Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt redactie: Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda en Erna Staal logo_letm_01 GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: S. Ned 27 8425 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt onder redactie van Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda en Erna Staal, schrijversprentenboek 31 uit 1991. REDACTIONELE INGREPEN Op pagina 4 is een kop tussen vierkante haken toegevoegd. p. 37, 53, 107: de bijschriften op deze pagina's zijn geplaatst bij de bijbehorende illustratie op de pagina ervoor. p. 142: het bijschrift op deze pagina is geplaatst bij de bijbehorende illustratie op de pagina erna. p. 143: het omslag van Floddertje 3 is verplaatst naar pagina 142. Bij de omzetting van het oorspronkelijke tekstverwerkingsbestand naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. [pagina ongenummerd (p. 1)] Altijd acht gebleven [pagina ongenummerd (p. 2 en 3)] schrijversprentenboek 31 Altijd acht gebleven OVER DE KINDERLITERATUUR VAN ANNIE M.G. SCHMIDT redactie: tine van buul, aukje holtrop, murk salverda (eindredactie) en erna staal keuze en bijschriften illustraties: murk salverda en erna staal 's-gravenhage nederlands letterkundig museum en documentatiecentrum amsterdam em. querido's uitgeverij b.v. 1991 [pagina ongenummerd (p. 4)] Vormgeving: Kees Nieuwenhuijzen Reprofotografie: Hein de Bouter Ektachromen: Hein de Bouter en Maarten Jessurun d'Oliveira Copyright © 1991 by the authors and illustrators. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido's Uitgeverij b.v., Singel 262, 1016 ac Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from Em. Querido's Uitgeverij b.v., Singel 262, 1016 ac Amsterdam. isbn 90 21480999/cip/nugi 952 [pagina ongenummerd (p. 5)] Inhoud 7 Karel van het Reve ‘Ha, daar ben ik...’ 13 Guus Sötemann Een kroon voor Annie M.G. Schmidt Over de kinderversjes 32 Kees Fens De binnenlandse onveiligheidsdienst van Killendoorn Over Minoes 45 Erna Staal ‘Bumpety, bumpety, bump he went’ - ‘Hoepelepoepelepoep... daar viel hij’ Annie M.G. Schmidt en de Gouden Boekjes 60 Bregje Boonstra Pink Lemonade versus priklimonade Tweeënveertig kinderversjes in het Engels 76 Annie M.G. Schmidt ‘Dear Hans Christian’ Dankwoord bij de Andersenprijs, 26 september 1988 78 Ed Leeflang ‘De leeuwen gingen zitten, op hun hurken, allemaal.’ Annie M.G. Schmidt en de voorlezers 89 Murk Salverda ‘Meestal begon het met haar versje...’ De ‘prentverbeeldingen’ van Wim Bijmoer en de creatieve wedijver met de illustraties van Fiep Westendorp, Jan Jutte en The Tjong Khing 110 Murk Salverda ‘In de tekeningen van Fiep zit ook altijd spanning en actie.’ De illustraties van Fiep Westendorp bij Annie M.G. Schmidt [pagina ongenummerd (p. 6)] 127 Henk van Gelder ‘Ik zal zorgen dat u de kopij maandag heeft.’ Over het reclamewerk van Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp 146 Murk Salverda en Erna Staal (met medewerking van Steven Stijsiger) Bio- en bibliografische gegevens 155 Lijst van geraadpleegde literatuur 156 Lijst van Gouden Boekjes 157 Register 2007 dbnl / Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda en Erna Staal salv007alti01_01 Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda en Erna Staal (red.), Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam / Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag 1991 DBNL-TEI 1 2007-09-18 MG colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda en Erna Staal (red.), Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam / Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag 1991 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/salv007alti01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} [Bij het omslag / Bij de illustraties] Bij het omslag ‘De leeftijd die ik zelf altijd gehouden heb is acht. En ik schrijf toch eigenlijk voor mezelf. Ik denk dat dat het hele punt is. Ik ben acht.’ Annie M.G. Schmidt tegen Inge van den Blink, Utrechts Nieuwsblad, 12 oktober 1990. ‘Het schaap Veronica - dat is een schilderijtje van bourgeoisie waar ik me heel prettig in voelde. Als het enige schaap erin. Een dartel beest. Het waren sterk autobiografische versjes, ja!’ Annie M.G. Schmidt tegen Ischa Meijer, Haagse Post, 18 januari 1975. Bij de illustraties De foto's, zwartwit illustraties en bijschriften in dit boek moeten gelezen worden als een apart hoofdstuk; ze vormen als het ware een beeldbiografie van de kinderboekenauteur Annie M.G. Schmidt en zijn daarom chronologisch geordend. De kleurillustraties zijn op thema geselecteerd ten behoeve van het artikel over het reclamewerk vam Schmidt en Westendorp. De keus van de foto's moet beschouwd worden als een pendant van die in Kijk, Annie M.G. Schmidt. De schrijfster in beeld (Amsterdam 1984). {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Karel van het Reve ‘Ha, daar ben ik...’ Het eerste wat ik van Annie gelezen heb - eigenlijk moet je geloof ik schrijven het eerste dat, maar ik voel me lekkerder bij het eerste wat. Alles wat ik schrijf wordt gecensureerd, dus je hebt kans dat het uiteindelijk toch het eerste dat wordt - het eerste dus wat ik van Annie gelezen heb waren de Impressies van een simpele ziel. Dat waren stukjes in Het Parool, voor het eerst gebundeld in februari 1951. Ze zullen dus in 1948 of 1949 in de krant hebben gestaan. Wat mij in die stukjes trof was dat ze in het Nederlands geschreven waren. Dat komt in Nederland bijna niet voor. Je kunt bij wijze van spreken de verzamelde werken van Vestdijk doorlezen en je zult daarbij zelden op een echte Nederlandse zin stuiten. Het zijn neutrale zinnen, die net zo goed Franse, Duitse of Engelse zinnen zouden kunnen zijn. Ik ken bij Vestdijk eigenlijk maar één echte Nederlandse zin. Dat is de zin ‘Zwijg als je tegen me spreekt!’, uitgesproken door een moeder tegen haar zoon in Else Böhler, Duits dienstmeisje. In de Impressies van Annie kwam je voortdurend van die echte Nederlandse zinnen tegen, zinnen die je je onmogelijk in het Frans, Duits of Engels kon {== afbeelding Dominee J.D. Schmidt en G.M. Schmidt-Bouhuijs, de ouders van Annie M.G. Schmidt, met de tuinman en de dienstbode in de tuin van de pastorie te Kapelle, Zuid-Beveland, ± 1910.==} {>>afbeelding<<} {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Annie M.G. Schmidt werd geboren op 20 mei 1911. Op deze foto is ze ongeveer acht jaar oud. Rechts van Annie de dienstbode Wanne in Zeeuws kostuum.==} {>>afbeelding<<} voorstellen, zoals ‘Ik heb altijd van dat moeilijke haar gehad. Als kind had ik al van dat moeilijke haar. Mijn zuster heeft van dat makkelijke haar.’ Of ‘Eet nou door, zo meteen staan ze op de stoep en boven ligt een schoon overhemd voor je.’ Je zegt misschien: dit is gewone spreektaal, en dat is ook zo. Maar Annie kan niet alleen met spreektaal wonderen doen. Ze schrijft ook: ‘Mijn beeldschone verloofde is onder een sneltrein geraakt en ik kan haar nooit vergeten.’ Of (over de heldin van een kasteel- of doktersroman): ‘Zij is niet mooi. Haar trekken zijn zelfs onregelmatig te noemen.’ Of (over een hospita): ‘Ze gluurt, ook al is het haar aard niet, want het is haar vak.’ Goed is ook deze, over de ‘psychologisch-pedagogische’ rubriek van een damesblad: ‘Jokt uw kleine wel eens? Gaat opa wel eens alleen naar de bioscoop?’ Vooral die opa is goed. Je zou niet weten wat ertegen is als hij af en toe eens naar de bioscoop gaat, maar je voelt hoe die bioscoopgang voor de lezeres van Libelle iets onheilspellends heeft en haar naar hulp doet zoeken in die rubriek. ‘Toen we helemaal boven op die berg waren, kon je me wel uitwringen, maar weet je wat zo énig was?’ Zo'n zin vind je niet bij Vestdijk. Bij herlezing van die Impressies heb ik ook de zin teruggevonden, die destijds, in 1948 of 1949, diepe indruk op me gemaakt heeft. Zeer diepe indruk, mag ik wel zeggen, en ik weet nog steeds niet waarom. Dat stukje heet ‘De psychologie van het damestoilet’. Annie vertelt in dat stuk dat een vrouw die in een café in een moeilijk gesprek gewikkeld is, in het damestoilet een rustpunt vindt, een ‘retirade pour mieux sauter’. ‘Even voor de spiegel staan en zachtjes zeggen: Ha, daar ben ik, dag meid, wees niet te voortvarend!’ Ik weet nog hoe diep ik onder de indruk was van dat ‘ha, daar ben ik, dag meid’. Een stuk van mijn wereldbeschouwing stortte in elkaar. Ik kreeg het gevoel van iemand die op het punt staat zich af te vragen, waar precies zijn leven een verkeerde wending heeft genomen. Veertig jaar nadenken over de vraag waarom dat zinnetje mij zo aangreep, heeft mij geen stap dichter bij een antwoord {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} gebracht. Zelf heb ik nooit ‘ha, daar ben ik’ gedacht als ik in de spiegel keek. Ik dacht en denk altijd: ‘Daar heb je die zak weer.’ Maar daar gaat het niet om. Nu we toch over oude tijden spreken: het is bekend dat je in de straten van Nederland een kanon kon afschieten als De familie Doorsnee werd uitgezonden. Of het waar is van dat kanon weet ik niet, want niemand haalde het in zijn hoofd om bij de luidspreker weg te gaan en op straat te kijken. Van die serie herinner ik me, behalve de eerste regel van het beroemde lied ‘Ik ben Ali Cyaankali’ een scène waarin de familie Doorsnee zich opmaakt om naar de schouwburg te gaan. Vader Doorsnee werd gespeeld door Cees (spreek uit: Sees) Laseur. En toevallig blijkt dat een zekere Cees Laseur meespeelt in het stuk dat de familie wil gaan zien. Vader Doorsnee heeft niet zoveel zin. Hij moppert: ‘Cees. Cees. Wie heet er nou Cees.’ Dat is een heel eenvoudige vondst. Maar ik ben hem in de wereldliteratuur nergens anders tegengekomen. Dus laat ons zeggen een Nederlands stuk uit 1950, waarin als het doek opgaat Jansen, gespeeld door Albert van Dalsum, met zijn vrouw uit de Gijsbrecht thuiskomt en bij het uittrekken van zijn jas zegt: ‘Hoe vond jij die Van Dalsum nou? Ik vond dat hij het er wel erg dik op lei.’ Er is nog een derde ding dat diepe indruk op mij gemaakt heeft. Dat was bij de musical De dader heeft het gedaan. Tegen het eind heb je daar op het toneel een rond tafeltje, en aan dat tafeltje zitten een slechte man, ik geloof een dokter of een tandarts, en een zeer haaie, zeer gisse, zeer snelle en buitengewoon elegante dame. Op dat tafeltje staan twee kopjes koffie. Het kunnen ook twee glaasjes sherry geweest zijn. Eentje voor de slechte man, eentje voor de elegante dame. Nu begrijp je al wat er gaat gebeuren: de slechte man doet vergif in het kopje of het glas - laten we nu maar zeggen het kopje - van de dame. De dame merkt dat en verwisselt als de man even niet oplet de kopjes. Een vulgair gegeven, dat je misschien al bij Shakespeare vindt. Maar nu. Je zou verwachten dat {== afbeelding Annie M.G. Schmidt, ± 1941. In 1932 begon Annie M.G. Schmidt met een opleiding voor bibliothecaresse. Vanaf 1936 was ze werkzaam in de bekende Nutskinderleeszaal in de Wijde Steeg te Amsterdam. In 1941 werd ze directeur van de Openbare Leeszaal in Vlissingen.==} {>>afbeelding<<} {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Annie M.G. Schmidt, directeur van de plaatselijke Openbare Leeszaal, aan het College van Burgemeester en Wethouders van Vlissingen, d.d. 30 april 1945. Ze pleit voor het inrichten van een leeszaaltje voor kinderen.==} {>>afbeelding<<} die slechte man een tablet vergif in dat kopje laat vallen, of, iets ouderwetser, uit een klein flesje het vergif in dat kopje giet. Maar nee. Hij opent een keukenkastje, haalt daar een zoutvaatje uit en strooit daaruit het vergif in het kopje. Een prachtige vondst, want bij vergiftiging denk je altijd aan de zin ‘zij strooide arsenicum over zijn eten’, en bij ‘strooien’ denk je aan dat zoutvaatje, maar dat is een kinderachtige gedachte, en je denkt gauw weer aan een tablet of een flesje. Hier treedt dat zoutvaatje voor het eerst vrij op. Maar nu! De elegante dame, uiteraard gespeeld door Conny Stuart, zit met haar benen over elkaar, half van dat tafeltje af naar ons toegekeerd, en kan onmogelijk met haar hand bij het kopje van de slechte man komen. En toch moet zij dat kopje pakken en met haar eigen kopje, waar dat vergif in zit, verwisselen. Hier raakte ik, in Carré, in dezelfde benauwdheid die mij ook altijd beving in de Stadsschouwburg op het eind van de Gijsbrecht: alles lijkt verloren. De vluchtwegen zijn versperd, het ziet ernaar uit dat {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding openbare leeszaal / en bibliotheek / Vlissingen / Bella-mypark 43 / Vlissingen, 30 april 1945 / [Nadere inlichtingen / verzoeken / Afgedaan / VD.] / Aan / Edelachtbare Heeren burgemeester / en Wethouders der Gemeente Vlissingen. / Ondergeteekende, A.M.G. Schmidt, / directrice der openbare Leeszaal en Bibliotheek alhier / wendt zich tot Uw college met het volgende: / De ongeregelde schooltijden en de / beperkte speelterreinen in onze stad doen de behoefte / voelen aan goede ontspanning voor de jeugd. / Een van de middelen om aan deze / behoefte te voldoen is het inrichten van een / kinderleeszaaltje, een plaats dus, waar aan kinderen / in een rustige omgeving onder deskundige leiding / gelegenheid wordt gegeven tot het lezen van goede / lectuur. / Weliswaar heeft de openbare Leeszaal / hier ter stede een afdeeling voor kinderen doch deze / afdeeling was tot nu toe ondergebracht in een deel van / de studiezaal hetgeen aanleiding gaf tot beswaren. / Een kleine zaal achter de leeszaalruimte/ kan thans als kinderleeszaal worden ingericht / en reeds is aan dit plan een begin van uitvoering / gegeven. Maar het blijkt dat dit kosten met zich / mede zal brengen waarvan te vreezen is dat zij de / financieele draagkracht der leeszaal te boven zullen gaan. // In Middelburg wordt een kinderleeszaal / ingericht onder auspicieën van de Zeeuwsche / Volksuniversiteit. De daarvoor bestemde localiteit / wordt in orde gebracht door de gemeente Middelburg. / Gelet op het feit dat een op deskundige wijze / ingerichte jeugdleeszaal wel tot de speciale / gemeentebelangen behoort, vindt ondergeteekende / in het hierboven genoemde reden van Uw college / te mogen verzoeken wel Uwe medewerking te / willen verleenen opdat uit de gemeentefinancieën / steun verleend worde bij de uitvoering van boven- / genoemd plan. / 't Welk doende enz. / A.M.G. Schmidt / Directrice Openbare Leeszaal / en Bibliotheek / Vlissingen.==} {>>afbeelding<<} heer Gijselbrecht dezelfde weg op zal gaan als vader Gozewijn en een hele rij Klarissen. Dat gaat nooit goed, dacht ik op dat punt altijd, straks wordt hij aan het zwaard geregen. Maar zo loopt de Gijsbrecht niet af! Dat kan niet! Hij moet gered worden op het eind. Maar hoe in godsnaam? Iedere keer - tussen twee keren gingen vaak enkele jaren voorbij - kwam de engel Gabriël voor mij als een verrassing. Zo ging het nu ook. Op het moment dat er niets meer aan te doen leek - de schurk stond op het punt om ‘Cheers!’ te zeggen of ‘Here's to crime!’ en {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Annie M.G. Schmidt debuteerde in november 1938 in Opwaartsche wegen met het gedicht ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten...’, later ook wel getiteld ‘Leeszaal’. Het gedicht werd op 25 oktober 1946 opnieuw gepubliceerd in het tijdschrift voor de jeugd Ruim baan. Ruim baan (1945-1946) stond onder redactie van Henriëtte van Eyk, Wim Hora Adema en A. Viruly. De tekening is van Bep Wagner.==} {>>afbeelding<<} Conny Stuart had dat kopje al bijna in de hand, en dat kopje van de schurk staat veel te ver weg - zet ze met een ongelooflijk elegant gebaar haar wijsvinger op het tafelblad en laat zij dat tafelblad een halve slag draaien. Ze doet dat als de schurk net even niet kijkt. Allebei nemen ze een flinke slok en de schurk is er geweest. Doek. Maar misschien hebben die twee dingen: dat zoutvaatje en dat ronddraaiende tafelblad, niets met Annie te maken? Misschien heeft de regisseur dat bedacht? Dat kan wel zijn, maar ik zet die twee dingen op het conto van Annie: als je tekst goed genoeg is, vallen sommige andere dingen vanzelf op hun plaats. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Guus Sötemann Een kroon voor Annie M.G. Schmidt Over de kinderversjes Mijn buurmeisje loopt na de skivakantie, wat pijnlijk maar ook trots, rond in het gips, vast van plan om volgend jaar opnieuw van de sneeuwhellingen af te glijden. Ze deed me onmiddellijk denken aan Dikkertje Dap op zijn trap (zie p. 21), die de giraf vraagt: ‘denk je dat de grond van Artis / als ik neerkom, heel erg hard is?’, en die me telkens weer laat lachen door die prachtige tussenzin, de ritmische aankondiging van de komende bons, en het mooie dubbelrijm. Maar ondanks de pijnlijke klap: ‘Boem! / Au!!’, kondigt Dikkertje Dap, net als mijn buurmeisje, aan: ‘Morgen kom ik weer met de trap.’ Hoe authentiek is het hartveroverende jongetje van Annie M.G. Schmidt, een beetje benauwd wel, maar toch onvervaard. En hoe goed kent de dichteres haar held, niet alleen in het opwindende en gevaarlijke avontuur, het ‘stiekem van je nek af glijen’ bij de giraf, maar ook in zijn trots op zijn pas gekregen ‘Rode laarsjes voor de regen’, en op zijn wereldverovering: hij kan ‘al drie letters spellen: / a, b, c’, hij kan ‘al bijna rekenen’ en ook nog ‘mooie poppetjes tekenen!’ Intussen zijn ouders misschien nóg meer gecharmeerd door de giraf zelf, die zo aardig en meelevend reageert op de verhaaltjes van het jochie: ‘Lieve deugd, zei de giraf, / kerel, kerel, ik sta paf.’ Voor kinderen zijn er aan ‘Dikkertje Dap’ volkomen navoelbaar plezier en spanning te beleven, en voor de volwassenen zijn er nog wat extra genoegens weggelegd. En niet alleen vormen Dikkertje Daps belevenissen een kostelijk, evocatief en overtuigend verteld verhaaltje, het is ook nog een keer een zeldzaam speels vers met een trocheïsch grondpatroon dat haast voortdurend overspeeld, om niet te zeggen overspoeld wordt door uitbundige ritmische capriolen, zonder uit zijn voegen te raken vanwege de extra lettergrepen en de accentverschuivingen, die voor een niet gering deel te danken zijn aan de naamgeving van de giraf-afdaler: -́ ̆ ̆- ̋. Het is niet voor niets dat Annie Schmidts verzen zo vaak drie-, vier- of zelfs meerlettergrepige persoonsnamen bergen met een dwingend accentpatroon, zogoed trouwens als haar plaats- {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het Parool publiceerde op 24 december 1946 het eerste kinderversje van Annie M.G. Schmidt, ‘Kerstliedje’. Op dezelfde pagina verscheen ook een kort verhaal van haar hand, ‘Adriaan en de kerstkabouters’.==} {>>afbeelding<<} namen: de angstige ridder van Vogelenzang, de liefhebbende moeder van Kattemenoel, de weetgrage Rineke Tineke Peuleschil, de eenzame Freule van Roets-Fiedereele met haar harp en haar knecht Martinus, en de vele, vele andere bewoners van Hellemansluis, Waddemerveen, Apeldoorn of Monnikendam. Daarmee valt - haast swingend - heel wat uit te richten tegen een eventueel dreigende metrische terreur. ‘Moderne kinderversjes moeten eenvoudig, zangerig en simpel zijn, grappig en verrassend nonsensicaal, en ze moeten vooral aanspreken door hun dansende rythme,’ heeft de schrijfster zelf gezegd in Van schuitje varen tot Van Schendel. Ze heeft het daar over versjesvoor-de-hele-kleintjes, maar het geldt even goed voor die voor oudere kinderen. Een grote verdienste van ‘Dikkertje Dap’ is ook dat het voor het overgrote deel uit dialoog bestaat - de vele vragen, antwoorden en reacties maken het tot een uiterst levendig, direct aansprekend geheel, en als er in de voorlaatste strofe verhaald-wordt-over, wordt toch de spanning niet minder, doordat Dikkertje Dap van de trap klimt ‘met een griezelig grote stap’ ( ̆ ̆ -̋ ̆ ̆-́ ̆-́), ‘roetsjj’ naar beneden glijdt, en doordat zijn landing plastisch wordt verbeeld met alleen de woorden ‘Boem! / Au!!’ En er is geen voorlezende ouder of opa die de kans krijgt aan de identificerende dwang van Annie Schmidts vers te ontkomen: ze legt de wijze van voorlezen dwingend op. Als je goed kijkt en vooral luistert, is er nog heel veel meer plezier aan het versje te beleven: rijmen, woordgrapjes, incidentjes (een klontje voor de giraf - wat is er voor een kind nu lekkerder dan een klontje), suggestieve (bijna-)herhalingen (‘Dikkertje, Dikkertje, ik sta paf’, en als reactie op {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Och, wat doet het er toe’ is een bijdrage van Annie M.G. Schmidt voor het eerste programma van het cabaretgezelschap De Inktvis, waarvan de première plaatsvond op 30 mei 1947. Schmidt schreef de tekst én de muziek. Zoals de naam al suggereert, bestond De Inktvis uit journalisten, voornamelijk van Het Parool. Och, wat doet het er toe / tekst en melodie / Annie M.G. Schmidt / als je maar een simpel mensch bent schudt je nu en dan het hoofd want er is nog niks te krijgen en er / werd zoo veel beloofd en je hebt kapotte schoenen en geen lakens op je bed en je / rookt een vuile zwarte sigaret Je zou de melancholie d'r van krijgen maar dan / zing je maar zoo zachtjes bij je eigen: ach wat doet het er toe al is de / boter op de bon ach wat doet het er toe al hang je aan het voorbalkon 'n beetje / zon een beetje liefde en een gulden op zak veel meer heb je toch niet noodig plus 'n/ tikje tabak och wat doet het er toe al is de wereld ook 'n rare ratjetoe==} {>>afbeelding<<} zijn prestaties: ‘kerel, kerel...’), ritmische effecten (‘als ik néérkòm, héel érg hárd is’), tot zelfs een spellingsaardigheidje: ‘de giraf’ als soortnaam, maar voor Dikkertje-zelf ‘Giraf’ als eigennaam. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de hele situering van het versje, waarschijnlijk omdat ook een volwassene, net als een kind, bereid is om die zonder aarzelen als ‘gegeven’ te aanvaarden: dat vier-, hooguit vijfjarige jongetje dat daar 's morgens om kwart over zeven helemaal in zijn eentje met een trap en een klontje in het giraffehok van Artis staat, en converseert met het vriendelijke en verstandige dier, dat ook nog bereid is zich als glijbaan te laten gebruiken. Het klinkt allemaal zo vanzelfsprekend en het lijkt zo reëel dat je er niet eens bij stilstaat. ‘Fantastisch realisme’, noemde Kees Fens het: ‘in het fantastische is herkenning van het alledaagse mogelijk’. Niemand vraagt zich {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Drie Noorse boerenmeisjes’. Niet gepubliceerde tekening van Wim Bijmoer bij ‘De trilogie’: ‘Wij zijn vol met van die droeve, / van die miezerige stroeve, / van die norse, noorse, boeren op de hoeve.’ Het vers werd op 23 februari 1951 door Wim Sonneveld gepresenteerd op de opening van de Boekenweek en onder andere gepubliceerd in Cabaretliedjes (1952), met een andere illustratie.==} {>>afbeelding<<} af hoe Dikkertje in Artis terecht is gekomen, waar zijn ouders zijn, of hoe hij met de trap heeft gezeuld, laat staan dat hij zich zou verwonderen over de sprekende giraf. En het meest verbazingwekkende is dat geen kind en geen volwassene het gebeuren als een sprookje ervaart. De indruk die je krijgt is volstrekt realistisch omdat het jongetje dingen zegt en doet die iedereen direct herkent als eigen aan een kind, als volkomen authentiek. Vele malen heeft de schrijfster in interviews herhaald: ‘Een verhaal en ook een versje moet waar zijn... een innerlijke waarheid die niks met de werkelijkheid te maken heeft.’ Het wonderlijke is dan dat er juist daardoor een werkelijkheidssuggestie wordt geschapen die de dagelijkse evidentie wegvaagt. Wat Annie Schmidt hier en elders heeft gepresteerd is niet gering: de (beoogde) effecten zijn ten dele anders dan in ‘volwassenenpoëzie’, maar het vakmanschap is gelijkwaardig en grotendeels zelfs gelijksoortig. ‘Dat hele onderscheid tussen literatuur en kinderliteratuur is geforceerd,’ zegt de schrijfster zelf. ‘Ik hou er niet van... ook daar [in werk voor kinderen] moet je letten op de vorm, op de juiste toon, op de structuur etc. en dan moet je bovendien nog heel goed naar je publiek kijken en luisteren.’ Voor kinderliteratuur is dat naar haar {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Annie M.G. Schmidt aan het werk, ± 1950. Foto Emile van Moerkerken.==} {>>afbeelding<<} eigen zeggen vooral ‘luisteren naar zichzelf’, luisteren ‘of het goed zit’, of het ‘waar is’. Ze mag dan concluderen: ‘ik ben geen kunstenaar, ik ben vooral een vakvrouw... Ik maak een tafel met vier poten’, het is de vraag of de eisen die ze aan zichzelf stelt wel noemenswaard afwijken van die welke elke dichter zich stelt of moet stellen. Het vakman- of -vrouwschap is een voorwaarde waarzonder het niet gaat. Nijhoff vergelijkt het schrijven van een sonnet ergens met het bouwen van een huis en spot elders met lieden die dromen van schepen bouwen maar die nog geen hamer kunnen vasthouden. ‘Luisteren of het goed zit’ is een omschrijving die ik letterlijk uit de mond van Bloem heb gehoord; dat een dichter ‘waar’ moet zijn, is een gemeenplaats in de poëzie. Annie Schmidt merkt in een interview op dat de verrassingen en aardigheden in haar versjes ‘gewoon’ komen ‘aanwaaien, al doende, door rijm en ritme en het lopen in de P.C. Hooft en boodschappen doen’, precies zoals Nijhoff het heeft over ‘toewaaisels van buiten of van binnen, en door die toewaaisels wordt de eigen vaart der gedichten eerst geschraagd, zoals een schip gedragen wordt door de golven die er tegen opschuimen’. Het fascinerende spel met woorden en beelden? Denk maar aan Leo Vroman of aan Paul van Ostaijen. En de orginaliteit? Reinold Kuipers stelt vast: ‘Annie heeft met haar werk voor een nieuwe toonzetting gezorgd. Voor een doorbraak in taalgebruik en thema's.’ En velen zijn hem daarin bijgevallen. In al die opzichten is het verschil met volwassenendichters dus minimaal of helemaal afwezig. Natuurlijk ís er wel onderscheid: de versjes van Annie Schmidt zijn afgestemd op de belevingswereld, het soort fantasie en het bevattingsvermogen van kinderen, en dat legt stringente beperkingen op - de dichteres heeft zich wel eens beklaagd over de gedwongen ‘armoede’ van haar taal, in vergelijking met bij voorbeeld Carmiggelt - maar aan de andere kant heeft elke dichter voor zichzelf restricties te aanvaarden, al zijn die gewoonlijk van andere aard. En voor het overgrote deel zal hij ook het ‘eisenpakket’ van mevrouw Schmidt kunnen aanvaarden: ‘Als het maar uit het {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aan Annie M.G. Schmidt geschonken ingekleurde cartoon van Wim Bijmoer uit de Arthurreeks, gepubliceerd in Mandril. In moderne huizen kan Sinterklaas niet door de schoorsteen, maar raakt hij verstrikt in de centrale verwarming.==} {>>afbeelding<<} hart komt, met liefde, ervaring, kennis en vakmanschap geschreven is, het moet écht zijn en geen vorm om de boodschap in te verpakken.’ - zoals destijds bij voorbeeld bij maar al te veel ‘geëngageerde’ dichters het geval was, en wat ook sommige feministische criticae van Annie Schmidt hebben gevergd. Bij zoveel parallellie of zelfs identiteit moet het mogelijk zijn op een soortgelijke manier even zorgvuldig als naar volwassenenpoëzie naar kinderverzen van Annie Schmidt te kijken om erachter te komen op welke manier zij te werk gaat. Ik betwijfel voor één keer het gelijk van Kees Fens als hij zegt ‘dat de normen en benaderingswijzen van verschillende poëzieopvattingen... er niet op berekend [waren]’. Gelukkig gebruikt hij althans een verleden-tijdsvorm. Natuurlijk kun je je afvragen wat deze bezigheid voor zin zou hebben: de versjes zijn en worden al generaties lang door kinderen en ouders genoten en daarin zal zo'n beschouwing niet de geringste verandering, laat staan verbetering, brengen. Bovendien zijn veel mensen bang dat ze de aardigheid van een vers zal bederven, zoals ook nogal wat poëzielezers bevreesd zijn voor de ontluistering van een gedicht dat zij liefhebben - zij geven de voorkeur aan de blinde liefde, de onberedeneerde overgave. Dat is hun onbetwistbaar goed recht en zij moeten dus analyses van poëzie rustig ongelezen laten. Maar er zijn anderen die er nu juist plezier in hebben een zo goed mogelijk zicht te krijgen op datgene wat er in een vers allemaal aan boeiends en soms opwindends gebeurt: hun liefde en betrokkenheid wordt alleen maar vergroot door zoveel mogelijk verheldering - helderziendheid is er niet bij, want werkelijk ontraadselen laat een gedicht zich niet: altijd blijft er die ondoorgrondelijke kern, het eigenlijke geheim van alle kunst. S. Carmiggelt heeft eens gezegd ‘dat een ernstige lezing over humor neerkomt op een volstrekt humorloze daad’, zo iets dus als het uitleggen van een grap. Maar de versjes van Annie Schmidt mogen humoristisch zijn, ze zijn veel meer dan dat: het zijn hele goede verzen om te beginnen, waarin de humor een belangrijke en onmisbare rol speelt, en dat is iets anders. Ik heb het et dus maar op gewaagd. Het vers dat ik heb uitgezocht is een variant op het thema van het lelijke jonge eendje of van Assepoester, van ‘het winnen van het kleine, machteloze, zwakke’, in de woorden van Annie Schmidt zelf. ‘De mislukte fee’ stamt uit de bundel {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Op visite bij de reus (1956; zie p. 57), midden uit de periode dus van Annie Schmidts grote geregelde produktie van kinderverzen: van 1950 tot 1960 kwam er ieder jaar een nieuwe bundel uit. Haar zoon, Flip van Duyn, was in 1952 geboren, en de voortdurende vloed van versjes zou wel eens verband kunnen houden met het eigen kind in huis. De mislukte fee Er was er 's een moeder-fee. En had ze kindertjes? Ja, twee. Twee kleine feeënkindertjes met vleugeltjes als vlindertjes. Ze waren beiden mooi en slank, maar 't ene kind was lelieblank, zoals de feetjes wezen moeten en 't andere kind zat vol met sproeten. De moeder was heel erg ontdaan. Ze waste 't kind met levertraan, met katjesdauw, met tijgermelk, ze doopte 't in een bloemenkelk, maar 't hielp geen steek, o nee, o nee, het was en bleef een sproetenfee. M'n dochter, zei de moeder toen, nu kan ik niets meer aan je doen. Je bent als fee (zacht uitgedrukt) volledig en totaal mislukt. Ga naar de koning Barrebijt en zeg daar: Uwe Majesteit, m'n moeder doet de groeten. Ik ben een fee met sproeten. Wellicht neemt koning Barrebijt je dan in dienst als keukenmeid. Die man heeft altijd wel ideeën voor min of meer mislukte feeën. Het feetje ging direct op weg. Het sliep 's nachts in de rozenheg en 't prevelde de hele tijd: O Sire, Uwe Majesteit, m'n moeder doet de groeten. Ik ben een fee met sproeten. En toen ze aankwam in de stad stond ze te trillen als een blad. De koning opende de deur en zei: Gedag, waar komt u veur? En wit van zenuwachtigheid zei 't feetje: Uwe Majesteit, m'n moeder doet de groeten. Ik ben een spree met foeten. Wel, sprak de koning heel beleefd, ik zie wel dat u voeten heeft, maar u bent, op mijn oude dag, de eerste spree die ik ooit zag. Toen heeft hij dadelijk gebeld en 't hele hof kwam aangesneld. De koning zei: Dit is een spree. Iets héél bijzonders: Geef haar thee en geef haar koek. En geef haar ijs. Ze blijft hier wonen in 't paleis. Nu woont het feetje al een tijd aan 't hof van koning Barrebijt en niet als keukenmeid, o nee! Ze is benoemd tot opperspree. Ze heeft een gouden slaapsalet en gouden muiltjes voor haar bed. En alle heren aan het hof die knielen voor haar in het stof. Waaruit een ieder weer kan lezen dat men als fee mislukt kan wezen maar heel geslaagd kan zijn als spree. Dit stemt ons dankbaar en tevree. Het vers is, zoals uit de titel al blijkt, een sprookje, en de inzet: ‘Er was er 's...’ onderstreept dat nog een keer, al belooft dit begin bij Annie Schmidt bepaald niet altijd feeën, draken, kaboutertjes en {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} prinsesjes. Het kan ook een brievenbus zijn, of een kalme dame die niets sprookjesachtigers doet dan kalm zijn, of de kip Zwartbessie met haar depressie, die zich schijndood naar haar graf laat brengen om vervolgens weer opgewekt als zwartgespikkelde zwarte kip door het leven te gaan. Het metrische schema waarop het vers is gebaseerd, is heel simpel: viervoetige jamben, gepaard rijmend, met overwegend manlijk rijm, in strofen van 8, 6, driemaal 4, 6, driemaal 4, 6, 4, 8 regels - een spiegelpatroon dus, op de voorlaatste strofe na. Over de bouw van de versregel heeft de dichteres zelf opgemerkt dat die voor haar niet zozeer een kwestie van vakmanschap is, van bewust in-elkaar-zetten, als van wat ze noemt ‘routine’: ‘Dat metrum zit zo in je bloed dat je dat moeiteloos doet. Dan komt het aan op de keuze van de metaforen, de grappigheden en verrassingen, dat is dan het grote werk.’ Maar daaronder zijn de haast continue ritmische variaties zeker niet de minste. De eerste regel laat zich heel vanzelfsprekend regelmatig scanderen en zet dus het patroon, al heeft hij natuurlijk in feite maar drie klemtonen, waarvan de laatste twee alle nadruk krijgen - de voorlaatste als gevolg van het drieledige samengestelde woord, nog sterker dan de slotsyllabe: ‘Er was er 's een moeder-fee.’: ̆ - ̆ ̆ ̆ -̋ ̆-́. Dat is op zichzelf heel zinvol, want verreweg het meest opmerkelijke element is dat het vers zal gaan over een fee die móeder is. Wie heeft er nu ooit gehoord van gezinsrelaties in de feeënwereld, en wie mogen dan wel de feeën-váders zijn? Over hen wordt niets gezegd; zij blijven gewoon buiten de deur, zoals zo vaak bij Annie Schmidt, en geen kind en geen ouder vindt dat vreemd. Een dergelijk soort rationeel-ontologische vragen wordt (terecht!) niet verondersteld. Gegeven is een moeder, en dus volgt de vraag naar kindertjes. Nu ja, zó vanzelfsprekend is dit ook weer niet. De dichteres zorgt onmiddellijk voor een reeks aardige kleine verrassingen. Als er een verhaaltje verteld wordt, moet er nu eenmaal een ‘exposé’ van de situatie worden gegeven, maar ze weet dit op slag te verlevendigen {== afbeelding ‘Ze hadden het vanavond over Annie, / 'k geef toe, die Annie, nou daar is iets mee... / Zo'n jurk van haar salaris, nou dat kannie.’ (Uit ‘De Hoeksema's’, Cabaretliedjes, 1952.) Annie op een feestje, ± 1950.==} {>>afbeelding<<} {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Wim Bijmoer bij ‘Dikkertje Dap’. ‘Dikkertje Dap klom op de trap / 's morgens vroeg om kwart over zeven / om de giraffe een klontje te geven’. Het klassieke kinderversje verscheen op 3 juni 1950 op de kinderpagina van Het Parool. In datzelfde jaar werd het opgenomen in de bundel Het fluitketeltje en andere versjes (1950).==} {>>afbeelding<<} door als het ware per procuratie de toehoorder zelf in het spel te betrekken: ‘En had ze kindertjes?’ Er is, op de allerlaatste na, geen strofe die niet geanimeerd wordt door directe rede: de moeder, het feetje zelf, de oude koning, ze worden in het vervolg alle drie telkens sprekend ingevoerd, en als dat er niet in zit, komt de vertelster zelf met een uitroep tussenbeide: ‘o nee, o nee’ - uitstekende middelen om de rechtstreekse betrokkenheid van het luisterende kind op te voeren. Ook ritmisch is de tweede regel boeiend: hij bestaat, als enige, uit twee zinnen: vraag en antwoord, waardoor na het drie- in plaats van tweeledige ‘kindertjes’ (- ̆ ̆) ook nog een, of zelfs een tweetal, nadrukkelijke pauzes is ingebouwd, en dát in een regel die desondanks herkenbaar blijft als een variant op het gegeven metrische patroon. Een probleem voor de auteur van (dit soort) kinderversjes is dat het rijm duidelijk hoorbaar moet blijven zonder nadrukkelijk te worden. Bij Annie Schmidt gebeurt dat vrijwel altijd doordat ze gebruik maakt van gepaard, minder vaak gekruist, rijm, soms in combinatie binnen een langere strofe. De ‘rijmverdoezeling’ (Vestdijk) door geraffineerde enjambementen is hier niet goed bruikbaar en daardoor ligt de monotonie voortdurend op de loer: het is dan immers noodzakelijk dat zin en versregel ofwel samenvallen, of althans dat er een min of meer natuurlijke syntactische pauze komt aan het eind van de regel. In de beide eerste regels wordt de al te grote nadrukkelijkheid bezworen doordat het eerste rijmwoord een secundair accent heeft, in tegenstelling tot het emfatische tweede. In de regels 3 en 4 wordt ritmisch én rijm-technisch gevarieerd door het gebruik van glijdend rijm, ook weer met een secundair accent op het eerste rijmwoord: ‘féeënkìndertjes / vlíndertjes, met nog het fraai allittererende en ritmisch gelijkvormige ‘vleugeltjes’ in de vierde regel. Bovendien wist ze op deze manier mooi te voldoen aan de door haarzelf verwoorde noodzaak tot (variërende) herhaling: het luisterende kind moet de belangrijke elementen duidelijk voor ogen krijgen en beleeft ook nog eens plezier aan de herkenning: tweemaal {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Toen groeven ze de dominee tot aan zijn nek in 't zand’. Illustratie van Wim Bijmoer bij [‘Een dagje aan het strand’], gepubliceerd in Het Parool, 26 augustus 1950, later opgenomen in Het schaap Veronica (1951).==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Illustrator Wim Bijmoer en Annie M.G. Schmidt bespreken in café Polen in de Kalverstraat te Amsterdam de tekening bij [‘Een dagje aan het strand’], een gedicht over het schaap Veronica. Foto Frits Gerritsen.==} {>>afbeelding<<} {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Warempel, kijk daar staat hij! Tot zijn enkels in de zee! / Wat is hij toch weer roekeloos, men moet hem altoos remmen! / Straks zwemt hij Het Kanaal nog over, kom toch, dominee’. Illustratie van Fiep Westendorp bij [‘Een dagje aan het strand’], gemaakt voor de heruitgave van Het hele schaap Veronica in 1972.