Vreugt- en liefde-sangen Willem Sluiter Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Vreugt- en liefde-sangen van Willem Sluiter in een herdruk uit 1682. De eerste druk dateert van 1671. p. 8: het foutieve strofenummer 15 is verbeterd in 25. p. 20: een deel van de tekst is moeilijk leesbaar. Dat is hier tussen vierkante haken aangegeven: '2 [...]: 22, 19.’. p. 23: een deel van de tekst is moeilijk leesbaar. Dat is hier tussen vierkante haken aangegeven: 'Matt: 15, [...]’. p. 24: gedwougen → gedwongen: 'Niet uit vrees, of als gedwongen’. p. 25: het foutieve strofenummer 12 is verbeterd in 19. p. 29: het foutieve strofenummer 10 is verbeterd in 20. p. 35: het foutieve strofenummer 13 is verbeterd in 4. p. 36: het foutieve strofenummer 4 is verbeterd in 8. p. 42: het foutieve paginanummer 4 is verbeterd in 42. p. 44: het foutieve strofenummer 15 is verbeterd in 14. 48 slui006vreu02_01 DBNL-TEI 1 2013 dbnl DSOLmetadata:yes exemplaar Universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1200 F 12:3 Willem Sluiter, Vreugt- en liefde-sangen. Johannes Boekholt, Amsterdam 1682 (tweede druk) Wijze van coderen: standaard Nederlands Vreugt- en liefde-sangen Willem Sluiter Vreugt- en liefde-sangen Willem Sluiter 2013-01-16 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Willem Sluiter, Vreugt- en liefde-sangen. Johannes Boekholt, Amsterdam 1682 (tweede druk) Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} W. SLUITERS VREUGT- en LIEFDE-SANGEN AAN DE Gemeinte J. Christi binnen, en romdom in de buerten des Kerspels van EIBERGEN. neffens de misgeloovige MISSE, Psalm. 32. vers. 11. Verblijdt u in den Heere, ende verheught u, gy rechtveerdige, ende singt vroolik, alle gy oprechte van herten. t'Amsterdam, by Joannes Boekholt, Boeckverkooper in de Gapert-steegh by de Beurs. 1682. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Thess. Cap. 2. vers. 7, 8, 19, 20. WY zijn vriendelijk geweest in 't midden van u, gelijk als een voedster hare kinderen koestert. Alsoo wy, tot u seer genegen zijnde, hebben u geerne willen mede deelen niet alleen het Euangelium Godts, maer ook onze eigene zielen, daerom dat gy ons lief geworden waert. Want welke is onse hoope, ofte blijdschap, ofte kroone des roems ? En zijt gy die ook niet voor onsen Heere Jesu Christo in sijne toekomste ? Want gy zijt onse heerlikheit ende blijdschap. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan de Gemeynte Jesu Christi binnen Eibergen. Men kan 't singen op de wijse; Laet een ander klagen, kreunen. Siet onse Gesangen, Fol. 148. 1. GAet'er van mijn Poesije Oit iets nieus ons' Kerspel door, Dan gaat gy gemeenlik voor, Eiberg met uw Burgerije, Die 'k 'er eerst mee moet versien. Dat sal hier nu oock geschien. 2. 't Mag dan vloejen, of 't mag ebben, Met mijn Vreugt- en Liefde-Sank, 't Rijm ga met of sonder dwank, Gy moet boven al wat hebben, En sult hier dus, boven-aan. Hoogh by my te boeke staen. 3. Siet, mijn hert en mont zijn heden2. Cor. 6 vers. 11. T'u-waarts, door genegentheit, Opgedaen en uitgebreidt. Schoon ick 't door mijn swakke reden Noit genoeg te voorschijn bring, Hoort nochtans nu, wat ik sing. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Ps: 27, 4. Han: 20, 20. Col: 3, 17.'t Wensch, dat ick in 't Huis des Heeren, En in uwe Huisen t'saam, Soo voortaen, in Jesus naam, Met u allen mag verkeeren, Dat mijn leven, stem, en schrift, U vertoon mijns liefdens drift. 5. Wat ick dichte, wat ik make, Waer ik yver, wat ik preek, Waer ick oit mijn hooft mee breek, Of, vol onrust, 's nachts omwake, Is al voor of om u meest, Acht-tien jaren lanck, geweest. 6. Siet dit breeder uitgebreit in mijn Eensaem Huis- en winter-Leven. fol. 56. etc.Sitt' ik meest, den dagh door, Eensaam In mijn Huis by Winter tijt, Niet dat my soo seer verblijdt, Als dat ik my fraai gemeensaem Op den avond met u maak; Daar ick t'elkens weer na haak. 7. Soo 'k by d'een of d'aar, in orden, Korts nu niet geweest en zy, Wie 't oock is, die wachte my. Wat niet is geschiedt, mag worden. Niemant isser, die 'k vergeet. Denckt hy anders, 't is my leet. 8. 'k Sie ' Godt lof 't getal der vromen Hier in onse Stadt soo lank, Dat ick met elk' avond-gank {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Noch soo haast niet om kan komen. Somtijts krijg ick selfs belet, Dat mijn werck te rugge set. 9. Soo Godt wil, en wy het leven, Jac. 4. 15. 1. Cor. 4. vers. 19. Kom ik haast u, op een ry, D'een soo wel als d'ander, by. 'k Voel my sterk tot u gedreven, En, soo veel ik immer kan, Maak ik nu mijn werck hier van. 10. Mits ik hier, by Somer-dagen, Niemand schier met sijn ghesind', Als ik kome, 't huis en vind', Is 't mijn lust en welbehagen, Dat ik 's Winters, dag op dag, Handl: 5, v: 42. Huis by huis besoeken mag. 11. Maer hoe vrolijk zijn mijn gangen, Als ik, laat in de avondt-stondt, Langs de straat, soo menig mont, Tot Godts lof, mijn eigen Sangen Uit veel huisen galmen hoor ! 't Raakt mijn herte door en door. 12. Dat moet dan geheel versoeten Of versetten al het quaat, Dat my somtijts van de straat, Tot mijn onschult, komt ontmoeten. Iss'er een, die my bestrijdt, Hondert maken my verblijdt. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} 13. Doch wat spreek ik van bestrijden ? Niemant isser onder u Oit soo suer of stuer, of schouw, Of hy kan sich noch verblijden, Als ick hem besoecken kom. Welkom ben ik hier al-om. 14. Gal. 4. 15.'k Moet u t'saam getuignis geven, Dat ik hier, in ieder hoek, Vreugt sie over mijn besoek Sou mijn hart aen u niet kleven, Daar het uwe kleeft aan my, Vriendelijke Burgerij ? 