Verzamelde gedichten (Verzameld werk deel 1 + 2) Paul van Ostaijen editie Gerrit Borgers GEBRUIKT EXEMPLAAR eigen exemplaar dbnl ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de dertiende druk van Verzamelde gedichten. (Verzameld werk deel 1 + 2) van Paul van Ostaijen in de editie van Gerrit Borgers uit 1996. De eerste druk verscheen in twee delen in 1952. REDACTIONELE INGREPEN In de lopende tekst zijn tussen vierkante haken koppen toegevoegd. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 12, 14, 48, 66, 68, 92, 94, 120, 122, 144, 146, 164, 166, 168, 202, 230, 232, 234, 250, 270, 272, 274, 286, 288, 310, 316, 336, 338, 358, 360, 362, 374, 376, 388, 396, 402, 404, 420, 422 en 612) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina 1] VERZAMELDE GEDICHTEN [pagina 3] PAUL VAN OSTAIJEN VERZAMELDE GEDICHTEN Tekstverzorging en verantwoording Gerrit Borgers 1996 Uitgeverij Prometheus/Bert Bakker Amsterdam [pagina 4] Eerste druk 1952 Dertiende druk 1996 © Tekstverzorging 1987 uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam Omslagontwerp Erik Prinsen, Inízio Foto omslag Collectie Letterkundig Museum, Den Haag Typografie Rudo Hartman ISBN 90 351 1639 9 [pagina 5] Inhoud MUSIC-HALL Music-Hall 1 15 2 16 3 18 4 27 5 29 Fietstocht 31 Ridderstijd 35 Herfst 1 42 2 43 3 45 verzen voor de prinses van ji-ji Nieuwe Weg 1 49 2 50 Twist met Grete 1 52 2 53 3 54 4 55 Vergelding 56 Plakkage 58 Wederzien 61 Plakkage (Nr 2) 62 Fragmenten 63 Laat ons stappen over de lijken... 64 Ik sta nu eenmaal voorbij de grens... 65 diverse verzen Wederkeer 69 Aan m'n vriend René Victor 71 Herinnering 72 [pagina 6] Een Herfstdag 75 Valavond 76 Stemming 77 Vers 78 Noceur 79 Verveling 80 Juffer Lola 81 Jonge Lente 83 Liedje 84 Dronkenmanstemming 85 De onbekende vrouw 86 Eentonig ziek zijn al de stonden... 88 Avond 90 HET SIENJAAL liederen van het werkelike leven Een Lied 95 Zomerregenlied 96 Avondlied 99 Vincent van Gogh 1 108 2 110 3 111 4 112 5 113 Het stille Lied 114 De Appel 116 Wiegeliedje voor de Geliefde 118 Lied voor mezelf 119 ik en de stad Verlangen 123 Meisje 124 Gulden Sporen negentienhonderd zestien 125 Nieuwe Liefde 126 Koffiehuis 128 Februarie 129 [pagina 7] Stad 131 Vers 133 Koorts 134 Babel 136 James Ensor 138 Else Lasker-Schüler 140 Marcel Schwob 141 Francis Jammes 142 Vreugde 143 het sienjaal Golgotha 147 Zaaitijd 148 Aan een Moeder 150 Het Sienjaal 153 DE FEESTEN VAN ANGST EN PIJN De Moordenaars 169 Maskers 174 De Marsj van de hete Zomer 177 Barbaarse Dans 201 Fatalisties Liedje 214 Prière Impromptue 1 218 Vers 221 Vers 2 222 Metafiziese Jazz 225 Prière Impromptue 2 227 In Memoriam Herman van den Reeck 231 Vers 3 235 Vers 4 238 Vers 5 243 Vers 6 245 Prière Impromptue 3 247 [pagina 8] Twee landelike gedichten voor Heinrich Campendonk Land Avond 251 Land Rust 253 Angst 255 BEZETTE STAD Opdracht aan Mijnheer Zoënzo 273 Bedreigde Stad 289 De Obus over de Stad 303 Verlaten Forten 311 Eenzame Stad 313 Holle Haven 315 Bordel 327 Zeppelin 329 Lege Bioskoop 330 Nomenklatuur van verlaten Dingen 331 Stad Stilleven 333 Dodezondag 339 Sous les Ponts de Paris 1 341 2 343 Rouwstad 346 Banale Dans 352 Huis Stad Ik 354 Goed Nieuws 356 Grote Zirkus van de H. Geest 357 de kringen naar binnen Music Hall 1 363 2 364 3 368 4 370 5 372 Asta Nielsen 375 Mobile 385 Bar 387 Folies Bar 397 [pagina 9] De Triestigheid 's morgens 398 De Aftocht 403 NAGELATEN GEDICHTEN Gnomedans 423 Vorst 426 Aan Cendrars 427 Nachtelike Optocht 428 Woord-jazz op Russies Gegeven 430 F. Jespers schildert een Haven 432 Poème 433 Huldegedicht aan Singer 434 Malheur 437 Leven 438 Derde Groteske 439 Een schoon gezicht heeft de dagblad-postiche... 440 De Droom van het Weesje 441 Belgiese Zondag 443 Du gute Kuddelmuddelmutter Erde... 444 Fiziese Jazz 446 Duizend duizelkussen tuimelen... 447 Avond Winter Straten 448 Het Liedje van twee Sinten 449 Gedichtje van Sint Niklaas 450 Avond Strand Orgel 452 Vrolik Landschap 454 Landschap 455 Archaïese Pastorale 456 In gotieke Letters 457 Herfstlandschap 458 Berceuse presque nègre 459 Vlerken 460 Feest 461 Haar Ogen of de goed gebruikte Wensvorm 462 Marc groet 's morgens de Dingen 463 En elke nieuwe stad... 464 [pagina 10] Banlieue 465 Zo ook gaat de geliefde... 467 Winter 468 Valavond 469 Land Mei 471 Wals van kwart voor Middernacht 472 Zeer kleine Speeldoos 473 Oude Bekenden 474 Rijke Armoede van de Trekharmonika 475 De Profundis 476 Melopee 477 Spleen pour rire 478 Guido Gezelle 479 Geologie 480 Mythos 482 Facture Baroque 483 Loreley 484 Stilleven 485 Zon brandt de rozelaar... 486 Is het Lichtmis... 487 Mijn ogen zijn omfloersde tamboerijnen... 488 Nog sloeg niet om uw luide lijf... 489 Snijd van de struik de seringen... 490 Leg uw hoofd zo in mijn arm... 491 Polderlandse Arkadia 492 Onbeduidende Polka 493 Jong Landschap 494 Onbewuste Avond 495 Polonaise 496 Oppervlakkige Charleston 497 Berceuse voor Volwassenen 499 Berceuse nr. 2 500 Het Dorp 501 Avondgeluiden 502 Boere-charleston 503 Alpejagerslied 504 [pagina 11] Zelfmoord des Zeemans 505 Souvenir 506 Ogen 507 De oude Man 508 Verantwoording van de uitgave 509 2008 dbnl / erven Gerrit Borgers osta002verz02_01 scans yes niet alle nagelaten gedichten zijn gedateerd Paul van Ostaijen, Verzamelde gedichten. (Verzameld werk deel 1 + 2) (ed. Gerrit Borgers). Prometheus / Bert Bakker, Amsterdam 1996 (dertiende druk) DBNL-TEI 1 2008-07-25 DH colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Paul van Ostaijen, Verzamelde gedichten. (Verzameld werk deel 1 + 2) (ed. Gerrit Borgers). Prometheus / Bert Bakker, Amsterdam 1996 (dertiende druk) Zie: https://www.dbnl.org/tekst/osta002verz02_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Music-hall {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Music-hall Aan mijn vriend Geo van Tichelen 1 Gelijk een zwakke vrouw d'armoe van heur lijf verbergt Onder een ruisend froufrou van rokken en van kanten kleren Zo dommelt de Music-Hall z'n lusteloos begeren Weg in 't schijnen en 't kwijnen van veel rode en groene lichten. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} 2 Nu rinkelt schel De elektrieke bel En scheurt de vrede van den avond Tot één rinkelende wond Van bange blijheid. De mensen die voorbijgaan voelen Hoe, als 'n klamme, koele Drop, de tingeltangeltinteling Op hun ziel zinkt, Gelijk een regendrop op 't zinkevlak Van een platdak. De mensen aarzelen, kijken Even de neger aan Die op en neer moet gaan, Programma's reiken. Over de mensen deint 'n Zee van onzekerheid, En d'elektrieke globe schijnt Als 'n lichtbaken van blijheid. Schril gillen de sirenen: ‘Komt naar de Music-Hall henen, Daar is er lachen, daar is er wenen,’ Schril gillen de sirenen. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Onzeker gaan de mensen Ter Music-Hall; Onzeker staan de mensen In de zwarte zaal. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} 3 Maar Plotseling Bont en klaar Schijnen de lampen en stralen Over de zaal Hun schitterende, schetterende praal Terwijl 't orkest, Kranig en vast Naar 't einde rennend, Een razende dans inzet. Zó is de verlossing Uit d'onzekere stemming, Gouden verlichting Te allen kant. Kennissen drukken elkaar de hand, Damen knikken charmant, Een kaalhoofdige heer groet Met brede gebaren en zwaait de hoed. Haastig, Naarstig, Bedrijvig, IJverig Komen de kellners gegaan, Brengen verfrissingen aan. Helder klinken Rinkelingen Der glazen. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan loopt over de zaal 't bevel Van een nerveuze schel, Het praten geheimzinnig vlucht, Langs een wachtensmoeë lucht. De toneellichten schijnen, d'Andre in de zaal verkwijnen. Het zwijgen wordt de éne stem Van dit één hart in zonderlinge klem Van angstig wachten. Als door een lichte zucht bewuifd Rilt de gordijn en schuift Terzijde in mooie, Zachte plooien. Tred na tred, Danseresjeswet, Tred na tred, Voetjes zet. In licht op en neer Gaan, en wederkeer Van haar tullenkleed, Danst het danseresje, Music-Hall prinsesje, Dat zovele listen weet. Listen in 't glinsteren der ogen, Kohl bestreken, twee zwarte bogen, Die omkransen geheimenis en logen. Listen met de voeten, Eventjes de grond beraken moeten, Dan weer leven, leven In het even, Trillend, Rillend {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Zweven Van het tullenkleed. Een oude heer kijkt Scherp toe en ongeduldig. Zijn blik wijkt Van het toneel geen ogenblik. Intermezzo van de oude heer en 't danseresje De oude heer: Danseresje, danseresje, Zoveel honderd in de maand, Word prinsesje, word prinsesje Tegen zoveel in de maand. Zoveel in de maand bespaard, Dikwels 'n cadeautje, O, m'n mooie vrouwtje, Is dat niet je liefde waard? En daarbij ik ben geen lastig heer, In de week kom ik maar zoveel keer, Nooit of nimmer meer, 'k Zou niet kunnen, de jaren doen me zeer. Het danseresje: Ouwe heer met senten, 'k Mag je lijen graag, 'k Zal nochtans u in het harte prenten Dat 'k ook andere vrijers vraag. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Nadat, Vier, vijfmaal Naar voren trad De danseres En van de zaal Haar tegenkwam Het handgeklap, Rap, rap, Dat zij ootmoedig buigend aannam, Gaan de lichten weer uit En de donkerte fluit Over de zaal Op eenmaal Z'n eenvoudig lied. Op het wit doek Staan, handelen, Gaan, wandelen Broeders van ons, O, broeders van mij, Angstig zij aan zij In de zaal Die is zwart als de dodenpraal Van de lui die sterven, Wanneer zij nooit moesten derven, Wat je met fatsoenlik geld Eerlik krijgt vergeld. Op het doek, o, broeders van mij, Is de haat en de liefde weer zij aan zij. De nijd Bestrijdt Handig en knap {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} De vriendschap; De haat En heimelik verraad, Zo kwaad, Wil dat de liefde vergaat. Maar wees gerust, O, broeders van mij, Op goedheid's zege belust; Laat enkel gedurende een kort getij Haat en nijd zegevieren, Wreedheid, Jaloersheid de wereld bestieren; Het einde van de film bestaat Niet in de zege van het kwaad. Na lijden en smarten En 't der kwaden tarten, Zal herrijzen de goedheid hoog, Hoger dan de gaaivogel, die nooit Getroffen werd door 'n pijl uit Herakles' boog, Steeds van hoog z'n liederloosheid strooit. In 't eindeloos dagen deinen, Dagen van geluk en vrede, Zal naar voren treden De Lente en 't goede eeuwiglik omschijnen. De Lente is 'n feest van maagden, Die hun vreugd' niet dragen kunnen, Zich in de lucht versmoren gaan. Zo eindigt alles ten leste, - Op de film heeft 't goede steeds de resten, - Voor elk het beste. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} 'n Jongleur-ekwilibrist, Vrank en vrij, In zomerse kledij, Verschijnt voordat iemand 't gist. Bonte ballen dansen In de lege lucht, Bonte ballen kransen In een dolle vlucht. Groene hoepels komen, Wederkeren lome, Groene hoepels draaien In der lichten laaie. Rode fakkels draaien In een vuurge glans, Grote fakkels zwaaien In fantastendans. Vuurge fakkels gooien, Langs 's jongleurs gezicht, Vuurge fakkels strooien Duisternis en licht. 't Lijken zoveel sterren Van goedkoop allooi, Maar van ver en verre, Doet dat toch zo mooi. Dat wat ons betrouwen Aan 't toneel kan houen, Al waar 't slechts een stond, Is de schoonheid van dees avond. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} De lichten uitgedoofd, komt op het doek, Voor het publiek Nooit te vroeg, maar steeds te spa, Een film-komiek Uit 't verre Amerika. Zo gaat in kring Van wisseling, Verblijdenis En droefenis En smart en pijn, In liefde-zijn, Ook treurenis Om het gemis Van wat niet is. Maar op 't laatst van de dag Knalt als 'n overwinning Door de Music-Hall wijding Eén grote schaterlach, Die scheurt de hijgende stemming Tot één groot geluk. Tot één groot geluk. Het geluk van de slet Die haar droef bestaan Voor 'n korte tijd heeft vandaan Gezet. Een ogenblik leeft zij buiten de zorgen, Van al datgene buiten de Music-Hall ligt, Zwart en hopeloos, Smart, zo troosteloos. Zij denkt niet op 'n slecht betaalde nacht, Op 't gasthuis, dat van verre loert en wacht, Gelijk de dood, De dood van hare mooiheid {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} En de dood van de voordeelge Lentetijd. Voor een ogenblik heeft zij zich weg gedacht En de zege van goedheid verwacht. En zo heeft ook gedacht de jongeling, De man die kwam met z'n familiekring, De meisjes die in kinderlik vertrouwen Hun minnaar naast zich houen. Er is niet meer de ziel van deze of gene man, Niet meer de ziel van deze vrouw, Of géne, die haar man ontrouw Werd. In de Music-Hall is er slechts één hart, En één ziel. Eén kloppend hart, Eén levende ziel. Elk mens is 'n ander mens, En al de anderen zijn weer dees één mens, Die zich gelukkig weet, Omdat hij met de helden leed, En in z'n ziel - de ziel van allen, Hier verenigd ter Music-Hall, - Voor goedheid streed, En blij was, wanneer Niet meer Overwinnen bleef lafaardij, Maar wel, niettegenstaande 'n laatste felle kneep, Voor recht bezweek. Maar niet enkel de mensen Vormen dit éne wezen, Wel alles wat in de Music-Hall Aan bonte wemeling is herrezen. De lelike muurschilderijen Worden mooi, wijl zij bij het blije Wezen hoeven. En ook daarbij Moeten de goedkope glazen, {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} En de koffiekoppen, de slechte koffie, De karaffen met water, de stropijlen, Het ratelen van de kino Door het algemene zwijgen, De lichten geel, groen en paars. Dat alles wordt hier mooi En goed, en innig, innig voor ons allen. Dat alles is vergroeid Met ons en één ziel bloeit In de Music-Hall, één ziel Die omvat het mensengekriel En al de blije dingen, Die van innigheid zingen En draaien van innigheid, als 'n spinnewiel. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} 4 O, m'n Music-Hall wieg m'op uw geluiden, Dat ik weer eens de ware wereld buiten Treed; dat ik weer eens wone In illuzie's hogere regionen. Dommel nu m'n eenzaam wezen heen In de ziel die één, hier alleen Kan leven; door haar éénheid De kompleetste innigheid. Dobber, dommel, deint In die éénheid, ziele mijn, Flikker, schitter, schijnt Als 'n kinolampe, zieleschijn. Kinofilm, jij zijt 't levensimbool. M'n leven draait in snelle farandool Als jij. M'n leven is 'n mozaiek Van schuld en boete, van liefde en haat, Van lijden en verblijden, van latent zijn en van strijden, Van hoop en wanhoop, van eerbied en van smaad. Van m'n leven blijft steeds mij 't dierbaarst 't Verleden Boven al, en slechts leef ik het Heden, Opdat het later weer mooi zou wezen, Wanneer het ligt in Verleden's zachte schijn. Daar liggen de enkele vrienden, Die ik lang geleden lief had, en ook Daar zijn de meisjes. Allen blijf ik welgezind Door m'n Verleden heen, want allen lijken me nu goed. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} O, enkel, enkel is voor mij vertroosting Wanneer 'k kan leven in herinnering En breken door m'n kleine levenskring Tot des Verleden's maangesching. Enkel nu en dan weet ik hoop En jij, kino, sterkt me voor 'n korte stonde In die hoop, zachte illuziestonde. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} 5 Als niet meer is de mens, Zelfs niet de wens Om uit de agonie te zijn, Als na 'n laatste harde strijden, De ziel van 't lichaam is gescheiden, Dan blijft de menselike huls Slechts 'n onnuttig tuig. Zó is zielloos de Music-Hall, Wanneer de mensen de zaal Verlaten hebben, plots, in een drang, Uit hun eenheid gedrongen. Als het volk buiten was, Hebben de kellners ras Opgeruimd het glas- Werk en de stoelen boven Op de tafels geschoven. Dan zijn de kellners verdwenen En de lichten, die voorhenen Zo vrolik de zaal doorschenen, Ook zijn uitgedoofd. De Dood, Zij werkt steeds onverdroten, Heeft de Music-Hall als 'n prooi omprangd En haar dood-stille adem over hem heen doen glijden. De ziel des Music-Hall's leeft langs de straten, Duizendvoudig in gebroken praten. De ziel is aan flarden gescheurd En heeft haar éénheid verbeurd. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen de ziel even buiten de zaal was, Is zij stuk gevallen als zeer broos glas. Nu lopen weer al de mensen uit één, Alsof ze nooit één geweest waren, voorheen. Niet meer bij mekaar sluiten zij zich aan. Nu zijn er weer schamele mensen langs de baan: Arme mensen, die alleen en sjofel staan, Onzeker, verder gaan. Zo is gevallen Als teer porselein, Gebroken met 'n korte knallen En het doven van de kinoschijn, De ziel die even één was, Wijl zij haar blijheid op de kino las. Junie-september 1915 {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Fietstocht Aan mijn Fietstochtvrienden Als een jong lied dat klinkt luid door lege hallen, Zo is doorheen de Winter, de Lente getreden tot ons allen, Die waren in een eeuw Gehuld, van witte sneeuw. Niet enkel jonger is geworden ons leven, Maar ook veel witter en lichter geweven Als in het kleed Van winterleed. Witte blijdschap Is de witte boodschap Van een zongezant Aan het wachtend land. Gelijk voor zoveel jaren Wit de boodschap was, blank als de blijheid, Dat Maria van Nazareth zou baren Een kindeken van alle eeuwigheid. Zo wordt het land een nieuwe lust Bij elke nieuwe Lente, bewust: Een lust te dragen blonde scharen Van korenharen. En elke Lente is jonger dan die voorafging, Wijl hij brak een kring Die jonger was van sneeuwgesching. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Wie nu niet voelt de hoop in zich Worden tot een wil onhoudbaar en onstuimig, Een wil: zonder verwijlen De Lente door te ijlen; Wie nu niet kon Z'n nieuwe witheid laten varen Langs de jonge hartstochtblaren Van 'n witte-zeilenzon; Die is een man zo koud Gelijk de Winter, en zo oud {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Gelijk 'n oud tuig dat niet meer dienen zou, Doorheen 't getij van winterkou, Had ik m'n hoop, m'n fiets geborgen, Verbeiend d'eerste Lentemorgen. Want door m'n fiets mag ik verhopen De witte Lente door te lopen, Te rennen: daarom verkies ik niets Als hoopsimbool boven m'n fiets. M'n fiets dat is 't namiddagdolen Van m'n Lentewitheid, in nikkel farandolen; M'n fiets dat is het klingen Van m'n veloschel, in zonnekringen. M'n fiets dat is het kettingruisen; Dat is het vlieden van de rode huizen Om mij heen; dat is de landweg, gans verlaten In z'n witte maagdgewaden. Dat is het horizonnen-deinen En 't jonge zonneschijnen, De bomen, die verdwijnen Achter mij, de grachten die verkwijnen. M'n fiets dat is het daveren van de zon, Die heur wonne over de wereld spon En spint; dat is het spelemeien Van ebbe en vloed der zonnetijen. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} M'n fiets dat is een foor van lichten, Zoveel dwarlende schichten Die draaien door elkaar: De kermis van dit jaar. Gewonnen verloren, gewonnen verloren, M'n fiets dat zijn de koren, Die komen uit d'Afrikaner landen Met d'eerste zonnebranden. Beiaarden van blijheid Leven over 't land, Beiaarden van blijheid Beven in de zonnebrand. O, m'n fiets gij zijt Bron van al m'n blijheid; O, m'n fiets gij zijt Leven in der eeuwigheid. Rijd, rijd Aldoor; Rijd, rijd Aldoor; Gewonnen verloren, gewonnen verloren, De horizonnen zijn uit d'eeuwigheid. April 1915 {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Ridderstijd Zij staan tegen- Over elkaar En hebben hun degen Getrokken. Maanlicht klaar, Over 't ridderenoord, - Zoals zulks behoort. - Er vaart geen sidderen Over 't gelaat der ridderen, Maar waardig en kalm, Vast, zonder getalm, Schouwen zij elkaar in d'ogen. Alles is overwogen: Wie vandaag d'overwinnaar mag zijn, Zal ook vannacht de minnaar zijn; d'Andere moet sterven, Maar glorievol zal hij erven Roem, want zonder beven Heeft hij zijn leven Prijs gegeven Voor een mooie gravin Met wrede zin. Zonder schrikken, De ridders blikken Elkaar in d'ogen. ‘Vooruit’, er valt niet meer te verzinnen, De strijd gaat beginnen. 't Wordt tijd; Om, als overwinnaar, Tevens ook minnaar Te zijn, gaat de strijd. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij helder maanlicht Flikkeren de degens; maar ziet Ook hun ridderenplicht Vergeten de kampers niet. Aanvallen knap, Afweren rap. - Zo flink gepareerd, - En dit goed geweerd. 't Wordt een kranige strijd, Zonder haat, zonder nijd, Enkel om door dit vechten De liefde van de gravin te beslechten. Helder Knelt er Aanval op aanval. Maar Kranig en pal Blijven de ridderen, - Hun degens schitteren, - Tegenover elkaar. Hardnekkiger En heftiger Wordt de strijd. - Zo, nu begint 't eerst voor goed. Reeds een der ridders bloedt. - Oh, de hand slechts Is gekwetst! Dat is scherts. Niet voor een der kampers gewond Is, - zodat zijn leven wordt opgegeven, Al duurde 't nog de ganse avond - Wordt deze kamp geheven. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} De gravin heeft gezegd: Alleen diegene, die 't gevecht Als overwinnaar beslecht - Want hij is groot - Wil ik dees' nacht, als echt- Genoot Beminnen. Alleen deze nacht, Zeide zij wreed en zacht. Daarom, de kampers weten wel Een nacht van louter liefde staat op 't spel. Ras, ras Een pas Vooruit; Achteruit. Deze keer Een aanval. Dan weer Tal Van stoten Onverdroten, Weren. ‘Touché’, roept schamper Een kamper, En na een stonde Wankelen, tuimelt hij ten gronde, Gelijk het een ridder behoort, In een nachtelik duel vermoord. Ten laatste male ziet de ridder Uit zijn paleis van dodendromen, De gravin statig, trap na trap Afdalen, met eleganten stap En tot hem komen. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Zij knikt vriendelik en charmant, Wijl de ridder zijn leven had verpand Voor een nacht Harer liefde. Dan gaat zij heen, Want d'overwinnaar, Nu haar minnaar, Wacht. Van verre werpt zij de stervende Nog kusjes toe met de hand. Zó sterft de ridder Zonder nijd, zonder haat, Met een droom op 't gelaat. Zó gaat hij henen, Zonder maar even Om zijn leven Te wenen. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} En terwijl de ridders, koen Vechten 't edele gevecht, Siddert d'elegante dame, bij elke zoen Van haar laagste stalknecht. Naakt ligt zij op haar wit bed En laat haar handen waren Door des stalknechts ruwe haren, Terwijl hij, als een pachter, Haar brutaal zoent, van achter In de nek; Dan weer met zijn harde handen Haar blanke borsten En haar kersende tepels omvat, Als 'n rijke, verholen schat. De gravin, Met wrede zin, Plichtvergeten slecht, Bidt haar stalknecht Om eeuwige trouw. Hij, daarentegen, vindt geen zoete woorden, - Steeds leefde hij op verre buitenoorden, - Maar met zijn harde handen Omvat hij feller haar elegante Lijf en machtiger Drukt hij zoen na zoen Op haar lijdend, laaiend lijf. Haar ogen, Die zo wreed Ridderen belogen, Staren schuchter en getrouw, In des stalknechts helle ogen. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} En hij omknelt haar feller, Alsof hij haar wou breken Onder z'n zware, ruwe romp. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Van het duel Komt fel en snel, Met machtige schreden, d'Overwinnaar gereden En bonst met de hamer Op d'aloude slotpoort, Terwijl op haar zwoele kamer De dame verbreekt, Hartstochtelik, haar levenswoord. Maar niemand ontsluit voor de ridder de poort, En de hamer blijft klagen door 't stille oord. En die nacht heeft de dame haar woord gebroken En de pracht van haar lijf de stalknecht geboden. Junie 1915 {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Herfst Begonnen 2 oktober 1915. 1 Zij die vóór mij kwamen en dichters waren, Zij hebben hun droefenis, in de Herfst, uitgesproken En éénheid gevoeld tussen hun gebroken Leven, met het vaarwel aan de drommen hunner dromen, En het sterven der zonneblaren aan de dorre bomen. Zij hebben gezegd: de Herfst was 't schoonste getij, Al was hij dan ook droefeniszwaar en de baar van de zomer blij, Zij wisten zich een groot geluk, toen hun leed Met 't getij één was en sterk kompleet. Maar zo kan ik de Herfst niet voelen, zo is hij niet in mij: Het gulden doodgaan in rijk-trillende getij. Zo was het misschien vroeger; nu mijn droefenis inniger is, Nu voel ik van de Herfst enkel d'onvolmaakte, vunzige treurenis. Nu voel ik hoe 'n sterrevende zonneschijn Vermeerdert van dit treurende getij de werkelike pijn; Vermoeid of niet, - wie kan het weten? - draagt als 'n stramme vrouw De Herfst zijn lusteloze dagen zonder warmte, zonder kou. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} 2 Ik heb mensen, die ik lief had, weten doodgaan, - Tegenover liefde is de dood vastberaan, - Mooi waren de verlaten hulzen, de lijken, Volmaakt wit, als der blankheid dijken. Het was alsof 'n wezen, dat niemand kent of weet, 'n Zonderlinge matheid over hun blankheid varen deed. In de Herfst zijn gestorven de voorheen zonbelichte blaren, Zij zijn ter week en slijk beregend' aarde gevaren; Vuil en vunzig liggen nu, bemeursd, vertrapt, in 't slijk, De blaren, die voorheen de zon in zich besloten, 'n paleis zó rijk. Geel zijn de laatste stervende blaren aan de bomen, Zij, die nog niet begraven zijn in 'n laatste, late, lome Vaart. Ziekelik-energieloos, zelfs zonder de wrede wil Dood te zijn en weergekeerd tot d'aarde stil. Waar is de tijd die was van bloesemblanke blijheid? Waar is de tijd die was een zachte zee van blankheid? De Lente, 'n maagd nog onbevlekt en zwangerzwaar toch van verlangen; De Lente met al de klare klanken van ons nog vreemde zangen. Waar is de Zomer zat van zon, bedronken door het dansen En weeldespel in zarte zonnewiekenkransen? Waar zij zijn die morgenden, klaar in kimmebranden, En waar die avonden, geheim over de schimmelanden? {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu stijgen niet meer in de lucht, bij dageraadsontwaken, De zonnezangers, en niet meer slingerslaken Zij hun jubelklanken helder, kelderklaar. Nu komt de dag tevoren door de matte mist, men weet niet waar. Niet meer ontwaakt de dageraad, gelijk de Heiland, Zegenend of poeierzaaiend zege over 't land. Getrouw aan 'n oude sleur, blijft slemperslieren de mist, Als de man, die, moe en mat, geen doel meer in zijn leven gist. En als hij kwam, verloopt de dag, Zonder één traan, zonder één lach. In de Herfst dagen komen aan, In de Herfst dagen sterven gaan, Maar enkel van dit droef getij Blijft onzekerheid in mij. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} 3 De morgenmis wordt aangekondigd door het klamme kleppen van de klokken Weifelend, twijfelend, scheurend door het mistgordijn. Mensen, stom en slemperslaaprig, het hoofd in 't koude kleed getrokken, Dreumesdrommend, naar de kale kerk vertrokken zijn. Hier ook is niet meer om Maria's eenvoudig beeld Een Lente kaarsenblanke, bloesembonte weeld'. Ook hier is alles door geel en groen geluk verlaten, Kristus gaat gebogen onder zijn Herfstkruis, lijdend en gelaten. Schamel en schuchter zijn de mensen, ter kerk, saamgedromd; Hun zomerblijheid, blakende geloof, lijkt wel verstomd; Enkel dof geprevel vult de kale kerk. Afgemat zijn de mensen, reeds vóór 't beginnen van 't dagelikse werk. En elkeen komt buiten gelijk hij binnen ging, Zonder dat zijn gelaat verraadt welk een verlichting De dagelikse bede hem schonk; - want toch 't gebed is goed, - Enkel doodt nu de kilte de laatste levensgloed. Zó gaat d'akkerman onzeker, in een grijze band En voert de ploeg door 't kleiig land; Ik weet, in mijn herinnering, hoe hij in de Zomer ging, Zijn tuig blonk blank in ruime zonnekring. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} 25 november 1915 Dit vers kan ik niet meer voltooien, Wijl ik nu leef buiten de grijze mistplooien Van Herfst en onzekerheid. Door de Herfst is Grete Getreden, zonnige tred, En weer, Een tweede keer, Dragen de bomen bloesems. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Verzen voor de prinses van Ji-Ji Ich nenne dich nicht Licht, nicht Himmelszelt, Nicht Rose, Katzerl, Göttin, Stern, Panier, Du bist für mir kein solches Stück der Welt; Du bist das All, der Welt ein Stück von dir. Max Brod {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwe weg Nu is ook, als 'n laatste Mohikaan, M'n laatste vriend verder gegaan. Zo stierf die schone, schitterende schaar, - Over de stad glimden d'elektrieke globen klaar, Spijts mist rondom de klaarte hing, Toen m'n vriend henen ging. - Grijs was de gestorven straat, Waar stierf ons vriendschap, midden mist; Maar zijn afscheidstap klonk laat Nog in mijn hart, zó'n klare klank. Heel fris was het in mij, wijl wij beiden Beter elkaar begrepen dan in dwaze illuzietijden. Hij was een heel goed vriend en ons vriendschap was groot, Daarom hou ik nog heel veel van hem, al is hij dood. Wie beter weet, Hij gaat, zonder leed, Een nieuwe weg, al laat Hij, naast d'ouderlike haard, Veel dat hem lief was. Mijn vriend en ik, wij hebben beiden Een weg genomen, gans verscheiden. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} 2 Mijn hart is zo Als 'n piano, Die luid klinkt en toch zacht Haar klanken strooit over de mensen, Die langs de vensters van het salet Voorbij gaan, in trage tred. De piano, zij klinkt alleen Voor de mens die haar bespeelt, Voor die over haar zijn vingers heen En weer laat lopen, haar bestreelt. Zij wil enkel inniger doen worden Het salet waar zij leeft, En zo volgen haar zegenzware klankenhorden, Sluiten zich op in de kamer, Die gans gevuld wordt door 't getrappel hunner innigheid. Maar de mensen die langs het huis gaan, Klaar ook voelen zij de klanken aan- Trillen en zij blijven luisteren net Of de piano klonk voor hen, uit het salet. Zó in d'innerlike vreugde van één mens delen Zij, die ver van hem staan, dáár buiten; Nog loopt een man, die moe gewerkt is, Een straat door, dezelfde melodie te fluiten. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik leef nu enkel voor m'n Lieve Vrouw, Die, toen ik heen was, van de vriendschappelike haard, Mijn leven heeft opgeklaard; Dit leven weze dan ook aan haar alleen gewijd. Wat ik nu ben, dat's enkel voor haar en mij; Maar zij die in de mist buiten staan, Zij luisteren toe, zoals gister in de straat, Toen een piano klonk. Het was reeds laat, Want de nachtwaker floot Zijn schrille, eentoonge noot, Die d'avond besloot. Oktober 1915 {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Twist met Grete Hoe zo'n twist ontstaat weet niemand. Zij weet het niet, Marguerite, En ik ook, ik weet het niet. Plots voel je zijn bestaan en zonder weerstand Word je meegevoerd. Om welke reden Zo'n twist ontstaat, kan niemand weten. Enkel is hij daar, Tussen mij en haar, Als 'n metselaar, Die plots een muur begint te bouwen In een tuin, waar elke kleur Van elke bloem, die zich ontvouwen Wil, in zachte schijn van dageraad, Een nieuwe, ongekende kleur Verraadt. De muur, zo opgebouwd, Hij breekt de één-wijde verte Van kleuren, die rillen in d'adem Der geurende herten; Hij is als een man die, stram en oud, Leeft te midden van een heel fris woud. Zo herrijst, traag maar zeker, de twist Tussen ons beiden; niemand gist Wat er gebeuren gaat En bouwt verder een wal rond 'tgeen Hem lief is, tot de wal sterk staat Steen op steen. En dan zien wij die wal Herrezen en hoe 't moeilik zijn zal Hem weer omver te halen. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} 2 Wij zijn het schertsen gewoon, wij beiden, Vaak nog wat onhandig in 't onderscheiden Van wat scherts is en wat waar; Levensernst valt ook zwaar Voor jongelui van negentien jaar. Zo werd de scherts 'n metselaar, Die met stiekeme list Bouwt tussen mij en haar Een wal van twist. Zou nu reeds binnen zulk een wal gesmacht Zijn, hetgeen ik zó intens had gedacht, En zou nu reeds beperkt zijn de verte van de tuin, Door zulk 'n grijze muur, met zwart schaduwschuin? {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} 3 Wie in het leven heeft 'n vol betrouwen, Als in de sterkte van z'n hoepel, 'n zeer jong kind, Hij zal niet vlug zijn illuzies weten rouwen: De laatste blaren in de winterwervelwind. 'n Rijk mens ben ik en door de wijde wouden Van m'n illuzies wandel ik en ik aanschouw de Bloesemblaren; er is geen wind, er is geen regen Die kan doen sterven zo'n immer jonge zonnezegen. Zo is mijn betrouwen in 't leven groot En onbewust van koude wintersnood; Wie dat betrouwen heeft, sterk en intens, Hij is gelukkig als een zeer rijk mens. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} 4 ‘Was nu reeds alles dood?’ Ging mijn eenvoudige vraag, Toen ik buiten stond, En van haar mond Mij tegenklonk 'n koude groet. O, neen, nu eerst ontwaakte 't al Na de verwachte val Van de koude, grijze wal. Na het ontvouwen, In nieuwe schijn, Van haar en mijn Rotsvast betrouwen. Na elk groot verdriet Volgt vaak een heel mooi lied. Wie zich een hart gewonnen weet, Hij heeft een schat, Voor hem alleen gereed, Waar al hetgeen hij had En hebben zal, zijn oorsprong vat. Wie zich een hart weet, hij heeft 'n tent, Waar rust is, door niemand buiten hem gekend. 8-10 November 1915 {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Vergelding Ik ben gelukkig wijl ik mezelf 'n ander mens heb gevonden Die mij tot nog toe als een onbekende was; Hij heeft geleefd ver weg en komt nu ongeschonden Te voren in de Herfst, die voor mij als de schoonste Lente is. Niet lang geleden Was 'n volmaakt septies man te worden, mijn ideaal; Alle hartstocht vergeten, Het leven kalmpjes wegen en meten, Zijn enkel serebraal, En als 'n oud man, geheel bewust, Doden elke woeste levenslust. Dikwels heb ik tot mezelf gezegd: Paul, je weet, het leven is niet goed, het is niet slecht, Het is slechts gewoon, gewoon door en door, Als het werk op je kantoor. Je moet niet veel van het leven verwachten, Je moet ook niet naar dood-zijn trachten, Heel gewoon, zonder slag of stoot, Zonder dat je geleefd hebt, komt de dood. Maar het leven heeft als 'n moeder, goed, Een hoorn van ik-weet-niet-wat-overvloed Over het hart van de verloren zoon Gestrooid, - zijn ondankbaarheid ten loon. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben zó blij, ik weet niet wat ik doen moet, Het is Herfst, en 't is mij of ik slechts kende Het eerste stralen van een nieuwe Lente In 'n tere, gele gloed. Ik zou willen lopen en elk mens Die voorbijkomt, door de lens Van mijn geluk doen kijken. Ik ben zó blij, wijl het leven Mij ook gegeven Heeft de korte angst van 't pijnlik wachten Op de welbeminde. En dag op dag, Die 'k vroeger vlieden zag In dor' eentonigheid, wordt tot 'n schaterlach: Zonnebundels van geluk. 27-28 November 1915 {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Plakkage Nous sommes les pauvres hommes Et tout ce que nous sommes, Et toutes nos âmes, C'est pourque les belles dames, Du soir au matin, En fassent leur festin. Ed. Dujardin: Les lauriers sont coupés Ik spoed me om recht Op tijd te wezen. ‘Ik verwacht Je om half-acht’, Heeft zij gezegd. Ik spoed me, de wind speelt in de vleugels van m'n Mac-Farland, De regen druipt van m'n hoedrand Mij in 't aangezicht. Ik ben in de welbekende straat en tel De huizen die ik nog voorbij Moet gaan, zodat ik m'n stap versnel, Want ik voel me zeer nabij. Ik schel En wacht En tel De tijd. - 't Is stil Op straat Geen klacht Door d'eenzaamheid. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen stap, blijde belofte, klinkt door de gang; Ik schel nogmaals; ik wacht en ben zó bang, Ik wacht totdat ik zeker weet En verder ga met mijn groot leed. In eentoonge grijze loop Zingt de fijne, ragreine regen Met mijn arm zieltje mee: Liedekens van wanhoop, Liedekens van wee. Nog loop ik door de welbekende straat En luister scherp toe of geen stap verraadt De komst van de welbeminde. Niets, - het regent fijn, in weedom welgezind. - Ik herinner me nu 't gedicht Van een frans dichter, mij bleef Het bij, zó fris, dat ik 't als motto schreef Hierboven bij mijn droefenislicht gedicht. Verzen van pijn, verzen van leed. Uit de verte ik herken 'n Zeer vertrouwde stem Die zingt, - door de regen, klamme klem, - Een liedje uit ‘Carmen’. En die ik min Zij mint mij niet; Van mijn verdriet Weet ik 't begin, Maar wie zal mij 't einde zingen Van zoveel ontgoochelingen? Ik voel in mijn tes de pralines (100 gram) - Die ik uit een winkel meenam, - {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu heb ik ze weggegooid In de slijkvuile rioolgoot. Op een straathoek staat een publieke vrouw, - Haar liefd' is kou, Haar hart is rouw, Haar lijf is lauw, - Op een straathoek staat een publieke vrouw, Ze houdt mij staan, Biedt mij hare, - zeer flinke, zegt ze, - diensten aan, En als ik verder loop, schreeuwt zij: ‘Hartvreter!’ Zij weet niet wat zij zegt En weet niet hoe ze mijn wonde treft, Die rood, in d'avond, openligt. Mijn ziel is droef Een grauwe groef. En de wind speelt in de vleugels van m'n Mac-Farland, De regen druipt van m'n hoedrand Mij in 't aangezicht. 30 November-1 desember 1915 {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Wederzien Nu je, onverwacht, gekomen bent, Voel ik me weer 'n zwak man, En hoe ik m'ook overtuigen wil dat je liegt, Ik kan Het niet, en weer is het mijn hart dat mij bedriegt. Je hebt 'n zakdoek, die naar Eau de Cologne russe ruikt, Nu ben ik niet meer overtuigd, Ik wankel weer en kan geen woorden vinden; Ik ben zo'n arme boeteling En laat me graag de handen binden Door je heerlike, oneerlike lach. Desember 1915 {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Plakkage (Nr 2) Ja, so geht es in der Welt Alles fühlt man sich entgleiten, Jahre, Haare, Liebe, Geld Und die grosse Trunkenheiten. klabund: Morgenrot, Klabund, Die Tage dämmern Waar kraait nu weer de haan? Want 't is de tweede maal Dat ik door de welbeminde werd verraân. Nu zal mijn levenshardheid harder worden Als ooit te voren; mijn arm hart, - ik wil niet wenen, - Zal tot een harde diamant verstenen. En elk hart dat tot mij komt: - moeder, vriend of lief, - Zal ik sluiten binnen de ronde, harde wand Van dit hard hart van diamant. Elk hongerig hart dat in die toren om liefde vraagt Zal alles moeten derven En, zonder 'n ogenblik geluk, verhongerd moeten sterven. Ik zal zijn een rijk, wijdgeducht landheer Met landerijen, goud en nog veel meer; Maar de weelde van mijn hart te schenken Aan die mij minnen, zal ik niet meer kennen. En ik zal ook vergeten, dat eens mijn hart was Als een zeer fijn, kristallijnen champagneglas. Desember 1915 {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Fragmenten 1 Mijn lief, mijn hart schenk ik je hier Als 'n tennisbal; Je speelgenoot weze 'n fraai zeeofficier, Die knap wezen zal En in het spel bedreven. 2 Ik heb je al wat Ik bezat Mijn enige schat, Mijn groot hart gegeven. En wat heb jij den liefdedronken Jongen Die ik was, geschonken? 3 Mijn hart is door de smart gebenedijd, Heb ik troostend tot mezelf gezeid. Want mijn lijden, Elke fijne dolk, elke grief Is zoet verblijden Voor mijn wreed lief. 3 Desember 1915 {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} [Laat ons stappen over de lijken...] Laat ons stappen over de lijken van ons prinsiepen En verder gaan in de wijde, diepe Gaard der dagen; Laat ons nooit achterwaarts kijken: De blanke lijken Van voorbije dagen beklagen. Laat ons leven met d'eenge hoop Van elk geluk te genieten Dat ons zal bieden De dagenloop. Ziet De dagen Enkel als een bont verschiet; Zó is het leven als een bloemenzoen Aan d'aarde, lichtelik te dragen. Elk ongekend geluk, Dat zich biedt In het verschiet Van elk nieuw pad, Zullen wij plukken Als een niet verwachte zonneschat. Van al de dagen die dood zijn, Blijven enkel die in ons herinnering Geheel Fideel, Die waren van zuivere zonneschijn En ongekende schemering. 21 Desember 1915 {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} [Ik sta nu eenmaal voorbij de grens] Ik sta nu eenmaal voorbij de grens, Aan dewelke ieder normaal mens Moet stilstand houden. Een vriend heeft me onlangs verweten, Dat ik buiten het normale, - volgens hem het goede - ben getreden. Maar het lot, - of wie? - heeft het zo gewild, Want het heeft mij het ongewone voorbehouden. Niet ik ben ongewoon, maar wel mijn levenslot. Bij mijn vrienden heb ik steeds het grootste verlangen gekend Om een schone liefde, in de nieuwe Lente. Maar mijn liefde ontstond Op een Herfstavond, Mijn grote liefde, even buiten de stad, In het wijde park, toen het door de mensen, - de gewone dan? - gans verlaten was. Mijn liefde groeide sterk in de koude Winter, - Enkel zeer mooie bloemen groeien dan. - Daarom is mijn liefde ook oneindig schoon, Al is zij, - 't spijt mijn vriend misschien, - ook ongewoon. Desember 1915 {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Diverse verzen Aan mijn vriend René Victor {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Wederkeer Aan Victor de Meijere Uit de verre streken van lome Zelfverloochening, Flamingantisme, ben ik tot u gekomen Als een boeteling. Niet barrevoets, De handen saamgebonden, Door as, het hoofd geschonden, Met al het uiterlike mijns demoeds Om de bedreven zonden. Niet als de verloren zoon, Die, uitgeput en zwak, Aarzelend, om smaad en hoon, Wederkeert onder 't ouderlike dak. Maar wel gelijk de jongen, die in ontrouw Met z'n zoete liefje heeft geleefd, Plots in zich voelt het berouw Om al het goeds dat hij gebroken heeft, En met diepe demoed zich weerom naar z'n lief begeeft. Maar z'n zoet lief is goed gebleven, En heeft hem al z'n zonden blij vergeven, Om weer gelukkig bij mekaar te zijn, Na deze korte, gauw vergeten pijn. Dan groeit hun liefde met elke dag En wordt onbreekbaar sterk; Hun liefde wordt één goede lach En steun voor vaak ondankbaar werk. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Zó ben ik blij om m'n wederkeer, Tot u, Flamingantisme, nieuw geloof. Ik voel in mij een nieuwe dageraad; Hoe vlug de nacht der zwakheid mij verlaat En wijkt en vlucht; hoe voor mezelf, m'n werk sterk staat, Wijl 't voor uw heil is, o, m'n nieuw en groot geloof. September 1915 {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan m'n vriend René Victor Op 'n plein, - 'n Fris, wijd-open Plein, - waar kinders stoeien En om hun spel verheugd zijn En waar blije meisjes voorbij komen Met knappe stap, - Daar staat een boom die immer bloeien Zal, door Winter en door wind: De sterke, hoge boom Van onze vriendschap, Groot en vroom. Door de tijden van onze primula-veris, Als d'eerste bloesems bloeiden, Is onze vriendschap ons bijgebleven En tot 'n sterke boom vlug opgegroeid: Een boom die niet meer buigen zal of beven. Wij beiden voelen ons zeker Zo sterk als 'n leger, Want vaster en trouwer dan de wacht aan de Rijn Zal onze vriendschap zijn. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Herinnering Door het park stap ik deze nacht, Mijn stap is de adem van het park, De énige adem; Mijn hart en het hart van het park zijn één: Ik ben de laaste minnaar nog, alleen; - Eenheid is sterk En zwaar van geluk. - Wij, het park en ik, zijn vergroeid één, Want er is niemand Die als ik het park kent. Die anders zegt, hij wiegt Zichzelf en de anderen Op woorden, die hij zichzelf voorliegt. Wie liep door het park, zeer jong, Achter een hoepel, die veel groter was dan de knaap zelf? En wie drong Met zijn schoolkameraden, - Zodat de mensen soms zeiden: ‘Schande en schade’, - Onder het licht groen gewelf Der zonbegoten bosjes? Bij deze bosjes, in deze nacht, Is me alles weer vertrouwd, Vrienden van over oud. Maar nu komen de schoolmeisjes voorbij: Ik zoek, angstig, blij Naar d'uitverkoorne. Nooit heb ik gesproken, Mijn stille verering verbroken, Beatrice? Ik kan me nu niet meer herinneren hoe ze was, Enkel meen ik te weten dat ze een fluwelen hoedje droeg. Maar ook anderen zag ik graag Voorbijgaan; al de schoolmeisjes hadden, Zo leek het toen, een liefde voor mekaar, {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} Liefde, onverbreekbaar. Ik was toen dertien jaar. Later zou ik weten Dat ze mekaar veel schandaaltjes verweten. - Toch doet het goed eens te wezen illuzievol, Al blijkt zo'n vertrouwen later wel erg dol. - Verder zie ik mij terug: een kunstenaar, Een dichter, asjeblief, met lang haar Over de halsboord, franjes. Ik lees verzen, terwijl ik mijn jonge waan Wandelen laat door het park, Ver van de mensen, denk ik me, en de mensen gaan Ver van mij. Soms roept 'n knaap: ‘artiest’, Zijn stem klinkt klare zomerblijheid. Toen minde ik de blanke zwaan En de vijver wist ik ongeschonden reinheid. Dat hoorde zo bij mijn jonge dichterswaan. Later heb ik de één-zware stap Van de leeglopende fabriek liefgehad, De mensen die zonder geluksdoel Door d'avond-zwoel Van het park gaan. In mij ging Een opstandeling. Maar niet enkel dat, de mensen, de zwaan en de vijver, had ik lief, Ook de getijden. Hij die begrijpt de schoonheid van de wisselende gang Der getijden, zal zijn leven lang Gelukkig zijn. Nu weer heb ik al de mensen lief, Zij die voorbij zijn; ik ging Ze tegemoet in mijn herinnering, - Zij die naast me zijn, {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Zij die haast komen moeten. Ik heb ze allen lief, omdat ik nu één liefde ken, Waarin de liefde voor de anderen zijn oorsprong vindt. Hij, die bemint, Kan niet meer haten, Maar al de mensen, ter wille van zijn liefde, In zijn liefde sluiten. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Een herfstdag Van zon en van een laatst geluk doorweven is de dag. Zonnedraden, zilver-bepereld, zijden regenrag. Gouden zon op de sterrevende blâren speelt; Goud, veel goud overal, een Sesam-rotsen-weeld. Dode blâren zijn op de grond gevallen, Maar zó te sterven lijkt me mooi en allen Die m'n vrienden zijn, wens ik zulke dood; Dat zij nooit kennen koude winternood. En om me ook wat van dat goud te geven Speelt blij de zon op m'n aangezicht even, Dan met schalkse klownknijpen, speelt de zon Over m'n beeltnislege medaljon. Oktober 1915 {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Valavond Nu is van Kalifornies goud de tijd; De sterrevende zon vergaart Haar krachten voor een verre vaart, De laatste van die dag, ter aardewaart. Daar heeft de zon een laatste maal Haar stervensweeë gouden praal Verzameld in een glazen tremportaal. 12 Mei 1915 {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Stemming Filterregen zijpel zacht In mijn hart uw klamme klacht En ontmacht, Me zacht, in de nacht Die m'in purper wacht. Wolkenvachten, Donkre machten, Drijven krachten Die versmachten Korenkop'ren pracht. Zijpelregen, Zonder zegen, Langs de wegen Neergezegen, Ruis in 't harte Van de zwarte Linden langs de laan. Regenvlegen Die, als narren, Komen sarren, Ruist nu vege In het lege Van mijn hart, Moederstille smart. Filterregen, zijpel zacht In mijn hart uw klamme klacht. Mei 1914 {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Vers Ik heb in m'n hart 'n zonderlinge wezen Dat een bizarre tango danst; herrezen, - Ik weet niet hoe, zo vaag Is alles, - uit 'n aloude sarkofaag. Terwijl het danst, hoor ik het zingen Met bonte blijdschap over weemoedszwangre dingen. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Noceur Het wordt reeds vroeg, want 't is zó laat; Ik voel de nieuwe dageraad, Die spreidt zo wit, zijn wit gelaat Rein over de kille, stille straat. Nu trilt en rilt er langs de lucht Een witte zonnewiekenvlucht. De huizen zijn een witte rij Van maagden in hun bruidsgetij. Kargeluid breekt scheurig de stilte Gelijk de dageraad de kilte Brak. 'n Klok werpt zilver uit een toren: Een nieuwe morgen werd geboren. Ik ben zo droef, omdat 'k geen jongen, Herboren in de dageraad, Ben. Een heertje, even beschonken, Dat stilletjes naar huis toe gaat. Ik heb de lange, lege nacht Bij moeë meiden doorgebracht. Weg met de nacht zijn al mijn lusten, Heel de morgen door zal ik rusten. Ik weet me zelf een triestig sinjeur, Een pijnlik, armzalig poseur, - 'k Verborg mijn roze levenskleur Onder een waas van witte geur. - Door mijn venster Tuimelt de dageraad Een zonneglenster Over mijn lusteloos gelaat. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Verveling Ik kan geen doel vinden voor 't leven, vandaag. Hoe moeilik toch ik de last der dagen draag. Mijn dagen zijn hoogten en vlakten van lust En verveling, maar alles zo onbewust. 'n Roman lezen? Neen, dat gaat helemaal niet; Ik kijk liever door m'n venster: daktilo's, Naaisters gaan voorbij, zingend rollen auto's, De trem dat 's net 'n motorboot, die 't water klieft. Even sta 'k, wijl ik 'n sigaret aansteken moet, Als Mefistofeles, in 'n korte, gele gloed; Schaduw en licht spelen langs m'n aangezicht. Verveling komt mij voor de zwaarste levensplicht. Ik staar en denk bij de wolkjes: In ene gracht Verdronk Ophelia; m'n lief ging door 'n mistige nacht Van mij; Berenice, Beatrix, vele mooie vrouwen Zullen zich in dees sigarettenrook voor mij ontvouwen. Uit m'n sigaret stijgt Salome, en ook Haar sluiers zijn geweven uit m'n ronde rook. Ik zelf voel me als de Tetrarch Herodes, die scherp toeziet En bij 't sterven van de doem-dans, de dood des Dopers gebiedt. Zo stijgen uit m'n rook die leenge, lauwe lijven, Om in 'n doezelende dans verveling te verdrijven. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Juffer Lola Voor Charlotte V. Juffer Lola, dit is waar, Danst met stappen, Rappe, Ranke, Op het klanken Van een lustige gitaar. Kleine, Fijne Sirkeldansen Vormen kransen Rond, rond, Over het tapijt Zo bont. Juffer Lola rookt sigaretten, Kleppert met de kastanjetten, Lonkt en lacht Zoetjes zacht, Weet Haar passen Wel te passen, Meet Zo goed En netjes Al de tredjes Die zij zetten moet, Een voor een; Danst... alleen. Juffer Lola doet naar nieuwe wetten Klepperen de kastanjetten, Die begeleiden {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Al de zongewijde Liedjes die zij zingt. Spaans bloed Stromen moet, En de kastanjetten Zetten Snel Moed bij het duel. Zonderlinge Dingen Klinken Uit dees' zang In mijn hart zo lang... Bij het eindigen van de dans Werpt juffer Lola kusjes met de hand, Juffer Lola, zeer charmant. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Jonge lente In de jonge Lente, - Ach, hoe dwaas, 'k Ben mezelf niet meer baas, - In de jonge Lente Hebben twee jodinnetjes, Twee trouwe vriendinnetjes, M'n hart verleid En tot 'n kort geluk geleid. Nu dwaal ik zonder senten, - We zijn ook in de jonge Lente! - Alleen langsheen de grote straten, M'n portemonnaie is gans verlaten, Gelijk de schatkist van de edele Staten Op verkiezingsplakkaten. Terwijl ik zo langs de straten dwaal, Heb ik m'n heel kapitaal, - Ach, welk een pret, - In de hemelse dauw gezet En hoop dat hij, in de jonge Lente, Me bezorgen mag talrijke renten, Zwaar door de grote persenten. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Liedje M'n meisje heeft me bedrogen gemaakt, Falderideine, Pieterse, is er een zaak die zó vermaakt, Falderideine, falderidom. Mijn harte teer, mijn harte zeer, verhoopt geen wederkeer, Falderideine, Maar, ach, m'n vrienden troosten: meisjes zijn er meer, Falderideine, falderidom. Zo ben ik weer in 't leven gans alleen, Falderideine, Zo spoedt m'n leven als 'n sneltrein heen, Falderideine, falderidom. Soms heb ik wel gewenst van dood te zijn, Falderideine, Nu hoop 'k: komen zal 'n nieuw lievekijn En weerom brengen blijdschap in het harte mijn, Falderideine, falderidom. September 1915 {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Dronkenmanstemming Aan mijn vriend E. den Haene Ach, molenwieken, wenkt me niet In dolle, volle farandolen, Ach, wenkt me niet, wanneer je ziet Dat 'k eenzaam langs de wegen dole. Of wou je dat ik mee kwam dansen Op jullie dompeldonkre schansen, Mijn liedjesdronken jeugd herkansen In jullie weidse, gekke kransen? Je weet niet waar je henen wilt, Je slaat de wind, je slaat de lucht In luie, lome avondzucht, Je weet niet waar je henen wilt. Wel kun je in de ruimte lopen, M'n zaalge dronkenheid bepraten, M'n liedjes kwezelig versmaden, Je hebt niet eens als ik gezopen. Junie 1914 {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} De onbekende vrouw Een mooie vrouw is langs me heen gegaan; Heel even bleef zij staan En keek mij aan; Toen is zij weer haar gang gegaan. Was zij blond Of was zij zwart? Ik weet niet meer. Alleen heeft zij me 't hart In de fluwelen avondstond Oneindiglik gewond; En 't doet me nu zó zeer, Dat ik lauwe tranen weende, Langswaar zij henen ging, Latend ontgoocheling, In de droeve kring, Die rond mij hing. Nu dool ik langs de wegen, Het hart met stille pijn doorregen, Omdat 'k niet weet, waarom ze m'aangekeken Heeft en waarom deze onbekende vrouw Zoveel rouw In mij heeft nagelaten. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Ach, alleen weet ik dat zij henen ging In het gesching Van elektrieke kringen; Hoog herrezen, Latend in mijn wezen De geur van haar heliotropen, Als een rustig smartenmeer. Junie 1914 {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} [Eentonig ziek zijn al de stonden] Eentonig ziek zijn al de stonden Langs mijn doods bureel. Mijn ziel is nu zo leeg, als na een sombre zonde Bedreven in een spiegelend bordeel. Soms scheurt een stap de stilte En ik hoor Geruchten zwijmelen langs mijn stil kantoor, Ter eeuwigheid. Ach, alle dingen Zinken Ter eeuwigheid. Eens dacht ik in mijn leven Van louter liefde en lach doorweven, Maar 'k nu best Ten allerlest Zijn al die dingen heengegaan En langs de paden van mijn leven Bleef ik armoedig staan. Elektrieke lampen schijnen En zijpelen gele pijnen In mijn ziel; buiten zingen kinderen Het liedje van een jonge meid, Die in een hofje werd verleid En nu zodanig heeft geschreid, Omdat ze haar ere kwijt Was en naar 't gasthuis werd geleid. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Gestalten gaan langs mijn venster henen En alles is zó droef, zo droef en doods, Dat ik zelfs niet durf wenen. Ach, alle dingen zinken Ter eeuwigheid En laten ontgoochelingen Doorheen de meteloze tijd. Julie 1914 {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Avond Ach, m'n ziel is louter klanken In dit uur van louter kleuren; Klanken, die omhoge ranken In een dolle tuin van geuren. Mei 1914 {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Het sienjaal {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Liederen van het werkelike leven Sinon la vie, rien ne nous importe, malheureux que nous sommes. Le premier homme, en quête de Dieu, est un artiste. La recherche de la vie a fait la religion, et non la crainte de la mort. Il n'est pas un seul homme qui n'ait besoin de Dieu pour vivre... A moins de la religion, il n'y a que l'art seul qui permette de vivre. Je souffre, donc je suis: tel est le principe de l'artiste. La vie et la douleur sont les termes de l'être. Toutes mes idées sont vivantes et passionnées; en elles, c'est la douleur qui met le signe. Si elles ne sont désespérées, et chaudes comme la vie même, que me font mes idées? Suares: Le Portrait d'lbsen {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Een lied Een vrouw die, een heideheuvel afdalend, kleine, paarse heidebloemen strooit over het hoofd van de welbeminde en lacht, zó zijt gij tot mij gekomen zomerlik reëel, sterke ziel van buiten, geworden tot mijn ziel; kracht, die weer buitenwaarts gaat. 7 julie 1916 {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Zomerregenlied Regen, reiniging buiten mij, reiniging van de straten, alle dezelfde, minnaars die lang gewacht hebben naar dit overvloedig zoenen, maar nu hun lichaam golven, bevrijd van dit zomerzwaar verlangen, in de lange omhelzing van de knallende zoenen. Wit gewassen wegen, straten na de omhelzing, in vreugde en berusting neergelegen, bomen der boulevards, herauten van de levende zege, klare klaroenen, roes van herlevend leven, rein van reiniging. Mensen die zich spoeden om de reine regen te ontvluchten en toch zelfs binnen de koffiehuizen, deel zijn van dit groots geheel der reiniging. Een handelsreiziger die ras een koffiehuis binnen gevlucht was, voelt nu pas de frisse damp, die stijgt uit zijn regenjas, hem doordringen. Als een poedel die uit het water rijst, voorzichtig het riet ter zijde schuift, rond zich een waaier van waterkorrels wuift, duikt de trem op. Het snikkende sienjaal viert feest, als onder zijn hijgen, zó betuigt het blije blaffen van het beest. Rustig zware adem, ligt het land, onder de omarming. Een grijs kleed van een koningsdochter, zo is de slierende smoor, maar de gordijn van de verre regen verbergt niets. Damp van het land, lied van de aarde, levend als geboren gaat de klaarte uit de gulden gorgel van de leeuwerik. Land dat zich strelen laat {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} door de lange, slappe vingers van de geliefde. Ritmus van de fijne regen, stappen van een pygmeeën-leger, dat draaft naar zege; stortregen, marsj van het heir der schone nederlagen, opflakkerend leven. Losbrekend patos, geweldig, overstelpend; moederzoenen voor het éne kind. Dorpen omstrengeld in het begeren van de wind, vergeten neergesmeten na het genot; losse, zachtgestreelde korenhaardos van de beminde. Eeuwig land, nooit genoeg bemind en nooit genoeg genomen, voel hoe de wind uw lijf rein maakt van verlangen. Vreedzaam-voldane volmaaktheid van de slagzoenen, regenomhelzing, rustig neergeleide berusting onder het jonge, bange branden van de zon. Regen: reiniging. Wit gewassen straten, klaterende tremsporen, witte wegen, lijnen van het spelend licht, onbevlekt herboren. Licht dat de koffiehuizen en de winkels binnenspoelt: verwachte Heiland. Over het land ging de regen, de godsgezant: Johannes die de zielen zuiver zingen zou. Zó regen: opperste reiniging in mij. Als klederen pas gekomen uit een nieuw-wasserij zie ik de mensen gaan over de straat; want geen ander doel heeft de regen dan dit: de wereld voor te bereiden, te reinigen voor de zonnekomst. Ik die dit weet, - heilig weten van Gods genade, - stap levend blij door regen, door de straten en langs de huizen, die zich baden laten als ik in het heilige bad der reiniging. Grootse wandeling: bewuste, uiterlike ritmus {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} der stille handeling van het innerlike denken. Ritmus van mijn Ik, opgelost in het alomvattende ritmus van de elementen. Wandeling, rit door regen, regen, zelf rit door der getijden zegen. Lust van te gaan en de regendruppels sterven te voelen in het koele van mijn regenjas. Nieuwe werkelikheid: zachte regen die mij omvat; stortvlaag, die mij opneemt, verder draagt in zich; frisheid van mijn handen en van mijn gelaat; onwerkelike werkelikheid, zó onverwacht, maar zelf wachtend op wat zij voorbereidt. Loutering. Want zoals de waters van de regen wegspoelen, na de reiniging, hun taak volbracht, zo lopen de straten, slechts met het éne doel, op en naar een groot plein, dat onbewust van wat voorbij is, en blank reeds, onbewust ook van zijn huidige schoonheid, te midden zongeplas te rusten ligt. Zware adem. Rust. Bevrediging. Ik sta midden van het plein, zó als het plein te midden van der straten kruising ademt, en ben dit alles nu. Rust. Denken dat zich een ogenblik vergenoegt te zijn de gedachteloosheid van 't enige genieten. Over zó 'n strijd onthutst, ligt de zon enkel te kijken te midden van het verslagen leger der wolken. 1-15 september 1917 {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Avondlied Aan mijn vriend en weggenoot de schilder Floris Jespers Wachtend laten enigen de avond binnenglijden. Op de wanden kan eenieder het evenwel duidelik vertoog lezen en hoe, wit op zwart, met grote schaduwtrekken de zege van de avond staat bewezen; want de avond wint de kast en van daar valt hij op de lijst van een portret dat hij, winnend, in duisternis legt. Langzaam maar zeker: terreinwinst van een leger. In de kamer wachten lotsonderdanig de overwonnenen rond de tafel, midden in het namiddaglicht geplaatst, hun laatste burcht. Maar als de avond volledig de slag gewonnen heeft, - wand, o landkaart met de rand van de steeds vooruitgeschoven vlaggetjes, - dan zal de korte knal van het gas of warm elektries licht een nieuwe innerlikheid ontsluieren, - Salome werpt weg haar zwarte sluier en is weer naakt: gelukkig. - Valt licht van de lamp, zo is er vreugde, genot om het alledaagse: klinkt niet zo blij een teekop op het ondertasje, als geiteklokjes in de bergen? Hoe warm is de stem van mijn moeder en alle herinnering. O wiek aan! Ik weet hoe zacht ligt het licht in de nacht en warm in de stilte van de tuin. Als even de wind gaat door de boomkruin buigt hij de duistere demoedig naar het kleine licht. Woonkamer, o kultus van de nietige dingen! Naast mij, doof door de wanden meisjes-solfège-zingen. Als van heel ver. Dat brengt ons dichter rond de tafel, en ook doen dit de schaduwen die vallen van de wanden. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} De grootste roem is ijdelheid en klein, maar het kleinste atoom van het leven dat u geschonken wordt zult gij in dankbaarheid aanvaarden. Demoedig zult gij zijn, dichter die ik denk, klein gij zelf en rond u alles groot van leven. En blauwer dan het licht van uw naïeve ogen is het blauw dat ligt in de diepte van de witte teekop. Op een kantoor is de avond geel-gloeiend glansen dat stroomt uit de overvloedshoorn van een groene blaker en de sous-chef ziet in zijn brilglazen hoe achter hem, bij 't aansteken, de groene lichten even nijgen en dansen, kort-breed: révérence en crinoline. Anderen, zij, die door de nacht de schat van hun leven hebben gedragen, - vervreemding, lange zenuwhanden van spelers, meiden en hun stemminkjes, maar diep daarachter soms een wilde gil, - russiese tragiek, - zij komen in d'avond, het eerste licht dat hen doordringt, het slot van de klein-kamertjes-deur dat overspringt, een duistere trap: o het licht van de blijde straat! - Maar de straat zelve als de avond valt. Een lichte sluier, fijne rouwsluier, bijna pluim in de wind en toch het licht verstikt. In zweefvlucht daalt de sluier van de lucht en legt zich als een golf vol deining over al de straten en al de daken. Of een grote vergaarbak is de stad: regelmatige drop, tot de bak zwaar-vol is, dat is de duisternis. Maar vóór de duisternis aanheft haar simfonie van het noodlot, beangstigend misterie, heeft sterker het hart van de stad geklopt in de onzekerheid van het uur dat ligt tussen namiddag en avond. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Het uur dat noch het éne is, noch het andere, het uur dat ligt gejaagd in moederswanhoop voor harer vrucht gebroken levensloop, doch reeds berustend in de troost van rust; het engste uur van de dag, maar ook het ruimste. Angstige voorvoeling, besef van het noodlot, maar ook hoop op berusting, snel kloppend hart en plotse stilstand. Liggen de straten in dit alomvattende psyche, varen sneller de trems in de duisternis, maar liggen plots stil, als domme schepen. Aarzelen de winkels of 't nu reeds tijd is licht te laten gulpen over de straat, die nog baadt in de laatste smartstralen van de zon. Als nochtans de avond zal gevallen zijn, zal hun bedrijf, - diadeem van lampefestijn, - beelden de prachtige bestaanszekerheid midden de grote twijfel van de avond. Oprukken voelen de mensen die huiswaarts keren, een onbekend leger vooruit tegen hen, dat hun rechtvaardige marsj stuit. En keren kinderen niet te laat huiswaarts? Volgt d'ouderlike vermaning? Twijfel ook grijpt echter de avond aan, als een kind dat plots ouderloos in de wereld staat. De vallende duisternis is als een self-made-man, zeer knap in de struggle for life, nochtans leegte weet in zijn leven; overwinnen is niet alles. d'Onzekerheid van de dag die heen vaart is dit trem-schip dat de laatste scherven van de zon op dek poogt te vergaren. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar de gevallen avond is de geweldige simfonie, de aartssombere. Zware hemel waarop zich aftekenen verlichte huizen, een na een, als letters van het eeuwige ‘Mane-Thekel-Pharès’ van de dagen en van het licht. O geweldige fatum-simfonie! Een beweging, éen ritme in nochtans zo verscheiden elementen. Arme lichten die tegen de avond opklimmen: arme St. Johannes de Herbergzame tegen het lichaam van de Godszoon: nietige klanken saamgedrongen in een hoek en steeds uit de verte opdoemend: kranteventer, hond, tremsienjaal, zweepgeklets, autosireen, alle klanken die schamel en verlaten staan tegenover de grote éenklank, die niets minder is dan des avonds adem. Klanken die afgezonderd staan, tot ze naar de simfoniese achtergrond gedreven, verscheiden instrumentaal, in de grote éenheid opgaan. Want slechts even, dit is gedurende het eerste begrijpen, schijnen deze: lichten, venter, auto, trem, enkel zelfstandig in hun arme onversmeltbaarheid, dan echter zijn zij niets meer, - doch des te groter, - dan de slaginstrumenten: de eksplosies in de ontzaggelike fatumsimfonie. Even overheersen de pauken, de pauken: hoor de trem, hoor de trem, jankt een hond, kletst een zweep; maar een klarinet doet ironiek: (Tijl, Tijl, valt de bijl) merriegehinnik; somber onderlijnen de bassen: huizen die zwart in de duistere hemel zinken; weer even lichten de simbels, bliksem die flitst: een huis vol licht; {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} inniger worden de bassen, de avond die zwaarder zich toevouwt, somberte zich sluit over de stad, alles verzinkt in duisternis, in duisternis; de bassen vervallen in dood, in dood, dood; nog leeft de simfonie in een even trillen van de violen: de kus van de geliefden; dan sluiten de bassen, binden de einden van de doodskroon, tans zonder begin, noch einde; noch licht, noch duisternis, doodskroon... dood... kroon van dood. Gaan door de stad de onbewuste toeschouwers, medeakteurs tevens: de mensen. Losgelaten de late driften, de duizend-en-éen-nacht wensen, de jacht naar rijkdom, de jacht naar glorie, de jacht naar liefde, vooral de jacht naar liefde, bij koninklik besluit weer open verklaard. De sjofele jacht: miserere: de rijkgeworden vleeshouwer, maagdekeslijfbegeren, betaalt met een souper, een strikkie en een hoedje, zelfde sisteem als dat van de beschavers onder de tropen: immers jacht is jacht en de jacht is open. Zwerftocht der rasta's door de restaurants en de tingel-tangels, Zwerftocht der souteneurs, die niet en-veine zijn. Een meid heeft er zin in, - zin bij wijze van schrijven, - immer dezelfde sirkel rond een gaslantaarn te trekken: zo rond als een louis... haar souteneur overigens heet ook Louis. Een neger lacht, - Jack wat heb je mooie tanden, Black and White, - terwijl hij paradeert in khaki, naast een havenmeid. Supériorité de race. Verder beproeft de onderbaas van een warehuis de nieuwe winkeljuffrouw; je mot toch weten of je kan rekenen op der bedienden hou en trouw. Abattoir van al de illuzies: tentaculaire grootstraat! Vrouwen die, immer kleine meisjes, de chrisanteem van hun dagen blad na blad, ontblaren; in hun hand blijft niets van der bloeme schoonheid. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Kleine meisjes, nauweliks vrouw, die hun wipneusje in het leven wagen, tot twee traantjes hun over de wangen lopen: zo potsierlik als op de schmink van een clown-musical. Arme meisjes die de eerste pensum van het leven schrijven aan de minnaar die hen verliet... Zo vaak hebben de trems vol belofte geklingeld, - voerden zij niet naar het geluk? - Alsof de watman dit wist, rende sneller de trem, - nu is elk gerucht zo scherp... En op de kleine vertrapte illuzie sluit de avond der grootstraat zijn vergeten; stenen vallen van de huizen, klanken zijn de bloemen die de laatste bezoekers te strooien weten, kleppen klokken dood, doods kleppen klokken en moedertjes in 't zwart gaan haastig langs de donkere straten ter kerk: een kruisweg om de vergiffenis van de zonde hunner kinderen. Abattoir van al de illuzies: tentaculaire grootstraat! Als kleine meisjes lopen al de vrouwen hier, amazonen der bange jacht, weerloze onderdanen van het toeval. Als al de poorten zijn opengezet, als de straat volspoelt van het ganse nerveuze leven der doellozen, der geestelike daklozen, als de kantoren, de warehuizen hebben gebraakt, o dan midden in de barre batalje, de neerlagen die niemand kent! Farandool der gebroken harten, duizendstemmig requiem, dies irae, dies illa en elke dag is gindse dag. Avond: buik van smarten. Open liggen de muilen der tingeltangels, onbewuste stroom der mensen, duisternis, dan: klatergoud licht, evenzo muziek {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} en een gans ander leven: oppervlakkig en diep. Walzer die alles meevoeren. Muziek verlangen, muziek betrouwen, muziek gebroken harten, bekende deuntjes: genot van de gigolo's. Als een klok klept negen maal is er stilte over de stad: een angelus over de velden. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog eens herleven al de instrumenten, na 't even aangeven van 't finaalmotief. Agonie van de levende groot-straat: laatste losbarsting van de driften, midden in het rustig huiswaarts keren van de gezinnen. Tans braken de schouwburgen, de music-hall's het laatste uur der jacht. En de geboorten van enkele sjofele amourettes is alles wat de avond nog geven kan. Rachitisme, kinderen die spoedig zullen sterven, een dood als hun geboorte. Hun leven ook had geen belang. Een pas geboren liefdepaar heeft zich, huiselikheid zoekend, in een nachtrestaurantje begeven; hun liefde zal hun souper niet overleven. Zo sterft de avond van de grootstraat. Maar over de stad sluit zich de avond en wiegt het spelvermoeide kindeken in slaap. Nog even kijken kinderlike mensenogen, - een gordijn schuift ter zijde, - over de dode straat, dan leggen twee vrouwenarmen zich als koele dieren rond de hals van de geliefde. Morgen zullen de kinderen onthutst ontwaken en als de vrouwen het kamervenster zullen openzetten, zullen zij verbaasd de straat overschouwen, als was het de eerste maal dat zij dit venster openden ofwel: een vreemde straat. De lichten gaan slapen éen na éen; snel, kostschoolkinderen in het dortoir en vermoeid van voetbalspel. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Tuimelt d'avond in d'armen van de nacht, enkel de nachtwaker op het stratekruispunt wijkt niet, blijft op wacht. En terwijl hij de grendels der deuren keurt, sluit hij de avonddeur onbewust, zelfvergenoegd en hij lacht. Begin november-31 desember 1917 {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Vincent van Gogh 1 Profeet van Paturâges en zuiderzonminnaar, maar meer dan dit: diepbewogen dichter die de zware dingen van buiten licht schiep, herschiep als de kompleet blauwe lucht, - herder die het onvruchtbre gebeuren van buiten, naar het grote centrum dreef, de oasis, de keure van frisheid... In ons zelve hebben wij de Jordaan; allen die nog Godsvreemd en belâan met de erfzonde zijn, - de dubbele machteloosheid van het naar buiten kijken en de loutering, dit is de permanente zege in ons: patos en tragiek, dit het innerlike, daarom het heilige ‘veni, vidi, vici’, - al die machteloze vreemdelingen van buiten, al de gebeurtenissen zullen wij tot godskinderen verfrissen door het heiligmakende water van onze Jordaan. Kunst is de alles overstelpende liefde en de alomvattende. Als de zoon van Tobias die ter genezing van zijn vader uittoog naar een ver land, en daar de vis haalde met de kieuwen uit het water: de ogen van zijn vader het licht schonk. Kunst is de liefde in elke daad. Kwintessens. En het volledig liefde zijn. En dit is liefde als Vincent deed: de talenten die hij kreeg, tot de waanzin, tot het leed dat vreugde wordt, levend maken. {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} Niet het te zijn of niet te zijn is de levensopgaaf, maar het misterie van het zijn vult alles. Het eigen zijn. Dat over alles te leggen. Wordt eigen zijn van de omgeving. Alles te vervormen, te martelen, te doden tot schoonheid. Je zelf dood rekenen voor de wet, om de wet van je zelf te verbreden. Abstraksie van je zelf, want deze kosmiese liefde vult gans je zelf: Bron van den aardbal. Vincent. Zo is hij. Hij is niets en hij is alles. Als de priester: meester en dienaar. En de wijn die eenvoudig perelt in de kelk is plots onder de adem van liefde, bloed geworden. Levende drank. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} 2 Meer dan uw werk. Dit is het grote, het oneindige. Het venster op de ganse wereld. Ook alles wat in de verte schijnt strekt zich daarbinnen deinend uit. Een venster is alles. De ganse wereld ligt binnen éen venster. Men zal dan van uw werk houden, wanneer het beurtelings met de geslachten bloem, steen of eik zal geweest zijn. Heel jong, - nauweliks had ik je herkend, - heb ik gevraagd: ‘Vader, die kiezel is zo schoon, hoor je zijn schoonheid onder de trage tred van mijn laarzen? Maar zie deze ronde schijf in de zon.’ Door wouden gaan. Pijnboomnaalden vallen als vingers van de bomen. Vingers zijn verlangen van lange, lome lust. In de boomgaard hangen kersen, aan lange, stramme takken, vruchten die zich saampersen als kinderlippen. Niet tastbare gloed waarin zij bloeden als een zinnelike boetedoening. ‘Maar alle schoonheid, mijn zoon, is in de brand van je ogen. Ogen zijn steeds blauw als de zeestrandrand.’ {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} 3 Leed als de golven van de oceaan die baren witte blaân van bloesems. Leed als van blaren aan de bomen. Bomen die kruinen worden, kruinen: der bergen wit gehelmde horden. Het arme leed wanneer het wordt ontzaggelik in het dragen aller leed, wordt scheppend leven weer. Wie al de noodbaren in zich stort, tot een fontein van helder water wordt hij weer. Wie leed als landen torst draagt in zijn flank de vruchtbaarheid van honderdduizend zielen. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} 4 De stem van Vincent Laat ons de blaren van alle leed vergaren. De aarde, ook vermoeid, heeft nooit dode blaren gedragen. De aarde wondt om, in de driedagestond, te laten herrijzen onder de loodzware kus van liefde. En is die kus weerom licht leed, leed dat alles is, - Ik ben Die is, - o, laat deze zoen niet verloren gaan want elke zoen is gloên van goed. Nooit wassen dode vruchten aan de bomen. De pijnen snikken eeuwig en laten hun lange tranen als vingers vallen. Weet dit, mijn zoon: wanneer leed leven wordt, houdt op het leven leed te zijn. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} 5 Kristus. Verlosser. Het Kruis vergaarde al het leed. Toen wierp hij weg het huis van zijn leed. Drie dagen en de schildwacht schrok. De kunst is groot. Een kruis van leed... dan valt het huis maar alles blijft. En telkens woont 't woord onder ons dat ons beloont, - nieuw. De weg van de Verlosser, de weg van het leed: een hoogvlakte van geluk. 27-30 oktober 1917 {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} Het stille lied Voor de zoveelste maal heb ik Botticelli over het land zien gaan, die bloemen zaait. En weer strekken de bomen hun geweldig bottende takken, levensdrift die de Japannezen begrepen. De avond weerhoudt zich te vallen, de mensen haasten zich in dit jong getij, arme schelpvissers met de wilde hoop: tans zal de vloed hun rijkdom zijn. De huizevlakken en hun toonprojeksies, die zijn de afstand tussen hen en mij, verdringen mij naar 't diepst van mijn geweten. Doch niet meer een roes is tans de Lente die van mij gaat, niet meer het zwak geloof: dit is zich geven. Mocht het mij tans worden het bruidsgetij der wijze maagden; God in mij moet ik wekken, - Jezus en Lazarus tevens, - moesten ook mijn nagels in mijn vlees de vreselikste beproeving enten: de snik, het ‘alles is volbracht’ en de drie-dagen-dood. Nog niet heb ik het leed, het grote godsgeschenk, begrepen. Nog sta ik dwaas vóór al de wonderen en ben nog steeds mijn eigen demoed zoekend, die mij de sleutel geven moet. Tans zal ik enkel daarvoor zorgen: olie te hebben te allen tijde, want wanneer de bruidegom komt weet geen. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Eenieder hoeft gereed te zijn, want plots kunnen lichten de schaduwen van de bomen doen zinken, dan is de bruidegom dichtbij. Hij die de bruidegom van het Leven vóór de poort laat staan, zal blijven onbevrucht een ganse leven. Doch hij, - o mocht ik reeds een ver Hosannah horen! - die olie had, de bruidegom zal in hem de lichten omzetten en hij zal zijn hooglied mogen zingen, de klare stem van God. Dit lied dat staan zal in de werkelikheid der dingen als de gebeurtenis van een ruimere Lente, na de hopeloze wentelingen van een lange jarereeks. 10 april 1918 {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} De appel Toen mijn ogen de ronde vrucht hadden bekeken en toen zij hadden begrepen de appel zó-als hij werkelik aanwezig was, toen zeide mij die vrucht: er is iets in de vaak verlaten boomgaard van wat voorbij is, dat nu eerst als goddelik schoon te begrijpen is, omdat geen herleven aan deze herinnering nog verbonden is. Maar sterker omlijnde zich het beeld, toen ik de appel in mijn handen voelde, want zij herinnerden zich ook éénzelfde frisse koelte, en verder: dit moet wel zijn heugenis van geluk. Doch eerst toen mijn tanden de ronde wonde in de appel hadden gevonden, heeft zich het beeld tot handeling bezield. O de geurende boomgaard en de rust van de beesten, de morgenmist die wijkt langs alle zijden en twee dreumesen, die even te huiveren staan. Maar dan de rit door de natte weide, naar de appelboom, waar van de rijke vracht, een vrucht viel, loom, ter aarde. Dan het strelen van de appel in de kelk van de twee kleine dreumeshanden en dan in de vrucht de tanden, en in de mond: overvloed van het nazomerse geluk. Zenuwleed van de tanden, maar vergeten in een nieuw bezit van de vrucht: verbreding van de wonde. Diepbezielde boomgaard, alle liefde tot een bom saamgebalde passionante, alvorens de zwarte dood zijn schroeven zet op de keel van het leven: bleker wordt de uiterste blankheid van al wat is. Jubellied van rijpheid. Liefde van de Aarde {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} om 't onbewust naar-liefde-grijpen van de kinderen; kinderen zullen u liefhebben wanneer zij zullen vergaard hebben de appels van vele jaren. Wanneer zij dan een nieuwe vrucht zullen strelen, zullen zij dit ogenblik met zoveel liefde bedelen, als zij vroeger zelf bedeeld werden door de appel, want de liefde is een grote mond die zoenen wil. En de hap in de appel zal hun mond maken als de mond van het kind, huiverend door de frisheid van de vrucht en sterk nu om de vroegere kou, in de niet vergeten najaarswind. 10 oktober 1917 {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiegeliedje voor de geliefde Dat trage zich toevouwen je oogleden, te dragen het loom fluweel van onze nacht. Onze dag is geweest als bange blanke vazen, die waren blij de bloemen van ons liefdespel te scharen rei aan rei. Nu zal je slapen, mijn teergeliefde kind, want morgen moet je de ogen openen: 'n zeer fris blad dat beeft in morgenwind. Nu zal je slapen, mijn zachte kind, in de kuil van je haren; straks is het dag, dan moeten wij weer tuilen lezen gaan. Morgen zal er uit het Oosten 'n koning komen, met nieuwe bruidskleren voor ons beiden; hem zullen wij, arm in arm, als kinderen in het woud, verbeiden. Knijp nu je ogen dicht, mijn luie luipaard en strek je heupen naar je lust. Ach du,... du. 29 april 1918 {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Lied voor mezelf Mijn Heer, mijn schip is op de zee. Ik vraag U niet: laat kalm zijn de baren nu; wie klaagt, draagt hij niet met zich mee bestendig een poel die eens zich sluiten zal over zijn hoofd? Mijn schip zal niet liggen blijven aan de ree, te luisteren naar het spelemeien van der tijen eb' en vloed, niet onder morose regenzege, noch onder zonnevree, mijn schip moet in de storm mee op zee. Ik heb betrouwen in mijn boot, doch de baren slaan zo hoog, reeds over de voorsteven, reeds over de achtersteven. Als weer de zee vol vrede en rust is, zal dan het wrak van mijn boot niet mededrijven naar de ree? Met mijn boot moet ik op zee. Of ik de rijke haven vinden zal weet geen; de sterren niet. Doch steeds zingen de baren: Kom met ons mee, kom met ons mee! Is het de lokstem van de Loreley? Ik ben een koen kind dat niets weet van de kloof die ligt tussen dood en leven. Kan een boot, mijn Heer, vergaan die niets draagt dan het licht gewicht van mijne blauwe ziel? En zo mijn boot nochtans vergaat, mijn Heer, kan ik dan zondigen nog? Neen... neen... Al de stemmen zingen mij: Ga mee op zee, met de baren van Kristus, met de baren van de Loreley. 18 mei 1918 {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik en de stad Aan mijn broeder Constant {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Verlangen Meenge mooie meid heeft door de domme, lange nacht, naar het naakte bijzijn van de minnaar smartelik getracht, zij heeft in de grote leegte van haar wit bed, de peluw gekust, als wilde ze zijn matte hoofd in rust gesust. Haar hoofd was ongerust te midden van de wilde haregeur, haar armen grepen, bang begeren, om't onzekere genot dat zich niet bieden wou, als een wrang gebod aan haar verlangen, door de nacht, - 'n weerstandloze deur. - Haar vingren koesterden de naaktheid van het eigen lijf en rilden; het eigen lijf dat onvoldaan bleef en vermoeid, onder het geheim van deze koestering; de nacht, als één levende adem, trilde. Haar adem ging opgelost in de nachtelike adem, haar verlangen tot de eindelike slaap gesmacht. Meenge mooie meid door de zware, zwoele nacht. 6 junie 1916 {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Meisje Wanneer zal dan die heimelike pijn, die niemand weet of weten zal, ten einde zijn? Wanneer zal ik me moeten verbergen, zeer timied, en schuchter doen, omdat een man mijn naaktheid ziet? En wanneer zullen beter sterkre handen m'n schouders omvatten en mijn lijf strelen, als ik, 's avonds, van verlangen moe, alvorens slapen gaan, wel doe. (Dan ben ik naakt en mijn naaktheid wiegel ik vóór de zacht-belichte spiegel, - de elektriese lamp is gehuld in een zijde-bloedrode bloem. -) Ik wacht en voel 't immense van mijn leed, wijl ik slechts vaag weet mijn leven inkompleet. 26 mei 1916 {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Gulden sporen negentienhonderd zestien In dertienhonderd en twee beken naar de stroom, stromen naar de zee, zó de verdedigers van het vlaamse-gemeente-sisteem, sterk in de strijd, wal, tegen de aanval van de franse leenroerigheid; zee-wal, pal, als de Rode Zee ten tijde van de Eksode was, tocht van godsvolk naar Kanaäan, tocht der Joden. Maar negentienhonderd zestien zal, zij aan zij, pal, rij op rij, het aktieve leger groeien zien, tot een wil en tot een daad, gekromd de rug en vuist gebald, die de vijand slaat en de nacht; breekt de dag door dageraad. Negentienhonderd zestien, jaar dat woord werd, woord dat vlees werd, leger van ons land, wachtersdaad bij wachterswoord en -hand. Vastberaân, wij staan in kamp. Wij staan. {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwe liefde Daar gaat mijn nieuwe liefde waar noordwaarts der stad de straten saamlopen op dokken, stroom, kanalen en stapelhuizen en zich weer in eindeloze dokken splitsen en verbreden, 't land in. Alles is nieuw nu, door deze zomer; de onbekende straten dragen namen van rivieren en van landen, ook van steden; alles is zó tastbaar wezenlik, spijts het vaag suggestieve van die namerij. Rijpt nu zang om het geluk dat lacht uit de stapelhuizen, speelt over de blinkende rails van de spoorweg, de ijzeren bruggen en de elevators. Mijn nieuw geluk brandt. O als de zon zinkt, zet een laatste maal de stalen wil in rood en blakert op de rode, kubies-gestapelde bakstenen! O het verlangen van die rode stenen te breken uit de rode huls, te spatten hun leven, gelijk een zot geweld, tot aan de zon, die hun het leven schonk, in gek begeren van het laaiend lijf. De laatste omarming van de minnaars voor de dagelikse dood. Ik omhels het geluk dat me verlost uit het tingeltangelleven en uit de paar half-schuine etablissementen, - een paar danseressen, een danser-diseur, een klein, arm orkest en een familjaire waardin, - waar mijn leven te zieltogen lag. De zon brandt, de zon breekt, de zon barst. Overal is er geluk; in deze rode trem die voorbij snort de brug af, geluk dat zich weerspiegelt in de ogen van mijn welbeminde. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} En 's avonds zegepraalt het geluk in de hoog ijl-gele globes, boven de spoorweg en aan het station; het geluk klingelt uit een danszaal en verovert de ganse straat. Het geluk is tussen de lippen van dit kind en de gepletterde kers, gelijk het is tussen de kerselippen van mijn lief en van uw lief, o jonge man die ginds gaat, o broeder, mijn gelijke. Het geluk is een dwaze maagd die zich laat zoenen door elke, sterke, jonge man. Julie 1916 {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Koffiehuis Razend. Gedwarrel van stemmen, tot éen geraas vergroeid. Hoge klarinetklanken. Saksofoon-geluiden en wat rest daar tussen: geweldig koperen orkest. De buffetjuffrouw dromend. Heimwee of verlangen? Alles is hier een open raadsel. De oplossing echter vindt geen. Zacht autoritair de waard. Simbool van toekomst en verleen. En 't eeuwig spel van spelers schijn en wezen, vast het gelaat, niet te doorlezen; behoedzaam defensief, maar de sterkte van hen die niet vrezen. Solidariteit der spel-geruchten, van de tragies-ernstige domino's, fatum-zwart tot der biljartballen rood-wit luchtig vluchten. Geblaseerde rasta's; daarnaast huiselike dikbuiken, - alles weerom schijn, - dames die eeuwig goedig toeluiken: allen Babelbouwers van dezelfde gebazel-innigheid. Gebannen is de innigheid uit de straat, achtervolgde faun, binnen de koffiehuizen gedreven. De zwakke muren zijn de sterke dam tussen dood en leven. Bij 't even openen der deur, klinkt wat daarbuiten is, de trem, of 't geroep van een venter, als een onheimelike stem: heel even. Dan herneemt 't orkest zijn razende galop. 