==} {>>afbeelding<<} ‘fee’ en tweemaal ‘kindertjes’ in de introductie. De tweede helft van de strofe bestaat uit één zin, in tegenstelling tot de drie van de eerste helft, maar de regeleinden vallen samen met natuurlijke pauzes. In overeenstemming met de inhoud van de ‘mededeling’ loopt regel 5 - als eerste - keurig ‘in de pas’: metrum en ritme vallen samen; de kindertjes beantwoorden immers aan de verwachting die je van feetjes mag hebben: ‘Ze waren beiden mooi en slank’, en dat geldt ook voor de twee volgende regels, al hebben die maar betrekking op een van beiden. Op dezelfde manier als in regel 1/2 wordt ook hier een ál te nadrukkelijk rijm voorkomen doordat het accent op de tweede rijmlettergreep secundair is: ‘slánk / lélieblànk’. De slotregel zorgt voor de verrassing door een paar onregelmatigheden in het ritme: ‘en 't andere kind zat vol met sproeten.’: ̆ - ̆ ̆ - ̆-́ ̆ -̋. Het mooie is natuurlijk dat de tekortkoming van het tweede feetje wordt bewaard tot het allerlaatste woord, de ‘sproeten’, die een centrale rol zullen gaan spelen. Daarmee is de uitgangssituatie in acht regels overtuigend, verrassend én spannend opgeroepen. De tweede fase, de mislukking van de pogingen om de smetten op het blanke-feeënblazoen weg te werken, neemt zes regels in beslag. De ontstelde moeder neemt haar toevlucht tot een prachtige reeks onorthodoxe behandelingen. In de volksgeneeskunst is er wel sprake van anti-sproetenmiddeltjes: citroensap, peterselie en karnemelk, maar wassen met levertraan en katjesdauw, laat staan met tijgermelk, hoort er niet toe. Ze moeten aan de rijke fantasie van Annie Schmidt zijn ontvloeid. De verzameling is zo ongerijmd als zich maar denken laat. Levertraan als wasmiddel - nu ja, er is lang gedacht dat het onplezierige spul overal goed voor was; katjesdauw (van elzen of wilgen, neem ik aan) klinkt aardig feeëriek, en aan tijgermelk te komen moet wel alleen een fee mogelijk zijn; het riep bij mij de gedachte op aan de ezelinnemelk waarin vorstinnen uit de Oudheid zich baadden om hun schoonheid te verhogen, maar dan van krachtiger samenstelling. De toevlucht tot {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Annie M.G. Schmidt aan A. Roland Holst, d.d. 11 Juni [1951]. Schmidt bedankt de ‘Prins der dichters’ voor zijn pastiche op ‘Het schaap Veronica’. Amsterdam 11 Juni [1951] / Lieve Jany / Je prachtige schaap Veronica kwam / juist op m'n verjaardag. Ik denk er hard / over om het te laten inlijsten, met / de regel die je later veranderde, nog eens / apart in een lijstje. Hartelijk dank / voor de kwatrijnen, ik kende ze niet, met / dat alles plus brieven was ik heel erg blij. / Intussen ben ik al een maand / volkomen uitgeblust, geen kurk, maar een / krater, een doje dan. Vandaar ook dat het / zo lang duurde voor je antwoord krijgt: ik / zat me lekker te zonnen in je brief en je / verzen, maar bij het zien van m'n eigen / pen word ik groen van narigheid. / Nu komt dan - god zij geloofd en geprezen - de / vacantie, aan 't eind van deze week ga ik / naar Frankrijk. / Als ik terugkom wou ik je graag een brief / schrijven met het voorstel bij mij een / borreltje te drinken, denk je dat dat heel / vrijpostig van me zou zijn? Zo ja, dan vraag / ik het natuurlijk niet. // Onze lieve Fiep ziet er zwartgallig uit. Het gaat / haar slecht, als ik het goed begrijp.. / Tot ziens en veel, heel veel hartelijke dank! / Annie==} {>>afbeelding<<} {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op 27 november 1951 verscheen in Het Parool deze fotomontage van het schaap Veronica, op visite bij Annie M.G. Schmidt.==} {>>afbeelding<<} het dopen in een bloemenkelk ten slotte lijkt haast een voor de hand liggend laatste feeën-redmiddel. Een kind zal dit alles zo niet bedenken, maar zijn plezier beleven aan de wonderlijke opsomming. Het viertal drielettergrepige woorden in de medicinale procedure zorgt, in samenhang met de variërende zinsbouw, voor de nodige ritmische afwisseling binnen het metrische patroon, en, dank zij de secundaire woordaccenten in eindpositie, ook in de rijmen. En dan komt de explosie in een regel die, bij hoge uitzondering, uitsluitend bestaat uit eenlettergrepige woorden, die bovendien allemaal een volle klinker bezitten en dus geen van alle een ‘echte’ daling kunnen vormen. Zij vertoont twee fikse pauzes en door de herhaalde exclamatie van de vertelster wordt de luisteraar direct emotioneel betrokken bij de nu definitieve rampzalige toestand: ‘Maar 't hielp geen steek, o nee, o nee, / het was en bleef een sproetenfee.’ Voor de volwassen lézer assoneert de arme ‘sproetenfee’ bovendien fraai met haar gelijk gestructureerde tegenhangster, de ‘moeder-fee’. De toespraak van de moeder tot haar mislukte dochter is drieledig en omvat evenveel vierregelige strofen: de bezegeling van haar failliet, de wegzending, en de schrale hoop op een nederig baantje. Zij vormt het droevig dieptepunt van het verhaal - geheel in de directe rede. In de eerste regel worden de dochter en de (harteloze? conventionele?) moeder ritmisch tegenover elkaar geplaatst, beiden met een extra-accent. En in alle eenlettergrepige beslistheid volgt de bezegeling: ‘nu kan ik niets meer aan je doen’. Het vonnis liegt er niet om: ‘Je bent als fee (zacht uitgedrukt) / volledig en totaal mislukt.’ Het kan moeilijk anders dan als puur cynisme ervaren worden, bovenal door de parenthese - alsof ‘volledig en totaal’ al niet meer dan erg genoeg zou zijn. De moeder geeft ook geen enkel blijk van enig medeleven; ze stuurt het feetje naar de - alweer drielettergrepige - koning Barrebijt, wiens zonderlinge naam zo fraai en effectief rijmt op ‘Uwe Majesteit’, met een al heel kort aangebonden boodschap: twee dríevoetige regels, die ook nog door de interne oe-assonantie en een gelijkvormig rijm wordt onderstreept. (Alweer zal niemand zich {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op 15 december 1951 verscheen ‘Veertien uilen’ met een illustratie van Wim Bijmoer in Het Parool. ‘Iedere uil zat op een lat, / zó reed de jonkheer door de stad’. Het versje werd opgenomen in de gelijknamige bundel Veertien uilen (1952).==} {>>afbeelding<<} afvragen hoe de koning zou moeten weten wie de groetende moeder wel mag zijn.) Daarmee wordt de sproetigheid, voor de derde maal aan het eind van een strofe, duchtig ingewreven. Het feetje wordt aldus op genade of ongenade overgeleverd aan de koning. De moeder trekt haar handen definitief van het kind af, punt uit. De, uiterst magere, troost ligt in de mogelijkheid dat koning Barrebijt haar in dienst zal nemen als keukenmeid. Dit is weer een van Annie Schmidts briljante vondsten. De naam van de koning rijmt op, en heeft dezelfde bouw als zijn deftige aanspreektitel ‘Uwe Majesteit’ en het ordinaire ‘keukenmeid’. Kees Fens heeft in dit verband gesproken over taal-anarchie: de traditionele hiërarchieën van het literaire, het verhevene, en het alledaagse in de taal, en vooral in de poëzie, worden ondersteboven gegooid, een effect, dat moet men wel bedenken, dat in de jaren vijftig nog heel wat spectaculairder was dan nu. Fens vergelijkt de schrijfster in dit opzicht met de Vijftigers, die vergelijkbare dingen hebben teweeggebracht in de volwassenenpoëzie, maar ten slotte hebben wijzelf niet voor niets zo'n veertig jaar geleefd met het werk van Annie Schmidt zelf, waardoor het wat moeilijker is geworden de kracht van de oorspronkelijke literaire aardbeving na te voelen. Wie zou er trouwens vóór haar op het idee zijn gekomen om een mislukte fee in een versje of verhaaltje te laten optreden? Alleen al daarmee heeft ze alle bestaande sprookjes- en kinderverstradities van de kaart geveegd, de geheide clichés - op dit gebied hardnekkiger dan waar ook - weggevaagd. Al is het natuurlijk zo dat deze revolte tegen het onwrikbare haar uitwerking juist dankt aan de traditioneel gegeven springplank: ‘mooi en slank /... lelieblank, / zoals feetjes wezen moeten.’ Elk kind is dáármee immers vertrouwd en ontleent extra-plezier aan de doorbreking van zijn ‘verwachtings-horizon’. De schamele hoop op een, zij het dan erg laag-bij-de-grondse, uitweg wordt door de moeder uiteindelijk nog ondersteund door het uitspreken van haar vertrouwen in de vindingrijkheid van de koning, en als laatste verzachting wordt de sproetige mislukkelinge nu ingedeeld bij de blijkbaar bestaande allitterende soortgenoten: de ‘min of meer mislukte feeën’. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Tekening van Peter Vos bij ‘Veertien uilen’, gemaakt voor Ziezo. De 347 kinderversjes (1987).==} {>>afbeelding<<} Tranen zijn er niet, afscheid wordt er niet genomen. ‘Het feetje ging direct op weg’ - de indruk die de luisteraar krijgt, is dat het haar aan kordaatheid niet ontbreekt, een eigenschap die ze deelt met heel wat helden uit de versjes van Annie Schmidt. Op haar lange tocht vindt ze 's nachts een slaapgelegenheid, weliswaar in de openlucht, doch op een plaats die voor feetjes niet al te gek lijkt: ‘in de rozenheg’. Maar vier regels uit de zesregelige middenstrofe worden toch in beslag genomen door de angstige herhaling van de meegekregen boodschap - blijkbaar ingegeven door de eerbiedige vrees voor de koning, die zij, al prevelend, nu zelfs met een dubbele ere-aanspraak vereert: ‘O Sire, Uwe Majesteit’. Ik denk dat de combinatie van bibberende flinkheid en ontzag voor een kind heel navoelbaar is en het spreekt vanzelf dat de herhaling van de opgedragen formule (met ten vierden male als slot het rampzalige gebrek) bij uitstek zinvol is. De volgende drie vierregelige strofen, die alle weer dialoog bevatten, verhalen aankomst, begroeting en de onverwachte reactie van de koning. De tweede regel suggereert met zijn antimetrie aan het begin en de vele onbeklemtoonde lettergrepen tussen de drie toppen fraai de toestand waarin het feetje verkeert: ‘stond ze te trillen als een blad’ ({problem}), opnieuw: zonder dat het metrische grondpatroon uit zijn voegen gaat. Vermakelijk is natuurlijk dat de koning in eigen persoon de deur opendoet (hij is overigens bepaald niet de enige ‘huiselijke’ vorst bij Annie Schmidt), en zijn ‘adellijke’ accent; de begroeting in haar geheel mag er trouwens wezen: ‘Gedag, waar komt u veur?’ En weer bibbert het feetje niet alleen verbaal maar ook ritmisch: ‘zenuwachtigheid’ heeft met zijn vijf lettergrepen maar één echte klemtoon en die is nog weer ondergeschikt aan die van ‘wit’: {problem}. Ze tracht keurig letterlijk de boodschap van haar moeder te reproduceren, maar verspreekt zich schitterend. De koning vangt dit dan ook heel mooi op. Over de f/voeten verbaast hij zich hoogstens om de overbodigheid van de mededeling, doch hij is tenslotte niet voor niets een vorst; hij reageert ‘heel beleefd’ op het al te vanzelfsprekende, maar is oprecht verrast een ‘spree’ voor zich te zien. De verspreking door de zenuwen bewerkt een {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op 9 december 1952 opende Annie M.G. Schmidt een tentoonstelling van kindertekeningen over Sinterklaas (9-12-1952 tot 13-12-1952) in de Hoofdstadboekhandel Ten Have, Kalverstraat 108, Amsterdam. Foto Algemeen Hollands Fotopersbureau.==} {>>afbeelding<<} wonder: het mislukte feetje is alléén door de naamgeving getransformeerd tot iets unieks. Zonder twijfel is deze vondst voor Annie Schmidt het startpunt geweest van haar vers. ‘Het beginidee waait niet aan,’ heeft ze eens gezegd, ‘dat is een kwestie van zitten en wachten.’ Bloem heeft het, nét zo, over ‘een opwelling’, eerder dan een ‘ingeving’. ‘Plotseling,’ vervolgt de schrijfster, ‘komt er zo'n héél klein embryootje, iets waarvan je denkt: zou dat levensvatbaar zijn? Kan ik er iets mee doen? Dan zet ik dat heel voorzichtig op papier en laat het met rust: niet aankomen, even wachten. Een paar uur later kijk je en ja, het kan en dan komt het.’ Dit is opnieuw, tot zelfs in het cruciale beeld, letterlijk wat een aantal belangrijke volwassenendichters heeft gezegd over het ontstaan van een gedicht. T.S. Eliot spreekt eveneens over ‘a dark embryo’ en Gottfried Benn over ‘een vage, creatief werkende kiem’, en zoals ik al gezegd heb: het uitwerken, het opkweken van dit vruchtbeginsel tot een gedicht gebeurt ook op een overeenkomstige manier: bewust, overlegd, dank zij ‘routine’ en vakmanschap, met telkens creatieve, de dichter zelf verrassende ‘aan- of toewaaisels’. Het is de moeite waard nog even op te merken dat ook deze, heel regelmatig ogende strofe ritmisch overtuigend en afwisselend in elkaar zit, met de antimetrie in het begin, uiteenlopend gedistribueerde syntactische pauzes binnen de regels en variërende woord- en zinsaccenten. In de verhalende zesregelige strofe die de ongedachte en zo bevredigende oplossing brengt voor het droevig lotgeval van het weggezonden mislukte feetje, opnieuw verlevendigd door uitvoerige directe rede, treedt de koning, zoals dat een vorst betaamt, op met een hele reeks korte bevelende zinnetjes: ‘Geef haar... geef haar... En geef haar...’, en wat ze zal krijgen: thee, koek en ijs, zijn heerlijkheden die kinderen natuurlijk zeer aanspreken. Kees Fens heeft indertijd al eens gewezen op het fraaie rijm ijs / paleis in een ander vers van Annie Schmidt. Daarin eet de koning zelf ‘een liter ijs / vlak voor 't koninklijk paleis’. ‘Het realistische tast {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} hier definitief het idealistische aan,’ stelt hij. Dat effect is híer minder sterk door het ontbreken van het deftige adjectief, en doordat een ijs-etende spree minder gek is dan een ijs-zwelgende vorst. Zo wordt nog eens duidelijk dat de kostelijke effecten niet door een enkel verschijnsel, zoals het rijm, bereikt worden, maar door een samenspel van vele elementen, inhoudelijke en formele. De voorlaatste strofe brengt definitief de tevredenstellende, ontspannende afloop van het gebeuren, en net als in de verhalende tweede strofe, wordt deze bezegeld door een uitroep van de vertelster: ‘En niet als keukenmeid, o nee!’ - de uiteindelijke ontkenning en omkering van het treurig lot dat het feetje te wachten stond, helemaal beantwoordend aan Annie Schmidts eis dat kinderverzen en -verhalen goed moeten aflopen: het zwakke en weerloze heeft overwonnen. Mooi is ook dat de ‘sproetenfee’ tot ‘opperspree’ wordt benoemd, ondanks het feit dat er maar eentje is. Dat is natuurlijk een fraaie eretitel die (althans voor de volwassen lezer) ook nog een ironietje behelst over de hiërarchie aan het hof. De achtregelige slotstrofe, tegenhanger van de eerste, begint met de triomf van het voormalige verschoppelingetje nog eens nadrukkelijk te demonstreren met ‘gouden... gouden’ en het mooie woord ‘slaapsalet’, om maar niets te zeggen van de in het stof knielende ‘heren van het hof’. Voor zover ik mij bewust ben is dit het enige vers van Annie Schmidt dat besluit met een expliciete moraal, als een fabel. Ik weet niet hoe kinderen daarop reageren. Het lijkt me heel wel denkbaar dat ze de conclusie als zoete koek slikken, om bij het spreetje te blijven. Op de volwassen lezer werkt in elk geval dit slot mooi ironisch. In de eerste plaats is het ernstig de vraag of niet op zijn minst nog een aantal andere lessen uit de geschiedenis getrokken kunnen worden, en bovendien doet het dankbare en tevreden einde onmiddellijk denken aan Van Alphen en aan onze domineedichters (met misschien als parodistisch bijmengsel nog des Schoolmeesters ‘De dankbare zoon’). Het staat naar mijn idee wel vast dat de hier {== afbeelding In de jaren vijftig traden Annie M.G. Schmidt en S. Carmiggelt, beiden redacteur van Het Parool, regelmatig samen op in het land. Vaak werd er gesigneerd. Op de achtergrond houden volwassenen Het schaap Veronica (1951), Impressies van een simpele ziel (1951), Veertien uilen (1952) en Abeltje (1953) omhoog. Foto Wouter van Gool.==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} beschreven eigenschappen van ‘De mislukte fee’, de nuanceringen en de subtiliteiten, niet allemaal bewust zijn bedacht en aangebracht; dat is vrijwel ondenkbaar. Een flink deel ervan is allicht min of meer spontaan opgekomen en intuïtief gerealiseerd op grond van wat Annie Schmidt zelf heeft betiteld als ‘routine’ en is bij toehoren door haarzelf ‘goed bevonden’, al moet daarbij herinnerd worden aan wat ze heeft gezegd over het ‘bouwen’ van versjes, het zoeken naar de juiste vorm, het vasthouden van de toon, het zuiver houden van de stijl en het zorgen voor structuur. Nog afgezien van het feit dat ze, zoals ik al heb gezegd, voortdurend het begripsvermogen, de (passieve) taalkennis, het soort belangstelling, de behoefte aan levendigheid en concreetheid, aan grapjes en verrassingen van haar luisterend publiek scherp in het oog moet houden, wil ze haar doel kunnen bereiken en de kinderen boeien en vermaken. Dat ze dan ook nog achteraf (‘láter, láter!’) in bijna ieder versje de kinderen een ethische norm blijkt te hebben meegegeven (hetgeen natuurlijk heel iets anders is dan het vergulden van een moralistische pil), is een {== afbeelding Annie M.G. Schmidt zet zelf haar kopij op de zetmachine, 2 mei 1953. Foto L.H. Hofland.==} {>>afbeelding<<} {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} extra-verdienste die bepaald niet de geringste van haar vele kwaliteiten is. Maar het mag dan waar zijn dat de dichteres, net als haar collega's met een volwassen lezerspubliek zich maar ten dele bewust rekenschap heeft gegeven van wat ze precies op welke manier met welke middelen en met welk effect heeft opgeschreven, er valt niet aan te tornen dat er staat wat er staat. De velerlei gesignaleerde eigenschappen van zo'n hartveroverend, verrassend maar ook vanzelfsprekend lijkend, versje zijn niet aan mijn verbeelding ontsproten. Ik heb mijn best gedaan om te laten zien dat ze elk voor zich, maar bovenal in onderlinge samenwerking, hun bijdrage leveren aan het uiteindelijk resultaat dat kinderen en ouders in hun ban slaat en houdt. Was dit hele verhaal nu wel nodig? Ik heb al opgemerkt dat de versjes er niet beter of minder van worden, en hun eigenlijke geheim geven ze toch niet prijs, maar daar staat tegenover dat deze beschouwing op zijn minst duidelijk moet hebben gemaakt dat kinderversjes die de kwaliteit hebben van Annie Schmidts ‘De mislukte fee’ en vele tientallen andere van haar hand, het resultaat zijn van een dichterschap dat ten dele afwijkend van aard, doch in wezen van dezelfde oorsprong en orde is als dat van de heel goede dichters voor volwassenen. Aanvankelijk was ik van plan ‘De mislukte fee’ te vergelijken met een variant op hetzelfde thema, ‘De kip Catootje’, die dank zij een ‘paasgedachte’ een ei heeft gelegd ‘met roze ruiten / en blauwe bloempjes op de schaal’. Haar non-conformisme komt haar te staan op verbanning uit de gemeenschap der witteeieren-leggende kippen. Ook zij, ‘verlaten en teleurgesteld’, komt ‘na een lange, lange reis’ aan ‘bij 't Koninklijk Paleis’ waar ze ‘op de Koninklijke Stoep’ een ei legt ‘met allemaal / gekleurde haasjes op de schaal.’ ‘De koning, die voor 't venster zat’, laat haar binnenkomen, ze wordt tot ‘Hof-leghorn’ benoemd en legt, ‘op schoot bij Zijne Majesteit’, ‘daar voor de koningszoontjes / een ei met beeldige patroontjes.’ De overeenkomsten en verschillen - het is bij voorbeeld een vers met veel meer uitgesproken emoties en met veel meer ironie - zijn heel boeiend, maar het is te laat op de dag geworden. Wie er aardigheid in heeft moet ze maar bekijken. Dezer dagen vertelde een vriendin mij dat ze een keer met een dame en haar dochtertje in lijn 16 zat. Toen de tram stopte aan het eind van het Damrak, zei de moeder tegen haar kind: ‘Kijk, dat is nu de Dam. Waar juffrouw Scholten gesmolten is, weet je wel?’ Wie zó door niets dan woorden zelfs de glorie van Jacob van Campen en het Huis van Oranje heeft doen wijken voor de fictie, mag met recht een kroon der poëzie dragen. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Kees Fens De binnenlandse onveiligheidsdienst van Killendoorn Over Minoes Van de vele mogelijke literaire manipulaties is een van de aardigste de lezer vertrouweling te maken. Dat kan in de roman van de alwetende schrijver en in het ik-verhaal. (De detectiveschrijver is vaak het meest onbeschaafd tegenover de lezer. Hij neemt hem in vertrouwen, maar beschaamt dat tot op de voorlaatste bladzijde.) De aard van de vertrouwelijkheid is verschillend, maar er is altijd een partij nodig die erbuiten wordt gehouden: de hoofdfiguur bij voorbeeld of een aantal figuren uit het boek. Het resultaat van de vertrouwelijkheid is dat de lezer meer weet dan die figuren. Voor het boek betekent dat dat er twee werelden in geschapen worden, althans twee verschillende opvattingen over de ene wereld: die van het ware karakter, bij de in vertrouwen genomen lezer, en die van de schijn, bij de hoofdfiguur of andere personages. En dat kan natuurlijk ook andersom. Er ontwikkelt zich een schitterende dubbelzinnigheid. Bij die twee verschillende opvattingen van de ene wereld ontstaat spanning. Ze zijn ook essentieel voor het ontstaan van humor, die rijkste vorm van dubbelzinnigheid. De lezer kan op verschillende wijzen tot {== afbeelding Zelfportret van Wim Bijmoer. Het schaap Veronica ligt op de tekentafel.==} {>>afbeelding<<} {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Wim Bijmoer bij [‘Naar het museum’], een aflevering van ‘Het schaap Veronica’, gepubliceerd in Het Parool, 20 december 1952, later opgenomen in Kom, zei het schaap Veronica (1953). ‘Komaan, zo sprak de dominee, ik wil mijn geest verrijken / wie gaat er met me mee naar 't museum? Naar de Kunst van nu?’==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ‘Nog even, zei de dominee. Kijk dit is heel bijzonder. / Het is Abstracte kunst. En wat het voorstelt weet men niet. / Hoehoe, zei 't schaap Veronica, dat ding hangt koppie-onder, / het is gewoon een molen en een huisje aan de vliet.’ Illustratie van Fiep Westendorp bij [‘Naar het museum’], gemaakt voor de heruitgave van Het hele schaap Veronica in 1972.==} {>>afbeelding<<} {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} vertrouweling en dat is ook partijgenoot worden gemaakt: door de taal bij voorbeeld, die voor hem veel verraadt, door de informatie die hij krijgt en die de andere partij onthouden blijft of waarvan die andere niet weet dat ze aan derden bekend is. Het laatste gebeurt soms in detectives: de dader heeft het gedaan en hij acht zich de enige die het weet. Is de lezer tijdig ingelicht, dan wordt zelfs elke ontkenning een bevestiging. Wat gebeurt is tweevoudig: de geleidelijke uitbreiding van het gelijk van de lezer, en dat niet zonder leedvermaak van zijn kant, en de al even geleidelijke opheffing van de afgesloten wereld van de dader, die ten slotte moet toegeven dat iedereen weet wat hij alleen dacht te weten. De werelden van lezer en dader zijn ten slotte aan elkaar gelijk, waarmee ieder van zijn tijdelijke bijzonderheid is ontdaan. Het boek is uit en bij het sluiten ervan lacht de lezer het laatst en het best. Zijn partij heeft gewonnen, want hij is natuurlijk tegen alle onrecht en misdaad. (Hoe zouden misdadigers detectiveromans lezen? Sluiten zij het boek met een verbeten trek: weer heeft de verkeerde gewonnen.) Minoes van Annie M.G. Schmidt is een duidelijk twee-partijenboek, het heeft ook trekken van een detective. En de lezer wordt niet alleen partij {== afbeelding ‘“De goeierd zou het niet eens kunnen!” / Moet de man helpen boontjes afhalen? Moet de man helpen afwassen? Moet de man helpen in het huishouden, kortom, wanneer hij 's avonds van zijn werk thuiskomt moet hij dan meehelpen, of niet?’ (Annie M.G. Schmidt en Henri Knap, De vrouw zo, de man zus. De man zus, de vrouw zo (1956). Foto Frits Gerritsen, ± 1954.==} {>>afbeelding<<} gemaakt, hij krijgt ook zoveel aparte informatie, dat heel wat situaties dubbelzinnig worden en daarmee zeer humoristisch. De ene partij wordt gevormd door de gesloten volwassen wereld, de andere door de verslaggever Tibbe, zijn vriendin, de gewezen poes Minoes en een stad vol katten. De laatste partij breekt de eerste open en een andere, zij het weinig frisse wereld wordt zichtbaar, met als hoofd- {== afbeelding Annie M.G. Schmidt achter de piano. Een enkele keer voorzag ze haar teksten zelf van muziek. Op de piano een beeldje van het schaap Veronica. Foto Frits Gerritsen, ± 1954.==} {>>afbeelding<<} {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Vlak na de geboorte van haar zoon Flip in 1952 schreef Annie M.G. Schmidt aan Elizabeth Augustin: ‘“U begrijpt nu ook dat ik voorlopig nog niet in staat zal zijn, over iets anders te praten dan over gele en groene luiers, maar naar ik hoop, buigt deze instelling zich wel weer om naar het normale.”’ Foto Frits Gerritsen, ± 1954.==} {>>afbeelding<<} bewoner meneer Ellemeet, vertegenwoordiger van de macht, die, als alle macht, een dubbel gezicht blijkt te hebben. De eerste partij wint, maar slaagt er ook in de hele volwassen wereld aan zijn kant te krijgen, op Ellemeet na natuurlijk. En diens hond Mars. De lezer, voor wie in het boek een hele kattenwereld opengaat, is toch de meest directe partijganger van Tibbe, Dat wordt hij door de auteur gemaakt. Al meteen op de eerste bladzijde, waar Tibbe, weggedoken en onvindbaar als een kat, denkt men later, geroepen wordt voor de confrontatie met de wereld van het gezag, zijn hoofdredacteur. Het gezag spreekt met de macht van de gemeenplaats. En die wordt meteen onderkend. Tibbe krijgt terstond alle sympathie van de lezer. Niet het minst doordat hij in het nauw rare sprongen maakt. Maar vooral hierom: hij schrijft over aardige en mooie dingen. En dat mag {== afbeelding Annie M.G. Schmidt slaat Het fluitketeltje (1950) open bij ‘Koning Lariloff is ziek’ en ‘Naar de tandarts’. Op de sofa verder Dit is de spin Sebastiaan (1951) en Veertien uilen (1952). Foto Frits Gerritsen, ± 1954.==} {>>afbeelding<<} {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Laatste aflevering van de strip Hendrik Haarklover, die van 10 oktober 1953 tot 23 januari 1954 wekelijks in Het Parool verscheen. Wim Bijmoer maakte de tekeningen bij de tekst van Annie M.G. Schmidt.==} {>>afbeelding<<} {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Annie M.G. Schmidt (midden) in een arreslee op vakantie in Arosa, Zwitserland, ± 1955. Links haar zoon Flip, rechts Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} hij niet. Hij schrijft bijna altijd over katten en dat is het ergst. Hij krijgt een dag respijt. Geen nieuws, slecht nieuws voor hem: hij zal ontslagen worden. De volwassen wereld dreigt altijd met verwijdering. (Ellemeet zal de kantinejongen ontslaan, hem ten eigen bate weer aannemen en op het hoogtepunt van het boek opnieuw ontslaan.) Het gezag verbiedt het kattestuk. De lezer die al partij is, wordt dat steeds meer, want de kat is van nu af niet meer uit de krant weg te slaan. Alle nieuws dat Tibbe zal leveren is door de katten van het stadje geleverd. Het veto over de katten resulteert in de macht van hun kattenieuwsdienst. Door de hand van Tibbe schrijven de katten de krant vol met nieuws. De hoofdredacteur weet natuurlijk van niets, hij wordt voor de lezers, die van alles op de hoogte zijn, de eerste humoristische figuur, die zijn hoogtepunt van belachelijkheid bereikt in het zestiende hoofdstuk, waar hij tegen Tibbe zegt: ‘Je hebt in lange tijd niets over katten geschreven. Het mag wel weer eens een keertje. Als het maar niet te vaak is.’ Er is in feite niets anders gebeurd. Niet het geringste vermaak is, dat de hoofdredacteur voortdurend wordt verslagen juist door hen die hij met zijn gezag heeft getroffen: Tibbe en de katten. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar het is nog erger: niet alleen hij en zijn gezag worden slachtoffer, ook de hele gezagswereld waartoe hij behoort. En het allermooiste en vermakelijkste: hij juicht het door Tibbe gepresenteerde nieuws toe. Hij geeft zijn goedkeuring aan wat hij verboden heeft, hij weet niet hoe slecht het nieuws is. Hij weet helemaal van niets. En de lezer, evenzeer een mindere als Tibbe, want met hem vereenzelvigt hij zich, weet alles. (We gaan er natuurlijk van uit, dat die lezer zich met Tibbe identificeert en daardoor ook de mindere is, de lezer wordt door de taal van de auteur in die posities gemanipuleerd, maar hij moet er natuurlijk ook ‘aanleg’ voor hebben. Hoe reageert de humorloze gezagsdrager op de eerste bladzijden van het boek? Als de misdadiger op het slot van de detective, denk ik. Humorloze gezagsdragers lezen geen kinderboeken, zullen we maar denken om mogelijke verkeerde lezers uit te sluiten, want zo wreed zijn we niet, dat we hun de ergernis gunnen.) Alle nieuws komt uit een gesloten wereld naar Tibbe. De bemiddelaar bij het overbrengen van de informatie is Minoes. De nieuwsdienst bestaat uit katten. Die vormen in hun openbreken van de gesloten wereld en om de wijze waarop zij het doen een binnenlandse onveiligheidsdienst. De katten zijn gestationeerd op alle strategische punten van het stadje. De figuur van de bemiddelaar is ideaal: een meisje van poezeafkomst; zij spreekt de taal van mensen en katten. Van de mensen kent alleen Tibbe haar afkomst en met hem de lezer. Dat maakt elk optreden van haar in de buitenwereld voor die lezer dubbelzinnig en humoristisch. Alleen Tibbe en de lezer weten wat er aan de hand is. (En de katten, maar die staan buiten de mensenwereld.) Er is nog een persoon aan wie het dubbelkarakter Minoes bekend is: het meisje Bibi, vanzelfsprekende partijgenoot van Tibbe, Minoes, de katten en de lezer tegen de wereld van de volwassenen en die van hun macht. (‘Volwassenen’, ik gebruik het woord vanuit het kinderperspectief, maar ook en vooral in de leeftijdloze betekenis van ‘machts-dragers’, ‘meerderen’, ‘beterweters’, ‘zelfgenoeg-zamen’ - in die zin heeft ook een meerderjarige de {== afbeelding Op 13 september 1952 verscheen de eerste aflevering van ‘Jip en Janneke’ in Het Parool. ‘Een brief aan Sin-ter-klaas’ werd voor het eerst gepubliceerd in Het Parool van 14 november 1953 en in 1954 opgenomen in De groe-ten van Jip en Jan-ne-ke. De illustratie is natuurlijk van Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Fiep Westendorp bekijkt enkele van haar illustraties, 7 augustus 1957. Op de grond en op de tafel een paar tekeningen van Jip en Janneke. Fotoarchief Spaarnestad.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Voor de grote verzamelbundels van Jip en Janneke van 1977 en daarna maakte Fiep Westendorp nieuwe silhouetten. Dit is de moderne versie van ‘Een brief aan Sinterklaas’ ‘“En nu zingen,” zegt Janneke. “Heel hard!”’.==} {>>afbeelding<<} {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} hele dag met volwassenen te doen. Zij maken de anarchie van het kind in hem los, zoals dat met de volwassen lezers van Minoes gebeurt.) Voor het hele boek en veel onderdelen ervan geldt de humoristische dubbelzinnigheid van de situatie. Veel technische trucs voor het informeren van de lezer om hem zo tot vertrouweling te maken, zijn door Annie Schmidt vaak superieur toegepast. En hoe meer ingewijd en daarmee partij de lezer wordt, hoe belachelijker - en gevaarlijker - de gevestigde orde wordt. Een van de belangrijkste dubbelzinnigheden van het boek is uiteraard de figuur van Minoes. Als de ontmaskering van Ellemeet en daarmee de ‘bekering’ van een hele zaal met volwassenen heeft plaatsgehad en de werelden van Tibbe, Minoes, poezen en lezer en die van volwassenen aan elkaar gelijk zijn geworden of voor elkaar open, blijft het probleem van Minoes over. Op heel mooie wijze wordt de suggestie gedaan dat zij weer poes is geworden. Tibbe mag alles terug hebben - zijn baan, zijn huis - hij lijkt Minoes kwijt. Intussen heeft Minoes' definitieve vervreemding van haar poezeverleden plaats. Zij is steeds meer mens geworden, ‘ontkatst’; de katten-wereld is een poes kwijt, de mensenwereld heeft er een bijzondere bewoner bij gekregen. Men kan ook zeggen dat de tijdelijke samenwerking tussen mens en kat, waarover het boek ook gaat, in haar een definitieve gestalte heeft gekregen, want een dubbelzinnig wezen zal zij altijd blijven. En Tibbe, die naar eigen zeggen liever met katten dan met mensen omgaat en in de kattenwereld betrokken raakt zoals Minoes in de mensenwereld, vindt in haar ideaal gezelschap, want in wezen is hij niet minder dubbelzinnig dan zij. Hoewel: hij vertoont in het boek een groeiproces. Hij wordt steeds minder verlegen en zal zich steeds minder verbergen voor de mensen. Als men wil: hij ‘ontkatst’ ook een beetje. Ook de lezer wordt gevormd door het verhaal - ook hij blijft veranderd achter. Meer verkatst, want op zijn hoede voor de groten en vol solidariteit met de kleinsten, de katten. Nog sterker: hij kan, als hij het boek uit heeft, nauwelijks een kat op straat of in een tuin {== afbeelding ‘Wie eet het mees-te pan-ne-koe-ken?’ stond voor het eerst in Het Parool van 20 februari 1954 en daarna in De groe-ten van Jip en Jan-ne-ke (1954).==} {>>afbeelding<<} {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} zien, zonder zich bespied te weten. Hij weet een hele gemeenschap van katten in zijn buurt aanwezig. De kat wordt zijn geweten! Er speelt in Minoes een groot aantal verhalen door elkaar. Lijkt het. Maar ze zijn op een schitterende manier in een sluitende relatie tot elkaar gebracht. Er is ook geen enkele kleinigheid die achteraf niet van betekenis blijkt. Misschien is dit laatste het verrassendste en knapste aan het verhaal: niets blijft ongebruikt binnen het grote geheel. Laat ik een paar lijnen proberen te trekken. Tibbe moet nieuws hebben. Hij mag in elk geval niet over katten schrijven. Hij wandelt door het stadje en ontmoet zijn oud-onderwijzer, mijnheer Smit. Samen gaan zij naar de oploop rond Minoes, die uit angst voor een grote hond in een boom is gesprongen. De eigenaar tracht zijn Mars terug te schreeuwen. De eerste verschijning van de man tegenover wie bijna iedereen een underdog is: meneer Ellemeet. Het voorval is onbruikbaar nieuws, zoals Tibbe merkt. Wanneer Minoes op zijn zolderkamer is gekomen en hij achter haar identiteit komt, heeft hij schitterend nieuws, maar ook onbruikbaar: het gaat over katten. Totdat zij het verhaal vertelt over het verdriet van mijnheer Smit. Diens poes heeft het verder verteld. Niemand heeft aan zijn zilveren jubileum als onderwijzer gedacht. Tibbe krijgt zijn eerste nieuws. Het jubilieum zal gevierd worden. Er komt een tekenwedstrijd. Bibi doet mee, zij tekent de grootste journalist uit kattenland: de Jakkepoes, een zwerfkat, een mensen-haatster bij uitstek. Bibi wint de eerste prijs. Een fototoestel. Terloops wordt verteld dat zij overal met haar cameraatje opduikt. Op het jubileumfeest wordt Ellemeet door Smit gevraagd voorzitter van de vereniging van dierenvrienden te worden. Uit eigenbelang zegt hij toe. Hij is al voorzitter van de kinderzorg. Mijnheer Smit houdt een lezing over ‘De kat door alle eeuwen’. En daar verschijnen vlak voor de pauze de voor Ellemeet als dieren- en kindervriend ontluisterende foto's. Die zijn door Bibi gemaakt. Iedereen of ieders poes in de zaal lijkt {== afbeelding ‘En kijk toch die Janneke. Die eet maar door. Ze eet maar door. “Hoeveel heb je er op, Janneke?” “Vijf,” zegt Janneke met een zucht.’ In 1977 kwam Fiep Westendorp met een gemoderniseerde illustratie van ‘Wie eet het meeste pannekoe-ken?’==} {>>afbeelding<<} {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op 24 april 1954 stond ‘Af-wassen’ in Het Parool. Het werd gebundeld in 1956 in Daar gaan Jip en Jan-ne-ke.==} {>>afbeelding<<} slachtoffer. Ellemeet is ontmaskerd. Maar ook op nog andere wijze. Een tweede lijn. Ellemeet is directeur van een geurtjesfabriek. Hij wil uitbreiden. Tibbe, door de katten en Minoes ingelicht, kan het in de krant zetten. Ellemeets positie van beste burger moet hem aan de vergunning helpen. De haringman, vis-verkoper en als zodanig bijna van nature een vriend van Minoes en van alle poezen, wordt met kar en al omvergereden. De dader is doorgereden. Van twee getuigen wordt door de dader, Ellemeet, het zwijgen gekocht: van Ellemeets net ontslagen kantinebediende en van de monteur die de auto moet repareren. Maar fabrieks- en pompkat hebben alles gehoord en alles doorverteld. Tibbe zit met het grootste nieuws uit zijn carrière. Hij kan het niet schrijven, want katten zijn geen getuigen. Hij schrijft het toch. En de macht staat op. Ellemeet verschijnt bij de hoofdredacteur en Tibbe, die met het geslijm van de macht vergeefs tot excuses wordt bewogen, wordt ontslagen. Toch nog, al had hij het grootste nieuws! Hij wordt verdacht gemaakt en belasterd in Killendoorn, waar iedereen iedereen kent en tegenkomt. Wat wil men in een stadje met maar een ontmoetingspunt: de Groenmarkt. En meneer Ellemeet stijgt nog in aanzien. Behalve bij de katten, die een groot komplot tegen hem smeden. Wanneer op de culturele avond over ‘De kat door alle eeuwen’ de beslissende foto's zichtbaar zijn geworden, slaat voor Ellemeet nog een keer het uur van de waarheid: iedereen gelooft nu wat ontkend werd: dat hij de schuldige is van de aanrijding. En in het grote bekeringsproces bekennen kantinejongen en automonteur. Tibbe wordt in ere hersteld en over de uitbreiding van de geurtjesfabriek horen we niets meer. En zo krijgt Ellemeet ook nog als milieubedreiger zijn verdiende loon. Op ingenieuze wijze komen de twee lijnen samen. Ze hebben beide zijlijnen, nevengebeurtenissen, maar die zijn allemaal in het grote spel van de dubbelzinnigheid en de partijdigheid opgenomen, zoals het optreden van Tibbes huisbaas, mevrouw Van Dam, die de onbetrouwbaarheid en {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} bekrompenheid van de macht vertegenwoordigt in dit verhaal waarin Minoes Tibbe en Tibbe Minoes redt en waarin ten slotte de macht beentje gelicht wordt en verder alles op zijn pootjes terechtkomt. {== afbeelding In 1977 maakte Fiep Westendorp een moderne versie van dezelfde scène. ‘Jips moeder wast af. En Jip heeft een theedoek. En Janneke heeft ook een theedoek. En nu maar drogen.’==} {>>afbeelding<<} {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Scène uit Abeltje (1953) in Central Park, New York, geïllustreerd door Wim Bijmoer. ‘Nu wist de maïs-man niet meer hoe hij het had. Hij had haar ten huwelijk gevraagd, zij had geglimlacht en toch liep ze weg. Daarom begon hij maar achter haar aan te hollen, met zijn korte dikke beentjes...’==} {>>afbeelding<<} Naar compositie is Minoes zonder meer voorbeeldig, dus ook door de manier waarop het de ideale lezer schept. Daarom bewonder ik het. Zoals ik het niet minder bewonder om de taal, die op meesterlijke wijze aan figuren en situaties is aangepast. En dat ook weer zo, dat de partijdigheid van de lezer ook met de taal gewekt wordt. De werkelijk ingenieuze wijze waarop elk onderdeel in het geheel gebruikt wordt - geen ‘aankondiging’ of er volgt, soms een paar hoofdstukken verder, een soms dubbele vervulling - geeft mij bij de zoveelste herlezing van het boek opnieuw plezier. Er blijft niets over. Dat is het allermooiste. Toen ik mijn bewondering daarvoor eens tegenover Annie Schmidt uitsprak, zei ze: je moet natuurlijk alles wel goed afhechten. Dat is te veel eenvoud bij zo veel vindingrijkheid. Maar misschien is dit toch het allermooiste: elke keer weer word ik opnieuw partij, zweer ik met Tibbe, Minoes en de katten samen tegen die massieve machtswereld van de volwassenen. Elke keer weer ontdek ik wie ik in werkelijkheid gebleven ben: een straatkat, met een groot vermogen tot leedvermaak. En elke keer opnieuw schaam ik mij voor alle Ellemeet-trekken die ik heb. Annie Schmidt zet de kat die we zijn op het spek van de welgedanen en zelfverzekerden. En daarmee ook op ons zelf. Voor kinderen geldt dit natuurlijk allemaal niet. Die zijn nog van nature volkomen anarchisten. Althans in Nederland sinds het verschijnen van het werk van Annie M.G. Schmidt. Zij heeft kinderen weer gemaakt tot wat ze horen te zijn. En ons volwassenen afkeer van onszelf gegeven. Door boeken te schrijven die ook wij als volwassenen zijn gaan lezen. Maar de kinderen waren de eersten. Zij hebben het ons geleerd, ze hadden het door en waren heel wat slimmer dan de schoolkat uit Minoes. Zo werden de boeken nog literatuur ook. En daarmee is voorlopig alles afgehecht. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Erna Staal ‘Bumpety, bumpety, bump he went’ - ‘Hoepelepoepelepoep... daar viel hij’ Annie M.G. Schmidt en de Gouden Boekjes Begin jaren veertig wordt redacteur Leon Shimkin van uitgeverij Simon and Schuster benaderd door auteur Georges Duplaix met het idee om kinderboeken in meerkleurendruk voor een bescheiden prijs te gaan uitgeven. Shimkin vindt het een aardig idee maar de prijs moet dan volgens hem ook wel echt bescheiden zijn; 25 dollarcent. Een lichte paniek bevangt de schrijver. ‘Georges Duplaix threw up his hands when he heard Shimkin's dictum. “A twenty-five-cent book printed on good stock paper in four colors? To be able to do that we'd have to print and sell each book in the hundreds of thousands of copies, even the millions!” Leon replied, “Exactly my idea of how it should be done.”’ (Schwed, p. 166-167.) Tom Bevans, de produktiemanager van Simon {== afbeelding ‘“Merrie me...” smeekte de man. “Kla-ter-hoen,” zei zij met klem.’ Scène uit Abeltje in Central Park, New York, in 1980 getekend door The Tjong Khing.==} {>>afbeelding<<} {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} and Schuster, bedenkt de naam voor de serie - Little Golden Books (de boekjes krijgen heel toepasselijk een goudkleurig ruggetje) - en in de herfst van 1942 rollen de eerste twaalf boekjes, waaronder The Little Red Hen en The Animals of Farmer Jones, van de pers. Het zijn de eerste boekjes van de meest succesvolle kinderboekenserie uit de geschiedenis van Simon and Schuster. Vijftien jaar later zijn er in de Verenigde Staten ongeveer 400 miljoen Little Golden Books over de toonbank gegaan. Van minstens honderd titels (van de eerste tweehonderd vijftig) werden er meer dan een miljoen verkocht; van een aantal titels werden er zelfs tussen de drie en de vijf miljoen(!) verkocht. De rechten zijn verkocht aan onder andere Engeland, Frankrijk, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Mexico, Argentinië, Saoedi-Arabië en Nederland. Het succes van de boekjes zit niet alleen in de lage prijs voor ongeveer vierentwintig pagina's tekst met kleurige illustraties. Een deel van de serie sluit aan bij alledaagse herkenbare gebeurtenissen voor kleuters. Bij voorbeeld Dennis the Menace (nr.386, 1959), een verhaal over een jongetje met een stoute hond die uiteindelijk toch ook heel dapper blijkt te zijn, of het educatieve Let's visit the Dentist (nr.599, 1970), over een bezoek aan de tandarts. Een ander deel van de serie bestaat uit verhalen over bekende dierenhelden, onder andere uit de wereld van Walt Disney; Tom en Jerry, Woody Woodpecker, Mickey Mouse, en Bambi. Vreemd genoeg zijn de verhalen over deze figuren niet in de Nederlandse serie te vinden. Wel kennen we de bijna menselijke avonturen van de dieren in Circus ondersteboven (nr.42, 1961), die het heft in eigen handen nemen. Of het verhaal van Cornelis de neushoorn (nr.43, 1961) die een brilletje op zijn hoorn draagt. Ook werden een aantal klassieke sprookjes bewerkt voor de serie. In Nederland is alleen Roodkapje (nr.18, 1956) bewerkt, maar in Amerika zijn ook de verhalen van Assepoester, Doornroosje en anderen in de serie te vinden. Verhalen ‘uit de oude doos’ bewezen eveneens hun waarde voor de Golden Books. Het verhaal van Helen Bannerman, {== afbeelding In Perugona landen Abeltje en de liftvaarders in de liftkoker van het regeringspaleis. Er is net een revolutie uitgebroken. Tekening van Wim Bijmoer, 1953.==} {>>afbeelding<<} {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘“We gaan ze ophangen,” rieden de mannetjes met de zwarte snorretjes.’ Zo tekende The Tjong Khing in 1980 de aankomst van de liftvaarders in het regeringspaleis in Perugona.==} {>>afbeelding<<} Little Black Sambo (nr.57, 1948) dateert al van 1928, toen het uitkwam in de serie Altemus' wee books for wee folks. En The Gingerbread Man (nr.165, 1953) van Nancy Nolte werd begin jaren dertig ook al met plezier gelezen. Bekende namen van schrijvers en illustratoren als Georges Duplaix, Kathryn en Byron Jackson, Richard Scarry en J.P. Miller completeren de succesformule van een serie die uitgroeide tot meer dan zeshonderd titels. Over de hele wereld zijn meer dan een miljard exemplaren verkocht. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Abeltje en de andere liftvaarders ontsnappen uit de luxe gevangenis van Perugona. ‘“Ik eerst,” zei Klaterhoen. “Jij bent zo dik, Jozias, jij moet het laatst.”’ Bijmoer heeft per ongeluk een andere volgorde getekend (Abeltje 1953).==} {>>afbeelding<<} De ontwikkelingen op het gebied van het kinderboek waren in Nederland gestagneerd door crisisjaren en vijf jaren van oorlog. Eind jaren veertig, begin jaren vijftig, was er weinig opzienbarends dat ouders hun kinderen konden aanbieden. Bij een aantal mensen waren de Amerikaanse Golden Books al bekend. Reden voor de directie van De Bezige Bij, Geert Lubberhuizen en Wim Schouten, om in 1949 een transatlantisch telefoongesprek aan te vragen met The Golden Press. De verbinding was - evenals hun Engels - niet al te best, maar ze verwierven de rechten voor De Bezige Bij (Roegholt, p. 106). Zo verkreeg de Bij in één klap een lucratief kinderboekenfonds. De serie, die naar Amerikaans voorbeeld Gouden Boekjes werd genoemd, sloeg in Nederland eveneens geweldig aan. Een prentenboekje in meer-kleurendruk voor slechts een gulden vijftig konden ook ouders aan deze kant van de oceaan niet laten liggen. De boekjes hadden hetzelfde degelijke uiterlijk als de Amerikaanse exemplaren; een gekartonneerd kaftje met een gouden ruggetje en het binnenwerk gedrukt op stevig papier, met hetzelfde handzame formaat (20 × 17). Om de lage prijs te kunnen handhaven werden de deeltjes gedrukt in een oplage van tien- à vijftienduizend. Ook belangrijk zijn natuurlijk de namen die De Bezige Bij aan de serie had weten te binden. De redactie van de serie bestond uit Han G. Hoekstra en Annie M.G. Schmidt. Han Hoekstra selecteerde meestal de titels uit het Amerikaanse aanbod (Linders, p. 16). Vervolgens verdeelden Hoekstra en Schmidt de boekjes om ze te vertalen of te bewerken. Van De Bezige Bij kregen beide auteurs de volledige vrijheid om de verhaaltjes naar hun hand te zetten. Het allereerste boekje van de serie verschijnt in 1953, Pietepaf het circushondje, en is vertaald door Annie M.G. Schmidt. Ook dit boekje kent een lange voorgeschiedenis. Bij Simon and Schuster verscheen Little Peewee in 1948, maar het oorspronkelijke verhaal dateert al uit 1934. Toen heette het nog Now open the Box. Vanaf 1953 zal Schmidt in {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘De lucht begon in het oosten rood te worden, de dag brak aan, over een half uur zou het klaarlicht zijn.’ In 1980 werd Abeltje door The Tjong Khing van nieuwe illustraties voorzien.==} {>>afbeelding<<} totaal achtentwintig boekjes uit de serie vertalen en bewerken. In 1972 verlaat zij de redactie. In totaal is de Nederlandse serie uitgegroeid tot zesenzeventig boekjes. Hoekstra deed er zesenveertig en beiden, zowel Hoekstra als Schmidt, schreven één ‘oorspronkelijk’ Gouden Boekje. In 1959 verschijnt Wim is weg (nr.35). Het omslag vermeldt ‘Oorspronkelijk Nederlands Gouden Boekje’. Op de titelpagina staat ‘naverteld door Annie M.G. Schmidt’. Bij een reeks samenhangende illustraties van Rogier Boon had Schmidt teksten geschreven. Wim is weg gaat over een jongetje dat voor zijn verjaardag een rood fietsje krijgt. De tuin van zijn ouders is niet groot genoeg voor Wim en zijn fietsje. Hij wil naar Spanje. Hij fietst en fietst en fietst... en verdwijnt. Ouders ongerust. Politie ingeschakeld. Wim komt in een politiebericht op de televisie en alle mensen in de stad gaan op zoek naar Wim. Donkere gebieden waarin zich lichtbundels aftekenen staan er op de tekening. ‘Duizend lampjes zoeken naar Wim. In de stad en op de weg, in het veld en in de bossen. Duizend lampjes zoeken en zoeken. En de maan zoekt mee.’ Wim wordt gevonden en droomt in zijn eigen bedje verder over zijn fietsreis naar Spanje. De formule van het verhaal past goed in de lijn van andere Gouden Boekjes. Bij De Bezige Bij vonden ze het verhaal zo leuk dat ze besloten het boekje te publiceren. Geheel tegen het contract met The Golden Press in want het was niet de bedoeling dat landen die de rechten van de Golden Books hadden gekocht de succesformule met eigen boekjes gingen aanvullen, maar de Golden Press kneep een oogje dicht. Eén keer hebben ze gevraagd om de oorspronkelijke Amerikaanse titel, maar daar zijn ze niet meer op teruggekomen. Hetzelfde gebeurde met De jarige stad (nr.68, 1975) dat door Hoekstra werd geschreven en door Veronica van Vliet werd geïllustreerd. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘“Wat hebben we elkaar een tijd niet gezien, zeg! Allereerst: hoe gaat het eigenlijk met ons allemaal.”’ Illustratie van Wim Bijmoer uit De A van Abeltje (1955), het vervolg van Abeltje, dat begint met een reünie van de liftvaarders.==} {>>afbeelding<<} Als je alle boekjes en hun oorspronkelijke Amerikaanse versies naast elkaar legt, blijkt inderdaad de grote vrijheid die de auteurs bij de vertaling of bewerking naar het Nederlands hebben genomen. Sommige boekjes zijn vrijwel letterlijk vertaald, andere daarentegen zijn dusdanig veranderd dat ze - op de illustraties na - weinig meer met het origineel te maken hebben. De opzet van de Gouden Boekjes biedt natuurlijk alle mogelijkheden voor een vrije bewerking. Vrijwel zelden komen er grote stukken tekst in voor, de korte zinnetjes zijn vaak slechts een ondersteuning van de illustraties en daardoor gemakkelijk te bewerken naar eigen fantasie. Globaal zijn de bewerkingen van Schmidt in te delen in de volgende categorieën: (bijna) letterlijke vertalingen, bewerkingen van proza, bewerkingen van rijmpjes en bewerkingen van rijm naar proza. Van de letterlijk vertaalde boekjes zijn De beesten van boer Jansen (nr.50, 1965; vertaling van The Animals of Farmer Jones, nr.11, 1942) en Het verlegen poesje (nr.11, 1954; vertaling van The Shy Little Kitten, nr.23, 1946) aardige voorbeelden. Hier en daar is er een uitroepteken toegevoegd of een tussenvoegsel weggelaten, maar de verschillen zijn niet noemenswaardig. Sommige letterlijk vertaalde boekjes hebben van Schmidt wel een bewerkte titel gekregen. The Little Red Hen (nr.6, 1942) verandert in Kippetje Tok (nr.49, 1965). Bij deze Nederlandse versie is gebruik gemaakt van de herziene Amerikaanse druk, met nieuwe illustraties van J.P. Miller. Vreemd genoeg is wel de eerdere illustratie van Rudolf Freund voor het omslag van het boekje gebruikt. Bij de Indianen (nr.31, 1958) bevat op één punt meer uitleg dan het Amerikaanse Broken Arrow (nr.299, 1957). Schmidt vertaalt een ‘bobcat’ uitgebreid in ‘een lynx, een soort gevaarlijke wilde kat’, waarschijnlijk ter verduidelijking voor de Nederlandse kleuters die in ons polderlandschap niet dagelijks met dit exotische dier in aanraking komen. Bij één vertaling, waar verder ook nauwelijks veranderingen in zijn aangebracht, verliest de bewerkte titel zijn oorspronkelijke kracht. Dennis the Menace (nr.386, 1959) wordt door {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Schmidt omgedoopt tot Toontje m'n zoontje (nr.39, 1960). Gebrek aan inspiratie? Of waren de ouders van eind jaren vijftig, begin jaren zestig nog niet rijp voor een titel als ‘Diederik Dondersteen’? Bij de prozabewerkingen zijn de verschillen in de tekst in sommige gevallen afhankelijk van de illustraties, die in de Nederlandse versie anders zijn opgenomen dan in het oorspronkelijke verhaal. Soms is de volgorde van een aantal illustraties omgedraaid, in een ander geval ontbreekt er zelfs een aantal tekeningen. Zo duurt de lijdensweg van The Big Brown Bear (nr.89, 1944) aanmerkelijk langer dan die van zijn Nederlandse neef Bondewijn de beer (nr.30, 1958). Het verhaal gaat over een beer die in een holle boom een honingraat ontdekt en de verleiding niet kan weerstaan om zijn poot in die boom te steken. De bijen worden natuurlijk ernstig gestoord door deze harige dievenklauw en beginnen te protesteren. In de Amerikaanse versie gebeurt er dan het volgende: ‘The big brown bear pulled out his paw and ran away so fast that he left die bees far behind him. But alas! he caught his foot in the root of a tree and tumbled over and over and rolled down the hill into a thorn bush. Swarming after him in a big cloud, the bees were ready to zoom down on his head. So the poor bear had to act fast. Pulling and kicking and tugging, he tore himself loose at last, leaving a great deal of fur in the bush. He ran towards the brook, jumped into the water, and hid there with only his nose showing.’ Boudewijn de beer heeft het aanzienlijk makkelijker. Ook op hem zijn de bijen wel kwaad, maar ‘Boudewijn schrok en liep weg. Hij liep heel heel hard weg. Hij rende naar de beek en sprong in het water.’ Wel moet Boudewijn in het water nog een extra slag leveren: ‘Het water was erg koud en hij durfde zich niet te verroeren zelfs niet toen er een waterslang aan zijn teen kriebelde.’ De illustratie met de waterslang komt in de Amerikaanse versie niet voor, terwijl in het Nederlandse boekje de struik met doornen niet is opgenomen. Dat Schmidt niet in het geheel gespeend is van Hollandse nuchterheid blijkt bij de vertaling van Sam the Firehouse Cat (nr.580, 1969). Het is het {== afbeelding ‘Prompt om acht uur, daar kwamen ze. Alle drie tegelijk. Daar was allereerst meneer Tump. Hij was nog dikker dan het vorig jaar; hij hijgde en veegde zich met zijn zakdoek langs het voorhoofd. Vlak achter hem kwam juffrouw Klaterhoen, schraal en een beetje snibbig, zoals altijd. En daarachter kwam Laura. Haar dikke donkere krullen dansten warrig om haar hoofd. Ze lachte, en ze had Sam, het Amerikaanse konijn, op haar arm.’ Illustratie van The Tjong Khing uit De A van Abeltje (1980). De struise mevrouw rechts is de moeder van Abeltje.==} {>>afbeelding<<} {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Pagina uit Het Parool, d.d. 29 januari 1955. Links een kinderversje van Schmidt, ‘Liever kat dan dame’, met een tekening van Wim Bijmoer, en een aflevering van ‘Jip en Janneke’, met silhouetjes van Fiep Westendorp. Zij illustreerde ook het verhaaltje van Wilkeshuis, rechts.==} {>>afbeelding<<} {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} verhaal van een stoere kater die tijdens een brand in een pakhuis een moederpoes, Mrs. Catz, en haar dochter Becky op dappere wijze het leven redt. Voor Mrs. Catz gaat, als het gevaar geweken is, het leven weer verder: ‘But Becky stays with Sam, her Hero. They get married right away.’ De Nederlandse poezen mevrouw Kats en haar dochter Betsie zijn natuurlijk ook blij dat ze gered worden door Sam de brandweerkat, maar Betsie lijkt minder onder de indruk van de kater. Ze ‘blijft bij Sam’, maar van ‘haar held’ is geen sprake. En ze gaan ook wel trouwen, maar niet ‘right away’. Vertaling van kinderversjes brengt natuurlijk de problematiek van passende of niet passende rijmwoorden met zich mee. In het geval van Katie the Kitten (nr.75, 1949), een verhaaltje op rijm, heeft Schmidt gekozen voor een bewerking in proza, getiteld Poes Pinkie (nr.5, 1953). ‘Katie the Kitten, a small tiger cat, / is asleep in the hall, in a ball, in a hat.’ wordt bewerkt tot: ‘In de gang staat een tafeltje. En onder dat tafeltje ligt een hoed. En in die hoed... Poes Pinkie! Poes Pinkie is in slaap gevallen.’ Het voordeel van de Nederlandse versie is dat de avonturen van Poes Pinkie uitgebreider verteld worden; Katie the Kitten is door het rijm aandoenlijker om voor te lezen. In Het walvisje (nr.55, 1965), de bewerking van The Happy Little Whale (nr.393, 1960), laat Schmidt de zinnen wel op elkaar rijmen. Soms verkort ze de {== afbeelding ‘Liever kat dan dame’ werd in hetzelfde jaar 1955 opgenomen in Ik ben lekker stout. Wim Bijmoer maakte er een nieuwe, tekening bij. De katse dame kan beschouwd worden als een voorloper van Minoes (1970).==} {>>afbeelding<<} {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op 13 oktober 1952 wordt het eerste deel van het hoorspel De familie Doorsnee door de Vara op de radio uitgezonden. Tot 21 april 1958 zou dit feuilleton - met langdurige onderbrekingen - worden voortgezet. De serie stond onder regie van Wim Ibo, aan wie deze brief van 1 november 1956 was gericht. Voor de tekst moest Annie M.G. Schmidt rekening houden met enkele beperkingen. Zo mochten de personages geen alcohol drinken en was ook het woord ‘kontje’ taboe.==} {>>afbeelding<<} {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Amerikaanse tekst van vier tot twee regels; op andere bladzijden houdt ze zich wel aan de lengte en bewerkt alleen de inhoud. Een duidelijk verschil tekent zich af aan het eind van het verhaal van het walvisje (dat op zee wordt gevangen, in een soort dolfinarium terechtkomt en dan gelukkig weer een soortgenootje aantreft): ‘They wear fancy hats and shake flippers with their friends / and they jump for fish and when the show ends... / They sometimes stand right up on their tails / and squeak for joy, those two happy little whales!’ Schmidt vertaalt dit in: ‘Ze spelen en duiken en dragen een hoed, / ze doen alle kunstjes, ze kunnen het goed. / De kinderen roepen: Bravo! en Hoezee! / en gooien een heleboel vis naar benee. / Het is hier heerlijk, het water is blauw. / Jij hoort bij mij. En ik hoor bij jou.’ Schmidts tekst is hier meer geïnspireerd door de tekening dan die van haar Amerikaanse collega. Op de illustratie staan acht kinderen afgebeeld die vis in het water gooien. Het Animal Counting Book (nr.584, 1969) is een adaptatie van een oud Engels bakerrijm ‘Over in the meadow’, waarmee je kinderen kunt leren tellen en ze een aantal werkwoordsvormen onder de aandacht kunt brengen. Schmidt neemt in haar bewerking Beestjes tellen (nr.61, 1972), waarbij zij zich aan het oorspronkelijke achtregelige rijmpje houdt, wel het ‘tel’aspect over, maar benadrukt niet de verschillende werkwoordsvormen. Een voorbeeld ter illustratie. ‘Over in the meadow / where the stream runs blue / Lived an old mother fish / and her little fishes two / Swim said the mother / We swim said the two / So they swam all day / where the stream runs blue.’ De herhaling van de beginregel ‘Over in the meadow’ wordt door Schmidt bewerkt tot een beginregel die elke keer over een moederdier gaat: ‘Dit is moeder vis / ze zwemt elke week / ieder uur van de dag / elke dag van de week / en de kleine visjes / zwemmen met haar mee / laten we ze tellen: / ja, het zijn er twee.’ Niet in alle vertalingen komt Schmidt geïnspireerd naar voren. De vertaling van Rabbit and his Friends (nr.169, 1953) in Rolle bolle beest (nr.34, 1959) bij voorbeeld, geeft mij een beetje het {== afbeelding ‘Ik ben Ali / Cyaankali, / de gevaarlijke vrouw van Rotterdam. / Kijk ik 's fijn gaan. / Op de Lijnbaan / zet ik iedereen in vuur en vlam / en ik lok de here mee / naar de Kaskedee / en ik doe wat in d'r thee.’ Illustratie van Wim Bijmoer uit Doorsnee in doorsnee (1956), de tweede bundel waarin een aantal liedjes uit de radioserie over de familie Doorsnee was opgenomen.==} {>>afbeelding<<} {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} gevoel alsof het met de Franse slag gedaan is. Het grappige van de Amerikaanse tekst zit in een aantal bijvoeglijke naamwoorden die steeds terugkomen. De herhaling van deze woorden maakt het boekje nu juist zo leuk om voor te lezen, maar Schmidt lijkt zich in het geheel niet aan deze zangerige tekstherhalingen van het Engels gestoord te hebben. ‘Er was eens een konijntje. Het was een heel wild konijntje en op een keer viel hij in een erg diep hol. Hoepelepoepelepoep... daar viel hij, en hij kwam terecht boven op een ei.’ is de vertaling van ‘One day when Rabbit was playing by the river bank he fell into a deep, dark, muddy hole. Bumpety, bumpety, bump he went - right down on top of a little roly-poly egg.’ Uit dit ‘roly-poly’ ei komt een beestje te voorschijn, het Rolle bolle beest uit de Nederlandse titel. Voor het echter zover is dat het konijn zijn vrienden, waaronder een kip, een bever, een eend en een eekhoorn, het grote nieuws kan meedelen, heeft het ‘roly-poly’ ei nog een lange weg te gaan. En ‘Hij [het konijn] duwde en duwde net zo lang tot hij het ei uit het hol had geduwd.’ klinkt dan toch matter dan ‘So he got behind the little roly-poly egg and pushed and pushed, and he pushed it right up out of the deep, dark, muddy hole into the warm sunlight.’ {== afbeelding Illustratie van Wim Bijmoer bij ‘Huwelijksreis’ uit Doorsnee in doorsnee (1956). ‘Dit reisje doe je eenmaal in je leven’.==} {>>afbeelding<<} {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} De twee boekjes die mijns inziens het leukst vertaald zijn door Schmidt zijn Sambo het kleine zwarte jongetje (nr.9, 1954) en Vijf brandweermannetjes (nr.6, 1953). Waar sommige van haar vertalingen of bewerkingen vrij zakelijk gehouden zijn, lijkt hier iets van de onmiskenbare Schmidt-humor om de hoek te komen. Little Black Sambo (nr.57, 1948) is het verhaal van een klein zwart jongetje - ‘pik pik zwart’ - die van zijn ouders - die ook ‘pik pik zwart’ zijn - mooie kleertjes, mooie paarse schoentjes met roze zooltjes en een mooi para-pluutje krijgt. Vervolgens gaat hij een wandelingetje maken in ‘the Jungle’, dat door Schmidt omschreven wordt als ‘het Wilde Woeste Woud’. Dat het wild en woest is wordt al gauw duidelijk want om de paar bomen komt hij een gevaarlijke tijger tegen die klein zwart jongetje Sambo op wil eten. Om zijn leven veilig te stellen, geeft Sambo elke keer een kledingstuk weg; eerst zijn jasje, dan zijn broekje, vervolgens zijn prachtige paarse schoentjes met roze zooltjes en als laatste zijn para-pluutje. In Schmidts versie spreekt tijger nummer drie de kleine Sambo niet zo slim tegen als zijn Amerikaanse collega: ‘“What use would your shoes be to me? I've got four feet, and you've only got two; you haven't got enough shoes for me.” But Little Black Sambo said, “You could wear them on your ears.”’ Schmidts Sambo lijkt (ook door het ontbreken van twee illustraties) geen tegenspraak te dulden en zet de schoentjes gewoon op het hoofd van de tijger die met een verbaasde blik het nakijken heeft. Niet zeuren of onderhandelen, lijkt Sambo te denken, wegwezen! De tijgers komen elkaar tegen en krijgen ruzie over wie er het mooist uitziet. Dat ontaardt in een woeste achtervolging rondom een boom ‘en ze liepen zooooooooó verschrikkelijk hard, dat ze smolten.’ Sambo raapt zijn kleertjes weer op en moeder Mambo gaat pannekoeken bakken van de overgebleven (tijger)-boter, die in de Amerikaanse versie door vader Jumbo wordt opgehaald, maar bij Schmidt gaat kleine Sambo met de eer strijken. Voor het gemak lijkt ze zich even niet aan de illustratie te storen. Eind goed, al goed ‘and Black Mumbo ate Twenty- {== afbeelding Illustratie van Wim Bijmoer bij ‘De mislukte fee’ uit Op visite bij de reus (1956), eerden verschenen in Het Parool van 17 december 1955. ‘En wit van zenuwachtigheid / zei 't feetje: [...] Ik ben een spree met foeten.’==} {>>afbeelding<<} {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Vier en twintig engeltjes / zaten met hun hengeltjes / boven op de regenboog, de eerste dag van Mei.’ Illustratie van Wim Bijmoer uit De lapjeskat (1957). Het versje en de tekening verschenen eerder in Het Parool van 8 mei 1954.==} {>>afbeelding<<} {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} even pancakes, and Black Jumbo ate Fifty-five, but Little Black Sambo ate a Hundred and Sixty-nine, because he was so hungry.’ ‘En moeder Mambo at eén en dertig pannekoeken. En vader Sambo at zeven en vijftig pannekoeken, maar Sambo het kleine zwarte jongetje at honderd negen en zestig pannekoeken, want hij had heel erge honger.’ Misschien dat Schmidt vanwege die ‘heel erge honger’ de ouders een paar pannekoeken meer gunde. Bij Vijf brandweermannetjes (nr.6, 1953) valt Schmidt direct met de (Nederlandse) deur in huis. Geen letterlijke vertaling van ‘A little house caught on fire.’, maar ‘Er was eens een huisje en daar woonde de familie Lutteput.’ In de Amerikaanse versie Five Little Firemen (nr.301, 1949) wordt pas na twaalf bladzijden duidelijk wie er nou eigenlijk in het brandende huis woont, maar Schmidt betrekt de lezers direct bij het noodlot van deze familie, de Lutteputjes. Door de idiote achternaam is de familie een begrip geworden, hoewel de Amerikaanse ‘Hurricane Jones Family’ er ook niet om liegt. Ook al woont de Hurricane Jones Family in een ‘little house’, ze houden er wel een ‘jolly fat cook’ op na. Bij Schmidt lijkt dit personage meer een logé te zijn, tante Mina. Als alle familieleden het huis uit zijn gevlucht heerst er verwarring. ‘Maar waar is tante Mina Lutteput? Dikke tante Mina Lutteput? O kijk, boven! Voor het raam! Ze is te zwaar om naar beneden te dragen. Ze is ook te zwaar om in het zeildoek te springen. Maar de brandweermannetjes schieten een touw naar boven! En het derde brandweermannetje helpt dikke tante Mina Lutteput om aan dat touw naar beneden te glijden.’ Het is jammer dat de illustratie uit de Amerikaanse versie, waarop de dikke dame halverwege het touw bungelt en ‘Jewallopers!’ uitroept, niet is overgenomen in de Nederlandse versie. Daar was door Schmidt vast een prachtig equivalent voor verzonnen. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Bregje Boonstra Pink Lemonade versus priklimonade Tweeënveertig kinderversjes in het Engels Hoe leg je Annie M.G. Schmidt aan een buitenlander uit? Je begint te vertellen hoe ze na de oorlog het stof van braafheid en gezapigheid uit de Nederlandse jeugdliteratuur wegblies en hoe zij de toon zette voor de komende decennia. Wat haar betreft zouden de klanken luchtig zijn, met regelmatig een dissonant, waar het publiek rechtop van in de stoel zou schieten. Uiteraard heb je het over humor en verbeeldingskracht, over verzet tegen autoriteit en burgermoraal en over literair vakvrouwschap, en het is moeilijk om een hiërarchie aan te brengen in de epitheta dwars, onconventioneel, oorspronkelijk, nuchter, ironisch en anarchistisch. Je vermeldt haar grote en durende populariteit, somt alle prijzen en onderscheidingen op en schetst als klap op de vuurpijl hoe zelfs die volwassenen die het kinderboek beschouwen als het te verwaarlozen speelhoekje van de literatuur, de schrijfster met eerbied en waardering behandelen. Zal de arme, onwetende buitenlander er wijzer van worden? De beste uitleg zou uiteraard te vinden zijn in een stapel boeken, maar echt hoog is die niet, in verhouding tot het belang dat wij als Nederlanders aan het werk van Annie Schmidt hechten. We hebben bij voorbeeld Jip en Janneke in het Arabisch en Waaidorp in het Tsjechisch te bieden (A.M.G. heet daar Schmitova). Wiplala is er in verschillende talen, waaronder Grieks (in transcriptie: Ho kurios Gop-lala) en het meest verspreid is Minoes in acht talen: Zweeds, Noors, Spaans, Catalaans, Duits, Italiaans, Grieks en Frans (Cette mystérieuse Minouche). Pluk van de Petteflet, Otje en Heksen en zo bestaan echter alleen in het Spaans en het Duits. Het zal misschien opvallen dat de grote afwezige het Engels is. Er bestaan wel oude vertalingen van Jip en Janneke, Abeltje, Floddertje en Waaidorp, maar daaruit zal de lezer een wazig en incompleet beeld van Annie Schmidt krijgen. De auteur beklaagde zich daar zelf al over, toen haar in 1988 in Oslo de belangrijkste internationale onderscheiding op kinderboekengebied, de Hans Christian Andersenprijs werd uitgereikt. Zij sprak {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Annie M.G. Schmidt, d.d. 16 maart 1956, aan A.Th. Mooij (Theo), beter bekend onder zijn pseudoniem A. Marja. In de oorlog zat Mooij in Yerseke op Zuid-Beveland, niet ver van Kapelle, waar de vader van Schmidt dominee was. Zelf was ze toen bibliothecaresse in Vlissingen. 16 maart '56 / Lieve Theo, / Wat was ik ontroerd door je / stukje over mijn vader! Ik was / er honderdmaal blijer mee dan / met welke critiek dan ook. / Hartelijk dank; ik heb het ook aan / mijn moeder gestuurd, die nu weer / in Kapelle woont bij haar oude / gedienstige. Ik kreeg namelijk / uit alle windstreken het stukje / toegestuurd. Afgezien van de ‘vader’ kwestie vond ik het een / prachtig artikel. / Je moet eens 'n keer aankomen. Zo ver / zit je niet van me vandaan! Gaat het / je goed? Ik lees wel eens wat van je / en ik houd altijd nog erg van je / gedichten. Maar ik ben zelf op / 't moment vergaand in de broodschrijverij / werk me rot aan alle opdrachten en voor / de rest heb ik alleen contact met twee of / drie Parool-mensen, verder zit ik thuis / bij m'n man en m'n jongetje en ben een / saaie grijze huismus. / Ben je weer getrouwd? Nou ik hoop / het allemaal eens uitvoeriger te horen. / Dag. En tot ziens. En je stukje / over mijn vader bewaar ik zorgvuldig / ten eeuwigen dage. Liefs van je / Annie==} {>>afbeelding<<} {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} bij die gelegenheid een origineel en geestig dankwoord uit, in de vorm van een brief aan Andersen, waaruit ik het hier van belang zijnde citeer: ‘It is a bit curious and frustrating to make a speech in English, when my best books are not available in that language. The international jury had to read my work in German or Japanese or Danish, perhaps to their irritation. The Dutch ibby (International Board of Books for Young People) kept saying: O, she's very popular in Holland. So is football, the jury replied, but because she is on the nomination list since 1960, we'll take the risk. And so they did.’ Terzijde zij opgemerkt dat het dankwoord zelf een uiterst beknopte, maar treffende kennismaking biedt met Annie Schmidts schrijf- en denkwijze. Het is interessant om uit deze paar regels af te leiden welke boeken de schrijfster zelf als haar beste beschouwt. Afgaande op de lijst van (ontbrekende) vertalingen zouden dat dus Wiplala, Minoes, Pluk van de Petteflet, Heksen en zo en Otje zijn. Persoonlijk zou ik elke buitenlander in welke taal dan ook in de eerste plaats willen laten kennis maken met de kinderversjes. Daar ligt voor mij de kern van het werk. Daar is de toon gezet, het vak geleerd en de basis gelegd, waarop Schmidts oeuvre verankerd ligt in de Nederlandse cultuur. Tussen 1950 en 1960 - overigens ook de tijd van De familie Doorsnee en Pension Hommeles - werden meer dan driehonderd kindergedichten geschreven, in 1987 verzameld in de kloeke, finale bundel Ziezo. Maar ja... tante Trui en tante Toosje met thee en beschuitjes op de canapee, Heldere Griet die het Haarlems mannenkoor door de chloor haalt, juffrouw Van Lije uit Hillegersberg die haar leven wijdt aan het breien van slobbroekjes, Arie Zurezult uit Wassenaar die in de oudejaarsnacht het hele huis opblaast - ‘het was een klap die men kon horen / tot in de buurt van Apeldoren’ - en het fijnbesnaarde paard uit Dedemsvaart, dat zo mooi viool kan spelen: Hollandser kan het niet! Toch zijn er, o wonder, van deze verzen tweeënveertig in het Engels vertaald, die onder de titel Pink Lemonade in 1981 verschenen bij de Amerikaanse uitgeverij {== afbeelding ‘Dit is Johanna Krakebeen. / Zij gaat wel uit, maar nooit alleen. / Haar grote hond gaat altijd mee. / Ze kijken nijdig, alle twee.’ Illustratie van Wim Bijmoer bij ‘Johanna Krakebeen’ uit De graaf van Weet-ik-veel (1957), eerder verschenen in Het Parool van 13 oktober 1956, maar met een andere tekening van Bijmoer.==} {>>afbeelding<<} {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Zij zitten samen in de kerk, / maar - in een kooi met traliewerk. / Op school gaat alles goed en mooi. / Zij zitten daar óók in een kooi.’ ‘Johanna Krakebeen’, getekend door Fiep Westendorp in Ziezo (1987).==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Versie (in kleur) van ‘Johanna Krakebeen’ door de Amerikaanse illustrator Linda Cares in Pink Lemonade (1981), de Amerikaanse vertaling van een aantal van Schmidts kinderversjes.==} {>>afbeelding<<} {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Jenny Dalenoord aan het werk, ± 1957. In 1955 illustreerde Dalenoord De Ark, een door Annie M.G. Schmidt samengestelde bloemlezing voor de jeugd. Wiplala (1957) en Wiplala weer (1962) werden ook door Jenny Dalenoord van tekeningen voorzien.==} {>>afbeelding<<} {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Wm. B. Eerdmans. Als veel belangrijks in het leven gebeurde het bij toeval. De vertaalster Henrietta ten Harmsel werd in 1922 in Amerika geboren als kind van emigrantenouders. Tot 1985 was zij hoogleraar Engels aan het Calvin College (een soort Amerikaanse Vrije aniversiteit) in Grand Rapids, Michigan. Zij promoveerde op Jane Austen, schreef een boek over Revius en vertaalde naast zijn poëzie ook gedichten van Jeremias de Decker en sonnetten van P.C. Hooft. Hiervoor ontving ze in 1985 de Martinus Nijhoff-prijs. Toen de vertaalster eens zeeën van tijd had vanwege een gebroken voet - lang leve de gebroken voeten, daar hebben we ook Pippi Langkous aan te danken - probeerde ze voor haar plezier iets heel anders dan haar zeventiende-eeuwse poëten. Annie Schmidt bleek enthousiast over het resultaat en zo ontstond Pink Lemonade in een oplage van tienduizend exemplaren, die inmiddels uitverkocht zijn. De uitgeefster overweegt een herdruk. Voor vertaalde poëzie van een in Amerika onbekende dichter lijkt dat geen slecht resultaat. De Nederlander die met Annie Schmidt is groot geworden en die Pink Lemonade in handen krijgt laat het er van schrik haast weer uit vallen. Groot worden met Annie Schmidts versjes betekent namelijk ook dat de zwarte, enigszins hobbelige en eigenzinnige lijnen van Wim Bijmoer op het netvlies gegrift staan. Wie de bekende regels hoort ziet onmiddellijk de kleine, naar het karikaturale neigende tekeningen, met een voorliefde voor uitgesproken neuspartijen. Hij ziet groothoofdige kindertjes, opgedirkte koningen en koninginnen, bolle mevrouwen met brede boezem en paarden met langgerekte hoofden. Bij Pink Lemonade is het titelgedicht bepalend voor de kleur van de als prentenboek uitgegeven bundel. Op het druk versierde omslag knalt je van een roze vlak de boektitel tegemoet in het geelst denkbare geel. Het binnenwerk is per dubbele pagina om en om uitgevoerd in full colour en zwart-wit met zeer roze steunkleur. Ook illustratrice Linda Cares houdt van karikaturale accenten, die haar werk qua lijn vaart {== afbeelding ‘Uit met juffrouw Knoops’ is een verhaal van Schmidt, dat voor het eerst in 1955 werd gepubliceerd in de door haar samengestelde bloemlezing De Ark. Juffrouw Knoops heeft een hoed met een voile en een halsbontje van rode vos. De illustratie is van Jenny Dalenoord.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding In 1989 werd Uit met juffrouw Knoops afzonderlijk uitgegeven, nu met kleurillustraties van Fiep Westendorp. ‘Je zou zeggen dat de vos leefde.’==} {>>afbeelding<<} {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} en humor geven. Op de vierkleurenpagina's ontstaat er echter zo'n woeste hutspot - die het midden houdt tussen Mexicaanse en Oosteuropese volkskunst - dat de lust tot lezen je tijdelijk vergaat. {== afbeelding ‘Daar, in die hoek, halfverscholen tussen de gordijnen, stond een man. Het was een man met een lange hals. Hij had een gemeen gezicht.’ Illustratie van Jenny Dalenoord in De Ark (1955), bij ‘Uit met juffrouw Knoops’.==} {>>afbeelding<<} Vóór de vraag naar het hoe van de vertaling komt de minstens zo belangrijke vraag naar het wat. Ziezo draagt als ondertitel: De 347 kinderversjes. Dat is de omvang die Annie Schmidt zelf vaststelde voor het ‘corpus’ van haar gedichten voor kinderen, toen Tine van Buul en Reinold Kuipers de bundel samenstelden. Henrietta ten Harmsel vertaalde er tweeënveertig van en bepaalde daarmee Schmidts gezicht in Amerika. In een vraaggesprek met Vrij Nederland geeft de vertaalster haar visie op het werk waar ze zich mee bezighield: ‘Die kindergedichten zijn allemaal integer. Ze zijn “sound”, ze zeggen iets over het leven dat klopt, dat goed is. Kindergedichten moeten opvoedend zijn, jazeker, maar zo dat de kinderen het niet merken [...] Het hoeft niet altijd een boodschap te zijn. Het moet iets zijn over hoe de wereld in elkaar zit, hoe het gaat in het leven en hoe gek andere mensen soms zijn. Niet over hoe de wereld eigenlijk zou moeten zijn, maar hoe zij is. Annie Schmidt heeft altijd iets goeds te zeggen voor het leven in haar gedichten en verhaaltjes, een soort spirit for life.’. Ten Harmsel geeft als keuzecriterium de vertaalbaarheid aan en hield zich voor dat Amerikaanse kinderen de versjes leuk moesten vinden. Dientengevolge zijn alle bundeltjes vertegenwoordigd, maar is Het beertje Pippeloentje integraal afgevallen, want ‘het heeft niets in het Engels’. Het lijkt me waarschijnlijk dat hier mede een leeftijdscriterium gespeeld heeft. Ook in het Nederlands vormt het beertje-met-de-pet in het totaal van het oeuvre een soort eilandje van eenvoud, dierbaarheid en intimiteit, waar het vooral voor de allerkleinsten goed toeven is. Binnen het verzameld werk voor de verzamelde lezers heeft Pippeloen uiteraard zijn plekje. Een keuze die beoogt de auteur te introduceren zoekt nog een lezerspubliek, probeert zich daarop te richten en wil dus de leeftijden niet te sterk uiteen laten lopen. Door Ten Harmsels bril, dat wil zeggen via de door haar gekozen gedichten naar Annie Schmidt kijkend, vind ik het beeld niet helemaal kloppen, een tikkeltje te roze gekleurd. Het titelgedicht - ‘Daarginds in de tuin van de Franse markies zijn {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Fiep Westendorps versie van de gemene man met de lange hals in Uit met juffrouw Knoops (1989).==} {>>afbeelding<<} heel geheimzinnige paden...’ reken ik niet tot 's schrijfsters meesterwerken. Het hoort bij de categorie solide, fantasievolle en vriendelijke kinderpoëzie. Daarbij passen bij voorbeeld ook het varkentje Lanterfant dat vanwege zijn luiheid 's avonds geen knolletjes te eten krijgt, de dieren die voor de boerderij zorgen wanneer de boer en de boerin naar de stad zijn, het bedje waarin Jan 's avonds naar Milaan rijdt, en zo zijn er nog meer. Annie M.G. Schmidt wordt hier opgediend als Pink Lemonade, maar zelf deed ze de vijver vol priklimonade. En priklimonade doet haar karakter meer recht. Gelukkig komt de dwarse, opruiende kant ook voldoende aan bod. We treffen de kip Cato die de smetteloos witte legwereld schokt met een kleurig paasei, zebra Mac Flopje in zijn geruit hansopje, het varkentje uit Soest dat zo'n voortreffelijk typiste is en het aanzwellend geklets over Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan, die de kraan liet open staan. In een artikel in Children's Literature beschrijft Ten Harmsel Annie Schmidts ‘constant desire to bring the worlds of reality and imagination together’ en belicht ze de raakvlakken met Hans Christian Andersen. Zo belandden in Pink Lemonade de gelukkige echtverbintenis tussen de pook en de tang, het girafje dat maar steeds niets ziet aan de andere kant van de muur, terwijl de wezeltjes zeker weten dat er van allerlei prachtigs is, en ‘De tijd van elfjes is voorbij’, ‘one of Annie Schmidt's finest poems’. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} The Time of Elves (eerste couplet) I always hear my father say, ‘The time of elves has gone away. They don't dart now, like long ago between the flowers along the row; not in the park, nor do they perch on flowering bushes by the church. Not under the willows, night or day; the time of elves has gone away.’ But one night as I lay awake, the moon shone bright on grass and lake. A little man under the apple tree brought a silver-white horse for me. Pooh, pooh, fiddle dee doo, nobody knows what's really true! {== afbeelding ‘[Lotje] deed de doos open. Daar lagen netjes op een rijtje, meneer Blom, Nella Della, Johannes en Wiplala [...]. Meneer Blom stond het eerste overeind, kwam uit de doos, stak zijn hand uit en zei: “Hoe maakt u het, dokter?”’ Illustratie van Jenny Dalenoord voor Wiplala, althans voor de latere drukken.==} {>>afbeelding<<} De tijd van elfjes is voorbij Mijn vader zei, mijn vader zei: De tijd van elfjes is voorbij. Ze dartelen niet meer, net als toen, tussen de bloemetjes van 't plantsoen. Ze spelen niet meer in het perk tussen de rozen, bij de kerk, onder de wilgen van de wei. De tijd van elfjes is voorbij. Maar toen ik 's avonds wakker was, toen scheen de maan zo wit op 't gras. Een mannetje onder de pereboom had een wit paard aan een zilveren toom. Ran plan, flindere flan, niemand weet er het fijne van. De vertalingen zelf zijn bewonderenswaardig. Ze getuigen van respect voor Schmidts binding met ritme en rijm en ook al staat er op de titelpagina ‘translated and adapted’, mijns inziens volgt Ten Harmsel de merkwaardige personen en gebeurtenissen waar mogelijk met grote trouw. Bij voorbeeld in de laatste strofen van Little Miss Lickapan / Vingertje-Lik: {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Come on,’ the King shouted, ‘just hand me a knife; You always love Easter Cake, dear little wife.’ So the King took the knife, and he stuck it in deep, But, oh, what a shock: The cake started to weep! The cake gave a howl, the cake gave a shout, And everyone heard it: ‘Oh, please let me out.’ The King cut in farther - and what do you think? A big stream of tears came out, frosted in pink. And then came a foot that was kicking like mad, And then came the princess, quite sticky, but glad. Then all round the table the guests said, ‘My land!’ As Little Miss Lickapan gave them her hand. ‘All right!’ said the King. ‘That's enough!’ said the Queen. ‘Now you just get busy and lick yourself clean.’ Komaan, zei de koning, het mes er maar in! U houdt toch van roomtaart, hè lieve gravin? Toen nam hij het mes om de taart aan te snijden maar o, wat een wonder! De taart stond te schreien! De taart stond te huilen, de taart gaf geluid! En duidelijk hoorde men: Ik wil eruit! Ze sneden de taart aan; wat kwam er naar buiten? Ten eerste een hele stroom tranen. Met tuiten. Toen kwam er een voetje, dat heuselijk leefde, en toen het prinsesje, dat vreselijk kleefde. En iedereen juichte, en ieder stond paf, toen Vingertje-Lik hun een handje gaf. Ziezo, zei de koning, en nu tot je straf: nu lik jij jezelf maar eens helemaal af! Waar van bewerking sprake is, is deze vindingrijk en in stijl, zoals in het vers van de harp spelende freule, waar niemand naar luisteren wil: {== afbeelding Tijdens de Kinderboekenweek van 1958 werd Annie M.G. Schmidt gehuldigd voor Wiplala, dat was uitgeroepen tot het beste kinderboek van 1957. Na de plechtigheid in de Rotterdamse schouwburg nam Annie M.G.Schmidt plaats in een feestelijk versierde janplezier en werd ze, omringd door figuren uit haar kinderboeken, in optocht naar het Centraal Station gebracht. Naast Annie M.G. Schmidt ‘Abeltje’. Wiplala was aanvankelijk als feuilleton in het kindertijdschrift Kris Kras verschenen.==} {>>afbeelding<<} {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} The baron said, ‘Great, but I just made a date.’ The colonel ‘Sublime!’ but he didn't have time. The major would come if it only were drum. And Admiral Flem merely muttered, ‘Ahem.’ Marinus went home and said, ‘What shall we do? For no one, just no one will listen to you.’ Maar ja, de minister was ook niet van gister, en zelfs de baron zei, dat hij niet kon. En de kolonel geloofde het wel, en ook de majoor die gaf geen gehoor... Zo was het nu eenmaal, zo stond het nou, en niemand en niemand die luisteren wou. {== afbeelding Wiplala op de rug van meneer Peters, een directeur die door hem in een hond is omgetoverd en die door het kleine mannetje wordt gebruikt om een deur open te krijgen. Tekening van Jenny Dalenoord voor Wiplala weer (1962).==} {>>afbeelding<<} Natuurlijk kon niet al het moois behouden blijven. In ‘the bad bee’ is het grapje van de ‘bozige bij’ verdwenen en ‘The best child I have ever known / was Peter Henry Hagelstone’ bevat aanzienlijk minder suiker dan ‘Het zoetste kind dat ik ooit zag / was Pieter Hendrik Hagelslag’, terwijl Hagelstones bruid Miss Blossomberry in keurigheid niet op kan tegen ‘ene juffrouw Balkenbrij’. Het vers over het wandelend meubilair eindigt met de klok en de lamp die thuis moeten blijven: ‘Tja, zo is het in dit leven: wie geen poten heeft blijft thuis’ tegenover ‘For that's the way it is: the ones who don't have legs stay home.’ Het Engels mist het subtiele verschil tussen benen en poten. Schmidts onuitputtelijke namenbron - de freule van Roets-Fiedereele, de vlieg Eulalie, de kip Cato - is in het Engels niet te evenaren. De vele kleur bepalende plaatsen - Zaltbommel, Hillegersberg, Amerongen en Koog aan de Zaan - hebben voor Amerikaanse lezers geen functie en werden vervangen door zo maar ergens op de wereldkaart te prikken. Een willekeurig zinnetje, dat mij trof als het ‘toppunt van Schmidt’ ‘en spoedig lag de ganse school / in 't tuintje bij de rode kool’ (uit het oliebollen bakkende vrouwtje in de Peel) veranderde in ‘And soon they went a-groaning and / A-moaning down the street’. Ter illustratie zocht ik nog een mooi gedicht in de door Ten Harmsel zo gewaardeerde Andersen-traditie. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Miss Poker, Miss Poker’ said Mr. Tong, ‘We're hanging next to the fire. We've known each other for such a long time, I now can say, I think you're sublime, You're the one I love and admire.’ ‘Why my dear Mr. Tong, my dear Mr. Tong, I'll marry you right away, For I'm made of iron and you are, too. I'll go through smoke and fire with you! We belong to each other for aye!’ Then they danced together, a merry round, A sarabande by the fire. The chorus of coals sang a happy song, And the hanging kettle went ding-a-ding-dong, And the flames burned higher and higher. So the Poker and Tong got married last week. Now they're hanging together; cheek to cheek. They cuddle each other in all kinds of weather, And whenever they glow, they glow together. O, juffrouw Pook, juffrouw Pook, zei de tang, daar hangen we nou, naast de oven. Wij kennen mekaar al zo vreselijk lang. Ik denk elke keer als ik naast u hang: We moesten ons nu maar verloven. O, meneer Tang, meneer Tang, zei de Pook, ik wil nu direct met u huwen, want ik ben van ijzer en u bent het ook. Dan gaan wij te zamen door vuur en door rook; dan ben ik voor eeuwig de uwe. Toen dansten ze samen van ring king kong, de ijzeren sarabande. Het koor van eierkolen, dat zong, en het keteltje sloeg de maat, ding dong en het vuurtje ging heel hard branden. Nu zijn ze getrouwd, de pook en de tang. Nu hangen ze samen, wang aan wang. De een geeft de ander de tederste namen en als ze gloeien, dan gloeien ze samen. Tot slot nog dit. In het eerder genoemde interview met Vrij Nederland verklaart de Amerikaanse hooggeleerde dat ze in totaal zestig gedichten heeft uitgekozen en dat ze ‘de vertaalbare er nu wel heeft uit gehaald’. Van 15 tot 20 januari vond in Rotterdam het eerste Story International (de pendant van Poetry International) plaats, waar het werk van Annie Schmidt centraal stond en door auteurs uit dertien verschillende landen werd vertaald. Naast enkele sprookjes uit Heksen en zo en een paar Jip en Janneke-avonturen waren daar ook kinderversjes bij. Volgens de organisatoren pasten die uitstekend op Story International, omdat ze zo verhalend van aard zijn. Een van de eersten die opdook, was het in Amerika verguisde Pippeloentje: ‘Schau das Bärchen Pippelmoffel auf dem Schuh und dem Pantoffel’. Een aanstekelijk vertaler bleek de Engelsman Anthony Horowitz. Hij zette zich handenwrijvend van plezier aan het werk, zoals blijkt uit ‘De prinses en het egeltje’. Er presenteren zich vele vrijers voor de prinses: {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} De eerste was een graaf, de tweede was een brigadier; de derde was een fabrikant van boterhampapier. The first one was a count, the second was a captain. The third one made the paper that all sandwiches come wrapped in. Maar hare hoogheid kiest een egeltje, omdat ze ervan overtuigd is dat dat nog wel in een blondgelokte prins zal veranderen. Helaas: {== afbeelding Met regisseur en producer Wim Ibo heeft Annie M.G. Schmidt veel plezier om een van haar scripts voor De familie Doorsnee of Pension Hommeles. De foto werd eerder gepubliceerd in het weekblad TV van 17 oktober 1959, bij een ‘Eerbetoon aan Annie M.G. Schmidt’.==} {>>afbeelding<<} {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} Ze wachtte en ze wachtte en ze werd een beetje kregel... want wat er ook gebeuren mocht: die egel bleef een egel. En ook de dag daarop en ook de volgende week, het diertje bleef een egeltje, hoe meer ze ernaar keek. She waited and she waited. It drove her quite insane. But a hedgehog is a hedgehog and a hedgehog will remain. And so it was - one week had passed - that realization came. The more the princess looked the more the hedgehog stayed the same. {== afbeelding Annie M.G. Schmidt heeft een sterke voorkeur voor het werken met vaste creatieve partners. Een van hen is Harry Bannink, de componist van de liedjes in Ja zuster, nee zuster (1966) en van de kindermusical Jip en Janneke (1969) en van een aantal van Annie M.G. Schmidts musicals voor volwassenen. Foto Ernst Nieuwenhuys, ± 1984.==} {>>afbeelding<<} Op verzoek van Annie Schmidt zelf ging de meeste aandacht naar ‘Wat is dat, mevrouw Van Gelder?’ Naast de Schmidtiaanse bestaan daar nu versies van in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Russisch, Tsjechisch, Japans, Chinees, Perzisch en Sranan Tongo. Ter vergelijking volgt hier het laatste couplet, waarin meneer Verhagen heel goed heeft begrepen dat hij een mevrouw met grommende beren in haar kelder maar beter met rust kan laten. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Goedendag, mevrouw Van Gelder, wat zijn uw gordijntjes helder, veel genoegen met de beertjes in uw huis! Wel, tot ziens, meneer Verhagen, prettige vakantiedagen, en de hartelijke groeten bij u thuis. Grrrrrr! (Annie M.G. Schmidt) I can't stay here any more What a very nice front door! Does it open? Yes it does! Well cheerio. So all the best to you And to your wife and children too Goodbye dear Mr Clark. Watch how you go! Grrr! (Anthony Horowitz) Well good day, my charming lady, My, your lawn is nice and shady! May your bears bring many pleasures to your life! Well so long then, Mr Fishun, Come again - with my permission - And be sure to give my greetings to your wife! Grrr! Grrr! (Henrietta ten Harmsel) {== afbeelding De zakelijke contacten tussen Annie M.G. Schmidt en haar vaste creatieve partners, zoals de illustratoren Wim Bijmoer en Fiep Westendorp, verliepen meestal telefonisch. Annie M.G. Schmidt kwam met een idee voor een versje of verhaaltje en wisselde ideeën uit met haar tekenaars, waarna beide partijen aan de slag gingen. Tekst en tekening werden dan bij de opmaak samengevoegd. Fotoarchief Spaarnestad.==} {>>afbeelding<<} {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Guten Abend, Frau van Gelder; sauber blitzen Wald und Felder. Viel Vergnügen mit den Bärchen, die so niedlich sind! Wiedersehen. Herr Verhagen, wünsche schöne Ferientage, und bestellen beste Grüsse Sie an Frau und Kind! Grrr! (Ludwig Harig) Au revoir, madame Betterave, quant à vos ours, ce n'est pas grave. Votre nouveau chapeau, qu'il est joli. Au plaisir, monsieur Guirlande, votre gentillesse est grande. Vous allez dîner? Bon appétit! wao wao wao wao wao wao (Ed Leeflang) {== afbeelding Annie M.G. Schmidt aan de arbeid, ± 1960. Foto Henk Nieuwenhuys.==} {>>afbeelding<<} Aan vergelijkende, waarderende opmerkingen wil ik mij niet wagen. Dit vertaalproject heeft in elk geval het ongelijk bewezen van iedereen die al sinds jaar en dag met zorgelijk gefronste wenkbrauwen beweert dat de kinderpoëzie van Annie Schmidt onvertaalbaar zou zijn. Henrietta ten Harmsel typeerde die poëzie als ‘de komedie van het leven van alledag’. De alledaagsheid mag dan oerhollands zijn, de komedie van het leven is universeel, zoals ook het talent van de schrijfster die ons dat laat zien. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Annie M.G. Schmidt ‘Dear Hans Christian’ Dankwoord bij de Andersenprijs 26 september 1988 Dear Hans Christian, I got your award! Needless to say how happy I am. Your fairytales have been a part of my life, since I was a little girl. I laughed and cried over them when I was nine and they still inspire me. So I felt proud indeed when the news reached me in April. Later on however I got scared. I knew I had to fly all the way to Oslo. As you know we fly in aeroplanes nowadays, not on our own wings anymore. Norway is a beautiful and wonderful country, they told me, although alcoholic drinks are difficult to get. However I was more scared because of the speech I had to make. In English. My accent is terrible, even worse than yours was, when you read your story about the ugly duckling to Charles Dickens in London, do you remember? It is a bit curious and frustrating to make a speech in English, when my best books are not available in that language. The international jury had to read my work in German or Japanese or Danish, perhaps to their irritation. The Dutch ibby (International Board on Books for Young People) kept saying: O, she's very popular in Holland. So is football, the jury replied, but because she is on the nomination list since 1960, we'll take the risk. And so they did. Dear Hans, I have been an ugly duckling for a long time, now I am an old and ugly swan. But still a swan. Yours for ever, respectfully, Annie M.G. Schmidt {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Dear Annie, Congratulations on my award. As for the alcoholic drinks, at the place where I am now, they are even more difficult to get. I know quite well that I have seen you as a little girl of nine weeping over my little mermaid. I was touched. Yesterday I have spoken about you with my friends Heinrich Heine and Charles Dickens. We agreed that you have some talent. So: Go on! Proceed! Try again! Don't go into playwriting. I did and I failed. So stick to your silly old fairytales, like I did. Because we are not without influence here we shall try to punish the English and American publishers, who refuse to publish your best books. On my video - yes, we have video in the conversation-room - I shall follow the ibby congress. But, believe me, I'll turn it off the moment when those professors start trying to convince me, that the so-called media, all those chips and clips and floppydisks and disgusting pictures, will eventually prevail over literature, or replace literature. Language is irreplaceable. It is written in the Scripture: In the beginning was the word. And in my opinion it will stay to the end, which could however be very soon, when you people down there go on destroying your own planet. I hope you will enjoy it, and now I mean Oslo and all that. See you later, Your friend H.C.A. {== afbeelding Annie M.G. Schmidt leest haar zoontje Flip (links) en een vriendje voor. Op de voorgrond een vloerkleedje met Dikkertje Dap. Foto Frits Gerritsen, ± 1960.==} {>>afbeelding<<} {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Ed Leeflang ‘De leeuwen gingen zitten, op hun hurken, allemaal’ Annie M.G. Schmidt en de voorlezers Om in de stemming voor dit stuk te komen ga ik naar de kinderboekenafdeling van een grote bibliotheek. Je hebt er van die prettige werknissen bij het raam. In de voorleesruimte schuin achter me roezemoest een klas. Een juf zegt, kribbiger dan goed is voor de gezelligheid: ‘Ja, ik wil nú beginnen.’ Na twee minuten weet je het; dit is verloren moeite. Het boek is uitleggerig geschreven, de voorleesstem klinkt afstandelijk, er komt geen sfeer, de klas blijft rommelen. Nee, dan Annie Schmidts juffrouw Steketee, die zelfs een aardrijkskundeboek zo boeiend kon voorlezen, dat ze zich zes leeuwen van het lijf hield. ‘Ze las hardop: “En hier komt binnenkort het Rijnkanaal.” De leeuwen gingen zitten, op hun hurken, allemaal.’ En ik denk terug aan mijn eigen juf die ons, een roerig stelletje, aan haar voeten kreeg met één welgemikt ‘Riet-pe-tie-oe klonk het over de gracht’. Natuurlijk, ze las met verve, maar Thijssens Jongensdagen láát zich dan ook goed voorlezen. Dat geldt al helemaal voor Kees de jongen. Een kwestie van stijl. In catalogussen van bibliotheken, aanbiedingen van uitgevers, materiaal voor de leesbevordering gaat het over de inhoud, over ‘het spanningsveld tussen de wereld van kinderen en volwassenen’, over herkenbaarheid van problemen en desnoods over de illustraties. Maar zelden of nooit kom je te weten of een boek zich vlot, ongemakkelijk of slecht laat voorlezen. Toch niet zó onbelangrijk. {== afbeelding ‘Kijk, het beertje Pippeloentje / op één slof en op één schoentje.’ [‘Broodjes’] stond op 15 januari 1955 in Het Parool en werd in datzelfde jaar met dit nieuwe plaatje van Wim Bijmoer opgenomen in Ik ben lekker stout (1955).==} {>>afbeelding<<} {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding In 1958 werden elf Pippeloentje-versjes gebundeld in Het beertje Pippeloentje. De versjes kregen nu een titel en nieuwe illustraties in kleur, ook van Wim Bijmoer.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ‘En de westenwind gaat waaien / en de and're beren zwaaien / en ze roepen met z'n allen: Zal je niet in 't water vallen?’ [‘Boot’] verscheen voor het eerst in Het Parool van 16 juli 1955 en werd met dezelfde tekening van Wim Bijmoer gepubliceerd in Op visite bij de reus (1956).==} {>>afbeelding<<} {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Pippeloentje heeft een jekker / en een koffer met een wekker / en een grote zak met brood. Hij gaat varen op de boot.’ Deze strofe van ‘Boot’ werd in 1983 door Jan Jutte van een illustratie voorzien. Vanaf de vierde druk verscheen Het beertje Pippeloentje met nieuwe kleurillustraties van Jan Jutte.==} {>>afbeelding<<} Goed, bijna iedereen weet dat kinderen indommelen bij te lange beschrijvingen van situaties, personen, achtergronden. De voorlezer moet het hebben van actie, afwisseling, sfeer, dialoog. Maar dan nog is er dat raadsel van de stijl, waardoor het ene boek zich zoveel beter laat beluisteren dan het andere. In ieder geval, tegenover de honderden auteurs die iets leerzaams of hartroerends te melden hebben, staan relatief weinig trefzekere stilisten als Kuijer, Wilmink, Matsier, Joke van Leeuwen, Midas Dekkers of de vertaalster van Dahl, Huberte Vriesendorp, om het onbillijk genoeg nu maar bij die paar voorbeelden te laten. Ook Annie Schmidt heeft dat feilloze gevoel voor wat ‘bekt’, zoals het toneel dat noemt. De spreektaal is haar heilig, zo zei ze tegen haar buitenlandse collega's tijdens het vertaalproject van Story International '91, dat aan haar was gewijd. ‘Please use the spoken language in your translations.’ En ze deden het. Het is niet toevallig dat de Jip en Janneke's, de Abeltje's, de Wiplala's, Heksen en zo, Minoes en Otje op school vaak als voorleesboek worden gekozen. Zelfs wanneer je niet zo'n begaafde voorlezer bent, laten die verhalen zich naar behoren brengen. In Schmidts dialogen spreken personages, zoals ze gebakken of gestemd zijn. En de beruchte stukken matte tekst, die je het contact met je publiek doen verliezen, kom je bij haar eenvoudig niet tegen. Geen overbodige uitweidingen; de vaart zit en blijft erin. ‘“Maar jongen,” riep de koning verschrikt. “Zo'n mooie verloofde van koninklijken bloede en dan nog helemaal zonder kwade gedachten. Denk eens aan!” “Tja,” zei de prins, “het is best mogelijk dat ze geen kwade gedachten heeft. Maar als u het mij vraagt, heeft ze helemaal geen gedachten. Geen kwade, maar ook geen goede.” “Kom, wat hindert dat?” riep de koning luchtigjes. “Ze wordt later koningin en een koningin hoeft geen gedachten te hebben.”’ {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Voor Ziezo. De 347 kinderversjes (1987) maakte Jan Jutte nieuwe illustraties, in zwart-wit dit keer. Dit schetsblad bevat enkele voorbereidende tekeningen die niet in Ziezo zijn terechtgekomen.==} {>>afbeelding<<} {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘En prins Piramente, 't is niet te geloven, / die stond maar de hele tijd ondersteboven.’ ‘Prins Piramente’ werd voor het eerst gepubliceerd in Het Parool van 28 oktober 1950. De tekening is van Wim Bijmoer.==} {>>afbeelding<<} Een dergelijke natuurlijkheid van taal helpt lezer en luisteraar. Ook de gedichten hebben dat vanzelfsprekende. Of ze nu met korte regels ‘Wat is dat? Pepijn de kat gaat uit eten in de stad.’ of met lange beginnen ‘Al in de Mallemolensteeg, daar woonde Josefien die altijd zo verlegen was. Ze wou geen mensen zien.’ Met dat aanstekelijke ritme en die directheid van zegging krijgt de voorlezer al veel mogelijkheden. Onverslijtbaar als ze zijn, worden de gedichten jaar in jaar uit in onderwijsopleidingen gebruikt. Begrijpelijk, want die poëzie vertelt niet alleen {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘toen keek de koning door 't sleutelgat, / en wat zag hij daar? Het is niet te geloven: / daar stond Piramente weer ondersteboven.’ Voor de bundeling in Dag, meneer de kruidenier (1960) werd het vers door Wim Bijmoer van een nieuw plaatje voorzien.==} {>>afbeelding<<} wonderlijke en leuke verhalen, ze is ook zo enorm rijk aan stemmingen en emoties, van dromerigheid tot en met razernij. Ergo, ideale oefenstof. Aan de voorleestechniek, aan articulatie en intonatie van de meeste aanstaande meesters en juffen ontbreekt het een en ander. Dat was altijd al zo, maar misschien is flink oefenen in deze tijd wel harder nodig. Het voortgezet onderwijs deed vroeger meer aan voordracht, toneel, poëzie. Voordrachtswedstrijden op school, interscolaire toernooien, toneeluitvoeringen zijn uit de mode geraakt. Daar staat tegenover dat poëzie-schrijfwedstrijden populairder lijken te worden. Ik vraag me af of het zo'n goede ruil is. Veel pabo-studenten blijven lang huiverig zich bij het voorlezen te geven. Humor levert heel wat problemen op en menigeen weet met zorgelijk stemgeluid Schmidts vrolijkste gedichten om zeep te helpen. Opleidingen doen er natuurlijk goed aan zich {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Wel, wel, zo sprak de dominee, dit is een Technisch Wonder, / zo'n televisietoestel, echt een wonder, dames Groen! / Wanneer je dit één keer gezien hebt, kun je niet meer zonder. / Ik zie heel duidelijk een man. Wat gaat die man nu doen?’ Het versje verscheen met het plaatje van Wim Bijmoer in Het Parool van 9 januari 1954.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ‘O, zei het schaap Veronica, hij gaat een lezing houen, / een lezing over suikerbieten! Heel erg interessant! / O juist, zeiden de dames Groen... eh... hoe ze die verbouwen. / Hij laat de suikerbieten zien. Hij heeft ze in zijn hand.’ Voor Het hele schaap Veronica (1960) voorzag Wim Bijmoer het vers van een nieuwe illustratie.==} {>>afbeelding<<} {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} door al die onbeholpenheid niet te laten afschrikken. Studenten moeten ruimschoots gelegenheid krijgen routine op te doen. Een juf of meester die niet goed voorleest, doet een klas te kort en zal kinderen ook niet goed kunnen helpen met voorlezen of voordragen. Over dit soort dingen kan Annie Schmidt meepraten. Ze is vaak in scholen en bibliotheken uitgenodigd. En dan is er altijd wel een kind dat een versje mag opzeggen of voorlezen. Maar klinken doet het niet. ‘Er is eigenlijk nooit aan gewerkt,’ zegt de schrijfster. {== afbeelding ‘Een biet in Hilversum, en toch, wij kunnen hem hier zien.’ Vanaf de derde druk van Het hele schaap Veronica (1972) waren de Veronica-verzen voorzien van nieuwe illustraties van Fiep Westendorp, voor een deel in kleur, waaronder deze.==} {>>afbeelding<<} Voorlezen, voordragen, zingen, het lijkt wel of basisscholen er steeds minder voor voelen. Het zijn bezigheden waarbij kinderen in actie komen en actie kan iets gevaarlijks zijn voor de orde. Veel minder riskant is een betrekkelijk nieuw onderdeel van het taalonderwijs: de luisterles. Ook daar wordt Annie Schmidt voor gebruikt. Voor me ligt het proefwerk van Pim Landman, leerling van een lagere technische school. Hij heeft eerst mogen luisteren naar liedjes uit Ja zuister, nee zuster en moest er de belangrijkste feiten van noteren. Dan krijgt hij zijn opdracht. ‘Raadpleeg je aantekeningen. Let op. Als er een vraag moet worden beantwoord, dan doe je dat direct onder die vraag op dit papier. Eerst een lijntje.’ Poes, poes, poes Waarom is deze kat zo merkwaardig? Pim: Deze kat is zo merkwaardig, omdat ze blauw was. Van wie bleek de kat ten slotte te zijn? Pim: De kat bleek ten slotte van de schooljuffrouw te zijn. Enzovoort. Pim kreeg een acht. In het commentaar op dit soort luisterlessen noemt een Utrechts Pedagogisch Centrum ‘Annie Schmidt goed voor een levendig stuk taalonderwijs’. Waarvan akte. Gelukkig zijn er scholen die haar werk meer recht doen, waar kinderen van tijd tot tijd zelf haar boeken en gedichten ten gehore brengen, waar aandacht wordt besteed aan de techniek die je {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Van 17 oktober 1961 tot 8 mei 1962 nam Annie M.G. Schmidt deel aan het humoristische radioforum Hou je aan je woord. Slechts twee keer verscheen zij in de televisieversie van dit programma, op 28 oktober en op 25 november 1961. Van links naar rechts Victor E. van Vriesland, Godfried Bomans, Karel Jonckheere, Henri Knap en Annie M.G. Schmidt. Foto Frits Gerritsen.==} {>>afbeelding<<} daarvoor nodig hebt. Hoe feestelijk dat kan toegaan, bleek in de bovenbouw van een heel gewone basisschool. Het ging om De koning en de pompelmoes De koning bulderde tot zijn lakei: De pompelmoes is er vandaag wéér niet bij! Ik zie, mijne heren, allenig maar peren en kale meloenen en zure citroenen, maar waar, o, waar, voor de drommel en droes, waar blijft mijn geliefkoosde pompelmoes? Jij staat maar te gapen, jij kok van Janpét! En jij, Simon Hofnar, ga liever naar bed! Dat zit maar te klessen en mij gaf je bessen, en nare frambozen, het is om te blozen! En waar, o waar, ellendig gespuis, waar vind ik mijn pompelmoes hier in dit huis? De hofdame sprak onder brandende tranen: Maar sire, er zijn toch nog rijpe bananen? En om u te dienen ook appelesienen en sappige vijgen, die kunt u toch krijgen? Neen, brulde de koning toen, duizendmaal neen! Vlieg op, jij! Mijn pompelmoes wil ik alleen. Toen gingen ze allemaal koortsachtig zoeken, ze zochten in gaten, ze zochten in hoeken, ze zochten in 't koninklijk slot met z'n allen, ze zochten tot zelfs in de varkensstallen. Er was één klein jochie, dat was een koksmaatje, dat ging 's de tuin in en liep op een paadje. Hij liep maar te kijken, totdat hij iets vond: Een pompelmoes was het, die lag op de grond. Hij riep: Alle spinnen en rende naar binnen, 't was niet te geloven, hij holde naar boven en schreeuwde: O, sire, {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Vanaf 2 mei 1962 verscheen in een aantal regionale dagbladen het stripverhaal ‘Tante Patent’, met zwart-wit tekeningen van Fiep Westendorp. In 1968 werd het stripverhaal, over een Batavier die ongewild de leider wordt van de hedendaagse Impulsieve Beweging, opgenomen in Het beest met de achternaam (1968).==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ‘“Het was een mooie tijd,” zei tante Patent. “En de Impulsieve Beweging had veel goeds. “Slaan als er iets te slaan valt”... het was een mooie leus. Maar in de praktijk was het genot toch te eenzijdig.”’ Voor de uitgave van Tante Patent (1988) in boekvorm maakte Fiep Westendorp nieuwe illustraties, in kleur ditmaal.==} {>>afbeelding<<} {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} om u te plezieren breng ik u een pompelmoes, sappig en geel... De koning zei enkel maar: Dat is fideel! Toen vierden ze feest en dat wás me een feest! En het koksmaatje at nog het allermeest. De klas was verdeeld in viertallen. Ieder kind had een tekst. De kinderen moesten vier rollen in het gedicht ontdekken: de bulderende koning, de huilende hofdame, de kwieke koksmaat en de verteller. Articulatie en intonatie werden geoefend. Eerste voorleesronde. Deze koning kon nog wat bozer, die hofdame zieliger. ‘Jij moet daar beter uitspreken, jij raffelt nog een beetje. Ja, je denkt toch zeker niet dat het in één keer goed gaat? Vraag dat maar eens aan toneelspelers.’ Tweede leesronde. Rolwisseling. In tijd van een halfuur groeiden aanvankelijk hakkelende lezers uit tot woedende koningen, wenende hofdames, vlotte vertellers, die vertrouwd waren geraakt met hun tekst en goed uit hun woorden konden komen. Praktische juffen en meesters die zo'n les kunnen organiseren, die kinderen opgewekt helpen hun leestechniek te verbeteren, mensen die zelf de mogelijkheden van zo'n gedicht aanvoelen, je wenst ze iedere school toe. {== afbeelding ‘“De eerste peer is rijp...” sprak ze met gevoelige stem. “Mijn geachte heer de Sof zal er niet van meegenieten. Hij is in rook opgegaan, hij is naar het Walhalla. En wij, hier in de stad, wij doen allemaal weer gewoon.”’ Tekening van Fiep Westendorp voor het stripverhaal ‘Tante Patent’ in 1962 verschenen in diverse regionale dagbladen.==} {>>afbeelding<<} {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Murk Salverda ‘Meestal begon het met haar versje...’ De ‘prentverbeeldingen’ van Wim Bijmoer en de creatieve wedijver met de illustraties van Fiep Westendorp, Jan Jutte en The Tjong Khing Inleiding Vanaf 1 oktober 1949 schreef Annie M.G. Schmidt wekelijks voor Het Parool versjes en verhaaltjes voor kinderen. Deze verschenen op een aparte pagina, die aanvankelijk ‘Parool-junior’ heette en onder redactie stond van Wim Hora Adema. In de jaren vijftig werkten ook vele anderen aan deze kinderpagina mee, met nu bijna vergeten namen als S. Franke, Christine Meijling, Josine Reuling, Marian Smeets, Marjolein de Vos en de bekendere C. Wilkeshuis, maar ook met Hans Andreus en Remco Campert. Incidenteel werkten mensen mee als K. van der Geest, Ed Leeflang, Clare Lennart, Lizzy Sara May, Mirjam Noordenbos, Geert van Oorschot, A. Rutgers van der Loeff-Basenau en Guus Vleugel. Ongeveer de helft van de bijdragen was echter van Annie M.G. Schmidt. Tal van haar inmiddels klassieke figuren zijn ontstaan voor de kinderpagina's van Het Parool: Dikkertje Dap, het schaap Veronica, het beertje Pippeloentje, Jip en Janneke en andere. De pagina was steeds rijk geïllustreerd, bijna altijd door Wim Bijmoer en Fiep Westendorp. De laatste zou haar leven lang {== afbeelding ‘“Want het leven is zo makkelijk als je maar gewoon doet, Keesje, onthoud dat altijd.”’ Kleurillustratie van Fiep Westendorp voor de heruitgave van Tante Patent (1988) als boek.==} {>>afbeelding<<} {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} onverbrekelijk als illustrator met Schmidt verbonden blijven. De teksten van Schmidt in Het Parool werden door Reinold Kuipers, toen werkzaam bij De Arbeiderspers, vanaf 1950 in boekjes gebundeld. Zo zijn de beroemde poëziebundels voor kinderen met de illustraties van Wim Bijmoer ontstaan, te beginnen met Het fluitketeltje (1950). Naar schatting maakte Bijmoer tussen 1950 en 1960 bij het werk van Schmidt rond de zevenhonderd illustraties, door hem ‘prentverbeeldingen’ of ‘plaatjes’ genoemd. Fiep Westendorp illustreerde de acht boekjes met schetsen over Jip en Janneke. Ook deze klassiek geworden silhouetjes zijn afkomstig van de kinderpagina's van Het Parool, toen trouwens in het algemeen een broedplaats voor journalistiek, literair en beeldend talent en een belangrijke bron van de naoorlogse humorcultus. Bijna altijd kan men aan illustraties zien uit welke tijd ze stammen. Bij die tijdgebondenheid speelt ook de ontwikkeling van de druktechniek een rol. Nieuwe technieken maken meer of andere dingen mogelijk, waardoor het karakter van de illustratie mede wordt bepaald. Vaak wordt een boek opnieuw geïllustreerd, terwijl de tekst hetzelfde blijft. Het komt zelden of nooit voor dat de illustraties dezelfde blijven, terwijl de tekst grondig verandert. Daaruit blijkt nog eens de ondergeschiktheid van de illustraties aan de tekst. De tekst bepaalt niet alleen het onderwerp van de plaatjes; de plaatjes, en in het bijzonder het omslag, zijn ook een middel om de verkoop van de tekst te bevorderen. Deze hele gang van zaken leidt ertoe dat er tussen illustratoren onbedoeld een creatieve wedijver kan ontstaan, die ons bewust maakt van de mogelijkheden en de moeilijkheden van het illustreren, ten aanzien van selectie, tekstgetrouwheid, detaillering, karakterisering en stijl. Illustratoren kunnen uit een zelfde tekst ter illustratie verschillende passages selecteren; de ene keus kan, maar hoeft niet, relevanter zijn dan de andere. Tekstgetrouwheid is een begrip dat er globaal op neerkomt dat een illustrator dienstbaar is aan de tekst en de tekst moet volgen; in concreto komt het erop neer dat een illustrator niets moet tekenen dat strijdig is met {== afbeelding Het kinderboekenoeuvre van Annie M.G. Schmidt werd bekroond met de Staatsprijs 1964 voor het Kinderboek, door Schmidt in haar dankwoord aangeduid als de P.C. Kinderhooftjesprijs. Rechts van Annie M.G. Schmidt L.J.M. van de Laar, staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die de prijs uitreikte op 25 maart 1965. Op de achtergrond zijn herkenbaar Conny Stuart, Fiep Westendorp en Wim Hora Adema. Foto anp/Peter van Zoest.==} {>>afbeelding<<} {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Carl Hollander (1934) illustreerde van Annie M.G. Schmidt de verhalenbundel Heksen en zo (1964) en Minoes (1970).==} {>>afbeelding<<} de tekst; kinderen, maar niet alleen zij, zijn wat dat betreft heel precies. Verder moet de tekenaar zo goed mogelijk uitdrukking geven aan de stemming en de emotie die door de tekst worden opgeroepen; de expressie van de tekening moet overeenkomen met die van de tekst. Ten slotte zijn er verschillen in individuele stijl, waarvan begrippen als markantheid, kleurgevoel, lijnvoering en dergelijke afhankelijk zijn. De illustraties bij het werk van Annie M.G. Schmidt leveren enkele voorbeelden van creatieve wedijver in al deze opzichten. Wim Bijmoer is de eerste illustrator van de versjes van Schmidt en van haar twee boeken over Abeltje. Sommige van deze boeken werden later door anderen van plaatjes voorzien: Fiep Westendorp illustreerde Het hele schaap Veronica (1972), Jan Jutte Het beertje Pippeloentje (1983) en The Tjong Khing de Abeltje-boeken (1980). De resultaten van de diverse tekenaars kunnen met elkaar vergeleken worden. Die vergelijking geeft tevens inzicht in de mogelijkheden en de beperkingen van het illustreren van boeken. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Het schaap Veronica’ De gedichten De klassieke lichtvoetige gedichten van Annie M.G. Schmidt zijn genoemd naar een van de hoofdpersonages, het schaap Veronica. Er zijn vier hoofdfiguren: de lieve dames Groen, die echter een beperkte horizon hebben, de dominee, die als man en herder de leiding denkt te hebben en graag matigende wijze woorden spreekt, en het schaap, dat met haar dierlijke spontaniteit tegen wil en dank inbreuk maakt op het kleinburgerlijke decorum. Deze absurde vriendenkring maakt mee wat de familie Doorsnee in de jaren vijftig gewoonlijk meemaakt: ze gaan op visite, bakken pannekoeken en gaan een dagje naar het strand; ze winkelen, spelen blindemannetje, slanken af, bezoeken dierentuinen en gaan op vakantie naar de Veluwe; ze vieren Sinterklaas, kerst en verjaardag, tuinieren en maken een reisje naar Parijs; ze genieten van een film of vergapen zich in een museum. De manier van zeggen, de op spreektaal gebaseerde, geraffineerde, stijl, van Schmidt draagt veel bij tot de grappigheid van de gedichten, zoals al vaak is opgemerkt. Maar nóg belangrijker, zeker voor haar tekenaars, is de humor van de situaties die ze creëert, de injectie met het absurde die ze aan het alledaagse verhaal geeft. Haar verteltrant is in dit opzicht bijzonder beeldend. Juist haar situationele humor maakt het voor tekenaars met gevoel voor karikatuur zo aantrekkelijk om haar werk te illustreren. {== afbeelding ‘Toen de prins bij de oude appelboom aankwam, zat de oude heks Akkeba aan de voet van de boom in het gras en at een enorme appel. “Peren zijn toch beter,” zei ze.’ Illustratie (in kleur) van Carl Hollander bij het verhaal ‘Spikkeltje’ uit Heksen en zo (1964).==} {>>afbeelding<<} {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Drukgeschiedenis Tussen januari 1950 en 1959 verschenen de Veronica-verzen ongeveer maandelijks op de kinderpagina van Het Parool. Zeventien werden in 1951 gebundeld tot Het schaap Veronica. Kom, zei het schaap Veronica uit 1953 bevatte nog eens negenentwintig verzen. Met dertig latere gedichten werden beide bundels in 1960 samengevoegd tot Het hele schaap Veronica. Op een enkel gedicht na zijn zo alle Veronica-verzen uit Het Parool in boekvorm gepubliceerd. Op initiatief van Wim Hora Adema gingen de Veronica-verzen in Het Parool vergezeld van lijntekeningen van Wim Bijmoer (1914). ‘Meestal begon het met haar versje, maar soms ook met de tekening waar zij iets bij maakte. We hadden eindeloze telefoongesprekken,’ vertelde Bijmoer over zijn samenwerking met Schmidt in 1970 aan W. Jungman in Het Parool. De Parool-tekeningen zijn ook in de boeken opgenomen, bij elk vers een. Ze hebben dezelfde lichtvoetigheid als de verzen. Ze horen naar mijn mening net zo bij Het schaap Veronica als de tekeningen van Tenniel bij Alice's adventures in Wonderland en de tekeningen van Shepard bij Winnie the Pooh. In 1972 verscheen de derde druk van Het hele schaap Veronica met 22 tekeningen in kleur en 19 in zwart-witte toon van Fiep Westendorp. Gezien de aard van de grijs-tinten zijn haar zwart-wit prenten vermoedelijk reprodukties van oorspronkelijke kleurplaten. Vanaf deze druk gaat trouwens niet ieder versje meer vergezeld van een plaatje. De tekeningen van Bijmoer zijn net als de gedichten onderworpen aan strikte vormelijke beperkingen. Het feit dat de tekeningen oorspronkelijk in de krant zijn verschenen, heeft invloed gehad op de techniek: het zijn lijntekeningen in zwart-wit, met duidelijke contouren. Slechts een enkele keer wordt er van toon gebruik gemaakt; meestal worden nuances gesuggereerd door streepjes. Schaduwen worden aangegeven door zwart of door arceringen. De ruimte waarbinnen de tekeningen werden afgedrukt was {== afbeelding ‘Er kwam een oud warrig heksenhoofd tussen de peren door gluren. “Wie wou daar wat?” vroeg het hoofd.’ Illustratie van Charlotte Dematons bij ‘Spikkeltje’ in de heruitgave van Heksen en zo (1986).==} {>>afbeelding<<} {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} meestal dezelfde: twee kolommen breed en ongeveer 9 cm hoog. De personages zijn dezelfde als in de gedichten: de dames Groen, de dominee en het schaap Veronica zijn de vaste hoofdpersonen en dan zijn er nog wisselende figuren die steeds aan de tekst worden ontleend. De tekeningen in de bundels zijn gelijk aan die in de krant, op enkele na. In de eerste tekeningen in Het Parool is naast de dominee nog een man aanwezig; in de boeken ontbreekt deze. Bij de allereerste tekening - op visite - zou men nog kunnen denken dat behalve de dominee ook de huisknecht een kopje thee meedrinkt; beide mannen komen ten slotte in de tekst voor. Bij het tweede gedicht zijn achter de vleugel in de krant twee mannen - onder wie de dominee - getekend. In de tekst komen ze geen van beiden voor; de vleugel is daar trouwens een piano. In Het schaap Veronica is die tweede man verdwenen. De dominee is gehandhaafd, hij staat op elk plaatje. De twee volgende plaatjes in Het Parool hebben ook een tweede man, die naderhand is verdwenen. Vanaf de vijfde aflevering in Het Parool (20 mei 1950) is, conform de tekst, de dominee de enige man. Ook de wisselende personages en situaties worden door Bijmoer voortaan tekstgetrouw weergegeven. {== afbeelding ‘“Wilt u astublieft niet zo hard knijpen? Ik praat niet zo makkelijk als iemand mij tussen zijn vingers fijndrukt.” “Ha, ha,” lachte de reus en hij hield hem minder stijf vast.’ Kleurillustratie van Carl Hollander bij ‘De reus en de draak’ in Heksen en zo (1964).==} {>>afbeelding<<} {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘“En dan krijg je groene vlekken, dat spreekt vanzelf. Maar bij u is daar nog niets van te zien.” En intussen keek Joris met gefronste wenkbrauwen naar de blote knie van de reus. De reus volgde zijn blik. Op zijn knie zaten een heleboel groene spikkels.’ Tekening van Charlotte Dematons bij ‘De reus en de draak’ in de heruitgave van Heksen en zo (1986).==} {>>afbeelding<<} De Veronica-tekeningen van Wim Bijmoer De figuren van Bijmoer hebben een duidelijk karakter. De dominee is een kale ronde man in een zwart pak. Met een gezicht waar de permanente goedgemutstheid van afstraalt. Soms hangt een sigaret parmantig in zijn mondhoek. De dames Groen zijn goedgekleed en deftig van voorkomen, niet in het minst door hun extravagante hoeden en hun precieuze manieren. Aan de andere kant zijn zij niet te beroerd om zelf de handen uit de mouwen te steken. Ze doen Veronica in bad en helpen haar met koken. De een is wat molliger dan de ander, ze onderscheiden zich van elkaar, maar lijken toch op elkaar, daar zijn het dan ook zusters voor. Het schaap valt een beetje uit de toon; het is weliswaar een fatsoenlijk beest en het is even groot als de volwassenen, maar haar stijl is informeel en ze maakt zich ook wel eens vuil. Zowel in de tekst als in de tekeningen heerst er een sfeer van een zekere welstand, van betamelijkheid en van gemoedelijkheid. In de tekeningen van Bijmoer hebben de personen veel oogcontact. Dat en hun klaarblijkelijke opgewektheid schept een hartelijke en vriendelijke atmosfeer. Bijmoers tekeningen zijn vrij gedetailleerd. [‘Een dagje aan het strand’] uit Het schaap Veronica begint met de regels: Zeg, zei het schaap Veronica, als we gaan zonnebaden, wie zou er dan het bruinste zijn, de dominee of ik? Wel, zeiden toen de dames Groen, da's makkelijk te raden: een dominee wordt bruiner, want zijn vacht is niet zo dik. Op de tekening (zie p. 22) wordt de dominee ingegraven door de dames Groen, wier lichamen geheel bedekt zijn door vooroorlogse badkleding. De knieën en de borst van de dominee zijn nog onbedekt door zand, zijn armen zijn al ingegraven, maar desondanks rookt hij lustig zijn sigaretje. Rechts van hem ligt een zandemmertje; de ene zuster schept zand over hem heen, de andere heft van opwinding de armen in de hoogte. Het schaap Veronica - in bikini met een modieuze zonnebril op - drinkt, gezeten in een strandstoel, een flesje cola. Links van haar staat een tafeltje met een thermosfles, twee kopjes en nog een zonnebril; op de grond staat een picknickmand. Op de achtergrond een vlieger, vogels, twee tenten, twee strandstoelen, een {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} kind dat aan het scheppen is, een dikke man in zwembroek en natuurlijk de zee, met in de verte een boot met drie schoorstenen. Op zo'n gedetailleerde manier gaat Bijmoer steeds te werk. Karakteristieken van houding, voorkomen en kleding worden steeds iets aangezet, waardoor een karikaturaal effect wordt bewerkstelligd. Zowel in de tekst als in de tekeningen wordt het decorum vaak doorbroken door triviale feiten of doordat het leven sterker is dan de leer. Opvallend is dat de dames Groen en de dominee steeds een ouderwets uiterlijk meekrijgen. De badpakken van de dames zijn daar een aanwijzing voor en op de prenten is de dominee gekleed in een zwart pak met vadermoorder, wat in de jaren vijftig toch al zeer gedateerd was, op het excentrieke af. Rond 1910 ging de vader van Annie M.G. Schmidt zo gekleed (zie p. 7), maar veertig jaar later was dat niet meer gebruikelijk. Het schaap daarentegen is duidelijk van na de oorlog: het draagt een modieuze zonnebril, heeft een naoorlogse bikini aan en drinkt cola. Door zulke details benadrukt Bijmoer het generatieverschil tussen de drie mensen en het schaap. {== afbeelding ‘Gijsbert schoof het doosje open. “D'r in,” zei hij en daar ging het hele gebouw [...] Op de plaats waar het witte gebouw had gestaan, was nu een kale put.’ Niet gepubliceerde tekening van Charlotte Dematons voor ‘Het lucifersdoosje’ in Heksen en zo (1986).==} {>>afbeelding<<} {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} De Veronica-tekeningen van Fiep Westendorp In 1972 verschijnt de derde druk van Het hele schaap Veronica, nu geïllustreerd door Fiep Westendorp, deels in kleur, deels in zwart en grijstinten. De kleuren die Westendorp gebruikt zijn wel gemengd, maar toch tamelijk fel: voornamelijk groen, blauw, paars en roze. Omdat de dames Groen bij Westendorp allebei van groene kleren houden, overheerst het groen. Westendorp gebruikt vaak geen contouren; als ze dat wel doet vallen de kleurvlakken niet altijd helemaal binnen de contouren. Tal van details komen overeen met details uit de tekeningen van Wim Bijmoer, wat te verklaren is uit de gemeenschappelijke tekst. De illustraties zijn typisch ‘Fiep’, vooral door de sprietige kapsels, de ronde hoge neusjes of de neuzen als een driehoekspunt, de verdunning van benen en poten en andere details. In het algemeen staan de illustraties van Bijmoer dichter bij de tekst. Bijmoer had bij [‘Een dagje aan het strand’] de op één na laatste regel als uitgangspunt genomen: Toen groeven ze de dominee tot aan zijn nek in 't zand. Fiep Westendorp kiest voor de tweede strofe: Maar hee... waar is de dominee? Hij is toch niet gaan zwemmen? Warempel, kijk daar staat hij! Tot zijn enkels in de zee! Wat is hij toch weer roekeloos, men moet hem altoos remmen. Straks zwemt hij Het Kanaal nog over. Kom toch, dominee! De illustratie van Fiep Westendorp bij dit vers (zie p. 23) is jolig, maar het schaap is hier slechts decorstuk. Het schaap is bij haar ook veel kleiner dan de volwassenen. Details als bij Bijmoer (colaflesje, zonnebril, bikini) ontbreken; alleen een eenzame zeester geeft aan dat we hier met een strand van doen hebben. De dominee, die tot zijn enkels in het water staat, heeft wel een vadermoorder en een streepjesbroek aan, maar hij heeft een Spaanse hoed op, en ziet eruit als een stieren-vechter in ruste. Op zijn hoed zit een vogel. En hij heeft een drankneus. Een van de dames Groen ligt op haar buik boven op een strandstoel. Is dat wel in de geest van de tekst? Zou een dame Groen met struise veren dat wel doen? In het algemeen speelt het schaap bij Westendorp een minder prominente rol dan bij Bijmoer, hoewel ze toch de spil is van de hele cyclus. Ze is ook minder zelfbewust en opgewekt. Westendorp focust meer op de volwassenen: op de dominee en op de dames Groen, de een dik, de ander slank. Een ander opvallend verschil met Bijmoer is het gemis aan detaillering. Juist door de details geven de tekeningen van Bijmoer zo'n aardig tijdsbeeld en krijgen ze sfeer. Verder hebben de figuren van Bijmoer veel oogcontact. Dat geeft de tekeningen een sociale inslag die bij Westendorp ontbreekt. Westendorps figuren zijn tijdloos, neutraal en op zichzelf. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Fiep Westendorp aan Annie M.G. Schmidt en haar man, 14 juli 1966. Hoewel Schmidt eind jaren zestig veel in Zuid-Frankrijk verbleef en er van 1972 tot 1982 permanent woonde, ging de samenwerking met Westendorp gewoon door.==} {>>afbeelding<<} {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 14 Juli 1966 / Lieve Annie en Dick, / Beloofd is beloofd. Hoewel hier totaal / geen nieuws, tòch even schrijven. / Het is voor Amsterdamse achterblijvers een / rare tijd. Iedereen is of gaat met vacantie. / De leukerds zijn er dus niet. Het weer is / sinds twee weken, grauw met nu en dan / regen en wat magere opklaringjes, hoewel / ik de temperatuur wel aangenaam vind. // Ik lummel maar wat. Werk spaarzaam / en ben zelfs nog niet aan Annie's boekomslag be- / gonnen. Morgen begin ik daaraan. (zei ze flink). / ‘Ons’ kabinet is nog niet gevallen, het oordeel hierover / is tot het najaar uitgesteld. / Hoe hebben jullie het? Wat doen jullie allemaal? / Hoe wordt het nieuwe huisje? Heb het fijn. / De foto's zijn volgende week pas klaar, Annie! / Een tuttemetutbriefje. Excuses. / Wens jullie nog een hele fijne tijd en hoop / alle verhalen spoedig na jullie terugkomst te horen. / Groetjes aan Flip. Jullie veel liefs / je Fiep==} {>>afbeelding<<} {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding In 1967 ontwierp Wim Bijmoer vijf kinderpostzegels met figuurtjes uit Het fluitketeltje: het beertje Pippeloentje, Dikkertje Dap, het bloemenvrouwtje Katrijn, het stekelvarkentje en het fluitketeltje. Op 7 november 1967 kocht mevrouw O.J. Samkalden-Meijers, echtgenote van de Amsterdamse burgemeester, de eerste exemplaren van Wim Bijmoer tijdens een feestelijke bijeenkomst in de rai waar honderden kinderen waren uitgenodigd. Links naast Wim Bijmoer het zoontje van Eli Asser, voor de gelegenheid verkleed als Dikkertje Dap.==} {>>afbeelding<<} ‘Het beertje Pippeloentje’ De versjes De slechts twaalf versjes over het beertje Pippeloentje zijn voor een andere groep geschreven dan het gros van de versjes van Annie M.G. Schmidt. De gedichten over het schaap Veronica mikken op de oudere jeugd. Tine van Buul en Reinold Kuipers hebben de Veronica-verzen zelfs opgenomen in Tot hier toe (1986), de verzamelbundel met poëzie voor volwassenen, ‘vanwege de toespelingen die vooral volwassenen aanspreken’. Het beertje Pippeloentje daarentegen is duidelijk bestemd voor kinderen tot een jaar of zes. De taal is heel eenvoudig, spot en ironie ontbreken. Zeven van de twaalf gedichtjes beginnen met het aandacht trekkende ‘Kijk’. Kijk, het beertje Pippeloentje op de vijver van 't plantsoentje. Kijk, daar gaat hij 's morgens vroeg. Is het ijs wel dik genoeg? Pippeloentje is een klein mollig beertje, een beetje {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} stout (‘O, hij heeft het tóch gedaan’), een beetje slordig (‘op één slof en op één schoentje’). Hij beleeft avontuurtjes die voor een klein kind spannend zijn: hij viert zijn verjaardag, gaat bij oma logeren, verstopt zich, snoept stiekem van de boodschappen, zakt door het ijs, valt uit een boom. Drukgeschiedenis De twaalf versjes over het beertje Pippeloentje zijn in Het Parool gepubliceerd, zeer verspreid, tussen augustus 1950 en mei 1957. Ze werden met de illustraties van Wim Bijmoer eerst opgenomen in enkele van de versjesbundels: Het fluitketeltje (1950), De toren van Bemmelekom, (1952), De lapjeskat (1954), Ik ben lekker stout (1955) en Op visite bij de reus (1956). De tekeningen in de bundels zijn gelijk aan die in Het Parool, op twee na, die Bijmoer op een gelukkige manier heeft overgemaakt. In 1958 werden elf van de versjes gebundeld in Het beertje Pippeloentje, in een nieuwe volgorde, met nieuwe titels en met nieuwe illustraties van Wim Bijmoer, nu in kleur. In 1983 verscheen de vierde druk, nu met kleurillustraties van Jan Jutte, en aangevuld met één gedicht, dat eerder was gepubliceerd in Iedereen heeft een staart (1959). {== afbeelding Op 16 oktober 1967 kreeg Annie M.G. Schmidt de Gouden Harp uitgereikt voor het prachtig gebruik van de Nederlandse taal in haar liedteksten. De prijs werd uitgeloofd door Conamus, het Comité voor Nederlandse amusementsmuziek. Links Leen Jongewaard, rechts Hetty Blok, twee van de hoofdrolspelers uit Ja zuster, nee zuster, een tv-serie (Vara) voor de jeugd. Foto Henk Lindeboom.==} {>>afbeelding<<} {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aantekeningen voor Floddertje, een serie van zes reclameboekjes die Annie M.G. Schmidt in 1968 in opdracht van Nutricia schreef. In 1973 werden de boekjes gebundeld uitgegeven door Querido. ja dat is een soort Floddertje / en meer dan 20 worden het er niet / hoog uit / inleiding (aan tafel) / verjaardagsvisite / de dokter / nog niet eens / de psycholoog / want er is nooit / een *beret* bevredigend eind / als je het doet / moet er iedere keer een lekker slot / aan zitten / en dat krijg je nooit / je kunt moeilijk zeggen / gelukkig de theepot is kapot / nee maar ze kan berouw hebben tranen / en elke keer iets heel liefs doen / nee / Is daar een draai / aan te bedenken? / misschien een tweede figuur / erbij? / een jongen eventueel / die een andere makker heeft / *of ook zoiets / iets anders dan Haaiebaai* * tekst tussen sterretjes is in het originele document doorgestreept==} {>>afbeelding<<} {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Ze nam de graat uit haar mond en glimlachte vriendelijk. Haar groene ogen stonden een beetje scheef. “Pardon meneer,” zei ze. “Ik zat hier op uw dak met uw kat Fluf. En het rook zo heerlijk. Zodoende ben ik door het dakraam geklommen.”’ Illustratie van Carl Hollander bij Minoes (1970), over een kat die vrouw is geworden.==} {>>afbeelding<<} De illustraties van Wim Bijmoer Het beertje Pippeloentje in zwart-wit van Bijmoer heeft iets aandoenlijks, iets onhandigs ook. Het is een heel menselijk beertje. Het mist - in overeenstemming met de tekst - de karikaturale en cartoonachtige vertekeningen van de Veronica-illustraties en van de meeste door Bijmoer gemaakte tekeningen bij kinderversjes van Annie M.G. Schmidt. In het algemeen gaan de Pippeloentje-versjes in Het Parool vergezeld van meer plaatjes dan in de bundels. De wijzigingen die Bijmoer soms in de tekeningen aanbrengt, zijn in zoverre verbeteringen dat het beertje met zijn dilemma's meer in het middelpunt van de belangstelling komt te staan en dat de situatie expressiever wordt verbeeld. In 1958 werden de Pippeloentjes gebundeld en voorzien van kleurillustraties. Het is Bijmoers enige Schmidt-boekje in kleur. De beertjes zijn veel groter getekend dan voorheen en missen het vertederende van het zwart-witte Pippeloentje. De kleuren zijn vrij hard. Ze zijn ook sterk contrasterend neergezet, vaak zonder scheidende contouren, ‘hard edge’. De psychologische verfijning is verminderd. Neem als voorbeeld ‘Broodjes’, waarin Pippeloentje zeven broodjes naar de barones ‘in een huis met een bordes’ moet brengen, maar ze allemaal opsnoept. In de tekening in Het Parool (15 januari 1955; zie p. 78) is er gefocust op het huis waar de barones op haar broodjes zit te wachten, terwijl Pippeloentje door het park op weg is naar haar toe. In Ik ben lekker stout (1955) is er nog steeds het huis van de barones en het park waar Pippeloentje loopt. Maar nu is er gefocust op Pippeloentje die onbedachtzaam loopt te snoepen van de broodjes. Op de kleurillustratie uit 1958 is de omgeving helemaal verdwenen en zien we een dansend beertje ‘op één slof en op één schoentje’, met in de ene hand een helgeel mandje en in de andere een even fel, aangevreten broodje; elke verwijzing naar stoutigheid ontbreekt; de expressie is onbestemd. Mij is de tekening uit Ik ben {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} lekker stout dan ook het liefst: daar wordt overgebracht dat het beertje niet van die lekkere broodjes af kan blijven. {== afbeelding ‘[Ellemeet] had ze dolgraag een trap willen geven. Hij had dolgraag een zware laars naar hun koppen gegooid, maar er waren nu tamelijk veel klanten in de winkel. En iedereen kende hem. Iedereen wist dat hij voorzitter was van de Vereniging van Dierenvrienden. En dus mocht hij geen katten trappen.’ Illustratie van Carl Hollander bij Minoes (1970).==} {>>afbeelding<<} De illustraties van Jan Jutte De illustraties uit 1983 van Jan Jutte (1953) zijn op zichzelf heel geslaagd. Pippeloentje was een van zijn eerste opdrachten. Met een ingetogen zwier heeft hij een heel genoeglijk beertje geschapen, dat steeds een speelgoedeendje met zich meesleept, dat overigens in de tekst niet voorkomt. De hele aanpak van Jutte is trouwens wat speelgoedachtig. Jutte gebruikt meer gemengde kleuren en is minder ‘omlijnd’ dan Bijmoer; hij werkt veel met spontane krassen en kleurvegen, zijn contouren zijn dun en vlot. Kleur overschrijdt soms contouren. Door dit alles maken deze kleurillustraties een minder afgebakende indruk dan die van Bijmoer. Hoewel de tekeningen mooi zijn, passen ze toch minder goed bij de teksten van Annie M.G. Schmidt dan de zwart-wit tekeningen van Bijmoer. Neem Juttes illustratie bij ‘Broodjes’. Pippeloentje staat bij een mandje met broodjes en draait zich om naar een zwaan in de lucht. Het lijkt alsof Pippeloentje zijn broodjes tegen deze zwaan wil verdedigen. In de tekst is van dit dier geen sprake: het is Pippeloentje zelf die de broodjes onrechtmatig verorbert. In plaats van aan een innerlijk conflict wordt uitdrukking gegeven aan een conflict tussen twee dieren. Bij ‘Boot’ kiest Jutte de tweede strofe als uitgangspunt (zie p. 80): Pippeloentje heeft een jekker en een koffer met een wekker en een grote zak met brood. Hij gaat varen op de boot. Jutte heeft Pippeloentje getekend op een soort vlonder. Zijn speelgoedeendje, de koffer, de wekker en de zak staan bij hem. In de verte een speelgoedbootje en een speelgoedvliegtuigje. De suggestie dat de bootreis een fantasie is van Pippeloentje is groot. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Hier in de tuin kende ze iedere boom en iedere struik. Vroeger had ze op dat gazon kikkers gevangen en een keer een mol. Ze had in een bloemperk gekrabd. Een kuiltje gemaakt tussen de begonia's waar ze dan boven ging zitten met een bibberend staartje en peinzende oogjes, zoals een kat dat doet. En dan lekker het kuiltje weet dichtkrabben als je klaar bent. Ze voelde zich meer en meer kat.’ Niet gepubliceerde tekening van Carl Hollander bij Minoes (1970).==} {>>afbeelding<<} Bijmoer heeft voor zijn illustratie de derde strofe gekozen: En de westenwind gaat waaien en de andere beren zwaaien en ze roepen met z'n allen: zal je niet in 't water vallen. Pippeloentje zit bij Bijmoer al in de boot en wuift naar de achtergebleven, deftige oudere beren. Hoeveel magerder is Bijmoers kleurillustratie van 1958 waar Pippeloentje in een keihard decor zichzelf staat uit te zwaaien (zie p. 79). Nee, de eerste zwart-wit versies van Bijmoer bij deze en andere versjes vind ik de mooiste: ze zijn aandoenlijk, tekstgetrouw, met gevoel voor sociale relaties en innerlijke conflicten. Zijn beesten, het schaap Veronica en het beertje Pippeloentje, althans zijn eerste beertje, zijn bovendien heel markant. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Abeltje’ Het verhaal Abeltje, een verhaal voor kinderen van vijf tot vijfennegentig, is de geschiedenis van een liftboy van veertien jaar, die op de eerste dag van zijn eerste baan, in het warenhuis Knots te Middelum, met zijn fonkelnieuwe lift de lucht in schiet. Hij is in gezelschap van drie mensen: zijn buurmeisje Laura, ook veertien, heel lenig en goed in kunstjes; de ronde en mollige meneer Tump, vertegenwoordiger in anti-motballen, onder alle weersomstandigheden gehuld in een jekker met een bontkraagje; en juffrouw Klaterhoen, voor wie vitrage van levensbelang is, en die van beroep zanglerares is, en liefhebber van het vierstemmig zingen van liederen als ‘Hoe zachtkens glijdt ons bootje’ en ‘'t Zonnetje gaat van ons scheiden’. De lift kan in de lucht stijgen en dalen. Na enige experimenten komt men in New York terecht, vervolgens in de Zuidamerikaanse bananenrepubliek Perugona en ten slotte bij onze tegenvoeters in Nieuw-Zeeland waarvandaan men door de aarde heen terugschiet naar Middelum. Het boek heeft een komisch karakter doordat mensen elkaar en zichzelf rollen toeschrijven die niet bij hen passen. Mensen denken van zichzelf en van elkaar dingen die niet ‘waar’ zijn. Zo ontstaat opgeblazenheid, waartoe bij Schmidt vooral mensen die met hoge waardigheid zijn bekleed, gauw vervallen. Er ontstaan misverstanden en conflicten tussen wat mensen van zichzelf verwachten en wat anderen van hen verwachten. Dat leidt tot problemen van betekenisgeving die nog versterkt worden door taalproblemen. Het gezelschap spreekt noch Engels noch Spaans. Daardoor kan het gebeuren dat Abeltje in New York door de steenrijke mevrouw Cockle Smith wordt aangezien voor haar verloren zoontje dat ze jaren niet meer heeft gezien en dat naar verluidt vanaf zijn vierde bij de Indianen is opgevoed en nu Indiaans moet praten. Zo wordt meneer Tump in Perugona aangezien voor een machtig geneesheer, omdat zijn anti-motballen blijken te helpen tegen de lilaziekte waaraan alle Perugoniërs lijden wegens overmatig gebruik van cider. {== afbeelding ‘Even later waren ze op weg in het kleine rode kraanwagentje. Pluk reed zo hard als hij kon en Aagje klemde zich bibberend vast aan de bank en riep: “Ik zal me toch alsjeblieft niet vuil maken?”’ Tekening in kleur van Fiep Westendorp bij Pluk van de Petteflet (1971), dat als feuilleton in 1968 en 1969 in de Margriet had gestaan, met dezelfde illustraties.==} {>>afbeelding<<} {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Drukgeschiedenis De eerste druk van Abeltje verscheen in 1953 bij De Arbeiderspers, met 41 illustraties van Wim Bijmoer, waarvan 15 over de hele pagina. Al gauw werd het herdrukt als abc-pocket voor de jeugd (nr.52). In 1980 verscheen de vijftiende druk in groot formaat, met een nieuw omslag en achttien nieuwe illustraties van The Tjong Khing, waarvan 14 over de hele pagina. Achtmaal illustreren Bijmoer en The Tjong Khing dezelfde scène. In totaal werden er van Abeltje rond de 200 000 exemplaren verkocht. Een tweede boek, De A van Abeltje, verscheen voor het eerst in 1955, met 34 illustraties van Wim Bijmoer, waarvan 12 over de hele pagina. Ook dit boek verscheen daarna als abc-pocket voor de jeugd (nr.53). In 1980 verscheen de elfde druk in groot formaat met een nieuw omslag van The Tjong Khing en zestien nieuwe illustraties, waarvan veertien over de hele pagina. Vijfmaal illustreren Bijmoer en The Tjong Khing dezelfde scène. Van De A van Abeltje zijn tegen de 140 000 exemplaren verkocht. De illustraties van Bijmoer en The Tjong Khing De illustraties van Bijmoer voor Abeltje zijn typerend voor de jaren vijftig. Vanaf 1980 verschijnt Abeltje met nieuwe illustraties van The Tjong Khing (1933). Sommige illustraties hebben wel de kenmerken van de eigen tijd, maar zijn zo goed en passen zo goed bij de tekst dat ze hun eigen tijd overstijgen. Dat is naar mijn mening het geval met tal van tekeningen van Wim Bijmoer bij de versjes van Annie M.G. Schmidt, onder andere met zijn Veronica-tekeningen. Het is in mindere mate het geval met zijn Abeltje-tekeningen. The Tjong Khing is erin geslaagd Wim Bijmoer te evenaren en soms te overtreffen. Een factor is dat Wim Bijmoer in Abeltje nogal slordig is. Zowel Bijmoer als The tekenen in Abeltje veel met kleine streepjes en haaltjes. Deze zijn bij Bijmoer forser en dikker dan bij The. The werkt met minuscule haaltjes en de tekening van zijn figuren is dunner en fijner dan die van Bijmoer. Aan de andere kant is de Abeltje van Bijmoer markanter. Er zijn verder nogal wat verschillen in emotionele spanning en tekstgetrouwheid. Dat blijkt in het bijzonder uit de vergelijking van enkele scènes die Bijmoer en The allebei hebben geïllustreerd. Als de lift in New York is geland, geeft juffrouw Klaterhoen zanglessen aan kinderen bij een popcornkiosk. De verkoper, onder de indruk van haar persoonlijkheid en zijn gestegen omzet ten gevolge van haar muzikale seance, doet haar een huwelijksaanzoek dat ze niet begrijpt omdat ze geen Engels verstaat. Juffrouw Klaterhoen zet het op een lopen. Hij achtervolgt haar dan met de beste bedoelingen. Bijmoer beeldt het spannende van de situatie uit. Hij tekent de mollige maïsman van achteren, hollend met een zakje popcorn geheven. Diagonaal vult hij de helft van het beeld. In de verte probeert juffrouw Klaterhoen diagonaal en wanhopig de veilige lift te bereiken. Aan de horizon een bescheiden suggestie van wolkenkrabbers (zie p. 44). De tekening van The is veel gedetailleerder. Central Park met daarachter de wolkenkrabbers van {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Met een ontzettend gekrijs stortten de meeuwen zich in duikvlucht boven op haar. “Help! Ga weg! Enge beesten!” schreeuwde mevrouw Helderder. Ze spoot om zich heen met de spuitbus, maar meeuwen zijn niet bang voor een spuitbus.’ Kleurillustratie van Fiep Westendorp bij Pluk van de Petteflet (1971). Pluk van de Petteflet werd, evenals Minoes, bekroond met een Zilveren Griffel.==} {>>afbeelding<<} New York zijn op zijn illustratie veel manifester (zie p. 45). Hij tekent de figuren en profil en legt de nadruk op het komische van de situatie: de dikke popcornbakker met een mediterraan uiterlijk die een bange provinciale zanglerares van middelbare leeftijd achtervolgt om haar ten huwelijk te vragen. The is tekstgetrouwer dan Bijmoer. Op Bijmoers tekening mist Klaterhoen de grote tas met breiwerk waarmee ze altijd rondsjouwt; de bomen hebben geen bladeren, hoewel het volgens de tekst lente is. Daartegenover is de zak met popcorn onwaarschijnlijk en overbodig. En het is ook een bezwaar dat de figuren bij Bijmoer niet herkenbaar zijn. Een andere gemeenschappelijke scène is de revolte in het presidentieel paleis van Perugona, waarin de vier reizigers belanden als ze uit de lift komen. Bij Bijmoer is dit een statische scène. Zeven Zuidamerikaanse types met sombrero's, poncho's en geweren worden op de rug gezien, starend naar Abeltje, Laura, meneer Tump en juffrouw Klaterhoen die uit de lift komen (zie p. 46). Bij The is de tekening veel dynamischer, zoals dat past bij een revolte. Hij tekent, eveneens op de rug gezien, tal van mannen met ronde zwarte Indianen-kapsels en zwarte snorretjes. De lift is leeg, de vier reizigers worden gemangeld door de met stokken gewapende menigte. Geen sombrero's, geen poncho's (zie p. 47). Een derde scène die beide tekenaars hebben geïllustreerd, de ontsnapping uit de luxe gevangenis van Perugona, levert soortgelijke observaties op. Weer heeft Bijmoer alle figuren op de rug gezien en tekent The ze en face of en profil. Weer is The tekstgetrouwer. De ontsnapping vindt volgens het verhaal plaats als het donker is. In de tekening van The wordt die suggestie ook gewekt (zie p. 49), bij Bijmoer is het echter klaarlichte dag (zie p. 48). Bovendien gaan de figuren bij Bijmoer in de {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} verkeerde volgorde langs de vastgeknoopte lakens haar beneden: niet de dikke meneer Tump gaat als {?}aatste, zoals logisch is en het verhaal voorschrijft, maar de magere juffrouw Klaterhoen. Bij The houdt juffrouw Klaterhoen haar tas krampachtig vast, bij Bijmoer staat die tas merkwaardig genoeg al op de grond. De spanning en de angst van de ontsnapping komen in de houding van de figuren bij The beter tot uitdrukking. Bijmoers voorkeur voor ‘overshoulders’, die in zijn hele werk merkbaar is evenals zijn voorkeur voor ‘shots’ van boven af, en die wellicht beïnvloed is door Amerikaanse films van die tijd, is ook waarneembaar in de laatste scène: Abeltjes thuiskomst. Zijn moeder staat in de bloemenwinkel, Abeltje komt via de achterdeur en de huiskamer de winkel binnen. Zijn moeder hoort en ziet hem niet, de dame die voor de toonbank staat ziet hem wel. Bijmoers tekening wordt voor de helft in beslag genomen door de huiskamerdeuren en voor de andere helft bijna helemaal door de ruggen van Abeltje en zijn moeder. The tekent de figuren weer en face of en profil. Hij kiest een iets later moment dan Bijmoer: Abeltje staat al in de winkel zelf, op de voorgrond een zee van bloemen. Zijn moeder, die wel wat raar op haar benen staat, draait zich naar hem om en ziet haar verloren zoon, ietwat bedremmeld, staan. De tekening is niet stoer zoals bij Bijmoer, maar komt wat emotionele werking betreft dichter bij de tekst. Bijmoer heeft klassieke beelden geschapen van een aantal hoofdfiguren uit Schmidts kinderversjes en kinderverhalen. Hij tekent met een goed gevoel voor de tekst en voor de situatie. Soms gaat hij slordig te werk. In de creatieve wedijver met zijn collega's blijft zijn werk goed overeind. Tekeningen van The Tjong Khing voor Abeltje evenaren en/of overtreffen die van Bijmoer, zij het dat zijn Abeltje minder markant is dan die van Bijmoer. {== afbeelding In 1978 werd Annie M.G. Schmidt onderscheiden met een Gouden Margriet, een prijs van het weekblad Margriet. Links van Annie M.G. Schmidt de toenmalige hoofdredactrice van Margriet, Hanny van der Horst.==} {>>afbeelding<<} {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Murk Salverda ‘In de tekeningen van Fiep zit ook altijd spanning en actie’. De illustraties van Fiep Westendorp bij Annie M.G. Schmidt Inleiding In het begin van haar carrière als illustrator, vlak na de oorlog, tekende Fiep Westendorp onder andere voor Ruim baan (1945 - 1946), een tijdschrift voor de jeugd, dat onder redactie stond van Wim Hora Adema, Henriëtte van Eyk en A. Viruly. Op initiatief van Wim Hora Adema ging Westendorp ook illustreren voor de vrouwen- en de kinderpagina van Het Parool. Vanaf 13 september 1952 tot 7 september 1957 tekende ze in die krant de beroemde silhouetjes van Jip en Janneke. Vóór 1952 illustreerde ze onder andere boeken van Bordewijk, Heine, Charlotte Brontë en Toergenjev. Na 1952 kwam ze definitief in de hoek van het kinderboek en van de humor terecht. Want vanaf 1952 tot op de huidige dag zal de nauwe samenwerking tussen Schmidt en Westendorp niet meer verbroken worden. Hoewel Westendorp na 1952 ook boeken van anderen illustreert (Mies Bouhuys, Han G. Hoekstra), blijft het werk van Schmidt haar voornaamste inspiratiebron. Tussen 1958 en 1968 maakte Schmidt met Westendorp vele boekjes voor reclamedoeleinden. In 1962 en 1963 maakten ze voor provinciale dagbladen vier strips over tante Patent. Voor Margriet tekende Westendorp de illustraties bij Pluk van de Petteflet (1968-1969) en Otje (1979). Jip en Janneke en Tante Patent worden door haar in 1977 respectievelijk 1988 van nieuwe illustraties voorzien. Voor de cpnb maakten Schmidt en Westendorp in 1990 Jorrie en Snorrie. Net als die van Bijmoer, kwamen de illustraties van Fiep Westendorp tot stand in onderling overleg met de auteur. Herhaalde malen heeft Westendorp betoogd dat ze in principe nooit het hoogtepunt van het verhaal in beeld brengt; ze wil niet de clou verraden, die immers een verrassing moet blijven. Ze probeert daarnaast ‘karaktertjes’ te tekenen: ‘Ik deformeer en chargeer, maar probeer wel karakters te tekenen.’ De verhalen van Schmidt kennen veel handeling en vaart. Die karakteristieken hebben ook de tekeningen van Westendorp; in de woorden van Schmidt: ‘In de tekeningen van Fiep zit ook altijd spanning en actie.’ {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Annie M.G. Schmidt aan haar uitgever Reinold Kuipers, d.d. 5 mei 1979, onder andere over Otje. Otje verscheen als vervolgverhaal in 1979 in Margriet en in 1980 als boek. Otje is de dochter van een driftige kok zonder papieren, die, met behulp van dieren, haar vader steeds uit benarde situaties redt. 5 mei '79 | Lieve Reinold | Het vréselijke is: ze | zijn weg. | ik kan ze niet meer vinden | wat moeten we nu doen? |?| komen we nu in de Tower? | Ik doe m'n best om van Otje | 'n mooi boek te maken Zal nog | wel iets aan te herschrijven zijn | na afloop v|d Margrietserie | Dag. tot ziens. in de hoop | dat je bovenstaande | niet kunt lezen | Annie==} {>>afbeelding<<} {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Jip en Janneke’ De verhaaltjes Jip en Janneke is een verzameling van ongeveer 240 korte schetsen over het dagelijks leven van het jongetje Jip en het meisje Janneke, twee doorsnee kleuters, die een uitstekende relatie met hun vader en hun moeder hebben en nauwelijks ondeugend zijn. Hij heeft een tuinbroek aan en een gestreept bloesje, zij een jurkje en een schortje. De stukjes zijn kort, ongeveer 250 woorden, de zinnen uiterst kort en de woorden zijn zelden langer dan drie lettergrepen waarbij de lettergrepen in de oude drukken door liggende streepjes van elkaar gescheiden zijn, overeenkomstig toenmalige didactische opvattingen. Die kortheid is afgestemd op kleuters. Voor een groot deel bestaan de schetsen uit dialogen, voornamelijk tussen Jip, Janneke en hun vader en moeder. De stukjes zijn nooit tragisch en meestal ook niet humoristisch. Kinderlijke gewetensconflicten komen niet voor. De ouders zijn een veilige haven; het zelfvertrouwen van de kinderen wordt consequent gesterkt. Een voorbeeld. ‘Jip en Janneke gaan naar de zolder. En ze gaan fijn muziek maken. Heel hard. Het is een heel concert. En als vader thuiskomt, klimt hij de zoldertrap op. Om naar het concert te luisteren. Het is prachtig, zegt hij. En Jip en Janneke zijn trots.’ {== afbeelding ‘Toen de wasmachine stilstond konden ze het goed er strijkdroog uithalen en de kat wees hun de weg naar de strijkkamer. “Wat heerlijk,” zuchtte Otje. “Alles schoon.”’ Kleurillustratie van Fiep Westendorp bij Otje (1980). Otje werd bekroond met de Gouden Griffel.==} {>>afbeelding<<} {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Meneer Guus van de Ontvangst wou laten zien hoe ijverig hij was en deed nu alles tegelijk: telefoneren, stofzuigen, sleutels uitreiken en nieuwe gasten inschrijven.’ Kleurillustratie van Fiep Westendorp bij Otje (1980).