dat hy specialist is in oogheelkunde. * Byna zou ik zeggen {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} dat hy in dit Specialismus geheel opgaat (ja, nooit zag ik 'n... meer speciale specialist! Z'n ‘vak’ is z'n passie!) maar toch zeg ik dit niet, omdat het schynen zou dat hy niets was dan dàt. O neen, hy is bovendien 'n zeer knap en zeer edel mensch. Dat hy zich zeer moeielyk uitdrukt, is by de heerschende algemeenheid van mooipraten zeker 'n distinctie, en byna 'n verdienste. Wat Mevr. De H. aangaat - zy die misschien de fout heeft, te goed te spreken - ze is hoogst intelligent, en gloeit voor waarheid en recht. Och, tracht eens kennis te maken. Ge zoudt met open armen ontvangen worden. - Onder 't schryven drukt my de gedachte: wie weet hoe 't met uw zoon is! Als ge dáárover in zorg zyt, of in grooter zorg dan nu reeds sedert jaren, zal 't u moeielyk vallen, uw gedachte by iets anders te bepalen.- Ik ben bly met uw berichten over Henriette³.. Ook daarover had ik U zeer gaarne willen spreken. Ik heb m'n byzondere denkbeelden over 't schoonzoonschap of liever over alle verzwagering. 't Wil er by my maar niet in, dat men zoo op eenmaal intiem kan worden met iemand die zoo kort geleden ons vreemd was. Ik zeg dit nu bepaald met het oog op Nonnie, van wier man ik de beste meening heb, maar... ik ken hem niet. Dan: ‘kennis maken’ zou men zeggen. Dit is in de eerste plaats onmogelyk om den afstand die ons scheidt. Maar al ware dit anders, het geleidelyk kennismaken wordt belemmerd door de pretentie op⁴. oogenblikkelyke gemeenzaamheid. Me dunkt het moet u stuiten, als 'n betrekkelyk vreemde zoo op-eens plaats neemt naast Kees⁵. dien ge van jongs-af hebt lief gehad. En dan de bedenking dat zoo'n vreemde U voorgaat in 't hart uwer dochter die hy minder goed kent dan gy! Er zyn hieraan nog meer beschouwingen vast te knoopen, maar ik heb U over iets anders te schryven. Als 't u maar schikt!- 't Is 'n incongruïteit⁶. in m'n positie, dat ik nog altyd voor velen 'n vraagbaak ben, en door sommigen voor 'n redder uit den nood word aangezien. By m'n onmacht is daarin iets sarkastisch. Ja, 't loopt in 't koddige. Zoo schyn ik op 't oogenblik beschermer te moeten spelen over twee vrouwen, beide arm natuurlyk, beide met kinderen ‘gezegend’ - ook natuurlyk, althans heel gewoon - twee vrouwen dan wier resp.e echtgenooten krankzinnig zyn. Wat de eene aangaat, het mededeelen van de wyze waarop ik met haar man⁸., en daardoor later met háár, in aanraking kwam, is {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} interessant. Vraag er my, S.V.P. eens na, als ik U spreek. * 't Zou me nu te ver afleiden van wat ik nu te zeggen heb over de andere. Van die andere dan ontving ik nevensgaand schryven. Wees zoo goed het te lezen en eens natedenken over de vraag of niet in dit geval de Maç∴⁷. moet byspringen? Veel toelichting heeft de brief van de arme stumpert niet noodig. Maar iets toch. Haar man F. Gunst was iemand van veel bekwaamheden, die evenwel wat het geldelyke aangaat, nooit recht op streek kon raken. Misschien ontbrak hem de eigenaardige esprit de conduite, 't savoir faire⁹. dat meermalen 't deel is van minder begaafden. Misschien ook ging hy gebukt onder karakterfouten die ik niet beoordeelen kan. Maar wel weet ik, dat één ding hem altyd in den weg stond: hy was bezeten door 'n woedenden haat tegen de Jezuïten, iets wat in myn oog nu juist niet het ware kenmerk van ‘vryzinnigheid’ is. Maar dit laat ik nu daar. Naast dien haat deed de arme Gunst aan Gründerei¹⁰.. Hy wou profeet, Apostel zyn, of tenminste voorganger. De (zeer dikwyls noodlottige!) hebbelykheid van woord- en penvoeren, leidde of hield hem op dien weg. Bref, hy was - eerst officier, en later - M∴ der pretense L∴ ‘post nubila Lux.’¹¹. (voor zeer veel jaren - ik denk in 62, 63, heb ik eens de vergadering van P.N.L. bygewoond. Toen fungeerde Dr Polak, de toenmalige redacteur van 't Handels- en Effectenblad als voorzittend M∴ Het was om misselyk te worden. De Br∴¹². hadden, naar 't my voorkwam 'n paar dozyn frasen van Kant, Leibnitz¹³., Spinoza e.d. van buiten geleerd - niet eens altyd korrekt! - en daarmee sloegen ze elkaar om de oren dat het 'n lust was! Nog eens: misselyk!)- Hoe dit zy, de arme verdwaalde - en ook dikwyls mishandelde - Gunst was aan die Loge vastgeraakt. Et le moyen d'en sortir!