14-21 januarie 1917 {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Februarie Dat is het eerste van de lente in de havenstad: een volle bries van de stroom, zo vol als het gelaat van een boerejongen die in een mondharmonika blaast, een bries die over de stad vaart en even onvermoeid is als die dorpsmuziekant. De wind die de eerste maal dit jaar een zelfstandige vreugde heeft gevonden. Enkel wind te zijn, tomeloos, mateloos, ongebonden. Wind te zijn, te waaien in de boom, in al de bomen. Geen enkele vertoont groen en toch is geen enkele nog winterdood. Tijd van de blijde boodschap, zelfstandige tijd die een eigen leven scheppen gaat: een eigen geboorte, een eigen leven, oogst en dood. Wind te zijn; de kerktorens, de oude heksen, te buigen, te dwingen tot kinderspel. Wind te zijn even dwaas tegenover de jonkvrouwelike katedraal. En zó 'n goddelik genot met de ernst te zwetsen: de hoed van een parlementslid vijftig meter ver te dragen of legendaries akelig te doen achter schilden en uithangborden! Een grote dag die de kristelijke liefde bezingt in een nog heidense roes. Als gister misschien schijnen bomen even dood. Maar de lucht is de miljonaire trilling van leven daarrond. Geen winteravond meer, doch elk gerucht vergaat in een vreugde-echo. Zo'n dwaas geluk kent een knaap die plots te zwemmen gevat heeft, of fiets te rijden. Er is nog niets tastbaar veranderd. Dat is juist het grote van het genot. Gister: aleksandrijnen over wintermajesteit. En nu: {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} de lach van een volksjongen die van een vlondertje het water invalt, - het goede, warme water, - en daarom lacht. Nergens is er een détailbewijs van de nakende lente. Enkel de algemene adem. De jongen die blaast in een mondharmonika! De wind van de stroom. Over de stad, het land in. De kleine dorpen schommelend. Over de bergen! Broedergroet aan het volk van over de grenzen! De wind van onze haven die al de volkeren verfrist. De muziek van de wind: de bassen onderlijnen door een Internationale! Morgen zullen de mannelike cello's het lied hervatten. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Stad Rond de telegraafpaal saamgetrokken, plast de zon op het kleine plein een ronde bouwrdoosvijver van licht. Rondom liggen de bars, in de namiddag te rusten: van 't spel vermoeide kinderen, langs stille zeeëkusten. Maar de gulden letters ‘Cosmopolite’ schitteren en de terras van het koffiehuis beeldt midden de onbewuste rustweelde van het plein, een potsierlik snellevende draaikolk; de nog slaapdronken meiden baden zich, naïef van d'r geluk overtuigd, zo dom, als een zeiler die midden zee, wegens windstilte liggen blijft. Over het marmer rollen de dobbelstenen of op het groen tapijt van de speelbak: kleine kleuters eerst over een steenweg hollend, dan verstikte stappen in het stomme stof. Maar de biljartballen beantwoorden met klem: gemakkelik cinisme en snuggere bonhomie, terwijl heel, heel stilletjes het water zijpelt door het suiker van een oxygénée. Maar te midden dezer lichte stilte, gaat in de lucht: onrijpe kersen die trillen in de zon, het bevende snikken van een orkestrion, die alles zó uitdrukt, blijdschap of leed, omdat hij van huize uit niet beter weet. Hij zegt het alles en altijd op dezelfde toon, overtuigd evenwel dat 't publiek hem fataal begrijpt; zo komt het dan ook dat hij steeds met evenveel à-propos en op dezelfde wijze, de dingen van lief en leed vertelt. Daarom beven nu zijn klanken, gebroken zangen, in de zon, {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} onbeduidend broos tans, - de windstilte niet breken, - zonder oorsprong of doel; enkel de broze klanken van het orkestrion. 22 augustus 1917 {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Vers Aan P.B. Baeyens Heel licht is het geluk: niet saam te dringen. Een woord is nooit zo licht als 't wel behoort; vleugels die wijd opengespreid zijn, trillen in de lucht, maar afstandloos van de huizen, waaieren open, in breder vlucht en verdwijnen zonder spoor. Maar het geluk blijft daar aanwezig, al is geen spoor ook merkbaar. Geluk is als water niet in je hand te nemen dat heel even zou lopen in die droge hand en ze maken tot een wonderfrisse kuil, en eveneens niet te vatten als de lippen van de vrouw die neerstrijken, veren van je-weet-niet-waar, op je oogleden, - als kind heb ik me vaak amechtig gelopen, om de veren de lucht in te sturen. - Het is nergens te plaatsen, maar het wezen van de dingen zelf. Een leeuwerik, hij is wel ergens, wat hij echter is, heel wezenlik: de metallieke druppels vallen nergens. En toch lijkt alles als bevrucht door dit ontastbaar coïtus in de lucht. Dat deel van het dak waar de zon op ligt, rijst herdoopt en gelukkig in het licht; dat waar echter de schaduw rust niet minder. Nergens saamgedrongen, niet waar de zon is, niet waar de schaduw. Je kunt niet naar een huis gaan om er geluk te vergaren, je moet het geluk voelen als een bad; je bent zelf een deel van het geluk en door de andere delen gaat je loop, als door jou de andere delen, om deze beweging juist niet vatbaar of niet te meten: de vonk van een kortsluiting, nog overtroffen. Junie 1917 {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Koorts Aan Paul Verbruggen In mijn hoofd is een dwaze molenaar geklouterd, die één na één en langzaam, om zijn daad bewust te zijn, zijn zakken koren uitstort. Een fijne, zachte schijn van dof stof dwarrelt in de zon; dat geeft oneindig pijn. Niemand weet hoezeer mijn hoofd brandt en mijn even roos-gekleurde handen verraden geen leed; als twee honden, die voor een hofdeur uitgestrekt liggen, slank het hoofd op de poten te rusten. Op mijn hoofd weegt de realiteit der dingen. Getik van daktilografen, krantejochies draven, een martelende vlucht der sekonden, een zich steeds verbredende wonde, al die dingen die zo gewoon zijn, mijn pijn willen begraven. Ik weet: er is iets meer dan dit hopeloze leven, het reële misterie boven het onbegrijpelike van dit zinloos zijn. Ik zoek nu naar het onbewust genieten, dat zich niet bieden wil. Slechts de straten zonder betekenis, de huizeweedom van het zelfvoldaan bestaan. Ach kon, in de aanwezigheid van het misterie-weten, de onwezenlike tastbaarheid van het geluk zich ontvouwen, maar het goddeloos bewuste, het vreselik onschrikbarende houdt mij neergedrukt. Een murmel die door zijn vader op het hoofd getreden wordt. Uren, uren zonder hoop in mijn zwak hoofd, geen bloem zal haar blaren vallen laten op de tranen die ik tans niet ween. Het razende bewuste is een kerkersel: {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} de man die moest getroffen worden heeft haar zo juist verlaten. De sel heeft tot haar doel gediend, de man is terechtgesteld en toch leeft alles rond de man en is de sel gestorven. Oktober 1917 {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Babel Gloedend bloed dat van mijn nagels valt en vult de spalt tussen twee tranen, die als dauw op druiven beven. Rijp stil leven maar bevrucht. Waarom vallen als schelpen bloemen van de booglampen en ligt het licht zo genadig op de scharlaken schicht van mijn bloed? In het danshuis bekleedt licht leed, dat ligt buiten droefenis de man die mij een monnik is. Waarom zijn de lampen der stad de lichten van al mijn zonden? En de stappen der danseres schreden op het hart van de wereld? Mijn zonden zijn gewijd, bedreven in het bloedig Godsverlangen. Zoeken naar het Godswezen: bang overspel van mijn arm lichaam pijn. Zalig zal zijn de derde dag. De klanken van bazuinen in de wind een vlag, die mij welkom heet {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} om zoveel hellelichte zonden, die enkel beproeving waren. O mijn broos lijf ik heb u vaak geofferd mijn zielewelzijn. Mijn lijf beproeven de lampen, want één dag zal het moeten ontbloot zijn van het naakt verlangen, van de zonde en van het vlees. Pijnig mij hondsblik-zachte lampen, schrille bloemen, wellust: zomerfestoenen, witte waanzin van het winterwoud, liedjes, gigolo's. De zonde is de straat die leidt naar een wit, maar ongedacht gelaat. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} James Ensor Tentaculaire stad! Het overaardse. Geheim en wezen samen. Waarom kunnen wij niet aan de roep van deze stad weerstaan? Waarom willen wij niet? Als vreemde kluizenaars, - het hart vol verzoeking, geest die bezocht wordt door de pijn-zijden lijven van koninginnen, wrange smaad der hees verlangde vlees-beloningen om 't Godsverraad, - dwalen wij rond in de stad. Witte wegen naar het wijde wezen van het Zijn. Godstad die ons leidt tot zonde en berouw. Zonde is onze geest enkel bevonden, om het ongeschonden leven van het berouw. Waarom schouwen in dit berouw uw maskers dieper dan het diepe masker van de dood? O meer dan een stil vermoeden valt uit de kou van hun oogholten. O begeren in de mateloze doodschrik, maskers die wegvallen. Aangrijpende angst van het Ik, maar groter het verlangen. Over de baren gaat Kristus. Bang zijn de verslagen maskers der mensen. Ontzet weer. Alle gaan, maar geen van alle weet waarheen. Als kinderen ter kruistocht wier stappen machteloos vervallen in het woud, zijn wij die de stem volgen, de aarzelende of de rotsvaste. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Dauw valt soms van de takken als lafenis ons op de ogen. Maar de dageraadstranen verdrogen op ons hete oogleden, branden van verlangen. Weten: stad in de ongrijpbare verte opgebouwd, opdat wij al de wegen zouden kunnen gaan: u te vinden. U te vinden! Maar dit: het wanhopig zoeken! Ahasver te zijn! Nooit rustende geest. Elke rustplaats is leugen. Zelfs over de baren gaat zoekend Kristus en zijn handen vallen in de witte mist. 7 november 1917 {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Else Lasker-Schüler Dauwkorrels vingen mijn handen als ogen en mij zoende de klare ziel. Witte straten, massaal leger dat naar de rustplaats, - o, Ik centrum van de wereld, - marsjeert. Woorden zijn wegvallende gordijnen: o ontwaken van de schone prinses en het zwemmen van haar ogen in het onvatbare water. Uw verzen zijn als sterren die de onmetelikheid van de hemel beduiden. Blauw: papier van de magiërster: mijn onschuld. De wereld is boordevol goedheid, doch een nieuwe drup doet de kelk niet overvloeien. Dat is het stille, goede wonder. Het diepe wonder van de werkelikheid. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Marcel schwob Ik wil de wonderlike wonden van uw voeten zoenen, - ik, de boetende en gij die reeds gekruisigd werd. Ik weet ook gij werd aan het kruis gekromd, mijn stille kruistochtkind. Gij zijt de stem van de Doper, doch ik ben niet de Tetrarch. Gij zijt het gans gebeuren. U tegenover zal ik niet zondigen, want uwe wonde ken ik, zonder dat mijn hand hare kilte voelt. Van uw lippen wil ik de liefde drinken, was ook uw lijf nog slechts een vreeselik offer, - de melaatse kluizenaars in de woestijn. - Mijn handen zijn nog niet doorwond, de koorden snijden enkel het vlees van mijn arme armen. Doch zeg slechts een woord, gekruisigde, en de lichten in mij zullen zich omzetten tot de kaarsen van het paradijs. April 1918 {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Francis Jammes Zo goed zijt gij als Jozef, gelukkig om het voedstervaderschap; - toen schiepen de eenvoudigste liederen stemmen hen te zingen. - d'Assisen ging tot de vogelen, d'eenvoudigste wijze van geloof. Dauw van de helderste morgen was hun beider kinderlike woord. Jammes heeft een dorp gemaakt met nieuwe burgers: de steen, de ezel en de hond van de cantonnier. Dit is het dorp van Francis Jammes. In zijn lichte woning is hij een huis met veel meer licht; de helderheid van de beek en de diepte van de leeuwerikwijs. De avond is de eenvoud van een gelukkige glimworm, de avond van Francis Jammes; gemme, warm juweel van God. April 1918 {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} Vreugde Onder de gloedende zoen van mijn levenscheppende vreugde ligt de stad; vreugde in mij, niet om welke oorzaak ook, maar om zich zelf: zo is elke grote liefde. Mijn vreugde is een absolute liefde. Dat weet ik: ik ben een schepper die een warme golf over de stad laat varen. Op schaliedaken ligt maanlicht dol in vreugde, goud-gelukkig. Ik weet: moest de verzoeking mij op een hoogte brengen van al de schaliedaken zou ik maanlicht stromen zien: een ziedende zee van zilveren golven uit licht lopend goud. Veni Creator van het leven: vreugde om de vreugde! Voel ik nu niet rusten de lippen van mijn geliefde op mijn mond? Alles stroomt naar mij toe, - gelijk het maanlicht schept een zee: haar eigen leven, - nu ben ik een beeld der volle vreugde. Mijn moeder heeft mij tans bekeken met haar warmste ogen; nooit was de handdruk van mijn vriend hechter als deze al is mijn vriend ook ver, en nooit zoende mij zó een geliefde als deze die ik niet ken. Van de avondlike bomen valt licht vol schittering. Een koets zou over mijn lichaam kunnen heenrijden, dit zou mijn vreugde niet even kwetsen. Mijn vreugde zou gaan en het klingelen der sukkel-belletjes door het geschal van bazuinen vertalen. 16 februarie 1918 {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Het sienjaal {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Golgotha Indien de waarheid daar is, waar mijn broeder ze mij toonde, wijlen mijn broeder Pieter-Floris; - (hij was student in de teologie aan een rooms-katoliek seminarie) - indien het Godszoon is die ging ter Golgotha en zijn goddelike droefenis was de menselike bevrijdenis, dan is het vlaamse volk Gods uitverkoren volk, omdat het ging als de goddelike vrucht uit David's huis geboren zijn steile Golgotha, gekruisigd werd en in de dood behuizigd. Maar God was in zijn zoon de goddelikheid van de herrijzenis; zó zal ook God zijn in onze strijd tot de bevrijdenis. Junie 1916 {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Zaaitijd Bij het geval Dr Paul van der Meulen Uit Limburg! Land van mijn moeder; land gevallen uit 'n Sint-Niklaasdroom! Langs de oostelike oever van zijn stroom lopen de hollandse dorpen en kasteeltorentjes topwaarts en begroeten hun vlaamse broertjes van d'overzij. Wonder dat langs d'ene zij, geen herder met een schalmei zijn kudde verlustigt, en hij zelfs zijn spelewijs volgt in de glooiing van de heuvels. Maar de dorpen langs de overzijde liggen nog te rusten. Eens zal er nochtans van al die daltorentjes klinken meer dan het pastoralen van een schalmei. Eens zullen zij beter begroeten dan met een zwak goededag: Broer, sta op, klep de metten, klep de metten, want er waait een wijde wind van opstanding! Uw woord, zoon uit het land van mijn moeder, heeft langs d'oorlogstroom van ons moegemarteld land heugenis gevonden in het hart van elke broeder. Het woord is vlees geworden, nu van het oosten naar het westen. Limburg was Nazareth en de IJzerstreek het bloedige Bethleëm, waar de vrucht geboren werd. Priester als mijn broer. Geen priester met het ijle woord en de lege gebaren, maar wiens woorden niet golven de baren van troost in de woning van de zielsgebalde smart; niet als zij die mondig prevelen het goede woord maar hartsonmondig zijn. Ik weet, ik weet, gij hebt als hij, mijn broer, geluisterd naar het woord: Werp weg de schijn, en volg mij dan. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Zo deedt gij en hebt uw meester gevolgd van loopgraaf tot loopgraaf. Daar valt het zaad op de goede grond, ongeschonden en gaaf, en wast de boom. Op de weg naar Damaskus heeft ons beider beschermheilige, de kerkvader Paulus, de stem van zijn meester vernomen, een noodkreet, die om liefde riep: Paulus, breek het leed! breek het leed! Langs de bloedweg Damaskus van ons geslacht toont hij de weg, en het licht langs die heirbaan is zo overstelpend, dat wij niet anders kunnen dan de staf nemen en gaan. En gaan. In de Maas-vallei klinkt luider een klok. {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan een moeder Haar zoon viel op het slagveld Je hebt me gezegd: ‘Mijn zoon is gevallen, - jij hebt hem niet gekend, zijn voorhoofd niet, of zijn lippen niet of zijn handen; geen van allen die nu naast mij zijn, hebben hem gekend, maar enkel wààr mijn zoon is gevallen, - op het veld van eer. Als ik stappen hoorde op de straat zei ik: zo zal zijn heimkeer zijn. Dat luisteren en verwachten hoeft nu niet meer. De penningen die ik heb willen besparen om hem een jas te kopen, liggen nog in de kast, naast de oorlogprentjes uit zijn jeugdjaren. Je moest voor mijn zoon een gedicht maken, dat leg ik dan naast de prenten in de kast.’ Ik weet, moedertje, je zou graag lezen: ‘Wapengeweld, slagveld, held,’ want als een eervolle trits, heeft men je die woorden voorgespeld, en van je zoon heb je niets meer dan dat. Woorden die je troosten moeten, omdat je je zoon niet meer zult wekken; je zult zijn koffie niet meer bereiden, steeds als de klok dezelfde uur slaat, hem nooit meer nakijken als hij de straat langs gaat en nou moet je niet meer de woorden bepeinzen die je hem zeggen zou in stervensnood. Slagveld, veld van eer, vaderland, en de zaak van het recht. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ook staat dit geschreven: Je zult niet liegen, niet bedriegen. De laatste kreet van je zoon was: ‘Moedertje, belieg mij niet, belieg mij niet. Mijn vaderland is dood, in de zoenegloed van mijn moeder die ik derven moet.’ - Je zoon, moedertje, viel niet voor een gerechte zaak, maar zijn bloed werd hem afgeperst door allen, omdat ons de menselike goedheid is ontvallen. Maar ik, wij, wij allen zijn de moordenaars van je zoon en elk woord als eer en held is smaad en hoon. Elk soldaat die valt in de krijg, hij werd getroffen door een sluipmoordenaar. Dit zijn wij allen, allen die het geloof verloren. Je zoon heeft me gezegd: dit is de goede weg, en ik heb hem gewezen: ja, die weg is de ware. Wij hebben gelogen. ‘Demokratie’: wij hebben bedrogen. Als je zoons zoen aan de bloednatte Aarde nu niet de waarheid heeft vrijgekocht, betaald met zijn warm vlees, dan is er weer niets gebeurd. Om je zoon, om je zoon die viel, werp de glazen kralen van je dwaze woorden weg. Als je zoon die viel, als mijn broeder die nog in de kiel staat van de loopgraven, als al de zoons en al de broers, als de miljoenen verlossers, - laatste teken van de visfiguur, - die weerom brengen de bloedige offerande op dit uur, volgens de oude wet, als de miljoenen kruisen, die zij niet te dragen hadden, dan enkel houten armpjes en rij aan rij, niet hebben vrijgekocht de nieuwe erfzonde van machtbegeren en van waan, {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} dan wordt dit sakrifisie, volgens de oude wet gedaan, weer nutteloos. Alles is schoonheid. - Herinner je nog je zoon toen hij tegenover je aan de ontbijttafel zat, - wij moeten ons eigen geweten, ons begrijpen bevrijden van de waanzonde. De miljoenen zwarte fatum-kruisen zijn zwijgend, maar hun zwarte, wijd-open wonde heeft het woord gevonden: Alles is waan, alles is zonde; levenden, vergaart de kleine krachten die u nog blijven tot geloof in het levende leven. Alles is zo grenzeloos schoon, luistert naar dit ontluikend begrijpen in ons geweten. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Sienjaal Hinter meine Augen stehen Wasser, die muss ich alle weinen. Else Lasker-Schüler, ‘ein Lied.’ Held ist wer sich opfert, nicht wer geopfert wird. Kurt Hiller Wie zich geroepen voelt het Sienjaal te geven; wie, als godskind, zelf onder de mensen gaan moet hun andermaal de tarwe van het leven brengend en het levensbloed dat zijpelt van de bomen, morgendauw of zomerregen, het levensbloed dat blakert op de huizen, doch niemand durft het aankijken, - o de schrik van het godsbeeld in zich te ontdekken en de vrees naar het Doel gedreven te worden; - wie gaan moet tot het doel, door al de verzoekingen van de wulpsheid tot de Mater Dolorosa; wie zijn kleine leger wil vluchten zien bij d'eerste beproeving van de menselike zwakheid, om gans alleen te dragen de pijnigende wandeling van al de bomen der Oliveten door het eigen lichaam, wie Godsgezegend is om, rit na rit, te stappen tot het alles is volbracht, tot de tweede lijfelike dood durft gaan en dragen durft de derde nacht, om de geest Gods in zich te bevrijden, hem het tweede leven te schenken, - hem zullen de bazuinen de grafsteen doen vallen en vluchten zal de schildwacht, die het levende licht niet dragen kan. Wie zijn leven zal weten te omscheppen, tot het geestelike kleed zal gesponnen zijn, het wonder van het kleed zonder naad, het kleed van het eigen begrijpen dat, over de aarde geleid, {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} de kloof vult tussen de onwerkelikheid van goed en kwaad, en al de naburige tweespalten toedekt; wie de gevangen éenheid bevrijdt, de arme God weer rijk maakt, om het bezit van zijn kleed, zullen de soldeniers wel de dobbelstenen raadplegen, doch het kleed zullen zij nooit bezitten, het kleed zonder naad. Wanneer de Ecce Homo van het Kruis de kalvarie zal overschouwen, zullen zij zijn geestelike erfenis wel stuk scheuren, zij zullen in hun onwerkelikheid niet merken dat het kleed éen blijft, boven het verdelen van de buit en het dobbel-steen-werpen, want zij die slechts staan aan de poorten van de eerste dood, zullen niet het geboren leven uit de tweede dood kunnen vernielen. Wie Godsgeroepen is het sienjaal te geven, hij vergare eerst de kracht veertig dagen in de woestijn naar het aanschijn Gods in zich te zoeken. Eens komt de dag dat de vrouwen de bloeiende beukelaar van hun lijf willen schenken de jonge man die zij honderdmaal misschien hebben ontmoet en nu slechts ontwaren; eens komt de dag dat zij hun heupen zullen wiegen, terwijl zij de heuvelweg afdalen, omdat zij in het dal hem dromen weten, en als zij hem voorbij zullen gaan, zal essens van zwoele bloesems uit hun keurs stijgen, hem het gelaat strelen; met de geur van hun zware haren, zal er een lucht van lauwheid rond de begeerde zijn, zodat hem slechts nog laven kunnen de vruchten van hun wrange liefdelippen en hem slechts rust is, wat is na de overvloedshoorn van wulpsheid: het ademen van het gebroken lijf in de koele armen van haar die niet bevredigd is. Eens zal het leven hem schijnen te bieden niets dan malse weeldevruchten; glazen frisse wijn zullen het licht zijn op de terrassen, onder sterreschijn. {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Al de heerseressen van het land zullen, trouwe honden, om zijn rustbed zijn, hun ogen en hun handen zullen smeken. Dan is de tijd der eerste handeling gekomen. Nog verre van het zich-ten-offer-brengen, o zelfs het is niet eens de eerste stap, van de zoektocht naar het licht, doch alleen slechts het bewustzijn dat dit alles het kleed en het tooisel is dat hij wegwerpen zal, want hij die het Kruis dragen wil tot op de bergkruin, opdat aldaar het Kruis hem drage, zal naakt zijn als een eenvoudig kind dat niets van zonden weet. - O vrees te volgen het voorbeeld van de rijke jongeling, die de weg wist, zijn grootste rijkdom, en zó arm was dat hij aan zijn andere rijkdom vasthield. Vrees dit, want het is de armste man, het allerdroefste beeld. - Wie denkt dat hij in zekerheid het huis verlaten mag, dat zijn eerste dromen droeg; dat hij het licht zal vinden onbetwijfelbaar, hij is de gebroken man. Hij die de oude, rijke haard verlaat zal dit doen, niet ter wille van de zege, doch om zijn eerste plicht: het zoeken. Wie gaat om zege, gaat uit op roof en door bedrog. De helderheid des hemels en Gods goedheid zijn alleen hem weggeleid, die schrijdt van huis niet om vergiffenis, doch hem die enkel wil ter bron, de lafenis drinken van het berouw. Wiens stem een vaandel zijn zal, hij moet gaan wanneer er rijpe kersen zijn, wier roodheid naar de paarse smaak van zoenen smacht, en zich hem bieden appels van blonde borsten, die als blazoenen van galjoenen zijn, waar de wind in speelt en als een beeld van weelderigheid der dieren die spelen in de woestijn. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan zal hij gaan, zelfs niet met de hoop dat hij zal vinden wat hij zoekend is; zo is het gebod van de grote Liefde, die boven dood en waanzin is. ‘Neem tans uw staf en ga in de woestijn en poog de Weg te vinden.’ De woestijn dat is de onmetelikheid van het zoeken. Er is geen pad, geen spoor; de stem zegt enkel: ‘Hier begint uw leven, zoek het pad.’ Doch na een korte tijd overmant hem de vermoeienis en klaagt de kluizenaar, als Petrus deed toen hij nog de zoon van Simon was; - de kleine kluizenaar, terwijl het zand het hout van zijn woning raspt: - ‘Ik heb dagen lang beproefd te zoeken, ik heb geluisterd naar het luid gehuil der wilde dieren; in de verre nachten heb ik gewacht op het glinsteren van de Magiërster; ik heb gedacht: hier is nog niets dan zand, doch verder op mijn tocht vind ik de bron, het wonder van de staf van Mozes; dan zal mijn mond verfrist zijn, want hij zal gesmaakt hebben de goedheid van God. Ik heb geluisterd, heb gewacht, ben gegaan van hoop vervuld; Gij, mijn Heer, weet dat ík armer sta als in de stad en zieledorstiger dan ooit. Wilt gij mijn staf geen bron doen korrelen uit de grond, parels waar de regenboog in wemelt, als een zon van hoop?’ Zo is d'eerste verzoeking: een schijn-bewustzijn van het onoverkomelike en een noodkreet aan de vreemde Meester: hij moet de redding brengen. Dan hoeft des kluizenaars breed gebaar, het moeilikste van alle, opdat daardoor het vroegere godsbeeld tot vormeloze klei hervalle; {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} het gebaar van de tabula rasa en de kreet die rinkelt als de sonore lach der ketters. O God van buiten u te scheppen daaraan heb ik mijn lafheid tans gemeten, en weet nu ook de enige God die mij kan zijn, is diegene die ik zal wekken uit veertig dagen vrij versterven in de woestijn. De God die zal herrijzen uit het brandende braambos van vreugde, na het godwekkende leed, hermafrodite die bevrucht en baart! Mijn God dat is de schone slaapster in het woud van mijn eenzaamheid te wekken en haar te voeren naar het feestgejuich der stad, doch daardoorheen te gaan ter bevrijdenis van de Kalvarie. ‘Zich offeren’ dit is de wet door dewelke de God in ons bevrijd wordt: Abraham die zijn arme Izaak slachten zou om zich in de waanzin van de kindermoord te bevrijden; Kristus, de tocht van Nazareth, het stille dorp, de vlucht van Getsemani; en de arme profeet van Paturâges, mijn teergeliefde Vincent van Gogh. Dit is de eerste opdracht dus: het lichaam te dwingen onder de kracht elke verzoeking, die de aandacht van het Ik wil leiden, te verwijderen. Wanneer de kluizenaar dit weet dat de wereld niet anders zijn kan dan de ekspressie van zijn geest, komt als een sluwe koningin van Saba de tweede verzoeking, die is die van de zinnelikheid. O de sluwe vleierei van het schijn-schone leven! Verzoeking van de ogen, van de neus, wiens vleugels slaan en de bevende handen! ‘Zie ik geef u de ganse inhoud van wulpsheid die ligt tussen de verzoeking van de jonge Boeddha en de Amazoneslag, - bacchanten, bacchanten stout, er is een sater bij 't water, geklater van zilver en goud! - {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} schudt gij het hoofd, dan weet ik vrouwen die als korenblonde dieren zijn, hun lijf een luie lach. Mijn arme zoekende kluizenaar neem wat ik u bied. Kent gij de wellust van tengere vrouwen die als een slang zich slingeren zullen rond uw lijf? Kent gij de vrouwen wier smalle heupen te breken schijnen onder de drang van liefde, terwijl hun adem, als een hees gezongen vogel, slaat in de nacht? Nooit hebt gij dit genot gevoeld: wanneer uw handen dorstig snikken en uw ogen zinken zullen in een bad van bidden, wanneer de wilde geur van vrouweharen u doordringen zal tot de rode kring van uw roze, scherpe nagels! In een hof waar liefde is, is alles bladstil daaromheen en de reuk van rozen dringt niet door de nevel van wulpsheid die uw lijf omvat. Dit alles kent gij niet, mijn arme kluizenaar, die God in u bevrijden wilt. Gij zijt een grote, malle jongen, - daarom heb ik u lief. Kom laat ons gaan naar de stad. Kent gij de grote liefde die uitgaat van een frisse stad? Hoor reeds in de verte: de lokkende liedjes, de weense walzer: ‘himmliche Weise, Walzertraum...’ Groeit uit dit wijsje de derde verzoeking, na die van het genot, die van het schijngeluk. Het stille lied van de doodeenvoudige liefde. Zich geven zonder meer; uitleven zonder op het gebod der talenten te letten. En dit is het vreselike in deze verzoeking: het schijn-geluk heeft de gedaante van het geluk: dezelfde grote eenvoud die een fris lied van innerlikheid schijnt te zingen. ‘Kent gij’, vraagt de verzoeker, ‘het geluk van de grote, éne liefde en de schaarse woorden, {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} zij vallen als zware regendruppels op een bloem, die zeer ver open staat. In uw huis zal alles anders zijn onder de lach van uw geliefde. In schuchtere vazen zullen bloemen staan, in hun hartstochtelikheid gesloten als uw reine, blauwe liefde. Uw roze vingers, kluizenaar, zullen wangen strelen waar een lach op staat: de roerloosheid van het geluk. Ziet gij het geluk in dit verschiet: de wandeling met de geliefde, de wind die waait in hare wilde haren en het beekwater dat haar voeten lief heeft? Ga naar deze stille woning, kluizenaar; Goed hebt gij gehandeld daar gij de glorie niet begeerde, doch tans schenk ik u de sleutel van het geluk.’ - Verzoeker gij verbergt mij de kern van het geluk, doch ik gedenk de waarheid van de talenten. Niet tot het geluk dat zich schijnt te bieden zal ik gaan en het nemen, want dit is het verbergen van de talenten, onze erfzonde, een dorre boom. Ik moet in mij, uit mij, het geluk eeuwig kunnen maken; dat geen dood zoiets vernietigen kan. Het verre geluk dat zich biedt, zal ik louteren, tot het geluk een is met mij. Het geluk om het geluk, een volle vrucht die niets is dan vrucht. Als Mozes in de woestijn was, schiep zijn staf een rots en daaruit water voor de dorstigen. Mijn geest moet al hetgeen dorstig rond mij is met geluk overstelpen, want dit is de inhoud van het geluk dat er geen atoom in het leven bestaan kan, aan dit geluk ondeelachtig en dat er niets buiten mij gebeuren kan, doch dat elke handeling een handeling is van mijn geest en van mijn levend lijf Hij heeft de inhoud van het geluk die elk voorwerp kan maken scheppend het geluk; {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} hij heeft het geluk die dit, zijn, wezen uitbreiden kan ook tot het leed, dat hij dankend nemen zal als een zwaar tarwebrood. Dit is het leggen van elke kleine handeling in het groot gebaar van de kosmiese liefde. Priester zijn: dienaar die wat onwerkelik is herschept tot het levende leven, doch ook hij die dageliks nuttigt het Vlees en het Bloed drinkt, door zijn hand geschapen uit de tarwe en de wijn. Geen zelfstandig leven, doch het allergrootste: ik heb woorden gesproken en zie: de wijn is bloed geworden! Komt, gij allen die mijn broers zijt aan de Tafel, daar is de dis van het Leven! Eet hetzelfde vlees want het is de sterkte, die uit de Liefde gaat, het is de moed brekend naar het doel te gaan; daardoor zingen wij het liefdelied van de arbeid! Drinkt hetzelfde bloed opdat het uw ganse lijf doordringe: vaten van liefde. Maakt u ruimer: het leven van al de dingen zult gij meeleven als uw eigen leven. Begrijpt de anderen en eist voor hen op, zoals gij voor u eist wat u lief is. Zingt het glorielied van de Internationale, doch doe dit niet in het ontkennen van eenieders ethos, wel in het begrijpen daarvan, dit is het liefhebben. Oordeelt de Duitsers volgens hun ethos en de Fransen volgens het hunne; in elk dichter is er een bal van liefde of stof daarvoor; die bal moet gij vinden of vormen. Begrijpt de liefde van de franse katolieken en hun antieke heldeziel; begrijpt het oude ras van de franse geest, dat nog steeds groeit in de eeuwig hernieuwende schaduw van de katedralen van Chartres, van Reims en van Rouen; Begrijpt de jonge levenslust van Duitsland dat plaats zoekt onder de zon; {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} vooral: begrijpt het op het toppunt staan van Frankrijk en het naar het toppunt gaan van Duitsland. Deze twee volkeren zult gij begrijpen, zoals gij zult zijn in twee steden: eens voor de katedralen neerzinkend en dan weer breed ademend in een nieuwe stad met lenige huizen; zoals gij zult begrijpen de stad en het dorp; de bedrijvigheid van eenieder in de stad en de snelle vlucht van stad tot stad; de rust van het dorp en de wandeling in het bos, - rust nu mijn lievekijn uw hoofd op mijn schouder, - en in bos weer zult gij liefhebben zowel de overwelfde wegen als de hartstochtelike blijheid van zon zingende clairières! Laat u in liefde meedrijven op de ebbe en vloed van de getijden! Maakt geen sistemen: hebt de vrouw lief die moeder is, en ook de vrouw die minnares is, doch veroordeelt geen van beiden om de andere. Zingt, o mijn broeders, het lied van de eigen schoonheid! Uwe ogen zijn twee heldere fonteinen, die de wereld met goedheid overspoelen moeten! Tans heb ik reeds het verschiet van een weg in mijn leven en naar het heiligmakende water van de Jordaan kan ik mij begeven, want als het water dat zuiver spoelt de zielen door de zang van demoed heb ik het begrepen. De anderen begrijpen, zo is de demoed. Daartegenover hebben wij gezondigd mens tegen mens, groep tegen groep. Tans ben ik gelukkig, - een priester die zijn eerste misoffer celebreert, - omdat ik mede mijn stem zal laten horen, onder zoveel stemmen van Dopers, die de mensen verwijzen naar de heiligmakende Jordaan van hun geweten. O dat elk in zich draagt, naast de erfzonde, het heiligmakende water van de Jordaan! Na veertig dagen van ontbering, van verzoeking en van moedeloosheid, {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} deze beek die zuiver zingt in zich te vinden! Ik roep: ‘de Jordaan! de Jordaan!’ als de Grieken van de Anabasis: Talatta! Talatta! Wat buiten ons ligt is in de volstrektheid gans onvatbaar; al de dingen moeten wij de levende uitdrukking van goedheid geven, van schoonheid schenken, wij die zijn, in elke omwenteling, de wegwijzers naar de werkelikheid. O boom te zijn als ik een boom zie! te gaan met de drift van het sap tot in de vezels van de bladeren! Lang te kunnen kijken naar de dwaze doening van een gouden tor, dat alles is zó goed. Me zelf verbannen uit wat ik ben, opdat ik duizendmaal meer zou kunnen zijn. Wie alles van het leven nemen wil, hij geve zijn ganse, door het water van de Jordaan zuiver gezongen ziel. Zij die blind zijn, zij die ziende zijn en zij die ziende blind zijn, allen die grondverscheiden van ethos en van godsdienst zijn, allen zullen tot dit heiligmakende water gaan. Het is geen sienjaal, doch een opmarsj reeds! Een man is begonnen, hij heeft geschreeuwd, eerst was hij bang: enkel de stenen zouden zijn stem horen en daardoor getroffen zijn. Doch uit de stenen kwamen de mensen tot éen grote menigte, die de straat overspoelde. Van het gelijkvloers en van de zoveelste verdieping komen ze, uit krochten komen ze en uit restauraties waar het naar gekruide spijzen ruikt. De stoet overstelpt de stad, elke straat spuwt nieuwe gelederen, en van de stad uit wordt het land, het arme land der banjerheren en van het klerus, overstroomt. De katedralen zetten hun sluizen open en de orgeltonen huwen de blonde lijven van de korenvelden. Wat niet mee wil, wordt meegerukt door de stroom, de machtige, de hernieuwende; zang van mijn vader Whitman, zang van de Missisipi, {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} zang uit een engelse matrozeslop, psalm van heimwee en verlangen! Dit is het sienjaal naar de heiligmakende Jordaan van ons geweten te gaan, de andere begrijpen. Dit is de demoed die wij vinden moeten. Als mijn broeder mij ontmoeten zal, wij zullen elkaar zeggen: ‘Mijn zonnebroer, mijn zonnekind.’ Om dit te begrijpen zal mijn moeder gelukkig zijn. De Moeder: fontein van vruchtbaarheid. Wij hebben de Aarde lief. De ronde, vruchtbare aarde. 15 maart tot 15 mei 1918 {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} De feesten van angst en pijn {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} [De Moordenaars] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} [Maskers] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} [De Marsj van de hete Zomer] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} [Barbaarse Dans] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} [Fatalisties Liedje] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} [Prière Impromptue] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vers] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vers 2] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} [Metafiziese Jazz] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} [Prière Impromptue 2] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} [In Memoriam Herman van den Reek] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vers 3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vers 4] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vers 5] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vers 6] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} [Prière Impromptue 3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} [Twee landelike gedichten voor Heinrich Campendonk] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} [Land Avond] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} [Land Rust] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} [Angst] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} Bezette stad {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} [Opdracht aan Mijnheer Zoënzo] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} [Bedreigde Stad] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} [De Obus over de Stad] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} [Verlaten Forten] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} [Eenzame Stad] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} [Holle Haven] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} [Bordel] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} [Zeppelin] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} [Lege Bioskoop] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nomenklatuur van verlaten dingen] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} [Stad Stilleven] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} [Dodezondag] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} [Sous les Ponts de Paris 1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} [Sous les Ponts de Paris 2] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} [Rouwstad] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} [Banale Dans] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} [Huis Stad Ik] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} [Goed Nieuws] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} [Grote Zirkus van de H. Geest] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} [De kringen naar binnen] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} [Music Hall 1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} [Music Hall 2] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} [Music Hall 3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} [Music Hall 4] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} [Music Hall 5] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} [Asta Nielsen] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} [Mobile] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} [Bar] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} [Folies Bar] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} [De Triestigheid 's morgens] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} [De Aftocht] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} Nagelaten gedichten {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} Gnomedans Heinrich Campendonck gew. Oneindig ruist stilte van de nachtelike bijslaap. Overal zijnde bijslaap. Nacht adagio van de erotica. Sterren staan schip ankervast op de bergkruin. Blad valt op de aarde. Stille kus. Kus geluid kind is stilte. Wast de bijslaap klinkt de beek blinken de lippen van het water trillen de miljoenen kussen van de sterren de tienduizend myriameter sterke kussen. Valt de slag van een vogel in de blinde nacht valt weer de slag. Valt nog. Op op op dicht ver overal groeien uit de aarde bloeien de baarden wast het dal. Op op op kiem wordt cirkel uit cirkel bloeien cirkels bloeien bomen bouwen guirlanden gieren guirlanden bouwen zich gek. Wentelen de aardbal cirkel wentelen de aardbal sfeer schuiven de sfeer rollen de bal over de bergen over de klimmende kruin over de achtduizend meter hoogste top op op op. Vallen. Valt de sfeer. Maan lacht cirkel. Maan blijft. Leger tienduizend kletteren uit de kloven koolkloven diamantpassen klimmen hijgend stijgen goudgroeven donker dal hel licht ligt wit. Hihi hihi cliquetis. Warrelen wiegen dwarrelen deinen kruisen kruisen cirkels wirrelen bomen groeien wassen steken de sterren. Bloemen baren baren. {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} Klimmen stijgen nijgen klimmen stijgen. Op op op wallen breken vallen. Vallen knallen. Valt knettert knal. Ritten draven triremen timmeren de zeeen zien. Kletsen de handen haha hoho kloppen de blokken fluiten als de uilen lange luide geluiden fluiten luisteren duister de bomen. Hihi tienduizend glimmen de lichten van wormen waaien waaien de zwoele lichte tienduizendtal in het dal. Flikkeren pinkelen kringen breken kringen bouwen geboren worden horden van geluw groen licht lichten dansen schicht. Schichten van licht staan roerloos woud vermolmen olmen. Roerloos de sterren begeren. Begeren bewegen bestaan de stappen kletsen de stappen klouteren de stappen klinken de stappen op op op. De sterren willen de wollen wolken doorboren de sterren hebben de sterren nemen de gloeiende bloeiende blakende sterren ladders tegen de bergen werpen klimmen stijgen hijgen torens bouwen priemen in de hemelsbuik drijven koorden leggen in de diepten van het gewelf drijven op de melkwegen mederuisen mederuisen. Ha de sterren! zakken vol asteroïden nemen nemen plukken plukken maaien maaien rooktopazen smaragden robijnen amethysten {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} vreemde vogels wieken weg pluimen wuiven wind. Groot is het land waar God is. Wij hebben de sterren die het dichtst bij God zijn. Gewassen bomen uit de buik van de aarde wij gnomen hebben de buik van de hemel genomen bezoedeld hihi het kuise ruisen van de melkwegen. Wij. Verrekt het nachtelike adagio de kuise bijslaap. De lichten van de glimwormen de bomen de nachtegaals bedrekt. Ons sperma is violet. Gif. Adagio hoho! Vluchten vallen van de ladders springen over de kloven kruinen grijpen kruinen buigen snel glijden zijgen nagels in mekaars bulten slaan immer vallende gnomeladders gnomeringen gnometrapezen op bloedbanen snellen vluchten sneller vluchten tienduizend paardekracht vluchten. Dageraad gif is de lucht de dageraad komt. Dalen dalen. Het dal. Dalen dalen. De wormen glimmen nog. Touwen werpen touwen halen. Dalen. Vallen. Weg weg weg. De nachtegaal slaat nog. Weg! Nek breken ribbekast breken phallus breken de koolkloven de diamantpassen de schatten! de sterren zijn gedoofd dood. De laatste nachtelike vogel