Timbre de Cardone Jan Jansz. Starter Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Timbre de Cardone van Jan Jansz. Starter uit 1618. In hoofdstukken met gotisch en romein wordt romein steeds cursief weergegeven. fol. ***4v: conen → connen: ‘in een sterflijck mensch sou connen vereyschen’. fol. ***5r: vreindt → vriendt: ‘ende dat hy een vriendt hadde’. fol. ***5v, A3v, E4r: in de gebruikte scan zijn deze pagina moeilijk leesbaar. Onduidelijkheden zijn tussen vierkante haken aangevuld met behulp van exemplaar Universiteitsbibliotheek Leiden, exemplaar: 1100 D 35: 1, scan van Google Books. fol. A3r: Lief!ken → Liefken!: ‘Ach Liefken! can, om reden’. fol. A3v, noot h: het onjuiste nootteken g is verbeterd. fol. B4v: Vat's → VVat's: ‘VVat's dat?’. fol. B4v: Vel → VVel: ‘VVel Alberigo, hebt ghy d'oude vrou’. fol. C1r: Eeuv → Eeuvv: ‘De roem van dese Eeuvv, de Spiegel’. fol. D1r: en → een: ‘ghy doet vvel, het is een Nimpha’. fol. D1v: hetttit → hettit: ‘Ick siuch wol hettit is’. fol. D2v: zjit → zijt: ‘Ghy zijt nu so wel verwaert of ghy’. fol. E2r: Ballaco → Balacco: ‘Seght dat hy binnen comt. Balacco’. fol. F1r: d,archste → d'archste: ‘Als d'archste hoeren, die van schult hun steets’. fol. F2r: tsalmen → tsamen: ‘Timbre. Rodrigo, tsamen al pratende uyt’. fol. F3v: en → een: ‘Ick die een Bode ben van blye vreucht’. fol. H1v: allen → alleen: ‘Op my, my die alleen de oorsaeck ben’. fol. H2v: vertrouven → vertrouvven: ‘Comt spiegelt u aen my en vvilt niet licht vertrouvven’. fol. H4v: rrouvven → trouvven: ‘Gheen ander echte vrou te trouvven als de gheen’. fol. I1r: nauvelijcx → nauvvelijcx: ‘Iae nauvvelijcx een mensch ghesien’. fol. I1v: hgemaniert → ghemaniert: ‘So schoon, so cuys, so vvijs so treflijck ghemaniert’. fol. I4r: sprect → spreeckt: ‘Van herten graegh, staet op en spreect’. star001timb01_01 DBNL-TEI 1 2021 dbnl exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: KW 447 G 12 Jan Jansz. Starter, Timbre de Cardone. Jan Jansen Starter, Leeuwarden 1618 Wijze van coderen: standaard Nederlands Timbre de Cardone Jan Jansz. Starter Timbre de Cardone Jan Jansz. Starter 2020-11-26 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Jan Jansz. Starter, Timbre de Cardone. Jan Jansen Starter, Leeuwarden 1618 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==***1r==} {>>pagina-aanduiding<<} I. I. STARTERS Blyeyndich-Truyrspel, VAN TIMBRE DE CARDONE ENDE FENICIE VAN MESSINNE, Met een Vermaecklijck Sotte-Clucht van een Adcocaet ende een Boer op't plat Friesch. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TOT LEEVWARDEN, Voor Ian Iansen Starter, Boeckvercoopers by de Brol, in d'Engelsche Bybel. Anno, 1618. {==***1v==} {>>pagina-aanduiding<<} {==***2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot de Kunst-vroede Lesers. ROemwaerde gheesten, die, misschien, dit spel sult lesen Met een keurigh oogh schijnt het u vreemt te wesen, Dat het dus onbewrocht comt over voor de dach? hoe so? Ick ben gheen Heynsius, gheen Hooft, gheen Bredero. Wiens vloyende ghedicht, en wel ghevoechde reden Ick niet nae volghen can, dan met seer traghe schreden. Doch ick heb hier nae 'tgheen men hoogh in 'trymen acht. (Naer uyt ghekipte re'en) in 'tminste niet ghetracht, Mijn eenich ooghen merck, was, 'tspel wel af te deelen Op dat het cierlijck, cort, en werckelijk mocht speelen Heeft het nu daer alleen d'aenschouwers in vermaeckt So heb ick 'twit daer ick nae doeld' op 'thooft gheraeckt Maer so veel moet ick noch tot mijn ontschuldingh' segghen Hoe wel ick daer noch prijs, noch eer met in sal legghen Dat wat men metter haest en sonder aendacht maeckt Seer selden tot den top van goet ghedicht gheraeckt En dit heb ick, om re'en, die ick verswygh gheschreven So spoedich als het my de pen heeft opghegheven Dan ghy sult segghen weer, ('twelck ick in 'tgoet verstae) Is 'tinder ijl ghemaeckt, het werck is weer daer nae Doch ick verhope dat hier in de welghesinde Gheen vreemde woorden noch gheen hardicheyt sal vinden Want dat zijn dinghen die ick Eeuwich heb met vlijt In alle mijn ghedicht ghelijck de pest ghemijt Neemt dit dan aen in danck en wilt het gheen door lesen Dat u in 'tspeelen sou veel aenghenamer wesen En ick sal u Eerstdaechs, o vrienden (so ick mach) Wat Cierlycker gherijm gaen gheven voor den dach. I. STARTER Gunst baert Nijdt. Waerschouwinghe tot den Leser. So hier Doctoor of Boer u raeckt, denckt (zijt ghy schrander) Daer meent hy my niet met, dat schiet hy op een ander. {==***2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot Lof des Autheurs. ROemt vry wijs-gierich Grieck, met d'eer-gierich Romeyn, Op dijner talen nut, als oft ghy waert alleyn De put, daer uyt dat wy het water moeten scheppen, Eer wy ons Tong, oft Pen, in ne'er-duyts durven reppen: O neen, dit's ijdel waen die eygen liefd' dij baert, Ons meening can genoech in ne'er-duyts zijn verclaert, Sonder dat wy een woord dij hoeven te ontlenen, Dus laet Homerus vry naer Grieken reysen henen, Laet Maro oock sijn Dicht vry schryven int Latijn, Laet vry Terentium, met Plauto daer sy zijn, Wy soecken haerder niet, wy zijnse niet behoevich, 'tZy tot Bly-vreudich of tot tranich Truyr-spel droevich, Tot bortich Batement, of Minne-versen die Ick in ons Moederstael, so konst-rijck vind en sie, Dat ick, door Redens dvvang, moet opentlijck belyen, Dat 'toud Gedicht en is by 'tnieuw maer leurderye, Vraegt ghy my naer 'tbewijjs, ick seg 'tis niet van noo', Wat hoefter meer bewijs als' twerck seyt, 'tis al-soo. Siet hier het konst-rijc werck eens cloecken Dichters aerdich, Die geen prijs heeft van doen: maer dubbel prijs is waerdich, Want hy in onse tael, Don Timbre de Cardoon, Doet spreecken op't Toneel, met een so claren thoon, Van treffelijcke re'en, en woorden uyt gesondert, Dat elck die 'thoort, daer af, op 'thoogste is verwondert. Trotst nu Coud vriesch Land, praelt stercke leeuvvich stadt, Dat gh' in u pael begrenst, dat ghy in u muyr bevat, Een soo zin-rijcken Hooft, een soo Konst-rijcken Dichter, {==***3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Een claer Leyd-Star ter nood, elck duyster oogs verlichter, Die in sijn vloeyend' dicht so vast en seecker gaet, In soeticheyt van stijl, en wel gheraemde maet, Dat ick gheloof hy moet van Pallas zijn ghebooren, Of dat hem Pallas heeft als eyghen Soon vercooren, Nu Star ter wijl ghy leeft, steeck dijn hooft in de lucht, Op dat ons oog beoog de glans van dijn gherucht, So sal elck Sangs-godin tot dijn arbeyds beloonen Dijn naem met eer, dijn hooft, met lauwerier becroonen. En of 'tgrof onverstandt, uyt nijt, dy weygert eer, D'eer sal dy evenwel nae volghen als haer Heer: Want ghy by ons niet min g'acht zijt, als by Hollander Zijn Heynsius, en Hooft, Bredero of Vermander. Het oude Spreeck-woord seyt, dat hy is vveert ghe-eert Die deugdelijck profijt elck met genuchten leert, Dit doet ghy Star te recht, tot nut van al de Friesen, Die door u helder licht sien moghen 'tbest te kiesen. BOVDEWYN I. WELLENS Verkiest het beste. {==***3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Ode, Ter eeren vande Tragy-Comedie, Ghedaen door den Konstryken I.I. Starter. VRye vriesche kloeke geesten, Komt mal tzamen minst en meesten, Om laurieren t'kloecke hooft, Dat veel dichters glants berooft Door zijn lieve Minne-lieden, Door zijn Reden-ryx bedienen, Door zijn zoete boerdery, Die verdryft de fantasy, Door bly-lacchende Comedy, Of bebloede traan-Tragedy, Door al wat zijn kloek breyn teelt, Ende mildelyck ons deelt Twelck zijn lessen om te leeren, Die int Konsten dal verkeeren, Trappen zijnt en lief gelok, Tot het zoete Hoef-slaghs zok: Tot Konstryken Myter-Berge, Gaat hy ons altzamen tergen Hy is klare Star-ter toog, VVaar op elk Lief-hebber toog Houdt om vinden d'Eeren-Haven, {==***4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dichter dankbaar neemt zijn gaven Ende schept daar in vermaak, Volgt hem als een zeker baak, VVilt daer by u werk af peilen, G'lyk die, tmarber vocht bezeilen Om te vlieden het verdool, Op de Noord of Zuyder-Pool Op bekende veile baken, Vlytig hare gissing maken Doet ook zoo, en met u vloet, Volgt des flicker Star-ter nood. Star-ter liefde van ons allen, Laat u helder licht vry brallen Rijst, rijst haastig op u hoogt, Dat u elk met lust beoogt En d'hoofd-slapen eerlyk cieren, Met een krans van Olivieren (Konst-Goddinnens groen geteel,) Zittend op Musas Toneel Int Banket van dry maal dry, Zusters, die met Ambrosy Ende Nectar t'allerstede, Toeven die by hun Zoekt vrede. OLIVIER zoekt vrede. {==***4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Inhout des Spels. DOn Timbre, Grave van Colisan, seer hoogh ghesien by den Coningh van Arragonien, hebbende een seer bloedighe slach in Cicilien, teghens de Franzoysen, gheslaghen, (die naemales wiert ghenaemt de Vesperen van Cicilien) en dat om de groote Moordt die daer onder de Franzoysen gheschiede, comt by gheval voor by het venster te lyden van Fenicie, een Eedele Iuffrou, Dochter van Lionato, oldt zijnde omtrent 15. Iaren, ende nochtans begaeft met alle volmaecktheden, die men in een sterflijck mensch sou connen vereyschen, het welcke den Grave so vierich heeft doen branden in haer minne, dat hy dach noch nacht gherusten con, hy gheen middelen siende om haer sijn minne t'ondecken (vermidts het in Cicilien gheen eerlijcke Dochter gheoorloft is, met eenich Mans persone spraecke te houden) maeckt kennisse met een Oude Vrouwe, die ghewoonlijck een huyse van de ghemelde Fenicie verkeerde, ende doet door haer soo met brieven, als Claechliedekens (want gheschencken dorst hy haer noch niet senden) aensoecken om {==***5r==} {>>pagina-aanduiding<<} haer wederminne te ghenieten, maer te vergheefs, want Fenicie hoe wel maer 15. Iaren oudt zijnde, hiel nochtans de eere soo vast in haer ghedachten, dat alle listicheden die de Graef door 'toude Wijf aenleyde, vruchtloos ende sonder eenighe nutticheden, ghebruyckt wierden, de Grave eyndelijck siende dat hy niet con verwerven. Overpeynsende de volmaecktheden harer deuchden, haer standtvastighe cuyscheyt, ende onverghelijckelijcke schoonheyt, wiert van zinne haer tot sijn Huysvrouwe te trouwen. Ende laet sulcx haren Vader door seker Edelman, synen vrient aen dienen, die 'tselve (seer verheucht zijnde) bewillicht, dit gheruchte verspreyde sich daetelijck door gantsch Messine, so dat het ter ooren quam van seeker Edelman, ghenaemt Gironde, ( die eerst nieuwelijcx van Castilien 'thuys quam) ende de ghemelde Fenicie grondelijck beminde, dese hem selven dus versteecken siende, meende te rasen, derhalven verghetende alle eere, redelijckheyt, ende trouwe, bedocht hoe hy twist mocht verwecken tusschende ghemelde Grave ende Fenicie, ende sont derhalven seecker panlicker nae de Grave toe, die onder 'tdecksel vande plicht dien hy de Grave schuldich was, hem wijs-maeckte dat de Dochter oneerlijck was, ende dat hy een vriendt hadde die soo dickmael by haer boeleerde als het hem gheliefde, daer by voeghende so de Grave hem beloven wilde, de gheluckighe liefde van sijn vriendt niet te melden, ende hem niet te beschadighen, dat hy hem leyden soude, daer hy 'tselfs sou moghen sien, de Grave seght het hem toe, ende laet hem ter plaetsen, hem vande Panlicker aenghewesen, op den bestemden tijdt vinden. Ondertussche, laet Gironde een van sijn Dienaers cleeden in Eedel- {==***5v==} {>>pagina-aanduiding<<} mans ghewaet, ende sendt hem, verselschapt met den Panlicker, ende eenighe ghewapende knechts, naer de bestemde plaets toe, twelck was een ghedeelte van Fenicies Huysinghen daer niemant in woonden, ende daer de Vensters vast nacht en dach open stonden 'tghemelde Gheselschap daer ter plaetse comende, liet de vermomden Eedelman, de Ledder rechten teghen de Vensters an, ende clom daer in, de Grave dit siende, ende wanende dat hy waerlijck by Fenicie inclom, gingh half woendende van gramschap wech ende stuyrden des anderen daeghs, den Eedelman dien hy te vooren ghebruyckt hadde om t'Houwelijck te maecken, ende liet den Vader aensegghen dat hy sijn Dochter niet begeerde, segghende dat het een loose Hoer was, daer by voeghende veel Claegh-redenen over haer ontrouwe, &c. 