15. Isser iemant van u allen, Door een vleeschlijk mis-verstant Al te heftig overmant, Oit een haastig woort ontvallen, Tot mijn nadeel en verdriet, Dat meent gy soo qualik niet. 16. 1. cor. 10, 31. 1. cor. 14, 12, 26.Gy siet eindlik, dat Godts eere, En de stichting van sijn Kerck, Zijn het eenig oogemerk 2. cor. 12, 19.Van al wat ik oit beweere. 1. Cor: 13, vers 7. Soo 'k niet wat van u verdroeg, 'k Hadd' u nimmer lief genoeg. 17. Spr: 10, v. 12.Liefde dekt ook, sonder klagen, Allerlei gebreken toe. 1. Pet: 4, vers. 8. Liefde neemt het al in 't goe. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Liefde kan veel lasten dragen. Liefde siet soo weinig leer, Dats' ook roet, als suiker, eet. 18. Kond ik schoon met Engle-talen 1. Cor: 13 vers 1. Tot u spreken, wat waar dat, Soo 'k geen liefd' in 't hert en hadt ? 'k Waar als klinkende metalen, Of een schel, slechts hel en hol; Veel gerucht en weynich wol. 19. 'k Wil voortaan u steets beminnen, Hoe gy 't immer met my maakt. Soo der een sijn liefde staakt, Dien wil ick met wel doen winnen. Hoe men 't ook met my aan gaat, Rom: 12, vers: 22. Ik vergelde goet voor quaat. 20. Soud ik Eibergs nadeel soeken ? Siet de Voor reden of Opdragt onser Eibersche Sang-lust. Neen. Veel liever en veel eer Wil ik Eiberghs roem en eer, Met mijn Dichten, met mijn Boeken, Soo verbreiden over-al, Datter elk van weten sal. 21. Daar men noit van Eiberg droomde, Noch eens wist, of hier of daar Eiberg in de Werelt waar, En of daar de Berkel stroomde, Wordt nu alles, voor en naar, Door mijn Boekjes, openbaar. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} 22. Soo blijft noch, na hondert jaren, Al soo wel als nu ter tijt, Eibergs name wijdt en zijdt, Als wy lang zijn heen gevaren Pred. 9. 5. Spr. 10. 7. Daar men haast vergeten is, Heuglik in gedachtenis. 23. Noit ben ik soo seer verlegen, Als, wanneer ik vrees', dat gy Iet verkeerts gevoelt van my; Noit soo vroolijck daarentegen, 1. Cor. 13. vers. 5. Dan, als gy, na liefdens aart, Alles recht en wel verklaart. 24. 1. Jo: 3, 23. Spr: 17, 17.Laat ons soo malkander lieven, Dat geen ramp of tegenheit Onse liefd' oit weder scheidt. Denkt eens, doe 'k mijn Liefde-brieven U, in d'oorlogs-tijt, toe sondt, Hoe 't met u en my doe stondt. 25. Laat uw Godtsvrucht noit vermindren. 3. Joan: vers. 4. 'k Hebb' op aarden geen vermaak, Welk my soo aan 't herte raak, Als dat gy, mijn lieve kindren, Gaat op waarheits effen straat, Ps: 34, 15. 't Goede doet, en 't quade laat. 26. 2. Cor: 13, vers: 11.Leeft voor-al in vreed' en liefde, En de Godt van liefd' en vree Is en blijft u altijt mee. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Al wat oit uw herten kliefde Of verdeelde van malkaar, Dat vergeeft doch d'eene d'aar. Col: 3, 13. 27. Sa, vervult mijn blijdschap immer, Phil: 2. vers: 2. Dat gy, sonder arg of schijn, T'samen eens gesint meugt zijn. Breekt niet daar ik bouw en timmer. Onvree doodt, vernielt en breekt, Jac: 3, 16 Wat de Vrede baart en queekt. 28. Woont hier d'een soo dicht by d'ander Deur by deur, aan eene straat, Woont ook, sonder twist of haat, Psal: 133, vers: 1. Hand: 4, 31 Ps: 133, 1. Soo door liefde by malkander. Zijt een hert en een gemoet. O ! dan is 't soo goet en soet. 29. Soudt gy niet na eendragt haken ? 't Vaandel, dat de Burger-jeugt Langs de straet hier swaeit met vreugt, Segt, dat Concordiâ res parva crescunt.Eendragt magt kan maken. 't Staat 'er in gemaalt met gout. Siet dan, dat gy Eendragt hout. 30. Maar dat Jesus Vredevaan, d. 1. Euangelium des vredes. Eph:6, 15. Siet Jes: 11, 10, 12, 13Vree baniere, Die all' onvree heel ontsegt, Onder ons is opgerecht, Leert in allerlei maniere, Dat elk, achter hem, voortaan Op het vrede-padt moet gaan. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} 31. Noit of selden vind' ik twisten By de huis-lien om ons heen: Elk is met het sijn te vreen, Sonder nijdt, of strijdt, of listen. Dat het hier dan ook soo ga Psa: 34, 15. Soekt de vreed' en jaagtse na. 32. Hoedt u, dat der huis-lien yver U den prijs niet af en winn'. Wakker, Burgers, stelt u in. Jes: 11 6.Gy behoeft geen straffe drijver, Soo gy u voortaan door my Willig leiden laat, als sy. 33. Soo sy na de Kerk toe vlieden Voor- en achter-middag weer, Denkt, het moet te eer en meer, Soo na-by, van u geschieden. Die de Kerke woont op 't naast, Kom'er doch niet allerlaatst. 34. Phil: 3, v: 23.Draagt u steeds als Hemel-borgers, Waarde Borgers deser plaats. Hebr: 13, v: 17. Soo geeft gy veel vreugts en baats Aan het werk uws Ziel-besorgers, Die uw wegen Hemelwaarts Spr: 15, 24. Col: 3, 1, 2. Tracht te stieren van dit aardtsch. 35. 1. Th: 5, 11. ps: 27, 2, &c. Ep. 6. 18, 19Sticht geduerig d'een den and'ren. Strijdt voor Sions Borgery. Bidt met allen ernst voor my, {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor u selfs en voor malkand'ren. Jac: 5, 16. 1. Thess: 2, vers: 19. Soo wordt ghy, voor Jesus throon, Eens mijn vreucht, mijn roem en kroon. Aan onse Gemeinte in de buerte van Haarlo. Men kan 't singen op de wijse; Valsche ruste van't gheweten, Siet onse Gesangen, Fol. 102. 104. 1. HAarloo, schoon ghy ons wat verder, Dan ons' andre buerten, woont, 'k Sie nochtans, hoe ghy uw Harder Alle liefd' en gunst betoont. 1. Thess: 5, 12, 13. Gy begeert, na mijn genoegen, Tot geschicklikheit en deugt U in alles mee te voegen, Waer gy immer kont of meugt. 2. Kom ick u Kappell'ken nadren, Gy kont, sonder Klok-geluit, Haast tot my by-een vergadren. Lust en liefe lokt u uit. Als gy dan, soo mans als vrouwen, Weer-zijds fraai beset uw perk, Lijkt, in 't aangenaam aanschouwen, Uw kapell'ken wel een kerk. 3. 'k Voeg my daar, in alle wijse, Willig na 't begrijp van elk. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Cor: 3 vers. 2.'k Voed u, niet met vaste spijse, Maar, als Kinderkens, met melk. 1. Pet: 2, vers. 2, 3.Wilt daar na soo yvrig haken, Groeit 'er soo geneuglik by, Dat gy proeven meugt en smaken, Hoe goedaardig Jesus zy. 4. vers. 4.Komt soo, na mijns herten wenschen, Tot dien levendigen steen, Wel verworpen van de menschen, Maer by Godt seer dierbaar, treen. Ja wordt gy oock selfs, met eenen, Tot een geestelijck gebouw, Soo als levendige steenen, Datter Godt sijn vreugt aan schouw. 5. Of nu onse Kerspel-kerke Juist wat verder van u leit, Dat geeft aan gesond' en sterke Klein' of geene moeilikheyt. Dikwils sou een Christen haken, Gen: 24, v: 63. Om langs sulk een soete wegh Sijn gemoet wat te vermaken Met aandachtig overlegh. 6. Col: 3, 2.Om al't aardsch gepeins te bannen, En uw hert en sin te saam Tot het hemelsch in te spannen, Is die Kerk-weg seer bequaam. Wie met vreugt dien wil passeren, Handel. 8, 27, 39, 't Zy verselschapt, of alleen, Moet, in 't heen-en weder-keeren, Al sijn tijd aen God besteen. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. O ! hoe ging de schaar, ver-eenigt, Psal: 42, vers: 1. Eertijts met een blijde gang, En de feestelijcke menigt Na Godts huis met vreugden-sang ! Hoe wierdt doe met lof en Psalmen Sulk een lange weg verkort ! Psal: 84, vers: 8. D'eene troep wierd door de galmen Van een ander aangeport. 8. Haarloo, leert gy ook soo door-gaan, vers: 6, 7. Set u op't gebaande padt. Die altijt op d'effen spoor gaan, Worden niet licht moe noch mat ? Jes: 26, 7. Jes: 40, 31 Die den Heere steeds verwachten Varen opwaarts, als d. 1. gevleugelt, als met vleugelen Eph: 3. 16.gevlerkt, En verkrijgen nieuwe krachten, Daar sijn Geest haer mee versterkt. 9. Mits gy door uw aardsche luister Elcke Buert' te boven gaat, Blinckt oock, als een licht in 't duyster, Phil: 2, 15. Ps: 110, 3. Meest door heiligheits cieraat. Godt verlicht' u door sijn klaarheit, Dat uw zielen allermeest 1. Pet. 1, 22. In gehoorsaemheit der waarheit Zijn gereinigt door den Geest. 10. Laat de broederliefde binnen In uw herten vierig zijn, Rom: 12, 10. 1. Pet. 1, 22. Rom: 12, 8. Dat gy steeds malkaar meught minnen, Ongeveinst en sonder schijn. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Leeft soo minlik met malkanderen, In uw buerte, nu voortaan, vers. 10.Dat de een altijt den anderen Tragt' in eere voor te gaan. 11. Soo zult gy, als ik by-wijlen Ook uit liefde t'uwent kom, Dus met yver tot my ylen, En vergaren van rondom. 't Is soo zoet van ons begonnen. Godt verleen' ons sijn gena, Dat wy 't lang vervolgen konnen, En die lust niet af en sta. 12. Heb: 10, 14, 25.Laat ons op malkanderen merken, Dat wy, met te scherper spoor, Tot de liefd' en goede werken Opgewekt zijn, na als voor. Laat ons onse t'samenkomste Nimmer licht, om 't een of 't aar, Achterlaten; mits de vroomste Daar noch al meer goets vergaar'. 13. Dat gy met te meer verlangen T'samen tot ons komen meugt, Eph, 5, 10. Ps: 32, 18. Ps: 34, 2. Ps: 104, 34. Hoogl: 1, vers: 4.Sullen wy met Psalm gezangen En veel liedren zijn verheugt. 's Heeren lof, dus uitgeklonken, Sal ons zoet en lieflijk zijn, Meer dan daar men is beschonken Met den allerzoetsten wijn. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} 14. Als Godt sag, dat wy soo traaglik Wierden aangeset ter deugt, Luc: 24, 25. Gaf hy ons, soo gansch behaaglik, 't Eel gesank tot meerder vreugt. Maer hoe wordt met alle soetheit, Col: 3, 16. Als veel stemmen zijn gepaart, Uitgebreidt Godts groote goetheit, Psal: 100. 1, &c. En sijn wet met lust bewaert ! 15. Hy, die onder d'Engle rangen Eeuwig woont, woont ook te saam Op. 7, 11. 12 Psal: 22, vers. 4. Onder Isr'els lofgesangen, Daar geheiligt wordt sijn naam. Matt: 6, 9. Hierom zal hem ook de woning Zijn beridt door onze stem, Tot een teeken en vertooning Onser liefd' en lust na hem. 16. Laat u ook mijn Sang-gedichten, In mijn Boekjes t'saam gestelt, Daar toe wijsslik onder-richten, Als gy dus malkaar verselt. Col. 3, 16. 'k Hebb' s'uit liefd' van u gegeven. Haaloo mijn genegen buert, Alles is voor u geschreven Soo veel jaren als het duert. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan onse Gemeinte in de buerte van Mallem. Men kan 't singen als 't voorgaende. 1. MAllem, waardste na-gebueren, Die by ons ter kerken hoort, Ik verheug my t'allen ueren Om uw yver tot Godts woort. Als de klokken u maar roepen, Trekt gy, tegen 't laatst geluit, In 't gemeen met heele troepen Vroolik en eenparig uit. 2. 't Is dan mooi of leelijk weder, Nat of droog, of warm of kout, Gy komt achter-middaags weder, Mits u noit de gank berouwt. 1. Cor: 15: 58. Luc: 10, 42.Wilt soo voortgaan, sonder wanken, In dit nut en nodig werk. Maakt'et, dat men uwe banken Nimmer leeg siet in de kerk. 3. Brandt u in den heeten, Somer, Op de Mall'mer Haar, de Son, Wordt daar door als-dan niet loomer, Ps: 84, 7: Maer stelt Godt daer tot een bron. Hebt gy, langs die dorde heide, Bladt noch schaduw tot verdek, Ps: 23, 1. 2, 3, 4.Dat dan Godt, met sijn geleide, Tot uw ziels verquikking strekk'. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Of komt u, by Winter-tijden, Daer de suere stuere wint Vinnig in u aansicht snijden, Dat gy dan daer by versint, Hoogl: 2, 11, 12. Hoe na felle winter-vlagen Eens een vreugde-somer naakt, Daer men van verdriet en plagen Openb: 21, vers 4. Nimmer weer wordt aangeraakt. 5. 'k Sing met lust van u, o Mallem, Stemt te samen in met my, Dat het al de lucht door gallem. 'k Segg' het sonder vleyerij; Job: 17, 3. 1. Thess: 2. 19. Gy zijt mijne vreugt en kroone, Daar ik moedig roem op draag. Phil: 2: 10. Is 't dan vreemt, dat ik betoone, Hoe uw yver my behaag ? 