slaat. Leven. Klokken kleppen over het woud. Onbezoedeld zijn. Berlijn 15-17 mei 1919 {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} Vorst Is vorst breken scherp en helder de stenen rijen wegen scheuren Schel schelt de schel van de trem in de duizelruimte hoge hoepel staalhemel staalhelm Naar klare spanbanen strammen stappen laarzen slaan de straat tot luide ruimte Is vorst breken stenen scherp slaan laarzen klaar schellen de schellen schel helder helder helder duizelruimte luidt {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan Cendrars Man loopt straat luide stem tussen huizen hij roept klinkt klinker klaar Blaise Blaise BLAIS - se gij zijt het Cendrars {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} Nachtelike optocht Taptoe oe oe taptoe stapt al maar toe zwart van de nacht dat dik drukt de stijve straat breekt licht logge lucht en muziekgeschetter Licht van de laaiende lansen laaiende stap van de lichtende lansen lansen van laaiende licht dansende licht van de laaiende lansen dansend laaien van de lichtende lansen laaiende lansedans Lansgekletter muziekgeschetter lichtende kadans laaiende lansen laaiende kadans van lichtende lansen lichtend lucht kadans en dans van laaiende lansen kadans van laaiende lansedans kadans van dans Lichtende lampen laaiende lampen licht van laaiende lampen dans van laaiende lampen kadans van lichtende lampen kadans van laaiende lampen dans van de lucht in waaiende lampen waaiende dans van de lucht in laaiende lampen laaiende kadans in de waaiende lampedans kadans van lampedans licht van lampen {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} Lansgekletter muziekgeschetter geschetter van klare klarinetten helder gekletter van klare klarinetten helder gekletter klarinettegeschetter Stappen op straat stappen breken de straat stramme stappen breken de straat horizontaal vertikaal vooral diagonaal lampen lichten kadans klare klarinetten dansen in de lansedans klarinetten lampen en lansedans transparant Taptoe oe oe taptoe {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} Woord-jazz op Russies gegeven Donkozakken Donkozakken Rogoschin lachen Rogoschin mes Rogoschin mes-lachen Wolga ________________ Wolga amper bloed gutsen van de Filippovna moe-verzadigd kind haar hart Smerdjakoff lachen lachen lachen Smerdjakoff doodt de dood In de verte over de tarwe-Oekraine over de tarwezee-Oekraine over het begeerte-geel der zomeroekraine dansen de Donkozakken Donkozakken dansen de gogolgnomen gogolgnomen gogolgnomen in zich-zelf gelovig Wolga ________________ Wolga Stappen doorstikken steppe gogolgnomen gieten geen gulpen van ietwat licht over Iwan Karamasoff Rogoschin lacht een scheermes dood de Filippovna Donkozakken Gogolgnomen stapdoorstikte steppe Topazenoeral en het vallen der perziese prinses in het wollen wolgawater van het russies kabaret Baljeff Baljeff Wolga wolga steppe steppe tarwezeeoekraine {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen! er is geen stad over Petersburg waar Rogoschin's mes ligt steeds bereid steeds bereid bereid Nachtstappen naar de uiteindelike Heimat daar eten zilveren schalen gogolgnomen rijstepap Wolga steppe mes {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} F. Jespers schildert een haven Port Pour mon gosse Port Pour rire Port a la Portée de tout le monde Port Peinture Port Porte ouverte Sesam verbe mage Parmi les Pierres Précieuses la Poulpe pourpre Pense au Paradis Perdu O poulpe paresseuse {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Poème Pilules Pink pour personnes pâles Mais la mixture des trois Rois Mages soulage tous les maux de surménage Méningite antipode du cor de chasse aux fonds des bois Pilules Pink pour personnes pâles et pour les personnes qui sont blasées comme elles sont rasées tout à fait il ne reste que les colloques d'Antoinette Breloque la ventriloque sage sage comme un amour simple comme bonjour (II faudrait plutôt sage comme une image mage) {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} Huldegedicht aan Singer Slinger Singer naaimasjien Hoort Hoort Floris Jespers heeft een Singernaaimasjien gekocht Wat Wat jawel Jespers Singer naaimasjien hoe zo jawel ik zeg het u Floris Jespers heeft een Singernaaimasjien gekocht Waarom waardoor wat wil hij Jawel hij zal hoe zo Circulez want SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE de beste waarom hoe kan dat wie weet alles is schijn Singer en Sint Augustinus Genoveva van Brabant bezit ook een Singer die Jungfrau von Orleans {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} Een Singer? jawel jawel jawel jawel ik zeg het u een Singer versta-je geen nederlands mijnheer Circulez Bitte auf Garderobe selbst zu achten ik wil een naaimasjien iedereen heeft recht op een naaimasjien ik wil een Singer iedereen een Singer Singer zanger meesterzangers Hans Sachs heeft Hans Sachs geen Singermasjien waarom heeft Hans Sachs geen Singer Hans Sachs heeft recht op een Singer Hans Sachs moet een Singer hebben Jawel dat is zijn recht Recht door zee Leve Hans Sachs Hans Sachs heeft gelijk hij heeft recht op SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE alle mensen zijn gelijk voor Singer Circulez een Singer Panem et Singerem Panem et Singerem Panetn et Singerem Panem et Singerem et Singerem et Singerem {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik wil een Singer wij willen een Singer wij eisen een Singer wat wij willen is ons recht ein fester Burg ist unser Gott Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem et Singerem et Singerem Waarom hoe zo wat wil hij wat zal hij Salvation army Bananas atque Panama de man heeft gelijk hij heeft gelijk gelijk heeft hij jawel jawel jawel waarom wie zegt dat waar is het bewijs jawel hij heeft gelijk Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem Singerem Singerem SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} Malheur Warme walmstal de heer privaatdocent K. in de zomerfriste uit Breslau probeert of hij bij middel van een convergerend glas zijn sigaar Uebersee Bismarck kan aansteken Op 2 meter van de bergtop verwijderd valt zijn hoge hoed in de afgrond een waardevol kledingstuk voor een privaatdocent onmisbaar wat de heer K. begrijpt hij probeert te vatten zijn vallende cilinder waarbij hij zelf valt in de diepte zijn cilinder achterna differens weerstand van de lucht zo gelukt het de heer K. gelijktijdig met zijn hoge hoed de afgrond te bereiken Ongedeerde hoge hoed R.I.P. privaatdocent K. Men siert de baar van de arme alpetoerist met edelweiss De te zware rouwsluier zijner echtgenote wordt gevat door een sneltrein en bijgevolg ook de treurende Hintergebliebene Alpinetragedie de dagbladen {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} Leven Mevr. Dr jur. heeft prachtig verdedigd de éen-kilo-brood-dief zijn gezin en bedenkt 7 (zeven) arme kinderen vader een korst brood de rechters hebben gesnikt Het was een sterk stuk In de avondkoelte wandelt Mevr. Dr jur. Lützowplatz en zet zich op een bank juist tegenover de kont van de zeegod Verdiende rust O Wonne {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} Derde Groteske Een twee een twee krachten van opgaan krachten van neergaan de nutteloze kamp ons leven verbrandt immer immer immer schoppen is troef nu harten mijnheren enzovoort enz z. {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Een schoon gezicht heeft de dagblad-postiche CREME LA NYMPHE zij zou zeer schoon zijn indien zij geen sproeten had Hoe jammer wanneer een zo schone vrouw sproeten heeft zomersproeten zoals bij deze postiche het geval is gebekt haar de boog van de wenkbrauwen en de lieve mond en de volle wangen en de kuiltjes doch zoals gezegd hoe jammer die zomersproeten Nochtans heb je CREME LA NYMPHE hoofdapoteek bijhuizen overal verkrijgbaar het jammer kan worden verwijderd dank zij de hoofdapoteek en de bijhuizen zijn er op de wereld geen sproeten meer en u allerschoonste met gekruld haar en verlokkelike lippen u die prijkt op de laatste bladzijde van het laatste nieuws kan ik beminnen omdat gij dank de nimfezalf voortaan zult zijn zonder sproeten of zomersproeten {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} De Droom van het Weesje Het weesje staart over zijn schapen heen - pluk de marguerite zal zij komen zijn moeder- Laat ons hopen denkt het weesje een limousine en een vrouw in bont zeer habillée zoals ik ze ken uit la Vie parisienne Hopelik is mijn moeder zoals een vrouw uit la vie parisienne of als de dame van Rix La Croix† - Zoniet welk nut verlaten te zijn voorlopig wees wanneer je moeder tot je komt zonder limousine zonder ford en zonder rode renard - Dan blijf je beter wees alles of niets Wanneer niet qui perd gagne waarom dan wees zijn en de klare hemel wordt blauwe limousine (in de verbeelding van het weesje) Ik zal haar omhelzen hoofdzaak dat ik mijn hoofd in haar pels kan leggen zeggen: mama, gebruik jij Houbigant (- of à la Bataille-Maeterlinck o ma petite maman Teindelys!) Mijn moeder zal mij zeggen: vergeet kleine dat ik je vergat doch nu is het weer select met je zoon - efeeb - te wandelen Ben je tevrêe Ik zal haar antwoorden: mama heb je ook een lieve soubrette en steelt zij jouw dessous - Mama geef haar van jouw Quelques Fleurs ik mag geen vrouw lijen zonder quelques fleurs - {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} Wolken drijven Houbigant-reuk voorbij het dromende weesje Als een regenwolk de blauwe hemel overtrekt vertaalt het weesje in droom Ach mama je hebt slechts simili-zijden kousen waarom ben je gekomen mama Je bent niet eens demi-monde en niet van la vie parisienne zo heeft het geen zin voorlopig weesje te zijn en te worden herkend {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} Belgiese Zondag Een gramofoon van 's morgens acht iemand vergeet niet zijn soldatetijd en speelt clairon het bier is flauw limonade UIT ZUIVERE VRUCHTEN Na de hoogmis wast bewondering voor de renners de coureurs 21 7 17 48 83 fraaie hoofdgroep door het dorp Jonge boeren en arbeiders spreken sportliterair citaten uit de Sportwereld Koorknapen gaan onkelwaarts zondagsent TE DEUM zingend Vrouwen wachten op deemstering kaarten zijn spekvet Fumez la cigarette Dubec La Cigarette du Connaisseur alle dorpelingen zijn kenners zij roken la cigarette Dubec Kinderen zijn vuil huizen ook Mijn land zondag alpdruk boos {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Du Gute Kuddelmuddelmutter Erde Fritz von Erde wer ist das Wer ist der ist Fritz von Erde Fritzi Massary Mein liebe abstrakte Mutter Du weisst dass ich Dich lieb - é Formales Inzest zu Dir Pubertätsdetermination Rein formal - Blutschande schadet nicht - Der Fritz von Erde hat einen Holzfuss hat einen Holzfuss hat einen Holzfuss Kuddelmuddel Edellikör Wann werde ich Kuddelmuddel sein Edel-gaumen zur Freude Gaul Gaul Gaul Du läufst wie ein Tripper Märchenhaft Es war ein Fohlen der Erde zur Freude dem Fritz von Erde zur Freude eine nicht formale Freude nur Fohlen formal {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} Der Gaul hat Hufe von Erde aber hat einen Holzfuss Bin ich Bin ich Bin ich nicht der Fritz von Erde der die Erde liebt Inzest {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} Fiziese Jazz Koel-geil vreten Fratzen ijs Steen Sporen slokken lichtfanalen autosireen vrekgrijpt kind Walmt walg begeerte begeren giert in leegte Fratzen vreten hersenen longen kinderlijf gepijnigd pijn en nog gilt bleek overspannen geslacht STEIN! staal groent morgen deemstering Pauken ketels ketellappers tinnegieters gieten goud WIL zijn tong op melkwitte buiken Adem bitterbeeft het lijf in bed Voorbije drift drijft drijft spiegel drijven dorstig drijven dorst wijven torsen uitdagen vreet vitrioollach lach in mannemerg uitputten driften drijven slappe sloepen kamer walgt walm hijgt hees beest de navel doorgebeten streng verkrengt het jonge beest reeds in vroege drift - Ja {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Duizend duizelkussen tuimelen omarmen sluit knelgespand perst lenden blikken trillen wimpers sluitstenen hangen brand verlangen geluiden fluiten huid suist sellen wereldvreemde werelden zoengloed hong goed dood over lijven {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} Avond Winter Straten Witte blinde autoögen zij schuift stom de straat als zij is wit en blind en zij is ver Haar vele verre lichten verscherpen sneeuw de sneeuw verscherpt haar vele verre lichten eenzaam en enkelvoudig ding van heugenis gescheiden zijn banken banken in sneeuw Doorzicht der allee schild scherp wit waarop het zwart hard staat voor wielrijders verboden weg een rode lucifer ligt hel een vlam tot d'éne sneeuw Schitteren chemies-industriëel violet en groen in de winkel-kaats-klaarte bonbonhulzen {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} Het liedje van twee Sinten Ik hou van Sint Niklaas ik hou van Sinte Martin ik hou van de ezel van Sint Niklaas ik hou van het zwaard van Sinte Martin ik hou van de ezel een oude wijs van wijze goedheid - zijn rug draagt rust door de straat onbewuste venter - ik hou van het zwaard het klieft de eigen mantel - plotse scherpte van nieuwe ogen over de schijn der dingen - goed en wijs scherp en rustig ik hou van de ezel van Sint Niklaas ik hou van het zwaard van Sinte Martin ik hou van Sint Niklaas ik hou van Sinte Martin {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedichtje van Sint Niklaas Sint Niklaas appelbaas uit het land van Waas heilige Paus die ging lopen uit een deeg van spekulaas kom ons toewaarts heilige Klaas wij die wachten op een heel klein beetje honig Zie ons lippen droog niet van 't bidden is het wel van heel veel kou lieve Paus lieve Paus Laad uw ezel laad uw neger laad uw knecht - appelbaas uit het land van Waas - met veel snoep en snoeperij Wij staan bij de bakkerij jou te wachten Breng de kleinen in hun schoentje marsepein en een citroentje (voor jouw ezel ligt het brood reeds klaar) Breng de groten - lieve Paus lieve Paus - zonder dat zij 't gissen laat het zachtjes glijden door de schouw - een klein beetje moed en een zoen van jou en vooral geef Nonkel Jan nu zijn houten pijp dan krijg jij een zoen {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} en jouw ezel ook jouw Boudewijn appelbaas uit 't land van Waas {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} Avond Strand Orgel Als het orgel draait 's avonds sterft het organdi In zijn oranjekleedje is de orang-oetang zeer net Waarom gaat de dromedaris nu niet om danst de dromedaris niet op het orgel op het orgel van de dijk Want alle dieren zijn getemd en de zee is ook getemd positief negatief positief is negatief negatief is toch niet positief Hoger slaat op de maat van de italjaanse maat mee de zee steeds iets witter zoals ijler steeds en blanker drijft een klank er bovenuit en bovenop witte broze meeuw Jammer dat de dromedaris daar niet is van alle heren danst-ie best one-step organdi crêpe marocaine tête de nègre feuille morte prune marron {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} Oker grijs en roze staan de ezel als een droom Lieve Mijnheer Boudewijn (en hij knikt knikt knikt) {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} Vrolik Landschap Ochtend vroeg hemel klaar er zijn aëro's van alle zijden aëro en nog een aëro lieve lieve aëro puf puf blauw klaprozen in koren staan er zijn nog zovele bloemen blauwe vesten in de velden en er is een rooie rok rood op blauw en blauw op blauw aëropuf aëropuf Klaas en Klaartje Klaas en Klaartje Klaas en Klaartje Klaar is Kees {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} Landschap Kristalwegen schept de volle maan in vorstnacht In donkerte drijven straten wiggen van harde klaarten hoeken scheiden steenkantscherp kluisduisternis van duizellicht Maanbomen vergaren en dragen schaduwmythos Begerend alle klaarte verlangend alle maanstraalstraten is de vijver glad en eenzaam heldere drager van het veelvoudig éne van het éne veelvoudige licht {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} Archaïese Pastorale Ter kerk ging de kleine jonkvrouw in haar linkerhand draagt zij voor de kleinsten suiker en zoethout in haar rechter haar hart roza suikergoed voor Onze Lieve Vrouw en heel wit kaarswit zo is zij simpele zang in haar oranje franjeskleed het blauwe lint is blauw toch Blauw {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} In gotieke Letters Slank sloegen lelies Vlak voor de deurpost Toen Maria neerzonk Onder het loodrechte licht - Straleneinde schitterkrullen Schommelen de eischoot Volmaakt ovaal Zoals de buik zijn moet Waar het Woord Vlees wordt - {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} Herfstlandschap In de mist is trage een os met een ossewagen stappend naast de mist nooit mist zijn maat de os van de ossewagen Uit de mist in de mist met de hortende wagen dut de wagenvoerder zich niet vast in een spoorloze slaap Achter aan de wagen drijft lantaarnlicht een geringe wig van klaarte in de donkerdiepstraat {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} Berceuse presque nègre De sjimpansee doet niet mee Waarom doet de sjimpansee niet mee De sjimpansee is ziek van de zee Er gaat zoveel water in de zee Meent de sjimpansee {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} Vlerken Nachtelik vliegen vogels van de wilde wingerd weg Schrikbeladen klapperen vlerken dof in deemstering Knakgeluid van takken veelvuldig kort ontsluieren vlerken éen ogenblik niet-herkenbare ruimten de ruimte is van knakkende vlerken vol Plotseling zijn vogels schrikgeschud ons tot-dingen-gestolde Angst {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest Schijnwerpers lichttorens vuurwerk het laatst kwam de akrobaat Wielrijder mensen O-monden Medalje-keerzijde over middemacht heen rillen soldaten (van de ruiterij kanariegeel) en bruine paarden Het is zeer moeilik in de nacht bruin te zijn Wachten een vergeten kommando Niemand zet een punt {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} Haar Ogen of de goed gebruikte Wensvorm Ogen wentelen lichten lichten laaien landen in de verte brandt een vuur mij vlamt een gloed mij en stil trilt het onbekende sterrewachten wachten mij dat ik reize Ik vat nooit de vlam van het vuur in de verte {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} Marc groet 's morgens de Dingen Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel dag visserke-vis met de pijp en dag visserke-vis met de pet pet en pijp van het visserke-vis goeiendag Daa-ag vis dag lieve vis dag klein visselijn mijn {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht En elke nieuwe stad bloem die welkt herfst vergeelt het blad zijn alle steden zo zijn zij alle zo zo zijn alle Overal overal en nergens overal is nergens overal dezelfde bonbons droef in glazen parelt drank er is geen dorst een liedje is overal van liefde en overspel zijn alle steden zo zijn zij alle zo zo zijn zij alle {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} Banlieue Zand overweg rachities hofje begonias baanwachtersdochter arme hand draaien een winkel ligt aan d'overzij met dorre dingen suiker En een herberg huwt bruideenzaam hoekhuisdroefheid IN DE VROEGE MORGEN Zand wordt avond zwalpen lauwte in orgeltonen ontraderen tijdswet Zand wordt avondruiken en miljeu voor danstent grauw op grauw Valt dor suiker op zand late kinderen droef en zat Grand Caroussel galopant à Vapeur Acitileenlampen schitteren kleuren slap Banlieue sterren glimmen klein en vuil {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} Orgel pauseert teringvreugde zweet bronst pijn Mond kust zandlippen droog L A TR AV IA TA Moedermelk is welk de borsten barstig de melkweg ligt dun in licht de kom is koud Rond middernacht een Tir Flaubert schotvallen stilte einde knepperen kastanjetten van de aller laatste dans Schaduwbijslaap en hol kuipleegte toekomend jaar {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Zo ook gaat de geliefde Mitri Karamasoff dood Ons op de schouders valt nu laat en schuin de schaduw des Iwan Om het lijden dankbaar worden en schijnbaar blijde het scherpe vechten van spin en bij verbeiden Soms reeds is schoon mijn hand gesloten alsof er geen verlangen over mijn vingers lag Het is een verre weg naar de passieloze berg van het blote schouwen Logos Tao {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} Winter De witte weg zucht venster een stil leven met de twee geraniën achter de ruit waar ook leggen tans mijn ogen op de bloemen die zij schiepen dauw {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} Valavond Snoek schiet diep laatste vollicht in moeras Tans zijn vissen visstil De planten zijn van God geschapen en dragen rust gerust het wonder van hun blaren Langs wisselovers welke toch bestendig zijn draagt iris mythos schijnbaar ongeweten doch zeker lieve rust lieve rust Zoeven lost beek op zoeven vertesterk Verte rode-beuk-glimmen laatste berkschilferen De badende schoudert de beek middenbeuk van beekkerk beektorsen Boven bomen hangen late daglantaarns schakeringen Reeds laden bomen pijlers avonddragen diep smaragdgroen Een os is eenzaam hij draagt zó eenzaam zijn vracht {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} langs de landweg gaat een os eenzaam lang zijn weg hij speelt mondharmonika Late libel beproeft opaal te zijn Libel de bomen zijn osserug {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} Land Mei Regen valt bloesemvracht veelvuldig kaarst kastanjelaar Mei Mariamaand rustas staan seringestruiken ver ligt het vlondertje ding het vlondertje is Laat slaat meikever vensterruit wordend mij in rust geringe beweging kringetje kring Meikever legt zich verre zoeven rust {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} Wals van kwart voor Middernacht Alsof zij iets zingen ging trilt de luit en de lieve luit achterna hinkepinkt de piano linkepoot linkepoot Ik denk niet dat de luit iets zeggen zal kwart vóór middernacht al trilt - zij trilt toch? - de luit nu weer Eer de luit daarover heeft gedacht of zij zingen zal kwart vóór middernacht is het lang reeds kwart na middernacht Waarom trilt de luit dan zo klokjekwart vóór middernacht Wist maar iemand dat dat trillen van de luit Lieveke dieveke doderideine do en deinen De luit heeft zich bedacht en zwijgt Heb ik dat van dat trillen wel verwacht {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeer kleine Speeldoos Amarillis hier is in een zeepbel Iris hang de bel aan een ring en de ring aan je neus Amarillis Schud je 't hoofd speelt het licht in de bel met Iris Schud je fel breekt de bel Amarillis Waar is Iris Iris is hier geweest Amarillis aan een ring en de ring aan jouw neus Wijsneus Amarillis {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} Oude Bekenden Rommelen rommelen in de pot waar is Klaas en waar is Zot Zot is in het stalleke in het stalleke van Bethleëm bij het Kerstekind Rommelen rommelen in de pot waar is Klaas en waar is Zot Klaas zoekt naar het stalleke naar het stalleke van Bethleëm naar het Kerstekind Rommelen rommelen in de pot wat doet Klaas en wat doet Zot op een zucht zet Zot de deur van het stalleke zo vindt Klaas zijn weg naar het stalleke naar het Kerstekind Dank zij Zot zijn Klaas en Zot beiden in het stalleke bij het Kerstekind rommelen rommelen in de pot {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} Rijke Armoede van de Trekharmonika Rodica en Dodica waren aan elkaar gebonden zo heeft de vroedvrouw ze gevonden Rodica en Dodica de ooievaar speelt trekharmonika Op de trekharmonika schilderde de schilder Rodica en Dodica Rodica was net zo groot as Dodica op die trekharmonika Op de trekharmonika speelt het liedje van Rodica en Dodica Dodica had een vrijer lief en Rodica had er geen toch was Rodica net zo groot as Dodica Met een lange ruk is het liedje uit op de trekharmonika van Rodica en Dodica Dodica is dood en Rodica is rood toch was Dodica net zo groot as Rodica {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} De Profundis Wij zijn de overwonnenen op de zuiderstrook der lage landen langs de zee De zee was niet ons goed al schuren hare zoute waatren zuiver ons strand van bitterheid Soms is een plant ons goed nog en dieren Ik meen daarmee buiten de paarden schepershonden van Mechelen of Groenendaal die na de schilders de roem van Vlaanderen over de grenzen dragen Herkennen zij in ons hun maats der volle maat van slagen Zien paardenogen aan wier staren het denken om het leed verglijdt in de verte de ster die ons niet begeleidt Om de geraniën die aan de vensters onzer hoeven God roepen met haar meekraplakken stemmen schokt de stilte en het verstarren {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} Melopee Voor Gaston Burssens Onder de maan schuift de lange rivier Over de lange rivier schuift moede de maan Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee Langs het hoogriet langs de laagwei schuift de kano naar zee schuift met de schuivende maan de kano naar zee Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} Spleen pour rire Sophie-Fritz Stuckenberg zu eigen Het meisje dat te Pampelune geboren tans te Honoloeloe woont en in een rode lakkooi gevangen houdt een kobaltblauwe papegaai - zij schilderde hem met Ripolinkoeleuren zoals gezeid de veren blauw de snavel en de poten geel - het meisje van Pampelune te Honoloeloe dat om haar hoge hals heeft een krans van purperen anemonen op haar opalen borst kleine barokkoralen en om haar dijen niets (Vogelveren dorsten haar dijen niet te dragen zo zeer zijn dun haar dunne dijen) dit pampeluner meisje dat te Honoloeloe woont ken ik niet Priez toujours pour le pauvre Gaspard II n'est pas encore mort ce soir {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} Guido Gezelle Plant fontein scheut die schiet straal die spat tempeest over alle diepten storm over alle vlakten wilde rozelaars waaien stemmen van elzekoningen bloot Diepste verte verste diepte bloemekelk die schokt in de kelk van bei' mijn palmen en lief als de madelief Als de klaproos rood o wilde papaver mijn {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} Geologie Diepe zeeën omringen het eiland diepe blauwe zeeën omringen het eiland gij weet niet of het eiland van de sterren is daarboven gij weet niet of het eiland aan de aardas is diepe zeeën diepe blauwe zeeën dat het lood zinkt dat het lood zoekt dat het zinkend zoekt en zinkt zoekend zoekend zijn eigen zoeken en al maar door zinkt en al maar door zoekt diepe zeeën blauwe zeeën diepe blauwe zeeën diepblauwe zeeën zinken zoeken naar de omgekeerde sterren tweemaal blauw en tweemaal bodemloos Wanneer vindt het blauwe lood in de blauwe zee de groene wier en de koraalrif Een dier dat door het leven jaagt naar een gedachte vrede - een wanen in duizend duizendjarige sellen - gelijk een dier dat jaagt en aan zijn blinde vingers vindt {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen het herhalen van het gedane doen gelijk een dier zo zo zinkt het lood des zeemans Moest dit zinken langs uw ogen zijgen gij kende niet een groter leegheid {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} Mythos Een hoge hand steekt in de nacht en zij steekt vóór de nacht omdat de nacht alleen is gene blauwheid aan 't einde van mijn ogen en vóór de blauwe nacht schuift éen witte duif zo een witte haas schuift voor uw ogen over de straat neem u in acht hij draagt uw leven over van d'ene schaal naar d'andere en gij weet niet wat dit beduidt {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} Facture Baroque Soms - wanneer de boten van hun zinnen sloegen aan de immer deinende rotswand van een reuk die openstaat op wonderlike dieren en planten die koortsdoorschoten tussen de blauwheid van de zee en de blauwheid van de lucht slechts zijn een vergelijken - soms slaat het verlangen der mensen zo hoog uit dat zij takelen de nederige boot en ter zee gaan in de zeilen speelt de wind een waan een oude waan die over de kim gekelderd lag tot de wind de huizen stuk woei en uit de scherven walmt de wijn van deze waan van deze oude waan Geen kent het S.O.S.-gesein geenzijds der zinnekim en dat aan de boôm van onze ziel er sprieten steken die alleen het trillen vatten van gene zijde Soms dringt de drang de droom tot een gestalte en wordt het lichaam droom {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} Loreley Kom aan mijn borst kom aan mijn borst daar rust gij aan een lijf dat eenzaam is een bedden van uw eenzaamheid en eenzaam spelen uwe vingers langs het ontwarren van lange wier Achter de spiegel die verdrijft de onbestendigheid der dingen valt van uw handen het verlangen aan mijn opalen huid verglijdend een wezenloze droom kom aan mijn borst bed in mijn eenzaam' armen uw eenzaam lijf {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} Stilleven Van de fles met helder water tot de hals gevuld valt een éendre heldere schaduw op het helder bord dat op de witte tafel weegt Zo schuift over uw ogekim - een zeil aan d'einderboog - uw ziel naar een gewaand daarbuiten en schept zij de geschapen dingen naar eigenwijze wijze En mee over uw ogekim glijdt een mildheid met uw kennen mee als fijne mikapoeder die met een blijde schittering de plaats der vraag bevult Zie door het heldere glas het heldere glas en door dees' held're dubbele wand de heldere ruit op deze blauwe nacht in deze heldere ruit die aan de nachtwand dun maar aanleunt zie het heldere glas en hoe uw oog een zielezeil op veel einders telkens schuift als op een touwestel vlak en eenvoudig {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Zon brandt de rozelaar zon brandt de glasscherve Kind geef acht hier liggen glasscherven {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Is het Lichtmis licht mist op het dorp keer om de kom {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Mijn ogen zijn omfloersde tamboerijnen al roert de hand daarbuiten luide de huid hun klank in zich gekeerd blijft dof Mijn ogen zijn omfloersde tamboerijnen maar hebt daarmee geen medelijden {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Nog sloeg niet om uw luide lijf het hardst verlangen Ver van vrede en bevrediging schuilt de lach - te luide en nog niet lui - in d'uiterlikste kuilen van uw mond Uw ogen zinken niet in hunner kassen verste verten Nog slaan de neusvleugels niet van de binnengloed het doffe lied {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Snijd van de struik de seringen stel de bloemen in een aarden vaas Zoals de aarden vaas draagt glad juweel van geworden kennis van zijn kleien oorsprong de herinnering sluit gij met het laatste doen van uw handen uw verlangen in de vereniging van de bloem met de aarden vaas {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Leg uw hoofd zo in mijn arm dat van uw voorhoofd naar uw mond mijn blik schuive over de kam van uw neus Leg uw hoofd zo ik leg op uw mond mijn hand wees rust {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} Polderlandse Arkadia Over het bij vlekken zongeplengde dak hangt de beuk zijn loof van dieper rood Raamkozijnen glimmen groen en vatten terracotta bloemepotten daarin geraniën groeien van het esmeralden blad met doffe kring naar meekraplakken bloemen Op de dijkweide weidt zijn zwijnen een zwijneweider wijl hij op een schelp gebrande aarde okarino speelt De klanken wuiven licht zo wuiven ook de beukeblâren alsof zij in hun wuiven roerloos waren Wie met een luit in het hart door 't land gaat en in het water van zijn ogen stuwt het worden van een zang perst hij niet op zijn lippen uw-Amarillis-schone naam {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} Onbeduidende Polka Een Arlequin in watergroen versleten roze draagt Colombine de hof is groot de bomen hoog het roodste rood van de ahorn op 't diepste groen van dennen wij stappen kleine stappen - hoe is de kiezel scherp aan uw satijnen schoen - het pak van Arlequin in watergroen opdat het passe bij 't versleten roze van uw rok en als de schaduw zij van uw assen haar wanneer de zon dààrin kleine Colombine mijn stappen zijn nog kleiner nog kleiner dan jij {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} Jong Landschap Zo staan beiden bijna roerloos in de weide het meisje dat loodrecht aan een touw des hemels hangt legt hare lange hand op de lange rechte lijn der geit die aan haar dunne poten de aarde averechts draagt Tegen haar wit en zwart geruite schort houdt het meisje dat ik Ursula noem - in 't spelevaren met mijn eenzaamheid - een klaproos hoog Er zijn geen woorden die zo sierlik zijn als ringen in zeboehorens en tijdgetaand zoals een zeboehuid - hun waarde bloot naar binnen schokken Zulke woorden las ik gaarne tot een garve voor het meisje met de geit Over de randen van mijn handen tasten mijn handen naar mijn andere handen onophoudelik {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} Onbewuste Avond Van 't lauwe kroes doorgeurd ligt om de vijver loom de lucht Op de vondel staat een late zwaan Zo eenzaam is niet één van ons en roerloos Niet één van ons laait zo hartstochtelik een vlam zich toewaarts als dees' rode beuk Van 't gipsen beeld dat tans in de schaduw staat - alleen een gipsen garve gaart schuine scherven nog van 't schaarse licht - valt een kleine rust maar op het jonge paar dat voorbij schuift mij dinggesloten en vervreemd Zo nu de kiezel niet kraakte onder mijn treden was ik zonder verleden in de kom van deze stilte gegleden {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} Polonaise Ik zag Cecilia komen op een zomernacht twee oren om te horen twee ogen om te zien twee handen om te grijpen en verre vingers tien Ik zag Cecilia komen op een zomernacht aan haar rechterhand is Hansje aan haar linkerhand is Grietje Hansje heeft een rozekransje Grietje een vergeet-mij-nietje de menseëter heeft ze niet gegeten ik heb ze niet vergeten ei ei ik en gij de ezel speelt schalmei voor Hansje en voor Grietje Hansje met zijn rozekransje Grietje met haar vergeet-mij-nietje zijn langs de sterren gegaan Venus is van koper de andere zijn goedkoper de andere zijn van blik en van safraan is Janneke-maan Twee oren om te horen twee ogen om te zien Twee handen in het lege en verre vingers tien {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} Oppervlakkige Charleston Als je van het meisje van Milwaukee houdt van het meisje houdt van het meisje van Milwaukee houdt - van de nacht vallen de sterren veel en blijven aan de huizen hangen Batschari Zigaretten Batschari Zigaretten Sarotti ist so süsz und schön - Als je van het meisje van Milwaukee houdt schaak ze in een ford schaak ze in een ford de vader die is dominee de broer die woont te Chicago in Oklahoma woont de olieoom en je sienjaal een saksofoon schaak ze in een ford schaak ze in een ford de negers hebben dikke lippen de negers hebben dikke rode lippen Je voert je bruid naar Texas heen in Texas woont een dominee in Texas woont een goeie dominee en je sienjaal een saksofoon in Texas woont een dominee Je voert je bruid naar Texas heen Je stuurt een telegram naar Chicago de nacht is klaar en morgen ben-je miljoenair dan vin-je de methode de maan als lichtreklaam Als je van het meisje van Milwaukee houdt schaak ze in een ford - rem niet rem niet - Je voert je bruid naar Texas heen de negers hebben dikke lippen de negers hebben dikke rode lippen en alle dominee's zijn goed {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} Als je van het meisje van Milwaukee houdt van haar houdt ram rem de trem ram rem {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} Berceuse voor Volwassenen Wanneer de zandman nog eens komt - maar hij komt niet meer - zullen wij slapen gaan en dromen van een droom die niet gedroomd werd Ach alle mensen slapen goed die de deur op grendel weten {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} Berceuse Nr. 2 Slaap als een reus slaap als een roos slaap als een reus van een roos reuzeke rozeke zoetekoeksdozeke doe de deur dicht van de doos Ik slaap {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Dorp Een vleermuis aan de nacht hangt niet uw adem aan een vreemde adem zo gij dit beseft het dorp en de mensen nacht'lik huis aan huis één licht - wellicht bij de pastoor - en langs uw weg een late koe In de wig van weg en stroom is van de leegte zo het dorp alsof't een boot was die maar voor korte tijd op anker ligt Om het staketsel kletst het donkere water gemeten en vreemder dan een moorden zonder gil Gij weet dat er geen gelaat is waar gij binnen kunt als in uw huis En gij stoot overal der dingen oppervlak een spiegel van uw eenzaamheid een teller van uw korte reis {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} Avondgeluiden Er moeten witte hoeven achter de zoom staan van de blauwe velden langs de maan 's avonds hoort gij aan de verre steenwegen paardehoeven dan hoort gij alles stille waan van verre maanfonteinen zijpelt plots water - gij hoort plots het zijpelen van avondlik water - de paarden drinken haastig en hinniken dan hoort men weer hun draven stalwaarts {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} Boere-charleston Tulpebollen bolle tulpen tulpetuilen rozetuilen boererozen boerewangen boerelongen boerelongen ballen wangen wangen ballen bekkens ballen bolle bekkens bugel en basson - o hop! wie heeft er de kleine bugel gezien wie heeft er de grote bugel gezien en wie Gaston met zijnen basson Marie-Katelijne Marie-Katerien want dit is geen pavane of geen sarabande meer dat is geen gigue of geen allemande meer en geen wals dat is 'nen charleston 'nen boerecharleston van Gaston op zijnen basson En wie heeft er de kleine bugel gezien en wie heeft er de grote bugel gezien en wie Gaston met zijnen basson De kleine bugel zit in 'nen rozetuil bij Rozalie de grote bugel zit in de sjees bij Melanie Marie-Katelijne Marie-Katerien En Gaston die zit ‘In de Ton’ ik vraag u pardon Bolle wangen ballen bekkens bugel en basson {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} Alpejagerslied Voor E. du Perron Een heer die de straat afdaalt een heer die de straat opklimt twee heren die dalen en klimmen dat is de ene heer daalt en de andere heer klimt vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx van de beroemde hoedemakers treffen zij elkaar de ene heer neemt zijn hoge hoed in de rechterhand de andere heer neemt zijn hoge hoed in de linkerhand dan gaan de ene en de andere heer de rechtse en de linkse de klimmende en de dalende de rechtse die daalt de linkse die klimt dan gaan beide heren elk met zijn hoge hoed zijn eigen hoge hoed zijn bloedeigen hoge hoed elkaar voorbij vlak vóór de deur van de winkel van Hinderickx en Winderickx van de beroemde hoedemakers dan zetten beide heren de rechtse en de linkse de klimmende en de dalende eenmaal elkaar voorbij hun hoge hoeden weer op het hoofd men versta mij wel elk zet zijn eigen hoed op het eigen hoofd dat is hun recht dat is het recht van deze beide heren {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} Zelfmoord des Zeemans De zeeman hij hoort de stem der Loreley hij ziet op zijn horloge en springt het water in {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} Souvenir Schoon d'avond valt en tussen de beide grijze gevelrijen het donker zwaar hangt als een klos en overdadig ontsteekt geen hand het licht aan de lantaarnen Zo wentelt plots aan d'ogen u het wonder van een vreemde stad de grijze huizen van u dees' anders zo bekende stede De zonnestralen sloegen hard aan d'aarde over dag en uit het vuur van 't rosse loof persten zij die geur der aarde daarop ons dulle zinnen de herrefst toewaarts matelik glijden Dees' overdaad van zinnelike wondren van lichten en van geuren is zó lauw en vol dat gij niet kunt begrijpen waarom aan 't eind van deze dag geen lach zich legt over uw brede mond zoals een ree languit en lui zich aan een rotswand legt {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} Ogen Zijn oog glijdt aan het vreemde oog dat haar oog is zoals een zeil aan d'einder schuift daarvan gij denkt nu schuift het om de einder om Maar lang zo glijdt het zijn glijden al maar door zodat het roerloos hangt aan d'einderkom of roerloos ligt in d'einderkuip {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} De oude Man Een oud man in de straat zijn klein verhaal aan de oude vrouw het is niets het klinkt als een ijl treurspel zijn stem is wit zij gelijkt een mes dat zo lang werd aangewet tot het staal dun werd Gelijk een voorwerp buiten hem hangt deze stem boven de lange zwarte jas De oude magere man in zijn zwarte jas gelijkt een zwarte plant Ziet gij dit snokt de angst door uw mond het eerste smaken van een narkose {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording 1. Wijze van uitgeven Zoals reeds in de verantwoording bij de eerste druk werd vermeld, is het de opzet van de Verzamelde gedichten de nagenoeg onbereikbaar geworden publikaties van Paul van Ostaijen te vervangen en aan te vullen met nog niet eerder in druk verschenen werk. Wil deze vervanging ook werkelijk volledig zijn, dan is een strikt diplomatische uitgave noodzakelijk. Natuurlijk staan er echter drukfouten in de voorafgaande uitgaven en tijdschriftpublikaties en ook zijn er plaatsen die door een wijziging de bedoelde lezing van het gedicht of het proza kennelijk meer nabij komen. De Verzamelde gedichten is ten slotte geen herdruk van drukfouten en biedt gelegenheid tot correcties: zo zijn dus in deze definitieve editie de noodzakelijke wijzigingen opgenomen en de gemaakte drukfouten vanzelfsprekend verbeterd. Om hierdoor het diplomatisch karakter van deze uitgave niet verloren te laten gaan, is iedere afwijking van de oorspronkelijke publikatie of van het weergegeven manuscript in onderstaande verantwoording vermeld. Tevens wordt bij iedere tekst opgegeven welke publikatie of welk handschrift is gevolgd en ook welke andere uitgaven vóór 1929 of welke handschriften hiervan bekend zijn en in hoeverre deze van de afgedrukte tekst afwijken. Aangezien deze zesde druk volgens een fotografisch procédé is vervaardigd, is het tekstgedeelte ongewijzigd gebleven op enkele kleine correcties na. Voor de medewerking bij het signaleren van drukfouten in de eerste druk van de Verzamelde gedichten ben ik dank verschuldigd aan Prof. dr. H. Uyttersprot te Gent, die mij vooral op enkele onjuiste spellingen in citaten en eigennamen, die ongewijzigd uit de bundels van Van Ostaijen waren overgenomen, opmerkzaam heeft gemaakt. Verder moest ook de volgorde der teksten door de wijze van herdrukken ongewijzigd gehandhaafd. In de verantwoording worden echter alle dateringen in de later teruggevonden handschriften vermeld. 2. Spelling Paul van Ostaijen heeft van zijn eerste publikatie af de spelling-Kollewijn gebruikt. Enige maanden voor zijn dood, op 27 oktober 1927, schreef hij aan E. du Perron: ‘Ik ben geen partijganger van de persoonlike vrijheid in de orthografie... Bij jou (d.w.z.E.d.P.) is het gebruik van de kollewijnse {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} weer een soort verzet tegen het gezag, tegen het geadmitteerde, tegen de gemeenplaats, de routine enz. - Je vergist je: die mijnheer Kollewijn stel ik me als een vervelende vent voor, alleen moet ik toegeven dat men zijn orthografie gebruiken kan.’ De bundel De Feesten van Angst en Pijn is in facsimile afgedrukt en Bezette Stad is geclicheerd naar de oorspronkelijke uitgave; beide bundels staan dus onvermijdelijk in de door Van Ostaijen gebezigde spelling, zodat er alle reden voor was ook het overige werk in zijn oorspronkelijke spelling te laten en zodoende de eenheid van spelling binnen de Verzamelde gedichten te handhaven. Ten opzichte van de spelling der bastaardwoorden houdt Paul van Ostaijen zich niet geheel aan de ‘officiële’ spelling-Kollewijn, zoals die is vastgesteld in de Nederlandse Woordelijst volgens de beginselen van de ‘Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal’, samengesteld door Dr. R.A. Kollewijn, Dr. F. Buitenrust Hettema en Dr. J.J. Salverda de Grave (Zwolle, 1903). Ook vertoont de orthografie van Van Ostaijen in dit opzicht verschillende inconsequenties en is hij op dit beperkt gebied toch een ongewilde ‘partijganger van de persoonlijke vrijheid in de orthografie’ geworden. Ten einde ook op dit punt het principe van de eenheid van spelling binnen de Verzamelde gedichten te handhaven, is zoveel mogelijk de spelling der bastaardwoorden in de bundels De Feesten van Angst en Pijn en Bezette Stad als criterium voor het overig werk genomen. Ook de hiertoe noodzakelijke wijzigingen worden echter in deze verantwoording ter plaatse vermeld. 3. Ongepubliceerde jeugdverzen Er zijn enkele jeugdverzen in hand- en machineschrift bewaard, die Van Ostaijen noch in zijn eerste dichtbundels, noch afzonderlijk heeft gepubliceerd. Kennelijk achtte hij ze hiertoe ongeschikt, zoals blijkt uit het feit dat hij van de eerste reeks dezer verzen slechts één strofe als afzonderlijk gedicht in Music-Hall opnam en de rest achterwege liet. Deze eerste reeks bestaat uit een aantal getypte verzen op vier, tot een bundeltje van acht bladzijden dubbelgevouwen, foliovellen gevergeerd papier en één gelinieerd half blocnotevel. Bij het opruimen van Van Ostaijens bureau in het stadhuis te Antwerpen zijn deze door een collega meegenomen en ze bevinden zich thans in het bezit van Mr. René Victor. Op blz. 1 en 2 van het bundeltje staat het gedicht Mort, op blz. 3 Avondlast, blz. 4 is blanco, op blz. 5 Nu ben ik een Pacha..., blz. 6 blanco, op blz. 7 Pasto- {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} rale en blz. 8 blanco. Op het afzonderlijk blocnotevel staat het gedicht Ik heb mijn venster... De tekst van deze gedichten volgt hier ongewijzigd met Opmerkingen van de tekstverzorger: Mort Par l'immensité Les Wagons roulent, roulent, Dans l'éternité, Leurs lumières croulent, croulent. - L'allumette flamboie comme mon coeur, Oh, ma pipe mon unique douceur. Vois ce demi-litre, il faut l'achever, Puisque nous l'avons acheté, Oh, mon ami, Si tendrement trahi. - J'ai tant bu et si suis si plein, Que j'n'entends pas mon coeur qui se plaint Du grand vide, qu'a laissé cette femme livide Passant dans un Wagon extra-rapide. - Ah, voici l'heure, Mon coeur Pleure Une fleur Dont l'âme est la soeur de l'âme De la femme livide; Oh, mon ami, Si tendrement trahi, Buvons encore un verre, Avant de nous en aller en terre. - {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} Opmerking: Tussen de titel en de tekst staat de geschreven opdracht: Aan René Victor. Door haken is aangegeven dat de verzen 3 en 4 van de eerste strofe verwisseld moeten worden. De vierde strofe begint op de tweede bladzijde. Avondlast De klokke tikt in dwaas geraas, bommend, rillend, tril- lend, schril gillend, soms stillend, dan weer beukend, op de beukenlanen van mijn ziel. Ach mijn ziel is louter klanken, In dit uur van louter kleuren, Klanken, die omhooge ranken In een dolle tuin van geuren. - Oh! dit is nu wel een dwaas gekriel Van woorden in mijn ziel. Hove, 24/5/14. - Opmerking: De tweede strofe van dit gedicht is als Avond opgenomen in de bundel Music-Hall, zie blz. 90 van deze uitgave. Nu ben ik een pacha in dees nieuw ontdekte landen, En weet 'k geene stad, waar mij een glazen harem is, Met danselende vrouwen, wit en gele kanten, Toch leeft en joelt in mij, een jonge blijdenis. - Want nu ben ik d'uitverkoorne in de meisjesharten Van dees luidë en laaie baaierende landen; Nu weet ik mij een kind uit adellijke standen Met glanzengouden vreugd, na witte zilvren smarten. - Pastorale La petite marquise Est allée à l'église, Dans sa main gauche Elle avait sa sacoche {==513==} {>>pagina-aanduiding<<} Pleine de brioches Pour les mioches. - Dans sa main gauche, Elle portait son coeur, Pour l'offrir à la Sainte Vierge, Et toute blanche, Comme un cierge, Etait son innocence Sous son costume à franges. - Opmerking: vergelijk deze tekst met Archaiese Pastorale op blz. 456 van deze uitgave. Ik heb mijn venster wijd opengezet, in d'avend, op endlooze korenvelden die zwelde, in groenig fluweelen gewelden. Op en neere; net 'n barkje komt gevaren klievend, door 't klamme klotsen van de baren, glimt deinend, in de vernte, een lantaren. Opmerking: rechts naast dit gedicht stond geschreven: Hove mei 14. Verder bevindt zich een handschrift op een half ongelinieerd kwartovel, met zwarte inkt beschreven, in het bezit van H. Goris. Etienne Schoonhoven, die dit gedicht het eerst in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. VIII, nr. 10, blz. 1143-1144, publiceerde, dateert het, m.i. terecht, vermoedelijk uit de jaren 1916-1917. De tekst hiervan volgt zonder wijzigingen: Tot wie spreek ik heden? De harten zijn driest Eenieder neemt het goed van zijn naaste Tot wie spreek ik heden Hij die zacht is gaat onder De drieste is overal tot gast Tot wie spreek ik heden Er zijn geen rechtvaardigen De aarde is een voorbeeld van zij die het boze doen {==514==} {>>pagina-aanduiding<<} De dood staat tans voor mij Zo is het wanneer een zieke geneest Zo is het wanneer men opstaat na de ziekte De dood staat tans voor mij als de reuk van myrrhen Zo is het wanneer men bij wind onder het zeil zit. De dood staat tans voor mij Als de geur van lotosbloemen Zo is het wanneer men aan het oever van dronkenheid zit. Dit gedicht is vertaald naar Gespräch eines Lebensmüden mit seiner Seele, een oud-Egyptische tekst, die door Adolf Erman is vertaald en gepubliceerd in: Adolf Erman und Fritz Krebs, Aus den Papyrus der königlichen Museen, Berlin, 1899, blz. 56-59. 4. Music-Hall De tekst en de volgorde van de gedichten op blz. 15 t/m 90 van deze uitgave is - behoudens de hieronder vermelde afwijkingen - geheel gelijk aan die in de bundel: Music-Hall, Verzen, Antwerpen, Gust Janssens, 1916. 128 blz., ingenaaid in blauwgrijs omslag van 17 × 21,5 cm, bedrukt in blauw met tekst, gelijk aan die op titelblad, in lijst. Colofon op blz. 2: ‘Van dit boek werden gedrukt zes eksemplaren op Japans papier, genummerd van 1 tot 6. De twee honderd in de handel gebrachte eksemplaren zijn genummerd van 7 tot 206. Dit is nummer...’ Colofon op blz. 127: ‘Gedrukt ter drukkerij Gust Janssens, Kerkstraat, 13, te Antwerpen, in de maand April 1916.’ Van de gedichten uit deze bundel zijn slechts twee handschriften teruggevonden, die hieronder - met hun afwijkingen ten opzichte van de hier afgedrukte tekst - worden vermeld. De punten achter de titels der gedichten, achter de dateringen en achter de opdrachten in de oorspronkelijke uitgave werden hier weggelaten, de Romeinse cijfers boven de onderafdelingen van eenzelfde gedicht werden vervangen door Arabische. De jaartallen in de dateringen, die in de oorspronkelijke uitgave alle zijn afgekort, uitgezonderd die op de bladzijden 41, 42, 70 en 84 van deze uitgave, zijn hier steeds voluit gedrukt ('14 werd 1914 enz.). {==515==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde Music-Hall 3 18vers 4 en 5 werden afgesloten door een komma. 18vers 14: Ten allen kant. 20vers 10 van Intermezzo: achter ‘In de week’ stond een komma. 20vers 13 van Intermezzo: Ouwe heer met centen, 20vers 15 van Intermezzo: 'k Zal nogtans... 21vers 12, 15 en 17 werden afgesloten door een komma. 22vers 4: Zó kwaad 22vers 11: Vreedheid, 23vers 24: Doet dat toch zó mooi. 24vers 6: Zó gaat in kring 24vers 16 werd afgesloten door een komma. 24vers 29: Smart, zó troosteloos. 25vers 4: En zó heeft ook gedacht de jongeling, 25vers 8: Er is niet meer de ziel van deze of geen man, 25vers 21: Nietmeer. 26vers 3 werd afgesloten door een komma. Music-Hall 5 29vers 19: Zó vrolik de zaal doorschenen, 30vers 9: Zó is gevallen 30datering: Juni-September '15. Fietstocht 31vers 2: Zó is doorheen de Winter, de Lente... 31vers 17: Zó wordt het land een nieuwe lust 32vers 9: Die is een man zó koud 32vers 10: Gelijk de Winter, en zó oud Ridderstijd 35vers 14: Zal ook van nacht de minnaar zijn; 35vers 21: Met vrede zin. 37vers 8: Zeide zij vreed en zacht. 37vers 27: In een nachtelik duël vermoord. 39vers 16: Met vrede zin, 39vers 22 werd afgesloten door een komma. 39vers 28: Die zo vreed, 41vers 1: Van het duël 41datering: Juni 1915. {==516==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde Herfst 1 42vers 10: Maar zó kan ik de Herfst... 42vers 12: Zó was het misschien vroeger;... Herfst 2 43vers 13: Vaart. Ziekelik-energieloos, zelfs zonder de vrede wil Herfst 3 Boven dit deel van het gedicht stond: IV. 46:de datering boven dit deel luidde: 25ste November '15. Verzen voor de Prinses van Ji-Ji 47vers 3: Du bist für mir kein... Nieuwe Weg 2 50vers 1: Mijn hart is zó 50vers 13: En zó volgen haar... 51vers 7: Zij luisteren toe, zóals gister in de straat, Twist met Grete 52vers 5: Wordt je meegevoerd. Om welke reden 52vers 16: De muur, zó opgebouwd, 52vers 22: Zó herrijst, traag maar zeker, de twist Twist met Grete 2 53vers 6: Zó werd de scherts 'n metselaar, Twist met Grete 3 54vers 9: Zó is mijn betrouwen in 't leven groot Vergelding 56vers 12: Dikwijls heb ik tot mezelf gezegd: 57vers 10: Heeft de korte angst van 't pijnlijk wachten Wederzien 61vers 9: Ik ben zó'n arme boeteling Plakkage Nr 2 62motto, vers 4: Und die grosse Trunkenheiten. 62vers 2: Want 't is de tweedemaal Fragmenten 3 63vers 18: Voor mijn vreed lief. Ik sta nu eenmaal voorbij de grens... 65vers 6: Maar het lot, - of wie? - heeft het zó gewild, 65vers 16: Enkel zeer moeie bloemen groeien dan. - Wederkeer 69vers 2: Zelfverlochening, {==517==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit gedicht werd vóór de verschijning van Music-Hall gepubliceerd in De Goedendag, orgaan van Jong Vlaanderen, Algemeen Verbond van de Vlaamse studenten (M.N.O.), 22ste jrg. (1915-1916), nr. 4, blz. 46 en 47. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: bladzijde 69vers 2: Zelverlochening, 69in vers 7, 10 en 21 stonden geen komma's. 69vers 12: achter ‘Aarzelend’ stond geen komma. 69vers 18: ...zich weerom naar zijn lief begeeft. 69vers 24 werd afgesloten door een komma. 70vers 3 werd afgesloten door een komma. 70vers 5: En wijkt en vlucht. Hoe voor mezelf,... 70vers 6: ...oh, m'n nieuw en groot geloof. Aan m'n vriend René Victor 71vers 18: Zó sterk als 'n leger, Van dit gedicht bestaat een handschrift op de achterzijde van een fotobriefkaart met het portret van de naar rechts kijkende Van Ostaijen met bontmuts, in het bezit van Mr. René Victor. Dit hs. is rechts onder gedateerd: 9-XII-15 en wijkt op de volgende punten af van de tekst in deze uitgave: 71titel: aan René Victor P van Ostaijen 71vers 2: 'n Groot, wijd-open 71de verzen 3 t/m 6, 8 t/m 11 en 13 beginnen met een kleine letter. 71vers 4 werd afgesloten door een komma. 71vers 6: met knappe stap, 71vers 8: zal, door Winter en door Wind, 71vers 15: En tot 'n sterke boom snel opgegroeid, 71vers 16: 'n Boom die... 71vers 18: Zó sterk als een leger Herinnering 72vers 33: Zó leek het toen, een liefde voor mekaar, 73vers 6: Al blijkt zó'n vertrouwen later wel erg dol. - 73vers 17: Dat hoorde zó bij mijn jonge dichterswaan. 73vers 32: Ze te gemoet in mijn herinnering, - 74vers 4: Hij, die bemindt, {==518==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde Een Herfstdag 75vers 2: Zonnedraden, zilver-bepereld, zijde regenrag. 75vers 3: Goude zon op... Valavond 76vers 4: De laatste van die dag, ter aardewaard. 76vers 6: Haar stervensweeë goude praal 76vers 7: Verzameld in een glaze tremportaal. Stemming 77vers 10: Korenkopre pracht. Noceur 79vers 3: Die spreidt zó wit, zijn wit gelaat 79vers 13: Ik ben zó droef, omdat 'k geen jongen, 79vers 22: Een pijnlijk, armzalig poseur, - Verveling 80vers 4: En verveling, maar alles zó onbewust. 80vers 21: Zó stijgen uit m'n rook... Juffer Lola 81vers 13: Zó bont. 81vers 22: Zó goed 82vers 8: Moed bij het duël. 82vers 13: In mijn hart zó lang... Jonge Lente 83vers 14: Op verkiezingenplakkaten. 83vers 15: Terwijl ik zó langs de straten dwaal, Liedje 84vers 9: Zó ben ik weer in 't leven gans alleen, 84vers 11: Zó spoedt m'n leven als 'n sneltrein heen, 84vers 15: Nu hoop 'k: komen zal 'n nieuwe lievekijn Dronkenmanstemming 85vers 5: Of wou je dat ik meê kwam dansen 85vers 8: In jullie wijdse, gekke kransen? 85datering: Juni '14. De onbekende Vrouw 86vers 14: Latend ontgocheling, 87datering: Juni '14. Eentonig ziek zijn al de stonden... 88vers 3: Mijn ziel is nu zó leeg, als... {==519==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 88vers 24: En nu zódanig heeft geschreid, 88vers 25: Omdat ze haar eere kwijt 89vers 6: En laten ontgochelingen 89,datering: Juli '14. Avond Dit gedicht werd behalve in de bundel Music-Hall ook gepubliceerd in Vlaamsch Leven, zelfstandig Vlaamsch geïllustreerd weekblad, 2de jrg., nr. 34, Zondag 27 mei 1917, blz. 542. Voor het typoscript van dit gedicht zie de beschrijving van het gedicht Avondlast in de voorafgaande paragraaf van deze Verantwoording, Ongepubliceerde jeugdverzen. 5. Het Sienjaal De tekst en de volgorde van de gedichten op blz. 93 t/m 163 van deze uitgave is - behoudens de hieronder vermelde afwijkingen - geheel gelijk aan die in de bundel: Het Sienjaal, 1918, Uitgave ‘Het Sienjaal’ Antwerpen. 74 bladzijden, ingenaaid in wit-beige omslag van 17 x 22 cm, waarop een linoleumsnee in zwart is afgedrukt met daarin de tekst: Het Sienjaal/Paul van Ostaijen. Colofon op blz. 4: ‘Van dit werk werden gedrukt: 25 eksemplaren op “Moyen-Age”-luksus papier, op één enkele zijde gedrukt, versierd met een linoleum-snee omslag en een portret van de dichter, beide door Floris Jespers en beide door hem met de hand gekleurd en geparafeerd. Deze 25 eksemplaren zijn genummerd van 1 tot 25 en geparafeerd door de dichter; 15 ervan werden in de handel gebracht; en 200 eksemplaren op gewoon papier, met een linoleum-snee omslag door Floris Jespers. Deze eksemplaren zijn genummerd van 26 tot 225. Dit is nummer...’ Deze bundel verscheen in oktober 1918. Van de gedichten uit deze bundel is slechts één handschrift teruggevonden. De punten achter de titels der gedichten, achter de dateringen en achter de opdrachten in de oorspronkelijke uitgave werden hier weggelaten. De jaartallen in de dateringen, die in de oorspronkelijke uitgave alle zijn afgekort, uitgezonderd die op de bladzijden 95, 98, 107, 119 en 163 van deze uitgave, zijn hier steeds voluit gedrukt ('17 werd 1917 enz.) en bovendien zijn alle dateringen, die de oorspronkelijke uitgave in kleine letter heeft, hier geheel in hoofdletters afgedrukt. {==520==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde Zomerregenlied 96vers 17 werd niet afgesloten door een komma. 96vers 22: ...Het snikkende signaal viert feest, 96vers 23: ..., zò betuigt het blije blaffen... 97vers 3: stappen van een pygmeën-leger,... 97vers 23: Zò regen: opperste reiniging in mij. 98vers 10: onwerkelike werkelikheid, zò onverwacht, 98vers 15: op en naar een grote plein, 98vers 22: zò als het plein te midden... 98vers 23: Over zò'n strijd onthutst,... Dit gedicht werd voor de verschijning van Het Sienjaal gepubliceerd in De Goedendag, 24ste jrg. (1918), blz. 13-15. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 96vers 7: na ‘omhelzing’ stond geen komma. 96vers 10: rei van reiniging 96vers 12: na ‘koffiehuizen’ stond geen komma. 96vers 17 werd niet afgesloten door een komma. 96vers 20: voorzichtig het riet terzijde schuift, 96vers 22: ...Het snikkende signaal viert feest, 97vers 3: stappen van een pygmeën-leger,... 97vers 7: ...in het begeren van den wind, 97vers 11: de slotwoorden ‘van verlangen.’ stonden op een volgende regel. 97vers 31: als ik in dit heilige bad... 97vers 32: Grootste wandeling: bewuste, uiterlijke ritmus 98vers 1: ...van het innerlijke denken. 98na vers 2 volgde een regel wit. 98na vers 6 volgde een regel wit. 98vers 7: Nieuwe werkelijkheid:... 98vers 8 werd afgesloten door een komma. 98vers 9: frisheid van mijne handen... 98vers 15: op en naar het grote plein, 98vers 22: zo als het plein... 98vers 24: Denken dat zich een oogenblik... 98vers 26: Over zo'n strijd onthutst,... Avondlied 99vers 1: Wachtend laten enige... {==521==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 99vers 9: rond de tafel, midden in het namiddag licht geplaatst,... 99vers 17 begon met een hoofdletter. 100vers 6: En blauwer dan het licht van uw naïve ogen 100vers 20: Een lichte sluier, fijne rouw sluier, 100vers 24: Of een grote vergaarbak is de stad: Regelmatige drop,... 101vers 22: D'onzekerheid... 102vers 9, 11 en 12 begonnen met een hoofdletter. 102vers 11: Kranteventer, hond, tremsignaal,... 102vers 21: dan de slag instrumenten:... 102vers 27 begon met een hoofdletter. 103vers 12: De sjofele jacht: Miserere: 103vers 13 begon met een hoofdletter. 103vers 14: betaald met een souper,... 103vers 23: Terwijl hij paradeert in caki,... 104vers 7 begon met een hoofdletter. 104vers 19 begon met een hoofdletter. 105vers 6: is er stilte over de stad: Een angelus... 106vers 2 begon met een hoofdletter. 106vers 6: de laatste uur der jacht. 106vers 7: En de geboorten van enkele sjofel amourettes... 107vers 2 begon met een hoofdletter. 107datering: Begin November-31 December 1917. Vincent van Gogh 1 108vers 1: Profeet van Paturâges... 109vers 8: Abstraksie van je zelf, wat deze kosmiese liefde... Vincent van Gogh 2 110vers 13 begon met een hoofdletter. Vincent van Gogh 3 111vers 10 begon met een hoofdletter. Vincent van Gogh 4 112vers 7 werd niet afgesloten door een komma. 112vers 17: achter ‘en laten hun lange tranen’ stond een komma. Het Stille Lied 114vers 1: Voor de zooveelste maal heb ik... 114vers 4: levensdrift die de Japanezen... 114vers 16: Noch sta ik dwaas... 114vers 19: olie te hebben ten allen tijde, want... {==522==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 115vers 10 begon met een hoofdletter. De Appel 116vers 2: ...de appel zò-als hij werkelik aanwezig was, 116vers 5: achter ‘omdat geen herleven’ stond een komma. 116vers 16: en twee dreumessen,... Wiegeliedje voor de Geliefde 118vers 11 werd afgesloten door een punt. Verlangen 123vers 2 begon met een hoofdletter. 123vers 7: dat zich niet bieden wou, als een vrang gebod Gulden Sporen Negentienhonderd zestien 125vers 17: wachtersdaad bij wachters-woord en hand. Dit gedicht werd voor de verschijning van Het Sienjaal gepubliceerd in De Goedendag, 22ste jrg. (1915-1916), nr. 9, blz. 156, onder de titel Gulden-Sporenviering Negentienhonderd zestien. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 125vers 1 werd afgesloten door een komma. 125vers 3: ...van vlaamse-gemeenten-sisteem,... 125vers 6: was, tocht van Godsvolk... 125vers 10 werd niet afgesloten door een komma. 125vers 17: ...bij wachters-woord en hand. In De Goedendag (22ste jrg., nr. 7, blz. 113-114) was tevoren een gedicht, Guldensporenstoet, van Paul van Ostaijen gepubliceerd, dat niet in Het Sienjaal, noch in enige andere bundel, werd opgenomen en waarvan de tekst hier zonder wijzigingen volgt: Guldensporenstoet Aan de ‘Vlaamsche Bond’ Niet enkel om te herdenken de zegenzware slag, moet het feest wezen, deze dag; Niet enkel om te herdenken, met nieuwe hoop, de oude helden van de Zuid-Vlaamse velden en de strijd, {==523==} {>>pagina-aanduiding<<} die de vrijheid terugvoeren moest in de trouwe, vrijheids-verliefde gouwen van Vlaanderland; Niet enkel om te herdenken de neerlaag van de eeuwenoude vijand die, zegenzeker, met z'n talrijk leger, zomerzwaar geweld, langs de zonbegoten heuvels Frankerijks was neergedaald om de zonnekinderen te onderjukken op Groeningerveld; Niet enkel, wijl vóór zoveel jaar, de beken van ons blijheidvruchtbare streken getint waren, paarsrood, door het bloed van de vijand, de bange minnaar van de dood; Niet enkel wijl elk vijandslijk slechts 'n steen was in de zegedijk om het veld van Kortrijk; Maar ook en vooral, knapen, m'n vrienden, wijl de Zomer, de welbeminde, tot feestvieren dwingt en wil dat door z'n dagen, het jongste geslacht van Vlaanderen lacht en ongekende geestdrift zingt; Wijl de Zomer wil dat de eerste viktorie elk jaar worde herdacht met glans en glorie door het jongste geslacht. De Zomer wil leven en glansen in het dolle dansen van onze jeugd. Om het vaandel van onze Bond dansen wij rond, in zegevreugd. En de Zomer blinkt, in zoele avondvrijheid, op de koperen instrumenten van ons muziekmaatschappijen {==524==} {>>pagina-aanduiding<<} kadans van lange rijen; de Zomer zingt. Op de ballonnetjes dansen de zwarte leeuwen, als voor eeuwen ‘aan lange lansen’, nu, in zegekransen. Om het vaandel van onze Bond dansen wij rond, om en om, al de meisjes, zwart of blond, die mee willen dansen: Wellekom. Hand in hand, Vlechten wij 'n bloesemband om gans Vlaanderland. In de volkswijken zijn de huizen in tooi met vlaggetjes en papiersieraad, in bonte plooi. In deuren en vensters, de mensen, als, met 'n gouden bruiloft,'t geluk op 't gelaat. Zó moet de stoet, de blijheidzware, door de gloedvruchtbare Zomer gaan: en door de straten, gedost in hun geluksgewaden, moet, zomerlik verheugd, dansen onze jeugd Pol van Ostaijen bladzijde Nieuwe liefde 126vers 6: alles is zò tastbaar wezenlik,... 126vers 8 en 13 begonnen met een hoofdletter. 126vers 9: de ijzere bruggen... 126vers 16: ...dat me verlost uit het tingeltangel leven 126vers 19 werd afgesloten door een komma. 127vers 6: En van u lief, o jonge man... {==525==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 127 datering: Juli '16. Dit gedicht werd voor de verschijning van Het Sienjaal gepubliceerd in Aula, Tijdschrift voor Studenten aan 's Rijks Hoogeschool te Gent, 1ste jrg. nr. 11, 15 juni 1917, blz. 195-196. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 126vers 2: ...op dokken, kanalen en stapelhuizen 126vers 3: ...en verbreden het land in. 126vers 6: alles is zo tastbaar wezenlik,... 126vers 12: ...te breken uit het rode huls, 126vers 16: ...uit het tingel-tangel leven, 126vers 17: en uit een paar halfschuine etablissementen,... 126vers 18: een danseur-diseur,... en een familjare waardin,... 126vers 19 werd afgesloten door een komma. 126vers 20 begon niet met een hoofdletter. 126vers 21: ...geluk dat zich weerspiegelt, een ganse wijk, in de ogen... 127vers 1: ...in de hoge ijl-gele globes 127vers 6: ...die ginds gaat, de danszaal binnen, mijn broeder,... 127vers 7: ...die zich laten zoenen Koffiehuis 128vers 3: daar tussen: Geweldig koperen orkest. 128vers 4: De buffetjufvrouw... 128vers 12: tot der billartballen... 128vers 20 begon met een hoofdletter. Dit gedicht werd voor de verschijning van Het Sienjaal gepubliceerd in Aula, Tijdschrift voor Studenten aan 's Rijks Hoogeschool te Gent, 1ste jrg., nr. 11, 15 juni 1917, blz. 196. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 128vers 1: ...Gedwarrel van stemmen tot één geraas vergroeid. 128vers 3: daartussen: Geweldig koperen orkest. 128vers 8 werd afgesloten door een komma. 128vers 15: Alle Babelbouwers... 128vers 19 werd niet afgesloten door een komma. 128vers 20: of het geroep... De regel werd afgesloten door een komma. 128datering: 14 Januarie 1917. Van dit gedicht bestaat een handschrift in inkt geschreven op beide zijden van een rekening voor Pol van Ostaijen van Boekhandel ‘Flandria’, Katelijnevest, 3, Antwerpen en gedateerd 27.12 16, in het bezit van Mr. René Victor. {==526==} {>>pagina-aanduiding<<} Het gedicht begint op de achterzijde, alleen de laatste strofe is dwars op de voorzijde geschreven, met daaronder: 14-21-1-17 P van Ostaijen scripsit. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: bladzijde 128vers 1: ...Gedwarrel van stemmen, tot een geraas vergroeid. 128vers 2: Hooge klarinet-klanken. Saxophoon-geluiden, en wat rest 128vers 3: daar tussen - Geweldig koperen orkest. 128vers 6: ...waard. Symbool van Toekomst en Verleên. 128vers 8 werd afgesloten door een punt. 128vers 9: Behoedzaam defensief, maar de sterkte van die niet vrezen. 128vers 10: Solidariteit der spel geruchten 128vers 12: tot der billardballen... 128vers 13: Slanke, geblaseerde rasta's, daarnaast huiselike dikbuiken (laatste woord moeilijk leesbaar) 128vers 14: - wachten voor de schijn. Dames, die eeuwig goedig toeluiken (moeilijk leesbaar) 128vers 15: Allen smeden dezelfde oppervlakkige innigheid. 128vers 16 werd niet afgesloten door een komma. 128vers 17: ...binnen de (onleesbaar, niet ‘koffiehuizen’) gedreven 128vers 19: ...wat daarbuiten leeft, de trem 128vers 20 werd afgesloten door een punt. 128vers 21: Maar weer herneemt 't orkest zijn razende galop. Februarie 129vers 9 begon met een hoofdletter. 129vers 16: ...bezingt in een nog heidens roes. 129vers 17: ...Maar de lucht is de miljionaire trilling... 129vers 21: Gister: Aleksandrijnen... Stad 131vers 4: van 't spel-vermoeide kinderen,... 131vers 9, 12 en 20 begonnen met een hoofdletter. 131vers 14: Maar de billartballen... 131vers 19: het bevende snikken van een orchestrion, 131vers 20: Die alles zò uitdrukt,... 132vers 2: ...de broze klanken van het orchestrion. {==527==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde Vers 133datering: Juni '17. Koorts 134vers 7 begon met een hoofdletter. 134vers 18 werd afgesloten door een punt. 134vers 24: Het razende bewuste is een kerkercel: 135vers 2: De cel heeft tot haar doel gediend,... 135vers 3: En toch leeft alles rond de man en is de cel gestorven. Babel 136vers 10: zo genadig op de schaarlaken schicht James Ensor 138vers 5: ...door de pijn-zijde lijven van koninginnen, 138vers 6: vrange smaad der hees verlangde... Francis Jammes 142vers 1: ..., gelukkig om de voedstervaderschap; - 142vers 2 begon met een hoofdletter. 142vers 3: D'Assisen ging tot de vogelen,... Vreugde 143vers 9: Veni Creator van het leven: Vreugde om de vreugde 143vers 15: en nooit zoende mij zò een geliefde... 143datering: 16 Februari '18. Golgotha 147titel: Golgatha (eveneens met ‘a’ in vs. 6 en 11) 147vers 4, 6 en 7 begonnen met een hoofdletter. 147vers 15: zò zal ook God zijn in onze strijd 147datering: Juni '16. Dit gedicht werd vóór de verschijning van Het Sienjaal gepubliceerd in Ons Land, Algemeen Weekblad voor het Vlaamsche Volk (voortzetting van Antwerpen Boven, orgaan der Groeningerwachten van Antwerpen en Omstreken, waaraan P.v.O. ook reeds meewerkte), 4de jrg., nr. 22, 1 oktober 1916. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 147vers 3 werd niet afgesloten door een streepje. 147vers 4, 6 en 7 begonnen met een hoofdletter. 147vers 5: achter ‘seminarie’ stond een komma. 147vers 9: ‘vlaamse’ stond met een hoofdletter. 147vers 15: zò zal ook, zò hij is, God zijn in onze strijd {==528==} {>>pagina-aanduiding<<} In hetzelfde weekblad Ons Land, 4de jrg., nr. 21, 24 September 1916, was tevoren eengedicht, Aan de Noord-Nederlanders, van Paul van Ostaijen gepubliceerd, dat niet in Het Sienjaal, noch in enige andere bundel, werd opgenomen en waarvan de tekst hier, zonder wijzigingen, volgt: Aan de Noord-Nederlanders Vlaanderen is Neêrland's bolwerk; Nederlanders, wilt gij weren 't kwaad Zet U dan aan 't werk Vóór het slaat te laat. Maakt Vlaanderen, uw bolwerk, Als 'n geloovige zijn kerk, Onverdelgbaar sterk. Uit Noord en Zuid de watergeuzen, De stoere reeks van ruwe reuzen, Zij waren de steun, zij waren een Steen, Bond, tegen de Zuiderband. Nederland, Noord-Nederland Moet Vlaanderen nu alleen Weren d'aloude vijand? Nederland, werp weg Uw vijanden ten spijt, Over haag en heg Uw geest uit de pruikentijd. Ontwaak en waak Over uw land waar zó vaak Een vijand was de vijand; maak Vlaanderen, paal en perk Tegen het Zuiden, tot een bolwerk Onverdelgbaar sterk. Zaaitijd 148vers 7: in de glooiïng van de heuvels. 148vers 15 werd afgesloten door een komma. 148vers 26: ..., gij hebt, als hij mijn broer, De opdracht van het gedicht heeft betrekking op de aalmoezenier Van der {==529==} {>>pagina-aanduiding<<} Meulen, die wegens zijn steun aan de Vlaamse Frontpartij aan het IJzerfront gevangen werd genomen. Dit gedicht werd vóór de verschijning van Het Sienjaal gepubliceerd in Ons Land, 5de jrg., nr. 21, 22 september 1917. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: bladzijde 148vers 2: ‘oostelike’ met hoofdletter. 148vers 3: lopen de Hollandsche... 148vers 6: ..., en hij zelf zijn spelewijs volgt 148vers 9 werd afgesloten door een komma. 148vers 11: ...dan met een zwak goedendag: 148vers 14 werd niet afgesloten door een komma. 148vers 15 werd afgesloten door een komma. 148vers 16 werd afgesloten door een komma en gevolgd door de regel: van elk soldaat, Pastoor! 148vers 17: ..., nu van het Oosten naar het Westen. 148vers 26: ..., gij hebt, als hij mijn broer, 149vers 11: is zoo overstelpend,... 149vers 13 was van het voorafgaande vers gescheiden door een regel wit. Aan een Moeder 150vers 2 en 20 begonnen met een hoofdletter. 150vers 26: en nou mot je niet meer... 151vers 19 werd afgesloten door een komma. 151vers 23: werp de glaze kralen van je dwaze woorden weg. 152vers 10 begon met een hoofdletter. Dit gedicht werd vóór de verschijning van Het Sienjaal gepubliceerd in Ons Land, 5de jrg., nr. 26, 27 oktober 1917. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave, vertoont het de volgende afwijkingen: 150titel: Aan eene Moeder 150vers 2 begon met een hoofdletter. 150vers 7: op het veld van eer... van eer. 150vers 13: ...naast de oorlogsprentjes 150vers 20: En van je zoon heb je niks meer dan dat. 150vers 25 werd afgesloten door een komma. 150vers 26: en nou mot je niet meer... 151vers 1: Maar ook staat dit geschreven: - de wet werd de profeet op Sinaï gegeven - 151vers 4 werd afgesloten door een aanhalingsteken. {==530==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 151vers 5: ..., in de zoenengloed 151vers 6 werd alleen door een punt afgesloten. 151vers 8: ...door alen, 151vers 19 werd afgesloten door een komma. 151vers 27: ..., - laatste teeken van de visfiguur, - 152vers 10 begon met een hoofdletter. 152vers 11: ..., luister naar dit ontluikend begrijpen Het Sienjaal 153motto, vers 1: Hinter meine Augen... 153vers 12: om de geest God is zich te bevrijden,... 154vers 24: ...in de koele armen van zij die niet bevredigd is. 155vers 10: zijn grootste rijkdom, en zò arm was dat hij... 157vers 13 begon niet met een hoofdletter. 157vers 19: ...de verzoeking van de jonge Boedha en de Amazoneslag, - 157vers 20: bachanten, bachanten stout,... 158vers 14 begon niet met een hoofdletter. 158vers 21 had geen aanhalingstekens. 159vers 17 werd niet afgesloten door een komma. 159vers 21 werd afgesloten door een punt. 160vers 3: Dit is het leggen van elke kleine handeiing. 160vers 15: Zingt het glorielied van de Internalionale,... 162vers 23: uit krochten komen ze en uit restaurasies 6. De Feesten van Angst en Pijn De bladzijden 167 tot en met 269 geven in facsimile het handschrift weer - dat Paul van Ostaijen geschreven heeft voor zijn vriend de beeldhouwer Oscar Jespers - van de bundel: De Feesten van Angst en Pijn, Gedichten. 106 blz. Omslag, 18 × 26, 2 cm, van blauwzwart karton met een gekartelde rand van verticale rode en witte stroken papier, die over de rug en 7, 5 cm over het voor- en het achteromslag is geplakt. Op de linker, rode strook van het voor-omslag staat verticaal geschreven: 1918-1921. Tekst op titelpagina (blz. 1 van het hs.): Paul van Ostaijen (zwart), De Feesten van Angst en Pijn (gebrande sienna), Gedichten (zwart); daaronder is met een vierkant het uitgeversmerk aangegeven en met 2 zwarte golflijnen aan de voet de plaats voor uitgeversnaam enz. Van vele gedichten uit deze bundel zijn tijdschriftpublikaties en ook nog {==531==} {>>pagina-aanduiding<<} andere handschriften bekend, die hieronder - met hun afwijking van het hier gereproduceerde hs. - worden vermeld. Verder is er nog een kladhandschrift bewaard op twee lichtblauw geruite blocnotevellen, aan beide zijden beschreven met zwart potlood, waarop een gedicht, Bethlehem, staat, dat waarschijnlijk in de tijd tussen Het Sienjaal en De Feesten van Angst en Pijn geschreven is. Het handschrift is in het bezit van Mevr. E. Pringsheim en het gedicht werd nooit eerder gepubliceerd. De tekst volgt hier, met weglating van de vele doorhalingen, ongewijzigd: Bethlehem Aarde, goede, frisse moeder, gij vruchtbare bal in het heelal balt sterker uw buik in de supreme stonde van het wonder, spuwt ronde krater aarde uw wonde. Uw wonde, aarde, die leven spuwt, blijde boog van bloed en van licht. Wentel de glorierijke half-cirkel in de zwijgzaamheid van de hemel, die toeluistert, - oog van de vader die ons allen lief heeft, - en wentel onder de duizenden planeten, die toeluisteren, - lichten in de ogen van de vader. Aarde, bal, buik - barstende krater, samen gesloten-ontsloten synthese van het geslacht Krater-aarde baar het Beth-El, waar geen plaats is, toch ons aller vaderstad. Vaderstad van de stam v. David, Vaderstad van het vlees geworden Woord. O Top van de aarde, en Dal te midden van de hoogste bergen, Beth-El, stal, ruimte voor de eerlike vrucht. Vrucht van de Moeder, die zwanger werd van het liefdewoord Buik, vleeselike bal van eerlikheid, en van de enige vader die God duldt, slechts is de voedervader van zijn kind. Kind dat de mensheid behoort door de H. Geest, zonder begin noch einde, vader v al de mensen. Baart de aarde Beth-El, baart de moeder vrucht. Want elke vrucht die is de zegen v. de aartsengel Gabriël {==532==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt in een stal geboren, na de zwerftocht van de ouders. Zo is het: Elk eerlik zijn vangt met Beth-El aan. Enkel luisteren toe de herders, - hun troon is op de aarde nog onzichtbaar, - en het heelal, gods oog, met de duizenden sterren die zijn de lichten daarvan. Geboorte in Beth-El, mythos van de scheppende mensheid. Stal: volledige naaktheid, klankloze symfonie van rijkdom, rond het moeder-worden. Eenvoud. Naaktheid. Eeuwigheid: bron van alle schepping. Geen menselik geluid stoort de godsgezegende moeder die baart, ligt het gebaar van haar buik in de grotere wenteling van de al-vruchtbare eeuwigheid. Leven dat begint in de vlakte. Leven dat gans begint. Moeder: buik slechts Stal: eenvoudigste ruimte. leven: uit het leven (woord onleesbaar, ‘oog’?) v.d.h.G. Maar de helderziende, de timmerman, bloem van demoed, neemt het kind en zoekt de taak de voedstervader te zijn van het vlees geworden woord. Zegt de zoon: nu is het tijd het openbaar leven te beginnen, opent de vader de deur, Enkel de zoon weet de tijd en herkent de stem die enkel hem hoorbaar is. Timmerman, lichtend teken van de vaderlike opdracht. Zachtheid, witte zegen van de sneeuw op kerstnacht, leven in Beth-El geboren: enkel stem (adem? onleesbaar) v. de. Geest door de eerlikheid van de moeder, de demoed van de vader. Zegen: zonder Beth-El, is er geen Kalvarie, Berg: herrijzenis van het vlees Geboorte, dood ik gewild, - enige vruchtbare dood, - Paschen, klokken, bazuinen, - o de bazuinen - vallende wallen van het graf, graf vallen wallen, - o de bazuinen, - herrijzenis van het vlees. Beth-El-Kalvarie-Paschen. {==533==} {>>pagina-aanduiding<<} Rit naar de godheid, (mens-God, verlossend eenheid) menselike opdracht en toch slechts: Hostie van de hunkerende humanitas De Moordenaars De bladzijden 169 t/m 176 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave met zwarte inkt geschreven. Dit gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in het mede door Paul van Ostaijen opgerichte tijdschrift Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn: juni) 1928, blz. 5-7, onder het ‘Nagelaten Werk’ dat in het laatste nummer van dit tijdschrift, kort na de dood van P.v.O., werd opgenomen. Een voetnoot bij dit gedicht vermeldt: ‘Uit De Feesten van Angst en Pijn, manuscript in het bezit van den beeldhouwer Oskar Jespers.’ Van dit gedicht bestaat een typoscript op drie, alleen aan de voorzijde betypte kwartovellen, die aan de linkerzijde zijn geperforeerd voor opberging in een ordner. Het is gedateerd 9-14 november 18 en is in het bezit van H. Goris. Het vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte hs.: Alleen aan het begin van nieuwe zinnen staan hoofdletters, geen der verzen springt in en alle woorden zijn door een normale spatie van elkaar gescheiden. bladzijde 169vers 1 en 2; 5 en 6; 7 en 8; 9, 10 en 11; 14 en 15; 16 en 17; 18 en 19 stonden op één regel. 169vers 3 werd afgesloten door een komma. 169vers 4, 8 en 13 werden afgesloten door een punt. 169vers 9-10: Een is wijkkermis... 169vers 12: daaronder beweegt zich een stille stroom 169vers 15: ...de maat - volksziel is melodie - 169vers 16: De mensen zijn zo:... 169vers 18-19: en je ziet - telt een minuut telt twee minuten - 170vers 1, 9, 12, 14, 15 en 17 werd afgesloten door een punt. 170vers 2 en 3; 8 en 9; 10 en 11; 13 en 14; 19 en 20 stonden op één regel. 170vers 4: dan lacht schokkend... 170vers 7: en naast twee bloedbladeren uit zijn buik 170vers 10: Wordt de avond koud... 170vers 18: Best treft het mes een heer die is beschonken 170vers 19-20: hij voelt de wonde als de laatste... {==534==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 170vers 21:... dat hem het leven genomen wordt 170vers 22 en blz. 171, vers 1, 2, 3 en 4 stonden op één regel. 171vers 4, 7, 12, 13, 18 en 23 werden afgesloten door een punt. 171vers 5 en 6; 8, 9 en 10; 11 en 12; 13 en 14; 15 en 16; 18 en 19; 21 en 22 stonden op één regel. 171vers 8: Voor hij sterft... 171tussen vers 12 en 13 stond het vers: Nuchter is een beschonken heer. 171vers 15 werd afgesloten door een komma 171vers 16 en 17: ..., als je waardig bent geen betere buit 171vers 18: Allegretto flikkert het mes 171vers 21 en 22: krachtdadig zal je toeslaan - wil hevigheid twijfelloos - 171vers 24 en 25 en blz. 172 vers 1 stonden op één regel. 171vers 24-25: Gevaar is zó: geschuifel... 172vers 2, 3 en 4; 5 en 6; 7, 8 en 9; 10, 11 en 12; 15 en 16; 17 t/m 22 stonden op één regel. 172vers 6, 7 en 16 werden afgesloten door een punt. 172vers 2-4: grijpt kracht moed wil, organiseert... 172vers 6: ...bewustzijn dat het er om gaat. 172vers 17-22: Los los los! zucht zacht zakt ten gronde zijgt de wacht 173vers 1: door het eerste gevaar is er nog één nieuwe uitgave 173vers 2 en 3; 4, 5 en 6; 14, 15 en 16; 17, 18 en 19 stonden op één regel. 173vers 2-3: zijn er nog veel? ik ik moet er door 173vers 4-6: ik wil ik wil - ik wil. 173vers 7-9: De ene valt arm opgejaagd dier eenieder doet zijn plicht hier dom ben gevallen hebben me gehad honden vervloekt is het gevat ongeschonden 173tussen vers 10 en 11 stond het vers: zo het is zo hoort het te zijn 173vers 12: ...zijn hart wordt normaal van slag 173vers 17-19: harmonika orchestrion la valse chaloupée. Maskers Dit gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in Ruimte, 1ste jrg., nr. 8/9, 1920, blz. 100-101. Het was daar gedateerd 20 November en 2 December 18. Behalve dat geen enkele versregel inspringt en de woorden overal aangesloten staan, dus steeds met normale spatie, vertoont het de volgende {==535==} {>>pagina-aanduiding<<} afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte hs.: bladzijde 174vers 1: Blijft nauweliks kracht de witte, o de witte november 174vers 3: - sneeuw - van barensbloed 175vers 3: gratis geeft de zon arme-mense-licht dat zijn moet 175vers 6: na ‘een na een’ stond een punt. 175vers 7: het cijfer 5 ontbrak. 175vers 8 en 9: ‘sabbat’ zonder hoofdletter. 175vers 10 en 12 begonnen niet met een hoofdletter. 175vers 11: ...neêrgeleid 175vers 13: dragen grote rode maskers die knikken en lachen 175vers 14: ...zieke schachten van de zwakke maneschijn 176vers 1: Geruisloze bevruchting viel op witte sneeuw 176vers 2: ...dragen het masker een lijdenseeuw 176vers 5: ...zijn witte voeten op witte sneeuw... 176vers 5 en 6 vormden één regel, evenzo de verzen 7, 8 en 9 en de verzen 10 en 11. 176vers 12: ...even schreiend leven in de sneeuw gesmoord 176vers 14: dat voortsprong op het waanzin witte dak 176vers 16 begon niet met een hoofdletter. 176vers 18: ...nemen morphium en spelen baccarat 176vers 19: tot hun sneeuwwitte blankheid in kinderblanke... Van dit gedicht bestaat een handschrift op een blaadje linnenpapier met rouwrand, aan beide zijden beschreven met zwarte inkt en in het bezit van Mevr. E. Pringsheim. Het maakt de indruk het eerste handschrift te zijn waarvan de tekst, met weglating van de vele doorhalingen, hier ongewijzigd volgt: De maskers Blijft nauweliks kracht de witte, - o de witte, - witte novemberzon de arme huizen te baren; - wit is de vloed, - sneeuw - van het barensbloed. Bleek-blauw zijn de kinderen en rood hun hoofd; in gesnikte sneeuw, doffe tranen van de nacht, werden de pasgeborenen gewassen, - licht gaf de maan die nog, dom, daarom lacht. {==536==} {>>pagina-aanduiding<<} In de novembermiddag sterven kinderen die worden gelegd in een zwakke zerk van wit. Gratis geeft de zon het arme menselicht dat zijn moet bij zulke dwaze dodestoet. Worden begraven de arme huizen, zonder spoed, een na een. Als alle begraven zijn, dan is het om vijf reeds duisternis. In de novembernacht is het sabbath, sabbath van al deze witte kindertjes. Geraamten die knarsen en breken het krijt, Hebben hun schamele schaduw op huizen neergeleid. Geraamte van witte, o zó'n witte kindekijns dragen grote, rode maskers die knikken en lachen, knikken en lachen door de zieke schachten des zatte maneschijns. Geruisloze bevruchting viel op de witte sneeuw, werden de kindertjes geboren die dragen het masker: een lijden eeuw zonder geluid was hun geboorte en zo is hun dans, gedragen op de golven van een lichtende stad: fosforescente kadans Hun voeten zijn witte stappen op de witte sneeuw, daartussen het blauwe licht. zijn al betronken en tuimelen allen van dak tot dak op hun hoofd; als er een bloedt is het wit, net als er een weent; maar allen danselen voort Een die moeder werd heeft een even schreiend leven in de witte sneeuw gesmoord de volgende stak zijn vader een gloeiend mes in het oog dat voortsprong op het waanzin-witte dak; maar de vader lacht getroost om zulke burleske moord. De laatste van de bende, sleept Kristus bij de voeten. die naakt op de sneeuw zal boeten moeten. dan lachen de kindertjes, nemen morphium en spelen baccarat tot hun sneeuwwitte witheid in de kinderblanke sneeuw vergaat. Verder bestaat van dit gedicht nog een typoscript op twee kwartovellen, die gelijk zijn aan die onder De Moordenaars beschreven en eveneens aan één zijde betypt. Het is gedateerd 20 november en 2 desember 18 en in het {==537==} {>>pagina-aanduiding<<} bezit van H. Goris. Het vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte hs.: Alleen aan het begin van nieuwe zinnen staan hoofdletters, geen der verzen springt in en alle woorden zijn door een normale spatie van elkaar gescheiden. bladzijde 174titel: De Maskers. Hieronder staat in inkt de opdracht: aan Paul Joostens. 