'tWelck de Dochter (haer ontschuldt wetende) soo ter herten nam dat sy meenichmael swijmde, ende nae veel clachten over de Heyloose valscheyt vande Grave, blijft sy al heel wech de Roep vanden Doodt Fenicie wordt door gantsch Cicilien verspreyt, doch ghebeurt het, terwijl de Moeder haer vermeende Dochter begon te wasschen, dat sy wat levens op haer herte voelt, ende doet derhalve so veel weer warme Doecken &c. Dat sy en de[el] weder tot haer selven comt, dit dus gheschiedt zijnde bestellen sy haer op 'tLandt, by haer Moey, ende laten niete min de Roep van haer Doodt daer volherden, begraven oock met groote pracht yet anders in haer plaetse, Gironde vernemende de Doodt van sijn Liefste, ende siende hem in sijn hope bedroghen, ghepijnicht van sijn gheweten, ontdeckt den Grave de gantsche Verradery, ende begeert dat hy, tot wraecke van sijn Liefste, hem wil doorsteecken, de Grave {==***6r==} {>>pagina-aanduiding<<} slaet het af, ende begeert dat hy met hem gaen sal nae de Vader, ende ontdecken hem naecktelijck hoe de saecke toeghegaen was, Gironde bewillicht het, gaet met hem, ende ontdeckt het de Vader, 't welck de goede oude Man hoorende, seer verblijdt zijnde, dat sijn Dochters onnooselheyt openbaer gheworden was, begeert van de Grave een bede, 'twort hem bewillicht, hy versoekckt van den Grave dat hy gheen Vrouwe, buyten sijn voorweten, ende bewillinghe soude trouwen, dit belooft hem de Grave, ende een wyle daer nae, gheleyt hy de Grave ter plaetsen daer Fenicie was, die nu door 'tverloop des tijds so verandert was, dat haer de Grave niet en con, de welcke (voldoende sijn beloften) haer trouwt, sonder te weten wie hy troude, eyndelijck, nae lange redenen ontdeckt hem de Vader hoe de saecke was toeghegaen, ende wie hy ghetrouwt hadde, 'twelck de Grave met groote verwonderingh aenhoorende, wort de vorighe droefheyt in groote blijdtschap verandert, ende Gironde trouwt Fenicies Suster. FINIS. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==***6v==} {>>pagina-aanduiding<<} Personagien. Timbre de Cardone de Graef. Gironde Eedelman van Messine. Pagie van Gironde. Faustina een olde Vrouwe. Fenicie de Dochter. Alberigo knecht van Timbre. Rodrigo Eedelman vrient van Timb. Pagie van Timb. Leonato Vader van Fenicie. Balacco een Panlicker. Eerste Verthoonder. Tweede Verthoonder. Pedro, knecht van Gironde inde venster climmende. Ephigenia Moeder van Fenicie. Doctor. Bode van Lionato. Suster van Lionato. Pagie van de Suster van Lionato. Bellefleur Suster van Fenicie. {==A1r==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Handelinghe. 1. wtcomst. TIMBRE, GIRONDE, PAGIE. Nae datter een groot gheraes van schieten, trommelen etc. binnen ghemaeckt is. Comt Timbre gantschs ghewapent wt, met twee Ruyters achter hem, ende seght teghen d'eene. ti. GAet voort, neemt ylich mijn besvveete paert te vvacht, Hy gaet voorder op het Tonneel, ende seght. Nu praelt de spaensche roem, nu leyt de Fransche macht, Nu sullen vvy voortaen met heuchelijcke cransen Laurieren onsen Kop in spijt van alle Fransen. Iae sien noch op het laest tot in haer eyghen landt Kenteyckens van ons cracht manhaftich opgheplant. O loffelijcke lof! ô Roemelijcke roemen! Ons salmen noch in 'teynd gansch onvervvinlijck noemen. Bestoven en besvveet, besoetelt met de vloet (Tot op d'Encklauvven toe) van het Fransoysche bloet Com ic nu uyt den strijdt, alwaer de Koegels vloghen Ghelijck den Hagel valt uyt de ghevvulfde boghen. Drie paerden onder my gheschoten zijn, maer ick En heb daerom ghetoont noyt teken vande schrick. Een Crijschsman onversaecht moet zijn gir. Mijn Heer! {==A1v==} {>>pagina-aanduiding<<} tim. Gironde! gir. Ghy zijt seer vvellecom, tim. En ghy seer vvelghevonde, gir. Hoe is de Crijgh vergaen? tim. Ons vyanden ontsielt, Zijn, tot den lesten man, vervvonnen en vernielt. gir. Soo t'u Ghenade niet te moeyelijck en quelde, Ick vvilde vvel dat hy my eyghentlijck vertelde Hoe het vvas toeghegaen, tim. Ick sout seer gaeren doen Gironde, vvaerde vrient, maer ghy cont licht vermoen Dat ick ben seer vermoeyt, en my niet lust te praten, Ick ben ghevvont, dus moet ick my ontvvap'nen laten. gir. Mijn Heer, tis vvaer, ic sie, ic sie vvel dat het bloet V vvapens heeft geverft van d'hoofde tot de voet, Ontschuldicht my, ick bidts, tim. Ha! vrient, van herten gaeren, Nu d'Heere sy met u. gir. De selfde vvil u sparen. Daer gaet de Grave heen, Vervvinner uyt de strijt, En ick verslijt helaes hier minnende mijn tijt, Ick min met lijf en ziel, vvien sou dat niet verdrieten[?] En can van mijn Goddin gheen vvedermin ghenieten O overschoone Son, Fenicie, mijn licht, {==A2r==} {>>pagina-aanduiding<<} VVaerom verbercht ghy voor u Dienaer u ghesicht? Ick vveet vvel lieve Lam (tis vruchteloos te svvygen) Dat mijn ghedachten nae te steyle Bergen styghen. En dat haer op het laetst, het zy dan vroegh of laet Een onversiene val noch te vervvachten staet, Vermits sy vanghen aen met tomeloose zinnen V hooghe schoonheyts glans dus vierich te beminnen: Maer Goddelijcke maeght, mijn loffelijck ghemoet Can van geen and're spijs als Hemelsch zijn ghevoet pag. Fenicie comt daer aan, de Dochter Lionate gir. So comt vrou Venus self, ach! vvaer salic my late? Ick vvil my hier so lang vvat houden, of misschien Ick veylich hier van daen haer schoonheyts glans mocht sien. 1. Handelinghe, 2. wtcomst. FENICIE, FAVSTINA, GIRONDE. fen. VVilt Dorithea hier te comen voort gebieden. fav. Het gheen mijn Vrou begeert sal inder yl gheschieden. fen. Tervvijl de gulde Son in sijn deurvvrocht Palleys Ontbint sijn gulde pruyck tot ciersel van sijn reys, Sijn paerden tvvemaeltvve spant voor sijn gulden vvagen, {==A2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Om so sijn groote glans dvvars door de locht te dragen VVijl 'tcorts-gevallen dau, vveer na de vvolcken rijst En Ops haer groene cleedt Saturni Vader vvijst, So lust mijn Ieughdich hert, geprickelt door een yver Te treden hier in 'tgroen omtrent mijns vaders vyver Nu ist den rechten tijt, dat met een soet ghequeel Der vog'len vlugh ghesvvarm haer minnelietjens te[el] Nu sietmen dat sy vast uyt haere nesten bruyssen En d'onghebaende lucht met vleughelen becruyssen, Nu sietmen dat 'tgediert vast uyt hun slaep ontvvaeckt En yeder na sijn aert sich vreughdich hier vermaeckt Men siet de vog'len dan op boomkens tirelieren, Dan hipp'len over 'tvelt, dan om de vvolcken svvieren En groeten met gesangh Tithonis vvaerde Bruyt, Die voor de blonde Son de poorten open sluyt gir. Besitster van mijn ziel, ô Spiegel van mijn vvegen Den Hemel die bedau u met syn rijcken zeghen Hoe nu? mijn schoone Son, mijn leven, mijn genucht Mijn licht, mijn troost, mijn heyl, hoe neemt ghy dus de vlucht, Ach vvilt my doch de glans van u ghesicht niet nemen Of mijn benaude ziel sal van dit rif vervremen fen. 'k Gis dat u Ioncker zijn de zeden onbekent Die men hier in dit lant te houden is ghevvent, {==A3r==} {>>pagina-aanduiding<<} gir. VVat zijn de zeden dan? fen. Mans moghen nau aenschouvven Veel minder houden spraeck met eerlievende vrouvven Dies vvilden ick niet om Cicilien uyt den gront Dat yemant, 'tzy, vvie 'tzy, my by u staende vont, Dus gunt my mijn vertreck. gir. Ach Liefken! can, om reden, fen. Ghy zijt nu hier in 'tlant, dus voegt u na de zeden. gir. Gunt my dan dat ic eerst kus u snee-vvitte hant. fen. Ic hoop niet dat ghy zijt behulpen met mijn schant, Ick bid u laet mijn gaen. gir. VVel moet het dan so zijn, Adieu mijn lieve Lief, denckt dan somvvijl om mijn Daer gaet mijn Engel heen, d'hertader van mijn leven, VVat sal ick nu bestaen? Ick vvil my gaen gegheven Recht naer Castilien toe, en sien of ick de min Can roeyen uyt mijn hert als ick niet by haer bin. 1. Handelingh 3. uytcomst. Roemer VVarnar Doctoor. Siouck Sipkes Boer. SIOVCK. Het wijlde Boole meyer te dwaan wessen! mijn wijf het my oontijnne dat ic joed yenDeurwaerder. Trouchjer wessen is to mijn hous, om my tesommeren. Slommerjen sen desententie. schententie dyer gien is, en ick wijt {==A3v==} {>>pagina-aanduiding<<} fersijcker dat het Proces iytte naetfurneert. finere wier, en dat iytte allermaast is, dit wier iytte yne seck naetconcludeert. quincluderre, en nu hab ick de slommatie naetaccepteren. acspetterre, wolle, dirom tins ick de Trouchjeier in cas seninjuria. Iutiaen oon te sprecke, den hy hetdefamatie. Desalmatie dien op mijn persoon, en ick wol op mijn persoon nindefamatie.Dominatie habben, nu moot ick yenconsultatie Constultatie nimme mey yen tijghe Doctoor, hoe ick mijncomparitien. Complicien rincht oonlissen sel, den ick wijt serlijcker dat sijnBesognien. BasuinenAbsurd. Labsurd binnen. Dirom tins ick so yet deVacantie. Ficcantie ten eynd is mijnAdvocaet.Abbecaet yen tijgeprocuratie. purgatie te jaaen, om mijnparti advers. party uyt dvvers yencitatie. schitatie te seynen dieexcellent. Eloquent is, den hy sel my[Iuramentum]. Ioormenten sen diecalumniae. Clommen dwaan, die hy op mijn persoon dien het, of dit sil meer as yen Deel mey spijlje, dit moot in mijnmemorie. bemorie tijgeobserveren lobserverjen. Het wylde wyrum! wyr mey hier oornse yen tyge Doctoor wenje, ick bin al by twaPublijcke. PugelijckeNotariussen. Snottarissen wessen, die by den HoveAdmitteert. Lammenterre wieren, den jo wiste my nin tyge rie, maer jo wijsse my by yenPostulerende. PistleerendeProcureur Prokroor. Die koe ven schipsbriuwen, quinckernellen En de Deel mey sijn Moet fertellen Dir naet out fergetten wier as Galg en Ret, Lijck as byExempel. Estempel sen schipbriuwen schriuwer altemet Ontmestje, ontsprietje, Ontseylje, ontflietje, Ontwortelje, ontvroetje, Ontboomje, ontkloetje, Hy macke my de holle corts op de tin, Het wijlde Sarle wijt icker meer sin, De Deel hyer by [trittich] hyten, yen graet Boeck sen sol Hy naemd' het so tjoed, syt [sieen], Ia, Ia, yenProtocol. Brecol Ick wol t'iymme naet lissen wa dat het wier, {==A4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Den oon sijn dwaan merck jymme 'tschier Het is yen Man ven oonsjaen Alle wraad wol mey hun habbe te dwaen. Maer hy wijsse my jytte by yen oor wyrum, die Deel wist my ried te jaan en mijn lectien te schanderre, of hijse wt yen Rol hie lessen, en doe ick hem sey sen dy oorPhrais rustica. Pilatus Prookroor seyerMundus vult decipi. Mondus vol beschiti, ick wijt naet het wyrum het te sissen is, den ick tins, vvyse ljoe habbe omme moule graete birden, dat het dat te sissen is, den seyer, ick hab jytte yen graet Boeck dirCorpus Iuris. Porcus Luris hiet, wustu dir twaa fleamske meyyen Buttergone oon weye, so wol ick dy mijnAdvijs. lavijs tijge jaan, en dijnPladoyen. Claddoyen inconscriptis conscripsis stellen. ROEMER met een folio Boeck in d'handt. O Corpus Iuris, quot sunt in te fraeye dinghen! SIOYCK. Dit is versijker de Porcus Luris dir ick so folle ven haerd hab. ROEMER Quid non tentavi? 