Monumenten in Nederland. Noord-Holland Ronald Stenvert Chris Kolman Saskia van Ginkel-Meester Elisabeth Stades-Vischer Ronald Rommes logo_rijk_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Monumenten in Nederland. Noord-Holland van Ronald Stenvert, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester en Elisabeth Stades-Vischer, met medewerking van Ronald Rommes, uit 2006. De gehele reeks bevat 12 delen. In het origineel staan op een aantal plaatsen de bijschriften niet op dezelfde pagina als de bijbehorende illustratie. In deze digitale editie zijn de bijschriften verplaatst. Indien nodig zijn illustraties verplaatst naar het bijbehorende hoofdstuk. p. 105, 108, 178: de bijschriften op deze pagina's zijn bij de bijbehorende illustraties geplaatst. De betreffende pagina's zijn daardoor komen te vervallen. sten009monu11_01 DBNL-TEI 1 2010 dbnl / Ronald Stenvert, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester, Elisabeth Stades-Vischer en Ronald Rommes eigen exemplaar dbnl Ronald Stenvert, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester, Elisabeth Stades-Vischer en Ronald Rommes, Monumenten in Nederland. Noord-Holland. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle 2006 Wijze van coderen: standaard Nederlands Monumenten in Nederland. Noord-Holland Ronald Stenvert Chris Kolman Saskia van Ginkel-Meester Elisabeth Stades-Vischer Ronald Rommes Monumenten in Nederland. Noord-Holland Ronald Stenvert Chris Kolman Saskia van Ginkel-Meester Elisabeth Stades-Vischer Ronald Rommes 2010-07-14 DH colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Ronald Stenvert, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester, Elisabeth Stades-Vischer en Ronald Rommes, Monumenten in Nederland. Noord-Holland. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle 2006 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/sten009monu11_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==schutblad voor==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Monumenten IN NEDERLAND NOORD-HOLLAND {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Haarlem, Beeldengroep Teylers Museum (1979)==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Monumenten IN NEDERLAND NOORD-HOLLAND Ronald Stenvert Chris Kolman Saskia van Ginkel-Meester Elisabeth Stades-Vischer m.m.v. Ronald Rommes foto's: Rijksdienst voor de Monumentenzorg RIJKSDIENST VOOR DE MONUMENTENZORG, ZEIST WAANDERS UITGEVERS, ZWOLLE {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Den Burg, Deuromlijsting Schoutenhuis==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} INHOUD Voorwoord 7 Ten geleide 8 Historie 12 Stijl en verschijningsvorm 22 Materiaal en constructie 38 Regio's 46 Steden, dorpen, monumenten 74 Beknopte literatuuropgave 556 Verklaring van enige termen 562 Topografisch register 570 Register van personen 576 Verantwoording van de afbeeldingen 603 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Oosterend, Zeekaap==} {>>afbeelding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord De reeks Monumenten in Nederland is een gezamenlijk initiatief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en Waanders Uitgevers. Het voorliggende deel is gewijd aan de provincie Noord-Holland. Eerder verschenen de delen over de provincies Utrecht (1996), Noord-Brabant (1997), Overijssel (1998), Groningen (1988), Gelderland (2000), Friesland (2000), Drenthe (2001), Limburg (2002), Zeeland (2003) en Zuid-Holland (2004). Dit boek over Noord-Holland biedt een rijk geïllustreerd overzicht van de monumenten in deze provincie en is in de eerste plaats bedoeld als beknopt naslagwerk voor een breed publiek. Als bron van informatie is het bruikbaar voor zowel de wetenschappelijk geïnteresseerde lezer als voor degene die vanuit een cultuurhistorische of toeristische belangstelling kort en bondig geïnformeerd wil worden. De reeks Monumenten in Nederland geeft een overzicht van de cultuurhistorisch meest waardevolle objecten en structuren. Niet alleen de oudere en al langer vertrouwde bouwkunst, maar ook de jongere monumenten uit de periode 1850-1940 krijgen ruimschoots aandacht. De grote verscheidenheid aan bouwwerken komt in dit boek goed tot uitdrukking. Daarbij is er niet alleen plaats voor het topmonument, maar evengoed voor de anonieme utiliteitsbouw. Van zeer oud tot tamelijk recent, van mooi tot merkwaardig, alle categorieën passeren de revue. Het resultaat is een compact samenhangend beeld van de aanwezige cultuurhistorische waarden per stad of dorp. De sterke belangstelling voor monumenten blijkt uit een grote vraag naar informatieve boeken en reisgidsen. Over het algemeen bestrijken deze boeken deelgebieden. Daarom is er behoefte aan een breed opgezette reeks als deze. Om de uitgave ook visueel aantrekkelijk te maken en de bruikbaarheid te verhogen, zijn de delen rijk geïllustreerd met speciaal voor dit doel gemaakte foto's en tekeningen. Noord-Holland is een provincie met aanzienlijke landschappelijke verschillen: glooiende duinen in het westen, stuwwallen in het Gooi en eilanden in het noorden (Texel en Wieringen). Terwijl de luchthaven Schiphol een steeds groter deel van de Haarlemmermeerpolder beslaat, geven de oudere droogmakerijen benoorden het IJ nog een goede indruk van de weidsheid van het Hollandse polderlandschap. De spil van de provincie is zonder enige twijfel onze hoofdstad Amsterdam met zijn overweldigende hoeveelheid monumenten. Andere vanouds historisch vermaarde steden als Haarlem, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam en Weesp komen vanzelfsprekend eveneens aan de orde. Bijzondere aandacht krijgen daarnaast de villadorpen in het Gooi en het Kennemerland en het industriële gebied langs de Zaan. Ook de vele dorpen en nederzettingen in de provincie komen ruimschoots aan bod, evenals de regio's waarvan zij deel uitmaken: Kop van Noord-Holland en Texel, West-Friesland, Waterland en Zaanstreek, Kennemerland, Meerlanden en de Gooi- en Vechtstreek. De reeks wordt in opdracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg verzorgd door het vaste team van architectuur- en bouwhistorische onderzoekers van het Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis. Dit deel is samengesteld door dr.ing. R. Stenvert, dr. ing. Chr.J. Kolman, mw. drs. S.G. van Ginkel-Meester en mw. drs. M.E. Stades-Vischer. Voor de historische inleiding is een beroep gedaan op de historicus dr. R. Rommes. Het voor deze reeks gevormde redactieteam bestaat uit: drs. A.G. Schulte, drs. F.C.A. van der Helm, jhr. R.J.A. van Suchtelen van de Haare, ing. B.H.J.N. Kooij en mw. J.P.M. van den Heuvel namens de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de auteurs. Verder hebben de medewerkers van de afdeling Documentatie en Informatie van de Rijksdienst ieder op hun wijze, vanuit zijn of haar specialisme, bijgedragen aan de totstandkoming van de publicatie. Drs. B. Stamkot van het bureau MAP stelde de overzichtskaarten en stadsplattegronden samen, jhr.ir. R.G. Bosch van Drakestein verzorgde de kasteelplattegronden, ing. B.H.J.N. Kooij, mw. H. Jorritsma en H.F.G. Hundertmark vervaardigden de kerk- en overige plattegronden en H. IJsseling van Flying Focus maakte de luchtfoto's. De fotografen van de Rijksdienst, P. van Galen, A.J. van der Wal, IJ.Th. Heins, K. Roderburg, S.T.W.A. Technau, C.S. Booms, en hun oud-collega G.J. Dukker zijn verantwoordelijk voor de foto's. Ten slotte gaat onze dank uit naar het Prins Bernhard Cultuurfonds Noord-Holland, dat door een genereuze financiële bijdrage deze uitgave mogelijk maakte. Met dit werk over de provincie Noord-Holland levert de reeks Monumenten in Nederland opnieuw een bijdrage aan de kennisoverdracht over ons cultureel erfgoed en het wekken van de belangstelling daarvoor. De Directie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg Mw. Drs. L.M.E. Boot {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Ten geleide Monumenten in Nederland is een naslagwerk over de meest waardevolle objecten en structuren in de verschillende provincies, in dit geval de provincie Noord-Holland. Het is géén reisgids en bevat dan ook geen routebeschrijvingen of wandelingen. De stadsplattegronden in het boek zijn bedoeld om de onderlinge situering van objecten visueel te verduidelijken. Het boek geeft in een compact, samenhangend overzicht een breed beeld van bestaande, cultuurhistorisch interessante objecten en structuren, waarbij op beknopte wijze relevante feitelijke informatie wordt vermeld. De inleidende hoofdstukken plaatsen de gegevens in een groter verband en schenken aandacht aan het karakteristieke van de provincie Noord-Holland. Hier worden ook relaties gelegd met belangrijke ontwikkelingen in het verleden. De eerste inleiding bevat een historische schets van de provincie. De twee volgende hoofdstukken besteden respectievelijk aandacht aan de stijlen en vormen van de gebouwen en aan de toegepaste materialen en constructies. De vierde en laatste inleiding behandelt de eigenheid van de verschillende regio's die samen de provincie Noord-Holland vormen. Daarbij wordt vooral gekeken naar historisch-geografische ontwikkelingen en de bebouwingskarakteristiek. De hiernaast opgenomen overzichtskaart toont de regio-indeling van de provincie. De kaart geeft tevens een overzicht van de gemeenteindeling in 2005. Het omvangrijkst is het op de inleidingen volgende onderdeel Steden, Dorpen, Monumenten, dat een beschrijving bevat van de meest belangwekkende bouwwerken van alle steden en dorpen in Noord-Holland. Dit deel is alfabetisch op plaatsnaam geordend. Voor de indeling zijn niet de gemeentegrenzen bepalend, maar de afzonderlijke bebouwingsconcentraties - de kernen - zoals ze historisch zijn gegroeid. Samen geven alle kernen een cultuur-topografisch overzicht van de provincie. Er is onderscheid gemaakt in hoofdkernen, kernen, geïncorporeerde kernen, omgevingskernen en omgevingsobjecten. Hoofdkernen zijn kernen die tevens hun naam aan een gemeente geven (bijvoorbeeld Haarlem, Hoorn, Hilversum). Bij een gewone kern wordt in de aanhef steeds verwezen naar de gemeente waartoe deze behoort, bijvoorbeeld: Schoorl (gemeente Bergen). De zogeheten geïncorporeerde kernen zijn in de loop van hun geschiedenis deel gaan uitmaken van een grotere kern. Zo is bijvoorbeeld Broekerhaven onderdeel van Bovenkarspel geworden. Deze geïncorporeerde kernen worden behandeld als onderdeel van het grotere geheel. Amsterdam neemt een bijzondere en omvangrijke plaats in en is daarom in enkele stukken opgedeeld. Zo komt eerst Amsterdam binnen de Singelgracht aan de orde, gevolgd door het aangrenzende deel buiten de Singelgracht en vervolgens de verder weg liggende stadsdelen: Amsterdam-Bijlmermeer, Amsterdam-Buitenveldert, Amsterdam-Buiksloot, Amsterdam-Nieuwendam, Amsterdam-Sloten, Amsterdam-Sloterdijk en Amsterdam-Watergraafsmeer. Omgevingskernen zijn nederzettingen die wel genoemd moeten worden, maar waarvan de informatie over de bebouwing slechts één of enkele objecten betreft. Ze worden dan onder een nabijgelegen, vaak grotere kern vermeld: zo staat Opmeer bij Spanbroek, Wadway bij Wognum en Krommeniedijk bij Krommenie. De beschrijvingen van omgevingskernen zijn niet alfabetisch geplaatst, maar kunnen moeiteloos via het topografisch register teruggevonden worden. Omgevingsobjecten zijn de op het platteland gesitueerde gebouwen als kapellen, kloosters, kastelen, molens en boerderijen. Deze worden beschreven bij de meest nabije kern binnen de gemeente, bijvoorbeeld de kerk van Zwaagdijk-West bij Zwaag en het Noorderpolderhuis van de Schermer bij Stompetoren. Elke kern heeft een eigen inleiding, waarin de historische ontwikkeling en de topografische of stedenbouwkundige veranderingen kort behandeld worden. Van de belangrijkste steden is een plattegrond opgenomen, waarop de interessantste objecten zijn aangegeven. Objecten die veel voorkomen, zoals woonhuizen, winkels of pakhuizen, zijn niet in de plattegronden opgenomen, tenzij ze als een opvallend groot voorbeeld of als complex de aandacht trekken. Voor de plattegronden van Amsterdam moest een strenge selectie plaatsvinden en zijn ook scholen, hofjes en kantoren beperkt opgenomen. De nummers op de plattegrond verwijzen naar het bijschrift, {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} waarin de oorspronkelijke functie zonder het (eventuele) voorvoegsel ‘voorm.’ is vermeld. Het bijschrift bevat een verwijzing naar de pagina van de objectbeschrijving. De nummers uit de plattegrond staan ook vermeld bij de beschrijving zelf. Per kern is gezocht naar de meest geëigende indeling en volgorde om de objecten te beschrijven. De gekozen rangorde in de beschrijvingen wordt bepaald door het historische centrum van een kern en begint met het oudste en/of voor de ontwikkeling van de kern belangrijkste gebouw. Doorgaans gaat het daarbij om de kerk, maar soms betreft het een kasteel. Afzonderlijke objecten en structuren worden als het ware in ‘schillen’ vanuit de dorpskern besproken, waarbij drie hoofdregels zijn aangehouden: van publiek naar particulier, van oud naar jong en van binnen naar buiten. Vergelijkbare objecten en gebouwtypen zijn zoveel mogelijk na elkaar geplaatst of in een verzamellemma opgenomen. Het boek bevat in principe alle waardevolle objecten en structuren in de provincie. De breedte van het spectrum, ook ontstaan door het opnemen van de jongere bouwkunst uit de periode 1850-1940, maakt het echter onvermijdelijk om keuzes te maken. De uiteindelijke selectie is die van de auteurs. Objecten kunnen zijn opgenomen omdat ze kenmerkend zijn voor een breder voorkomend verschijnsel of juist omdat ze een uniek of zeldzaam voorbeeld zijn. Beslissende criteria bij de selectie waren: gaafheid, historische betekenis, architectonische kwaliteit of bouwhistorische waarde. Het is van belang te beseffen dat de meeste, maar lang niet alle, opgenomen gebouwen beschermde rijksmonumenten zijn. In het algemeen worden objecten opgenomen die van vóór de Tweede Wereldoorlog dateren. Een enkele keer worden gebouwen van na 1940 belicht, bijvoorbeeld met betrekking tot kerken en raadhuizen, maar ook als de wederopbouw een duidelijk stempel op een kern heeft gedrukt. Met het opnemen van de modernste architectuur is grote terughoudendheid betracht. Het boek geeft een overzicht van de op dit moment bestaande gebouwde omgeving. Er wordt geen aandacht geschonken aan objecten die in het (recente) verleden zijn verdwenen. Cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren die met sloop of totale wijziging bedreigd worden - dat is helaas nogal eens het geval - zijn opgenomen als ze op het moment van het afsluiten van het manuscript nog aanwezig waren. Aan archeologische monumenten wordt alleen aandacht besteed wanneer dat voor het begrip van de ontwikkeling van een kern noodzakelijk is. De teksten in dit boek zijn grotendeels gebaseerd op de officieel gepubliceerde literatuur in boeken en tijdschriften, waaronder de vier delen over Noord-Holland van de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, en verder op de bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg voorhanden zijnde gegevens, waaronder de per gemeente in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) opgestelde rapporten. Ook is gebruik gemaakt van het hieruit voortgekomen Monumenten Selectie Project (MSP). Voor de beschrijvingen van diverse kerkinterieurs is geput uit informatie berustend bij de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland. Aanvullend bronnenonderzoek of het uitputtend nalopen van de ‘grijze literatuur’ behoorde niet tot de opdracht. Wel zijn op grond van eigen waarnemingen waar nodig verbeteringen of aanvullingen op de bestaande literatuur aangebracht. Om het omvangrijke cultuurhistorische erfgoed van de provincie Noord-Holland binnen de voor het boek gestelde ruimte te kunnen behandelen was het nodig de objecten beknopt te karakteriseren. De nadruk ligt op feitelijke gegevens over de bouwgeschiedenis en de huidige situatie van het object, zoals: adres, functie, ontwerpen bouwdata, namen van opdrachtgevers en architecten, ontwerpers en uitvoerende kunstenaars. Verder vermeldt de beschrijving zoveel mogelijk de bouwstijl of de bepalende architectuurelementen. De beschrijving van het uiterlijk van objecten blijft beperkt tot de belangrijkste kenmerken. Waar nodig komen ook de toegepaste materialen en constructies ter sprake. Bij de belangrijkste objecten en structuren wordt de historische ontwikkeling kernachtig behandeld en waar mogelijk aan opdrachtgevers gekoppeld. Informatie over interieur en inventaris van de gebouwen wordt alleen verstrekt als deze van belang is. Musea zijn alleen opgenomen indien het gebouw vermelding verdient; de museale collecties krijgen in dit boek geen aandacht. Restauraties en verbouwingen aan de objecten zijn in principe alleen vermeld als die tot belangrijke wijzigingen hebben geleid. Bij onderhoudsgevoelige objecten als molens wordt doorgaans alleen de meest recente restauratie vermeld. De huidige functie van gebouwen wijkt vaak af van de oorspronkelijke bestemming. De nieuwe situatie wordt alleen vermeld als er sprake is van een opvallend ander gebruik van het object. Aangezien gebouwen tegenwoordig vrij snel van functie veranderen, is ook hierin terughoudendheid betracht. Een belangrijk onderdeel van het boek wordt gevormd door de foto's, die een representatieve selectie van de objecten en structuren in de provincie geven. Belangrijke criteria voor de keuze van de af te beelden objecten en structuren zijn hun ouderdom, hun verspreiding over de provincie en de verdeling over de verschillende soorten objecten. De foto's weerspiegelen steeds zoveel mogelijk het karakter van de desbetreffende kern. Gezien de hoeveelheid besproken objecten en kernen is het onmogelijk {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} om van elk afzonderlijk object een afbeelding op te nemen. De meeste foto's zijn speciaal voor dit boek gemaakt. Waar dit niet het geval is, staat het jaartal van de foto in het bijschrift vermeld. In het boek is van een aantal belangrijke kerken, kastelen en andere objecten een plattegrond met bouwfasen opgenomen. In de legenda is voor de aanduiding van die bouwfasen gebruik gemaakt van de verkorte architectuurhistorische dateringsmethode, waarbij Romeinse cijfers eeuwen aangeven, gevolgd door de hoofdletters A en B die staan voor halve eeuwen of de kleine letters a, b, c, d voor kwart eeuwen en m voor midden: XVIIa betekent eerste kwart van de 17de eeuw. De jaarringen van hout geven vaak de mogelijkheid om het kapjaar van de boom te bepalen en daarmee het betreffende deel van de constructie te dateren. Deze dendrochronologische datering wordt in dit boek aangegeven met (d). In de tekst zijn de voornamen van personen die leefden vóór het jaar 1800 voluit geschreven, daarna zijn de initialen vermeld. De aanduidingen van de plaatsnamen en hun alfabetische volgorde zijn gebaseerd op de Elsevier Alfabetische Plaatsnamengids van Nederland ('s-Gravenhage 2001; 17de druk), met correcties voor de sindsdien heringedeelde gemeenten. Achter in het boek staat een beknopte literatuurlijst met de gebruikte algemene literatuur, aangevuld met de voor de provincie belangrijkste publicaties op architectuurgebied. Verder zijn een verklarende woordenlijst, een topografisch register en een index op namen toegevoegd. Voor hun hulp bij de totstandkoming van dit boek danken wij als auteurs onze opdrachtgever de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, zijn directie, de leden van de projectgroep, de afdeling cultuurwaardenonderzoek en de fotografen van deze dienst, alsmede de medewerkers van de bibliotheek en van het foto- en tekeningenarchief, met name Jantiene van den Heuvel voor de coördinatie van de foto's en ten slotte de uitgever. Tevens willen we bij deze graag Fons Asselbergs danken voor zijn inspiratie en stimulans bij het totstandkomen van de serie. Voor de hulp die wij vanuit de provincie mochten ontvangen gaat onze dank uit naar Anita van Breugel, Helga Danner, Ernst van der Kleij, Irmgard van Koningsbruggen, Jos van der Lee, Heleen Pronk, Carla Rogge, Jaap van der Veen, en van het Bureau Monumentenzorg Amsterdam: Ronald Glaudemans, Jos Smit en Jouke van der Werf. Daarnaast zijn wij dank verschuldigd aan de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland, met name in de persoon van Tim Graas, aan de eigenaars en beheerders van kerken en andere gebouwen die ook van binnen zijn bezocht, voorts aan Ronald Rommes, Leo Dubbelaar, Ivo Blom, G.H. Keunen (molens), R.W. van Straten (orgels) en W.J. Diepenhorst (orgels). Voor hun hulp bij het afwerken van het manuscript bedanken wij Eric Strijbos, Jeroen van Meerwijk en Joos Leistra. Utrecht, september 2005 Ronald Stenvert Chris Kolman Saskia van Ginkel-Meester Elisabeth Stades-Vischer {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Historie In de laatste millennia voor onze jaartelling ontstond langs de Noordzeekust een complex van vrijwel aaneengesloten strandwallen. In dit strandwallengebied concentreerde zich lange tijd een groot deel van de bewoning. De mensen leefden van de landbouw, de jacht en de visserij. Op sommige plaatsen, bijvoorbeeld Texel, bestond een voor die tijd relatief hoge bevolkingsdichtheid. Rond het begin van de jaartelling kreeg de inheemse bevolking te maken met het oprukkende Romeinse Rijk. Achter de strandwallen bij Velsen bouwden de Romeinen het strategisch gelegen fort Flevum. Na een lokale opstand in het jaar 28 werd het fort opgegeven. Elf jaar later werd een nieuw fort in de buurt in gebruik genomen, dat echter in 47 alweer werd verlaten. Vanaf die tijd vormde de zuidelijker gelegen (Oude) Rijn definitief de noordelijke Rijksgrens (limes). Het huidige Noord-Holland viel daarbuiten. Door handel en andere contacten nam de lokale bevolking echter wel Romeinse invloeden over. Friezen en Franken Tijdens de grote volksverhuizingen vestigden zich Germaanse stamverbanden in het Hollandse kustgebied. Ze werden vaak aangeduid met de verzamelnaam ‘Friezen’. Een van de andere stamverbanden was dat van de Franken. Ze hadden in Noord-Frankrijk een koninkrijk gesticht, dat ze in de 7de en 8ste eeuw tot in deze contreien uitbreidden. Hun bekendste leider was Karel de Grote, die zich in 800 in Rome door de paus tot keizer liet kronen. Onder zijn opvolgers viel het rijk echter uiteen. De Franken brachten het christendom naar het noorden. Eind 7de eeuw bouwden ze hier kleine kerken en verleenden steun aan missionarissen als Willibrord, Bonifatius en Liudger. Zij probeerden de inheemse bevolking te bekeren tot het nieuwe geloof. Met de benoeming van Willibrord in 695 tot aartsbisschop der Friezen werd de basis gelegd voor een kerkelijke organisatie. Tot de hervorming van de bisdommen in 1559 behoorde Noord-Holland tot het bisdom Utrecht. De eerste kerkjes werden in de eerste helft van de 8ste eeuw gebouwd in Velsen, Heiloo en Petten. De Franken introduceerden ook het feodale stelsel. Hun koning of keizer was leenheer en hun leenmannen waren vaak leden van de plaatselijke adel. Zij werden beleend met gebieden en rechten, in ruil waarvoor ze bestuurlijke, juridische en militaire taken uitvoerden. De belangrijkste bestuurlijke districten waren de gouwen met aan het hoofd een graaf. Op het grondgebied van het huidige Noord-Holland bevonden zich (delen van) de gouwen Kinheim (Kennemerland), Texla (Texel) en Niftarlake (Vechtstreek). Een andere gouw lag rond de monding van de Oude Rijn. Dat gebied stond sinds de 11de eeuw bekend als Holdland, waarvan de naam Holland is afgeleid. Graaf der Friezen Vanaf 810 werd het kustgebied onveilig gemaakt door Vikingtochten. Aanvankelijk kwamen de Noormannen {== afbeelding Kasteel Radboud te Medemblik in West-Friesland is één van de vier door graaf Floris V gestichte dwangburchten. Wat resteert is een romantisch gerestaureerd kwart deel van de oorspronkelijke versterking==} {>>afbeelding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} op zoek naar buit en slaven. Later vond ook duurzame vestiging plaats. De Deen Rorik werd omstreeks 850 beleend met een groot deel van het Nederlandse kustgebied. Zijn neef en opvolger Godfried de Noorman werd vermoord door enkele plaatselijke graven, van wie Gerulf de nieuwe machthebber werd. De Duitse koning Arnulf bevestigde diens positie in 889 door de schenking van koningsgoederen. Gerulf geldt als de stamvader van de Hollandse graven. Hij was vermoedelijk een autochtoon en daarmee een ‘Fries’. Zijn opvolgers noemden zich eeuwen later nog steeds graaf of heer der Friezen en ondersteunden daarmee hun aanspraken op alle Friese gebieden. Vooral in de 12de en 13de eeuw vonden belangrijke uitbreidingen van het graafschap plaats, vooral onder graaf Floris V. Hij en zijn opvolgers profiteerden van de zwakke positie van de bisschop van Utrecht en wisten onder andere Amstelland aan hun machtsgebied toe te voegen. Aan de monding van de Vecht bij Muiden liet Floris het Muiderslot bouwen. Gooiland verwierf hij van de St.-Vitusabdij te Elten (D). In het noorden vonden meerdere pogingen tot inlijving van de Friese gebieden plaats. Graaf Willem II sneuvelde daarbij in 1256 bij Hoogwoud. Pas in 1289 lukte het Floris V West-Friesland definitief te onderwerpen. Om zijn nieuwe bezit te controleren liet hij een aantal dwangburchten bouwen, zoals bij Oudorp, Wijdenes, Nuwendoorn en Medemblik. Ten oosten van het Vlie waren de Hollandse graven minder succesvol. Symbolisch was het sneuvelen van graaf Willem IV bij Stavoren in 1345. Binnen het graafschap steunde de machtspositie van de graven primair op hun eigen goederenbezit. Dat bestond uit een aantal domeinen (‘villae’), landgoederen met boerderijen die vanuit een centrale hof (later een kasteel) werden beheerd. Bij zulke grafelijke hoven ontwikkelden zich later soms steden, zoals Haarlem en Leiden. De graven stelden rentmeesters aan voor de financiële administratie van alle inkomsten in een district. Naast deze rentmeesterschappen waren er sinds 1244 baljuwschappen. Een baljuw (of drossaard) voerde daar namens de graaf bestuurlijke, juridische en soms militaire taken uit. Doorgaans waren de baljuws tevens dijkgraaf. In het grafelijke hof in Den Haag verrichten klerken de administratieve controle. Dankzij de inkomsten uit de eigen goederen, tolrechten en de muntslag konden de graven heerlijkheden van andere adellijke heren opkopen of als onderpand in bezit krijgen. Ook door het uitsterven van belangrijke geslachten vielen bezittingen toe aan de graven van Holland. Zo kwamen de omvangrijke bezittingen van de vrijwel autonome graven van Blois (onder andere Beverwijk, Wijk aan Zee, Spaarnwoude) in 1397 in hun bezit. Achter de duinen Tot omstreeks het jaar 1000 woonde de bevolking hoofdzakelijk in het duinengebied langs de kust en op de oeverwallen langs de rivieren. Achter de duinen strekte zich een groot en vrijwel onbewoond veengebied uit. Pas nadat de natuurlijke afwatering via onder andere 't Vlie en de Middenleek verbeterde, werd daar op sommige plaatsen bewoning mogelijk, zoals rond Medemblik en Schagen. Vanaf de 10de eeuw brachten vrije boeren als kolonisten het uitgestrekte veengebied in cultuur. Dit gebeurde meestal onder leiding van de graaf van Holland of de bisschop van Utrecht, maar bijvoorbeeld in Waterland zullen lokale samenwerkingsverbanden aan de basis van de ontginning hebben gestaan. Deze ‘Grote Ontginning’ speelde zich in Noord-Holland hoofdzakelijk in de 11de en 12de eeuw af. De ontginningstechniek was simpel. Om het veen te ontwateren werden op regelmatige afstand van elkaar evenwijdige sloten gegraven, waardoor langwerpige kavels ontstonden, meestal loodrecht op natuurlijke waterlopen. Het resultaat was het ‘typisch Hollandse’ slagenlandschap. De ingrepen in het natuurlijke milieu hadden onvoorziene gevolgen. Door de ontwatering klonk de veengrond in en oxideerde de bovenlaag. De bodem daalde en de natuurlijke afwatering werd steeds moeilijker. Aanvankelijk loste men dit probleem op door sloten uit te diepen en dijken en kaden aan te leggen. Later werden ook sluizen en dammen met spuisluizen gebouwd. Toen deze oplossingen aan het einde van de middeleeuwen tekortschoten, werden polders ingericht en met behulp van windmolens met schepraderen (later vijzels) droog gemalen. Vanwege het dalende maaiveld groeide ook de dreiging van het buitenwater. Een grote stormvloed brak in 1170 de veenrug tussen Enkhuizen en Stavoren, waardoor het bescheiden Almere uitgroeide tot de Zuiderzee. Deze vormde een voortdurende bedreiging. In West-Friesland werd daarom de 115 kilometer lange Westfriese Omringdijk aangelegd, die gereedkwam in het midden van de 13de eeuw. Behalve tegen de Zuiderzee beschermde deze ook tegen de grote binnenmeren. Ook elders werden dijken gebouwd. Op de ontgonnen gronden werd aanvankelijk graan verbouwd. Door de verslechterende waterstaatkundige omstandigheden werd rendabele graanbouw vrijwel onmogelijk. Steeds meer boeren moesten overgaan op de veeteelt. Al snel produceerden ze zoveel boter en kaas dat export naar de omliggende gebieden mogelijk werd. Met de inkomsten daaruit konden de toenemende graanimporten bekostigd worden. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Ontstaan der steden Gunstig gelegen nederzettingen profiteerden van de groeiende handel in agrarische producten. Naast Medemblik, de enige belangrijke handelsplaats in de vroege middeleeuwen, groeiden andere plaatsen uit tot steden. Deze lagen dikwijls op plaatsen waar veenriviertjes waren afgedamd en schepen ‘overgetoomd’ of goederen overgeslagen moesten worden. Plaatsnamen als Amsterdam, Edam en Monnickendam herinneren daaraan. De directe toegang tot het water bood bestaansmogelijkheden in de handel en visserij, en stimuleerde de scheepsbouw, die veel werk opleverde in toeleveringsbedrijven als houtzagerijen, touwslagerijen en zeildoekweverijen. Behalve door hun economische activiteiten onderscheidden deze kleine steden zich van het omliggende platteland door hun karakteristieke bebouwing (stadsmuren, stadhuizen, waaggebouwen) en bestuur. Hun afwijkende positie werd vastgelegd in stadsrechten, waarin bestuurlijke zelfstandigheid, marktrechten en de bouw van een omwalling werden toegestaan. De eerste verleningen van stadsrechten in Noord-Holland vonden rijkelijk laat plaats: Haarlem in 1245, Alkmaar in 1254, Medemblik in 1289 en in de jaren daarna Beverwijk (1298) en Amsterdam (kort na 1300). Plaatsen als Enkhuizen, Hoorn, Edam en Naarden waren pas in de jaren 1355-'57 aan de beurt. De steden oriënteerden zich al vroeg buiten de eigen regio. Toen de zee in de loop van de middeleeuwen veiliger werd, nam de overzeese handel snel toe. In Hoorn ontstond een levendige handel in vee, bier en laken. Haarlem werd een belangrijke bierexporteur. De internationale oriëntatie bood economische groeimogelijkheden, waarvan de steden konden profiteren dankzij een toenemend arbeidsaanbod. Hiervoor zorgde de migratie vanaf het platteland, waar overbevolking was ontstaan door de omschakeling van de arbeidsintensieve graanteelt op de arbeidsextensieve veeteelt. De Bourgondisch-Habsburgse tijd Conflicten binnen de grafelijke familie leidden herhaaldelijk tot strijd binnen het graafschap. Nadat het huis van Beieren in 1345 aan de macht was gekomen, ontstonden twee kampen, de Kabeljauwen en de Hoeken, die elkaar langdurig bestreden. De Hoekse en Kabeljauwse twisten richtten een deel van de adel te gronde. Voor de steden was in deze tijd een steeds belangrijker politieke rol weggelegd. Een nieuw dynastiek conflict betekende uiteindelijk het einde van de Hollandse zelfstandigheid. Bij de Zoen van Delft (1428) werd gravin Jacoba van Beieren gedwongen de hertog van Bourgondië, Filips de Goede, als opvolger te erkennen. In 1433 vond de opvolging plaats en ging het graafschap, net als Brabant en Vlaanderen, deel uitmaken van de Bourgondische erflanden. De hertogen van Bourgondië probeerden de eenheid van hun gebieden te bevorderen door de oprichting van overkoepelende organen. Zo kwamen de afgevaardigden van de regionale Statenvergaderingen sinds 1464 voor politiek overleg bijeen in de Staten-Generaal. Holland werd vertegenwoordigd door de Staten van Holland die, net als het Hof van Holland, waren voortgekomen uit de oude grafelijke raad. Voorzitter van de Hollandse Statenvergadering was de stadhouder van Holland en Zeeland. De Bourgondiërs hadden deze functie ingesteld om toezicht te kunnen houden. In de Staten van Holland waren de adel (ridderschap), de steden en soms de geestelijkheid vertegenwoordigd. Later verdween de geestelijkheid uit de Staten. De ridderschap beschouwde zich als vertegenwoordiger van het platteland. {== afbeelding Kunstschilder Maarten van Heemskerck liet in 1570 deze obelisk oprichten voor zijn in 1535 gestorven vader Jacob Willemsz van Veen (1977)==} {>>afbeelding<<} {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Net als in diverse andere Noord-Hollandse kerken hangt in de Herv. kerk te Schermerhorn een scheepsmodel (1984)==} {>>afbeelding<<} Naarmate de steden belangrijker werden als geldverschaffers nam hun politieke invloed toe. Aanvankelijk vier, later zes grote steden (Dordrecht, Leiden, Delft, Gouda, Amsterdam en Haarlem) speelden een hoofdrol. Tot 1543 waren ook de kleine steden toegelaten tot de Statenvergadering, maar die maakten daar zelden gebruik van. Nieuwe machthebbers De Beeldenstorm in de zomer van 1566 deed in Noord-Holland alleen Amsterdam aan. Ondanks deze ogenschijnlijke rust vond de Opstand ook ten noorden van het IJ weerklank. Hoewel de victorie bij Alkmaar nog moest plaatsvinden (1573), waren vrijwel alle steden uit het Noorderkwartier en West-Friesland in juli 1572 vertegenwoordigd bij de eerste ‘vrije’ vergadering van de Staten van Holland. Pas nadat ook Amsterdam zich in 1578 aan de zijde van de opstandelingen had geschaard, was het pleit definitief beslecht. In 1579 sloten de opstandige gewesten en steden een verdrag, de Unie van Utrecht, waarin de nieuwe verhoudingen waren vastgelegd. Twee jaar later werd de landsheer Philips II afgezworen. De nieuwe Republiek werd een statenbond van zeven onafhankelijke gewesten, die op het gebied van de buitenlandse politiek en defensie intensief samenwerkten. Als veruit machtigste gewest domineerde Holland de zaken. Tijdens de Republiek berustte de macht in Holland bij de Staten van Holland. Deze bestond uit twee standen, de ridderschap en de steden. De ridderschap telde twaalf leden en vulde zichzelf aan door coöptatie uit adellijke kring. Van de steden waren er achttien met een stem, waarvan negen in het huidige Noord-Holland: Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Edam, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, Monnickendam en Purmerend. Binnen de Staten werd een hoofdrol gespeeld door de landsadvocaat, sinds 1620 raadspensionaris genoemd. Als voorzitter van de Staten van Holland en pensionaris van de ridderschap was hij alom tegenwoordig. Ook speelde hij een leidende rol in de buitenlandse politiek van de Republiek. De stedelijke regenten waren de feitelijke machthebbers in Holland. Veel bestuurlijke geslachten werden rijk in de handel, maar trokken zich daaruit terug. Hun geld investeerden ze vooral in politieke ambten, overheidsleningen en onroerend goed. Een bijzonder lucratieve belegging bleken de aandelen van de in 1602 opgerichte Verenigde Oostindische Compagnie, met kamers in Amsterdam, Enkhuizen en Hoorn. De regenten toonden hun status door het bezit van grote patriciërshuizen in de binnensteden, bijvoorbeeld aan de Amsterdamse grachten. Een buitenhuis op het platteland in Kennemerland of in de Gooi- en Vechtstreek, bijvoorbeeld bij het nieuwe dorp 's-Graveland, verhoogde hun prestige. Gouden tijden In de 16de eeuw nam de bevolkingsomvang in Noord-Holland fors toe. De economische groei die daaraan ten grondslag lag, zette na de oorlogsjaren versterkt door. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Overzeese handel, onderlinge handel, visserij, nijverheid en landbouw droegen allemaal bij aan de groei. Naast de kooplieden profiteerden ook ambachtslieden, kleine middenstanders en arbeiders. De grote vraag naar arbeid betekende dat de werkloosheid laag bleef. Dankzij een voor die tijd uitstekend stelsel van sociale voorzieningen trof ook de sociaal zwakkeren een beter lot dan in de omliggende staten. Deze ‘Gouden Eeuw’ begon rond 1580 en hield aan tot rond 1670. Een aantal belangwekkende innovaties lag mede ten grondslag aan de groei. In de scheepvaart was dat bijvoorbeeld de ontwikkeling van de haringbuis en het fluitschip, waarvan de eerste vermoedelijk in 1595 in Hoorn werden gebouwd. Voor de scheepsbouw was de uitvinding van de mechanische houtzagerij (1594) van belang. De industriële toepassing van windmolens nam een grote vlucht en deze werden ingezet bij onder andere de oliewinning uit zaden, de fabricage van buskruit, papier en verf, en in de textielnijverheid (volmolens). Wind en turf leverden goedkope energie die een groot concurrentievoordeel gaf ten opzichte van de omliggende landen. Van de economische groei profiteerden de steden het meest. Hun marktfunctie werd versterkt door de enorme toename van de agrarische productie. Deze was mede een gevolg van de uitbreiding van het landbouwareaal na de inpoldering van veel grote meren. Het droogleggen daarvan was op zich niets nieuws (de Burghornpolder bij Schagen dateerde uit 1461), maar de verbeterde bemalingsmogelijkheden maakten het nu mogelijk grote en diepe meren aan te pakken. Stedelijke investeerders financierden de projecten, zoals de inpoldering van de Zijpe- en Hazepolder (1596-'97), de Beemster (1609-12), de Purmer (1622), de Wijde Wormer (1624) en de Schermer (1631-'35). De meerderheid van de bevolking woonde destijds in steden. Zowel ten noorden als ten zuiden van het IJ groeiden deze enorm. Amsterdam ontwikkelde zich tot de belangrijkste handelsstad van Europa en haar bevolkingsomvang nam toe van 30.000 (1570) tot 220.000 (1670). Meerdere stadsuitbreidingen waren nodig om de mensen te huisvesten. Ook Haarlem groeide spectaculair tot bijna 40.000 inwoners in het midden van de 17de eeuw. In de Spaarnestad kwam stadsuitbreiding echter pas tot stand na 1670, toen de bevolking al niet meer groeide. De bevolkingsgroei was vooral het gevolg van omvangrijke immigratie na 1575. Vooral uit de Zuidelijke Nederlanden en de Duitse staten kwamen enorme aantallen nieuwkomers. Veel stadsbesturen spanden zich in om deze mensen naar hun stad te lokken door transport, bouwgrond en fiscale vrijstellingen aan te bieden. Dankzij de calvinistische immigranten kende de nieuwe Nederduitsgereformeerde kerk een snelle groei. Voor de Franstaligen werden in meerdere steden Waals-gereformeerde kerken ingericht. Daar konden later ook de hugenoten terecht, die vooral na 1680 uit Frankrijk kwamen. Van de andere religieuze gezindten hadden de doopsgezinden al vroeg een grote aanhang in Noord-Holland. Lutheranen en joden waren sinds de 17de eeuw vooral goed vertegenwoordigd in Amsterdam en omgeving. Ook hun aantal groeide door immigratie. Katholieken bleven overal aanwezig. Meestal vormden ze een kleine minderheid van de bevolking, maar in Kennemerland waren ze lokaal vaak sterk vertegenwoordigd. Ze kwamen aanvankelijk clandestien bijeen in woonhuizen, die ze uitbouwden tot schuilkerken. Later vond steeds openlijker kerkenbouw plaats. Regionale tegenstellingen Het einde van de Gouden Eeuw trof West-Friesland al in het midden van de 17de eeuw. De bevolkingsontwikkeling stagneerde en een daling zette in. Vooral in Enkhuizen, dat getroffen werd door de neergang van de haringvisserij, was deze dramatisch. Ook op het platteland ging het minder toen de boeren te maken kregen met stagnerende en later ook dalende landbouwprijzen tijdens de ‘Agrarische Depressie’ (1660-1760). Noodgedwongen pasten ze hun bedrijfsvoering aan. Zo werden inwonende knechten vervangen door seizoenarbeiders uit het oosten. De teelt van een handelsgewas als hennep, waarvan de vezel werd gebruikt voor touw en zeildoek, verdween omdat import voortaan goedkoper was. De intredende malaise was niet algemeen. Veeleer was sprake van een concentratie van de groei in Amsterdam en de Zaanstreek. In de laatstgenoemde regio vond een belangrijke industriële concentratie plaats, waarvan de scheepsbouw met haar toeleveringsbedrijven de motor vormde. Typerend was het grootschalige gebruik van industriemolens, waarvan het aantal in de Zaanstreek groeide van 128 in 1630 tot 584 in 1731. De opkomst van de Zaanse industrie ging deels ten koste van die in Edam en andere steden. Armoe troef Vanaf omstreeks 1730 werden ook Amsterdam en de Zaanstreek getroffen door grote problemen. Zo was er het voortdurende probleem van de verzanding van de havens, waardoor Zaandam ondanks baggerwerkzaamheden steeds moeilijker bereikbaar werd voor zeeschepen. Ook Amsterdam legde grote bedragen neer om zandplaten als Pampus voor haar haven weg te halen. Desondanks ging het slecht met de hoofdstad. Net als in de Zaanstreek werden de bestaansmogelijkheden er geringer en liep de bevolkingsomvang fors terug. Vooral omstreeks 1800 was de armoede groot. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Kaart van de gehele provincie Holland in 1740. In het midden is het nog niet drooggemalen Haarlemmermeer zichtbaar. De afgebeelde eilanden Vlieland en Urk zijn in 1942 aan andere provincies overgegaan==} {>>afbeelding<<} Een probleem dat in heel Noord-Holland vanaf 1730 de kop opstak was de paalworm, die het hout van de sluizen en zeedijken aantastte. Om de dijken te redden moesten de houten palissades vervangen worden door stenen beschoeiingen. Deze buitengewoon kostbare operatie werd pas in de 19de eeuw voltooid. Noord- en Zuid-Holland uiteen In 1795 trokken Franse troepen over de bevroren grote rivieren en viel de oude Republiek. Het nieuwe bewind stelde nieuwe regels in, zoals de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van bedrijf. De gilden werden opgeheven. Bovendien werd de grondslag gelegd voor de Nederlandse eenheidsstaat. Bestuur, wetgeving en belastingheffing werden gelijkgetrokken. De bestuurlijke organisatie veranderde in de Bataafs-Franse tijd (1795-1813) herhaaldelijk. In 1806 werd het Koninkrijk Holland gevormd, dat in 1807 werd onderverdeeld in tien departementen. Het oude gewest Holland werd vanwege zijn omvang en betekenis ongeveer volgens de huidige provinciegrens gescheiden in de departementen Amstelland en Maasland. Deze verdeling bleef in feite gehandhaafd na het vertrek van de Fransen. Hoewel er sprake was van één provincie, voorzagen de grondwetten van 1814 en 1815 in twee gouverneurs en twee colleges van Gedeputeerde Staten. De scheiding tussen Noord-Holland en Zuid-Holland werd echter pas bij de grondwetswijziging van 1840 definitief. In 1840 telde Noord-Holland 443.000 inwoners, ruim 15 procent van de Nederlandse bevolking. Sinds het vertrek {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding In het polderhuis van Wieringerwaard bevindt zich een voor Noord-Holland kenmerkende betegelde schouw met smuiger (1970)==} {>>afbeelding<<} van de Fransen was het inwonertal van de (nieuwe) provincie met circa veertig procent toegenomen, een groei die trager was dan elders. Van explosieve groei was alleen sprake in Den Helder, dat sinds 1822 officieel thuishaven van de marine was. Nieuw elan Het probleem met de bereikbaarheid van de havens via de Zuiderzee werd in de 19de eeuw anders aangepakt. Na het graven van het Noordhollands Kanaal (1824) en het Noordzee Kanaal (1876) kon vanaf de Noordzee binnendoor naar Amsterdam en Zaandam gevaren worden. De aanleg van deze kanalen ging samen met nieuwe omvangrijke inpolderingen (zoals Koegras, IJpolders, Wijkermeer). In totaal werd in de 19de eeuw 30.000 hectare drooggemalen. De totstandkoming van het Noordzee Kanaal vormde bovendien de aanleiding voor de aanleg van havens bij IJmuiden en Velsen. Deze faciliteerden de aanvoer van grondstoffen, wat een doorslaggevende rol speelde bij de vestiging van de Hoogovens in Velsen in 1918. In de tweede helft van de 19de eeuw groeide Noord-Holland sneller dan de rest van Nederland. De bevolking verdubbelde. De groei concentreerde zich vooral in de ste- {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} den, waar de handel en de toenemende industriële bedrijvigheid volop werkgelegenheid boden. Als industrieel concentratiegebied beleefde de Zaanstreek een nieuwe bloeiperiode. Ook Amsterdam kende vanaf 1870 zo'n sterke groei dat wel is gesproken van een ‘tweede Gouden Eeuw’. De crisis van de jaren dertig in de 20ste eeuw maakte er een einde aan. In de tussentijd was de stad gegroeid van 264.000 inwoners in 1869 naar 757.000 in 1930. {== afbeelding Tot het in 1943-'44 op last van de Duitsers gesloopte deel van Zandvoort behoorde ook deze in 1881 gebouwde mondaine winkelpassage (circa 1920)==} {>>afbeelding<<} Groeiende mobiliteit In september 1839 reed de eerste trein van Haarlem naar Amsterdam. Vier jaar later werden Den Haag en Utrecht via het spoor met Amsterdam verbonden. In de loop van de 19de eeuw kregen vrijwel alle belangrijke steden een aansluiting op het spoorwegnet. Door lokaalspoorwegen en tramverbindingen werden later ook steeds meer kleinere gemeenten met elkaar verbonden. Familiebezoek en {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} dagtoerisme kwamen binnen het bereik van steeds meer mensen. Uitstapjes naar de kust werden populair. Zandvoort behoorde tot de eerste badplaatsen van Nederland. Later volgden Egmond en Bergen. De snelle groei van de steden ging samen met een groeiende scheiding tussen rijk en arm. In de oude wijken heersten slechte woon- en leefomstandigheden. Onhygiënische toestanden leidden tot besmettelijke ziekten als cholera, pokken en difterie. Dankzij de inzet van progressieve medici werden waterleidingen, rioleringen, vuilafvoer en andere verbeteringen ingevoerd. Met de Woningwet (1901) nam men de sanering van krottenwijken in de binnensteden ter hand. Terwijl de binnensteden deels verkrotten, breidden de steden zich aan de buitenkant uit met fraaie villawijken voor het gegoede deel van de bevolking. Vooral in de 20ste eeuw gebeurde dat dikwijls in samenhang met de annexatie van landelijke randgemeenten. Zo werden in 1921 Buiksloot, Nieuwendam, Watergraafsmeer en Sloten bij Amsterdam gevoegd en kreeg Haarlem in 1927 Schoten en Spaarndam erbij. Dankzij de nieuwe vervoersmogelijkheden konden mensen {== afbeelding Bedrijvigheid met binnenschepen aan de Luttik Oudorp te Alkmaar rond 1900==} {>>afbeelding<<} verder van hun werk gaan wonen. De eerste forensen verschenen op het toneel en hun aantal nam toe. Hilversum groeide snel en villadorpen als Aerdenhout, Bloemendaal en Bussum trokken veel gegoede stadsburgers. Nieuwe vervoersmiddelen als omnibussen, fietsen en later personenauto's versnelden deze ontwikkeling. In het begin van de twintigste eeuw maakte de uitvinding van het vliegtuig een geheel nieuwe vorm van mobiliteit mogelijk. In 1910 en 1911 vonden de eerste (pioniers)-vluchten plaats boven Amsterdam en Haarlem. Tien jaar later vlogen burgervliegtuigen op internationale verbindingen vanaf de militaire terreinen van Schiphol en De Kooy bij Den Helder. Later volgden vanaf Schiphol binnenlandse vluchten op steden als Eindhoven en Groningen. Zee wordt polder In 1916 leidde een hevige storm tot watersnood. Grote delen van Noord-Holland stonden onder water. Als reactie daarop werd twee jaar later de Wet tot Afsluiting en Drooglegging der Zuiderzee aangenomen. In 1921 begon de aanleg van de Afsluitdijk, die in 1932 gereedkwam. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarmee bestond voor het eerst sinds de 12de eeuw weer een rechtstreekse verbinding over land met Friesland. Als onderdeel van het project werd de Wieringermeerpolder als eerste echte Zuiderzeepolder aangelegd (1927-'30). Daarbij werd bijna 20.000 hectare zee omgezet in land. Het was de laatste grote inpoldering in Noord-Holland. Na de totstandkoming van de Noordoostpolder en de beide Flevopolders zijn plannen tot de aanleg van de Markerwaard als laatste IJsselmeerpolder niet uitgevoerd. De Tweede Wereldoorlog Tijdens de Tweede Wereldoorlog gingen veel Amsterdamse haveninstallaties verloren. Ook Velsen had zwaar te lijden. De Duitsers sloopten vele huizen om een vrij schootsveld te hebben bij de verdediging van de haven van IJmuiden. Later ontstond grote schade door geallieerde bombardementen op de Duitse stellingen. Vanwege het belang van de Hoogovens is na de oorlog haast gemaakt met de wederopbouw van Velsen-IJmuiden. Ook Schiphol moest opnieuw worden opgebouwd. Dankzij de opkomst van de burgerluchtvaart sinds de jaren vijftig is de luchthaven zodanig gegroeid dat de rijksoverheid aan Schiphol de status van economische ‘mainport’ verleende. De groei van het individueel wegvervoer stimuleerde na de oorlog het forensisme, dat grote vormen aannam. In veel dorpen verrezen nieuwbouwwijken naast de oude kern. De bewoners kwamen dikwijls uit de grote steden, waar ze nog steeds werkten. Die grote steden breidden zich door annexaties nog steeds uit ten koste van de omliggende gemeenten, maar zagen hun inwonertal na 1960 teruglopen. Zo vertrokken Amsterdammers in grote aantallen naar de groeisteden Amstelveen, Purmerend, Hoorn, Lelystad en later Almere. Hun plaats werd grotendeels ingenomen door immigranten uit het Middellandse-Zeegebied en uit de (voormalige) koloniën. De verstedelijking van het platteland heeft niet tot eenvormigheid geleid. Zo heeft vooral het noordelijke deel van de provincie een landelijk en agrarisch karakter behouden. Ook Het Gooi is er, ondanks de groei van Hilversum (en Bussum) als mediacentrum, in geslaagd een eigen gezicht te behouden. En voor veel buitenlandse toeristen zijn Volendam, Marken en de Zaanse Schans nog steeds beeldbepalend voor Holland. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Stijl en verschijningsvorm Inleiding Elk gebouw heeft een eigen vorm, indeling en decoratie en is op een bepaalde wijze geconstrueerd met de beschikbare bouwmaterialen. Al die elementen zijn in de loop der tijd aan verandering onderhevig. Als vingerafdrukken van hun tijd tonen ze gezamenlijk een architectonische ontwikkeling, waarin smaak en functie, ofwel stijl en verschijningsvorm bepalend zijn. Om de belangrijkste in dit boek gebruikte architectonische termen in een breder kader te plaatsen, wordt in deze inleiding de stilistische ontwikkeling beknopt geschetst. Er is daarbij gekozen voor een naamgeving conform Bouwstijlen in Nederland 1040-1940 (tweede druk 2000) en de Architectuur- en tuinstijlen thesaurus van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De begrippen intentie en verwatering verdienen hier enige aandacht. Vormen zijn zelden louter decoratie. Niet altijd kan achteraf de intentie worden achterhaald, maar veel vormcombinaties zijn bewust met een bepaalde betekenis toegepast. Verwatering treedt op als het uitdrukkingsmiddel sleets wordt. Hiermee hangt samen een onderscheid tussen een bovenstroom met toparchitectuur, waarin de makers zich zeer bewust zijn van hun vormentaal, en een onderstroom waarin deze minder duidelijk aanwijsbaar is. Het onderscheid wordt veelal bepaald door de beschikbare financiële middelen die, indien ruim voorhanden, tot stijlzuivere architectuur kunnen leiden, terwijl men zich in andere gevallen moet beperken tot het verwezenlijken {== afbeelding Aan de uit de 11de of 12de eeuw daterende kerk van Oosterland op het vroegere eiland Wieringen zijn de voor het romaans kenmerkende rondboognissen en lisenen zichtbaar. Het in 1828 afgebroken koor is in 1990-'95 herbouwd (1995)==} {>>afbeelding<<} van gebouwen met stilistische invloeden of ontwerpen waarin slechts details in stijl aanwijsbaar zijn. De trendsettende bovenstroom krijgt in dit boek ruime aandacht, maar de trendvolgende onderstroom wordt zeker niet vergeten. Immers, het gros van de gebouwde omgeving behoort tot deze laatste categorie. Romaans en gotiek Uit het eerste millennium van onze jaartelling zijn nagenoeg geen zichtbare resten bewaard. De in 922 gestichte belangrijke St.-Adelbertabdij te Egmond-Binnen is geheel verdwenen en van de in de 8ste eeuw gestichte Noord-Hollandse moederkerken te Heiloo, Velsen en Petten verdween de laatstgenoemde in 1421 in zee. Van de kerk te Heiloo stamt een deel van het schip nog uit de 12de eeuw. Romaanse resten bevinden zich aan de kerk van Velsen in de vorm van drie dichtgezette rondboogvensters in de noordmuur van het 12de-eeuwse tufstenen schip. Eveneens romaans zijn de tufstenen resten van het schip van de kerken te Oosterend op Texel (11de of 12de eeuw) en Castricum (eind 12de eeuw). Opmerkelijk is ook de kerk van Oosterland op Wieringen, waarvan het rond 1100 gebouwde tufstenen schip bij een restauratie in 1990-'95 zijn in 1828 afgebroken apsis herkreeg. In het grensgebied met Utrecht bevinden zich de tufstenen kerktorens van Nederhorst den Berg (12de eeuw), Muiden (tweede helft 12de eeuw) en Weesp (13de eeuw). Laat-romaans zijn de deels tufstenen toren van de kerk te Hippolytushoef (begin 13de eeuw) en de kerktorens te Limmen (13de eeuw) en Uitgeest (begin 14de eeuw). Uit het eerste kwart van de 13de eeuw dateert de bakstenen toren van Spaarnwoude, die is voorzien van rondboogfriezen (het bovenste fries dateert uit de 15de eeuw). Vroeg-gotisch van vorm zijn de 14de-eeuwse koorpartijen van de kerken te Nederhorst den Berg en Warmenhuizen (verhoogd 15de eeuw). Ook het met tufsteen beklede gotische koor met smalle spitsboogvensters van de kerk {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding In de 15de-eeuwse (Herv.) Grote of St.