==} {>>afbeelding<<} Drukgeschiedenis Op 13 september 1952 verschijnen op de kinderpagina van Het Parool de eerste belevenissen van Jip en Janneke, op 7 september 1957 de laatste. De eerste bundeling, Jip en Jan-ne-ke, verschijnt in 1953, met net als in de krant liggende streepjes tussen de lettergrepen. In 1960 verschijnt de achtste en laatste bundeling E-ven-tjes la-chen, Jip en Jan-ne-ke. De bundelingen bestaan uit selecties van de stukjes uit de krant. De tekeningen in de boekjes verschillen zelden van die in de krant; de tekening is soms veranderd of gespiegeld en soms zijn tekeningetjes weggelaten of toegevoegd. Als de stukjes in de krant geen titel hadden, hebben ze die nu gekregen. In een nieuwe ordening verschenen de schetsen als abc-pockets voor de jeugd (nrs. 35, 40, 41, 46, 47) in de jaren zestig (1963-1965): Jip en Janneke. Eerste boek t/m Vijfde boek. Van het Eerste boek waren er in 1978 al 423 000 exemplaren verkocht, van het Vijfde boek 249 500. Vanaf 1979 werden de boekjes uitgegeven door Querido als Querido junior pockets. In 1990 waren er van het Eerste boek 673 000 verkocht, en in 1990 van het Vijfde boek 430 000. Aangezien de boekjes meestal door verscheidene leden van één gezin gebruikt zijn en ze ook populair zijn als voorleesstof op scholen, is het duidelijk dat miljoenen Nederlandse kleuters van verscheidene generaties de avonturen van Jip en Janneke én de silhouetjes van Fiep Westendorp kennen. Ze zijn nationaal bezit geworden. De drukgeschiedenis van Jip en Janneke, en met name van de illustraties, is nogal ingewikkeld. In grote lijnen komt het erop neer dat er van de silhouetjes van Fiep Westendorp drie verschillende versies bestaan. In de jaren zeventig heeft ze de oude Parool-silhouetjes uit de jaren vijftig, die ook in de pockets van de jaren zestig werden gebruikt, geleidelijk aan vervangen door een modernere versie. De tekst van Jip en Janneke werd in zoverre aangepast dat de liggende streepjes tussen de lettergrepen verdwenen en dat sommige woordjes, meest herhalingen, werden geschrapt. Daardoor werd iets meer vaart in de tekst gebracht. De nieuwe silhouetten vonden een plaats in de diverse verzamelbundels sinds 1977. Alle, of vrijwel alle, hoofdstukjes van Jip en Janneke zijn vanaf oktober 1976 tot en met december 1980 in het tijdschrift voor de jeugd Bobo verschenen, met elke keer een kleurillustratie over de volle pagina, dat zijn in totaal ongeveer 220 kleurillustraties. In deze kleurillustraties zijn de silhouetten gehandhaafd. Van deze derde, gekleurde, versie is een fractie - {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} twintig illustraties - in de verzamelbundels terechtgekomen. In Bobo zijn geen afzonderlijke zwart-wit silhouetjes opgenomen, behalve een van een kussende Jip en Janneke, die fungeert als een steeds terugkerend vignet. De silhouetjes in de Bobo-kleurillustraties hebben vaak wel dezelfde houding als de afzonderlijke zwart-wit plaatjes in de verzamelbundels, maar verschillen toch steeds in details. Dat betekent dat Westendorp bij elk verhaaltje minstens drie keer een tekening heeft gemaakt. Maar van sommige scènes bestaan er meer dan drie gepubliceerde versies. {== afbeelding The Tjong Khing (1933) illustreerde in 1980 de heruitgaven van Abeltje en De A van Abeltje. Foto Erwin Verheijen.==} {>>afbeelding<<} De illustraties Net als de Parool-tekeningen van Bijmoer zijn de Parool-illustraties van Westendorp zwart-wit, wat samenhangt met het feit dat ze voor een krant bestemd zijn. Waar Bijmoer in principe koos voor lijntekeningen, heeft Westendorp voor een totaal andere techniek gekozen, die van het silhouet. Een gevolg van de silhouettechniek is dat de figuren steeds vlak en en profil moeten worden weergegeven. Voor het afbeelden van steeds dezelfde figuren die steeds herhaald moeten worden in steeds andere houdingen, zijn dat geen geringe technische beperkingen. Verder moet worden voorkomen dat de hele tekening zwart dichtslibt. Om dan bovendien te zorgen dat eentonigheid wordt vermeden en tekstgetrouwheid wordt bereikt... daarvoor is een grote verbeeldingskracht op de vierkante centimeter vereist en een groot vakmanschap. Dat Westendorp al de beperkingen van techniek, ruimte, personages en situaties te boven is gekomen en haar twee figuren zoveel levendigheid en variatie heeft weten mee te geven, is een artistieke prestatie van belang en geeft haar Jip en Janneke een vooraanstaande plaats in de geschiedenis van het silhouet in Nederland. Westendorp heeft Jip en Janneke iets zelf-verzekerds meegegeven, iets parmantigs. Een kenmerk van haar stijl zijn de piekende haartjes, de puntige handjes en voetjes, de korte nekjes en de puntige wipneusjes, de naar achteren staande kontjes en de ingetrokken buikjes. De mond is echt een toet, met aapachtig naar voren staand onderkaakje. De ogen zitten als witte stippen heel erg opzij. Jip draagt een zwart-wit gestreept bloesje en Janneke heeft een wit schortje. De ouders van Jip en Janneke, in de tekst bijna even vaak aanwezig als de beide kleuters, worden zelden of nooit getekend. Uit een oogpunt van bevordering van de identificatie met Jip en Janneke, lijkt dat een goed idee. Andere volwassenen - Sinterklaas, de kapper, de ijscoman, de schoenmaker, de dokter, de melkboer, opa, tante enzovoort - treden sporadisch in de tekeningen op. De bijfiguren die het veelvuldigst {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} worden getekend, zijn de poes en de hond. De tekeningen zijn amusant, maar nooit karikaturaal of cartoonachtig. In de jaren zeventig heeft Westendorp alle zwart-wit silhouetjes herzien. De selectie van geïllustreerde scènes is vrijwel steeds dezelfde gebleven; wat dat betreft is er ook niet zoveel keus bij verhaaltjes van 250 woorden. De compositie van de scènes is meestal ook dezelfde; soms is hij min of meer spiegelbeeldig; een enkele keer slechts is de tekening echt anders. Dat geldt vooral voor de kleine, vignetachtige, tekeningetjes. Ergens schrijft Schmidt bij voorbeeld: ‘het kind lijkt op een varkentje.’ In de oude versie tekent Westendorp dan een kindje, in de nieuwe een varkentje. De meer algemene veranderingen liggen echter noch bij de selectie van de situatie noch op het terrein van de compositie. Het is voornamelijk de stijl van tekenen die veranderd is. Allereerst heeft Westendorp alle voorwerpen verwijderd die gedateerd aandoen, zoals potkacheltjes, lampekappen en een ouderwets aanrecht. Daarmee gepaard gaat een tendens om in het algemeen de achtergrond weg te laten en minder of niet te detailleren. De kleding van Jip en Janneke is gemoderniseerd. Ook de silhouetten van de kleuters zijn veranderd. De nekjes zijn nu geheel afwezig, de hoofden zijn ronder geworden en wat minder ‘toetig’. De romp en de kleertjes zijn vierkanter en stijver. De ‘puntigheid’ en de piekerigheid zijn gebleven. De figuren zijn gedrongener, de voorwerpen langgerekter. In het algemeen maken de nieuwe plaatjes een gestileerdere indruk dan de oude. Een voorbeeld. In ‘Af-was-sen’ uit Daar gaan Jip en Jan-ne-ke (1956) staan Jip en Janneke af te drogen voor het aanrecht (zie p. 42). Rechts een bescheiden afwas, op de achtergrond een raam met gordijntjes. In de versie van twintig jaar later (zie p. 43) is de achtergrond verdwenen, maar de afwas is absurd groot geworden en bestrijkt niet alleen acht à tien hoog het aanrecht, maar ook in vele lagen de hele grond. Linksboven houdt een kat zich in onwaarschijnlijk evenwicht op een bakschotel; in het midden staan de nekloze kleuters hun sisyfus-arbeid te verrichten. Meestal echter vermijdt Westendorp een dergelijk effectbejag. Overal heeft Westendorp in de nieuwe versie de achtergrond tot niets of vrijwel niets teruggebracht. In ‘Een brief aan Sin-ter-klaas’ uit De groe-ten van Jip en Jan-ne-ke (1954; zie p. 38) staan de twee kleuters nog uit volle borst voor een potkacheltje en een schoorsteenmantel te zingen, midden tussen een groot aantal lege schoenen. Op het nieuwe plaatje (zie p. 39) is de achtergrond (schoorsteenmantel, potkacheltje) verdwenen. Verdwenen is ook de expressie van het uit volle borst zingen: Jip en Janneke staan er nu wat doelloos bij tussen de vele schoenen, die zo hier en daar wat hooi voor het paard bevatten. In de verzamelbundel Jip en Janneke (1977) zijn ook twintig kleurplaten opgenomen, een selectie uit de serie (1976-1980) die voor het eerst verschenen is in Bobo. De zwarte silhouetjes van Jip en Janneke zijn in de kleurillustraties gehandhaafd, wat niet alleen de relatie met de zwart-wit tekeningen accentueert, maar ook een fraai esthetisch effect geeft. Het is alleen jammer dat de kleuren, ten gevolge van de beperkingen van de druktechniek, vaak wat flets zijn afgedrukt. De oorspronkelijke kleurillustraties zijn, zoals gewoonlijk, frisser en sterker van kleur dan die in het boek. De kleurillustraties in Bobo hebben in het algemeen anders dan de in dezelfde jaren gemoderniseerde silhouetten een gedetailleerde invulling van de achtergrond. In ‘Een brief aan Sin-ter-klaas’ bijvoorbeeld, gepubliceerd in Bobo (1979, nr.29) staan Jip en Janneke voor een met houtblokken gevulde open haard te zingen; er staan niet alleen vele schoenen voor de haard, maar ook krukjes, er hangen schilderijtjes aan de wand, onder andere van Sinterklaas en in een mandje ligt Takkie de hond. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Annie M.G. Schmidt aan haar uitgever Ary Langbroek, d.d. 16 september 1981. Schmidt is wel tevreden over de Franse vertaling van Minoes (Parijs 1982), behalve over de namen.==} {>>afbeelding<<} {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 16.9. '81 | Lieve Arie | Een prachtige vertaling | door Olivier Séchan van Minoes | met hele knappe vondsten. | Eén ding vond ik jammer: dat | hij het niet helemaál in | een frans stadje heeft | gesitueerd en alle inwoners | gewone franse namen heeft | gegeven. Tibbe moet een naam hebben | die evengoed voórnaam als | achternaam kan zijn, | ‘Thomas’ bijvoorbeeld || en meneer Smit en van Dam | zonden veel voorkomende franse | namen moeten zijn als Dupont | of Dubois. Ook Ellemeet moet | frans klinken | En Killenbourgh kan toch ook | een fantasie-frans stadje | worden? | ‘Oecumène’ is niet begrijpelijk | voor franse kinderen. Beter | la chatte du Curé, of Matou-Eglise | (pasteur is protestant en dat hoeft | ook niet) | Kun je deze brief doorsturen aan | de vertaler? Of zal ik hem | apart schrijven | Dag dag. | Annie==} {>>afbeelding<<} {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Pluk van de Petteflet’ Het verhaal Pluk van de Petteflet is een behulpzaam jongetje dat in het bezit is van een rood kraanwagentje, waarmee hij overal naar toe rijdt. Hij woont in de Petteflet helemaal bovenin, in een torenkamertje, helemaal alleen, maar hij heeft diverse vriendjes. Allereerst Aagje, het dochtertje van mevrouw Helderder, die van haar moeder, iemand met poetsdwang, absoluut niet vuil mag worden. Dan de Stampertjes, zes slordige en een beetje vieze zoontjes van een alleenstaande vader. Ze wonen boven mevrouw Helderder en hebben matrassen op de vloer om geluidsoverlast voor deze overgevoelige vrouw te voorkomen. En ten slotte meneer Pen, die in de flat een kantoorboekhandel heeft. Onder de dieren is Pluk speciaal bevriend met Zaza, de intelligente kakkerlak, die leeft van appelschillen; Dollie de duif, de Mercurius onder de dieren; en Karel met de houten poot, een doortastende zeemeeuw. Het milieuprobleem speelt in het boek een belangrijke rol. Mevrouw Helderder bestrijdt alles wat vies is, en dat is in haar ogen ook de natuur, met spuitbussen. De zus van Karel de meeuw komt in een olievlek terecht, waardoor niet alleen zijzelf maar ook haar eieren bedreigd worden. Een verwilderde tuin, de Torteltuin, dreigt te worden veranderd in een groot tegelplein. Een uitgestorven maar levende vogel, de krullevaar, dreigt definitief ondergebracht te worden in een museum. Maar wat altijd zo prettig is in een kinderboek: alles loopt goed af. Daarvoor kan de partij van Pluk (meneer Pen, Aagje, de Stampertjes, de dieren) een beroep doen op sprookjesachtige middelen: mensen en dieren kunnen elkaar verstaan; een lispelende schelp, de Lispeltuut, wijst de weg; een toverkruid, de hasselbraam, maakt van grote mensen kinderen die er niet meer over peinzen de Torteltuin in een tegelplein te veranderen. Ook in Pluk van de Petteflet kiest Schmidt voor het kinderlijke, het spontane, het natuurlijke, het ongerepte desnoods een beetje vieze tegen het geregelde, het bureaucratische en de wasen poetsdrang. {== afbeelding Jan Jutte (1953) illustreerde in 1983 de heruitgave van Het beertje Pippeloentje. Foto Philip Mechanicus.==} {>>afbeelding<<} {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Drukgeschiedenis Van oktober 1968 tot januari 1970 verschijnt Pluk van de Petteflet wekelijks in het weekblad Margriet. In 1971 wordt het verhaal als boek gepubliceerd door uitgeverij Querido, met 100 illustraties. In Margriet zijn maar liefst elf hoofdstukken gepubliceerd die later niet in het boek zijn opgenomen. Daarin komen figuren voor die niet in het boek optreden, zoals tante Pleeg en jongetje Spijtebijt. In het boek daarentegen komt een hoofdstuk voor dat niet in Margriet staat: ‘Nóg mazelen, wéér frieten’. In Margriet heet het verhaal aanvankelijk ‘Pluk in de Petteflet’, later ‘Pluk van de Petteflet’. Ook de volgorde van de hoofdstukken is in het begin anders dan die van het boek. De afleveringen in Margriet zijn voorzien van gemiddeld drie tekeningen, vrijwel alle in kleur, in totaal ongeveer 150 illustraties. Daarvan zijn er ongeveer 100 in het boek terechtgekomen, overigens voor een deel in zwart-wit. Tussen 30 juli 1982 en 29 april 1983 wordt het verhaal opnieuw gepubliceerd in Bobo, met ongeveer 200 illustraties, alle in kleur. Vele grijze illustraties uit het boek zijn nu weer in kleur, maar overigens exact dezelfde. Soms zijn grijze en kleurillustraties echter niet identiek, of hebben de kleurillustraties details op de achtergrond die in de grijze versie in het boek ontbreken. Een enkele keer staat er in het boek een illustratie die niet in Bobo te vinden is. Voor de beoordeling van Westendorps illustraties zijn deze verschillen tussen de diverse publikaties niet essentieel. Wel werpen ze een ander licht op de omvang van haar produktie. De illustraties Pluk van de Petteflet is aanstekelijk geïllustreerd, de kleuren zijn goed gekozen, de tekeningen zitten vol grappige vondsten en zijn tekstgetrouw, en de figuren worden duidelijk gekarakteriseerd door persoonskenmerken en -attributen. Pluk, een parmantig kereltje van een jaar of acht, is herkenbaar aan zijn rode kraanwagentje en zijn baseballpetje en de rode blosjes op zijn wangen (zie p. 106). Aagje, een fijn popje, heeft een voorkeur voor roze kleren en stoffering en draagt een roze strik in haar gouden paardestaart. Haar moeder, mevrouw Helderder, heeft altijd een hoed op of een doek om haar hoofd, loopt rond met een spuitbus en heeft een Donald-Duckachtige houding: kontje naar achter, puntig ‘snaveltje’ naar voren. De Stampertjes en hun vader zijn zeer herkenbaar als één gezin en wel aan hun donkerbruine borstelige haren en hun slordigheid. Meneer Pen is een dikke {== afbeelding Charlotte Dematons (1957) maakte in 1986 nieuwe tekeningen bij de heruitgave van Heksen en zo.==} {>>afbeelding<<} {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} oude heer in een ruim vallende jas, met een potlood achter het oor van zijn kale hoofd en een rond knijpbrilletje op zijn grote aardappelvormige gok. De parkmeester heeft ook zo'n neus, maar daarop zit een dikke hoornen bril. De door Schmidt verzonnen dieren zijn door Westendorp karakteristiek en grappig weergegeven. De Langhors is een raar langgerekt paard geworden met een komische werking. En hetzelfde geldt voor de krullevaar, een vreemde vogel die juist in de hoogte is uitgerekt. In het algemeen hebben de figuren dunne korte beentjes, een lange vaak bolle romp en een groot hoofd met veel of juist weinig haar. De ogen, de neuzen en de monden zijn kleine rondjes, meestal niet meer dan een stip. Vaak krijgen de figuren enigszins Chaplinachtige houdingen mee, waarbij de voeten schuin naar binnen worden gezet, wat een komisch effect geeft. In het algemeen hebben de tekeningen vaart en humor, zonder dat er overdreven wordt. Soms krijgt een tekening iets melancholisch, zoals die van de oude visser in de mist. Westendorp zet de figuren en dingen zonder meer achter of naast of op elkaar. Met de Jip-en-Janneke-silhouetjes hebben haar kleurillustraties het gemis aan perspectief gemeen. Ze concentreert zich op het overbrengen van de vaart en humor van het verhaal en gaat vanwege het grappige effect soms het kader van de pagina te buiten. Voor Pluk van de Petteflet heeft Westendorp bijna honderd tekeningen gemaakt van alle soorten en maten: ter grootte van een vignet, over de hele lengte van een kolom, langs de bovenrand van maar liefst vier bladzijden, over de hele, de halve of een kwart pagina. Wel moet de invloed van de opmaker op dit punt niet onderschat worden. Westendorp rangschikt platte figuren in een plat vlak en bekommert zich niet om de psychologie van de situatie, maar richt zich op het soort humor dat gebaseerd is op een technische deformatie van lichamen en houdingen. ‘Otje’ Het verhaal Het verhaal van Otje heeft veel overeenkomsten met dat van Minoes. Een mannelijke hoofdpersoon wordt met ontslag bedreigd. Een meisje helpt hem door de moeilijkheden heen. Het kind staat op goede voet met de dieren en verstaat hun taal. De dieren helpen het meisje helpen. De man, het meisje en de dieren staan op gespannen voet met de gevestigde maatschappij, die opgeblazen en bureaucratisch is, maar niet echt kwaadaardig. Het opgeblazen gezag kan gemakkelijk door informatie en redelijkheid worden afgebluft en grijpt niet naar geweld, maar past zich aan. Otje is eigenlijk een goedmoedige satire op de bureaucratie. De vader van Otje, Tos, is een uitstekende kok, maar kan moeilijk aan de slag komen omdat hij geen papieren heeft. Die zijn per abuis door de bureaucratie verzwolgen. Hij krijgt geen nieuwe papieren zolang hij geen papieren heeft. Als ‘illegaal’ werknemer heeft hij het niet gemakkelijk, hij wordt uitgebuit en telkens weer ontslagen. Gelukkig heeft hij Otje, een vindingrijk en opgewekt kind, dat uitstekende relaties met de dieren heeft en de enige is die zijn driftbuien kan beteugelen. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Drukgeschiedenis In 1979 werd Otje voor het eerst gepubliceerd, met kleurillustraties, in het damesweekblad Margriet als ‘een nieuwe, grote serie lees- en voorleesverhalen voor iedereen die jong van hart is’. In 1980 werd het door Querido als boek uitgegeven, met dit keer álle boekillustraties in kleur, 86 in totaal. Een enkele tekening uit Margriet is niet in het boek gekomen; een enkele is gespiegeld, soms heeft het boek een illustratie die niet in Margriet heeft gestaan en soms is een Margriet-tekening gecorrigeerd, maar in grote lijnen zijn de tekeningen in het boek identiek aan die in het weekblad. Ook in de tekst zijn kleine wijzigingen aangebracht: de hoofdstukindeling is wat anders, sommige hoofdstukken hebben andere titels, de hoofdstukken ‘De Stevige Pot’ en ‘Tantes’ hebben een inlas en ook elders is de tekst bewerkt en verbeterd. {== afbeelding Annie M.G. Schmidt signeert Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie 1938-1985 (1986) en Minoes op geluidscassette (1986), door Schmidt zelf voorgelezen. Links op de foto Schmidts vriendin Renate Rubinstein.==} {>>afbeelding<<} De illustraties Ook in Otje zijn de personages door Westendorp duidelijk gekarakteriseerd. Otje is een zelfbewust, nonchalant meisje met bekende Westendorp-gimmicks als piekhaartjes, rond neusje, stipoogjes en blosjes. Het omslag zet meteen de toon: Otje zit losjes en uitdagend op een rank tafeltje leunend limonade te drinken met een rietje (zie p. 153). Een van haar vriendjes, een vogeltje, staat op de rand van haar glas, een ander op de leuning van haar stoel, een derde aan haar voeten in het gras. Aan de andere kant van de tafel zit haar vader op een stoeltje, dat eigenlijk te licht is voor zijn zware gestalte. Hij heeft een koksbroek aan en een hoge witte koksmuts op. Onder zijn ronde neusje een klein Chaplinachtig snorretje. Uit een zak van zijn koksjasje steken een lepel en een vork, in een andere zit een bevriend muisje. Hij leest een papier met bureaucratische termen als ‘daarbij behorende toelichting’, ‘ten kantore’, ‘gedeponeerd’. Net als in Pluk van de Petteflet gebruikt Westendorp veel paars, blauw en bruin en soms roze; de accenten in de kleurkeuze verschillen echter; in Otje is er relatief meer groen; in Pluk relatief meer rood. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Westendorps tekeningen in Otje neigen meer tot overdrijving dan die in Pluk. Bovendien wordt getrouwheid aan de tekst niet altijd in acht genomen en is Westendorp niet altijd even consequent. Een voorbeeld. Als Tos en Otje na ontslag hotel Koperwiek verlaten, hebben ze volgens de tekst hij zich: twee slaapzakken, kookgerei en een paar tassen met eten en kleren, die ze in hun bestelbus laden. Op het bijbehorend plaatje zien we op het dak van het bestelbusje veel meer spul: een houten keukenstoel, emmers, teilen en een koffer. Deze vermeerdering van goederen behoort misschien tot de vrijheid van de illustrator. Het is alleen jammer dat verderop in het boek de houten stoel veranderd is in twee ijzeren tuinstoeltjes. Ook verschiet de bestelbus herhaaldelijk van kleur, wat eveneens strijdig is met de eis van continuïteit tussen de verschillende tekeningen. Bovendien heeft Westendorp de neiging om vogels te tekenen waar ze niet zouden moeten zijn, bij voorbeeld op de billen van een speurende politieman. Dat suggereert een vertrouwelijkheid tussen de agent en de vogel, die niet overeenkomt met de tekst. In het algemeen zijn de Otje-tekeningen van Westendorp op zichzelf van hetzelfde niveau als die in ‘Pluk’, maar ze houdt zich in Otje minder goed aan de continuïteit en aan de tekst. {== afbeelding In 1987 werd het oeuvre van Annie M.G. Schmidt door de Jan Campertstichting bekroond met de Constantijn Huygensprijs. Van links naar rechts Willem van Toorn, Ed Leeflang, Annie M.G. Schmidt en Miep Diekmann. Foto Annelies Flinterman.==} {>>afbeelding<<} {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Tante Patent’ Het verhaal Tante Patent is een keurige dame in een keurig huis in een keurige straat. Bij het tuinieren graaft ze een oude vaas op, die ze meegeeft aan de dokter. Maar 's nachts komt uit de grond een harige man in een beestevel met twee horens de vaas opeisen voor het Walhalla. Het is een Batavier, de grote Sof van Leipnir, die het offervat van de grote Thor komt halen. De vaas wordt, zoals dat in een klucht gaat, doorgegeven van de een aan de ander en tante Patent is steeds een fase te laat. De botsing tussen twee culturen, die van een Batavier uit het jaar nul en die van het Nederlandse fatsoen uit de jaren vijftig, levert een aantal komische taferelen op. Het paradoxale is dat tante Patent, om haar fatsoen te redden, de uitvinder wordt van de Impulsieve Beweging, een beweging die het ongecontroleerde en woeste gedrag tot norm verheft onder de leus ‘slaan als er iets te slaan valt’. Opgehitst door hun vrouwen lopen binnen korte tijd tal van notabelen als Batavier door de stad, met slagwapens die meestal uit musea zijn ontvreemd. Alleen tante Patent houdt het hoofd koel, ze is de enige met overwicht op al die Batavieren, de echte en de onechte. Omdat het genot al te eenzijdig is - geslagen worden is minder leuk dan slaan - komt er na een korte maar heftige bloei al snel een einde aan de Impulsieve Beweging. De Batavier verdwijnt met zijn offervat weer naar het Walhalla. Drukgeschiedenis Tante Patent [en de grote Sof] is de eerste van vier strips van Schmidt en Westendorp over tante Patent. Ze verschenen tussen mei 1962 en mei 1963 dagelijks in een aantal provinciale dagbladen, waaronder het Haarlems Dagblad, het Leids Dagblad en het Utrechts Nieuwsblad. Het verhaal over de grote Sof werd in 1968 met de oorspronkelijke tekeningen van Westendorp opgenomen in Het beest met de achternaam. Een keuze uit wat Annie M.G. Schmidt voor kinderen schreef, onder redactie van Wim Hora Adema. In 1988 verscheen het verhaal voor het eerst afzonderlijk als Tante Patent, nu niet meer met de 300 striptekeningen, maar met 42 nieuwe illustraties in kleur van Fiep Westendorp. De tekst is hier en daar licht bewerkt. ‘Ik zal uitvinden wie mijn haan heeft doodgeschoten. Dat {== afbeelding Tijdens het tweejaarlijks congres van de International Board on Books for Young People (ibby), in 1988 in Oslo gehouden, kreeg Annie M.G. Schmidt de Hans Christian Andersen Award ‘for her contribution to children's literature’.==} {>>afbeelding<<} {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} moet een of andere nozem geweest zijn. Ik haal de politie erbij.’ wordt bij voorbeeld: ‘Ik zal erachter komen wie mijn haan heeft doodgeschoten. Ik haal de politie erbij.’ Gedateerde elementen als ‘nozem’ worden dus verwijderd en er worden kleine stilistische verbeteringen aangebracht. De drie andere strips Tante Patent [en Gore Gerrit] en Tante Patent [en juffrouw Tuttema] en Tante Patent [en Buurman Bezig] zijn nooit opnieuw gepubliceerd. {== afbeelding Annie M.G. Schmidt en haar bezorgers en vroegere uitgevers Tine van Buul en Reinold Kuipers. Van Buul en Kuipers vergezelden Schmidt in 1988 naar het ibby-congres in Oslo.==} {>>afbeelding<<} De illustraties De strip van Westendorp bestaat uit lijntekeningen zonder kleur, wat een gevolg is van het medium krant. Per aflevering heeft de strip steeds drie tekeningen. Driehonderd tekeningen zijn echter wel wat veel voor de aard en de omvang van het verhaal van Tante Patent [en de grote Sof]. Bovendien is Westendorp niet sterk in het vullen van kleine vlakjes van ongeveer vier bij vier centimeter. Te vaak zijn die helemaal gevuld met een, twee of drie figuren in een weinig gevarieerde of spannende interactie. In de boekuitgave van 1988 is het aantal tekeningen teruggebracht tot minder dan een zevende van de striptekeningen, in een betere verhouding tussen plaatjes en tekst. De nieuwe kleurillustraties hebben de bekende Fiep-kenmerken: spitse of ronde neusjes, ogen als stippen, piekerige haartjes, blosjes op de wangen, dunne beentjes, puntige handen en voeten. Het fraaie kleurgebruik ligt dicht bij dat van de Otje-illustraties. Voor deze nieuwe plaatjes heeft er nauwelijks nieuwe ‘inventio’ plaatsgehad (zie p. 87): het idee en de compositie van de kleurillustraties en de karakterisering van de figuren zijn voor het {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Andersenprijs werd aan Annie M.G. Schmidt uitgereikt door haar Zweedse evenknie Astrid Lindgren, met wie ze een taartje deelde.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De commissaris van de koningin voor de provincie Groningen, H.J.L. Vonhoff, overhandigt Annie M.G. Schmidt de cpnb-Publieksprijs voor de poëzie 1988 in de Stadsschouwburg te Groningen. Foto Chris van Houts.==} {>>afbeelding<<} {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} overgrote deel ontleend aan de strip. De kleur-illustraties zijn echter veel sterker dan de strip-tekeningen in Het beest met de achternaam. Dat is niet alleen te danken aan het gebruik van kleur en aan de grotere afmetingen, maar ook aan een verfijndere tekentechniek. De figuren zijn wel op dezelfde manier gekarakteriseerd, maar de uitwerking is overtuigender. De kleurplaatjes zijn komisch, fraai en expressief, ze zijn tekstgetrouw en vervallen nergens in overdrijvingen. De Tante Patent-tekeningen behoren daardoor tot het beste werk van Westendorp. Tante Patent is duidelijk gekarakteriseerd: ze heeft opgestoken bruin haar en draagt vaak een gele zomerhoed met een paarse band; ze is gekleed in een bruin plooirokje en draagt een turkooizen bloes met een wijde hals en met motiefjes; ze draagt oorbellen en een ketting. Ook de grote Sof is duidelijk herkenbaar en goed te onderscheiden van de latere pseudo-Batavieren van de Impulsieve Beweging. Hij is log en groot en overal behaard (niet op alle tekeningen trouwens) en heeft een bol en rond gezicht. Nooit heeft hij iets ‘menerigs’. Het is Westendorps streven om de hoogtepunten van een verhaal niet in beeld te brengen. Het {== afbeelding In 1990 schreef Annie M.G. Schmidt het geschenk voor de Kinderboekenweek Jorrie en Snorrie. De illustraties waren van Fiep Westendorp. Tijdens de Kinderboekenweek reisde het tweetal door het hele land om hun boek te signeren.==} {>>afbeelding<<} feuilletonkarakter van het meeste werk van Schmidt brengt echter wel met zich mee dat er geen sprake is van één enkel hoogtepunt, maar van een aaneenschakeling van hoogtepunten. Om zijn tekenkunst enigszins spannend te houden, zal een illustrator niet alleen de sfeer, maar ook een aantal van die hoogtepunten in beeld willen en moeten brengen. Ook Westendorp doet dat soms. Zo brengt ze in beeld hoe de grote Sof in de huiskamer van tante Patent de haan van de buurvrouw roostert op haar stukgeslagen en aangestoken meubilair, of hoe de Sof plotseling uit de kast komt vallen, terwijl de beide buurvrouwen op bezoek zijn. Of hoe hij voor de ogen van ontstelde kleuters hun juffrouw ontvoert. Het is goed dat ze dit gedaan heeft en niet dogmatisch is geweest, want de desbetreffende tekeningen behoren tot de leukste van het boek. Ook in Pluk en Otje brengt Westendorp hoogtepunten in beeld. In de loop van haar carrière heeft Westendorp uiteenlopende technieken gebruikt: silhouetjes, lijntekeningen en kleurillustraties. Als men afgaat op de resultaten, lijkt de lijntekening in zwart-wit niet het fort van Westendorp. Haar silhouetjes van Jip en Janneke zijn virtuoos en gevarieerd, waarbij de oude uit de jaren vijftig in tegenstelling tot die uit de jaren zeventig vaak een gedetailleerde achtergrond hebben. Westendorp toont door de jaren heen een constante drang tot vernieuwing en zelfkritiek. Daarbij raakt ze er steeds meer op gespitst elementen die gedateerd aan kunnen doen uit haar tekeningen te weren. In verband daarmee ziet ze vaak af van de invulling van de achtergrond. Door deformeren en chargeren weet ze de figuren te karakteriseren en bereikt ze komische effecten, die sporen met de toon van Schmidts verhalen. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Henk van Gelder ‘Ik zal zorgen dat u de kopij maandag heeft.’ Over het reclamewerk van Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp Het keurig ingevulde formulier dateert uit november 1952 en is te vinden in het archief van het Algemeen Handelsblad. Diverse dagbladen zonden zulke formulieren in die dagen aan prominente landgenoten; er bestonden zo kort na de oorlog nog nauwelijks geactualiseerde naslagwerken waarop de journalistiek kon terugvallen. Een maand voordat Annie M.G. Schmidt het haar toegestuurde formulier invulde, was haar radioserie De familie Doorsnee begonnen. Haar faam was op dat moment nog vooral gebaseerd op de gebundelde kinderversjes en de losse cabaretliedjes. Netjes vermeldde de schrijfster de titels van de boekjes op de stippellijnen. Ze nam zelfs de moeite enige opmerkingen te plaatsen in de rubriek ‘bijzonderheden uit uw maatschappelijke loopbaan’. In haar kriebelige handschrift bevat het formulier dan ook deze explicatie: ‘Kan alleen in opdracht schrijven, blijkbaar. Vandaar te laat begonnen, pas in '46, toen ik de bibliotheek verliet en aan het Parool kwam, waar de opdrachtgevers als paddestoelen uit de grond rezen.’ Tot die opdrachtgevers behoorden niet alleen de krant, de uitgeverij, de grote cabaretiers en de media radio en televisie, maar ook het bedrijfsleven. Annie Schmidt heeft regelmatig meegewerkt aan reclameacties. Haar boekjes en plaatjes uit het commerciële circuit zijn gewilde verzamelobjecten geworden, niet minder dan de reguliere uitgaven die op haar naam staan. Het merendeel kan dan ook nog altijd zonder gêne worden gelezen of beluisterd; slechts in een enkel geval heeft ze er duidelijk met de pet naar gegooid. Wat ze in opdracht van het bedrijfsleven maakte, is in de meeste gevallen even helder, even humoristisch en even sprankelend als de rest van haar oeuvre. In de sociaal-democratische Parool-kringen, waarin ze vertoefde, was de commercie een vreemde wereld. Maar haar radioproducer, Wim Ibo, maakte al in 1947 een rondreis door de Verenigde Staten, waar hij begeesterd raakte door de relatief riante programmabudgetten die daar dank zij de verkoop van reclamezendtijd voor de {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} omroep beschikbaar waren. Hij nam dan ook het initiatief tot een dagelijks tv-experiment met De familie Doorsnee, dat uitsluitend via een gesloten circuit op de Rotterdamse noviteitenbeurs E'55 te zien was. Dat was, voor zover valt na te gaan, de eerste keer dat Annie Schmidt als schrijfster betrokken raakte bij een door het bedrijfsleven gefinancierd project. Vijf jaar later, in 1960, sprak ze geheel in Ibo's geest, toen ze in het reclamevakblad Ariadne de artistieke vrijheid in de commerciële sector prees - bij de Vara was er altijd veel meer inhoudelijk geduvel geweest dan bij het Bedrijfschap Horeca, dat haar nu om een nieuwe Doorsnee-serie had gevraagd voor Radio Luxemburg. Ze moest de familie voortaan vaker het huis laten verlaten, maar dat was alleen maar prettig: scènes in horecagelegenheden boden alleen maar meer mogelijkheden. De radiorecensent van het Algemeen Handelsblad signaleerde na de eerste uitzending, dat moeder (nu oma) Doorsnee door de schrijfster prompt ‘iets ondeugender’ was gemaakt dan bij de Vara was toegestaan; ze gebruikte zelfs ‘vieze woordjes’, zoals het door de socialistische omroep {== afbeelding Tijdens de eerste Story International in januari 1991 was het vertaalproject gewijd aan de kinderversjes en verhaaltjes van Annie M.G. Schmidt. Die werden vertaald in onder andere het Engels, Duits, Indonesisch, Spaans, Turks, Hongaars, Arabisch en Surinaams. Op de foto zit Annie M.G. Schmidt te midden van enkele van de vertalers. Staand van links naar rechts György Dalos (Hongarije), Ulkü Tamer (Turkije), Anthony Horowitz (Engeland), Nazim Khaksar (Iran) en Paul Middellijn (Rotterdam), Zittend naast Annie M.G. Schmidt: Willem van Toorn (links) en Ed Leeflang. Foto Ton den Haan.==} {>>afbeelding<<} niet toegestane ‘kontje’. In datzelfde Ariadne-interview sneed Annie Schmidt ook de ruimere budgettaire mogelijkheden in het bedrijfsleven aan. Ze had toen al een aantal reclameboekjes geproduceerd, die naar haar zeggen goed waren uitgevoerd. ‘Als zij zegt dat geld heel belangrijk is, bedoelt zij niet het honorarium,’ aldus de verslaggever. ‘Zij bedoelt ermee, dat de reclame in het algemeen voor dergelijke boekjes meer geld beschikbaar kan stellen, ook al behoeft er geen woord reclame in te staan. Daarom zien de boekjes voor de reclame er vaak mooier uit dan die van de uitgevers (“arme stakkers...”). En toch is het niet zo, dat zij liever voor de reclame werkt dan voor de uitgevers. Tenslotte ziet zij haar werk liever in de boekhandel liggen dan dat het bij voorbeeld bij zeep cadeau wordt gedaan. Waarbij zij wel inziet, dat boekhandel en zeepverkoop elkaar beginnen te naderen: de pockets bij de kruidenier.’ De eerste reclameboekjes dateren uit een van de allerdrukste perioden in haar loopbaan. In 1958-1959, in het laatste seizoen van De familie Doorsnee op de Vara-radio en het eerste seizoen van Pension Hommeles op de Vara-televisie, schreef Annie {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Rond 1958 schreef Annie M.G. Schmidt Sloddervrouwtje en Sloddermannetje voor Tomado, een fabrikant van huishoudelijke artikelen. Twee slordige mensen krijgen met behulp van Tomado-artikelen een opgeruimd interieur en karakter. Ze heten nu: tomado-vrouwtje en tomado-mannetje. En dat klinkt veel mooier. Vind je niet?’ De illustraties zijn van Wiel K.==} {>>afbeelding<<} Schmidt maar liefst achttien boekjes voor de Nederlandsche Persil Maatschappij te Amsterdam, gevestigd in het somber ogende gebouw dat later plaats moest maken voor het Marriott-hotel. De eerste negen handelden over de Drie stouterdjes, die volgens de titels van de boekjes achtereenvolgens gingen snoepen, verven, vissen, voetballen, in de sneeuw speelden, in de storm terechtkwamen, muziek maakten en een pop in handen kregen. Meestal werden ze daar buitengemeen smerig en haveloos van, zodat een fikse wasbeurt op zijn plaats was; ‘En maar schrobben en maar schuren / 't zal nog wel een weekje duren / voor de verf weer is verdwenen / van die neuzen en die tenen!’ De drie stouterdjes droegen curieuze namen: Petertje Pril, Polletje Pree en Dikkertje Duxon. Die verwezen naar de was- en schuurmiddelen uit het Persil-assortiment, waarbij men die boekjes gratis kon krijgen. Hoewel in de tekst af en toe danig met zeepsop werd gespetterd, wordt over die merken verder niet gerept. De schoonmaakbeurten waren niet alleen noodzakelijk voor hun kleertjes, maar vooral voor de stouterdjes zelf. De aanstekelijke illustraties zijn van Fiep Westendorp, die in feite drie Jippen tekende - maar nu voor het eerst, vanwege de financiële speelruimte, in kleur. A. Rullmann, destijds reclamechef bij Persil, kan zich desgevraagd niet meer herinneren wie op het idee kwam Annie Schmidt te benaderen. Hij weet nog wel waarom men ooit met die weggeefboekjes begon: ‘Heel wat bedrijven hadden in die tijd spaaracties, met zegeltjes en zo. Wij deden zo iets eigenlijk nooit, wij vonden het nogal goedkoop onze artikelen op die manier te verkopen. Die houding werd ook aangemoedigd door ons Duitse hoofdkantoor; wij maakten uitstekende produkten, wij hadden zo iets niet nodig. Maar op een gegeven moment vonden we toch, dat we vanwege de {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} activiteiten van de concurrentie ook iets moesten doen. Dat zijn toen die boekjes geworden.’ Het weggeven van boekjes bij aankoop van een, twee of meer artikelen is een oude techniek, die tot op de dag van vandaag wordt gehanteerd. ‘Het creëert een stuk binding met het produkt,’ verklaart Peter Strating, directeur van het gespecialiseerde bureau Strating Promotion. ‘Het stimuleert tot herhalingsaankopen. Het enige verschil met vroeger is, dat je nu de eis stelt dat zo'n boek of boekje ook iets zegt over de cultuur van het produkt. Je zult nu niet meer zo snel iets maken dat met het produkt absoluut niets te maken heeft - zoals in de jaren twintig en dertig heel gebruikelijk was en zoals ook daarna nog wel gebeurde, bij voorbeeld in De avonturen van Flip en Flap voor Douwe Egberts. Die boeken hebben werkelijk niets te maken met de sfeer die rond de produkten van dat bedrijf hangt.’ Wegens het grote succes van de Drie stouterdjes (500000 exemplaren per boekje, becijferde Aukje Holtrop in Vrij Nederland) kregen Annie Schmidt en Fiep Westendorp snel opdracht voor een nieuwe serie van negen, ditmaal uitsluitend voor het wasmiddel Pré. Daaruit ontstonden de boekjes over Prélientje, een meisje van een jaar of negen, dat heel verlegen leek, maar in tijden van nood uitermate dapper kon zijn. De derde reeks voor Persil, zes boekjes over Pluis en Poezeltje, verscheen in 1963. Twee beertjes waren dat, die kleine avontuurtjes beleefden en aan het eind steeds terugkeerden bij mamma Beer. De berenversie van Jip en Janneke, {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding In 1958 schreef Annie M.G. Schmidt Drie stouterdjes, haar eerste serie van negen reclameboekjes voor de Nederlandsche Persil Mij. De namen van de stouterdjes verwijzen naar was- en schuurmiddelen uit het Persil-assortiment: Pietertje Pril, Dikkertje Duxon en Polletje Pré. De boekjes waren gratis verkrijgbaar bij een bus ata-Super, een schuurmiddel. De illustraties zijn van Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De tweede serie van negen boekjes voor de Nederlandsche Persil Mij, verscheen in 1959. Bij aankoop van 2 normale pakken Pré of bij een dubbelpak kreeg men een Prélientje gratis. Prélientje was een verlegen, maar wel buitengewoon dapper meisje. De illustraties zijn van Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} schreef Aukje Holtrop terecht. Dat ook hierin geen woord reclame voorkwam, strookt met de praktijkervaring van promotieman Strating. ‘De mensen moeten het aantrekkelijk vinden zo'n boekje in huis te hebben,’ zegt hij. ‘Dat betekent dat ze er een bepaalde kwaliteit aan moeten toekennen. En dat bereik je niet met een boek vol reclame - dat wil je toch niet in huis hebben? Voor de oorlog misschien nog wel, toen het veel bijzonderder, veel exclusiever was om een boek te krijgen. Maar nu niet meer. Er zijn zoveel andere mogelijkheden tot vermaak, dat je iets van hoge kwaliteit moet kunnen aanbieden om het publiek nog aan te zetten tot het kopen van jouw produkt.’ Annie Schmidt kreeg in hoog tempo meer reclameopdrachten. Ook voor uitgaven die voor volwassenen waren bedoeld. In 1959 stelde ze voor R.S. Stokvis & Zonen, de fabrikant van Erres, het boekje De vrolijke keuken samen, waarin ook bijdragen staan van collega-humoristen als Mies Bouwman, Simon Carmiggelt, Eduard Elias, Leonhard Huizinga en Henri Knap. Alle verhalen gingen - min of meer - over ervaringen met huishoudelijke apparatuur. In haar eigen openingsverhaal ried Annie Schmidt de lezeressen aan hun frustraties af en toe lekker af te reageren door het stuksmijten van serviesgoed. Het bundeltje werd gratis verspreid via coupons in Erres-advertenties. Klinkklare reclame schreef ze in 1962 voor de reclameshow van Wim van Wees, een rondreizend revuegezelschapje met bekende artiesten, die reclameboodschappen verwerkten in hun liedjes, {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} conferences en sketches. Conny Stuart zong daarin, op tekst van Annie Schmidt, de pakkende regels: ‘Waar zou ik weze / zonder mayoneze / waar zou ik weze / zonder Calvé?’ De geluidsopname, die bewaard is gebleven, straalt echter weinig dienstbaarheid aan de opdrachtgever uit. Dit is een parodie op een reclamejingle, anders niet. Niet commercieel, maar wel dienstbaar aan een boodschap, waren twee boekjes uit 1960: Woele-wippie onderweg voor de Rotterdamse Verkeerspolitie en Fluitje van 'n cent voor Pro Juventute. In beide gevallen moest een mentaliteitsverandering worden bewerkstelligd. Woelewippie was een meisje dat zich netjes aan de verkeersregels hield en zal als zodanig heel wat ouders te stade zijn gekomen bij de opvoeding van hun kinderen. Fluitje van 'n cent was een kindermusical, een plaatje met een boekje, waarin - uiteraard op speelse wijze - de ongefundeerde jaloezie werd bekritiseerd. Annie Schmidt creëerde het volk van de ‘miesmuizers’, onverbeterlijke mopperaars die altijd vinden dat andere mensen het beter hebben getroffen dan zij, maar die ten slotte danig in het nekvel werden gegrepen. Of die boodschap door de luisteraartjes ten volle is begrepen, laat zich heel wat lastiger vaststellen. Het ging maar door, in die tijd. Pension Hommeles was afgelopen, maar daar stond meer dan genoeg ander werk tegenover. ‘Haar opdrachtgevers zijn niet meer in de eerste plaats de radio-omroepverenigingen,’ noteerde J.E. Scharrenberg in 1963 in het vakblad Revue der Reclame, ‘maar tal van Nederlandse bedrijven die door gebruikmaking van haar teksten proberen de goodwill van hun produkten bij het Nederlandse publiek te verhogen.’ En vier jaar eerder had Fiep Westendorp al in het toenmalige weekblad TV beschreven in welke stemming veel van dat werk tot stand kwam: ‘Terwijl Annie Schmidt een kopje koffie bij mij dronk, kwamen twee heren uit Rotterdam praten over een reclameboekje, dat ik voor hen moest illustreren. Hoewel Annie niets met deze opdracht te maken had, had ik geen bezwaar dat zij bij deze bespreking aanwezig was. Toen de heren weggingen, boden zij Mevrouw Schmidt een lift aan. En toen ze haar voor haar tuinhek afleverden, zei ze {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding In 1959 bracht de firma Dehnert & Jansen uit Rotterdam een aantal ‘prentedoeken’ op de markt met bekende en geliefde figuren uit de verhalen en versjes van Annie M.G. Schmidt, naar ontwerp van Wim Bijmoer en Fiep Westendorp, namelijk Dikkertje Dap, het beertje Pippeloentje en Jip en Janneke. ‘In pers, radio, televisie en film-journaal kregen de “Prentedoek”-gordijnen reeds een waarderend onthaal’.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Een bordje en een beker van Jip en Janneke naar ontwerp van Fiep Westendorp, ± 1960.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Wim Bijmoer maakte, rond 1960, ontwerpen voor een servies met bekende figuren van Annie M.G. Schmidt: het appelenvrouwtje, het beertje Pippeloentje, het schaap Veronica en Dikkertje Dap.==} {>>afbeelding<<} {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ‘Op de slee’, ‘In het bad’, ‘Ballonnen kopen’ en ‘Aan het strand’. Vier puzzels (13,3 × 18,3 cm) uit een serie van acht ‘houten egel’-puzzels van elk 35 stukjes, een uitgave van de Gebrs. Koster te Amsterdam, ± 1960. Getekend door Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding In 1960 schreef Annie M.G. Schmidt voor de Rotterdamse Verkeerspolitie een boekje met een boodschap, Woelewippie onderweg. Woelewippie is een meisje dat zich netjes aan de verkeersregels houdt. De illustraties zijn van Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De illustraties uit Woelewippie onderweg werden ook gebruikt als prentbriefkaarten (uitgeverij Vermande Zonen, IJmuiden 1962) en als Kolibri-puzzels (12,5 × 20,3 cm; 24 stukjes).==} {>>afbeelding<<} bij het uitstappen dankbaar: “Ik zal zorgen dat u de kopij maandag heeft...” Zo'n gewoontezinnetje is dat van haar geworden.’ Het moet in diezelfde tijd, zo rond 1960, zijn geweest dat ook het boekje Sloddervrouwtje en Sloddermannetje verscheen - een verhaaltje over een slonzig echtpaar, dat dank zij een toeval veel Tomado-artikelen in huis krijgt en er daardoor veel properder bij komt te zitten. Een dieptepunt in haar oeuvre, want hier is de reclameboodschap expliciet de aanleiding tot het verhaal. Ook op reclameplaatjes was Annie Schmidt actief. In de eerste plaats met het lied Het lelijke eendje voor Citroën (1960), gezongen door Annelies Bouma en Ronnie Potsdammer: ‘Wij hebben een eendje, dat woont bij ons in / een lelijk klein eendje voor 't hele gezin / en altijd gaat dat eendje met ons {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Ibbeltje (1961) is een muzikaal verhaal dat in opdracht van de fabrikant van chocoladehagelslag Venz werd uitgezonden via de commerciële radiostations Veronica en Luxemburg. Annie M.G. Schmidt schreef de tekst en Cor Lemaire de muziek. De produktie en de regie waren in handen van Wim Ibo. De stemmen waren van Annemarie van Ees, Hetty Blok, Joop Doderer, Jan Oradi en Enny Mols-de Leeuwe. Venz liet er twee grammofoonplaatjes met tekstboekjes van maken. De illustraties zijn van Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} . {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Van Ibbeltje gaf Venz ook twee boekjes uit: Vis (nr.1) en Muizen (nr.2). De boekjes waren verkrijgbaar voor een spaarzegel van een Venz-pakje en twee postzegels van twaalf cent. Ibbeltje is een voorloper van Minoes (1970): de moeder van Ibbeltje is een kat die vrouw is geworden. De illustraties zijn van Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De zes boekjes met verhalen over twee beertjes, Pluis en Poezeltje (1963), vormen de derde en tevens laatste serie die Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp samen maakten voor de Nederlandsche Persil Mij. Ze waren gratis verkrijgbaar bij een dubbelgroot pak Ideaal Persil.==} {>>afbeelding<<} {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Spiegeltje Rondreis werd door Annie M.G. Schmidt in 1964 voor de klm geschreven. Het is het verhaal van twee grootouders die dank zij de klm hun kleinkinderen in verre landen kunnen bezoeken. Met tekeningen van Fiep Westendorp.==} {>>afbeelding<<} mee / naar 't bos en de hei en de zee.’ Iets minder uitgesproken propagandistisch was een dialoog over de ongemakken van de feestdagen, in 1962 voor Coebergh's Distilleerderij op de plaat gezet door Mary Dresselhuys en Ko van Dijk. Uit datzelfde jaar dateert het lied Wiegewalsje voor de zakenman, in opdracht van Blikman & Sartorius gezongen door Wim Sonneveld. ‘Iedere ontvanger zal dit bekoorlijke liedje ongetwijfeld met genoegen hebben beluisterd zonder er bij in slaap te vallen,’ aldus Scharrenberg in Revue der Reclame. ‘Als aan het slot van Wim Sonnevelds voordracht de naam Facit eenmaal valt, zal deze dan ook in een milde stemming worden opgenomen.’ Zulke reclameplaatjes worden nu niet meer gemaakt. ‘Niemand wil zo'n slap plaatje nog op zijn prachtige stereo-installatie leggen,’ zegt Peter Strating. ‘Een gratis plaatje was toen nog iets bijzonders, maar het is niet meer van deze tijd.’ {== afbeelding Kroezebetje werd in 1966 door Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp gemaakt voor de Twentsche Textiel Maatschappij te Enschede, ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan. Er verscheen voor de handelsrelaties ook een Engelse en een Duitse editie. Kroezebetje is een schaap dat geen wol, maar Moderne Vezels op haar lijfje heeft.==} {>>afbeelding<<} {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding In 1967 was het thema van de kinderpostzegels een aantal beroemde figuren van Annie M.G. Schmidt uit Het fluitketeltje en andere versjes (1950), in fraai ontwerp van Wim Bijmoer: het stekelvarkentje, het fluitketeltje, Dikkertje Dap, het bloemenvrouwtje Katrijn en het beertje Pippeloentje.==} {>>afbeelding<<} Een van de beste opdrachtprodukties uit het oeuvre van Annie Schmidt is ongetwijfeld Ibbeltje, gebaseerd op een muzikaal kinderhoorspel dat namens de chocoladefabrikant Venz werd uitgezonden via de commerciële stations Veronica en Radio Luxemburg. ‘Behalve de tekst vol esprit houden de plezierige melodietjes van componist Cor Lemaire en het team van uitvoerenden, bestaande uit Hetty Blok, Annemarie van Ees, Joop Doderer en Jan Oradi, de populariteit van de voor jong en oud bestemde kindermusical rotsvast in stand,’ aldus Scharrenberg. Venz maakte er een serie door Fiep Westendorp geïllustreerde boekjes van, én een boekje waarin een grammofoonplaatje was meeverpakt. Men kon het aanschaffen voor vijf spaarzegels van Venz-pakjes plus ƒ1,75. ‘Het is verheugend dat een commercieel initiatief tot een artistiek resultaat heeft geleid waaraan men oprecht plezier kan beleven,’ schreef regisseur Wim Ibo op de achterkant. Ibbeltje, het verhaal van een ondeugend meisje en haar moeder die vroeger een kat was geweest, had niets met boterhambeleg te maken, maar op het omslag viel de chocoladehagel gestaag op de paraplu die Venz op zijn verpakkingen had staan. Het in 1962 verschenen premium is niet alleen {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Voor Nutricia te Zoetermeer maakten Fiep Westendorp en Annie M.G. Schmidt in 1968 een serie van zes boekjes over Floddertje, een sloddervos. Het is de laatste serie reclameboekjes die Schmidt heeft geschreven. De boekjes waren uitsluitend en alleen verkrijgbaar tegen inlevering van k-merkjes uit Nutroma-etiketten. In 1973 gaf Querido ze gebundeld uit.==} {>>afbeelding<<} {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Voor de Hema vervaardigde International Bon Ton Toys te Leiderdorp een hele reeks Jip en Janneke-artikelen voor kinderen met illustraties van Fiep Westendorp: tasjes, pyjamazakken, schortjes, portemonneetjes, memoblokjes met toebehoren, koffertjes, kammetjes en spiegeltjes.==} {>>afbeelding<<} buitengewoon populair geworden, maar ook de aanleiding tot een verhitte botsing tussen de makers (onder leiding van Ibo) en de fabrikant met zijn reclameadviseurs. Voormalige employés van Venz en van de betrokken reclamebureaus (Van Maanen, Van Hees-Vettewinkel en jwt) kunnen of willen bijna dertig jaar later geen verhelderend licht meer op de kwestie werpen. Ze spreken van ‘een agressieve sfeer’ en verwijten de makers ‘een groeiende afschuw van de reclamewereld, waar schatten worden verdiend en creatief talent met een schijntje het bos in wordt gestuurd’. Voor zover er iets duidelijk wordt, is het dat er geen sluitende overeenkomst bestond over de auteursrechten - de fabrikant meende dat de honoraria voor de radiouitzendingen eveneens de uitgifte van het plaatje met boekje dekten. Na hoog oplopende conflicten en een gerechtelijke procedure besloot Venz de actie stop te zetten. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Jip en Janneke in de tuin’, een Ravensburger-puzzel (26,2 × 36,2 cm) uit een serie van vier, naar ontwerp van Fiep Westendorp (Otto Maier Verlag, Ravensburg 1985).==} {>>afbeelding<<} Naast dat opdrachtwerk profiteerde de schrijfster ook van character merchandising met verschillende, door haar gecreëerde figuurtjes. Zo verschenen Jip en Janneke op legpuzzels en Jip en Janneke, het beertje Pippeloentje en Dikkertje Dap bij voorbeeld op serviesgoed, gordijnen, kussens, lakens en andere ornamenten voor de kinderkamer. Zelf behoefde ze daar niets voor te doen; het meeste werk werd in die gevallen verricht door de illustratoren Fiep Westendorp en Wim Bijmoer, die aangepaste ontwerpen moesten vervaardigen. In 1968 spanden de acteurs Hetty Blok en Leen Jongewaard, de hoofdrolspelers uit de tv-serie. Ja zuster, nee zuster, een kort geding aan tegen Lever's Zeep Maatschappij, die bij het reinigingsmiddel Andy sleutelhangers weggaf met poppetjes van zuster Klivia, Gerrit en diens Opa. Annie Schmidt had het Unilever-bedrijf daarvoor toestemming gegeven en de poppetjes waren vervaardigd naar tekeningen van Bijmoer. Maar de acteurs wilden ook meedelen in de opbrengst. Ze kregen van de president van de Rotterdamse rechtbank ongelijk; hij bepaalde dat de gelaatstrekken van de poppetjes te vaag waren om te spreken van een geschonden portretrecht. De toestemming van - en betaling aan - de schrijfster waren voldoende geweest. Sommige reclameboekjes van Annie Schmidt zijn naderhand ook in handelsedities verschenen. Dat gold allereerst voor Spiegeltje Rondreis uit 1964 en Kroezebetje uit 1966. Het eerste, geschreven voor de klm, ging over twee grootouders die dank zij klm-tickets hun kleinkinderen in verre landen kunnen bezoeken. ‘Zelden zal een boekje dat zuiver voor reclamedoeleinden is uitgegeven, zoveel plezier schenken,’ schreef een recensent in het Algemeen Handelsblad. In het tweede, voor de Twentsche Textielmaatschappij, werd een schaapje uit de groep gestoten omdat ze geen wol, maar een soort kunstvezel op haar lijfje had. Dat boekje, onder titels als Frizzlycurl en Löckchenliese ook buitenslands verspreid, bevatte dus een nauwelijks meer impliciet te noemen reclameboodschap. Toch was de kwaliteit zodanig, dat De Arbeiderspers ze als normaal werk van Annie Schmidt in de handel bracht. Nog beter dan die twee was Floddertje, in 1968 geschreven voor Nutricia en vijf jaar later via Querido in een handelseditie verschenen. Ook hier hadden de verhaaltjes niets met de produkten te maken; het meisje Floddertje werd op een aanstekelijke manier telkens vies, terwijl Nutricia niets te zoeken had in de schoonmaaksector. Het was de {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} laatste keer dat boekjes van Annie Schmidt het middelpunt van een reclameactie vormden. Peter Strating beziet haar commerciële activiteiten met onverhulde jaloezie. ‘Ik zou zulke boekjes vandaag nog gráág in een actie gebruiken,’ beaamt hij. ‘Maar de tijden zijn veranderd. Wat je als fabrikant in feite doet, is meeliften op de bekendheid van iemand. Dat is veel moeilijker geworden. Ze zijn nu zelf veel commerciëler en staan in de meeste gevallen onder strenge contracten. De financiële eisen liggen dus veel hoger.’ Afgezien daarvan zou hij trouwens niet eens weten bij welke andere kinderboekenauteur er nog zoveel euforie zou ontstaan, dat de actie bij voorbaat een succes is: ‘Annie Schmidt is een evergreen geworden, maar bij welke andere schrijver gaat iedereen meteen al uit de bol?’ Die constatering raakt waarschijnlijk de kern van haar werk: zo veelzijdig, zo veelomvattend, zo constant van kwaliteit, met zoveel esprit geschreven en zo gretig gelezen door zoveel publieksgroepen, dat ze tot dusver volstrekt ongeëvenaard is gebleven. {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Murk Salverda en Erna Staal (m.m.v. Steven Stijsiger) Bi(bli)ografische aantekeningen 1911-1991 1911 Anna Maria Geertruida Schmidt wordt op 20 mei geboren in de pastorie van Kapelle op Zuid-Beveland. Haar vader, J.D. Schmidt, is hervormd dominee. Haar moeder, G.M. Schmidt-Bouhuijs, is huisvrouw. Annie, die ook wel Zus wordt genoemd, heeft één broer, Wim, die acht jaar ouder is. 1917-1928 In Kapelle gaat Schmidt naar de openbare lagere school. De hbs bezoekt zij in Goes, waar zij in 1928 haar einddiploma (A) behaalt. Gedurende haar schooltijd maakt Schmidt al veisjes. Rond haar twaalfde jaar schrijft zij aan Philips een loflied op de radio, dat prompt beloond wordt met een radio. Schmidts moeder stuurt in 1926 een aantal versjes van Annie op naar Willem Kloos en krijgt het vleiende antwoord ‘dat zij waarachtigen aanleg heeft’. 1928-1932 Evenals haar broer Wim begint zij in Den Haag de studie notariaat. Ze breekt die voortijdig af om bij Schoevers een cursus steno en typen te gaan volgen. In 1930 gaat zij als au pair voor een korte periode naar Hannover waar zij in huis komt bij de drie gezusters Von Levetzow. 1932-1946 In 1932 begint Schmidt met een opleiding voor bibliothecaresse. Ze doet een jaar vooropleiding in Middelburg en vindt daarna een stageplaats als leeszaalassistente in Schiedam. Vervolgens is zij werkzaam in Vlaardingen (voor een salaris van ƒ40, - in de maand). In 1936 komt ze in dienst van de befaamde Nutskinderleeszaal in de Wijde Steeg in Amsterdam. In 1938 debuteert Schmidt met twee versjes in het protestants-christelijke tijdschrift Opwaartsche wegen (16e jaargang, november 1938, p. 487-489). Deze versjes, ‘Herinnering’ en ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten...’, worden in haar debuut voor volwassenen En wat dan nog? (Amsterdam 1950) opgenomen. Begin jaren dertig schrijft Schmidt af en toe een gedichtje in het Bibliotheekblad en levert ze een aantal bijdragen - onder andere het kindervers ‘Als Mussert eens won...’ - aan De blaasbalg, een uitgave van de antifascistische stichting ‘Weest op uw hoede’. Het blad staat onder redactie van mr. G.J. van Heuven Goedhart (later tot 1950 hoofdredacteur van het naoorlogse Parool). In 1940 doet Schmidt de zogenaamde ‘directeurscursus’, een opleiding aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag voor leidinggevende functionarissen in de bibliotheekwereld. Tijdens de opleiding wordt zij door directeur Greve betrapt op roken in de bibliotheek. Als straf moet zij een bibliografie samenstellen over de haardracht door de eeuwen heen. Jaren later, in 1958, zal zij voor het Gouden Feest van de Centrale Vereniging voor Openbare Bibliotheken een aantal cabaretteksten schrijven. Na het behalen van het directeursdiploma wordt zij in 1941 directrice van de Openbare Bibliotheek in Vlissingen. Daar sticht zij een kinderleeszaaltje. Tijdens de oorlog schrijft zij een versje voor het illegale Parool, volgens Schmidt zelf'een heel lelijk versje over een zielig jodenjongetje’. 1946 Mia van Meurs-van der Burg, die Schmidt al uit haar tijd in de Openbare Leeszaal in Schiedam kent, haalt haar naar Het Parool. Op 1 februari wordt Schmidt chef van de documentatie ter redactie. Ze is in vast dienstverband gebleven tot 1 september 1958. Tot 1948 werkt zij als chef documentatie, vervolgens gaat ze voor de krant schrijven, na 1958 als free-lance medewerker. Schmidt schrijft zeven versjes in het jeugdtijdschrift Ruim baan (1945-1946), dat door Wim Hora Adema geredigeerd wordt. In café Scheltema ontmoet Schmidt, door bemiddeling van S. Carmiggelt, haar toekomstige uitgever Reinold Kuipers, toen werkzaam bij De Arbeiderspers. Hij wil graag een bundel ‘light verse’ van Schmidt uitgeven, maar zal nog tot 1950 moeten wachten tot er genoeg kopij is. Op 24 december verschijnt Schmidts eerste versje ‘Kerstliedje’ in Het Parool. Op dezelfde pagina staat ook een kort verhaal van haar, ‘Adriaan en de kerstkabouters’, en op een andere pagina van hetzelfde nummer het gedicht ‘Zoo zijn we nou’. 1947 Voor een personeelsfeest van de krant in De IJsbreker in het voorjaar werkt zij mee aan een voor die gelegenheid opgericht journalistencabaret. Het gezelschap dat zich De Inktvis gaat noemen, met onder anderen Wim Bijmoer, Han G. Hoekstra, Jeanne Roos en Wim Hora Adema, zal van 1947 tot 1953 ook buiten Amsterdam volle zalen trekken. In totaal worden er drie programma's gebracht, waarvan als eerste De Inktvis (première: Américain, Amsterdam, 30 mei). Schmidt schrijft en componeert voor De Inktvis en brengt ook een aantal van haar eigen teksten ten tonele. Af en toe (vanaf 1949 vrijwel wekelijks) verschijnt er een gedicht van Schmidt op de kinderpagina van Het Parool, die onder redactie staat van Hora Adema. 1948 Schmidt ontmoet de chemicus dr. Dick van Duyn (1909-1981), met wie ze gaat samenwonen. Na een verhuizing naar Schiedam gaat ze een half jaar werken bij Het Rotterdamse Parool (winter 1948-1949), waar ze een aantal interviews doet en cursiefjes gaat schrijven. Op 14 oktober verschijnt in het Amsterdamse Parool de eerste ‘Impressie van een simpele ziel’, een column die {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} regelmatig verschijnt in de rubriek ‘Voor de vrouw (maar niet voor haar alleen)’, onder redactie van Hora Adema. De Inktvis treedt op met het programma In de bizarre bazar (première: Concertgebouw, Amsterdam, 19 april). Op 10 juni maakt Schmidt haar televisiedebuut in het ‘18e televisieprogramma van Erik de Vries’, met haar eigen creaties ‘De Hoeksema's’ en het ‘Moe'-liedje’. Bijmoer (1914) zingt in een door hem gemaakt decor ‘Monsieur Maurice’, een tekst van Schmidt. Al gauw schrijft en componeert Schmidt ook voor onder anderen Wim Kan en Wim Sonneveld, die haar tussen 1948 en 1968 regelmatig opdrachten geven. 1949 Schmidt keert terug naar Amsterdam. Vanaf 1 oktober schrijft zij wekelijks een versje en/of een verhaaltje op de pagina Parool Junior, de kinderpagina van Het Parool, onder redactie van Hora Adema. Samen met Hoekstra (1906-1988) vertaalt zij Rudyard Kipling, Zo zit dat (Baarn 1949; vert. van Just so Stories, [1930]). Bijmoer verzorgt de illustraties. 1950 In Het Parool verschijnt op 14 januari de eerste aflevering van ‘Het schaap Veronica’, met illustraties van Bijmoer. Tot augustus 1957 zal er ongeveer maandelijks een aflevering over dit schaap verschijnen. Haar debuut als schrijfster voor kinderen, Het fluitketeltje en andere versjes (ill. Bijmoer; Amsterdam 1950; deels nieuwe versjes, deels al eerder in Het Parool verschenen versjes), verschijnt vrijwel gelijktijdig met haar debuut voor volwassenen, En wat dan nog? (Amsterdam 1950). Het bevat onder andere ‘light verse’, eerder in Opwaartsche wegen en Vrij Nederland gepubliceerd. Gebundelde ‘stukjes en versjes behelzende de feesten in de maand December met hun perikelen, muizenissen en verrukkelijkheden’ verschijnen onder de titel Brood en mangelpers (ill. Bijmoer; Amsterdam 1950). Schmidts boeken verschijnen vanaf haar debuut bij uitgeverij De Arbeiderspers, tenzij anders vermeld. In het Vara-cabaretprogramma Triangel (van Wim Ibo) maakt Schmidt op 8 januari haar radiodebuut met een vertolking van haar ‘Impressies van een simpele ziel’. Ze zal dat een aantal malen doen en gaat voor Ibo's programma ook liedjes en monologen schrijven. De Inktvis treedt op met het derde en laatste programma Extra editie (première: Concertgebouw, Amsterdam, oktober). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1951 Schmidt schrijft de ‘Nieuwjaarswensch van Thomasvaer en Pieternel’ (première: Stadsschouwburg, Amsterdam, 3 januari). Voor het cabaret van Sonneveld schrijft ze vier teksten die door hem op de opening van de Boekenweek gepresenteerd worden. Samen met ‘De schrijver in de Boekenweek’ worden de teksten gebundeld in Bloemlezing uit ‘Een bloemlezing in prachtband’ (ill. Jan van Keulen; Amsterdam 1951). De columns die Schmidt voor de vrouwenpagina van Het Parool schrijft verschijnen in boekvorm onder dezelfde titel Impressies van een simpele ziel (Querido, Amsterdam 1951). Het tweede boek voor kinderen verschijnt, Dit is de spin Sebastiaan (ill. Bijmoer; Amsterdam 1951), met korte verhalen en versjes. Het schaap Veronica (Amsterdam 1951) is een verzameling van de afleveringen die gemiddeld ongeveer eens per maand, geïllustreerd door Bijmoer, op de kinderpagina van Het Parool verschijnen. 1952 Schmidt wordt moeder van zoon Flip. Op 13 oktober wordt het eerste deel van het hoorspel De familie Doorsnee op de radio (Vara) uitgezonden. Het vervolghoorspel zou tot 21 april 1958 (91e en laatste aflevering) te beluisteren zijn. Schmidt schrijft de teksten en Cor Lemaire maakt de muziek voor de liedjes; de regie is in handen van Ibo. Liedjes van De Inktvis verschijnen als Cabaretliedjes (ill. Bijmoer; Amsterdam 1952). De tweede bundel columns ziet het licht, Nieuwe impressies van een simpele ziel (ill. Bijmoer; Querido, Amsterdam 1952). Voor de jeugd verschijnt de versjesbundel Veertien uilen (ill. Bijmoer; Amsterdam 1952). Op de kinderpagina van Het Parool verschijnen op 13 september de eerste belevenissen van Jip en Janneke, met de zwart-wit silhouetten van Fiep Westendorp (1916). Tot 7 september 1957 zijn de belevenissen bijna wekelijks te volgen. Tot 1960 verschijnt er elk jaar een boekje over deze twee kleuters. Met collegae Willem Wittkampf. Ferdinand Langen, {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Simon Carmiggelt en Eli Asser treedt Schmidt op in het land. Het gezelschap noemt zich passagiers van de ‘Lolbus’. 1953 In maart treedt cabaretgroep De Inktvis, ten bate van de slachtoffers van de watersnoodramp, voor het laatst op in het Nieuwe De la Martheater met een programma ‘Oud Nieuws’. In Het Parool verschijnt wekelijks een stripverhaal Hendrik Haarklover (van 10 oktober 1953 tot 23 januari 1954). Schmidt schrijft de teksten bij illustraties van Bijmoer. Behalve een bundel versjes De toren van Bemmelekom (ill. Bijmoer; Amsterdam 1953) schrijft Schmidt voor kinderen de avonturenroman over de liftjongen Abeltje (ill. Bijmoer; Amsterdam 1953) en wordt opnieuw een aantal ‘schapen’ gebundeld, Kom, zei het schaap Veronica (ill. Bijmoer; Amsterdam 1953). Ook verschijnt de eerste bundel Jip en Jan-ne-ke (ill. Fiep Westendorp; Amsterdam 1953). Voor volwassenen verschijnt een derde deel Impressies van een simpele ziel (Querido, Amsterdam 1953). Samen met Hoekstra neemt Schmidt de redactie op zich van de serie Gouden Boekjes (De Bezige Bij, Amsterdam). Ze bewerken of vertalen de Amerikaanse kinderboekjes. Ook vertaalt Schmidt De familie uit de Doodloopsteeg (Amsterdam 1953; vert. van Eve Garnett, The family from One End Street; ill. Eve Garnett; 1949). Voor het theater schrijft Schmidt een eenakter Als vrouwen staken, die wordt opgevoerd door een amateurgezelschap voor de Vereniging van Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1954 Schmidt verhuist met man en zoon naar Berkel en Rodenrijs. De familie Doorsnee (Amsterdam 1954) is niet alleen op de radio te beluisteren maar ook als boek - met foto's en illustraties van Bijmoer - verkrijgbaar. Er verschijnen een tweede bundel verhaaltjes, De groe-ten van Jip en Jan-ne-ke (ill. Westendorp; Amsterdam 1954), een (zesde) bundel kinderversjes De lapjeskat (ill. Bijmoer; Amsterdam 1954) en gedichten voor volwassenen Weer af geen weer (Amsterdam 1954). Schmidt schrijft in opdracht het pedagogisch getinte Van schuitje varen tot Van Schendel (ill. Westendorp; Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, Amsterdam 1954), een boekje over de kinder- en jeugdliteratuur in Nederland. 1955 Met collega Carmiggelt treedt Schmidt op in den lande en trekt volle zalen. Voor kinderen schrijft ze nieuwe avonturen in proza, De A van Abeltje (ill. Bijmoer; Amsterdam 1955). Versjes worden gebundeld in Ik ben lekker stout (idem) en verhaaltjes in Hop maar Jip en Jan-ne-ke (ill. Westendorp; Amsterdam 1955). Een kort verhaal ‘Uit met juffrouw Knoops’ verschijnt in een bloemlezing van vertaald en oorspronkelijk werk voor kinderen die Schmidt samenstelt en inleidt, De ark. Van mensen, dieren en dingen (ill. Jenny Dalenoord (1918); Amsterdamsche Boek- en Courantmij., Amsterdam 1955). De ark bevat een aantal door Schmidt vertaalde verhalen en gedichten, van onder anderen Hans Christian Andersen, Lewis Caroll, Eve Garnett en Ovidius. Voor volwassenen verschijnt In Holland staat mijn huis (Querido, Amsterdam 1955), ‘een reeks artikelen’ die in de jaren 1954-1955 in Het Parool is verschenen. Samen met Henri Knap schrijft Schmidt een beurtzang-in-proza in Het Parool. Voor het boek dat daaruit wordt samengesteld, illustreert Westendorp de vrouwen-voorkant De vrouw zo, de man zus en Charles Boost de mannen-voorkant De man zus, de vrouw zo (Amsterdam 1955). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1956 Doorsnee in doorsnee (Amsterdam 1956) bevat nieuwe liedjes over de bekende radiofamilie. Voor kinderen verschijnen de bundel versjes Op visite bij de reus (ill. Bijmoer; Amsterdam 1956) en de bundel verhaaltjes Daar gaan Jip en Jan-ne-ke (ill. Westendorp; Amsterdam 1956). 1957 Een nieuw medium dient zich aan. Schmidt gaat voor de televisie (Vara) schrijven. Op 5 oktober vindt de eerste {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} uitzending plaats van de serie Pension Hommeles, die tot 5 april 1959 (16e en laatste aflevering) zal lopen. De regie is in handen van Erik de Vries en ‘Doorsnee’-regisseur Ibo doet de produktie. Lemaire verzorgt de muziek. In 1959 wordt de serie bekroond met de tv-prijs van het Prins Bernhard Fonds. Het boek Wiplala, dat eerst als feuilleton in het jeugdtijdschrift Kris Kras is verschenen (Kris Kras 4e jrg. nr.1, 12 april 1957 t/m nr.16, 8 november 1957), wordt bekroond met een prijs die in 1958 door de cpnb wordt uitgereikt: Wiplala wordt Het Kinderboek van het jaar. Tien jaar later, in 1968, wordt het boek in Oostenrijk bekroond met de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur. Twee gedichtenbundels en één bundel verhaaltjes volgen nog; voor kinderen De graaf van Weet-ik-veel (ill. Bijmoer; Amsterdam 1957) en Een zoen-tje van Jip en Jan-ne-ke (ill. Westendorp; Amsterdam 1957) en voor volwassenen Huishoudpoëzie (ill. Westendorp; Amsterdam 1957). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1958 Voor de feestavond van de jubileumviering van de Centrale Vereniging op 3 juni schrijft Schmidt een cabaretprogramma dat wordt uitgevoerd door leeszaalassistenten. Lemaire verzorgt de muziek. De regie is in handen van Jan Retèl. De Kinderboekenweek wordt ingeluid in de Rotterdamse schouwburg, waar Schmidt gehuldigd wordt voor haar Kinderboek van het jaar 1957, Wiplala. Voor de gelegenheid zijn kinderen verkleed als figuren uit haar boeken. Samen met Westendorp gaat Schmidt ‘in de reclame’. Voor de Nederlandsche Persil Maatschappij n.v. verzorgen Schmidt en Westendorp in opdracht reclameboekjes, die te krijgen zijn bij een pak waspoeder of schuurmiddel. In totaal maken ze voor Persil drie series verhaaltjes; de eerste serie, Drie stonterdjes, bestaat uit negen boekjes. Voor kinderen verschijnen de versjesbundel Het beertje Pippeloentje (ill. Bijmoer; Amsterdam 1958) en Goed zo, Jip en Jan-ne-ke (ill. Westendorp; Amsterdam 1958). Behalve de Gouden Boekjes vertaalt Schmidt een boekje voor de Diogenesreeks van De Bezige Bij, Paultje en het paarse krijtje (Amsterdam 1958: vert. van Crockett Johnson, Harold and the Purple Crayon, 1955). Schmidt schrijft een eenakter, Vrouwen om Dr. Deninga, op verzoek van koningin Juliana, die zelf de hoofdrol speelt. De ‘première’ vindt plaats op Paleis Soestdijk. Met haar man maakt Schmidt in november een reis naar Mexico. In het weekblad TV (no. 4, 1959) schrijft zij over deze reis. 1959 Iedereen heeft een staart (ill. Bijmoer; Amsterdam 1959) is de elfde bundel kinderversjes en Pas op Jip en Jan-ne-ke (ill. Westendorp; Amsterdam 1959) alweer de zevende bundel verhaaltjes voor kleuters. In de serie Gouden Boekjes verschijnt een origineel Nederlands Gouden Boekje Wim is weg, ‘naverteld door Annie M.G. Schmidt’, met illustraties van Rogier Boon (1937). Voor Persil maakt Schmidt samen met Westendorp een nieuwe reeks van negen reclameboekjes, Prélientje en voor R.S. Stokvis & Zonen stelt ze het boekje De vrolijke keuken samen, dat opent met haar verhaal ‘De vrolijke keuken’ en stukken bevat van onder anderen Henri Knap en Simon Carmiggelt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1960 Op de tv (Vara) wordt op 5 december Schmidts kindermusical Fluitje van 'n cent uitgezonden. Lemaire verzorgt wederom de muziek. Het boekje (met grammofoonplaatje, met illustraties van Westendorp) was eerder dat jaar geschreven voor Pro Juventute. Voor de Rotterdamse Verkeerspolitie schrijft Schmidt Woelewippie onderweg (IJmuiden 1960), door Westendorp geïllustreerd. Voor Citroën maakt Schmidt een liedje ‘Het lelijke eendje’. Rond deze tijd verschijnt het verhaal Sloddervrouwtje en Sloddermannetje (z.j.), een reclame-uitgave voor Tomado. Voor kinderen zijn er twee bundels versjes Dag, meneer de kruidenier (ill. Bijmoer; Amsterdam 1960) en Het hele schaap Veronica (ill. Bijmoer; Amsterdam 1960) en de achtste en laatste bundel verhaaltjes, E-ven-tjes la-chen, Jip en Jan-ne-ke (ill. Westendorp; Amsterdam 1960). Samen met Hora Adema stelt Schmidt Het rad van avontuur samen (Amsterdam 1960), een {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} bloemlezing van verhalen en versjes uit Nederlandse kinderboeken. Voor de serie Diogenes-boekjes van De Bezige Bij vertaalt Schmidt Paultje op Mars (vert. van Crockett Johnson, Harold's Trip to the Sky, 1957) en We gaan naar het oerwoud (vert. van Leif Krantz, Baruen i djungeln; ill. Ulf Löfg'ren; [1959]). 1961 De bloemlezing Cabaretliedjes (ill. Bijmoer; Amsterdam 1961) komt uit. Voor de jeugd verschijnen de bloemlezing Dikkertje Dap en een heleboel andere versjes (ill. Bijmoer; Amsterdam 1961) en het muziekboek De wim-wam reus en andere liedjes voor de jeugd (ill. Bijmoer; Amsterdam 1961), waarvoor Herman Nieland de muziek schreef. Met Hora Adema verzorgt Schmidt een nieuwe bloemlezing van versjes en verhalen, deze keer van buitenlandse auteurs, De vlaggelijn (Amsterdam 1961). Voor Venz schrijft Schmidt een muzikaal hoorspel, Ibbeltje, dat namens de chocoladefabrikant wordt uitgezonden op de commerciële radiostations Veronica en Radio Luxemburg. Van Ibbeltje worden twee grammofoonplaatjes gemaakt, Ibbeltje en De duif van de directrice én twee boekjes. Vis en Muizen. Westendorp maakt de illustraties, Lemaire schrijft de muziek, de regie is in handen van Ibo. Een uitgebreide versie verschijnt als vervolgverhaal in Televizier. Ibbeltje kan gezien worden als een soort voorloper van het in 1970 gepubliceerde verhaal Minoes. Op 17 oktober maakt Schmidt haar entree in het panel van het bekende tv-programma Hou je aan je woord. Andere leden van het panel zijn Victor E. van Vriesland, Karel Jonckheere, Godfried Bomans en Henri Knap. De familie Doorsnee wordt op Radio Luxemburg uitgezonden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1962 Een bloemlezing van ‘Impressies van een simpele ziel’ verschijnt onder de titel Troost voor dames (Querido, Amsterdam 1962). Voor kinderen komen er nieuwe avonturen van het ‘tinkelende’ kaboutertje Wiplala weer (ill. Dalenoord; Amsterdam 1962). In het Utrechts Nieuwsland en een aantal andere regionale dagbladen verschijnen dagelijks vanaf 1 mei 1961 vier stripverhalen van Schmidt en Westendorp, Tante Patent (tot 29 augustus 1962), Tante Patent [en Gore Gerrit] (30 augustus tot 1 december 1962), Tante Patent [en juffrouw Tuttema] (3 december 1962 tot 21 februari 1963) en Tante Patent [en Buurman Bezig] (22 februari tot 6 mei 1963). 1963 Samen met Knap schrijft Schmidt een nieuwe beurtzang-in-proza, Meneer recht, mevrouw averecht (De Bezige Bij, Amsterdam 1963). Ook deze stukjes stonden eerst in Het Parool. Voor Persil maakt het duo Schmidt/Westendorp een derde serie van zes reclameboekjes, Pluis en Poezeltje (Jutphaas 1963). 1964 Schmidt publiceert een aantal ‘sprookjesverhalen’ onder de titel Heksen en zo (Amsterdam 1964). Carl Hollander (1934) verzorgt de illustraties. Voor kinderen verschijnt de bloemlezing Vingertje Lik en een heleboel andere versjes (ill. Bijmoer; Amsterdam 1964). Voor de klm maken Schmidt en Westendorp een reclameboekje Spiegeltje Rondreis (Amsterdam 1964). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1965 Een aantal versjes van Schmidt wordt door Paul Chr. van Westering (1911-1991) op muziek gezet en verschijnt onder de titel Dikkertje Dap en achttien andere liedjes (ill. Coby Krouwel; De Toorts, Haarlem 1965). Schmidt krijgt de Staatsprijs 1964 voor het Kinderboek, door haar zelf betiteld als de P.C. Kinderhooftjesprijs. Het is een bekroning voor bijna twintig jaar kwaliteit in kinderversjes en -verhalen. John de Crane, haar impresario, stimuleert Schmidt tot het schrijven van een musical. De première van Heerlijk duurt het langst vindt plaats op 2 oktober in het Nieuwe de la Martheater. Harry Bannink verzorgt de muziek. De regie is in handen van Henk van Ulsen. 1966 Voor de Twentsche Textiel Mij. maakt Schmidt het reclameboekje Kroezehetje (Enschede 1966), dat ook verschijnt in {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} een Engelse en een Duitse versie. Westendorp verzorgt de illustraties. Het gedeukte fluitketeltje (ill. Bijmoer; Amsterdam 1966) bevat nieuwe versjes voor de jeugd. Op 24 december is voor de tv (Vara) de eerste uitzending van Schmidts Ja zuster, nee zuster te zien. Deze nieuwe televisieserie duurt tot 1968 (26e aflevering, 20 april). Er verschijnen twee boeken onder dezelfde titel (1967 en 1969) en een aantal compilatie-lp's met de liedjes uit de serie. Schmidt verschijnt op tv in de stoel bij ‘Mies en scène’. 