'k heb weest in alle hooghe Schoolen, Ita ut demum nil voor my meer is verhoolen In Spagnien, Vranckrijck, Rostochus, Bremen & Hamburgh. Daer heb ick door mijn konst en seer gheswint verstant De wijsheyt van mijn Kop gansch braef gemaeckt becant, Cum ego tot Orliens my laestmael liet promoveren, Tum (spraken de Doctors) ghy sout Cicero supereren, Cum tua welsprekentheyt, denckemus singulis uris, Aen dyne gheleertheut, devorasti corora Iuris. SIOVCK. Het deel is dat? Tioenen of Tauren? ROEMER Ingenio faelix es, wech met die dorpere sullen Qui om gheschencken vaeck krigunt treflijcke bullen, Et comen wt Vranckrijck Doctores ibi gheworden, Door fransche Croonen, sed quid? sy blyve de Iorden: Maer doen ick, ick 'thuys quam, en dat cum summa gloria Sprack yeder die my con, tu soelix es memoria, Bartolus es alter, ghy schijnt Baldum te beschamen, Haec lucubrationes, dees overtreffelijcke Namen {==A4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Heb ick gheschreven, so men in Millesimo blat siet. SIOVCK. Dit moet serlijcker yen tyge Doctoor wesse, die wijt so folleLegaten. Negaten in 'triucht, en so folle krommeTermen. darmen hyer dir by, die mot ick mijn heelespecificatie spesifiscatie dwaan, nu ick mot him reys oonsprecken,Domine Domme DoctorSalve. solvijst eens. ROEMER Wel Huysman wat is jou begeeren? SIOVCK. Maer ick hab hier yenActie. Rauactie, die soud ick joudeclarere. deklinere. ROEMER Wel laet een reys hooren. SIOVCK. Maer heb y al het te verstaan sen 'triucht? Ick was op stee by yen bierstanck die schreuw my al te sliucht, roemer Verstant! is dat een vraegh? Tu Rustice quadrate, Hoe? slaet ghy buyten, dat ghy so begint te praten? Ick wou wel yemant sien die my, my supereert Mijn Kop is door en door met verstant ghelardeert Ghelijck een Haes met speck. siovck. Het deel is dit for yen geck? roemer Mea Eloquentia sou de Goden selfs moveeren En 'tonderst opwaerts en opwaertst onder keeren Ick sal u redden man, dat moogh ghy dencken vry So veer u questie in dit Corpus Iuris zy. SIOVCK. Bin y dan yen Abbecaet? ROEMER Advocaet? dat souden wel hondert luy seggen In vrieslant mijns ghelijck niet, de rest mogen haer broeck daer by legghen, Veel sware saken sou ick weten door te dryven Daer duysent andre wel in steken souden blyven. SIOVCK. Y bien sucken nettin bird, en sucken lange mantel om, ick tocht wol dat y yen tijghe Doctoor wieren. {==B1r==} {>>pagina-aanduiding<<} ROEMER Nu wats u questie? Com, ick moet u depecheren, Ick can niet langer staen, ick heb te besoigneren. SIOVCK. Maer dir wier yen Trouchjeier to mijn hous, die hie het ven yen slommatie ven mijn party ouvvrdvvers en ick wijt forsijcker dattir jytte ninconclusi. Quinclusie in'tproces. Posses mecke wier, folle min dattir yensententie. schentententie tjen mypronuncieert. plonseerre wier, en nu tins ick yen rebel tjen him onwr te jaan, en him inCas van Injurie. Cas ven Iuriaen oon te sprecken, den hy caam meer om sijnplaisir. palsier ende om hem op mijn ponge te ferlusterjen as om my te slommeerjen, en hy handelt sostricto Iure. strixis Luris mey my dat het naet te sissen is, nu woe ick wijte hoe ick myactie. cactie tijgeinstitueren. Insteren sind, en hoe ick mijncomparitien. compahitien riucht oonlissen soe. ROEMER Ick most weten hoe de saeck van u querel ghelegen is. SIOVCK. Nu hartse tijghe to Domme Doctor, dits de knerel mijn kael het ons Bourman Tiepke Iubbes steck to bijtten en t'warmus op ijten, nu woe ickdisputeren. dispenterje of ick betelje soe het ghien mijn kaelcorrumperen. corpumrere hie, en mey al sijn combustien en rupturen ferdoorn hie. Roemer Daer leyt een seker regel van in Cerebro Ingenij mei, begraven, ex scrinio pectoris mei moet ick dat expostuleren. SIOVCK. Mey oorlof Domme Doctor, dat boeck dat y dir haade, is dat aeck Porcus Luris dir ick so folle ven haerd hab. ROEMER Iae dat is Corpus Iuris cum Glossis. SIOVCK. Maer die knerelje van 'tKaeel Stiet op dir aeck in alheel? ROEMER Ick moet een reys toe sien ende bladeren pervolveren, maer waer sal ick 'tBoeck op leggen, had ick een pulpitum. {==B1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Boer bockt, Doctor ley 'tBoeck op sijn rugh. SIOVCK. Com hern Domme Doctor com hern, ick meyts mijn rugh reys crom, en keer jo mijn aerskern to, so ken y 'tBoeck dir oplissen, en mey yen jon Lectien aeck tijghe opsissen. ROEMER Nu dat leyt fraey, dat leyt schoon. SIOVCK. Hab y 'tjytte naet von, mijn baelgh waeckt my cort al heel ron. ROEMER Holla. SIOVCK. Dir comt het oon, nu meyts 'tcort en scherp. ROEMER Si quadrupes pauperiem fecisse dicatur, ha! Daer hebbe wy de tytel; nu zijn wy claer. SIOVCK. Dats yen deel! dat yen oor clanck, As op steen kaam ven die fylippighe bierstanck. roemer Iae broer ick can het met een half ooghjen of sien, Mijns gelijcken van verstant vint ghy in 'tgantschen Hof gien. Nu, ick heb niet langh tijt, wilt ghy met in mijn studoor? Daer sal ick u artijckelen schryven. SIOVCK. Ick bin to Freed. ROEMER Wel dats u voor. 2. Handelinghe eerste wtcomst. Timbe, Fenicie, Fautina, Alberigo. tim. ONtcomen uyt ghevaer van so veel duysent svvaerden, Moet ic een felle Crijgh vveer op een nieu aenvaerden. De borst, die noch voor stael, noch yser svvichten sou, {==B2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Die svvicht (tis vreemt) voor het gesucht van een vrou. Is 'tvvonder? neen, ô neen! vvie kon Achillis crachten Oyt so ghevoechlijck als Polixena versachten? VVat Mensch? vvat Dier? vvat Droes heeft Herc'les oyt ghedeert? Omphale dvvinght hem so dat sy hem spinnen leert, O vreemde vreemdicheyt, en hebben niet twee ooghen 'tHert uyt mijn boesem als een Seylsteen opghetooghen? Och dat my het gheluck vvou so veel voorspoets bien, Dat ic haer schoonhzs glans mocht met gemack aensien, Haer schoonhz seg ic, daer by d'alderbraefste vrouvven Niet meer, als by de Son de Maen mach, mogen houvven. Dit is de venster, daer ick gister gingh voorby, En daermen met een svvinck mijn vryheyt roofde my Dit is de Venster die verciert vvas met de schoone Die in het diepste van mijn hert is comen vvoonen Dit is de Venster daer ick gister sach een vrou, Een vrou die een Goddin met reden vvesen sou, En die my heeft ghetoont dat de verstaelde pijcken In cracht by haer ghesicht niet zijn te verghelijcken. O ooghen! ô ghesicht! ô schoonheyt! die my rooft Mijn vryheyt uyt mijn hert, mijn vvijsheyt uyt mijn hooft, VVaerom verberght ghy u? hoe? sullen dees' gordynen V Songhelijcke glans beletten te verschynen? {==B2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Sal dan dit lichte cleedt, u Dienaer dus verbien De vvelghevvenste vreucht van u ghesicht te sien? Ick hoop dat my 'tgheluck gheluckiger sal achten En naer een beter uyr my porren hier te vvachten. d'Oude vrouwe schuyft de gordynen van 'tVenster. Daer schijnt de Sonne selfs, nu vvil ic ylich my (Op dat ic haer niet en steur) gaen voegen aen een zy. Fenicie sit in 'tVenster eenich stickwerck naeyende, ende seyt tot d'oude Vrouwe Faustina. fen. FAustina hebt ghy noyt te degen conen mercken Op wat maniere dat Romilda mocht de wercken Die sy draegt op het hooft besticken met de naeld Voorvvaer ic ben daer in nu teenemael verdvvaeld, Ick heb het selfde hier, ghelijck ghy siet, begonnen Maer nimmermeer het endt te degen vinden connen, En 'tis nochtans so schoon, so constelijck deurvvrocht, Dat ick van herten vvou dat ic het vinden mocht. fav. VVel Dochter, zijt ghy so begeerich na dit maelen Ick sal voor u 'tpatroon vvel van Romilda haelen, fen. Hebt ghy kennis met haer? fav. Noch beter als met u, fen. Valt het u niet te svvaer ick bid u haelt het nu En vraegt haer voort met een, hoe dat sy 'tvverckt in 'tbreyden. {==B3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ick sal alhier met smert u vvedercomst verbeyden fav. Ick sal my haesten so veel als ick ymmer can fen. VVel gaet in Godes naem, ic nay mijn werc voortan. Fenicie blijft sitten naeyen, Timbre seyt teghen sijn knecht Alberigo. tim. Segt Alberigo, ghy zijt hier in stat woonachtich, Kent ghy de Dochter niet, die ginder sit so prachtich Te naeyen met de naeld? alb. Ick ken se vvel mijnHeer Het is Fenicie de roem, de pracht, de eer. Van al de Dochters die ons rijcke stadt bevvoonen tim. Dat doet sy levendich met haer ghesichte toonen Maer segt my doch mijn vrient, vveet ghy geen middelen hoe Ick haer allenich eens sou mogen spreken toe alb. Geen middel Heer ter vverlt, vvant maegden nochte vrouvven Vermogen hier alleen de mannen spraec te houwen Dit is de vvijs vant 't lant. timb. Vervloeckte vvijs voorvvaer. Hou sal ick doch mijn min ontdecken dan aen haer Als 'tmy ghevvyegert vvort te spreken nae believen alb. Zijt ghy daer op verlieft, doet haer de vveet door brieven {==B3v==} {>>pagina-aanduiding<<} tim. Iae, vvist ic een die haer de brieven dragen vvou! alb. De saeck en lijt geen last, ic vveet een oude vrou, Die daeg'lijck daer in 'thuys ghevvoon is te verkeeren En sal, om een gheschenck, volvoeren u begeeren. tim. Die raedt is vvonder goet, ô Alberigo, vrient, Dit is een sake die niet uytghestelt en dient, Gaet, soect de oude vrou, vvilt haer 'tsecreet ontdecken, En so sy can de schoon tot myne min vervvecken, Ha! seght dat ick haer sal so hoogh beloonen dan, Dat sy haer leven langh ghedencken sal daer an. alb. Mijn Heer ick gae. tim. Och dat sy u mocht ylich moeten! I gae voor by de Deur mijn Lief eerbiedich groeten. Timbre groet Fenicie ende gaet in, sy neycht hem weder toe, en als hy in is, seyt sy. fen. ICk ben vervvondert vvat den hooghgheboren Graef Mach vvesen, dat hy dus voorby my venster draef Daer gaet geen dach voorby, geen tyden, Ia geen stonden Of 'kheb hem dese straet vast cruyssende ghevonden, So veer hy tot mijn eer, my deuchdelijck bemint Voorvvaer ic had hem vveer hertelijck besint, Maer so hy 'tanders meent, en listelijck sijn ooghen Stelt op de Gaile min, so is hy veer bedroghen {==B4r==} {>>pagina-aanduiding<<} VVant mijn recht eerbaer hart sal niemant minnen, dan De ghene, die my gheeft mijn Vader tot een man, En om sijn hooghe staet so sou ic naulijcx meenen Dat hy hem selven sal met ons gheslacht vereenen Devvijl men, in de vverlt, op dese tyden, niet Op deuchden noch op eer, maer op de rijckdom siet. VVel: vvat Godt voorsien vvil ic van hem vervvachten, En houden d'Eerbaerheyt altijt in mijn ghedachten. 2. Handelinghe de tweede uytcomst. ALBERIGO, FAVSTINA, TIMBRE. alb. FAustina, oude Moer, ey seght my doch vvaer heen Ghy denckt te gaen, tis vreemt dat ic u vind' alleen. fav. Dunckt u dat vreemt? vvie sou toch my gheselschap houvven? VVie acht doch hedensdaegs de hoogbejaerde Vrouvven Ick sal Fenicie gaen brenghen desen doeck, alb. Ha, ha, dat zijn beget de Koten die ick soeck, fav. Maer vvaer sult ghy doch heen? vvie heeft u uytghesonden? alb. Het ghene dat ick soeck dat heb ic al ghevonden, {==B4v==} {>>pagina-aanduiding<<} fav. VVat's dat? alb. Ghy sijt het selfs, fav. Ick loof dat ghy my scheert. alb. O neen, hoe praet ghy soo? fav. VVats dan dat ghy begeert? alb. Graef van Colisan, Don Timbre van Cordone Is met een heete min verlieft op d'overschone Fenicie, de maecht daer ghy van spraeckt, dien hy Sach inde venster staen also hy ging voorby En by so veer ghy cont haer tot sijn min bepraten Ghy creecht tot uvven loon vvel hondert roo ducaten fav. D'hondert Ducaten die verdienden ick vvel graech Soo ick om 'tmeysken te bepraten middel saech alb. Daer comt de grave selfs die mijn heft uytghesonden tim. VVel Alberigo, hebt ghy d'oude vrou gevonden? alb. Iae ick mijn Heer, siet daer tim. Faustina goeden dach Hoe lang is het geleen dat ick u laest mael sach. En dat vvas by mijn Son, mijn licht, myn uytvercoren Faustina, ha! vvat dunckt u! dat ghy 'thaer te voren Laecht met een abelheyt, sout gaen? ick gis dat ghy Mijn meening vvel verstaet, fav. Iae Heer te naeste by, {==C1r==} {>>pagina-aanduiding<<} tim. VVel hier heb ic een brief aen de Goddin geschreven Die in haer handen voert de sleutels van mijn leven. Die vvild' ic vvel dat ghy haer metten eersten bracht En seyd dat ick van haer een bly bescheyt verwacht Faustina so ghy cont haer tot mijn min vervvecken Ghy sult een grooten loon wt dese handen trecken, Seght haer hoe dat ick ben tot haren dienst bereyt fav. Iae, den verstandighen is haest ghenoegh gheseyt, Ick salt vvel claren, so het anders is te claren, VVel dan mijn He adieu, tim. De Heer vvil u bewaren. Het schijnt een listich vvijf, och of het nu gheviel Dat mijn verheven Vrou, de vreuchde van mijn ziel De roem van dese Eeuvv, de Spiegel vande maechden Den brief dien ic haer schreef in t'lesen doch behaechden VVat vreuchde sou mijn hert ontfanghen door de mie Van t'ghene daer ic raedt noch middel toe en sie Gunt goede Godt mijn wensch, want so ic mocht geraken By die, die my alleen can met een lonck vermaken Ick sou vermoeden, Iae ghelooven openbaer Dat ic de Crijchs-Godt vvas, en dat sy Venus vvwaer Nu d'Hemel vvil my doch een goed' wtcomst bereyden En ondertusschen sal ic het met ancxt verbeyden. {==C1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede Handel. derde wtcomst. Fenicie, Faustina. Timbre, Alberigo. Fenicie en Faustina alleen uyt. fen. VVEl Moeder hebt ghy het ghebreytsel met ghebrocht? fav. Iae Dochter siet daer ist, fen. Maer! vvat is 'tschoon ghevvrocht! Ist mog'lijck datmen so can met de naelde vvercken! fav. Sy deed my noch een boeck vvaer uyt ghy meer cont mercken Dat heeft sy u vereert. fen. Och ick bedanck haer seer En als ghy by haer comt, biedt haer mijn dienst vveer Voorvvaer dit boec is recht een boeckjen naer mijn zin Hier zijn veel stuckjes en veel soete vverckjes in fav. Fenicie, noch een dingh heb ic u hier te thonen Cont ghy de Grave ooc Don Timbre de Caerdone? Hy cruyst vaeck dese straet, het is een braef Ionghman En gaet ghemeenlijck met veel Dienaers achter an, Den stolten Crijchsman, so ghesien by onsen Conigh fen. Iae gist'ren (docht my) ghingh hy hier voorby mijn vvooningh. VVwel vvat is die? fav. Hy is verlieft, fen. Op vvien? fav. Op u {==C2r==} {>>pagina-aanduiding<<} fen. Iae lieve olde Moer, hoe geckt ghy met my nu Hy is een Graef beroemt door sijn manhafticheden En ick een Iuffrou, neen, dats teghen alle reden. fav. Op dat ghy 'tvveten mooght, si daer, daer is een brief Dien hy