174vers 3, 6 en 7 werden afgesloten door een punt. 174vers 2: de arme huizen... 174vers 3: - sneeuw - van het barensbloed. 174vers 6: werden de pasgeborenen... 175vers 2: worden gelegd in een zwakke... 175vers 3: ...het arme-mense-licht dat zijn moet 175vers 6: een na een. Als alle... 175vers 7: het om vijf reeds duisternis. 175vers 8 en 9: ‘sabbat’ zonder hoofdletter. 175vers 10 en 12 begonnen niet met een hoofdletter. 175vers 13: ...rode maskers die knikken en lachen 175vers 14: ...schachten van de zwakke maneschijn. 176vers 2: werden de kindertjes geboren dragen het masker een lijdenseeuw 176vers 5: ...zijn witte voeten op de witte sneeuw... 176vers 5 en 6 vormden één regel, evenzo de verzen 7, 8 en 9 en de verzen 10 en 11. 176vers 11 en 19 werden afgesloten door een punt. 176vers 12: ...even schreiend leven in de sneeuw gesmoord 176vers 14: dat voortsprong op het waanzin witte dak 176vers 16 begon niet met een hoofdletter. 176vers 18: ...nemen morphium en spelen baccarat 176vers 19: tot hun sneeuwwitte blankheid in de kinderblanke... Chronologisch sluiten bij Maskers negen losse cahierblaadjes aan, die blauw gelinieerd zijn, aan drie kanten rood op snee, afgescheurd aan de linkerkant en aan één zijde beschreven met zwarte inkt, in het bezit van Mevr. E. Pringsheim. Na Maskers van 20 november en 2 december 1918 en vóór het in De Feesten van Angst en Pijn daarop volgende De Marsj van de Hete Zomer van augustus-september 1919 zijn de gedichten op deze blaadjes geschreven, nl. Gedicht (blad 1), dat gedateerd is: 9 Januarie 1919, {==538==} {>>pagina-aanduiding<<} Dans der Gnomen (blad 2 tot en met 6), gedateerd 15-17 Mei 1919 (zie beschrijving bij Gnomedans) en Fritz Stuckenberg (blad 7 tot en met 9), gedateerd 23-26 Mei 1919. De tekst van Gedicht volgt hier ongewijzigd: Gedicht In mijn land hebben de mensen ketenen aan de handen. Daarom kunnen hun handen niet bewegen: niet strelen, niet haten. En zij kunnen ook niet rusten, noch berusten Enkel hebben de mensen ketenen aan de handen. Zij dragen ook een vloek op het voorhoofd die niet van God is. Zij dragen een vloek van meesters die niet de macht daartoe hebben. Wandelende Jood, zij dragen de vloek niet rond, zoektocht der verlossing. Niet apostelen onder de vreemde menigte tot de bevrijdenis van het vlees. De mensen in mijn land dragen ketenen die niet ketenen kunnen en een vloek die niet is Gods toorn. In mijn land eten de honden het tarwebrood, de mensen de rogge. In mijn land staat geschreven: geef de mensen de kruimels; werp de parels voor de zwijnen In mijn land wil eenieder tarwebrood eten. Geen wil tarwe zaaien. Dit gedicht werd via anderen gepubliceerd in het Staat- en letterkundig weekblad voor Holland, Vlaanderen en Zuid-Afrika, De Toorts van 5 april 1919, blz. 217. Ten opzichte van het bovenstaande handschrift vertoonde het de volgende afwijkingen: Alle verzen begonnen met een hoofdletter. vers 3: Niet streelen, niet haten. vers 4: Zij kunnen ook niet rusten, noch berusten. vers 6: ...op het voorhoofd, die niet... vers 8: Wandelend Jood, zij... vers 16 werd afgesloten door een puntkomma. {==539==} {>>pagina-aanduiding<<} Het derde gedicht op de losse cahierblaadjes is nooit eerder gepubliceerd en volgt hier ongewijzigd: Fritz Stuckenberg Golven werelden de wereld. Wentelen. Wentelen om de eigen spil. Wentelen en groeien. Draaien. Zijn. Draaiende zijn. Kogel!!! Sfeer. Een twee drie. Van drie punten bouwen. Hoger hoger klimt de pyramiede boven op de sfeer. Moeilik de ruimte in. Maar de top van de pyramiede is de enige oplossing van de dualiteit der ruimte, want het is de top van de beperkte ruimte, de opperste bekroning daarvan en tevens zonder begin noch einde een punt van de onbeperkte, daar is de eenzaamheid. Beroering van wereld en kosmos. Verlangen naar beiden, om beiden. Vooral in beiden. Vergroeien. Lijven in elkaar, uit elkaar. Geen hirmafrodiet. Maar lijven een. Twee lijven éen. Twee éen. Steppe, steppe, steppe. Groter eenzaamheid van een tingeltangel. Mimi peau troué. De plaveien bloesemen gigolo's. Groene lichten. Ietwat verder groene sterren. Ja de sterren. Gelijke waarde. Eenzaamheid is een geometries begrip. Enkel blijft eenzaam zijn. Een cirkel is nooit een begin, is steeds een einde. Enkel is er dit: segmenten van cirkels groeien in elkaar. Van welke cirkel is deze segment? van beiden. Gemakkelik. En verder: In de mens kan men geen muur bouwen. Een clown begraaft 's morgens zijn kind, amuseert 's avonds 1500 kinderen. Of is de wereld slechts stof voor auteurs van tragikomedies? De cirkels van askese en erotiek steken in elkander. Van wie is deze segment? Askese is erotiek. En dit dan: erotiek is askese. Wat nu? punt. De prins van Ramah-ramah-bah had 12000 vrouwen. Hij was de eenzaamste mens. Later had hij er slechts éen. Toen? was hij ook eenzaam. {==540==} {>>pagina-aanduiding<<} Men kan alleen wonen op de heide. Zeker men kan het. Ik kan het niet. Djing-djing! Elektriese, metro's, mensen rond mij, veel mensen. Straatmeisjes, kellners die misrekenen, vroedvrouwen die dat juist niet zijn, italjaanse cabarets, de gloeiende Sebasto, een doek schilderen in absinthe-kleuren. Een auto rent in een tram. Er is nog strijd. Twee cirkels draaien in elkaar. Mij dit segment! Mij!!! Cirkels draaien, kampen, wirrelen geluidloos razend. Wie neemt en wie wordt genomen? Kamp, wringende handen, bijtende handen, stampende voeten liefde, bijten, worstelen, nemen ik wil nemen ik ben gij niet. Wie is wie is de sterkste? Alle zijn laait op in kamp. Branden brand. Wachten. Noodlot. Wie zal zijn? Vooral: wie zal vergaan? Vrouw zeeguirlande, man orkaan. Zeeguirlande wenkt het orkaan, zeeguirlande blijft. Zinkt in de zeeguirlande het domme noodlot. Wolken Tanden. Domheid van de noodlotswaan. Enkel blijft de zegevierende zeeguirlande zege zee. Rust. Golven werelden de wereld. Wentelen. Een cirkel. Twee. Twintigduizend. Is er kamp? Wirrelen de cirkels in elkaar De Marsj van de Hete Zomer De bladzijden 177 tot en met 184 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave in rood geschreven, de bladzijden 185 tot en met 196 in gebrande sienna en de bladzijden 197 tot en met 200 in blauw. Het woord Schmetterling op blz. 190 was in groen geschreven en vers 5 t/m 7 op blz. 193 in blauw. Van een fragment van dit gedicht (van de regel ‘elk huis wordt apart omsingeld...’ op blz. 187 af tot aan de voet van blz. 192) bestaat een tweede hs. van twee met paarse inkt beschreven gelinieerde blocnotevellen, eveneens in het bezit van Oscar Jespers, met de titel: Fragment uit ‘de marsj van de hete zomen’. Dit handschrift is waarschijnlijk van jonger datum dan het hier gereproduceerde. {==541==} {>>pagina-aanduiding<<} De tekst hiervan, met Opmerkingen door de tekstverzorger, volgt hier ongewijzigd: Elk huis wordt apart omsingeld door hitte en verbrand Snel schichten klawieteren1 de huizen van de stad snel en wit grote vlekken kalkend in gespannen hemelpapier omgedraalde blauwkuip zonder dat éen druppel ons lafenis is2 pijnigt priem het lopen van het kind het ganse park dat zijn hoepel niet breekt onder het branden van de zon steeds even dun zijn zwakke rondheid draait Rode bakstenen platsen het aangezicht vol bloed aders springen zon toe schieten3 kubiese kolen goud4 door de harde zwartheid van buildragers wegelen witte voren5 onder tarwezakken zakkende last zijn zij kruipgekromd6 loodrecht de zon boven de merg-blote katedraal de uitgemergelde7 straten dragen de loodrechten van zon en katedraal hoger grijpen hoger grijpen metalen wimpels tot de zon alles metaal en scherpe hoeken harde geometrie alles loodrechten en waterpasrechten snijden segmenten schichten koorden gespannen barsten bogen en zijn weer barstgespand Spits doorbreken driehoekbenen kringen paralellen zon kletst een heptagoon tot scherven duizelklirt de ruit schuine stralen spelen even is het leven schmetterling met schitterende nikkelscherven8 Scherpe driehoeken {==542==} {>>pagina-aanduiding<<} het gewelf steekt in tongen platst ovenrood en anilinregen het krijt waanzinwit wrijven krijt-wrijven in karmijnrood altijd zo glinsteren en vermoeien afgematte hengstjakker helletocht om 3 uur namiddag in kringen springen huizen dansen wild en wit tombak en messing en geklir van dunst porselein de mensen hebben geen bloed meer zuigen zuigen tot de mensen wit zijn krijt krijt krijt kinders krijsen niet bevredigd geslacht huilt huilt merrieluid klinkt niet alleen messing klinkt tombak klinkt tin giert zinken daken branden giet God warme zink op mijn dorstdorre lippen schreeuwen krijsen klinken klawietert hoger luide huilen gieren krijtwit krijst hijgwil Kristus zijn om 3 uur ten hemel stijgt Opmerkingen: 1. klawieteren met potlood verbeterd in: stijgen. 2. lafenis is met potlood verbeterd in: laaft. 3. schieten met potlood verbeterd in: hijgen. 4. goud met potlood verbeterd in: fonkelgoud ogen. 5. deze hele versregel is met potlood doorgestreept. 6. boven het woord kruipgekromd staat in potlood: buildragers. 7. deze versregel is met potlood doorgestreept. 8. achter nikkelscherven staat in potlood het woord: nog. Hetzelfde fragment van dit gedicht is gepubliceerd in Sept Arts, nr. 26, 10 april 1924, onder de titel: Fragment uit ‘De Marsy van de hete Zomer’. De tekst hiervan komt overeen met het hierboven afgedrukte hs. in paarse inkt {==543==} {>>pagina-aanduiding<<} van het fragment, met inbegrip van de potloodverbeteringen, op de volgende afwijkingen na: vers 1: Elk huis wordt apart door hitte omsingeld en verbrand vers 6: zonder dat een druppel ons laaft vers 16: onder tarwezakken zakkende last zijn buildragers kruipgekromd vers 22: hoger grijpen hoger gieren... vers 31 tot en met 33 stonden tussen vierkante haken. vers 37: het krijt waanzin wit wrijven vers 38: krijt wrijven in karmijnrood vers 46 begon met een hoofdletter vers 59: klawietert hoger het luide huilen vers 62: Kristus die om 3 uur ten hemel stijgt Het tweede deel van dit gedicht komt ook voor in een cahier van 16 × 20,5 cm, gebonden in zwart imitatie-zeildoek, rood op snee aan drie zijden en paars gelinieerd. Dit cahier van 80 bladzijden is in het bezit van Mevr. E. Pringsheim en bevat de handschriften van de volgende gedichten: tweede deel van De Marsj van de Hete Zomer, Gedicht (Gij zijt alleen...), Barbaarse Dans, Fatalisties Liedje, Improvisatie, Japans Feest, Improvisatie 2, Vers, Land Avond, Land, Kritiese Gedichten, 1. Malheur, Leven, In Memoriam Herman van der Reeck, Kritiese Gedichten, 3. Gedicht. Deze handschriften in zwarte inkt met enkele correcties in potlood, zijn alle gewoon op de schriftregels geschreven, geen der verzen springt in, alle woorden zijn door een normale spatie van elkaar gescheiden en alleen aan het begin van nieuwe zinnen en bij eigennamen staan hoofdletters. Het gehele handschrift is van oudere datum dan het hier gereproduceerde handschrift van De Feesten van Angst en Pijn. De afzonderlijke gedichten uit dit cahier worden ter plaatse in de Verantwoording beschreven. Het hs. van De Marsj van de Hete Zomer in dit cahier staat op de bladzijden 1, 3, 5, 7 en 9 (de tussenliggende linkerbladzijden zijn onbeschreven). Het vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte handschrift: 188vers 5 en volgende, tot en met blz. 190: pijnigt priem het lopen van een kind het ganse park dat zijn reep niet breekt onder het branden van de zon maar immer even freel zijn zwakke rondheid draait ronde bakstenen platsen het aangezicht vol bloed aders die springen {==544==} {>>pagina-aanduiding<<} gestapelde kolen werpen goud terug naar de zon witte riolen vinden hun weg door de harde zwartheid van koledragers buildragers kruipen gekromd onder de zakkende last van tarwezakken loodrecht de zon boven de mergelkathedraal de uitgemergelde straten dragen de loodrechten van zon en kathedraal alles loodrechten en waterpasrechten met schuine schichten hoger grijpen hoger gieren metalen wimpels tot aan de zon alles metaal en scherpe hoeken harde geometrie snijden segmenten schichten koorden gespannen barsten bogen worden weer gespannen spitse benen driehoeken die een cirkel springen doen parallelen zon kletst een heptagoon in schilferende scherven schuine stralen spelen schmetterling met schitterende scherven krast immer sterker leven uit dood. Huizen prismen kristal smaragd opaal kobald lucht zon kuip kobald kletterende messing scherpe driehoeken het ganse gewelf steekt in tongen platsen ovenrood regen anelin het krijt waanzin-wit wrijven bladzijde 191vers 1 en 2; 8, 9 en 10; 13 t/m 16 stonden op één regel. 191vers 5: danst woest wild wit 191vers 13-16: niet bevredigd geslacht huilt huilt luid 192: enkel messing klinkt tombak klinkt tin giert de zinken daken branden giet God warme zink op mijn lippen die dorst hebben schreeuwen krijsen klinken messing klawieteren gieren hoger hoger hi wit krijt krijsen hijgen nog willen stampen ik wil Kristus zijn die om 3 uur ten hemel stijgt. (hierna volgde een regel wit) 193vers 1 t/m 4, 5 en 6, 9 en 10, 12 en 13, 14 en 15, 16 en 17, 19 en 20 stonden op één regel. 193tussen vers 4 en 5 stond de regel: zon schittert schichtedans in de blauwe bril 193vers 5: l'eau et l'parfum c'est... 193vers 8: hoepels van de park-straat vrouweklederen {==545==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 193vers 14-15: vrouwen zijn zij naakt in de zomer 193vers 18: zee ruist uit de klederen 193vers 20 werd afgesloten door een punt. 194 tot en met blz. 200: Stropijlen ijlen omhoog slank rank hoog grenadine zo goed rood waar ik me in baden wil in de diepte zit kwartet tonen kwirrelen niet in de diepte blijven plots vergaan linden stom zonder geuren onbemerkt einde van muziek bazelt voort dof gezoef krekels kriewelen de mensen in de stad Fijn en onbeduidend iris opaal doet een fontein waterrag zacht fijn zo flets te zijn alles iris en opaal kristallen cylinders kristallen die door elkander gaan cylinder wit kleed gaat dwars wit huis van ver schiet vierhoek trem in de diepere vierhoek straat ster plets vele triangels - muziek en geometrie - aan een trolley glas daverend auto's trems zon zilverruiten zwetend asfalt vormen die elkander steken hoeken maken kaleïdoscoop analogiën kontrasten nieuw beeld ander beeld duizend beelden immers cylinders hoeken prismen conen schema: loodrecht zon, waterpasrecht aarde. Balkon ziet mieren krekels, speelgoed fontein karretjes autopuf naief mechanisme. Avond huizen zinken indigo op blauw kontrapunt daartussen rechte vlakken van schalielood waar het licht op ruist: (‘waar het’ doorgestreept) muziek levend naar het toppunt van violet indigo is vlak bij blauw valt de onmetelikheid vlakken op een plan, spijts licht op schalielood (vers doorgestreept). Ruimte weg éen groot plan met huizen hemel sterren naast een toren valt een ster waarom geruisloos vuurwerk lichten dansen duizelig diamanten flitsen flikkeren schichten {==546==} {>>pagina-aanduiding<<} klokken bollen zwart in de blauwe avond zwart-indigo blauw safiergeglinster donkerte van een cirkus ruimte lichten clowns en fijne equières. toet-toet crève-coeur in de avond raapt een krantevrouw de scherven van een gebroken hart dat viel uit een auto. Kruisstraat licht kruis immer licht. Sôter. Verlosser aan kruisweg pinkt een olielamp valt schaduw op Kristus' hart dansen groen blauw groen blauw over het land over het water glimwormen liefdespel spel van liefde trekt de blauwe avond samen naar het kleine vlak glimwormen glimworm klein vlak avond groot vlak licht blauw duister blauw groeiend prisma volle vlakken goede slaap beesten en tarwe maar zang van nachtegaals en padden immer waarde en tegenwaarde (‘immer’ en ‘en’ met potlood doorgestreept) waarde is juist tegenwaarde (gehele vers met potlood doorgestreept) bassen en hobo's huis snijdt maan zachte hollandse kaas. Na een regel wit volgt nog onderstaande strofe, die geheel met potlood is doorgestreept en waaronder - niet doorgestreept - de datering Aug-6 Sept 1919 staat: Mijn land draagt zomer nog zwaarder kermissen Vlaanderen tarwe kermis bier - en gelukkig zijn - Laat ons een kruisken maken voor onze Lieve-Vrouw. Zo is mijn land de linden geuren nog hun laatste bloesems later zijn het de rozelaars Zomernacht belofte de dood is goed niemand kan dood gaan. Op dit fragment van De Marsj van de Hete Zomer volgt in het beschreven zwarte cahier op blz. 11 (10 is onbeschreven) een met potlood doorgestreept gedicht dat nooit is gepubliceerd en waarvan de tekst hier ongewijzigd volgt: {==547==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht Gij zijt alleen voor u mijn God u zelf een kroon en wat ik doe kan niet u tot mij brengen kan ook niet zijn een parel in uw kroon Gij kunt niet mij zijn ik niet u. Dit kan ik doen mijn boot takelen en op zee gaan naar uw wind te zoeken mijn zeilen zo leggen dat zij vergaren uw wind die mijn boot de vaarkracht geeft en ook de richting Zo kan ik nu reeds bij u zijn De slechte bootsman komt naar huis en zegt de zege is weil hij zijn zeilen goed lei Dat ik slechts zegge mijn zeilen hebben tans het grootst geluk gekend de dragers van uw wind te zijn 18 Sept. 18. Ditzelfde gedicht komt ook voor op een met zwart potlood aan één zijde beschreven en grijs geruit kwartovel in het bezit van Mevr. E. Pringsheim. Het wijkt slechts in zoverre van de tekst uit het zwarte cahier af dat vers 4 niet en de verzen 10 en 12 wél door een punt werden afgesloten en dat het woord ‘Zo’ in vers 8 niet met een hoofdletter stond geschreven. Ook de datering is gelijk: 18 Sept 18. Verder bestaat van dit gedicht nog een typoscript op een kwartovel, gelijk aan die welke onder De Moordenaars en Maskers beschreven zijn, aan één zijde betypt en eveneens in het bezit van H. Goris. Dit typoscript is echter gedateerd: 18 September 19 en vertoont de volgende afwijkingen van de tekst uit het zwarte cahier: vers 1: ...alleen voor U mijn God u zelf... vers 4: ...ik niet U. vers 6: ...mijn zeilen zó leggen vers 8 en 12 werden afgesloten door een punt. Barbaarse Dans De bladzijden 201 tot en met 213 waren met paarse inkt geschreven. Dit gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 13de jrg., nr. 7/8, juli-augustus 1923, blz. 260-264. Het was daar gedateerd: 1919. Ten opzichte van het hier gereproduceerde handschrift vertoont het de volgende afwijkingen: {==548==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 203vers 2 en 3 stonden op één regel, evenals vers 4 en 5. 203vers 6 werd afgesloten door een uitroepteken. 203vers 7: Slingeren slangen door de stilte 203vers 8 begon met een hoofdletter. 204vers 1, 2, 3, 7 en 8 begonnen niet met een hoofdletter. 204vers 6: boren 205vers 2: slangenogen 205vers 7 en 8 begonnen niet met een hoofdletter. 206vers 1: Zwarte sluiers bliksemen... 206vers 10: Vrouw 207vers 1: Vrouw laat uw geslacht dansen 207vers 3 begon met een hoofdletter. 207vers 7: Hesperiedehof zich-zelf een Eden 207vers 10: alle dromen danst gij uit 207vers 13 begon niet met een hoofdletter. 207vers 15: in de stille stappen van uw dappere dans 208voorlaatste en laatste vers stonden op één regel. 209vers 10: dat is het spel 209vers 11: van het zijn 209vers 14 begon met een hoofdletter. 210vers 1: ...naar de silhoeetten 210vers 7: buiten is de duisternis 210vers 10: ...op witte duiveveren ligt 210vers 11 en 13: wat is dààr meer... 210vers 17: breekt 210vers 18: onder het lichte wegen van mijn tenen 211vers 16: mijn lach is zo 211vers 19: om 212vers 3 en 4: daarop wast een boom 212vers 8 begon met een hoofdletter, na een regel wit. 212vers 16 stond boven en niet onder vs. 15. 213vers 2-5: Dringt de dolk onder mijn linkerborst in mijn lijf dat is ge en wonder 213vers 12-13: Vergis ik me niet bij dit laatste doen {==549==} {>>pagina-aanduiding<<} Van het eerste deel van dit gedicht bestaat een handschrift op een grijs gelinieerd blocnotevel, waar van onderen een strook is afgescheurd en dat aan de voorkant met zwarte inkt en zwart potlood is beschreven. De achterkant bevat een briefontwerp in zwart potlood. De tekst van dit hs., in het bezit van Mevr. E. Pringsheim, luidt: Dans van de Barbaroi (Met potlood is ‘Dans’ doorgestreept en vervangen door ‘Feest’ en tussen de titel en het gedicht staat rechts in potlood: Inleiding en anitra's dans.) Holoho, holoho. tata, tata, tatata holoho, holoho, bam! Slingeren slangen door de stilte wuiven bomen dwars de blauwe avond speelt de maan pantheren op de weide holoho holoho Slingeren slangen stilte groene cobraogen boren Vallen slangen bladeren van de bomen hypnose, dromen, zevenhonderd dagen dromen Duiven wuiven in de dromen de openliggende dromen de wereldzijnde slangeogen de rillende vrees van het verlangende lijf het doodverlangende lijf gierig sissen slangen. Verlangen van de duiven wuift gierende sissende mond Mond. holoho holoho. Op twee grijs geruite blocnotevellen, het tweede iets groter en donkerder getint dan het eerste, beide met zwart potlood op voor- en achterzijde beschreven, in het bezit van Mevr. E. Pringsheim, staat het tweede deel van Barbaarse Dans met er onder de datering Juli Okt 1919. De tekst wijkt op de volgende punten af van het in deze uitgave gepubliceerde handschrift: Geen der verzen springt in en alle woorden zijn door een normale spatie van elkaar gescheiden. {==550==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 206vers 1: Vrouwen in zwarte sluiers bliksemen... 206vers 3: pause golft breder golf 206vers 4 tot en met 7 stonden op één regel. 206vers 8: rillende schaduw... 206vers 10-12: vrouw licht uit het spinneweefsel 206vers 13: trillende stenen water beschrijven het geslacht 206vers 14-16: slang en zo slank 207vers 8 en 9, evenals 11 t/m 13 en 16 t/m 18 stonden op één regel. 207vers 2 laat je geslacht wiegen zijn eigen zielespel 207vers 4: uw borsten de schoonste torens 207vers 5: uw lijf de grootste tempel 207vers 6: de friste boomgaard 207vers 7: hof van de Hesperiden zichzelf Eden. 207vers 9: ...in je lijf 207tussen vers 10 en 11 stond het vers: vrees van dood heb gij weggegolvd 207vers 15: in de stillen stappen... 207vers 18 werd afgesloten door een punt. 208vers 2 t/m 5; 6 en 7; 10 en 11; 15 t/m 17 stonden op één regel. 208vers 1: op het blanke rillen... 208vers 9: en op mijn oogleden... 208vers 10: In de donkerte... 208vers 14: naar de wet van mezelf 208vers 15: en zo zijn mijn armen 208vers 18: en mijn buik die zich-zelve uitdaagt 208vers 19: Ik die schouw het lief die danst 208vers 21: die danst voor hem die schouwt 208vers 22 werd afgesloten door een punt. 209vers 1-2: Luister gij allen die mijn slaven zijt - voeten armen buik - 209in vers 4 en staat ‘zijn’ met een hoofdletter. 209vers 6 werd afgesloten door een punt. 209vers 7-9: En zie mijn gedachte naar mijn voeten die dansen en mijn buik die danst 209vers 10-11: want dat is het spel van het zijn 209vers 12-13: in de wereld. 209vers 14 begon met een hoofdletter. 209vers 18-19: naar de wet van mijn zijn. 210vers 1: Ik zal niet kijken... 210vers 3-5: want licht is enkel wat is rein {==551==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 210vers 8: ...op de wand zijn duisternis 210vers 10: rode bloeddruppel die op witte duiveveren ligt 210vers 11: wat is dáár meer als ruimte 210vers 12: ...volgen de golf van mijn lijf 210vers 13: wat is daar meer als tijd 210vers 14 begon met een kleine letter. 210vers 15-17 stonden op één regel. 211vers 1-2: Niemand verstaat mij 211vers 3-4: mijn spel is zo eenvoudig niemand kan het raden. 211vers 5-6: Mijn handen voelen al mijn gevoelens die zij... 211vers 7 t/m 9 stonden op één regel. 211vers 11-12: maar lot. 211vers 13-15: Ik lach maar ik lach niemand toe ook niet mezelf 211vers 16-17: mijn lach is zo: ik lach 211vers 18-20: ik ben gelukkig om het wonder mijn lach niet te begrijpen 212vers 1: ...alleen als ik dans en niet eenzaam 212vers 2-5: een eiland ben ik maar daarop wast een boom dat ben ik ook 212vers 6 en 8 begonnen met een hoofdletter. 212vers 7: omdat ik naakt ben, warm en fris 212vers 10 en 11 stonden op één regel. 212vers 14: want hij glinstert zo als mijn tanden 212vers 16-22: Het is wonderlik hoe elk wonder zo dicht is bij mij. 213vers 1: maar wonders zijn schelpen te rapen 213vers 2 t/m 4 stonden op één regel. 213vers 5: dat is geen wonder 213vers 7-11: nu sterf ik omdat mijn dans sterft 213vers 12-13: vergis ik mij niet bij deze laatste ritme 213vers 14-15: Draagt mij weg zolang mijn bloed warm is. Van Barbaarse Dans komt ook een handschrift voor in het onder De Marsj van de Hete Zomer beschreven cahier op de bladzijden 13, 15, 17, 19, 21 en 23 (de tussenliggende linkerbladzijden zijn onbeschreven) met de datering: Juli-okt. 1919. Het sluit zich dichter aan bij de tekst op de hierboven beschreven blocnotevellen dan bij het handschrift in deze uitgave en vertoont ten opzichte van de tekst op de blocnotevellen de volgende afwijkingen: Titel: Barbaarse Dans (geen ondertitel) {==552==} {>>pagina-aanduiding<<} vers 1 t/m 3 bevatten geen leestekens op het uitroepteken na. vers 6: ...panteren... vers 10 bevat geen leestekens vers 11 begint niet met een hoofdletter. vers 16 bevat geen punt. vers 18: Mond holoho bladzijde 206vers 1: zwarte sluiers vrouwen bliksemen... 206vers 3: stilte golft breder golf 206vers 8: rillend schaduw... 206vers 10-12: vrouw licht spinneweefsel 206vers 13: ...stenen water klaar beschrijven geslacht 207vers 2: laat uw geslacht wiegen zijn zielespel 207vers 3: Uw heupen... 207vers 4: ivoren toren 207vers 6: frisse boomgaard 207vers 7: Hesperiedehof zich zelf een Eden 207vers 9: ...in uw lijf 207tussen vers 10 en 11 is een versregel doorgestreept. 207vers 15: in de stille stappen van uw dappere dans 208vers 9: op mijn oogleden... 208vers 10: in de donkerte 208vers 14: naar de wet van mijzelf 208vers 15: zo zijn mijn armen 208vers 16: mijn buik die zich zelf uitdaagt 208vers 21: die danst hem die schouwt 209vers 1-2: Luistert gij allen die een en veel zijt voeten vingers buik 209vers 7-9: En zie denken mijn voeten... 209vers 12-13 werd niet afgesloten door een punt. 209vers 18-19: naar de wet van mijn Zijn 210vers 3-5: licht is enkel wat is rein 210vers 8: ...op de wand is duisternis 210vers 10: Rode bloeddruppel op witte... 210vers 12: ...volgen de golven van mijn lijf 210vers 13: wat is dáar meer dan tijd 210vers 14: moet alles niet zo gespannen zijn 211vers 4 werd niet afgesloten door een punt. 211vers 13-15: Ik lach maar ik lach niemand zelf niet mijzelf {==553==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 212vers 2-5: ...boom en dat ben ik ook 212vers 7: omdat ik naakt ben warm en fris 212vers 14: want hij glinstert mijn tanden 212vers 16-22 werd niet afgesloten door een punt. 213vers 1: wonders zijn schelpen te rapen. 213vers 12-13: Vergis ik mij niet bij dit laatste ritme 213vers 14-15: Draag mij weg zolang mijn bloed warm is. Fatalisties Liedje De bladzijden 214 tot en met 217 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave met zwarte inkt geschreven, de verzen 1 en 6 op blz. 214 en de verzen 8 tot en met 10 op blz. 215 in rood. Behalve het hier gereproduceerde hs. komt het handschrift van dit gedicht voor in het onder De Marsj van de Hete Zomer beschreven cahier op de bladzijden 25 en 27 (blz. 24 en 26 zijn onbeschreven) met de datering: 29-10-19. Het vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte hs.: 214de verzen 2 en 3; 7 en 8 stonden op één regel. 214vers 4 stond onder en niet boven vers 5. 214vers 10: uitgemergelende mensen 215de verzen 5 en 6; 9 en 10; 11 en 12 stonden op één regel. 215vers 3: drijven wrak 215vers 4 begon met een hoofdletter. 215vers 5-6: ...zee zieden zee 215vers 7: loeien doemen doemenis rustloosheid over mij uit. 215vers 9-10: ...Bach in de kamer naast mij 216vers 5-6: Vrees van mijn wrak-zijn 216vers 7-8: mijn stem klinkt slechts ver en 216vers 9: niet mij-zelf 217de verzen 1 en 2; 3 en 4; 5 en 6; 9 en 10; 11 t/m 13 stonden op één regel. 217vers 9-10: ik worstel mij dood 217vers 11-13 werd afgesloten door een punt. Het oudst is een derde handschrift op een grijs geruit blocnotevel, aan beide zijden met zwart potlood beschreven en in het bezit van Mevr. E. Pringsheim. Het is eveneens gedateerd 29-10-19 en vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte hs.: Geen der verzen springt in en alle woorden zijn door een normale spatie van elkaar gescheiden. {==554==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 214titel ontbreekt. 214de verzen 2 en 3; 7 en 8; 9 en 10 stonden op één regel. 214de verzen 2, 5 en 6 begonnen niet een hoofdletter. 214vers 4 stond onder en niet boven vers 5. 214vers 6: Mane thekel phares 214vers 9-10: uitgemergeld land en mensen 215de verzen 5 en 6 stonden op één regel, evenals 11 en 12. 215vers 7-10: zij loeit verdoemenis rustloosheid over mij uit Eens was het heel schoon bij Plato goede rust iemand speelde Bach in de kamer naast mij 215vers 13 begon met een hoofdletter. 215vers 15 en blz. 216, vers 1 stonden omgewisseld. 216vers 5-6: Haat van mijn wrak-zijn 216vers 7-8: Mijn stem klinkt slechts anderen 216vers 10: Ik val steeds in de wijs 216vers 11: van het schommelende liedje 216vers 12 werd afgesloten door een punt. 217de verzen 1 en 2; 3 en 4; 5 en 6; 9 en 10; 11 t/m 13 stonden op één regel. 217vers 9: ik worstel mij dood 217vers 11-13 werd afgesloten door een punt. Priere Impromptue 1 De bladzijden 218 tot en met 220 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave met zwarte inkt geschreven. Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van dit gedicht, onder de titel Voor Groot Register, nog een tweede manuscript op twee, aan één zijde beschreven, blocnotevellen, in het bezit van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, het A.M.V.C. Onder het gedicht staat in dit hs. links de datering: 1919 en rechts de naam Paul van Ostaijen. Het hs. is waarschijnlijk van ouder datum dan het hier afgedrukte en wijkt hiervan op de volgende plaatsen af: bladzijde 218vers 6: deze regel sprong de lengte van de vorige regel in. 218vers 7: Kind zoek ik te schuilen er is geen hoek 218vers 9, inspringend en doorgestreept: dit is een ware naakte naaktheid 218vers 10: Kelk zal ik nemen dit godsgeschenk {==555==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 218vers 12: Ook de kelk van leed 218vers 13: - hij die de poort is op wat niet... 218vers 15-16: hij valt uit mijn handen tot kleine scherven aarde 219vers 1: Zo is de blootheid in mijn huis 219vers 2: zij is zonder leed en zij is zonder blijdschap 219vers 3: Mijn huis is onbegrensd wel 219vers 5 begon met een hoofdletter. 219vers 7: ...God zelve is 219vers 8-9: Overal zie ik de hand die de verhouding zet 219vers 11-12: vóór de stomme (hiertussen ‘zee’ doorgestreept) luide zee en het gehuil van dingen die geluidloos zijn 219vers 13: Bidden God te geven de kelk die niet te weigeren is 219vers 15 ontbrak. 219vers 16 en 17 stonden op één regel. 220vers 13-14: uit scherpe stenen worden malse broden wanneer het wonder is Een derde handschrift komt voor in het onder De Marsj van de Hete Zomer beschreven cahier op de bladzijden 29 en 31 (blz. 28 en 30 zijn onbeschreven) en is gedateerd: 2-12-19. Het vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte. handschrift: 218titel: Improvisatie 218de verzen 5 en 6; 10 en 11; 12 en 13 stonden op één regel. 218vers 9 en 10 begonnen met een kleine letter. 218vers 12 begon met een hoofdletter. 219vers 1 en 2; 8 en 9; 11 en 12; 13 en 14; 16 en 17 stonden op één regel. 219vers 1 begon niet met een hoofdletter. 219vers 7: omdat de weg naar God God zelve is 219vers 8-9: ...de hand van God de verhouding zet 219vers 11-12 werd afgesloten door een punt. 219vers 13-14: Bidden God de kelk te geven niet te weigeren is 220vers 1: Nog is het leed niet zo dat men het grijpt begrippeloos 220vers 3 begon niet met een hoofdletter. 220tussen vers 3 en 4, tussen 8 en 9 en tussen 11 en 12 stond geen regel wit. 220vers 7 en 8 en vers 13 en 14 stonden op één regel 220vers 7-8: ...in de kleine vlakte te midden de vlakte 220vers 13-14 werd afgesloten door een punt. {==556==} {>>pagina-aanduiding<<} Vers De bladzijden 221 tot en met 229 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave met blauwe inkt geschreven. Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van dit gedicht nog een tweede manuscript, in het bezit van het A.M.V.C, op een half blaadje geruit papier, met blauwe inkt beschreven en met op de achterkant het gedicht Winter. Het hs. is waarschijnlijk van jonger datum dan het hier afgedrukte. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: bladzijde 221titel ontbrak. 221vers 4: het krimpt een vod edikzatte mond (het woord ‘vod’ is doorgestreept en de regel springt iets in) Een derde handschrift komt twee maal voor in het onder De Marsj van de Hete Zomer beschreven cahier op de bladzijden 46 en 47. Het handschrift op blz. 46 is in potlood en niet geheel volledig uitgeschreven, maar wijkt tekstueel niet af van het hs. op blz. 47 in inkt. In het potloodhandschrift wordt een typografische indeling aangegeven, die overeenkomt met het hs. in deze uitgave met uitzondering van vers 4, dat vlak boven vers 5 en even ver inspringend, geplaatst wordt. Het ongedateerde handschrift op blz. 47 komt overeen met het hier gereproduceerde handschrift, doch de verzen springen niet in en worden niet gescheiden door regels wit. Alleen de verzen 7 en 8 zijn als volgt geschreven: voelen onbewuste schreden en vers 9 wordt afgesloten door een punt. Metafiziese Jazz Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van het begin van dit gedicht nog een tweede handschrift in inkt dat met enkele verticale gegolfde potloodstrepen is doorgehaald. Het staat geschreven op een kwartovel dat aan de rechterkant voor het opbergen in een ordner is geperforeerd en dat aan de andere zijde het gedicht Aan Cendrars bevat. Het handschrift is in het bezit van Mevr. D. Jonckheere. De tekst hiervan luidt: Metafiziese Jazz brak de violen dans muziek van LATTEN {==557==} {>>pagina-aanduiding<<} gebroken violen wij steppers incognito en avant my life is the Lord immer dat met banjo's my life is the Lord autosireen trom paardeklingelen Bois de Boulogne Tiergarten made in Germa Priere Impromptue 2 Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van dit gedicht nog een tweede manuscript in het onder De Marsj van de Hete Zomer beschreven cahier op de bladzijden 43 en 45 (blz. 42 en 44 zijn onbeschreven), gedateerd 5(?)-12-19. Het vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte handschrift: bladzijde 227titel: Improvisatie 2 227vers 1 en 2; 4 en 5; 6 en 7; 8, 9 en 10; 11 t/m 14; 15, 16 en 17; 18, 19 en vers 1 op blz. 214 stonden op één regel. 227vers 1-2: Ik leg al mijn dragen van... 227vers 3 begon niet met een hoofdletter. 227vers 4-5: Ik leg de schone kleren af beseffend... 227vers 11-14: hij heeft warm die de warmte uitstraalt... 228vers 2: dan moet ik gaan het licht zal ik... 228vers 3 en 4; 5, 6 en 7; 8 en 9; 10, 11 en 12; 14, 15 en 16; 17 en 18; 19 en 20 stonden op één regel. 228vers 3-4: wanneer ik vergeet dat... plaats van licht. 228vers 10-12: ...de tekens zijn zo klaar als de apokalypsis 228vers 19-20: in de witte waanzin laatste dag komt de verzoeking edelstenen bieden 229vers 1, 2 en 3; 4 en 5 stonden op één regel. 229vers 1-3: ...een rotte regen van vlees 229vers 4-5: hun metafyziese zijn schittert verlost... {==558==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 229vers 13: de lijken van hyena's verspreiden... 229vers 14: daarover is ons vaderstad 229vers 15: men moet zich voeden veertig veertig veertig Het gedicht Improvisatie 2 in genoemd cahier wordt voorafgegaan door een gedicht Japans Feest, dat op de bladzijden 33, 35, 37, 39 en 41 geschreven staat (de blz. 32, 34, 36, 38 en 40 zijn onbeschreven) en gedateerd is Nov-dec '19. Het is op iedere bladzijde met twee potloodstrepen doorgestreept en op de laatste anderhalve bladzijde - na de datering, een horizontale potloodstreep en een regel wit - met vier potloodstrepen. Het gedicht is nooit eerder gepubliceerd. De tekst volgt hier ongewijzigd: Japans feest Waaiers vol zilver en goud waaien zoele winden zo zoet zijn en zo zacht Hanewaga Chincho dichtte dood samenraapt klein hout van leven zijn sterveleed ‘Als nu de ziel verwelkt afvalt - hoe vat ik het laatste blad nog’ Hoe vat ik het laatste blad het schoonste feest onder de feesten en hoe vat ik de vorm die blad is en tempel vorm die is de zilverschubbige vis hoe vat ik het laatste woord de kwirrelierende leeuwerik in China opstijgt hoe vat ik de baren de blauwe baren rond het libelleneiland hoe lees (?) ik het laatste verlangen uit mijn ogen zij omspannen zo weinig en zoveel Langs mijn winkel kwam een feestman voorbij hij speelde een aardig liedje {==559==} {>>pagina-aanduiding<<} het geluid van de fluit klonk zo fris en die frisheid viel in mijn winkel in een hoek van mijn winkel uit sepia toverde hij Formosa tuinekleur. Zo zouden zitten op pioenen zoenend rode libellen Hij danselde op 't geluid van zijn fluit zo was het zijn fluit die hem schuifelde door de ruimte maar op zijn plakkaat danste de mime de leeuwenmaskers dans. In mijn winkel zijn al de kleuren te kopen die men vinden van Osaka tot Yedo tot China de kleuren zijn moeten rond kourtisanen oranje en vleesrood de kleuren lampions kunnen doen leven, glimmen en verbranden het groen bewegingen van goud in zich draagt het grille van de goudkever naar de zon meent te stappen het schrille gillen van sprinkhanen en karmijnroza met donker zilverschemeren bladgoud in de ogen te leggen worden zij een ondoorleesbaar wonder rood van de ahorn alle tonen in de vruchten spelen in de dieren en donkerzwart in zich gesloten zonder licht beweging hoop mijn winkel is zo dat men ziet de juiste kleur van de kleur op loodblauw werkt het donker zilvergrijs O zingend rood van de ahorn en zilvere vijver rijst niet een vrouw veelvuldig uit de vijver de druppels vallend vol opaal wanneer zij schudt een warme beest de friste van de vijver op iriskelken langs de oever Als de koekoek koekoek doet langs de vijver is het goed kleren van vrouwen vallen geruisloos {==560==} {>>pagina-aanduiding<<} een kleur die vergaat langzaam is de beweging maar snel het vergaan. Lelieblank lelieslank rood bloeiende boom stil lachende lotus kon ik alles zingen wat mijn oog vergaart 's avonds branden wij het dorhout langs de weg en nog lang knappert het hout al klinkt onze stap ook niet in zijn schaduw door zo zijn wij lang nog over de volle schaduw in het woud. Als zij wijd openstaat dan is de orchidee het schoonst wie danst een vlinder om in de orchidee te gaan de rijpe vrouw die wenkt Vallen de blaren van de bloem zijn de nagalm van het feest het galmt wel lang het valt toch Geen Ukiyoye is schoon als de vrouwen uit Yokiewara o het kerzebloemefeest in Yokiewara waar de vrouwen kerzen zijn in een zee van kerzebloesems Kent gij dit feest door bloemen gaan tot in het huis zij zijn rijpe bloemen te midden van de bloesems een kleur die rijst geheimnisvol uit de zee Ik luister naar haar keelgelach dat is het zilver uit mijn winkel de glinsterende zilverlak Kon ik gaan over uw mond die lacht in rood teehuismeisje dat ik nooit doorschouw bloemeding: anjelieren dragen diep hun warmste kleur Kon ik u doorzien bloemeding danseres die slaat haar tanden met niet zo glinsterende chrisanten {==561==} {>>pagina-aanduiding<<} och wat gaf ik niet om dit feest te midden van het feest ver is het geheim van spel en leven roezelt door een chrisanten anjelieren orchideen dat de kelken zich ontvouwen in een laatste nacht lichter dan de dag roezelt door een danseressen teehuismeisjes pracht van Yokiewara dat het weze de laatste nacht watervallen van meisjes en bloemen zullen zijn terwijl de tee de diepste gloed vergaart enz. In memoriam Herman van den Reeck De bladzijden 231 en 233 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave met zwarte inkt geschreven. Dit gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in Ruimte, 1ste jrg., nr. 8/9, 1920, blz. 100. Het was daar gedateerd: 22-7-20. Het vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte hs.: bladzijde 231de titel stond op één regel. 233vers 1: Bloesems bloeien bloemen 233vers 9 werd afgesloten door een punt en gevolgd door een regel wit. 233vers 13-17: langs gasthuisgrijsheid vlucht in nog flets begeren wakkelende kaars de ziel in het onblusbare Licht. Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van dit gedicht nog een tweede manuscript in het onder De Marsj van de Hete Zomer beschreven cahier op de bladzijden 62 en 63. Op blz. 62 staan in vette letter alleen de verzen: bloesems bloeien bloemen zij word Op blz. 63 staat het gehele gedicht, dat daar gedateerd is: 22-7-20. Het vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van het hier afgedrukte hs.: 231titel: In memoriam Herman van der Reeck 233vers 1 tot en met 12 staan, in tegenstelling tot alle andere gedichten uit het bovengenoemde cahier, ten dele inspringend op volkomen gelijke wijze als in het hs. dat in deze uitgave is gereproduceerd. 233tussen vers 9 en 10 staat wel, tussen 12 en 13 geen regel wit. {==562==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 233vers 12: zij storten thope een zware zwak 233vers 13-17: langs gasthuisgrijsheid vlucht nog flets begeren wakkelende kaars de ziel in het onblusbare Licht Vers 3 De bladzijden 235 tot en met 242 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave met rode inkt geschreven. Vers 4 Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van dit gedicht nog een tweede manuscript, in het bezit van het A.M.V.C., op twee ongelinieerde kwartovellen, waarvan het eerste aan beide zijden, het tweede aan één zijde beschreven. Het hs. is waarschijnlijk van ouder datum dan het hier afgedrukte en wijkt hiervan op de volgende plaatsen af: 238titel ontbrak. 238vers 7 begon met een hoofdletter. 238vers 14: ...gaf ik de jonge van vier hoog Egipte en Letland (de laatste drie woorden met paars potlood doorgestreept) 238vers 15 werd niet afgesloten door een vraagteken. 