-Nicolaaskerk te Monnickendam zijn de natuurstenen zuilen voorzien van gotische koolbladkapitelen. Verder valt op dat schip en zijbeuk in hoogte gelijk zijn, zoals dat bij hallenkerken gebruikelijk is (1970)==} {>>afbeelding<<} te Hippolytushoef is vermoedelijk 14de-eeuws. Hetzelfde geldt voor de kerk van Schellinkhout. Begin 15de eeuw ontstond in het hertogdom Brabant een op de Franse gotiek geïnspireerde stijl, die als Brabantse gotiek bekend staat. Karakteristiek zijn de ronde zuilen met koolbladkapitelen en de toepassing van een vensterbanktriforium. De Grote Kerk te Alkmaar is hier het beste voorbeeld van. Tussen 1470 en 1521 verrees de huidige laat-gotische kerk, waarvan de bouw vanaf 1497 door de Mechelse bouwmeester Anthonis I Keldermans werd geleid. De zijbeuken en de kooromgang worden door stenen gewelven gedekt, maar het middenschip niet. Rekening houdend met de minder draagkrachtige Hollandse bodem werd gewichtsbesparing bereikt door daar houten gewelven toe te passen. De houten gewelven en het ontbreken van luchtbogen maken dat men bij deze ‘aangepaste’ kerken over kustgotiek spreekt. De Grote Kerk van Haarlem is hier ook een voorbeeld van. De bouw van transept en schip (voltooid 1448) geschiedde onder leiding van de Antwerpse bouwmeester Evert Spoorwater. Ook de koolbladkapitelen in het schip (1390) van de Oude Kerk te Amsterdam staan in deze Brabantse traditie. In die bouwfase kregen de zijbeuken dezelfde hoogte en breedte als het schip, het kenmerk van een hallenkerk. De grote kerken van Monnickendam en van Edam (beide rond 1500) zijn eveneens voorbeelden van hallenkerken. Andere voorbeelden uit die tijd zijn de Enkhuizer Westerkerk en de Hoornse Noorderkerk. Een andere laat-gotische variant is het hallentype zoals ontstaan bij de verbouwing van het schip van de St.-Jacobskerk in 's-Gravenhage (1434-'55). Elke travee van de zijschepen heeft een topgevel met venster. Dwars op de lengteas van de kerk strekt zich inwendig een houten {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} tongewelf uit. De Oude Kerk in Amsterdam kreeg in 1448-'55 een kooromgang in deze vorm en vervolgens voorzag men de beide zijbeuken begin 16de eeuw elk van vier dwarskapellen met dwarskap en topgevel. Deze vorm is ook nog terug te vinden aan de in 1549 vernieuwde Herv. kerk van Aalsmeer. Tot de eind 15de, begin 16de eeuw opgetrokken laat-gotische kerken behoren de eenbeukige kerk van Lambertschaag (circa 1500) en de kruiskerken te Oosthuizen (1511-'18) en De Rijp (1529-'38). Noemenswaardig zijn verder de in 1530 toegevoegde rijke laat-gotische torenbekroning van de Haarlemse Bakenesserkerk en de dominante kerktoren van Ransdorp (1502-'49), die overeenkomsten vertoont met die in Loenen (U). Tot de profane gotische bouwkunst behoren de kort na 1280 als dwangburcht gebouwde kastelen te Muiden en Medemblik. Het Muiderslot kreeg in 1369-'73 zijn huidige gotische vorm; het uiterlijk van kasteel Radboud te Medemblik is vooral het resultaat van latere restauraties. De gotische delen van het Haarlemse stadhuis zijn door latere verbouwingen grotendeels aan het zicht onttrokken. Aan het tussen 1509 en 1520 gebouwde Alkmaarse stadhuis zijn wel gotische delen zichtbaar gebleven. De Spaarnwouderpoort te Haarlem (tweede kwart 15de eeuw) heeft een robuuste gotische hoofdvorm met een laat-15de-eeuwse voorpoort. Rijker vormgegeven is de in 1532-'34 in laat-gotische stijl gebouwde Hoornse Hoofdtoren, waarin kanonnen konden worden opgesteld. Een vergelijkbare geschutsfunctie heeft de in 1540 gebouwde Dromedaris te Enkhuizen, waar zich de architectuur van de nieuwe tijd al aandient. {== afbeelding De H. Grafkapel van de Oude Kerk te Amsterdam heeft een rond 1545 toegevoegde geveltop in vroege renaissance-stijl in de vorm van een aedicula met pseudo-corinthische kapitelen==} {>>afbeelding<<} Renaissance en maniërisme Vanaf het tweede kwart van 16de eeuw werden de eerste renaissance-vormen in ons land toegepast. Deze uit de klassieke oudheid afgeleide vormen heeft men in de loop van de tijd geregeld herschikt en aangepast. Vroege renaissance-vormen tonen de fraaie koorhekken in de Grote Kerk te Naarden (1531), de Enkhuizer Westerkerk (1542) en de Grote Kerk te Monnickendam (1562-'63). Kenmerkend voor deze vroege vormen zijn ook de verdiepte pilasters van het woonhuis Mient 31 te Alkmaar en de natuurstenen zuilen op de binnenplaats van kasteel Assumburg te Heemskerk (beide circa 1546). Een aedicula met schelpvormige bekroning heeft de gevel van de H. Grafkapel van de Oude Kerk te Amsterdam (circa 1545). Al iets meer aan de lokale situatie aangepast zijn de gevels van de waag te Enkhuizen (1559) en het St.-Jansgasthuis te Hoorn (1563). Deze assimilatie van Italiaanse renaissancevormen met de traditionele bouwwijze werd ontwikkeld in Antwerpen ten tijde van de bouw van het stadhuis aldaar (1561-'65). De hieruit voortvloeiende bouwstijl heet maniërisme en wordt gekenmerkt door de rijke toepassing van ornamentiek met zuilen en pilasters, alsmede door de afwisseling van baksteen met natuurstenen speklagen en het gebruik van band- en rolwerk. Bij de aan Joost Jansz Bilhamer toegeschreven Oosterpoort te Hoorn (1578) is de combinatie van dorische pilasters met horizontale banden goed zichtbaar. Deze wijze van geleding in combinatie met een uitbundige natuursteendecoratie maakt de Haarlemse vleeshal (1602-'04; Lieven de Key) tot het meest archetypische voorbeeld van het maniërisme. Andere goede voorbeelden zijn de raadhuisjes van Graft (1613), De Rijp (1632) en Grootschermer (1639). Aan het grotere stadhuis van Naarden (1601) domineren, net als bij veel woonhuizen, vooral de speklagen en de trapgevels, en spelen de natuursteenblokken met maniëristische decoraties een ondergeschikte rol. Bij de uitbouw van het Haarlemse stadhuis (1633; mogelijk Salomon de Bray) treden de zuilenorden weer meer op de voorgrond. Een eigen positie wordt ingenomen door de Amsterdamse stadsbouwmeester Hendrick de Keyser, wiens rijk uitgevoerde torens van de Zuiderkerk (1603-'14) en de Westerkerk (1620-'37), alsmede de bekroningen van de Montelbaanstoren (1606) en de Munttoren (1620) gezamenlijk nog steeds het Amsterdamse stadssilhouet in belangrijke mate bepalen. Zijn wat zware maar rijke decoratie-opvatting is ook zichtbaar aan het Bartolottihuis (Herengracht 170-172; circa 1618) en aan het Huis {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Kenmerkend voor het maniërisme is het afwisselend gebruik van baksteen en natuursteen, zoals hier in de pilasters van de topgevels van het stadhuis te Graft uit 1613==} {>>afbeelding<<} met de Hoofden (Keizersgracht 123; 1621-'22). Vooral in zijn late werk is de overgang van maniërisme naar classicisme zichtbaar. Net als bij alle stijlen is die overgang overigens nooit scherp te trekken. Zo bezit de Haarlemse waag (1597-'99) zowel een classicistische robuustheid als sobere maniëristische vormen. Bij de vergelijkbare Hoornse waag (1608-'09) treden de maniëristische vormen sterker op de voorgrond. Het Hoornse Statencollege (1631-'32) met zijn rijk gedetailleerde gevel is een goed voorbeeld van het doorlopen van de maniëristische traditie, het laat-maniërisme. Ook de herenbank in de kerk van Aartswoud (1641) werd in die stijl gesneden. Classicisme In het tweede kwart van de 17de eeuw kwam de nadruk te liggen op symmetrische gebouwen met frontons en zuilenordes (in de vorm van pilasters). Een vroeg voorbeeld is het in 1625 door Jacob van Campen te Amsterdam gebouwde en later ingrijpend verbouwde Coymanshuis ((Keizersgracht 177). Het meest sprekende voorbeeld van de classicistische stijl is het eveneens door Van Campen ontworpen Amsterdamse stadhuis op de Dam (sinds 1808 Koninklijk Paleis). De bouw begon in 1648 en werd in 1665 voltooid onder Daniël Stalpaert. Ook de Wester- of Koepoort te Enkhuizen (1649-'54) is met zijn kolossale dorische pilasters een goed voorbeeld van classicisme. Voor de protestantse eredienst bouwde men kerken met een centraliserende plattegrond, zoals de door Van Campen ontworpen Haarlemse Nieuwe Kerk (1645-'49). De hier toegepaste ingezwenkte steunberen verwijzen naar de bijbelse tempel van Salomo, zoals gereconstrueerd in een boek van de Spaanse jezuïeten Juan Battista Villalpando en Jeronimo Prado (1596-1604). Hetzelfde motief gebruikte Stalpaert bij de kerken van 's-Graveland (1657-'58) en de Amsterdamse Oosterkerk (1669-'71). Met souterrain, kolossale ionische pilasters en een afsluitend fronton ontwierp Pieter Post het Gemeenlandshuis van Rijnland te Halfweg (1645-'47). Een zelfde gevelopbouw heeft het gebouw van de Amsterdamse Admiraliteit (1661-'62; Willem Jacobsz van de Gaffel) en nog rijker uitgevoerd is het voor de rijke kooplieden Louis en Hendrick Trip gebouwde Trippenhuis te Amsterdam (1660-'62; Justus Vingboons). Justus' broer Philips Vingboons specialiseerde zich vooral in het ontwerpen van woonhuizen en buitenhuizen. In Amsterdam paste hij het brede model met kolossale pilasters toe, zoals bij de herenhuizen Kloveniersburgwal 95 (1642) en Herengracht {== afbeelding Robuust van vorm en classicistisch van uiterlijk is de in 1649-'54 gebouwde Wester- of Koepoort te Enkhuizen, waaraan in 1729-'30 een achtzijdige klokkentoren is toegevoegd==} {>>afbeelding<<} {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} 412 (1664-'67). Maar zijn belangrijkste bijdrage lag in de vormgeving van het smalle huis. Daarvoor ontwikkelde hij een gevel met een superpositie van pilasters, waarbij het middenstuk doorloopt en samen met flankerende klauwstukken een halsgevel vormt. Voorbeelden hiervan tonen Keizersgracht 319 (1639) en de Cromhouthuizen (Herengracht 364-370; 1660-'62). Van de in het derde kwart van de 17de eeuw ontstane strakke stijl van het classicisme kent Noord-Holland enkele belangrijke voorbeelden. Bij de Amsterdamse Portugees-Isr. synagoge (1671-'75) naar ontwerp van Elias Bouman zijn de ingezwenkte pilasters - eveneens bedoeld als verwijzing naar de tempel van Salomo - aan de bovenzijde nog nauwelijks als zodanig herkenbaar. Ingegeven door de utilitaire functie liet Daniël Stalpaert pilasters geheel achterwege bij het 's-Lands Zeemagazijn te Amsterdam (1655-'56). Adriaan Dortsman paste de strakke stijl toe bij woonhuizen door de nadruk te leggen op de ingangspartij, de attieklijst en horizontale voegen. Soms werden de gevels ‘afgezoomd’ met hoeklisenen, zoals bij Keizersgracht 672-674 (1671-'72) en Amstel 216 (1671). Ook het stadhuis van Enkhuizen (1686-'94) is een rijk en laat voorbeeld van deze stijl. Lodewijkstijlen Aan het eind van de 17de eeuw verschoof het culturele {== afbeelding In de regentessenkamer van het Geref. weeshuis te Enkhuizen staat deze door Pieter de Nicolo in 1740 in rijke Lodewijk XIV-stijl gesneden schouw (1978)==} {>>afbeelding<<} zwaartepunt in Europa van Italië naar Frankrijk en het Franse hof. De daardoor beïnvloede Nederlandse architectuur van de 18de eeuw wordt doorgaans ingedeeld in drie Lodewijkstijlen. Tot 1750 gaat het om de zware, maar symmetrische en decoratieve, vormen van de Lodewijk XIV-stijl, gevolgd door de Lodewijk XV-stijl of rococo met zijn zwierige asymmetrische rocaille-motieven. Van 1775 tot 1815 kenmerkt de vormgeving zich door de elegante, slanke en symmetrische vormen van de Lodewijk XVI-stijl, overgaand in de empire-stijl. Naar ontwerp van de Franse hugenoot Daniël Marot verrees het Amsterdamse Van Brants-Rushofje (1732-'34). Het imposante herenhuis Herengracht 475 (1720) werd vroeger ook wel aan Marot toegeschreven. De mede door hem geïntroduceerde vormen zijn zichtbaar aan Herengracht 539 (1718). Een gevel met pronkrisaliet en lambrekijns heeft Herengracht 520 (1726-'27) en deze vormgeving keert terug bij het buitenhuis Oostermeer bij Ouderkerk aan de Amstel (1728). Coulon ontwierp het herenhuis Herengracht 495 (1739-'40) en mogelijk het smalle, rijker uitgevoerde Huize van Brienen (Herengracht 284; 1728-'30). Interessant is de Amsterdamse burgemeester Pieter Rendorp, die voor zijn buitenplaats Marquette zelf een statige gevel ontwierp (1738-'41), evenals een nieuwe gevel voor het Amsterdamse oudemannenhuis (1754-'57). Buiten de hoofdstad vallen vooral de bijzonder rijke {== afbeelding De Amsterdams burgemeester Pieter Rendorp, tevens bezitter van kasteel Marquette, was een niet onverdienstelijke architect-dilettant. Op grond van het ordeboek van Vignola ontwierp hij zelf de in 1738-'41 gebouwde statige oostvleugel met natuurstenen hoeklisenen en middenrisaliet (1980)==} {>>afbeelding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} gevels van de huizen Grote Oost 43 te Hoorn (1724) en Kruisstraat 45 te Haarlem (1725) op, evenals de buitenplaats Beeckestein te Velsen (1716-'21), het stadhuis van Edam (1737-'39) en de rijke schouw in het Enkhuizer Geref. weeshuis (1740). De ontwikkeling van de Lodewijk-stijlen is goed te zien aan het Snouck van Loosenhuis te Enkhuizen. Naast het middendeel in Lodewijk XIV-stijl verrees gelijktijdig een tuinkoepel in rijke Lodewijk XV-stijl (1741-'42). Ter rechterzijde bouwde men in 1786 een uitbreiding in Lodewijk XVI-stijl. De overgang van de Lodewijk XIV- naar de Lodewijk XV-stijl met meer asymmetrische details is zichtbaar aan de Herv. kerk te Westzaan (1740-'41; Jan van der Streng). Asymmetrische details en plastische gevels in Lodewijk XV-stijl hebben de Amsterdamse Nieuwe Sjoel (1750-'52; Gerard Frederik Maybaum) en de Evang. Luth. kerk te Hoorn (1768-'69). De rijke patriciërswoning Noordeinde 5 te Monnickendam (1746), met kuifvormige attiek, werd in 1814 als stadhuis ingericht. Andere woonhuisvoorbeelden zijn Oudezijds Voorburgwal 215-217 te Amsterdam (circa 1740) en Grote Oost 53 te Hoorn (midden 18de eeuw). Rijke burgers in de Zaanstreek en Waterland lieten hun huizen veelal bouwen met houten klokgevels in een combinatie van Lodewijk XV- en Lodewijk XVI-stijl, soms met zijmeanders aan de basis van de klokgevel en een bekroning in de vorm van een kuifstuk of fronton. Fraaie voorbeelden tonen Huize Ceres (circa 1780) en Noorderhoofdstraat 74 (1786) te Krommenie, alsmede Lagedijk 122 (eind 18de eeuw) en de in 1830 aangebouwde zaankamer van Lagedijk 80 te Zaandijk. Het statige stadhuis van Weesp (1772-'76), met duidelijke pilasterorden en een elegant festoen bij de koepeltoren, is een uitgesproken voorbeeld van de Lodewijk XVI-stijl. Jacob Otten Husly ontwierp in Amsterdam de sociëteit Felix Meritis (1787-'88) met sterk dominerende kolossale corinthische halfzuilen. Hij verzorgde verder het stucwerk bij de door zijn neef Leendert Viervant ontworpen Ovale Zaal van het Teylers Museum in Haarlem (1780-'84). Andere belangrijke voorbeelden van gebouwen in Lodewijk XVI-stijl zijn de Amsterdamse Muiderpoort (1769-'71; Cornelis Rauws), de rechthuizen van Amsterdam-Watergraafsmeer (1777; Caspar Philips) en van Westzaan (1781-'83; Johan Samuel Creutz), de Herv. kerk van Ouderkerk aan de Amstel (1773-'75; Jacob Eduard de Witte) en Paviljoen Welgelegen te Haarlem (1786-'89; Michel Triquetti en Jean Baptiste Dubois). De ontwikkeling van Lodewijk XVI-stijl naar empire is in Haarlem goed te zien aan twee door Abraham van der Hart ontworpen patriciërshuizen, het meer frivole Huis Hodshon (1793-'94) en het statige Huis Barnaart (1804-'07). De laatste is tevens een voorbode is van het strengere neoclassicisme. Neoclassicisme en eclecticisme Pas enige jaren na de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 trok de economie aan. Met de empire-stijl ontstond een hernieuwde oriëntatie op de klassieke vormen, vooral de strengere Griekse. Dit leidde tot een stijl die we nu neo-Grec noemen en die rond 1850 overging in het neoclassicisme. Karakteristiek voor het neo-Grec zijn de dorische zuilen zonder basement, zoals te zien is aan het poortgebouw van de Alkmaarse Alg. begraafplaats (circa 1829; J.D. Zocher jr.). Eveneens streng van vorm is het door J. de Greef ontworpen poortgebouw van het Entrepotdok te Amsterdam (1828-'30) met boven het hoofdgestel een attiekverdieping. Bij het neoclassicistische Paleis van Justitie in de hoofdstad (1825-'29) nam De Greef de vrijheid om het langgerekte gebouw te geleden met drie risalieten voorzien van kolossale corinthische pilasters. Daarentegen is het hoofdgebouw van het Gesticht Meerenberg te Bloemendaal (1846-'49; J.D. Zocher jr.) weer strenger in de leer, evenals de tempelachtige onderbouw (met acroteriën) van de vuurtoren te Egmond aan Zee (1833-'34). Neoclassicistisch zijn ook de door T.F. Suys ontworpen R.K. {== afbeelding Het poortgebouw van het Amsterdamse Algemeen Rijks Entrepotdok verrees in 1828-'30 naar ontwerp van J. de Greef in de strenge en sobere variant van het neoclassicisme die met neo-Grec wordt aangeduid==} {>>afbeelding<<} {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Dit Amsterdamse hoekpand werd in 1891 in internationaal gerichte eclectische vormen gebouwd als verzekeringskantoor. Na aankoop (1908) en verbouwing (1918) door de firma Metz & Co. is het vooral bekend geworden als warenhuis==} {>>afbeelding<<} Mozes en Aäronkerk te Amsterdam (1837-'41) en de R.K. St.-Antonius van Paduakerk te Haarlem (1842-'44). Soberder zijn de door H.H. Dansdorp ontworpen kerken te Den Helder (Herv. kerk, 1838-'39; R.K. kerk, 1839-'40), Edam (R.K. kerk, 1846-'47), Schagerbrug (Herv. kerk, 1850-'51) en Winkel (Herv. kerk, 1845). De opleving in de kerkenbouw was het gevolg van de wettelijke gelijkstelling van de godsdiensten in 1798 en een subsidieregeling vanaf 1824, waarvan vooral de katholieken profiteerden. Daarbij was Th. Molkenboer een productieve kerkenbouwer te Oosterblokker (1845-'46), Tuitjenhorn (1857-59), Hoofddorp (1858-'60), Lijnden (1858-'60) en Den Burg (1862-'63). Andere voorbeelden van midden-19de-eeuwse kerkenbouw zijn de Doopsgez. kerk te Alkmaar (1854) en de Herv. kerk te Abbenes (1868). Soms spreekt men in dit verband nog wel over ‘waterstaatsstijl’, maar omdat de overheidsbemoeienis door het ministerie van Waterstaat (tot 1868) slechts een beleidsmatige toetsing van de kerkplannen inhield, hanteren wij deze term hier verder niet. Classicistische vormen gecombineerd met rondbogen en wenkbrauwen worden ook wel aangeduid als romantisch classicisme of ‘Rundbogenstil’. Het duidelijkst is de toepassing van rondbogen bij utilitaire gebouwen, zoals bij de Haarlemse Brood- en Meelfabriek (1876) en in zijn meest strenge vorm bij de Amsterdamse diamantslijperij van de Gebroeders Boas (1878-'79; J.W. Meijer). Wenkbrauwen als decoraties bij de vensters hebben onder meer de Herv. kerk van Kleine Sluis (Anna Paulowna), het raadhuis van Berkhout (1865) en de Doopsgez, vermaning van Twisk (1867). Naarmate meer stijlinvloeden naast elkaar zijn toegepast, is het moeilijker te bepalen of het nog om neoclassicisme of om eclecticisme gaat. Eclecticisme is het op een originele wijze verwerken van de beste elementen uit vroegere stijlen. Buiten de grote steden ging het in de praktijk veelal om gebouwen met een neoclassicistische hoofdvorm, waarbij de geprefabriceerde decoratieve elementen als consoles en vensteromlijstingen het eclectische karakter bepalen. Fraaie geprefabriceerde eclectische kuifstukken heeft het woonhuis Vooreiland 2 te Medemblik (1866). Uitgevoerd met terracotta-details zijn het stadhuis van Zaandam (1846-'48) en de (voorm.) Herv. kerk te Purmerend (1851-'53), beide naar plannen van W.A. Scholten. In Amsterdam werden vooral de gebouwen met een beoogde rijke uitstraling uitbundig voorzien van eclectische vormen, al dan niet versterkt door allegorische beelden. Een vroeg voorbeeld is de sociëteit Arti et Amicitiae (1855-'56; J.H. Leliman). C. Outshoorn liet zich bij het Amstelhotel (1865-'67) niet onbetuigd en ook bij andere Grand Hotels in de hoofdstad weerspiegelen de eclecti- {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} sche vormen aan de buitenzijde de luxe binnen, zoals bij het Victoriahotel (1888-'89; J.F. Henkenhaff en F. Ebert). Dezelfde internationaal gerichte eclectische vormen, gebaseerd op de Franse Beaux-Arts-traditie, zijn terug te vinden aan andere Amsterdamse gebouwen, zoals het Circustheater Carré (1886-'87), het Vondelpaviljoen (1879-'81), het Concertgebouw (1883-'86), het Barlaeusgymnasium (1884-'85) en het tot warenhuis verbouwde verzekeringskantoorgebouw Metz & Co. (1891). Ook dient in dit verband het door de Weense architect C. Ulrich ontworpen Nieuwe Museum van Teylers te Haarlem (1878-'84) genoemd te worden. Het zijn vaak de neobarokke elementen die hierbij in- en exterieur de boventoon voeren, maar ook een enkele keer de gehele buitenzijde domineren, zoals bij de Oud-Kath. kerk te Hilversum (1887-'89; P.A. Weeldenburg). Neogotiek en neorenaissance Omstreeks 1830 werd uit Engeland een decoratieve, sterk romantisch getinte, vorm van neogotiek overgenomen, die in Nederland ook wel Willem II-gotiek wordt genoemd. Deze stijl is genoemd naar koning Willem II, die in Engeland met de neogotiek in aanraking kwam. Tot de mooiste voorbeelden behoren de twee door J.A. Beijerinck vormgegeven gemalen Cruquius en Lijnden (1843-'49) met de kenmerkende combinatie van gepleisterde en in gietijzer uitgevoerde gotische motieven. Vergelijkbare vormen zijn ook zichtbaar aan de (Doopsgez.) Noordervermaning te Westzaan (circa 1850). Kort na 1850 verscheen de neogotiek, een op 13de-eeuwse Franse voorbeelden geïnspireerde bouwstijl, waarbij een ‘archeologisch’ zuiver gebruik van gotische vormen werd nagestreefd. De neogotiek werd bij uitstek de stijl voor rooms-katholieke kerken, waarvan de bouw na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (1853) een hoge vlucht nam. De belangrijkste representant is zonder twijfel P.J.H. Cuypers, die vele kerken bouwde, waaronder diverse in Amsterdam en daar ook het Rijksmuseum (1876-'85) en het Centraal Station (1881-'89) ontwierp. Ook elders verrezen neogotische hoogtepunten van zijn hand, zoals de R.K. kerken te Alkmaar (1859-'61), Ouderkerk aan de Amstel (1865-'67), Bovenkerk (1873-'88) en Lutjebroek (1876-'77). Aan de R.K. St.-Vituskerk te Hilversum (1891-'92) werkte K.P.C. de Bazel als opzichter mee, evenals J.Th.J. Cuypers. Een belangrijk werk van de laatstgenoemde is de R.K. St.-Urbanuskerk te Nes aan de Amstel (1889-'91). Ook ontwierp hij in drie fasen de majestueuze R.K. St.-Bavokathedraal te Haarlem (1895-'98, 1902-'06, 1927-'30). Andere katholieke kerkenbouwers waren onder meer E.J. Margry (Heemstede, 1877-'79), Y. Bijvoets (Westbeemster, 1878-'79) en A. Tepe (Schagen, 1881-'83). Verrassend is ook het werk van Th. Asseler, die zich bij de ‘Kathedraal van West-Friesland’ te Wervershoof (1874-'75) door de vroege Franse gotiek liet inspireren, maar deze vaak ook met neoromaanse vormen combineerde, zoals bij de kerken te Ilpendam (1871), Warmenhuizen (1872-'73 ), Weesp (1876-'77) en Duivendrecht (1877-'78; tweetorenfront). Behalve voor kerken achtte men de neogotiek ook bij uitstek geschikt voor overheidsgebouwen, en vooral postkantoren. Voorbeelden hiervan zijn het Amsterdamse hoofdpostkantoor (1893-'99) en de postkantoren te Edam (1884-'88), Haarlem (1893-'94) en De Rijp (1904-'05). Katholieke kerken werden nog lange tijd in neogotische stijl gebouwd, zoals te Monnickendam (1898-1900; J.H. Tonnaer), Enkhuizen (1905-'06; N. Molenaar), Nieuwe Niedorp (1905-'06; P.J. Bekkers) en Hilversum (1910-'11; W. te Riele). Tegen 1875 ontstond de derde belangrijke neostijl, de neorenaissance, die teruggreep op de (maniëristische) architectuur van de late 16de en vroege 17de eeuw. Dit was het gevolg van het zoeken naar een nationalistisch getinte stijl, waarvoor al door Cuypers bij het Amsterdamse Rijksmuseum een niet door iedereen even gewaardeerde {== afbeelding De R.K. St.-Vituskerk te Hilversum kwam in 1891-'92 tot stand naar ontwerp van de belangrijke neogotische kerkenbouwer P.J.H. Cuypers. Het rijk uitgevoerde interieur is geinspireerd op de Franse gotiek en is verder uitgewerkt door J.Th.J. Cuypers terwijl de bouw zelf onder leiding stond van K.P.C. de Bazel (1970)==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het hoekpand Breed 38 te Hoorn werd in 1878 in neorenaissancestijl gebouwd naar ontwerp van A.C. Bleijs voor de verkoop van koloniale waren (1986)==} {>>afbeelding<<} poging was gedaan. Men vond zijn oplossing te gotisch van karakter, slechts met details die aan de vroege renaissance ontleend waren, terwijl men zich bij het teruggrijpen naar de architectuur van de ‘Gouden Eeuw’, toch vooral op gebouwen als de Haarlemse vleeshal (1602-'04) diende te baseren. I. Gosschalk was een pionier van de neorenaissance, met als belangrijk voorbeeld de Amsterdamse Westergasfabriek (1883-'85). Deze stijl vond men ook passend voor raadhuizen, bijvoorbeeld voor het raadhuis van Nieuwer-Amstel (1889-'92; R. Kuipers en W.J. de Groot). Na annexatie van dat betreffende deel van die gemeente door Amsterdam ontwierp R. Kuipers in de dorpskern van Nieuwer-Amstel (Amstelveen) een nieuw raadhuis (1896). Andere voorbeelden zijn de neorenaissance-raadhuizen van Laren (1888; J.C. Jurriëns), Schagerbrug (1908; P.N. Leguit) en Kortenhoef (1910; H. Hissink). De neorenaissance werd voor protestantse kerken geschikter geacht dan de neogotiek. Te Amsterdam zijn de toren van de (Herv.) Muiderkerk (1892; G.W. Vixseboxse) en de Geref. kerk (Amstelveenseweg 136; 1889, Tj. Kuipers) daar voorbeelden van. Een belangrijk voorbeeld is verder de Herv. kerk te Schagen (1895-'97; J.A.G. van der Steur). Ook A.C. Bleijs liet zich niet onbetuigd. Een vroeg voorbeeld is het door hem ontworpen Hoornse woon- en winkelpand Breed 38 (1878), maar hij is bekender door zijn van de neogotiek afwijkende architectuur van de Amsterdamse R.K. St.-Nicolaaskerk (1885-'87). De schilderachtigheid van de neorenaissance komt ook goed tot uiting in het werk van C.B. Posthumus Meyjes, zoals bij het administratiekantoor van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (Droogbak 1a; 1882-'84) en in ingetogener vorm bij het Snouck van Loosenpark te Enkhuizen (1895-'97). Rijk van vormgeving en stilistisch divers is het werk van G.B. en A. Salm, die zich bij hun ontwerp voor het herenhuis Herengracht 380-382 (1888-'91) door de 16de-eeuwse Franse renaissance lieten inspireren. Exponenten van de late neorenaissance waren J.J. van Nieukerken en zijn zoons M.A. en J. van Nieukerken. Voorbeelden van hun werk zijn de Cadettenschool te Alkmaar (1892-'93) en vooral de buitenplaats Duin en Kruidberg te Santpoort (1907-'09) en het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam (1914-'26). De chaletstijl wordt zo genoemd vanwege zijn op de houtbouw geïnspireerde decoraties. Voorbeelden van vroege chaletstijl zijn vaak aan buitenhuizen gerelateerd. In het werk van J.D. Zocher jr. zijn dat bijvoorbeeld de Zwitserse boerderij van het buiten Larenberg bij Laren (1834), de zogeheten Zocher-zwitserij bij het buiten Duin en Daal te Bloemendaal (1834) en het Zwitserse Chalet te Santpoort (1835-'36), alle met de voor dit Alpenland kenmerkende flauw hellende, overstekende daken. De latere chaletstijl, vanaf 1880, heeft steilere daken en wordt dan gecombineerd met neorenaissanceelementen of, later, met jugendstil-details. Bij uitzondering zijn aan het Amsterdamse Huis met de Kabouters (Ceintuurbaan 251-255; 1884, A.C. Boerma) ook neogotische details verwerkt. Andere voorbeelden zijn te Amsterdam de gebouwen van veemarkt en abattoir (1883-'87; E. Damen en A.C. Boerma) en de Amsterdamse Melkinrichting (1890; Ed. Cuypers), en elders de Herv. kerk te Huisduinen (1895-'96) en het krankzinnigengesticht Duin en Bosch te Bakkum (1901; F.W.M. Poggenbeek). Vooral voor de bouw van rijkere villa's was de chaletstijl populair, zoals voor Duinouwe te Bloemendaal (1883), Florapark 7 te Haarlem (1885; L.P. Zocher), Heideveld te Hilversum (Soestdijkerstraatweg 88; circa 1890, J.F. Klinkhamer). Vanwege haar ligging binnen de verboden kringen van de vesting Muiden werd boerderij De Vechthoeve (Weesperbinnenweg 1; 1899) geheel in hout uitgevoerd. Een jonge variant op de chaletstijl is de toepassing van (pseudo-)vakwerktopgevels, met als goede voorbeelden de villa De Eersteling te Hilversum (Middenweg 3; 1893, J.W. Hanrath), Florapark 12-13 te Haarlem (1893) en Lindenlaan 101-103 te Huizen (circa 1903). {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Jugendstil, rationalisme en heroriëntatie Omstreeks de eeuwwisseling maakten de neostijlen gaandeweg plaats voor andere stromingen. Een toenemend geloof in de vooruitgang stond aan de wieg van een nieuwe stijl, met vormen gebaseerd op gestileerde plantaardige motieven: de art nouveau of jugendstil. De art nouveau kent een wat zwieriger vormgeving dan de meer geometrische jugendstil, die in Nederland beter aansloeg. Harde en licht gekleurde bouwmaterialen spelen een belangrijke rol en de stijl werd ook vaak bij nieuwe gebouwtypes toegepast. In Amsterdam was G. van Arkel belangrijk, getuige zijn ontwerpen voor het Gebouw Helios (Spui 15-19; 1895-'97), het kantoorgebouw van de Marine Insurance Company Ltd. (Rokin 69; 1901) en het dominante hoofdkantoor van de Eerste Hollandsche Levensverzekering Bank (Keizersgracht 174-176; 1904-'06). Andere voorbeelden van jugendstil zijn het O.L. Vrouwe van Lourdesklooster te Westbeemster (1910), het houten veilinggebouw te Broek op Langedijk (1912) en de stations van Haarlem (1905-'08) en Zandvoort (1908). Voorbeelden van woonhuizen in die stijl zijn Wilhelminapark 18-22 te Haarlem (1906) - met de kenmerkende hoefijzerbogen - en de villa Endymion te Bloemendaal (Koepellaan 2; 1909-'10, H.Th. Wijdeveld). De laatste toont meer Weense Sezession-stijlelementen. Aan het rationalisme is vooral de naam van H.P. Berlage verbonden. Kenmerkend zijn een rationele vormentaal en robuuste bakstenen bouwvolumes. Bij zijn hoofdwerk, de Amsterdamse Beurs, heeft Berlage tussen 1898 en 1903 een proces doorgemaakt waarbij hij van neorenaissance-vormen is gekomen tot wat hij de essentie vond {== afbeelding Door C. Smink jr. in 1906 ontworpen zijn de opvallende herenhuizen Wilhelminapark 18-22 te Haarlem. De portieken en loggia's met hoefijzerbogen zijn kenmerkend voor de meer ingetogen Nederlandse jugendstilarchitectuur==} {>>afbeelding<<} van vorm, verhoudingen en detaillering. Bij zijn bondsgebouw van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond te Amsterdam (1898-1900) komt dit goed tot uitdrukking in de sobere maar doelmatige decoraties. Verder is het sociëteitsgebouw Industria op de Dam (1913-'16; F. Kuipers) een goed voorbeeld van rationalisme. In het vroege werk van J.F. Staal, J.C. van Epen, J. Gratama en A.J. Kropholler komen eveneens rationalistische vormen voor en ook het werk van K.P.C. de Bazel wordt tot het rationalisme gerekend. In zijn hoofdwerk, het hoofdkantoor van de Nederlandse Handelmaatschappij te Amsterdam (1919-'26) zien we de voor zijn werk kenmerkende horizontale geledingen en meanderreliëfs. Andere belangrijke werken van zijn hand zijn de melkerij Oud-Bussem bij Huizen (1903-'05) en de villa's Meentwijck te Bussum (1912-'13) en Beethovenlaan 29 te Hilversum (1909-'10). Als reactie op de jugendstil en het rationalisme ontstond een stroming die wordt aangeduid als Nieuw Historiserende stijl of heroriëntatie. De vormgeving sloot aan bij de internationale traditie van barok en classicisme. Deze stijl werd vooral toegepast bij kantoorpanden, warenhuizen en villa's, en er zijn onder meer Amerikaanse, Engelse en Duitse invloeden in te onderscheiden. De Engelse invloed staat bekend als cottagestijl (Engelse landhuisstijl) en de Duitse als ‘Um 1800’-stijl. Als voorbeeld van Americana geldt het rijzige kantoorgebouw van de Levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht (Damrak 28-30; 1904-'06) naar ontwerp van A.J. Kropholler en J.F. Staal. Het warenhuis van Maison Hirsch & Cie. (Leidseplein 23-31; 1911-'13, A. Jacot) is gebaseerd op het Londense warenhuis Selfridges (1909). De golvende dakpartij en {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De in 1909-'10 naar ontwerp van H.Th. Wijdeveld gebouwde Bloemendaalse villa Endymion wordt gekenmerkt door elementen uit de Weense Sezession-stijl==} {>>afbeelding<<} segmentvormig gebogen frontons van warenhuis De Bijenkorf (Damrak 90; 1912-'14, J.A. van Straaten) zijn kenmerkend voor de meer Duits georiënteerde ‘Um 1800’-stijl, die ook zichtbaar is aan de effectenbeurs (Beursplein 5-9; 1911-'14, J.Th.J. Cuypers). De vormgeving van de laatste is een reactie op de te puriteins gevonden beurs van Berlage. Daarnaast bouwde men raadhuizen in deze stijl, zoals te Halfweg (1905-'06), Heemstede (1906), Zandvoort (1911) en Muiden (1915). De Engelse invloed is vooral te zien bij villa's en deze hebben vaak een plattegrond met om een centrale ‘hall’ gegroepeerde ruimten. Voorbeelden van deze cottagestijl zijn de villa's Zwaluwenberg te Hilversum (Utrechtseweg 223-235; 1912, F. Kuipers) en Velthuysenlaan 16 te Laren (1917), die J. Rebel voor zichzelf ontwierp. Expressionisme, functionalisme en traditionalisme Na de Eerste Wereldoorlog werd vooral in Amsterdam volkswoningbouw verwezenlijkt in een expressieve baksteenarchitectuur, waarin de structuur van de hoofdvorm voorop stond. De hieruit voortvloeiende stijl staat bekend als expressionisme, maar wordt ook Amsterdamse School genoemd. De in het bureau van Ed. Cuypers opgeleide architecten J.M. van der Mey, M. de Klerk en P.L. Kramer ontwierpen met het Amsterdamse Scheepvaarthuis (1913-'16) hun eerste belangrijke expressionistische werk. Het ‘Hillehuis’ van De Klerk is eveneens een vroeg voorbeeld. Zijn bekendste werk is het zogeheten Derde Blok van woningen aan het Spaarndammerplantsoen (1917-'20), gebaseerd op de vormgeving van een schip en voorzien van tonvormige hoekerkers en laddervensters. Ook J.C. van Epen, J. Roodenburgh, J. Boterenbrood en G.J. Rutgers lieten in Amsterdam de nodige expressionistische sporen achter. Daarbuiten werd deze stijl vooral bij de villabouw in de duinstreek en het Gooi populair. Het mooiste voorbeeld is het villapark Meerwijk te Bergen (1917-'18), waaraan P.L. Kramer, J.F. Staal, Margaret Kropholler, C.J. Blauw en G.F. La Croix meewerkten. Het meest opvallende Gooise voorbeeld is de Larense villa Gadalis (Raboes 21; 1929), uitgevoerd in antroposofisch-organische vormen naar ontwerp van F.H. Gerritsen en C. Wegerif. Architecten als Th. Rueter en W. Hamdorff ontwierpen diverse villa's in het Gooi in de vorm van kleine landhuizen met rieten daken, zoals Oranjestein te Laren (1919-'22) en De Merelhof te Blaricum (1927). Deze expressionistische landhuisstijl wordt wel aangeduid als ‘Gooische landhuisstijl’. Rond 1920 ontstond in Amsterdam de zogeheten ‘verstrakte expressionistische stijl’, waarvan het Amsterdams Lyceum (1918-'20; H.A.J. en J. Baanders) een voorbeeld is, evenals de woningen rond het Mercatorplein. Na 1925 werden overal de vormen soberder en strakker en ontstond onder invloed van het werk van W.M. Dudok het zakelijk (of kubistisch) expressionisme met krachtige bakstenen bouwvolumes en platte daken. Dit is goed zichtbaar in zijn hoofdwerk, het Hilversumse raadhuis (1927-'31), met luifels en vensterstroken als sterke horizontale accenten die in de vijver weerspiegeld worden. Geïnspireerd door het werk van Frank Lloyd Wright ontwierp Dudok de Dr. H. Bavinckschool (1920-'21). Ook de woonhuizen Wilhelminalaan 2 te Alkmaar (1917; J. Wils) en Scheltemakade 1 te Haarlem (1920; J.B. van Loghem) {== afbeelding Tot de belangrijkste voorbeelden van de Nederlandse volkswoningbouw behoort dit zogeheten Derde Blok aan het Spaarndammerplantsoen te Amsterdam, gebouwd in 1917-'20 in expressionistische stijl (2002)==} {>>afbeelding<<} {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Duidelijke volumes, prominente dakvlakken en ingetogen metselwerk markeren de in 1929-'30 in expressionistische stijl gebouwde Geref. kerk te Andijk==} {>>afbeelding<<} zijn beïnvloed door het werk van deze Amerikaan. Andere voorbeelden in deze stijl zijn de ambachtsschool te Zaandam (1932; J. Schipper) en het station Naarden-Bussum (1925-'28; H.G.J. Schelling). De ‘Gereformeerde kathedraal’ van Andijk (1929-'30; E. Reitsma) is een goed voorbeeld van een expressionistische kerk met prominente dakvlakken, maar tegelijk met een ingetogen karakter. Andere kerken in deze meer zakelijk-expressionistische vormen zijn de gereformeerde kerken te Bussum (1926; Tj. Kuipers), Bergen (1926-'27; {== afbeelding Platte daken, stalen ramen en gewapend beton geven vorm aan het idee van licht en lucht bij deze in 1927-'30 gebouwde functionalistische openluchtschool te Amsterdam (2001)==} {>>afbeelding<<} B.T. Boeyinga) en Zandvoort (1926; N.G. ten Broeke), alsmede de doopsgezinde kerk te Aalsmeer (1926; J.F. Staal) en de katholieke kerk te Zuidschermer (1930-'31; J. Hanekamp). Decoratieve onderdelen uit die tijd worden wel tot de art déco gerekend. Zelden zijn hele gebouwen in deze stijl uitgevoerd. De belangrijke uitzondering is het als een mondain filmpaleis vormgegeven Amsterdamse Tuschinski Theater (1918). Art déco-elementen vertonen onder meer de Haarlemse stadsschouwburg (1915-'18; J.A.G. van der Steur) en de watertoren van Aalsmeer (1927-'28; H. Sangster). Tussen 1920 en 1935 kwam de internationale moderne stijl tot ontwikkeling, in Nederland bekend onder de naam functionalisme of Het Nieuwe Bouwen. Kenmerkende elementen van deze stijl zijn wit gepleisterde gevels, stalen ramen, platte daken en betonskeletbouw. J.F. Staal maakte de ontwikkeling door van rationalisme via expressionisme naar functionalisme, zoals te zien is aan zijn ontwerpen voor de Centrale Aalsmeerse Veiling (1928), het kantoorgebouw van De Telegraaf (1930) en zijn wolkenkrabber in Amsterdam-Zuid (1930-'32). De constructeur J.G. Wiebenga ontwierp de Naai- en Knipschool te Aalsmeer (1929) en leverde een bijdrage aan sanatorium Zonnestraal te Hilversum (1924-'26), waarvan J. Duiker en B. Bijvoet de architectuur verzorgden. Laatstgenoemden ontwierpen ook de openluchtschool te Amsterdam (1927-'30). Opmerkelijk zijn de atelierwoningen Zomerdijkstraat 16-30 (1934-'35; P. Zanstra, J.W.L. Giesen en K.L. Sijmons) en de drive-in-woningen A. van Dijckstraat 4-12 (1936-'37; W. van Tijen, M.A. Stam, C.I.A. Stam-Beese en H.A. Maaskant), beide te Amsterdam, alsmede het woonhuis Hertog Hendriklaan 1 te Hilversum {== afbeelding Robuuste baksteenbouw met hoog opgaande daken kenmerken de traditionalistische architectuur van het in 1930-'31 gebouwde kantoor van de Levensverzekeringsmaatschappij 't Hooge Huys te Alkmaar==} {>>afbeelding<<} {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} (1928; P.J. Elling) en het zomerhuis Korfwaterweg 9 te Petten (1938-'39; G.Th. Rietveld). Functionalistisch van vorm, maar wel met een baksteenbekleding, is de AVRO-studio te Hilversum (1934-'36; B. Merkelbach). Naast het functionalisme ontstond in de jaren twintig het traditionalisme, ook bekend als de Delftse School. Niet de strakke lijnen en het platte dak, maar de traditionele baksteenbouw en het hoogopgaande dak stonden centraal. Dit is goed zichtbaar bij het door A.J. Kropholler ontworpen robuuste politiebureau (1936) en dito kantoorgebouw (1930-'31), beide te Alkmaar, alsmede zijn abdij te Egmond-Binnen (1934-'35) en zijn stadhuis te Medemblik (1939-'42). Andere goede voorbeelden zijn de katholieke kerken ontworpen door H.W. Valk (Amsterdam, 1927-'29; Hilversum, 1927-'28) en N. Molenaar jr. (Zuidermeer, 1933-'34). Na de Tweede Wereldoorlog bepaalden het functionalisme en het traditionalisme het gezicht van de Noord-Hollandse architectuur. Veel voorbeelden van wederopbouw zijn te vinden in Den Helder, Petten, Velsen, IJmuiden en Zandvoort. Bijzondere vermelding verdienen de kerken van M.F. Duintjer te Amstelveen (1951) en Amsterdam (‘de kolenkit’, 1956), van A.J. van der Steur te Petten (1957) en van K.L. Sijmons te Aerdenhout (1957). Interessant zijn verder het kantoorgebouw van de Hoogovens (1947-'51), de Velsertunnel (1952-'57), het raadhuis van IJmuiden (1962-'65) en het kleine winkelcentrum te Bergen (1962; J.H. van den Broek en J.B. Bakema). Tuinstijlen Ook tuinaanleg is onderhevig aan stijl- en smaakverandering. Het Muiderslot herkreeg in 1954 de geometrische kruidentuin zoals die in 1633 door P.C. Hooft aan Maria Tesselschade werd beschreven (verdwenen 1672). Van 17de-eeuwse tuinen in classicistische stijl met geometrische elementen zijn vaak slechts enkele structurerende elementen behouden, zoals grachten en lanen. Bij 't Oude Hof te Bergen (1643-'60) resteren de omgrachting, de zichtassen en twee kattenbergen. Bij de overtuin van Huis Nijenburg te Heiloo bevindt zich eveneens een dergelijke kattenberg, opgeworpen van vrijgekomen grond bij het graven van de vijver. Ook van de latere Frans-classicistische tuinen resteren slechts fragmenten, zoals van de rond 1730 door Daniël Marot ontworpen formele tuinaanleg van huis Groenendaal te Heemstede. De 17de-eeuwse geometrische aanleg van de buitenplaats Elswout bij Overveen werd tussen 1781 en 1794 naar plannen van Johan Georg Michael gewijzigd in vroege landschapsstijl. Bij deze onder Engelse invloed ontstane stijl werd een geïdealiseerd natuurlijk parklandschap gecreëerd. Michael had al in 1765-'72 de tuinaanleg van Beeckestein te Velsen ontworpen en ook bij de buitenplaatsen {== afbeelding Verscholen achter de herenhuizen van de Amsterdams grachtengordel bevinden zich vaak nog forse stadstuinen met aan het eind een tuinhuis, zoals dit tuinhuis (circa 1720) van Herengracht 476. Sinds 1990 is hier het kantoor van de Nederlandsche Tuinenstichting gevestigd==} {>>afbeelding<<} Waterland te Velsen (1781) en Wildhoef te Bloemendaal (1793) was hij betrokken. Typisch voor Noord-Holland zijn de 18de-eeuwse kralentuinen, waarbij men voor de V.O.C. geproduceerde glazen kralen en spiegeltjes gebruikte. De tuin van Havenrak 1 te Broek in Waterland is de bekendste. Aangevuld met laaggeschoren buxusheggen heten ze ook Zaanse tuinen, zoals bij de Overtuin (Hoogstraat 16) te Koog aan de Zaan (circa 1790). In gereconstrueerde vorm komen ze voor in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen en aan de Zaanse Schans. Vrijwel geheel aan het oog onttrokken zijn de Amsterdamse grachtentuinen, waarvan verschillende rijke tuinhuizen bewaard zijn gebleven, waaronder die van Herengracht 476 (circa 1720). Vanaf 1810 ontstond de rijpe landschapsstijl, die wordt gekenmerkt door hoogteverschillen, boomgroepen, slingerpaden, grote open weiden en zichtlijnen naar punten buiten het park. Zo reorganiseerden J.D. Zocher sr. (1809-'10) en J.D. Zocher jr. (vanaf 1827) de Haarlemmerhout. De laatstgenoemde ligt begraven op de door hem ontworpen Alg. Begraafplaats te Haarlem (1828-'32). Andere voorbeelden in rijpe landschapsstijl zijn de buitenplaatsen Bosbeek te Heemstede (1794) en Duin en Daal te Bloemendaal (1824). In deze stijl ontwierp Zocher jr. samen met zijn zoon L.P. Zocher het Vondelpark te Amsterdam (1864-'65) en wijzigde C.E.A. Petzold in 1883 de parkaanleg van Elswout. De late landschapsstijl werd veel toegepast bij de aanleg van openbaar groen, zoals het door J.G. van Niftrik ontworpen Amsterdamse Sarphatipark (1886). De door H. Copijn ontworpen aanleg van het Enkhuizer Snouck van {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Loosenpark (1895) heeft een regelmatig geometrisch deel en een landschappelijk ingericht middendeel. Deze combinatie, aangeduid als gemengde tuinstijl, werd vooral na 1900 toegepast, met L.A. Springer als belangrijke representant. Zo ontwierp hij onder meer de tuinen van de buitenplaatsen Duin en Kruidberg te Santpoort (1908) en van Hilverbeek te 's-Graveland (1919). In 1925 was Springer betrokken bij de aanleg van Thijsse's Hof te Bloemendaal, dat met inheemse planten werd beplant en daarom als heempark bekend staat. Ook het Broersepark te Amstelveen (1926-'28) staat in deze traditie. C.P. Broerse zelf ontwierp daar het Jac.P. Thijssepark (1940). Het landhuis Saxenburg te Bloemendaal (1919) kreeg een tuinaanleg in nieuw-architectonische tuinstijl met formele ‘buitenkamers’ naar ontwerp van D.F. Tersteeg. De gemengde tuinstijl, maar dan aangevuld met ligweiden, sportvelden en andere recreatieve voorzieningen, werd in de jaren dertig toegepast bij de in het kader van de werkverschaffing aangelegde parken, zoals het Agathepark te Krommenie (1929-'31) en - als meest omvangrijke project - het Amsterdamse Bos te Amstelveen (1934-'36). Opmerkelijke naoorlogse tuinontwerpen zijn de modernistische aanleg van het tuindorp Frankendael te Amsterdam-Watergraafsmeer (1947-'51; M. Ruys) en het Gijsbrecht van Aemstelpark te Amsterdam-Buitenveldert (1959; W.C.J. Boer). Gebouwtypen Naast een onderscheid in bouwstijlen bestaat er ook een functionele differentiatie in gebouwtypen. Gebouwen met een godsdienstige of woonfunctie zijn van alle tijden en kwamen al aan de orde. In het navolgende passeren andere typen gebouwen kort de revue. Elke stad kent sinds de late middeleeuwen een stadhuis. De meest imposante Noord-Hollandse voorbeelden zijn die te Amsterdam, Enkhuizen en Weesp. Die zijn alle drie in één bouwcampagne tot stand gekomen, terwijl de stadhuizen van Haarlem en Alkmaar een gecompliceerdere bouwgeschiedenis kennen. De stadhuizen te Monnickendam en Hoorn begonnen respectievelijk als woonhuis en als logement. Begin 17de eeuw verrezen boven het IJ diverse kleine raadhuizen, zoals te De Rijp, Graft en Schoorl en de later verbouwde rechthuizen van Oudkarspel en Schermerhorn. Grotere rechthuizen staan te Amsterdam-Watergraafsmeer (1777) en Westzaan (1781-'83). Het rechthuis van Uithoorn diende tevens als herberg. Na de afkondiging van de Gemeentewet (1851) kwamen diverse forse raadhuizen (gemeentehuizen) tot stand. Interessante voorbeelden zijn die te Zwaag (1869-'70), tevens met een school, Berkhout (1865) en Obdam (1874), beide met polderhuis, alsmede die in Dirkshorn (1870) en Warmenhuizen (1872) met secretariswoning. Vanwege de Drankwet (1881) mochten gemeenten niet meer in herbergen vergaderen waar sterke drank werd geschonken. Daarom kregen Diemen (1880-'81) en Hilversum (1882) nieuwe gebouwen. Ook rond 1910 verrezen diverse nieuwe raadhuizen: Purmerend (1911-'12), Castricum (1911), Heemskerk (1911) en Zandvoort (1911). De snel groeiende plaats Hilversum kreeg een imposant modern raadhuis (1927-'31), terwijl in Medemblik juist voor een nieuw gebouw met traditionalistische verwijzingen werd gekozen (1939-'42). Interessante voorbeelden van naoorlogse raadhuizen staan te Hoogkarspel (1958), Wieringerwerf (1953-'55) en IJmuiden (1962-'65). Kantongerechten bouwde men in Den Helder (1862), Schagen (1879-'81) en Hoofddorp (1910-'11). Het laatstgenoemde voorbeeld werd ontworpen door rijksbouwmeester W.C. Metzelaar, die ook de gevangenissen in Alkmaar (1883-'84) en Amsterdam-Zuid (1888-'91), en de koepelgevangenis te Haarlem (1899-1901) verwezenlijkte. Interessante postkantoren zijn het hoofdpostkantoor te Amsterdam (1893-'99), en de postkantoren te Hoorn (1876), Edam (1884-'88), Haarlem (1893-'94) en De Rijp (1904-'05), alle ontworpen door rijksbouwmeester C.H. Peters. Het postkantoor van Bergen (1909-'10) is van de hand van H.P. Berlage, en J. Crouwel ontwierp de kleinere postkantoren te Hippolytushoef (1919), Bovenkarspel (1920) en Bussum (1930-'31). Kenmerkende marechausseekazernes staan te Amstelveen (1919) en Beverwijk (circa 1920). Amsterdam bezit een aantal forse vooroorlogse brandweerkazernes; die van Wieringerwerf dateert uit 1949. Het onderwijs kreeg pas na de onderwijswet van 1806 de eerste eigen gebouwen. Vroege voorbeelden van kleine eenklassige scholen zijn die te Zuidschermer (1831), Bloemendaal (1833), Wormerveer (1838) en Purmerend (1842). Interessant is de eenklassige school met aangebouwde onderwijzerswoning te Holysloot (1873) naar ontwerp van T.C. van der Sterr, die ook scholen te Avenhorn (1872), Berkhout (1874) en Graft (1876) ontwierp. De dorpsschool van Broek in Waterland (1826) werd in 1883 tot raadhuis verbouwd nadat vanwege het schoolbesluit (1880) in 1883 een nieuwe vierklassige school was gebouwd. En hoewel er al eerder bijzondere scholen gebouwd waren, zoals de Chr. lagere school te Bennebroek (1904), vormde de Schoolwet van 1920 de aanzet tot een ware bouwgolf van scholen voor bijzonder onderwijs. Voorbeelden zijn de katholieke lagere scholen te Nes aan de Amstel (1921) en Schagen (1921), en de Chr. lagere scholen (School met de Bijbel) te Schermerhorn (1920), Ransdorp (1921-'22) en Huizen (rond 1922). De door W.M. Dudok te Hilversum ontworpen scholen {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Langs de door de Locaalspoorwegmaatschappij Hollands Noorderkwartier geëxploiteerde lijn Hoorn-Medemblik verrezen in 1886 enkele eenvoudige stationsgebouwen met vrijstaand toiletgebouwtje, zoals hier te Twisk==} {>>afbeelding<<} (1919-'33) zijn eveneens goede voorbeelden uit deze periode. Voorbeelden van (Rijks) Hogere Burger Scholen staan te Haarlem (1864), Zaandam (1865), Alkmaar (1867), Enkhuizen (1900-'02), Hoorn (1909-'10) en IJmuiden (1926). Andere opvallende scholen zijn het Haarlemse Stedelijk Gymnasium (1879), de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam (1878-'80) en de Cadettenschool te Alkmaar (1892-'93). De aanleg van spoorlijnen leidde tot grotere mobiliteit. Van de stations aan de spoorlijn Zaandam-Den Helder resteert, in verbouwde vorm, slechts dat van Alkmaar (1865), behorend tot de derde klasse van de toen gangbare indeling in vijf klassen. Van de eveneens door de Staat aangelegde lijn Zaandam-Enkhuizen zijn de opvallende, grotere stations van Hoorn (1882-'83) en Enkhuizen (1885-'86) bewaard gebleven, evenals kleinere te Kwadijk en Oosthuizen (beide 1884). Het baanvak Hoorn-Medemblik kent het kopstation van Medemblik (1886-'87) en de kleinere stations te Benningbroek, Opperdoes, Twisk, en Zwaag (alle 1886). Ook de Haarlemmermeerlijn bezit een eigen stationsarchitectuur (1911-'15), zoals te zien is te Aalsmeer, Amstelveen en Uithoorn. Ophoging van de spoordijk maakte op verschillende plaatsen nieuwe stations nodig, waaronder de stations van Haarlem (1905-'08), Naarden-Bussum (1925-'28), Amsterdam-Muiderpoort en Amsterdam-Amstel (beide 1939). Van de diverse tramlijnen in de provincie zijn tramstations behouden te Hilversum (1901), Wieringerwaard (1911), Warmenhuizen (1913) en Purmerend (1930). Van de ruim duizend Nederlandse molens staan er bijna honderdvijftig in Noord-Holland. In de 18de eeuw stonden ruim vijfhonderd industriemolens in de Zaanstreek, waarvan er daar veertien bewaard zijn gebleven (Zaanse Schans) en elders nog vier. Verspreid over de provincie staan bijna dertig korenmolens, waarvan die te Alkmaar (1769) tot de oudste behoort. Tot de resterende honderd poldermolens - vele met een 17de-eeuwse kern - behoren ook de tien binnenkruiers in de Zijpe- en Hazepolder. Veel poldermolens werden in de 19de eeuw door (stoom)gemalen vervangen. Zo maakte het stoomgemaal ‘De Vier Noorder Koggen’ bij Medemblik (1869) maar liefst veertien poldermolens overbodig. Het meest karakteristiek zijn de drie stoomgemalen (alle 1843-'49) die samen de Haarlemmermeerpolder hebben drooggemalen: de Leeghwater te Buitenkaag, de Lijnden en Cruquius bij Vijfhuizen. De door grachten doorsneden Noord-Hollandse steden hebben veel bruggen. Doorgaans rijk voorzien van beeldhouwwerk zijn de Amsterdamse exemplaren. Interessante ijzeren bruggen zijn een draaibrug over het Spaarne te Haarlem (Melkbrug, 1886) en de ijzeren ophaalbruggen te Edam (1881) en Ankeveen (1883). Een bijzondere categorie vormen de vlotbruggen (1820-'21), waarvan er zestien in het Noordhollands Kanaal lagen. In vernieuwde vorm zijn er daarvan nog vier bewaard gebleven, {== afbeelding Verscholen in het Amsterdamse stadsdeel Westerpark staat de in 1638 gebouwde houtzaagmolen ‘De Otter’, de laatste van de oorspronkelijk twintig industriemolens in de buurt van de Kostverlorenvaart==} {>>afbeelding<<} {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Aalsmeerse watertoren, gebouwd in 1927-'28 naar een expressionistisch ontwerp met art déco-elementen van H. Sangster, behoort tot de mooiste in zijn soort (1993)==} {>>afbeelding<<} te Burgervlotbrug, Koedijk, Sint Maartensvlotbrug en 't Zand. Eveneens opmerkelijk is de scheepslift te Broekerhaven bij Bovenkarspel (1923-'24), waarmee kleine groenteschepen over de zeewerende dijk gehesen konden worden. Voordien geschiedde dit met een overhaal (overtoom) met planken glijvloer en windassen. Bij Venhuizen is nog zo'n overhaal te zien. Letterlijke hoogtepunten in het Noordhollandse landschap zijn de vuurtorens, zoals die te Egmond aan Zee (1833-'34), die tevens dient als monument voor de bekende zeeofficier Van Speyk. Andere voorbeelden staan te De Cocksdorp (1863-'64) en Huisduinen (1877-'78), en te IJmuiden staan er twee (1877-'78). Oriëntatiepunten zijn verder de bijna twintig watertorens, met als vroege voorbeelden die te Hilversum (1893) en Overveen (1897-'98), alsmede de in gewapend beton uitgevoerde watertoren van IJmuiden (1915-'17) en die met art décoelementen te Aalsmeer (1927-'28). Opvallende voorbeelden van het Noordhollandse industriële erfgoed zijn de twee pellerijen langs de Zaan bij Wormer; de gortpellerij Mercurius en de rijstpellerij Hollandia, alsmede de zeepziederij De Adelaar te Wormerveer en de cacao- en chocoladefabrieken van de firma's Bensdorp te Bussum, Droste te Haarlem en Boon te Wormerveer. Opmerkelijk is ook de in Moorse stijl vormgegeven sigarettenfabriek Palazzo bij Naarden (1915). Kenmerkend voor Amsterdam zijn de diamantslijperijen, met die van de Gebroeders Boas (1878-'79) en de firma Asscher (1907) als meest karakteristieke. Minder uitgesproken, maar wel kenmerkend voor het Noordhollandse landschap zijn enkele door de streek bepaalde agrarische bedrijfsgebouwen, zoals de wasserijen te Bloemendaal, 's-Graveland en Nederhorst den Berg, de kaaspakhuizen van Alkmaar, Edam en Hoorn, de bollenschuren te Breezand, Egmond aan den Hoef en Heemstede, de eierpakhuizen te Landsmeer en Den Ilp, en de koolschuren te Broek op Langedijk, Tuitjenhorn en Warmenhuizen. Kenmerkend voor het kustlandschap is de recreatiebebouwing, met als meest uitgesproken vertegenwoordigers de koloniehuizen. Te Bakkum, Bergen aan Zee, Egmond aan Zee, Petten, Wijk aan Zee en Zandvoort resteren in totaal nog elf van deze vakantie- en rusthuizen voor ‘stadse bleekneusjes’. Het meest typerend voor Noord-Holland boven het IJ zijn echter de stolpboerderijen; deze worden in dit boek bij de regio's behandeld. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Materiaal en constructie Inleiding Niet alleen uiterlijke kenmerken als stijl en verschijningsvorm bepalen een gebouw. Belangrijk zijn ook de gebruikte materialen en constructies. De oorspronkelijke historische bouwsubstantie is soms nog direct zichtbaar, maar wordt vaak door latere verbouwingen aan het oog onttrokken. Geheel of gedeeltelijk behouden bouwmuren, balklagen, kappen en kelders geven inzicht in de vaak complexe bouwhistorie. Zij belichamen een versteende geschiedenis - een bouwkundig archief in weer en wind - waar ondanks latere ingrepen veel aan afgelezen kan worden, maar dat zelden al zijn geheimen prijs geeft. In dit hoofdstuk worden enkele belangrijke bouwtechnische aspecten behandeld, waarbij zowel de vroege als de recentere ontwikkelingen aan bod komen. Stapelbouw en skeletbouw Voor elk gebouw geldt dat het eigen gewicht naar de fundering en de ondergrond moet worden afgevoerd. De twee belangrijkste constructieprincipes hiervoor zijn de stapelbouw en de skeletbouw. Zoals de naam al zegt, worden bij de stapelbouw elementen op elkaar gestapeld en gaat het om een gelijkmatige krachtenafdracht, waarin drukkrachten een hoofdrol spelen. De belangrijkste beperking hierbij is dat de openingen niet al te breed kunnen worden, omdat anders de druk van de daarboven gelegen muurdelen te groot wordt. Stapelbouw is met name een kenmerk van de romaanse architectuur, waar men noodgedwongen werkte met relatief kleine rondboogopeningen. Het principe achter de skeletbouw is de geconcentreerde krachtenafdracht, waarbij de naar beneden gerichte krachten worden verzameld bij op regelmatige afstanden geplaatste muurverdikkingen of pijlers. Het tussenliggende vak wordt een travee genoemd. Deze werkwijze is kenmerkend voor de gotische architectuur, vooral in de kerkbouw, waar men het gewicht van de gewelven via de gewelfribben naar de onderliggende pijlers afvoerde. In de tussenliggende muurdelen, die hierdoor meer een scheidende dan een dragende functie kregen, konden nu grotere vensters worden geplaatst. Door de toepassing van spitsbogen werd deze ontwikkeling nog verder gestimuleerd. In een constructie met bogen en gewelven komen behalve verticale ook horizontale krachten voor, de zogeheten spatkrachten. Om ervoor te zorgen dat gewelven en bogen niet door hun eigen gewicht uit elkaar worden gedrukt, zijn tegenkrachten nodig. Steunberen dienen als drukschoren aan de buitenzijde. Bij driebeukige basilicale kerken kunnen de gewelven van het middenschip niet direct door steunberen worden geschoord en worden de spatkrachten indien mogelijk via luchtbogen overgebracht op de steunberen van de zijbeuken. Gezien de relatief slappe Hollandse bodem vermeed men zware stenen gewelven en daardoor ontbrak de noodzaak voor luchtbogen. Ook bij de St.-Bavokerk te Haarlem heeft men zich beperkt tot stenen gewelven in de zijbeuken en in de viering. Spatkrachten in gebouwen kunnen ook door houten trekbalken of smeedijzeren trekankers worden opgenomen; hout en ijzer kunnen namelijk trekkrachten opnemen, natuursteen en baksteen niet. Veel Noordhollandse kerken hebben houten tongewelven met trekbalken, zoals te Weesp (na 1429), Alkmaar (1470-1519), Oosthuizen (1510) en Heemstede (1623). De Grote Kerk te Edam heeft houten tongewelven met ijzeren trekstangen (circa 1626). {== afbeelding Wegens de relatief slappe bodem hebben veel Noordhollandse kerken geen stenen maar houten gewelven. Door de geringere spatkrachten kan de koorlantaarn van de (Herv.) Grote of St.-Vituskerk te Naarden zonder luchtbogen boven de kooromgang uitsteken (1979)==} {>>afbeelding<<} {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding In het stadhuis van Hoorn bevindt zich nog de kapel van het St.-Ceciliaklooster. Van het in de kapconstructie opgenomen houten tongewelf van deze kapel is het houten beschot achterwege gebleven en zijn de ribben zichtbaar (1916)==} {>>afbeelding<<} Omdat hout zowel op druk als op trek belast kan worden, zijn houtconstructies bij uitstek geschikt om volgens de principes van de skeletbouw te worden opgebouwd. Door het verbinden van houten elementen tot onvervormbare driehoeken krijgt de constructie voldoende stabiliteit. Het duidelijkst is dit bij de kapconstructie, die dient om de dakbedekking te dragen en zo het onderliggende gebouw water- en winddicht te houden. De oudste kapconstructies bestaan uit een groot aantal achter elkaar geplaatste gespannen, samengesteld uit twee schuin geplaatste balken (daksporen) en één of meer verbindende horizontale balken (haanhouten en een voetbalk of trekbalk). Van een dergelijke zuivere sporenkap resteren in Noord-Holland geen voorbeelden. Vanaf de 14de eeuw worden de sporen opgevangen door horizontaal geplaatste langsbalken, de zogeheten wormen of flieringen. De hierop gelegen vloer heet dan ook vliering. Via deze flieringen wordt het gewicht van het dak geconcentreerd bij de op regelmatige afstand (travee) geplaatste jukken. Deze zijn opgebouwd uit een juk(dek)balk op twee schuin geplaatste, al dan niet gekromde, jukbenen. Aan beide uiteinden zorgt een schoor of korbeel tussen jukbeen en dekbalk voor een onvervormbare driehoek. Voor de stabiliteit in de lengterichting zijn aan beide zijden haaks op het juk windschoren naar de flieringen aangebracht. De oudste voorbeelden van kapconstructies met jukken in Noord-Holland zijn te vinden in het Haarlemse stadhuis. De Gravenzaal in dit complex heeft gestapelde jukken uit 1369 (d). Ook de Prinsenhofvleugel bezit een vroege kap uit 1381 (d). Een constructie met drie gestapelde jukken is te vinden in de brede kap van het koor van de St.-Bavokerk te Haarlem (eind 14de eeuw). Van de laat-15de-eeuwse verbouwing van de kerk is het tijdens de bouw gebruikte houten tredrad behouden gebleven in de kap van het schip. Andere interessante gedateerde kapconstructies zijn te vinden boven het zuidkoor van de Zuiderkerk te Enkhuizen 1432 (d) en in de Noorderkerk te Hoorn 1452-'59 (d). In de loop van de 16de eeuw werden de kapconstructies eenvoudiger uitgevoerd. Bij sommige kappen werden tussen de jukken, ter ondersteuning van de vlieringvloeren in de dwarsrichting, tussenhangbalken aangebracht, {== afbeelding In de kap van het schip van de (Herv.) Grote of St.-Bavokerk te Haarlem bevindt zich een tijdens de bouw voor het ophijsen van bouwmateriaal gebruikt houten tredrad (1983)==} {>>afbeelding<<} {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De kapconstructie van de Herv. kerk van Spaarnwoude bij Haarlemmerliede werd in 1747 herbouwd. Zichtbaar zijn de trekbalken en de jukken met daarop een houten vloer (1988)==} {>>afbeelding<<} die aan de uiteinden met ijzeren stroppen aan de fliering werden bevestigd, zoals bij Oudezijds Achterburgwal 78 te Amsterdam (circa 1575; achterhuis van Oudezijds Voorburgwal 101). Daarnaast verschenen er kappen met zowel flieringen als gordingen (licht gekantelde langsbalken). Een voorbeeld hiervan zijn de kapconstructies in de turfpakhuizen van het Amsterdamse Oudezijds Huiszittenhuis (1610-'13). Deze uitzonderlijke constructie werd hier toegepast om - anders dan toen voor gewone woon- en pakhuizen gebruikelijk - de kap te kunnen beschieten (van planken te voorzien). Turf mag namelijk niet nat worden, want dan zwelt het. Gaandeweg wonnen de gordingen het geheel van de flieringen en werden beschoten kappen gewoon. Bij het eind 19de eeuw veel gebruikte ‘verbeterde Hollandse spant’ worden de gordingen gedragen door op de borstwering rustende en tot in de nok lopende kapbenen. Deze kapbenen worden gekoppeld door trekplaten en ondersteund door schuin geplaatste kreupele stijlen. Opmerkelijk is de kapconstructie van de Burgerzaal van het stadhuis op de Dam die in 1701-'05 vernieuwd werd, waarbij de eiken jukken aan de bovenzijde versterkt werden door een hangwerkconstructie; een flauwe driehoekige vorm met in het midden een makelaar die aan de onderzijde via beugels met het midden van de jukdekbalk is verbonden en waardoor deze minder doorbuigt en de spatkrachten worden verminderd. Ook de Amsterdamse Grote Synagoge (1670-'71) en de Portugees-Isr. synagoge (1671-'75) kregen een kapconstructie waarbij deze spatkrachten zoveel mogelijk vermeden werden. Begin 19de eeuw werden de schenkel- of Philibertspanten geïntroduceerd; houten boogspanten samengesteld uit korte planken. Deze zijn te vinden bij de Doopsgez. vermaning te Zaandam (1860-'61), het nieuwe Doopsgez. weeshuis in De Rijp (1865) en de Amsterdamse Cavaleriekazerne (1863). Een moderne afgeleide hiervan zijn de gelamineerde spanten van de schepenhal in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen (1964-'65). Voor de vloeren kon men vanouds gebruik maken van een enkelvoudige balklaag of een samengestelde balklaag. De laatstgenoemde, vooral in de late middeleeuwen en de 16de eeuw gangbare, constructie bestaat uit zware hoofdbalken of moerbalken met dwars daarop lichte of {== afbeelding Isometrische tekening van het houtskelet van het uit circa 1530 daterende woonhuis Achterhaven 103 te Edam (1968)==} {>>afbeelding<<} {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} kinderbalken, waar overheen de vloerdelen zijn aangebracht. Vaak zijn deze moerbalken ter plaatse van de oplegging in de vloer voorzien van een sleutelstuk en staat tegen de zijmuur een muurstijl. Muurstijl en sleutelstuk zijn onderling verbonden met een korbeel waardoor een vormvaste driehoek ontstaat. Het geheel, dat zich ook kan herhalen op een bovenliggende verdieping en dat strookt met de bovenliggende kapconstructie, wordt een houtskelet genoemd. Dit is in Noord-Holland een gangbare constructie, omdat het in een gebied met relatief weinig baksteen, een slechte grondslag en vrij veel (geïmporteerd) hout, een stabiele constructie oplevert. In Amsterdam komt het houtskelet van de late 14de eeuw tot in de eerste helft van de 17de eeuw voor, waarbij het profiel van de sleutelstukken een nadere indicatie voor de ouderdom is. Het oudst bekende profiel is een peerkraal; een meer dan halfronde vorm (kraal) met neuslijst. In het derde kwart van de 16de eeuw wordt dit een renaissanceojiefvorm met een bol profiel dat in een hol profiel overgaat. In zijn rijkste vorm krijgt ook het korbeel een ojiefvorm en dan wordt het een zwanenhalskorbeel genoemd. Bij Oudezijds Achterburgwal 78 te Amsterdam is een houtskelet aanwezig (circa 1575) en in het bijbehorende huis Oudezijds Voorburgwal 101 heeft het houtskelet zwanenhalskorbelen (circa 1620). Andere Amsterdamse voorbeelden zijn Singel 2-2a (1606-'11) en Rapenburg 13 (1614). Voorbeelden in Waterland zijn Gooischekaai 10 te Monnickendam (16de eeuw) en Kerkplein 11 te Broek in Waterland (1670). Afgezien van twee huizen met houten gevels in Amsterdam en twee in Alkmaar zijn in de grotere Noordhollandse steden geen andere voorbeelden van houten huizen bewaard gebleven. In die steden staan wel diverse stenen huizen met houtskeletten. Daarentegen zijn in Waterland en de Zaanstreek, vanwege de goedkope houtimporten juist weer veel volledig houten huizen bewaard gebleven. Tot de oudste daarvan behoort het rond 1530 gebouwde huis Achterhaven 105 te Edam. Veel van de kleinere huizen hebben een eenlaags houtskelet met kap en een smallere tweede beuk onder een aansluitend lessenaarsdak (afluiving genoemd). In de ‘lage wand’ van die smallere beuk bevonden zich vaak de bedsteden. Voorbeelden hiervan zijn Dorpsweg 64 te Ransdorp en Kerkbuurt 28 te Marken. De huizen Nieuwendammerdijk 431 te Amsterdam-Noord en Zuideinde 200 te Westzaan hebben juist een gang in deze smalle beuk. Doordat deze huizen van hout zijn, kunnen ze relatief makkelijk verplaatst worden en dat is een van de redenen dat aan de Zaan tegenover Zaandijk na 1961 een bewoond openluchtmuseum, de Zaanse Schans, is ontstaan waar veel houten huizen een tweede leven hebben gekregen. Structuur Het overgrote deel van de gebouwde omgeving bestaat uit woonhuizen. Omdat het te ver zou voeren om hier op de ontwikkeling van het woonhuis in te gaan, beperken we ons tot de bespreking van enkele principes. De aanvankelijk kenmerkende langwerpige en smalle plattegrond van het woonhuis werd bepaald door de maximale lengte van de vloerbalken, doorgaans ongeveer zes tot acht meter. Afhankelijk van de plaatsing van het huis ten opzichte van de straat maakt men onderscheid tussen diepe en dwarse huizen. Wanneer de langwerpige huisplattegrond met de kopse zijde naar de straat is gericht, spreekt men van diepe huizen, wanneer de lange zijde parallel aan de straat loopt van dwarse huizen (liever dan van brede huizen). Bij diepe huizen staat de nokrichting haaks op de straat en bij dwarse huizen loopt deze evenwijdig daaraan. Het overgrote deel van het oudere Noordhollandse woonhuisbestand bestaat uit smalle diepe huizen, zoals die in Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen. Een goed voorbeeld is Damplein 8 te Edam (nu museum). Dit laat-gotische diepe pand heeft een hoge begane grond, waardoor het voorhuis rijkelijk van licht voorzien wordt. Het achterhuis is door een insteek in tweeën verdeeld met beneden de binnenhaard met schouw en bedstede. Een spiltrap leidt naar de insteek en de verdieping. Ook heeft het huis een kelder en deze is bijzonder, omdat het een ‘drijvende kelder’ betreft. Deze tussen de funderingen van het huis aangebrachte waterdicht gemetselde bak met afdekkende houten vloer dreef op het per seizoen in hoogte variërende grondwater. Ook te Amsterdam zijn nog veel van deze drijvende kelders te vinden, maar deze zijn alle vastgezet na verbetering van de waterhuishouding (Oranjesluizen; 1870-'72). Voorbeelden van dwarse huizen, vooral uit de 18de eeuw, zijn het Gemeenlandshuis van Diemen (1726), evenals het wees- en armenhuis van Velsen (1767) en de patriciërswoning Grote Oost 43 te Hoorn (1724). In het midden van de 17de eeuw ontstond het vierkante huis, dat veelal uit twee of drie naast elkaar gelegen dwarse of diepe huizen werd samengesteld, maar dat door het omgaande schilddak vanuit alle richtingen een gelijkwaardig aanzicht biedt. Het Amsterdamse Trippenhuis (1660-'62) is hier een voorbeeld van, net als het buitenhuis Oostermeer bij Ouderkerk aan de Amstel (1728). Andere panden met een vierkante opzet zijn het Gemeenlandshuis van Rijnland te Halfweg (1645-'47) en het stadhuis van Enkhuizen (1686-'94). In de dorpen is het eenlaagse woonhuis gangbaar. De rijkere 18de- en 19de-eeuwse huizen - vaak notabelenwoningen - zijn vaak gebouwd in de vorm van een vrijstaand blokvormig huis met middengang. In de 19de eeuw kregen dergelijke huizen een voorgevel met hoger {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} opgetrokken middenrisaliet. Goede voorbeelden van dit middenganghuis zijn Leeteinde 12 te Broek in Waterland (1740), Noordeinde 80 (1872) en Noordeinde 3 (1878) te Grootschermer en de burgemeesterwoning Dorpsstraat 3 te Oterleek (1881). Ook diverse pastorieën behoren tot dit type: Spanbroek (1865), Wognum (1870) en Twisk (1878). Bouwmaterialen Hout is het oudste en misschien wel het belangrijkste historische bouwmateriaal. Bij middeleeuwse gebouwen paste men doorgaans eikenhout toe. Het grote voordeel van eikenhout is dat men het krom kan laten groeien om er vervolgens gekromde jukbenen of korbelen mee te maken. Veel van dit eikenhout kwam via Deventer uit het Duitse achterland (Westfalen) naar Amsterdam en werd daar verhandeld op de Deventer Houtmarkt (vanaf 1528 aan de Nieuwezijds Voorburgwal en na 1684 op het huidige Jonas Daniël Meijerplein). Vanaf het eind van de 16de eeuw werd het schaars geworden eikenhout vervangen door grenenhout uit Scandinavië en de Baltische staten. Een belangrijke stimulans voor de introductie van grenenhout was het ontstaan van houtzaagmolens langs de Zaan, waar men ook makkelijk dunne planken kon zagen. Amsterdam zag deze ontwikkeling als concurrentie voor zijn eigen houtzagers en verbood de invoer van gezaagd hout. De Amsterdamse gerichtheid op eikenhout leidde ertoe dat men de Nieuwe Kerk na brand in 1645 met eikenhout herstelde. Natuursteen komt in Noord-Holland niet voor en moet van elders worden aangevoerd. Voor de bouw van romaanse kerken verwerkte men in de 11de en 12de eeuw vooral tufsteen. Deze lichtbruin-beige gekleurde steen van vulkanische oorsprong kwam via de Rijn uit de Eifel. In Noord-Holland resteren van de toepassing van tufsteen slechts enkele voorbeelden, waaronder ook hergebruikt materiaal afkomstig van oudere gebouwen. In de kerken van Castricum, Heiloo, Velsen, Oosterend en Oosterland zijn tufstenen muurgedeelten bewaard gebleven en ook de kerktorens van Hippolytushoef en Muiden zijn deels in dit materiaal uitgevoerd. Veel uit sloop afkomstig tufsteen werd in later tijd tot tras vermalen, bijvoorbeeld door de krijt- en trasmolen ‘De Admiraal’ in Amsterdam-Buiksloot (1792). Deze tras werd gebruikt als specie voor waterdicht baksteenwerk (drijvende kelders). Veel van de in Noord-Holland gebruikte natuursteen was afkomstig uit het huidige België. Vanaf het begin van de 14de eeuw werd via de Schelde en zijn zijstromen kalksteen aangevoerd uit het gebied rond Brussel. Deze kalksteen - met als algemene naam witte arduin - onderscheidt men in twee hoofdgroepen, een harde en weervaste steen gewonnen ten oosten van Brussel en een zachtere steen uit het gebied tussen Brussel en Gent. De eerste soort wordt Gobertangesteen of Brabantse arduin genoemd, de tweede Ledesteen of Vlaamse arduin. De Gobertangesteen leent zich goed voor gevelbekleding, de Ledesteen meer voor hoekblokken, geprofileerde lijsten en beeldhouwwerk. Zo zijn de speklagen van de torens van de Zuiderkerk te Enkhuizen (1445-1518) en de Grote Kerk te Monnickendam (1520-'50) van Gobertangesteen. Uit Ledesteen opgetrokken zijn de zuilen in het schip van de Oude Kerk te Amsterdam (1390) en die van de Westerkerk te Enkhuizen (1488-'92). Aan de Grote Kerk te Alkmaar en de Hoofdtoren te Hoorn (1532-'34) is zowel Lede- als Gobertangesteen toegepast. Gangbaar als bouwmateriaal was ook de blauwe arduin of Escosijnse steen. Deze in Henegouwen bij de bovenloop van de Zenne gewonnen blauwgrijze steen is toegepast aan de Grote Kerk te Alkmaar (1498) en begin 16de eeuw aan het poortgebouw van het kasteel Egmond te Egmond aan den Hoef. Hier werd op enkele in 1933-'37 opgegraven onderdelen het steenhouwermerk van de Zuid-Brabantse steenhandelaar Le Prince aangetroffen. Escosijnse steen is een van de steensoorten die onder de meer algemene naam hardsteen bekend staan. Ook de Naamse steen, die men in de Ardennen wint, wordt hiertoe gerekend. Zo is de arcade van het kasteel Assumburg te Heemskerk (circa 1546) in deze steen uitgevoerd en leverde Coenraad van Norenburg de steen voor de gevels van de Haarlemse waag (1597-'99). De voorgevels van de waag (1608-'09) en het Statencollege (1631-'32), beide te Hoorn, zijn respectievelijk in 1912-'14 en 1908-'11 in hardsteen vernieuwd. Vanaf 1480 werd in Noord-Holland nog een andere belangrijke natuursteensoort toegepast; de wegens zijn hardheid, weervastheid en ook goede bewerkbaarheid gewilde Bentheimer zandsteen. Deze net over de grens bij Twente in Bentheim en Gildehaus gewonnen natuursteensoort kwam via de Overijsselse Vecht en de Zuiderzee richting Noord-Holland. Vroege toepassingen zijn te vinden aan de Grote Kerk te Alkmaar (begin 16de eeuw) en de Westerkerk te Enkhuizen (1512-'19). Tot begin 17de eeuw speelden Zwollenaren een belangrijke rol bij de levering van Bentheimer zandsteen, maar na 1646 werden alle groeven door kapitaalkrachtige Amsterdamse steenhandelscompagnieën gepacht. Deze situatie duurde tot het overlijden van één van de belangrijkste pachters, de architect Steven Vennecool († 1719), die veel zandsteen aan het door hem ontworpen Enkhuizer stadhuis (1686-'94) toepaste. Daarna werd deze steensoort onder meer nog aan het stadhuis van Weesp (1772-'76) en aan het gebouw Felix Meritis te Amsterdam (1788) gebruikt. Bij de Nederlandsche Bank aldaar (1865-'69) is aan de bovenbouw Bentheimer zandsteen gebruikt. De nadon- {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op de binnenplaats van kasteel Assumburg te Heemskerk werd rond 1546 in Naamse steen deze arcade gebouwd (1917)==} {>>afbeelding<<} kering van deze steen zorgt voor een opvallend kleurverschil met de onderbouw die in Obernkirchner zandsteen is uitgevoerd. Die zandsteen werd uit Duitsland via de Weser naar Bremen vervoerd en daarvandaan naar Holland. Ze heet hierom ook wel Bremer zandsteen. Aan de Haarlemse vleeshal (1602-'04) en het Amsterdamse stadhuis (1648-'65) is deze steen al toegepast. Hoewel de Romeinen baksteen kenden en ook in onze streken toepasten, heeft het tot ver in de 12de eeuw geduurd voordat er weer steen werd gebakken. Bij de verspreiding speelden kloosters een belangrijke rol. De oudste bakstenen hebben een groot formaat en worden kloostermoppen genoemd. De oudste Noordhollandse bakstenen zijn vermoedelijk te vinden in de ruïne van de ronde burcht van het kasteel te Egmond aan den Hoef, waarvoor de baksteen rond 1220 ter plaatse gebakken werd (afgeticheld land). Een ander voorbeeld is de toren van de kerk van Spaarnwoude (eerste kwart 13de eeuw). In 1285 eiste Floris V van de Friese kloosters de levering van een substantiële hoeveelheid baksteen, die hij kort daarop gebruikte voor de bouw van zijn dwangburchten in West-Friesland. Ook daarna werd veel baksteen uit Friesland ingevoerd, getuige bijvoorbeeld de forse gele kloostermoppen (laat-14de-eeuws) aan de Herv. kerk te Twisk. In het Daalmeer en het Kleimeer bij Alkmaar werd klei gewonnen voor de baksteenproductie ten behoeve van onder meer de stadsmuur (rond 1537) en de verbouwing van de Nijenburg (Oudorp). Al in de 15de eeuw kwam er veel Leidse steen naar Kennemerland. Deze werd bijvoorbeeld toegepast aan de St.-Bavokerk te Haarlem, waar ook leveranties Goudse, Vechtse en zelfs Kamper steen zijn verwerkt. In 1617 kreeg N. Carbasius een octrooi op de winning van oude zeeklei uit de drooggemalen plassen van de Beemster en de Purmer voor de productie van pannen en stenen. Te Purmerend was er een tegelbakkerij die zich specialiseerde in de productie van vuurvaste oventegels (voor smuigers). In de 17de eeuw hadden enkele rijke Amsterdammers met een landhuis aan de Vecht daar ook een steenoven, zoals Jan Jacobsz Huydecoper rond 1600 bij Breukelen. Voor de rest kent Noord-Holland geen eigen baksteenproductie. Interessant is nog de gildekamer van het metselaars- en steenhouwersgilde op de bovenste verdieping van de Amsterdamse St.-Anthoniuspoort (waag) uit 1617 met een toegangspoortje voorzien van afbeeldingen van gereedschappen en in de vertrekken en aan de buitenzijde tientallen 17de-eeuwse meesterproeven van zachte geslepen baksteen. In de late middeleeuwen maakten met riet en stro gedekte daken gaandeweg plaats voor minder brandgevaarlijke daken. Naast de toen populaire daktegels paste men ook veel dakpannen toe. In het begin waren dit losse onder- en bovenpannen, ook wel monniken en nonnen {== afbeelding De platte pannen van de houten dijkwoning Walingsdijk 10 te Ulrum (circa 1850) zijn uit Friesland ingevoerd==} {>>afbeelding<<} {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} genoemd. Aan het eind van de 15de eeuw kwam de gegolfde- of S-pan in gebruik, die uiteindelijk in de 16de en 17de eeuw bekend werd als de Hollandse pan. Deze dakpannen verdrongen uiteindelijk alle oudere daktegels en dakpannen. Afhankelijk van de wijze van bakken, zijn de pannen rood of blauw van kleur. Uit Friesland ingevoerd zijn de platte pannen van de houten dijkwoning Walingsdijk 10 (circa 1850). Opmerkelijk is verder het met lood beklede dak van de Haarlemse vleeshal (1602-'04). Jongere bouwmaterialen In het midden van de 19de eeuw raakte de ontwikkeling van (nieuwe) bouwmaterialen in een stroomversnelling en werden mechanisatie, standaardisering en prefabricage sleutelwoorden. Dit leidde tot meer maatvaste en betere producten. Decoratieve ornamenten werden machinaal geproduceerd van terracotta en later cement, en vooral toegepast bij eclectisch vormgegeven gebouwen. Zo kreeg het stadhuis van Zaandam (1846-'48) decoratieve lijsten van een Utrechtse terracottafabriek en werd het Amsterdamse woonhuis van de bankier E. Fuld (Keizersgracht 452; 1860) versierd met materiaal afkomstig uit de Arnhemse fabriek Twiss & Co. De productie van baksteen maakte eveneens een sterke ontwikkeling door. De uitvinding van de ringoven moderniseerde vanaf 1870 het bakproces. Ook het mengen en vormen van klei werd gemechaniseerd. Vanaf 1867 kwam de zogeheten Canadese vormbakpers in gebruik, waarbij onder grote druk klei in steenvormen {== afbeelding Het in 1905-'08 gebouwde station van Haarlem heeft een forse perronoverkapping met stalen vakwerkspanten (1993)==} {>>afbeelding<<} werd geperst. Het resultaat - de vormbaksteen - is te zien aan de gevangenis te Alkmaar (1883-'84). Vanaf 1875 kwam de strengpers erbij, waar een door een spuitmond gevormde rechthoekige kleimassa telkens op baksteendikte werd afgesneden. De strengperssteen is onder meer toegepast aan de perrongebouwen van het Haarlemse station (1905-'08). Vanaf 1880 werden vormstenen, beter bekend als profielstenen, ook veel toegepast aan neogotische kerken in Noord-Holland, zoals de R.K. St.-Vituskerk te Hilversum (1891-'92), maar ook aan het postkantoor te Haarlem (1893-'94). Aangedroogde strengpersstenen konden nageperst worden. Deze nageperste steen (ook verblendsteen genoemd) heeft een hoekige vorm en een gladde buitenkant. Voorbeelden hiervan zijn te zien bij het café 't Hoekje te Bussum (1902) en het Amsterdamse American-hotel (1898-1902). Een variant op de nageperste steen was de in 1905 door de Dierense steenfabrikant J.M. van de Loo geïntroduceerde bricorna-steen. Deze ‘bri(que) orna(ta)’ is voorzien van patroonschilderwerk in kleiverf. Het mooiste voorbeeld hiervan is het naamtableau op het station Zandvoort (1908). Tijdens de jugendstil-periode heeft men veel geglazuurde baksteen verwerkt, bijvoorbeeld aan het Witte Huis te Amsterdam (1900). Maar ook H.P. Berlage gebruikte diverse kleuren geglazuurde baksteen in het interieur van de door hem ontworpen Beurs te Amsterdam (1898-1903). De toepassing van de stempelpers voor het vormen van dakpannen zorgde ervoor dat ook de dakpan maatvaster {== afbeelding Het in 1919-'21 gebouwde fabriekspand Mercurius te Wormer is geheel uitgevoerd in gewapend beton met vlakke paddenstoelvloeren die doorlopen in de laadbalkons==} {>>afbeelding<<} {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} werd en een betere sluiting kreeg. De vanaf 1890 toegepaste kruispannen zijn hier een voorbeeld van. In Noord-Holland dekte men vooral met de verbeterde Hollandse pan (enkele kopsluiting) en de opnieuw verbeterde Hollandse pan (dubbele kopsluiting). Opmerkelijk zijn de incidenteel toegepaste Oegstgeester pannen. Deze beverstaartvormige pan is van circa 1870 tot circa 1914 toegepast, onder meer op de R.K. grafkapel te Hoorn (1871) en de spiegel van de stolpboerderij Dorpsstraat 16 te Abbekerk (circa 1875). In 1877 werd bij Beverwijk een fabriek van kunstzandsteen opgericht, waarvan de producten nog te zien zijn aan de R.K. begraafplaatskapel te Purmerend (1878) en het woonhuis Plantage Middenlaan 78 te Amsterdam (1879). Kalkzandsteen - dat rond 1900 beschikbaar kwam - is onder meer gebruikt voor de slagerij Buitenveer 2-8 te Weesp (1904) en de kop-rompboerderij Wogmeer 28 te Wogmeer (1904). Vanaf 1825 werd zink toegepast, zowel voor ornamenten als voor het bedekken van daken. De in 1844 opgerichte zinkfabriek F.W. Braat te Delft bracht in 1861 een catalogus van zinkwerken uit en specialiseerde zich vooral in het zinken ornament. Zij produceerden het zinken ‘kruinwerk’ op het dak van het Centraal Station te Amsterdam (1880-'89) en leverden de gegoten zinken pinakels van de Amsterdamse Stadsschouwburg (1892-'94). Gietijzer, dat vanaf 1825 in Nederland werd toegepast, ontwikkelde zich tot een belangrijk bouwmateriaal. Bij het gemaal Cruquius bij Vijfhuizen (1843-'49) werden wel gietijzeren vensters toegepast, maar de enorme balansen waren nog van smeedijzer, gemaakt bij Van Vlissingen & Dudok van Heel te Amsterdam. Een vroege toepassing van gietijzer zijn de zuilen in de Herv. kerk te Den Helder (1838-'39). Op het kerkhof aldaar staat het grafmonument van G.F.G. Gobius († 1859), gegoten door de Deventer ijzergieterij Nering Bögel. Opmerkelijk zijn ook de gietijzeren kilometerpalen tussen Durgerdam en Monnickendam (circa 1860). Veel gietijzerwerk werd geleverd door Zuidhollandse ijzergieterijen. Bij de bouw van het Amsterdamse Paleis van Volksvlijt (1858, afgebrand 1929) werden onder meer de Haagse gieterijen van L.J. Enthoven & Zn. en Wed. A. Sterkman (later ‘De Prins van Oranje’) ingeschakeld en de Leidse firma D.A. Schretlen & Zn. Laatstgenoemde firma leverde ook het gietijzerwerk van de beide vuurtorens te IJmuiden (1877-'78), terwijl de vuurtoren van Huisduinen (1877-'78) door de firma F.J. Penn & Co. uit Dordrecht werd geleverd en de muziektent in het Amsterdamse Vondelpark (1873) door Enthoven & Zn. Door nabewerking werd het brosse gietijzer sinds de uitvinding van de zogeheten Bessemer peer (1856) verwerkt tot gewalst ijzer, welijzer (vloei-ijzer) en later staal genoemd. Dit was taaier en kon bovendien trekkrachten opnemen, zodat er bruggen en kapconstructies van gebouwd konden worden. Ook ontstond er een kapconstructie met spanten waarin stalen kapbenen en gietijzeren drukstaven werden gecombineerd. Naar zijn uitvinder Camille Polonceau worden dit Polonceauspanten genoemd. Deze zijn onder meer gebruikt bij de Westergasfabriek (1883-'85) en Circustheater Carré (1886-'87) te Amsterdam. Een latere variant is het luifeldak van het perron te Hilversum (1893) met gietijzeren kolommen en geklonken stalen vakwerkspanten. Geheel geklonken zijn de stalen vakwerkspanten van het eilandperron van het station Haarlem (1905-'08) en Naarden-Bussum (1917). Andere opmerkelijke ijzerconstructies zijn de geklonken boogspanten van het Amsterdamse Centraal Station (1889) en de vakwerkspanten met trekstaven van de Hollandsche Manege (1880-'81) en de Beurs (1903; versterkt 1909) te Amsterdam. Geheel in staalskelet uitgevoerde gebouwen komen in Nederland relatief laat en zelden voor. Voorbeelden in Amsterdam zijn de atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat (1934-'35) en de Rijksverzekeringsbank (1937-'39). Bij de oudste fabrieken paste men gietijzeren kolommen toe met houten onderslagbalken en houten vloerbalken, zoals bij de Amsterdamse diamantslijperij Gebroeders Boas (1878-'79). In het pakhuis Saigon te Wormer (1898) liggen gewalste stalen profielbalken op de gietijzeren kolommen. Kort na 1900 ontstonden de eerste gewapendbetonconstructies, waarin wapeningsstaal was verwerkt om de trekkrachten op te nemen. Een voorloper hiervan waren de zogeheten Monier-werken, gemaakt van gewapend cement (nog zonder grint), zoals toegepast bij de Amsterdamse Rijkspostspaarbank (1899-1901). Wegens de betere brandveiligheid gebruikte men al snel gewapendbetonconstructies (met grint). Een interessante vroege vorm van betonskeletbouw is de diamantslijperij Asscher te Amsterdam (1907) met betonnen kolommen, betonnen onderslagbalken en dikke vloerplaten. Toen in 1907 het patent van François Hennebique op een monolithische constructie met dragende kolommen, onderslagbalken, vloerbalken en relatief dunne vloeren verliep, werd deze constructiewijze algemeen gangbaar voor de betonbouw. Na de toepassing bij fabrieken volgden ook andere gebouwen, waaronder de spraakmakende gebouwen van het functionalisme: de openluchtschool (1927-'30) en wolkenkrabber (1930-'32) te Amsterdam en het sanatorium Zonnestraal te Hilversum (1928-'31). Ook volgden experimenten in de woningbouw, zoals het Betondorp in Amsterdam-Watergraafsmeer (1923-'28), en bleek het nut bij verdedigings- en waterbouwkundige werken, zoals de Stevinsluizen en de nabijgelegen betonnen kazematten te Den Oever (1927-'32). {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Regio's Inleiding Op grond van zijn fysisch-geografische gesteldheid kan Noord-Holland grofweg in vieren worden verdeeld. Een groot deel van de provincie bestaat uit veenweidegebied, met aan de westelijke rand strandwallen en duinen. Het noordelijke deel van de provincie wordt bepaald door zeeklei, overgaand in het waddengebied, en het oostelijke deel wordt gevormd door de uitlopers van het Middennederlandse zandgebied van het Gooi. In de voorlaatste ijstijd van het Pleistoceen (het Saalien) ontstonden in het noorden van de provincie twee eindmorenen van het landijs (Texel en Wieringen). Deze kregen tijdens de laatste ijstijd (het Weichselien) een laag dekzand. Stormvloeden tussen de 4de en de 8ste eeuw zorgden voor het ontstaan van het Marsdiep en de afscheiding van Texel van het vasteland. Wieringen raakte in de 12de eeuw van het vaste land gescheiden. De zandgronden van het Gooi dateren uit het Pleistoceen. Na de ijstijden - in het Holoceen - zorgde een geleidelijke verhoging van de waterstanden (transgressie) voor het ontstaan van een omvangrijk en aaneengesloten veengebied (basisveen), waarop zich uiteindelijk een laag oude zeeklei afzette (afzetting van Calais). Vanaf 3000 voor Chr. vormde zich langs de kust een ondiep waddenlandschap met op de overgang van water naar land een strook strandwallen (oude duinen) met daarachter een uitgestrekt veengebied (Hollandveen). Onder invloed van de Duinkerken-II transgressie drong de zee het strandwallengebied binnen. Rond 1000 voor Chr. bespoedigde de Oer-IJ de afbraak van het veen en ontstonden er diverse grote meren, zoals de Purmer, de Wormer, de Schermer en de Beemster. Aan de zeezijde vormden zich tussen 1000 en 1200 na Chr. hogere jonge duinen, waardoor van Zandvoort tot aan Groet een aaneengesloten duinengebied ontstond. Aan de oostzijde werd het veen ontgonnen. Dit leidde tot ontwatering en daarmee tot inklinking van het veen, zodat deze gebieden permanent met windmolens en later met (stoom)gemalen ontwaterd moesten worden. Delen van het Hollandveen werden vanaf de middeleeuwen uitgeveend. De hierdoor ontstane veenplassen breidden zich bij storm steeds verder uit en leverden een gevaar op voor de omgeving, zoals dat bij het Haarlemmermeer het geval was. De Westeinder- en de Ankeveense plassen bleven bestaan, maar andere plassen heeft men later als droogmakerijen herwonnen. Benoorden het IJ begon men vanaf het eind van de 16de eeuw met het droogmalen van de diverse meren, waaronder de Beemster (1609-'12), de Purmer (1622), de Wijde Wormer (1626) en de Schermer (1631-'35). Ten noorden en westen van de Westfriese Omringdijk kwamen bedijkingen tot stand met als eerste de Zijpe- en Hazepolder (1596-'97), gevolgd door de Wieringerwaard (1620), de Anna Paulownapolder (1844-'46) en uiteindelijk de eerste Zuiderzeepolder: de Wieringermeer (1927-'30). Vanouds maakte Noord-Holland deel uit van het grotere gewest Holland en deze provincie was zo belangrijk dat in het spraakgebruik - en vooral in het buitenland - Holland en Nederland synoniem lijken te zijn geworden. In 1807 - bij de verdeling van het land in tien departementen - splitste men Holland in Amstelland en Maasland. Bestendiging hiervan volgde in 1840, waarna Amstelland Noord-Holland ging heten. De dorpen Oost- en Westzaandam werden nog in 1811 tot de stad Zaandam verheven en in 1819 kwamen Nederhorst den Berg, Kortenhoef en Thamen-Uithoorn bij Holland, maar werd Loosdrecht aan de provincie Utrecht toegevoegd. In 2002 is de laatstgenoemde plaats opnieuw tot Holland gaan behoren. Hieronder volgt een karakterisering van het cultuurlandschap dat in Noord-Holland is ontstaan door bodemgesteldheid en menselijk ingrijpen. De hier gehanteerde indeling in zes regio's is gebaseerd op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Holland (2000-'02). Van elke regio zullen de belangrijkste cultuurhistorische aspecten uiteen worden gezet. Deze worden aangevuld met enkele thema's die voor de provincie als geheel van belang zijn. Begonnen wordt met de regio Kennemerland, bestaande uit Noord- en Zuid-Kennemerland, gescheiden door het Noordzee Kanaal. Hier komen tevens de Noordhollandse kasteelontwikkeling, de villaparken en {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} de recreatie aan bod. Bij de behandeling van de regio Gooi en Vechtstreek is plaats ingeruimd voor de verdedigingswerken in de gehele provincie. Bij de behandeling van de regio Waterland en Zaanstreek wordt ook aandacht geschonken aan de nijverheid. De provinciale infrastructuur komt aan bod bij de vierde regio, de Meerlanden, bestaande uit het zuidelijkste deel van de provincie en de stad Amsterdam. Bij de regio West-Friesland komen voor de hele provincie ook de boerderijen aan de orde. Ten slotte worden de Kop van Noord-Holland en Texel behandeld en de Zuiderzeewerken besproken. Kennemerland Het Kennemerland is de grootste regio van de provincie en heette vroeger Kinhemerland of Kinheim. De regio wordt vooral bepaald door strandwallen en jonge duinen, waarvan die bij Bergen met ruim vijftig meter tot de hoogste van Nederland behoren. De noordelijke grens van de regio wordt gevormd door de Hondsbosse Vaart en gaat over in het Noordhollands Kanaal (inclusief Alkmaar) om via de Markervaart bij Krommenie richting de Wijkertunnel te lopen en met inbegrip van Halfweg via de Ringvaart om de Haarlemmermeerpolder te Bennebroek bij de grens met Zuid-Holland uit te komen. Strandwallen en grondgebruik Aan de zuidoever van de Oer-IJ bouwden de Romeinen in de 1ste eeuw voor Chr. het fort Flevum bij Velsen, dat ze na een lokale opstand in het jaar 28 na Chr. verlieten en in 47 definitief opgaven toen zij zich achter de (Oude) Rijn terugtrokken (limes). Ook in Castricum zijn Romeinse bewoningssporen gevonden. De lokale bevolking {== afbeelding Nabij het in de 13de eeuw gestichte kasteel van Egmond aan den Hoef staan naast elkaar een in 1835 tot boerderij verbouwd 17de-eeuws edelmanshuis, een mogelijk als rechthuis gebruikt pand, een openbare lagere school en - helemaal links - het in 1871 gebouwde raadhuis==} {>>afbeelding<<} had toen al tweeduizend jaar op de strandwallen van Kennemerland gewoond, zij het niet overal en ook niet permanent. Nieuwe occupatie in de vroege middeleeuwen concentreerde zich eveneens op de strandwallen. De Angelsaksische missionaris Willibrord bezocht in 695 Heiloo en stichtte er in 720 een kerkje. Hij richtte ook kerken op te Velsen en Petten. Zijn collega Adelbert vestigde in 722 te Egmond-Binnen een kapel, waarin hij rond 740 werd begraven. Dit leidde in 922 tot de stichting van een belangrijk benedictijnenklooster aldaar (1573 verwoest). De structuur van Kennemerland wordt vooral bepaald door strandwallen. De oudste, oostelijke, strandwal ontstond rond 3000 voor Chr. Een tweede, westelijker gelegen, strandwal werd rond 1900 voor Chr. gevormd en een derde rond 1000 voor Chr. Vanaf de vroege middeleeuwen gebruikte men de hoger gelegen zanderige ruggen van de strandwallen als bouwland. Deze geesten (‘geest’ betekent zandgrond) waren in de dwarsrichting in stroken verkaveld en om het bouwland lag een houtwal. Van de geestdorpen is Limmen het best bewaard gebleven, ook is de geest herkenbaar te Castricum en Bakkum, en inmiddels iets minder in Uitgeest. De lage gebieden tussen de strandwallen (strandvlakten met veen op oude zeeklei) kwamen als grasland in gebruik. Grofweg zijn er vier stroken strandwallen te onderscheiden. De oostelijke strandwal loopt van Bennebroek via Heemstede naar Haarlem om na een onderbreking via Uitgeest naar Sint Pancras door te lopen. Een eveneens onderbroken middelste strandwalbundel loopt van Vogelenzang naar Bloemendaal en van Beverwijk en Heemskerk via Limmen naar Alkmaar. Tussen 1500 en 1000 voor Chr. had er bij Bergen een doorbraak plaats met twee stroomgeulen, één noordwaarts richting {== afbeelding Op de kalkrijke gronden aan de landzijde van de duinen ontstonden bloembollenkwekerijen, waarvan de uit 1927 daterende bollenschuur Duinweg 21 te Schoorl een voorbeeld is (1993)==} {>>afbeelding<<} {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Schagen en één zuidwaarts tussen Limmen, Uitgeest en Castricum. Na 1000 voor Chr. ontwikkelde zich de westelijke strandwal van Bakkum richting Bergen. Ten slotte vormde zich rond 300 voor Chr. de jongste strandwalbundel, maar deze werd in de 11de en 12de geheel overstoven door de toen gevormde jonge duinen. Ook was de zeearm bij Bergen inmiddels geheel verzand, maar tussen Bergen en Alkmaar en oostelijk van Heiloo resteerde wel een drassig gebied met meren die later zijn drooggemalen (Bergermeer, Boekelermeer). Over de strandwallen liepen parallel enkele hoofdwegen, met aan beide uiteinden bij een waterweg of open water stedelijke nederzettingen als Haarlem en Alkmaar (stadsrechten in 1245 en 1254). Te Beverwijk leidden stadsrechten (1298) niet tot een stedelijke ontwikkeling. Verder verrezen aan deze hoofdwegen enkele kastelen met een bijbehorende nederzetting, zoals Egmond aan den Hoef, Heemskerk en Heemstede. Vanaf de 17de eeuw vormden zich in het zuidelijke deel van de Kennemerzoom enkele nieuwe nederzettingen, zoals Bloemendaal, Overveen en Aerdenhout, bestaande uit een aaneenschakeling van landgoederen en buitenplaatsen. Deze ontwikkeling ging gepaard met zandafgravingen in het binnenduingebied (afzandingen). Bij Heemstede werd dit zand via zandvaarten en het Haarlemmermeer naar Amsterdam afgevoerd. Ook werd het binnenduingebied in de 17de en 18de eeuw bebost (Haarlemmerhout, Alkmaarderhout). In de duinen aan de kust kwamen de vissersdorpen Wijk aan Zee, Egmond aan Zee en Zandvoort tot ontwikkeling. Te Wijk verdween na 1850 de visserij en te Egmond en Zandvoort gebeurde dit na de aanleg van de moderne visserijhaven in IJmuiden (1896). Samen met Bergen en het in 1906 gestichte Bergen aan Zee, richtte men zich hier in de 20ste eeuw vooral op badtoerisme. Het duingebied zelf was ongeschikt voor landbouw en vanaf de 14de eeuw werden hier konijnen voor de jacht uitgezet (voor de huiden). Tot de Vogelwet (1912) vonden op vinkenbanen ook vinkenjachten plaats. In de 19de eeuw werden in de duinen door zandwallen omringde akkertjes aangelegd voor de aardappelteelt. Dit karakteristieke zogeheten zeedorpenlandschap is ten noorden van Egmond aan Zee nog goed zichtbaar. Een andere belangrijke functie van de duinen is die van waterleverancier. In 1853 werd het gebied ten zuiden van Zandvoort ingericht als waterwinningsgebied voor Amsterdam. Om grondwaterdaling te voorkomen, werd rivierwater gepompt in de infiltratiekanalen die in dit gebied waren aangelegd. Uit de 18de eeuw dateert de grootschalige bollenteelt. Men ontdekte toen hoe men de bloemen vroeg in het voorjaar, nog vóór de eigen bloeitijd, in bloei kon trekken. Aanvankelijk concentreerde de bollenteelt zich rond Haarlem. In 1860 werd daar de Algemene Vereniging voor de Bloembollencultuur opgericht. Gaandeweg breidde de teelt zich vooral uit richting Zuid-Holland tot aan de lijn Katwijk-Leiden. Maar ook te Overveen, Bloemendaal en meer recent rondom Schoorl, Egmond en Bergen ziet men de kleurrijke bollenvelden. Holland op zijn Smalst heette de smalle duinenrij ten westen van Velsen die in 1865-'66 werd doorgraven ten behoeve van het Noordzee Kanaal (gereed 1872). Aan de zuidzijde ontstond de havenplaats IJmuiden en aan de noordzijde een industriegebied met als belangrijkste fabriek de in 1918 gestichte Hoogovens. Dit kanaal zorgde tevens voor een scheiding van Kennemerland in Noord- en Zuid-Kennemerland. Kastelen en buitenplaatsen Tot de oudste versterkingen van na de Romeinen behoren de ringwalburchten die vanaf het einde van de 9de eeuw langs de kust werden aangelegd tegen invallen van de Noormannen. Van deze grote ronde wallen liggen de best bewaarde voorbeelden in Zeeland (Oost-Souburg, Burgh). Het staat niet onomstotelijk vast of de ronde structuur van Den Burg op Texel ook op een dergelijke burcht teruggaat. Wel werden burgwal en burggracht in 1346 hersteld. Begin 13de eeuw wordt melding gemaakt van een grafelijk hof in Haarlem. Na de stadsbranden van 1347 en 1351 kwam dit hof uiteindelijk aan de stad. Ter bekrachtiging van zijn macht stichtte graaf Floris V in West-Friesland een viertal dwangburchten, waarvan die te Wijdenes en bij Oudorp verdwenen zijn, die te Nuwendoorn bij Warmenhuizen is opgegraven en die te Medemblik (1288) voor een deel bewaard is gebleven. Ter versterking van de Hollandse buitengrenzen liet Floris V aan de Vechtmonding bij Muiden het Muiderslot bouwen. Belangrijke leenheren van de graaf bouwden vanaf de 13de eeuw omgrachte kastelen in het gebied van de strandwallen, zoals het vierkante kasteel van de heren van Brederode bij Santpoort (nu ruïne), het uit een vroeg-13de-eeuwse ronde burcht ontstane stamslot van de graven van Egmond (nu ruïne) en de ronde burcht van Marquette van de heren van Heemskerk (verwoest 1418). Het 12de-eeuwse stamslot van de heren van Amstel, dat na verwoesting in 1204 niet werd herbouwd, lag vermoedelijk ter plaatse van de huidige Portugees-Isr. begraafplaats van Ouderkerk aan de Amstel. Voorbeelden van kleinere en compactere kastelen zijn de ruïne van Huis ter Kleef bij Haarlem (circa 1325) en het rond 1394 gestichte kasteel van Schagen (herbouwd 2001-'02). Een later voorbeeld, waarbij het weerbare uiterlijk van het kasteel vooral diende om te imponeren en niet zozeer om {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op een strategische plek op de strandwallen van Kennemerland verrees bij Santpoort in de late 13de eeuw het imposante kasteel van de heer van Brederode. Na herbouw in 1351 volgde in 1426 een nieuwe verwoesting. De ruine is sinds 1863 rijkseigendom (1994)==} {>>afbeelding<<} te kunnen verdedigen, is het in essentie laat-15de-eeuws kasteel Assumburg, waarvan dat uiterlijk in 1546 door toevoeging van kantelen werd versterkt. Kasteel Marquette werd vanaf 1717 door de Amsterdamse burgemeester Joachim Rendorp en zijn zoon Pieter verbouwd tot een deftige buitenplaats. Een aantal andere rijke Amsterdammers was hen daarin al voorgegaan, zoals bij de verbouwing van kasteel Heemstede in opdracht van raadspensionaris Adriaan Pauw (afgebroken 1810). Er ontstonden ook initiatieven tot de bouw van buitenhuizen in de nieuwe polders. Adriaans zoon Reinier Pauw liet in de Purmer naar ontwerp van Philips Vingboons het huis Westwijck bouwen. De aan de Pauws geparenteerde Frederick Alewijn gaf Vingboons opdracht tot de bouw van het huis Vredenburg in de Beemster. Geen van deze twee buitens is bewaard gebleven. Aan de oevers van de Vecht en vanaf 1648 te 's-Graveland ontstonden eveneens diverse buitenplaatsen. Daarvan spreekt het na verwoesting door Franse troepen (1672) in 1677-'84 herbouwde huis Trompenburg het meest tot de verbeelding. Nog in de 18de eeuw werden er diverse buitenplaatsen ingericht, zoals Oostermeer (1728) en Amstelrust (circa 1740) langs de Amstel en Frankendael (1733) in de Watergraafsmeer. Een relatief laat voorbeeld is het in de Haarlemmerhout voor koopman-bankier Henry Hope gebouwde Paviljoen Welgelegen (1786-'89). Elders in de Kennemerzoom konden grotere landgoederen bestaan, waarbij de tot het goed behorende boerderijen ervoor zorgden dat het geheel als zelfstandige agrarische eenheid functioneerde. Voorbeelden hiervan zijn Huis te Manpad te Heemstede, Elswout te Overveen, Beeckestein te Velsen en Huis Vogelenzang te Vogelenzang. Met de Franse tijd en het afschaffen van de heerlijke rechten verdwenen veel kastelen, landhuizen en buitenplaatsen. De buitenplaats Meer en Berg te Bloemendaal werd rond 1850 veranderd in de psychiatrische inrichting Meerenberg en de buitenplaats Ypestein te Heiloo in 1928-'40 in de R.K. Willibrordusstichting. Voorbeeld van een jonger buiten is de voor de president van de Nederlandsche Handelmaatschappij J.T. Cremer ingerichte buitenplaats Duin en Kruidberg (1907-'09). Villaparken en recreatie De aanleg van spoor- en tramlijnen maakte dat beter gesitueerde werknemers verder van hun werk konden gaan wonen in chique villa's in een parkachtige omgeving. De eerste villaparken waren ‘urbane villaparken’, zoals te Haarlem op de voormalige bolwerken in de vorm van het Frederikspark (1864-'80), het Florapark (1881) en het Wilhelminapark (1898-1906). Daarnaast ontstonden ‘suburbane villaparken’, waarvan het Bloemendaalse Park (1882) de eerste was en waarvoor men de voormalige buitenplaats De Rijp verkavelde. Nadat in 1895 de Binnenlandsche Exploitatie Maatschappij van Onroerende Goederen was opgericht, begon die met aankoop van gronden en de aanleg van de villaparken Duin en Daal te Bloemendaal (1897-1898) en Kweekduin te Overveen (1898-'99). Elders in Kennemerland en het Gooi verrezen vergelijkbare villaparken. Opmerkelijk is ook het in 1917-'18 in opdracht van de Amsterdamse tegelfabrikant A.M.A. Heijstee gebouwde villapark Meerwijk te Bergen met zijn uitbundig expressionistische villa's. In de jaren twintig werden zoveel landgoederen en buitenplaatsen gesplitst en verkaveld dat de overheid dit wilde beperken, wat leidde tot de Natuurschoonwet (1929), waarbij landgoedeigenaren een fiscale tegemoetkoming kregen als ze hun landgoed intact hielden. De aanleg van de spoorlijn Haarlem-Zandvoort (1881) en de tramlijn Amsterdam-Haarlem-Zandvoort (1900) bespoedigden de uitbouw van Zandvoort tot zeebadplaats. Met de stichting van Bergen aan Zee (1906) begon ook voor Bergen een bloeiperiode. Dat laatstgenoemde dorp ontwikkelde zich tot een belangrijk kunstenaarsdorp voor de zogeheten Bergense School. In 1928 kwam er een expositiezaal en werden er diverse atelierwoningen gebouwd. Een zelfde ontwikkeling had zich al iets eerder voorgedaan voor de schilders van de Larense school (Laren en Blaricum) in het Gooi. Op bescheidener schaal kwam de recreatie ook tot ontwikkeling {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Veel van de op de strandwallen aangelegde buitenplaatsen zijn eind 19de of begin 20ste eeuw verkaveld ten behoeve van villawijken. Te Overveen is ten zuiden van de spoorlijn de buitenplaats Belvedère intact gebleven, maar ten noorden daarvan is in 1898-'99 het villapark Kweekduin ontstaan==} {>>afbeelding<<} wikkeling in Egmond aan Zee, Callantsoog en Wijk aan Zee, evenals te Bloemendaal en Castricum, beide zonder een echte badplaats aan zee. Een bijzondere plaats nemen de zogeheten koloniehuizen in. Dit waren vakantie- en rusthuizen voor ‘stadse bleekneusjes’ die door verschillende instanties met welluidende namen als ‘Vereniging tot Bevordering van het Tijdelijk Verblijf van Kinderen in Gezonde Streken’ werden gesticht te Zandvoort (1899), Bergen aan Zee (1908), Egmond aan Zee (1910), Wijk aan Zee (1915), Petten (1932-'33) en Bakkum (1934). De aanleg van tramlijnen en de arbeidsduurverkorting ten gevolge van de Arbeidswet (1919) maakten de stranden voor een breder publiek toegankelijk. Veel strandbebouwing in de kustplaatsen, zoals de passage te Zandvoort (1881, J.C. van Wijk) moest vanaf 1943 wijken voor {== afbeelding Vanaf de late 19de eeuw kwam de strandrecreatie tot ontwikkeling en werden langs de kust hotels en pensions gebouwd. Voor de kamerbemiddeling werd de V.V.V. ingesteld, die in Bergen in 1922 deze kiosk kreeg==} {>>afbeelding<<} {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} de aanleg van de Atlantikwall. Na de oorlog volgde een hernieuwde bloei van het toerisme, maar nu in de vorm van massatoerisme, waarvan Zandvoort een voorbeeld is. Hier werd in 1948 ook het ruim vier kilometer lange autoracecircuit van Zandvoort aangelegd. Gooi en Vechtstreek De regio Gooi en Vechtstreek bestaat uit een door de Vecht doorsneden lager veenweidegebied en het hogere zandgebied van het Gooi. De Tafelberg bij Blaricum vormt met bijna veertig meter het hoogste punt. Vooral op de overgang van hoog naar laag hebben afzandingen plaatsgevonden. Aan de westzijde vormt het Amsterdam-Rijnkanaal de regiogrens en die volgt bij Nigtevecht de provinciegrens met Utrecht om zuidwaarts om Hilversum aan de oostzijde bij Huizen in het Eemmeer uit te komen. De in 1819 aan de provincie Utrecht toebedeelde voormalige gemeente Loosdrecht behoort sinds 2002 weer tot Noord-Holland. Ontginningen In de voorlaatste ijstijd ontstonden twee nagenoeg parallel gelegen stuwwallen bestaande uit grof rivierzand met kleine hoeveelheden keileem en zwerfkeien. De westelijke stuwwal ligt ter plaatse van Hilversum met een opduiking te Nederhorst den Berg, de oostelijke stuwwal bij Huizen en Laren met een uitloper bij Muiderberg. Beide stuwwallen kregen in de laatste ijstijd een zandpakket. Vanaf de bronstijd vond in dit gebied bewoning plaats, waarvan enkele prehistorische grafheuvels op de Gooise heide nog getuigen. Vanaf het eind van de 8ste eeuw volgde herkolonisatie. Het graafschap Nardinclant (Naarden en het Gooi) werd in 968 door graaf Wichman II van Hamaland geschonken aan de pas gestichte St.