geschreven heeft aen u, als aen sijn Lief, En mijn ghebeden u dien datelijck te gheven. fen. VVel vvat mach dit doch zijn? mijn hert begint te beven 'tSal my verwond'ren vvat hier sal gheschreven staen. Sy leest den Brief. fav. Ho, sy verschiet haer kleur, de sake sal vvel gaen, fen. Ha! Hemel vvat macht vvesen Dat ick hier schijn te lesen, VVat meent de Graef dat ic een Lichthaer ben? Ic sie Dat hy de eer misbruyckt dien ic sijn hoochheyt bie Dat ick (om 'taensien van sin hooghe staet te moeten) Hem groeten vvederom doen hy my eerst deed' groeten Heeft hem dat so vervreemt van alle deucht en eer Daer is de brief, loopt heen, brengt hem de stucken vveer fav. VVel hoe mijn kint! vvat ist? fen. Hay vvat zijn dit voor treken, De Graef versoeckt om mij in 'theymelijc te spreken En t'openbaren t'gheen hy niemant seghen vvil fav. Tut, tut, ist anders niet? ey hout u doch wat stil {==C2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Of hy al eens sprack, sou dat u eer bevlecken? Hy vvil mischien sijn min u suyverlijck ontdecken, fen. So veer het suyv're min waer die de graef my draegt Mijn schande sou niet zijn het ghene hem behaeght fav. Hoe schande dochter? hy versoeckt dat ghy te vvoorde hem sult alleenich staen. fen. So veer hy deuchdlijc my te minnen had ghedocht Hy had my tot sijn Lief vvel van mijn Vaer versocht Naer het gebruyc van 'tlant, en niet van 'tgayle minnen fav. Hy wil u hertjen eerst daer na u Vaders winnen fen. Een Eerbaer dochter volgt altijt haer ouders raedt En schuwt het heymelijck en het verboden praet Na 'tspreken comt de min, na 'tminnen comt het mallen Men moet de plaetsen vlien, moer, daer de plagen vallen So vvy de gayle lust niet teug'len in 'tbegin VVy halen met gheneucht ons eyghen plaghen in Dus segh ick eens voor al, so ghy my vvilt believen Brengt dan nae desen dach gheen dierghelijcke brieven My van Don Timbre vveer, al is hy hooch ghesien Of ick sal u het huys dit svveer ic u verbien En seght den Grave toe, dat hy niet heeft te trachten Naer my, want hy van my geen gunst heeft te verwachten Mijn Ouders vvil, is mijn, en so hy eerlijck peyst, Dat hy my tot sijn Bruyt dan van mijn Ouders eyst {==C3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ick volghe doch haer raed, en sie so ic die versmaden Ick sou Godts straf met schand' my op den halse laden Een Edel cuysch ghemoet acht gheen dingh boven eer Gaet seght de Grave vry, ick sturf de doot veel eer Dan yets in mijn ghemoet sou vvorden voorghenomen Dat met de cuyscheyt niet vvel over een so comen Sou ick om liefdes naem verliesen dan het gheen De maechden onbeschaemt doet vvandren voor elc een O neen! den Hemel hoop ic sal my vvel bevvaren En doen wt mijn ghemoet alsulcke zinnen varen Ick acht mijn Eere meer, als al de Gunsten dien My eenighe Monarch alhier sou comen bien De Vrees des hooghen Godts sal in mijn herte rusten En royen wt mijn hert des vverelts yd'le lusten Dus seght de Grave toe, dat nu ic vveet, dat hy Op sulcken voet sijn min te legghen denckt op my Dat hy nae desen dach my niet meer sal aenschouvven VVant ic my nu voortaen sal wt de vensters houvven Hier met adieu. in fav. O Graef dits crancke troost voor jou Ick heb het vvel ghedocht dat ic so varen sou Al is het Meysken jongh, het houdt met alle crachten Nochtans de Eerbaerheyt altijt in haer ghedachten tim. Daer staet de oude Vrou, ic moet eens gaen by haer {==C3v==} {>>pagina-aanduiding<<} fav. VVie sou doch dat vermoen tim. Ho, Moeder, zijt ghy daer? Bodinne van mijn doot, of van mijn blye leven VVat antvvoort heeft u doch de schoone Son gegeven? fav. Seer crancke troost voor u, tim. Seer crancke troost! hoe dat; fav. Ick salt u vvel verslaen hoe sy haer heeft ghehat V schoonheyt heb ic eerst haer treflijck aenghepresen Daernae u brief ghedaen dien sy ooc heeft ghelesen Maer in het lesen so versteurdens' haer so seer Dat sy u brief ghescheurt my gaf aen stucken vveer Ick onderginc haer vvel met duysent soeticheden Maer sy vveerleyde die, met vvelghegronde reden Iae voechden daer noch by, so veer ic haer nae dien VVeer van u brieven brocht sy sou my t'huys verbien VVant niemant 'tsy wie 'tsy (seyd' sy) sal hem beroemen Van my bemint te zijn, noch hem mijn dienaer noemen So langh ic adem heb, 'ten zy de ghene dan Die my mijn Ouders sullen gheven tot een Man En seght den Graef dat hy my niet meer sal aenschouwen VVant ic my nu voortaen sal wt de vensters houvven Dit vvas haer vast besluyt, so dat het maer een gril Sal vvwesen, datmen tracht te breken haren vvil. tim. O drove bootschap, hoe! sal Timbre de Cardone {==C4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan derven nu voortaen t'ghesichte van sijn schone! Alberigo heu, alb. Mijn Heer tim. Beloont de olde Vou alb. Ick sal mijn Heer, comt binnen fav. Den Hemel loon u trou tim. Ha bange vvinden die mijn felle borst bestrijden Barst wt in suchten, als aenvvwysers van mijn lijden Helaes ic ben niet meer, dien Timbre, die vvel eer Niet vvijder sorchden als voor 'tvoeren van 'tgevveer Ic ben die Timbre niet, de Grave die vvel plachte In alles vry te zijn van vvercken en ghedachten Mijn vryheyt is nu vvech, mijn hert is my ontschaeckt Mijn ziel denct nergens om dan op die my vermaeckt Ha! liefde, liefde, liefd, vvaer hebt ghy my ghetogen? Seght onder vviens gewelt hebt ghy mijn knien gebogen? Zijt ghyt, die (om met my te spotten) hebt mijn Son Begaeft met een verstant datmen noyt buyghen con! t'vvelc haer dus prijslic maect, recht tegen uvve zinnen En my bedvvinght om haer hoe lancks hoe meer te minnen? O neen, de vvyse deucht vvort van u niet gheleert Maer 'tis het Edel bloet dat mijn Fenicie eert Het is de goede gheest, die alle vvulpsicheden {==C4v==} {>>pagina-aanduiding<<} VVt haer ghedachten royt, met treffelijcke reden, En niet vvil lyden dat haer hert ontfanghen sou Een liefde die niet recht betaemt een Eerb're Vrou. Fenicie suyv're maecht, ic can mijn druck niet laten Ach! hoe bemin ic u! en ghy schijnt my te haten Haet sy my? neen, o neen, dan sy vermaent my maer Stilsvvyghend' aen de plicht dien ic ben schuldich haer. Betaemt het ooc een Graef dees midde'len aen te wenden. Om een recht Edelman sijn Dochter dus te schenden? Die om haer deucht een Prins vvel weerdich wesen sou? Ist billick dat ick poogh te schenden sulcken Vrou Neen Timbre, neen, o neen, Fenicie de schone Verdient gheen hoer, maer vrou te wesen van Cardone Haer deucht is al te groot. Hy seyt teghen sijn Pagie. Gaet haelt Rodrigo hier pag. VVel aen mijn Heer, ick gae tim. Fenicie, mijn vier, Nu sult ghy myne zijn, niet als de lichte Vrouvven Maer als mijn Echt gemael, so denck ic u te trouvven Mijn son, mijn ziel, mijn licht, mijn Engel, ach mijn vreucht Ick mach u noemen recht de Voorbeelt vande deucht Al zijt ghy schoon niet rijck, u deucht is hooch te loven {==D1r==} {>>pagina-aanduiding<<} De Rijckdom des gemoets, gaet alle schat te boven Mijn rijckdom sonder end, mijn schatten allegaer Die sullen d'uvve zijn, Rodrigo zijt ghy daer? VVeest vvellecom mijn vrient. rod. En ghy de vvelghvonden. tim. Ick had mijn knecht tot u nu in der yl ghesonden Om dat my op het hert een vvichtigh' saecke leyt Daer ghy m'in dienen cont. rod. Daer ben ick toe bereyt. tim. Zijt ghy oock vvel bekent met d'oude Lionate? rod. Och jae, ic ken hem vvel en min hem boven mate tim. En ic bemin sijn kint, sijn Dochter diemen noemt Fenicie daer gansch Cicilien op roemt De spiegel (so ick acht) vande Messijnsche vrouvven En die ben ick ghesint tot mijn ghemael te trouvven rod. Ist mog'lijc? ghy doet vvel, het is een Nimpha die VVel vvaerdich is dat haer een Prins sijn minne bie tim. Dit vvild' ick vvel dat ghy haer Ouders voor ginght legghen En hoorden vvat dat sy tot dese saecke segghen, rod. Ick sal't seer gaeren doen, en tvvyfelt niet, of ghy Sult vvel een goet bescheyt ontfangen vveer van my. tim. So ghy mijn schoone siet, so groet haer doch van herten {==D1v==} {>>pagina-aanduiding<<} rod. Ick sal, mijn Heer vaert vvel. tim. Ick vvacht u comst met smerten. Tweede Handelingh, vierde wtcomst. Siouck Sipkes, Roemer VVarnar, siovck. HEt wyrum mey t'wesse, dat ick die Deaels Abbecaet naet ken komme te sprecken? Den is die oonbring goet jo wijtte de haan wol wt te stecken, Ick wijter naet sen, sy binne te Deaelske siuch Io scherre de Schiep (tins ick) ney jo sen riuch. Cum Curis, cum Bellis, ester die doore giet da treppen op. Ick siuch wol hettit is, tis com joud, com moorn My aenget die Deael het mijnBesognien. Blasoenjen al verdoorn Dir comter oon, ick moot hier yne herne hette lisse En herkje reys to hetter fen mijn saeck sel sisse. roemer De Boer meent dat ick hem niet sie, maer hy malt Nu moet ick eens van de saeck swetsen dat het hem wel ghevalt. Daer heb ick op de Rol de saeck ghedebatteert Van ons Siouck Sipkes en ick wed hy triumpheert Cum ego met mea daer Eloquentia slechts voor den dach quam Tunc eloquentissimus flucx op myne woorden goet acht nam Ick heb so dapper voor des Boeren eer ghestreden Dat yder sich verbaest heel in myne wyse reden. siovck. Ick hie het naet tocht dat de Doctoor so tyghe wessen hie, nu ick moot hem een reys oonsprecke ho Domme DoctoorBonjours. Bonnesluris, hab y de Constructie al wey? Hoe stiet et mey mijnstucken. stoocken. roemer. Iae daer is groote swaricheyt in, meent ghy dat het so te debateren is, sulcken swaren questie? {==D2r==} {>>pagina-aanduiding<<} siovck. Hy mient dat ick hem naet sioen hab, nu woller mey my gecke, den ick siet hier njuncke yne herne, ick haerd him heel wol sprecken, Nu ick mot him luckel reys riucht to kaetje, Het deael mien y dir mey Domme Doctor, Dat yen Ezel my op yen jyrmercke schijten het, of dat ick wt yen Gous ay bin wtbret, Dou Deael behofste foor my naet te hinckjen, Ic hab in die Croupel-striete schoele gien, had dit verstaan yt het my meer cost, as com haaslick my de poot,Practica. Prattica est pluris quam totaScientia. schentiaIuris. Luris. Dus moot y my tijghe sisse inQualibus terminis. qualigis derminis myne saeckefundeert. finderre is, so wol ick jo jonSolaris. schillaris jaan, en spijljejuxta. ponc vvuxta, dir lissen de kaeten, en dir is naet meer fen. roemer Cum ego quadratis de saeck sal recht proponeren O vrient Siouk Sipkes ghy sult in 'teynd triumpheren Och quantum habui mijn vrient molestiae tecum D'uyr was gheluckich doe ghy quaemt consulere mecum. siovck. Het deael is dat te sissen, tins ick? Dits yen wyrum, die deel is nin minschslijck. Roemer Wel hebt ghy t' verstant niet? u saeck is schier ghewonnen. siovck. Is dat sijcker wier? dir Domme Doctor, dir, dat jou ick jo op recknungh, loock reys to, of ick het aeck tijghe mecke hab, roemer Ha! daer crijgh ick eerst voel vande saeck Dat zijn klinckende redenen, dat's een goede spraeck. siouck. Nu Domme Doctor, nu lijt ick de heele Contentien op jo staen, en siuch wol to dat desurseantie. susantie fen 'tHof in sijnEffect. leffect bliuwt, en dat deDeurwaerder. Trouchjeier mey sijnassistenten labstentem my naet comt temolesteren. solesterren. roemer Dat sal ick wel caveren siovck. Nu Domme Doctor ick lijt de saeck op jo staen, en ick {==D2v==} {>>pagina-aanduiding<<} wens jo genioum, as ick weer kon tiaen tocommende snioun, bringh ick jo mey yen tijge snies grienschijlde ayn ayen, mey yen sette Gous, en jytte yen kan tijghe schiepe brocken voor yon wijf en bern, help my slechts fen die Droes. roemer Hebt daer geen sorch voor, siet daer, daer is mijn hant. siovck. Meyts het tyge, nu genjoun, ic tja weer ney mijn lan. roemer O knecht hoe sweet ghy, leert eerst de manier wat Ghy zijt nu so wel verwaert of ghy met beyd' u voeten in 'tvier sat 'tGelt brant de Boeren in de Beurs, is dit niet vry wat gex? Want heur gelt te crygen is gheen const, Practica est multiplex, Als 'tcrijgh is, wort het heur met gewelt ontnomen vande Soldaten En nu 'tvreed is brengen sy 'tvan selfs by onse Advocaten De soldaten dwingen haer met gewelt af, haer bier en haer schincken En wy cryghen 'tmet een praetjen, en wijn toe te drincken Ick sal oock dese Boer so weten te stellen Dat de Droes met sijn 'tmy niet nae sal vertellen Want het heeft met sulcken Advocaat niet een ey te beduyen man, Dien een Boer op sijn schots niet exellent, - - uyen can. Derde Handelingh, tweede wtcomst. Lionato, Rodrigo, Ephigenia, Fenicie, lio. ISt mog'lijc dat de Graef don Timbre eyschen sou Mijn dochter tot sijn bruyt en tot sijn echte vrou? Sou my der Heeren Heer, om