Het kind van staat H.J. Schimmel Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het kind van staat van H.J. Schimmel uit 1859. p. 18: datik → dat ik: ‘was de begeerte der goede burgerij dat ik niet’. schi018kind01_01 DBNL-TEI 1 2016 dbnl exemplaar Universiteitsbibliotheek Amsterdam, signatuur: UBM: 244 F 16 (3), scans van Google Books H.J. Schimmel, Het kind van staat. J.C. Loman Jr., Amsterdam 1859 Wijze van coderen: standaard Nederlands Het kind van staat H.J. Schimmel Het kind van staat H.J. Schimmel 2016-08-17 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: H.J. Schimmel, Het kind van staat. J.C. Loman Jr., Amsterdam 1859 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/schi018kind01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} HET KIND VAN STAAT. DRAMATIESCH TAFEREEL IN DRIE AFDEELINGEN. DOOR H.J. SCHIMMEL. AMSTERDAM. - J.C. LOMAN Jr. 1859. {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} Personen: willem henrik, Prins van Oranje. frederik van nassau, Heer van Zuilesteyn, zijn Goeverneur. joan de witt, Raadpensionaris van Holland. van gent, Eerste Gedeputeerde van Gelderland. graaf d' estrades, Gezant van Lodewijk XIV. lord arlington, Minister van Karel I. hoppeveld, 's Prinsen meester in de Rekenkunst. bromley, 's Prinsen kamerdienaar. jacob, dienaar van de Witt. een paadje. De Fiskaal van den Hove van Holland, Dienaars van den Gerechte. De handeling valt voor in 1666; die der eerste en derde afdeeling in de vertrekken des Prinsen; die der tweede in het kabinet van den Raadpensionaris. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Eerste afdeeling. Een vertrek in de woning der Prinsen van Oranje op het Binnenhof. Eerste tooneel. hoppeveld, alleen. (Hij komt op, gaat het tooneel behoedzaam over en luistert aan de deur, die zich links bevindt.) Men kan niets verstaan; er wordt gefluisterd en Zuilesteyn is alleen bij hem. (Nogmaals het oor aan de deur leggende.) Zij spreken te zacht. (Wrevelig.) En ik wed, dat de Raadpensionaris dankbaar zou zijn als ze wat harder spraken! (Eensklaps treedt hij terug, en neemt bij een tafel met eenige boeken een onverschillige houding aan.) Tweede tooneel. De vorige, zuilesteyn. zuilesteyn. Goê dag, Hoppeveld! Zijne Hoogheid heeft reeds naar u gevraagd. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} hoppeveld. Ik ben toch op mijn tijd hier geweest, Mijnheer! Te negen uur wordt de rekenkunst op het Binnenhof verwacht en ik was stipt op mijn tijd. Ik weet ook hoeveel belang Zijne Hoogheid in die kunst stelt. zuilesteyn. Bijna zooveel als Mijnheer de Raadpensionaris. Maar niet alleen de rekenkunst doet Zijne Hoogheid naar u verlangen, ook uw persoon, Hoppeveld! hoppeveld. Ge maakt mij gelukkig door die verzekering, Mijnheer Zuilestein. Dat ik mocht kunnen bewijzen met hart en ziel verknocht te zijn aan het edel huis van Oranje in het algemeen en aan Zijne Hoogheid in het bijzonder!... Ik ben slechts een nederig dienaar, maar in trouw wil ik den hoogsten evenaren, al zou ik ook in het lot deelen van mijn voorganger Oudart. zuilesteyn. Ja, ook hem heeft men gevat. Men begint met de nederigste dienaren, om later te eindigen met de hoogste. Men heeft toch geen schuld in hem kunnen vinden. hoppeveld. Er zal zeker geen schuld bestaan. (Hij ziet Zuilesteyn daarbij van ter zijde scherp aan; deze ziet voor zich.) Of zou hij werkelijk zijne Hoogheid hebben weten te dienen? Misschien had hij gelegenheid iemant van het Engelsche hof te kennen.... met hem briefwisseling te houden...? {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} zuilesteyn. Wees wat voorzichtiger, mijn vriend! Dergelijke woorden zijn gevaarlijk en vooral hier. hoppeveld. Wat meent uwe Edelheid daarmeê? zuylestein. Gij moet dat nog vragen? Het is waar, voor u is het gevaar misschien minder groot: gij zijt ook door den Raadpensionaris aangewezen na het vatten van Oudart. hoppeveld. Door hunne Groot EdelMogenden de Heeren Staten meent Uwe Edelheid. zuilesteyn. Hetgeen hetzelfde is. Gij zijt niet verdacht van 's Prinsen aanhanger en alzoo gevaarlijk te zijn voor den Staat.... (Smadelijk) Een aanhanger van een knaap van nog geen zeventien jaar is wel gevaarlijk!... hoppeveld. Men kan op dien leeftijd soms geen knaap meer zijn. Maar al is men dat ook, zelfs een kind kan zeer gevaarlijk wezen; het kan een huis in brand steken door een enkele vonk, zoo er in dat huis eenige brandstof aanwezig is. Misschien is de Republiek der Geunieerde Gewesten wel zulk een huis,... verder gaat mijne vergelijking niet, Uwe Edelheid! het kind laat ik er buiten. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} zuilesteyn. (Achterdochtig.) Gij bedoelt?... Gij vergelijkt de Republiek bij een huis waar brandstof aanwezig is? Heer Rekenmeester! zijt gij ook aangesteld tot een der wachters? hoppeveld. Uwe Edelheid doet mij de vraag, die ik uitlokte.... Ik weet wel, dat geen betuiging van aanhankelijkheid mij geheel voor achterdocht vrijwaren kan, daar ik door de Staten ben geprotegeerd. Die achterdocht heeft eenigen grond. (Fluisterend.) Men heeft mij aangezocht om de rol van wachter te spelen. Men heeft mij groote beloften gedaan, indien ik goed in het rond wilde zien. zuilesteyn. En?... Gij zaagt goed in het rond? hoppeveld. Zóo goed, dat ik rood zwart noemde. Geloof mij, ik diende Zijne Hoogheid zeer goed. Maar ik kan niet genoeg tot voorzichtigheid aansporen. Er zijn vele wachters in de nabijheid, want de brandstof ligt in het bewuste huis opgehoopt, zooals Uwe Edelheid, die pas met Zijne Hoogheid uit Amsterdam is terug gekeerd, beter dan iemant zal weten. Toch wil men liever het uiterste wagen dan de brandstof opruimen. Ik geloof dat wij donkere tijden te gemoet gaan. Van morgen is er weêr een klerk ter griffie gevat, zoo als ik, herwaards gaande, vernam; hij wordt beschuldigd van landverraad; hij gaf een der Engelsche ministers van tijd tot tijd bericht van de herhaalde opschuddingen hier te lande, ter gunste van de verheffing Zijner Hoogheid; hij {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} korrespondeerde met een mogendheid die de Republiek beoorloogt... Uwe Edelheid is verschrokken? Uwe Edelheid denkt misschien wel aan Oudart? De ongelukkige! Zoo hetzelfde van hem bewezen kan worden dan hebben wij hem verloren. De Raadpensionaris heeft zich voorgenomen, zoo als men fluistert, eenige voorbeelden te stellen, en als de Raadpensionaris zich iets voorneemt, dan weet Uwe Edelheid, dat het ook gebeurt. Maar het zou vreeselijk zijn, indien Oudart overtuigd wierd! Zijne Hoogheid stelde vertrouwen in hem, ook Uwe Edelheid, het is bekend. Zou er geen middel zijn hem, en alzoo allen, te redden? zuilesteyn. (Gehaast.) Ik zal Zijne Hoogheid mededeelen wat Oudart bedreigt. Ik begrijp uwe waarschuwing zeer goed: Oudart moet schuldig zijn en in Oudart Zijne Hoogheid en ik. Is het dan zóo ver gekomen, dat een Burgemeesters zoon, een koopman van gister, vorsten en edellieden bedreigt en doet buigen? Het is hemeltergend! hoppeveld. Dat is het; hoe eer de tyran valt des te beter. Als de vloot maar eens door den Engelschman geslagen werd, dat zou het volk nog meer in beweging brengen. (Geheimzinnig.) Zoo men iemant zocht, die hier en daar kennissen had, en hier en daar de welgezinden wist aan te porren, ik zou er wel een weten.... (Zuilesteyn ziet hem strak aan.) Ik zelf wil die man zijn. Zou Zijne Hoogheid het wenschen? zuilesteyn. Ik zal hem raadplegen.... Nimmer was het tijdstip gunstiger. Ware slechts de vloot zoo slecht voorzien als het {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} leger, dan hadden wij spoedig vrede en den Prins Stadhouder. Ge zoudt er van overtuigd zijn geworden als ge de reis naar Amsterdam meê hadt gemaakt. Zijne Hoogheid ging eenige schepen van stapel zien loopen.... hoppeveld. (Glimlachend.) Ik begrijp, ik begrijp; het kind moest een naam hebben. zuilesteyn. Een half uur buiten de stad werd Zijne Hoogheid opgewacht door een kompagnie ruiters uit de aanzienlijksten der stad. Een kwartier verder stonden eenige afgevaardigden der regering; aan de poort wachtte de stadsbezetting, wel vier vendelen sterk, waar Zijne Hoogheid langs reed; op de blaauwe brug en de naaste bolwerken werd dapper gevuurd. Zijne Hoogheid werd naar het Heeren logement geleid en feestelijk onthaald. Van daar ging het naar den Buitenkant. Meer dan vier duizend menschen verdrongen zich, om Zijne Hoogheid het rijtuig te zien instappen; ze zwaaiden de hoeden en mutsen en hieven het Wilhelmus aan; zelfs hoorde ik eenige roepen: ‘leve de Stadhouder!’ Gij hadt de geestdrift moeten zien. Daar kan Mijnheer de Witt met den gantschen Loevesteinschen aanhang niets tegen. Na den maaltijd werd Zijne Hoogheid op eene vertooning van een zekeren Amsterdamschen poëet Pos of Vos onthaald. Het waren acht staatsiewagens, waarop afgebeeld werden: de Eendracht, Keizer Adolf van Nassau, Willem I, Maurits, Frederik Hendrik, Willem II zaliger gedachtenisse, de Dankbaarheid en de stad Amsterdam. De gantsche stad was op de been; als de Prins zich aan een der ramen vertoonde dan werden de mutsen gezwaaid, thands met {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} oranje linten getooid! Zelfs hoorde ik door een troep matrozen den bekenden en verboden volksdeun aanheffen. hoppeveld. En de vroedschap werd gepolst over het Stadhouderschap? Met eenigen werd gesproken, open en vrij? Was het ook met Burgemeester de Graaf? zuilesteyn. De Heeren waren zeer beleefd, maar spraken over niets. Ik wilde polsen, maar Zijne Hoogheid wenschte het niet. hoppeveld. Zijne Hoogheid zwijgt altijd te veel.... naar mijne bescheiden meening! zuilesteyn. Hij kan daarvoor zijn redenen hebben. hoppeveld. Maar is de Prins dan geen oogenblik alleen geweest met een of ander lid der Vroedschap? zuilesteyn. Met Mr. Valckenier. Zijne Hoogheid verzocht mij uit zijn naam de Vroedschap in de aangrenzende kamer dank te zeggen voor het genoten onthaal. Toen ik terug keerde vond ik beiden nog in gesprek en hoorde ik Valckenier zeggen: ‘ik hoop alzoo de eer te hebben Uwe Hoogheid op mijn buiten in den jachttijd te zien.’ {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} hoppeveld. (Glimlachend.) Zijne Hoogheid houdt veel van jagen; Mr. Valckenier ook. Wat die beiden zich in dat onderhoud daarop te goed zullen hebben gedaan! zuilesteyn. (Na eenige malen in gepeins op en neer gegaan te zijn nadert hij den anderen.) Hoppeveld! Gij zeidet straks Zijne Hoogheid houw en trouw te willen zijn. Ik geloofde u altoos; na uwe mededeelingen aangaande uwe verhouding tot Mijnheer de Witt echter nog meer. Gij kunt Zijne Hoogheid een dienst bewijzen. Gij kent den luitenant van de wacht Zijner Hoogheid? Welnu, men zou gaarne de poort van het Binnenhof tot negen uur geopend zien. Gij begrijpt.... men is jong.... men wil iets van de waereld zien.... Het kan niet officieel worden gevraagd, zelfs niet officieus door een persoon van eenige digniteit.... men zou ligt denken, dat er heel iets gewichtigs achter school. hoppeveld. Het zal geschieden. Maar is er niets gewichtigers voor mij te doen? Ik wenschte mij te onderscheiden.... zuilesteyn. Misschien. Keer over een paar uur terug. Zijne Hoogheid zal van daag geen les nemen. Het uur is verstreken. De reis was ook vermoeiend en het vroeg opstaan moeielijk... (Fluisterend.) Zijt ge in Scheveningen goed bekend? (De prins is bij de laatste woorden binnen getreden, ziet beiden in de vertrouwlijkste houding en treedt snel op hen toe.) {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Derde tooneel. De vorigen, willem. willem. (Hij is kortademig en kucht bij wijlen.) Mijnheer Zuilesteyn, mag ik u een oogenblik spreken? Meester Hoppeveld, mijn goeverneur heeft mij verlof gegeven van daag geen rekenles te nemen. Adieu.... (Tot Zuilesteyn.) Mag ik Dominé Trigland van daag ook af zeggen? (Zuilesteyn buigt.) Wees dan zoo goed Zijn Wel-Eerwaarde dat te gaan berichten... Ik ben moê van de reis. Dag, Meester Hoppeveld! (Deze gaat buigend heen; zoodra hij verdwenen is, wendt de Prins zich driftig tot Zuilesteyn, haastig.) Wat hebt ge met hem gesproken? zuilesteyn. Willem! willem. (Zachter.) Vergeef me, ik weet dat ge mijn beste, mijn eenige vriend zijt, maar omdat gij dat zijt, kan de man, die daar van ons wegging, het niet zijn. Ik wantrouw dien man; hij is een spion van Mijnheer de Witt, zoo als ze allen zijn behalve gij. En ge zijt zoo ligt vertrouwend, omdat... ja, omdat ge zoo waarlijk oprecht zijt. zuilesteyn. (Eenigzins gebelgd.) Hier was ik niet zoo licht vertrouwend als ge wel onderstelt. Voor Hoppeveld sta ik in. Gaf hij {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} ons voór de inhechtenisneming van Oudart daarvan geen bericht; het was om hem te redden en de gevaarlijke papieren zoo zij er waren te doen verdwijnen.... willem. Welke papieren dan bij ons gezocht en gevonden zouden geworden zijn, hetgeen men nog liever had. Ook geschiedde de waarschuwing twee uur voor de hechtenisneming. zuilesteyn. Hoppeveld had zich den voet verstuikt toen hij zich haastte tot ons te komen. willem. Juist; en zoo zal hij hardop gaan droomen van hetgeen gij hem nu wellicht hebt toevertrouwd. Spreken zal hij niet als hij u dat beloofd heeft, maar droomen; wie kan dat helpen? zuilesteyn. Willem, die achterdocht is uw grootste vijand! Ik moet er u op wijzen als op een klip waarop gij stranden kunt. Die achterdocht kan misschien haat worden, en leert ons Gods Woord ook, dat men voorzichtig moet zijn als de slange, het meldt tevens dat men eenvoudig moet zijn als de duive.... willem. (Hem in de reden vallende.) Wat hebt ge Hoppeveld gezegd? zuilesteyn. (Gebelgd.) Niets dan hetgeen hij weten mocht. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. (Glimlachend.) Hetgeen ik juist wou beoordeelen. Maar ge wordt boos en ik wil thands vooral mijn Goeverneur.... mijn oom.... - niet waar, dat zijt ge toch! - in een goed humeur hebben, want ik heb hem veel te vragen.... zuilesteyn. Vraag, maar eerst zal ik u zeggen, dat Hoppeveld alleen verzocht werd de poort tot negen uur te doen openhouden. Ik heb tevens voor de toekomst gezorgd en hem meteen heel behendig, zoo onder de hand, gepolst, of hij ook goed bekend was in Scheveningen. willem. Zoo, dat is heel onschuldig. (Ter zijde.) Die onvoorzichtige! (Luid; Zuilesteyn onder den arm nemende.) Nu ga ik vragen: maar, willen we niet gaan zitten? (Zij zitten neder aan een der zijden van het tooneel.) Ik heb u straks met een enkel woord gezegd, dat ik een brief van den Koning van Engeland heb ontvangen; welnu, daarin wordt mij de overkomst aangekondigd van een Engelsch rechtsgeleerde, die mij een advies komt brengen over eenige geldelijke vorderingen, den boedel mijns vaders betreffende. Het is een eenvoudige zaak: mijn Koninklijke oom is een mijner voogden; toch kan men niet te voorzichtig zijn. De Raadpensionaris zou zich gelukkig achten juist nu een reden te hebben om mij op te sluiten, of - wat een oogenblik het plan is geweest - mij naar Frankrijk te voeren.... zuilesteyn. Wat is dat? In der eeuwigheid zal dat niet gebeuren. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Laat Mijnheer de Raadpensionaris dat eens beproeven. Hij regeert toch nog niet over u? Zoo hij dat waagde dan geloof ik, dat al de Provinciën in oproer kwamen.... willem. Wat mijn Koninklijke oom juist niet spijten zou. We moeten er echter voor zorgen, dat de Geunieerde Provinciën Zijne Majesteit dat genoegen niet schenken, want de laatste ure der Republiek ware dan geslagen. Gij weet hoe ik te Amsterdam ontvangen ben; ik kan er bijvoegen, dat mij, van wege de Prinsesse Weduwe, is medegedeeld, dat bijna al de steden in beweging zijn en eenige mij tot Stadhouder hebben verklaard; dat Tromp op de vloot óok mijn kleuren hijscht. Mijnheer de Witt weet dat alles zoo goed als ik. zuilesteyn. Hij zal vallen. willem. Hij waggelt ten minste: maar hij deed het zoo dikwijls en viel tot nog toe niet. Onder zulke omstandigheden evenwel is het noodig, dat alle schijn vermeden worde. (Met klem.) Het mag niet gezegd worden, dat Willem van Oranje, al is hij vervallen verklaard van de hooge waardigheden zijner vaderen, rebelleert tegen den Staat, die eens zijne vaderen hebben gegrondvest. (Zuilesteyn ziet hem verbaasd aan.) (Op den gewonen toon.) Naar mijne berekening kan de Engelschman van daag en wel tegen den middag hier zijn. Hij komt geheel alleen den weg van Scheveningen naar 's Hage afleggen en zal een boek onder den arm dragen. Ik wou u vragen, of gij hem te gemoet wildet gaan. Hij kent den weg in de stad niet; hij zou alzoo {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} moeten vragen en zich als Engelschman doen kennen. Wilt ge? zuilesteyn. Zeker! Ik ga terstond. willem. (Hem vriendelijk nopend te blijven zitten.) Nog een oogenblik! Hadde ik slechts wat veel van uwe drift en gij maar iets van mijne langzaamheid! De man, dien gij ontmoeten zult, heet Griffins. Spreek hem met dien naam aan, en breng hem terstond op het Binnenhof. (Zuilesteyn wil weder opstaan, Willem houdt hem nogmaals tegen.) Maar neen, ik bedenk mij; het is beter, dat een uwer dienaren in uwe plaats gaat. Men zou argwaan kunnen opvatten als men den vreemde naast u, dien men algemeen kent, door den Haag zaagt wandelen. zuilesteyn. Maar ik zou mijn koets kunnen nemen en den Engelschman op die wijze hier heen brengen. willem. Vooral niet; dat zou dadelijk opzien baren. zuilesteyn. (Wrevelig.) Zulke voorzorgen verraden wel grooten angst, en die angst maakt u juist zoo klein tegen over de Loevesteinsche faktie. Tart ze, vrees ze niet. willem. Ik heb zoo mijne opiniën; toon u mijn goede vriend te zijn door ze niet te laken, of moet gij ze laken, ze toch.... {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} te eerbiedigen. Een uwer dienaren gaat alzoo den vreemdeling te gemoet en brengt hem ten uwen huize, waar gij hem tegen dat de schemering valt, kunt afhalen om hem hier heen te brengen. zuilesteyn. Heb ik nu niet goed gehandeld door de poort tot negen uur te doen openblijven en het noodige voor te bereiden om Hoppeveld voor een Scheveningsche pink te doen zorgen? De terugtocht is onzen Meester Griffins open gehouden! Ik zal mijn kamerdienaar, die nog al slim is, den weg doen opgaan, en zelf mij in de Zeestraat posteeren om van verre de manoeuvres te kunnen bestieren. willem. Dat is onnoodig. Ik wilde u vragen of gij inmiddels naar de Prinsesse Weduwe wildet gaan, en daar informeeren, maar zeer bedektelijk, waarom Mijnheer de Witt mijne grootmoeder gisteren zoo'n langdurig bezoek heeft gebracht. Misschien is er van het gesprokene iets uitgelekt! Mijne grootmoeder stelt toch veel vertrouwen in degenen die haar omringen; het zal u wellicht niet zwaar vallen iets te hooren. zuilesteyn. Maar er zal niets gesproken zijn dan over zaken hare huishouding betreffende.... en daaraan zooveel gewicht te hechten! {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Vierde tooneel. De vorigen, bromley, dan de witt. bromley. De Heer Raadpensionaris vraagt een oogenblik gehoor. zuilesteyn. (Bedremmeld.) Hoe nu? Op dit ongewone uur? willem. (Bedaard.) Mijnheer Zuilesteyn vindt het immers goed, dat ik Mijnheer den Raadpensionaris ontvang? (Deze buigt, terwijl de Witt binnentreedt.) zuilesteyn. (Hem ziende verlegen opstaande, half luid.) Men wacht zelfs op geen andwoord! (Bromley vertrekt op een wenk van de Witt; Willem staat op en buigt voor den binnengetredene, die dien groet even beandwoordt.) de witt. Ik dacht de rekenles van Zijne Hoogheid den Prins te storen; ik merk, dat ik nog meer doe: ik stoor het hooger onderwijs van Mijnheer Zuilesteyn. zuilesteyn. Waarlijk, Mijnheer de Raadpensionaris, de eer van uw bezoek is zeer onverwacht. Ik dacht, dat Redenen van Staat u op dit uur altijd op eene andere plaats terug hielden... {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. (Droog.) Juist, Mijnheer! Maar ditmaal zijn het óok Redenen van Staat, die mij hier doen komen en die mij doen wenschen Zijne Hoogheid den Prins alleen te spreken. zuilesteyn. De Goeverneur Zijner Hoogheid acht zich tegenover de verheven voogden van zijn pupil verplicht bij dat gesprek tegenwoordig te zijn. willem. (Kortademig en kuchend, zoo als hij vooral tegenover de Witt moet zijn.) Mijnheer Zuilesteyn, ik verzoek u den wensch van Mijnheer den Raadpensionaris op te volgen. zuilesteyn. (Ter zijde.) Altijd die vrees. (Luid.) Ik begrijp Uwe Hoogheid! Zij wenscht voorzeker dat ik mijne straks gedane belofte nakome. (Hij buigt diep voor den Prins en hoog tegen de Witt.) Vijfde tooneel. willem, de witt. de witt. (Plaats nemende.) Ik bemerk met diep leedwezen, dat de reize u geen goed heeft gedaan. Gij ziet bleeker dan gewoonlijk en uw kuch is niet verminderd. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. (Eenigzins bedeesd.) Ik dank Uwe Edelheid voor hare belangstelling in mijne gezondheid. de witt. Het reizen in dit jaargetijde is slechts voor krachtige gestellen; het uwe vordert de meest mogelijke zorg en.... rust. willem. Men heeft mij dikwerf verzekerd, dat ik niet lang meer leven zal. de witt. Gij slaat er toch geen geloof aan, zoo als ik hoop? Dat zou dwaas zijn. Op uwe jaren denkt men gewoonlijk niet aan den dood. Ge hebt misschien nog een geheel leven voor u, een schoone toekomst. willem. Ik hoop het niet. Een schoone toekomst? wanneer ik alleen ben of op de jacht, heb ik het meeste genoegen. de witt. Dergelijke gevoelens passen geen knaap, vooral niet een zoon uit een prinselijk huis. Gij hebt, zegt ge, het meeste genoegen in de eenzaamheid? Is de reis naar Amsterdam u dan niet bevallen? de geestdrift van het gepeupel, die naar ik hoor, nog al groot was? {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Neen, Mijnheer de Raadpensionaris! Maar zoo sterk was de begeerte der goede burgerij dat ik niet weigeren mocht te gaan. de witt. Ik begrijp wat men u heeft diets gemaakt. Alles wat ik van u hoor, bevestigt mij in het vermoeden, dat de Prinsesse Weduwe een besluit heeft genomen, dat waarlijk verstandig en dus harer waardig is. Uwe opvoeding wordt verwaarloosd, meer dan ge nu nog weten kunt; men leidt u in een verkeerde richting; gelukkig dat men het inziet. (Eenige papieren te voorschijn halende.) Ik ben hier op last onzer Soevereinen, de Edel Groot Mogende Heeren Staten van Holland en West-Friesland. Mevrouw de Prinsesse, uwe grootmoeder, heeft eene memorie aan voornoemde Heeren Staten gepresenteerd, en daarin verzocht, dat Harer Hoogheids kleinzoon de eer en het geluk mocht hebben, onder des Staats direktie en conduite te mogen verkrijgen, die onderwijzing, door de welke hij de rechten en de maximen van deze republiek grondig zou kunnen leeren begrijpen en erkennen, en daardoor bekwaam gemaakt worden, om te eenige tijd zoo noodig den Staat te dienen. willem. (Met eenige beving in zijn stem.) Heeft mijne grootmoeder dat verzoek ingediend? de witt. Waarop Hunne Groot Edel Mogenden goedgunstelijk hebben gelieven te besluiten en mitsdien uwe institutie op zich genomen en u verklaard hebben tot kind van Staat. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarmede vervallen van zelf de commissiën en qualiteiten van al degenen, die tegenwoordig aan uw hof in funktie en in charge zijn. Een eervol ontslag wordt verleend aan uwen tegenwoordigen Goeverneur en aan uwen Hofmeester den Heer Boreel en al uwe andere bedienden. In plaats van den Heer Zuilesteyn wordt de Heer van Gent, eerste Gedeputeerde van Gelderland, aangesteld; tevens is de rang der eerste officieren van uw hof behoorlijk bepaald en is er gedecideerd, dat de Edelman uwer kamer zal wezen de eerste, de Hofmeester de tweede en de Stalmeester de derde.... willem. En wat wordt er van mijne tegenwoordige dienaren? de witt. De Heeren Staten zijn niet gewoon karig te zijn, waar het de belooning geldt van belangrijke diensten. willem. Maar ze worden dan toch verwijderd? de witt. Slechts Bromley wordt den lande uitgewezen. Hij is een Engelschman en alzoo een onderdaan van den Koning, met wien de Staten thands oorlog voeren... willem. En de overigen, Mijnheer de Raadpensionaris? de witt. Zullen in aanmerking komen voor alle posten in den Staat, die te begeven zijn. Heb daar geen zorg voor. Zij {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} worden rijk beloond.... zij worden schadeloos gesteld.... De Heeren Staten hebben bovendien eenige gekommitteerd, om als uwe voogden te fungeeren. willem. Ook u, Mijnheer de Raadpensionaris? de witt. Mijne meesters hebben mij gelast daartoe te behooren; eerbiedig heb ik gebeden mij daarvan te verschoonen, daar de verandwoordelijkheid wel groot mag worden genoemd en er misschien veel, dat gedaan is, ongedaan moet worden gemaakt. willem. Ik weet, dat ik zoo veel zorg niet waard ben; ik ben een knaap, die niets kent.... ik heb slecht geleerd, toch was dat niet de schuld mijner meesters.... Ik dank de Heeren Staten voor de gunst mij bewezen.... misschien heb ik u wel het meest te danken.... Ik zal erkentelijk zijn, Mijnheer de Raadpensionaris!... ik voel diep mijne verplichting. de witt. Ik zal de Heeren Staten rapporteeren, hoe goed gij de gunst Hunner Edel Groot Mogenden begrijpt en waardeert. Ik ga de genoemde resolutie aan uwe officieren mededeelen; spoedig kom ik uwen nieuwen Goeverneur bij u inleiden. Ik ben nieuwsgierig, een oog te slaan in de boeken die gij gebruikt, en ook.... in de kennis die gij hebt opgedaan. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Zesde tooneel. willem alleen. (Hij blijft hem een oogenblik nastaren; de vuisten worden gebald; het oog vonkelt; de stem wordt vol en klaar.) Ook dit nog!... Kind van Staat! Pupil van de Witt! (Driftig heen en weder loopend.) Vaderen, die deze Republiek hebt verdedigd, ware het niet beter geweest, dat gij de Spaansche Majesteiten de handen waart blijven kussen! Pupil van de Witt! Zoo nabij de overwinning geweest, en op die wijze verslagen! O gruwel, gruwel! En ik vermag niets, niets! dat ik kracht ontvange, om te verdragen tot zoo lang ik niet meer zal behoeven te verdragen!... (Diep bewogen na een pauze.) En mijn dienaren! Mijn Zuilesteyn, mijn eenige vriend, moet mij verlaten.... Ik sta alleen... alleen tegenover Mijnheer de Witt! Zevende tooneel. De vorige, zuilesteyn. zuilesteyn. (Nog onzichtbaar.) Het is ongehoord.... het is een duivelsch plan! (Den Prins ziende, die hem te gemoet treedt en in de armen zinkt.) Willem, Willem! Ik verlaat u niet, ik wil u niet verlaten... Slechts voor geweld zal ik bukken; men zal mij terug moeten drijven, anders verlaat ik u in der eeuwigheid niet. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. (Het gebogen hoofd opheffend.) Gij hebt het dan gehoord! Gij hebt dan vernomen hoe mijne Grootmoeder zich heeft laten verschalken! Dat was het doel van het langdurig bezoek door Mijnheer de Witt haar gebracht! Ik zal de eer en het geluk hebben door de Heeren Staten te worden opgevoed (Altijd driftiger.) Ik zal door die Heeren worden gedresseerd tot een dienaar van staat! die Heeren, ze hebben voor mijne vaderen gebogen en deze op de handen gedragen in de ure des gevaars, ze zullen het den zoon doen betalen, het zwakke kind, dat zij in een ledikant van staat, naast een doctor van staat zeer deftiglijk en statelijk wenschen te zien zieltogen! Heere God, verstaal mijne zenuwen, stort mij nieuwe kracht in de aderen, opdat ik leven moge, leven hun ten spijt! (In een hevige hoestbui en snakkend naar den adem stort hij in een stoel neder.) zuilesteyn. (Plotseling bedaard.) Willem! Willem!... (Hij vat zijn hand.) Gij anders zoo kalm, te kalm, en nu.... Het zal uw gestel schokken. Gij wilt leven, maar met zulk een drift geeft gij u zelf den dood! Ik zal bevel geven den doctor te halen.... willem. (Mat maar kalm.) Doe dat niet, goede vriend! Laat ons liever wat praten, dat is mij het beste geneesmiddel. Wie weet of het niet de laatste maal zal zijn. (Zich bedwingende bedaard te zijn.) Mijnheer de Raadpensionaris heeft overwonnen, maar misschien is zijn zegepraal nog wel krachteloos te maken... Wie zich zelven niet overwonnen ge- {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} looft, is ook nog niet overwonnen. Vergeet mijne kinderachtige drift.... ik wist niet, dat ik er vatbaar voor was. zuilesteyn. (Ter zijde.) Ook ik niet. Het vuur gloeit bij hem onder het ijs. (Luid.) Maar, Willem! wat nu te beginnen met Mr. Griffins. Zal ik hem te mijnent doen verblijven? willem. Volstrekt niet, goede vriend! Ik zal hem spreken, thands zoo spoedig mogelijk. Wij kunnen nu niet tot van avond wachten. Ik ga Bromley zeggen, dat hij naar uw huis ga en Mr. Griffins, zoodra hij ten uwent zal aangekomen zijn, den weg naar het Binnenhof wijze.... Griffins moet op klaarlichten dag hier komen, de stoutheid is nu voorzichtigheid. (Glimlachend.) Het zou zelfs koddig zijn als Mijnheer de Witt hem ontmoette! Maar... gij, mijn vriend! hebt gij reeds een besluit gevat? U te moeten missen! en toch, wij zullen moeten gehoorzamen. zuilesteyn. Gehoorzamen? Ik? Nooit. bromley. Mijnheer de Raadpensionaris! (Deze volgt hem op den voet.) {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Achtste tooneel. De vorigen, de witt. de witt. Ik zoekt u, Mijnheer Zuilesteyn. zuilesteyn. Het doet mij dan genoegen, dat Uwe Edelheid mij gevonden heeft. de witt. Zijne Hoogheid den Prins deert toch niets? Mij dunkt die bleekheid.... willem. Ik geloof, dat Uwe Edelheid wel gelijk had, toen zij het reizen nadeelig voor mij noemde. Ik gevoel mij nog zoo moê! Als Uwe Edelheid het toestaat, zou ik straks met mijn nieuwen Goeverneur uit willen rijden.... zuilesteyn. (Bestraffend tot hem.) Willem! de witt. Wij zullen zien.... willem. Tot zoo lang wensch ik wat rust te gaan nemen. Een {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} toertjen in het bosch! O, dat zou heerlijk wezen, Mijnheer de Raadpensionaris! Zoo u Mijnheer van Gent daarover spreken wildet... de witt. Dat zal ik doen. (Willem buigt en gaat heen.) Negende tooneel. de witt, zuilesteyn. de witt. Uwe Edelheid zal gehoord hebben van het besluit Hunner Groot Edel Mogenden.... zuilesteyn. Waaraan ik niet denk te gehoorzamen, Mijnheer! de witt. Gelief mij dat toe te lichten; ik begrijp u niet. zuilesteyn. Mij dunkt dat het klaar en duidelijk is. Ik word door een onwettige macht ontslagen. De Prinsesse Weduwe-alleen had niet het recht het verzoek te doen, dat zij gedaan heeft. Zij is niet alleen met de voogdij belast. de witt. (Eenigzins hoog.) Ik zal mij niet vermeten de resolutiën mijner Meesters te verdedigen... mijn plicht is het en ook die {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} van anderen, zoo ik meen, die resolutiën te gehoorzamen. Ieder die dit niet verkiest heeft slechts twee kansen, namelijk: hij wijke voor de overheid of de overheid wijke voor hem. Ik geloof, dat de laatste kans de minst waarschijnlijke is. zuilesteyn. Op mijne beurt moet ik u zeggen, dat ik u niet begrijp. de witt. Op mijne beurt moet ik u zeggen, dat het klaar en duidelijk is. (Met gezach.) Verkiest gij de overheid niet te gehoorzamen, dan ruimt gij haar gebied, dan verlaat gij de Geunieerde Provinciën; (Glimlachend.) in welk geval gij, hoewel ongehoorzaam, toch gehoorzaamt en uw ambt, als Goeverneur Zijner Hoogheid den Prins, verlaat. zuilesteyn. (In toorn.) Maar dat is tyrannij! Hebben wij daarom tachtig jaar den Spanjaart bestreden, om te vallen in den strik van een partij, die elk, die niet haar kleuren draagt, verworgt?... Hebben