-Vitusabdij te Elten (D) en kwam in 1280 in bezit van de graaf van Holland. Voor het beheer van de ‘gemene gronden’ (heide en bossen) en de ‘meenten’ (weidegronden) - nodig voor het landbouwsysteem op de arme zandgronden - werd rond 1307 een marke-organisatie opgericht. De graven van Holland stonden daartoe het gebruiksrecht van hun grond af aan de bewoners. De marke ‘Stad en Lande van Gooiland’ regelde wie en hoeveel vee op de gemeenschappelijke gronden mochten weiden. In 1442 werden de gebruiksrechten beperkt tot de oorspronkelijke Gooise bevolking en hun mannelijke afstammelingen, die sindsdien ‘Erfgooiers’ gingen heten. Over de verkoop van een stuk heide ter plaatse van het huidige 's-Graveland rees in 1625 een conflict tussen de Erfgooiers en de grondeigenaar, de Staten van Holland. Toen de Staat der Nederlanden in 1836-'43 opnieuw stukken grond wilde verkopen, volgde een verdeling waarbij de Staat een derde deel ter verkoop kreeg. De resterende gronden kwamen in volle beschikking van de ‘Vereniging van Stad en Lande van Gooiland’. In 1912 werden haar rechten bij wet bevestigd. De vereniging heeft tot 1971 bestaan. In het noordelijke deel van de gouw Niftarlake werden de daar gelegen veengebieden vanaf de 11de en 12de eeuw ontgonnen. De oeverwallen van de door dit gebied kronkelende Vecht dienden als ontginningsbasis, evenals de opduiking bij Nederhorst den Berg. Het ontgonnen gebied ten westen van de Vecht werd vooral gebruikt ten behoeve van de melkveehouderij. Over de Gein en Gaasp kon consumptiemelk naar Amsterdam vervoerd worden. Vanaf de 12de eeuw leidde gebrek aan hout tot een toenemende vraag naar gedroogd veen (turf) als brandstof, vooral ten behoeve van de bedrijven in Amsterdam. In de 15de eeuw werd de natte vervening of het slagturven geïntroduceerd, waarbij bestaand weiland aan de turfwinning werd opgeofferd. Met een zogeheten baggerbeugel baggerde men vanaf circa 1530 veen uit trek- of petgaten om dat vervolgens op de tussenliggende legakkers te drogen te leggen. In de Ankeveense plassen zijn deze legakkers nog goed zichtbaar. Doordat ze bij stormen wegspoelden, ontstonden steeds grotere plassen, die uiteindelijk een gevaar voor de omgeving opleverden. Te Loosdrecht is goed te zien dat nog een smalle strook grond langs de ontginningsas resteert. De natte vervening ging tot circa 1870 door, waarna bij Ankeveen nog tot 1970 op kleine schaal turf werd gewonnen. Twee natuurlijke plassen in dit gebied, het Horstermeer (1612-'29) en het Naardermeer (1623-'29), probeerde men droog te leggen. Door het vele kwelwater bleek dit niet blijvend mogelijk. Toch gelukte dit bij het Horstermeer uiteindelijk met stoomkracht in 1882. Voor het Naardermeer gaf men dit na een poging in 1886 op. Plannen van Amsterdam tot aankoop van dit meer als vuilstort leidden op initiatief van Jac.P. Thijsse tot de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten (1905), die het gebied in 1906 aankocht. Amsterdam had niet alleen grote behoefte aan veen, maar ook aan zand voor zijn stadsuitbreidingen. Dat zand werd gebruikt als bouwzand en als ballastzand. Belangrijk waren de afzandingen bij 's-Graveland (eerste blok 1625, tweede blok 1634), na 1672 gevolgd door afzandingen rondom Naarden. Ook de hoogten in het Gooi zelf werden afgezand, zoals in 1772 de Trompenberg en het Naarderveld. De Molenberg bij Huizen (1917) was de laatste zandafgraving. In 1912 kreeg de gemeente Laren de eerste welstandscommissie van Nederland en in 1922 werd dit uitgebreid tot de ‘Centrale Schoonheidscommissie’ voor de zes Gooise gemeenten, waarna in 1925 de {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het dorp 's-Graveland gezien vanuit het zuiden met de lintbebouwing langs de in 1634 gegraven 's-Gravelandse vaart en de brede verkaveling met buitenplaatsen op de afgezande gronden ten oosten daarvan. Op de achtergrond is de bebouwing van Bussum zichtbaar==} {>>afbeelding<<} aanbeveling werd gedaan om vooral de akkergebieden te laten bebouwen en grote delen van het heidegebied als Gooisch Natuurreservaat (1931) te beschermen. Nederzettingen Net als in andere gebieden met schrale zandgronden ontstonden op de overgang tussen de lagere meenten (weidegronden) en de hogere woeste gronden (heide en bos) aaneengesloten complexen bouwland, die in het Gooi engen genoemd worden (elders: essen of akkers). Doorgaans lagen deze engen in een band rondom het dorp. De teelt van rogge en gerst werd vanaf de 15de eeuw voor een belangrijk deel door boekweit vervangen, die met minder goede gronden genoegen nam, maar arbeidsintensiever was dan graan. Boekweit had het bijkomende voordeel dat het (net als heide) een drachtplant was voor de bijenteelt (honing). Om de geringe bodemvruchtbaarheid te verbeteren, werden de engen verrijkt met een plaggenbemesting - heideplaggen vermengd met dierlijke mest - waardoor deze in de loop van de tijd een lichte bolling kregen. Van de in het Gooi ontstane kernesdorpen zijn te Hilversum nog slechts enkele van de oorspronkelijk vele brinken zichtbaar (Kerkbrink). De brinken dienden onder meer als verzamelplaats voor het vee dat via (schaaps)driften naar de heide en terug werd geleid. Het esdorpkarakter van Bussum en Huizen is door latere ontwikkelingen vrijwel geheel verloren gegaan. Dit in tegenstelling tot de twee andere Gooise esdorpen, Laren en Blaricum, waar in de dorpskern de schijnbaar willekeurig op onregelmatig gevormde erven gesitueerde bebouwing nog goed zichtbaar is. Te Blaricum worden de erven soms nog omringd door hulsthagen. De zesde Gooise kern, Naarden, heeft met de in de Vechtstreek gelegen plaatsen Muiden en Weesp haar strategische ligging gemeen. Alle drie hebben daarom het uiterlijk van een vestingstad gekregen. Op de in het veen- {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} gebied geïsoleerde uitlopers van de stuwwallen ontstonden twee plaatsen met de wat weidse term ‘berg’; Muiderberg op de plaats waar de stuwwal de Zuiderzee raakt en Nederhorst den Berg nabij de Vecht. In het aansluitende verveningslandschap vormden zich langgerekte dorpen, zoals Oud- en Nieuw Loosdrecht, Kortenhoef en Ankeveen. 's-Graveland ten slotte is een aaneengesloten landgoederengebied met lintnederzetting langs de 's-Gravelandsevaart. De woeste gronden van het Gooi oefenden vanaf de komst van de Gooische Stoomtram (1881) een grote aantrekkingskracht uit op diverse groepen mensen. Kunstenaars vestigden zich rond 1900 in de dorpen Laren en Blaricum, van waaruit ze het ongerepte landschap van de heidevelden schilderden. Zij zijn als de Larense School bekend geworden. De schrijver Frederik van Eeden experimenteerde er met zijn alternatieve woongemeenschap Walden. Ook werden de bossen en heidevelden geschikt geacht als luchtkuuroord voor lijders aan tuberculose. Al in 1875 kwam op de Hilversumse Trompenberg het Eerste Nederlandse Herstellingsoord tot stand, gevolgd door het sanatorium voor borstlijders Hooglaren te Blaricum (1902). Beide zijn inmiddels verdwenen. Beroemd is echter het in de Hilversumse bossen gebouwde sanatorium Zonnestraal (1928-'31). De derde en uiteindelijk meest dominante groep is die van de forenzen, als bewoners van de diverse villaparken die ter plaatse van oude buitenplaatsen of op voormalige heidegebieden en in de bossen verrezen. Voorbeelden hiervan zijn Het Spiegel (1877-'79) en het Prins Hendrikpark (1899-1903) te Bussum, het Nimrodpark (1899), het Kannesheuvelpark (1902) en 't Hoogt van het Kruis (1913) te Hilversum en De Stukken (1905) bij Huizen. Verdedigingswerken Tot in de late middeleeuwen kende Noord-Holland een aantal versterkte steden. Van de verdedigingswerken uit die tijd resteren nog enkele stukken stadsmuur te Alkmaar en enkele muurtorens te Amsterdam. Stadspoorten, zoals de Hoofdtoren te Hoorn (1532-'34) en de Dromedaris te Enkhuizen (1540), waren uitgerust met geschut, maar door de toegenomen vuurkracht voldeden ze al snel niet meer en ging men over op gebastioneerde aardwerken. Ter bescherming van de schepen op de Texelse rede werd in 1572-'74 bij Oudeschild een vijfzijdige schans aangelegd. In 1573 werden in allerijl aan de zuidzijde van Alkmaar nieuwe verdedigingswerken opgeworpen. Daarmee kon de Spaanse belegering worden doorstaan, zodat op 8 oktober 1573 daar de Victorie begon. Kort daarop werden in Alkmaar, maar ook te Edam en Monnickendam, de vestingwerken verbeterd. Nadat Amsterdam zich in 1578 in het Staatse kamp had geschaard, verschoven de oorlogshandelingen naar de periferie van de jonge Republiek. In opdracht van de Staten van Holland werden aan de oostrand van de provincie enkele strategisch gelegen steden versterkt. Muiden, aan de monding van de Vecht, kreeg in 1577 een nieuwe omwalling met schansen. Onder leiding van Frederik Hendrik ontstond vanaf 1629 vrijwel geheel op toenmalig Hollands gebied de (Oude) Hollandse Waterlinie. Langs de Vecht kon het laaggelegen polderland geïnundeerd worden. Slechts enkele decimeters water waren voldoende om een gebied nat en drassig en daarmee ontoegankelijk te maken voor troepen en materieel, terwijl het water voor vaartuigen te ondiep was. Hoger gelegen wegen en dijken (de accessen), maar ook waterwegen, vormden zwakke schakels in de linie en moesten extra beschermd worden. Daartoe werd ten noorden van Nederhorst den Berg het fort Hinderdam aangelegd en werd ook het inundatiesysteem bij Muiden verbeterd. In 1672 konden de Fransen ternauwernood door de Hollandse Waterlinie worden gestuit. Dat jaar werd er nog snel een schans te Uithoorn aangelegd. De Franse troepen verwoestten alle buitens ten oosten van de linie. Vooral 's-Graveland had hier sterk onder te lijden. De hoge gronden van het Gooi bij Naarden bleken een zwakke schakel. Na de terugverovering op de Fransen werd Naarden onmiddellijk omgebouwd tot een imposante vesting met zes bastions (1673-'85). Ook de omliggende hogere gronden werden in dit kader afgezand. Weesp kreeg in 1672-'73 een nieuwe omwalling met twee bastions op de oostoever van de Vecht. Ten tijde van de inval van de Pruisen in 1787 legde men in allerijl rond Amsterdam een verdedigingslinie aan. Daarvan resteren het Werk aan het IJ voor Diemerdam en een inundatiesluis aan de Karnemelksloot bij Naarden. De Vierde Engelse Oorlog (1780-'84) vormde de aanleiding om de oorlogsvloot in 1781 te verplaatsen van de rede van Texel naar de marinehaven het Nieuwe Diep (Den Helder). Deze haven kreeg in 1790-'93 verdedigingswerken. Bevroren rivieren zorgden echter in 1795 voor een vrijwel ongehinderde opmars van Franse troepen. Een invasieleger van Engelse en Russische troepen kon de marinehaven te Den Helder in 1799 over land veroveren, maar werd later dat jaar bij Bergen en Castricum verslagen. Napoleon bezocht Den Helder in 1811 en liet dit ‘Gibraltar van het Noorden’ aan de landzijde voorzien van een fortenlinie (1811-'13). Ter verdediging van Amsterdam was toen al in 1806-'10 de linie van Beverwijk opgeworpen naar plannen van C.R.T. Krayenhoff. Koning Willem I besloot de stad Utrecht binnen de Hollandse Waterlinie te brengen. Tussen 1816 en 1824 werd grotendeels op het grondgebied van provincie Utrecht de {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Stelling van Amsterdam Het Noordfront 1fort bij Edam 2fort bij Kwadijk 3fort benoorden Purmerend 4fort aan de Nekkerweg 5fort aan de Middenweg 6fort aan de Jisperweg 7fort bij Spijkerboor Het Noordwestfront 8fort bij Markenbinnen 9fort bij Krommeniedijk 10fort aan den Ham 11fort bij Veldhuis 12fort aan de St.-Aagtendijk 13fort bij Velsen 14fort Zuidwijkermeer 15forteiland IJmuiden Het Westfront 16fort benoorden Spaarndam 17fort bezuiden Spaarndam 18fort bij Penningsveer 19fort bij de Liebrug 20fort aan de Liede Het Zuidwestfront 21fort bij Vijfhuizen 22fort bij Hoofddorp 23fort bij Aalsmeer Het Zuidfront 24fort bij Kudelstaart 25fort bij de Kwakel 26fort aan de Drecht 27fort bij Uithoorn (U) 28fort bij Waver-Amstel (U) 29fort in de Botshol (U) 30fort aan de Winkel (U) Het Zuidoostfront 31fort bij Abcoude (U) 32fort bij Nigtevecht (U) 33fort bij Hinderdam (U) 34fort Uitermeer Het Zuiderzeefront 35werk aan het IJ voor Diemerdam 36werk aan het IJ op het Vuurtoreneiland voor Durgerdam 37forteiland Pampus ==} {>>afbeelding<<} {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Ten noorden van Muiden ligt op een zandhank in het IJsselmeer het forteiland Pampus. Dit in 1887-'95 als onderdeel van de Stelling van Amsterdam gebouwde fort moest die stad behoeden voor geschutsvuur vanaf oorlogsschepen==} {>>afbeelding<<} aanzienlijk oostelijker gelegen Nieuwe Hollandse Waterlinie aangelegd naar ontwerp van Krayenhoff. In het Noordhollandse gebied vallen beide linies samen. In 1844-'48 werden de forten Kijkuit en Hinderdam bij Nederhorst den Berg gebouwd. De Vestingwet van 1874 bepaalde dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie moest worden verbeterd en de bestaande forten gemoderniseerd. Belangrijk was de rol van de vesting Naarden, die eveneens gemoderniseerd werd. De Vestingwet bepaalde tevens dat er een stelling rond Amsterdam moest komen, als ‘reduit’ achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze stelling, uiteindelijk bestaande uit bijna veertig forten en bijbehorend inundatiegebied, werd gelegd in een cirkel met een straal van vijftien kilometer rondom de hoofdstad. De aanleg vond plaats tussen 1880 en 1920. Tot de opmerkelijkste scheppingen behoort het in de Zuiderzee gebouwde forteiland Pampus (1887-'93). In de havenmond van IJmuiden verrees ter afsluiting van het Noordzee Kanaal het kustfort IJmuiden (1880-'87). Door de uitvinding van de krachtige brisantbom was het werkelijke nut van de linies al praktisch vanaf het begin achterhaald. Na een reorganisatie van het leger in 1922 ging de waterlinie de Vesting Holland heten. Ter verdediging van de Afsluitdijk bouwde men in 1932-'36 verdedigingswerken bij de sluiscomplexen aan beide uiteinden. De Stelling bij Den Oever was een voor die tijd moderne dubbele verdedigingslinie met dertien kazematten. De vergelijkbare Stelling van Kornwerderzand aan de Friese zijde hield in 1940 goed stand tegen de Duitse aanvallers. Op het hoger gelegen gebied rond Muiderberg werden in 1931 enkele betonnen mitrailleurkazematten aangelegd. In 1939-'40 breidde men de verdediging uit met een linie van betonnen groepsschuilplaatsen tussen IJsselmeer en Naardermeer. De komst van langeafstandsbommenwerpers maakte de inundaties van de Vesting Holland praktisch nutteloos. De door de Duitsers in 1942-'44 langs de kusten van {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Noorwegen tot Frankrijk aangelegde Atlantikwall leidde ook in Noord-Holland tot ingrijpende werkzaamheden. De fortenlinie van Den Helder werd versterkt en omgebouwd tot een ‘Verteidigungsbereich’. Ook IJmuiden werd tot een vesting omgebouwd. Daarnaast verrezen vele bunkers rondom het vliegveld Bergen en diverse bunkers langs het strand. Op het Gooise zand van Hilversum bouwde men in 1943 de commandobunker voor generaal J. Blaskowitz. Kort na de oorlog verdwenen veel bunkers, vooral in het gebied rond IJmuiden. In 1951 is de Hollandse Waterlinie opgeheven en in 1959 de Stelling van Amsterdam. De laatste is inmiddels wel op de Werelderfgoedlijst van UNESCO geplaatst en voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie loopt een aanvraag. Waterland en Zaanstreek De regio Waterland en Zaanstreek is het grote open gebied ten noorden van het IJ met zijn vele vaarten, sloten en tochten. Regelmatiger van structuur zijn de drooggemalen polders van de Beemster, de Purmer en de Schemer. De oostelijke grens van de regio wordt gevormd door de voormalige Zuiderzee, inclusief het voormalige eiland Marken. De noordgrens wordt bepaald door de Westfriese Omringdijk en de westgrens door het Noordhollands Kanaal, om via de Markervaart bij Krommenie richting de Wijkertunnel te lopen. Het IJ en het Noordzee Kanaal vormen de zuidgrens (met uitzondering van het boven het IJ gelegen deel van de gemeente Amsterdam). Ontginning en droogmakerijen Sporen van bewoning uit de Romeinse tijd en ouder zijn gevonden nabij Assendelft. Nadien ontwikkelde zich ook daar, net als in de rest van Waterland en Zaanstreek, een uitgestrekt veenmoeras. Hierin ontstonden veenkoepels met daartussen veenstroompjes, zoals de Waterlandse Die en de Purmer Ee. Vanaf de 10de eeuw werd dit gebied ontgonnen. Het met sloten ontwaterde veen onderging door oxidatie en inklinking een maaivelddaling. Daarnaast noopte de toegenomen invloed van de zee op het Almere (IJsselmeer) vanaf het eind van de 12de eeuw tot de aanleg van dijken. In het veengebied van Marken had het Friese premonstratenzer- of norbertijnenklooster Mariëngaarde bij Hallum in 1235 een uithof gesticht en dit stimuleerde de aanleg van dijken. Na 1282 werd de dijkaanleg voortgezet door de graven van Holland. Toch bleef de bodem dalen en bouwde men de nederzettingen binnen dit eiland op kunstmatig opgeworpen terpen. Van de oorspronkelijk 27 werven zijn er nog vijftien over, waarvan drie onbewoond. Joost van den Vondel omschreef Marken als ‘wat weiland in zee, een laag visserseiland’. Rond 1300 waren er in dit gebied ook enkele andere omdijkte gebieden; er liep een dijk tussen de meren van de Beemster en de Schermer (Eilandspolder), om de polder Zeevang en de aansluitende Zuidpolder en om het Waterland van Monnickendam via Uitdam langs het IJ via Krommeniedijk en bovenlangs, het Wormer- en Jisperveld en de Wijde Wormer insluitend. Deze dijk rond Waterland zou al omstreeks 1180 tot stand zijn gekomen. De Schardam (vóór 1317) verbond de Westfriese Omringdijk met de ringdijk van Zeevang. Belangrijk waren ook de Nieuwendam in de Cromme IJe bij Krommenie (1357) en de Nieuwendam boven Monnickendam (1401), waardoor de Purmer Ee van de Zuiderzee afgescheiden werd. Binnen de omdijkte gebieden ontstond een mozaïek van meren en meertjes, geulen en prielen, met daartussen een groot aantal veeneilanden. Bij Oostzaan, bij Jisp en nabij Grootschermer is dat nog goed zichtbaar. Als gevolg van kleinschalige turfwinning zijn de sloten in de loop van de tijd breder geworden. Door de hoge waterstand kan het grasland slechts extensief als hooiland gebruikt worden. Inmiddels zijn grote delen in gebruik als natuurgebied (Ilperveld, Wormerveld en Jisperveld). Nadat in de buurt van Alkmaar enkele kleinere meertjes waren drooggemalen (Achtermeer 1533, Egmondermeer 1562, Bergermeer 1564) werd deze ervaring gebruikt om grotere meren met stedelijk kapitaal droog te malen tot vruchtbare landbouwgrond. De uit De Rijp afkomstige molenmaker Jan Adriaansz Leeghwater (1575-1650) speelde hierin een rol vanwege de door hem voorgestelde verbeteringen ten aanzien van de polderbemaling. Nadat men in 1607 met de ringdijk was begonnen, kwam de Beemster (7000 hectare) in 1610 droog te liggen, maar na een springvloed kort daarop in 1612 moest de polder opnieuw drooggemalen worden. Dit geschiedde met ruim veertig poldermolens, opgesteld in molengangen van telkens drie molens. De geometrische hoofdverkaveling van de polder werd ontworpen door Gerrit Dirksz Langedijk. In de 17de eeuw was de Beemster een geliefde plek voor Amsterdamse kooplieden om hun vrije tijd door te brengen. Zij lieten er verschillende buitens en monumentale stolpboerderijen bouwen, maar die zijn inmiddels vrijwel alle weer verdwenen. De Beemster staat als een voorbeeld van een 17de-eeuwse droogmakerij op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Bij het droogmalen van de Schermer (4700 hectare) gebruikte men ruim vijftig molens, gegroepeerd volgens een viertrapsbemaling. Anders dan in de Beemster zijn hier elf van de oorspronkelijke poldermolens bewaard gebleven, bij Schermerhorn en Ursem staan ze nog in molengangen. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bij Spijkerboor kruist het Noordhollands Kanaal de Knollendammervaart. Op deze plek vallen ook twee UNESCO-gebieden samen, die van de Stelling van Amsterdam met fort Spijkerboor en die van de Beemster met zijn planmatige polderaanleg en stolpboerderijen==} {>>afbeelding<<} Nederzettingen De drie steden in dit gebied, Monnickendam (1355), Edam (1357) en Purmerend (marktrechten 1410), liggen alle in het Waterland. Met Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik behoorden ze tot de zeven steden van het Noorderkwartier. Purmerend ontstond als een vissersdorp aan de Where bij een (verdwenen) kasteel, Monnickendam en Edam zijn beide typische damsteden, ontstaan bij afdammingen van respectievelijk de Ye en de Leek. Zoals Volendam als vissersplaats met Edam verbonden is, heeft Marken een gezamenlijke ontstaansgeschiedenis met Monnickendam, waarbij Friese norbertijnen een rol speelden bij de dijkaanleg. De vierde stad in deze regio ontstond pas in 1812, toen de damdorpen Oost- en West-Zaandam samen de stad Zaandam gingen vormen. De dorpen Schermerhorn, Grootschermer, Graft en vooral De Rijp, alle gelegen in de Eilandspolder, waren welvarende lintdorpen met eigen handel en visserij; in De Rijp was dat vooral de walvisvaart. Hetzelfde gold ook voor het op een gunstige plek tussen vier meren gelegen Broek in Waterland, dat in de 18de eeuw het rijkste dorp van Waterland was. Met vijf andere dorpen (Ransdorp, Landsmeer, Zuiderwoude, Zunderdorp en Schellingwoude) had het al in 1619 een economisch verbond gesloten, de Unie van Waterland. Deze unie werd eind 17de eeuw net als alle andere steden door Amsterdam overvleugeld. Waterland was in de relatief droge 10de eeuw ontgonnen, waarna de bebouwing zich in de nattere 13de en 14de eeuw verplaatste naar hoger gelegen wegen en dijken, {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aan de zuidzijde van het smal verkavelde Schermereiland ontstond het grote dorp De Rijp, dat door de zeevaart - met name de walvisvaart - grote voorspoed kende in de 17de eeuw==} {>>afbeelding<<} zoals bij Ransdorp. Dit gold ook voor het op een veenkoepel ontstane Broek in Waterland, waarvan de bebouwing in de 13de eeuw naar de bedijkte rand van de veenstromen de Eng en de Leed verschoof. De slechte draagkracht van de grond, gekoppeld aan het relatief goedkope, van overzee ingevoerde, hout, zorgde in deze regio voor een unieke houtbouwtraditie. De polder Zeevang wordt vooral gekenmerkt door de langgerekte 12de-eeuwse veenontginningen van Kwadijk, Middelie, Warder en Oosthuizen. Ook aan de westzijde van Waterland zijn dergelijke veenontginningen te vinden: Landsmeer, Ilpendam, Jisp en Wormer, en de jongere ontginningen Watergang en Markenbinnen. In de 17de-eeuwse droogmakerijen verrezen planmatig opgezette kruisdorpen, zoals Middenbeemster, Westbeemster, Stompetoren en Zuidschermer. De nederzettingen in de Zaanstreek kwamen relatief laat tot ontwikkeling. Aan de westzijde van het gebied ontstonden in de 12de eeuw de veenontginningen Assendelft en Westzaan en aan de oostzijde Oostzaan. De huidige lintbebouwing van Krommenie ligt op een 12de-eeuwse secundaire ontginningsas. Aan weerszijden van de in 1288 aangelegde dam in de Zaan vormden zich nederzettingen, waarna de bebouwing zich in de loop van de 16de eeuw langs de Zaanoevers naar het noorden uitbreidde (Koog aan de Zaan, Zaandijk, Wormerveer). Door maaivelddaling en verzilting ging de economie in Waterland eind 18de eeuw achteruit. Dit werd verergerd door de overstromingen van 1825 en 1916. De overstroming van 1916 was wel de stimulans voor de aanleg van de Zuiderzeewerken, waarna dit gebied minder overstromingsgevoelig werd. In Zaandam, Oostzaan en Landsmeer, maar vooral in Amsterdam-Noord en bij Purmerend verrezen na de Tweede Wereldoorlog - op opgespoten grond - forse woonwijken in dit eens zo drassige polderland. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} Nijverheid Door gebruik te maken van goedkope energie in de vorm van wind, groeide de Zaanstreek in de 17de eeuw uit tot een van de grootste industriegebieden van Europa. In 1594 had Cornelis van Uitgeest een patent gekregen op het gebruik van een krukas om een zaagraam in een windhoutzaagmolen in beweging te brengen. Langs de Zaan verrezen talrijke industriemolens, waaronder oliemolens, pelmolens, volmolens, verfmolens en papiermolens. De laatstgenoemde werden na 1672 gesticht door Gelderse ondernemers die voor de Fransen gevlucht waren. In 1731 draaiden in de Zaanstreek 584 windmolens. Belangrijk was tevens dat hier geen belemmering bestond door een gildenstructuur, zoals in Amsterdam. Vooral bij de mechanische houtzagerij bleek dit een voordeel. De faam van de Zaanse scheepsbouw was zodanig dat de Russische tsaar Peter de Grote in 1697 korte tijd naar Zaandam kwam om deze nijverheid van dichtbij te bestuderen. In Jisp en Wormer waren veel scheepsbeschuitbakkerijen, waarvoor korenmolens en eendeneieren nodig waren. Te Landsmeer, Den Ilp en Volendam gebruikte men visafval voor het houden van eenden. In 1620 verrees in Wormer een toren die om zes uur 's avonds aangaf dat het beschuitbakken gestaakt diende te worden vanwege het brandgevaar (afgebroken 1896). De uitgestrekte Noordhollandse weidegronden leverden zuivelproducten. Dit gold vooral in het gebied boven het IJ, waar de Edammer kaas een begrip werd en de Alkmaarse kaasmarkt nog steeds een attractie is. Lokale nijverheid ontstond op vele andere plekken, waaronder in de 18de eeuw te Haarlem de bekende Haarlemmerolieproductie en in Hilversum een bloeiende lakenen tapijtnijverheid, waarvan nog enkele bijbehorende fabrikeurswoningen resteren. Andere specifieke bedrijven zijn bijvoorbeeld de conservenfabriek te Noord-Scharwoude (1894) en de zuurkoolfabriek te Zuid-Scharwoude (1905). Ook de imposante gebouwen van de {== afbeelding Door de toepassing van stoomkracht kende de nijverheid langs de Zaan in de late 19de eeuw een nieuwe bloei en werden de industriemolens vervangen door een industrieel landschap met stoompellerijen, chocoladefabrieken en zeepziederijen. Hier is het rijstpellerijcomplex Hollandia te Wormer zichtbaar (1993)==} {>>afbeelding<<} beetwortelsuikerfabriek Holland te Halfweg dienen in dit verband genoemd te worden, evenals de opvallende sigarettenfabriek te Naarden (1915). Eind 18de eeuw verminderde de bevaarbaarheid van de Zaan en begon daar net als in de rest van Holland een economische neergang. Na 1850 volgde er een nieuwe opleving door de toepassing van stoomkracht. Rond 1830 werden gortpelmolens omgebouwd voor het pellen van rijst uit Java. In de tweede helft van de 19de eeuw volgde de cacaofabricage. Ook elders ontstonden chocoladefabrieken, zoals te Bussum (Bensdorp), Haarlem (Droste) en Weesp (Van Houten). Tot de meest archetypische fabrieksgebouwen in de Zaanstreek behoren de stoompellerijen Mercurius en Hollandia te Wormer en de zeepziederij De Adelaar te Wormerveer (1908). Ook andere Zaanse voedsel- en genotsmiddelenindustrieën met namen als Wessanen, Honig, Duyvis en Verkade hebben nog steeds een bekende klank. Een aparte plaats nemen de diamantslijperijen van Amsterdam in. Sinds 1727 had de Republiek het monopolie op de exploitatie van diamantvelden in Brazilië. Het slijpen werd overwegend gedaan door Sefardische joden en was vanaf 1840 fabrieksmatig georganiseerd. De grafische industrie van Joh. Enschedé & Zn. te Haarlem heeft ons vanaf het einde van de 19de eeuw voorzien van waardepapieren in de vorm van postzegels en bankbiljetten. Ook losjes aan de Staat gelieerd waren de buskruitfabrieken te Ouderkerk aan de Amstel en Muiden. In 1895 werd binnen de stelling van Amsterdam de munitiefabriek Artillerie Inrichtingen gevestigd, die vanaf 1912 als staatsbedrijf wapens en munitie voor het Nederlandse leger produceerde. Van de scheepswerven moet de N.D.S.M.-werf op Amsterdam-Noord genoemd worden. De belangrijkste en meest grootschalige metaalverwerkende industrie is echter de in 1918 te Velsen-Noord gestichte Hoogovens (nu Corus). Hieraan is ook de fabriek van Hoogovencement gelieerd en vanwege het enorme elektriciteitsverbruik van beide fabrieken bouwde men in 1932 in de buurt een elektriciteitscentrale. Na de Tweede Wereldoorlog voltrokken zich in de industrie belangrijke veranderingen, waarbij de kleine traditionele nijverheid in snel tempo verdween en de (nieuwe) industrie zich vooral langs het Noordzee Kanaal concentreerde, met uitgestrekte terreinen voor olieraffinaderijen (vanaf 1936), chemische industrie (Jan van Riebeeckhaven) en recentelijk containeroverslag (Houtrakpolder). {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Meerlanden De regio Meerlanden en de gemeente Amsterdam vormen samen het meest verstedelijkte gebied van de provincie, ondanks de nog redelijk open gebieden van de zuidelijke Haarlemmermeerpolder en de nagenoeg tot in Amsterdam-Zuid reikende groene long van de Groot Duivendrechtse polder. De noordgrens van de regio wordt gevormd door het IJ oostelijk van Amsterdam-Zuidoost en verder de waterstromen de Holendrecht, de Waver en het Amstel-Drechtkanaal tot bij Leimuiden, waar de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder tot aan Zwanenburg de zuidelijke en de westelijke grens van de regio vormt. Ontginningen en droogmakerijen Tot het begin van de jaartelling voerde de Vecht zijn water af via de Oer-IJ. Na de Romeinse tijd verzandde deze zeearm en stroomde het Vechtwater via het Almere (later Zuiderzee, nu IJsselmeer) noordwaarts. Tussen de {== afbeelding Midden door de veenontginning ten westen van Aalsmeer loopt de Uiterweg. De smalle verkaveling aan de zuidzijde (hier links) gaat door de natte vervening over in het water van de Kleine Poel. Rechtsboven is de Haarlemmermeerpolder zichtbaar==} {>>afbeelding<<} hogere strandwallen in het westen en de hoge gronden van het Gooi vormde zich een aaneengesloten veengebied, doorsneden door veenstromen (Waver, Holendrecht, Gein, Gaasp en Amstel). Vanaf de 11de eeuw werd dit veengebied ontgonnen tot landbouwland. Vanwege de oxidatie en inklinking moest men al snel van graanbouw op veeteelt overgaan. Een mooi voorbeeld van een veenontginning is het voormalige veenkussen van De Ronde Hoep. Vanuit de aan alle zijden omringende veenstromen (Waver, Bullewijk en Amstel) werd het gebied ontgonnen en in 1637 omdijkt tot de Polder De Ronde Hoep. Waar mogelijk werd op andere plekken het veenpakket gebruikt voor de turfwinning. Vooral in het gebied ten zuiden van Aalsmeer vond vanaf de 15de eeuw natte vervening plaats. Hierdoor ging in de 17de en 18de eeuw {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Voor het droogmalen van de Haarlemmermeer (1848-'52) maakte men gebruik van drie forse stoomgemalen, waarvan de Cruquius de meest imposante en meest gaafbewaarde is==} {>>afbeelding<<} veel cultuurland verloren. De provinciale overheid zag dit met lede ogen aan, omdat de plassen steeds groter werden en deze grote watervlakten een gevaar voor de omgeving opleverden. Het Haarlemmermeer was ontstaan uit drie kleine natuurlijke meren (Spieringermeer, Leidsche Meer en Haarlemmermeer). Tussen 1591 en 1611 verzwolg de ‘waterwolf’ de dorpen Vijfhuizen, Nieuwerkerk en Rietwijk. Plannen tot drooglegging van Jan Adriaansz Leeghwater (1641), Nicolaas Samuelsz Cruquius (1712) en F.G. baron van Lynden van Hemmen (1821) bleken alle niet uitvoerbaar. Een zware storm in 1836, waardoor een verbinding met het IJ dreigde te ontstaan, was aanleiding tot de instelling van een ‘droogmakingscommissie’ (1839). Na een rapportage door A. Lipkens, G. Simons en M.G. Beijerinck viel in 1843 het besluit tot droogmaking. Om het inmiddels 18.000 hectare grote meer werd eerst een ringdijk gelegd. Drie imposante stoomgemalen - de Leeghwater, de Cruquius en de Lijnden - pompten het meer tussen 1848 en 1852 droog. Bij de uitvoering en de verkaveling speelde J.A. Beijerinck een belangrijke rol. Voor de verdere ontwatering werden de Hoofdvaart en zes dwarsvaarten gegraven. Later in de 19de eeuw werden enkele uitgeveende meren drooggemalen, waaronder de Legmeerpolder (1883). De grond bij Aalsmeer, Kudelstaart en rond Uithoorn bleek zeer geschikt voor akkerbouw. Te Aalsmeer had men zich al vanaf de 17de eeuw toegelegd op intensieve teelt, eerst van vruchtbomen en heesters, en in de 18de eeuw uitgebreid met aardbeienteelt en daarna sierbloemen en potplanten. In 1912 kwam in Aalsmeer een eerste veiling tot stand en sindsdien is Aalsmeer een internationaal vermaard centrum van de bloementeelt. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederzettingen Ouderkerk, ontstaan op de plaats waar de Bullewijk in de Amstel uitkomt, vormt de oudste kern van het Amstelland. Hier vermoedt men het 12de-eeuwse stamslot van de heren van Amstel. Als gevolg van de veenontginningen werd dit gebied in de 13de eeuw gesplitst in Ouder-Amstel en Nieuwer-Amstel (Amstelveen). Aan de monding van de Amstel in het IJ legde men in 1270 een dam, waarna het hier gelegen vissersdorp op ongekende wijze uitgroeide tot een wereldstad. Graanhandel met het Oostzeegebied (de moedernegotie) en handel met de Oost- en West-Indische gebieden bracht Amsterdam grote welvaart, waardoor de bescheiden middeleeuwse kern een ruime 17de-eeuwse grachtengordel kreeg. Een nieuwe bloeiperiode aan het eind van de 19de eeuw leidde tot een tweede gordel, waar met het Algemeen Uitbreidings Plan (1934) op werd voortgeborduurd. Inmiddels behoort Halfweg, dat oorspronkelijk halverwege Haarlem en Amsterdam lag, tot de rand van dit omvangrijke urbane gebied, dat ook Badhoevedorp, Amstelveen en Diemen beslaat en aan de oostzijde reikt tot aan de Bijlmer en het nieuwe IJburg. Als gevolg van een beleid van gebundelde deconcentratie ontwikkelden groeikernen als Purmerend en vooral Almere zich tot forensensteden van Amsterdam. De in de Haarlemmermeerpolder gelegen luchthaven Schiphol behoort eveneens tot dit urbane gebied. Verder zuidelijk langs de Hoofdvaart liggen het kruisdorp Nieuw-Vennep en het lintdorp Abbenes. Langs de ringdijk vormden zich verder de bescheiden dorpen Buitenkaag en Vijfhuizen. Diemen ontstond in de 12de eeuw als vissersplaats bij een dam in de Diem, maar door toenemende kustafslag verschoof het dorp landinwaarts. Ook het centrum van Amstelveen verplaatste zich van een lintdorp bij De Poel tot een concentratie langs de Amstel bij de zuidelijke stadsgrens van Amsterdam en na annexatie van dat gebied (1896) weer terug. {== afbeelding Ter verbetering van de bereikbaarheid van Amsterdam voor zeeschepen ontwierp Jan Blanken in 1812 het Noordhollands Kanaal, dat in 1819-'24 werd gegraven. De schepen moesten zestien - eveneens door Blanken ontworpen - vlotbruggen passeren, zoals hier bij Koedijk==} {>>afbeelding<<} Infrastructuur De vele meren, en andere binnenwateren, en de Zuiderzee, maakten dat vervoer over water een belangrijke rol speelde. In de 15de eeuw kon men van Amsterdam via Amstel, de Gaasp, de Smal-Weesp en de Vecht naar Utrecht en vervolgens tot Keulen varen. Over het Haarlemmermeer, het Aarkanaal en de Gouwe was er een scheepvaartverbinding van Amsterdam naar Dordrecht. De waterwegen werden in de 17de eeuw verbeterd en aangepast voor trekschuiten. Zo kwam er in 1626-'28 een jaagpad langs de Vecht en groef men in 1638 de Muidertrekvaart, die in 1640-'42 werd doorgetrokken naar Naarden en toen ook een aftakking naar Weesp kreeg. Vanaf de Vecht kwam in 1648 de 's-Gravelandsevaart richting Hilversum gereed. In 1652 groef men de trekvaart Amsterdam-Haarlem, die in 1657 naar Leiden werd doorgetrokken. De steden benoorden het IJ kregen in 1660 hun trekvaartverbinding. Verdere verbeteringen volgden begin 19de eeuw. Een belangrijke verbetering was het door Jan Blanken in 1812 ontworpen Noordhollands Kanaal, dat van Buiksloot via Purmerend en Alkmaar naar Den Helder loopt (1819-'24). De zeeschepen werden met paarden door het kanaal getrokken en passeerden daarbij zestien vlotbruggen. De verbinding met Gouda werd in 1824 verbeterd door de verbreding en verdieping van Amstel en Drecht tot het Amstel-Drechtkanaal. Het in 1822-'28 verbeterde tracé van de Keulse vaart van Amsterdam naar Utrecht voldeed steeds minder en in 1848 waren er plannen tot het graven van een nieuw kanaal. In 1881 volgde een besluit en tussen 1884 en 1893 groef men het Merwedekanaal van Amsterdam langs Driemond naar Utrecht en verder naar de Merwede bij Gorinchem. Het noordelijke kanaalpand tussen Utrecht en Amsterdam heeft men in 1922 verbreed. Bij de verdere verbreding in 1934-'38 werd dit kanaalpand onderdeel van het Amsterdam-Rijnkanaal, dat bij Tiel in {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} de Waal uitmondt en als geheel in 1952 gereed kwam. Uiteindelijk bood het Noordhollands Kanaal geen soelaas en werd ter verbetering van de toegankelijkheid van Amsterdam voor zeeschepen in 1863 besloten tot het doorgraven van ‘Holland op zijn Smalst’ bij Velsen. Het plan daartoe van W.A. Froger kon in 1865-'66 onder leiding van J. Dirks door vooral Engelse grondwerkers worden uitgevoerd. De Amsterdamsche Kanaalmaatschappij, die het kanaal exploiteerde, kwam al snel in geldproblemen en werd in 1882 door het Rijk overgenomen. In IJmuiden bouwde men steeds groter wordende zeesluizen. Aan weerszijden van het hoofdkanaal en de tien zijkanalen (met de letters A-J) werden het Wijkermeer en het IJ ingepolderd. Ter regulering van de waterhoogte in het Noordzee Kanaal verrezen aan de oostzijde van het IJ bij Schellingwoude de Oranjesluizen. De oudste landwegen liepen over strandwallen, zoals de oude rijksweg van Alkmaar naar Haarlem (en Leiden). Westelijk parallel daaraan bevond zich de herenweg tussen Bergen en Castricum. Via Naarden en Muiden liep de postroute van Amsterdam naar Hamburg en via Abcoude en Loenen kon men over dijken richting Utrecht. De Zesstedenweg van Enkhuizen naar Amsterdam werd al in 1671 verhard tussen Hoorn en Enkhuizen. De naast de trekvaart gelegen weg van Amsterdam naar Haarlem volgde in de 18de eeuw. Vanaf 1811 ontstond in opdracht van keizer Napoleon een net van verharde hoofdwegen, die in 1821 ‘wegen der eerste klasse’ genoemd werden. Hieronder viel de weg Amersfoort-Naarden-Amsterdam. Met het Rijkswegenplan (1927) streefde men naar een nationaal netwerk van doorgaande wegverbindingen met de nodige verkeersbruggen. In 1927-'31 kwam de vierbaans rijksweg van Amsterdam naar Amersfoort (A1) tot stand, in 1933-'38 volgde de door de Haarlemmermeerpolder lopende autosnelweg naar Leiden (A4). Naar het noorden liep de N247 naar Hoorn, rond 1960 vervangen door de rijksweg A7 (Zaandam-Leeuwarden) en westelijker de rijksweg A9 (Haarlem-Alkmaar). In 1836 werd de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij opgericht, die in 1839 de spoorverbinding Amsterdam-Haarlem opende. De Rijn-Spoorweg zorgde voor een verbinding met Utrecht (1843), die in 1845 tot Arnhem en in 1856 tot Keulen reikte. Deze in breedspoor aangelegde lijnen werden respectievelijk in 1855 en 1866 omgezet in normaalspoor. Een in 1867 te Den Helder via Alkmaar en Zaandam begonnen spoorlijn bereikte Amsterdam in 1878. De ‘Oosterspoorweg’ Amsterdam-Amersfoort kwam in bedrijf in 1874. Toch duurde het tot 1880 voordat aan de noordzijde van het Amsterdamse centrum de lijnen met elkaar verbonden werden in het Centraal Station (1881-'89). Andere belangrijke spoorverbindingen zijn die van Zaandam-Purmerend-Hoorn (1884), Haarlem-Zandvoort (1881) en Alkmaar-Hoorn (1898). De later aangelegde Haarlemmermeerspoorlijnen Aalsmeer-Amsterdam Willemspark (1915-'50), Aalsmeer-Haarlem (1912-'36) en Aalsmeer-Uithoorn (1912-'73), zijn alle inmiddels weer gesloten. Nieuwe ontwikkelingen zijn de Schiphollijn (zuidtak 1978, westtak 1986) en de spoorlijn naar Flevoland (1987). De Locaalspoorwet van 1878 maakte het mogelijk naast de spoorlijnen een netwerk van tramwegen te ontwikkelen. Tot de belangrijkste lijnen behoorden de Gooische Stoomtram van Amsterdam via Naarden naar Hilversum en Laren (1881-1939), de tram van Amsterdam-Noord naar Edam (1888-1956) en de lijnen Alkmaar-Haarlem (1896-1924), Alkmaar-Bergen (1905-'55), Alkmaar-Egmond aan Zee (1905-'34), Alkmaar-Hoorn (1895-1931) en Haarlem-Zandvoort (1899-1957). In de jaren twintig ontstonden de eerste particuliere autobusbedrijven, waarna vanaf de jaren dertig gaandeweg alle tramverbindingen door busdiensten werden vervangen. Waar het marinevliegkamp Schellingwoude en het militaire vliegveld Bergen niet meer als zodanig functioneren en het in 1915 gestichte vliegveld De Kooy nu vooral als helihaven in gebruik is, groeide het in 1916 als militair vliegveld aangelegde Schiphol vanaf 1920 uit tot een belangrijk burgervliegveld en kreeg het in 1946 de status van nationale luchthaven. West-Friesland De regio West-Friesland heeft zich tot 1289 onafhankelijk van Holland ontwikkeld en kreeg nadat ze de Hollandse graaf moest erkennen diverse privileges, waardoor men tot 1795 officieel sprak over de Staten van Holland en West-Friesland. Het gebied heeft in belangrijke mate een eigen karakter gehouden. De regio wordt omsloten door de Westfriese Omringdijk, die in het oosten geheel en in het noorden deels aan de voormalige Zuiderzee grenst. In het westen vormt de dijk de grens met de nieuwe polder van de Wieringermeer, de Anna Paulownapolder en de Zijpe- en Hazepolder. De zuidgrens valt in grote lijnen samen met de noordgrens van de Schermer en de Beemster. Bedijkingen en grondgebruik Ten oosten van de strandwallen van Kennemerland ontwikkelde zich een brede kweldergordel met slikken en kwelders, en daartussen slenken en geulen. Het vloedwater voerde slib aan dat op de kreekoevers werd afgezet. Het grovere materiaal (zand en zavel) bezonk langs de flanken van de kreken. Verder van de kreken vandaan {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op vele plekken in West-Friesland, zoals hier in de Westerbuurt bij Venhuizen, bevonden zich overhalen waarmee kleine - voor het vervoer van groenten gebruikte - platbodems over een dijk konden worden getrokken (1968)==} {>>afbeelding<<} sloeg het fijnere materiaal neer (jonge zeeklei). Omdat het tussenliggende gebied meer daalde, kwamen deze kreekruggen uiteindelijk hoger te liggen (inversielandschap). Van Hoogwoud via Abbekerk naar Medemblik loopt een dergelijke zanderige kreekrug, evenals van Hoogwoud naar Wognum en vandaar zowel richting Hoogkarspel als richting Venhuizen. Op deze ondergrond vormde zich in de vroege middeleeuwen een veenlaag, maar daarvan is na de ontginning vrijwel niets bewaard gebleven door inklinking en oxidatie. Zo lijkt de kerk van Lambertschaag op een terp te liggen, maar dit is een zogeheten restheem van de oude veenlaag. Percelering en kernvorming zijn karakteristiek voor een veengebied, zoals de waaiervormige verkaveling bij Spanbroek. Opvallend zijn de naamsuitgangen ‘woud’, ‘hout’ en ‘broek’ in een gebied waar geen veen en weinig bos meer is te vinden. Andere sporen van de verdwenen veenlaag zijn de zogeheten daliegaten, gaten waaruit men zavel en klei won om de veenlaag te bemesten. Bij Oudendijk en Hoogkarspel zijn hiervan restanten te vinden. In het westelijke deel van de regio wierp men vanaf 800 tot in de 13de eeuw huisterpen op, waaronder te Schagen en Warmenhuizen. Bodemdaling maakte de aanleg van dijken noodzakelijk en rond 1250 kwam de Westfriese Omringdijk gereed, die vanaf 1320 geregeld werd onderhouden. Toch moest men na de St.-Elisabethvloed (1421) enkele gebiedsdelen opgegeven, waaronder de oudste kern van Enkhuizen. De stad werd verder landinwaarts herbouwd. Uiteindelijk veranderde de Omringdijk door buitendijkse droogmakerijen en inpolderingen gaandeweg grotendeels in een slaperdijk. Van de binnen de Westfriese Omringdijk bedijkte meren, werd het Wogmeer in 1609-'12 door tien molens drooggemalen; de Barsdorpermeerpolder volgde in 1624. Voor het grootste meer, de Heerhugowaard (1625-'31), had men acht molengangen van drie molens nodig, later uitgebreid met nog vier molengangen. In 1256 besloot graaf Willem II van Holland een poging te wagen om de Friezen te onderwerpen, maar daarbij kwam hij bij Hoogwoud om het leven. Ook zijn zoon Floris Vleed in 1272 te Vronen (noordelijk van Alkmaar) een nederlaag. Pas in 1289 lukte het hem om West-Friesland definitief aan Holland toe te voegen. Daarbij liet hij het dorp Vronen verwoesten en bouwde hij enkele kastelen in het gebied. West-Friesland was verdeeld in vier ambachten: Drechterland (oost), Hoogwouderambacht (Vier Noorderkoggen; noordoost), Geestmerambacht (west) en de Schager- en Noorderkoggen (noordwest). De kern van Geestmerambacht was een moerassig gebied ten westen van de Heerhugowaard met een bodem van klei en zavel, dat het aanzien had van een ‘rijk van duizend eilanden’. De vele langgerekte percelen waren door brede sloten gescheiden en de percelen zelf werden telkens opgehoogd door bemesting met bagger uit de sloten. Op de percelen vond grove tuinbouw plaats, vooral koolteelt. Door een ruilverkaveling (1965-'74) is slechts een deel van deze vaartpolder bewaard gebleven, te weten de Oosterdel (oostelijk van Broek op Langedijk). In deze vaartpolder vervoerden schuiten de groenten naar de veiling. Ook in delen van de Polder Grootslag te Drechterland vond op een vergelijkbare wijze grove tuinbouw plaats tot de ruilverkaveling (1973-'79). De zanderige kreekrug bij Opperdoes bleek uitstekend geschikt voor de teelt van een vroege aardappelsoort, de Opperdoezer ronde. In de omgeving van Hoorn komt veel fruitteelt voor. Het resterende kleipolderlandschap van West-Friesland wordt vooral door de veeteelt bepaald. Naast de melkveehouderijen betrof dat vroeger ook de vetweiderij van ossen. Nederzettingen Van de drie grote steden in dit gebied is Medemblik het oudst. In 1288 verrees hier de enige nog bewaarde dwangburcht van Floris V in West-Friesland en in 1289 kreeg Medemblik stadsrechten. In de loop van de 16de eeuw werd het overvleugeld door de jongere steden Enkhuizen (1355) en Hoorn (1357), die hun bloei mede te danken hadden aan hun eigen kamers in de Verenigde Oostindische Compagnie (1602). Ook hadden beide steden een aanzienlijke haringvissersvloot, waarvan die van Enkhuizen het grootst was. Hoorn was tot 1795 de zetel van de Gecommiteerde Raden van West-Friesland en het Noorderkwartier. Dit nam niet weg dat beide steden vanaf de tweede helft van de 17de eeuw een neergaande {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Ter verdediging van de haven liet de stad Enkhuizen in 1540 een nieuwe poort bouwen. Wegens haar vorm staat die bekend als de Dromedaris==} {>>afbeelding<<} {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} economie kenden, waarvan Hoorn eind 19de eeuw iets eerder herstelde. De vier genoemde ambachten van West-Friesland waren op hun beurt weer onderverdeeld in telkens vier koggen. Een kogge is een bestuurseenheid (waterschapsgebied) bestaande uit vier of vijf dorpsgebieden (ook ‘banne’ genoemd). In 1492 werden de zogeheten koggelasten ingevoerd, waarmee in tijden van oorlog elke kogge een koggeschip moest kunnen uitrusten. Opmerkelijk was dat graaf Willem VI van Holland in 1414 een fors aantal West-Friese bannen stadsrechten verleende, vermoedelijk om steun te verwerven voor zijn Hoekse zaak in de strijd met onder meer de vurige Kabeljauw Jan II van Egmond. Zo ontstonden in 1414 de ‘Stede Abbekerk’ (Abbekerk, Twisk, Midwoud en Lambertschaag), de ‘Stede Hem’, de ‘Stede Hoogwoud’, de ‘Stede Sijbekarspel’ (Sijbekarspel en Benningbroek), de ‘Stede Spanbroek’, de ‘Stede Westwoude’ (Westwoud met Ooster- en Westerblokker en Binnenwijzend) en de ‘Stede Wognum’ (Wognum, Wadway, Hauwert en Nibbixwoud). Deze groep werd in 1415 uitgebreid met Barsingerhorn en Haringhuizen, Langendijk, Oude en Nieuwe Niedorp, Winkel en Schagen, waarna nog Wijdenes-Oosterleek (1430) en Obdam-Hensbroek (1456) werden toegevoegd. De rechten van deze Westfriese plattelandssteden waren louter bestuurstechnisch van aard, maar dat neemt niet weg dat de raadhuizen van Spanbroek (1598) en Barsingerhorn (1622) ook stadhuizen genoemd zouden kunnen worden. Het Koggehuis van Venhuizen (1662) werd later als raadhuis ingericht. De meeste Westfriese dorpen hebben het karakter van een langgerekte veenontginning. Winkel, Niedorp, Aartswoud en Hoogwoud ontstonden aan de randen van een veenkussen, evenals de veenhoopsdorpen Berkhout, Avenhorn, Grosthuizen, Scharwoude en Oudendijk. Een aantal dorpen, zoals Sint Maarten, Andijk, Tuitjenhorn, Barsingerhorn en Kolhorn (‘horn’ betekent hoek), wordt bepaald door de ligging aan een dijk. Dat geldt ook voor de aan de Langedijk gelegen dorpen Oudkarspel, Noord-Scharwoude, Zuid-Scharwoude en Broek op Langedijk. Afwijkend zijn het op een geest gelegen Sint Pancras, het bij een dam ontstane Wervershoof, en de geplande lintnederzetting Heerhugowaard in de gelijknamige polder. Boerderijen Grote delen van Noord-Holland worden nog steeds gedomineerd door de landbouw en daarmee door boerderijen. Een boerderij is een bij uitstek functioneel gebouw, waarin woon-, bedrijfs- en opslagfuncties zijn verenigd. Het is vrijwel onmogelijk om een sluitende indeling in boerderijtypen te geven, omdat deze zowel kan geschieden op functionele als op uiterlijke kenmerken, of op een combinatie van beide. Ook ouderdom, regio en sociale status spelen een belangrijke rol. Het navolgende is dan ook een behandeling op hoofdlijnen. Met uitzondering van het Gooi, Weesperkarspel en Kennemerland beneden het IJ behoren de meeste boerderijen tot de Friese-huisgroep of noordelijke groep, waarvan de voorbeelden zich uitstrekken van (West)-Friesland tot het Duitse Oost-Friesland. Bij enkele kleine boerderijen in Waterland is de oudste, oorspronkelijk midden-16de-eeuwse variant, nog zichtbaar in de vorm van een hooihuisboerderij met in elkaars verlengde een woon- en stalgedeelte en daarachter een beschoten tasruimte (hooihuis, ook kaakberg genoemd). Een voorbeeld hiervan is Laan 4 te Broek in Waterland (circa 1600). Begin 17de eeuw leidde hergroepering van deze onderdelen tot een type waarbij alle elementen onder één piramidaal dak kwamen: de stolp. De betere verkrijgbaarheid van grenen balken van forse lengte, afkomstig uit het Oostzeegebied, stimuleerde de bouw van deze grote boerderijen met dekbalkgebinten. Bij een dekbalkgebint zijn de gebintstijlen aan de bovenkant van pennen voorzien, waarop met corresponderende gaten een overstekende dekbalk wordt gelegd. Centraal in de stolp staat de hooitas, ook vierkant geheten, met aan alle zijden een buitenstijlruimte, waarin het woongedeelte (voorkamer en keuken), de dors (dars of deel), de koestal en de paardenstal waren ondergebracht. Een regionale variant is de Wieringer boerderij, waarbij {== afbeelding De kern van de Noordhollandse stolpboerderij wordt gevormd door het zogeheten vierkant, dat bestaat uit vier gebintstijlen rondom een hooitas met daaromheen aan vier zijden buitenstijlruimten. Dit is te zien op deze interieurfoto van een boerderij te Wognum (1989)==} {>>afbeelding<<} {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} twee vierkanten naast elkaar gezamenlijk een tweebeukige ruimte vormen (hooitas en wagenstik). De slechts aan één zijde uitgebouwde lange buitenstijlruimte bevat de dors (daar darsk genoemd). Aan de korte zijde bevindt zich de stal, overgaand in een haaks aangebouwd woonhuisgedeelte, de zogeheten ‘woonhuisstaart’. Dit boerderijtype is het best herkenbaar bij de museumboerderij ‘Jan Lont’ (Stroeërweg 39; 1854) te Stroe en ook te zien bij Oosterklief 36 (circa 1800) te Hippolytushoef. De oudere varianten van de stolpboerderij hebben een asymmetrisch geplaatst voorhuis (ook voorend genoemd), doorgaans met een houten gevel of voorschot. Voorbeelden hiervan zijn de vroeg-17de-eeuwse Willemshoeve (Koningspade 17) te Hoogwoud en de boerderij Oude Gouw 1 te Wognum (1626). In sommige gevallen is het voorend extra lang en dan spreekt men ook wel over een langhuisstolp, zoals bij Noord 118 te Schagen en Zevenhuizen 5 te Oosterend, waarvan in beide gevallen het vooreind tevens als tehuis diende. Het verschil is echter dat te Schagen de darsdeuren aan de voorzijde van het stolpdeel zitten en bij de Texelse variant te Oosterend juist aan de achterzijde. In beide gevallen ligt de koestal in het verlengde van het woonhuisgedeelte, de langsstal, en de dars (met darsdeuren) aan de andere zijde van het vierkant. De tussengelegen buitenstijlruimte, of korte regel, werd doorgaans als paardenstal gebruikt. De Westfriese stolpboerderijen hebben eveneens een (licht) uitgebouwd vooreind, maar aan de achterzijde is de gehele {== afbeelding De 18de-eeuwse stolpboerderij Dokter de Vriesstraat 12 te Benningbroek heeft een houten middentopgevel boven een omlijste doôdeur. Verder zijn de terugliggende darsdeur en de (later verbouwde) dwars uitstekend koehuisstaart zichtbaar==} {>>afbeelding<<} buitenstijlruimte door de koestal ingenomen: de dwarsstal. Bij boerderijen met veel koeien kan deze dwarsstal aan één zijde uitsteken in de vorm van een koehuisstaart (of stalstaart), zoals zichtbaar is bij ‘De Beukenhof’ (Westerstraat 50) te Sijbekarspel (circa 1800). Doorgaans werd de darsdeur, aan de andere zijde van het vierkant, juist iets teruggeplaatst om een grotere hoogte te krijgen voor de hooiwagens, zoals bij de 18de-eeuwse stolpboerderij Oosterblokker 103 te Oosterblokker. Andere belangrijke voorbeelden zijn Dorpsweg 69 te Twisk (circa 1615) en de ‘Barmhartige Samaritaan’ (Westerblokker 39) te Westerblokker (1659). Vooral in de 19de eeuw ontstaat de afgeleide Westfriese stolp, waarbij het vooreind is verdwenen en de voordeur in het midden staat, zoals bij Streekweg 148 te Hoogkarspel (1834). Opvallend hierbij zijn ook de (dak)spiegels - de met dakpannen gedekte sierlijk gevormde uitsparingen in het riet - en de fraai gemetselde en vaak van een jaartalsteen voorziene schoorsteen. Gaandeweg kreeg de voorzijde steeds meer het aanzien van een herenboerderij en verrees boven de voordeur en voor de spiegel een houten topgevel met siervazen, zoals bij Oosterblokker 39 te Oosterblokker (1836). Een volgende fase was het verplaatsen van de darsdeuren naar de achterzijde (dwarsdars) en de koestal naar een van de lange zijden. Deze vorm, de gekeerde Westfriese stolp, toont onder meer Westerstraat 8 te Sijbekarspel (1839). Ten slotte is er nog de Noordhollandse stolp, waarbij de voorzijde als woongedeelte {== afbeelding De uit 1884 daterende stolpboerderij Heerenweg 194 te Schoorl behoort tot wat wel het gekeerde type wordt genoemd, waarbij de darsdeuren aan de achterzijde zitten. Bij het dak zijn een spiegel en een bewerkte schoorsteen zichtbaar (1970)==} {>>afbeelding<<} {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Te Burgerbrug in de Zijpe- en Hazepolder staat de imposante boerderij ‘Huis te Vroech op’ uit 1670 met dakerker==} {>>afbeelding<<} deelte in gebruik is en de beide haaks daarop staande buitenstijlruimten respectievelijk als koestal en als dors dienst doen en de dwars geplaatste korte regel de paardenstal bevat. Bijzonder rijke varianten daarvan in de nieuwe polders - met zoveel woonruimte in de stal dat een naar achteren uitstekende koehuisstaart noodzakelijk werd - zijn ‘De Twaalf Apostelen’ (Noordervaart 17) te Stompetoren (1641) en ‘De Eenhoorn’ (Middenweg 196) te Middenbeemster (1682). Latere voorbeelden van rijke stolpboerderijen zijn ‘Vrede-Burg’ (Dusseldorperweg 64) te Limmen (1869) en te Wadway de boerderijen Wadway 33 (1877) met rijke dakerker op de verdieping en Wadway 9 (circa 1920) met een tot erker uitgebouwd middendeel. Bij de kleine boerderijen (keuterijen) in het Waterland bleven tot ver in de 19de eeuw de diverse ‘oervormen’ van de stolp in gebruik. Zo wordt het dorp Watergang gekenmerkt door een aantal hooihuisboerderijen, zoals Dorpsstraat 42 (1881) en 20 (1889). Aan de Dorpsstraat 78 te Ransdorp staat een dubbele kaakberg en bij Allanstraat 423 te Westzaan is het hooihuis, of de kaakberg, geheel met rode dakpannen bekleed. Een voorbeeld van een onvolledige stolp (waarvan één of meer van de buitenstijlruimten ontbreken) is De Haal 73 te Oostzaan (1874). Op het zand van het Gooi bouwde men hallenhuisboerderijen. Dit zijn boerderijen met een driebeukige opzet, waarbij een ankerbalkgebintconstructie zorgt voor een onderverdeling in een brede middenbeuk en twee smallere zijbeuken. Men spreekt van een ankerbalkgebint {== afbeelding Op het zand van het Gooi bouwde men hallenhuisboerderijen met dwarsdelen. De deeldeuren - hier baanders genoemd - zitten in de lange zijgevel, zoals bij de boerderij Langeweg 9 te Blaricum==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De kop-rompboerderij Noorderdijkweg 23 ten oosten van Wieringerwerf is een speciaal voor de Wieringermeer ontworpen moderne boerderij uit circa 1939==} {>>afbeelding<<} wanneer de dekbalk van het gebint aan de uiteinden lange pennen heeft, die door de gebintstijlen heen worden gestoken en die met toognagels zijn geborgd. Vanwege de arme zandgrond nam men het grootste deel van de middenbeuk als potstal in gebruik en ontstond een hallenhuis met dwarsdeel, waarbij de deeldeuren - hier baanders genoemd - aan de lange zijde van gevel voorkomen. Daarbij is de met riet gedekte kap ter plaatse van de deuren iets opgelicht. Doordat het woongedeelte aan de {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} voorzijde soms iets lager is, krijgen boerderijen soms een ‘kameelrug’. Ook komt naast de baanderdeur wel een loopdeur voor. Beide elementen zijn zichtbaar bij St.