in mijn oude Iaren Dit groot gheluck te sien, tot heden vvillen sparen. rod. Tis so gelijc ic segh, de Graef heeft my van daegh Aen u ghesonden om het gheen dat ick u vraegh. lio. So gun mu dan ô Godt dat ic voor desen zegen {==D3r==} {>>pagina-aanduiding<<} V met erkentenis en danckbaerheyt bejeghen. Maer docht u, vvast hem ernst? rod. VVat tvvijffelt ghy daer aen Ick handel op gheloof, ghy mooght daer vast op gaen. lin. Daer comt mijn Huysvrou aen, ach Lief ic cant niet svvyghen Hier comt ons oude Vrient Messire den Rodrige En dient my aen hoe dat de Graef van Colisan Mijn dochter tot sijn vrou eyscht, wat dunct u daer van Sout ghy u niet, met my, vvel dubbel gh'luckich achten Dat vvy met dese Graef vereenden ons gheslachten. eph. Is dat een vrage waert? ic sach geen liever dingh Dan dat de trou met hem en met ons Dochter gingh. lin. VVel Dochter hoe sult ghy u in dees sake toonen De Graef van Colisan Don Timbe de Cardone Die eyscht u tot sijn Bruyt, vvel wat dunct u daer van Sout ghy so groten Heer niet vvenschen tot u Man. fen. Ic vvil mijn vville na mijn Ouders vville voegen En al vvat haer genoecht dat sal mijn hert ghenoegen. lin. Ghy segt seer wel mijn kint, mijn oudersdoms vermaec Com laet ons binnen gaen en spreken van de saeck. Fenicie blijft alleenich buyten ende seght. O Opperheer! Ghy die u sit-stoel hout daer boven Hoe sal ick voor u gonst u doch ghenochsaem loven {==D3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Die my stantvasticheyt doen ic vvierd aenghesocht Verleent hebt, 'tvvelc my heeft tot dit gheluc ghebrocht Ghy maeghden vvilt altsaem aen mijn Exempel leeren Der looser Vryers list stantvastich af te keeren, VVant in een Ionghe Nimph het maeghdelijck cieraet Ver boven alle schat en 'svverelts rijckdom gaet, Als d'eere vvort ghequetst, als die begint te stooten Den vvilden ontucht vvort de poort dan opgheslooten Al vvat sy brenghen voort, 'tzijn lieffelijcke re'en Maer meysies looftse niet sy dencken daer niet een Daer is op dese tijdt (hierom machmen 'tvvel myen) Gheen valscher neeringh in de vverelt als het vryen Dus maegden (zijt ghy vvijs) volcht altesaem mijn raet En van des minnaers tongh u niet verleyden laet. Vierde Handelinghe eerste Wtcomst. FAMA. DOor gansch Cicilien verbreyt nu mijn gheluyt Dat met Don Timbre sy Fenicie de Bruyt Don Timbre segh ic die een Graef van Colisan is Van d'overbrauvve Vrou Fenicie, d'echte Man is. {==D4r==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Handelingh, 2. wtcomst. GIRONDE, BALACCO. gir. ICk loof dat my 'tgheluc en d'Hemel teghen zijn, Tis lager ramp op ramp, en druc op druc wat mijn Bejegent in dit kreyts, ic ben van huys getogen. Op hoop, dat als mijn Lief sou vvesen vvt mijn ooghen Sy soud' wt hert zijn, maer hoe vvyder van mijn vrou Hoe naeder by mijn ramp, hoe dichter by mijn rou Het bruysschen vande Zee, het schuymen vande Baren De nare golven, daer ic dvvars ben door ghevaren En conden, ô mijn Son, de hette van mijn min Niet coelen, ick laet staen dan, setten vvt mijn zin Ick most vveer naer u toe, en nu ick ben ghecomen Nu slacht ick Hero, ach! mijn licht is vvech ghenomen Lief, hoe heeft my de liefd' die ick u droegh gheprangt! My docht ic vloog door 'toneer, so seer heb ic verlangt En nu ic ben gereaeckt aldaer ghy placht te vvoonen Bevind' ick u de Bruyt met Timbre de Cardone Ha! droevich ongheval! bal. Gironde, vvellecom, VVel hoe? hoe dus ontstelt gir. VVat vraeght ghy my vvaerom! En hebt ghy niet verstaen, dat Timbre denct te trouwen {==D4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Fenicie, dien ick voor my ghedocht te houvven? Met haer, met haer is hy de Bruydegom dien ick Ghegront had in mijn hert met een ghevvisse schick bal. Is anders? niet daer vveet ic u raet toe te geven. gir. 'tRaed gheven is te laet. bal. Neen, tijdts ghenoech. gir. Iae maer Nae dat ick vast verneem is t'h'vvelijck al claer. bal. Dats niet, ick vveet dat stracx vvel vveder om te stooten. gir. VVel hou sou dat toe gaen devvijl 'tal is gesloten. bal. Ick sal hem maken vvijs dat sy oneerlijck is. gir. Dat segghen is onvast, en het bevvijs onvvis. bal. Ick salt hem selfs doen sien. gir. Sien? hoe sou dat doch comen bal. Ghy vveet noch niet van 'tschaep, en hebt ghy niet vernomen Dat hier een venster is aen u Fenicies huys Daer niemant in en vvoont, Iae daer nau cat noch muys In tgansche jaer in comt, ic laet dan staen de menschen Daer can by nacht een man in climmen na sijn wenschen Nu vvil ic by de Graef gaen segghen, hoe dat ick Een vrient heb dien ick alle nachten by haer schick En dat ic deernis heb, dat sulcken Man sou trouwen {==E1r==} {>>pagina-aanduiding<<} Een die de snootste Hoer vvel is van alle vrouvven, En so hy 'tniet ghelooft, dat hy hem vinden laet Ter plaetsen dien ick noem, so siet hy 'tmetter daet Op dien bestemden tijdt sal ick dan hervvaerts keeren En uvver dienaers een, verciert met Grave cleeren Doe climmen in dit gat, en als hy dat dan siet VVat dunckt u? sal hy 't dan ghelooven ofte niet? O Bloemerhert hoe sullen zijn ghedachten vlieghen. gir. Men sou de Duyvel so gheloof ic vvel bedrieghen Iae vvel, die vont is goet, dus stelt het voort in 'tvverck Hier dient niet in ghesuymt, en so ick dan bemerck Dat ghy door desen vondt het huvv'lijck cont beletten Ick schenck u tot u loon dan hondert pistoletten. bal. VVel an mijn heer ic gae, en twijffelt daer niet aen Als ic 'tneem by der hant de sake sal vvel gaen in gir. VVat can de liefd' al doen? vvat stockt het vier der minnen Al vreemde listicheyt in ons verliefde zinnen! Maer vvat is dit een vondt! vvat een vermetel stuc! Dan doch, den stouten dient ghemeenlick het gheluck Den Hemel sal my nu misschien mijn Son verleenen En gunnen dat ic mach met mijn Goddin vereenen VVant als de Graef dit siet, tis buyten al ghevaer Hy sou sijn trou terstont vveer eyschen doen van haer, {==E1v==} {>>pagina-aanduiding<<} En als hy haer dan heeft dus clackeloos verlaten So sal ic in sijn plaets haer soecken te bepraten. Vierde Handelingh, tweede wtcomst. TIMBRE, PAGIE, BALACCO. tim. HOe hooch verheft den Heer der Heeren d'eene mensch By dat hy d'ander doet, na syne Godtheyts vvensch! Hoe overvloedich heeft den Hemel my ghezeghent! VVat is my al ghelucks tot huyden toe bejegent! Hoe meenich vvrede slach heb ic vvel helpen slaen! VVat ben ic al ghevaers mijn leven door ghegaen! En so van d'eene trap, tot d'andere gheclommen Dat ic mijn staet nu acht meer als twee Hertochdommen VVie isser by mijn Heer de Coningh so ghesien Als ic? vvant vvat is vvil, dat sal terstont gheschien, Van rijckdom ben ic vol, op t'beste van mijn leven En nu ic my ghedenck hier tot de rust te gheven, Beschict my Godt een Vrou, een Vrou, daer van ic vry Mach roemen, dat gheen Prins ghelijcken heeft by my, O groot zeghen Godts! vvie sou sich niet verblyden? Te paeren met een maecht, de schoonste van haer tyden, In vviens meer Goddelijck als Princelick ghelaet {==E2r==} {>>pagina-aanduiding<<} De vriendelijcheyt selfs vol deucht gheschreven staet Die in de Iaeren, daer de kintscheyt plach te vvoonen, Haer selven so bedaecht van zinnen vveet te toonen Dat elcken reden die haer vvt den monde vvijckt Een lesse vol verstants, een gulde spreuck ghelijckt. Van d'Opperheer begaeft, so met bevallicheden Van Cuyscheyt, schoonheyt, deucht, als welgestelde leden Dat d'aldervvijste mensch met reden segghen mach Dat hy noyt in een Vrou so groote gaven sach De Goden souden sich vervvond'ren in haer zeden En in de vvijsheyt van haer vvel ghevoeghde reden Maer dat ic noch het meest van al roemvvaerdich gis Is, dat sy van ghemoet hier by noch nedrich is VVant d'hovaerdye can door pracht sich so veer strecken Dat s'alle deuchden van de menschen can bedecken. pag. Hier is een, die mijn Heer seer graech te vvoorde vvaer. tim. Seght dat hy binnen comt. Balacco, zijt ghy daer? bal. Ic vvensch mijn Heer geluc, hoe gaet het u Genade tim. VVat heeft u hier ghejaecht bal. Dat sou mijn Heer nau rade. tim. Dat's vvaer, ten zy ghy 'tseght, bal. Om cort te maken, Heer, de reden ons verbint De ghene goet te doen daer van vvy zijn bemint, {==E2v==} {>>pagina-aanduiding<<} En van het ghene dat haer eenichsins mocht schaden (So veer als 'tdoenlick is) sorchvuldich af te raden, Dus d'vvijl ick had ghehoort, dat u Ghenade sou Sich aen Fenicie verbinden door de trou En cond' ic (alhoevvel het my leedt vvas van herten) Niet laten, u (mijn Heer) t'ontdecken hare parten Ick hadde vvel ghevvenscht en yverich vervvacht Dat u een ander dese bootschap had ghebracht Maer loffelijcke Vorst, het soud my eeuwich rouvven Dat u Genaed' een Hoer sou tot sijn Huysvrou trouwen Als ick het vveren con. tim. Ghy fielt, vvat seght ghy daer? bal. Onstelt u niet mijn heer, het geen ic segh, is vvaer, Ic heb het meer als eens gesien met dese oogen, tim. VVat vult ghy veel mijn oor met een versierde loogen? bal. Tis alte waer, mijn Heer, ic heb een trouwe vrient Die by haer boelt en slaept so dickvvils al 'them dient Iae alle nachten meest (och! dat ic het mocht svvygen!) VVeet met een ledder tot sijn venster in te styghen. tim. Hoe vveet ghy dat? bal. Hoe? ick gheley hem daer mijn Heer En houd de ledder vast. tim. Dat loof ick nimmermeer, bal. Mijn Heer die mach het vvel voorseecker vast ghelooven. {==E3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ic mijn vrient daermee sijn vvellust niet sou roven En my, mijn Heer toeseyd, dat hem niet sou misschien Ick sou hem brenghen, daer hy 'tselfs sou moghen sien, Als 't u Ghenade dan sach met syn eyghen ooghen So vvas hy ymmers niet door pratery bedroghen, Hoe suft ghy so mijn Heer? dits teghen uvven aert Is dan een loose Hoer u so veel treurens vvaert Die met een cuysche schijn haer Gaylheyt vveet te decken Laet die u hert so seer tot droefheyt niet vervvecken. tim. Ha! Hemel, vvat ic hoor! Balacco wel, vvilt ghy De plaets daer ic het sien sal moghen, noemen my, Ick svveer u by mijn trou, op Edelmans gheloove VVaer toe ic roep tot tyug' den Rechter van hier boven Dat ic in 'tminsten niet, noch u, noch uvven vrient Misdoen sal, maer alleen, daer comen daer 't u dient En sijn vvellusten so heymlijck by my bevvaren Dat ic het niemant sal ter vveerelt openbaeren, Hy bruyck sijn liefde vry, ic gun hem het ghenot Van die hem so bemint, en met my drijft den spot. bal. VVel vvilt dan 'tavont, ten thien uren, by de linde V laten inde straet van S.Iacome vinde Daer sal mijn Heer dan sien, dat hy niet gaeren sach Vaert ondertusschen vvel. tim. God gheef u goeden dach, {==E3v==} {>>pagina-aanduiding<<} VVat heb ic daer gehoort! ic schijn voorwaer te dromen Sou dan d'oncuysheyt in Fenicies herte comen? Sou dan de Ionghe Maeght vvel comen in de zin Te minnen andre meer, als my, die haer so min? Het schijnt my vry wat vreemts, ist mog'lic? can 'tgeschieden? Dat sy, die mijn versoeck so aerdich vvist te vlieden Onder het decksel van de Cuysheyt, en haer eer, Sich selven sou daer in te buyten gaen so seer, En my bedrieghen dus met list, die in 'tbysonder, In haer stantvasticheyt nam 'taldergrootste vvonder? Het schijnt my vry vvat vreemts, maer vvat? het sal gheschien So my Balacco seyd' dat ick het selfs sou sien Nu 'k vvil my derwaerts spoen, en mijn gemoet bereyden Om d'vvtcomst vande saeck daer duldich te verbeyden. Vierde Handelingh, derde wtcomst. GIRONDE BALACCO. gir. HOe is de saeck vergaen? bal. So schoon als ick het vvensch. gir. Hoe cont ghy clappen! maer! wat benje voor een mensch! Hoe is het toeghegaen. bal. Ghy sout het nau ghelooven {==E4r==} {>>pagina-aanduiding<<} [Ic]k docht de Graef vvort mal, Iae, rasend' daerenboven [D]oen ick hem seyde, Heer ic heb een trouwe vrient Die by Fenicie slaept so dickvvils als 'them dient, [En] dat hy 'tselfs sou sien so veer hy ginder gaen, vvou [De] Carel sach so vvreet, ic docht dat hy my slaen sou. gir. Gelooft hy dan ooc dat het vvel so vvesen mocht. bal. O Iae, so vastelijck, al of hy 'thad besocht. gir. VVel dat comt vvonder schoon, hoe zijt ghy doch ghescheyden? bal. Hy heeft my toegheseyt dat hy my vvil verbeyden [By] Lionatoos huys, en met sijn ooghen sien [De] potsen, die van ons daer raecken te ghesien. gir. Ic lach mijn selven stijf, vvat sullen vvy aenwenden [Om] dese saecke voorts op 'taerdichst te volenden? VVant nu 'tbegonnen is, nu moetmen daerme voort Het gae daer met soo't vvil. bal. Dats meer als reden, hoort, [Een] van u dienaers moetmen costelijck doen