1967 Ja zuster, nee zuster wordt door de Stichting Conamus met de Gouden Harp bekroond. Schmidt wordt geëerd met door Bijmoer ontworpen kinderpostzegels met figuren uit Het fluitketeltje. Een keuze uit Schmidts poëzie voor volwassenen, aangevuld met nieuwe liedjes, vormt de inhoud van een boek met de al eerder gebruikte titel En wat dan nog? (Amsterdam 1967). Samen met Hoekstra verzorgt Schmidt een deeltje in de serie De trapeze (Wolters, Groningen 1967), een reeks originele gedichten en verhalen voor het basisonderwijs. Een herdruk van Van schuitje varen tot Van Schendel (1954) wordt in gewijzigde vorm, onder de titel ‘Voer voor kinderen’, opgenomen in De druiven zijn zoet. Zeventien stemmen over het kinderboek. Hoe het gemaakt, gelezen en beoordeeld wordt, onder redactie van An Rutgers van der Loeff-Basenau (Wolters, Groningen 1967). 1968 Wiplala (Amsterdam 1957) wordt bekroond met de Oostenrijkse Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur. Wim Hora Adema is de samensteller van Het beest met de achternaam. Een keuze uit wat Annie M.G. Schmidt voor kinderen schreef (Amsterdam 1968). Bijmoer, Dalenoord, Hollander en Westendorp verzorgen de illustraties. Voor Nutricia schrijft Schmidt en tekent Westendorp een serie van zes reclameboekjes, Floddertje. In het weekblad Margriet verschijnt Pluk van de Petteflet met prenten van Westendorp (nr.43, 1968 t/m nr.1, 1970). Schmidt schrijft een blijspel, En ik dan?, waarvan de première plaatsvindt op 1 november in het Nieuwe de la Martheater. De Crane doet de produktie en Berend Boudewijn de regie. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1969 En ik dan? (Amsterdam 1969) verschijnt in boekvorm. In de serie Discoboeken verschijnt Fluitje van 'n cent (Ring, Amsterdam 1969), een muzikaal verhaal met een lp. De muziek is van Lemaire. Wiplala en Wiplala weer (Amsterdam 1969) verschijnen in één band. Schmidt schrijft een kort verhaal ‘Wat wou je dan?’ voor de bundel Kwaad bloed. Reacties van tien vrouwen op het studentenverzet (Amsterdam 1969, p. 7-16). Er komt een nieuwe musical, Met man en muis. Bannink is wederom verantwoordelijk voor de muziek. 1970 In mei maakt Schmidt samen met Bannink en De Crane een reis naar de Verenigde Staten om naar een aantal musicals te kijken. Schmidt publiceert na lange tijd weer een avontuur in proza voor de jeugd, Minoes (Amsterdam 1970). Hollander maakt de illustraties. In de serie Discoboeken verschijnt ook een muzikaal verhaal: Jip en Janneke, muziek van Bannink, (Ring/De Arbeiderspers, Amsterdam 1970). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1971 Minoes (Amsterdam 1970) wordt bekroond met een Zilveren Griffel. De Arbeiderspers durft een uitgave van Pluk van de Petteflet niet aan. De Crane zoekt contact met Kuipers (ondertussen uitgever van Querido). Querido besluit een voor die tijd grote eerste druk van Pluk van de Petteflet te maken (30000 ex.). Na Pluk van de Petteflet komen alle boeken van Schmidt, ook de herdrukken van oudere uitgaven, geleidelijk uit bij Querido (tenzij anders vermeld). In Carré vindt op 5 november de première plaats van de musical En nu naar bed (muziek: Bannink, produktie: Disper Producties bv/John de Crane). Schmidt vertaalt voor De Crane een musical van Neil Simon, Sex à la meunière (oorspronkelijke titel: The Last of the Red Hot Lovers), waarvan de première plaatsvindt op 2 november in het Nieuwe de la Martheater. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} 1972 Pluk van de Petteflet (Amsterdam 1971) wordt bekroond met een Zilveren Griffel. In verband met de gezondheid van haar man verhuist Schmidt naar Le Rouret, Alpes Maritimes in Zuid-Frankrijk. Samen met illustratrice Mance Post (1925) begint Schmidt aan een serie schoolboekjes, De bril van opa, Hoog en laag, Het lege huis en De tunnel (Wolters-Noordhoff, Groningen 1972, serie: Waaidorp). Ze beëindigt haar werk als redactrice van de Gouden Boekjes. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1973 De reclameverhaaltjes van Floddertje worden uitgegeven in één boekje (Amsterdam 1973). Niet met de deuren slaan (De Arbeiderspers, Amsterdam 1973) bevat versjes uit De spin Sebastiaan en Ja zuster, nee zuster. Water bij de wijn (Amsterdam 1973) bevat liedjes afkomstig uit cabaret en musical. Opnieuw vindt er in Carré een première plaats van een musical van Schmidt, Wat een planeet (muziek: Bannink, produktie: Planeet Produkties bv/John de Crane). 1974 Er verschijnt een klein boekje Het fornuis moet weg! (Amsterdam 1974), dat wordt geïllustreerd door Westendorp. 1975 Op 7 december gaat een nieuwe televisieserie van Schmidt van start. Pleisterkade 17 (kro) zal tot 24 februari 1977 (12e en laatste aflevering) te zien zijn. De regie is in handen van Paul Pouwels, Bannink maakt de muziek. De zoon van Schmidt, Flip van Duyn, speelt een rol in de serie. Hetzelfde jaar krijgt Schmidt de Edmond Hustinx-prijs, de toneelprijs voor Nederlandstalige toneelauteurs. In samenwerking met Guus Vleugel schrijft Schmidt cabaretteksten en -liedjes voor Je moet er mee leren leven..... (première: Frascati, Amsterdam, 15 oktober). Bannink maakt de muziek en de regie is in handen van Paddy Stone. De Crane doet de produktie. Voor hem vertaalt Schmidt weer een musical van Neil Simon, The Sunshine Boys (première: 18 februari in het Hofpleintheater, Rotterdam). 1976 De verhalen van Jip en Janneke verschijnen met nieuwe illustraties (nog steeds met zwart-wit silhouetjes van Westendorp, maar nu gesitueerd in een kleurige omgeving) in het kindertijdschrift Bobo (nr.40 1976-nr.52 1980). 1977 Samen met Post maakt Schmidt vier nieuwe deeltjes in de Waaidorp-serie, Met de eend naar zee, Omdat de kraan liep, De sjaal en Troep op de stoep (Wolters-Noordhoff, Groningen 1977, serie: Waaidorp). Voor Jan Marinus Verburg schrijft Schmidt de teksten van zijn verhaal bij zijn prentenboek Tom Tippelaar (Amsterdam 1977). Schmidt werkt met Bannink, Stone en De Crane samen aan de musical Foxtrot (première: 20 oktober in Carré, Amsterdam). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1978 Het hele schaap Veronica (4e druk) wordt opnieuw geïllustreerd, ditmaal door Westendorp. In het Amstelhotel in Amsterdam krijgt Schmidt de Gouden Margriet (prijs van het weekblad Margriet) uitgereikt. 1979 De vier eerste deeltjes van de Waaidorp-serie voor de basisscholen worden door Querido in één boek gebundeld, Waaidorp 1 (Amsterdam 1979). Schmidt schrijft een vervolgverhaal Otje in het weekblad Margriet (nr.11 t/m nr.49, 1979). Alle laatjes open (première: 1 mei in het Nieuwe de la Martheater) is een cabaretprogramma met teksten van Schmidt, Vleugel en Michel van der Plas. Ook aan dit programma zijn de namen van Bannink, Stone en De Crane verbonden. Nog geen half jaar later gaat er een toneelstuk van Schmidt in première, Er valt een traan op de tompoes (Nieuwe de la Martheater, 26 september). In oktober maakt Schmidt opnieuw een reis naar de Verenigde Staten in gezelschap van Bannink en De Crane. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1980 Er valt een traan op de tompoes (Amsterdam 1980) verschijnt in boekvorm. Voor de jeugd komt Otje (ill. Westendorp; Amsterdam 1980) in boekvorm. Abeltje (15e druk) en De A van Abeltje (11e druk) verschijnen met nieuwe illustraties van The Tjong Khing (1933). Schmidt woont weer een groot deel van het jaar in Berkel en Rodenrijs. 1981 Otje (Amsterdam 1980) wordt bekroond met de Gouden Griffel. Opnieuw worden vier Waaidorp-deeltjes gebundeld, Waaidorp 2 (Amsterdam 1981). Op 1 januari vindt de première plaats van de musical Madam, weer in samenwerking met Bannink (muziek), Stone (regie en choreografie) en De Crane (produktie). Van Minoes wordt een toneelbewerking gemaakt door Flip van Duyn en Jan Willem Ruyter. De première door toneelgroep Shuttle vindt plaats op 19 december. Door Henrietta ten Harmsel wordt een aantal versjes van Schmidt vertaald in het Engels onder de titel Pink Lemonade (ill. Linda Cares; Grand Rapids 1981). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1982 Na het overlijden van haar man, in 1981, verhuist Schmidt naar Amsterdam. Pluk van de Petteflet wordt - iets gewijzigd -opgenomen als vervolgverhaal in het kindertijdschrift Bobo (nr.30, 1982 -nr.11, 1983). 1983 Het beertje Pippeloentje (4e, uitgebreide druk) verschijnt met nieuwe illustraties van Jan Jutte (1953). Floddertje verschijnt in een aantal afleveringen in het kindertijdschrift Bobo (nr.18-nr.23, 1983). Ook verschijnt voor kinderen de bloemlezing Een visje bij de thee. Drieëntwintig verhalen en achtenzestig versjes uit eenentwintig boeken (Amsterdam 1983), samengesteld door Tine van Buul. Schmidt schrijft een aantal teksten voor het boek O ja. Herinneringen aan zes Schmidt-Bannink musicals (Van Holkema en Warendorf, Bussum 1983). Op 6 januari is een nieuwe musical in première gegaan, De dader heeft het gedaan (Carré, Amsterdam), weer in samenwerking met het trio Bannink, Stone en De Crane. 1984 Het Theaterinstituut eert Schmidt met de tentoonstelling Kijk, Annie M.G. Schmidt. Bij de tentoonstelling verschijnt een gelijknamig prentenboek met bibliografie en discografie, samengesteld door Kuipers. Jacques van Kollenburg maakt voor de radio een serie over leven en werk van Schmidt (van 8 juni tot 5 oktober elke vrijdag van 19.30 tot 20.00 uur). Het beertje Pippeloentje krijgt de Pluim van de maand, een prijs van het kindertijdschrift Bobo en de schoolradio van de kro. Op 20 november vindt in Haarlem de première plaats van de musical PingPing. 1985 Cisca Dresselhuys en Kees de Leeuw interviewen Schmidt voor de bundel Het glazen huis. Gesprekken met domineeskinderen (Bosch en Keuning, Baarn 1985). In november wordt Schmidt een Gouden Elpee aangeboden vanwege de enorme verkoop van de platen waarop Mieke Verstraete verhaaltjes van Jip en Janneke voorleest. 1986 Voor Schmidts vijfenzeventigste verjaardag wordt een feest georganiseerd in De Balie te Amsterdam, met Kees Fens, Ed Leeflang, Hetty Blok, Simon Carmiggelt en anderen. Schmidt opent de nieuwe kinderleeszaal van de Openbare Bibliotheek in Vlissingen, waar zij in de oorlog directrice was. Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie 1938-1985 (Amsterdam 1986), samengesteld door Van Buul en Kuipers in samenwerking met de auteur, ziet het licht. Heksen en zo (5e, herziene druk) verschijnt met nieuwe illustraties van Charlotte Dematons (1957). {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1987 Van Buul en Kuipers stellen met de auteur een grote verzamelbundel samen, Ziezo. De 347 kinderversjes (Amsterdam 1987), geïllustreerd door Bijmoer, Dalenoord, Hollander, Jutte, Post, The, Peter Vos en Westendorp. Schmidts hele oeuvre wordt op 11 december bekroond met de Constantijn Huygensprijs van de Jan Campertstichting. Ook wordt zij gehuldigd met de Jubileumprijs van de Scheveningen Cabaretprijs, uitgereikt door Jeanne Roos. 1988 Tante Patent (Amsterdam 1988; in 1962 verschenen als stripverhaal in een aantal regionale dagbladen, daarna opgenomen in Het beest met de achternaam, Amsterdam 1968) verschijnt in boekvorm, met nieuwe illustraties in kleur van Westendorp. Kleinzoon Jonathan wordt geboren. Op 6 november wordt haar in de Stadsschouwburg van Groningen de Publieksprijs 1988 (voor de meest geliefde dichter van Nederland) overhandigd. In Oslo ontvangt Schmidt in september tijdens het tweejaarlijkse ibby-congres (International Board on Books for Young People) de belangrijkste internationale prijs op kinderboekengebied, de Hans Christian Andersenprijs. Op eerste kerstdag vindt de première plaats van de kindermusical De naam van de maan. Schmidt schrijft samen met Van Duyn het libretto, Kees Olthuis verzorgt de muziek. 1989 Uit met juffrouw Knoops (Amsterdam 1989; eerder verschenen in De ark. Van mensen, dieren en dingen, 1955) wordt als apart boekje uitgegeven, met nieuwe tekeningen in kleur van Westendorp. Schmidt schrijft haar derde toneelstuk, Los zand, dat wordt opgevoerd door toneelgroep Amsterdam. Samen met Flip van Duyn en Haye van der Heyden schrijft Schmidt een nieuwe televisieserie Beppie (Avro; 1e uitzending 2 maart, 12e en laatste uitzending 25 mei). Tijdens de opening van de Huishoudbeurs krijgt ze door Sylvia Toth de Zilveren Knip uitgereikt, een onderscheiding voor personen of instellingen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de Nederlandse consument. Een keuze uit haar columns, gemaakt door Van Buul en Kuipers in samenwerking met de auteur, verschijnt onder de titel Simpele zielen en nog wat (Amsterdam, 1989). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1990 Schmidt schrijft het Kinderboekenweekgeschenk Jorrie en Snorrie (ill. Westendorp; Amsterdam 1990). 1991 Vanaf 4 januari schrijft Schmidt wekelijks een autobiografisch getinte column ‘Wat ik nog weet’ in Het Parool. Tijdens Story International, van 15 tot 20 januari in het Bibliotheektheater in Rotterdam, staat het werk van Schmidt centraal in een vertaalproject. Korte verhalen en versjes, waaronder ‘Wat is dat, mevrouw Van Gelder?’ worden-vertaald in het Surinaams, Engels, Frans, Duits, Spaans, Arabisch, Turks, Japans en Chinees. In april verschijnt een grote uitgave van Pluk van de Petteflet, waarin voor het eerst álle tekeningen van Fiep Westendorp in kleur zijn afgedrukt. {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van geraadpleegde literatuur Henk van Gelder Ad Int[erim], ‘Proost familie Doorsnee’, Algemeen Handelsblad, 23 januari 1961. ‘Boeken voor de jeugd’, Algemeen Handelsblad, 30 oktober 1964. Aukje Holtrop, ‘Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp bij wasmiddel en hagelslag’, Vrij Nederland, 13 januari 1990. J.E. Scharrenberg, ‘Annie M.G. Schmidt's teksten veelvuldig op reclamerepertoire’, Revue der reclame, 16 januari 1963. Eric van der Steen (pseud. v. Dirk Zijlstra), ‘De familie Doorsnee mag nu een borrel drinken’, Ariadne, februari 1961. ‘Eerbetoon aan Annie M.G. Schmidt’, TV Weekblad voor televisiekijkers, jrg. 2, nr.42, 18 oktober 1959. Erna Staal Joke Linders, ‘De toverkracht van mooie herinneringen’, Boekblad, jrg. 155, nr.48, 2 december 1988, p. 16-17. Richter Roegholt, De geschiedenis pan De Bezige Bij, Amsterdam 1982. Peter Schwed, Turning the pages. An insider's story of Simon and Schuster 1924-1984, New York 1984. Bregje Boonstra Henrietta ten Harmsel, ‘Annie M.G. Schmidt, Dutch Children's Poet’, Children's Literature 1983, nr.6 (Yale University Press). Aukje Holtrop, ‘Pink Lemonade’, Vrij Nederland, jrg. 46, 2 februari 1985. Annie M.G. Schmidt, Pink Lemonade. Poems for children, Grand Rapids 1981. Vertaling door Henrietta ten Harmsel. III. Linda Cares. Annie M.G. Schmidt, Ziezo. De 347 kinderversjes, Amsterdam 1987. Samenstelling door Tine van Buul en Reinold Kuipers. Vertaalproject Annie M.G. Schmidt, Story International, Rotterdam 1991. Murk Salverda Inge van den Blink, ‘Fiep Westendorp [en] Annie M.G. Schmidt’, Utrechts Nieuwsblad, 12 oktober 1990. Dagboekenier [pseud. v. Henri Knap], ‘Wim Bijmoer en zijn postzegels’ in ‘Amsterdams Dagboek’, Het Parool, 22 september 1967. W. Jungman, ‘Wim Bijmoer, illustrator en decorontwerper: “Een zaak van heel goed kijken en onthouden”’, Het Parool, 1 mei 1970. Menno Schenke, ‘Jip en Janneke jarig’, Algemeen Dagblad, 12 november 1983. Margreet van Wijk-Sluyterman, ‘Wim Bijmoer’, Lexicon van de jeugdliteratuur, februari 1988. Margreet van Wijk-Sluyterman, ‘Fiep Westendorp’, Lexicon van de jeugdliteratuur, juni 1991. Bio- en bibliografische gegevens Knipselverzameling van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Kijk, Annie M.G. Schmidt. De schrijfster in beeld, Amsterdam 1984. [Samenstelling Reinold Kuipers]. Mondelinge mededelingen. Anne de Vries, ‘Annie M.G. Schmidt’, Lexicon van de jeugdliteratuur, juni 1987. Dick Welsink, [‘Bio- en bibliografie van Annie M.G. Schmidt’], Jan Campertprijzen 1987, 's-Gravenhage 1987. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van Gouden Boekjes, door Annie M.G. Schmidt bewerkt De door Annie M.G. Schmidt bewerkte Gouden Boekjes zijn alle verschenen bij uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam. Dorothy Kunhardt, Pietepaf het circushondje. [Oorspronkelijke titel: Little Peewee]. Tekeningen van J.P. Miller. Nr.1. [1953], 28 blz. K[athryn] en B[yron] Jackson, Poes Pinkie. [Oorspronkelijke titel: Katie the Kitten]. Tekeningen van A.M. Provensen [Alice en Martin Provensen]. Nr.5. [1953], 28 blz. Marguerite Brun [Margaret Wise Brown] en E.T. Hurd [Edith Thacher Hurd], Vijf brandweermannetjes. [Oorspronkelijke titel: Five Little Firemen]. Tekeningen van Tibor Gergely. Nr.6. [1953], 28 blz. Myrian [Myriam Yardumian]. Hoep zei de chauffeur. [Oorspronkelijke titel: The Happy Man and his Dump Truck]. Tekeningen van Tibor Gergely. Nr.8. [1954], 28 blz. [Helen Bannerman], Sambo het kleine zwarte jongetje. [Oorspronkelijke titel: Little Black Sambo]. [Tekeningen van Gustaf Tenggren], Nr.9. [1954], 28 blz. Cathleen Schurr, Het verlegen poesje. [Oorspronkelijke titel: The Shy Little Kitten]. Plaatjes van Gustave [Gustaf] Tenggren. Nr.11. [1954], 28 blz. Lucy Sprague Mitchell, Irma Simonton Black en Jessie Stanton, De gele taxi. [Oorspronkelijke titel: The Taxi that Hurried]. Plaatjes van Tibor Gergely. Nr.16. [1955], 28 blz. Miriam Norton, De poes die dacht dat hij een muis was. [Oorspronkelijke titel: The Kitten who thought he was a Mouse]. Plaatjes van Garth Williams. Nr.17. [1955], 28 blz. Roodkapje. [Oorspronkelijke titel: Little Red Riding Hood]. Plaatjes van Elizabeth Orton Jones. Nr.18. [1956], 28 blz. Nancy Nolte, Het koekemannetje. [Oorspronkelijke titel: The Gingerbread Man]. Tekeningen van Richard Scarry. Nr.21. [1956], 28 blz. [Erle Stanley Gardner], Het huis dat Japie heeft gebouwd. [Oorspronkelijke titel: The House that Jack built]. Plaatjes van J.P. Miller. Nr.22. [1956], 28 blz. Arne Ungermann, Poessie, geen vogel, geen vis. [Oorspronkelijke titel: Pusti, som hverken var fugl eller fisk]. [Tekeningen van Arne Ungermann]. Nr.24. [1957], 28 blz. Alice Lunt, Dunkie. [Oorspronkelijke titel: Little Gray Donkey]. Plaatjes van Tibor Gergely. Nr.25. [1957], 28 blz. Georges Duplaix, Boudewijn de beer. [Oorspronkelijke titel: The Big Brown Bear]. Tekeningen van Gustaf Tenggren. Nr.30. [1958], 28 blz. Charles Spain Verral, Bij de Indianen. [Oorspronkelijke titel: Broken Arrow] Tekeningen van Mel Crawford. Nr.31. [1958], 24 blz. Richard Scarry, Rolle bolle beest. [Oorspronkelijke titel: Rabbit and his Friends]. Tekeningen van Richard Scarry. Nr.34. [1959], 28 blz. Jack Bechdolt. Henkie met de hoorn. (Oorspronkelijke titel: Little Boy with Big Horn]. Plaatjes van Aurelius Battaglia. Nr.38. [1960], 28 blz. Carl Memling, Toontje m'n zoontje. [Oorspronkelijke titel: Dennis the Menace]. Plaatjes van Hawley Pratt en Lee Holley. Nr.39. [1961]. 28 blz. Georges Duplaix, Circus ondersteboven. [Oorspronkelijke titel: Topsy Turvy Circus]. Tekeningen Gustaf Tenggren. Nr.42. [1961], 28 blz. Carl Memberg, Cornelis de neushoorn. [Oorspronkelijke titel: Rupert the Rhinoceros]. Tekeningen Tibor Gergely. Nr.43. [1961], 24 blz. Kippetje Tok. [Oorspronkelijke titel: The Little Red Hen]. [Omslagillustratie Rudolf Freund]. Tekeningen J.P. Miller. Nr.49. [1965], 24 blz. [Leah Gale], De beesten van boer Jansen. [Oorspronkelijke titel: The Animals of Farmer Jones]. Tekeningen Richard Scarry. Nr.50. [1965], 24 blz. Jeanette Krinsley, De koe ging over de berg. [Oorspronkelijke titel: The Cow went over the Mountain]. Tekeningen Feodor Rojankovsky. Nr.54. [1965], 24 blz. Aan Jane Werner Watson verteld door Kenneth Norris, Het walvisje. [Oorspronkelijke titel: The Happy Little Whale]. Tekeningen Tibor Gergely. Nr.55. [1965], 24 blz. Ilse-Margret Vogel, Als ik groot ben. [Oorspronkelijke titel: When I Grow Up]. Tekeningen Ilse-Margret Vogel. Nr.58. [1969], 24 blz. Virginia Parsons, Sam de brandweerkat. [Oorspronkelijke titel: Sam the Firehouse Cat]. Tekeningen Virginia Parsons. Nr.59. [1969], 24 blz. Patricia M. Scarry, We gaan naar de tandarts. [Oorspronkelijke titel: Let's Visit the Dentist]. Tekeningen Dagmar Wilson. Nr.60. [1972], 24 blz. Beestjes tellen [Oorspronkelijke titel: Animal Counting Book]. Tekeningen Moritz Kennel. Nr.61. [1972], 24 blz. {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Register abc-pocket voor de jeugd 107, 113 Algemeen Handelsblad 127, 128, 144 Alphen, Hiëronymus van 29 Altemus' wee books for wee folks 47 Américain 146 Amstelhotel 152 Amsterdam 9, 28, 146, 147 Amsterdam, toneelgroep 154 Amsterdamsche Boek- en Courantmij. 148 Andersen, Hans Christian 62, 67, 70, 76, 77, 148 Andersenprijs, Hans Christian 60, 76, 123, 125, 154 Andreus, Hans 89 Animal Counting Book 55, 156 Animals of Farmer Jones, The, zie Gale Arbeiderspers, De 90, 107, 144, 146, 147, 151, 152 Ariadne 128 Arosa 37 Asser, Eli 100, 148 Augustin, Elizabeth 35 Austen, Jane 65 avonturen van Flip en Flap, De 130 Avro 154 Balie, De 153 Bannerman, Helen 46, 156 Little Black Sambo 47, 57, 59, 156 Sambo het kleine zwarte jongetje 57, 59 Bannink, Harry 73, 150-153 Bedrijfschap Horeca 128 Beesten van boer Jansen, De, zie Gale Beestjes tellen 55, 156 Benn, Gottfried 28 Berkel en Rodenrijs 148, 153 Bevans, Tom 45 Bezige Bij, De 48, 49, 148-150 Bibliotheekblad 146 Bibliotheektheater 154 Big Brown Bear, The, zie Duplaix Bij de Indianen, zie Verral Bijmoer, Wim 16, 18, 21, 22, 26, 32, 37, 44, 46, 48, 50, 53, 55, 56, 58, 62, 65, 74, 78, 79, 82-84, 89-91, 93-97, 100, 101, 103-105, 107-110, 114, 135, 141, 144, 146-151, 154 blaasbalg, De 146 Blikman & Sartorius 140 Blink, Inge van den 4 Bloem, J.C. 17, 28 Blok, Hetty 101, 138, 141, 144, 153 Bobo 113-115, 119, 152, 153 Boekenweek 16, 147 Bomans, Godfried 86, 150 Bon Ton Toys, International 142 Boon, Rogier 49, 149 Wim is weg 49, 149 Boost, Charles 148 Bordewijk, F. 110 Bosch en Keuning 153 Boudewijn, Berend 151 Boudewijn de beer, zie Duplaix Bouhuys, Mies 110 Bouma, Annelies 137 Bouwman, Mies 133 Broken Arrow, zie Verral Brontë, Charlotte 110 Brun, Marguerite 156 Five Little Firemen 59, 156 Vijf brandweermannetjes 57, 59 Buul, Tine van 66, 100, 124, 153, 154 Calvé 134 Campen, Jacob van 31 Campert, Remco 89 Campertstichting, Jan 122, 154 Cares, Linda 63, 65, 153 Carmiggelt, Simon 17, 18, 29, 133, 146-149, 153 Carré 10, 151, 152 Carroll, Lewis 148 Alice's adventures in Wonderland 93 Centrale Vereniging voor Openbare Bibliotheken 146, 149 Children's Literature 67 Circus ondersteboven, zie Duplaix Citroën 137, 149 Coebergh's Distilleerderij 140 Conamus 101, 151 Concertgebouw 147 Cornelis de neushoorn, zie Memberg cpnb 110, 149 cpnb-Publieksprijs voor de poëzie 1988 125 Crane, John de 150-153 Dahl, Roald 80 Dalenoord, Jenny 64-66, 68, 70, 148, 150, 151, 154 Dalos, György 128 Dalsum, Albert van 9 Decker, Jeremias de 65 Dehnert & Jansen 135 Dekkers, Midas 80 Dematons, Charlotte 95, 96, 119, 153 Dennis the Menace, zie Memling Dickens, Charles 76, 77 Diekmann, Miep 122 Dijk, Ko van 140 Diogenes-reeks 149, 150 Discoboeken 151 Disney, Walt 46 Disper Producties bv 151 Doderer, Joop 138, 141 Douwe Egberts 130 Dresselhuys, Cisca 153 glazen huis. Gesprekken met domineeskinderen, Het 153 Dresselhuys, Mary 140 druiven zijn zoet, De 151 Duplaix, Georges 45, 47, 156 Big Brown Bear, The 51, 156 Boudewijn de beer 51, 156 Circus ondersteboven 46, 156 Duyn, Dick van 98, 99, 146, 148, 149, 151, 153 Duyn, Flip van 19, 35, 37, 77, 99, 147, 148, 152-154 Duyn, Jonathan van 154 Eerdmans, Wm. B. 62, 64 Ees, Annemarie van 138, 141 Elias, Eduard 133 Eliot, T.S. 28 Erres 133 Extra editie 147 Eyk, Henriëtte van 12, 110 Fens, Kees 15, 18, 26, 28, 153 Five Little Firemen, zie Brun en Hurd Franke, S. 89 Frascati 152 Freund, Rudolf 50, 156 Gale, Leah 156 Animals of Farmer Jones, The 46, 50, 156 Beesten van boer Jansen, De 50, 156 Garnett, Eve 148 familie uit de Doodloopsteeg, De 148 Family from One End Street, The 148 Geest, K. van der 89 Goes 146 Golden Press, The 48, 49 Gouden Boekjes 48-59, 148, 149, 152, 156 Gouden Elpee 153 Gouden Griffel 112, 153 Gouden Harp 101, 151 Gouden Margriet 109, 152 Grand Rapids 65 's-Gravenhage 146 Greve 146 Groningen 125 Haagse Post 4 Haarlem 153 Haarlems Dagblad 123 Hannover 146 Happy Little Whale, The, zie Norris en Watson Harig, Ludwig 75 Harmsel, Henrietta ten 65-68, 70, 71, 74, 75, 153 Have, Hoofdstadboekhandel Ten 28 Hees-Vettewinkel, Van 143 Heine, Heinrich 77, 110 Hema 142 Heuven Goedhart, G.J. van 146 Heyden, Haye van der 154 Hoekstra, Han G. 48, 49, 110, 146-148, 151 jarige stad, De 49 Hofpleintheater 152 Holkema en Warendorf, Van 153 Hollander, Carl 91, 92, 94, 103-105, 150, 151, 154 Holtrop, Aukje 130, 133 Hooft, P.C. 65 Hora Adema, Wim 12, 89, 90, 93, 110, 123, 146, 147, 149-151 beest met de achternaam. Een keuze uit wat Annie M.G. Schmidt voor kinderen schreef, Het 87, 126, 151, 154 Vlaggelijn, De 150 Horowitz, Anthony 71, 74, 128 Horst, Hanny van der 109 Hou je aan je woord 86, 150 Huizinga, Leonard 133 Hurd, E.T. 156 Five Little Firemen 59, 156 Vijf brandweermannetjes 57, 59 Hustinx-prijs, Edmond 152 Huygens-prijs, Constantijn 122, 154 Ibo, Wim 54, 72, 127, 128, 138, 141, 143, 147, 149, 150 IJsbreker, De 146 In de bizarre bazar 147 Inktvis, De 15, 146-148 Inktvis, De 146 International Board on Books for Young People (ibby) 62, 76, 77, 123, 124, 154 {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Jackson, Byron 47, 156 Katie the Kitten 53 Poes Pinkie 53 Jackson, Kathryn 47, 156 Katie the Kitten 53 Poes Pinkie 53 Johnson, Crockett 149, 150 Harold and the Purple Crayon 149 Harold's Trip to the Sky 150 Paultje en het paarse krijtje 149 Paultje op Mars 150 Jonckheere, Karel 86, 150 Jongewaard, Leen 101, 144 Juliana, koningin 149 Jungman, W. 93 Jutte, Jan 80, 81, 91, 101, 104, 118, 153, 154 jwt 143 Kan, Wim 147 Kapelle 7, 61, 146 Katie the Kitten, zie Jackson Keulen, Jan van 147 Khaksar, Nazim 128 Kijk, Annie M.G. Schmidt 153 Kinderboek van het jaar, Het 149 Kinderboekenweek 69, 126, 149 Kinderboekenweekgeschenk 126, 154 Kipling, Rudyard 147 Just so Stories 147 Zo zit dat 147 Kippetje Tok 50, 156 klm 140, 144, 150 Kloos, Willem 146 Knap, Henri 34, 86, 133, 148-150 Meneer recht, mevrouw averecht 150 vrouw zo, de man zus. De man zus, de vrouw zo, De 34, 148 Kolibri-puzzels 137 Kollenburg, Jacques van 153 Koninklijke Bibliotheek 146 Koster, Gebrs. 136 Krantz, Leif 150 Barnen i djungeln 150 We gaan naar het oerwoud 150 Kris Kras 69, 149 kro 152, 153 Krouwel, Coby 150 Kuijer, Guus 80 Kuipers, Reinold 17, 66, 90, 100, 111, 124, 146, 151, 153, 154 Kunhardt, Dorothy 156 Little Peewee 49 Pietepaf het circushondje 49 Kwaad bloed. Reacties van tien vrouwen op het studentenverzet 151 Laar, L.J.M. van de 90 Landman, Pim 85 Langbroek, Ary 116 Langen, Ferdinand 147 Laseur, Cees 9 Leeflang, Ed 75, 89, 122, 128, 153 Leeuw, Kees de 153 glazen huis. Gesprekken met domineeskinderen, Het 153 Leeuwen, Joke van 80 Leids Dagblad 123 Lemaire, Cor 138, 141, 147, 149-151 Lennart, Clare 89 Let's visit the Dentist 46 Lever's Zeep Maatschappij 144 Levetzow, gezusters Von 146 Libelle 8 Linders, Joke 48 Lindgren, Astrid 125 Pippi Langkous 65 Little Black Sambo, zie Bannerman Little Golden Books 45-59, 156 Little Peewee, zie Kunhardt Little Red Hen, The 46, 50, 156 Löfg'ren, Ulf 150 Lubberhuizen, Geert 48 Luxemburg, Radio 128, 138, 141, 150 Maanen, Van 143 Maier Verlag, Otto 144 Margriet 107, 109-111, 119, 121, 151, 152 Marja, A. zie A. Th. Mooij Martheater, Nieuwe de la 148, 150-152 Matsier, Nicolaas 80 May, Lizzy Sara 89 Meijer, Ischa 4 Meijling, Christine 89 Memberg, Carl 156 Cornelis de neushoorn 46 Memling, Carl 156 Dennis the Menace 46, 50, 156 Toontje m'n zoontje 51, 156 Meurs-van der Burg, Mia van 146 Middelburg 11, 146 Middellijn, Paul 128 Miller, J.P. 47, 50, 156 Milne, A.A. Winnie the Pooh 93 Mols-de Leeuwe, Enny 138 Mooij, A. Th. (Theo; = A. Marja) 61 New York 44, 45 Nieland, Herman 150 Nijhoff, M. 17 Nijhoff-prijs, Martinus 65 Nolte, Nancy 47, 156 Gingerbread Man, The 47, 156 Noordenbos, Mirjam 89 Norris, Kenneth 156 Happy Little Whale, The 53, 55, 156 walvisje, Het 53, 55, 156 Now open the Box 49 Nutricia 102, 142, 144, 151 Nutskinderleeszaal 9, 146 Olthuis, Kees 154 Oorschot, Geert van 89 Openbare Bibliotheek, Vlissingen 153 Openbare Leeszaal, Schiedam 146 Openbare Leeszaal, Vlissingen 9-11, 146 Opwaartsche wegen 12, 146, 147 Oradi, Jan 138, 141 Oslo 60, 76, 77, 123, 124, 154 Ostaijen, Paul van 17 Ovidius 148 Parool, Het 7, 14, 15, 21, 22, 25, 26, 29, 33, 37, 38, 40, 42, 53, 57, 58, 61, 62, 78, 79, 82, 84, 89, 90, 93, 94, 101, 103, 110, 113, 127, 146-148, 150, 154 Persil Maatschappij n.v., Nederlandsche 129-132, 139, 149, 150 Philips 146 Pietepaf het circushondje, zie Kunhardt Planeet Produkties bv 152 Plas, Michel van der 152 Alle laatjes open 152 Pluim van de maand 153 Poes Pinkie, zie Jackson Poetry International 71 Polen, café 22 Post, Mance 151, 152, 154 Potsdammer, Ronnie 137 Pouwels, Paul 152 Prins Bernhard Fonds 149 Pro Juventute 134, 149 Provensen, A.M. 156 Publieksprijs 1988 154 Querido 102, 113, 119, 121, 142, 144, 147, 148, 150, 151 Querido junior pockets 113 Rabbit and his Friends, zie Scarry Retèl, Jan 149 Reuling, Josine 89 Revue der Reclame 134, 140 Revius, Jacobus 65 Ring 151 Roegholt, Richter 48 Roland Holst, A. 24 Rolle bolle beest, zie Scarry Roodkapje 46, 156 Roos, Jeanne 146, 154 Rotterdam 69, 71, 149, 154 Rotterdamse Parool, Het 146 Rotterdamse Verkeerspolitie 134, 136, 149 Rouret, Le 151 Rubinstein, Renate 121 Ruim baan 12, 110, 146 Rullmann, A. 129 Rutgers van der Loeff-Basenau, A. 89 Ruyter, Jan Willem 153 Sam the Firehouse Cat 51, 53 Sambo het kleine zwarte jongetje, zie Bannerman Samkalden-Meijers, O.J. 100 Scarry, Richard 47, 156 Rabbit and his Friends 55, 56 Rolle bolle beest 55, 56 Scharrenberg, J.E. 134, 140, 141 Scheltema, Café 146 Scheveningen Cabaretprijs, Jubileumprijs 154 Schiedam 146 Schmidt, Annie M.G. A van Abeltje, De 50, 51, 107, 114, 148, 153 ‘Aan het strand’ 136 Abeltje 29, 44-50, 60, 80, 106-109, 114, 148, 153 ‘Adriaan en de kerstkabouters’ 14, 146 ‘Afwassen’ 42, 115 Alle laatjes open 152 ‘Als Mussert eens won...’ 146 Als vrouwen staken 148 ark. Van mensen, dieren en dingen, De 64-66, 148, 154 ‘Ballonnen kopen’ 136 beertje Pippeloentje, Het 66, 79, 80, 91, 100, 101, 103-105, 118, 149, 153 beest met de achternaam. Een keuze uit wat Annie M.G. Schmidt voor kinderen schreef, Het 87, 126, 151, 154 Beppie 154 {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Bloemlezing uit ‘Een bloemlezing in prachtband’ 147 ‘Boot’ 79, 80, 104 ‘brief aan Sinterklaas, Een’ 38, 39, 115 bril van opa, De 152 Brood en mangelpers 147 ‘Broodjes’ 78, 103, 104 Cabaretliedjes 16, 20, 147, 150 Cette mystérieuse Minouche 60 Daar gaan Jip en Janneke 42, 115, 148 dader heeft het gedaan, De 9, 153 Dag, meneer de kruidenier 83, 149 ‘dagje aan het strand, Een’ 22, 23, 95, 97 ‘Dikkertje Dap’ 13-16, 21 Dikkertje Dap en achttien andere liedjes 150 Dikkertje Dap en een heleboel andere versjes 150 [Dit is] de spin Sebastiaan 35, 147, 152 Doorsnee in doorsnee 55, 56, 148 Drie stouterdjes 129-131, 149 duif van de directrice, De 138, 150 En ik dan? 151 En nu naar bed 151 En wat dan nog? 146, 147, 151 Er valt een traan op de tompoes 152, 153 Eventjes lachen, Jip en Janneke 113, 149 familie Doorsnee, De 9, 54, 62, 72, 127, 128, 147, 148, 150 Floddertje 60, 102, 144, 151-153 Fluitje van 'n cent 134, 149, 151 fluitketeltje en andere versjes, Het 21, 35, 90, 100, 101, 141, 147, 151 fornuis moet weg, Het 152 Foxtrot 152 Frizzlycurl 144 gedeukte fluitketeltje, Het 151 Goed zo, Jip en Jan-ne-ke 149 graaf van Weet-ik-veel, De 62, 149 groeten van Jip en Janneke, De 38, 40, 115, 148, 149 Heerlijk duurt het langst 150 Heksen en zo 60, 62, 71, 80, 91, 92, 94-96, 119, 150, 153 hele schaap Veronica, Het 23, 33, 84, 85, 91, 93, 97, 149, 152 Hendrik Haarklover 37, 148 ‘Herinnering’ 146 ‘Hoeksema's, De’ 20, 147 Ho kurios Gop-lala 60 Hoog en laag 152 Hop maar Jip en Jan-ne-ke 148 Huishoudpoëzie 149 ‘Huwelijksreis’ 56 Ibbeltje 138, 141, 150 Iedereen heeft een staart 101, 149 ‘Ik ben Ali Cyaankali’ 9, 55 ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten...’ 12, 146 Ik ben lekker stout 53, 78, 101, 103, 148 Impressies van een simpele ziel 7, 8, 29, 146-148 ‘Impressies van een simpele ziel’ 150 ‘In het bad’ 136 In Holland staat mijn huis 148 Ja zuster, nee zuster 73, 85, 101, 144, 151, 152 Je moet er mee leren leven..... 152 Jip en Janneke 39, 60, 71, 73, 80, 110, 112, 113, 115, 148, 151, 152 ‘Jip en Janneke’ 38, 53 Jip en Janneke. Eerste boek 113 Jip en Janneke. Vijfde boek 113 ‘Johanna Krakebeen’ 62, 63 Jorrie en Snorrie 110, 126, 154 ‘Kerstliedje’ 14, 146 ‘Kip Catootje, De’ 31 Kom, zei het schaap Veronica 33, 93, 148 ‘koning en de pompelmoes, De’ 86, 88 ‘Koning Lariloff is ziek’ 35 Kroezebetje 140, 144, 150 lapjeskat, De 58, 101, 148 ‘Leeszaal’ 12 lege huis, Het 151 lelijke eendje, Het 137, 149 ‘Liever kat dan dame’ 53 ‘Little Miss Lickapan’ 68, 69 Löckchenliese 144 Los zand 154 ‘lucifersdoosje, Het’ 96 Madam 153 Meneer recht, mevrouw averecht 150 Met de eend naar zee 152 Met man en muis 151 Minoes 34, 35, 37, 38, 40-44, 53, 60, 62, 80, 91, 103-105, 108, 116, 117, 120, 121, 138, 150, 151, 153 ‘mislukte fee, De’ 18-21, 23, 25-31, 57 ‘Moe'-liedje’ 147 ‘Monsieur Maurice’ 147 Muizen 138, 150 naam van de maan, De 154 ‘Naar de tandarts’ 35 ‘Naar het museum’ 33 Niet met de deuren slaan 152 Nieuwe impressies van een simpele ziel 147 ‘Nieuwjaarswensch van Thomasvaer en Pieternel’ 147 ‘Och, wat doet het er toe’ 15 O ja. Herinneringen aan zes Schmidt-Bannink musicals 153 Omdat de kraan liep 152 ‘Op de slee’ 136 Op visite bij de reus 19, 57, 79, 101, 148 Otje 60, 62, 80, 110-113, 120-122, 124, 126, 152, 153 Pas op Jip en Jan-ne-ke 149 Pension Hommeles 62, 72, 128, 134, 149 PingPing 153 Pink Lemonade 62, 63, 65-69, 153 Pleisterkade 17 152 Pluis en Poezeltje 130, 139, 150 Pluk van de Petteflet 60, 62, 107, 108, 110, 118-122, 126, 151, 153, 154 Prélientje 130, 131, 149 ‘Prins Piramente’ 82 ‘prinses en het egeltje, De’ 71, 72 rad van avontuur, Het 149 ‘reus en de draak, De’ 94, 95 schaap Veronica, Het 4, 22, 29, 93-95, 147 ‘schaap Veronica, Het’ 24, 25, 33, 147 ‘schrijver in de Boekenweek, De’ 147 schuitje varen tot Van Schendel, Van 14, 148, 151 Simpele zielen en nog wat 154 sjaal, De 152 Sloddervrouwtje en Sloddermannetje 129, 137, 149 Spiegeltje Rondreis 140, 144, 150 ‘Spikkeltje’ 92 Tante Patent, zie Tante Patent [en de grote Sof] ‘Tante Patent’ 87, 88 Tante Patent [en Buurman Bezig] 124, 150 Tante Patent [en de grote Sof] 87-89, 110, 123, 124, 126, 150, 154 Tante Patent [en Gore Gerrit] 124, 150 Tante Patent [en juffrouw Tuttema] 124, 150 ‘tijd van elfjes is voorbij, De’ 68 ‘Time of Elves, The’ 68 toren van Bemmelekom, De 101, 148 Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie 1938-1985 100, 121, 153 ‘trilogie, De’ 16 Troep op de stoep 152 Troost voor dames 150 tunnel, De 152 Uit met juffrouw Knoops 65, 67, 154 ‘Uit met juffrouw Knoops’ 65, 66, 148 Veertien uilen 26, 29, 35, 147 ‘Veertien uilen’ 26, 27 ‘Vingertje Lik’ 68, 69 Vingertje Lik en een heleboel andere versjes 150 Vis 138, 150 visje bij de thee. Drieëntwintig verhalen en achtenzestig versjes uit eenentwintig boeken, Een 153 vlaggelijn, De 150 ‘Voer voor kinderen’ 151 vrolijke keuken, De 133, 149 ‘vrolijke keuken, De’ 149 vrouw zo, de man zus. De man zus, de vrouw zo, De 34, 148 Vrouwen om Dr. Deninga 149 Waaidorp 60 Waaidorp 1 152 Waaidorp 2 153 Wat een planeet 152 ‘Wat ik nog weet’ 154 ‘Wat is dat, mevrouw Van Gelder?’ 73, 154 ‘Wat wou je dan?’ 151 Water bij de wijn 152 Weer of geen weer 148 ‘Wie eet het meeste pannekoeken?’ 40, 41 Wiegewalsje voor de zakenman 140 Wim is weg 49, 149 wim-wam reus en andere liedjes voor de jeugd, De 150 Wiplala 60, 62, 64, 68, 69, 80, 149, 151 {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiplala weer 64, 70, 150, 151 Woelewippie onderweg 134, 136, 137, 149 Ziezo. De 347 kinderversjes 27, 62, 63, 66, 81, 154 zoen-tje van Jip en Jan-ne-ke, Een 149 ‘Zoo zijn we nou’ 146 Schmidt, J.D. 7, 61, 96, 146 Schmidt, Wim 146 Schmidt-Bouhuijs, G.M. 7, 61, 146 Schoolmeester, De 29 Schouten, Wim 48 Schurr, Cathleen 156 Shy Little Kitten, The 50, 156 verlegen poesje, Het 50, 156 Schwed, Peter 45 Séchan, Olivier 117 Shakespeare, William 9 Shepard, E.H. 93 Shimkin, Leon 45 Shuttle 153 Shy Little Kitten, The, zie Schurr Simon, Neil 151, 152 Last of the Red Hot Lovers, The 151 Sex à la meunière 151 Sunshine Boys, The 152 Simon and Schuster 45, 46, 49 Smeets, Marian 89 Sonneveld, Wim 16, 140, 147 Staatsprijs 1964 voor het Kinderboek 90, 150 Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur (Oostenrijk) 149, 151 Stadsschouwburg 10, 147 Stadsschouwburg Groningen 154 Stokvis & Zonen, R.S. 133, 149 Stone, Paddy 152, 153 Story International 71, 80, 128, 154 Strating, Peter 130, 133, 140, 145 Stuart, Conny 10, 11, 90, 134 Tamer, Ulkü 128 Televizier 150 Tenniel, John 93 The Tjong Khing 45, 47, 49, 51, 91, 107-109, 114, 153, 154 Theaterinstituut 153 Thijssen, Theo 78 Jongensdagen 78 Kees de jongen 78 Toergenjev, I.S. 110 Tomado 129, 137, 149 Toontje m'n zoontje, zie Memling Toorn, Willem van 122, 129 Toorts, De 150 Toth, Sylvia 154 Trapeze 151 Triangel 147 tv 72, 134, 149 Twentsche Textiel Maatschappij 140, 144, 150 Ulsen, Henk van 150 Utrechts Nieuwsblad 4, 123, 150 Vara 54, 101, 128, 147-149, 151 Venz 138, 141, 143, 150 Verburg, Jan Marinus 152 Tom Tippelaar 152 Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels 148 Vereniging van Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap 148 verlegen poesje, Het, zie Schurr Veronica 138, 141, 150 Vermande Zonen 137 Verral, Charles, Spain 156 Bij de Indianen 50, 156 Broken Arrow 50 Verstraete, Mieke 153 Vestdijk, Simon 7, 8, 21 Else Böhler, Duits dienstmeisje 7 Vijf brandweermannetjes, zie Brun en Hurd Vijftigers 26 Viruly, A. 12, 110 Vlaardingen 146 Vleugel, Guus 89, 152 Alle laatjes open 152 Je moet er mee leren leven..... 152 Vliet, Veronica van 50 Vlissingen 9-11, 61, 153 Vondel, Joost van den Gijsbrecht 9-11 Vonhoff, H.J.L. 125 Vos, Marjoleine de 89 Vos, Peter 27, 154 Vries, Erik de 149 Vriesendorp, Huberte 80 Vriesland, Victor E. van 86 Vrij Nederland 66, 71, 130, 147 Vroman, Leo 17 Waaidorp 152, 153 Wagner, Bep 12 walvisje, Het, zie Norris en Watson Wanne 8 Watson, Jane Werner 156 Happy Little Whale, The 53, 55, 156 walvisje, Het 53, 55, 156 Wees, Wim van 133 Weest op uw hoede, Stichting 146 Westendorp, Fiep 23, 24, 33, 37-39, 41, 43, 53, 63, 65, 67, 74, 85, 87-91, 93, 97, 98, 107, 108, 110, 112-115, 119-124, 126, 129-132, 134-136, 138-142, 144, 147-154 Westering, Paul Chr. van 150 Wilkeshuis, C. 89 Wilmink, Willem 80 Wittkampf, Willem 147 Wolters 151 Wolters-Noordhoff 152 Yerseke 61 Zilveren Griffel 108, 151 Zilveren Knip 154