6. Soo ick somtijts d'een of d'ander In uw buert besoeken kom, Daatlik zijt gy by malkander, En vergaart u van rondom. 't Vloeit, van achter en van voren, Metter haast ter deuren in, Om wat goets van my te hooren. Dat gaat wonder na mijn sin. 7. Waarom soud ons sulcks niet passen ? Siet men niet, hoe 't snoo geboeft Spreuk: 1, 10 - - 14. Aan malkander hangt, als klassen, En in 't quade t'saam vertoeft ? {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Psal: 111. v: 1. Handl: 2. v: 44 Handl: 4, v: 32.Waarom souden dan de vromen, Tot betrrachting van het goet, Ook niet vriendelik t'samen komen, Met een hert en een gemoet ? 8. Daar door wast dan, aan weer-zijden, Onse liefd' en blijdschap aan, Soo tot spijt van die 't benijden, Als tot lust van die 't verstaan. Jes, 58, 13, 14.Immers wordt des Heeren Rust-dag, Daar wy meest op zijn vergaart, Ons dan tot een zielen-lust-dag, Die ons veel genoegen baart. 9. Jer: 15, 17. Ps: 69, 13.'k Mag niet sitten, by de sotten, In een luidbaar drinck-gelach, Daar met gabberen en spotten Wordt vergeten all' ontsagh. Wie daar 't lacchen lust, ik sucht 'er, En kan daar niet vroolijk zijn. Liever toev' ik, stil en nuchter, By u, sonder bier of wijn. 10. Ons staan drooge nuchtre praatjes Van wat goets en soets best aan. Somtijts wordt het vry wat laatjes, Eer wy van malkander gaan. Psal: 104, 33, 34Als w'ons met gesang verquikken, Nu en dan soo wel te pas, Loopen, dunkt ons, all de snikken Van mijn uerwerk veel te ras. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. Dus te samen neer geseeten, In den ronden kring, by 't vier, Met een vry en bly geweten, 1. Tim: 1, 5. Spr: 15, 15. Maken wy recht goede cier. Maar wanneer wy 's Somers komen, Met meer volcks, en met mooi weer, Onder schaduw van uw boomen, Dat verheucht ons noch veel meer. 12. Selfs het volck uit groote Steden, Soo 't dit maar eens hoort en siet, Acht hier by dan d'ydelheden Pred: 1, 2. 1. Jo: 2, 16: Van all' aardsche grootscheit niet. Sy getuigen, heel bewoogen, Dat haar onse velt-gesanck Heeft ver ruckt en opgetogen Door het aangenaam geklank. 13. Godt zy lof en prijs gegeven, Handl: 2, 46, 47. Dat wy met eenvoudigheit En verheuging t'samen leven, Daar de ziel in wellust weidt. Psal: 63, 6, Spr. 14, vers: 13. 's Werelts vreucht geeft veel mis-noegen, Ja heeft self in 't lacchen smert: Onse blijdschap, sonder wroegen, Joan: 16, vers 22. Gaat ons lang daar na aan 't hert. 14. Om u met vermaak te stichten, Selfs wanneer ick van u ben, Schenk ik u mijn Sang-gedichten, 't Af-druk van mijn hert en pen. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Col: 3, 16. 1. Th: 5, 11Leeft, en singt, met aangenaamheit Sticht en onder-richt malkaar. Heeft'er een wat meer bequaamheydt, Dat zy voor u allegaar. 15. Wie niet lesen kan, die hoore. Eph: 5, 19.Wie niet singen kan, die spreek. Doch 't en ga niet slechts in d'oore, 2 [...]: 22, 19. Maar het herte werd' ook wek. Mallem, uitgelesen hoekje, Die uw liefde toont aan my, Neemt in dank weer aan dit mijn Gesangen in 40, daar ik dit eertijts voor in geschreeven, en aan die van Mallem gegeven hebbe. Boekje, En gedenkt'er mijner by. 16. Denkt'er mijner by, veel jaren, Als ick lang al ben ver-rot. Segt dan somtijts; O ! hoe waren Wy te saam verheugt in Godt ? Kan ik dan niet tot u spreken Met mij mont en tong, als nu, Laat dit Boek u dan noch preken. Soo rukt my geen doot van u. 17. Selfs ook uw nakomelingen, Die noch niet geboren zijn, Konnen soo eens spreken, singen, Of yet hooren van het mijn; Tot dat wy hier na alt'samen Gantsch volkom'lijck zijn vereent, Openb: 19, 6, 7.En niet dan Godts lof beramen, In de Hemelsche Gemeent. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan onse Gemeinte in de buerte van Olden-Eiberg. Man kan 't singen op de wijse; Waarom soud ik met vermaken &c. Siet onse Gesangen, fol. 86. 1. OLden Eyberg, wie kan weten, Of gy soo misschien meugt heten, Om dat gy Men pleegt doch Old voor Oud te seggen, gelijk hier en elders noch geschiedt.Oud Eiberg zijt, En dien naam hebt nagelaten, Als 't gebouw van kerk en straten Nieuws geset wierd aan uw zijdt. 2. Siet, gy hebt en houdt dien name. Hebt de daat ook, en houdt t'same. D'oud en eerste liefde steeds, Openb: 2, vers 4. Die by jongen en by ouden Al te seer is aan 't verkouden, Matth: 24, vers 12. Ja schier uitgebluscht alreeds. 3. Dat noit onder u verouwe 't Oudt gebodt van liefd' en trouwe, Ons door Jesus leer en wet 1. Jo: 2, 7. Gal: 6, 2, Joan: 15, 13. En sijn voorbeelt soo gegeven, Dat het nu en al ons' leven, Is en blijft een nieuw geset. Joan: 13, 34. 4. Olden-Eiberg, u bemin ik. In u lieve buerte win ik, {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Gal: 4, 18. En uw yver neemt al toe, T'saam by ouden en by jongen. 1: thes: 3, 9. Openb: 2, v: 3.(Godt zy daar voor lof gesongen.) Wordt hier van doch nimmer moe. 5. Is uw kerk-gank na gelegen, Langs vermakelijcke wegen, Hardt en effen als een deel, Psal: 42, 5.Wilt hem dan met vreugt passeeren. Laat u noit daar van afweren, Door yet anders dat u streel. 6. Sulck een wegh moet u doen haken, Joan: 1, 23. Matt: 3, 3. ps: 23, 7, &c. Eph: 3, 17. Hoogl: 5, 6.Om oock slecht en recht te maken 's Heeren wegh, en sijne paan, Dat de Koninck aller eeren Tot u herten in mag keeren Sonder haast weer door te gaan. 7. Siet gy dan de Sonnen straalen, Uit den oosten voor u pralen, (Eerse zuidwaarts klimt in top) Ps: 19, 5, 6.Als een Bruidgom uit sijn kamer; Denckt daar by: veel aangenamer Mal: 4, 2. Gaat de Heil-Son voor ons op. 8. Siet gy voort den Berkel vlieten, En u sterk te moete schieten, Dat u dan te binne koom, Psal: 34, vers 6:Hoe gy oock alsoo, met hoopen, Godt door yver aan moet loopen, Als een stercke water-stroom. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} 9. Merckt op, hoe die suivere beke Onophoudelik houdt haar streke, Sonder dat s'oit rugwaarts keer, Soo moet gy ook noit beswijken,2. Th. 3, 13. Heb. 3. 12 Matt: 15, [...] Noch van Godt te rugge wijken, Of beweegt zijn gins en weer. 10. Hoort wat Christus Dienaars seggen, Luc: 19, 16. Luc: 1: 19, 51. Om 't, met heylig overleggen, Te bewaaren, als Mary, Sijn aandacht'ge kuysche Moeder, Dat het u tot zielen voeder 1. Pet: 22. Ter bestemder tijt gedy. 11. Wederhaalt malkaar, al gaande, Luc: 24, 13, 14 2. Tim. 4, 2. Waar de Leeraer toe vermaande, Wat hy strafte, wat hy prees, Waar hy trooste, waar hy dreigde, Waar hy alles heenen neigde, Wat hy allersterckst bewees. 12. Wordt door 't ongemack niet droever, Als u, op den hoogen oever Dan de wint om d' ooren blaast, Hoedt u slechts, dat al dat fraaje U daar niet uit 't hooft en waaje En in wint verdwijn te haast. 13. Noch bescheid' ik en bedinge, Als ik in uw buerte singe, {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} En met vraagjes onderricht, Komt dan lieflik by malkander, Dat gy d' een soo wel als d' ander 1. Th: 5, 11. In 't geselschap wordt gesticht. 14. Sit dan niet gelijck versuften: Nadert, uit uw beide klusten Van de recht' en slinker zy, Daar wy zijn in huis gekomen, Of in schaduw van de boomen Nedersitten op een ry. 15. 2. Tim. 6, 6.'T Brengt genoegen en gewin toe. Heeft'er jemant noch geen sin toe, Leidt dien ook al soetjens aan, Dat hy 't eens kom sien en hooren. 'T Sal misschien hem soo bekooren, Zach: 8, 11. Dat hy meermaals mee wil gaan. 16. Lieve, doet het, met u allen, Niet om my slechts te gevallen, Maer meest om uw eigen best, 1. Pet: 5: 2. 2. Cor: 5, 14.Niet uit vrees, of als gedwongen, Maer door liefde sterk gedrongen, En vrywillig aangeprest. 17. 'k Sal, met u aldus te leeren, hand: 20, 33. 2. Cor: 12, 14.Niemants gelt of goet begeeren. 'k Soek het uwe niet, maar u. 'k Stell het aan uw eigen oordeel. 2. Cor: 12, 17.Soek ik oit van u mijn voordeel, Blijft van my vry altijt schuw. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} 18. 'k Hebb' meer yver en verlangen Handl: 20, vers 35. Om te geven dan t'ontfangen, Mits my sulcks veel saalger is. Maar ick sal geduerig haken Om uw zielen rijk te maken, 2. Co: 6, 12. Handl: 3, 6. Soo ik gout en silver miss'. 19. Olden Eiberg, neemt in't goede Wat ik, oprecht van gemoede, En uit liefde, voor u doe. Soo gy, na mijn wel-behagen, My wat goets weer toe wilt dragen, 1. Thess: 5, 12, 13. Draagt my weder-liefde toe. Aan onse Gemeinte op 't Loo. Men kan 't singen op de wijse; Zijt gelooft, o Godt en Heer. Siet onse Gesangen, Fol. 28. 1. LOo, gy moet ook in den rang Van mijn Sang, Daar ik onse Kerspels luiden, Elk bysonder in haar hoek, Mee besoek, Oost, en West, en Noord, en Zuiden. 2. Uw genegentheit tot my 1. Thess: 3. 9, 12 Maakt my bly, {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} En ik wensch, dat gy mogt weten, Hoe 'k uit ware liefde sucht Na 't gehucht, Daar gy zijt soo kleyn geseten. 3. Matt. 18, vers 10.Zijt gy klein en slecht in 't oog: 'k Acht u hoog En kan my met u vermaken, Meer dan daar de werelt pronkt, Lacht en lonkt, Met een schijn van groote saken. 4. 2. Joan: 2. 16, 17.'t Is in waarheit al maar schijn, En geen zijn, Wat sich voor doet hier beneden; 1. Cor: 7. vers 31.Een verdwijnende vertoog Voor ons oog, Pred: 1, 2.Ydelheit der ydelheden. 5. Siet onse Gesangen, fol. 98. Spr. 23, 5.'k Hebb' de wereldt als een riet, Buiten iet, Binnen niet, lang af gekeken, En by al, wat metter daat Haast vergaat, Door bevinding vergeleken. 6. Matt. 4, vers 1.Satan vind de meeste kans, Daar de glans Van al 's werelts Koninkrijken, Met haar heerlikheit, soo schoon, Staat ten toon, Soo wy niet wel voor ons kijken. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Hierom heeft een Christen winst, Daar hy minst Is verlegen, hoe sijn oogen Psal: 119, vers 37. Van al dat bedrieglijck mooi En getooi Sullen werden afgetogen. 8. Sie 'k somwijlen d'ydelheen Van de Steen, Dan gedenk ik, sonder jokken; O, die op den Looschen-Brink Nu weer gink ! Daar sou sulcks my niet verlokken. 9. Als wy by u met gemak, Onder 't dak Van den blauwen hemel, singen, Datter elk van vroolik wert, Daar is 't hert In den hemel best te bringen. Phil: 3, 20. 10. Hoe gelukkig waar u stant Dus op 't lant, Kondt gy uw geluk recht kennen, En met Godt maer ommegaan, Mich: 6, 8. Om voortaan Meer en meer aan hem te wennen ! Job 22, 21. 11. Jesus kennen maakt ons rijk. 1. Cor: 1, 5. Phil: 3, 8. Schaad' en slijk {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Is daar alles by te achten. Mat: 6: 33:Hier door leert gy, allereerst, Elk om 't seerst, Na Godts Koninckrijk te trachten. 12. Jer: 9. 23. 24.Hebt gy op geen gelt of goet, Hoog van moet, Als veel grooten, u te roemen, By ootmoed'ge kennis Godts Is den trots Aller rijken niet te noemen. 13. Godt voedt elk hier met sijn deel. Spreuk: 30, vers 8.Is 't niet veel, Dat hy u hier geeft ten besten, Wat hebt gy, om u te voen, Veel van doen ? Kleine Vogels, kleine nesten. 14. Wie Godt kent, en dient en eert, Sijr: 31, 22.Is geleert Sich na kleine staat te voegen. Godtsvrucht brengt het grootst gewin 6. Tim: 6, vers: 6.Voor ons in, Met een sonderling genoegen. 15. Brengt gy slechts aan uwen oort Matt: 3, v: 8.Vruchten voort, Die geloof en boet betamen. Soekt, met heiligheits cieraat, Psal: 110, v: 3.'t Volk van staat Edelmoedig te beschamen. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} 16. Zijt doch nimmermeer alsoo Op het Loo, Als de dorre doode boomen, Jud: v: 12. Die daar op een Brink noch staan, Daar voortaan matt: 21, 19 Vrucht noch bladt weer aan wil komen. 17. Maar zijt als een boom, geplant Psalm: 1, vers 3. Aan de kant Van den Berkel, daar ter zijden, Die zijn vrucht, in sijn saysoen, Frisch en groen, Voortbrengt op bequame tijden: 18. Hebt gy in de kerk Godts woort Luc: 12, 28. Aangehoort, Vloeit niet door, gelijk de sluisen, Hebr: 2, 1. Die gy dan weer over moet, Daar de vloet Nu en immer door komt bruisen. 19. 't Geen gy hebt, dat houdt wel vast. Openb: 3, 11. matt: 11, 30 Jesus last Is gemakkelik te dragen, En sijn jock is licht en sacht, Mits sijn kracht Ons in alles selfs wil schragen. Phil:1, 13. 20. Amen. Godt doe selve nu Jer: 28, vers 6. Dus aan u; {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Hy bevestig' dit altsamen Ja hy selve doe alsoo Aan het Loo, Als wy van hem bidden. Amen. Aan onse Gemeinte in Hupsel. Men kan 't singen op de wijse, Laet een ander klagen, kreunen. Siet onse Gesangen, Fol. 148. 1. HUpsel, houdt u hups en cierlijk, Phil: 4, 8. Dat gy, om uw hupsche deugt, Waarlik hupsel heeten meugt. Rom: 13. v: 13.Draagt u zedig en manierlik, Dat elk-een uw hupscheit roem, En van hups u hupsel noem. 2. Gaat geduerig hups te kerken. Nergens is 't soo hups, als daar. Daar sal elk in 't openbaar Matt: 5, vers 16.Sien uw goed' en hupsche wercken; En Godt krijgt'er dies te meer T'saam van u en andren, eer. 3. Moet uw kerk-gank vlak door 't velt zijn Dat men woest en eensaam siet, Hebt daar in doch geen verdriet: Hoogl: 7, vers 11.Want daar kont gy best verselt zijn Met den lieven Godt in 't stil, Na uws herten wensch en wil. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Daar kont gy u best bereiden Met gebeden en gesmeek, Eph: 6. 18. Dat gy doch niet uit de preek Sonder voordeel weer meugt scheiden. Wat al hulp geeft Eensaamheit, Als se wel wordt aangeleit ? 5. Dies te vyer'ger en te vryer Kan men bidden op een oort, Matt: 6, 6. Daar geen mensch ons siet of hoort; En hoe vrijer dan, hoe blijer. Bruykt gy woorden of gebaar, 1. Sam: 1, 12, 13, 14. Niemant en bespot die daar. 6. Jesus selfs socht hier beneden Marc. 1, 35 matt: 14, 23. matt: 26, 36. Luc: 22, 44. Dickwils sulk een vrije stee, En heeft in Gethsemane, Eensaam, allersterkst gebeden. Eensaamheit geeft geen verdriet, Psal: 62, 9. Daar men 't hert voor Godt uit giet. 7. Of, mishaagt u 't eensaam wand'len, Soo bescheidt of wacht malkaar, marc: 16, 12 Luc: 24, 13, &c. Om in 't vrije velt aldaar Van wat stichtliks t'saam te handelen, Soo als Jesus Jongren deen, Daar hy self quam by haar treen. 8. Woont gy schoon wat van de Kerk af, Schikt het, dat gy op uw tijt 's Achtermiddags daar weer zijt. Maakt'er slechts gewoont en werk af, {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Om u van uw disch te spoen, Jo. 6, 51, 58 En met hemels kost te voen. 9. Dan sal 't u gemakklik vallen Wat een aar met moeite doet. Arbeidt wordt door lust versoet; Luc: 10, 42.En om 't beste deel van allen, Schoon 't een dwaas niet agt noch kent, Mag wel vlijt zijn aangewendt. 10. 't Is mijn vreugt en wel-behagen, Dat ik somtijts u besoek, Hupsel, in u hupsche hoek, En sal nimmermeer vertragen, Waar ik immer met het mijn U voortaan te dienst kan zijn. 11. Schoon ik, als de dagen korten, En de wegh wort vuil en nat, Kout en windig, weeck en gladt, Mijne bykomst op moet schorten, 't Schort dan aan mijn liefde niet, Maar aan tijt, gelijk gy siet. 12. Eer ik op den dag des Heeren Openb: 1, 16. Mijn gesette taak en werk Afgedaan hebb' in de kerk, Siet men meest den dag passeren. Soo 'k dan elders noch verschijn, 't Moet niet al te verre zijn. 13. Of ik selfs wel, sonder schroomen, {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Tegen weer en wint kan staan, En door dik en dun wil gaan, Om aldaer by u te komen, Mijn geselschap schroomt'er voor, En het kander soo niet door. 14. 't Vreest voor al voor 't overvallen Van des avond, mits de tijt Ons al stillekens ontglijdt, Als hy met een soet gevallen Dus in Hupzel wordt besteedt. 't Wordt dan duyster eer men 't weet. 15. Maar zoo 'k somtijts hier of ginder Meermaels dan in Hupsel kom, Mijne liefd' en is daarom Tot u allen niet te minder. Komt de zoete tijt weer aan, Dan moet gy voor andren gaan. 16. Denkt'et vry, dat mijn verlangen Rom: 1, 15 &c Na u allen grooter zy Dan het uw oit is na my. Voelt g' uw hert aan my te hangen, 't Mijne hangt aan u ook weer, En misschien al vry wat meer. 17. Kan mijn komst u oit verblijden, Komt, als d'ander buerten doen, Dan ook vaardig tot my spoen, En vloeit toe van allen zijden, {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat wy t'samen vroolijck zijn, Ik door 't uw', en gy door 't mijn. 18. Neemt mijn Boekjes t'saam in dank aan. Isser onder u een man, Die daar uit iet lesen kan, Schikt u by hem op de bank aan, Col. 3: 16. En hoort toe; of singt te saam, Zijt gy daar toe ook bequaam. 19. Of men juist geen fraye stem heeft, 't Komt daar op by Godt niet aan, 1. Kon: 1, vers 39. Die het herte kan verstaan, Dat de meeste kracht en klem heeft. Doet uw beste by malkaar, Met het een gesank op 't aar. 20. Deut: 32, vers 32,Laat het, als een regen, druppen Op uw zielen allermeest. 't Hert, ontsteken door Godts Geest, 1. Sam: 2, vers 1.Sal my ook in Hupsel huppen, En opspringen van geneugt. Wel bekom' ons dese vreugt. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan onse Gemeinte in de buerte genaemt den Holterhoek. Op de wijse; Dus in onsen Godt verblijdt. Of; wel op, wel op, ik ga ter jagt. 1. HOlterhoek, hoe klein gy zijt, Gy maakt my al mee verblijdt, Als gy nadert, En vergadert, Daar ik in uw buerte maar Kom besoeken d'een of d'aar. 2. Schoon gy ook maer, met u all', Twee of drie waart in getal, 'k Gaaf u eere, Mits de Heere Matt: 18, vers 20. Selfs tot twee of drie alleen Geern' in 't midden wenscht te treen. 3. Of gy, in geringe staat, Dus eenvoudig henen gaat, 'k Acht u echter Niet te slechter, Mits ik my sorgvuldich wacht Matt: 18, vers 10. Dat ik noit het klein veracht. 4. 'k Sing u mee een Liedtje toe, Als ik d'ander buerten doe. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Holterhoekje, Neemt dit Boekje, Vol van geestelijck gesank, Door my selfs gemaeckt, in dank. 5. Laat het noit weer van u gaan. Kont gy 't selve niet verstaan, Of niet lesen; 't Sal doch wesen Tot bewijs aan ieder-een, Hoe 'k u hertlik min en meen, 6. Wat gy selve niet en vat, Sal de Jeugt uit onse Stadt U wel seggen, En uitleggen, Soo gy my en haer besoek Geern' hebt in den Holterhoek. 7. Schoon uw buert de kleinste zy, 't Komt uit ander buerten by, En vermeert u. Elk begeert u Tot geselschap aan zijn zijdt. Maakt de plaats vry ruim en wijdt. 8. 't Is een lust om aan te sien, Hoes', in menigt, tot u vlien. Stoelen, banken, Leeders, planken, {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} En al sulk gezeet wordt dan In der haast soo vol als 't kan. 9. Komen wy aldus tot u, Weest dan ook van ons niet schuw; Komt tot d'andren Met malkandren, Wordt maar ergens hier ontrent Ons by-een-komst u bekent. 10. Maar maakt boven-al uw werk Van te komen in de Kerk. Loopt niet verder, Want uw herder Wijst u aan, waar Jesus weidt, Hoogl: 1, vers 7. En waar hy sijn kudde leidt. 11. Jesus roept u met sijn stem: Joa. 1: 10, vers 27. Hoort gy die, en volgt gy hem, Dus genegen, Op sijn wegen, Soo en gaet gy nimmer mis, Noch verdwaalt in duisternis Joan: 8, vers 12. 12. Blijft door liefde t'saam gevoegt, Col: 2, 2. En met Christus vergenoegt; Wilt hem kennen, Ph: 3. 8, 20. Hoogl: 1, 4. Joan: 6, vers 68. En na-rennen. 's Levens woort heeft Hy alleen: Waar soudt gy dan anders heen ? {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} 13. 1. cor: 9, 24. Joan: 5, 26, 27, 50, 51.Hoopt op Hem, en loopt om prijs. Soekt hem niet om d'aardsche spijs, Hy wil geven Spijs ten leven, Ja is selfs het levend broot, Dat ons vry maakt van den doot. 14. Wat de werelt hoog weerdeert Schijnt te klein voor uw begeert'. Phil: 3, 8. Joan: 14, 23.Christum winnen En beminnen Is het allerhoogste goet, Daar men sterk na trachten moet. 15. 1. Cor: 6, vers 10.Wilt gy rijk zijn en geacht Boven alle staat en macht, Psal: 17, 14. Phil: 3: 19. Phil: 3 8. Mat: 6, 33.Daar de menschen Hier na wenschen, Acht al 't aardsch' als drek en slijk, En staat na Godts Koninkrijk. 16. 1. cor: 1, 26, &c.Denkt, dat Godt en wijse lien Op uitwend'ge glans niet sien. jac: 2, 2, 3, 4. Spreuk: 12, vers 26. Obad: vers 2, 3, 4.Elk rechtveerdig Is meer weerdig Dan sijn naasten, die te hoog Door sijn waan en trotsheit vloog. 17. 2. sam: 6, 22. Jac: 1, 9.'k Hou my selfs op 't hoogst vereert, Als ik met u ben verneert, {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} En wy t'samen Iet beramen, Daar Godts lof en heerlikheit Ps: 34, 2: 4. 1. cor: 10, 31 Lieflijk door wordt uitgebreidt. 18. 'k Wandel niet in iet, dat my Psa: 131, 1. Al te groot en wonder zy. U te stichten, 2. cor, 12, 13. matt: 28, 19. Rom: 15, 4. T'onderrichten, Of te troosten, met Godts woort, Is de vreucht, die my bekoort. 19. Dat een aar verheven schijn, Ik wil met u nederig zijn, Liever singen Met geringen, Dan na hooge dingen staan, Die mijn ampt niet aan en gaan. 20. Maar leeft gy ook dus in 't kleen Met uw eygen staat te vreen. Heb: 13, 6 't Groot en heerlijk Schijnt begeerlijk, Maar veel moeite, sorg, en last, Isser in 't gemeen aan vast. 21. Die sich na geringhe stant, Buiten nijdt en strijdt, op 't lant, Met genoegen, Weet te voegen, {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Isser vry wat beter aan, Kond' hy sijn geluck verstaan. 22. 2. Cor: 7, 1, Deut: 26, 29Zijt gy klein, zijt rein te saam, En wordt groot en hoog van naam Door uw handel En uw wandel. Psalm 16, vers 3.Heilige Godtvrucht'ge lien Zijn meest heerlijk en gesien. 23. Psalm 93. vers 5.Heiligheit is in der daat Voor Godts huis het best cieraat. Die vercier' u, Psal: 143. vers 10.En Godt stier' u Door sijn woort en Geest voortaan, Jes: 35, 8.Om sijn heil'ge wegh te gaan. 24. Psalm 146, vers 2. 1. Cor: 1, 4. 1. Thess: 3, vers 9.Soo sal ik, mijn leven lank, Met een dankbaar lofgeklank, Godt daar boven Hertlik loven Om uw yver, liefd', en deugt, Daar gy meest my door verheugt. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan de samentlijke Gemeinte van Eibergen. Op de wijse; Mallem, waardste na-gebueren. 1. LAat de wereldt, los van sinne, Singen, met veel lust en Vreugd, Jes: 23, 16. Van onkuische liefd' en minne, Tot bekooring van de Jeugt. Pred: 11, 9. Ik hebb' al soo groot verlangen, Dat ik, met een kuisch gemoet, 1. Tim: 5, 22. U mijn Vreugt- en Liefde Sangen Steets toesingen mag soo soet. 2. 'k Sal met lust en yver hellen, 2. Cor: 11. vers 2. Om u, als een reine maagt, Eenen manne voor te stellen, Dat gy hem alleen behaagt, 2. Cor: 5, 9. hos: 2, 18, 19 Joan: 2, 29. Eph: 5, 25. Joan: 13, 1. Christo, die u heeft verkoren Tot sijn Bruidt, en eens voor al Liefd' en trouw heeft toegeswooren, Die hem noyt berouwen sal. 3. Lieft en looft hem 't allen tijden; Joan: 14, 23. Luc: 12,, 36. Acht hem hoog, en wacht op hem, Op dat ik my magh verblijden Om des Bruidgoms lieve stem, Joan: 3, vers 29. Hoogl: 2, vers 10. Daar hy selve sijn vriendinne Soet mee toespreekt en ontfangt, {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Cor: 6, 6. 