cleden [En] onderrechten hem met alderhande reden, VVat hem te doen sa lstaen, en vvat de rest belanght [L]aet my daerme begaen, ic vveet vvat daer aenhangt. gir. VVel com dan, laet ons gaen, en sien vvat ons met eenen Den Hemel en 'tgheluck van avont sal verleenen. {==E4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vierde Handelingh, vierde wtcomst. Timbre, Pedro, Balacco, knechts stom. tim. DIts de ghstemde plaets, dits d'uyr, de tijdt, vvaerin Ic de getrouwicheyt sal sien van mijn Goddin, De schoone cuysche schijn van mijn Fenicies vvesen Dien ic in mijn ghemoet ten Hemel heb ghepresen, Haer deuchdelijck ghesicht, sou die met gaylheyt zijn Verselschapt? Neen, o neen, 'tcomt nimmermeer in mijn Fenicie, mijn Son, ghy Phoenix vande Landen Ghevvonnen met ons bloedt in 'tmidden der vyanden, Siet vvien ghy nu bedroeft, ick svveer, het is een Helt Die u heeft, om u deught, in sijn ghedacht ghestelt, Helaes! het can, het can niet in mijn zinnen comen Dat ghy dit in u gheest sout hebben voorghenomen, Neen 'sullen leugens zijn van yemant uytghesaeyt Die gaeren maeyen sou het gheen ick heb ghemaeyt Tis geckheyt dat ic blijf, ick vvil naer huys toe keeren En vvat van dese saeck zy, uyt haer selven leeren, De schaemte haers Natuers, haer Eerbaerheyt daerby En can dit stuck gheensins bemantelen voor my, Maer vvat ist, dat ic segh, kend' ic dan noyt te voren De schaemte van een vrou vviens eere vvas verloren? {==F1r==} {>>pagina-aanduiding<<} VVat is toch 'tonbeschaemst ter vverelt? ho, ick mis, So dat een Vrouwe die haer cuysheit mist, niet is, VVie weet met schoonder schijn sijn misdaet te verdedigen Als d'archste hoeren, die van schult hun steets ontledigen Fenicie, ha! ick sterf, dat ick u anders ken Als vvaert de Bruyt te zijn van een ghelijck ic ben By namen als, luyster, vvat heb ic daer vernomen? My dunct ic hoor gerucht, hier sal haer minnaer comen Ick vvil my hier so langh vvat voeghen aen een zy, Iae dats Balacco, en die voorgaet, dat is hy. Pedro en Belacco uyt, met een Ledder, En knechten met Helbaerden en ander Gheweer achter hun. ped. Nu maeckt doch gheen gheluydt, en set voor al de Leder VVat stillekens, en met een cleyn gheruchte neder VVant mijn Fenicie, beroept my altemet Om dat men so seer hardt de Leder nederset. Hy klimt in 'tVenster. tim. Ha ramp! ha raserny! wat sien ic met mijn oogen De sterren vallen neer, den Hemel schijnt betooghen Diana gaet te schuyl, en can niet langher sien t'Onmenschelijck bedroch dat ic hier sie gheschien. Ha schelmen, ghy sult al op dese plaetse sterven En voor u schelmery u rechten loon vervverven. {==F1v==} {>>pagina-aanduiding<<} VVat segh ick? ach! en heb ick gheen beloft ghedaen Dat ic Balacco noch sijn vrient niet soude schaen? VVat vvil ic om een Vrou my selven veel verstooren, Die Eere, cuysheit, deucht, en alles heeft verlooren. Die met een cuysch ghelaet, en een gheveynsde schijn Van deuchdelijcke min, in 'therte lacht om mijn, Fenicie siet toe, ghy spot nu met mijn trouvve Maer 'k svveer u by dit licht het sal u vvel berouvve So seer als ic dy heb ghemint met groote smert So seer haet ic dy nu, en roy dy vvt mijn hert. Vaert vvel Fenicie, en ghy ô Timbre van Cardone Laet varen dese Hoer, en vvilt u vrolijck toonen En royt vvt u ghemoet de liefde van een Vrou Die om de gayle min dus quetst haer echte trouvv En ghy die my dit stuck dus duydlijc hebt doen vveten Sult Eeuvvichlijck mijn vrient en mijn spits broeder heten in bal. Ic sie vvel hy is vvech, de broeder is verreyst Hoe reutelt hem het hooft! Ic denck vvel vvat hy peyst, Arm vaer, hoe quaet had hy't, maer tis niet sonder reden, Dat ic my oock beget sou inden echt besteden Met een, dien ic so vvel, als hy, die Meyt vermach En ic sulcken gheknoey hier voor mijn ooghen sach O bloet ic voor de geck, nu Vryer, comt doch neder {==F2r==} {>>pagina-aanduiding<<} T'is langh ghenoegh ghevrijt, ey stapt vveer op de leder bal. VVel is de Graef dan vvech? bal. Och jae, mijn vrint al langh Doen hy u climmen sach doe teegh hy op de gangh Och dat mijn Ioncker doch voor al niet comt te vallen. ped. Nu Tuylboom doet ghemaeck, ghy hoeft dus niet te mallen. bal. Het werc viel u vry suer, get hoe hebt ghy gesteent Het merrich is becans al heel vvt u ghebeent. ped. Nu, nu, com laet ons gaen, tis nu geen tijt van clappen. bal. VVat heeft de man een ancxt! ped. Nu, nu, vvaer toe dat snappen. PAVSA, Vierde Handelingh, vijfste wtcomst. Timbre. Rodrigo, tsamen al pratende uyt. tim. ROdrigo dat ic u ontboden heb by my Dat is om dese saeck, ic val met u vvat vry Van dese nacht heb ic ghesien met dese oogen Dat my Fenicie heeft ghelijck een Hoer bedrooghen, Verschrict u niet, het vviert my van mijn vrient geseyt Die heeft my op de plaets de plaets daer ic het sach geleyt Daer heb ic selfs gesien (och dat ic het mocht svvyghen) {==F2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Een Edelman by haer tot inde venster styghen Dies vvil ic dat ghy gaet by haer, die 'k heb bemint, En 'thuvvelijck, dat ghy ghebonden hebt, ontbint VVant ic begeer geen hoer, de snootst van alle vrouwen (Als ic 'tvoorhenen weet) tot mijn gemael te trouvven rod. Maer sou het mog'lic zijn? vveet het de Graef oock vvel? tim. Iae, sien voor oogenm vrient dat is geen guychelspel Dus bid ic gaet voort heen, so ghy my vvilt ghenoegen rod. VVat u Genade vvil, daer sal ic my nae voegen. Vierde Handelingh, seste wtcomst. GIRONDE BALACCO. gir. WAt heb ick dese nacht Al dinghen op ghedacht! My dees aenslach quam rampsalich te mislucken Ach! mijn benaude hert dat barste vvel aen stucken VVat teeldt de min al smert In een verliefde hert! Balacco zijt ghy daer? ach secht, hoe ist gheganghen? bal. Ic hebbe vvel gedocht dat ghy seer sout verlangen gir. Iae meer als alteveel, ghy kent vvel sulcke menschen. {==F3r==} {>>pagina-aanduiding<<} bal. De saeck is so gheluckt, men con't niet schoonder vvensachen Timbre heeft het selfs ghesien, het vvelc hem so beving Dat (vvoedende van spijt) hy van de plaetse gingh Iae, dat noch meer is, ic heb voor ghevvis vernomen Dat Timbre by hem heeft Rodrigo laten comen En hem belast, terstont, het huvvelijck, dat hy VVel eer ghebonden had, tómtbinden vveer, dit's my Van een goet vriend geseyt, dus weet ic dat het waer,, is Verheucht u daerom vry vvant nu de saec al clear,, is gir. O dubbelbly bescheyt! mijn vrient, hoe ben ick nu Ghehouden in de gunst en trouvve dienst van u. bal. O Ioncker, dat is niet gir. Ist niet? vvat mooght ghy rellen? Com laet ons binnen gaen, daer sal ick u 'tgelt tellen. Vijfste Handelingh, eerst wtcomst. Lionato, Ephigenia, Fenicie, Rodrigo, 2. Doctoren. rod. DAt ick u dus besoeck Signori Lionate Is dat ic met u heb wat heymelijcx te praten, En tis een boodtschap van de Graef van Colisan: Maer vvas u Dochter hier, die gaet de saec meest an. {==F3v==} {>>pagina-aanduiding<<} lin. Daer comt mijn Dochter aen, verselschapt met haer Moeder, rod. De Godt, diet al bestiert, mijn vrou zy u behoeder eph. De selve Godt beloon dees heusche gunsten u lio. Soo't u gheleghen comt, seght op u boodtschap nu rod. Ha! Bracke tranen, barst, barst wwt, en beeldt voorheenen Mijn droeve boodtschap af met suchten en met steenen Ick die eenBode ben van blye vreucht ghevveest Sal nu een Bode zijn van droeve druck, ick vreest Ic ben bedroeft dat ic dees bootschap nu moet draghen, Maer quam de schult van my so mocht ghy my beclagen Dan nu onbiedt door my de Graef van Colisan Dat ghy u Dochter vry beschict een ander man VVant hy u niet begeert te hebben tot een Vader Niet dat de schult in u sou zijn, maer ach! tis quader Hy heeft hier in u KIndt, Fenicie, ghesien Het gheen hy noyt ghedacht sou hebben te gheschien. En op dat ghy u hier sout vveten nae te houvven, So seght hy u by tijdts, hy vvil gheen Hoere trouvven, En u Fenicie laet hy segghen dat hy mient So bitt'ren loon aen u te hebben noyt verdient Voor sijn oprechte min, die alle menschen saghen Dat hy u als sijn Bruydt heeft suyver toe ghedraghen, {==F4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ghy hem daer voor so vileyn bedrieghen sout En minnen meer een aer als die u heeft ghetrout Dien ghy doen ooc met een ten besten hebt ghegheven V maechdom, u Cieraet, en d'eere van u leven Dien (secht hy) mocht ghy nu ooc nemen tot een man, VVant Timbre de Gardon, de Graef van Colison, Die laet u segghen dat hy gantslijc niet vernoecht is Te bouvven op een lant dat niet door hem gheploecht is lin. Ic heb altijt ghesorcht dat Timbre niet en sou Standvastich blyven in de banden van sijn trou Maer hier om heb ic my opt hoochste te beclaghen En can het gheensins in mijn eel ghemoet verdraghen VVas hem mijn dochter noch niet hooch genoech van staet Om dat hy haer dus vreemt dus clackeloos verlaet Hy sout ons segghen af, en so haer eer niet steelen Iae duysent schanden voor al ons gheslachte teelen, Ic kent, het con geschien, tvvaer mogelijc dat mijn kint Sou vvesen inde min so sottelijc verblint, Maer, k'weet hoe ic haer op gebracht heb in haer leven En datse haer niet sal tot sulcke stucken gheven, Die vveynich midd'len die sy daer toe heeft, by mijn Veerseeckeringhs ghenoech van hare cuysheyt zijn Doch dópper Heeren Heer die alles openbaer is Sal toonen dat mijn kint van dees beschuldingh clear is {==F4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Die bid ick dat hier in ons Rechter vvesen mach En ons onnooselheit doen comen voor den dach Als ghy comt by de Graef so vvenscht hem wel te varen En d'Heere sal mijn kints ontschult vvel openbaren. eph. Ach Leonato, siet, ons Dochter sterft, wat raet? VVee my bedroefde vrou! lio. Doet het asijn gheen baet? eph. O neen! wat sout asijn? helaes het wort noch quader, lio. Mijn kint, spreeckt noch een woort aen uwen ouden Vader O Hemel vvat is dit! my arme olde Man VVat ramp gaet my int eynd van myne daghen an! eph. VVee my bedroefde vrou, sy die ick opghetoghen Heb, en so meenichmael dees borsten heeft ghesoghen! Mijn kint, mijn lief, ach sterft ghy nu daer heen, ey siet V droeve Moeder aen, eylaes sy antvvoort niet, 1, VR. t'Gerucht is hier, so veer het waer is dat ic waende 2. VR. VVel Suster vvat is dit? 1. VR. O Broer vvat isser gaende? lio. Mijn Dochter, mijn vermaeck, mijn Kint, sterft hier van rou Om dat de valsche Graef vvijct schandlijc van sijn trou 1. VR. Datmen haer bouwen hier een vveynichsken onthaeckte {==G1r==} {>>pagina-aanduiding<<} Misschien oft door de locht sy tot haer selven raecte, fen. Ay my! vvaer ben ick hier? lin. Mijn Dochter! eph. Ach mijn Kint! fen. V claghen is vergheefs u suchten is maer vvint Ghy Heeren die hier staet, ghy Eedele Iuffrouvven VVilt u aen my ghelijck een recht spieghel, schouvven Van t'vvanckelbaer gheluck, ick bid u schreyt doch niet Het is u tich niet nut, en t'meerdert mijn verdriet Het heeft den hooghen Godt belieft om my op heden Te straffen met den ramp van dese flauvvicheden De droefheyt die ick voel, en die de draet met een Mijns Ionghen levens hier noch snyden sal aen tvveen Spruyt daer niet vvt, dat my de Grave heeft verlaten, Maer dat een yder nu sal van mijn oneer praten Dat ic dus schandelijck ô vleck van mijn gheslacht Verlaten ben om 'tgheen ick noyt en heb ghedacht O Timbre, Timbre hadt ghy my niet willen trouwen, Noch als u echte vrou my hadt ghedacht te houvven Ach hadt ghy maer gheseyt, ick heb u niet begeert, En my dus schandelijck met loghens niet onteert, Niemant had u ghebeen, daer vvaer niet aen ghelegen Ick hadde mijns gelijck vvel tallen tijt ghecreghen, Maer nu mijn eer is vvech, mijn goede naem vertreen {==G1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu sal ick zijn vortaen een spot van yder een Dit breeckt, dit breeckt, mijn hert, dit kneust mijn ziel in stucken Dit teelt in mijn ghemoet veel duysent onghelucken Doch d'Heere kent mijn hert, die bid ic dat met my VVil handelen ghelijckt sijn goede vville zy Die roept my nu tot hem om mijn verdriet te minderen By d'hemelsche gheneucht, by sijn vvel lieve Kinderen Die gheef dat dese druck, die ic nu voel in my Tot salicheyts mijns ziels doch eyndelijc ghedy Die open docht' gesicht des Graefs, niet om te trouvven My, vvant ic d'Hemel trou, dus sal ic bruyloft houwen Maer om de schantvlec wech te doen van mijn geslacht En dat een yder sie dat ic noyt oneer dacht Op dat nu door de doot mijn Magen en mijn vrienden Insonderheyt mijn Vaer, en Moer vvorden siende Dat ic onnoosel ben, en alle oncuysheyt schu