¹⁴. Nu, of hy dit ooit gewild heeft, weet ik niet. Dezelfde kwasi-vryzinnigheid die hem maakte tot 'n Jezuïtenfresser blies hem in, de rol van Luther te willen spelen op Mac∴ terrein. Zie daar mèt z'n tegenwoordige kwaal, drie krankzinnighedens voor een. Dat is te veel voor een mensch, al ware hy dan geen tobbert zooals Gunst. {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Maar wat gaat my dit alles aan?’ vraagt ge. Hm, ik ben 'n allergemeenste politicus en voer 'n helsch plan in m'n schild. Kyk, al wil ik geen slaaf zyn van den haat jegens Jezuïten en Roomschen, toch gun ik dien heeren niet veel goeds, niet, byv. het innig genoegen 'n arme familie bytestaan en nog zielen te werven voor den Katholieke Hemel op den koop toe! En meer infernale lusten! Wat zegt ge van 'n gloeiende kool op 't hoofd van den vervloekten kettermeester Gunst? Of, als hy 't niet meer voelen kan daar hy reeds door den O∴ B∴ H∴¹⁵. van 't Heelal zoo behoorlyk is gestraft in 't deel waarmee hy gezondigd heeft - z'n denkvermogen! - dan toch ziedende druppen weldaads op de schedels zyner Nubila Lux-verwanten? Wraak is godenspys- Beste Van den Bosch, ik stel U voor 't Gr∴ O∴¹⁶. heel dringend uittenoodigen zich gloeiend en ziedend te wreken op den heresiarch F. Gunst, door zich 't lot van z'n vrouw en kinderen aantetrekken! Dag beste kerel uw vr. Dek 1. alteratie en ampliatie: aanpassingen en bijkomende regels. 2. de science certaine: uit betrouwbare bron (fr.) 17. Donders: Franciscus C. Donders (1818-1889), befaamd Utrechts oogheelkundige. 3. Henriëtte: enige dochter van R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Zie bij 28 maart 1885. 4. op: oorspr. stond er van. 5. Kees: Cornelis R.J. Kallenberg van den Bosch (1854-1890), spoorwegingenieur; tweede zoon van R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Hij had tuberculose (vgl. 28 maart en 22 nov. 1885). 6. incongruïteit: ongerijmdheid. 8. haar man: Breunissen Troost, zie bij 30 januari 1885. 7. Maç∴: maçonnerie, vrijmetselarij. 9. esprit de conduite, savoir faire: redzaamheid, handigheid (fr.) 10. Gründerei: grondleggerij, ‘fundamentalisme’ (du.); in Duitse schrijfletters. 11. M∴ der pretense L∴ ‘post nubila Lux’: magister (leider) der Loge (afdeling der Vrijmetselarij) in oprichting ‘Na de nevelen het licht’ (lat.) 12. Br∴: broeders, leden. 13. Leibnitz: Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716), Duits filosoof van de optimistische leer dat de wereld blijkbaar niet beter kán zijn dan ze is. 14. Et le moyen d'en sortir!: Hoe er weer uit te raken! (fr.) 15. O∴ B∴ H∴: Opperbouwheer, vrijmetselaarsaanduiding voor God. 16. t Gr∴ O∴: 't Groot Oosten, provincie der Vrijmetselarij. [november 1885 Brief van M. Breunissen Troost-Coenders aan Multatuli] Vermoedelijk omstreeks november 1885 Brief van mevr. M. Breunissen Troost-Coenders aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (⅓) beschreven. Het voorafgaande vel is verloren gegaan, zodat alleen de afsluiting bewaard is gebleven. (M.M.) (....) levenslange dankbaarheid en die mijner kinderen, aan wien U een liefdevollen vader teruggeeft. Met de Meeste Hoogachting M. Breunissen Troost geb. Coenders. Venloo [20 november 1885 Artikel over Busken Huet en Multatuli in De Portefeuille] 20 november 1885 Artikel over C. Busken Huet en Multatuli in De Portefeuille. (Knipsel M.M.) In het A.D.v.N.I. verhaalt Busken Huet in een artikel over Multatuli een aardige bizonderheid uit diens leven, in den tijd dat {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} hij Duitsch correspondent was van de Haarlemsche Courant, in welk blad de redacteuren nooit hunne eigen meening mogen uitspreken, maar zich moeten bepalen, tot het geven van uittreksels van andere bladen. Men begrijpt hoe moeilijk dat viel aan een man als Multatuli, bij wien natuurlijk de lust van tijd tot tijd onbedwingbaar was, zijn eigen afwijkende meening ook uit te spreken. Eindelijk verschenen op eenmaal nu en dan uittreksels uit een blad, welks titel tot heden in ons vaderland onbekend was, de Mainzer Beobachter. De juistheid van vele zijner opmerkingen bezorgden het al spoedig een soort van gezag. Maar niemand kwam er achter, dat dit blad en die titel slechts bestonden in het brein van Multatuli en dus niets dan een mystificatie waren. Dat B.H. aan het ontst