wij daarom de majesteit bij de gratie Gods de gehoorzaamheid opgezegd, om te moeten buigen voor een faktie, die voor een vijftigtal jaren hare geschiedenis is begonnen met rebellie en muiterij in Staat en in Kerk? Duizend maal liever den druk van den geadelde voor God en menschen, dan het juk van boeren en kooplieden; en als men dan toch ketenen moet dragen, liever vergulden dan verroest ijzeren! O, het is zoo recht klein koopmansachtig te plagen en te kwetsen, in plaats van ridderlijk te strijden en te wonden! Den telg van Oranje is eerst rang en glans ontnomen; nu moet hg ook zijn eenigen vriend missen, opdat hij nog meer alleen sta, nog nederiger leere {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} buigen voor de rijke koopluî, die zijne voorzaten zoo rijk deden worden.... maar gij vergist u; gij kent dien telg niet; gij denkt hem.... (Eensklaps houdt hij op, de Witt, die zich bij het begin van zijn toorn in een stoel heeft geworpen en achteloos geluisterd, is opmerkzaam geworden.) de witt. (Droog.) Is de storm uitgeraasd, Mijnheer Zuilesteyn? Wat hebt ge de partij, die ieder verworgt, forsch geschilderd! Wel wat overdreven, maar toch forsch! Die koopluî, ze plagen en kwetsen, ze wonden niet! De koopluî en boeren van Engeland, die hun Koning het hoofd afhieuwen, deden 't beter. Zou Uwe Edelheid het misschien hier ook zoo wenschen? Die rijke koopluî, ze zijn zeer kleingeestig! Zij gelooven maar niet, dat zij Zijne Hoogheid den Prins rampzalig maken door u te verwijderen en zij-gelooven wel, dat zij zeer edelmoedig zijn door te bepalen, dat Uwe Edelheid de volle jaarwedde blijve genieten aan uw vroeger ambt verbonden; zij zijn zelfs zóo moedig van te durven beweren, dat het ontslag Uwer Edelheid een weldaad voor den lande is. zuilesteyn. (Met verbeten woede.) Mijnheer! de witt. (Opstaande, met gezach.) Maar ik heb geen tijd meer tot schertsen. Ernstige zaken moeten mij nog bezig houden. Ons onderhoud zou een wending kunnen nemen, die ik niet zocht, maar die gij vreezen moet. (Hem sterk aanstarende.) Vergeet niet, dat verstandhouding met Engeland op dit oogenblik landverraad is; gij kent de straf op landverraad; uwe partij heeft in der tijd ons een voorbeeld {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} gegeven hoe de schijn er van te straffen is, zelfs bij grijzaarts. Mijne partij, zooals gij de wettige Soevereinen dezer landen noemt, mijne partij, hoe kleingeestig ook, zou misschien dat voorbeeld eens kunnen volgen.... Vrees maar niet te zeer, ik zeg: misschien. (Hoog.) Ik verwacht u morgen te mijnent, om daar uw ontslag te ontvangen (Hij vertrekt.) Tiende tooneel. zuilesteyn, alleen. (Hij staart hem na als versteend; eindelijk komt hij tot zich zelven; huiverend, half luid.) En zij zouden het doen! Ze zouden zich niet ontzien een edelman.... misschien wel een Oranjetelg op het schavot te brengen! Die man durft alles als hij het noodig acht... Elfde tooneel. De vorige, willem opent de deur en ziet behoedzaam rond. willem. (Fluistrend.) Zijt gij alleen? zuilensteyn. (Naar hem toeijlend.) Ik moet bukken, Willem! Zelfs om u zelfs wil moet ik toegeven.... Deed ik het niet, misschien dat de storm dan boven uw jeugdig hoofd los brak.... {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Ja, lieve vriend! ik dacht het wel, dat ge zoudt moeten buigen.... Ik geloof toch, Zuilesteyn, dat Mijnheer de Raadpensionaris het goed met ons meent. Verzet u daarom niet tegen zijne bevelen. zuilesteyn. Hoe nu? willem. Bewijs mij een laatste dienst. Mr. Griffins wacht in die kamer. Gij moogt hem niet zien.... Wilt gij den toegang bewaken? Er is geen tijd te verliezen.... Tot straks. (Hij wenkt hem met de hand te vertrekken.) zuilesteyn. (Half luid.) Ontvang den Engelschman niet... het is landverraad!... (Willem wenkt hem nogmaals, maar ditmaal ongeduldig om te vertrekken.) Twaalfde tooneel. willem, Lord arlington. willem. (Hij opent behoedzaam de deur; fluistrend.) Mylord! arlington. Ik geloof waarachtig, dat het onder Cromwell niet erger {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} kon toegaan dan op dit oogenblik hier. De goede Bromley had meer van een wezel dan van een leeuw, toen hij mij hierheen bracht en ook Uwe Hoogheid schijnt niet zeer gerust.... willem. (Droog.) Hetgeen zeker zeer afsteekt bij uwe gerustheid, Lord Arlington! In uwe plaats zou ik het evenwel minder zijn. De eerste Minister van den Koning van Engeland in den Haag, onder het oog en het bereik van den Raadpensionaris! Wat dreef u toch tot zulk een waagstuk? arlington. Ik wilde mij met eigen oog overtuigen van de gesteldheid dezer landen en met Uwe Hoogheid kennis maken... Het een noch het ander is een ijdele nieuwsgierigheid.... De goede vrienden, die Zijne Majesteit hier te lande heeft, zijn niet altijd genoeg op de hoogte en niet altijd duidelijk in hunne mededeelingen. willem. Waar mijn koninklijke oom zeker zeer veel prijs op stelt? Zeker omdat Zijne Majesteit lang niet overtuigd is van Hare eigene kracht, en daarom de zegepraal, door de krachten van den vijand te leeren kennen, zich gemakkelijk wil maken. arlington. (Trotsch.) Die onderstelling Uwer Hoogheid is onjuist. Engeland had nog nooit gelegenheid om de Geunieerde Provinciën te vreezen. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Ik hoop voor Engeland, dat die gelegenheid ook nooit kome. arlington. (Hem scherp aanziende.) Maar niet alleen met de gesteldheid dezer landen, ook met Uwe Hoogheid wenschte ik, of liever Zijne Majesteit door mij, kennis te maken. willem. Welnu, Mylord! val ik meê? arlington. (Buigend.) Uwe Hoogheid kan niet teleurstellen. Maar het geldt hier niet zoo zeer het exterieur als wel het interieur. Zijne Majesteit gaf mij in last aan haren Neef vooral te doen opmerken, dat de oorlog om zijnentwil en ten zijnen voordeele wordt gevoerd. Zijne Majesteit bedoelt de verheffing Uwer Hoogheid, niet den ondergang dezer Republiek. willem. Zijne Majesteit is een groot Koning. arlington. En - zoo dit mogelijk ware - een nog beter bloedverwant. Mocht Zijne Majesteit tot haar grievend leedwezen bespeuren, dat Haar verheven neef Engelands onbaatzuchtige bedoelingen niet begrijpen of ondersteunen wilde, dan zou zij alleen Haar eigen belang volgen.... willem. En vrede maken? Dus is de vrede werkelijk het belang {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} van mijn oom. En hij wil den vrede niet om mijnent wil? Die goede oom! Als ik wat ouder ben en Mijnheer de Raadpensionaris geeft mij verlof, dan hoop ik hem persoonlijk mijn innigen dank te komen betuigen. arlington. Uwe Hoogheid schijnt wel aan band te liggen. (Een oogenblik pauze.) Maar dat zal spoedig veranderen. Een machtige partij hier te lande wenscht uwe verheffing. Men spreekt veel van uwe groote gaven.... willem. In de rekenkunst? Daar weet ik misschien nog het meest van; evenwel niet zoo veel als Mijnheer de Raadpensionaris. (weemoedig) Lord Arlington, ik weet niets, ik mag niets weten. arlington. Vergun mij aan te groote bescheidenheid te gelooven... Ik had de eer te zeggen, dat een machtige partij u voorstaat. Er is echter geen eenheid, en die is noodig. Zijne Majesteit wenschte daarom, dat ge u minder afgezonderd hieldt, maar de vrienden, die gij kent, bezocht.... willem. Ik mag niet meer reizen zonder verlof van Mijnheer den Raadpensionaris. arlington. Uwe Hoogheid schijnt veel te gelijken op een vogel in kooi.... Kan zij niet reizen, toch kan zij door anderen laten reizen en door brieven hare wenschen verbreiden. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Ik heb niemant, dien ik zulk een zending zoude kunnen toevertrouwen. arlington. Ik zal het voor Uwe Hoogheid doen. willem. Mylord! waar denkt gij aan! Eer gij op weg waart naar Leiden zoudt gij reeds gevat zijn.... mét mijne brieven. arlington. (Met beteekenis.) Dat zou Uwe Hoogheid zeker zeer leed doen. Maar niemant kent mij hier; ook behoef ik slechts de invloedrijksten te bezoeken; door deze laat ik op de anderen werken.... Binnen een maand roept het volk u tot Stadhouder uit en valt de bewaker, de beul Uwer Hoogheid... willem. Of.... misschien mijn hoofd.... arlington. Uwe Hoogheid is wel voorzichtig voor iemant, die zoo veel te winnen heeft. willem. En zoo weinig te verliezen, meent ge? arlington. Ja, Uwe Hoogheid! Op uwen leeftijd verliest men zoo spoedig het hoofd niet. willem. (Scherp.) Ik was niet vergeten, Mylord! dat ik nog maar een kind ben! {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} arlington. O vergeef mij! Uwe Hoogheid neemt dat woord verkeerd op. Neen, ik geloof u, hoewel naar de jaren een jongeling, naar het verstand een man... en daarom ben ik zelf hier gekomen om met u, en niet langer met uwe dienaren, te overleggen. Geloof mij, het tijdstip is gunstig. Schrijf uwe brieven; van avond ga ik op weg; binnen twee dagen heb ik het noodige verricht en keer ik naar Engeland terug, maar met achterlating van valkeneieren in het reigersnest. willem. (Zijn hand drukkende.) En dat alles alleen in mijn belang! arlington. Eindelijk wil Uwe Hoogheid dan toch het eenig noodige! En dan.... (Zich tot hem over buigend.) op het juiste oogenblik als uwe vrienden van binnen u hielpen, zouden uwen vrienden van buiten het eveneens doen. Zijne Majesteit zoude Holland op het zwakste punt willen aangrijpen.... willem. Welk punt gelooft ge wel het zwaktst? arlington. Ja, dat zou nog nader overlegd dienen te worden... Men heeft mij gezegd, dat Uwe Hoogheid onlangs zeer... interessante opgaven had gekregen van der Staten vloot en de versterking der kusten... willem. Mijnheer de Raadpensionaris heeft al mijne papieren. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} arlington. Wellicht herinnert ge u nog wel... willem. Ik heb een slechte memorie, en hier komt alles op zekerheid aan! Indien ik mij eens vergiste en de vloot van mijn Oom kwam ten anker onder de vuurmonden der Heeren Staten.... arlington. Misschien.... Hellevoetsluys. willem. (Nadenkend.) Ja, ik geloof baast, dat er nu maar drie van zestig liggen, en er op de kust maar éen batterij is, van twintig metalen stukken voorzien.... arlington. Dan schijnt het in kort versterkt. willem. Wel mogelijk.... arlington. Misschien den Helder.... willem. (Nadenkend.) Dat... ligt... in het Noorder kwartier, niet waar? Ja... ik geloof... als Mijnheer de Ruiter er niet ligt dan zou dat een zwak punt zijn... {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} arlington. (Buigend, maar scherp.) Uwe Hoogheid had gelijk, toen zij verzekerde een ontrouwe bondgenote in hare memorie te bezitten. willem. Er is zoo weinig aan te doen, zoo als men zegt. Maar, werkelijk, Mylord! ik vrees voor uw terugkeer! Sinds van morgen is alles hier ten ergste gekeerd... En zoo men u vatte... u, den vertrouwde van mijn verheven bloedverwant... arlington. Ik dank Uwe Hoogheid voor dit vernieuwd blijk van belangstelling. Met geld en stoutmoedigheid komt men evenwel in dit land nog al ver. Maar Uwe Hoogheid is te onbaatzuchtig; zij houdt zich meer met mijn, dan met haar eigen persoon bezig; toch om harentwille en niet om mijnentwille kwam ik hier. Wanneer kan ik de brieven ontvangen?... willem. Lord Arlington! ik mag ze niet schrijven.... arlington. Weifelt gij weder, Prins? willem. Ik weifelde in 't geheel niet. De oorlog van mijn oom wordt om mijnentwil gevoerd; gij kwaamt om mijnentwil hier; ik geloof het, maar daar alles in mijn belang geschiedt, moet ik u bidden, niets te doen wat tegen mijn belang zou zijn. Onderstel, Mylord, dat gij oproer brengt in onze {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} steden en een vloot op onze zwakste punten; onderstel, dat de Raadpensionaris viel, dat ik Stadhouder werd verklaard, dan zou ik het zijn.... door een vreemde Mogendheid en zou de Loevesteynsche faktie de patriotsche partij worden. (Met verheffing.) Mylord! ik heb eerzucht, ik heb een eerzucht, die mij dooden zal als zij onvoldaan moet blijven - ik verberg mij niet voor u - maar wanneer zij voldaan moet worden door een vreemde Mogendheid, ten koste van de vrijheid dezer provinciën, dan laat ik mij liever door haar dooden. arlington. (Zich naar hem toebuigende, en hem strak aanstarende.) Dat zijn edele gevoelens! Jammer maar, dat er zóo veel voorzichtigheid en berekening onder schuilt! Gij wilt mij geen brieven medegeven, omdat die bij mijne inhechtenisneming u in gevaar zouden brengen? Zeer juist. Indien ik echter niet gevangen worde, dan zal ik met die brieven wonderen uitwerken, dus er bestaat altijd een kans; maar indien gij niet wilt wat uw koninklijke Oom en mijn Meester wil dat ge doen zult, dan loopt ge een ander gevaar zonder eenige gunstige kans: dan laat ik mij gevangen nemen hier op het binnenhof, in de woning Uwer Hoogheid, wier verstandhouding met Engeland dan zoo goed als bewezen is... willem. (Koud.) Het is goed, Mylord! dat ge 't masker nederlegt. Ge zult dat echter niet doen, daarvoor hebt ge uw vrijheid en uw leven te lief... beiden staan op het spel, want (met verheffing) gij kwaamt hier als spion... zuilesteyn. (Onzichtbaar, zacht.) De Raadpensionaris! {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. In mijn slaapkamer! Men is u reeds op het spoor. (Arlington weifelt; met gezach.) Ik beveel het u. (Lord Arlington verwijdert zich haastig.) Dertiende tooneel. willem, de witt, van gent. willem. (Hij gaat de Witt te gemoet.) Mijnheer de Raadpensionaris! de witt. Ik kom u uwen nieuwen Goeverneur voorstellen. v. gent. Ik gevoel mij vereerd door de keuze Hunner Groot Edel Mogenden.... willem. Ik beveel mij in uwe welwillendheid, Mijnheer! Ik weet, dat de Heeren Staten niets bedoelen dan mijn welzijn en geen betere keuze hebben kunnen doen... de witt. Ik zeide Mijnheer van Gent, dat het juist niet tot de attributen van een Goeverneur behoort, om de wacht te houden in de antichambre, zoo als uw vroegere Goeverneur {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} dit gewoon was: ten minste straks deed, toen wij hier kwamen. willem. Deed hij dat? Hij bederft mij! Ik wilde wat slapen; zeker bleef hij daar, om te wachten, of ik ook iets noodig had als ik wakker werd. de witt. En gij hebt zeker geslapen? willem. Niet veel; ik heb zware hoofdpijn. de witt. Daarvoor zou een toer in het Bosch goed zijn. Gij hebt het straks gevraagd. Mijnheer van Gent zal zoo goed zijn u te vergezellen. willem. Thands niet, Mijnheer de Raadpensionaris! Ik gevoel mij ongesteld. de witt. Mijnheer van Gent zal wel zoo goed zijn, de hulp van den doctor Zijner Hoogheid den Prins in te roepen. willem. Mag ik mij thands verwijderen? de witt. Heeft Zijne Hoogheid de Prins de Heeren Staten ook iets te verzoeken? {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Ja, Mijnheer de Raadpensionaris! Ik wilde u vragen, of ik, voor de deuren van mijn slaapkamer, een portière van laken mocht hebben. Het tocht zoo. de witt. Het sluit beter af, dat is waar! Ik zal uw verzoek over brengen... (Beiden buigen en vertrekken.) willem. Arlington moet weg... Mijnheer de Witt vermoedt iets. (Hij verdwijnt in zijne slaapkamer waar Arlington zich bevindt.) {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede afdeeling. Het kabinet van den Raadpensionaris. Eerste tooneel. de witt, jakob. de witt. (Neergezeten aan een tafel met papieren overdekt; hij schelt; tot den dienaar die binnen komt.) Jakob, wie wachten er in de voorkamer? jakob. De Heer Graaf d' Estrades, de Heer Clingenberg en de kanselier van den Keurvorst van Keulen. de witt. Zeg Mijnheer den Gezant van Zweden en van den Keurvorst, dat zij van avond terug komen. Verzoek Mijnheer d' Estrades binnen te treden. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede tooneel. De vorigen, d' estrades. de witt. (Opstaande en hem te gemoet gaande.) Goede morgen, Heer Graaf! Wel geslapen op den krachtiger boergonjer van Mijnheer van Gent? d' estrades. Perfekt. Alleen droomde ik van de deftige Hoog Edel Mogenden, die hoe langer hoe minder deftig werden, en eindigden als jeugdige losbollen. de witt. Gelukkig, dat Uwe Excellentie het droomde. d' estrades. Als of de droomen iets anders waren dan een herinnering van het werkelijk gebeurde. de witt. De Heeren waren vrolijk, even als Mijnheer de Graaf d'Estrades. Ook ik droomde. Het was eene herinnering van het werkelijk gebeurde, zoo als gij te recht aanmerkt. Weet Uwe Excellentie wat ik droomde? Dat Zijne Majesteit Uwe Soeverein ons de hulptroepen, bij de traktaten beloofd, werkelijk gereed is toe te zenden. d' estrades. Die droom kan wel iets anders zijn dan eene herinnering.... {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. Uwe Excellentie vergist zich. Mijn droom was werkelijk eene herinnering. Toen het laatste glas in de hoogte werd geheven, deelde Uwe Excellentie mij de eerlange afzending der hulptroepen mede. De depêche van Zijne Majesteit was eindelijk aangekomen, zeidet gij mij zeer vertrouwelijk. d' estrades. Gij zult mij verkeerd verstaan hebben. De boergonjer was zwaar. de witt. Ik heb er geen droppel van geproefd; ik kan dien wijn niet verdragen. Uwe Excellentie scheen dien echter zéer goed te vinden.... d' estrades. Gij wilt alzoo zeggen, dat de alcohol mij naar het brein is gestegen...? de witt. Neen, volstrekt niet; dat wil ik juist niet zeggen. Integendeel, de duidelijkheid Uwer Excellentie liet niets te wenschen over, zoodat ik het komité van geheime zaken van morgen reeds de noodige mededeelingen deed. d' estrades. (Eenigzins scherp.) Gij hebt u wel zeer gehaast, Mijnheer de Raadpensionaris! Ik wist niet, dat ge zóo vroeg arbeiddet, en nog wel na een souper... Gij hebt u dan ook vergist. Het is waar, een depêche zoo als ge bedoelt is ontvangen, {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} maar er zijn aan het zenden der troepen eenige restrikties, eenige konventies verbonden... de witt. (Glimlachend.) Dan moeten ze dezen nacht geschreven zijn, want zeer konfidentieel vertrouwdet gij mij gister avond toe, dat Zijne Majesteit in het uiterste geval zonder voorbehoud u machtigde... jakob. (Binnen tredende met een pak papieren onder den arm.) Mijnheer Pestel verzoekt deze stukken na goedkeuring te teekenen. d' estrades. (Ter zijde; terwijl Jakob met de Witt spreekt.) Vervloekte Boergonjer! de witt. Goed, Jakob, leg ze hier neêr... Zeg aan Mijnheer Pestel, dat hij een paspoort opmake voor Mijnheer Bromley. (Jakob vertrekt.) de witt. (De stukken naziende.) Gij permitteert, Heer Graaf! Het zijn brieven aan de Admiraliteiten, om de uitrusting der schepen te bespoedigen. d' estrades. Ik moet nogmaals terug komen op die depêche... de witt. (Teekenende.) Uwe Excellentie hecht aan die zaak te veel {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} gewicht. Zij zou zich werkelijk kompromitteeren, zoo zij hare verklaring van gister avond, heden morgen, en alzoo na een nacht slapens, wederom in trok... (Op luchtigen toon.) Uwe Excellentie kan Zijne Majesteit melden, dat de machinatiën van den Prins voor goed zijn verlamd. Hij staat sedert gister onder de voogdij der Heeren Staten. d' estrades. Ik heb er van gehoord; het was een meesterstuk. (Met beteekenis.) De intrige is fijner dan die de gastvrijheid van Mijnheer van Gent voor mij gesponnen heeft. Het was tijd dat er een afdoende maatregel werd genomen. Gij zult nu beter in de gelegenheid zijn hem te leeren kennen. Hij moet van Engeland vervreemd worden. Zijne Majesteit zag hem gaarne in Frankrijk opgevoed... de witt. Zoo wij voor die opvoeding onmachtig blijken, dan zullen wij Zijner Majesteits hulp eerbiedig inroepen, Mijnheer d'Estrades! d' estrades. Zijn Majesteit is van uwe vereering overtuigd. Ik weet geen betere gelegenheid dan deze, om u van de zoo hooge achting mijns Meesters voor uwen persoon te doen blijken. Zijne Majesteit heeft mij gemachtigd u zijn portret in diamanten aan te bieden, benevens een jaargeld van tien duizend livres. de witt. Ik ben zeer gevoelig voor zulk een eer. Dankbaar zal ik het portret Zijner Majesteit aannemen; het zal een plaats vinden boven mijn bureau, opdat ik mij telkens bij den blik op Zijne Majesteit tot kracht en wijsheid voele aangespoord. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik meen echter het portret... zonder de diamanten en zonder het jaargeld. d' estrades. Mijnheer de Raadpensionaris! de witt. (Teekenende.) Ik houd niet van pracht en weelde; ze ontzenuwen zoo dikwijls den mensch. d' estrades. Menig lid der Staten denkt er anders over. Zijne Majesteit zond mij eenige portretten, waar sommige Groot Edel Mogenden om gevraagd hadden. Men weigerde ze,... niet omdat ze de weelde te veel bevorderden, maar omdat ze nog geen drie duizend gulden waard waren... (Met beteekenis.) Het gul onthaal, dat Zijner Majesteits gezant soms ondervindt, schijnt duur betaald te moeten worden.... (Jakob komt binnen met eenige papieren.) jacob. De Heer Griffier Hunner Hoog Mogenden laat U verzoeken deze stukken in te zien. de witt. Goed, Jakob, leg ze daar neer. Nog meer? jacob. Een koerier brengt dezen brief... de witt. (Dien openende.) Wacht een oogenblik. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} d' estrades. (Hem naderend; fluisterend.) Een brief uit Engeland? Ik heb er ook een ontvangen... (Pauze.) Zullen wij ruilen? (De Witt geeft hem den brief en ontvangt er een van d' Estrades.) de witt. Hetzelfde bericht. Lord Arlington heeft sinds twee dagen Windsor niet bezocht. Hij is 's avonds uit gegaan en niet terug gekomen. Hij is in een boot de Theems afgevaren. d' estrades. Welnu? de witt. Hij zal toch niet verdronken zijn? d' estrades. (Teleurgesteld.) Vermoedt gij niets anders? Vermoedt gij niet waar Lord Arlington is heen kunnen gaan? Waarlijk niet? (fluisterend met beteekenis.) De Raadpensionaris zal toch niet met een tweesnijdend zwaard willen vechten? de witt. Ik begrijp Uwe Excellentie niet, maar ik zal trachten haar te leeren begrijpen. (Hij neemt het laatste pak papieren op, als of hij er in lezen wil.) d' estrades. Ook ik zal pogen te vatten wat mij op dit oogenblik in u nog zeer onbegrijpelijk voorkomt. (Buigend.) Mijnheer de Raadpensionaris! {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. (Evenzoo.) Heer Graaf! Betuig Zijne Majesteit mijne erkentelijkheid voor het portret... en tevens voor Hare inwilliging van ons verzoek om de hulptroepen. (d' Estrades af.) Derde tooneel. de witt, jacob. de witt. Jakob! zie of Hoppeveld er reeds is, en zoo ja, doe hem hier komen. Zeg aan Lijsbeth, dat ze 't vuur goed opstoke; precies te éen ure eten... (Jacob af.) (Alleen.) Nu, Mijnheer d' Estrades, eindelijk heb ik u dan vast. Zes maanden de uitvoering van een traktaat te verschuiven, ons door de fijnste listen te verschalken, om ten slotte door een glas Boergonjer zelf verschalkt te worden! jacob. (Op den drempel.) De Heeren Gedeputeerden van Stad en Land en Meester Valckenier uit Amsterdam! de witt. Zeg den eersten, dat ik besognes heb, en den tweeden, {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ik Mijnheer kwartier over twaalf in zijn logement zal opzoeken. (Jakob af.) Men moet de Amsterdammers te vrind houden. (Hij neemt den brief uit Engeland ontvangen op.) Lord Arlington reeds twee dagen afwezig... Zuilesteyn verzocht de poort tot negen uur open te houden en vraagt Hoppeveld of hij te Scheveningen goed bekend is. (Hij peinst.) Het was vreemd, dat Zuilesteyn gister in de antichambre de wacht hield... Zou die Oranjeknaap mij bedriegen? Zou Arlington...? Maar dan zouden die geheime korrespondentiën met den vijand, korrespondentiën, die ik overal vermoed, maar zelden slechts bewijzen kan, misschien wel haar oorsprong nemen bij dien knaap...! een kind van even zestien jaar...! een waardige tegenpartij...! Maar zoo die knaap het werkelijk eens waagde...! Dan ware hij vernietigd.... dan zou hij Lodewijk XIV kunnen toevertrouwd worden, dien men wel een blijk van het hoogste vertrouwen mag geven om zijn achterdocht in slaap te wiegen... De groote Lodewijk! Wat zal hij driftig worden, als hij bemerkt, dat mijne meesters de Heeren Staten hem hebben weten... te gebruiken. Maar die Lord Arlington... hij is hier; ik moet hem spreken, met hem onderhandelen of.... hem gevangen zetten; zijn hoofd is Karel Stuart wat waard. jakob. De Heeren Gedeputeerden uit de Ridderschap van Zeeland. de witt. Ja wel, ja wel. Laat die maar wachten. (Ter zijde.) Woedende vereerders van het kind van Staat. (Luid.) Laat den Heer Fiskaal van den Hove verzoeken hier te komen. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} jakob. Goed, Mijnheer! Maar ik moet u nog zeggen, dat Hoppeveld gekomen is. de witt. (Levendig.) Laat hem dadelijk binnen. (Jakob af.) Vierde tooneel. de witt, hoppeveld. de witt. (Hoppevelds groet even beandwoordende; kort.) Ik wachtte u lang. hoppeveld. Ik wilde, voor ik Uwe Edelheid naderde, goed gezien en gehoord hebben, wetende dat Uwe Edelheid niets meer haat dan halfheid. de witt. Wat hebt ge gezien? Zien is meer dan hooren. hoppeveld. Zelf zag ik alleen, dat Zijne Hoogheid de Prins stiller was dan ooit. Hij wist geen enkel getal uit het hoofd te vermenigvuldigen. Van Dominé Trigland, die mij opvolgde, vernam ik later, dat Zijne Hoogheid de Prins... {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. Laat de titels maar weg. hoppeveld. ....Zóo verstrooid was, dat hij de boeken van het Oude Testament niet eens wist op te zeggen, hetgeen hij voor twee dagen nog kon. Maar ik hoorde, dat er gister middag een vreemde het huis van Mijnheer Zuilesteyn is binnen gekomen. de witt. Van wien hoordet ge dat? hoppeveld. Uwe Edelheid weet, dat ik ook de kinderen van Mijnheer Zuilesteyn les geef.... ongemerkt, heel ongemerkt, hoorde ik van de kinderen.... de witt. Ge weet toch van alle middelen gebruik te maken. (Hoppeveld buigt.) Goed, goed.... en verder.... hoppeveld. Uwe Edelheid zal nu wel meer weten dan ik. Zij zal wel gedacht hebben aan mijne mededeeling betreffende Scheveningen.... de witt. Wel zeker; maar is u nader gebleken waarom Mijnheer Zuilesteyn u die vraag deed? Werd u ook gevraagd een pink te huren? {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} hoppeveld. Neen. Zelfs vrees ik, dat men mij niet vragen en toch de eene of andere pink zal huren. Ik meen te bespeuren, dat het vertrouwen in mij op het Binnenhof zoo niet verloren, dan toch min of meer geschokt is. Toch kan ik Uwe Edelheid verzekeren, dat ik niets deed wat achterdocht kan opwekken. Integendeel, ik betuigde mijne verkleefdheid... de witt. Dat is het juist. Gij moet niets betuigen, niets vragen, niets weten.... Gij moet het vertrouwen herwinnen; ik zal u helpen. Men zal zeker van daag of morgen uwe hulp inroepen. Beloof dan een pink te zullen huren, die tegen den nacht gereed zal liggen om uit te gaan en aan de mast een lantaren zal voeren. Hebt ge mij goed verstaan en begrepen? Hooren, zien en zwijgen.... niet overdreven zijn in lof, beleefdheid of betuigingen van aanhankelijkheid. Aan het hof, zij het ook het hof van een kind, is men gewoon het tegenovergestelde te zeggen van wat men meent, en dit bij anderen ook te onderstellen.... Gij kunt gaan; wacht, wáar hebt gij den Prins van morgen les gegeven? hoppeveld. In de groene kamer... de witt. Dus niet in zijn slaapkamer waar gij 't anders doet, bij de gedurige ongesteldheid uws discipels? Dat is zeer belangrijk en gij deeldet het mij niet mede... {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} hoppeveld. Ik dacht, dat het Uwe Edelheid weinig belang zoude inboezemen... de witt. (Hoog.) Wat mij belang of geen belang inboezemt, daarover oordeel ik alleen zelf. Gij hebt mij te melden wat er voorvalt. Thands kunt ge gaan. jakob. Mijnheer Zuilesteyn wacht. de witt. (Tot Hoppeveld.) Ga door deze deur; hij behoeft u niet te zien. (Hoppeveld af. Tot Jakob.) Verzoek Mijnheer Zuilesteyn binnen te treden. jakob. Mijnheer Zuilesteyn? De Heeren van Zeeland moesten dunkt me toch voor gaan, Mijnheer! Die zijn er al zoo lang. de witt. Dat is waar, Jakob! Vraag daarom of ze jou de boodschap ook kunnen doen, als ze niet langer kunnen wachten; laat Mijnheer Zuilesteyn evenwel bij mij binnen, hoor! jakob. (Knorrig.) Ja wel, ja wel Mijnheer! (Hij vertrekt.) de witt. De goede oude is boos... We moeten hem weêr in een goed humeur zien te brengen... {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Vijfde tooneel. de witt, zuilesteyn. de witt. (Een geheel anderen toon aannemend; hij spreekt met gezach.) Ik vermoedde het, Mijnheer! dat ik de eer zou hebben, u van daag te zien... Uwe Edelheid heeft begrepen, dat het moeielijk was de handen in de dorens te steken zonder zich te kwetsen... (Een papier opnemend.) Hier is uw ontslag. Uwe jaarwedde wordt u uitbetaald tot aan de meerderjarigheid des Prinsen. Het blijkt u, dat Hunne Groot Edel Mogenden niet karig zijn in het beloonen, zelfs van diensten, waarvan het juiste charakter hun nog niet gebleken is. zuilesteyn. Mijnheer de Witt, indien ik geen goed Goeverneur geweest ben, doe mij dan rekenschap afleggen voor onpartijdigen en mij inmiddels geen jaarwedde uitbetalen. de witt. Niet zoo driftig, Mijnheer! Om u zelfs wil, niet zoo driftig...! Gij hebt Uwe Soevereinen gister tyrannen genoemd, omdat zij een daad van soevereiniteit verrichtten en daarbij zich bepaalden tot het allernoodzakelijkste. Gij zijt snel in het oordeelen en beoordeelen, en wat gevaarlijker is, in het vragen en uittarten van het oordeel uwer overheid. De Heeren Staten hebben niets tegen uwen persoon, wel tegen uwe politieke gevoelens; de laatste kregen alleen beteekenis en invloed door uw ambt; daarom is u {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} dit ontnomen, maar wordt u de vroeger genoten jaarwedde verzekerd. zuilesteyn. (Bitter.) Uwe Edelheid had zich de moeite kunnen besparen van mij vooral toch te doen begrijpen, dat de bittere pille met voordacht werd verguld. de witt. Het vergulden was toch altijd een liefderijke daad; men had u de bittere pille, zoo als gij het uitdrukt, zonder eenig verguldsel kunnen doen gebruiken. Ik ontveins u niet, dat eenige leden der hooge vergadering dat begeerden; de meerderheid echter vond dat wat hard geprocedeerd tegen iemant die, ontheven van zijn ambt, geheel onschadelijk is, en zonder jaarwedde wellicht zijn hoogen rang, door geboorte verkregen, niet meer zou kunnen ophouden. zuilesteyn. (Gesmoord; bewogen.) Mijnheer de Witt, de weldaad, nadat zij door u is toegelicht, kost den beweldadigde meer dan den weldoener. Ik dank de Heeren Staten wel zeer voor de aalmoes.... de witt. Mijnheer Zuilesteyn, het was niet dus gemeend. Ge zijt een vreemd man. Gister zoo óvermoedig, thands zoo kleinmoedig! (Hem strak aanstarende.) Ligt er dan zoo veel tusschen dat gister en dat heden? zuilesteyn. (Levendig.) Gister, Mijnheer de Witt, was de wonde pas {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} geslagen: sedert heeft zich de koorts verheven en de koorts vermeerdert de pijn. de witt. (Zachter.) Maar leidt ook tot genezing. (Hem naderende.) Mijnheer Zuilesteyn, ik heb niets tegen uwen persoon; integendeel, er is veel in u wat mij achting inboezemt. Uwe liefde jegens den knaap dien gij het hoofd uwer partij beschouwt, doet u eer ann, (Met nadruk.) zoo lang die liefde niet in opstand komt tegen uwe plichten als onderdaan der Heeren Staten. Ik heb u niet willen kwetsen. Hoe zou ik dat kunnen? Is armoede een oneer? Mijnheer Zuilesteyn, ik ben arm. Uwe opvatting is alzoo beleedigend voor mij. zuilesteyn. Mijnheer de Witt, zoo uwe woorden de bedoeling niet hadden, die ik er aan meende te moeten geven, vergeef mij dan eene uitdrukking, die.... de witt. Zij is u vergeven. Het doet mij genoegen, dat ge van uwe eenzijdigheid terug komt. Gun mij de gedachte, dat ik er iets toe heb bijgedragen. Ik wil nog beproeven u een beter gevoelen, wat de zoogenaamde tyrannij der Heeren Staten betreft, te doen opvatten. Gij hebt uwen gewezen pupil lief, en zult hem moeten verlaten; dat grieft u, niet waar? Welnu, om uwent wille overschrijd ik den last mijner meesters. Gij kunt bij uwen pupil blijven, natuurlijk niet meer als Goeverneur, maar als vriend.... {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} zuilesteyn. (Vurig.) Mijnheer de Witt! de witt. Maar dan moet gij mij ook in staat stellen mijne meesters te overtuigen, dat ik geen nadeel heb toegebracht aan het staatsbelang door hunnen last te overschrijden. Gij moet mij in staat stellen hen te overtuigen, dat gij niet in verstandhouding staat met den Engelschen vijand. Doet gij dat, dan zal ik nog meer doen: dan zal Hoppeveld onderwijzer Zijner Hoogheid den Prins blijven, hoewel ik reden heb over dien man ontevreden te zijn. zuilesteyn. (In verwarring.) Wat moet ik doen, om u te overtuigen?... de witt. Luister. Gij moet beginnen met geen Engelschen meer te huisvesten. zuilesteyn. Dat deed ik nimmer. de witt. Huisvesten is misschien het woord niet; ontvangen aan uw huis is beter. Verder, moet gij mij den vreemdeling voorstellen, die gister tegen den middag ten uwent is gekomen. zuilesteyn. Mijnheer de Witt...! die man is vertrokken. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. Naar het Binnenhof? zuilesteyn. Neen, Mijnheer de Witt! Hij is uit mijn huis heengegaan. de witt. Naar uw schrik te oordeelen, moet die vreemdeling een Engelschman zijn. Beken het maar. Men zal het door de vingers zien, dat ge een vijand van den Staat ten uwent hebt ontvangen, dat ge wellicht met hem hebt gekomplotteerd. zuilesteyn. (Angstig.) Neen, Mijnheer de Witt! Slechts huiselijke omstandigheden, private zaken heb ik met hem behandeld... de witt. Dat doet mij voor u en voor hem genoegen; dan wacht hem niets anders dan eenige dagen gevangenschap tot dat hij uitgewisseld wordt. Bewijs echter de waarheid van uw gezegde door hem hier te brengen. Dat bewijs uwer oprechtheid zult ge mij toch wel willen geven; het zal u zoo licht vallen. zuilesteyn. Op mijn woord van edelman, ik weet niet meer waar hij is. de witt. Spreekt een edelman nooit een onwaarheid? En zoo ja, waarom dan juist als edelman gezworen? Gij weet niet meer waar hij is? Bromley heeft hem bij u afgehaald en hem naar {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} het Binnenhof gebracht, waar hij onzen pupil heeft gesproken. zuilesteyn. (Levendig.) Zijne Hoogheid heeft hem niet gesproken; Zijne Hoogheid weet te goed, dat het hem als een euveldaad zou worden toegerekend. de witt. Dus ge erkent, dat de vreemde toch naar het Binnenhof is gegaan, waar Zijne Hoogheid de Prins hem had kunnen spreken, indien hij het gewild had. Straks hebt gij mij evenwel verzekerd, dat de vreemde dat niet gedaan had, maar uit uw huis was vertrokken zonder dat ge wist waar heen. Al pratende zullen wij toch wel tot de waarheid komen, Mijnheer Zuilesteyn! zuilesteyn. Sta ik hier voor een rechter? Mijn wettige rechter is het Hof van Holland. Klaag mij aan, indien gij mij schuldig gelooft. de witt. Waarom een zaak op de rolle te brengen, die bij minnelijke schikking kan worden afgedaan? Ook wil ik slechts in de uiterste noodzakelijkheid een schavot zien opslaan. Hoe heet die vreemde? zuilesteyn. Ik weet het niet. de witt. Op uw woord van eerlijk Edelman? Krijg ik andwoord, Mijnheer Zuilesteyn? {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} zuilesteyn. (Na eenige weifeling.) Mr. Griffins, een rechtsgeleerde uit Londen. De zaak is eenvoudig; slechts de omstandigheden werpen daarop een valsch licht. Omdat ik dit begreep weifelde ik zoo lang; ik zie in, dat die weifeling echter uw argwaan vermeerderd heeft, ja vermeerderen moest. de witt. Gij oordeelt juist. Dus die vreemde, wiens tegenwoordig verblijf u onbekend is, heet Mr. Griffins en is een rechtsgeleerde uit Londen. Op uw woord van eer, Mijnheer Zuilesteyn? zuilesteyn. Op mijn woord van eer, Mijnheer de Witt! de witt. (Streng.) Uw eer schijnt van luttel waarde, Mijnheer! Die Heer heet niet Mr. Griffins. zuilesteyn. (Kalm.) Dan moet hij mij bedrogen hebben, want het zou onbeleefd zijn te onderstellen, dat Uwe Edelheid bedrogen is. Ik verklaar op mijn woord van eer, dat hij, voor zoo verre ik weet, Mr. Griffins heet. de witt. En wat hebt gij met hem gesproken? zuilesteyn. (Bedremmeld.) Zoo als ik de eer had te zeggen: private aangelegenheden, intime zaken.... {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. Welke? zuilesteyn. Die van het huis van Oranje. Wij handelden over de schuld ten laste van den Koning van Engeland. de witt. Op uw woord van eer? zuilesteyn. Wij spraken over niets anders, op mijn woord van eer! de witt. Over niets anders; dat is ontwijkend. Spraakt gij over die private aangelegenheden? zuilesteyn. (Zich vermannend.) Ja. Zoo hij nog een andere zending had, het is mij niet gebleken, ik zweer u dat, Mijnheer de Witt! de witt. (Ter zijde.) Die man moet geloofd worden; maar het is een raadsel. (Hij keert zich naar de tafel en neemt een papier op; terwijl hij leest, ziet hij soms Zuilesteyn van ter zijde aan, die zich het zweet van het voorhoofd wischt.) Arlington kan op denzelfden tijd hier geweest zijn; hij kan een anderen naam hebben aangenomen, maar waarom zich te verbergen voor hem, wien hij zijn volle vertrouwen moet schenken? (Luid.) Mijnheer Zuilesteyn, vindt gij 't hier zoo warm? {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} zuilesteyn. (Haastig zijn doek verbergende.) In 't geheel niet, in 't geheel niet, Mijnheer de Witt! de witt. (Deze nadert hem.) Ik zeide u straks reeds, dat ik u sedert gister zeer veranderd vond; die verandering wordt met elk oogenblik grooter. Weet ge wat ik er de oorzaak van acht? Een man als Zuilesteyn is niet gewoon zich met een logen bezwaard te gevoelen. zuilesteyn. (Een stap terug deinzend.) Mijnheer de Witt! de witt. Een logen! Toon mij den brief waarbij Mr. Griffins u zijne overkomst heeft gemeld. zuilesteyn. Die is vernietigd. Zulke brieven bewaart men toch niet, Mijnheer de Witt! de witt. Waarom niet, Mijnheer? Het gold immers alleen private aangelegenheden? zuilesteyn. Dat is waar, maar de vrees, de schijn.... van met een vijand.... {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} jakob. (In de deur.) Mijnheer van Gent en de Prins wenschen u te zien, Mijnheer. de witt. (De wenkbraauw fronsend.) Gij hadt mij niet moeten storen. jakob. Maar Mijnheer van Gent en de Prins... de witt. (Driftig.) Zwijg. jakob. Goed, Mijnheer! Ik zwijg... maar Mijnheer van Gent en de Prins.... de witt. (Ongeduldig.) Laat ze binnen komen. Zesde tooneel. De vorigen, van gent, willem. de witt. Ik heet den Heer Goeverneur en Zijne Hoogheid den Prins welkom. Wat verschaft mij de eer van het ongedacht bezoek? {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} v. gent. Onze pupil vroeg het met zulk een aandrang, dat ik vermeende niet te moeten weigeren. De Prins wilde zoo gaarne het bezoek van Mijnheer den Raadpensionaris beandwoorden. (Terwijl van Gent deze woorden zegt, is Willem Zuilesteyn genaderd, dien hij hartelijk maar heimelijk de hand drukt.) de witt. Dat is mij zeer aangenaam. (Tot Willem.) Ik merk, dat het u genoegen doet Mijnheer Zuilesteyn weder te ontmoeten. Hij is een trouw vriend, trouwer dan ik nog wel dacht. willem. (Aan van Gent.) Mag ik, Mijnheer van Gent? (Deze buigt.) (De Witt naderend.) Zoo als mijn Goeverneur zeide, ik wou zoo graag u komen zien. Het is een weldaad, die ik nooit vergeten zal, als Uwe Edelheid u mijner wilde aantrekken en mij onderwijzen in zooveel waar ik niets van weet en toch dien te leeren weten. de witt. Zoo. Weet onze pupil dan reeds wat hij dient te weten? Dat begin van kennis belooft reeds veel. willem. (Teleurgesteld.) Zoo meen ik het niet, Mijnheer de Raadpensionaris! Neen, dan zou ik verwaand zijn. Uwe Edelheid oordeele over hetgeen ik dien te leeren. de witt. (Buigend.) Dat is weder te nederig. Wij zullen echter zien. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. (Zacht.) En dan... waag ik eene bede. Blijven mijne voogden er bij, dat Mijnheer Zuilesteyn mij verlaten zal? Ik ben aan hem gehecht... van kindsbeen af is hij met mij geweest... de witt. Ik ben blijde u genoegen te kunnen doen. Ik heb Mijnheer van Gent geraadpleegd. Zijne Edelheid had niets tegen het hier blijven van den Heer Zuilesteyn. v. gent. Dat is te zeggen.... willem. (Van Gent naderend.) Hartelijk dank voor uwe toestemming. En Uwe Edelheid heeft mij niets daarvan gezegd! Zeker heeft zij mij een verrassing willen besparen.... v. gent. (Buigend.) Zoo als Uwe Hoogheid zegt, eene verrassing. de witt. Ik heb Mijnheer Zuilesteyn echter doen opmerken, dat hij niets behoorde te doen of te leeren wat den lande of Zijne Hoogheid den Prins nadeelig konde zijn. Ik heb Mijnheer Zuilesteyn verzocht, mij behulpzaam te zijn, in het te keer gaan van den Engelschen invloed. Zijne Edelheid heeft mij beloofd een zekeren Mr. Griffins (Den Prins aanstarende, die dezelfde onderworpen kinderlijke houding blijft bewaren.) op te sporen; dien Engelschman geloof ik met {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} de onschuldigste bedoelingen alhier, maar hij dient niet langer hier te blijven. Het gepeupel mocht hem eens mishandelen, zoo hij als Engelschman werd herkend. Mijnheer van Gent kwam juist met u binnen, toen ik dat alles Mijnheer Zuilesteyn voorhield. Ik moet er nog bijvoegen, dat in deze tijden van oorlog met Engeland, elke verstandhouding, zelfs de onnoozelste, zelfs die alleen private aangelegenheden bedoelt, gevaarlijk, zeer gevaarlijk kan worden, ook voor den hoog geplaatste, zelfs voor den hoogst geplaatste.... jakob. Mijnheer de Fiskaal van den Hove! de witt. Ik zal komen. (Zuilesteyn naderend, half luid.) Ik geef u twaalf uren tijds, om Mr. Griffins op te sporen; is u dat onmogelijk, dan zult ge kennis maken met den Magistraat die zoo even is aangediend. (Zich buigend tot den Prins.) Ik stel Mijnheer Zuilesteyn van dit oogenblik ter uwer beschikking. Mijnheer van Gent, vergunt gij dat Zijne Hoogheid den Prins zich met zijn vriend verwijdere? Ik wenschte zoo gaarne u te raadplegen. (Deze knikt toestemmend, waarna de Prins en Zuilesteyn, zich diep buigende, verwijderen.) {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Zevende tooneel. de witt, van gent. v. gent. Ik had gewenscht onderricht geweest te zijn, van uw voornemen aangaande Zuilesteyn. Als Goeverneur... de witt. Gij hebt gelijk, vriend! ik had er geen gelegenheid toe en wilde u toch de eer der beslissing niet onthouden. v. gent. Uwe toegevendheid maakt het besluit der Staten krachteloos. Men wilde Zuilesteyn van 's Prinsen persoon verwijderen, omdat men hem gevaarlijk achtte. de witt. Dat was hij; dat is hij niet meer. De Prins moet een vriend hebben, aan wien hij zich kan uitstorten, met wien hij zich beraden kan omtrent zekere zaken. Die vriend is Zuilesteyn, en deze is onder ons bereik. - Wat zegt ge van uwen pupil? v. gent. Het is een goede knaap; hij is gewillig en onderworpen maar al te zwaarmoedig. Waarlijk, de Witt, ik geloof dat wij wat ver gaan. Hij zal nooit gevaarlijk worden voor de vrijheid dezer landen. Hij heeft mij gepolsd aangaande het Generaalschap der Ruiterij. Hij wilde zoo gaarne een patent ontvangen. Ik zie er geen bezwaar in, en zal zijn verzoek ondersteunen. de witt. Ik zie er groot bezwaar in. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} v. gent. Waarom toch? Span den boog niet te zeer. Let toch op de teekenen rondom u... Terwijl ik van morgen bij hem was, hoorde ik een man uit het volk het seditieuze volkslied op het Binnenhof spelen. Overal rebellie, overal verkleefdheid aan dat kind... de witt. Dat kind zal blijven, zoo lang ik leef.... Hij schijnt ook u reeds bekeerd te hebben. v. gent. (Na een pauze, met nadruk.) Ik dacht u verheven boven zulk een achterdocht en zulk een haat - een haat jegens een knaap.... de witt. (Met nadruk.) Ik haat niet dien knaap, die ook mij bevalt, omdat hij toont verstand te hebben; niet omdat hij, wat gij gelooft, het niet heeft. Hij weet te veinzen, en daarom wantrouw ik hem. Waarlijk, als ik hem voor mij zie, dan moet ik bekennen mij tot hem aangetrokken te gevoelen. Ik bestrijd dat, want door er aan toe te geven, zou ik verraad plegen aan onze partij. Ik haat dan ook dien knaap niet, ik haat zijn geslacht. Maar gaan we ter vergadering, na den Fiskaal van den Hove, die ons wacht, gesproken te hebben. Er vallen vreemde dingen voor, van Gent! God verhoede, dat het einde van het treurspel bloedig zij; maar terug treden zullen we tot geen prijs, en een voorbeeld zullen we stellen, zoo het moet, zelfs aan hem! {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Derde afdeeling. Vertrek op het Binnenhof; het is namiddag. Eerste tooneel. willem komt met zuilesteyn, dien hij uitgeleide doet, op; zij gaan al sprekende het tooneel over. Op het midden blijven zij staan. zuilesteyn. (Achterdochtig om zich heen ziende.) Het waren oogenblikken, die mij eeuwen toeschenen. Die man met zijn ijskoude, zijn scherpte en dien strengen toon van gezach tegenover mij! Ieder woord trof, ieder woord kwetste. En ik stond daar zonder mij te kunnen verdedigen; ik moest mij van logen hooren beschuldigen en ik moest zwijgen! willem. (Hem de hand drukkend.) Vriend, beste vriend! Hoop op betere tijden. Ik zal dankbaar weten te zijn en rechtvaardig! (In vervoering.) Rechtvaardig! Zoo Mijnheer de Witt eens tegenover mij stondt zoo als gij tegenover hem! en zoo ik hem dan drop voor drop van den bitteren drank, dien hij u dwong te drinken, terug mocht geven!... (Zich bedwingend.) Neen; die man handelt zoo als hij handelen moet in het belang zijner partij; neen hij is te groot voor zulk een wraak. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} zuilesteyn. Groot? Hij kan uw beul worden. Indien Griffins, dien ik op de Mokerheide wenschte, gevat wordt, en het blijkt, dat hij met u gesproken heeft, dan zijt ge verloren. De Witt kan een Cromwell worden. Het bloed der Stuarts kleurde wel een schavot. willem. (Flaauw glimlachend.) Ik ben geen Karel Stuart. zuilesteyn. (Fluisterend.) Maar is Griffins al weg? willem. Reeds lang. Hoe kunt ge u zoo ongerust maken over dien man? zuilesteyn. Goddank! Ik adem weêr vrij. De Witt zal mij nu wel weêr verbieden bij u te blijven, daar ik zijn gebod niet ben nagekomen, maar uwe toekomst is gered. Evenwel, voor hoe lang? Men zoekt een voorwendsel om u te knakken, men zal het weten te vinden. Gij zijt omringd van vijanden, die u bespieden, en, zoo ik niet bij u mag blijven, staat ge alleen. Willem, gij, nog zoo jong en tegenover zoo veel geslepenheid! willem. (Bromley verschijnt in de deur.) Ik zal voorzichtig zijn, vriend! Ik zal weten te zwijgen. Vaarwel, tot straks. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} zuilesteyn. Ik verlaat u voor korten tijd; ik zal u toch spoedig wellicht voor zoo lang moeten verlaten. Vaarwel! (Terugkeerend.) Ik zou haast vergeten u te zeggen, dat nog éen vriend u bijblijft. Dat is Hoppeveld. Dien kunt ge vertrouwen; de Witt is woedend op hem. (Hij vertrekt.) Tweede tooneel. willem, dan bromley. willem. (Hij roept.) Bromley! (Deze is terug getreden en komt nu weder te voorschijn.) Hebt ge mij iets te zeggen? bromley. (Bedrukt.) Uwe Hoogheid, ik kom afscheid nemen. Mijn paspoort is mij op het oogenblik uitgereikt, met bevel dadelijk uit Hellevoet te vertrekken. Twintig jaren het geslacht Uwer Hoogheid gediend te hebben, en dan te moeten vertrekken... dat valt hard, Uwe Hoogheid! en dan.... mag ik zeggen wat mij op de tong ligt?... Uwe Hoogheid zóo te verlaten! willem. Heb ik het dan zoo erg? Wat zou Zijne Majesteit wel denken, als ge in Engeland dat verteldet! Hebt ge u ook {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} al laten aanhitsen door de anderen? Dat ge mij evenwel verlaten moet, dat grieft me. Gij, die mijn vader zoo goed gekend hebt, gij waart ook trouw en goed voor mij. Ik dank er u voor. Misschien komt er spoedig vrede, dan kunt ge terug keeren. Dat zult ge dan nog wel willen? bromley. (Vurig.) Willen? Zelfs nu zou ik willen blijven, hoewel hier een tweede Cromwell regeert; en hoe dan, als het vrede wordt, want dan is hij immers gevallen! willem. (Streng.) Ik wenschte, dat ge zulke uitdrukkingen u nimmer veroorloofdet, het allerminst in mijne tegenwoordigheid. bromley. (Verschrokken.) Verschooning, Uwe Hoogheid! willem. Onthoud wat ik u zeide. Ik acht Mijnheer de Witt hoog. (Zachter.) Maar daarover geen enkel woord meer! Mag ik uw paspoort eens zien? (Bromley geeft het hem.) Ik zal u iets vragen, waar ge mij openhartig op moet andwoorden. Hebt gij sedert het begin van den oorlog in geenerlei verstandhouding met uw vaderland, onzen vijand, gestaan? bromley. Neen, Uwe Hoogheid. Ik ben er ook nooit toe aangezocht; men wist wel, dat ik niet veel kon te weten komen. willem. Dus geen schaduw van schuld kan in dat opzicht tegen {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} u getuigen?... Wilt ge mij een groote dienst bewijzen, de grootste, die nog eenig mensch mij ooit bewezen heeft of bewijzen kon? bromley. Uwe Hoogheid bevele! Vóor mijn vertrek, dat nog te kunnen! Ik dank er God voor. willem. Spreek niet zoo luid. Kom dichter bij mij staan. Mag ik dit paspoort behouden? bromley. Wat heeft Uwe Hoogheid voor? Toch niet?... willem. (Glimlachend.) Vluchten, meent ge? Wel neen. De groote dienst verliest al hare kracht, als ge mij naar het waarom vraagt. bromley. Ik vraag niet meer, Uwe Hoogheid!... Dus ik blijf hier. willem. Neen; gij vertrekt tegen dat de schemering valt, niet naar Hellevoet, maar langs den Scheveningschen weg; aan het strand zal er een pink gereed liggen; ten minste daar is voor te zorgen. (Fluisterend.) Bromley, vriend! daar zal iemant voor zorgen, die een trouwe dienaar heet, maar iets anders kan zijn. Gij kunt in een hinderlaag vallen en gevangen genomen worden. Gij hebt niets op uwe rekening, dat zweert ge mij, niet waar? welnu in het ergste geval zet men u voor een paar dagen gevangen. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} bromley. Al zijn het er ook meer dan een paar; voor Uwe Hoogheid wil ik wel een jaar zitten; aan het hoofd kunnen ze mij toch niet komen. willem. Welnu, spreek zoo spoedig gij kunt met Hoppeveld, mijn meester in het rekenen. Bestel op uw eigen naam een visscherspink... Gij moet eens gehoord hebben, dat Hoppeveld zulk een vaartuig ter beschikking van den Heer Zuilesteyn heeft gesteld... Verstaat ge? Onderstel, dat ge gevangen wordt genomen en men u vraagt, wien gij uw paspoort hebt gegeven, dan andwoordt gij: (Fluisterend.) aan Lord Arlington. bromley. (In de hoogste verbazing.) Dus is de landgenoot, dien ik hierheen bracht...? willem. Ik moet u nog meer zeggen. Als ge gevangen genomen wordt en men u ondervraagt, dan zegt ge, dat Lord Arlington u Meester Hoppeveld als zijn besten vriend heeft gerecommandeerd.... Gij kunt er niet uit wijs worden, goede Bromley! Ik zelf ook niet. Maar ge doet mij een dienst als ge alles zoo doet. bromley. Dan doe ik het ook. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Blijf nog eenige minuten in mijn dienst en wacht in de voorkamer. Als er iemant nadert, dan hoest gij. Tot straks. Derde tooneel. De vorigen, zuilesteyn, haastig binnen tredend. zuilesteyn. (Angstig.) Er gaat iets geweldigs om. (Willem wenkt Bromley heen te gaan.) De wacht is verdubbeld en aan alle toegangen van het Buiten- en Binnenhof zijn posten uitgezet; zoo als men zegt, zijn de musketten met scherp geladen; een groote menigte is op de been. willem. (Hij is eerst verschrokken en herstelt zich langzamerhand, flaauw glimlachend.) Waarlijk? Misschien een gehoor, aan den een of anderen gezant door de Heeren Staten Generaal verleend. zuilesteyn. (Hem scherp aanziende.) Gij zijt gerust? Dat neemt mij een centenaarslast van het hart. willem. (Na een oogenblik peinzens.) Zuilesteyn, ik laat Bromley aan Hoppeveld in het geheim verzoeken, heden avond een pink te Scheveningen te doen klaar liggen! Hij doet het {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} uit zijn naam. Niet waar, Hoppeveld was er goed bekend, zoo als ge mij verzekerd hebt? en hij is trouw zoo als ge gelooft? zuilesteyn. Dat doe ik vooral na het laatste gesprek met de Witt. Maar een pink? van avond? Voor.... Griffins? Dus die is niet weg? Dus hebt ge mij straks...? willem. De waarheid gezegd. Griffins is weg, mijn vaderlijke vriend! Geloof mij, die is weg en zal u, zal mij, niet meer in gevaar brengen. zuilesteyn. Maar die pink.... voor wie is die dan? willem. Zult ge boos worden als ik het andwoord schuldig blijf? zuilesteyn. Gij wilt toch niet vluchten? Gij wilt toch niet uwe toekomst op het spel zetten, en der Loevesteinsche faktie het veld ruimen? willem. Liever had ik, dat de Loevesteinsche faktie het voor mij deed. zuilesteyn. Gij schertst nog. willem. Waarom niet? Dreigt mij dan zulk een gevaar? {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} zuilesteyn. Ja, indien men iets ontdekt.... van hetgeen er gister gebeurd is. Dat bezetten van de toegangen duidt maatregelen van geweld aan.... willem. Welnu, geloof eens het ergste: men wees mij eens een ander verblijf aan; dunkt u mijn tegenwoordig dan zóo aangenaam, dat de verandering mij zeer zoude tegenvallen? zuilesteyn. (Zijn hand vattend.) Willem, die woorden doen mij dieper daar binnen in dat hart zien, dan ge wel hebt gewild. Ook gij zijt op iets vreeselijks voorbereid.... willem. (Schertsend.) Ik stel mij wel niet alles het schoonst voor, maar om nu voorbereid te zijn op iets vreeselijks, dat zou ik juist niet durven verzekeren. Maar, Zuilesteyn! gehandeld, niet gepraat! Zend Hoppeveld, onder een of ander voorwendsel, naar Bromley heen; gij-zelf, spreek geen woord met Hoppeveld over die pink. zuilesteyn. Hij is beneden; ik heb hem daareven ontmoet. (Bromley hoort men hoesten.) willem. Verlies dan geen tijd; haastig; vertrek, vertrek. {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Vierde tooneel. willem, bromley onzichtbaar, dan d' estrades. willem. (Alleen; hij steunt zich op den rug van een stoel.) Mijn hoofd! Kon ik eens een paar uur rusten... dat hoofd, dat hoofd! bromley. (Aandienend.) Zijne Excellentie de Graaf d' Estrades. willem. (Hij richt zich snel op; hij is weder kalm; d' Estrades te gemoet tredende, buigende.) Uwe Excellentie...! d' estrades. (Diep buigend.) Ik neem de vrijheid mijne opwachting bij Uwe Hoogheid te maken en haar geluk te wenschen met de gunst en de eer haar, van wege de Staten, te beurt gevallen. willem. (Kuchend.) Ja, de Heeren Staten geliefden wel mijn innigen wensch gehoor te geven. d' estrades. Ik kan het mij voorstellen. De band tusschen de Heeren Staten en Uwe Hoogheid zal nu nog hechter worden. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Mijnheer de Graaf, gaat ge nog wel eens ter jacht? Ge hebt mij beloofd mij mede te nemen. Tot dus verre wachtte ik te vergeefs. d' estrades. In deze gevaarvolle tijden heeft men een ernstiger jacht dan op haas of konijn, Mijnheer de Prins! willem. Nu, het behoeft ook niet alleen haas of konijn te gelden; het zou een jacht kunnen zijn op vossen en wezels, die men hier te lande immers óok heeft? d' estrades. (Hij ziet hem glimlachend aan.) Zeer geestig, Uwe Hoogheid! willem. (Onschuldig.) Heb ik iets geestigs gezegd? Uw bijzijn oefent toch altijd een grooten invloed uit. Mijnheer de Graaf, heb ge uw brak Castor nog? d' estrades. Ik heb hem verkocht... Een goede brak is thands hoog in prijs hier te lande. Men krijgt gebrek aan speurhonden. willem. Zoo. En ge verteldet me laatst, dat Diana tien jongen had geworpen.... d' estrades. Uwe Hoogheid is te geestig om mij niet te begrijpen... {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Ik begrijp u waarlijk niet; of.... bedoelt ge ook wat er hier op het Buitenhof omgaat? (Een hevige kuchbui overvalt hem.) Ik hoor dat alle toegangen zijn afgezet. Weet ge ook waarom? d' estrades. Uwe Hoogheid vermoedt het niet? (Hem achterdochtig aanziende.) Uwe Hoogheid weet nog niets..? (Willem schudt ontkennend.) Men zegt, dat de eerste Minister van den Koning van Engeland zich alhier ophoudt. willem. Zoo. En wil men dien in hechtenis nemen?... Dat is niet dom van Mijnheer den Raadpensionaris. d' estrades. In hechtenis nemen? Dat zou wat al te streng zijn. Er zouden andere redenen kunnen zijn, waarom men hem vinden wilde. willem. (Onnoozel.) Zoo. Nu ik wensch Mijnheer den Raadpensionaris een goede vangst. Mijnheer de Graaf! wilt ge mij wel een dienst bewijzen? d' estrades. Het zou mij gelukkig maken het te mogen doen. willem. Gij hebt invloed; zoek de Heeren te bewegen, dat ik de jacht krijg op het huis Honselaarsdijk. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} d' estrades. (Met nadruk.) Uwe Hoogheid blijkt wel een hartstochtelijk liefhebber te zijn. (Onverschillig.) Ik zal mijn best doen, maar mijn invloed is gering, sedert men vermoedt, dat Lord Arlington hier is... willem. (Ongeduldig.) Maar wat heeft die Mijnheer hier toch te maken! De Provinciën zijn immers in oorlog met Engeland. d' estrades. Juist, Uwe Hoogheid! Thands vat zij den draad der gantsche intrige.... willem. Ik vat niets, Mijnheer de Graaf! Of ja.... men voert den oorlog nog al ongelukkig.... in Engeland wil men ook vrede, zoo als Mijnheer van Gent mij zeide... Een onderhandeling misschien in het geheim..? Het zou kunnen zijn... Naar ik hoor wordt op last der Heeren Staten Generaal op dit oogenblik naar een zekeren Ludlow gezocht, den laatsten der nog levende moordenaren van Zijne Majesteit Karel I. Die Ludlow moet zich lang in Zwitserland opgehouden, maar zich thands in de Vereenigde Provinciën gewaagd hebben. Hij rekende er zeker op, dat hij hier veilig zou zijn. d' estrades. Zoeken zij thands naar dien man? Vroeger hebben zij hem in hun dienst willen gebruiken tegen Engeland, en thands... {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Willen zij hem zeker overleveren... Het is dan ook een Koningsmoordenaar.... Lord Arlington hier! En Ludlow wordt opgespoord.... Ja, Uwe Excellentie kon zich wel eens niet bedrogen hebben.... d' estrades. (Ter zijde.) Men wil Engeland een dienst doen en dan... in het geheim onderhandelen. (luid.) En die Ludlow houdt zich zeker in de nabijheid van het Buitenhof op, daar men alle toegangen bezet houdt... Uwe Hoogheid zal wel blijde zijn, als die man gevat mocht worden. willem. Ik ontken het niet; ben ik geen bloedverwant van het huis Stuart? d' estrades. Uwe Hoogheid zou mij daarom wellicht het verblijf van Lord Arlington kunnen aanwijzen. willem. Ik? Ik ken ter naauwernood mijn eigen woning. Hoe komt ge er aan! Ge zijt de eerste, die mij het verblijf hier te lande van Lord Arlington vertelt!... Het spijt mij waarlijk, dat ik Uwe Excellentie die kleine dienst niet kan bewijzen. Ik hoop toch niet, dat zij aan onwil zal gelooven en revanche nemen door mijn verzoek betreffende Honselaarsdijk niet te ondersteunen. d' estrades. Zeker niet, Uwe Hoogheid! Als een blijk hoe ik Uwe {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoogheid vereer en niettegenstaande hare jeugd hoog acht, wil ik Uwe Hoogheid een staatsgeheim toevertrouwen... willem. Doe dat om Gods wil niet. Ik kan het toch niet bewaren als Mijnheer de Raadpensionaris tegenover mij staat. d' estrades. (Streng.) Uwe Hoogheid schijnt er behagen in te scheppen zich zelve klein te maken. willem. Och neen; maar uwe Excellentie wil mij met alle geweld groot hebben... Geene staatsgeheimen of geene staatkunde! Mijne voogden hebben mij ingescherpt mij daarbuiten te houden; en dat gebod gehoorzaam ik heel graag. d' estrades. (Hij buigt zich; op onverschilligen toon.) Ik heb gehoord, dat Mijnheer Zuilesteyn verlof heeft ontvangen bij Uwe Hoogheid te blijven. willem. Ja; ik ben er Mijnheer den Raadpensionaris zeer dankbaar voor. Mijnheer d' Estrades, geef mijn vriend een bezoek. Ik weet, dat hij zich beklaagd heeft, u laatst niet thuis getroffen en geen tegenbezoek van u ontvangen te hebben. Hij is juist hier. d' estrades. Het verlangen Uwer Hoogheid is mij een wet. (Diep buigend.) Ik heb de eer Uwer Hoogheids onderdanige en verknochte dienaar te zijn. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. (Zich buigend.) Ik dank u voor uw vriendschappelijk bezoek. Uwe Excellentie denkt om Honselaarsdijk? (d' Estrades gaat buigend af.) Vijfde tooneel. bromley onzichtbaar, willem, arlington. willem. (Hij steunt zich even op den rug van een stoel, vaart met de hand over het voorhoofd; dan gaat hij snel naar de deur, die naar zijn slaapkamer voert en roept zacht.) Arlington! arlington. (Hij is thands neergeslagen.) Eindelijk alleen? Het wemelt van soldaten op het plein. Wat was dat voor een karos, waar men zoo eerbiedig baan voor maakte? willem. Die van den Franschen gezant. arlington. Het was de eenige, die doorgelaten werd zonder gevisiteerd te worden... Zou dat alles op mij gemunt zijn? willem. Door u op mij. Gij hebt een onvoorzichtige daad ver- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} richt. Aan het hof van mijn oom, schijnt men veel van scherts te houden, en er niet bij te berekenen, dat menig hoofd door een scherts gevallen is. arlington. Uwe Hoogheid is te koortsig overspannen. Wie zal u een hair durven krenken? willem. (Hoog.) Ik kan mijne pozitie hier beter dan gij, Mylord! arlington. En het is de schuld Uwer Hoogheid, dat ik haar niet beter ken. (Driftig.) Het is om des duivels te worden! Vier en twintig uur hier te zijn en niets gehoord, niets gezien te hebben. Een triumfale terugkeer in Engeland! De risée van het hof! Neen, ik wil weten wat ik weten moet. willem. Vergeet niet, dat uwe vrijheid in mijne handen ligt, en dat ge nog niet vrij zijt. Ik kan begrijpen wat ge wenscht. Ge wilt u wel door toedoen mijner vrienden het Binnen- en Buitenhof laten afvoeren, om vervolgens uw eigen weg te gaan. Dat zal niet gebeuren, Lord Arlington! Luister goed! Bromley zal u een ruitersmantel geven, dien werpt ge om.... Gij blijft beneden aan den trap op Mijnheer d' Estrades wachten; dien fluistert ge den naam van Ludlow toe. Voor hem moet ge een der moordenaars van Karel I zijn, en als zoodanig zal hij u misschien in zijn rijtuig opnemen en u de wacht voorbij voeren. Zijne Excellentie denkt, dat Mijnheer de Witt met Engeland goede vrienden {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} wil worden wat Frankrijk niet wil. Het overleveren van Ludlow zou een beleefdheid zijn van de Republiek jegens Engeland, en d' Estrades wil, moet dat voorkomen. Hier hebt ge een paspoort op naam van Bromley; daar maakt ge gebruik van, zoo dra ge het huis van d'Estrades verlaten kunt. Tegen den avond moet ge in Hellevoet zijn, waar u als Bromley de middelen zullen verstrekt worden, om te vertrekken. Hebt ge mij goed begrepen? Zoo wil ik, dat ge handelt, en om u daartoe te noodzaken deel ik u mede, dat ik van avond alles aan Mijnheer den Raadpensionaris door anderen bekend laat maken, als het blijkt, dat gij te Hellevoet niet zijt scheep gegaan. arlington. Ik vergiste mij, toen ik Uwe Hoogheid koortsig overspannen noemde, zij is zelfs zeer bedaard en berekenend. Ik hoop weldra aan Zijne Majesteit te kunnen mededeelen, dat mijn reis toch niet geheel onvruchtbaar is geweest, en dat zij een Neef heeft, die waardig zou zijn Lord Opperrechter van Engeland te worden... willem. Ik dank u voor de goede intentie, maar ik verkies liever Stadhouder van Holland en Zeeland en Kapitein- en Admiraal Generaal der Unie te zijn. Boodschap dit aan mijn oom. Bromley! (Deze verschijnt.) Breng dezen man naar beneden en geef hem een mantel. bromley. Mr. Griffins! {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Of een ander... Neem die gelaatstrekken goed op. Op dit oogenblik heet deze vreemde voor u... Ludlow. bromley. Ik begrijp Uw Hoogheid... (Tot Arlington.) Uwe Excellentie gelieve.... willem. Gij brengt dezen man naar beneden... En nu ontsla ik u uit mijne dienst. (Hij reikt hem de hand.) Vat haar... een vriend reikt u die toe, een vriend, die u nooit vergeten zal. (Bromley nadert hem, neemt de hand en kust die.) (Hoog, tot Arlington.) Volg Mr. Bromley. Zesde tooneel. willem, een oogenblik alleen, dan hoppeveld. willem. (Zich nederzettend; hij neemt een boek en leest den titel.) ‘Arithmetica of de nuttige rekenkunst.’ (Wrevelig werpt hij het van zich op den grond.) Ik kan niet werken. (Hij staat op, opent een der deuren, waar achter een venster ondersteld wordt te zijn, dat uitziet op het Buitenhof.) De Statenvergadering scheidt. Mijnheer de Witt met den Griffier Ruisch.... Zij wandelen, terwijl de andere Groot Edel Mogende Heeren in hunne karossen wegrijden! Welk een {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} poppenspel! De nullen in de koets en de mogendheden, wandelend er achter! De koets van Mijnheer d' Estrades rijdt voor. (De hand op het hart liggend.) 't Is het beslissend oogenblik! De gezant stapt er in! Alleen? Ja, alleen! Alles is mislukt; hij rijdt weg... Maar wie zit er in het portier, naast den livrijknecht... Het is Arlington! Zijne Excellentie de gezant van Frankrijk kon een Ludlow ook niet in zijn rijtuig dulden! Mijnheer de Witt, als ge wist wie daar voorbij reed! Frankrijk en Engeland in éen karos! Goddank, hij is weg! hoppeveld. (Behoedzaam binnen komend; Willem ziende.) Hij staat op den uitkijk... Ja, zie maar uit, ge zijt in den knip. (Willem keert zich om.) Staat Uwe Hoogheid mij toe, haar een oogenblik te spreken? willem. Wel zeker, Mr. Hoppeveld! Ik moet u nog vergeving vragen voor mijn onoplettendheid van van morgen... Het was of de cijfers mij voor de oogen dansten... Nu is het wat beter. hoppeveld. Dat verheugt mij zeer, Uwe Hoogheid! willem. Maar wat hebt ge mij te zeggen? hoppeveld. (Hem naderend.) Voor alles is gezorgd. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Ik begrijp u niet. hoppeveld. Niet, Uwe Hoogheid? Bromley vroeg mij, met medeweten van Mijnheer Zuilesteyn, namens Uwe Hoogheid... willem. Namens mij? Wat? hoppeveld. Een visscherspink te Scheveningen klaar te doen liggen. Die zal klaar zijn, en opdat Uwe Hoogheid, of de persoon dien Uwe Hoogheid bedoelt, zich niet vergissen moge, kom ik berichten, dat de door mij gehuurde pink een lantaren aan de mast zal voeren... willem. Goede Meester Hoppeveld! te groote geleerdheid voert soms... Ik durf niet uitspreken wat ik denk.... Heeft Bromley met medeweten van Mijnheer Zuilesteyn een pink doen huren? Is het werkelijk waar? En heeft hij het namens mij gedaan? hoppeveld. Dat niet zoo direkt. Ik meende het er echter uit op te moeten maken... willem. Mijnheer Zuilesteyn zal toch niet voornemens zijn ons te verlaten? Hij zal Holland toch niet willen uitgaan...? {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} hoppeveld. Misschien heeft hij wel een geheime zending... willem. Van Mijnheer den Raadpensionaris? hoppeveld. Van wien anders, daar Uwe Hoogheid van zijn vertrek niets schijnt te weten? (Ter zijde.) Ik ben er; Zuilesteyn wil oversteken; hij is binnen. Zevende tooneel. De vorigen, van gent. v. gent. (Hij buigt zich tegen Willem, die opstaat en hem te gemoet gaat.) Is Uwe Hoogheid niet verbolgen over haar bediening? Niemant in de kamer om mij aan te dienen! willem. De nieuwe bedienden, door mijne voogden benoemd, zullen nog niet goed op de hoogte zijn. Het bevreemdt mij evenwel, dat zij niet weten, welke eere Mijnheer den Goeverneur toekomt. v. gent. Het betreft thands niet zoo zeer mijne eer als de uwe. Mag ik {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Uwe Hoogheid verzoeken zich gereed te maken, voor den middagtoer. willem. Moet ik uit? Ik heb zulk een hoofdpijn, Mijnheer van Gent! v. gent. Daarvoor is de toer goed. Uwe Hoogheid weet wat de doctor heeft voorgeschreven: een uur na den maaltijd een half uur rijden en vervolgens een half uur wandelen... willem. Ik ben klaar, Mijnheer van Gent! v. gent. Nog moet ik u melden, dat Uwe Hoogheid zich in den vervolge te negen uur te bedde zal moeten leggen. Het heeft de aandacht uwer voogden getrokken, dat er gister te tien ure nog licht was in uwe vertrekken. Uwe Hoogheid begrijpt, dat al het mogelijke wordt gedaan, om uwe wankelende gezondheid te verbeteren. willem. Ik begrijp dat, en ben er zeer dankbaar voor. Als gij het goed vindt dan gaan wij... v. gent. Meester Hoppeveld, gelief Mijnheer den Stalmeester aan te zeggen, dat Zijne Hoogheid op het punt staat te komen; ga ons voor. (Hoppeveld vertrek.) Uwe Hoogheid, (Hem de deur uit wenkend.) ik volg! (Beiden af.) {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Achtste tooneel. Vier uren later; het is avond. Dezelfde kamer op het Binnenhof. de witt, van gent treden sprekende binnen. de witt. Op het oogenblik ging d' Estrades van mij heen. Hoe hij 't ook verbloemen wilde, hij scheen gemystificeerd te zijn. Het kwam tusschen hem en mij tot eene verklaring. Toen hij merkte, dat ik van Arlington nog niets vernomen had, en de Staten voornemens waren den óorlog scherper voort te zetten, bekende hij mij op een dwaalweg te zijn geweest... Hij wilde er evenwel niet recht voor uitkomen, wien hij in zijn rijtuig heeft weggevoerd. De oplossing van het raadsel is echter op handen. Ik ben u te wille geweest om de inspektie in loco tot van avond te verschuiven, maar thands zal ze plaats hebben, en vinden we punten van beschuldiging, dan zullen we ze laten gelden. Hoe was hij op de wandeling? v. gent. Stil en afgetrokken. Hij leed aan zware hoofdpijn: dit ten minste gaf hij voor. de witt. Ik zie, dat uwe zienswijze ook al veranderd is; gij gelooft hem niet meer zoo dom. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} v. gent. Gij oordeeldet, dat ik mij bedrogen hadt; gij oordeelt zelden verkeerd... en dus... (De Witt schelt.) Negende tooneel. De vorigen, hoppeveld. de witt. Gij komt juist van pas. Waar hebt ge Mijnheer Zuilesteyn verlaten? hoppeveld. Aan zijn huis; maar het zal reeds een paar uur geleden zijn, dat ik hem zag. Zijne Edelheid scheen zeer onrustig; dat hij niet voldoen kon aan zijne verplichting maakte hem zeer beangst. Mr. Griffins schijnt werkelijk ontvlucht te zijn. de witt. Langs welken weg? hoppeveld. Zuilesteyn scheen het niet te weten. de witt. Hij toch moet het weten, of... (Van Gent daarbij aanziende.) die knaap. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} hoppeveld. Uwe Edelheid vergunne mij de opmerking, dat Zijne Hoogheid de Prins werkelijk van de pink niets wist.... Bromley bestelde die.... ik geloof met medeweten van Zuilesteyn. v. gent. Geloof mij, de Witt, verwijder dien man! de witt. Wat meer is, we zullen dien man aanhouden, als hij met belangrijke dokumenten naar Engeland oversteken wil. Hoppeveld, uw verblijf alhier zal onaangenaam zijn, zoodra het blijkt, dat de pink, dien gij huurdet, met dienaars van den Gerechte bemand is. Ik zal u aanbevelen aan den Gerechte van Dordrecht en uwe diensten niet vergeten. hoppeveld. Uwe Edelheid rekene op mijne eeuwige dankbaarheid. de witt. (Hoog.) Gelukkig dat ik daarop niet noodig heb te rekenen, Meester! Ga den Prins verzoeken hier te komen; daarna wacht ge in de voorkamer, maar onder mijn bereik. (Hoppeveld gaat het tooneel over en verdwijnt in de deur links.) Van Gent, wilt gij terwijl last geven, de vertrekken in het Binnenhof te doen doorzoeken..? Men overlegge het zoo, dat niemant aan eene huiszoeking denke... Men zoeke den Prins behalven waar men hem vinden kan... Ik heb gezegd, dat men u waarschuwen zoude, als er eenig nieuws was. Er kan weldra tijding uit Scheveningen zijn. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Tiende tooneel. de witt, dan willem en hoppeveld, welke laatste zich stil verwijdert op een wenk van de Witt. de witt. (Het op den grond gevallen boek opnemend en op de tafel leggend.) Er schijnt weinig werklust bij onzen pupil te bestaan. Ik kan het mij voorstellen. Daar binnen zal het niet geheel rustig zijn. Nu, wij zullen met dat binnenste pogen kennis te maken. (De Prins treedt binnen en buigt diep; de groet wordt hoffelijk beandwoord.) Goeden avond! Mijnheer de Goeverneur verhaalde mij, dat ge weder door uw oude kwaal gekweld werdt. We zullen toch beproeven of een aanhoudende zorg haar niet wegbannen kan. willem. Mijnheer de Raadpensionaris! zoo veel goedheid acht ik onverdiend. Helaas! ik twijfel aan mijn herstel... Zoo de pijn daar (aan het voorhoofd wijzende) slechts dragelijk is en mij mijn geheugen laat, ben ik al heel te vreden. de witt. Zijne Hoogheid de Prins schijnt mij al met zeer weinig te vreden. Heeft uw geheugen wel eens gefaald? Dan zijt ge waarlijk wel te beklagen. In uwe omstandigheden bestaat er zoo veel behoefte aan geheugen. willem. (Onschuldig.) Denkt Uwe Edelheid dat waarlijk? {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. (Eenigzins haastig.) Ik denk het. (Op hoffelijken toon.) Maar dunkt Uwe Hoogheid het niet beter plaats te nemen? (Beiden nemen plaats.) Gij hebt mij met zooveel aandrang om voorlichting en raad gevraagd, en ik acht er mij zoo door gehonoreerd, dat ik het eerste vrije oogenblik aan u wijden wil. Jammer, dat ik beginnen moet met eene onaangename mededeeling, nog onaangenamer voor mij dan voor u. Gij stondt naar een patent van Generaal der Ruiterij. Men was algemeen geneigd om, in aanmerking nemende de hooge verdiensten van Uwer Hoogheids verheven vaderen, dat verzoek in te willigen, maar de verandwoordelijkheid, die er op uwe voogden rust, hield de Heeren Staten daarvan terug. Uwe gezondheid is nog te wankelend om u aan de exercitiën bloot te stellen. Men wist toen zelfs nog niet, dat ge over gebrek aan memorie klaagdet; men kon zoodanig gebrek ook niet gissen, want het deed zich nog nooit bij de leden van het Huis van Oranje voor. willem. Dat heeft men mij verteld. Mijne voorzaten konden alles onthouden... Uwe mededeeling is wel onaangenaam voor mij. Ik had er zoo op gehoopt den lande te mogen dienen, maar mijne voogden weigeren tot mijn best... Ik begrijp het, Mijnheer de Raadpensionaris, en mor niet. de witt. Dat is verstandig. (Hem scherp aanstarende.) Met zulk een geestkracht, om over de liefste wenschen van het hart te triomfeeren, rijpt men waarlijk tot een degelijk man. Wonder is het, dat die geestkracht bij u wordt aangetroffen nevens een zoo groote zwakheid... van memorie... {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Och, Mijnheer! ik geloof ook niet, dat het geestkracht is... veeleer... ja ik weet niet hoe ik het noemen moet, ik geloof, dat het aan mijn opvoeding ligt; men leerde mij met weinig te vreden te zijn. de witt. (Met zijn stoel eenigzins nader schuwend.) Ik moet Hare Hoogheid uwe geeerbiedigde Grootmoeder verdedigen. Indien men u eens een andere leiding gegeven en begeerten in u had opgewekt, die... toch nooit bevredigd kunnen worden, zoudt gij dan gelukkiger zijn geweest, Prins? willem. Neen, Mijnheer de Witt! Ik wou dan ook mijne geachte grootmoeder niets verwijten... Het is beter zoo. de witt. Toch wilde ik niet, dat dit op zulk een toon door u werd gezegd. Ge zijt zoo jong nog en toch zoo neêrgeslagen, zoo moedeloos, bijna zou ik zeggen... zoo zonder eenige eerzucht... willem. Is het laatste niet zeer gelukkig, Mijnheer de Witt? Ge spraakt er immers van, dat het niet goed was begeerten in mij op te wekken, die toch niet bevredigd konden worden. de witt. (Glimlachend.) Op dit oogenblik zou ik zeggen, dat er geen spoor van gebrek aan memorie bij u aanwezig is. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Toch blijf ik er bij, dat eenige eerzucht, natuurlijk eene, die binnen de natuurlijke grenzen bleef, u nuttig zoude zijn. Beken het mij eens openhartig als aan een dienaar, die zoo gaarne een vriend wil zijn; gevoeldet gij nooit uwe... onverschilligheid, mag ik het noemen, plaats maken voor geheel iets anders, als ge aan een feest deelnaamt, en men u daar de hulde beweest, die uwe geboorte toekomt. willem. Och, neen, Mijnheer de Witt! de witt. En als ge u daar omringd zaagt van de schoonste en edelste der Haagsche Jofferen? En als dan zulk een glinsterend oog op u gevest werd, en zoo menige blanke vinger den diamanten ring deed trillen als gij naderdet? willem. O neen, neen! Ik weet niet hoe het komt, maar ik voel mij de keel als dicht genepen, zoo ik een woord tot een joffer spreken zal... ik geloof, dat ik er nooit een lief zal hebben... Ze praten mij te veel... de witt. Zoo, ja, dat zal het zijn.... Maar mij dunkt, dat het u reeds goed doet, uw hart eens uit te storten... Uw oog staat reeds beter dan straks, uw stem wordt voller en ge kucht lang zoo niet meer. Dat moest ge meer doen. Het moet een behoefte voor u worden te uiten wat ge gevoelt, Prins! willem. Het is mij niet alleen een behoefte, maar reeds een uit- {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} spanning; zeker omdat Mijnheer de Witt mij tot spreken aanmoedigt: gij zijt echter slechts zoo zelden bij mij. de witt. Dat zal beter worden... Ik hoop u dikwijls te komen bezoeken en aan stoffe voor een gesprek zal het ons wel nimmer ontbreken. Wij behoeven slechts over uwe studiën te spreken. Vorderen ze wat? Blijft ge altijd lust houden in de cijferkunst? Ik hoop het; die kunst oefent het geregeld denken en... een zwak geheugen. (Hij neemt het rekenboek en bladert het door.) willem. Ik heb diezelfde voorstellen al zoo dikwijls nagerekend; waarlijk ze vervelen mij. de witt. Welnu, ga dan eens zitten en schrijf eens op wat ik u voorzeggen zal. (Willem gaat aan de tafel; de Witt haalt een stuk papier uit den zak.) Aan den toren van Babilon hebben gewerkt 333227 menschen, en zij hadden daaraan gewerkt 2 jaar, 7 maanden en 3 dagen toen zij door de verwarring van hunne taal verstrooid werden; de hoogte van dien toren was toen 2 mijlen of 3200 roeden: de vraag is, hoeveel tijds 30000 menschen zouden moeten besteden om, even naarstig werkende, zulk een toren op dezelfde hoogte te brengen... willem. (Dat nog eens nalezende.) Dat kan ik niet oplossen. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. Beproef het; wil, en ge zult kunnen. willem. (Haastig.) Is dat altijd waar? (Op den gewonen toon.) Maar welk leven in mijn slaapkamer...? Men schijnt door den kleinen toegang naar binnen gedrongen te zijn. (Opstaande.) Als gij 't mij vergunt... de witt. Uwe Hoogheid make zich niet ongerust. Men is daar op bevel der Heeren voogden. Men is bezig de maat te nemen der portière door u gister zoo dringend verlangd. willem. Dan moet ik er juist bij zijn om hun te beduiden... de witt. Volstrekt niet, het ware beneden uwen rang, zich met gemeen timmervolk af te geven... Uwe Hoogheid heeft er toch geen voorwerpen van waarde laten staan? Niet? Welnu, laten wij dan bedaard ons onderhoud voortzetten... Gij houdt van geschiedenis... Bestudeer toch vooral de klassieke historie. Griekenland en Rome kunnen u veel leeren. Beiden waren machtige en vrije republieken, en gingen onder, toen zich éen het gezach aanmatigde... willem. Dat was Filippus van Macedoniën bij de Grieken, niet waar? Maar werd hem binnen Athene de weg niet gewezen door de dertig tyrannen, die allen den baas wilden wezen? Of vergis ik mij, Mijnheer de Witt? {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. (Koud.) Uw memorie is in goeden staat, wees gerust; maar uwe opvatting der historie laat nog iets te wenschen over. Zij zal echter wel beter worden; uwe voogden hopen er voor te zorgen.... Elfde tooneel. De vorigen, zuilesteyn, vervolgens hoppeveld. zuilesteyn. (Haastig.) Gaf Uwe Hoogheid..? (Bij het zien van de Witt, die zich verbaasd omkeert en een uitroep van verwondering niet bedwingen kan, houdt hij op.) de witt. Vervolg, Mijnheer Zuilesteyn! Ga voort, zeg ik u. zuilesteyn. Als Uwe Edelheid het verlangt. (Tot Willem.) Gaf Uwe Hoogheid last aan vreemden, om hare vertrekken te doorzoeken? willem. (Eenigzins driftig.) Is dat geschied? Mijnheer de Witt is dat geschied? {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. Doorzoeken is het woord niet... Men wilde slechts weten of alles zich bevond zoo als het behoorde... (Koud.) Uwe voogden begrepen het zoo... willem. Dan voegt mij te zwijgen, ofschoon het thands mij moeielijk valt, Mijnheer de Raadpensionaris! (Zuilesteyn is den Prins ongemerkt genaderd.) de witt. (Hem wenkende naar een andere zij van het vertrek.) Uwe plaats is niet meer aan de zijde van Zijne Hoogheid den Prins. Uwe plaats is... misschien wel een zeer onaangename. hoppeveld. (In de deur.) Is het mij vergund..? Mijnheer de Raadpensionaris! (De Witt wenkt hem te naderen.) willem. Al onze vrienden om ons heen! Gij geeft toch van avond geene lessen meer, wel, meester? hoppeveld. Neen, Uwe Hoogheid! Ik kwam haar alleen mededeelen dat op het oogenblik het bericht is aangekomen, dat Bromley Delft in gezondheid is gepasseerd, den weg opgaande naar Rotterdam. Hij gevoelde zich zoo geheel Engelschman, schreef men mij, dat hij reeds te Delft al het Hollandsch, in den Haag geleerd, vergeten scheen te zijn. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Gij hebt u veel moeite gegeven! Zelfs ongevraagd gaat gij de reis van mijn goeden Bromley na. Ge schijnt tijd voor alles te vinden, meester! hoppeveld. (Buigt voor Willem en keert zich dan tot de Witt; fluisterend.) Van Griffins geen spoor! In 's Prinsen vertrekken is niets gevonden. (Hij nadert Zuilesteyn met wie hij zich onderhoudt) Twaalfde tooneel. De vorigen, van gent. v. gent. (Buigt zich voor den Prins en wendt zich tot de Witt, half luid.) De Fiskaal deed mij waarschuwen: er is een Engelschman te Scheveningen gevat. de witt. Eindelijk zal er licht komen in het duister. (Tot Willem.) Ik ben gedwongen Uwe Hoogheid te verlaten. willem. Nu reeds, Mijnheer de Witt? Zoo ge kunt, och, blijf dan nog eenigen tijd bij mij. Ge hebt nog zoo weinig over de historie met mij gesproken. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} v. gent. Ik geloof, dat ik Mijnheer den Raadpensionaris tot blijven zal kunnen bewegen. De persoon, om wiens wille hij wellicht van hier zou gaan, wordt hierheen gebracht. Men begreep dit te moeten doen, om het konfronteeren en het examineeren gemakkelijk te maken. willem. Wat gaat hier dan toch om? Mag ik het weten, Mijnheer de Witt? zuilesteyn. (Naar voren tredend.) Men zal Uwe Hoogheid zeker willen vragen, of de voorwerpen, bij het laatste onderzoek uwer woning mede genomen, werkelijk aan Uwe Hoogheid behooren. Dat zal de konfrontatie en de examinatie zijn. de witt. Mijnheer Zuilesteyn, ik hoop dat ge straks even zoo bereid zult zijn te spreken, als thands. Ik hoop het; straks zult ge er toe verzocht worden wat thands echter niet het geval is. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Dertiende tooneel. De vorigen, d' estrades, een paadje. een paadje. Zijne Excellentie de Graaf d' Estrades. de witt. (Tot Willem, koud.) Wist Zijne Hoogheid de Prins van dat bezoek? willem. In het geheel niet, Mijnheer de Raadpensionaris! Ik ben van avond gastheer zonder het te weten... d' estrades. (Buigend gaat hij allen voorbij.) Uwe Hoogheid vergeve mij het laat bezoek. Er waren mij echter zulke onrustbarende geruchten ten oore gekomen aangaande uwe gezondheid, dat ik mij haastte mij zelf van de gegrondheid dier geruchten te overtuigen. Tot mijne blijdschap zie ik, dat alles verdicht, voor 't minst, overdreven was. v. gent. (Zacht tot de Witt.) Hij hoorde van de gevangenneming. (d' Estrades verlaat Willem met een diepe buiging; de Prins staat een oogenblik alleen, zonder dat men zich om hem bekreunt. Zuilesteyn wil herhaaldelijk naar hem toegaan, maar Hoppeveld houdt hem telkens terug. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} e' estrades. (Nadert de Witt en van Gent, half luid.) Ik heb tijd noch geld gespaard, om het spoor van Griffins op te zoeken. Ik heb het hofgezin der Prinsesse Weduwe doen opbiechten.... Niemant heeft hem gezien of van hem gehoord. (Tot de Witt.) Ware Uwe Edelheid te bedriegen, ik zou haast moeten gelooven, dat zij het thands geworden is. Ik mag toch niet onderstellen, dat Uwe Edelheid er prijs op stellen zou, mij aan het bestaan van iemant, die niet bestaat, te doen gelooven, ten einde mij niet te doen gelooven, aan iemant die wel bestaat. de witt. (De schouders ophalend.) Mijnheer d' Estrades! d' estrades. (Half luid, op Zuilesteyn en Hoppeveld duidende, die met elkander spreken.) De een heet hem gezien, de ander van hem gehoord te hebben. De een is de halsvriend van den Prins, en de ander... v. gent. Behoort Mijnheer den Raadpensionaris geheel. d' estrades. Misschien maar half. Het is wel meer gebeurd, dat een spion twee heeren te gelijk wou dienen. (Luider.) Wie is de Engelschman, die van middag den weg op naar Delft is gegaan? v. gent. (Luid.) Mr. Bromley, een bediende van Zijne Hoogheid den Prins: hij zal dit oogenblik reeds te Rotterdam zijn en gaat te Hellevoetsluis scheep. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Veertiende tooneel. De vorigen, een paadje, de Fiskaal van den Hove en dienaars van den gerechte, die in de toegangen blijven staan, bromley. de paadje. De Fiskaal van den Hove met Mr. Bromley. (Aller gesprekken worden gestaakt; ieder staart verbaasd naar de deur; Willem is in de laatste oogenblikken gaan zitten; steunt het hoofd met de hand, en speelt achteloos met een pen; hij is de eenige, die zijn houding niet verandert.) de witt. (Hoog.) Wie gaf u het recht terug te keeren? bromley. Ik wilde Uwe Edelheid vragen wie der Justitie het recht gaf mij aan te houden? de witt. Zijt gij aangehouden? Op den weg, in het paspoort u voorgeschreven? bromley. Neen, Uwe Edelheid! Van mijn paspoort maakt op dit oogenblik een ander gebruik. de witt. En wie is dat? {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} bromley. Lord Arlington! (Allen toonen hunne verbazing.) d' estrades. (Bijtend tot de Witt.) Hij was dus hier! En Uwe Edelheid wist het niet! de witt. Gij spreekt logen... bromley. Ik zeg de waarheid; ik heb Lord Arlington mijn paspoort gegeven... en ik heb de eer zijne Excellentie persoonlijk te kennen... de witt. Waar en wanneer gaaft gij dat paspoort? bromley. Dezen middag, op het Binnenhof. de witt. Hoort Uwe Hoogheid dit sprookjen van haren vroegeren trouwen dienaar? Lord Arlington zoude op het Binnenhof zijn geweest. willem. (Het hoofd omwendend.) Ja, Uwe Edelheid noemt het te recht: een sprookjen. Of... zou er eenige grond voor zijn en zouden mijne vertrekken daarom zijn doorzocht...? {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} v. gent. (Half luid.) Uw Hoogheid doele daarop niet in het bijzijn van vreemden... de witt. Mijnheer Zuilesteyn, gij die een scherp oog hebt, weet ge ook, welk verschil er is tusschen het gelaat van Mr. Griffins en Lord Arlington? zuilesteyn. Ik weet niets, Mijnheer de Raadpensionaris! Het duizelt mij. Niemant dan Mr. Griffins heb ik gekend... Waarheen die zich begeven heeft, weet ik niet. de witt. Uwe Edelheid kan dus de voorwaarde niet vervullen, waaraan haar hierblijven verbonden was. Ik zal dus genoodzaakt zijn u te verzoeken u te verwijderen en mijn meesters, den Heeren Staten, een nader voorstel u betreffende doen. De Gëunieerde Gewesten mochten u eens te benaauwd worden... de waereld is echter groot... willem. Mijnheer de Witt, mijn arme... onvoorzichtige vriend! de witt. Juist, Uwe Hoogheid! onvoorzichtig was hij, voorzichtig kan hij zijn als hij spoedig... vertrekt (Hij wenkt Zuilesteyn te vertrekken; deze gaat.) de witt. (Tot Bromley.) Treê nader. (Tot Willem.) Vindt Uwe Hoogheid ook dezen vermetele geen onvoorzichtigen vriend? {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. Wat meent Uwe Edelheid? Word ik misschien óok gewantrouwd? Wat heb ik gedaan, Mijnheer de Raadpensionaris? de witt. Zeker geene onvoorzichtigheid, daar voor zult ge te voorzichtig zijn geweest. (Tot Bromley.) Hoe kwaamt gij er toe uwen weg naar Scheveningen te nemen? bromley. Het was op raad van Lord Arlington. Deze gaf voor, hier te lande een goeden vriend te hebben; die goede vriend was, zoo als ik wel eens van ter zijde hoorde, te Scheveningen bekend. de witt. Wie was die vriend? bromley. Meester Hoppeveld... de witt. (Hij trilt even.) Hoppeveld! d' estrades. (Glimlachend.) Mr. Griffins kon nooit gevonden worden! hoppeveld. (Bevend.) Mijnheer de Raadpensionaris!... Uwe Edelheid gelooft toch niet... dien verrader? {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} willem. (Hoppeveld naderende; met de grootste verachting.) Gij zegt: Verrader!... de witt. (Streng Bromley en Hoppeveld aanziende.) Er zal recht geschieden.... streng recht.... v. gent. (Half luid tot de Witt.) De schelm! Arlington hielp hij weg; en dien man hielp hij gevangen nemen ons tot last. d' estrades. Ik beoordeelde den spion goed, Mijnheer de Witt! de witt. (Tot d' Estrades.) Uwe Excellentie had wellicht reeds sinds lang de ondervinding voor zich. (Tot Hoppeveld.) Mijnheer de Fiskaal zal over u beschikken. hoppeveld. (Angstig.) Ach God! Uwe Edelheid oordeelt verkeerd. Zoo ik dien man had willen weghelpen, had ik hem dan die pink aangewezen? de witt. (Tot Bromley.) Hoe wist gij, dat Mr. Hoppeveld te Scheveningen goed bekend was? bromley. Ik hoorde eens in het voorbij gaan, Mijnheer Zuilesteyn {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} met hem daarover spreken... Ik geloof graag, dat Mr. Hoppeveld mij niet wou weghelpen. Een van de twee moest gevat worden, om Uwe Edelheid te vreden te houden. de witt. Waar hield zich Lord Arlington op, ondersteld dat Zijne Lordschap hier geweest zij? bromley. Het is mij niet bekend. Slechts weet ik, dat ik hem in het rijtuig van Zijne Excellentie den Graaf d' Estrades heb zien wegrijden. de witt. Ah... Uwe Excellentie hoort die logen? d' estrades. Het is belachelijk. de witt. (Tot Bromley en Hoppeveld.) Gij beiden, wacht buiten! (Beiden af.) (Tot d' Estrades.) Belachelijk! Ja dat is het; want hoe heette ook de vreemdeling, die Uwe Excellentie in het portier van haar rijtuig heeft opgenomen..? d' estrades. Sta mij toe de nieuwsgierigheid Uwer Edelheid nog wat op de proef te stellen... willem. Ik heb zeker een groote onvoorzichtigheid gedaan; want, Mijnheer de Witt, ik moet het bekennen, ik ben wellicht {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} de schuld, dat Zijne Excellentie dien vreemde heeft opgenomen. Mij was verteld, dat een zekere Ludlow, een moordenaar, zich in den omtrek ophield, en dat, om hem te vangen, het Buiten- en Binnenhof van daag zoo sterk was bezet.... Ik heb later evenwel gehoord, dat Ludlow in Zwitserland zit. de witt. Uwe Hoogheid is thands goed onderricht. d' estrades. (Verbaasd.) Dus...? de witt. Dus... heeft Uwe Excellentie waarschijnlijk Lord Arlington de behulpzame hand geboden, terwijl zij dacht uit zuivere menschlievendheid een misdadiger te redden...! Een meesterstuk van diplomatie! d' estrades. Het oogenblik is niet juist gekozen tot schertsen, Mijnheer de Raadpensionaris! de witt. (Bijtend.) Ik scherts niet, ik bewonder! Europa zal... de schoone vruchten plukken van het onderhoud, gevoerd door Zijne Excellentie den Franschen Gezant, in den karos, met Zijn Excellentie den Engelschen Minister in het portier gezeten. d' estrades. (Ernstig.) Mijnheer de Witt, gij beoordeelt mij verkeerd. {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. (Buigend.) Ik geloof, dat ik het heb gedaan. Mijnheer van Gent, mag ik u verzoeken de honneurs namens uwen pupil te vervullen, en Zijne Excellentie uitgeleide te doen? Zijne Excellentie zal overtuigd zijn, dat wij niet te veel van de zwakke gezondheid Zijner Hoogheid mogen vergen. (diep buigend neemt d' Estrades afscheid; hij vertrekt met van Gent.) (Hem nastarende.) Wij zijn voor u gewaarschuwd! willem. Uwe Edelheid deert toch niets? de witt. (Zich eensklaps omwendende, koud.) Bromley bracht Mr. Griffins in den Haag en Lord Arlington er buiten; Lord Arlington heet een paspoort op het Binnenhof ontvangen te hebben en de gewaande Ludlow, die eigenlijk Arlington heet, is door den Franschen Gezant uit uwe woning weggevoerd. Zou Uwe Hoogheid ook het vertrek weten aan te wijzen waar Lord Arlington geslapen heeft? willem. Hoe zou ik dat kunnen als Uwe Edelheid zelve dat niet kan, nadat op haren last al mijne vertrekken zijn doorzocht? (Vertrouwelijk.) Och, Mijnheer de Witt, ik geloof, dat ik het heele raadsel zal kunnen oplossen! Het is dunkt me in 't geheel niet zeker of Arlington hier geweest is, maar stel het ergste, dan heeft hij zich voor een eenvoudig rechtsgeleerde willen doen doorgaan, en toen hij merkte, dat de achterdocht toch was opgewekt, heeft hij zich voor Ludlow uitgegeven en misschien wel in mijn huis, waar {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} niemant een der moordenaren van Karel I zou zoeken, verborgen... Zoo kan ik het mij verklaren... Willen we nu ons gesprek over de historie ook voortzetten? de witt. Later, later... Ik hoop toch niet, dat het veelvuldig bezoek u vermoeid zal hebben. willem. De konfrontatie en examinatie, meent gij? de witt. Wel neen, dat was het niet... Uwe Hoogheid ziet dat verkeerd in. De Heeren Staten waren eene samenspanning tegen de rust Uwer Hoogheid op het spoor... Het plan der onruststokers is verijdeld... willem. En ik blijf veilig en goed bewaard, onder uwe zorg, niet waar, Mijnheer de Witt? Maar wat neemt ge met Bromley voor? Hij zal toch wel niet tot de onruststokers behoord hebben? de witt. (Met nadruk.) Wij willen tegen het hoofd niets uitrichten, waarom zouden wij dan de hand straffen. We zullen een mantel over het gebeurde werpen. willem. (Hij legt de hand vertrouwelijk op de Witts schouder.) Wij zullen elkaâr dikwijls zien, niet waar? {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} de witt. Zoo dikwijls ik kan... Ik meende te bespeuren, dat Mr. Hoppeveld u onverdragelijk is... Welnu, hij wordt uit zijne betrekking ontslagen. Ik moet u nog gants in vertrouwen mededeelen, dat de Heeren Staten morgen het besluit zullen nemen, waarbij u de jacht op den huize en de aanhoorigheden Honselaarsdijk wordt vergund. willem. Ik dank u, ik dank u... de witt. En nu vaarwel... Ik wensch Uwe Hoogheid een goede nachtrust toe... Ik geloof, dat er kans bestaat voor een rust, zoo als ge in twee etmalen niet gesmaakt hebt. willem. Insgelijks, Mijnheer de Witt! (Beiden buigen diep jegens elkaâr; de Witt vertrekt.) willem. (De hand aan het voorhoofd brengend.) Goddank! ik ben een oogenblik vrij...! Generaal der Ruiterij mocht ik niet zijn, maar ik krijg toch de vrije jacht op den huize van Honselaarsdijk..! Geduld, geduld!... Hij wenscht mij rust... Rust!... Wanneer ik neêrzit op den zetel mijner vaderen, dan zal ik misschien een oogenblik rusten!