Dat vveet de groote Godt, en daer op sterf ic nu Versoeckende dat hy mijn arm ziel na dit leven In eeuvvicheyt altoos vvil gheen ghenade gheven So eenich man oyt heeft te doen ghehadt met my Oft dat ic vveet vvat vlees omhelsinghe noch zy Gheen sott' becoorlijckheyt, geen vlieghende ghedachten Oyt in mijn cuys ghemoet de gayle lusten brachten {==G2r==} {>>pagina-aanduiding<<} De grensen van de schaemt, de palen van mijn eer En overtradt ic noyt dat vveet der Heeren Heer Ic ben seer vvel gherust voor sijn troon te verschynen Al schijn ic inde vveerlt oneerlijck voor de mynen, In uvve handen Heer beveel ic mynen Gheest V Dienstmaeght lieve Godt doch nu ghenadich vveest Gunt dat ic vvt dees aertsche Kerker opghenomen Mach by u in u Rijck o Heer en Vader comen 2. VR. VVats dit my dunckt sy svvijmt. eph. VVat sou sy svvymen, neen Eylaes sy sterft. leo. VVat ramp! daer vaert mijn vruechde heen, Haer lippen vvorden bleeck, haer Cracht is al verloren Hoe draeyt sy haer ghesicht! haelt ylich de Doctoren Haer oogen sluyten toe, haer vvangskens vvorden stijf Men siet die bleecke doot vast over al haer lijf VVaer mogen nu dus lang doch de Doctoren blyven Com laet ons met vvat eeckes de slaep haers hoofts bevvryven Helaes het doet gheen baet Het vvryven comt te laet Doctoren zijt ghy daer Ey siet in vvat ghevaer Mijn alderliefste Kint Sich selleven bemint. {==G2v==} {>>pagina-aanduiding<<} doc. Het schreyen is vergeefs want dat nu niet beduyt Haer pols en slaet niet meer het leven is daer uyt 1. VR. Com laet ons haer dan voort na binnen toe gaen draghen En daer haer droeve doot een-paerichlijck beclaghen. De eerste Vertooninghe, Daer al de vrienden rontom de dochter staende haer beweenen. eer. Siet hoe de vrienden hier met suchten en met steenen Dees dochters droeve doot eenparichlijck bevveenen twe. maer t'schreyen is vergheefs devvyle nu ghevvis VVt haer benaude rif de ziel ghevaren is. De tweede Vertooninghe. Daer de vrienden wech gaen en laten de vader en moeder alleen by de doode. eer. Hier zijn sy op de gang het schijnt sy willen scheyden En tot den vvtvaert haer allenxens gaen bereyden twe. En laten by de doode dochter vol ghevveen Haer ouden Vader met haer droeve Moer alleen. De derde Verthooninghe. Daer de suster over een test vier de doeken warmt, die sy de vader toereyckt, de moeder wrijft haer daer met. eer. Dewyl de moeder meent haer doode kint te ontcleden Ghevoelt sy op haer hert een vveynich levens reden twe. VVaer door de Moer door vreucht schier opghetoghen blijft En haer met doecken vvarm vast om en om bewrijft. {==G3r==} {>>pagina-aanduiding<<} De vierde Vertooninghe. Daer de Dochter over eyndt sit, ende Vader, Vrou, Suster, haer handen om hooch houdende, God danckende. eer. D'anxt van de coude vrees door vvarmte wech ghenomen De Dochter so het schijnt een vveynich doet becomen twe. Dies sy met groote vreugt den heer van hier boven Danckbarichlijcken voor sijn groote gaven loven. Vijfste Handelingh, seste wtcomst. LIONATO EPHIGENIA. lio. O Liefste, vvat een vreucht! naer sulcken bitterheden! VVy hebben d'hooghe Godt te dancken vvel met reden eph. Maer nu ons dochter leeft, vvat sullen wy gaen doen lio. Een yder salse doot te vvesen vast vermoen En dese mare sal sich door de stadt verbreyen VVy sullen haer voor doot oock claghelijck beschreyen eph. Om het begraven, daer toe sien ic weynichs raets lio. VVy sullen in de kist vvat anders in haer plaets Doen legghen, ende 'talso te Kercken laten draghen En volgent Lijc vast naer met vrienden ende maghen Beschreyend' onse ramp, niet anders, dan oft daer Ons doode Dochter in quansvijs begraven vvaer. eph. Maer als dit valsch te zijn, de tijt sal openbaren, {==G3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vermits ons Dochter leeft, hoe sullen vvy dan varen? lio. VVy sullen nae mijn Sus haer schicken voort van cant Hernoemende haer Naem vvanneer sy is int lant Tot dat d'onnooselheit ten laesten openbaer vvort t'VVelc ooc haest moet gheschien, vvant het of hier of daer schort eph. VVel laet ons dan te saem de gaven Godts verbeyden En d'vvtvaert onderwijl prachtich doen bereyden. Vertooninghen. Daer een swart Cleet op de Tombe leyt, de vrienden daer rondom staende. eer. Fenicie quansvijs begraven in de Tom VVort deerlijck hier bescheyt van al den Edeldom twe. VVant al de gantsche stadt die houtet voor gewis Dat sy gestorven en hier al begraven is. Daer sy altesamen wech gaen. eer. Devvijl de vvtvaert is met groote placht gedaen Bereyden sy sich selfs om vveer naer huys te gaen, twe. En laten hier de tomb met swart betrocken leggen Nu sal een yder dat Fenicie doot is segghen. De tombe alleenich met kaersen rondom. Sanger beneden wanderende in een wit cleet, singht Liedeken. {==G4r==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. SOoder yemant vraecht, vvie hier leyt begraven, 'Tis een schoone maecht, vol van hooghe gaven, Sy vvas de Phoenix van 'tLandt dat vvy bevvoonen So haer beelt hier can duydelijck betoonen Een Graef seer hooch van Macht, in rijckdom en pracht, Had haer vierichlijck besint, Maer laes op een nacht, de Nijdt, gansch onvervvacht Dese liefdes knoop ontbint. Want door een valsche loghen, vviert dese Graef bedroghen Dies hy haer sijn min ontreckt Tvvelc doen de Maecht voor oogen quam, is haer ziel vervlogen Om dat haer eer vvas bevlekt. 2. Spiegelt u hier aen Ionghmans en Ionckvrouvven Wilt doch elck een voortaen lichtvaerdich niet vertrouvven Die hert-knagende Nijdt, volght de liefde na nu Besvvangert met de spijt, niet anders als een schadu Dus, die de vreed' voor 'tbest, hout, sluyt (als om de pest) Voor clappers u deur Bereyt de Nijdt gheen nest, vvant sy scheydt op 'tlest Altijt met ghetreur Die de Pluymstrijckeryen, vvijsselijck vveet te myen Baert sich selven groote rust Dus, so ghy vvilt bedyen, volcht mynen raet in 'tvryen So ghniet ghy vvare lust. FINIS {==G4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Seste Handelinghe, eerste wtcomst. GIRONDE, TIMBRE. gir. ACh! vvat heb ick ghedaen! Heer, vvat heb ick bedreven! Dat ic de Beul gevveest ben van mijn Lieftes leven Ick heb de schoonste maecht die oyt op aerden trat Verraden en onteert met loghens, hay ho, vvat, VVat sal ick vangen aen? mijn Breyn begint te roeren Mijn Consyentie vvroecht, en mijn gedachten voeren My dvvars, dvvars door de locht, de locht, siet daer, daer staet Fenicie, ick sie, ick sie vvel vvaar ghy gaet, Daer ginder staet de Graef, ha, ha, hy vvil my dooden Hy vvil my vvurghen, ha, hy's vvech, hy is ghevloden Daer, ha tis vreemt, dat ic mijn oogh niet vvt en ruck En dat ic ooc dit hayr, dit hayr niet wwt en pluck, Daer is Feniciei vveer, daer ginder Lionate Hoe kijckense, vvat, vvat, vvat hebbense te praten? Sy loopen by de Beul, de Beul, jae, jae, sou hy Siet daer, ach, ho, hu, daer, daer comt de Beul om my, Neen broer, neen, sluyt, ghy sult, ghy sult my so niet crygen Ick vvil my selven eer met dit Ghevveer deurryghen O God vvat gaet my aen, hoe comt dat ick dus baes {==H1r==} {>>pagina-aanduiding<<} En dat ic op my selfs dus met vervvoetheyt raes Heb ic de doot verdient so ic ghedenck te sterven Ick vvil de straffe door des Graven hant vervverven Best dat ic by hem gae en naectelijck ondeck Hoe het is toe ghegaen en hem tot vvraeck vervveck, Hier isset doot hy vvoont, Ick clop pag. VVats u begeere? gir. Ic had een woort of tvvee te spreken met u Heere pag. Ick salt hem segghen gir. Loop vvat gau, ach hoe onstelt Is mijn ghemoet dat my ghelijck een pijnbanck quelt tim. Gironde! gir. Hoe isset al ghestelt met u Ghenade? tim. Seer vvel de Heer heb lof ic vvete van geen quade VVat heeft u hier ghejaecht gir. De lust om met mijn Heer te spreken van een saec Dus so het u Ghenaed een vveynich lust te vvandelen Laet ons vvat in de Kerc gaen kuyeren met malcanderen Daer sal ic dan mijn Heer yets segghen daer ghevvis So vvel mijn heer als my veel aengheleghen is tim. VVel com com gaen vvy dan, het can my nu vvel vvachten gir. Ick bid mijn Heer gae voor tim. VVat moocht ghy daer op achten. {==H1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Sy gaen drae boven by 'tGraf, zijnde daer, valt Gironde op sijn knyen, treckt sijn Poock uyt, ende seght. gir. Siet daer Cloeckmoedich Helt na dien ic u so seer Misdaen heb vvreect u smaet op my de boosvvicht vveer VVreect segh ic op dit Graf daer binnen leyt begraven Fenicie de roem van al Nature gaven VVreeckt haer onnoosele doot, o Graef van Colisan Op my, my die alleen de oorsaeck ben daer van, En so ghy my verschoont, ick sal my niet verschoonen Maer selfs de vvreede vvraec dan aen my selven toonen Dus, so daer eenigh ghetrouvvicheyt zy in u Betoont het hier u Lief en vvreeckt haer onschult nu Comt offert op dit Graf ghy hebt nu tijts ghenoech Den snootsten Edelman die oyt de vverlt droech VVaer van ghetuyghe is de Bruyt van u Ghenade Die hier begraven leyt en schandelijck is verraden tim. Staet op Gironde, ach hoe hebt ghy my vervaert Ick bid u dat ghy doch eyghenlijck verclaert 'tGheheym van dese sake gir. O Heer, ick sal seer gaeren V dees verradery tot mijn schand openbaren Fenicie, de Son, die goddelicke maecht, Daer gantsch Cicilien de preutsche roem op draecht Had ic so seer bemint, en in mijn hert verheven Dat sonder haer ghesicht ic niet en vvist te leven, {==H2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch sy en heeft my noyt een vriendelijck ghesicht Betoont voor al de dienst die ic had aenghericht En nu ic had ghehoort dat sy met u sou paren t'VVas oft mijn ziel vvou flux vvt desen boesem varen So dat vergetende de vrientschap, eer, en trou Ic niet socht, dan mijn Heer te scheyden van sijn vrou Op dat vvanneer hy dese Son verlaten soude Ic haer dan vvederom tot mynen Huysvrou troude Hier toe heb ick met list veel middelen versocht En eyndelijck de vont, die ghy laest saecht, bedocht Balacco die u heeft in u Palleys ghevonden Die vvas door mijn beschic, aen u mijn Heer gesonden De climmer vvas mijn knecht, het gat daer hy in clam VVas een vervallen huys daer nimmer mensch in quam So dat mijn Heer vvel licht sou hebben connen dromen Dat daer Fenicie niet by nacht con comen In't cort al tghene dat gheschiet is, is bestiert Door mijn, en valschelijck jae schelmachtich verciert Nu hebt ghy het ghehoort, vvilt nu u Lieft vvreken En met dit lemmer mijn verraders hert doorsteken Comt offert, op dit Graf den valschen man ghevvis Die van u ramp, haer doot, de gantsche oorsaeck is VVat vveygert ghy de straf dan op die gheen te enden Die d'alderreynste van Messine dorste schenden {==H2v==} {>>pagina-aanduiding<<} So sal dit lemnuer dan mijn helpen wwt den noot En lossen vvt de pijn met een ghesvvijmde doot tim. Stil, stil, tis vruchteloos, dat ghy nu doet, Gironde, Bevlect u ziel nu niet met dese tvveede zonde, Ic ken vvel, dat ghy hebt een vvreede straf verdient Maer ach! vvat ist? helaes, mijn vyant, en mijn vrient, De liefde die heeft u dees valsche raedt ghegheven En ic can door u doot mijn Lief niet vveer doen leven Mijn deuchdelijcke Son mijn Lief, die is nu voort Haer onbevlecte gheest is nu al daer sy hoort Fenicie is vvech haer ziel is op ghetoghen En ic heb haer ghedoot en ghy hebt my bedroghen Fenicie, mijn Licht, mijn Enghel, ô mijn Bruyt, Nu is mijn vreuchde vvech, nu is mijn blijtschap vvt Ghy Iongmans die her sit, ghy Eedele Iuffrouvven Comt spiegelt u aen my en vvilt niet licht vertrouvven Gironde, vvel vvat raedt? Fenicie is deur En tis nu vruchteloos dat ic my veel versteur Dit is door Godes vvil, tot straffe onser zonden Door my dus vvtghevoert, en door u eerst ghevonden Nu stater niet te doen, dan het oneerlijc cruys Te lichten vvt de stam van Leonates Huys Nu sult ghy om mijn druc een vveynich te versoeten {==H3r==} {>>pagina-aanduiding<<} My noch een vrientschap doen om uvve schult te boeten Het vvelck u moeylijckheyt, perijckel, nochte pijn Iae gheen oneerlijckheyt ter vverelt en sal zijn, gir. Het comt u toe mijn Heer my stricklijck te ghebieden En al vvat ghy begeert dat sal terstont gheschieden tim. De maget die hier leyt, is door ons tvveen onteert Tis billick dat sy door ons vveder vvort ghe-eert Dus vvil ic dat vvy, naer haer ouders sullen ryden En daer het gheen ghy hier beleden hebt belyden Op dat haer vrienden dan voort moghen vveten, hoe Dees sake in sich selfs mach zijn gheganghen toe gir. Van herten, ô mijn Heer, Al vvaert het thienmael meer. tim. Laet ons dan