-Janstraat 27 te Laren (19de eeuw). Wanneer het woongedeelte aan één zijde dwars is uitgebouwd, dan spreekt men van een krukhuisboerderij. Het uitgebouwde gedeelte, dat zich doorgaans aan de noordkant bevindt, bevat de melkkelder met daarboven de opkamer. Een voorbeeld hiervan is de 17de-eeuwse hallenhuisboerderij Fransepad 8 te Blaricum met een mogelijk iets latere krukhuisaanbouw. Interessant is dat bij de ontginning van de Haarlemmermeerpolder de boerderijen gebouwd werden volgens het gangbare type uit het herkomstgebied van de eerste bewoners. Zo verrezen er naast stolpboerderijen ook langhuisboerderijen, zoals de Mentzhoeve (Kruisweg 1405) te Hoofddorp (1858), en kop-rompboerderijen, zoals de Commandeurs Hoeve (IJweg 923-925) te Hoofddorp (1892). Voorbeelden van moderne boerderijvormen zijn de in kalkzandsteen opgetrokken villaboerderij Waardpolderhoofdweg 15 te Wieringerwaard (circa 1910) en de in de IJpolder gebouwde enorme landbouwschuur Roons Hoeve (Noordzeekanaalweg 3) bij Spaarndam (1929). Opmerkelijk zijn ook de bekende als modelboerderij gestichte melkerij Oud-Bussem bij Huizen en de naoorlogse modelboerderij ‘De Vooruitgang’ te Sijbekarspel (1949). Voor de boerderijen in de nieuwe Wieringermeerpolder werd op een wetenschappelijke wijze onderzoek gedaan naar de meest passende boerderijvorm, die vervolgens seriematig gebouwd kon worden, Na enige experimenten koos men voor het kop-romptype in genormaliseerde vorm, uitgevoerd in vijf standaardtypen van oplopende grootte. Kop van Noord-Holland en Texel De zesde en meest noordelijke regio wordt gevormd door de Kop van Noord-Holland en Texel. Afgezien van de duineilanden het ‘Eijlandt van Huysduijnen’ en ‘'t Oghe’ (Callantsoog) bestond deze regio vóór het midden van de 16de eeuw nog uit de eilanden Texel en Wieringen. Te beginnen met de Zijpe- en Hazepolder werd geleidelijk een deel van het gebied ingedijkt, met als laatste polder de Wieringermeer. Inmiddels zijn er plannen om het karakter van Wieringen als eiland weer meer in het landschap terug te brengen. De regio wordt aan de zuidzijde begrensd door de Westfriese Omringdijk, aansluitend door de Hondsbosse Vaart en verder in het westen door de Noordzee, in het noordoosten door de Waddenzee en in het oosten door de voormalige Zuiderzee. Eilanden, duinen en polders Twee in de voorlaatste ijstijd van het Pleistoceen (het Saalien) gevormde keileembulten kregen in de laatste ijstijd (het Weichselien) een laag dekzand. De bulten vormden de kern van de eilanden Texel en Wieringen en waren ankerpunten in de ‘convexe kustboog’ van het waddengebied op de overgang van water en land. Nabij de branding vormde zich een zandige strandwal of schoorwal, waar gaandeweg enkele doorbraken in ontstonden. Stormvloeden tussen de 4de en 8ste eeuw zorgden voor het ontstaan van het Marsdiep en de afscheiding van Texel van het vasteland, en het Eierlandse gat ter afscheiding van Vlieland. Wat later ontstonden er nog twee zeegaten, de Zijpe en het Heersdiep, en werd Eierland door een slenk van de rest van Texel afgescheiden. Na 1150 stak alleen nog het hogere gebied van Texel, ook wel De Hooge Berg genoemd, boven water uit en raakte de keileembult van Wieringen van het vaste land afgescheiden. Tussen 1100 en 1300 vormden zich de duineilanden Callantsoog, Huisduinen en Eierland en kreeg Texel zijn huidige duinenkraag. In het gebied achter de duinen kwam een breed gebied met slikken en kwelders te liggen met daartussen slenken en geulen waar het water vrij spel had. Slikken zijn opgeslibde gronden die bij eb droogvallen, kwelders opgeslibde gronden die alleen bij de hoogste vloed onderlopen en daardoor als hooiland geschikt zijn. Wanneer ze voldoende hoog waren, werden ze met dijken omringd zodat er vee kon grazen. Dit bedijkte land werd Koog genoemd. Terwijl aan de westzijde duinafslag plaatsvond, ontstonden aan de oostzijde de eerste bescheiden polders, zoals de Zandpolder en de Jewel (1536), beide bij Callantsoog. In de 15de eeuw verzandden de ondiepste zeearmen. Met de Hondsbosse Zeewering - genoemd naar het in 1421 verdronken dorp Hondsbosch - werd de zeearm de Zijpe afgesloten. Deze zeewering tussen Camperduin bij Groet en overgaand in de Pettemer Zeewering, werd in 1432 aangelegd en versterkt in 1506 en 1548. Verbetering volgde na de doorbraak bij de Allerheiligenvloed (1570). Door afslag van de aangrenzende duinen kwam de dijk echter te ver in zee te liggen en verlegde men de zeewering in 1792 naar de verder landinwaarts gelegen slaperdijk. Verdere versterking volgde in 1836-'49 en 1977-'81. Geholpen door een in 1610 aangelegde zanddijk (stuifdijk) ontstond tussen Callantsoog en Huisduinen een aaneengesloten duinenrij. Een zanddijk uit 1630 tussen De Koog op Texel en het duineiland Eierland beteugelde de daar gelegen slenk. De eerste grote inpoldering van een kweldergebied betrof de Zijpe- en Hazepolder. In 1551 kreeg de schilder Jan van Scorel een octrooi tot bedijking. Samen met de waterbouwkundige Andries Vierlingh maakte hij een {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Waar de duinen ten noorden van Groet ophouden ligt tot aan de Pettemerduinen in het noorden de Hondsbossezeewering, genoemd naar een in 1421 verdronken dorp. De huidige zeedijk ligt hier sinds 1792 en heeft in 1977-'81 zijn huidige vorm gekregen==} {>>afbeelding<<} {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} plan, maar nog zonder windmolens. Enkele jaren later stond het gebied weer onder water en ook de poging met windmolens door Simon Meeuwsz in 1561 mislukte. Pas in 1596-'97 volgde een definitieve bedijking. Oostelijk aansluitend en gelegen ten noorden van de Westfriese Omringdijk werd in 1609 de Wieringerwaard - toen Nieuw-Zijpe genoemd - aangedijkt. De polder stond al in 1610 weer onder, waarna in 1612 de definitieve bedijking volgde. Pas in 1835 werden er opnieuw kwelders ingedijkt en wel de polders Eierland en de Witte Hoek (beide 1830), al in 1846 gevolgd door de aansluitende polder De Eendracht op Texel. Ook op Wieringen werd in 1845-'46 buitendijkse gronden ingedijkt in de vorm van de polder Waard-Nieuwland. Oostelijk van de stuifdijk tussen Callantsoog en Huisduinen werden in 1817-'18 de daargelegen kwelders ingedijkt als de polder Het Koegras. Dit hing vooral samen met de aanleg van de aanleg van het Noordhollands Kanaal (1819-'24) langs de oostrand van deze polder. Stoomkracht maakte de inpoldering van twee aansluitende polders mogelijk; aan de oostkant de Waard- en Groetpolder (1844-'47) en aan de noordzijde de uit twee delen bestaande Anna Paulownapolder (1845-'46), genoemd naar de echtgenote van koning Willem II. Deze Anna Paulowna was de zuster van de Russische tsaar Alexander I. Met de Amsteldiepdijk (1921-'24) maakte men een begin met de Zuiderzeewerken. Vóór deze dijk en de aansluitende Balgzanddijk (1921-'26) ontstond het nieuwe kweldergebied van het Balgzand, dat vanwege de toegenomen aandacht voor natuurwaarden niet ingedijkt zal gaan worden. Ten behoeve van natuurontwikkeling ontpoldert men in de nabije toekomst zelfs een deel van de polder Waard-Nieuwland tot het Wieringerrandmeer. Wrakken, nederzettingen en grondgebruik Van de 16de tot de 18de eeuw was de rede van Texel, ter plaatse van de Texelstroom aan de zuidoostzijde van het eiland, belangrijk als verzamelplaats voor handels- en oorlogsvloten. Vanaf de rede waren er twee manieren om de Noordzee te bereiken, via het Vlie tussen Vlieland en Terschelling en via het Marsdiep. Op kerstavond 1593 gingen op de Texelse rede door een hevige storm ruim veertig koopvaardijschepen verloren, waaronder enkele van de Amsterdamse koopman Roemer Visscher, die zijn enige maanden later geboren dochter Maria Tesselschade noemde. Als dichteres zou ze zelf later een rol spelen in de Muiderkring van P.C. Hooft. Deze onfortuinlijkheden maakten wel dat de westelijke Waddenzee grote cultuurhistorische waarden herbergt in de vorm van vele scheepswrakken. Steden ontbreken in de Kop van Noord-Holland. De havenplaats Den Helder, de grootste plaats in deze regio, kreeg een impuls met de stichting van de marinehaven in 1781. De nederlaag van de oorlogsvloot van de Bataafse Republiek tegen de Engelsen bij Camperduin (1797) maakte in 1799 de weg vrij voor een invasie door een Engels-Russische troepenmacht bij Groote Keeten boven Callantsoog. De troepen staken de Helderse havenwerken in brand, maar werden na de slagen bij Callantsoog (27 augustus 1799), Bergen (19 september) en Castricum (6 oktober) weer in zee teruggedreven. Om een herhaling te voorkomen kreeg Den Helder - als het ‘Gibraltar van het Noorden’ - in 1811-'13 een fortenlinie. Ook de rijkswerf werd in 1822 naar Den Helder verplaatst. Sindsdien was het de belangrijkste en na 1947 de enige marinehaven van Nederland. De fortenlinie werd in 1942-'44 door de Duitsers tot een ‘Verteidigungsbereich’ uitgebouwd en aangevuld met een zuidelijker gelegen landfront ter hoogte van Julianadorp. Op de eilanden hebben de dorpen Den Burg en Oosterend een terp-esdorpstructuur met centraal een iets hoger gelegen kerk. Op Wieringen zijn bij Hippolytushoef en Oosterland de bijbehorende kerkringen nog duidelijk zichtbaar. Aan de westrand van de regio bevinden zich de duindorpen Petten, Callantsoog en Huisduinen, die alle door duinafslag in de loop van de tijd in oostelijke richting zijn verschoven. Ook komen er enkele wegdorpen voor, zoals Westerland en Kleine Sluis, en het langs het kanaal gelegen lintdorp Wieringerwaard. Bij de kruisingen van haakse wegen met de Grote Sloot in de Zijpe- en Hazepolder ontstonden de kruisdorpen Burgerbrug, Schagerbrug en Sint Maartensbrug. Westelijk daarvan, bij de vlotbruggen in het Noordhollands Kanaal, kwamen de gehuchten Burgervlotbrug, Sint Maartensvlotbrug en 't Zand tot ontwikkeling. Als moderne brinkdorpen ontworpen zijn de drie dorpen in de Wieringermeer: Slootdorp, Middenmeer en Wieringerwerf. Het grasland van ‘Het Oude Land van Texel’ is bij uitstek de plaats van de Texelse schapenteelt. In het midden van de 19de eeuw ontstond het schapenras ‘De Texelaar’, dat niet zozeer om zijn wol of melk maar vooral om het lamsvlees werd gehouden. Nadat het ‘overal-weiden’ in de 16de eeuw was afgeschaft, kwamen er schapenweiden met perceelsscheidingen in de vorm van ‘tuunwallen’, opgebouwd uit vier lagen met ruitzoden van gras en vastgezet met palen. Binnen deze weiden bevinden zich veelal drinkkolken en de voor Texel karakteristieke schapenboeten. Deze stolpschuren zijn te zien als een incomplete stolp met een vierkant en drie buitenstijlruimten. Aan de vierde, van de wind afgekeerde, zijde bevindt zich een houten voorschot met laadluik voor het hooi. Verder vond op de beide eilanden en langs de kust vanouds {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Afsluitdijk bij Den Oever gezien vanuit het zuiden met de Stevinsluizen (1927-'32) en het driehoekige plateau van de Stelling bij Den Oever (1932-'36). Onder in beeld is de op de kop van de Wieringermeerpolder gelegen jachthaven zichtbaar==} {>>afbeelding<<} gemengd bedrijf plaats, met vooral langs de kust een schamel resultaat. Vanaf de eilanden werd buitengaats tot 1930 naar wier gevist, om dat te gebruiken voor dijkaanleg en als matrasvulling. Op de klei in de jongere polders kweekte men cultuurgewassen, waaronder in het begin meekrap en daarna vooral tarwe. Nadat P.J. Waiboer in 1908 was begonnen met stamselectieproeven legde men zich vooral in het oostelijke deel van de Anna Paulownapolder meer en meer toe op de kweek van zaaizaad en de teelt van pootaardappels. Na 1910 vestigden zich roomskatholieke immigranten uit de oude bollenstreek in het noorden en ontstond er bloembollenteelt bij Julianadorp en Breezand. In de laatste jaren domineren daar in het voorjaar kleurige bollenvelden het landschap van de Kop van Noord-Holland. Zuiderzeewerken Gedurende de 19de eeuw waren er diverse plannen gemaakt voor afsluiting van de Zuiderzee. Met de oprichting van de Zuiderzeevereniging in 1886 kwam dit in een stroomversnelling. Deze vereniging gaf ingenieur C. Lely opdracht tot onderzoek naar de wenselijkheid van gehele of gedeeltelijke afsluiting van de Zuiderzee, de Waddenzee en de Lauwerszee. Lely's plan uit 1892 behelsde alleen de afsluiting van de Zuiderzee en de geleidelijke verwezenlijking van vier polders daarin. Mede als gevolg van de watersnood van 1916 werd op 13 juni 1918 de ‘Wet tot afsluiting van de Zuiderzee’ aangenomen onder Lely als minister van Waterstaat. De eerste fase bestond uit de aanleg van de Amsteldiepdijk tussen Anna-Paulownapolder en het eiland Wieringen (sluiting 31 juli 1924). De aanleg was in 1921 tegen een te laag bedrag aangenomen, waardoor er in 1925 verzakkingen optraden. Ter verdere voorkoming van vergelijkbare problemen werd voor de bouw van de Afsluitdijk in 1926 een aannemersconsortium opgericht onder de naam N.V. Maatschappij tot Uitvoering van Zuiderzee- {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} werken (M.U.Z.), met als de vier aandeelhouders A. Bos Pzn. te Dordrecht, L. Volker Azn. te Sliedrecht, M.J. van Hattum's Havenwerken te Beverwijk en de Hollandsche Aanneming Maatschappij te 's-Gravenhage. Als uitvoerend directeur werd in 1926 J.A. Ringers aangesteld, die in 1930 werd opgevolgd door J. Lely, de oudste zoon van de minister. Op het eiland Wieringen verrezen een directeursvilla, enkele villa's voor de hoofdaannemers en woningen voor de belangrijkste uitvoerders (M.U.Z.-park). Nadat het besluit was genomen om het geplande tracé vanuit Den Oever niet naar Piaam, maar naar Zurich te laten lopen, werd in 1927 zowel vanuit Wieringen als vanuit Friesland de aanleg ter hand genomen. Al in 1922 was men begonnen met de bouw van de L-vormige sluisput voor de uitwaterings- en schutsluizen van de Stevinsluizen bij Den Oever. In 1927 volgde de bouw van de Lorentzsluizen bij Kornwerderzand en in 1929 kwam midden in het tracé op het Breezand een werkhaven tot stand. Het laatste gat, het westelijke sluitgat van de Vlieter, werd op 28 mei 1932 gesloten. Op deze plaats verrees een jaar later het bekende monument met uitkijktoren. Om ervaring met de inpolderingen op te doen, begon de M.U.Z. in 1926 met de aanleg van een proefpolder te Andijk van 40 hectare. In 1927 begonnen de cultuurtechnische proefnemingen, waarna de polder vanaf 1931 particulier werd verpacht. In 1927 startte de aanleg van de Wieringermeerpolderdijk van Medemblik naar Den Oever. Op 27 juli 1929 werd deze dijk gesloten en in augustus 1930 hadden de gemalen Leemans bij Den Oever en Lely bij Medemblik de 28.000 hectare grote polder drooggemalen. De uitvoering van de waterbouwkundige werken geschiedde onder leiding van de op 1 mei 1919 ingestelde Dienst der Zuiderzeewerken (Z.Z.W.), die in 1927 M.J. {== afbeelding Het gemaal Leemans (1929) pompt het water uit het aanzienlijk lager gelegen noordelijke deel van de Wieringermeer. De naastgelegen schutsluis zorgt voor de verbinding tussen het IJsselmeer en de Den Oeversevaart==} {>>afbeelding<<} Granpré Molière als esthetisch adviseur had aangetrokken. Een eerste plan voor vijf dorpen en acht gehuchten werd uiteindelijk terug gebracht naar drie dorpen en één gehucht (Kreileroord). De landarbeiders werden in de dorpen geconcentreerd, waarvan de woningen ontworpen waren door J.F. Berghoef, W. Bruin, B. Hooijkaas en M. Lockhorst. De inrichting van de polder geschiedde naar plannen van de landschapsarchitecten G.A. Overdijkink en J.T.P. Bijhouwer (erfstructuur). Voor het in cultuur brengen van de in de Wieringermeer drooggevallen gronden stelde men een tweede dienst in: de Directie Wieringermeer onder leiding van S. Smeding. Deze zorgde voor de landbouwkundige en veelal ook voor de bouwkundige werken, onder meer van de ruim vijfhonderd geplande boerderijen, waarvan de eerste in 1934 werden uitgegeven. De bestuurlijke zaken werden vanaf 1938 afgehandeld door het Openbaar Lichaam Wieringermeer, dat in 1941 werd omgezet in een gemeente. Op 17 april 1945 bliezen de Duitsers de meerdijk op en toen de polder op 11 december opnieuw droog viel, bleken vrijwel alle gebouwen vernield of zwaar beschadigd. Ter plaatse van de doorbraak werden de twee diepe wielen binnengedijkt en vormde men de directe omgeving om tot het Dijksgatsbosch. Het voor de landbouw minder geschikte noordelijke deel van de polder werd als bos ingericht. In 2005 heeft de provincie ingestemd met het plan tot de aanleg van het Wieringerrandmeer, waarbij een deel van de Wieringermeer weer ontpolderd wordt om het eiland Wieringen herkenbaarder te maken. In de polder Waard-Nieuwland en in het Robbenoordbos wil men landschappelijk gelegen woningen bouwen. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Steden, dorpen, monumenten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Aalsmeer Dorp, ontstaan in de middeleeuwen als veenontginning met als ontginningsas de Uiterweg-Oosteinderweg. Dit in 1199 voor het eerst vermelde dorp behoorde oorspronkelijk tot het Kennemerland, waar het als gevolg van de vervening in de 16de eeuw van werd gescheiden door het Haarlemmermeer. In de 17de eeuw werden enkele oude meren drooggemalen, zoals het Stormmeer (1650) en het Hornmeer (1674). Daar ging men fruit telen en vruchtbomen kweken. Na 1850 volgde het droogleggen van andere meren en veenplassen, zoals de Schinkelplas (1858), de Oosteinderpoel (1868) en het Legmeer (1883). Daar kweekte men potplanten en vanaf 1880 ook snijbloemen. Al in 1872 werd een verwarmde kas in gebruik genomen. In 1912 vestigde zich een eerste veiling en sindsdien is Alsmeer een internationaal vermaard centrum van de bloementeelt. Het dorp zelf had te lijden van een dorpsbrand in 1844. J.H.W. Leliman leverde een eerste uitbreidingsplan in 1908 (gewijzigd 1912). Uitbreidingen aan de zuidoostzijde vonden vanaf 1928 plaats naar een plan van J.G. Wiebenga, gebaseerd op een voorstel van Op ten Noort & Scheffer. In de voormalige Oostereinderpoel verrezen tussen 1930 en 1960 veel woningen. Na de Tweede Wereldoorlog is Aalsmeer aan de zuiden de oostzijde verder gegroeid en heeft men aan de zuidoostzijde een industrieterrein ingericht met een enorme nieuwe bloemenveiling (1975). De Herv. kerk (Dorpsstraat 11), oorspronkelijk gewijd aan Petrus en Paulus, ligt op een omgracht kerkhof. Deze recht gesloten kerk heeft drie dwarsbeuken en een toren van drie geledingen met achtzijdige spits. Vermoedelijk deels op de funderingen van een 15de-eeuwse voorganger kwam in 1549 een laat-gotische kerk tot stand van het hallentype, waarbij elke dwarsbeuktravee werd voorzien van een topgevel met venster. In 1653 werd de kerk vergroot, mogelijk door verlenging van de middelste dwarsbeuk. Na de sloop van de oude toren in 1843 verrees in 1868 de huidige toren met een decoratie van natuursteenblokken. Het interieur wordt gedekt door elkaar kruisende houten tongewelven met trekbalken, die bij de middenbeuk rusten op zuilen met rankenkapitelen. Aan de zuid- en de oostzijde bevindt zich een doorlopende galerij. Tot de inventaris behoren een preekstoel (derde kwart 17de eeuw) en een door H. Knipscheer gebouwd orgel (1868). De pastorie (Dorpsstraat 14) is een vroeg-19de-eeuws diep pand, verbouwd rond 1910. De Oud-Kath. kerk (Oosteinderweg 394), een neoclassicistische zaalkerk voorzien van een geveltoren met houten lantaarn en spits, werd gebouwd in 1860-'61. Achter de kerk ligt het enige Oud-Kath. kerkhof van Nederland. De pastorie (Oosteinderweg 392) is een blokvormig herenhuis. De Doopsgez. vermaning (Zijdstraat 53) bestaat uit blokvormige volumes en een hoofdgedeelte met hoog zadeldak. Deze in 1926 in zakelijkexpressionistische stijl gebouwde kerk is ontworpen door J.F. Staal. Hij ontwierp ook de kosterswoning (Zijdstraat 57-59). De R.K. kerk O.L. Vrouwe van de Berg Carmel (Stommeerweg 13), een zaalkerk met roosvenster en terzijde geplaatste zadeldaktoren, werd in 1931 gebouwd naar een traditionalistisch ontwerp van J.P.L. Hendriks. De interieurschilderingen zijn van G. van Geffen (1956). Het bijbehorende karmelietenklooster (Stommeerweg 15) is een drielaags gebouw met midden- en hoekrisalieten, gebouwd in 1920 met sobere expressionistische elementen naar plannen van P.J. Pieters. Verder is er de L-vormige R.K. lagere St.-Josephschool (Stommeerweg 11; circa 1930). Overige kerken. Uit 1933 dateert de met open klokkentoren uitgevoerde (Herv.) Oosterkerk (Oosteinderweg 269; 1933). J.F. Berghoef maakte de traditionalistische ontwerpen voor het L-vormige complex van de Chr. Geref. kerk De Bron (Lijnbaan 3-5; 1936), de (Geref.) Triomfatorkerk (bij Ophelialaan 245; 1956) en - met H. Klarenbeek - de (Herv.) Zuiderkerk (Hortensialaan ong.; 1953), een zaalkerk met forse dakruiter. Raadhuizen. Het voorm. raadhuis Dorpsstraat 9 werd in 1780 (jaartalankers) gebouwd met bordestrap en sierankers. Boven de deur hangt een wapensteen uit 1619 van een voorganger. In 1940 ontworpen door J.F. Berghoef en H. Klarenbeek, maar pas uitgevoerd in 1959-'62 is het huidige raadhuis Drie Kolommenplein 1. Dit gebouw in traditionalistische stijl bestaat uit een bouwdeel met raadzaal en een lagere kantoorvleugel. Scholen. Naar ontwerp van J.W. Luik kwam in 1925 de Floraschool (Oosteinderweg 317) tot stand, een tweelaags gebouw met gebroken schilddak en onderwijzerswoning. Rond 1935 gebouwd zijn de drieklassige openbare lagere school (1e J.C. Mensinglaan 29) en de Chr. lagere school (Ophelialaan 230). Ontworpen in functionalistische stijl door directeur gemeentewerken J.G. Wiebenga zijn de Naai- en Knipschool (Hadleystraat 55; 1929, {== afbeelding Aalsmeer, Oud Kath. kerk met pastorie==} {>>afbeelding<<} {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aalsmeer, U.L.O.-school (1993)==} {>>afbeelding<<} gerestaureerd 1989) en de voorm. U.L.O.-school (Schoolstraat 2-4; 1931, nu kinderdagverblijf). Beide hebben een betonskelet met bakstenen vulwanden, grote stalen vensters en ver overstekende platte daken. Woonhuizen. Een van de weinige resterende huizen van vóór de dorpsbrand van 1844 is het Schoutenhuis (Dorpsstraat 18), een eenlaags middenganghuis uit 1761. Uit de 19de eeuw dateren enkele kwekerswoningen in het buitengebied, zoals Uiterweg 15 (gesneden windveren), Uiterweg 25 {== afbeelding Aalsmeer, Kwekerswoning Pomona==} {>>afbeelding<<} en de houten woning Het Bree (Uiterweg 61). Overstekende dakvlakken met windveren hebben de kwekerswoning Pomona (Oosteinderweg 129; circa 1901) en de rond 1910 gebouwde kwekerswoningen Uiterweg 86 en 105, en Rozenoord (Aalsmeerderweg 201; met tegelversieringen). In kalkzandsteen uitgevoerd is Uiterweg 222 (circa 1910). Een expressionistisch ontwerp van M. de Klerk is de kwekerswoning Oosteinderweg 213 (1923) en van een expressionistische vormgeving voorzien zijn ook het woonhuis met erker van Van Cleeffkade 1 (1919) en de met riet gedekte villa Oosteinderweg 93. Eenvoudige zakelijk-expressionistische vormen vertonen Uiterweg 9, en de villa Dorpsstraat 98 (1930). Aan de Stommeerweg staan villa's als 't Witte Huis (Stommeerweg 18-20; 1913, ontwerp J. Munnink), het expressionistische notarishuis 't Kloosterhuis (Stommeerweg 35; 1930) en de zakelijk-expressionistische villa Stommeerweg 33. Veel ontwerpen zijn gemaakt door J.F. Berghoef, zoals die voor de kwekerswoningen Oosteinderweg 23 en 140 en de bloemistenwoning Uiterweg 207 (1926). In traditionalistische vormen ontwierp hij Hortensialaan 14-16, Sportlaan 18-20, Stommeerweg 46 (1926) en Stommeerweg 48, deels met hout bekleed Stommeerweg 45-47 (1930), Hornweg 101, Oosteinderweg 234, Dorpsstraat 83 (circa 1940) en het doktershuis De Reu (Stommeerweg 22; 1940). Uit 1948 dateert Oosteinderweg 330, dat Berghoef ontwierp voor de directeur van de bloemenveiling. Zakelijk-expressionistische vormen vertonen de geschakelde woningen Ophelialaan 9-19 (circa 1935), evenals de met gepleisterde bovenverdieping en sterk overstekende dakranden uitgevoerde huizen aan de Hortensialaan-Ophelialaan. Opmerkelijk is het voor J. Wentzel in 1931 gebouwde woonhuis Wentzel (Ophelialaan 70), een functionalistisch ontwerp van J.G. Wiebenga. In dezelfde trant, maar dan in moderne houtskeletbouw en met tegengesteld geplaatste lessenaarsdaken, kwam in 1924-'25 de villa De Populier (Stommeerkade 64) tot stand naar plannen van {== afbeelding Aalsmeer, Woonhuis Oosteinderweg 213==} {>>afbeelding<<} {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} J. Duiker en B. Bijvoet voor A. Suermondt. Gemeentearchitect W. Gijzen ontwierp verschillende arbeiderscomplexen, zoals de woningen Wilgenlaan 1-27, 4-28 (circa 1935). Winkels. Het woon- en winkelpand Zijdstraat 24 (circa 1905) is voorzien van een serre-achtige uitbouw. Uitgevoerd in jugendstil-vormen met een halfronde etalage is de voorm. slagerij Zijdstraat 68 (1914, J.W. Luik). Een gevel in dezelfde stijl met dakkapellen in chaletstijl heeft de voorm. winkel van ‘C. Koudijs-Manufacturen’ Dorpsstraat 4. Een aardige pui bezit Kanaalstraat 51 (circa 1915). De voorm. bakkerij Spaargaren, Zijdstraat 62 (1926, K. van Dam), heeft expressionistische vormen en een winkelpui met art déco-details. Horeca. Het met riet gedekte L-vormige pand Dorpsstraat 93, dat volgens datering stamt uit 1698, dient nu als restaurant. Het restaurant Wapen van Aalsmeer (Dorpsstraat 15) heeft aan de voorzijde een houten veranda uit circa 1920. Het clubgebouw van de zeilvereniging ‘Nieuwe Meer’ (Stommeerweg 2) werd in 1926 gebouwd in zakelijk-expressionistische stijl naar plannen van D. Greiner. Het voorm. badhuis (Ophelialaan 68), nu Groene Kruisgebouw, werd rond 1938 in traditionalistische vormen opgetrokken. Boerderijen. Voorbeelden van houten langhuisboerderijen met gesneden windveren en een makelaar zijn Uiterweg 183 (circa 1840) en Uiterweg 28-30 (circa 1850). De laatste heeft een bakstenen pui, evenals Uiterweg 34 en 174. Een bakstenen voorhuis met houten voorschot bezitten de langhuisboerderijen Uiterweg 32, en 228 en de arbeiderswoning Uiterweg 142-144, alle uit de tweede helft van de 19de eeuw. Windmolens. Een achtkantige stellingmolen met een met riet gedekte bovenbouw en kap is de korenmolen ‘De Leeuw’ (Zijdstraat 30). Deze 18de-eeuwse molen werd in 1863 overgebracht van het Molenpad en geplaatst op een gemetselde onderbouw (gerestaureerd 1994-'95). De Stommeermolen (Stommeerkade 100), een achtkantige bovenkruier uit 1742, is afkomstig uit Leimuiden en is in 1920 in Aalsmeer herbouwd ter plaatse van een in 1919 verbrande molen. Deze poldermolen verzorgt de ontwatering van de Stommeerpolder. Ten noordoosten van Aalsmeer staat de achtkantige grondzeiler De Zwarte Ruiter (Mr. Jac. Takkade 10), een in 1866 tot korenmolen verbouwde poldermolen uit 1777-'78. Kwekerijkassen. Van de voorm. kassencomplexen resteren nog enkele hoge gemetselde schoorstenen, zoals die achter de kwekerswoning Oosteinderweg 53, voorzien van decoraties in witte steen (circa 1890), en die achter de huizen Stommeerkade 12-14 (circa 1935) van de firma ‘De Ridder’ (Den Haag). Het kantoor van handelskwekerij ‘Hilverda’ (Stommeerweg 4) is een dwars pand met een langgerekt bedrijfsgedeelte aan de achterzijde. Het werd in 1913 gebouwd naar een jugendstil-ontwerp met chaletstijl-elementen van J.W. Luik. Veilinggebouwen. Het oudste veilingpand is Marktstraat 19, gebouwd in 1912 naar ontwerp van J.W. Luik voor de Coöperatieve Aalsmeerse Veiling. Het bleef in functie tot 1928 (sinds 1932 café-restaurant en na 1986 deels ook bibliotheek). In expressionistische stijl ontwierp M. de Klerk de {== afbeelding Aalsmeer, Centrale Aalsmeerse Veiling (1993)==} {>>afbeelding<<} in 1921-'22 tot stand gekomen voorm. bloemenveiling Bloemenlust (Oosteinderweg 247) van de Coöperatieve Veilingvereniging. In de top toont een bakstenen tableau een bloemenschuit (met opschrift). Aan de achterzijde verrees in 1929 een tweede veilinghal en in 1950 kreeg het hoofdgebouw zijvleugels. De in 1928 in gebruik genomen voorm. Centrale Aalsmeerse Veiling (Van Cleeffkade 15) is een tweebeukig gebouw met dienstwoning en ranke toren, uitgevoerd in zakelijk-expressionistische stijl naar plannen van J.F. Staal. In 1932 volgde al een eerste uitbreiding. Voor de naoorlogse uitbreidingen maakten J.F. Berghoek en H. Klarenbeek de plannen. Na de samenvoeging van twee veilingen ontstond een nieuwbouwcomplex aan de Legmeerdijk (1975). Het oude complex, inclusief de bedrijfshallen met sheddaken (Weteringstraat), dient nu als ‘Event Centre’ en TV-studio. Het voorm. station (Stommeerweg 1), een tweelaags gebouw met lagere aanbouwen en afzonderlijk toiletgebouw, werd in 1911-'12 gebouwd naar een ontwerp in Nieuw Historiserende stijl van J.G. Wattjes voor de Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappij. Het tegeltableau met stationsnaam is van de firma Westraven. Het gebouw diende als kopstation voor de drie hier samenkomende spoorlijnen uit Haarlem (1912 tot {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} 1936), Uithoorn (1914 tot 1935) en Amsterdam-Willemspark (1915 tot 1950). Ook behouden bleven de halteplaatsen ‘Oosteinde’ (Aalsmeerderweg 208) en ‘Legmeerdijk’ (Legmeerdijk 326). De watertoren (Kudelstaartseweg 16) verrees in 1927-'28 naar een expressionistisch ontwerp met art déco-elementen van H. Sangster. De met baksteen beklede toren heeft twee betonnen vlakbodemreservoirs en een koepelvormig koperen dak. Een hoog zadeldak heeft de bijbehorende dienstwoning (Kudestaartseweg 14; circa 1930). Begraafplaatsen. Het in 1875 in gebruik genomen Boomkwekerskerkhof (bij Stommeerweg 13) bevat veel graven van Aalsmeerse notabelen en is in 1970 gesloten. Rond 1925 verhoogd aangelegd is de Alg. begraafplaats (bij Ophelialaan 232) met jongere dienstwoning (1937). Het voorm. fort bij Aalsmeer (Aalsmeerderdijk ong.) is een omgracht fort van de Stelling van Amsterdam, aangelegd ter verdediging van een acces (Haarlemmermeerringvaart). Het in 1893-'95 opgeworpen aardwerk kreeg in 1904 een langgerekt bomvrij hoofd- en voorgebouw (met observatiekoepel), geflankeerd door afzonderlijke hefkoepels. Bij dit aan het eind van de dwars door de Haarlemmermeer lopende Geniedijk gelegen fort ligt een nevenbatterij. Gemalen. Aan de Haarlemmermeerringvaart staat ten noordoosten van Aalsmeer de romp van een zeer grote voorm. vijzelmolen (Mr. Jac. Takkade 15) uit 1857, die in 1882 werd gesloopt op de achtzijdige bakstenen onderbouw na. Nabij Oosteinde ligt het gemaal van de Oosteinderpolder (Machineweg 1), gebouwd in 1935 naar plannen van M. Steenis en J. van den Boogaert ter vervanging van een stoomgemaal. Daarvan resteert de machinistenwoning ‘'t Polderhuis’ (Machineweg 2) uit 1865. Rozenburg. Dit gehucht ten noorden van Aalsmeer ontstond na 1852 in de Haarlemmermeerpolder. Interessante boerderijen zijn de kop-rompboerderij ‘Tienhoven’ (Aalsmeerderweg 512; 1871) en de langhuisboerderij ‘Nooitgedacht’ (Ten Pol 3; circa 1880). De voorm. halteplaats (Aalsmeerderweg 505-507) van de Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappij aan de lijn Aalsmeer-Haarlem is een dwars pand uit 1912 met verhoogd middengedeelte. De voorgevel is later gepleisterd. In 1926 bouwde men naar een expressionistisch ontwerp van A. Ingwersen de Geref. kerk (Aalsmeerderweg 463), een kruiskerk met portaal, aangebouwde consistorie, hoge zadeldaken en een dakruiter. Abbekerk (gemeente Noorder-Koggenland) Dorp, ontstaan in de 11de eeuw als veenontginning. De kerk wordt in 1395 voor het eerst vermeld. Abbekerk werd het centrum van het plattelandsgebied dat als ‘Stede Abbekerk’ (Abbekerk, Twisk, Midwoud en Lambertschaag) in 1414 - louter bestuurstechnische - stadsrechten kreeg. Het lintdorp is na de Tweede Wereldoorlog ter hoogte van de kerk uitgebreid. De Herv. kerk (Dorpsstraat 42) is een eenbeukige kerk met een vijfzijdig gesloten koor en een toren van drie geledingen met balustrade en achtzijdige bakstenen spits. Het schip werd rond 1500 uit hergebruikt materiaal opgetrokken en vermoedelijk na schade in 1517 verhoogd. Uit het tweede kwart van de 16de eeuw dateert het koor. De toren verrees in 1656 (gevelsteen) en bevat een door Claude Fremy gegoten klok (1684). De bakstenen spits heeft men in 1859 vernieuwd. Bij een restauratie in 1949-'52 (D. Fledderus) is de toren ontpleisterd en de kerk opnieuw bepleisterd. Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf - vernieuwd in 1698 en 1756 (koor) - met trekbalken op omtimmerde korbeelstellen. Tot de inventaris behoren een herenbank (1728) en een door H. Knipscheer gebouwd orgel (1865). Tegen de buitenmuur hangt een door Van Emden gemaakte barometer (1878). Rond 1880 verrees op het kerkhof een neoclassicistische consistoriekamer met zondagsschool (Dorpsstraat 40). Op het kerkhof staat onder meer een stèle met gebroken fronton voor burgemeester J. Zijp († 1897). Het voorm. raadhuis (Dorpsstraat 48) is een tweelaags diep pand uit 1585 met houten voorschot. Bij een verbouwing in 1759 (sluitsteen) van dit ‘Regthyts der Steede Abbekerk’ heeft men de begane grond tot cachot verbouwd. Ook verbouwde men toen de bovengelegen schepenkamer. Daarna volgden een verbouwing in 1830 (gevelsteen) en een restauratie in 1979-'81. De openbare lagere school (Dorpsstraat 11) is een drieklassige gangschool uit 1880 (verbouwd circa 1920) met aangebouwde onderwijzerswoning (Dorpsstraat 13). Woonhuizen. Rond 1850 verrees het diepe huis Dorpsstraat 85 met houten voorgevel. De vrijstaande eclectische {== afbeelding Abbekerk, Boerderij Dorpsstraat 37==} {>>afbeelding<<} {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Abbenes, Boerderij Andreashoeve en Naai-, Knip en Breischool==} {>>afbeelding<<} dokterswoning Dorpsstraat 62 met gepleisterd middenrisaliet en hoekpilasters dateert van 1875, evenals het bijbehorende koetshuis. Boerderijen. De rond 1800 opgetrokken stolpboerderij Dorpsstraat 69 heeft een asymmetrisch woongedeelte met houten voorschot. Vergelijkbaar hiermee zijn de stolpboerderijen Zuideinde 51 (circa 1800) en Dorpsstraat 37 (1806) met terugliggende inrijdeur aan de voorzijde. De mogelijk 18de-eeuwse stolpboerderij Dorpsstraat 16 heeft een met Oegstgeester pannen gedekte spiegel (circa 1875). Uit circa 1880 dateert de stolpboerderij Dorpsstraat 97 met hoger opgetrokken middenrisaliet. Vergelijkbaar hiermee, maar eenvoudiger uitgevoerd, is het stolpvormige woonhuis Zuideinde 6 (circa 1880), gebouwd voor een mogelijk uit 1840 daterende stolpschuur. Abbenes (gemeente Haarlemmermeer) Dorp in de Haarlemmermeerpolder, ontstaan kort na 1852 langs de Hoofdvaart bij een brug (Dr. Heyebrug). Na de Tweede Wereldoorlog heeft aan de noordzijde een bescheiden uitbreiding plaatsgevonden. De Herv. kerk (Hoofdweg-Oostzijde 1764) is een sobere neoclassicistische zaalkerk uit 1868 met houten geveltoren en aangebouwde consistoriekamer. Op de Alg. begraafplaats (bij Dr. Heyelaan 80) voert een laantje naar het graf van de dichter en filantroop dr. J.P. Heye († 1876). Het grafmonument heeft de vorm van een natuurstenen cippus met doodssymbolen en bekronende acroteriën. Boerderijen. Uit 1864 dateert de langhuisboerderij Andreashoeve (Hoofdweg-Westzijde 1741) met naastgelegen zomerhuis. De dakruiter houdt verband met de vroegere nevenfunctie als naai-, knip- en breischool (Cornelia Sophiaschool). Andere langhuisboerderijen met neorenaissance-kenmerken in de omgeving van Abbenes zijn Kaagweg 107 (circa 1900), Kaagweg 133-135 (1903) en de Antjeshoeve (Kaagweg 153; circa 1900). Kenmerkend zijn de boerderijen met achter het woongedeelte een hogere en bredere schuur (zijlangsdeel). De woonhuisgevels zijn vaak gedecoreerd met banden en siermetselwerk; de dakranden hebben windveren en makelaars. Voorbeelden hiervan zijn Kaagweg 17 (circa 1890), de Meerhof (Hoofdweg-Westzijde 1695; 1893), Hoofdweg-Westzijde 1544 (circa 1900) en de Korenbloem (Huigsloterdijk 328; 1918). Een afgewolfd dak heeft de boerderij Vredeburg (Huigsloterdijk 169; 1913). Het rond 1935 met binnenhof opgezette boerderijcomplex Vondel's Landleeuw (Hoofdweg-Oostzijde 1666) bestaat uit een woonhuis met staartstuk (stallen), een landbouwen een wagenschuur. {== afbeelding Aerdenhout, (Herv.) Adventskerk==} {>>afbeelding<<} Aerdenhout (gemeente Bloemendaal) Dorp, ontstaan in het binnenduingebied van de Kennemerduinen. Tot de aanleg van de tramverbinding Haarlem-Zandvoort (1899) bestond het vrijwel geheel uit 17de- en 18de-eeuwse buitenplaatsen. Als eerste villawijk werd het Aerdenhoutpark (1899) ingericht, gevolgd door de villaparken Koeduin (1908) en Oosterduin (1912). Ten westen van Aerdenhout kwamen de villawijken Klein Bentveld (1907), Groot Bentveld en Naaldenveld (beide 1928) tot ontwikkeling en aan de oostzijde van het dorp de middenstandswijken Rijnegom en Boekenrode (beide 1924). In 1928 kreeg het een station aan de spoorlijn Haarlem-Leiden. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Aerdenhout zich verder ontwikkeld als forensendorp. Kerken. Een houten geveltopbetimmering heeft de kerkzaal met woning van het Vrijz. Samenwerkingverband (O. Mendliklaan 5; 1924, A.P. Smits). De moderne (Herv.) Adventskerk (Leeuwerikenlaan 7; 1958, K.L. Sijmons) is uitgevoerd met betonskelet en betonnen schaaldaken. De op de modulor van Le Corbusier gebaseerde gevel heeft een vulling van glas en gesausde baksteen. Terzijde staat een betonnen klokkentoren bij de hoofdingang en de ontvangsten vergaderruimte. Scholen. In 1924 gebouwd naar ontwerp van A.P. Smits is de openbare {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aerdenhout, Antoniusschool==} {>>afbeelding<<} lagere school Bentveldsduinweg 22, een L-vormig expressionistisch schoolgebouw met ronde traptoren (uitgebreid 1985, H. Hertzberger). Een vlindervormige plattegrond heeft de openbare lagere Vondelschool (J. van Stolberglaan 25; 1931, H.W. van Kempen). De vierklassige Chr. lagere T.H. van Eeghenschool (Van Lennepweg 2; circa 1930) is uitgevoerd in zakelijk-expressionistische stijl. Ontworpen in kubistisch-expressionistische stijl en voorzien van stalen ramen is de R.K. lagere Antoniusschool (Teding van Berkhoutlaan 20; 1932-'33, M.J. van Engelen). Deze forse L-vormige school heeft een aangebouwd gymnastieklokaal en een opvallend tweelaags hoekvolume. Boven de hier overhoeks geplaatste hoofdingang bevinden zich een betonnen luifel en een hoekvensterpartij van het trappenhuis. Boekenroode (Boekenroodeweg 9). Deze van oorsprong 17de-eeuwse buitenplaats werd kort na 1920 in gebruik genomen als klooster ‘Alverna’. Het tweelaagse huis in Lodewijk XVI-stijl dateert uit 1789 en heeft een ingangsomlijsting met ionische pilasters. In 1907 heeft men het huis vergroot in Nieuw Historiserende vormen en aan beide zijden versierd met natuurstenen ornamenten. Kort na 1920 verrees een langgerekte achtervleugel in neoclassicistische stijl. De laat-18de-eeuwse parkaanleg in vroege landschapsstijl is mogelijk ontworpen door Johan Georg Michael en bevat een neoclassicistische vierkante houten theekoepel (circa 1790) met corinthische zuilen en pilasters. Uit 1908 dateert de portierswoning (Boekenroodeweg 43), ontworpen in historiserende vormen door J.B. Sluiter (vergroot 1928). Recent is op het terrein een modern zorgcomplex ingericht. Villa's en landhuizen. Karakteristieke voorbeelden van rond 1900 gebouwde villa's zijn 't Haspel (Schulpweg 14; 1898, D.E.L. van den Arend en J.A.G. van der Steur) en de notarisvilla N. Beetslaan 8 (1899, D.E.L. van den Arend) - beide gepleisterd en voorzien van siervakwerk-details - en verder De Viersprong (Zandvoorterweg 62; circa 1905). Een opvallende uitgemetselde schoorsteen en gevelsteen hebben de villa's Krop (M. Bauerlaan 15; 1899, J. Stuyt) en De Distel (Oosterduinweg 254; 1902, J. Stuyt en J.Th.J. Cuypers). De wit gepleisterde villa Sonnevanck (Bentveltsduinweg 2; 1903, J. London) heeft een vlinderplattegrond met twee ronde traptorens aan weerszijden van de ingang. De villa Rockaertsduijn (Aerdenhoutsduinweg 13; 1902, W.C. Bauer) werd gebouwd als atelierwoning voor schilder G.H. Breitner. In de tuin staat een houten schildershuisje. Grotendeel in hout uitgevoerd is villa De Merel (M. Bauerlaan 5; 1901). Voorbeelden van gepleisterde villa's zijn Eikenrode (Aerdenhoutsduinweg 1; circa 1905, J.P. Slot) en De Schulp (Aerdenhoutsduinweg 23; 1905; J. London) - beide met trapgevel en hoektorentje - en verder Aerdenhoutsduinweg 24 (1906) {== afbeelding Aerdenhout, Buitenplaats Boekenroode (1983)==} {>>afbeelding<<} met jugendstil-details. Fors van omvang is het wit gesausde landhuis Westerduin (Koeduinweg 2; 1905, J. Wolbers) met twee erkers en een veelhoekige traptoren. Van het in 1907-'12 voor J.C. Bunge naar plannen van A. Lundberg gebouwde buitenhuis Kareol (gesloopt 1979) zijn de voorm. portierswoning en tuinmanswoning (Van Lennepweg 14 en 20; A. Lundberg) behouden. Ook resteert een gedeelte van de in die tijd aangelegde tuin in nieuw-architectonische tuinstijl (M. Läuger). Ontworpen in ‘Um 1800’-stijl is het blokvormige landhuis De Hazelaar (Aerdenhoutsduinweg 2-4; 1909, J. Stuyt en J.Th.J. Cuypers; verbouwd 1955, G.A.M. Looman). Vergelijkbaar is het huis Schulpweg 10 (1915, A. de Maaker). Op de Lodewijkstijlen geïnspireerd is het ontwerp in Nieuw Historiserende stijl van het landhuis De Nyenberg (Boekenroodeweg 6; 1912, A. de Maaker). Dit voor baron {== afbeelding Aerdenhout, Landhuis De Kroft==} {>>afbeelding<<} {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} A. van Dedem gebouwde huis heeft een driezijdig uitgebouwde tuinkamer. In de tuin staat een folly in de vorm van een ruïne. Vergelijkbaar geïnspireerd zijn de ontwerpen voor de landhuizen De Heerd (Bentveldsweg 146; 1920, A. de Maaker) met bijbehorend koetshuis, en De Relle (Boekenroodeweg 4; 1921 A.P. Smits). Ook de woning annex werkplaats Oscar Mendliklaan 1 (1916, J.B. Sluiter) is vergelijkbaar in stijl. De invloed van het werk van F. Lloyd Wright vertonen de herenhuizen J. van Stolberglaan 10 (1920, W.J. Pieterse en C.B. Posthumus Meyjes jr.) en Duinsathe (Koeduinweg 6; circa 1920). Beide zijn voorzien van een gedrukt schilddak met groot overstek en een uitgebouwd ingangsportaal. Geïnspireerd op het werk van vooral R.N. Shaw en E.L. Lutyens zijn de door A.P. Smits met rieten dak, siermetselwerk en glas-in-loodramen ontworpen landhuizen De Kroft (Burg. Den Texlaan 15; 1917-'18; bestemd voor eigen gebruik als woon- en werkruimte), Eikengaerde (Burg. Den Texlaan 17; 1917) en Burg. Den Texlaan 10 (1924), en de villa Kismet (J. van Stolberglaan 12; 1919). In hout uitgevoerd zijn het voor J.W. Spalteholz met ronde stammetjes gebouwde landhuis mr. H. Enschedéweg 5 (1922, R. Riemerschmid), het door houtbouwfirma De Nemico uit Zeist gebouwde L-vormige landhuis 't Holthuus (Van Vollenhovenlaan 16a; 1921) en het deels houten landhuis De Stove (mr. H. Enschedéweg 8; 1919-'20, H.A.J. Baanders). In het laatste grote villagebied dat in exploitatie werd genomen, liggen op zeer ruime kavels het landhuis De Beukenhoeve (Leeuwerikenlaan 9; 1929-'30, F.A. Warners) - met een op de traditionele boerderijbouw geïnspireerde bouwstijl - en het landhuis Blauwduin (Zwaluwenweg 1; circa 1930) met pseudovakwerk, houten geveltopbetimmeringen en een rieten dak. In functionalistische stijl uitgevoerd is het woonhuis Looyen (Zwarteweg 5; 1948-'50, B. Bijvoet en G.H.M. Holt). Het woningbouwcomplex Juliana van Stolberglaan 5-23 kwam in 1922 tot stand voor de woningbouwvereniging Bloemendaal naar een traditionalistisch ontwerp van J. Mulder en J.A. van Asdonk. De voorm. herberg annex tolhuis ‘De Haringbuys’ (Zandvoorterweg 77), ook wel ‘Het Claverbladt’ genoemd, is een van oorsprong 17de-eeuws gebouw met tuitgevels en kruiskozijnen met luiken. Boerderijen. De wit gepleisterde L-vormige boerderij Duin en Vaart (Boekenroodeweg 35) stamt uit circa 1700 en heeft een breed, deels onderkelderd, woonhuis met een haaks uitgebouwd stalgedeelte. Uit de 18de eeuw stamt de met riet gedekte langhuisboerderij Bosch en Landzicht (Boekenroodeweg 1-3) met hoge topgevel en een kelder met opkamer. Het voorm. jachthuis op het Koekoeksduin (Vogelenzangseweg 3), gelegen ten zuiden van Aerdenhout, is een in oorsprong 17de-eeuws gebouwtje met hoog overwelfd souterrain, een overwelfde verdieping en een zadeldak tussen topgevels (gerestaureerd 1939). Bentveld (gemeente Bloemendaal/Zandvoort). Deze wijk ten westen van Aerdenhout is tot stand gekomen op de vanaf 1907 opgedeelde buitenplaats Klein Bentveld en vanaf 1928 op de buitenplaats Groot Bentveld. De buitenplaats Groot Bentveld (Groot Bentveld 1) ontstond bij een laat-16de-eeuwse boerderij. Het tweebeukige en tweelaagse buitenhuis met overwelfde kelder en opkamer stamt uit circa 1625 en werd rond 1650 uitgebreid met een keuken (noordzijde). Het oostelijke gedeelte van het hoofdhuis kreeg rond 1740 een verdieping. Achter het huis staan twee eenlaagse vleugels aan weerszijden van een plaats. De in de kern uit circa 1700 daterende noordvleugel werd bij een verbouwing in 1740 met een tussenlid aan het hoofdgebouw verbonden. Toen verrees ook de zuidvleugel ter plaatse van de oude boerderij. Rond 1800 zijn aan beide vleugels aanbouwen toegevoegd. Het omringende park werd in 18de eeuw gewijzigd. Bij de Merellaan, de oorspronkelijke oprijlaan, staat een toegangshek met smeedijzeren hekwerk (1713). Op de opgesplitste buitenplaats Klein Bentveld (Bentveldsweg 142) liet C.J. van Tienhoven in 1923 het huidige landhuis met pronkrisaliet in Nieuw Historiserende stijl bouwen naar ontwerp van A. de Maaker. De uit circa 1740 daterende achtzijdige theekoepel op het terrein (bij Zwarteweg 4) komt van de voorm. buitenplaats ‘Bosch en Hoven’ te Heemstede (geplaatst 1927). Verder zijn er een koetshuis met paardenstalling (Zwarteweg 2; 1887), een toegangshek met daarnaast het voorm. jachthuis (Bentveldsweg 144; verbouwd en uitgebreid 1910) en ten slotte een portierswoning (Bentveldsweg 136; 1923, A. de Maaker). Van na de opdeling dateert ook het in landhuisstijl uitgevoerde landhuis (Zwarteweg 4; 1937, F. den Tex). Tot de overige bebouwing van Bentveld behoort de wit gepleisterde voorm. duinboerderij Sparrenlaan 1-3, gebouwd begin 18de eeuw en rond 1800 voorzien van een aangebouwd zomer- of bakhuis. Interessante woonhuizen zijn het met mansardedak uitgevoerde houten huis ‘Lommerhoeve’ (Sparrenlaan 27; 1881) en de door J.A.G. van der Steur ontworpen landhuizen ‘Berkhoeve’ (Langelaan 11; circa 1900) en Pentislaan 1 (1905) met opvallende verdiepingserker. Verder zijn er nog het door K.P.C. de Bazel voor beeldhouwer F.B. Roorda ontworpen landhuis ‘Elsduin’ (Zuidlaan 5; 1908) en het in Nieuw Historiserende stijl door J. London ontworpen landhuis ‘Bosch en Land’, (Langelaan 1; circa 1905) met klokgevel en hoektorentje. In expressionistische stijl en met siermetselwerk uitgevoerd zijn de voor J. Visser jr. gebouwde atelierwoning ‘De Bremhaag’ (Zandvoortselaan 309; 1918, J.A. Visser) en het met riet gedekte landhuis ‘Marja’ (Langelaan 3; circa 1920). De R.K. St.-Antonius van Paduakerk (Sparrenlaan 9) werd in 1921-'22 gebouwd als noodkerk naar plannen van J.Th.J. en P. Cuypers. Deze deels in hout uitgevoerde eenvoudige zaalkerk in zakelijk-expressionistische stijl heeft inwendig houten gewelven met schilderingen van de kunstenaars Scheers, I. Gyernek en Jos. Lelyveld. Het beeldhouwwerk is van M. Andriessen en J. Verdonk. Akersloot (gemeente Castricum) Dorp, ontstaan als geestnederzetting in de 11de eeuw op de noordpunt van een strandwal bij de overgang met het nattere veengebied. Het dorp werd in 1573 grotendeels verwoest door terugtrek- {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} kende Spaanse troepen. De bebouwing concentreerde zich rondom de Herv. kerk en bij de R.K. kerk aan de zijde van het Alkmaardermeer. Door toename van de recreatie is Akersloot na de Tweede Wereldoorlog gegroeid en aan de westzijde uitgebreid. De Herv. kerk (Dielofslaantje 4), een gepleisterd zaalgebouw met rondboogvensters, kwam in 1836 tot stand ter vervanging van een laat-gotische kruiskerk. In de houten geveltoren hangt een door Henricus Both gegoten klok (1596). De consistoriekamer aan de oostzijde is rond 1880 toegevoegd. De kerk bevat een grotendeels 17de-eeuwse zerkenvloer, een 17de-eeuws doophek en een in 1802 door A. Meere gebouwd orgel, dat in 1877 is overgebracht uit de Oud-Kath. kerk van Egmond aan Zee (gerestaureerd 2001). De R.K. St.-Jacobus de Meerderekerk (bij Kerklaan 37) is een moderne kerk met vrijstaande klokkentoren en pastorie, gebouwd in 1971-'72 naar plannen van N. Bruyn ter vervanging van een in 1968 gesloopte kerk uit 1867. Daarvan zijn de ramen en fragmenten van de communiebank behouden, en aan de Julianaweg ligt het oude kerkhof (Jacobushof) met baarhuisje en een kleine kapel met Piëtabeeld. De R.K. lagere St.-Jacobschool (Kerklaan 11), gesticht in 1889 en vernieuwd in 1923, is een drieklassig schoolgebouw met inpandig ingangsportaal. De voorm. onderwijzerswoning (Kerklaan 15) met neoclassicistische detaillering dateert uit circa 1890 en de nieuwe onderwijzerswoning (Kerklaan 13) uit circa 1925. Woonhuizen. Het diepe huis Buurtweg 15 heeft een 19de-eeuwse tuitgevel en een 17de-eeuws houtskelet. Rond 1870 gebouwd is het eclectische middenganghuis Buurtweg 17 met gepleisterde middenrisaliet. De dubbele arbeiderswoning Julianaweg 12-14, met inpandig portiek en gesneden windveren, dateert van circa 1900 en uit die tijd zijn ook de voorm. bakkerij met woonhuis Buurtweg 7 en de rentenierswoning Kerklaan 39 (1903). De villa Landzicht (Raadhuisweg 30; circa 1910) heeft opvallende drielichtsvensters. Boerderijen. Voorbeelden van {== afbeelding Akersloot, Torentrafohuisje==} {>>afbeelding<<} stolpboerderijen zijn de met geblokte hoeklisenen uitgevoerde Maria Hoeve (Sluisweg 11; 1883) en de boerderij Koningsweg 76 (circa 1885) met neorenaissance-details en pilasters. Windmolens. Een met riet gedekte achtkantige grondzeiler is de uit 1589 daterende Noordermolen (Hoogegeest 47). Deze bemaalde samen met de Zuidermolen - nu gemaal Limmen (Uitgeest) - de Groot-Limmenpolder. Van hetzelfde type is de in 2003-'04 herbouwde korenmolen De Oude Knegt (Pontweg Noord ong.). Het torentrafohuisje (Sluisweg 1) met zadeldak verrees in 1919 naar een ontwerp van J.B. van Loghem voor het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf van Noord-Holland (P.E.N.). De Woude. Gehucht ten oosten van Akersloot aan de oostzijde van het Alkmaardermeer aan de Markervaart. De kleine Herv. kerk ‘De Kemphaan’ (Zuidlaan ong.), een eenvoudig houten gebouw met klokkentoren, is in 2002 herbouwd op initiatief van de bewoners van De Woude. Het in 1870 (gevelsteen) opgetrokken houten gemaal ‘Ons Genoegen’ (Dijk 3) is tot 1985 in gebruik geweest. Uit 1881 dateren de sluis met puntdeuren (vernieuwd 1982) en sluiswachterswoning (Dijk 1). Alkmaar Stad, ontstaan aan de noordoostelijke rand van een strandwal op de overgang naar klei- en veengronden nabij de getijdekreek de Rekere. In de 10de eeuw kwam op de hogere geestgrond een agrarische nederzetting tot ontwikkeling (omgeving Kerkplein, de Geest). Deze nederzetting groeide in de 12de eeuw uit tot een handelscentrum. Wegens de strategische ligging in het grensgebied van Kennemerland en West-Friesland kreeg Alkmaar in 1254 stadsrechten van graaf Willem II, die aan de oostzijde de (verdwenen) dwangburcht Torenburg stichtte. Waarschijnlijk is de Kooltuin, de moestuin van het voorm. kasteel, daar een overblijfsel van. In de 12de eeuw begon men met de aanleg van dijken tegen het opdringende water, eerst aan de oostzijde van de Rekere, later aan de westzijde gevolgd door de dijk naar Bergen (voltooid 1212). De Langestraat en de Houttil liggen op deze dijk en daardoor hoger dan de omliggende straten. Langs deze dijk ontwikkelde zich al spoedig een handelsplaats met aan de oostzijde de oude aanlegplaats (Mient). De parallel aan de Langestraat lopende oudste grachten (Heul/Laat en Nieuwesloot) zijn in de 19de eeuw gedempt. Een eerste stadsuitbreiding vond plaats rond 1275 ten oosten van de Houttil, tot ongeveer halverwege het huidige waaggebouw. Vanaf het derde kwart van de 14de eeuw volgde stadsuitbreiding naar drie zijden. Aan de noordzijde werd het gebied tussen Kanaalkade en Langestraat opgehoogd en werden de stadmuren doorgetrokken tot aan de Kooltuin. Ook aan de zuidkant vond een ophoging plaats. Vanaf eind 15de eeuw volgde uitbreiding naar het oosten door aanplemping in de Voormeer, na 1470 resulterend in een grachtenwijk met het Luttik Oudorp en het Verdronkenoord als hoofdstructuur. Dit proces stopte met het brood- en kaasoproer (1491-'92), waarna Alkmaar tijdelijk zijn stadsrechten verloor en de stadsmuur werd geslecht. Na een plundering door Gelders-Friese troepen (Zwarte Hoop) in 1517 kreeg Alkmaar een nieuwe ommuring (1524-'38) met de Bierkade als oostgrens en de Oudegracht als zuidelijke begrenzing. Nog vóór 1573 volgde een verdere vergroting naar het zuiden. Na de val van Haarlem (12 juli 1573) werden in Alkmaar snel nieuwe verdedigingswerken opgeworpen. Daarmee kon men de {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, Binnenstad vanuit het westen==} {>>afbeelding<<} Spaanse belegering (21 augustus - 8 oktober) doorstaan, wat een keerpunt betekende in de Opstand: na de inundatie van de omringende gebieden begon op 8 oktober 1573 in Alkmaar de Victorie. In 1595 kwam de ruimere omwalling gereed, waarbinnen aan de westzijde ook de Geest en de Molenbuurt gebracht waren en aan de oostzijde de nieuwe aangeplempte eilanden in de Voormeer. In het zuidoosten ligt het zoutketengebied, Zandersbuurt en Schelphoek, in het noordoosten het Heiligland en het Hondsbosch (en vanaf 1607, als laatste aangeplempt, het Veneetse Eiland). Mede door de inpoldering van de Schermer (1634) werd Alkmaar een regionaal centrum voor de handel in agrarische producten, vooral kaas. De kapel van het voorm. H. Geesthuis werd daartoe tot waag omgebouwd en in fasen volgde de aanleg van de Kaasmarkt. Verder was Alkmaar de voorzittende stad van het Noorderkwartier. Eind 18de eeuw speelde Alkmaar als garnizoensplaats een rol in de Overeenkomst van Alkmaar (1799), die een einde maakte aan een invasie door Engelsen en Russen. Een nieuwe bloei volgde met de aanleg van het Noordhollands Kanaal (1819-'24), dat op verzoek van de stad door het oostelijke havengebied werd gegraven en verder de noordelijke vestinggracht volgde. Die gracht werd hiervoor deels vergraven. Langs de Kanaalkade verrezen vanaf circa 1880 diverse bedrijfsgebouwen. Op korte afstand ten noordwesten van de binnenstad kwam in 1865 het station gereed aan de spoorlijn Amsterdam-Den Helder. In de binnenstad dempte men enkele grachten (Laat, Heul, Baansloot en Nieuwesloot) en aan de zuidzijde ontstond in 1873 op basis van een stedenbouwkundig plan van L.P. Zocher een landschappelijk villapark (Kennemerpark) ter plaatse van de vergraven vestingwerken en de daaraangrenzende 16de-eeuwse lijnbanen. De aanvankelijk door verdichting van de bestaande bebouwing binnen de singels opgevangen bevolkingsgroei resulteerde pas na circa 1890 in nieuwe wijken buiten de singels. Als eerste werd vanaf 1894 de Spoorbuurt verwezenlijkt tussen het station en de oude stad. De bouw van de Emmabrug (1894) vormde het begin van een zuidelijke uitbreiding. Tuinarchitect L.A. Springer ontwierp aan de westzijde rond een groot driehoekig plein het Nassaukwartier, dat vanaf 1907 werd ontwikkeld door de Alkmaarsche Exploitatiemaatschappij. Het in 1909 aangenomen Algemeen Plan van Uitbreiding van de directeur gemeentewerken G. Looman werd de leidraad voor de na 1918 tot stand gekomen uitbreidingen. De aanwijzing van Alkmaar als groeikern in 1957 leidde tot een verdere groei naar het zuiden, waar de grote woonwijken {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, Binnenstad 1(Herv.) Grote of St.