1. cor: 6, 17.Als sy hem, uit suivre minne, In den Geest soo vast aan hangt. 4. 1. Thess: 2, vers 19.Welk is onse hoop of vreugde, Onse roem of eere-kroon ? Gy, soo gy u schikt ter deugde, Gy, voor Jesus glori throon. Jer: 9, 23. 2. Cor: 1, vers 14.'k Wil geen ander roem begeeren, Dan dat ick slechts in dien dagh, In de toekomst onses Heeren, Over u my roemen magh. 5. 1 kor. 9, 17.Loons genoeg hebb' ik te hopen, Soo 'k dan sie, hoe 'k niet om niet Phil: 9, vers 16Hebb' gearbeidt noch geloopen. Hierom acht ik geen verdriet, Handl: 20, vers 24.Noch geen moeijelijcke dingen, Als ik mijnen dienst alleen Mag met vrolikheit volbringen, 2. Cor: 3, 3. En met vreucht aan u besteen. 6. Phil: 4, vers 1.Soo dan, mijn cieraat en eere, Mijn gewenschte Broeders t'saam, Hand: 5, 41.Staat alsoo doch in den Heere. Lijdt en strijdt om Jesus naam. Laat u noit van 't goe verhinderen. 3. Joan: vers 4. Ik en hebb' geen meerder vreugt, Als dat gy, mijn waarde kindren, In de waarheit wandlen meugt. 7. Hoe sou 't anders wesen konnen ? {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Mits ik al mijn tijt en vlijt Slechts aan u begeer te gonnen, Die my aanbevolen zijt. hand: 20, 28. Die 'k uit liefd' ook, als een vader 1. Thess: 2, vers 11. Sijne kindren, troost' en sticht'. Daar ik schatten voor vergader 3. Cor: 12. vers 14. Door een vaderlijke plicht. 8. 'k Soek u alle rijk te maken, 2. cor: 6, 10. Matth: 6, 19, 20. Niet met schatten deser aard, Die door my en mijne saken Nimmer sullen zijn vergaart, Maar met geestelijke gaven, Rom: 24, 18 Eph: 1, 3. Ps: 63, 2, 3. Op: 14: 13. Die men van den hemel erft, Die begeer'ge zielen laven; Die men mee draagt als men sterft. 9. Helpt my Christus Koninckrijke Col: 4, 11. Steeds verbreiden over-al, Dat uw aanwas klaarlik blijke, Col: 2, 19. Soo in yver als getal. Helpt my t'saam, als onverdriet'gen, Hand: 5, 14. 1. cor. 15, 51. hand: 26, 11. Jac: 4, 7. 1. Pet: 5, 8. Satans helsche rijk en macht Door uw tegenstant verniet'gen, Altijt nuchter op uw wacht. 10. Wandelt na den rechten regel Phil: 3, 16. Onser ingedrukte leer, En zijt my alsoo het zegel 1. Cor: 9, 2. Mijner roeping in den Heer. Daar wat goets door my geplant is, 1. Cor: 3, 6. psal: 101, 8. Ezech. 3, 14 1. Tim: 4, 4. En veel quaats is wech geruimt, Siet men, dat Godts eigen hant is, En mijn ampt niet is versuimt. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. Matt: 3, 1. Heb: 13, 17.Draagt bekering-weerdge vruchten; Soo doe ik met vreugde 't mijn. Doe ik 't met verdriet en suchten, Dat zal u niet nuttig zijn. Joan: 16, 6, 12.Ben ik droevig en verslagen, 'k Ben dan ook min toegerust Om veel goets u voor te dragen, 2. Thess. 5, 19. En de geest wordt uitgeblust. 12. O dan, laat ons, waar wy meugen, Doch malkander, dag by dag, Soo verquikken en verheugen, Psal: 16, 9. 1. Thess, 3, vers 9. Dat ons' herte juich' en lacch'; Dat wy God met zegeklanken, Altijt even frisch en bly, Onderlinge mogen dancken, Ik voor u, en gy voor my. 13. 1. Cor: 11, vers 2.'k Hebb' u lief, en moet u prijsen, Om uw liefd' en vriendlikheit, Die gy my soeckt te bewijsen, Soo gewilligh en bereit. Luc: 10, 39, &c.Maar u lust om 't woordt te hooren, En het blijkelijk bewijs 1. pet: 1, 23: Joan: 4, 34.Dat gy daar door zijt herbooren, Is mijn soetste drank en spijs. 14. Wilt gy my genoegen geven, 1. Cor: 3, 3. 1. Th: 3, 8. 2. cor: 5, 17. Doet dan met mijn dienst profijt; 't Geeft my als een nieuwe leven, Soo gy nieuwe schepsels zijt. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat ik soeck, en meest begere, 2. cor, 12, 14 Is niet uw lieftaligheit, Maar insonderheit Godts eere, 1. cor, 10, 31. Rom: 10, 1. 1. cor, 10, 33. En uw eigen saligheit. 15. Bidt, dat Godt my wil verstercken, ep: 6, 18, 19. Phil: 1, 19. marc: 16, 20. hand: 16, 14. Joan: 16, 8. jo: 17, 26, 27 Ps: 119, 36. rom. 16, 26. En door sijnen Geest voortaan Soo geweldich medewerken, Dat uw herten open gaan. Hy moet selfs u overtuigen, Als van ons iet wert geseit, Ja verstant en wille buigen Tot geloofs gehoorsaamheit. 16. Laat ons Godt alhier soo loven, Ps: 95, 1, 2. Openb: 15, vers 4. op: 7, 11, 12. Spr: 1, 33. openb: 21, 4. openb: 19, 7. openb:7, 12. Dat wy namaals sijnen naam Ook verheerliken daar boven, Met veel duisend Englen t' saam. Daar het alles, sonder vreesen, Sonder moeit of arrebeit, Vreugt-en LiefdeSang sal wesen In der eeuwen eeuwigheit. EINDE. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Opde MIS-geloovige MISSE. HIer is ter hant, Een MIS-Verstant, Van MISSELIKKE Papen; En MIS-gaende Schapen; Gy die MIS-prijst, Of MISSE prijst, MIs-gunt my niet u Ooren; Wilt mijn MIS-noegen hooren: 't MIS-luckt, of raeckt, MIS-schien het maekt Ten minsten, een MIS-trouwen Van op de MIS-te bouwen, En niet so dier, Om 't Vage Vier, Te doen een dwasen MIS-koop, Door een MIS-grepen MIS-hoop. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Siet dat gy niet en MIST, en wilt u niet vergissen, Wie hier niet heeft gemist die kan de MISSE MISSEN; MIST gy den hemel niet, So MIST gy niet met al, 't Is MIs al wat de MIS u dan noch geven sal; Maer so gy MIST alhier u MIS-daet te verlaten, So staet gy MISSELIK, geen MIS sal namaels baten: MIS-troostigh sult gy sijn al maekt gy 't MIS baer groot, Als satans MIS-gunst u in d'helsche MIST verstoot O MISSE MIS'LIK dier ! O MIS-dracht sonder weerga. Hoe werden sy MIS-leydt die volgen uwe leer na. O MIS-verstandigh volk, u MIS-doen, is MIS-doen, Uw Oogen sijn BEMIST, dies kunt gy 't niet vroen. So 't MIS-dight is MIS-dight, Segt waer de MIS greep ligt. Wilhelmus Sluyterus. EYNDE.