daetlijck gaen dit d'ouders doen te vveten En bidden dat sy dese valsche daedt vergheten En ghy Fenicie dien ick so veel te cort Ghedaen heb, voor u ist dat ic mijn tranen stort En bidde dat ghy mijn, ô voetsel van mijn leven Dees grove misdaet vvilt ghenadichlijck vergheven gir. En my oock ins ghelijck hoe veel ic my nau ken Verghiffenisse vvert vermidts ic d'oorsaeck ben. {==H3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Seste Handelingh, tweede wtcomst. SIOVCK SIPKES de Boer. TIs nu wol mecke, mey die Trouchjeier, Prokroor Mey die Abbecaet, mey die yne dael mey d'oor Hier sille de padden om handbackje De frosken om gonsje De katten om slingerfestje En die Dael siller sijn pies om kaerdje. Dir comt de Daels Trouchjeier oon, en beschriuwt my al mijnMobele. Nobele goederen! dat hem de wyrum op het reg-stuck fier, het bruyt dat daels 'tjytte sostricte Iure. strixis Luris mey my te haandelien, den ick siuch wol hetter sen is tis die daels Abbecaet sijn haandlung die wyrum het my jyld nooch koste, twijr aerst, kom joud, com moorn, hy het my wol laad om oore ljoe dooren, eer oppe treppen, dir ney, dir ouwer, sen dir ney die Cronje, Dir ney yne klocken, in 'tset, ynnet ting as yn helm, yne gouden hous yne slingorie sen die Aade to de Nye in ventem, in 'tlest, ick wijt neet, Ia Ia in tousin middelen, en ick most al betelje aerst hie icker yn, die koe ick mey wip, sijne snaeren en hollants bjaer op het heecht, oof sette dat wijr jytte notich, maer tis mey disse Dael, moorns senAlsem wijn. Balsem vvynen, Meniste borstlappen,Pieter Semayn. Pier symons vvuynen,Malveseyen. Mallejeyen,Wijn tent. vvijn tinteler,Ypocras. Nypetas, Dir op smecket den yen oonbijten senOesters. Hoesten,Kappers. Kackers,Olyven. Hollelyven,Lamoenen Lamhoenen, en oor 'tjytte, Ick koe dir naet yn tout sol sen ijtte, dir mey op yn dey, so rinsk op mijn pong, sen francker Wijnen, sen Spanjaerts Wijnen, en hie jymme die Dael sjoun flammen op Rinscher Wijnen, yne wraad sou men sucin strou-yter naet sijnen, en jouns wier het sen slurfen, mey ayen, mey boetter, mey {==H4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Kaneel. Kenelis, mey suker, meyMuscaten. Muskletten enGenber. Gengelaserre, men souwer die Dael en sijn Moer yn ferterre, dit wier jytte naet nooch, dir ney kaamer jytte mey vijnPrulle. Crulle oon, en dat dure saak tot alve, toelef Iae twae, trye ouren yne nacht, en so habbe jo 'ttjylt al out miojn ponge bracht, nu ick silder jytteRevengie. reverencie sen habbe, en dy Dael siller hier litte, al souwer alle wraad sen te sissen wijtte, hie ick hem reys op ons fenne herne, ick sou him mey yn kaad limmen sitte ney sijn kerne, Nupatientie. pestilentie, wy sprecke elkoor wol reys yne Aade of Nye wijcke, den ick wol hier no yen spyilt by stijcke. Seste Handelingh, derde wtcomst. LIONATO, BODE. lin. NV mach ick vvel met recht verclaren datter niet So heymelijc, so stil, noch so beveynst geschiet Of 'tvvort al metter tijt ontdeckt, o Heer der Heeren Hoe con ick grooter gonst van uvven throon begeeren De ontschult van mijn Kint is nu gheopenbaert En door vverckers vande boosheyt, selfs verclaert O God hoe duydelijck doet ghy my nu bemercken De vvonderheden die ghy voert in al u vvercken Nu comt de Grave met Gironde half vermoet En vallen alle bey my schreyende te voet Beleydende haer schult, versoeckende ghenade {==H4v==} {>>pagina-aanduiding<<} En segghen dat mijn Kint is valschelick verraden En vvatter vvas ghestroyt ghedicht vvas en verciert En om Girondes vvil bedriechelick bestiert, Die mijn Kint had gedacht tot synen echt en vrouvve Als haer de Graef verliet voort wederom te trouvven O Godt dat ic voor dees gunst danckbarich eer Is dit niet wel wat vremts, maer dat noch thienmael meer, Is, s'hebben alle beyd (tot boete van haer zonden) Hier met hun eyghen hant haer vastelick verbonden Gheen ander echte vrou te trouvven als de gheen Die ic haer gheven sal maer t'gheen, ick daer me meen Is vveynich hun bekent vvant haer ghedachtens gaven Zijn anders niet, dan dat mijn dochter is begraven En langh ghestorven, maer o neen, ghy Grave sult Nu aen mijn dochter noch voldoen u oude schult Ick sal u met mijn Kint nu vvederom vereenen, Dien ghy een ander eerst te vvesen vvel sult meenen Dat dit dus is gheschiet en vvat ic noch vermoe Is best dat ic terstont mijn vveten doe Hy clopt met de voet. bod. Mijn Heer. lin. Ick vvil dat ghy terstont te Post sult ryden Recht na Duelli toe versuymt voor al gheen tyden Vaert voort en brengt terstont mijn dochter dese brief {==I1r==} {>>pagina-aanduiding<<} bod. V vville sal gheschien Ach soete Kint, hoe lief Sal u dit schryven zijn! nu ghy meucht u bereyden En ick sal midlertijt vvat Godt vvil doen verbeyden. Seste Handelingh, vierde wtcomst. Fenicie met een Brief in haer handt. ACh hoe ben ic verblijt mijn hert springt op en neder Na 'tlyen comt de vreugt, na t'regenen 'tschoon weder Hier heb ic nu een brief ghecregen van mijn Vaer Dat mijn onnooselheyt ghemaeckt is openbaer Nu dank ic u o Godt voor uvve milde gaven Die gh' in de schat-kist hebt van u Ghenaed begraven, Mijn Vader schrijft nu voort hoe dat de Grave hem Heeft schriftelijck belooft dats meer als met de stem Dat noyt geen ander lief plaets in sijn hert sou bouvven Die hy tot sijn ghemael oft echte vrou sou trouvven Als dien, die hem mijn Vader gheeft so dat hy can Gelijc mijn Vader schrijft noch vvorden vvel mijn man O Hemel vvat een vreucht ghevoel ic na mijn lyden VVat is dit voor mijn Ieucht een onverwacht verblyden Tis nu int derde Iaer dat ick hier heb ghevvoont En heb in al den tijt noyt bly ghesicht ghetoont Iae nauvvelijcx een mensch ghesien, als juyst de gheene {==I1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Die om mijn ongeval my quamen helpen vveenen Maer nu is al mijn druck en mijn lyden niet Nu is in groote vreucht verandert mijn verdriet Ach hoe verlanght mijn hert, mijn ooghen om de ghene Te sien die met my sal noch eyndelijck vereenen O Timbre mijn vermaec mijn lieve Bruydegom Hoe vrolijck sal ick zijn als ic u sie vveerom Nu vvil ic van dees saec de blijd vvtcomst verbeyden En ondertusschen my na luyt des briefs bereyden. Seste Handelingh, vijfste wtcomst. LIONATO, TIMBRE GIRONDE, Ghelijck wt. DIt is de plaets daer ick u denck, te doen verstaen Dat ic u heden meen van u beloft 'tontslaen Hier is het dat ic meen te hebben nu ghevonden En Bruyt, so vvel voor u mijn Heer, als voor Gironde, So schoon, so cuys, so vvijs so treflijck ghemaniert Dat sy het gantse huys met defticheyt verciert So dat ic vast vertrou als ghy haer sult aenschouwen Dat ghy u vvel met haer so vvel vernoecht sult houvven Of ghy Fenicie had gecregen tot u vrou tim. Neen k'loof niet dat men haers gelijck vveer vinden sou {==I2r==} {>>pagina-aanduiding<<} lin. De tijt sal leeren, hou, doet flux u vrou te vveten Dat ick hier ben, pag. Ick sal lin. Siet ick begin te svveten lyd. Ho broeder zijt ghy daer? mijn heeren vvellecom, tim. En vvy bedancken voor u heusheyt u vveerom lin. VVel suster hoe heeft u dees lange tijt ghegangen? Al vvel maer naer u comst had ic een groot verlangen Hebt ghy gheen dorst begaen? Loop Ionghen tapt eens vvijn, En brenght hier vvat banquet tim. Voor my niet gir. Noch voor mijn Voorvvaer ick heb gheen dorst lyd. VVat is daer an gheleghen Ic denc ghy hebt noch noyt gedroncken ondervvegen Knaphandich als een man, vvel broeder secht hoe gaet Het met mijn suster al? lin. Noch in haer oude staet, Noch truerich om haer kint lyd. O dat moet zijn vergheten Messieurs alst u belieft com laet ons vvat gaen eten lin. Nu Sieur Cardone u ghenade neem doch plaets tim. Neen d'olste voor mijn Heer. {==I2v==} {>>pagina-aanduiding<<} lyd. Nu vvaer toe so veel praets Siet dat's u voor, nu Ionghen vvilt eens chencken VVel Broeder ick moet u met dusken schaeltjen vvencken. lin. Ick sal u doen bescheyt lyd. Siet daer dat's schoontjes uyt lin. Mijn Heer het gelt op de gesontheyt van u Bruyt tim. Ick vvachs van herten lin. Dat zijn treffelijcke vvynen tim. Ist tint oft ist t'morel? lyd. Mijn Heer macht ondervynen tim. Gironde, so het my is anghecomen so Brengh ick't u vvederom. gir. Ick bind' my aen gheen stroo Me vrouvve dits aen u. De twee Iuffrouwen comen hier uyt. lin. VVel nu Segneur Cardone Dit is de eed'le Maecht die ic u docht te toonen En die ghy tot u Bruyt so veer ghy mynen raet VVilt volgen, trouvven sult, doch 'tin u vvil bestaet tim. Ic kus u handen voor de gunst, niet alleen desen Maer die het u ghevalt die sal mijn Huysvrou vvesen En op dat ghy dan Heer meucht duydelijc sien, hoe graech Ick u in alles vvat ghy my ghebiet behaech {==I3r==} {>>pagina-aanduiding<<} En dat ick niet en vvil van mijn beloft vervremen So vvil ick tot mijn Bruyt nu dese Iuffrou nemen So veer sy selfs haer vvil my vvillichlijck toeseyt fen. VVat my aengaet ic ben tot al het gheen bereyt Dat Lionato my sal dencken te ghebieden VVant my mijn ouders hem altijt te volghen rieden lin. So vvil ick dan dat ghy sult nemen tot u man Don Timbre de Cardon, de Graef van Colisan Die my de eere doet sich op my te verlaten Hem sult ghy tot de doot niet af-gaen noch verlaten VVel vvat secht ghy hier toe fen. V vville is de mijn tim. So sult ghy dan mijn Bruydt en ick u Bruydgom zijn gir. Ick vvensch u beyde veel ghelucx in al u vveghen En dat den Hemel u bedauvve met sijn zeghen lio. Don Timbre so ghy by geval eer ghy de maecht Die ghy nu hebt ghetrout en die de croone draeght Van alle deuchden daer een Iuffrou op mach roemen Fenicie vvederom hadt vveten te becommen VVat hadt ghy vvel ghedaen? en vvat gheleden? om V eerst ghevvenste Bruyt te cryghen vvederom? tim. O Lionato vvilt noch van Fenicie svvyghen So veer ic haer (o licht) had vveder connen cryghen {==I3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Ick had daerom gheleen dit svveer ic u ghevvis Al vvatter in de vverlt voor pijn te lyden is. Maer laes sy is gherust, Fenicie is ghevveken Haer mach ic na mijn door eens in den hemel spreken De Iuffrou die ick hier met dese handen hou En die ic heden heb ghecoren tot mijn vrou Behaecht my vvonder vvel en dat met goede reden Ia denck in vreucht met haer mijn leven te besteden Maer so ic voor de trou Fenicie vvederom Had connen cryghen ach vvat had ick niet daerom Gheleden, vvant ick haer so vierichlijck beminde Dat ic mijn zinnen opghetoghen gansch bevinde VVanneer ic om haer denkck, dan toch tis nu te laet Dus datmen daer van svvycht dunckt my den besten raet. lin. O Timbre de Cardon, ist mogelijc dat u oogen So seer verduystert zijn en met een vlies betoghen? Dat ghy niet siet de gheen die ghy hebt ghetrout De Iuffrou die ghy daer so met u handen hout, Dat is Fenicie, die ghy nu hebt vervvorven En vvaenden over langh om uvvent vvil ghestorven S'is niet begraven hoe vvel ghy niet beter vvist Maer dat begraven vvas dat is een leghe kist tim. Ha hemel vvat ic hoor Fenicie in't leven {==I4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ach vvilt my doch, mijn Son, mijn dorperheyt vergheven Ist moghelijck dat ick u hier in mijn armen hou En dat ick dus na by mijn ghevvenste vrou Mijn lief, mijn vreucht, mijn al, fen. Mijn son mijn vvel beminde tim. Ist moghelijck dat den Hemel ons te saem comt binden Dus op het onversient ô vvoonplaets van mijn ziel Geen vreemder toeval op devverelt oyt gheviel gir. Nu bid ick dat ghy vvilt my (o mijn vrou) vergheven De misdaet dien ick heb door min aen u bedreven fen. Van herten graegh, staet op en spreeckt niet meer daer van VVant het hier anders niet dan droefheyt vverken can gir. Den Hemel loon u gonst, Leonato d'vvyl de tyden Ons droefheyt heeft verkeert dus haestich in verblyden Versoeck ick nu op u, dat tot mijn echte vrou V tvveede dochter, mijn mach vverden, door de trou, lin. Soo het mijn Dochters vvil is ben ick vvel te vreden Devvijl ick u niet can ontsegghen vvel met reden gir. VVel Edele Iuffrou mijn leven mijn vermaeck {==I4v==} {>>pagina-aanduiding<<} VVat antvvoort gheeft ghy doch u Vader op de saeck Sijn vville is de mijn vvat hy my sal ghebieden Sal van my als sijn Kint ghehoorsaemlijck gheschieden, lin. Devvijlt den hemel voecht so sult ghy dochter dan Girondes vrouvve zijn en hy sal zijn u man tim. Ick vvensch u veel ghelucx fen. En ick oock van ghelijcken. lio. Com laet ons dan ons vreucht doen door Messine blijcken. FINIS. I. STARTER. Gunst baert Nijdt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<}