-Laurenskerk (p. 85) 2Kapelkerk (p. 86) 3Remonstr. kerk (p. 86) 4Evang. Luth. kerk (p. 86) 5Synagoge (p. 86) 6Doopsgez. kerk (p. 87) 7R.K. St.-Laurentiuskerk (p. 87) 8R.K. St.-Josephkerk (p. 87) 9klooster Oudegracht (p. 87) 10Huize St. Louis (p. 87) 11(Geref.) Verlosserskerk (p. 88) 12kerk van de Apost. Gemeente (p. 88) 13Vrijmetselaarslogegebouw (p. 88) 14R.K. weeshuis (p. 88) 15R.K. bejaardenhuis (p. 88) 16Huize Voorhout (p. 88) 17Karenhuis (p. 88) 18Stadhuis (p. 88) 19Nieuwe of St.-Sebastiaansdoelen (p. 89) 20Waag (p. 89) 21Accijnstoren (p. 90) 22Stadstimmerwerf (p. 90) 23Vismarkt (p. 90) 24schouwburg Harmonie (p. 90) 25Politiebureau (p. 90) 26Rijks Hogere Burger School (p. 90) 27Cadettenschool (p. 90) 28Ambachtsschool (p. 90) 29R.K. Lyceum (p. 91) 30Murmellius gymnasium (p. 91) 31R.K. lagere school Oudegracht (p. 91) 326de openbare gemeenteschool (p. 91) 33school Koningsweg (p. 91) 34school Doelenstraat (p. 91) 35Chr. lagere Wilhelminaschool (p. 91) 36R.K. lagere jongensschool St. Adelbertus (p. 91) 37R.K. lagere St.-Theresiaschool (p. 91) 38openbare lagere Lindenschool (p. 91) 39openbare lagere Everardus Witteschool (p. 91) 40Hof van Sonoy (p. 91) 41Huis van Zessen (p. 95) 42Provenhuis van Paling en Van Foreest (p. 95) 43Provenhuis van Splinter (p. 95) 44Provenhuis van Nordingen (p. 95) 45Provenhuis van Geertruyd van Bijlevelt (p. 95) 46Provenhuis van Helena van Oosthoorn (p. 95) 47Provenhuis van Wildeman (p. 95) 48warenhuis Vroom & Dreesmann (p. 96) 49bioscoop Victoria (p. 96) 50Postkantoor annex Kadadaster- en Hypotheekkantoor (p. 96) 51bijkantoor Nederlandse Bank (p. 96) 52Noord-Hollandsche Levensverzekeringsmaatschappij 't Hooge Huys (p. 96) 53Bank van Wisselink (p. 96) 54bierbrouwerij De Boom (p. 97) 55pakhuis De Vigilantie (p. 97) 56pakhuis Korenschoof (p. 97) 57Stadsdrukkerij (p. 97) 58korenmolen De Groot (p. 97) 59zoutkeet De Eendracht (p. 97) 60Gewelfde Stenenbrug (p. 97) 61Platte Stenen Brug (p. 97) 62Torenburgbrug (p. 97) 63Station (p. 98) 64Watertoren (p. 98) 65Kruithuisje (p. 98) 66Schermerhek (p. 98) 67Arendshof (p. 98) 68Victoriepark (p. 98) ==} {>>afbeelding<<} {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuw-Overdie en De Hoef in fasen verrezen. Een grenswijziging in 1972 maakte een grootscheepse uitbreiding naar het noorden mogelijk in het gebied tussen het Noordhollands Kanaal en de N245. Een reconstructie van het Schermereiland tot woongebied werd in 1983 afgerond. In het kader van stadsvernieuwing is de opvallende R.K. St.-Dominicuskerk (1866) aan de Laat in 1985 op de traptoren na gesloopt. Verdere stadsvernieuwing in de binnenstad heeft vooral plaatsgevonden aan de noordwestzijde, met als belangrijkste recente elementen theater De Vest (1975-'77) en het Stedelijk Museum annex Openbare Leeszaal en kunstencentrum aan het Canadaplein (1998-2000, Mecanoo). De binnenstad van Alkmaar is beschermd stadsgezicht. De (Herv.) Grote of St.-Laurenskerk (Koorstraat 2) [1] is een forse driebeukige basilicale kruiskerk met zijkapellen, een zevenzijdig gesloten koor met kooromgang en een dakruiter. Een oudere, in 1382 vergrote, kerk ter {== afbeelding Alkmaar, (Herv.) Grote of St.-Laurenskerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} plaatse raakte in 1468 zwaar beschadigd door het instorten van de onvoltooide toren, waarvoor in 1458 de fundamenten waren gelegd. Tussen 1470 en 1521 verrees de huidige laat-gotische kerk, die geldt als één van de zuiverste voorbeelden van de Brabantse gotiek in Holland. Omstreeks 1495 kwam het schip gereed. De Mechelse bouwmeester Anthonis I Keldermans leidde vanaf 1497 het werk. In 1502 bouwde men aan het transept en kort daarop zal de bouw van het koor begonnen zijn (gewijd 1521). De kerk is grotendeels bekleed met Brabantse kalksteen (Gobertange- en Ledesteen), terwijl de rijke venstertraceringen in Bentheimer zandsteen zijn uitgevoerd. Een plan voor een hoge westtoren en het doortrekken van de zijbeuken is niet uitgevoerd. Uiteindelijk maakte men hier een bakstenen portaal. Veelhoekige traptorentjes flankeren het middenschip (westzijde), de zijbeuken en de oostzijde van het transept. Aan de zuidzijde van het koor bevinden zich de voorm. sacristie (circa 1530), thans consistoriekamer, en een arcade (het zuidportaal) met daarboven de librije (circa 1585; hersteld 1714). In de hoek tussen noordtransept en kooromgang zit een aanbouw met op zolder ruimte voor de blaasbalg van het koororgel (gereed 1511). Het houten vieringtorentje bevat een door Jasper Moer gegoten klok (1525) en een carillon met 28 klokken van Melchior de Haze (1689) en zeven klokken van de firma Eijsbouts (1964). De kerk is gerestaureerd in 1923-'27 (schip) en 1940-'47 (koor), beide keren onder leiding van H. van der Kloot Meyburg. Verder heeft men in 1991-'96 een restauratie uitgevoerd. Het rijzige interieur wordt gedekt door stenen stergewelven (zijbeuken, kapellen en kooromgang) en houten tongewelven (middenschip, transept en koor). De houten gewelven hebben gedeeltelijk nog het oorspronkelijke beschot (verwijderd 1885-'86, deels herplaatst in 1947, deels in 1999) voorzien van een decoratieve beschildering (1518-'19) met in de koorsluiting een voorstelling van ‘Het Laatste Oordeel’. Deze schildering wordt toegeschreven aan Cornelis Buys ofwel aan Jacob Cornelisz van Oostzanen. De voorm. sacristie bevat een houten tongewelf met restanten {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, (Herv.) Grote of St.-Laurenskerk (1994)==} {>>afbeelding<<} van een ornamentele beschildering. De zuilen in de kerk zijn voorzien van koolbladkapitelen. Tot de inventaris behoren een laatgotisch koorhek en koorbanken (eerste kwart 16de eeuw, hek hersteld 1847), een doophek (1605), vijf herenbanken - waarvan twee mogelijk naar ontwerp van Jacob van Campen (1655) - een preekstoel (1665) met beeldsnijwerk van Claes Claesz. van Steenwijck en een natuurstenen voetstuk door C. de Ghilde. In de kooromgang hangt een scheepsmodel genaamd ‘De Ruyter is mijn naam’ uit 1667 (tocht naar Chatham). Het koororgel werd gebouwd door Jan van Covelens (1511) en uitgebreid door Claes Willemsz (1545). Het in 1986 gerestaureerde hoofdorgel werd gebouwd door Frans Caspar Schnitger (1725) met gebruik van een deel van het pijpwerk van het oorspronkelijke orgel van Galtus en zijn zonen Hermer en Jacobus van Hagerbeer (1639-'46). De orgelkast is ontworpen door Jacob van Campen (1643); de luiken zijn beschilderd door Caesar van Everdingen (‘Intocht koning Saul’). Boven het orgel bevindt zich een allegorische schildering van Romeyn de Hooghe (1694-'95). De kerkvloer bevat grafzerken uit de 16de-18de eeuw. Interessant zijn een in vroege renaissance-stijl uitgevoerde grafzerk met houten tombe voor de ingewanden van de in 1296 vermoorde graaf Floris V (lichaam begraven in Rijnsburg) en een koperen grafzerk voor Pieter Claesz Palinck († 1546) en zijn echtgenote Josina van Foreest († 1541). De Kapelkerk (Kapelsteeg 3) [2], voorheen O.L. Vrouwekapel of Janskapel, is een laat-gotische, recht gesloten, tweebeukige kerk met natuurstenen speklagen, gebouwd in fasen tussen 1507 en 1540. De westgevel bevat de oude laat-gotische hoofdingang met korfboogvormige natuurstenen omlijsting met daarboven een spitsboogvormige lijstversiering en een beeldnisje. In 1707 verrees de noordelijke dwarsaanbouw in classicistische stijl en werd een achtzijdig klokkentorentje met koepeldak geplaatst. Daarin hangt sinds 1964 een carillon met klokken afkomstig van de waag en de St.-Laurenskerk, gegoten door Melchior de Haze (1687-'89). Verder zijn er twee luidklokken, waaronder één van Kiliaen Wegewaert (1636). Na een grote brand in 1760 werd de kerk hersteld. Tegen de oostzijde staat een in 1871 aangebouwde consistoriekamer (Laat 80). Bij de kerkrestauratie in 1953-'57 (H. van der Kloot Meyburg) zijn de 19de-eeuwse rondboogvensters in de zuid- en de oostgevel vervangen door spitsboogvensters. Een nieuwe restauratie volgde in 2001-'04 (Y. Braaksma). Het interieur wordt gedekt door een stucgewelf met verhoogde velden en versieringen in Lodewijk XV-stijl (1760-'62). Tot de na de brand van 1760 ingebrachte inventaris in Lodewijk XV-stijl behoren een preekstoel (1762), een herenbank met galerij, verschillende kerkbanken en het door Christiaan Müller gebouwde orgel (1762; gewijzigd 1882, L. Ypma). Het snijwerk aan preekstoel en orgel is van Asmus Frauen en Willem Straatmans. De Remonstr. kerk (Fnidsen 37) {== afbeelding Alkmaar, Kapelkerk==} {>>afbeelding<<} [3] werd in 1658-'59 gebouwd als schuilkerk en kreeg in 1886 de huidige voorgevel. Het interieur wordt gedekt door een breed houten tongewelf, dat is gereconstrueerd bij de restauratie in 1966 (Y. Kok). Tegen de lange zijden van de kerkzaal staan - vermoedelijk 18de-eeuwse - gemarmerde houten zuilengalerijen. De houten vloer wordt van oudsher met zand bestrooid. Tot de inventaris behoren een preekstoel (eerste helft 17de eeuw), kerkbanken en een doophek (18de eeuw) en een door Johannes Stephanus Strümphler gebouwd orgel (1788-'92). De tussen twee woningen met klokgevels gesitueerde toegang wordt bekroond door een gesmede ijzeren hekboog met monogram (‘R K’) en jaartal (1728). De Evang. Luth. kerk (Oudegracht 187) [4] is een zaalkerk uit 1692 met smalle spitsboogvensters en een afgeplat schilddak. De hoofd- en de zijingang worden omsloten door een korfboog met blokjes natuursteen. Een houten koofplafond met verhoogd middenveld dekt het interieur. Tot de inventaris uit de bouwtijd behoren de preekstoel, de kerkenraadsbanken en een tochtportaal. Uit 1754 dateert het mogelijk door Pieter Müller gebouwde orgel (gewijzigd L. Ypma, 1879). De voorm. synagoge (Hofstraat 15) [5], nu kerk van de Baptistengemeente, is een sober pand met lijstgevel. Dit in oorsprong 16de-eeuwse woonhuis werd in 1808 aangekocht, in 1826 (5586) vergroot en in 1844 (5604) verbouwd (twee gevelstenen). Daarbij ontstond de huidige neoclassicistische voorgevel met {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} rond venster boven een toscaanse ingangsomlijsting. Rond 1870 bracht men een vrouwengalerij en een tongewelf met Davidster aan, naar plannen van W.F. Ducroix. De Doopsgez. kerk (Koningsweg 12) [6] is een eenvoudige zaalkerk uit 1618, in 1854 voorzien van een neoclassicistische voorgevel met pilastergeleding en geprofileerde natuurstenen rondbogen naar plannen van C.W. Bruinvis. Het bij een verbouwing in 1876 (W.F. Ducroix) verwijderde houten tongewelf is bij een restauratie rond 1970 weer hersteld. Van de verbouwing van 1876 stammen nog wel de eclectische kerkbanken met neogotische details. De preekstoel (1875) is afkomsting van de Doopsgez. kerk te Barsingerhorn. De firma Flaes & Brünjes bouwde het orgel (1866) met hergebruik van een neoclassicistisch orgelfront van J.C. Deytenbach (1819). Het in 1856 bij de kerk ontstane voorplein wordt afgesloten door een hekwerk en geflankeerd door de kosterswoning Koningsweg 10 (1856) en de domineeswoning Koningsweg 14 (1871). De R.K. St.-Laurentiuskerk (Verdronkenoord 68) [7] is een driebeukige basilicale kruiskerk met driezijdig gesloten koor en een driebeukig transept. Deze sobere neogotische kerk verrees in 1859-'61 naar een vroeg, op de Franse gotiek geïnspireerd, ontwerp van P.J.H. Cuypers. Van de toren kwamen {== afbeelding Alkmaar, Synagoge==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Alkmaar, R.K. St.-Josephkerk==} {>>afbeelding<<} wegens geldgebrek slechts twee geledingen tot stand. De westgevel (torenfront) en het transept zijn voorzien van roosvensters. Het interieur is versierd met gebeeldhouwde reliëfs en wordt gedekt door houten tongewelven (middenschip, dwarsschip) en stenen kruisgewelven (koor, zijbeuken). Tot de inventaris behoren een Maria-altaar (1861) en een triomfkruis, beide vervaardigd door atelier Cuypers-Stoltzenberg, een doopvont van B. Anink (1871) en een H. Bloedaltaar van J.H. Tonnaer (1906). De kruiswegstaties (1866-'68) en de wandschilderingen (1874-'80) zijn van J.A. Klaesener en de gebrandschilderde koorramen van atelier F. Nicolas (1862 en 1895). De vensters in de zijbeuken zijn van atelier J. Dobbelaere te Brugge (1895-1907). De voorm. pastorie (Verdronkenoord 78), gebouwd in 1876-'78 naar ontwerp van Cuypers, is in 1992 tot appartementen verbouwd. De R.K. St.-Josephkerk (Nassaulaan 2) [8] is een driebeukige basilicale kruiskerk met driezijdig gesloten koor en een houten vieringtoren. Deze neogotische kerk kwam in 1908-'09 tot stand naar ontwerp van A.A.J. Margry en J.M. Snickers. De voorgevel met uitgebouwd hoofdportaal wordt geflankeerd door traptorens met een hoge kegelvormige spits. Tot de inventaris behoren een door Th. Jorna vervaardigd hoofdaltaar (1913-'14), twee zijaltaren (1935) en een doopvont van J.P. Maas (1922). In 1985 is in het transept een gebrandschilderd raam uit de toen gesloopte Dominicuskerk geplaatst. Voor de kerk staat een H. Hartbeeld, opgesteld in 1948 voor de in de oorlog omgekomen Alkmaarders. De pastorie (Nassaulaan 4) is een villa uit 1909. Kloosters. Het in 1889 in neogotische stijl opgetrokken (voorm.) klooster van de zusters van de O.L. Vrouwe van Amersfoort Oudegracht 214-216 [9] bestaat uit een eenbeukige kapel met vijfzijdige koorsluiting en een flankerende kloostervleugel (H. Kroes, uitbreiding 1925). Een traditionalistisch ontwerp van N. Molenaar jr. is het voorm. klooster Huize St. Louis voor de {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} broeders van St. Louis (Nassaulaan 30; 1925-'26) [10]. Via een doorgang in de tuinmuur was er een directe verbinding met de eveneens door hem ontworpen (voorm.) R.K. lagere jongensschool (Koornlaan 23; 1927). Overige kerken. De voorm. (Geref.) Verlosserskerk (Kwerenpad 15-16; 1933, B.W. Plooy) [11], een kruiskerk met flankerende woningen in zakelijk-expressionistische stijl, is rond 1995 verbouwd tot seniorenappartementen. In sobere traditionalistische vormen uitgevoerd is de voorm. kerk van de Apost. Gemeente (Nassaulaan 43; 1953, P.H. Tauber) [12], nu Oud-Kath. kerk, met dwars geplaatste voorbouw. De moderne R.K. Don Boscokerk (Geert Groteplein 2; 1960-'61, A.W.P. Thunissen en A. van Kranendonk) heeft de vorm van een Noordhollandse stolpboerderij en is voorzien van glazen van J. Nicolas (1961). Andere voorbeelden van naoorlogse kerken zijn de R.K. H. Pius X-kerk (bij Hobbemalaan 125; 1967-'68, J.H. de Groot) - een zaalkerk met vrijstaande ronde klokkentoren en door J. Min vervaardigde glazen (1968) - en de asymmetrisch vormgegeven (Herv./Geref.) Vrijheidskerk (Hobbemalaan 2; circa 1980). In het kerkelijk centrum De Blije Mare (Kajakstraat 60; 1983-'84, E.M. Fontein) zijn de R.K. Mariakerk en de protestantse Immanuelkerk opgenomen. Het interieur bevat delen van de inventaris uit de Dominicuskerk (gesloopt 1985). Het logegebouw (Gedempte Nieuwesloot 153) [13] is een wit gepleisterd vroeg-19de-eeuws pand, dat bij een verbouwing in 1924 naar een sober expressionistisch ontwerp van L. Groen en D. Saal het huidige aanzicht kreeg. De gevel is voorzien van vrijmetselaarssymbolen. De tempelruimte wordt gedekt door een azuur geschilderd gewelf met sterren. Het voorm. R.K. weeshuis (Verdronkenoord 12) [14], opgetrokken in 1818 naar een neoclassicistisch ontwerp van stadsbouwmeester W. Hamer, was oorspronkelijk een drielaags pand met geblokte hoeklisenen en een middenrisaliet met houten pilasters en een fronton. Sinds een ingrijpende verbouwing in 1890 telt het pand aan de voorzijde twee verdiepingen en een mezzanino. Bejaardenhuizen. Het voorm. R.K. bejaardenhuis van de Piusstichting (Verdronkenoord 28) [15] werd in 1889 gebouwd naar een neorenaissance-ontwerp van F. Verster. In 1906 liet W.C. Bosman als woonhuis met kantoor het imposante Huize Voorhout (Kennemerstraatweg 2) [16] bouwen naar een ontwerp van J.W. Hanrath, in de classicistische variant van de Nieuw Historiserende stijl. In 1938-'39 werd het verbouwd tot rusthuis. Daaraan voegde men een langgerekte vleugel in bijpassende stijl toe naar plannen van het bouwbureau F.H. Ringers & Zn., dat tevens een tuin met tuinhek en ingangspoort in Lodewijk XIV-vormen ontwierp. In 1997 is het hoofdgebouw als kantoor in gebruik genomen en is de lange vleugel verbouwd tot appartementen. Het in 1975 gemoderniseerde {== afbeelding Alkmaar, Stadhuis==} {>>afbeelding<<} bejaardenhuis Karenhuis (Krelagestraat 1-77) [17], een langwerpig gebouw met vier korte dwarsvleugels aan de achterzijde, kwam in 1918-'19 tot stand naar een ontwerp in rationalistische vormen van B. Bijvoet en J. Duiker. De prijsvraag voor dit ontwerp was in 1916 uitgeschreven door de ‘Vereniging voor Volkshuisvesting Alkmaar’. Het bejaardenhuis Westerlicht (Pr. Julianalaan 14) is een langgerekt gebouw met midden- en hoekpaviljoens, gebouwd in 1932 naar een zakelijk-expressionistisch ontwerp van D. Saal. Het voorm. R.K. St.-Elisabethziekenhuis (Van Everdingenstraat 18-50), een L-vormig gebouw met hoekpaviljoen en kapel, werd gebouwd in 1924-'27 naar een ontwerp in Nieuw Historiserende stijl van J. Stuyt. Het stadhuis (Langestraat 97) [18] bestaat uit meerdere vleugels uit verschillende periodes, gegroepeerd rond {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} een binnenplaats. Tussen 1509 en 1520 kwam aan de Langstraat een langgerekte laat-gotisch vleugel tot stand met natuurstenen speklagen en een achtzijdige traptoren (links). De vijf natuurstenen dakkapellen aan de voorzijde zijn onderling verbonden door een balustrade. Iets uit het midden geplaatst is het trapbordes met balustrade en gebeeldhouwde leeuwen. De ingang is gevat in een geprofileerde spitsboognis. De traptoren van vier geledingen heeft een op rondbogen uitkragende balustrade en een houten bovenbouw van twee geledingen. Haaks op deze vleugel staat rechts de zogeheten Burgemeestersvleugel, waarvan de huidige kapconstructie uit circa 1480 stamt. Deze vleugel werd in 1593-'95 aan de achterzijde vergroot met de Prinsenzaal en in 1603 verhoogd met nieuwe vertrekken voor de burgemeesters. Rechts van de burgemeestersvleugel bevindt zich op de hoek van de Schoutenstraat een woonhuispand dat in 1493 werd gekocht door rentmeester Claes Corf en spoedig daarna geïntegreerd in het stadhuiscomplex. Van het oude woonhuis is het achterhuis met zijn kelder, opkamer (de huidige Nieropkamer) en kapconstructie (circa 1466-1469) nog herkenbaar. Het voorhuis werd onder meer verbouwd in 1694. De straatgevels, opgetrokken in classicistische stijl, zijn uitgevoerd in fijn metselwerk en voorzien van een houten kroonlijst met trigliefen en een attiek. Boven de omlijste ingangspartij zit een opzetstuk met inscriptie en daarboven zijn beelden van Justitia (met weegschaal) en Prudentia (met spiegel) aangebracht en twee guirlandes met wapenschilden. Bij de stadhuisrestauratie in 1877-'81, onder leiding van W.F. Ducroix, heeft men de voorgevel vernieuwd en de houten bovenbouw van de toren vervangen door een pseudo-gotisch exemplaar, dat in 1927 weer plaats heeft gemaakt voor de huidige bekroning in de oude vormen. Onder leiding van J. Stuyt en G. Looman vond in 1911-'13 een tweede ingrijpende restauratie plaats, waarbij de voorgevel in nieuwe materialen weer volgens het oorspronkelijke ontwerp werd opgetrokken. In 1969 is het stadhuis aan de achterzijde verder uitgebreid (J. Smeele) en in 1977 opnieuw. Het stadhuis bevat een 17de-eeuwse maniëristische {== afbeelding Alkmaar, Waag==} {>>afbeelding<<} schouw in de voormalige polderkamer, een fraai beschilderd balkenplafond (1634) in de Nieropkamer en schilderingen (grisailles) van Romeyn de Hooghe in de hal van de vleugel uit 1694. Het interieur van de raadzaal is ontworpen door J. Stuyt. De Nieuwe of St.-Sebastiaansdoelen (Doelenstraat 3) [19] is een L-vormig gebouw met trapgevels. De straatvleugel met achtzijdige traptoren (achter) stamt uit 1561. De haakse achtervleugel uit 1618 (cartouches) is verlevendigd door natuurstenen waterlijsten en gebeeldhouwde maniëristische ornamenten. Bij de ingrijpende restauratie in 1968 zijn de huidige kruisvensters aangebracht. De waag (Waagplein 2) [20], nu ingericht als museum, bestaat uit het schip en transept van de kapel van het voorm. H. Geesthuis, een ter plaatse van het koor van die kapel opgetrokken waaggebouw en een klokkentoren. Het eenbeukige schip van de 14de-eeuwse kapel werd in 1597 met houten vloeren verdeeld in een begane grond (vleeshal), verdieping en zolder (stadkorenzolders), maar bezit nog grotendeels het houten tongewelf (tweede helft 15de eeuw). De rijke maniëristische gevel van het in 1582 opgetrokken waaggebouw heeft een onderbouw van gebosseerde natuursteen met drie rondboogpoorten, een {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, Politiebureau==} {>>afbeelding<<} met dorische pilasters gelede verdieping en een trapgevel met ionische en corinthische pilasters, rolwerk, obelisken, vazen en een stadswapen met twee vrouwenfiguren (Vrede en Gerechtigheid). De geveltop werd in 1884 naar plannen van W.F. Ducroix vernieuwd met verschillende afwijkingen van het oorspronkelijke ontwerp, zoals het tegeltableau met de Alkmaarse stedenmaagd geflankeerd door Ceres en Mercurius (gemaakt van geëmailleerde lava door de Parijse firma Veuve Gillet). In de waagruimte hangen laat-17de-eeuwse ijzeren balansen. De klokkentoren verrees in 1597-1602 op de vieringpijlers van de kapel en heeft een omgang met balustrade op consoles en een houten achtkant met opengewerkte peervormige bekroning ontworpen door Pieter Cornelisz Kunst. In de toren hangen een door Hendrick Wegewaert gegoten klok (1616), een carillon met onder meer negen klokken van Melchior de Haze (1688), en enkele sierklokjes (1688). Het uur- en speelwerk is uit 1684, de wijzerplaten zijn uit 1712. Onder de omgang van de toren zit een kast met een ruiterspel dat bij de half- en de heeluurslag in werking treedt. De accijnstoren (Bierkade 26) [21] kwam in zijn huidige vorm in 1622 tot stand. Dit kleine vierkante bouwwerk in maniëristische stijl is voorzien van gebeeldhouwde ornamenten in de boogvelden. Het tentdak gaat over in een achtkant met open klokkentorentje en peervormige bekroning, omringd door een houten balustrade met hoekobelisken. Ten behoeve van de verbreding van de Bierkade werd het gebouw in 1924 enkele meters verrold. De voorm. stadstimmerwerf (Keetgracht 1) [22] is een 17de-eeuws U-vormig gebouw, dat in 1726 werd verhoogd met een lage verdieping. De oorspronkelijke hoogte valt af te lezen aan de geprofileerde (goot)lijst met consoles. De brede voorgevel heeft twee vooruitstekende ingangstraveeën met boogvormige bekroning; het linker boogveld meldt het jaar 1726. De vismarkt (bij Verdronkenoord 114) [23] bestaat uit twee in oorsprong 16de-eeuwse, evenwijdig geplaatste, langwerpige gebouwtjes met hardstenen visbanken. Aan de open zijden staan 19de-eeuwse gietijzeren kolommen. De gesloten wand van het gebouw aan de zijde van het Verdronkenoord heeft een pilastergeleding en op het dak staan 17de-eeuwse gepolychromeerde beelden van een visser en een visvrouwtje. De hardstenen pomp uit 1785 is vernieuwd in 1882. De voorm. schouwburg ‘Harmonie’ (Lombardsteeg 2-4) [24], nu bioscoop, is een eclectisch vormgegeven gebouw uit circa 1880, bestaande uit een tweelaags bouwdeel en een lagere haakse vleugel. De gevangenis ‘Schutterswei’ (Pr. Bernhardlaan 14-16) kwam in 1883-'84 tot stand naar ontwerp van J.F. Metzelaar en wordt gevormd door een cellengebouw achter een sober blokvormig hoofdgebouw met vooruitspringende {== afbeelding Alkmaar, Rijks Hogere Burger School==} {>>afbeelding<<} ingangspartij. Aan weerszijden staan dienstwoningen (nrs. 10-15 en 17-21) uit de bouwtijd. Het voorm. politiebureau (Kerkplein 9) [25], een diep pand met hoog zadeldak tussen grote trapgevels, werd gebouwd in 1936 naar een traditionalistisch ontwerp van A.J. Kropholler (1932). Scholen. Het forse tweelaagse gebouw van de voorm. Rijks Hogere Burger School (Paardenmarkt 1) [26] werd voltooid in 1867 naar een eclectisch ontwerp van gemeentearchitect W.F. Ducroix en heeft een door pleisterwerk geaccentueerde middenpartij. In 1922 volgde aan weerszijden een uitbreiding voorzien van sober uitgevoerde terugspringende gevels met geblokte hoeklisenen. De voorm. Cadettenschool (Wilhelminalaan 11) [27] kwam in 1892-'93 tot stand op initiatief van burgemeester A. Maclaine Pont. Twee luitenant-ingenieurs van de Genie tekenden de plattegronden en J.J. van Nieukerken ontwierp de gevels in rijke neorenaissance-stijl. Dit langgerekte gebouw met hoger opgetrokken middenpaviljoen en hoekpaviljoens werd na de verhuizing van de school (1925) als stadsziekenhuis in gebruik genomen (1928). Het fries in de kroonlijst bevat terracotta ornamenten met afbeeldingen van wapentuig en de initialen van koning Willem III en koningin Emma. Uit 1915 dateert de voorm. Ambachtsschool [28] (Bergerweg 1, oorspronkelijk tevens in gebruik {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, Cadettenschool==} {>>afbeelding<<} als Burgeravondschool), een in Nieuw Historiserende stijl vormgegeven tweelaags schoolgebouw met midden- en hoekrisalieten. De langgerekte achtervleugel (1954) aan de Krelagestraat draagt het opschrift ‘R.A.D. Technische school’. In traditionalistische vormen ontwierp N. Molenaar jr. het grote R.K. Lyceum (Blekerskade 11; circa 1925) [29], nu Petrus Canisiuscollege, met conciërgewoning en gymnastiekzaal. Het Murmelliusgymnasium (Bergerhout 1) [30] werd in 1939-'40 gebouwd naar een zakelijk-expressionistisch ontwerp van C. Kirkenier met een slanke toren, die aan de bovenzijde voorzien is van een omlopende vensterstrook. Voorbeelden van lagere scholen met eenvoudige neorenaissance-details zijn de voorm. R.K. lagere school Oudegracht 220 (circa 1890) [31], het L-vormig tweelaags schoolgebouw van de 6de openbare gemeenteschool (Snaarmanslaan 19; 1915) [32], de zesklassige voorm. lagere school Koningsweg 49 (1873) [33] en het voorm. schoolgebouw Doelenstraat 9 (1891, K. Bakker) [34]. C.J. Ooms leverde het ontwerp voor de voorm. Chr. lagere Wilhelminaschool met onderwijzerswoning (Doelenstraat 21-23) [35], gebouwd in 1903 in een combinatie van jugendstil en rationalistische elementen. Uit 1917 dateert de R.K. lagere jongensschool St. Adelbertus (Nieuwlandersingel 40) [36], een L-vormig tweelaags schoolgebouw met gymnastieklokaal en trapgevels {== afbeelding Alkmaar, Wilhelminaschool==} {>>afbeelding<<} in late neorenaissance-stijl. In 1927 ontwierp N. Molenaar jr. in traditionalistische vormen de R.K. lagere St.-Theresiaschool (Koornlaan 2-4) [37] als een tweelaags schoolgebouw voor meisjes met kleuterschool en gymnastieklokaal. Voorbeelden van scholen in sobere expressionistische stijl zijn openbare lagere Lindenschool (Lindenlaan 101; 1929) [38] en de voorm. kleuter- en lagere school Dr. Schaepmankade 1 (circa 1928). Zakelijk-expressionistisch van vormgeving zijn de voorm. lagere Everardus Witteschool (Molenbuurt 9; 1932) [39], een tweelaags schoolgebouw met aangebouwde kleuterschool, {== afbeelding Alkmaar, Hof van Sonoy==} {>>afbeelding<<} de voorm. Vondelschool (Vondelstraat 27-29; 1931) met fraai glas-in-lood raam in het trappenhuis en de voorm. openbare lagere school Blekerskade 12 (1926) met een gymnastieklokaal aan de Troelstrakade. Het voorm. Hof van Sonoy (Veerstraat 1) [40] is een U-vormig complex waarvan het binnenplein aan de zijde van de Gedempte Nieuwesloot wordt afgesloten door een hek met maniëristisch zandstenen poortje (circa 1630). Het complex is genoemd naar de geuzenleider Diederik Sonoy, die in 1571 als luitenant-gouverneur over het Noorderkwartier werd aangesteld en hier vanaf 1574 enkele jaren woonde. Dit 16de-eeuwse woonhuis op het terrein van het voormalige Maria Magdalenaklooster, werd in 1744 als oudemannen- en -vrouwenhuis ingericht. De tweebeukige westvleugel heeft aan de zuidzijde een trapgevel met waterlijsten en pinakels. De gewijzigde kopgevel ernaast toont ontlastingsbogen van vroegere vensters en resten van een laat-gotisch waterpoortje. In de binnenhoek met de gepleisterde noordvleugel staat een 16de-eeuwse achtzijdige traptoren met koepeldakje. Uit 1705 dateert de oostvleugel met verhoogd middengedeelte. Het complex is in 1975-'80 verbouwd tot restaurant, winkels en wooneenheden. Woonhuizen. Het stadsbeeld van Alkmaar wordt bepaald door diepe huizen, waarvan de oudste nog een 16de-eeuws houtskelet hebben en sommige een houten gevel. Een goed voorbeeld is {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, Huis met de Kogel==} {>>afbeelding<<} het met houtskelet uitgevoerde Huis met de Kogel (Appelsteeg 2; circa 1575), dat aan de grachtzijde een houten gevel bezit met op consoles uitkragende verdiepingen en een op balkkoppen uitkragende zolderverdieping. Ook Fnidsen 72 (rond 1600) heeft een houten gevel met overkragende verdiepingen aan de grachtzijde. Het met houtskelet uitgevoerde eenlaagspand Kanisstraat 1 (circa 1550) heeft een bakstenen tuitgevel met vlechtingen. De houten pui met consoles en luifel is deels gereconstrueerd bij een restauratie in 1928 (G. Vos). Het opvallende huis De Croon (Mient 31), gebouwd rond 1546 voor wijnkoopman Jacob Gerritsz Coren, ontleent zijn naam aan de in het fries aangebrachte keizerskroon van Karel V (geflankeerd door de wapens van Alkmaar en Hoorn). De pilasters met verdiepte velden en nog niet stijlzuivere corinthische kapitelen zijn kenmerkend voor de vroege renaissance. Het fronton en de klauwstukken van de verhoogde halsgevel - versierd met de beelden Geloof en Hoop - zijn rond 1670 aangebracht in opdracht van lakenkoopman Daniël Niellius. Van de 18de-eeuwse pui is de puibalk vervangen bij een restauratie van het pand in 1926 (A.A. Kok). Pilasters met verdiepte velden en vroegrenaissancistische medaillons heeft ook het Koning-Willemshuis (Pieterstraat 16; circa 1550). Bij een restauratie in 1899 door G. Looman en A.C. Bleijs is de trapgevel grotendeels vernieuwd, waarbij de huidige pui en twee beelden (Willem II en Floris V) zijn aangebracht. Het huis Kooltuin 29 is met jaartalankers gedateerd ‘1593’. 17de-eeuwse huizen In Alkmaar zijn diverse vroeg-17de-eeuwse huizen met maniëristische trapgevels behouden gebleven. Deze gevels zijn verrijkt met zandstenen hoekblokken of spekbanden of beide; de onderpui en de vensters zijn gewoonlijk later vernieuwd. Al deze huizen hadden ruime bergzolders, waar zowel goederen voor de handel (zoals kaas) als voor eigen gebruik (turf) werden opgeslagen. Goede voorbeelden zijn Mient 8 (1607) en Fnidsen 97-99 (1623). Het uit 1609 daterende huis De Drie Schopjes (Luttik Oudorp 110; 1607, gerestaureerd 1882) heeft een met natuursteen en siermetselwerk verrijkte trapgevel met toppilaster en een houten winkelpui met luiken en luifel. In de middentravee zit bij elke verdieping {== afbeelding Alkmaar, Woonhuis De Croon (1992)==} {>>afbeelding<<} een getoogd luik van de pakhuiszolders, geflankeerd door kruiskozijnen of kloostervensters. Bescheidener van vorm, maar wel voorzien van siermetselwerk en twee gebeeldhouwde leeuwenmaskers, is de trapgevel van Oudegracht 239 (1623). Vergelijkbare trapgevels uit de eerste helft van de 17de eeuw tonen Verdronkenoord 65 (gesausd), Zevenhuizen 11, Oudegracht 114 en Kooltuin 27 (beide met toppilaster en waterlijsten) en verder Langestraat 42 (frontonbekroning). Opvallend zijn de drie gekoppelde trapgevels van Oudegracht 182a, elk met een toppilaster op gebeeldhouwde kraagsteen. De buitenste gevels worden bekroond door een schildhoudende leeuw, de middelste door een wereldbol. Het hoekpand Mient 2 heeft zowel voor als opzij een trapgevel met toppilaster. Aan de zijde van het Waagplein bevindt zich een halfrond uitgebouwde traptoren met ronde vensters. Een bijzondere gezwenkte gevelbeëindiging met pilasters en rolwerk uit het eerste kwart van de 17de eeuw hebben St.-Annastraat 13 en Bierkade 23 (gepleisterd); bij de laatste dateert de onderpui uit 1756. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vermoedelijk rond 1650 gebouwde forse hoekpand Doelenstraat 25, nu bioscoop, heeft boven de ingangspartij (met zijlichten) een classicistische erker met gesneden consoles, pilasters en een fronton. Het bovenlicht van de ingang is later vernieuwd in Lodewijk XVI-stijl. Het herenhuis Oudegracht 198 bezit een midden-17de-eeuwse pilastergevel in kolossale dorische orde. Een latere wijziging is de omlijste ingangspartij in Lodewijk XV-vormen (circa 1760). Classicistisch van uitvoering zijn verder de trapgevel van Kapelsteeg 4 (1663), met toppilaster en natuurstenen ornamenten, en de gevel van Schoutenstraat 15 (1663) met gebeeldhouwde klauwstukken en een gebroken fronton met pijnappel als bekroning. Hetzelfde geldt voor de verhoogde halsgevel van Mient 33 (1672), waarvan de geveltop is voorzien van pilasters en een gebroken fronton met pijnappel. Bij de trapgevel van Verdronkenoord 101 (1677) bestaat de top uit twee vleugelstukken, twee kleine pilasters met hoofdgestel en een segmentboogvormig fronton met pijnappel. De gesausde trapgevel van Oudegracht 241 heeft een toppilaster geflankeerd door forse klauwstukken. Verder is de gevel versierd met een wapensteen, twee gevelstenen en twee ingemetselde vuurmonden van een kanon; de omlijste ingang dateert uit circa 1740. Voorbeelden van huizen met eenvoudige 17de-eeuwse punt- of tuitgevels zijn Laat 194 (1604; gesausd), Hekelstraat 9, Verdronkenoord 73 en 93 (toppilaster), Achterdam 11 (achtergevel), Laat 89 (toppilaster), Fnidsen 52 en Achterdam 8; het laatste huis heeft inwendig een houtskelet. 18de-eeuwse huizen De gevel van het diepe huis Leeuwenburg (Mient 23; 1707) bezit een rijk gebeeldhouwd hoofdgestel op zware consoles en een opzetstuk in Lodewijk XIV-stijl. Dat opzetstuk wordt gevormd door een cartouche met de torenburcht uit het stadswapen geflankeerd door leeuwen op voluten. De op de Franse architectuur gebaseerde Lodewijk-stijlen werden vooral toegepast door rijke burgers die hun huizen van een nieuwe voorgevel voorzagen en het interieur vernieuwden. Daarbij werden vaak twee of drie oudere panden samengevoegd tot een breed herenhuis. Een rijk patriciërshuis in Lodewijk XIV-stijl is Bierkade 10, gebouwd in 1716 als burgemeesterswoning, later gebruikt als bierbrouwerij en nu als kachelmuseum. Dit brede pand met middenrisaliet bezit een kroonlijst - met consoles, modillons en friesversieringen - en een rijk gesneden deuromlijsting. Het van oorsprong 16de-eeuwse herenhuis Oudegracht 247 - ook wel bekend als ‘Huize Oort’, naar dominee Oort die in 1851 het huis betrok - heeft een uit circa 1721 daterende lijstgevel in Lodewijk XVI-stijl, waarbij het middenrisaliet is doorgetrokken in een opgemetselde dakerker. Het bovenlicht van de omlijste ingang bevat een alliantiewapen. Binnen bevinden zich een gang met kruisgewelven en diverse 18de-eeuwse stucplafonds in Lodewijk XIV-stijl, waaronder een rijk exemplaar in de tuinkamer. In opdracht van Simon Schagen kreeg het herenhuis Moriaanshoofd (Langestraat 93) rond 1721 een nieuwe voorgevel in Lodewijk XIV-stijl met attiek en natuurstenen hoekpilasters. Opvallend is de boven de ingang op gebeeldhouwde consoles aangebrachte natuurstenen erker met ionische pilasters en een rijke gepolychromeerde bekroning. Inwendig werd het huis in 1748 in Lodewijk XV-stijl gemoderniseerd voor Nicolaas Domis. Het patriciërshuis {== afbeelding Alkmaar, Woonhuis Bierkade 10==} {>>afbeelding<<} Huis met de Dolfijnen (Oudegracht 218; circa 1730) heeft geblokt gepleisterde hoeklisenen en een pronkrisaliet versierd met festoenen en dolfijnen. Huize Du Dieu (Langestraat 114) kwam in 1741-'42 tot stand voor Carel de Dieu naar een ontwerp in Lodewijk XIV-stijl van Jean Coulon. De geheel in zandsteen uitgevoerde voorgevel is ontworpen met pronkrisaliet en geblokte hoeklisenen. De brede lijstgevel van Langestraat 55 (circa 1760) is uitgevoerd met hoeklisenen, een pronkrisaliet en een kroonlijst met zwierige consoles in Lodewijk XV-stijl. Ook verschillende diepe huizen hebben een interessante 18de-eeuwse lijstgevel. In Lodewijk XIV-stijl (circa 1740) uitgevoerd zijn die van Appelsteeg 3, met trigliefdecoraties en gesneden consoles, en Langestraat 43, voorzien van gesneden consoles met ionische kapitelen en modillons. Het pand Luttik Oudorp 40-42 (circa 1730) heeft een deuromlijsting met gecanneleerde ionische pilasters en een dakkapel met wangstukken boven de kroonlijst. Het huis Bellevue-Tesselschade (Kennemerstraatweg 11; circa 1740) bezit een aangebouwde tuinkamer met driezijdige erker en balustrade. Bij een verbouwing rond 1860 heeft men de vensters vernieuwd en het balkon toegevoegd. De eenvoudige lijstgevel van Oudegracht {== afbeelding Alkmaar, Herenhuis Het Moriaanshoofd==} {>>afbeelding<<} {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} 202 (circa 1730), met een van zijlichten voorziene deuromlijsting in Lodewijk XIV-stijl, werd opgetrokken voor twee oudere panden. Uitgevoerd in Lodewijk XVI-stijl is de lijstgevel van Langestraat 21 (circa 1790), waarvan de kroonlijst is gedecoreerd met leeuwenmaskers, rozetten en doekfestoenen. De 18de-eeuwse diepe huizen kregen meestal een klokgevel. Een van de rijkste voorbeelden is de met Lodewijk XV-details uitgevoerde klokgevel van Verdronkenoord 141 met natuurstenen aanzetvoluten, afdeklijsten en een bekroning met kuifstuk. Lodewijk XV-details bezitten ook de klokgevel van Dijk 36, die wordt bekroond door een hoofdgestel met trigliefenfries en gebroken fronton. Andere voorbeelden van klokgevels tonen Koorstraat 39, Hekelstraat 8 en 15, Laat 173, St.-Annastraat 41 en Mient 5 (1797). Sommige klokgevels hebben hoekvoluten en een bekroning met driehoekig fronton, zoals Huigbrouwerstraat 24, Verdronkenoord 15, Fnidsen 107 en Luttik Oudorp 87-89. 19de-eeuwse huizen Uit de eerste helft van de 19de eeuw dateren verschillende sobere neoclassicistische lijstgevels, vaak opgetrokken voor oudere panden. In de regel hebben deze gevels empire-vensters. Voorbeelden hiervan zijn Verdronkenoord 103 (circa 1830), Verdronkenoord 129, Langestraat 51, Oudegracht 243 (alle circa 1840) en verder het Landbouwhuis (Voordam 6; circa 1850), waarvan de kroonlijst is voorzien van rozetten en de wapens van Alkmaar en Amsterdam. Het huis Luttik Oudorp 44 heeft aan de voorzijde een kroonlijst met consoles, trigliefen en modillons (circa 1850) en achter een 18de-eeuwse klokgevel met gebeeldhouwde klauwstukken en een bekroning in Lodewijk XV-stijl. De rond 1860 tot stand gekomen gevel van het in de kern oudere pand Luttik Oudorp 29 heeft een geblokt gepleisterde pui. Ook het oude huis Verdronkenoord 114 kreeg rond 1880 een gepleisterde gevel. Afgeronde hoeken hebben de vensters van Verdronkenoord 67 (circa 1860) en met eclectische vensteromlijstingen uitgevoerd zijn het ongepleisterde herenhuis Oudegracht 136 (circa 1870) en de gepleisterde huizen Oudegracht 176 (circa 1865; met mezzanino) en Langestraat 95 (circa 1880). Een rijke eclectische vormgeving vertoont het brede herenhuis Oudegracht 212 (circa 1870). Eclectische details bezit het met aparte bedrijfsruimte gebouwde huis Kanaalkade 54-54a. Vanaf 1872 kwam een groot aantal huizen tot stand in het Kennemerpark, alle ontworpen door W.F. Stoel, initiatiefnemer en handelaar in bouwmaterialen. Begonnen werd met het woonblok Baanstraat 1-13 (1873). Aan de villa's die volgden, werden soms bijzondere bouwmaterialen toegepast. De villa Rosmade (Parkstraat 3; 1874) werd van gewapend cement gemaakt. Bij de latere villa's werd een grijze kunststeen van groot formaat toegepast, terwijl soms een bijzonder type dakpan (Helderse pan met ruitmotief) gebruikt werd, zoals bij Hofdijk (Kennemerpark 31; 1881) en Kennemerpark 19-22 (circa 1884). De huizen Kennemerpark 23-30 (1890) werden deels uitgevoerd in grijze kunststeen, deels in verschillende kleuren baksteen. Afwijkend is Kennemerpark 14, dat architect P.N. Leguit voor zichzelf bouwde (ontwerp 1916, uitvoering pas in 1924). Ook buiten de binnenstad staan nog diverse royale panden van grote grijze kunststeen, die door Stoel ontworpen zijn, zoals Kennemersingel 2, Mariënlaan 1 en Villa Caprera (Vogelenzang 1; 1895) en de huizen Wilhelminalaan 21-24 (1897). De middenganghuizen Kennemersingel 1 (1882) en Westerweg 14 (circa 1895) hebben opvallend grote dakerkers met zuiltjes en chaletstijl-details. Een combinatie van chaletstijl- en neorenaissance-elementen vertoont de villa Kennemerstraatweg 128 (1897-'98). In neorenaissance-stijl uitgevoerd zijn de door K. Bakker ontworpen herenhuizen Kennemerstraatweg 31-35 (1890), Wilhelminalaan 10 (1894-'95) en Metiusgracht 6-10 (1897). Stadsarchitect G. Looman ontwierp Kennemerstraatweg 15 (1894) en Kennemerstraatweg 13 (1897) in neorenaissancestijl. Een voorbeeld van neogotische stijl is het pand Bierkade 22 (1898, W. te Riele), met neogotisch traceerwerk boven de vensters. 20ste-eeuwse huizen Ook begin 20ste eeuw werden de neorenaissance-vormen nog veelvuldig toegepast, zoals bij de door J. Balder ontworpen herenhuizen Nieuwlandersingel 42-47 (1905), Vierstraten 1-3 (1910) en Nieuwlandersingel 41 (1911). Aan deze huizen zijn decoraties van kunststeen toegepast, wellicht afkomstig uit de eigen kunststeenfabriek die Balder in deze jaren bezat. J.A.G. van der Steur ontwierp de dokterswoning met praktijkruimte Holland (Emmastraat 109-111; 1907). Naar plannen van E. Kalverboer verrezen tussen 1905 en 1909 diverse villa's in jugendstilvormen, zoals Hofdijk (Hofdijkstraat 2) en Nieuwlandersingel 53-57. Later ontwierp hij Nieuwlandersingel 58-59 (1914) en Wilhelminalaan 3 (1915). Andere voorbeelden van jugendstilpanden zijn 't Hayken (Kennemerstraatweg 113-115; 1901-1902) en Kennemerstraatweg 168 (circa 1905). In opdracht van de conrector van het gymnasium M.N.J. Moltzer ontwierp K.P.C. de Bazel de villa Wilhelminalaan 4 (1904) in een rationalistische stijl met veel geometrische decoraties. Van zijn hand is ook de villa Batouwe (Wilhelminalaan 28; 1915), gebouwd voor C. van Lookeren Campagne in sobere baksteenarchitectuur met neoclassicistische elementen. Naar ontwerp van J. Stuyt kwamen de wit gepleisterde {== afbeelding Alkmaar, Villa Nieuwlandersingel 57==} {>>afbeelding<<} {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, Villa Wilhelminalaan 2==} {>>afbeelding<<} herenhuizen Emmastraat 73-75 (circa 1904) tot stand, evenals de dubbele villa Emmastraat 120/Paul Krugerstraat 2, alle in rationalistische stijl met Engelse invloeden. In 1909 ontwierp hij in Nieuw Historiserende vormen de dokterswoning Oudegracht 291. Andere voorbeelden in die stijl zijn de villa's Nassaulaan 11 (1913-'14; J.C. Leyen), Nassaulaan 9 (1916, Leyen), en Villa Westerhout (Geesterweg 21; 1917, J.B. Verstraeten). J. Wils maakte een door het expressionisme beïnvloed ontwerp voor het woonhuis Verdronkenoord 113 (1913) en het dubbele woonhuis Westerweg 82-84 (1914); beide met terracotta ornamenten van W.C. Brouwer. Voor de familie De Lange ontwierp Wils de villa Wilhelminalaan 2 (1917) in de zakelijk-expressionistische stijl van F. Lloyd Wright, met ook hier natuurstenen en terracotta gevelornamenten van W.C. Brouwer. Th. van Doesburg leverde de ontwerpen voor de glas-inloodramen. Ook ontwierp Wils in kubistisch-expressionistische stijl de middenstandswoningen Nassauplein 12-13 (1919) met in elkaar geschoven en uitgebouwde blokvormige volumes. Zakelijk-expressionistisch van vorm zijn de woningen Wilhelminalaan 25-27 (1921, D. Saal) en - naar ontwerpen van J.J. Brandes - de villa Nassauplein 23 (1927) en het herenhuis Geesterweg 3 (1930). Hofjes en proveniershuizen. Het Huis van Zessen (Schoutenstraat 2) [41] werd in 1510 bij testamentaire {== afbeelding Alkmaar, Provenhuis van Wildeman==} {>>afbeelding<<} beschikking van Dirk Symonsz van Boshuyzen gesticht als tehuis voor zes katholieke mannen. Dit sinds 1998 bij het stadhuiscomplex behorende gebouw heeft een mogelijk 16de-eeuwse kern. De 19de-eeuwse neoclassicistische lijstgevel is voorzien van een blokbepleistering. Het interieur bevat enkele vertrekken in late neorenaissance-stijl, zoals de grote zaal (1910) en de regentenkamer (1922). Het in 1540 door Pieter Claesz Paling en Josina van Foreest gestichte Provenhuis van Paling en Van Foreest (Zevenhuizen 13) [42] werd in 1583 met enkele huisjes uitgebreid, in 1864 herbouwd en kort daarna met een vleugel langs het bolwerk vergroot. Om de binnenplaats staan zestien huisjes. Het hoger opgetrokken hoekpaviljoen heeft in de afgeschuinde zijde een pilastergeleding en boven de ingang een stichtingssteen met alliantiewapen. Margaretha van Splinter liet in 1646 (gevelsteen) het Provenhuis van Splinter (Ritsevoort 2) [43] bouwen. Van dit diepe huis werd de trapgevel in de 19de eeuw gewijzigd in een lijstgevel met een lage verdieping onder een kroonlijst met trigliefconsoles. In een rechthoekige nis staat een schilddragende vrouwenfiguur. Achter de toegangspoort liggen acht woningen aan een deels open galerij met houten zuilen en gebogen zoldering. In 1656 werd op het terrein van het voorm. Maria Magdalenaklooster en naast het Hof van Sonoy het Provenhuis van Nordingen of ‘Huis van Achten’ (Lombardsteeg 23) [44] gesticht voor ten hoogste acht oude mannen. Van dit U-vormige gebouw heeft de zuidvleugel (Gedempte Nieuwesloot) in het midden een gelede classicistische topgevel met klauwstukken, een cartouche (1656) en twee nissen met figuren van schildhoudende oude mannen. In de Lombardsteeg bevindt zich de 18de-eeuwse toegang met geblokte omlijsting. De regentenkamer bevat een 17de-eeuwse schouw en enkele schilderijen, waaronder een regentenstuk door Dirk Metius (1660) en portretten van de stichter Johan van Mordingen en zijn vrouw door Caesar van Everdingen. Het Provenhuis van Geertruyd van Bijlevelt (Koningsweg 83) [45] werd door haar bij testament (1657) gesticht. Het tien jaar later hiertoe aangekochte huis - mogelijk daterend uit 1621 - werd in 1727 vergroot met een regentenkamer door Daniël Kleeff Willemsz en in 1751 uitgebreid met een benedenkamer. Dit L-vormig complex heeft in de lage vleugel een 17de-eeuws korfboogvormig poortje met gebeeldhouwde sluitsteen. In het hoekhuis bevindt zich een beschilderd plafond met ranken, druiventrossen en vogels (1621). De weduwe van de schilder Caesar van Everdingen stichtte in 1694 het Provenhuis van Helena van Oosthoorn (Koningsweg 70) [46], dat bij een verbouwing in 1734 naar plannen van Daniël Kleeff Willemsz een lijstgevel kreeg. De geblokte pleisterlaag stamt uit de 19de eeuw. Het Provenhuis van Wildeman (Oudegracht 45) [47], gesticht in 1717 door Gerrit Wildeman (gedenksteen), is een carrévormig complex met binnenplaats. De regentenkamer bevindt zich in het hoger opgetrokken poortgebouw met drie door {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Jacob van der Beek vervaardigde gevelbeelden: een wildeman met knots in de nis boven de doorgang en twee vrouwenfiguren als personificaties van armoede en ouderdom. Dit in 1849 gemoderniseerde hofje is in 1965 gerenoveerd. In plaats van een in 1680 door Lourens van Oosthoorn gesticht provenhuis aan de Langestraat kwam in 1898 naar ontwerp van G. Looman de Stichting Lourens van Oosthoorn (Kennemerstraatweg 148) tot stand als een neorenaissance-gebouw met hoger opgetrokken middenpartij. Als filiaalhofje van het eerder genoemde proveniershuis werd in 1901 de U-vormige Stichting Paling Van Foreest (Steijnstraat 14-26/50-70) gebouwd naar een neorenaissance-ontwerp van H.G.Th. Mann. Het complex werd in 1951-'52 uitgebreid aan de Paul Krugerstraatzijde met de Ringershof naar ontwerp van C.D. van Reijendam. In 1986-'87 werd het gerenoveerd. Volkswoningbouw. De woningbouwvereniging Kennemerland liet in 1897 de met dakkapellen en siermetselwerk uitgevoerde arbeiderswoningen Tuinstraat 47-53 bouwen. Neorenaissance-details vertonen de door de Vereniging voor Volkshuisvesting Alkmaar gebouwde arbeiderswoningen Uitenboschstraat 1-79 (1912, P.N. Leguit; gerenoveerd 1978-'79). Voor de R.K. woningbouwvereniging Goed Wonen kwamen de arbeiderswoningen Dr. Schaepmankade e.o. (1911, P. Smit) en St.-Josephstraat e.o. (1921, N.H.W. Scholte; gerenoveerd 1978) tot stand. Het gerenoveerde woningbouwcomplex K. van 't Veerstraat e.o. (1922, P.J. van den List) verrees in opdracht van woningbouwvereniging Rochdale. Winkels. Eind 19de eeuw kregen verschillende bestaande panden een (houten) winkelpui, zoals Verdronkenoord 81 en Fnidsen 64, 87, 89 en 107. De rijk gedetailleerde pui van Mient 13 is voorzien van gietijzeren ornamenten. Het diepe pand Zijdam 16 heeft een oude kern met 16de-eeuws houtskelet, een rond 1880 vernieuwde voorgevel met houten kroonlijst en een winkelpui met het opschrift ‘koffie en thee’. Uit 1887 dateert het neoclassicistische woonen winkelpand Appelsteeg 1 (1887) met afgeronde hoek en een grotendeels glazen pui. De pui van Appelsteeg 5 is uitgevoerd in baksteen met zandstenen ornamenten (circa 1890). Ontworpen in neorenaissance-vormen zijn het woonen winkelpand Ritsevoort 34-36 (1892; pui circa 1925), het als eerste filiaal van Albert Heijn buiten Zaandam ingerichte winkelpand Fnidsen 85 (1897) met bijbehorend pakhuis (Hekelstraat 2), de voorm. apotheek Ritsevoort 3-5 (1904) en het winkelpand Luttik Oudorp 108 (1900). Een opvallende neorenaissance-hoekpartij met hoog schilddakje hebben de hoekwinkels Laat 152 (circa 1895) en Langestraat 29 (1896, K. Bakker). De hoekwinkel Zilverstraat 3-5 (1901), met vergelijkbare uitbouw, werd eveneens ontworpen door K. Bakker met geglazuurde stenen en jugendstil-elementen. Twee klokgevels heeft het eveneens op een hoek gebouwde woon- en winkelpand Langestraat 99-101 (1912, C.J. Ooms). Tot de grotere winkels behoren het voorm. kledingmagazijn Laat 112 (1902, K. Bakker, uitgebreid 1911) met afgeronde hoek in wit geglazuurde baksteen en het wit gepleisterde modemagazijn Laat 118 (1911, P.N. Leguit) met ronde hoektoren. De laatste werd gebouwd voor de firma Bervoets en kwam later in gebruik bij de firma Kreymborg (gemoderniseerd 1939-'40, J. Buys). Het modemagazijn Meyer (Langestraat 3; 1911, P.N. Leguit) is uitgevoerd in rationalistische stijl. J. Spruyt liet in 1926 naar plannen van P.N. Leguit het hoge woon- en winkelpand Langestraat 64-66 bouwen; het stervormige venster in de zijgeveltop toont zijn initialen ‘JS’. Het door F.M.J. Caron ontworpen warenhuis van Vroom & Dreesmann (Laat 145; 1925, vergroot 1961) [48] is een L-vormig gebouw in expressionistische stijl, met balkon en uurwerk bij de afgeschuinde hoekpartij. Zakelijk-expressionistisch van vorm is het thans als café in gebruik zijnde pand Houttil 66 (1925), opgetrokken in gele baksteen. De voorm. bioscoop ‘Victoria’ (Langestraat 82) [49], nu in gebruik als winkelpand, heeft een fraaie gevel in art déco-stijl (circa 1920) met een verticale lichtbalk bekroond door een vaas. De winkelpui is modern. Horeca. Het hoekpand Langestraat 100, met jugendstilvormen, werd in 1903 gebouwd naar ontwerp van K. Bakker (nu restaurant). Hij ontwierp ook het hoekpand Oudegracht 164 (1903) dat diende tot café met bovenwoning. Aan de Gedempte Nieuwesloot 91 staat Het Wapen van Haarlem (1906, G. Spruit), oorspronkelijk een café met bovenwoning in jugendstilvormen en aan het Waagplein 5 staat het grote jugendstil-pand van de voorm. lunchroom van W.G.E. Valk (1909, C.J. Ooms). Kantoren. Het voorm. Postkantoor annex Kadaster- en Hypotheekkantoor (Gedempte Nieuwesloot 36) [50] uit 1877 werd ontworpen door C.H. Peters. Dit gebouw met hoekrisalieten voorzien van topgevels in neorenaissance-vormen deed tot 1914 ook dienst als postkantoor. Het voorm. kantoor van de Gemeentelijke Lichtbedrijven (Helderseweg 14; circa 1910) heeft topgevelpartijen in rationalistische stijl. Uitgevoerd in Nieuw Historiserende vormen is het door A.D.N. van Gendt ontworpen bijkantoor van de Nederlandse Bank (Heul 1; 1921-'22) [51], nu Fortisbank. De laatste heeft opvallende topgevels met gekartelde daklijsten en een ronde traptoren bij de hoofdingang. Naar een traditionalistisch ontwerp van A.J. Kropholler kwam het robuuste kantoor van de Noord-Hollandsche Levensverzekeringsmaatschappij 't Hooge Huys (St.