239vers 5: spanning 239vers 15: vod 241vers 12: spannen 241vers 17: een lawiene storten storten storten storten 242vers 1: wat Een derde handschrift van dit gedicht, waarschijnlijk het oudste, staat met zwart potlood geschreven op 2 grijs gelinieerde blocnotevellen, waarvan het eerste aan beide zijden is beschreven en het tweede, waar aan de onderkant een stuk is afgescheurd en dat dwars is genomen zodat de lijnen verticaal lopen, aan één zijde. Het handschrift is in het bezit van Mevr. E. Pringsheim en draagt de datering: 2/4/21. Ten opzichte van het hier afgedrukte hs. vertoont het de volgende afwijkingen: 238titel ontbreekt. 238de verzen 1 en 3 begonnen niet met een hoofdletter, vers 7 wel. 238de verzen 1, 2, 4, 5, 6, 8 t/m 12 en 15 begonnen midden op het blad; vers 3 sprong iets meer in en vers 7 nog meer; de verzen 13 en 14 sprongen niet in. 238vers 14: postzegels Egipte en Letland gaf ik de jongen van vier hoog {==563==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 238vers 15 werd niet afgesloten door een vraagteken. 239de verzen 1, 2, 3-4, 11 t/m 14, 16 en 17 begonnen midden op het blad, de verzen 5 t/m 10 stonden geschreven als in het hier afgedrukte hs., evenals vers 15. De verhouding tussen de verzen 17, 18 en 19 bleef dezelfde, maar het geheel begon in het midden. 239vers 1: valt mens 239vers 3 en 4 stonden op één regel. 240de verhouding tussen de verzen 1 t/m 6 bleef dezelfde, maar het geheel begon in het midden. De verzen 7, 8-9, 10 en 11 sprongen niet in. Vers 12 stond recht geschreven. 240de verzen 8 en 9; 13, 14 en 15 stonden op één regel. 241vers 1 stond recht geschreven: sikkelbeen doordwarst me 241vers 2 en 3 stonden zonder inspringen op één regel: het snijdt 241vers 4: snij________________den 241vers 5, 6 en 7 stonden op één regel. 241vers 12 sprong niet in, vers 13 begon waar vers 12 eindigde. 241vers 18 sprong niet in. 242wat ik wil ademen ik wil een vis zijn Vers 5 De bladzijden 243 tot en met 246 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave met zwarte inkt geschreven. Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van dit gedicht nog een tweede manuscript, in het bezit van het A.M.V.C., op een ongelinieerd kwarto-vel, aan beide zijden beschreven. Onder het gedicht staat in dit hs. rechts de datering: 8/4/20. Het hs. is waarschijnlijk van ouder datum dan het hier afgedrukte en wijkt hiervan op de volgende plaatsen af: 243titel ontbrak. 243vers 1 en 2 stonden op één regel. 243vers 9: te midden protestantse feldwebels 243vers 12 stond boven en niet onder vers 11. 244vers 1: ...en Meister Eckardt 244vers 2 en 3 stonden op één regel. 244vers 10 begon niet met een hoofdletter. 244vers 12: ...is het kokaïn (laatste woord met inkt doorgestreept) gif {==564==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 244onder vers 14 stond de regel die met potlood is doorgestreept: ik schrijf homoseksuele brieven omdat ik niet anders durf 244vers 16 en 17 stonden op één regel: ... op de melodie van Frère Jacques De melodie van Frère Jacques is dezelfde als het Noordnederlandse ‘Vader Jacob, vader Jacob, slaapt gij nog’. Vers 6 Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van dit gedicht nog een tweede manuscript, in het bezit van het A.M.V.C., op een ongelinieerd kwarto-vel, aan beide zijden beschreven. Onder het gedicht staat in dit hs. rechts de datering: 8/4/20. Het hs. is waarschijnlijk van ouder datum dan het hier afgedrukte en wijkt hiervan op de volgende plaatsen af: 245titel ontbrak. 246vers 3 begon niet met een hoofdletter. Priere Impromptue 3 De bladzijden 247 tot en met 254 van deze uitgave waren in de handschriftuitgave met blauwe inkt geschreven. Behalve het hier gereproduceerde hs. bestaat van dit gedicht nog een tweede manuscript, in het bezit van het A.M.V.C, op een ongelinieerd kwarto-vel, aan beide zijden beschreven. Het hs. is waarschijnlijk van ouder datum dan het hier afgedrukte en wijkt hiervan op de volgende punten af: 247vers 3 en 4 stonden op één regel. 248laatste vers: geen wenen meer Land Avond Dit gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in Ruimte, 2de jrg., nr. 6/7, 1921, blz. 81. Ten opzichte van het hier afgedrukte hs. vertoont het de volgende afwijkingen: 251vers 6: Lamp licht stad zonnekult op vlakke weide 251vers 10: rinkelkettingtingelen 251vers 13: sprong-en-dans-hond 251vers 15 begon met een hoofdletter. 252onder vers 5 stond de inspringende regel: boze boom 252vers 7, inspringend: van zwart naar WIT dansende boom 252onder vers 8 stond de inspringende regel: vloed angst 252vers 9: hondsvod Behalve het hier gereproduceerde handschrift komt het hs. van dit gedicht voor in het onder De Marsj van de Hete Zomer beschreven cahier op de bladzijden 49 en 51 (blz. 48 en 50 zijn onbeschreven) met de datering: Sees- {==565==} {>>pagina-aanduiding<<} haupt (woonplaats van Campendonk) 19-6-20. Het vertoont de volgende afwijkingen van het hier afgedrukte hs.: bladzijde 251vers 7 begon niet met een hoofdletter. 251vers 9: bassende hond 251vers 13: springdansende hond 251vers 14: dans van de hond vóór de maan 252vers 3: vóór de maan dansende boom 252vers 6: van zwart naar wit dansende bomen 252vers 7 en 8 stonden op één regel, evenals vers 9, 10 en 11. 252vers 9-11: hondsvod vallen van maan bezeten hond slag slaan kikkers Land Rust Dit gedicht werd onder de titel Land voor het eerst gepubliceerd in Ruimte, 2de jrg., nr. 4/5, 1921, blz. 71-72. Ten opzichte van het hier afgedrukte hs. vertoont het de volgende afwijkingen: 253vers 1: Avond rilt freel in zinken 253vers 3: gebeuren zonder gebeuren 253vers 6-10: geluidloos worden van geluiden afgegrensd zijn van zich zijn en zinken vallen 253vers 15: zwaluwen drukken hoogste draad 253vers 16: koorddanserroutine charme en evenwicht 254vers 1: en 254vers 2: duidelikst feit van het prinsiep 254vers 7: maar hier alles 254vers 7-9: wat daaronder verwaast opgelost opaal 254vers 11, 12, 15 en 16 begonnen met een hoofdletter. 254vers 14: stram staat huis 254vers 18: Huis rust in stram________________wit Staan Behalve het hier gereproduceerde handschrift komt het hs. van dit gedicht voor in het onder De Marsj van de Hete Zomer beschreven cahier op de bladzijden 53 en 55 (blz. 52 en 54 zijn onbeschreven) met de datering: Seeshaupt 9 Juli '20. Het vertoont de volgende afwijkingen van het hier afgedrukte hs.: {==566==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 253titel: Land 253vers 3: gebeuren zonder gebeuren 253vers 8: van-zich-zijn 253vers 16: koorddanserroutine charme en evenwicht 254vers 1 en 2 stonden op één regel. 254vers 7, rechter deel stond onder het linker deel en vormde met vers 8 en 9 één regel, die werd afgesloten door een punt. 254vers 11: Slaan kikkers éen slag 254vers 18: huis rust in stram wit staan. Angst De bladzijden 255 tot en met 269 waren met paarse inkt geschreven. Aan de voet van blz. 255 stond met potlood geschreven: (Nota: tussen dit blauw en purper is een wit blad te interkalleren om het blauw dat met het purper niet samengaat, ook daarvan te scheiden). 7. Bezette Stad De bladzijden 273 tot en met 419 van deze uitgave zijn een verkleinde reproduktie van de bundel: Bezette Stad, Uitgave van het Sienjaal, Antwerpen, 1921. 154 ongenummerde blz. Omslag, 21, 5 x 28 cm, van wit papier met een tekening van Oscar Jespers in blauw en zwart, waarin de woorden: ‘Bezette Stad, Paul van Ostaijen, Sienjaal 1921’ zijn verwerkt. In deze uitgave zijn niet gereproduceerd: blz. 1 van de oorspronkelijke bundel met de woorden ‘Bezette Stad’ tussen twee horizontale strepen; blz. 3, de titelpagina, met de woorden: ‘Paul van Ostaijen, Bezette Stad, Originaalhoutsneden en tekeningen van Oskar Jespers (hieronder een vignet tussen twee horizontale strepen), Uitgave van het Sienjaal, Boisotstraat 25, Antwerpen, 1921’; blz. 4 met het colofon: ‘Van dit boek werden gedrukt 40 eksemplaren op Vergé d'Arches, genummerd van 1 tot 40, en 500 eksemplaren op Vélin Registre, genummerd van 41 tot 540. De nummers van 1 tot 10 werden voorbehouden. Dit is nummer... Alle rechten voorbehouden. Copyright by Paul van Ostaijen’; en blz. 153 met het colofon: ‘Dit boek werd gedrukt bij F. Casie / drukker te Antwerpen / in de maanden februarie en maart / Bij ontstentenis van de dichter werd de korrektuur / voornamelik de overeenkomst van het typografiese met het manuskript en de aanduidingen / bezorgd door Oskar Jespers en René Victor’. Waarschijnlijk is het gehele werk geschreven in het jaar 1920 te Berlijn. {==567==} {>>pagina-aanduiding<<} In een brief van 15 aug. 1920 schreef Paul van Ostaijen aan zijn vriend Peter Baeyens, de ‘Mijnheer Zoënzo’ van de Opdracht waarmee Bezette Stad opent: ‘Mijn gedicht de obus in de stad schiet goed op. Af zijn 1) opdracht Pet. B. (10 blz.), 2) bedreigde stad (10 blz.), eenzame stad (2), Zeppelin Londen (1), en ik werk nu aan holle haven waarvan reeds 6 blz. af.’ En op 20 aug. 1920 schreef hij eveneens aan P. Baeyens: ‘Bezette Stad werd “verrijkt” met volgende gedichten: Verlaten Forten, Stad Stilleven, Nomenklatuur van verlaten dingen, de obus over de stad, De Zirkus van de h. Geest, Asta Nielsen, Banale Dans, huis stad ik, sous les ponts de Paris, goed nieuws. - Al deze gedichten heb ik niet meer getipt maar zo goed het gaat het model in handschrift geschreven. Oscar Jespers komt op 22 dezer naar Berlijn en zal dan deze dingen mede nemen. Te maken is nog: de triestigheid vijf-uur-'s morgens, het ontwaken van de bezette stad (±1916), innerlike leven, Folies-Bars (Ave maria + tranen maman: que c'est jolie), verlaten kino (cinema met piano “mais le plus joli rêve”), de aftocht (Liebknecht!), soldaat van Bapaume. - Dit ongeveer alles, geeft, hoop ik, een voorstelling van alles wat is “Bezette Stad”. Het zal dus een groot stuk worden. Noteer: de laatste gedichten zijn niet zo groot als opdracht of bedreigde stad. Asta Nielsen is het langste van deze nieuwe. “Sous les ponts de Paris”, van dit gedicht ben ik nog niet zeker of het blijven zal of het aftrappen môt. Het is een half misties gedicht, handelt over Kristos. Toch ligt er weer veel bezette stad in en daarom weet ik nog niet wat ik dôn moet.’ Het handschrift dat als kopij voor de bundel Bezette Stad diende, is bewaard gebleven en in het bezit van H. Goris. Het bestaat uit 136 kwartovellen, waarbij van vel 12 aan de bovenzijde een derde is afgescheurd. Het is grotendeels in zwarte inkt geschreven, doch ten dele is het een typoscript. Op de achterzijde van een aantal bladen staan eveneens teksten uit Bezette Stad in machineschrift en, op blad 106 en het laatste blad, in handschrift, welke teksten in de meeste gevallen met potlood zijn doorgestreept. De uitgave blijkt bij vergelijking een nauwkeurige weergave van het handschrift. Per gedicht volgen hieronder de afwijkingen van het handschrift en van de tekst die op de achterzijde van een aantal bladen voorkomt. Deze vermeldingen blijven beperkt tot de tekstuele afwijkingen en geven niet de typografische afwijkingen die de tekst op de achterzijden ten opzichte van de hier gepubliceerde uitgave vertoont. Ten einde het voor belangstellenden mogelijk te maken zich ook hiervan op de hoogte te stellen, zijn fotokopieën van het gehele handschrift gedeponeerd in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen en in het Letterkundig Museum te Den Haag. {==568==} {>>pagina-aanduiding<<} De bladen 1, 2 en 3 bevatten de teksten van de bladzijden 1, 3 en 4 van de oorspronkelijke uitgave, die hier niet zijn gereproduceerd (zie boven). Op de achterzijden van deze bladen staan typogrammen van fragmenten, waarvan alleen dat op de achterzijde van blad 1 met potlood is doorgestreept. Opdracht aan mijnheer Zoenzo Dit gedicht staat op de bladen 4 tot en met 15 van het handschrift. Blad 4 t/m 11 is beschreven met zwarte inkt, blad 12, 14 en 15 is getypt en blad 13 is beschreven met zwarte en rode inkt en in deze uitgave op blz. 17 verkleind gereproduceerd. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Ten opzichte van de hier gereproduceerde uitgave vertoont het handschrift de volgende afwijkingen: bladzijde 9 Boven het gedicht stond: Opdracht aan Peter Baeijens welke regels met potlood waren doorgestreept. 9vers 15: d'un assasin 15vers 14: Utahidianen Asteken 16vers 10: maar 16vers 14: ...tot nut van de mensheid 16vers 17: haar parfum quelques fleurs Houbigant... 16vers 18: miché rigoler gigolo gousses... Op de achterzijden van de bladen 63, 64 en 17 t/m 21 staat dit gedicht als doorgestreept typoscript, met uitzondering van de gedeelten die in deze uitgave van blz. 14, vers 10 tot blz. 15, vers 10 en op blz. 17 staan afgedrukt. Dit typoscript wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 9tussen titel en vers 1: aan Peter Baeijens. 9vers 7: het Stalen Gevang la Prison d'Acier 9vers 8-11: macaronifilms graven princessen en 10vers 2: aero's blokkade duikboten soldeniers vreemde rassen 10vers 11: van alle kathedralen 10vers 20-21: NIHIL in alle talen in alle dialekten 11vers 3: zut katedralen bouwen en omschieten 11tussen vers 15 en 16: laf te zijn ongehoord laf te zijn 12vers 6: hol echöeren 12vers 10: laat de ministrers de... 12tussen vers 11 en 12: de mensen maken engelen {==569==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 12onder vers 14: (de rest in 't frans) 13vers 6: alpha (letter, niet margarine) bêta dzêta hêta thêta 13vers 14: heroike idealen 13vers 20: bekroning: twee niet banale verliefden 13vers 24: Wij hebben gekend alle liedjes evolutie van Walzertraum in drie talen 14vers 4: Tango rouge 14vers 5: Dans mon pays engelse wijs frans tekst 14vers 7-8: Rue de la Glacière Car voici l'heure du tango Ich tanz so gern ich tanz so gern 15vers 12: je hebt Europa doorgebaladeerd De afwijkingen op blz. 16 zijn gelijk aan die van het handschrift (zie boven). Bedreigde Stad Na blad 16, waarop aan de voorzijde met rood potlood staat geschreven: ‘Houtsnee’ en waarvan de achterzijde een circulaire is van de Banque Centrale Anversoise van 12 juni 1911, volgt dit gedicht op de bladen 17 tot en met 30. Op de achterzijden van al deze bladen staat een typoscript, dat overal, behalve op de laatste drie bladen, met potlood is doorgestreept. Het handschrift is geheel in zwarte inkt en wijkt niet af van de hier gereproduceerde uitgave. Op de achterzijden van de bladen 25 t/m 27, 2, 28 t/m 30 en 1 staat dit gedicht als typoscript, dat alleen op de bladen 2 en 28 t/m 30 niet is doorgestreept. Van de gedeelten die in deze uitgave van blz. 24, vers 10 tot blz. 25, vers 16 en van blz. 31, vers 12 tot blz. 33 vers 7 staan afgedrukt ontbreekt de tekst in het typoscript. Het typoscript is gedateerd: 27 julie 5 aug. '20 en vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 23titel: De bedreigde Stad 23vers 2: marj mortieren 23vers 4: ...heil Dir in Siegerkrans 23vers 8: kruipt al gauw de kelder in ze hebben bommen bij 23tussen vers 12 en 13, inspringend: STAN 23vers 15: de saccaden van het vertrappelelde leger 24vers 3: de ganse landweg 200 automobielen Rood Kruis 24vers 5: 200 sirenen {==570==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 24vers 9: en de vluchtenden de eindeloze stoet van vluchtenden 26vers 6: ...in een huis (record van spoedbestelling) 26vers 8: flakkeren van vlam voor de maan maan voor De Vlam 26tussen vers 13 en 14: egelfilosofie hou je dood 27vers 8: c'est tout juste ce qu'il faut 27vers 13-14: dat is kippevlees al geefje jouw maquereau heel je schat - niet die van je hart de andere - toch vallen de obussen spijts je pépetteliefdadigheid 27tussen vers 19 en 20: kanonhondsdagen 28vers 4: Manon Mimi tul goud pailjetten en tanden de lange Irène Renée schaarlaken zilver voile dof zwart Gaby en coiffure à la Récamier zwart harmonie met hare zware heupen belachelik kleine voeten vet roza escarpins 28tussen vers 10 en 11: Rubens Pieter-Pauwel kan zich zot staren 28tussen vers 11 en 12: de la bonne chaire flamande veertigjarige jodin eerbiedwaardig bassin 28vers 18: haar tailleur is te ouderwets... 28vers 20: de lange Irène heeft het bizonder koud zilveren slangemazen 29vers 1: pas op voor de ratten vooral de mannetjesratten dat zoekt en wie zoekt die vindt 29vers 5-6: c'est le moment qui passe BOM is gekomen als de grote emmerdeur gymnasiast juist bij levensprong stoppen in volle proloog vrouw vordt bezeten door simultaniëteit van de beweging ditmaal zonder twijfel niks meer te verhelpen 't kind zal hebben het suikerbroodhoofd van een obus gaga zegt jammer nu begon het te gaan (misschien onkontrolleerbaar renommeren) NU autorennen vliedende vlucht 29vers 11: wrakke auto's rijten donkere lappen van nacht 29vers 13: onregelmatige saccaden vertrapte mensen {==571==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 30vers 5: stappen drinken dorre straat 30vers 9: makabere dans van ijzeren ribben 31vers 9-10: gillende stafauto gillen sirenen lichte strook in stropige nacht 33vers 14: kon men dat slechts niet simbolies 34vers 1: Kwatta = de Ruijter + Tromp + 2 de Wit (niet betaald voor de reklaam ik ben een idealist) filmdirekteurs kunnen jammeren zo'n okkasie laten voorbijgaan 34laatste vers: vluchtend leger de 3 leeftijden (de vier omgedraaide regels aan de voet van de blz. ontbraken) 35tussen vers 2 en 3: masochistiese marsj marsj met Puppchen 35vers 12: heel de provincie Pommern lummels 35tussen vers 15 en 16: n' existe que dans les chansons en Bochie 35vers 18-19: waaas wer hat Donnerwetter nochmal wer hat das gewagt 36tussen vers 1 en 2: (als je goed toekijkt kan je la Grande Roue draaien zien) binnen een week dejeuneert de heer Oberleutnant met de ex-maitressen van Napoleon I Napoleon III Leopold II Pitt Metternich 36laatste 2 verzen: eksode !SIEG! De Obus over de Stad Dit gedicht staat op de bladen 31 tot en met 36 van het handschrift, geschreven met zwarte inkt. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Dit gedicht komt niet voor als typoscript. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 38laatste vers werd afgesloten door een punt. 39vers 19 begon met een hoofdletter. {==572==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 41laatste vers: off. Kas.4.Reg.Bielef. Verlaten Forten Na blad 37, waarop aan de voorzijde met rood potlood staat geschreven: ‘Houtsnee verlaten forten’ en dat geheel gelijk is aan blad 16, volgt dit gedicht op de bladen 38 en 39 van het handschrift, geschreven met zwarte inkt. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Dit gedicht komt niet voor als typoscript. Het handschrift vertoont geen afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave. Eenzame Stad Dit gedicht staat in machineschrift op de bladen 40 en 41 van het handschrift. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Dit gedicht komt bok voor als doorgestreept typoscript op de achterzijde van blad 114 en 56 en is daar geheel gelijk aan het typoscript op de bladen 40 en 41. Het handschrift vertoont de volgende afwijking van de hier gereproduceerde uitgave: 48vers 1: C'Est la pluie... Holle Haven Na blad 42, waarop aan de voorzijde met rood potlood staat geschreven: ‘tietel Holle Haven’ en dat geheel gelijk is aan blad 16, volgt dit gedicht op de bladen 43 tot en met 52 van het handschrift, geschreven met zwarte inkt. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Ten opzichte van de hier gereproduceerde uitgave vertoont het handschrift de volgende afwijkingen: 51laatste vers: Bewogen de wanden slechts gloeiend vertelling... 52vers 16: jaarmarkt jeugdjaren gefascineerd door... 53vers 4: ...verliet Parijs verlange le HÂVRE 53vers 11: duizendvoudig e________________cho / onder... 552de vers van onderen: DANSING 58vers 7: die Hafenkommantur (hierbij in ander potloodhs.: Niet dan vergeten?) 58vers 8: KARTAGO 59vers 7: Dynamo 59vers 12: stroom en bootjes asymetriese verhouding 60vers 16: HalT! Hier ist's zum... 60vers 20: Nordisk City De gedeelten van dit gedicht die in deze uitgave vanaf blz. 55, vers 7 tot en met blz. 57 en op de bladzijden 59 en 60 staan afgedrukt, komen als typoscript voor op de achterzijden van de bladen 4, 24, 23 en 22, welk typoscript {==573==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen op blad 4 niet met potlood is doorgestreept en op de rand van blad 22 verticaal in inkt is gedateerd: 12-15.8.20. Dit typoscript wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af. bladzijde 55het middenstuk van de tekst onder vers 6 is door een gat in het papier onleesbaar. 55vers 7: Tabakos 55vers 8-9: Themistoklès Chyriadis 55vers 14: ...ank kaai 7 55vers 18: HARWICH-ANTWERP 56vers 6: en gegeven een schilderkunstige gelijkwaarde 56onder vers 9: zo schrijf ik de foto van deze volle haven voor mij 56vers 10: ...kaseiden bewogen in vele richtingen 57tussen vers 11 en 12 is het woord ‘spirits’ met inkt, schuin omhoog lopend, tussengevoegd. 59vers 7: Dynamo 59vers 11: van heel dichtbij zien in vogelvlucht en vlakgetrokken 59vers 12: stroom en bootjes asymetriese verhouding 60vers 16: ‘HalT! Hier ist 's zum... 60vers 20: Nordisk Flagge 60vers 21: bij hollandse Kee Bordel Dit gedicht staat op de bladen 53 en 54 van het handschrift, geschreven met zwarte inkt. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Het handschrift vertoont geen afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave. Van dit en alle volgende gedichten uit Bezette Stad komen geen typoscripten meer op de achterzijden der handschriftbladen voor. Wél komt nog tweemaal een fragment in doorgestreept handschrift op de achterzijden voor, nl. van Music-Hall en De Aftocht (zie de Verantwoording bij deze gedichten). Zeppelin Dit gedicht staat op blad 55 van het handschrift, in zwarte inkt. De achterzijde is onbeschreven. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 63titel: de tekening hiervan wijkt af van de in de uitgave gebruikte houtsnede en heeft letters van gelijke hoogte, dus geen zeppelin-vorm. 63vers 6: farewell, Leicester {==574==} {>>pagina-aanduiding<<} Lege Bioskoop Dit gedicht staat op blad 56 van het handschrift, in zwarte inkt. Op de achterzijde van het blad staat een met potlood doorgestreept typoscript. Het handschrift wijkt niet af van de hier gereproduceerde uitgave. Nomenklatuur van verlaten Dingen Dit gedicht staat op de bladen 57 en 58 van het handschrift, in zwarte inkt. De achterzijden van de bladen zijn onbeschreven en het handschrift wijkt op de volgende plaats af van de hier gereproduceerde uitgave: bladzijde 65vers 8: moee mensen Stad Stilleven Dit gedicht staat op de bladen 59, 60 en 61 van het handschrift, in zwarte inkt. De achterzijden van de bladen zijn onbeschreven. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 67vers 4: de laatste vignet staat een zware klomp zwart 67vers 11: pagen jonkvrouwen oranje en 1 Sent-praline-roza Dodezondag Na blad 62, waarop aan de voorzijde met rood potlood ‘Houtsnee’ en een schets van deze houtsnede staat en dat geheel gelijk is aan blad 16, volgt dit gedicht op de bladen 63 en 64 van het handschrift, geschreven met zwarte inkt. Op de achterzijden van deze bladen staat een met potlood doorgestreept typoscript. Het handschrift vertoont geen afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave. Sous les Ponts de Paris Dit gedicht staat op de bladen 65 t/m 69 van het handschrift, beschreven met zwarte inkt, die aan de achterzijde onbeschreven zijn. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 75vers 4: om in een offerblok centen te vangen 76vers 7 begon niet met een hoofdletter. 78vers 6: achter ‘Landsturmman’ stond in potlood een ‘s’ geschreven. Rouwstad Dit gedicht staat op de bladen 70 t/m 75 van het handschrift, met zwarte inkt beschreven, die aan de achterzijde onbeschreven zijn. Het handschrift vertoont de volgende afwijking van de hier gereproduceerde uitgave: 84vers 11: dof echoeren in mist Banale Dans Dit gedicht staat op de bladen 76 en 77 van het handschrift, beschreven met {==575==} {>>pagina-aanduiding<<} zwarte inkt, die aan de achterzijde onbeschreven zijn. Het handschrift vertoont geen afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave. Huis Stad Ik Dit gedicht staat op de bladen 78 en 79 van het handschrift. Verder gelden dezelfde opmerkingen als bij Banale Dans, behalve dat het handschrift de volgende afwijking vertoont van de hier gereproduceerde uitgave: bladzijde 88vers 10: in haar woorden Goed Nieuws Dit gedicht staat op blad 80 van het handschrift. Verder gelden dezelfde opmerkingen als bij Banale Dans. Grote Zirkus van de H. Geest Deze tekst staat op blad 81 van het handschrift, geschreven met zwarte en rode inkt. De achterzijde is onbeschreven. Het handschrift wijkt alleen in zover af van de hier gereproduceerde uitgave dat vers 2 niet werd afgesloten door een punt en de lijst van het affiche in rechte zwarte lijnen was getekend. Music Hall Na blad 82 van het handschrift (dat de getekende tussentitel De Kringen naar Binnen bevat, waar de houtsnede op blz. 93 van deze uitgave naar gemaakt is, en waarvan de achterzijde onbeschreven is) en na blad 83 (met in rood potlood: ‘tietel Music Hall’, welk blad gelijk is aan blad 16), volgt dit gedicht op de bladen 84 tot en met 94 van het handschrift, beschreven met zwarte inkt. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 97boven de tekst stond de doorgestreepte titel: Music-Hall. 98vers 8 stond geheel onderstreept, dus ook het tweede gedeelte had cursief gezet moeten worden. 99vers 3: boven het woord ‘Giuseppe’ stond in potlood ‘Guiseppe’. 107vers 4: je dynamo Alleen het gedeelte van dit gedicht dat op blz. 102 van deze uitgave gereproduceerd is komt als doorgestreept handschrift nog eens voor op de achterzijde van blad 106 van het handschrift. De enige afwijking van de hier gereproduceerde uitgave is: 102vers 6: trommels {==576==} {>>pagina-aanduiding<<} Asta Nielsen Na blad 95, waarop aan de voorzijde met rood potlood staat geschreven: ‘Asta Nielsen’ en dat geheel gelijk is aan blad 16, volgt dit gedicht op de bladen 96 tot en met 103 van het handschrift, geschreven met zwarte inkt. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: bladzijde 111titel: Asta Nielsen (met potlood doorgestreept) 111laatste vers: ...de slappe bloen (hiernaast in potlood: m of n?, waarvan ‘of n’ doorgestreept) 113vers 6: b.v.o. verfletse lenden 114vers 4: van electriciteit 115vers 5: niets gaat je zo goed dan tape-à-l'oeil 117vers 1: beurskoningin met Mobile Dit gedicht staat op de bladen 104 en 105 van het handschrift, in zwarte inkt. De achterzijden der bladen zijn onbeschreven. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 119vers 1: Orkestmeester orchestrionpage 119vers 3: overzij sierlik gebaar Bar Na blad 106, waarop aan de voorzijde met zwarte inkt de titel Bar staat geschreven en dat aan de achterzijde een doorgestreept handschrift bevat, volgt dit gedicht op de bladen 107 tot en met 112 van het handschrift, geschreven met zwarte inkt. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 126vers 14: Cilinder Cicloon (beide woorden schuin als in deze uitgave) 127vers 12: cicloon 127vers 18: lichtende bar is duister Folies Bar Na blad 113, waarop aan de voorzijde met rood potlood staat geschreven: ‘Houtsnee’ en waarvan de achterzijde onbeschreven is, volgt dit gedicht op blad 114 van het handschrift, dat aan de achterzijde een met potlood doorgestreept typoscript bevat. Het met zwarte inkt geschreven handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 131vers 4, 12 en 13: Jocelyn 131vers 6: Francia joue l'Ave Maria de Gounod {==577==} {>>pagina-aanduiding<<} De Triestigheid 's morgens Dit gedicht staat op de bladen 115, 116 en 117 van het handschrift, in zwarte inkt. De achterzijden der bladen zijn onbeschreven. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: bladzijde 132vers 1: Kolkend bleker orchestrion 133vers 1: Nini Kolombine witheid tul vervaagt 133vers 3: ...gaat Nini in... (opklimmend als in deze uitgave) De Aftocht Na blad 118 (waarop aan de voorzijde, niet in de hand van Van Ostaijen, met zwart potlood ‘Einde van De Kringen naar binnen’ staat geschreven en getekend, zoals weergegeven op blz. 135 van deze uitgave en waarvan de achterzijde onbeschreven is) en blad 119 (met op de voorzijde ‘De Aftocht’ geschreven op de wijze als op blz. 137 van deze uitgave en met op de achterzijde, eveneens in zwarte inkt, doch niet in de hand van Van Ostaijen: Voor mijn lieve broer Stan) volgt dit gedicht op de bladen 120 tot en met 134 van het handschrift, in zwarte inkt. De achterzijden van deze bladen zijn onbeschreven. Het handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 140vers 15: snaar springt 145vers 18: (alle monarchen verklaren dat is hun stiel) 153laatste vers werd niet afgesloten door een punt. Alleen het gedeelte van dit gedicht dat op blz. 147 van deze uitgave gereproduceerd is, komt als doorgestreept handschrift nog eens voor op de achterzijde van blad 136 van het handschrift. Het vertoont de volgende afwijkingen van de hier gereproduceerde uitgave: 147vers 3: siphon heroïque 147vers 11-12: Vive Martell 147vers 13, ‘Suzon’, ontbrak 147vers 14: Wilson panoptikum held Blad 135 van het handschrift, waarvan de achterzijde onbeschreven is, bevat een met zwarte inkt geschreven lijstje Storende Errata. Dit lijstje is ook afgedrukt geweest op een blaadje dat aan de oorspronkelijke uitgave van Bezette Stad los was toegevoegd. De tekst hiervan luidde: Storende Errata Er staat Meet zijn Gedicht Opdracht mustachious mustachios {==578==} {>>pagina-aanduiding<<} gloas gloss tot nu van de mensheid tot nut van de niché miché gigole gigolo Holle Haven gloeiende vertelling gloeiend vertelling MCMIV MCMXIV gefastineerd gefassineerd Tabaxos Tabakos Huis Stad Ik en haar woorden in haar woorden Goed Nieuws Charité Crétienne Chrétienne Music-Hall Guiseppe Verdi Giuseppe Mobile sierlijk sierlik Folies Bar Jocelijn Jocelyn De Triestigheid 's morgens vervangt vervaagt Aftocht snaars pringt snaar springt Blad 136 van het handschrift, waarvan de achterzijde een doorgestreept handschrift bevat, is aan de voorzijde gevuld met de tekst van het colofon dat op blz. 153 van de oorspronkelijke uitgave van Bezette Stad stond afgedrukt, welke bladzijde in deze uitgave niet werd gereproduceerd, zoals aan het begin van deze Verantwoording vermeld staat. 8. Nagelaten Gedichten In deze afdeling zijn alle gedichten opgenomen die óf slechts in handschrift aanwezig waren, óf in tijdschriften werden gepubliceerd, zonder ooit in een door Paul van Ostaijen zelf verzorgde bundel te zijn opgenomen. Hoewel bekend is dat Van Ostaijen met het plan rondliep uit deze gedichten zijn eerste ‘definitieve’ bundel samen te stellen, onder de titel Eerste Boek van Schmoll (de naam van een muziekboek voor beginners), is die titel voor deze afdeling niet gebruikt, daar het vrijwel zeker is dat de eerste gedichten hiervan, ontstaan in de tijd van De Feesten van Angst en Pijn en Bezette Stad, niet opgenomen zouden worden. Bovendien is het niet bekend welke van de overige gedichten wel en welke niet voor zijn definitieve bundel bestemd waren. De gedichten in deze afdeling zijn zoveel mogelijk in chronologische volgorde geplaatst. Aangezien echter slechts enkele gedateerd zijn en de nagelaten brieven van Paul van Ostaijen over de datering weinig gegevens bevatten, is als richtlijn de datum van verschijning in de diverse tijdschriften {==579==} {>>pagina-aanduiding<<} genomen, ook al zal het ene gedicht langer in portefeuille gehouden zijn dan het andere. Een groot aantal gedichten is evenwel óf nooit gepubliceerd ófpas na de dood van Van Ostaijen verschenen. In dit geval werd nagegaan of het papiersoort of het schrift van het manuscript in vergelijking met de overige handschriften enige aanwijzing gaf en indien ook dat niet het geval was, werd de volgorde aangehouden van de uitgave der gedichten van Paul van Ostaijen, bezorgd door Gaston Burssens in 1928. Er is naar gestreefd de meest definitieve lezing der gedichten in deze uitgave af te drukken. Van de gedichten die tijdens het leven van Van Ostaijen in tijdschriften werden opgenomen en - gezien de correspondentie - grotendeels door hem zelf gecorrigeerd zijn, vormde de gepubliceerde versie het uitgangspunt. De afwijkingen in de bestaande handschriften worden hieronder vermeld. Van de gedichten die eerst na zijn dood verschenen, zijn echter in de eerste plaats de handschriften gevolgd. Hieronder wordt eveneens aangegeven in hoeverre de publikaties na zijn dood - waaraan mogelijk verloren gegane handschriften ten grondslag lagen - afwijken van de gevolgde manuscripten. Gnomedans Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in een artikel van Dr. Jozef Muls, Een onuitgegeven Gedicht van Paul van Ostayen, in de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent, 1934, blz. 49-60. Het hier gevolgde handschrift, in het bezit van het Archief en Museum voor het Vlaamsche Cultuurleven te Antwerpen, staat in een cahier van 20 blz. Op blz. 2 van het omslag staat de opdracht aan Heinrich Campendonck, en op blz. 1 tot en met 6 het gedicht Gnomedans. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: bladzijde 423vers 28 begon niet met een hoofdletter. 424vers 2, 4 en 6, begonnen niet met een hoofdletter. 424vers 21 en 32 werden afgesloten door een punt. 424vers 22: de wolle wolken doorboren 425vers 2: ...de sterren die het dichst bij God zijn. 425vers 6: ...het kuise ruise van de melkwegen. 425vers 27 werd niet afgesloten door een punt. Op blz. 7 tot en met 12 van het cahier volgt in de hand van Paul van Ostaijen een Duitse vertaling van het gedicht, de overige bladzijden zijn onbeschreven. De tekst van deze vertaling volgt hier ongewijzigd: {==580==} {>>pagina-aanduiding<<} Gnomentanz Unendlich rauscht Stille des nächtlichen Beischlafs. Ueberall seiender Beis[ch]laf. Nacht adagio der Erotica. Sternen stehen schiff ankerfest auf dem Berggipfel. Blatt fallt auf die Erde. Stiller Kuβ. Kuβ Laut Kind ist Stille. Wächst der Beischlaf klingt der Bach leuchten die Lippen des Wassers zittern die milijonen Küsse der Sterne die zehntausend myriameter starke Küsse. Fällt das Schlagen eines Vogels in die blinde Nacht fällt wieder das Schlagen. Fällt nog. Hopp hopp hopp Dicht fern überall gedeihen aus der Erde blühen die Bärte wächst das Tal. Hopp hopp hopp Keim wird Kreis aus Kreisen blühen Kreise blühen Baüme bauen Guirlanden quirlen Guirlanden bauen sich toll. Wälzen die Erde Kreis wälzen den Erdball Kugel Schieben die Sfäre rollen die Kugel über die Berge über den klimmenden Gipfel über den achttausend meter höchsten Gipfel. Hopp hopp hopp. Fällt die Kugel Mond lacht Kreis. Kreis bleibt. Heer zehntausend klettern aus den Schluchten Kohlenschluchten Diamantpässen klimmen Zeichen steigen Goldgruben düster Tal hell licht liegt weiss. Hihi hihi cliquetis. Wirrwarren wiegen wimmeln wogen Kreuze kreuzen Kreisen wirbeln Baüme gedeihen wachsen stechen die Sternen. Blumen gebären Wellen Klimmen steigen Zeichen klimmen steigen Hopp hopp hopp Wallen brechen fallen. Fallen knallen. Fällt knattert Knall. Ritte traben Triremen zimmern die Meere sehen. Klatschen die Hände haha {==581==} {>>pagina-aanduiding<<} hoho kloppen die Ufe. Flöten wie die Eulen lange laute Laute flöten huhu lauschen düster die Baüme. Hihi zehntausend schimmern die Lichter der Käfer wehen wehen die schwülen Lichte zehntausendmal in dem Tal Flimmern schimmern Kreisen brechen Kreisen bauen geboren werden Hürden von gelb-grünem Licht Lichte tanzen scherben. Scherben von Licht stehen regungslos Wald vermorschen Ulmen Regungslos die Sterne begehren Begehren bewegen bestehen die Schritte klatschen die Schritte klettern die Schritte erschallen die Schritte die Sterne wollen die wollenen Wolken durchbohren die Sterne haben die Sterne nehmen die glühende blühende brennende Sterne Leiter gegen die Berge werfen klimmen keuchen steigen Türme bauen Pfrieme in den Himmelsbauch treiben Seile legen in die Tiefen des Gewölbes Auf den Milchstrassen treiben weiterrauschen weiterrauschen Ha die Sterne! Säcke voll Asteroïden. Nehmen nehmen pflücken pflücken mähen mähen Rauchtopazen Smaragden Rubinen Amethysten Fremde Vögel flügeln weg Feder schwingen Wind. Gross ist das Land wo Gott ist. Wir haben die Sterne am Gottes nächste nähe. Gewachsen Baüme am dem Bauch der Erde wir Gnomen haben den Bauch des Himmels genommen Besudelt hihi das keusche Rauschen der Milchstrassen. Wir. Verreckt das nächtliche Adagio der keusche Beischlaf. Die Lichter der Käfer die Baüme die Nachtigallen bedreckt. Wir. Sperma ist violet. Gift. Adagio hoho! Fliehen von den Leitern fallen über die Schluchten springen die Gipfel greifen die Gipfel biegen platzen {==582==} {>>pagina-aanduiding<<} gleiten gleiten nägel einander in den Buckel drehen immer fallende Gnomenleiter Gnomeringen Gnomentrapezen auf Blutseilen rutschen fliehen sneller fliehen zehntausend Pferdekraft fliehen. Dämmerung Gift ist die Luft die Dämmerung kommt. Fallen fallen. Das Tal. Fallen fallen. die Käfer leuchten noch seilen werfen seilen ziehen. Sinken fallen. Ab ab ab. Die Nachtigale schlägt noch Ab! Genick brechen, Brustkasten Phallus brechen Kohlenschluchten Diamantpässe die Schätze! Die Sterne sind gelöscht tod Der letzte nächtliche Vogel schlägt. Leben. Glocken über dem Wald. Unbesudelt sein. Een tweede handschrift, vermoedelijk van oudere datum, komt voor in de 9 losse cahierbladen uit het bezit van Mevr. E. Pringsheim, die onder Maskers in de Verantwoording beschreven staan. Het gedicht staat op de bladen 2 tot en met 6 van dit handschrift, geschreven in zwarte inkt en gecorrigeerd met potlood; de gehele tekst is daar met gekruiste potloodstrepen doorgestreept. Dit handschrift vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: bladzijde 423titel: Dans der Gnomen 423opdracht ontbrak. 423vers 4: Blad valt op de aarde. Stille zoen. 423vers 5: Kus geluid, kind is stilte. 423vers 6: Wast de bijslaap, klinkt de beek, blinken... 423vers 7, 18, 13 en 29 werden afgesloten door een komma. 423vers 9, 11, 12, 14 en 28 werden afgesloten door een punt. 423vers 10, 15 en 29 begonnen met een hoofdletter. 423vers 11: Op Op. Op 423vers 15 Kiem wordt cirkel, uit cirkel... 432vers 17: Wentelen de aarde cirkel, wentelen... {==583==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 425vers 18: schuiven de sfeer, rollen de bal... 423vers 22: Maan lacht cirkel. Cirkel blijft 423vers 24: koolkloven, diamantpassen 423vers 25: klimmen, hijgend stijgen 423vers 26: goudgroeven donker, dal hel, licht ligt wit. 423vers 27: Hihi, hihi, cliquetis. 423vers 28: Warrelen. Wiegen. Dwarrelen deinen. 423vers 29: Kruisen kruisen, cirkels wirrelen, 423vers 30: bomen groeien, wassen, steken de... 424vers 1: Klimmen stijgen hijgen klimmen stijgen 424vers 3: wallen breken, vallen. Vallen knallen 424vers 5: Ritten draven, triremen timmeren, de zeeën zien. 424vers 8: fluiten als de uilen, lange luide geluiden fluiten. 424vers 9, 11, 15 en 17 begonnen met een hoofdletter. 424vers 11: Waaien waaien de zwoele lichten tienduizendtal... 424vers 14, 16 en 30 werden afgesloten door een punt. 424vers 19 en 21 werden afgesloten door een komma. 424vers 20: kletsen de stappen, klouteren de stappen, klinken... 424vers 22: de wolle wolken doorboren 424vers 27: klimmen, stijgen, hijgen, torens bouwen, priemen in de... 424vers 30: Ha de sterren. Zakken vol asteroïden. 424vers 32: rooktopazen, smaragden, robijnen, amethysten 425vers 5 werd afgesloten door een punt. 425vers 7: Wij. Verrekt het nachtelike adagio, de kuise bijslaap. 425vers 8: glimwormen, de bomen, de nachtegaals bedrekt. 425vers 9: Ons sperma is geel (met potlood verbeterd in: violet), gif. 425vers 7 t/m 9 waren met potlood doorgestreept. 425vers 10: De (met potlood doorgestreept) adagio hoho! Vluchten, vallen... 425vers 11: springen over de kloven, kruinen grijpen... 425vers 12 werd afgesloten door een komma. 425vers 13: immer vallen de gnomeladders 425vers 14: gnomeringen, gnometrapezen, op bloedbanen snellen. 425vers 15: Vluchten, sneller vluchten, tienduizend... 425vers 16 en 18 waren met potlood doorgestreept. 425vers 17 werd niet afgesloten door een punt. 425vers 19: Touwen werpen, touwen... {==584==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 425vers 21 doorgestreept, en daarachter, in potlood: Nog vogel slag 425vers 22: Weg. Nek breken, ribbekast breken, phallus breken. 425vers 23 en 26 begonnen met een hoofdletter. 425vers 25 werd afgesloten door een punt. Vorst Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 183. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Aan Cendrars Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Gedichten, Antwerpen, 1928, blz. 139, welke tekst hier ongewijzigd is veergegeven op vers 5 na, waarvan het laatste woord luidde: BLAIS- De tekst van het handschrift, op de voorzijde van het onder Metafiziese Jazz beschreven manuscript in het bezit van Mevr. D. Jonckheere, vertoont de volgende afwijking van de tekst in deze uitgave: 427vers 5: blaise Blaise Blai - (laatste woord groter geschreven) Nachtelijke Optocht Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Ruimte, 2de jrg., 1921, nr. 4/5, blz. 70-71 en was daar gedateerd: 7/20. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Woord-Jazz op Russies gegeven Dit gedicht werd niet eerder gepubliceerd. De tekst van het handschrift, op 2 gelinieerde foliovellen en in het bezit van het A.M.V.C., is hier ongewijzigd weergegeven. F. Jespers schildert een Haven Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 30. De tekst van het handschrift, op een gelinieerd blocnotevel met paarse inkt geschreven en in het bezit van Etienne Schoonhoven, vertoont de volgende afwijking van de tekst in deze uitgave: 432vers 9: pièrres Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Avontuur de volgende afwijking: 432titel: Floris Jespers Schildert een Haven {==585==} {>>pagina-aanduiding<<} Poeme Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 31. De tekst van het handschrift, op een gelinieerd blocnotevel met paarse inkt geschreven en in het bezit van Etienne Schoonhoven, vertoont de volgende afwijking van de tekst in deze uitgave: bladzijde 433titel ontbrak. Van dit gedicht bestaat een tweede handschrift op een tot vier bladzijden dubbelgevouwen grijs geruit foliovel, waarvan blz. 1 en 3 beschreven zijn met zwarte inkt en dat op blz. 3 behalve de laatste twee regels van dit gedicht ook nog de tekst van Gedicht (Zon brandt de rozelaar) bevat. Dit handschrift, in het bezit van het A.M.V.C., vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: 433titel: Une fois n'est pas coutume 433vers 8: des Trois Rois Mages 433vers 10 en 11 stonden op één regel. 433vers 12 sprong verder in dan vers 11 en 13. 433vers 13: antipode du cor de chasse au fond des bois 433vers 19 begon met een hoofdletter. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Avontuur de volgende afwijking: 433vers 23: d'Antoinette Breloques Huldegedicht aan Singer Dit gedicht werd na de dood van P.v.O gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 27 t/m 29. De tekst van het handschrift, op 2 ongelinieerde, aan beide zijden beschreven kwarto-vellen en in het bezit van het A.M.V.C, is hier ongewijzigd weergegeven. Van dit gedicht bestaat een tweede handschrift, in het bezit van H. Dirkx, dat met zwarte inkt op de voorzijde van drie gelinieerde blocnotevellen staat geschreven en waarvan het derde vel is genummerd: (3 en ondertekend: P. van Ostaijen. Dit handschrift vertoont ten opzichte van de tekst in deze uitgave de volgende afwijkingen: 434vers 1, 2 en 3 stonden op één regel. 434vers 3 en 4, inspringend op één regel: hoort hoort 434vers 6 en 14: ...een Singer-naaimasjien... 434vers 8, 10 en 12 sprongen niet in. 434vers 9, 11 en 13 sprongen even ver in als vers 8 in deze uitgave. {==586==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 434vers 9 en 12 begonnen met een hoofdletter 434vers 17, niet inspringend: Waarheen wil hij wat elck wat wils wat wil hij 434vers 21: circulez (even ver inspringend, maar niet cursief) 434vers 29: Singer en Sint-Augustinus 434vers 32 sprong even ver in als vers 31. 435vers 2, 3 en 24 begonnen met een hoofdletter. 435vers 5 stond niet cursief en sprong ver in. 435vers 6: der Wirt bittet die verehrteste Kundschaft auf ihre Garderobe zu achten Edoch (beide verzen niet inspringend) 435vers 15-16: heeft Hans Sachs een naaimasjien heeft Hans Sachs een Singer waarom heeft Hans Sachs geen naaimasjien waarom heeft Hans Sachs geen Singer 435vers 21 begon niet met een hoofdletter. 435vers 22 sprong even ver in als vers 20: vliegt Hans Sachs storm op zee 435vers 27-28: Circulez slinger een Singer slungel slinger een Singer 435bij vers 30 en 31 evenals bij vers 6 en 7 op blz. 170 stond de aantekening: (steeds 2 punten stijgen 6-8-10-12-14) 436vers 1 begon niet met een hoofdletter. 436vers 16-24: Zijn gelijk lijkt wel geeikt Jawel Waarom wie zegt dat waar is het bewijs Hoort luistert weest stil Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis maar Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Avontuur de volgende afwijkingen: 434vers 1: Singer 434vers 4 en 5 stonden op één regel. 434vers 6 sprong niet in. 434vers 8, 15 en 18 begonnen niet met een hoofdletter. {==587==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 434vers 9 begon met een hoofdletter. 434vers 14: ‘singernaaimasjien’ zonder hoofdletter. 434vers 23, blz. 435, vers 25 en blz. 436, vers 25: Singer's Naaimasjien ... 435vers 1 en 19 begonnen niet met een hoofdletter. 435tussen vers 2 en 3 stond de regel: jawel 435vers 4: versta-je geen Nederlands Mijnheer 435vers 15: heeft Hans Sachs geen singermasjien 435vers 26 begon met een hoofdletter. 436vers 1 begon niet met een hoofdletter. 436vers 12: Salvation Army Malheur Dit gedicht werd niet eerder gepubliceerd. Het komt voor in een handschrift, in het bezit van het A.M.V.C., dat bestaat uit twee blocnotevellen die op drie zijden beschreven zijn. Op de eerste bladzij staat onder de verzameltitel Groteske Gedichten dit gedicht. Het wijkt op de volgende plaatsen van de tekst in deze uitgave af: 437vers 5, 21 en 22 werden afgesloten door een punt. 437vers 16 werd niet afgesloten door een punt. Van dit gedicht bestaat een tweede handschrift in het cahier dat onder De Marsj van de Hete Zomer staat beschreven. Het staat daar in zwarte inkt geschreven op de bladzijden 57 en 59 (56 en 58 zijn onbeschreven) onder de verzameltitel Kritiese Gedichten en met de datering: Seesh. 20 6-20. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 437vers 2: de heer Knulleke privaatdocent in de nieuwe filologie 437vers 2: zijn sigaar Übersee-Bismarck kan aansteken. 437vers 6 en 7 vormen één regel: ...valt zijn cylinder in de afgrond 437vers 8: ...kledingstuk en een privaatdocent... 437vers 8: wat de heer Knulleke begrijpt 437vers 10: en hij probeert te vatten zijn vallende cylinder 437vers 12 zijn cylinder achterna 437vers 13: verschil weerstand van de lucht 437vers 14: het gelukt hem alzo gelijktijdig met zijn cylinder 437vers 16: ongedeerde cylinder R.I.P. privaat-docent Knulleke 437vers 17: Men versiert de baar van de arme alpetourist 437vers 19 begon niet met een hoofdletter. {==588==} {>>pagina-aanduiding<<} Leven Dit gedicht werd niet eerder gepubliceerd. Het komt voor op de tweede blz. van het bij Malheur beschreven handschrift, en wijkt op de volgende plaatsen van de tekst in deze uitgave af: bladzijde 438vers 1 en 8: achter ‘Dr’ stond een punt. 438vers 11 werd afgesloten door een punt. Ook van dit gedicht bestaat een tweede handschrift in het cahier dat onder De Marsj van de Hete Zomer is beschreven en wel op blz. 61 (60 is onbeschreven) met de datering: Seesh. 20-6-20. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 438vers 1 en 8: Mevr. Dr. Juris 438vers 2: de éen-kilo-brooddief 438vers 3 en 4 stonden op één regel, evenals vers 5 en 6. 438vers 3-4: ...bedenkt zeven arme kinderen 438vers 7: ‘Het was een sterk stuk’ ontbrak. 438vers 9 sprong niet in. 438vers 12 ontbrak. Derde Groteske Dit gedicht werd niet eerder gepubliceerd. Het komt voor op de derde blz. van het bij Malheur beschreven handschrift. De titel luidde: 3. Groteske en onder het gedicht stond een moeilijk te ontcijferen datering (8-20?). In het cahier dat onder De Marsj van de Hete Zomer is beschreven komt dit gedicht niet voor, maar wel op de bladzijden 65 en 67 (blz. 64, 66 en 68 t/m 80 zijn onbeschreven) een Gedicht waarboven in de rechterhoek geschreven staat: kritiese gedichten 3. Het in zwarte inkt geschreven gedicht is met potloodlijnen doorgestreept en het is gedateerd: 24-7-20. De tekst volgt hier ongewijzigd: Gedicht Tristitia post dit weten we nu en ook niet bewijs: steeds herbeginnen Ik heb van eenheid gesproken nu moet ik aan het cijfer denken grote nul dit zal wel een nieuw idealisme à l'envers van me zijn {==589==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn god die (‘die’ doorgestreept) ook zijt de grote negatie heb je me kommies voyageur in idealen gedacht merci voor 't geschenk: idealistiese skepsis en a.u.b. andersom immer deze lust mijn tegenpool te zijn als ik zeg j'en ai soupé dan gaat het waarschijnlik om een déjeuner dit verzuipen in een zee sentimenten en ressentimenten en dan is er noch wat anders ressentissementen ne t'emballes pas mon amie un instant ik schrijf een gedicht daarna wil ik je experimenteel centrifugale dynamiek bewijzen quot erat demonstrandum: c'est à recommencer. Een Schoon Gezicht heeft de Dagblad-Postiche... Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Gedichten, Antwerpen, 1928, blz. 145, onder de titel Toiletartikel. De tekst van het handschrift, op een aan twee zijden beschreven vel geruit papier en in het bezit van het A.M.V.C, vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van de hier afgedrukte tekst: bladzijde 440vers 21 en 23 werden afgesloten door een komma. De Droom van het Weesje Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Gedichten, Antwerpen, 1928, blz. 146. De tekst van het handschrift, op een dubbelgevouwen blad geruit papier waarvan alleen de eerste twee blz. zijn beschreven, en in het bezit van het A.M.V.C, vertoont de volgende afwijking van de tekst in deze uitgave: 441vers 29: Ik zal haar antwoorden: mama het je ook... Belgiese Zondag Dit gedicht werd niet eerder gepubliceerd. Het komt voor op de eerste twee blz. van een dubbelgevouwen vel geruit papier, in het bezit van het A.M.V.C., en is hier ongewijzigd weergegeven. Du Gute Kuddelmuddelmutter Erde... Dit gedicht werd niet eerder gepubliceerd. Het komt voor op blz. 3 en 4 van het bij Belgiese Zondag beschreven handschrift, en vertoont de {==590==} {>>pagina-aanduiding<<} volgende afwijkingen ten opzichte van de tekst in deze uitgave: bladzijde 444vers 20: Edel-gaümen zur Freude 444vers 22: Du laüfst Fiziese Jazz Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Het Overzicht, nr. 16, mei-juni 1923, blz. 65. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Duizend Duizelkussen Tuimelen... Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Het Overzicht, nr. 18/19, oktober 1923, blz. 106. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: 447vers 1 begon niet met een hoofdletter. Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een met inkt aan één zijde beschreven half, gelinieerd blocnotevel en in het bezit van Mevr. D. Jonckheere, waarvan de tekst op de volgende plaatsen van deze uitgave afwijkt: 447titel ontbrak. 447vers 1 begon niet, vers 8 wél met een hoofdletter. 447vers 7: cellen wereldvreemde werelden Avend Winter Straten Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, dl. 3/4, blz. 183. De tekst van het handschrift, op een met paarse inkt aan één zijde beschreven blocnotevel, in bezit van H. Dirkx, is hier ongewijzigd weergegeven. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid de volgende afwijkingen: bladzijde 448titel: Avend Winter Straten 448vers 1: Witte blanke autoögen 448vers 15: Schitteren chemies-industrieel violet en groen Het Liedje van Twee Sinten Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 182. De tekst van het handschrift, op een met paarse inkt aan één zijde beschreven blocnotevel en in het bezit van Etienne Schoonhoven, is hier ongewijzigd weergegeven. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid de volgende afwijkingen: {==591==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 449titel: Het Lied van Twee Sinten 449vers 2, 4 en 11: ...van Sint Martin 449vers 12: ik hou van Sint Ninklaas Gedichtje van Sint Niklaas Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 13de jrg., nr. 11/12, nov.-dec. 1923, blz. 443. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: 450vers 19: massepijn en een citroentje Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een met paarse inkt aan beide zijden beschreven blocnotevel en in het bezit van Oscar Jespers, waarvan de tekst op de volgende plaatsen van deze uitgave afwijkt: 450titel: Gedichtje voor Sint Niklaas 450vers 9: wij die wachten op een heel klein beetje honig 450vers 19: massepijn en een citroentje 451tussen vers 1 en 2 was geen regel wit. Van dit gedicht bestaat een tweede handschrift op een aan beide zijden met paarse inkt beschreven gelinieerd blocnotevel, dat in het bezit is van het Letterkundig Museum te Den Haag en ondertekend met: Paul van Ostaijen. De tekst hiervan wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 450titel: Gedichtje voor Sint Niklaas 450vers 19: massepijn en een citroentje Avond Strand Orgel Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Het Overzicht, nr. 20, jan. 1924, blz. 135. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: bladzijde 452vers 4: is de oerang-oetang zeer net 452vers 5, 6 en 26: ...dromadaris... Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een aan beide zijden beschreven blocnotevel en in het bezit van Oscar Jespers, waarvan de tekst op de volgende plaatsen van deze uitgave afwijkt: 452vers 4: is de oerang-oetang zeer net 452vers 5, 6 en 26: ...dromadaris... 452vers 11 ‘is ook getemd’ sprong even ver in als vers 10. 452vers 20 t/m 27 sprongen niet in. 452vers 21: zooals ijler steeds en blanker 452vers 24 en 25: witte broze meeuw {==592==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 453vers 1: okker grijs en rose staan de ezel als een droom 453vers 2 sprong even ver in als vers 1 en was daarvan niet door een regel wit gescheiden. 453vers 3 begon met een hoofdletter. Vrolik Landschap Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Het Overzicht, nr. 21, april 1924, blz. 150. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: 454titel: Vrolike Landschap Landschap Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 14de jrg., nr. 4, april 1924, blz. 127. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 455vers 5, 7 en 14 werden afgesloten door een punt. 455vers 9: verlangend alle maandstraalstraten Archaiese Pastorale Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 14de jrg., nr. 5, mei 1924, blz. 167. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. In Gotieke Letters Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 14de jrg., nr. 10/11, okt.-nov. 1924, blz. 335. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een aan twee zijden beschreven geruit schriftblaadje en in het bezit van Oscar Jespers, waarop behalve dit gedicht, zonder titel maar met het cijfer 1 erboven, eveneens het gedicht Vlerken, ook zonder titel maar met het cijfer 2 erboven, staat geschreven. De tekst van dit hs. wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: bladzijde 457vers 3 en 4 stonden hier boven en niet onder vers 1 en 2. 457vers 3 begon met een hoofdletter, de overige verzen niet. 457vers 1: sloegen slank lelies 457vers 5 begon niet met een streepje. 457vers 9: waar de geest vlees wordt. Een tweede handschrift, op een aan twee zijden beschreven geruit blaadje en in het bezit van het A.M.V.C., bevat op de voorzijde het gedicht Vlerken en op de achterzijde de twee, met inkt doorgehaalde regels: {==593==} {>>pagina-aanduiding<<} Slank sloegen lelies onder het loodrechte Herfstlandschap Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 15de jrg., nr. 1, jan. 1925, blz. 7. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: 458vers 3 werd afgesloten door een punt. Berceuse Presque Negre Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Het Overzicht, nr. 22/23/24, febr. 1925, blz. 167. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een met paarse inkt aan één zijde beschreven geruit schriftblaadje en in het bezit van Oscar Jespers, waarop na de gelijkluidende titel hier ongewijzigd volgt: De sjimpanzee doet niet mee Waarom doet de sjimpanzee niet mee? de sjimpanzee is ziek van de zee er gaat zoveel water in de zee meent de sjimpanzee (Wenk voor de moeders: slaapt uw kindje nog niet, zo herbegin: de sjimpanzee enz.) Een tweede handschrift van dit gedicht staat met zwarte inkt op een grijs geruit schriftblaadje, in het bezit van het A.M.V.C., dat aan één zijde beschreven is en behalve dit gedicht ook nog Marc groet 's morgens de dingen bevat. De tekst van dit handschrift luidt, na de gelijkluidende titel: De sjimpanzee doet niet mee Waarom doet de sjimpanzee niet mee De sjimpanzee is ziek van de zee er gaat zoveel water in de zee meent de sjimpanzee. Vlerken Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd, samen met Gedicht (Zon brandt {==594==} {>>pagina-aanduiding<<} de rozelaar...) onder de verzameltitel Gedichte, in Der Sturm, 15. Jahrgang, 1. Heft, März 1924, blz. 14. Deze publikatie in Der Sturm wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: bladzijde 460titel ontbrak. 460vers 16 springt iets in: tot-dingen-gestolten Angst Een tweede maal werd het gepubliceerd in De Driehoek, 1ste jrg., nr. 1, april 1925. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. De tekst op het onder In Gotieke letters beschreven handschrift in het bezit van Oscar Jespers, wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 460vers 2 sprong niet in en werd niet gevolgd door een regel wit. 460vers 4 vlgg.: dof in deemstering geluid van geknakte takken ontsluieren vlerken ogenblik niet herkenbare dimensies De ruimte is van knakkende vlerken vol Plotseling zijn schrikgeschudde vogels onze ding-gestolten angst. De tekst van het tweede onder In Gotieke letters beschreven handschrift, in het bezit van het A.M.V.C., is geheel zonder regels wit tussen de verzen geschreven en wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: bladzijde 460titel ontbrak. 460vers 3 begon niet met een hoofdletter. 460vers 6: Knak geluid van takken veelvuldig kort 460vers 7: ontsluierende vlerken 460vers 8 springt niet in. 460vers 9: niet herkenbare dimensies 460vers 10 sprong iets in, begon met een hoofdletter en stond met vers 11 en 12 op één regel. 460vers 15 en 16 op één regel: ons tot dingen gestolten angst {==595==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in De Driehoek, 1ste jrg., nr. 1, april 1925. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een met inkt aan één zijde beschreven, half, gelinieerd blocnotevel en in het bezit van Mevr. D. Jonckheere, waarvan de tekst op de volgende plaatsen van deze uitgave afwijkt: bladzijde 461titel ontbrak. 461vers 4: (‘mensen’ ontbrak) O-monden (op dezelfde plaats als in deze uitgave) 461vers 9 begon niet met een hoofdletter. 461tussen vers 9 en 10 geen, tussen vers 11 en 12 wél een regel wit. Haar Ogen of De goed gebruikte Wensvorm Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in De Driehoek, 1ste jrg., nr. 1, april 1925. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Marc groet 's morgens de dingen Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in De Driehoek, 1ste jrg., nr. 1, april 1925. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Van dit gedicht bestaat een handschrift op het geruite schriftblaadje in het bezit van het A.M.V.C. dat als tweede handschrift onder Berceuse Presque Negre beschreven is. Dit handschrift wijkt op de volgende plaatsen van de tekst in deze uitgave af: 463voor de gelijkluidende titel stonden de doorgestreepte woorden: Berceuse nr. 2. Kleine 463vers 2: ploemp ploemp 463vers 3 en 4 waren verwisseld. 463vers 5 en 7 waren eveneens verwisseld. 463vers 9 en 10 sprongen niet in en vers 10 begon met een hoofdletter en werd afgesloten door een punt. 463vers 11: Da-aag Vis 463vers 13 werd afgesloten door een punt. En Elke Nieuwe Stad ... Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 185. De tekst van het handschrift, op de achterzijde van een blaadje geruit papier waarvan de {==596==} {>>pagina-aanduiding<<} voorzijde het slot van het gedicht Banlieue bevat, en in het bezit van het A.M.V.C., is hier ongewijzigd weergegeven. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid de volgende afwijkingen: bladzijde 464tussen vers 6 en 7, 9 en 10, 12 en 13, 13 en 14, 15 en 16 geen regel wit. 464vers 5: zijn alle zo Banlieue Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 19-20. De tekst van het handschrift, op twee blaadjes geruit papier, waarvan het tweede onder En Elke Nieuwe Stad ... staat beschreven, vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: 465vers 5 t/m 7: deze regels kwamen overeen met de tekst op het hieronder vermelde hs. van O. Jespers, doch waren met potlood zodanig verbeterd, dat ze overeenkwamen met de tekst in deze uitgave. 465voor vers 13 stond met potlood geschreven: in d' Een tweede handschrift, in het bezit van Oscar Jespers, dat bestaat uit vier vellen geruit papier in blocnoteformaat, bevat het proza Merkwaardige Aanval op de blz. 1 t/m 3. Op blz. 3 begint, onder het proza, Banlieue en het eindigt op blz. 5. Op blz. 5 en 6 staat het gedicht Land Mei en op blz. 6 en 7 het gedicht Valavond. De tekst van dit handschrift wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 465vers 5 t/m 7: winkel ligt aan d'overzij dingen dor konfekt 465vers 14: orgeltonen ontraderen 465tussen vers 15 en 16 geen regel wit. 465vers 21: Grand Caroussel Galoppant à Vapeur 465vers 26: Banlieue sterren glimmen klein en geil 466vers 13: einde knapperen Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Avontuur de volgende afwijkingen: 465tussen vers 7 en 8 vers 20, 21 en 22 geen regel wit. 465vers 17: en milieu voor danstent 465vers 21: Grand Caroussel galopant à vapeur 466vers 11: Rond middernacht een Tir Flobert {==597==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 466vers 13: einde knetteren 466vers 19: Schaduw bij slaap Zo ook gaat de Geliefde ... Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 24. De tekst van het handschrift, op een aan één zijde beschreven blaadje geruit papier en in het bezit van het A.M.V.C., is hier ongewijzigd weergegeven. Een tweede handschrift, eveneens op een aan één zijde beschreven blaadje geruit papier en in het bezit van Oscar Jespers, wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 467vers 4 begon niet met een hoofdletter. 467vers 12 sprong iets in. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Avontuur de volgende afwijking: 467tussen vers 3 en 4 stond wel en tussen vers 6 en 7 geen regel wit Winter Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 185. De tekst van het handschrift, op een half blaadje geruit papier dat aan de ene zijde in rode inkt dit gedicht bevat en aan de andere in blauwe inkt het gedicht Vers uit De Feesten van Angst en Pijn, en in het bezit van het A.M.V.C, is geheel gelijk aan de tekst van de publikatie in Vlaamsche Arbeid. Beide wijken op de volgende plaats van deze uitgave af: 468vers 3: met de twee geranien Valavond Dit gedicht werd niet eerder gepubliceerd. De tekst van het handschrift, op blz. 6 en blz. 7 van het onder Banlieue beschreven handschrift in het bezit van Oscar Jespers, vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: 468vers 9: welke nog bestendig zijn 469vers 26: peilers avonddragen De tekst van een tweede handschrift, op een aan twee zijden beschreven blaadje geruit papier en in het bezit van het A.M.V.C, wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 469titel ontbrak. 469vers 5 sprong niet in. 469vers 6 sprong wel in: de Planten zijn van God geschapen {==598==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 469vers 7: en dragen rust gerust het wonder van hun blâren 469vers 10: draagt iris het mythos 469vers 11 sprong in en vers 13 sprong niet in. 469vers 14 ontbrak. 469vers 16 begon met een hoofdletter. 469vers 20 sprong in, vers 21 sprong nog verder in. 469vers 23: zomerschakering 469vers 24 was doorgestreept. 469vers 26: pijlers avond dragen 469tussen de verzen 28, 29 en 30 stond een regel wit. 469vers 29: hij draagt zo eenzaam 470tussen de verzen 1, 2, 3 en 4 stond een regel wit. 470vers 1: langs de lange weg 470vers 3 sprong niet in, vers 4 sprong even ver in als vers 2 470vers 5, 6, 7 en 8 ontbraken. Land Mei Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 15de jrg., nr. 5/6, mei-juni 1925, blz. 164. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Dit gedicht komt voor op blz. 5 en 6 van het onder Banlieue beschreven handschrift in het bezit van Oscar Jespers. De tekst hiervan wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 471vers 6: vlondertje ligt 471vers 7: Het vlondertje is 471vers 12 en 13 sprongen niet verder in dan vers 11. 471vers 16, even ver inspringend als vers 15: in rust Wals van Kwart voor Middernacht Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 22. De tekst van het handschrift, met paarse inkt geschreven op een blocnotevel dat aan de andere zijde een fragment uit De Trust der Vaderlandsliefde bevat, en in het bezit van Gaston Burssens, vertoont de volgende afwijking van de tekst in deze uitgave: 472titel: Walzer van Kwart vóór Middernacht Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Avontuur de volgende afwijkingen: 472vers 3: tinkepinkt de piano linkepoot linkepoot {==599==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 472vers 16: lieveke 472vers 19 begon niet met een hoofdletter. 472vers 21: Had ik het van dat trillen wel verwacht Zeer Kleine Speeldoos Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 15de jrg., nr. 5/6, mei-juni 1925, blz. 179. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: 473vers 10 en 14: Schudt je... Van dit gedicht bestaat een handschrift op een, aan één zijde met zwarte inkt beschreven, grijs geruit schriftblaadje in het bezit van het A.M.V.C. Dit handschrift wijkt op de volgende plaatsen van de tekst in deze uitgave af: 473vers 10: Schud je hoofd 473vers 14: Schudt je fel 473vers 19: Iris is hier geweest 473vers 25 werd afgesloten door een punt. Oude Bekenden Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 184. De tekst van het handschrift, op een aan één zijde beschreven blocnotevel en in het bezit van H. Dirkx, is hier ongewijzigd weergegeven. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid de volgende afwijking: 474vers 5, 10, 17 en 20: ...het kerstekind Rijke Armoede van de Trekharmonika Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 21. Van de tweede helft van dit gedicht bestaat een handschrift op de onderkant van een op de helft doorgescheurd, gelinieerd blocnotevel, dat met paarse inkt is beschreven en in het bezit is van Gaston Burssens. Dit handschrift wijkt op de volgende plaatsen van de tekst in deze uitgave af: 475vers 10: speel het liedje van Rodica en Dodica 475vers 11 en 16: Dodika Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Avontuur geen afwijkingen. De Profundis Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 15de jrg., nr. 9/10, sept.-okt. 1925, blz. 309. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: {==600==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 476vers 4: al schuren hare zouten waatren zuiver ons strand Van dit gedicht bestaat een handschrift op een met paarse inkt aan één zijde beschreven, ongelinieerd kwarto-vel in het bezit van het A.M.V.C. Dit handschrift wijkt op de volgende plaatsen van de tekst in deze uitgave af: 476vers 4: al schuren hare zouten waatren zuiver ons strand 476vers 5 begon met een hoofdletter. 476vers 19: Om de geraniums die aan de vensters... Melopee Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arheid, 21ste jrg., nr. 5, mei 1926, blz. 178. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Spleen Pour Rire Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 21ste jrg., nr. 5, mei 1926, blz. 178. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Guido Gezelle Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 21ste jrg., nr. 6/7, juni-juli 1926, blz. 211. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 479vers 8: stemmen van elzenkoningen bloot 479vers 11: bloemenkelk die schokt in de kelk... Geologie Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 21ste jrg., nr. 10, okt. 1926, blz. 361. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: 480vers 32: - een wanen in duizend duizendjarige cellen - Mythos Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 21ste jrg., nr. 10, okt. 1926, blz. 362. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: 482vers 6 begon met een hoofdletter. Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een aan één zijde beschreven half blaadje papier en in het bezit van H. Dirkx, waarvan de tekst op de volgende plaatsen van deze uitgave afwijkt: 482vers 4: aan 't einde mijner ogen 482vers 5: en voor de blauwe nacht. 482vers 6: zo een witte haas schuift vóór uw ogen {==601==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 482vers 9: van d'éne schaal naar d'andere Dit gedicht is na de dood van P.v.O. eveneens gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 23. De tekst van deze publikatie vertoont de volgende afwijkingen ten opzichte van deze uitgave: 482vers 4: aan 't einde mijner ogen 482vers 5: en voor de blauwe nacht schuift een witte duif 482vers 6: zo een witte haas schuift vóór uw ogen Facture Baroque Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 21ste jrg., nr. 10, okt. 1926, blz. 363. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Loreley Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 21ste jrg., nr. 10, okt. 1926, blz. 363. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een aan één zijde beschreven blocnotevel en in het bezit van het A.M.V.C, waarvan de tekst op de volgende plaats van deze uitgave afwijkt: 484vers 4: dat eenzaam is een bedden uwer eenzaamheid Stilleven Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 21ste jrg., nr. 10, okt. 1926, blz. 363. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Van dit gedicht bestaat een handschrift, op de achterzijde van een blocnotevel, waarvan de voorzijde het prozastuk O gij, mijn schone Eenzaamheid bevat, en in het bezit van Gaston Burssens, waarvan de tekst op de volgende plaatsen van deze uitgave afwijkt: 485titel ontbrak. 485vers 2: valt éen eendere heldere schaduw 485vers 3: op het heldere bord 485vers 5: Zo schuift over uwe ogekim 485vers 6, de streepjes aan begin en einde ontbraken. 485vers 11: met uw kennis mee 485tussen vers 13 en 14 stond geen regel wit. 485vers 16: en door dees' heldere dubbele wand 485vers 19 begon met een hoofdletter. 485vers 20: die aan de nachtwand even aanleunt maar Zon brandt de Rozelaar,... Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd, samen met Vlerken onder de ver {==602==} {>>pagina-aanduiding<<} zameltitel Gedichte, in Der Sturm, 15. Jahrgang, 1. Heft. März 1924, blz. 14. De publikatie in Der Sturm wijkt op de volgende plaats van deze uitgave af: bladzijde 486vers 5: hier liggen glasscherven Vervolgens werd het na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 185. De tekst van het handschrift, een blocnotevel waarop aan één zijde met paarse inkt het gedicht Is het Lichtmis en daaronder dit gedicht is geschreven en dat in het bezit is van H. Dirkx, is hier ongewijzigd weergegeven en wijkt ook niet af van de publikatie in Vlaamsche Arbeid. Een tweede handschrift, op een half blocnotevel en in het bezit van het A.M.V.C., bevat op de voorzijde dit gedicht in inkt en op de achterzijde hetzelfde gedicht in potlood. De tekst in inkt wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 486titel ontbrak. 486vers 3 en 4: Kind geef acht 486vers 5: hier liggen glasscherven De tekst in potlood heeft tussen ieder vers een regel wit en wijkt verder op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 486titel ontbrak. 486vers 3 en 4: Kind geeft acht 486vers 5: hier liggen glasscherven Een derde handschrift, dat voorkomt op de vier geruite bladzijden die als tweede handschrift onder Poeme zijn beschreven en eveneens in het bezit zijn van het A.M.V.C., wijkt op de volgende plaatsen van deze uitgave af: 486vers 5: hier liggen glasscherven. Is het Lichtmis... Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 25 onder de titel Gedichten III. De tekst van het onder Zon brandt de Rozelaar ... beschreven handschrift in het bezit van H. Dirkx is hier ongewijzigd weergegeven. De publikatie in Avontuur vertoont de volgende afwijking: 487vers 1: Is het lichtmis licht mist Mijn Ogen zijn... Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 25 onder de titel Gedichten II. De tekst {==603==} {>>pagina-aanduiding<<} van het handschrift, op de achterzijde van een catalogusblaadje met potlood geschreven en in het bezit van het A.M.V.C., vertoont de volgende afwijking: bladzijde 488vers 3: hun klank in zich-gekeerd blijft dof De publikatie in Avontuur vertoont de volgende afwijking: 488vers 5: maar heb daarmee geen medelijden Nog sloeg niet om uw luide lijf... Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl 23, 1928, afl. 3/4, 182. De tekst van het handschrift, op een met paarse inkt aan één zijde beschreven half blocnotevel en in het bezit van het A.M.V.C, mist een titel, maar is hier verder ongewijzigd weergegeven. De tekst van een tweede handschrift, eveneens op een met paarse inkt aan één zijde beschreven halfblocnotevel en in het bezit van het A.M.V.C, mist ook een titel en vertoont de volgende afwijking van de tekst in deze uitgave: 489vers 7, het woord ‘verste’ was met potlood doorgestreept. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid de volgende afwijkingen: 489vers 1: Nog sloeg niet uw luie lijf 489vers 7: in hunner kassen verten Snijd van de struik de Seringen... Dit gedicht werd na de dood van P v O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 25 onder de titel Gedichten 1. Het handschrift, op een aan één zijde beschreven beige correspondentiekaart en in het bezit van H. Dirkx, vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: 490vers 6: sluit gij, met het laatste doen van uw handen, uw verlangen 490vers 7 werd afgesloten door een punt. De publikatie in Avontuur vertoont geen afwijkingen van de tekst in deze uitgave. Leg uw hoofd zo in mijn Arm... Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4 blz. 184. De tekst van het handschrift, op een met paarse inkt aan één zijde beschreven halfblocnotevel en in het bezit van het A.M.V.C., is hier ongewijzigd weergegeven, met dien verstande dat van de voorden in vers 2: ‘...uw mond schuive mijn blik schuive’ het eerste ‘schuive’ met paarse inkt was doorgestreept. De tekst van een tweede handschrift, eveneens op een met paarse inkt aan één zijde {==604==} {>>pagina-aanduiding<<} beschreven half blocnotevel en in het bezit van het A.M.V.C., vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: bladzijde 491vers 2: ...naar uw mond schuive mijn blik 491vers 5 begon met een hoofdletter. De publikatie in Vlaamsche Arbeid vertoont geen afwijkingen van de tekst in deze uitgave. Polderlandse Arkadia Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 22ste jrg., 1927, nr. 1/2, blz. 64. Indien we de verbeteringen, die op blz. 144 van Vlaamsche Arbeid, 22ste jrg., nr. 3, werden vermeld, aanbrengen, wijkt deze publikatie nog op de volgende plaatsen van de tekst in deze uitgave af: 492titel: Polderlandsche Arkadia 492vers 2, 7 en 10 werden afgesloten door een punt. 492vers 6: met doffen kring Van dit gedicht bestaat een handschrift, op een met paarse inkt beschreven, ongelinieerd blocnotevel en in het bezit van het A.M.V C., waarvan de tekst op de volgende plaatsen van deze uitgave afwijkt: 492titel: Polderlandse Arkadia of Werp wel de Parels voor de Zwijnen 492vers 3: Raamkosijnen glimmen groen en vatten 492vers 5: daarin geraniums groeien... 492vers 6: met doffen kring 492vers 9: een zwijnehoeder wijl hij op... 492vers 10: okarina speelt 492vers 15: ...op zijn lippen uw Amarillis schone naam Onbeduidende Polka Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 22ste jrg., 1927, nr. 1/2, blz. 64. Indien de op blz. 144 van Vlaamsche Arbeid, 22ste jrg., nr. 3, vermelde verbetering wordt aangebracht vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid geen afwijkingen van de tekst in deze uitgave. Jong Landschap Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 186. De tekst van het handschrift, op een aan één zijde met paarse inkt beschreven blocnote {==605==} {>>pagina-aanduiding<<} vel en in het bezit van het A.M.V.C., vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: bladzijde 494titel ontbrak. 494vers 1: Zo staan beide bijna roerloos... 494vers 2: ...aan een touw des levens hangt 494vers 3: ...op de lange wagerechte lijn der geit 494vers 10: als ringen in zebuhorens 494vers 11: ...zoals een zebuhuid 494vers 17: naar mijne andere handen 494vers 18: Voortdurendlik Op dit handschrift gingen de volgende zes met inkt doorgestreepte verzen aan de tekst vooraf: Een meisje - haar hals toe lopen haar haren krulletjes naar voren hangen zij gladde klissen - blond en bleek en met een zwarte schort legt hare rechterhand op een witte geit terwijl Bovendien stonden in dit handschrift links naast de verzen 16, 17 en 18 de doorgestreepte verzen: over de kleppen van mijn ogen zoek ik naar mijner zinnen dubbelgangers die in de starre sterren bevestigd konden zijn Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid de volgende afwijkingen: 494vers 1: Zo staan beide bijna roerloos... 494vers 11: en tijdgestaand zoals een zeboehuid - Onbewuste Avond Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 187. De tekst van het handschrift, op de achterzijde van een met voorjaarsuitgaven 1924 van uitgeverij ‘De Sikkel’ bedrukt blaadje met paarse inkt en potlood geschreven en in het bezit van het A.M.V.C., vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: 495titel ontbrak. 495vers 1: Van 't lauwe kroes doorgeurt ligt... {==606==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzijde 495vers 3: Zo eenzaam is niet van ons en roerloos 495vers 4: Niet een van ons... 495vers 6: Van Demeter die tans in de schaduw staat 495vers 7: - alleen een gipsen garve gans bezig gaart schuinse scherven... 495vers 12: in de kom van deze vrede geglijd Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid de volgende afwijkingen: 495titel: Onbewuste Avend 495vers 1: Van 't lauwe kroes doorgeurt ligt... 495vers 3 begon niet met een hoofdletter. 495vers 6: van 't gipsen beeld dat hans in de schaduw staat 495vers 7: Van 't gipsen garve beeld dat thans in de schadw staat Polonaise Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, 22ste jrg., 1927, nr. 3, blz. 144. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 496vers 13: de menscheëter heeft ze niet gegeten 496vers 29 werd afgesloten door een punt. Oppervlakkige Charleston Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in De Gemeenschap, Speciaal nummer voor Noord en Zuid-Nederlandsche Poëzie, april 1927, blz. 12. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: 498vers 4 werd afgesloten door een punt. Berceuse voor Volwassenen Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 26. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Berceuse Nr. 2 Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in De Gemeenschap, Speciaal nummer voor Noord- en Zuid-Nederlandsche Poëzie, april 1927, blz. 13. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 500titel: Berceuse No. 2 500vers 8 werd afgesloten door een punt. Het Dorp Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, {==607==} {>>pagina-aanduiding<<} afl. 1/2, blz. 47. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijking: bladzijde 501vers 16: daar gij binnen kunt Van dit gedicht bestaat een handschrift, op de achterzijde van een blocnotevel waarvan de voorzij de blz. 4 van het essay Breugel bevat, in het bezit van Gaston Burssens, waarvan de tekst op de volgende plaatsen van deze uitgave afwijkt: 501titel ontbrak. 501vers 2 begon met een hoofdletter. 501vers 5: een licht wellicht bij de pastoor 501vers 7: Tussen de wig van weg en stroom 501vers 9 en 10 stonden op één regel. 501vers 14: en erger dan een moorden zonder gil 501vers 18: En gij stoot overal aan der dingen oppervlak 501vers 20: een teller uwer korte reis Avondgeluiden Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd onder de ‘Nagelaten Gedichten’ in Vlaamsche Arbeid, dl. 23, 1928, afl. 3/4, blz. 186. De tekst van het handschrift, op een blocnotevel van groenachtig linnenpapier met paarse inkt geschreven, waarvan de achterzijde het gedicht Boerecharleston bevat, en in het bezit van het A.M.V.C., vertoont de volgende afwijkingen van de tekst van deze uitgave: 502titel ontbrak. 501vers 6 werd afgesloten door een streepje. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Vlaamsche Arbeid de volgende afwijkingen: 502titel: Avendgeluiden 502vers 3: 's avends hoort gij... 502vers 6 begon met een hoofdletter. 502vers 8: van avendlik water - Boere-Charleston Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 1, februari 1928, blz. 3. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het de volgende afwijkingen: 503vers 8 en 18: ...er de kleinen bugel gezien 503vers 9 en 19: ...er de groten bugel gezien {==608==} {>>pagina-aanduiding<<} Van dit gedicht bestaan twee handschriften, in het bezit van het A.M.V.C. De tekst van het eerste, dat hierboven onder Avondgeluiden beschreven staat, is doorgestreept en volgt hier ongewijzigd: Boerecharleston Tulpebollen bolle tulpen tulpetuilen rozetuilen boererozen boerewangen boerelongen longen longen ballen wangen ballen bekkens ballen bolle bekkens bugle en basson Sinte Kathelijne Sinte Katherien o - hop Wi heeft er de kleine buggle gezien Wie heeft er de grote buggle gezien en wie Gaston met zijnen basson En wie Kathelijne Marie Katherien want dat is geen pavane of geen sarabande meer Marie-K. Marie Katherien geen gigue of geen allemande meer en geen wals dat is 'nen charleston 'nen boerecharleston van Gaston op zijnen basson en wie heeft er de kleine bugle gezien en wie heeft er de grote bugle gezien en Gaston met zijnen basson De grote buggle zit in 'nen rozetuil bij Rosalie de kleine buggle zit in de sjees bij Melanie en Gaston die zit ‘In de Ton’ ik vraag u pardon bolle wangen ballen bekkens bugle en basson {==609==} {>>pagina-aanduiding<<} De tekst van het tweede handschrift, op 2 aan één zijde met paarse inkt beschreven blocnotevellen van wit linnenpapier, vertoont de volgende afwijkingen van de tekst in deze uitgave: bladzijde 503titel: Boerecharleston 503vers 4: boere longen ballen wangen 503vers 7: bugel en basson - o hop! - (hieronder een doorgestreept vers: van Sinte Kathelijne van Sinte Katherien) 503vers 8: En Wie heeft er de kleine bugel gezien 503vers 10: en wie Gaston met zijnen basson 503vers 11: Marie Kathelijne Marie Katherien 503vers 12 begon met een hoofdletter en werd gevolgd door de regel: Sinte Kathelijne Sinte Katherien 503vers 18: En wie heeft er den kleinen bugel gezien 503vers 19: en wie heeft er den groten bugel gezien 503vers 20 inspringend: en wie Gaston met zijnen basson 503vers 21 en 23 sprongen niet, vers 22 en 24 sprongen wel in. 503vers 25 niet inspringend: Marie Kathelijne Marie Katherien 503vers 26 en 27: en Gaston die zit ‘In de Ton’ ik vraag u pardon 503vers 28 begon niet met een hoofdletter. Alpejagerslied Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 1, februari 1928, blz. 4. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. Zelfmoord des Zeemans Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 3, april (moet zijn juni) 1928, blz. 26. De tekst van het handschrift, op een met paarse inkt aan één zijde beschreven blocnotevel en in het bezit van Maurice Gilliams, is hier ongewijzigd weergegeven, terwijl de publikatie in Avontuur de volgende afwijking van de tekst in deze uitgave vertoont: bladzijde 505vers 2: hij hoort de stem der loreley Souvenir Dit gedicht werd na de dood van P.v.O. gepubliceerd in Erts, letterkundige almanak voor het jaar 1929, blz. 13. Het werd vervolgens eveneens opgenomen in de tweede druk van de door Gaston Burssens samengestelde bundel {==610==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedichten. Antwerpen 1935, blz. 133. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont de publikatie in Erts de volgende afwijkingen: bladzijde 506vers 1: Schoon d'avend valt... 506vers 13: zoals een ree langsuit en lui... Ogen Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 2, april 1928, blz. 3. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. De oude Man Dit gedicht werd het eerst gepubliceerd in Avontuur, 1ste jrg., nr. 2, april 1928, blz. 3. Ten opzichte van de tekst in deze uitgave vertoont het geen afwijkingen. {==611==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording van de uitgever bij de elfde druk In deze elfde druk van de Verzamelde gedichten van Paul van Ostaijen zijn de twee delen van de Verzamelde gedichten in één band verenigd. Het tekstgedeelte is gebaseerd op de laatste druk van 1992, waarvoor gedeeltelijk nieuw zetsel werd vervaardigd; de bundels Bezette Stad en De Feesten van Angst en Pijn zijn fotografisch herdrukt. De laatste door Gerrit Borgers herziene Verantwoording, uit 1979, is overgenomen; deze werd op enkele plaatsen gewijzigd, namelijk daar waar zij verwijzingen bevat naar de uitvoering in twee delen. Amsterdam, november 1995