-Laurensstraat 1-5; 1930-'31) [52] tot stand met hoge zadeldaken tussen trapof tuitgevels. De eerste achteruitbreiding verzorgde Kropholler zelf in 1933, de tweede in samenwerking met N. Bijl (1961). Een traditionalistische vormgeving heeft ook het kantoor Costerstraat 24 (1938, J. Bedaux). In kubistisch-expressionistische stijl verrees de Bank van Wisselink (Achterstraat 1; circa 1925) [53]. Het postkantoor (Bagijnenstraat 2) uit 1966 naar ontwerp van P.H. Tauber werd rond 2000 verbouwd tot bankgebouw. Een modern structuralistisch ontwerp is het kantoorgebouw P.E.N. (Voltastraat 2a; 1978-'82, A. Bonnema). Pakhuizen en bedrijfsgebouwen. Het als biermuseum dienstdoende {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, Kantoor Nederlandse Bank==} {>>afbeelding<<} forse pakhuis annex bierbrouwerij De Boom (Houttil 1) [54] stamt uit 1647. De zijgevel (Peperstraat) is voorzien van kleine rondboogvensters en -nissen en wordt afgesloten door een trapeziumvormige geveltop met bolvormige ornamenten en een gebeeldhouwde bierton. De grote begane-grond-vensters aan de Houttilzijde zijn eind 19de eeuw aangebracht. In 1905 heeft men het grote pakhuis Houttil 3 bijgebouwd. Het pakhuis De Vigilantie (Verdronkenoord 45; circa 1675) [55] bezit een verhoogde halsgevel met klauwstukken en dorische en ionische pilasters op voluutvormige kraagstenen. Voorbeelden van eenvoudige 18de-eeuwse pakhuizen met tuitgevels zijn het korenpakhuis Korenschoof (Luttik Oudorp 81) [56] en de pakhuizen Verdronkenoord 29 (1719), Laat 87 (1726), Laat 85 {== afbeelding Alkmaar, Pakhuis De Vigilantie==} {>>afbeelding<<} (1730) en Luttik Oudorp 113-115. Uit dezelfde tijd dateert de Stadsdrukkerij (Houttil 30; 1727) [57], oorspronkelijk een woonhuis met werkplaats. Dit gebouw heeft een halsgevel met voluten en deklijst. Het langgerekte drielaagse bedrijfspand Wageweg 13-14 bestaat uit een mogelijk 18de-eeuwse bakstenen onderbouw en een jongere houten bovenbouw. Eind 19de eeuw was hier de orgelbouwer L. Ypma gevestigd. Voorbeelden van laat-19de-eeuwse voorm. kaaspakhuizen zijn Pieterstraat 3-9 (1882, gerestaureerd 1980) en Koningsstraat 4 (1891). Ook in de eerste helft van de 20ste eeuw zijn kaaspakhuizen gebouwd, zoals het grote vierlaagse kaaspakhuis Kanaalkade 65 (1919, Z. Feddema), dat eerst diende als pakhuis voor de Coöperatieve Zuivelexportvereeniging Noord-Holland en later voor de firma Eyssen. Voorbeelden van kleine pakhuizen zijn Boterstraat 2 (1909, E. Kalverboer) en Gedempte Nieuwesloot 17-19 (1931, D.S. de Boer). Pakhuizen voor andere doeleinden zijn St.-Annastraat 2-4, bestemd voor de Alkmaarsche Stoommeelfabriek (1880-'85), en het hoge voorm. pakhuis de Korenbeurs (Luttik Oudorp 100; 1913, F.H. Ringers), voorzien van jugendstil-details. Vroeg-20ste-eeuws zijn verder het brandstoffenpakhuis van A. Meiboom Oudegracht 38 (1906, P. van der Waal), de bedrijfspanden De Drie Kroonen (Kanaalkade 8; 1908) en het kolenpakhuis van de firma H.J. Vonk Kanaalkade 17 (1908, P.N. Leguit). J. Wils ontwierp de autogarage Kennemerstraatweg 6-8 (1913) met aan de straat een kantoor annex woonhuis in ‘Um 1800’-stijl, voorzien van terracotta-ornamenten door W.C. Brouwer. De achterliggende garage heeft een betonnen tonschaaldak met ijzeren trekstangen en hangers. Windmolens. Op het Clarissenbolwerk staat de korenmolen De Groot of ‘Molen van Piet’ (Clarissenbuurt 4) [58]. Deze door Kornelis Bobeldijk gebouwde ronde bakstenen stellingmolen uit 1769 heeft een met riet gedekte kap. Aan de westrand van de stad bevinden zich enkele met riet gedekte poldermolens van het type grondzeiler. De polder Egmondermeer werd mede bemalen door de uit circa 1565 stammende Geestmolen (bij Hoeverpad 13). Een gedenksteen memoreert de ombouw van scheprad- tot vijzelmolen in 1886. Eind 16de-eeuws is De Viaan (Havinghastraat 16a). De waarschijnlijk in 1781 gebouwde Robonsmolen (Munnikenboschpolder 5) is in 1972 na brand ingrijpend gerestaureerd. Poldermolen De Eendracht (bij Irisstraat 1), een ronde bakstenen grondzeiler met een met riet gedekte kap en een houten scheprad, werd in 1771 gebouwd door Kornelis Bobeldijk (inscriptie op balk en eerste steen gelegd door Pieter van der Nolle jr.). De voorm. zoutkeet ‘De Eendracht’ (Schelphoek 18) [59] is een tweelaags pand uit 1782 met een door lisenen gelede gevel en een groot rondboogvenster aan weerszijden van de ingang. De familie Bosman kreeg de zoutkeet in 1870 in handen en liet kort daarna een sober neoclassicistische directeurswoning (Schelphoek 16) bouwen. Achter het gebouw staat een 19de-eeuwse fabrieksschoorsteen. In 1984 is het complex gerestaureerd. Bruggen. Over de Mient ligt de Gewelfde Stenenbrug [60], een brede dubbelbogige brug uit circa 1510, die onder meer in 1639 gedeeltelijk is vernieuwd en toen sierbestrating kreeg waarin een rozet met windrichtingen. De uit 1581 daterende brug bij de Vismarkt tussen de Hekelstraat en Kapelsteeg kreeg in 1889 een vlak ijzeren middenstuk en heet sindsdien Platte Stenen Brug [61]. De van oorsprong 17de-eeuwse Torenburgbrug [62] tussen Dijk en Torenburg is een gemetselde boogbrug met op de sluitstenen het stadswapen. Andere van oorsprong 17de-eeuwse bakstenen boogbruggen in de binnenstad zijn de Wagenaarsbrug tussen Koorstraat en Ritsevoort en de Ridderstraatbrug over de Oudegracht. Laat-19de-eeuwse gemetselde boogbruggen zijn de Bergerbrug over de singel bij Zevenhuizen (vijf bogen, 1902, verbreed 1934) en de Heldersebrug over de singel bij de Kennemerstraatweg (twee bogen). De in 1935 gebouwde Mauritsbrug (Heilooërdijk) is een bakstenen boogbrug met zandstenen eindstukken en deklijsten. Daarnaast zijn er verschillende houten ophaalbruggen, zoals de Schapenbrug {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} tussen Voordam en Waagplein en de Brillesteegbrug over de Oudegracht bij de Brillesteeg, beide als beweegbaar middendeel van een driedelige gemetselde boogbrug. Verder de Bathbrug (oorspronkelijk Spekbrug) tussen Waagplein en Fnidsen, de Kuipersbrug tussen Achterdam en Appelsteeg, de Eenhoornbrug tussen Zoutstraat en St.-Annastraat en de brug tussen Baangracht en Hofstraat. Geheel in hout uitgevoerd is de Werfbrug tussen Keetgracht en Oosterkolkstraat. Het station (Stationsweg 47) [63] kwam in 1865 tot stand naar ontwerp van K.H. van Brederode als een station derde klasse van de Staatsspoorwegen. Het gepleisterde neoclassicistische gebouw bestond eerst uit het hoge middenpaviljoen en de flankerende korte zijvleugels. In 1880 werden de hoge hoekpaviljoens toegevoegd. Bij een verbouwing in 1908 kregen de lage tussenvleugels een verdieping en heeft men het linker hoekpaviljoen verbreed en het middenpaviljoen naar voren toe vergroot. De perronoverkapping met parapluspanten en gietijzeren kolommen werd rond 1910 aangebracht. Op het spoorwegemplacement staat ter hoogte van Forestusstraat een groot N.S. trafogebouw (circa 1930) in functionalistische stijl. De voorm. watertoren (Bergerweg 62) [64] verrees in 1900 naar een ontwerp in neorenaissance-stijl van J.C. Francken. De uitkragende bovenbouw bevat een Intze-reservoir. De ijzerconstructie onder de reservoir-ommanteling is in 1946 vervangen door een betonnen constructie, waarna in 1957 een nieuwe ommanteling is aangebracht. Het dieselgemaal (Cort van der Lindenkade 33) werd in 1913 gebouwd naar ontwerp van L. Groen voor de bemaling van de polder Het Overdie en Achtermeer, nadat de poldermolen ter plaatse was afgebrand. Verdedigingswerken. De in 1573 begonnen verbetering van de stadsverdediging leidde in 1590 tot een ruimere omwalling naar plannen van Adriaen Anthonisz van Alkmaar, met elf bolwerken volgens het oud-Hollands systeem. De 16de-eeuwse stadsgracht is behouden aan de west- en de zuidzijde van de stad (Singelgracht). Tussen 1830 en 1865 werden de wallen en bastions grotendeels vergraven en - mogelijk naar plannen van J.D. Zocher jr. - herschapen in landschappelijk aangelegde plantsoenen (met stadswandeling). Aan de noordoostzijde bij het Victoriepark bevindt zich een restant van de stadsmuur uit 1573. Een gedenksteen uit 1952 herinnert aan het bezoek van koningin Juliana. Het op het Clarissenbolwerk gesitueerde kruithuisje [65] stamt uit 1758. Dit vierkante bouwwerk heeft een hoog tentdak, een uitgebouwde ingang en een overwelfde munitiekelder. Na 1850 diende het als ijskelder en nu als vleermuizenverblijf. Het Schermerhek (bij Heiligland 65) [66] is een tweevleugelig spijlenhek tussen twee hardstenen pijlers van de in 1712 geplaatste hamei bij de (verdwenen) Schermerpoort. De pijlers zijn voorzien van wapenschilden en worden bekroond door een gebeeldhouwde zandstenen groep (kinderen met een bok en een schaap) van Jacob Vennekool. Bij de in 1853 vernieuwde brug staat een eenlaags accijnshuis (Heiligland 65; circa 1860) in sobere neoclassicistische vormen. Arendshof (bij Geestersingel 11) [67]. Van deze buitenplaats resteert alleen de rond 1800 gebouwde achtzijdige tuinkoepel met op het dak een arend. In deze koepel droeg Nicolaas Beets zijn verzen voor. De lantaarnpaal met zitbank (bij Koorstraat 2), een ontwerp van A.J. Kropholler uit 1932, werd door de Alkmaarse burgerij geschonken ter herinnering aan burgemeester W.C. Wendelaar († 1932). De Alkmaarderhout (Kennemerstraatweg ong.) werd vanaf 1607 in fasen aangelegd op de strandwal als een openbare wandelplaats. Het oudste deel is de Voorhout (bij de Wilhelminalaan), ten zuiden daarvan werd de Middenhout aangelegd, ten westen daarvan kwamen de Geesterhout en de Westerhout (bij de Westerweg), ten zuiden van de Prins Bernhardlaan de Nieuwe Hout. De Alkmaarderhout werd in 1672 gekapt en herbeplant in 1674. In 1853 ontstond een landschappelijke aanleg naar ontwerp van S. Rodenburg met behoud van oudere elementen (sterrenbos en padenstelsel). Vanaf 1902 zijn door L.A. Springer opnieuw wijzigingen doorgevoerd. Van zijn hand is de hertenkamp (zuidzijde Pr. Julianalaan) met een in vakwerk uitgevoerd dierenverblijf in kunststeen met rieten dak en een eveneens rietgedekt houten vogelhuis voorzien van een terracotta bekroningsornament in de vorm van twee sierduiven (W.C. Brouwer). In het stadspark staat een muziektent van het bühne-model (1923, gerestaureerd 1998). Bij de Wilhelminalaan bevindt zich een bronzen borstbeeld van A.L.G. Bosboom-Toussaint (1912, A. Falise) en nabij de hertenkamp staat een bakstenen gedenkbank voor burgemeester G. Ripping († 1919). Het Victoriepark (Wageweg ong.) [68] werd rond 1825 verwezenlijkt op een gedempt gedeelte van de 16de-eeuwse vestinggracht dat niet was opgenomen in het tracé van het Noordhollands Kanaal (1819-'24). In het park staat het in 1876 door koning Willem III onthulde zandstenen beeld Alcmaria Victrix (1873, F. Stracké), symbool van het verzet van Alkmaar in 1573. De aanleg werd door Springer gemodeniseerd in 1903. In het Gemeentelijk Sportpark (Sportlaan ong.), aangelegd in 1920 aan de zuidoostzijde van de Alkmaarderhout, staat aan de drafrenbaan een door J. Wils ontworpen tribune (1930-'31). De door E.A. van Genderen Stort ontworpen constructie bestaat uit stalen spanten met daarop een gewapend betonnen tribunevloer en aansluitende betonnen trappen. Een aantal van de geklonken vollewandspanten steken door en dragen het tribunedak (oorspronkelijk zonder kolommen die het zicht van de toeschouwer belemmerden). Begraafplaatsen. In de Alkmaarderhout liggen drie begraafplaatsen. De in 1747 in gebruik genomen Isr. begraafplaats (Westerweg 107) bezit een in jugendstil-vormen ontworpen smeedijzeren toegangshek (1902, C.J. Ooms) en een metaarhuis (1923) naar plannen van P.N. Leguit. In 1829 werd op het toenmalige exercitieveld de Alg. begraafplaats (Westerweg 250) aangelegd in landschapsstijl naar plannen van J.D. Zocher jr. en stadsbouwmeester W. Hamer. Kenmerkend is de slingerende waterpartij met kneppelbruggen. Het poortgebouw met baarhuis en wachtkamer is een wit gepleisterd {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alkmaar, Alg. Begraafplaats, poortgebouw==} {>>afbeelding<<} streng-neoclassicistisch (neo-Grec) gebouw met een doorgang voorzien van dorische zuilen zonder basement. In dezelfde stijl uitgevoerd zijn de dienstwoningen Westerweg 248 en 252 (circa 1829) aan de uiteinden van het ijzeren hekwerk dat is voorzien van eikenbladmotief en omgekeerde brandende toortsen (circa 1860). In 1886 werd wegens ruimtegebrek een deel van de slingerende waterpartij gedempt. Verdere uitbreidingen van de begraafplaats vonden plaats in 1894, 1917 en 1998. Voor de bouw van de aula (1950) is wederom een deel van de waterpartij gedempt. Bijzondere graftekens zijn de grafkelder voor burgemeester G. Fontein Verschuir († 1838), de aedicula voor J. Meiboom († 1898), de obelisk op postament voor H. Jansen († 1908), evenals de graven van C. Edel († 1909) en architect D. Saal († 1945) en het door T. Visser gemaakte grafteken voor verzetstrijder F.J. Haverkamp († 1945). Katholieken werden in een afzonderlijk gedeelte van de Alg. begraafplaats begraven tot de stichting van de R.K. begraafplaats St. Barbara (Pr. Bernhardlaan ong.) in 1887. Het gietijzeren toegangshek is voorzien van een gevleugeld zandlopermotief. De centraal gesitueerde neoromaanse begraafplaatskapel (circa 1890) heeft een driezijdige koorsluiting en een achtzijdige geveltoren met naaldspits en hoektorentjes. Amstelveen Dorp, ontstaan in de 13de eeuw als veenontginning ten westen van de Amstel bij het kruispunt van een ontginningsas (Amsterdamseweg) met de weg naar Ouderkerk aan de Amstel. In 1305 wordt de nederzetting voor het eerst vermeld, als Nieuwer-Amstel (sinds 1964 Amstelveen genoemd). De oudste kern ontwikkelde zich als een lintdorp bij De Poel met een ovale kerkring, waarvan de bebouwing in 1792 door brand werd geteisterd. Het naburige Amsterdam annexeerde in 1586 en in 1658 aan de noordzijde delen van het ambacht Nieuwer-Amstel. Langs de westoever van de Amstel ontstond een reeks buitenplaatsen. Nabij de zuidelijke stadsgrens van Amsterdam verdichtte de tussenliggende bebouwing zich tot een tweede kern, die zo in belang toenam dat men hier in 1892 een nieuw raadhuis opende. Anderzijds stichtte Amsterdam in 1883 een concertgebouw buiten de eigen gemeentegrenzen. Bij een grenswijziging van 1896 kwam ongeveer al het gebied boven het Zuider-Amstelkanaal aan Amsterdam en bij een tweede annexatie in 1921 werd de Kalfjeslaan de nieuwe noordgrens van Nieuwer-Amstel. Het Oude Dorp bij De Poel werd daarna weer het centrum. Aan de westzijde lag de lokaalspoorlijn Amsterdam-Willemspark-Aalsmeer (1915 tot 1950) met de daarbij behorende Stationsstraat. Aan de noordzijde ontstond in 1921 een eerste woningbouwproject (Patrimoniumlaan), waarna een echte ontwikkeling noordwaarts volgde met het uitbreidingsplan van A.H. op ten Noort (1924, goedgekeurd 1926). Er kwamen enkele tuindorpachtige wijken met ruime parken tot stand, zoals Randwijck, Catharina van Clevepark, Westelijk Bovenland, Elsrijk en het Keizer Karelpark (1940). Belangrijk was ook de door Amsterdam gestimuleerde aanleg van het Amsterdamse Bos, waartoe in 1928 werd besloten en waarvoor het uitbreidingsplan in 1934 werd herzien (Geraamteplan). Na de Tweede Wereldoorlog is Amstelveen explosief gegroeid, vooral in 1957-'65 naar het oosten en zuiden (Kronenburg, Bankras en Kostverloren, Groenelaan, Middenhoven, Waardhuizen en Westwijk). De kenmerkende ruime stedenbouwkundige aanleg met parken en waterpartijen heeft men daarbij doorgetrokken. De rijksweg A9 vormt echter een sterke scheiding tussen het noordelijke deel met winkelcentrum en Cobra-museum, en het zuidelijke deel met het Oude Dorp. Amstelveen is een randgemeente en forensendorp van Amsterdam. Verder wonen hier werknemers van de nabijgelegen luchthaven Schiphol en staat er het hoofdkantoor van de K.L.M. (1971). De Herv. kerk (Dorpsstraat 36) is een kruiskerk met ongelede toren en aangebouwde consistorie. Ter vervanging van een laat-middeleeuwse kerk (hersteld 1641) kwam deze kerk in 1866 tot stand. In 1925 bouwde men naar plannen van C.B. Posthumus Meyjes een dwarsbeuk en in 1928 een nieuwe toren. Daarin hangt een door Everardus Splinter gegoten klok (1641). De in 1966 en 2004 gerestaureerde kerk bevat een grafteken voor Jan Broekhuizen († 1707). De pastorie (Dorpsstraat 34) is een fors blokvormig pand uit 1876. De (Geref.) Handwegkerk (Handweg 117), een zaalkerk met kleine geveltoren, werd in 1899 gebouwd naar een neorenaissance-ontwerp van B.H. Koolhaas. De uit 1907 daterende pastorie (Handweg 119) met chaletstijl-elementen is ontworpen door L. van der Bijl. De R.K. St.-Annakerk (Amsterdamseweg 22) is een forse kerk met een slanke, terzijde geplaatste toren en een aangebouwde pastorie. Het sober expressionistische ontwerp van J.P.L. Hendriks en H.G.M. van Beers werd verwezenlijkt in 1927-'28. Het interieur bevat kruiswegstaties van J. Everts (1930) en de gebrandschilderde ramen zijn van A. Asperslagh. Overige kerken. In zakelijkexpressionistische stijl ontworpen zijn de voorm. (Geref. Hersteld Verband) Johanneskapel (Amsterdamseweg 311; 1928, A. Ingwersen), een kleine kruiskerk voorzien van een ranke vrijstaande toren met hoge spits (sinds 1946 een Evang. Luth. kerk), en de (Geref.) Pauluskerk (W. van Borsselenweg 116; 1937, A.T. Kraan) met overhoekse zijvleugels en een spitse dakruiter. In opdracht van Christelijk Belang kwam de kerkzaal met bovenwoning van de Herv. buitengewone wijkgemeente Eben-Haëzer (Molenweg 10; 1936, W.B. Kroon) tot stand. Een belangrijke wederopbouwkerk is de in 1951 naar ontwerp van M.F. Duintjer tot stand gekomen (Herv.) Kruis- {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} kerk (Van der Veerelaan 30), nu in gebruik bij de Lutherse Gemeente. Deze kerk met open klokkentoren en twee spitsen heeft hoge driehoekig uitgebouwde kapellen, waarvan de muren worden doorbroken door een patroon van vierkante venstertjes. De in functionalistische stijl uitgevoerde (Herv.) Paaskerk (Augustinuspark ong.; 1958-'63, J.B. baron van Asbeck) heeft aan twee zijden oplopende puntdaken en glas-in-betonramen van J.M. Jansen. Een traditionalistische zaalkerk met dakruiter is de Geref. kerk (De Ruyschlaan 147; 1963, A. Rothuizen en P.J. 't Hooft.), nu Korean Reformed Church. Moderne kerken met een klokkentoren zijn de R.K.H. Geestkerk (Haagbeuklaan 1; 1961-'62, J.H. de Groot), met boven de ingang een mozaïek en met glas-inlood-vensters van H. Levigne, en de R.K. Thaborkerk of ‘Christus Verheerlijking’ (Westelijk Halfrond 3; 1968-'69, A. van Kranendonk). De synagoge (Straat van Messina 10) is een achthoekig gebouw uit 1981 ontworpen door E. Spier. De Ark-bekroning in de vorm van de Tien Geboden (1877) is afkomstig uit de synagoge te Borculo. Het voorm. raadhuis (Dorpsstraat 75) is een fors tweebeukig pand voorzien van een middengedeelte met uitkragende toren. Het werd in 1896 gebouwd naar een ontwerp met neorenaissance- en rationalistische details van R. Kuipers ter vervanging van het oude raadhuis dat binnen de gemeente Amsterdam was komen te liggen. In 1977-'80 is een nieuw gemeentehuis (Laan van Nieuwer Amstel 1) gebouwd naar plannen van P.W. van Dommelen. De voorm. marechausseekazerne {== afbeelding Amstelveen, (Herv.) Paaskerk==} {>>afbeelding<<} (Ouderkerkerlaan 1-3) dateert uit 1919 en toont het rijkswapen boven de middelste ingang. Nu is het pand als buurthuis in gebruik. Het voorm. postkantoor met directeurswoning (Stationsstraat 15-17) kwam in 1921 tot stand naar een ontwerp met expressionistische details van L. van der Bijl. Het voorm. kantoor van de rijksontvanger (Stationsstraat 24-26), gebouwd in 1921 naar ontwerp van L. van der Bijl, vertoont expressionistische details. Scholen. Begin 20ste eeuw gebouwd zijn de drieklassige voorm. openbare lagere school Dorpsstraat 38 (1907) en de voorm. Chr. lagere Johannes Calvijnschool (Handweg 109; 1908) met twee parallelle vleugels. De Chr. lagere school Oudkerklaan 14-15 (1925, A. Ingwersen) is een vierklassige school met gymnastiekzaal. Uit 1925 dateren verder de Huishoud-, Knipen Naaischool (Dorpsstraat 106) en de voorm. schoolgebouwen Amsterdamseweg 273 en Amsterdamseweg 441. In zakelijk-expressionistische stijl uitgevoerd zijn de huidige openbare lagere school Michiel de Ruyter (Catharina van Clevepark; 1935) en de voorm. R.K. lagere St.-Antoniusschool (Dr. Schaepmanlaan 7; 1939, H. van der Bijl). Het Cobra-museum (Sandbergplein 1) is in 1992-'95 gebouwd naar plannen van W.G. Quist. Woonhuizen. Tot de oudere bebouwing behoren het gepleisterde huis Bankrasweg 28-29 (1885) en het van een serliana-venster voorziene huis Amsterdamseweg 80 (1900). Jugendstil-siermetselwerk vertoont het dubbele huis Dorpsstraat 10 (1908, L. van der Bijl). Iets jonger zijn het met klokgevel ontworpen huis Ouderkerkerlaan 10 (1913, D. Heineke en E.J. Kuipers) en het kleine landhuis Huize Johanna (Handweg 31; 1915-'16, J.A. Roodenburgh). Opmerkelijk is de villa Amsterdamseweg 511 (1926) met haar halfronde torenachtige opbouw. Expressionistisch van stijl zijn de rond 1925 met rieten daken gebouwde villa's Badlaan 10 (1921, P. Heyn), Parklaan 5, Amsterdamseweg 60-62 en 64-66. Zakelijk-expressionistische {== afbeelding Amstelveen, Raadhuis==} {>>afbeelding<<} vormen vertoont de villa Amsterdamseweg 283 (1936). De villa's Straat van Mozambique 1-5 (1964-'66) zijn ontworpen door G.Th. Rietveld. Een voorbeeld van volkswoningbouw zijn de voor ‘Amstelland’ gebouwde woningen Middeldorpstraat 17-25 en 22-36 (1914-'15, W. Pool). Het tuindorpachtige wijkje Heemraadschapslaan 18-51 (circa 1925) bestaat uit vrijstaande middenstandshuizen met gebroken schilddaken. Aaneengebouwde woningbouwcomplexen zijn onder meer Amsterdamseweg 490-498 (1921), met karakteristieke balkons op kolommen, de gepleisterde woningen Amsterdamseweg 220-234 (1933) en de zakelijk-expressionistische woningen Nassaupark 1-8 en Catharina van Clevepark 2-16. Het voorm. café ‘Het Dorstige Hert-Erven Werk Hoven’ met bovenwoning (Dorpsstraat 64) kreeg in 1910 een gevel met jugendstil-details voor een oudere kern. De voorm. apotheek ‘In de Grote Hagedis’ (Amsterdamseweg 485) is een dwars pand uit 1926. Kantoren. Het voorm. bankgebouw met dienstwoning Amsterdamseweg 419-421 is een hoekpand met dakruiter en zijvleugels, gebouwd in 1938 in Nieuw Historiserende stijl. Het functionalistische kantoorgebouw van Van Leers vatenfabriek (Amsterdamseweg 206) is in 1957-'58 tot stand gekomen naar ontwerp van M.L. Breuer (tuinaanleg C.P. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amstelveen, Villa Amsterdamseweg 283==} {>>afbeelding<<} Broerse). De hoge centrale hal wordt geflankeerd door telkens twee diagonaal geplaatste kantoorvleugels. Recent gebouwd is het opvallende kantoorgebouw van de K.P.M.G. (Burg. Rijnderslaan 10-20; 1988-'91, T. Alberts en M. van Huut). Windmolen ‘De Dikkert’ (Amsterdamseweg 104a) is een met riet gedekte achtkantige stellingmolen op een langgerekte houten schuur. Deze van oorsprong Zaanse houtzaagmolen bestond al in 1672 en was na de verplaatsing in 1896 in bedrijf als korenmolen. Sinds 1960 is hier een restaurant gevestigd. Het voorm. station (Stationsstraat 28) werd in 1912 gebouwd voor de Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappij aan de spoorlijn Amsterdam-Willemspark-Aalsmeer als een tweelaags asymmetrisch pand met vrijstaand toiletgebouwtje. Langs deze tot Amsterdam nog als ‘museumlijn’ in gebruik zijnde lijn bevinden zich enkele in 1912-'13 tot stand gekomen halteplaatsen met spoorwegwachterswoningen (Nieuwe Kalfjeslaan 9, W. van Borsselenweg 92a, Handweg 2, Jac. van Hattumweg 4 en Noordammerlaan 36). Bruggen. De brug over de Ringsloot (Kastanjelaan ong.) dateert uit 1935 en is voorzien van hekwerken en lampen in zakelijk-expressionistische stijl. In 1936 is de Schipholbrug (Colijnweg ong.) met brugwachtershuis over de Haarlemmermeerringvaart gebouwd. {== afbeelding Amstelveen, Bankgebouw Amsterdamseweg 419-421==} {>>afbeelding<<} Het Amsterdamse Bos (Amstelveenseweg ong.) is een groot recreatiebos, aangelegd op initiatief van de gemeente Amsterdam, die daartoe in 1929 een ‘Commissie voor het Boschplan’ installeerde. Het in 1931 geleverde plan van C. van Eesteren en vooral mevrouw J.H. Mulder (Dienst Stadsontwikkeling Amsterdam) werd in 1934-'36 uitgevoerd in het kader van de werkverschaffing. Het bos kreeg onder meer diverse kiosken, een openluchttheater, een hertenkamp en een theeschenkerij. Een opmerkelijk onderdeel is de Bosbaan (1934-'36, verbreed 1964), een ruim twee kilometer lange roeibaan met houten starthuisje en op de kop van de roeibaan een langgerekt botenhuis. Parken. Het Broersepark (tegenover Amsterdamseweg 206) werd in 1926-'28 aangelegd als wandelpark in late landschapsstijl naar ontwerp van D.F. Tersteeg. Bij een renovatie in 1966-'74 is het vernoemd naar tuinarchitect C.P. Broerse. In het park bevinden zich een monument voor burgemeester A. Colijn (1930) en een bevrijdingsmonument (1950, T. Bennes). Het in 1939-'40 aan een veenplas aangelegde heempark De Braak en Doorbraak (bij Amsterdamseweg 252), een ontwerp van Broerse met beplantingsadviezen van J. Landwehr, is een belangrijk voorbeeld van een nieuw soort park met nadruk op inheemse en wilde planten. Een ander heempark naar plannen van Broerse is het Jac. P. Thijssepark (Prins Bernhardlaan ong), dat in fasen werd uitgevoerd in 1940 en 1949. Het in 1972 verwezenlijkte gedeelte is ontworpen door B.J. Galjaard. Grenspalen. De zandstenen grenspaal bij Amsterdamseweg 212 werd in 1625 geplaatst ter markering van het bangebied van Amsterdam. Het heeft de vorm van een obelisk met in reliëf het wapen van Amsterdam. Op de Hollandsedijk (bij Bovenkerkerweg) staat een limietpaal uit 1838 met een ingemetselde steen waarop de ‘Landtscheiding’ wordt gememoreerd. Boerderijen. In het buitengebied bevinden zich enkele interessante langhuisboerderijen, zoals Het Zwarte Koetje (Bovenkerkerweg 90; 1879) en Bovenkerkerweg 130 (circa 1895; met zomerhuis). Voorzien van mooie serliana-vensters in de top zijn de laat-19de-eeuwse boerderijen Bovenkerkerweg 114, Clara Maria (Bovenkerkerweg 104-106) en Noordammerweg 99. Uit 1901 dateert de boerderij Arbeid Adelt (Bovenkerkerweg 86). Een opvallend groot dwars voorhuis met kelder en beletage bezit de boerderij Hoek Jan (Bovenkerkerweg 112; circa 1870). De R.K. St.-Urbanuskerk van Bovenkerk (Noorddammerlaan 124), gelegen ten zuidwesten van Amstelveen, is een driebeukige kruiskerk met driezijdig gesloten koor met zijkoor en sacristie. Verder heeft de kerk een {== afbeelding Bovenkerk bij Amstelveen, R.K. St.-Urbanuskerk==} {>>afbeelding<<} {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} doopkapel en een forse zeshoekige toren van drie geledingen met hoge spits. Deze door P.J.H. Cuypers ontworpen neogotische kerk verving een kerk uit 1805. Na de bouw van toren en schip (1873-'75) volgde een bouwfase met transept, koor en sacristie (1887-'88). Toen werd ook de in 1881 afgewaaide torenspits vernieuwd. De toren en de zijtopgevels van de zijbeuken zijn geïnspireerd op de Haagse St.-Jacobskerk. Het interieur van de in 1966-'67 gerestaureerde kerk wordt gedekt door kruisribgewelven op bundelpijlers. Tot de inventaris behoren een hoofdaltaar (atelier Cuypers), kruiswegstaties (1898; F. Loots) en een orgel gemaakt door Ch. Anneessens (1930). Het kerkhof bevat onder meer het neogotische graf van bouwpastoor J.W. Brouwers († 1893). De door Cuypers ontworpen forse pastorie (Noorddammerlaan 124; circa 1888) is uitgevoerd met chaletstijl-elementen en pseudo-vakwerk. Amsterdam Hoofdstad van Nederland, tot ontwikkeling gekomen in de middeleeuwen bij een dam in de Amstel. Rond de plaats waar de veenstroom de Amstel in het IJ uitmondde zette zich bij overstromingen in 1170 en 1173 een stevige kleilaag af op de metersdikke zachte veengrond. Door verdere ophoging maakte men deze grond begin 13de eeuw voor bewoning geschikt, het eerst langs de westoever van de Amstel. Hier ontstond een lintvormige terp ter plaatse van het huidige zuidelijke gedeelte van de Nieuwendijk en het noordelijke gedeelte van de Kalverstraat. De bedijking langs de Amstel sloot aan op een opgeworpen bedijking langs de zuidoever van het IJ (Zeedijk). In de monding van de Amstel werd een dam gelegd om het binnendringen van het IJ-water te voorkomen (circa 1270). De Warmoesstraat ten oosten daarvan {== afbeelding Amsterdam, Binnenstad vanuit het zuiden==} {>>afbeelding<<} groeide uit tot de belangrijkste handelsstraat van de nederzetting. Aan de westzijde van de Amstel bevond zich begin 14de eeuw ter hoogte van de Nieuwezijds Kolk een kleine haven. Deze werd rond 1350 buitendijks verlegd na het doortrekken van de Nieuwendijk (noordelijke deel). Amsterdam wordt in 1275 voor het eerst vermeld in een tolprivilege van graaf Floris V. Kort na 1300 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar een opgeworpen aarden wal moest in 1304 op last van de Hollandse graaf worden geslecht. Waarschijnlijk is toen ook de recentelijk bij opgravingen teruggevonden laat-13de-eeuwse stenen versterking bij de oude zuidoever van de Nieuwezijds Kolk tot op het fundament afgebroken. Onder graaf Willem III werd het Amstelland in 1317 definitief toegevoegd aan het graafschap Holland. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Vanaf 1350 breidde men het stadsgebied in fasen verder uit. Allereerst groeide de stad uit tot aan de Oudezijds Voorburgwal (oostzijde) en de Nieuwezijds Voorburgwal (westzijde). De aanduidingen ‘oud’ en ‘nieuw’ kwamen later in zwang en verwijzen naar de bijbehorende kerken (Oude Kerk en Nieuwe Kerk) en niet naar de ouderdom van de bebouwing. Een tweede en beperkte uitbreiding aan oost- en westzijde volgde rond 1380 naar de Oudezijds Achterburgwal en de Nieuwezijds Achterburgwal (nu Spuistraat). Het Spui en de Grimburgwal vormden de zuidelijke stadsgrens. Veel ruimer was de stadsuitleg van rond 1425. Het tracé van de nieuwe stadsgracht volgde het Singel (westzijde) via het Muntplein (zuidzijde) naar de Kloveniersburgwal en Geldersekade (oostzijde). Tussen 1481 en 1494 werd de houten palissade vervangen door een stadsmuur met poorten en torens (geheel voltooid 1508). Hiervan resteren nog de Munttoren, de St.-Anthonispoort (Waag) en de Schreierstoren. Aan de oostzijde kreeg de Lastage - een gebied met haven- en scheepsbouwactiviteiten langs het IJ - in 1512 provisorische verdedigingswerken. Daar is de Montelbaanstoren behouden gebleven. Ten oosten van de Warmoesstraat werd begin 14de eeuw een vermoedelijk houten kapel vervangen door de in steen uitgevoerde Oude Kerk, die later in fasen verder werd uitgebreid. Amsterdam werd in 1334 een zelfstandige parochie; voordien viel het onder de parochie Amestelle, het huidige Ouderkerk aan de Amstel. Het stadhuis kreeg rond 1400 een plek bij de Plaetse (westzijde huidige Dam) en daar vlakbij was eind 14de eeuw ook de bouw begonnen van de tweede parochiekerk, de Nieuwe Kerk. Onder de verschillende kapellen in de stad had de naar aanleiding van een hostiewonder (H. Sacrament van Mirakel; 1345) gebouwde kapel van de Heilige Stede of Nieuwezijds Kapel een bijzondere plaats (1896 gesloten, 1908 gesloopt). Sinds de bedevaart van Maximiliaan van Oostenrijk naar deze kapel in 1489 mag Amsterdam de keizerskroon zetten boven zijn stadswapen met drie St.-Andreaskruisen. Aan de zuidzijde van de stad kwam in de 14de eeuw het Begijnhof tot ontwikkeling (uitgebreid 1417 en 1511). Verder vestigden zich veel kloosters in de stad. Aan het einde van de middeleeuwen waren er zeventien vrouwen- en drie mannenkloosters. Veel kloosters werden ingericht aan de zuidoostzijde van de stad, tussen Kloveniersburgwal en Nes (de ‘stille zijde’). De bebouwing van de stad had te lijden van stadsbranden in 1421 en 1453. Amsterdam kwam in de late middeleeuwen mede tot ontwikkeling door handel met Vlaanderen en Engeland, en vooral door de graanhandel met het Oostzeegebied (de zogeheten ‘moedernegotie’). De zeegaande schepen legden aan bij de ‘palen’, een evenwijdig aan de IJ-oever aangelegde steigerconstructie met meerpalen. De doorgangen konden met boomstammen worden afgesloten tegen een aanval over het water; deze drijvende poorten heetten ‘de bomen’. In de 17de eeuw zouden de ‘palen’ uitgroeien tot een omvangrijk steiger- en meerpalencomplex met eigen bebouwing voor de opzichters en andere diensten. Het Damrak kreeg rond 1530 een handelskade van de Plaetse (Dam) tot aan het IJ. In de late middeleeuwen behoorde Amsterdam nog niet tot de grootste steden in de Nederlanden, maar in de 16de eeuw groeide de bevolking en na de val van Antwerpen (1585) kwamen grote aantallen Vlaamse immigranten naar de stad. Onder hen waren veel gegoede handelaren en ambachtsmeesters en verder veel intellectuelen, kunstenaars en geschoolde arbeiders. De stad kreeg verder een kosmopolitisch karakter door de toevloed van nieuwe bewoners uit het Duitse Rijk, Scandinavië, Schotland, duizenden joden uit Portugal (eind 16de eeuw) en Oost-Europa (vanaf 1635) en vele hugenoten uit Frankrijk (na 1685). De bevolking groeide zeer snel tot ongeveer 200.000 inwoners rond 1650. De stedelijke economie kreeg hierdoor een sterke impuls. Deze was gekoppeld aan de herleving van de functie als internationale stapelmarkt na een blokkade van de stad in de jaren 1572-'78. Het stadsbestuur kwam in 1578 in protestantse handen (de Alteratie) en de stad behoorde daarna definitief tot het Staatse kamp. De handel buiten Europa kreeg een stimulans door de oprichting van de Oost-Indische Compagnie (V.O.C.; 1602) en de West-Indische Compagnie (W.I.C.; 1621) - ook Geoctroyeerde West-Indische Compagnie (G.W.C.) genoemd - waarvan de belangrijkste handelskamers in Amsterdam waren gevestigd (Oostindisch Huis en Westindisch Huis). Ook werden veel pakhuizen gebouwd. Mede dankzij het grote belang van de handel was er ook veel nijverheid in stad, onder andere lakennijverheid, scheepsbouw en suikerraffinage. Na de Alteratie werden diverse kloosters voor andere doeleinden ingericht (Prinsenhof/Admiraliteit, Burgerweeshuis, Binnengasthuis). Delen van de uitgestrekte kloosterterreinen verkavelde men ten behoeve van de huizenbouw. Belangrijke kerkelijke projecten in het begin van de 17de eeuw waren de Zuiderkerk (1611), de Noorderkerk (1623) en de Westerkerk (1631). Met de bouw van de nieuwe beurs (1611) werd de Warmoesstraat als handelscentrum ingeruild voor het Rokin. Op de in 1567 vergrote Plaetse (Dam) maakte het oude stadhuis in 1648-'65 plaats voor een imposant nieuw stadhuis, waarmee de stad haar enorme expansie en haar status als voornaamste handelscentrum in Europa bekroonde. De sterke groei van Amsterdam vertaalde zich in een serie uitbreidingen. In 1585 werd de stadsgrens verlegd naar het tracé van de huidige Herengracht en Reguliersdwarsstraat. De daarbuiten gelegen stadsgracht verdween bij de latere aanleg van de grachtengordel. De middeleeuwse stadsmuur werd grotendeels gesloopt in 1601-'03. Aan de oostzijde trok men naar plannen van Joost Jansz Bilhamer de Lastage in 1585 bij de stad, samen met het gebied rond de Groenburgwal. Rond 1593 werd dit gebied naar plannen van Willem Baerdessen verder uitgebreid met de eilanden Vlooienburg, Uilenburg, Rapenburg en Valkenburg. Uitgezonderd Vlooienburg waren deze wijken vooral bestemd voor nijverheid en kregen ze pas na 1655 een woonbestemming. Aan de oostzijde liep de stadswal vanaf de huidige Blauwbrug naar het IJ. Ten noorden van de oude zeedijk (tracé Anthoniebreestraat-Jodenbreestraat) werd een nieuwe zeedijk gelegd (tracé Rapenburgerstraat-Hoogte Kadijk). De joden in Amsterdam vestigden zich vooral bij de Nieuwmarkt - ontstaan in 1614 door overkluizing van een stuk {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} stadsgracht - op Vlooienburg en bij de Breestraat (later Jodenbreestraat). In deze buurt werden in de 17de eeuw en later diverse synagogen gebouwd. Vanwege beperkingen in het uitoefenen van handel en ambacht restte voor de joden vooral de straathandel en de niet gereguleerde activiteiten, zoals diamantslijpen, zijdeverwerking, suikerraffinage, tabaksverwerking en drukwerk. De laat-16de-eeuwse uitbreidingen boden slechts korte tijd soelaas. Aan de westkant van de stad was inmiddels alweer bebouwing buiten de stadsgracht ontstaan. Hier kon na verlegging van de grens van de stedelijke jurisdictie (1609) een begin worden gemaakt met een nieuwe uitbreiding van de gehele stad op basis van een fortificatie-ontwerp van stadstimmerman Hendrick Jacobsz Staets (1610). Die enorme halfcirkelvormige uitleg kwam vanwege de grote kosten en organisatorische problemen in fasen tot stand. In eerste instantie bleef de derde vergroting of ‘nieuwe uitleg’ rond 1613 beperkt tot het westelijke gebied tussen het IJ en de Heiligewegspoort, waar een dwarsverbinding aansloot op de vestingwerken uit 1585. In aansluiting op de Singel werden parallel drie nieuwe grachten aangelegd, de Herengracht, de Keizersgracht en de Prinsengracht. Hier verrezen vooral huizen voor de gegoede burgerij. In de omgeving van de huidige Haarlemmerstraat (oude zeedijk) en in het meest westelijke deel van de uitleg vonden de minder gegoede immigranten en veel kleine bedrijven een plek. Dit stadsdeel, waar de stedenbouwkundige opzet aansloot bij de oude agrarische verkaveling, werd vanaf het begin van de 18de eeuw de Jordaan genoemd. Voor handel en de grootschaliger nijverheid - waaronder scheepsbouw - richtte men aan het IJ de Westelijke Eilanden in. Deze werden aanvankelijk Voor-, Midden en Achtereiland genoemd en later Prinseneiland, Bickerseiland en Realeneiland. Langs de IJ-oever ontstonden de Haarlemmer Houttuinen met brede werven voor de houtopslag. Amsterdam kreeg in 1631 aan deze zijde een trekvaart naar Haarlem. Het gebied is vanaf het eind van de 19de eeuw sterk gewijzigd door de aanleg van het spoor naar het Centraal Station rond 1880 en de spoorverdubbeling in 1928. De Eerste Engelse Oorlog (1652-'54) leidde tot een periode van economische stagnatie, maar daarna trok de economie weer aan en begon het werk aan het sluitstuk van de grote uitleg; de zogeheten vierde uitleg. De fortificaties werden in 1660 doorgetrokken tot aan de Amstel en in 1663 tot aan het IJ. Landmeter Cornelis Danckerts de Rij, stadsarchitect Daniël Stalpaert en ingenieur Jan Heymansz Coeck trokken de bestaande grachten door en zetten radiaalstraten en dwarsgrachten uit. De uitvalswegen (Leidsestraat, Utrechtsestraat, Weesperstraat en Muiderstraat) kregen bij de wallen poorten met wagenpleinen, net als eerder bij de Haarlemmerpoort en de Regulierspoort aan de westzijde. De duurste herenhuizen verrezen aan de Herengracht in de zogeheten Gouden Bocht (bij Nieuwe Spiegelstraat). In de achterstraten van de grote grachten, zoals de Kerkstraat, lagen vaak koetshuizen, stallen en pakhuizen van de grachtenpanden. Als pendant van de Jordaan gold in dit deel van de uitleg het stadsdeel Noortse Bos (ten zuiden van de Prinsengracht), waar veel eenvoudige woningen met huisarbeid (lakennijverheid) waren ondergebracht. In het derde kwart van de 17de eeuw kwamen verder veel pakhuizen tot stand op de nieuw aangelegde Oostelijke Eilanden (Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg). Op Oostenburg kreeg de V.O.C. een nieuwe plek (1661) en op Kattenburg bouwde de Admiraliteit scheepswerven en een groot magazijn (1656, nu Scheepvaartmuseum). Aan de sterke economische groei van Amsterdam kwam een einde met de Derde Engelse Oorlog (1672-'74) en ook de bevolking van de stad groeide niet langer. Eind 18de eeuw woonden er nog evenveel mensen als rond 1675 (circa 220.000). In de stadsuitleg ten oosten van de Amstel bleven grote percelen braak liggen. Het gebied tussen Nieuwe Herengracht, Muidergracht en Rapenburgergracht werd in 1682 verkaveld tot particuliere tuinen: de Plantage. Tot het midden van de 18de eeuw was Amsterdam nog een belangrijke stapelmarkt. De graanhandel met het Oostzeegebied werd echter steeds minder belangrijk, het aandeel van de koloniale handel groeide wel. Tegenover het verval van de lakenindustrie stond de opkomst van de diamantbewerking en de tabaksverwerking. Amsterdam was verder een belangrijk financieel centrum. Na de Vierde Engelse Oorlog (1780-'84) was de overmacht van Engeland te groot voor de Republiek. De overzeese handel kreeg zware klappen en dit resulteerde in de opheffing van de V.O.C. (1795). Verder had de stad te lijden van de handelsbeperkingen als gevolg van het door Frankrijk ingestelde Continentaal Stelsel (1806-'13), waardoor handel met Engeland en de Engelse koloniën verboden was. Na de instelling van het Koninkrijk Holland (1806) werd Amsterdam in 1808 de residentie van Lodewijk Napoleon. Hij vorderde het stadhuis op de Dam als Koninklijk Paleis (1808), hetgeen het sindsdien is gebleven. Tevens liet hij dat jaar de op de Dam staande Waag (1563-'65) afbreken. Vanaf die tijd was het stadhuis gevestigd in het voorm. Prinsenhof (later Admiraliteit). In 1815 werd Amsterdam officieel hoofdstad van het land. Na een terugval in de bevolking rond 1800 - waarbij vooral de Oostelijke Eilanden en de Jordaan deels ontvolkt raakten - groeide de stad weer langzaam verder tot ongeveer 245.000 inwoners rond 1850. Belangrijk voor het herstel waren de opening van het Noordhollands Kanaal (1824) en de spoorlijn naar Haarlem (1839), later gevolgd door spoorverbindingen met Utrecht (1843), Rotterdam (1847), Hilversum (1874) en Alkmaar (1878). Aan de oostzijde van de stad werd het Entrepotdok (1828-'30) ingericht en bij het IJ het Oosterdok (1832) en het Westerdok (1834). Op de Oostelijke Eilanden was de nodige scheepsbouw gevestigd. Op Bickerseiland verrees de grote Amsterdamse Suikerraffinaderij (1847, afgebrand 1874), maar verder kwam de industrialisatie in Amsterdam traag op gang. De 17de-eeuwse verdedigingsgordel met zijn 26 bolwerken was in 18de eeuw slecht onderhouden, omdat de nadruk toen lag op bescherming door inundaties. Vanaf 1796 begon men met het verlagen van de wallen en in 1820 lag er een wandelweg om vrijwel de gehele binnenstad. Ook de poorten werden gesloopt, zoals de Leidsepoort in 1862. De Muiderpoort (1663) bleef wel behouden, in {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Binnenstad 1(Herv.) Oude Kerk (zie p. 110) 2Nieuwe Kerk (p. 112) 3Engelse Presbyteriaanse kerk (p. 114) 4St.-Olofs- of Oudezijdskapel (p. 114) 5Agnietenkapel (p. 114) 6Waalse kerk (p. 115) 7(Herv.) Zuiderkerk (p. 115) 8(Herv.) Noorderkerk (p. 115) 9(Herv.) Westerkerk (p. 116) 10Remonst. kerk (p. 117) 11Oude Luth. kerk (p. 117) 12Doopsgez. kerk Bij 't Lam (p. 117) 13Doopsgez. kerk De Zon (p. 118) 14R.K. schuilkerk Ons' Lieve Heer op Solder (p. 118) 15(Herv.) Amstelkerk (p. 118) 16Nieuwe of Ronde Luth. kerk (p. 118) 17(Herv.) Oosterkerk (p. 118) 18R.K. Mirakelkapel H.H. Joannes en Ursula (p. 119) 19Armeense Apost. kerk (p. 120) 20Engelse Episcopale of Anglicaanse kerk (p. 120) 21Herst. Evang. Luth. kerk (p. 120) 22R.K. St.-Ignatiuskerk of De Zaaier (p. 120) 23R.K. St.-Antonius van Padua of Mozes en Aäronkerk (p. 120) 24R.K.H.H. Petrus en Pauluskerk of De Papegaai (p. 120) 25R.K. Onbevlekt Hart van Maria- of Redemptoristenkerk (p. 121) 26Nieuwe Walenkerk (p. 121) 27R.K. St.-Willibrordus binnen de Veste of De Duif (p. 121) 28R.K. kerk O.L.-Vrouwe Onbevlekt Ontvangen of De Posthoorn (p. 121) 29kerk van de Vrije Gemeente (p. 122) 30R.K. St.-Franciscus Xaveriuskerk of De Krijtberg (p. 122) 31R.K. kapel De Voorzienigheid (p. 122) 32R.K. St.-Dominicuskerk (p. 122) 33R.K. St.-Nicolaaskerk (p. 122) 34Geref. kerk Keizersgracht (p. 123) 35(Herv.) Nieuwezijds Kapel (p. 123) 36Ned. Isr. Grote- of Hoofdsynagoge (p. 124) 37Portugees-Isr. synagoge (p. 124) 38synagoge Uilenburg (p. 125) 39synagoge Beth Hamidrasj Ets Chaim (p. 125) 40Burgerweeshuis (p. 125) 41Oudezijds Huiszittenaalmoezeniershuis (p. 126) 42Walenweeshuis of Hospice Wallon (p. 126) 43Diaconie Oudevrouwenhuis of Amstelhof (p. 127) 44R.K. jongensweeshuis (p. 127) 45oudemannenhuis Oudemanhuispoort (p. 127) 46Luth. diaconiehuis (p. 128) 47R.K. Ouden- en Armenkantoor (p. 128) 48Maagdenhuis (p. 128) 49Luth. weeshuis Lauriergracht (p. 128) 50Binnengasthuis (p. 128) 51Vereniging voor Ziekenverpleging (p. 129) 52Tehuis voor Onbehuisden (p. 129) 53Zeemanshuis (p. 129) 54gebouw van de Maatschappij voor den Werkenden Stand (p. 129) 55werkinrichting Hulpbehoevende Blinden (p. 129) 56Amsterdamsch Tehuis voor Arbeiders (p. 129) 57Joodse Invalide (p. 129) 58Moederhuis (p. 129) 59Schreierstoren (p. 129) 60St.-Anthoniespoort of waag (p. 129) 61Munttoren (p. 130) 62Montelbaanstoren (p. 130) 63Muiderpoort (p. 130) 64Willemspoort (p. 130) 65Rasphuis (p. 130) 66stadsarsenaal of Nieuwe Bushuis (p. 131) 67Korenmetershuis (p. 131) 68Wijnkopersgildehuis (p. 131) 69Makelaarscomptoir (p. 131) 70Accijnshuis (p. 131) 71Saaihal (p. 131) 72Spinhuis (p. 131) 73stadhuis nu Koninklijk Paleis (p. 131) 74Prinsenhof/Admiraliteit (p. 134) 75Handboog- of St.-Sebastiaansdoelen (p. 134) 76Pietershal (p. 134) 77Nieuwe Werkhuis (p. 134) 78Oranje Nassaukazerne (p. 134) 79Cavaleriekazerne (p. 134) 80Paleis van Justitie (p. 134) 81Huis van Bewaring I (p. 135) 82Commiezenkantoor (p. 135) 83IJkkantoor (p. 135) 84Bureau van Burgelijke Stand & Bevolking en politiebureau (p. 135) 85gemeentewerf Uilenburg (p. 135) 86brandweerkazerne Valckenierstraat (p. 135) 87brandweerkazerne Prinsengracht (p. 135) 88brandweerkazerne De Ruyterkade (p. 135) 89brandweerkazerne Nieuwe Achtergracht (p. 135) 90politiebureau Marnixstraat (p. 135) 91oude hoofdbureau van politie (p. 135) 92nieuwe hoofdbureau van politie (p. 135) 93Hoofdpostkantoor (p. 135) 94Telefoongebouw (p. 135) 95rijkskantoor voor Geld- en Telefoonbedrijf (p. 136) 96Stationspostkantoor (p. 136) 97Franse Schouwburg (p. 136) 98Circustheater Carré (p. 136) 99Hollandse Schouwburg (p. 136) 100Stadsschouwburg (p. 136) 101stadhuis en muziektheater De Stopera (p. 137) 102Rembrandthuis (p. 137) 103Museum Fodor (p. 138) 104Anne Frankhuis (p. 138) 105Science Center New Metropolis nu NEMO (p. 138) 106Ned. Isr. Armenbewaarschool (p. 138) 107school voor havelozen Eben Haëzer (p. 138) 108openbare lagere Agatha Dekenschool (p. 138) 109openbare lagere Koningin Emmaschool (p. 138) 110openbare lagere Theo Thijssenschool (p. 139) 111school voor Schipperskinderen (p. 139) 112Chr. Jan de Liefdeschool (p. 139) 113turnzaal Rust Roest (p. 139) 114Barlaeusgymnasium (p. 139) 115nieuwe Geref. Gymnasium (p. 139) 116Kweekschool voor de Zeevaart (p. 139) 117Toneelschool (p. 139) 118Kweekschool voor Machinisten (p. 139) 119Eerste Openbare Handelsschool (p. 139) 120Natuurkundig Laboratorium (p. 140) 121Laboratorium Fysica (p. 140) 122Geologisch Instituut (p. 140) 123Begijnhof (p. 140) 124St.-Andrieshofje (p. 151) 125Anslo's hofje (p. 151) 126Bosschehofje en Raepenhofje (p. 151) 127Zevenkeurvorstenhofje (p. 152) 128Hofje Venetiae (p. 152) 129Suikerhofje (p. 152) 130Huyszitten Weduwehofje (p. 152) 131Deutzenhofje (p. 152) 132Grill's hofje (p. 152) 133Van Brants-Rushofje (p. 152) 134Occo's hofje (p. 152) 135Van Brienenhofje (p. 152) 136Looiershofje (p. 152) 137Hodson-Dedelhofje (p. 153) ==} {>>afbeelding<<} {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Binnenstad (vervolg) 138Regenboogliefdehofje (p. 153) 139Rozenhofje (p. 153) 140warenhuis Metz & Co. (p. 155) 141winkelgalerij Raadhuisstraat (p. 155) 142magazijn Spui 10 (p. 155) 143warenhuis Nieuw Engeland (p. 155) 144meubelmagazijn 't Binnenuis (p. 156) 145Maison de Bonneterie (p. 156) 146Maison Hirsch & Cie. (p. 156) 147warenhuis De Bijenkorf (p. 156) 148warenhuis Peek & Coppenburg (p. 156) 149modezaak Gerzon (p. 156) 150warenhuis Vroom & Dreesmann (p. 156) 151Galeries Modernes (p. 156) 152sociëteit Felix Meritis (p. 156) 153sociëteit Arti et Amicitiae (p. 157) 154sociëteit Plancius (p. 157) 155sociëteit De Groote Club (p. 157) 156sociëteit Industria (p. 157) 157Leesmuseum (p. 157) 158Amstelhotel (p. 157) 159Grand Hotel Krasnapolsky (p. 157) 160Doelenhotel (p. 158) 161Hotel du Passage (p. 158) 162Victoriahotel (p. 158) 163Hotel de l'Europe (p. 158) 164American Hotel (p. 158) 165Hotel Schiller (p. 159) 166Carlton Hotel (p. 159) 167logement Het Wapen van Amsterdam (p. 159) 168restaurant Die Port van Cleve (p. 159) 169Noord-Zuidhollands koffiehuis (p. 159) 170Rozentheater (p. 159) 171Tuschinski Theater (p. 160) 172bioscoop Cineac (p. 160) 173Citytheater (p. 160) 174Bank van Lening of Lommerd (p. 160) 175Nederlandsche Bank nu Allard Pierson-museum (p. 160) 176bank Labouchère, Oyens & Co., Singel (p. 161) 177Associatie-Cassa (p. 161) 178Ned.-Indische Handelsbank (p. 161) 179Bank Pierson & Co. (p. 161) 180hoofdkantoor Amsterdamsche Bank (p. 161) 181hoofdkantoor Nederlandse Bank (p. 161) 182Nederlandsche Handelmaatschappij, Vijzelstraat (p. 162) 183gebouw Alg. Ned. Diamantbewerkersbond (p. 162) 184Beurs (p. 162) 185Effectenbeurs (p. 163) 186Diamantbeurs (p. 164) 187Scheepvaarthuis (p. 164) 188kantoor Kon. West-Indische Maildienst (p. 164) 189kantoor Kon. Ned. Stoomvaart Maatschappij (p. 164) 190kantoor Nederlandsche Lloyd (p. 164) 191kantoor Scheepvaartmaatschappij Kon. Hollandsche Lloyd (p. 164) 192kantoor Verzekeringsbank Kosmos (p. 164) 193kantoor Eerste Nederlandsche Verzekeringsmaatschappij (p. 164) 194kantoor De Nederlanden van 1845 (p. 165) 195Witte Huis (p. 165) 196kantoor Marine Insurance Company Ltd. (p. 165) 197hoofdkantoor Eerste Hollandsche Levensverzekering Bank (p. 165) 198levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht (p. 165) 199levensverzekeringsmaatschappij De Amsterdamsche (p. 165) 200Nieuwsblad voor Nederland (p. 165) 201kantoor Algemeen Handelsblad (p. 165) 202kantoor De Tijd (p. 165) 203kantoor De Standaard (p. 165) 204kantoor De Telegraaf (p. 166) 205administratiekantoor Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (p. 166) 206kantoor Ned. Tabaksmaatschappij (p. 166) 207hoofdkantoor Deli-Batavia Maatschappij (p. 166) 208kantoor Bunge's Handelsmaatschappij (p. 166) 209kantoorgebouw Candida (p. 166) 210Oostindisch Huis (p. 166) 211V.O.C.-pakhuiscomplex d'Oude Werf (p. 167) 212Westindisch Huis (p. 167) 213W.I.C.-pakhuiscomplex (p. 167) 214Admiraliteitsmagazijn of 's Lands Zeemagazijn (p. 168) 215V.O.C.-werfterrein (p. 168) 216Algemeen Rijks Entrepotdok (p. 168) 217bierbrouwerij De Parel (p. 170) 218windmolen De Gooyer (p. 170) 219scheepswerf 't Kromhout (p. 170) 220likeurstokerij De Drie Fleschjes (p. 170) 221likeurstokerij-distilleerderij Erven Lucas Bols (p. 170) 222diamantslijperij Gebroeders Boas (p. 170) 223Diamantslijper Maatschappij (p. 171) 224Amsterdamsche Melkinrichting (p. 171) 225veilinggebouw F. Muller & Co. (p. 171) 226goud- en zilverfabriek H. Drijfhout & Zn. (p. 171) 227verf- en vernisfabriek H. Vettewinkel & Zn. (p. 171) 228confectieatelier firma M.J. van de Waal & Co. (p. 171) 229Amstelsluizen (p. 171) 230Blauwbrug (p. 171) 231Hogesluis (p. 171) 232Magere Brug (p. 172) 233gebouw Noord- & Zuid-Holandsche Redding Maatschappij (p. 172) 234Centraal Station (p. 172) 235elektriciteitscentrale (p. 173) 236volksbadhuis Funenkade (p. 173) 237gemeentebadhuis Nieuwe Uilenburgerstraat (p. 173) 238Hortus Botanicus (p. 173) 239Wertheimpark (p. 174) 240dierentuin Artis (p. 174) ==} {>>afbeelding<<} {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} de herbouwde vorm uit 1771. De Willemspoort (1840) aan de weg naar Haarlem verving de afgebroken Haarlemmerpoort (1615). In de tweede helft van de 19de eeuw groeide Amsterdam explosief door naar 520.000 inwoners. Dit resulteerde vooral in uitbreidingswijken buiten de Singelgracht, maar de sterke groei had ook ingrijpende gevolgen voor het oude centrum. Diverse grachten werden gedempt om het toenemende verkeer ruimte te bieden en om onhygiënische toestanden tegen te gaan. Zo werd de Nieuwezijds Achterburgwal gedempt (1866) en vervolgens herdoopt in Spuistraat. Latere dempingen zijn onder meer die van het Spui (1882), de Nieuwezijds Voorburgwal (1884) en de Martelaarsgracht (1884). Met de verbreding van de Halsteeg tot de huidige Damstraat (1868) ontstond een betere verbinding tussen het oostelijke en westelijke deel van de binnenstad. Aan de westzijde kwam een doorbraak tot stand tussen Dam en Singel en aansluitend tussen Singel en Westermarkt met de aanleg van de Raadhuisstraat (1896). Vanaf de Westermarkt was de binnenstad al beter ontsloten door demping van de Rozengracht (1889). Dit alles paste in de plannen van ingenieur Th. Sanders en architect H.P. Berlage (1885) om de infrastructuur van de stad te verbeteren ten behoeve van het openbaar vervoer. In 1874-'75 kwam de eerste paardentramlijn tot stand en daarna ontwikkelde zich een tramnet dat in 1900-'06 werd omgebouwd voor de elektrische tram. De Gasthuissteeg werd in 1875 verbreed en omgedoopt tot Paleisstraat (verder verbreed 1912). De Vijzelstraat werd na de aanleg van De Pijp (na 1870) een belangrijke verbinding tussen het centrum en de Ferdinand Bolstraat en kreeg een brug over de Singelgracht (1873) en een weg dwars door het Weteringplantsoen. De op de verlaagde wallen ontstane groene cirkel kwam eind 19de eeuw voor een groot deel in gebruik voor woningbouw, dit in aansluiting op de nieuwe buitenwijken. Grote delen van de Singelgracht werden aangeplempt. Tussen Haarlemmerplein en Leidseplein kwam de Marnixstraat (1870) tot stand en tussen Leidseplein en Frederiksplein de huidige Weteringschans (1868). Aan het Leidseplein verrees de Stadsschouwburg (1894). Voor de omgeving van het Frederiksplein maakte dr. Samuel Sarphati een niet volledig uitgevoerd plan (goedgekeurd 1862). Restanten hiervan zijn de herenhuizen aan het Oost- en het Westeinde, het begin van de Sarphatistraat (1872) en het Amstelhotel (1867). Op het Frederiksplein stond het naar voorbeeld van het Londense Crystal Palace (1851) in glas en gietijzer opgetrokken Paleis van Volksvlijt (1863, afgebrand 1929). De oude Plantage werd vanaf 1860 gedeeltelijk bebouwd, onder andere met een panoramagebouw (1880, gesloopt 1935). Verder nam de dierentuin Artis (opgericht 1838) een groot deel van dit gebied in beslag en aan de westzijde lagen het Wertheimpark (1898) en de Hortus Botanicus (1682). De meest nijpende situatie in de tweede helft van de 19de eeuw bestond in de Jordaan, waar rond 1900 ongeveer 80.000 mensen waren samengepakt. Dit leidde niet alleen tot maatschappelijk onaanvaardbare woonsituaties, maar ook enkele keren tot sociale onrust, zoals bij het Palingoproer (1886) en later het Jordaanoproer (1934). Voor de verbetering van de hygiëne dempte men in de Jordaan eind 19de eeuw zes van de elf grachten. Semi-filantropische woningverenigingen verwezenlijkten veel bouwprojecten ter verbetering van de woonsituatie. In de Nieuwmarktbuurt en de Jodenbuurt bij het Waterlooplein leidde de industrialisatie tot de bouw van diverse fabrieken, vooral voor de diamantindustrie, zoals de fabriek van de Gebroeders Boas (1878-'79). De verkrotte delen van deze wijken (Uilenburg, Valkenburg, Ridder- en Jonkerbuurt) werden begin 20ste eeuw op gemeentelijk initiatief gesaneerd. Grote gevolgen had de bouw van het nieuwe Centraal Station (1881-'89) op een aangeplempt eiland in het IJ. Hier kwamen de doorgetrokken spoorlijnen van het Willemspoortstation (richting Haarlem) en het Weesperpoortstation samen. Het nieuwe (verhoogde) spoor en het station sloten de binnenstad en de Oostelijke Eilanden af van het IJ, en de Westelijke Eilanden van de binnenstad. Het Oosterdok en het Westerdok werden onbereikbaar voor grote schepen. De opening van het Centraal Station blies de oude binnenstad echter ook nieuw leven in en bevorderde de vestiging van financiële en commerciële instellingen en andere grootsteedse voorzieningen. In deze tweede bloeiperiode van de stad veranderde het Damrak van een havenkade in een stedelijke boulevard. Al werden de grootse ambities voor het Damrak en de Prins Hendrikkade - de nieuwe naam in 1879 voor alle kades langs het IJ - niet bereikt, toch verrezen hier veel nieuwe gebouwen. Voorbeelden zijn het Victoriahotel (1889), de nieuwe Beurs (1903) en - ter plaatse van de oude beurs van J.D. Zocher (1845, gesloopt 1903) het warenhuis de Bijenkorf (1914). Er vestigden zich ook banken, verzekeringskantoren en handelsmaatschappijen aan het Rokin, de Vijzelstraat en het centrale deel van de grachtengordel. Aan de Nieuwezijds Voorburgwal kwam een krantenkwartier tot ontwikkeling en hier verrees ook het nieuwe hoofdpostkantoor (1899, nu Magna Plaza). De uit het Athenaeum Illustre (1631) voortgekomen Universiteit van Amsterdam vestigde zich in 1880 in de Oudemanhuispoort. Belangrijk voor het amusement waren onder meer het Circustheater Carré aan de Amstel (1887) en het filmtheater Tuschinski (1921) nabij het Rembrandtsplein, dat eind 19de eeuw een belangrijk uitgaanscentrum was geworden. Ook in de eerste helft van de 20ste eeuw kreeg het verkeer op diverse plekken in de binnenstad meer ruimte, bijvoorbeeld door de verbreding van de Vijzelstraat (tussen 1916 en 1927) en de demping van de Vijzelgracht (1934) en een deel van het Rokin (1937). Op de hoek van Herengracht en Vijzelstraat verrees het grote nieuwe kantoor van de Nederlandsche Handelmaatschappij (1926). Voor de Dam werden in 1910 nieuwe rooilijnen vastgesteld. Aan de oostzijde ontstond vanaf 1914 een nieuw pleingedeelte, dat in 1947 werd aangewezen als plaats voor het Nationaal Monument voor de herdenking van de Tweede Wereldoorlog (ingewijd 1956). Het vergrote plein kreeg in 1957 officieel de benaming Dam. Na de Tweede Wereldoorlog lag de nadruk op cityvorming. Volgens de wederopbouwplannen uit 1953 moesten veel woningen wijken voor bedrijfspan- {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} den, kantoren en brede verkeerswegen, maar hiervan is uiteindelijk weinig terecht gekomen. In het verlengde van de gedempte Vijzelgracht is in 1953 het Weteringcircuit aangelegd. Het meest ingrijpend zijn de gevolgen geweest voor de als gevolg van razzia's en deportaties tijdens de oorlog ontvolkte Jodenbuurt. De as Weesperstraat-Wibautstraat en de Jodenbreestraat zijn verbreed en de Valkenburgerstraat is de aanrit geworden tot de IJ-tunnel (1968) naar Amsterdam-Noord. Op de toegang daarvan staat het Science Centre New Metropolis (1997), tegenwoordig NEMO geheten. De kaalslag langs St.-Anthoniebreestraat, mede ten behoeve van de aanleg van de Metro (Nieuwmarktbuurt) heeft men vanaf 1978 geleidelijk volgebouwd. Begin jaren zeventig is eveneens ten behoeve van de metro alle resterende bebouwing op Vlooienburg gesloopt. Hier staat nu het nieuwe stadhuis-muziektheater (Stopera; 1988). De grote bedrijven zijn in de 20ste eeuw {== afbeelding Amsterdam, (Herv.) Oude Kerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} echter geleidelijk uit de binnenstad vertrokken. Daar zijn vooral de handel, de dienstensector en de horeca blijven groeien en het toerisme vormt een belangrijke inkomstenbron. Acties van bewoners in de jaren zeventig hebben geleid tot een koerswijziging van cityvorming naar stadsvernieuwing, zoals die is uitgevoerd in de Nieuwmarktbuurt, de Jordaan, de Zeedijk, de Westelijke en de Oostelijke Eilanden. In de jaren zeventig is verder een winkelpromenade ontstaan in de Nieuwendijk, de Kalverstraat en de Heiligeweg. De omgeving van het Leidseplein is eind 20ste eeuw gewijzigd en bij het voorm. Huis van Bewaring (1845-'47) is het Max Euweplein ontstaan. Grote veranderingen staan gepland voor de omgeving van het Centraal Station, het Binnengasthuisterrein en het tracé van de Noord-Zuidlijn van de metro (Damrak-Rokin-Vijzelstraat-Vijzelgracht). Het Rokin wordt een wandelpromenade. Bij het Damrak is de verkeersstroom al wat ingetoomd (herinrichting 1991) en ook de drukke Prins Hendrikkade zal in de toekomst verkeersluwer worden gemaakt. De binnenstad van Amsterdam is in haar geheel een beschermd stadsgezicht. In het navolgende worden de monumentale objecten in het stadsgebied binnen de Singelgracht behandeld. De objecten in de 19de-eeuwse en vroeg-20ste-eeuwse uitbreidingen van de stad komen - met een eigen inleiding - aan bod in de sectie Amsterdam buiten de Singelgracht. De (Herv.) Oude Kerk (bij Oudekerksplein 23) [1], oorspronkelijk gewijd aan St. Nicolaas, is een driebeukige basilicale kruiskerk met vijfzijdig {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, (Herv.) Oude Kerk==} {>>afbeelding<<} gesloten koor en zijkapellen. Rond 1250 stond hier op een terp al een kapel, die vermoedelijk in hout was uitgevoerd. Begin 14de eeuw verving men deze kapel door een driebeukige pseudo-basilicale kerk, die vanaf 1334 als zelfstandige parochiekerk dienst deed. Deze kerk kreeg rond 1370 een ruimer, vijfzijdig gesloten, koor. De zijbeuken van het schip werden vervolgens tot circa 1390 vergroot en verhoogd, waardoor een hallenkerk ontstond. Tegen de zijbeuken bouwde men in de eerste helft van de 15de eeuw portalen en een eerste Huiszittenmeesterskamer, waarvan delen van de zijmuren resteren. In 1448-'55 werd het koor verbreed tot een driebeukig hallenkoor (Snijderskoor, Buitenlandvaarderskoor) en de oude koorsluiting kreeg een vijfzijdige kooromgang met dwarskappen en topgevels. Vanaf 1485 vonden grote bouwcampagnes plaats in laat-gotische stijl. Aan beide zijden van het schip verrezen vier dwarskapellen met topgevels. De meest oostelijke daarvan hebben een dubbele diepte en kregen daardoor het karakter van een dwarsbeuk. Die aan de noordzijde is de St.-Joris- of Voetboogschutterskapel (1485). Die aan de zuidzijde is de St.-Sebastiaans- of Handboogschutterskapel, ontstaan in 1512-'16 bij de vergroting van een oudere kapel (1460) ter plaatse. De andere kapellen aan de noordzijde zijn de Hamburgerkapel (1493), de Binnenlandvaarderskapel (1493) en de Weitkoperskapel (1506). Aan de zuidzijde verrezen de Lysbeth Gravenkapel (1503), de Huiszittenkapel (1503) en de Smidskapel (1515). Tegen de westmuur van de zuiderzijbeuk bouwde men in 1504 (d) een driezijdig gesloten doopkapel met netgewelf. In de hoek tussen de St.-Sebastiaanskapel en de overige zuidelijke kapellen bevindt zich een met stergewelven gedekte tweebeukige librije, met daarboven de zogeheten IJzeren Kapel, een archiefruimte met ijzeren deuren en kruisribgewelven. Ten westen van dit bouwdeel verrees gelijktijdig een nieuw zuidportaal met netgewelf en daarnaast het nieuwe kantoor van de Huiszittenmeesters (1503, vergroot 1580). De kerkmeesters namen dat kantoor in 1655 in gebruik, waarna het in 1761 een interieur in Lodewijk XV-vormen kreeg. Het noordportaal werd rond 1510 vernieuwd (traptorentje gereconstrueerd in 1960, netgewelf in 1994). Aansluitend kwam op de hoek met de St.-Joriskapel de H. Grafkapel tot stand (1503-'10 (d)) met een opmerkelijk rijk laat-gotisch hanggewelf en aan de buitenzijde een later toegevoegde geveltop voorzien van een aedicula met pseudo-corinthische kapitelen in vroege renaissance-stijl (circa 1545). Het schip werd in 1510 (d) verhoogd met een lichtbeuk met grote lancetvensters in hoge topgevels. De verhoging van de viering, bekroond door een houten dakruiter, kwam in 1554 tot stand, waarna de verhoging van het koor in 1560 werd voltooid. Voor de bouwwerkzaamheden aan het koor sloopte men de gewelven en de dwarskappen van de kooromgang en deze werden nadien herbouwd. In 1551-'52 (d) verrees aan de noordzijde van het koor de Mariakapel, mogelijk onder leiding van steenhouwer Hendrik van de Berg. De consoles onder de kap vertonen hier vroege renaissance-vormen. Aan de oostzijde van de Mariakapel bouwde men in 1571 de met vroeg-maniëristische details uitgevoerde Collegekamer. De sinds de Alteratie in 1578 door protestanten gebruikte kerk is aan de buitenkant overwegend laat-gotisch van stijl en is deels bekleed met Gobertangesteen en deels uitgevoerd in baksteen met natuurstenen speklagen. De venstertraceringen en diverse decoratieve elementen (hogels, kruisbloemen) zijn aangevuld bij de restauraties van de kerk in 1955-'78 en 1994-'97. Het interieur wordt grotendeels gedekt door houten tongewelven met trekbalken op korbeelstellen. De gewelven zijn opgenomen in sporenkappen met makelaars en middenfliering. De oudste kappen zijn die van de zijbeuken van het schip (1390 (d)), de overige dateren uit de bouwfasen tussen 1455 en 1560. De kap van het hoogkoor (circa 1560) is tevens voorzien van gordingen en horizontale ribben. De gewelven zijn rijk versierd met gesneden gewelfschotels, figuren op de kap- en muurstijlen en gebeeldhouwde natuurstenen consoles. Eén van de oudste figuren is die van St. Jacobus staande op een console (1455, Buitenlandvaarderskapel). Naast decoratieve schilderingen op de ribben, trekbalken en korbelen zijn de gewelven in de velden voorzien van randschilderingen, wapens, afbeeldingen van heiligen en andere religieuze voorstellingen, waaronder de bisschopswijding van St. Maarten, de Bewening van Christus door Maria, de Man van Smarten en de Verrezen Christus. Deze schilderingen zijn in vier perioden aangebracht tussen circa 1460 en 1510-'17. Boven de scheibogen bevindt zich een schijntriforium. De in Ledesteen uitgevoerde zuilen in het schip (1390) hebben vroege Brabantse koolbladkapitelen (twee bladkransen). De zuilen in het koor (circa 1450) worden bekroond door rijkere, gepolychromeerde kapitelen en de schachten zijn voorzien van tapijtschilderingen met wapentjes (1510-'20). In de geschilderde cirkels daaronder zijn resten van wijdingskruisen te herkennen (oudste circa 1460), soms met banderollen en gotisch schrift. De scheibogen tonen een randschildering dan wel een voorstelling van engelen die zwaaien met wierookvaten. Tot de inventaris behoren koorbanken met misericordes (1480-'90), een houten koorschot (deels circa 1450) en een door Jan Pietersz vervaardigde eiken preekstoel met snijwerk van Nicasius van Eyckelsbeeck (1643). Het koorhek (1681) werd ontworpen door Adriaen Cuyper, die ook het snijwerk uitvoerde, en vervaardigd door Adriaen de Jonge met koperen tralies van geelgieter Gillis Wybrants. Uit de 17de eeuw dateren verder enkele maniëristische regerings-, schepen- en kerkmeestersbanken met luifels (1620, 1625, 1645) en twee uit de in 1908 gesloopte Nieuwezijds Kapel afkomstige {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} rijk gesneden tochtportalen (waarvan één uit 1621). Het kleine orgel in de noorderzijbeuk, oorspronkelijk gebouwd in 1658 door Jacobus Galtusz van Hagerbeer, heeft een gesneden orgelkast van H.W. Schonat en door Cornelis Brizé beschilderde luiken met een stilleven van muziekinstrumenten (binnenwerk 1965). Op een galerij met pilasters en decoraties door steen- en beeldhouwer Jurriaan Westerman staat het door Christian Vater gebouwde hoofdorgel uit 1724 (verbouwd 1738-'42, Johann Caspar Muller, en 1869-'70, C.F.G. Witte). Verder is er in het koor nog een kabinetorgel van Detlef Onderhorst (1767). De kerkvloer is belegd met natuurstenen grafzerken (eind 14de eeuw tot 1865) en er zijn diverse interessante grafmonumenten. De marmeren epitaaf (1609) voor admiraal Jacob van Heemskerck († 1607) - overlevende van de overwintering op Nova Zembla - wordt toegeschreven aan Hendrick de Keyser. Verder zijn er een gepolychromeerd houten gedenkteken voor Cornelis Jansz de Haen († 1633), het door Artis de Witt gebeeldhouwde praalgraf van Abraham van der Hulst († 1666) en de door Rombout Verhulst uitgevoerde rijke epitafen voor de vice-admiralen Willem van der Zaan († 1669) en Isaac Zweers († 1673). De Mariakapel heeft nog drie gebrandschilderde ramen uit 1555. Voor de door Digman Meynaertsz uitgevoerde voorstellingen van de Annunciatie en de Aanbidding door de Herders worden de ontwerpen toegeschreven aan Lambert van Noort; het derde glas (Sterfbed van Maria) wordt toegeschreven aan Dirck Crabeth. In de kooromgang bevindt zich een raam uit 1656, gewijd aan de Vrede van Munster (1648). Dit raam werd vervaardigd door Pieter Jansz en Hendrick Velthoen, vermoedelijk naar onwerp van Jan Gerritsz van Bronckhorst. In 1654 maakten zij ook een raam in het Buitenlandvaarderskoor met de wapens van alle burgemeesters vanaf 1578 (aangevuld tot 1757). Op een door M.E. de Angelis en zijn zoon in 1759 geleverd tweede burgemeestersglas (Snijderskoor) is deze traditie voortgezet tot 1807. Dit raam toont ook een voorstelling van de stamboom van Maria. De Angelis herstelde verder het Vroedschapsvenster (1761). Tussen 1894 en 1911 zijn de glazen gerestaureerd door atelier ‘'t Prinsenhof’ uit Delft en vanaf 1961 opnieuw door atelier Bogtman uit Haarlem. De toren heeft vier geledingen en wordt bekroond door een achtzijdige lantaarn en een opengewerkte spits met ui-vormige top. De drie (later ommetselde) onderste torengeledingen stammen uit het eerste kwart van de 14de eeuw. In 1565 kreeg de toren de vierde geleding en de houten lantaarn. Deze lantaarn is waarschijnlijk ontworpen door landmeter en beeldhouwer Joost Jansz Bilhamer en toont zowel laat-gotische als vroeg-renaissancistische elementen, waaronder de aedicula als omlijsting van de wijzerplaten. Wegens ernstige scheefstand moest de toren in 1724-'38 naar plannen van Willem van Diede opnieuw worden onderheid en versterkt. De onderste torengeledingen voorzag men van een ommanteling. Daarbij kregen de gevels uiteindelijk een eenvoudigere afwerking dan ontworpen door Van Diede. De oude gevelgeleding met laatgotische spitsbogen werd gewijzigd in een geleding met rondbogen en pilasters in classicistische stijl. In de lantaarn van de in 2001 opnieuw herstelde toren hangt een carillon van 38 klokken, waarvan er veertien zijn gegoten door Francois Hemony (1656). Van de luidklokken dateert de oudste uit 1505. Twee zijn er gegoten door Hemony (1659) en de andere zijn van Claude Fremy (1689) en Pieter Seest (1771). Het uurwerk is vervaardigd door Wouter Geurtsz (1619). Tegen de kerk staan rondom woningen. De meesten daarvan zijn 18de-eeuwse dwarse huizen met schilddaken, zoals Oudekerksplein 13 en 17 aan weerszijden van de toren en Oudekerksplein 19 en 25 aan de zuidzijde van de kerk. De met zadeldak uitgevoerde woning Oudekerksplein 23 is mogelijk ouder (17de-18de eeuw). De panden Oudezijds Voorburgwal 70-78 tegen de oostzijde van de kerk stammen uit het derde kwartaal van de 18de eeuw. De Nieuwe Kerk (NZ Voorburgwal 143) [2], oorspronkelijk gewijd aan O.L.-Vrouwe en na 1452 aan St. Catharina, is een driebeukige basilicale kruiskerk, voorzien van een vijfzijdig gesloten koor met omgang en straalkapellen. Aan de westzijde bevindt zich de aanzet van een toren. De bouw begon vermoedelijk kort na 1380 op een terrein van Willem Eggert, thesaurier van graaf Willem VI. Het koor met omgang en het transept waren voltooid bij de inwijding in 1408. Een eerste uitbreiding vond in 1414-'18 plaats aan de zuidzijde van de kooromgang met een grafkapel voor Eggert en een sacristie (nu Sillskapel). Na het herstel van de schade van de stadsbrand van 1421 verrezen rond 1435 het schip en de zijbeuken. De kerk bleef nagenoeg onbeschadigd bij de stadsbrand van 1452. Een tweede grote bouwcampagne volgde in de tweede helft van de 15de eeuw met de verhoging van de middenbeuken en de verlenging van het zuidtransept. Rond 1500 werden de straalkapellen en de zijkapellen bij het koor toegevoegd, evenals de kapellen bij de twee traveeën ten westen van het transept. Ten slotte volgde in 1538-'44 de uitbouw en verhoging van het noordtransept. Daar paste men vroeg-renaissancistische details toe, zoals gecanneleerde pilasters, schelpmotieven en driehoekige frontons. Het koor en het zuidtransept zijn bekleed met Gobertangesteen. De overige gevels zijn uitgevoerd in baksteen met natuurstenen speklagen. De kerk werd in laat-gotische vormen hersteld na een brand in 1645. Vanaf 1647 verrees in zandsteen de aanzet voor een westtoren in classicistische stijl met gotische elementen, mogelijk naar plannen van Jacob van Campen. Toen de onderbouw met zware overhoekse pijlers en een spitsboogdoorgang gereed was, staakte men de bouw in 1652 (westzijde gesloopt 1783). In 1814 kreeg de Nieuwe Kerk de bestemming van nationale kerk, toen met de nieuwe grondwet de monarchie werd ingesteld. Sindsdien zijn hier de vorsten van het huis van Oranje ingehuldigd. De eerste restauraties vonden plaats in 1892 (noordgevel) en in 1907-'12 door C.B. Posthumus Meyjes. Bij een algehele restauratie in 1959-'80, onder leiding van C. Wegener Sleeswijk en bijgestaan door D. Verheus, is onder meer de lichtinval verbeterd door sloop of verlaging van de omliggende bebouwing. Verder is toen de noordoostelijke driezijdige kapel bij de H. Kruiskapel historiserend gereconstrueerd en is tegen de zuidelijke koorkapellen een nieuw pand opgetrokken {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Nieuwe Kerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} (Ministeriegebouw, nu café). Sinds 1980 heeft de kerk een culturele functie ten behoeve van tentoonstellingen en andere evenementen. Het interieur wordt gedekt door houten tongewelven (na 1645) met trekbalken op korbeelstellen; deze rusten op gebeeldhouwde consoles en hebben vergulde, gesneden sleutelstukken. In de viering rusten de trekbalken op houten cherubijnen. De zijbeuken en de kapellen hebben stenen kruisribgewelven (na 1645). In de lichtbeuk lopen de vensters door tot vlak boven het triforium. De toepassing van bundelpijlers met koolbladkapitelen - een enkele bladkrans in het koor, een dubbele in het schip - toont de invloed van de Brabantse gotiek. Op twee koorzuilen, ter plaatse van het vroegere sacramentshuis, zijn schilderingen met engelen zichtbaar. Van vóór de brand van 1645 dateren de vroeg-renaissancistische afsluiting van de H. Kruiskapel (1551, 1558) en de hekken van de Boelenskapel en de Drapenierskapel (circa 1550). Verder de hekken uit circa 1620 van de Meeus- en Metselaarskapel (koor zuidoostzijde) en de Eggert- en Schutterskapel (koor zuidzijde). Het in geel koper en wit en zwart marmer uitgevoerde koorhek werd in 1647-'50 vervaardigd door Johannes en Jacobus Lutma. Uit de tweede helft van de 17de eeuw is het portaal van de middelste koorkapel (Metselaarskapel). De rijke preekstoel, voorzien van een klankbord met torenachtige opbouw, werd in 1649-'64 gesneden door Albert Jansz Vinckenbrinck. Enkele herenbanken rond de kolommen dateren ook uit die periode. Johann Wolfgang Schonat begon in 1652 met de bouw van het orgel, dat in 1655 werd voltooid door Roelof Barentsz Duyschot en zijn zoon Johannes (gerestaureerd 1975-'81). De orgelkast, ontworpen door Jacob van Campen in samenwerking met schilder Jan Gerritsz van Bronckhorst en beeldhouwer Artus Quellinus, is versierd met voorstellingen van muziek en dans en de geschiedenis van koning David. In 1668 heeft Jacobus Galtusz van Hagerbeer het orgel uitgebreid met een bovenwerk. Het instrument is in 1975-'81 gerestaureerd. Het 16de-eeuwse koororgel bleef bij de brand in 1645 gespaard omdat het in revisie was bij Van Hagerbeer (1645-'48). Na de Alteratie (1578) bleef het koor tot 1865 de meest gewilde plaats voor begravingen. Hier bevinden zich onder meer de graven van de dichters Joost van den Vondel en P.C. Hooft, de burgemeesters C.P. Hooft en Jan Six en medicus Nicolaes Tulp. In de koorapsis staat het in wit, zwart en rood marmer uitgevoerde praalgraf van admiraal Michiel Adriaensz de Ruyter († 1676), vervaardigd in 1681 door Rombout Verhulst. Het praalgraf van zeeheld Jan van Galen († 1653) werd ontworpen door Artus Quellinus en uitgevoerd door Verhulst in samenwerking met Willem de Keyser. Andere grafmonumenten voor zeehelden zijn die voor J.H. van Kinsbergen († 1819; uitgevoerd 1821, P.J. Gabriël) en J.C.J. van Speyk († 1831; uitgevoerd C. en J.F. Sigault naar ontwerp van J. de Greef). Verder zijn er verschillende epitafen, zoals die voor Willem Eggert († 1417), Joost van den Vondel († 1679; geplaatst 1772), schout-bij-nacht W.I.B. Bentinck († 1781; ontwerp Anthonie Ziesenis) en Isaäk da Costa († 1860; gemaakt 1906). Van het grote venster in het noordtransept is het onderste deel een in 1645-'50 door Jan Gerritsz van Bronckhorst gebrandschilderde voorstelling van Willem IV van Henegouwen, die in 1342 de {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} stad haar wapen verleende. Het bovengedeelte is in 1959-'80 aangebracht naar ontwerp van H. op de Laak. Ook de kapellen aan de zuidzijde van het koor bevatten fragmenten van door Bronckhorst vervaardigde glazen (1646 en 1649). Het zuidtransept heeft een door O. Mengelberg ontworpen en door J.L. Schouten uitgevoerd raam ter ere van de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898. Ontworpen door W. van Konijnenburg en vervaardigd door J. Nicolas zijn de twee in 1938 in de noordbeuk van het schip aangebrachte ramen die het veertigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina memoreren. De oudste van de tegen de kerk aangebouwde panden is de voorm. diaconie (Gravenstraat 17) uit 1642 met een ionische pilastergevel in classicistische stijl. De verdieping uit 1723 heeft men gesloopt bij de restauratie in 1959-'80. Uit het derde kwart van de 17de eeuw dateren Nieuwezijds Voorburgwal 129-133 en uit de 18de eeuw de pandjes tegen het noordtransept. Het met plat dak uitgevoerde 19de-eeuwse brede pand Nieuwezijds Voorburgwal 127 heeft een houten pui met erkervormige uitstalkasten. Tussen twee straalkapellen is in 1980 het winkeltje Gravenstraat 15 opgetrokken in 18de-eeuwse trant. De Engelse Presbyteriaanse kerk (Begijnhof 48) [3] is een tweebeukige kerk met driezijdig gesloten koor en een slanke toren van vier geledingen met portaaluitbouw en ingesnoerde spits. In 1417 werd hier een eenbeukige kapel gebouwd, gewijd aan Maria, Johannes de Doper en de heilige Ursula (na 1421). In de noordmuur herinneren de boven elkaar geplaatste vensters aan de oude situatie als dubbelkerk met inwendig een ‘nonnengalerij’. Na de Alteratie (1578) kwam de kerk leeg te staan, om in 1607 door Engelse en Schotse calvinisten in gebruik te worden genomen. In 1665 breidde men de kerk uit met een zuidbeuk. Bij een ingrijpende vernieuwing van de noordgevel in 1727 veranderden de spitsboogvensters in rondboogvensters. In de 19de eeuw kreeg het gebouw een buitenbepleistering. Er zijn restauraties uitgevoerd in 1912, 1937 (ontpleistering toren) en 1974-'76. Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken. De {== afbeelding Amsterdam, Nieuwe Kerk, grafmonument Michiel de Ruyter (1980)==} {>>afbeelding<<} laat-17de-eeuwse preekstoel heeft houten panelen (1898) van E. van der Tuuk naar ontwerp van P. Mondriaan. De koperen lezenaar (1689) werd geschonken door koning-stadhouder Willem III en zijn vrouw Mary Stuart. Uit de 18de eeuw bevat de kerk een archiefkast, twee herenbanken - de ene in Lodewijk XVI-stijl en de andere met een uurwerk - en een door Jacob Hulstman vervaardigde orgelgalerij en orgelkast in Lodewijk XV-stijl (1753). Het instrument is rond 2000 herbouwd naar het originele ontwerp van Christiaan Muller. Verder is er een grafzerk voor de schilder Ch.H. Hodges († 1837). Het gebrandschilderde venster in het koor werd in 1920 geschonken door E. Bok ter herinnering aan het vertrek van de Pilgrim Fathers naar Amerika (1620). De voorm. St.-Olofs- of Oudezijdskapel (Zeedijk 2a) [4] is een driebeukige hallenkerk voorzien van een dakruiter en tuitgevels met hoge spitsboogvensters. Het zuidwestelijke deel van de kerk verrees tweede kwart 15de eeuw ten behoeve van Noorse zeelieden en werd rond 1500 uitgebreid met een H. Grafkapel en een tweede dwarskapel. Na de Alteratie (1578) diende het gebouw tot 1615 als koopmansbeurs. In 1644-'45 heeft men de kerk aanzienlijk vergroot in classicistische stijl (met gotische elementen) en ingericht voor de protestantse eredienst. Daarbij verdween de H. Grafkapel en ontstond een hallenkerk. Dit werk werd vermoedelijk uitgevoerd door Pieter Michielsz en Philip de Vos. Aan de zuidzijde (Nieuwebrugsteeg) staan twee dorische zandstenen poortjes (gedateerd 1620 en 1671), de hoofdingang aan de Zeedijk is een van elders overgebrachte zandstenen poort (circa 1620, toegeschreven aan Hendrick de Keyser). Na de sluiting in 1917 kreeg de kerk diverse andere functies. Het gebouw is in 1966 geheel uitgebrand. De dakruiter is gereconstrueerd bij de herinrichting als conferentiecentrum (1992). De Agnietenkapel (OZ Voorburgwal 231) [5] is een eenbeukige kerk met recht gesloten gesloten koor en een dakruiter, gebouwd in 1470 als onderdeel van het Agnietenklooster (gesticht 1397) en oorspronkelijk ingericht als dubbelkerk met ‘nonnengalerij’. Van 1578 tot 1632 diende het gebouw, waarvan kap en tongewelf uit de bouwtijd bewaard zijn, waarschijnlijk als pakhuis. Bij een verbouwing in 1631-'32 tot ‘Atheneum Illustre’ heeft men de nonnengalerij over de gehele verdieping doorgetrokken. Aan {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} de zijde van het voorplein plaatste men toen een van de stadstimmerwerf afkomstig maniëristisch poortje met gebosseerde dorische pilasters (jaartal 1571 gewijzigd tot 1631). De eerste hoogleraren aan het Atheneum waren Gerardus Johannus Vossius en Caspar Barlaeus. Het gebouw diende voor academische plechtigheden en na het vertrek van het Athenaeum naar het Doelengebouw aan de Singel in 1862 was het tot 1913 een lagere meisjesschool. Vanaf een restauratie in 1919-'21 (A.A. Kok) behoort het gebouw weer aan de universiteit en nu is er het Universiteitsmuseum ‘De Agnietenkapel’ gevestigd (gerestaureerd 2005). Het naastgelegen voorm. kantoorgebouw Purperhoedenveem (OZ Voorburgwal 229; 1909, P. Heyn) is in 1999 bij het museum getrokken. De Waalse kerk (OZ Achterburgwal 159) [6] is een driebeukige kerk met driezijdig gesloten koor. De Oude Walenkerk werd eind 15de eeuw gebouwd (gewijd 1496) als eenbeukige kloosterkerk voor de in 1409 gestichte congregatie van Paulusbroeders (franciscanen tertiarissen). Vermoedelijk nog in de 15de eeuw verrees de noordbeuk. Na de Alteratie was het gebouw vanaf 1597 in gebruik bij Franstalige calvinisten, die waren gevlucht uit de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk. In 1616 kreeg de kerk galerijen en werd de ingang verplaatst naar Oude Hoogstraat 22. Daar staat een door Hendrick de Keyser vervaardigde maniëristische zandstenen poort met pilasters, een fries met ‘fleur de lis’ en het stadswapen in een gebroken fronton. De voorgevel van het schip heeft een classicistisch ingangsportaal uit 1647. De zuidbeuk werd in 1661 toegevoegd. Bij een ingrijpende opknapbeurt in 1890-'92 (J.W. Meijer) werd de voorgevel vernieuwd en heeft men de galerijen in de zijbeuken verwijderd. Verder is de kerk gerestaureerd in 1990-'92 (C.O. Bouwstra). Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken. Van de in de 17de eeuw ingebouwde galerijen resteert de westelijke galerij. De kerk bevat een marmeren gedenkplaat voor bioloog Johannes van Swammerdam († 1680). De orgelkast en enig pijpwerk uit 1680 van Nicolas l'Anglez werd door Christian Muller gebruikt bij de vergroting van het orgel in 1734. Het toen aangebrachte rugpositief is gesneden door Jan van Logteren. De luiken dateren van een restauratie in 1965. De voorm. (Herv.) Zuiderkerk (Zandstraat 17) [7] is een recht gesloten driebeukige pseudo-basilicale kerk met op de zuidwesthoek een ingebouwde toren. Deze kerk verrees in 1603-'11 naar een maniëristisch ontwerp van Hendrick de Keyser en heeft grote roosvensters bij de voor- en de achtergevel. De van zware steunberen voorziene zijbeuken zijn op twee plaatsen transeptachtig verhoogd tot afgeknotte tuitgevels met frontons, voluten en balustraden. De toren kwam in 1614 gereed met drie geledingen, een zandstenen achtkant met lantaarn en vrijstaande ionische zuilen, en een bekroning met houten lantaarn en uurwerk-aedicula. In de toren hangen een uit de Oude Kerk afkomstige klok van Wilhelmus en Jasper Moer (1511) en twee door Francois Hemony gegoten klokken (1659). De laatste was ook verantwoordelijk voor de klokken van het carillon (1656). Na de sluiting als kerk in 1929 heeft het gebouw wisselende bestemmingen gehad. Een restauratie is uitgevoerd in 1976-'79. Het interieur wordt gedekt door houten tongewelven met trekbalken op {== afbeelding Amsterdam, (Herv.) Noorderkerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} zware kroonlijsten. De afscheiding met de zijbeuken wordt gevormd door toscaanse zuilen en met klassieke cassetten versierde rondbogen. In de kerk bevindt zich het graf van bouwmeester Hendrick de Keyser († 1621). In 1988 heeft men in de kerk een metalen inbouw geconstrueerd naar plannen van H. Hagenbeek, waarna hier na herinrichting (1999; J. Heeswijk) het informatiecentrum over ruimte, bouwen en wonen is gevestigd. Op het voorm. kerkhof (1602) staat tegen de oostelijke kerkmuur de grafkelder van Isaäk Hartman en zijn echtgenote J.H. Roodenburg (1678, zerk 1775). Het kerkhof is toegankelijk is via een in 1985 aan de St.-Antoniebreestraat herplaatst poortje (circa 1610), toegeschreven aan Nicholas Stone, leerling en schoonzoon van De Keyser. De (Herv.) Noorderkerk (Noordermarkt 44-48) [8] is een centraalbouw in de vorm van een Grieks kruis met in de hoeken lagere aanbouwen (dienstwoningen). De aanbouw aan de zuidwestzijde bevat de entree. Op de kruising staat een vierkante dakruiter met opengewerkt achtzijdig koepeltje. Hierin hangen een door Johannes Meurs {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} gegoten klok (1621) en een klok van Pieter Seest (1778). De kerk verrees in 1620-'23 in maniëristische stijl naar plannen van Hendrick de Keyser en stadstimmerman Hendrick Jacobsz Staets. Na De Keyser's dood (1621) werd het voltooid onder leiding van zijn zoon Pieter Staets en stadsmetselaar Cornelis I Danckerts de Rij. De in de loop van de 17de eeuw tot stand gekomen driehoekige uitbouw aan de oostzijde bevat de kerkmeesterskamer. Restauraties zijn uitgevoerd in 1844 (P.J. Hamer) en 1993-'98 (W. Kramer). De kerk heeft nu zowel een religieuze als een culturele functie. Het interieur wordt gedekt door houten tongewelven met trekbalken en korbeelstellen, rustend op vier vrijstaande zandstenen pijlers en toscaanse zuilen. De kleine driehoekige ruimten in de hoeken tussen de armen hebben stenen gewelven. Tot de overwegend 19de-eeuwse inventaris behoren een preekstoel {== afbeelding Amsterdam, (Herv.) Westerkerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} (1844) op marmeren voet (mogelijk circa 1623) en een door H. Knipscheer gebouwd orgel (1849). De (Herv.) Westerkerk (Prinsengracht 279) [9] is een recht gesloten driebeukige basilicale kerk met twee dwarsbeuken en een hoge westtoren. Deze monumentale kerk werd in 1620 in maniëristische stijl ontworpen door Hendrick de Keyser en na zijn dood in 1631 voltooid door zijn zoon Pieter en stadsmetselaar Cornelis I Danckerts de Rij. Het ontwerp is een verdere uitwerking van dat voor de Zuiderkerk. De gevels hebben zware steunberen en natuurstenen vensteromlijstingen. Met name de eindgevels en de transeptgevels vallen op door de rijke maniëristische decoratie met ionische halfzuilen, voluten, vazen en frontons. Enkele maniëristische poortjes geven toegang tot de kerk. Het poortje aan de zuidzijde heeft een reliëf voorstellende het Oude en het Nieuwe Verbond. De toegang tot het voorm. kerkhof (Prinsengracht 277) wordt gevormd door een poortje met een reliëfvoorstelling van treurende putti, vervaardigd door Pieter de Keyser. De kerk is gerestaureerd in 1984. Het interieur wordt gedekt door houten tongewelven in hoofdbeuk en transepten, en door stenen kruisgewelven in de zijbeuken. De wit gepleisterde wanden van de hoofdbeuk zijn van boven naar beneden voorzien van een zware kroonlijst, zandstenen pilasters, een doorlopend dorisch hoofdgestel en door ronde scheibogen gekoppelde dorische drielingzuilen. Tot de inventaris uit circa 1630 behoren de preekstoel, de banken en de tochtportalen. Verder bevat de kerk een door Roelof Barentsz en zijn zoon Johannes Duyschot gebouwd orgel {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, (Herv.) Westerkerk==} {>>afbeelding<<} (1686; uitgebreid 1727, Christian Vater), waarvan de orgelkast is voorzien van beelden (Geloof, Hoop en Liefde) en door Gerard de Lairesse beschilderde luiken met voorstellingen van de vier evangelisten en van David en Salomon. Een gedenksteen (1906) memoreert de in de kerk begraven kunstschilder Rembrandt van Rijn († 1669). De Westertoren kwam pas in 1637 gereed. De drie torengeledingen gaan over in een zandstenen vierkant met dorische pilasters en daarboven twee met lood beklede geledingen met hoekzuilen (ionisch en corinthisch) en een bekroning in de vorm van een keizerskroon (behorend bij het wapen van Amsterdam). In de toren hangen een door Assuerus Koster gegoten klok (1636), twee klokken van François Hemony (1658) en een klok van Claude Fremy (1686). Het speelwerk en carillon van Hemony (1658) is in 1959 deels vernieuwd en uitgebreid. De voorm. Remonstr. kerk (Keizersgracht 102) [10], ook wel ‘De Rode Hoed’ genaamd, is een driebeukige hallenkerk uit 1630, gebouwd als huiskerk achter de panden Keizersgracht 102-108 op de fundamenten van een hoedenfabriek. De muren werden rond 1700 versterkt met steunberen; die aan de noordzijde pas in 1772. Het dak van de middenbeuk heeft men in 1876 verhoogd en voorzien van een lichtkap. In 1881 werd Keizersgracht 102 verbouwd tot vestibule, met een koetsenstalling op de begane grond en met een nieuwe voorgevel in eclectische rondbogenstijl. Vanaf 1959 dient de kerk als oefenruimte voor het Amsterdams Conservatorium en sinds circa 1990 is ze tevens een cultureel centrum. Het interieur bestaat uit een houtskeletbouw met houten tongewelven en is aan drie zijden voorzien van dubbele galerijen op toscaanse, dorische en ionische zuilen. Tot de inventaris uit circa 1630 behoren de preekstoel, de betimmering en de banken. Verder is er een door Thomas Weidtman vervaardigde orgelkast (1719-'23; instrument 1909). Van de panden aan de gracht was Keizersgracht 100 vanaf 1801 in gebruik als Remonstr. weeshuis en later als kosterswoning. Keizersgracht 104, met de gevelsteen ‘De Rode Hoed’, was in 1619 eigendom van hoedenmaker Hans Lenartsz de Jonge. Keizersgracht 108 (1736) diende lange tijd als predikantenwoning. De Oude Luth. kerk (Singel 411) [11] is een driebeukige kerk op onregelmatige plattegrond, met twee tuitgevels aan het Singel. Aan de Spuizijde heeft men de noorderzijbeuk met twee hoge vensters en tuitgevels transeptachtig verhoogd. Deze kerk kwam in 1632-'33 tot stand, mogelijk naar plannen van Pieter de Keyser. Rond 1774-'75 werden de huidige rondboogvensters aangebracht. Na herstellingen in 1837 en 1905 is de kerk gerestaureerd in 1924-'25 (A.A. Kok). Het gebouw dient sinds 1961 tevens als aula van de Universiteit van Amsterdam en is daarvoor in 1984 aangepast. Het interieur wordt gedekt door houten tongewelven. Dubbele galerijen op toscaanse, dorische en ionische zuilen omsluiten het middenvierkant van het schip. Tot de inventaris behoren een preekstoel (circa 1640) en een door J.F. Witte gebouwd orgel (1885). De grisailles met allegorische figuren (de Lutherse deugden) op de balustrade boven de preekstoel zijn vermoedelijk geschilderd door Hendrick Tiedeman (1692). De Doopsgez. kerk ‘Bij 't Lam’ (Singel 450-454) [12] ligt achter een pand met maniëristische trapgevel (1642). Deze huiskerk werd in 1639 gebouwd ten behoeve van de Vlaamse, de Friese en de Hoogduitse mennonieten en is genoemd naar de aangrenzende brouwerij 't Lam. Bij een ingrijpende verbouwing in 1839-'41 (M.G. Tétar van Elven) heeft men het dak vernieuwd. Sindsdien is de kerk ook bereikbaar via een voorhof met ijzeren hek (Herengracht 431). De gepleisterde neoclassicistische gevel valt op door de sterk vooruitspringende hoekpartijen. Het interieur wordt gedekt door een gestuct tongewelf (1839-'41) en is voorzien van dubbele 17de-eeuwse galerijen op toscaanse zuilen. Tot de inventaris behoren een preekstoel (eind 18de eeuw) en een orgelkast met frontpijpen van Johannes Stephanus Strümphler (1777; binnenwerk 1930). {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} De voorm. Doopsgez. kerk ‘De Zon’ (Singel 118) [13] is een huiskerk met houten tongewelf en galerijen op dorische zuilen, ingericht in 1664 in het bestaande huis ‘De Vergulde Zon’ door afgescheiden leden van de kerk ‘Bij 't Lam’. Na de hereniging (1823) kwam in het pand een veilinghuis. De gevel heeft men rond 1875 verhoogd met een mezzanino en fronton. De voorm. R.K. schuilkerk Ons' Lieve Heer op Solder (OZ Voorburgwal 40) [14], gewijd aan St. Nicolaas, is een van de weinige nog resterende katholieke huiskerken in Amsterdam. Een in oorsprong 16de-eeuws pand ter plaatse werd in 1655 gekocht door metselaar Willem Jacobsz van der Gaffel en timmerman-houtkoper Gijsbert Cruijf en vervolgens vermoedelijk geheel vernieuwd tot een voorhuis {== afbeelding Amsterdam, R.K. schuilkerk Ons' Lieve Heer op Solder, interieur==} {>>afbeelding<<} met twee achterhuizen. Jan Hartman kocht dit pand in 1661 en liet het in 1661-'63 verbouwen tot een winkel met kantoor. In het achtergedeelte werd een representatieve zaal in classicistische stijl ingericht met een marmeren schouw en een beschilderd cassetteplafond. Op de tweede en derde verdieping liet hij de kerkzaal met omlopende dubbele galerij inrichten. In 1737 werden de zaal en de kerkruimte ingrijpend verbouwd door priester Ludovicus Reiniers. Begin 19de eeuw heeft men de halsgevel aan de voorzijde veranderd in een puntgevel. De parochie is in 1887 verhuisd naar de St.-Nicolaaskerk en sinds 1888 bevat het pand het Museum Amstelkring (gerestaureerd 1919, 1939 en 1965). Tot de oude kerkinventaris behoren een barok hoofdaltaar, een preekstoel (eerste helft 18de eeuw), vier altaarstukken (1670-1750) en een door Hendrik Meijer gebouwd orgel (1794). De (Herv.) Amstelkerk (Amstelveld 2) [15] is een vierkante houten kerk met aanbouwsels, opgericht in 1668-'70 door timmerman Jacob Martsz en bedoeld als tijdelijke noodkerk. Het ontwerp was waarschijnlijk van Daniël Stalpaert. Dit gebouw met houtskelet heeft de vorm van een vierkante centraalbouw met een hoger middengedeelte op twaalf stijlen en daaromheen lagere zijbeuken. De stenen aanbouwen zijn toegevoegd en/of verbouwd in 1673, 1685, 1740 en 1764. Grotere verbouwingen vonden plaats in 1755-'65 en in 1840-'42. Die laatste verbouwing gebeurde naar ontwerp van H. Springer, maar werd gewijzigd door C. Alewijn en voltooid door P.J. Hamer. Het interieur werd in neogotische stijl vernieuwd, waarbij de zijbeuken houten gewelven kregen. In 1892 kreeg de middenruimte een vlak plafond. De kerk bevat een door J. Bätz gebouwd orgel (1843) met een door H. Springer ontworpen kast. Bij een kerkrestauratie in 1988-'90 is een deel van het gebouw tot restaurant en kantoren verbouwd. De voorm. Nieuwe of Ronde Luth. kerk (Singel 11) [16] is een ronde koepelkerk, waarvan het koperen dak wordt bekroond door een lantaarn met de Lutherse zwaan. De van de Singel afgewende helft is omgeven door een ruime omgang met galerijen. Het exterieur toont boven de hoge plint een pilastergeleding met dorisch hoofdgestel en attiek. Deze kerk verrees in 1668-'71 naar een strak-classicistisch ontwerp van Adriaan Dortsman. Na brand in 1822 volgde in 1823-'27 de herbouw naar plannen van T.F. Suys en J. de Greef. In 1935 werd de kerkelijke functie opgeheven. Het gebouw is gerestaureerd in 1968-'69 en in 1975 ingericht als het congrescentrum-concertzaal (1993 hersteld na brand). Het interieur wordt gedekt door een koepel, die bij de herbouw in 1823-'27 is voorzien van cassetten. Bij die herbouw heeft men de dorische zuilenorde van de galerijen gewijzigd in ionische stijl. Door Suys ontworpen zijn de preekstoel en de orgelkast (beelden P.J. Gabriël) van het door J. Bätz gebouwde orgel (1830). De voorm. (Herv.) Oosterkerk (Kleine Wittenburgerstraat 1) [17] is een centraalbouw in de vorm van een Grieks kruis, met lagere zijruimten tussen de armen en een uitspringende ingangspartij. {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, (Herv.) Amstelkerk==} {>>afbeelding<<} Deze classicistische kerk kwam in 1669-'71 tot stand naar plannen van Daniël Stalpaert, wellicht met medewerking van Adriaan Dortsman. De kruising wordt bekroond door een achtzijdig koepeltorentje met daarin een door Pieter Hemony gegoten klok (1671). De uitzwenkende steunberen van de kerk zijn geïnspireerd op een eind-17de-eeuwse reconstructie van de tempel van Salomo; dit motief werd eerder door Jacob van Campen toegepast bij de Haarlemse {== afbeelding Amsterdam, Nieuwe of Ronde Luth. kerk==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Kerk (1645-'49). Ingrepen ten behoeve van de stabiliteit heeft men uitgevoerd in 1792 (verankering) en 1905. De kerk is tot 1962 als zodanig in gebruik gebleven en is gerestaureerd in 1979-'85 (P.H. van Rhijn). Het interieur wordt gedekt door houten tongewelven, gedragen door vier kruisingspijlers met ionische pilasters. De lagere hoekruimten hebben stenen kruisgewelven. Tot de inventaris behoren een preekstoel (circa 1670) en een uit de in 1908 gesloopte Nieuwezijds Kapel afkomstig orgel van P. van Oeckelen (1871). Bij de restauratie zijn lage transparante kantoor- en vergaderruimten ingebouwd. De R.K. Mirakelkapel ‘H.H. Joannes en Ursula’ (Begijnhof 29) [18] is een driebeukige kerk op trapeziumvormige plattegrond. De knik in de voorgevel en de achtergevel (NZ Voorburgwal) laat zien dat in 1671 twee bestaande huizen tot huiskerk zijn verbouwd als opvolger van de in 1607 door de Engelsen in gebruik genomen Begijnhofkerk. De plannen voor de verbouwing waren van Philips Vingboons. De kerk werd het centrum van de devotie voor het Mirakel van Amsterdam, dat daarvoor in de Nieuwezijds Kapel werd vereerd. De huidige vensters dateren uit circa 1820 en het ingangsportaal (1884-'86) is een ontwerp van A.C. Bleijs. Restauraties zijn uitgevoerd in 1929 en 1969. Het interieur wordt gedekt door een tongewelf in de hogere hoofdbeuk, die door toscaanse zuilen wordt gescheiden van de zijbeuken met ingebouwde galerijen. De kerk bevat een 16de-eeuws St.-Ursulabeeld en een door atelier Brom vervaardigde reliekschrijn voor St. Ursula (1906). Uit het begin van de 18de eeuw dateren het hoofdaltaar met gemarmerde corinthische zuilen en de twee zijaltaren, elk voorzien van altaarstukken van Nicolaes Moeyaert (circa 1649). Tot de inventaris behoren verder een preekstoel in rococo-stijl (1757), een door Pieter van {== afbeelding Amsterdam, Nieuwe of Ronde Luth. kerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Peteghem gebouwd orgeltje (1787), een elf meter breed schilderij van ‘De Sacramentsprocessie’ door A.J. Derkinderen (1884-'86) en een nieuw orgel van de firma B. Pels & Zn. (1930). De gebrandschilderde ramen (1951) zijn ontworpen door G. Waterschoot van der Gracht. Aan de achterzijde staat de in neorenaissance-stijl uitgevoerde pastorie (NZ Voorburgwal 373; 1884-'86, A.C. Bleijs). De Armeense Apost. kerk (Krom Boomssloot 22) [19] is een gepleisterd drielaags pand met lisenen. In 1714 vestigde de Armeense gemeenschap van de ‘H. Geest- of Persiaanse kerk’ zich hier in een oorspronkelijk mogelijk 17de-eeuws pakhuis. Bij een uitbreiding (logement) en verbouwing in 1749 werd de zandstenen ingangspoort met stoep en hek in Lodewijk XV-stijl aangebracht in opdracht van priester Johannes Minas (Armeens opschrift). Na de verkoop in 1850 onderging het pand in 1874 een ingrijpende verbouwing en verhoging met een verdieping om er een katholieke school in onder te brengen. Sinds 1986 is het gebouw weer bezit van de Armeense gemeente. De Engelse Episcopale of Anglicaanse kerk (Groenburgwal 42) [20] werd in 1771 ingericht in de lakenhal uit 1626 van het Staalhofcomplex, waar textielstalen werden gekeurd en gemerkt. Bij een interieurverbouwing in 1827, naar plannen van stadsarchitect J.J. Jansen, werd de zaalkerk uitgebreid met de vergaderruimte van de staalmeesters. In 1828-'29 sloopte men aan de grachtzijde twee panden ten behoeve van een nieuwe voorgevel. Dit is een in geslepen baksteen opgetrokken puntgevel met spitsboogvensters. Het interieur van de in 1966 gerestaureerde kerk bevat een door L. van den Brink met laat-18de-eeuwse onderdelen gebouwd orgel (1829, uitgebreid 1952). De gebrandschilderde ramen zijn ontworpen door F.H. Abbing en uitgevoerd door W. Bogtman (1929-'31). De voorm. Herst. Evang. Luth. kerk (Kloveniersburgwal 50) [21] is een driebeukige zaalkerk met Lodewijk XVI-elementen, gebouwd in 1792-'93 door timmerman Jan Smit onder supervisie van Abraham van der Hart voor een in 1781 afgescheiden groep orthodoxe lutheranen. Het middenrisaliet van de brede voorgevel is voorzien van ionische pilasters en een houten fronton, met daarin een reliëf van B.W.H. Ziesenis. Inwendig wordt het schip gedekt door een tongewelf. Er zijn ingrijpende verbouwingen uitgevoerd in 1950 na de sluiting van de kerk (bankkantoor) en in 1996 (theater). De voorm. R.K. St.-Ignatiuskerk of ‘De Zaaier’ (Keizersgracht 22) [22], een driebeukige hallenkerk met sobere neoclassicistische gevel, werd in 1833-'37 gebouwd door J. van Straaten en W.J.J. Offenberg ter vervanging van een door jezuïeten in het pakhuis ‘De Sayer’ gestichte huiskerk (1663). De kerk werd in 1929 buiten gebruik gesteld. Het fronton, de gevelbeelden en het torentje op het dak zijn sindsdien verwijderd. De voorm. R.K. St.-Antonius van Padua of ‘Mozes en Aäronkerk’ (Waterlooplein 205) [23] is een driebeukige neoclassicistische hallenkerk voorzien van twee fronttorens met open houten geledingen. Deze kerk werd in 1837-'41 gebouwd door J. van Straaten naar plannen van T.F. Suys ter plaatse van een in 1649 door franciscanen gestichte en herhaaldelijk vergrote schuilkerk (gevelstenen Mozes en Aäron in achtergevel). De zandstenen voorgevel wordt beheerst door een vooruitstekend ionisch portiek met fronton. De soberder uitgevoerde achtergevel is voorzien van gekoppelde {== afbeelding Amsterdam, R.K. St.-Antonius van Padua of Mozes en Aaronkerk==} {>>afbeelding<<} dorische pilasters en een fronton. Van de hand van J.B. de Cuyper zijn de beelden uit 1850 van Christus (fronton voorgevel), St. Franciscus (boven entree) en Melchisedek (centrale nis achtergevel). Door de afbraak van buurpanden is in 1968 de zijgevel in het zicht gekomen. Het in 1989-'91 gerestaureerde gebouw dient nu als cultureel centrum. Het interieur wordt gedekt door gestucte houten kruisgewelven, die rusten op wandpilasters en corinthische zuilen. Het door H.F. Verbrugghen vervaardigde barokke hoofdaltaar (circa 1700) bevat een schilderstuk van Jacob de Wit. De door Suys ontworpen zijaltaren (circa 1840) zijn verrijkt met twee 18de-eeuwse beelden en vier beelden van J.B. de Cuyper. Verder bevat de kerk een preekstoel van De Cuyper (1855), gebeeldhouwde kruiswegstaties (P.E. van den Bossche) en een door P.J. Adema gebouwd orgel (1869-'71, uitgebreid 1887). De R.K. H.H. Petrus en Pauluskerk of ‘De Papegaai’ (Kalverstraat 58) [24] is een driebeukige hallenkerk met vijfzijdig gesloten koor en zijkapellen. Naar een ontwerp in Willem II-gotiek van G. Moele kwam deze kerk in 1848 tot stand ter plaatse van een in 1650 door jezuïetenpater A. van Teylingen gesticht huiskerkje. Uit 1899 dateert de, mogelijk door A.C. Boerma ontworpen, voorgevel in rijke neogotische vormen met de beelden van St. Jozef en een papegaai. In 1909 heeft men de kerk uitgebreid met transept, priesterkoor en pastorie (NZ Voorburgwal). Het oorspronkelijk als ‘Jozefkerk’ aangeduide gebouw kreeg in 1911 de functie van parochiekerk, waarbij de huidige naam werd aangenomen. Het interieur is opmerkelijk door de op K.F. Schinkel geïnspireerde stukadoorsgotiek (Willem II-gotiek). De houten kruisribgewelven rusten op bundelpijlers met gestucte kapitelen. In de zijbeuken zijn galerijen aangebracht. Uit een oudere kerk komt de door Jacob de Wit geschilderde ‘Kroning van Maria’ (1741). Tot de inventaris behoren een hoogaltaar en preekstoel van L. Veneman (1851), twee zijaltaren van de gebroeders Jansen (circa 1860), een door de firma B. Pels & Zn. gebouwd orgel (1930) en een door D. Weegewijs vervaardigde communiebank (1949). De {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Nieuwe Walenkerk==} {>>afbeelding<<} kruiswegstaties zijn geschilderd door K.F. Philippeau in omlijstingen naar ontwerp van W.J.J. Offenberg (circa 1855). Het in 1931 gewijzigde voorportaal is voorzien van een mozaïek van A Molkenboer (1932). Behalve het ‘Lourdesraam’ (1910) zijn er glas-in-loodramen in het koor (1934, J.H.J. Grégoire) en het transept (1949, P.C.J. van Velzen). De R.K. Onbevlekt Hart van Maria- of Redemptoristenkerk (Keizersgracht 220) [25] is een driebeukige basilicale kruiskerk met vijfzijdig gesloten koor en zijkapellen. Deze door Th. Molkenboer ontworpen neogotische kerk verrees in 1852-'54 bij het Redemptoristenklooster. De voorgevel is rijk gedecoreerd bij het portaal, de vensters en de geveltop met pinakels. De kerk is gerestaureerd in 1995. Het interieur wordt gedekt door gestucte houten kruisrib- en stergewelven, rustend op bundelpijlers met bladkapitelen van stucwerk. Tot de inventaris uit de bouwtijd behoren een door B. Fritz vervaardigde preekstoel, zijaltaren en biechtstoelen van atelier Cuypers-Stoltzenberg, een hoogaltaar en een Maria-altaar door W. Mengelberg, kruiswegstaties van A. Windhausen en een Rettlar-orgel (1859, gewijzigd 1886). De ateliers F. Nicolas en Capronnier leverden de beglazing. De decoratieve schilderingen zijn van atelier F.W. Mengelberg (1882). Sinds 1985 wordt het pand gebruikt door de Syrisch-orthodoxe kerk en door Surinaamse rooms-katholieken. De voorm. Nieuwe Walenkerk (Keizersgracht 676) [26], nu Adventskerk, is een eclectische zaalkerk met een natuurstenen voorgevel voorzien van rondboogvensters. Deze kerk werd in 1854-'56 gebouwd naar ontwerp van A.N. Godefroy en door hem hersteld na een brand in 1861. Het interieur wordt gedekt door een houten lichtkap en heeft galerijen op gietijzeren zuilen. De voorm. R.K. St.-Willibrordus binnen de Veste of ‘De Duif’ (Prinsengracht 756) [27] is een grote driebeukige basilicale kruiskerk met een rond gesloten koor, een achtzijdig transept en een smaller rondgesloten koor. De neoclassicistische zandstenen gevel is voorzien van dubbele pilasters (dorisch en ionisch) en een hoge middenpartij met vleugelstukken en fronton. {== afbeelding Amsterdam, R.K. kerk O.L.-Vrouwe Onbevlekt Ontvangen of De Posthoorn (1994)==} {>>afbeelding<<} De in 1682 gestichte huiskerk ‘het Duifje’ kreeg in 1796 een nieuw onderkomen aan de Prinsengracht. Deels op de funderingen van de toen gebouwde kerk verrees in 1857 een nieuw gebouw naar een op de Il Gesù-kerk te Rome geïnspireerd ontwerp van Th. Molkenboer. Na de sluiting als katholieke kerk in 1973 is het gebouw voor kerkelijke bijeenkomsten in gebruik gebleven en dient het tevens als concertzaal. Een restauratie is uitgevoerd in 1999-2002. Het interieur wordt gedekt door stucgewelven en is voorzien van corinthische pilasters. Boven de viering verheft zich een achtzijdige koepel. In de zijbeuken zijn galerijen ingebouwd. Tot de inventaris behoren een neobarokke preekstoel van P.J. de Cuyper (1861), een zijaltaar van de hand van P.E. van den Bossche, een door F.C. Smits gebouwd orgel (1862-'64) en een hoofdaltaar naar ontwerp van P.J. Bekkers en gemaakt door P.E. van den Bossche (1905). De voorm. R.K. kerk O.L.-Vrouwe Onbevlekt Ontvan- {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} gen of ‘De Posthoorn’ (Haarlemmerstraat 124-126) [28] is een driebeukige basilicale kruiskerk met vijfzijdig gesloten koor, zijkapellen, een achtzijdige vieringtoren en een dubbeltorenfront. Deze neogotische kerk verving de in 1687 door augustijnen gestichte huiskerk ‘de Posthoorn’. Het ontwerp van P.J.H. Cuypers is geïnspireerd op de Roermondse Munsterkerk (begin 13de eeuw). De bouw begon in 1860-'63 en bij de tweede bouwfase in 1887-'89 verliet men het oorspronkelijke ontwerp met één fronttoren. Het schip werd verlengd en de westgevel kreeg een spitsboogportaal geflankeerd door twee torens van vier geledingen met frontalen en achtzijdige naaldspitsen. De in 1976 gesloten kerk is bij een restauratie in 1988-'90 (A.J. van Stigt) aan de voorzijde verbouwd tot kantoren. De rest van het gebouw dient als cultureel centrum. Het interieur wordt gedekt door stenen kruisribgewelven. Karakteristiek is de toepassing van verschillende kleuren baksteen. Opmerkelijk zijn de dubbele galerijen in romano-gotische vormen en de koepel boven de viering. De kerk is voorzien van schilderingen van J. Dunselman en koorramen van W. Schermer (1938). Bij het complex horen de voorm. pastorie (Haarlemmer Houttuinen 135; 1860-'62) en het voorm. St.-Antoniagesticht (Haarlemmer Houttuinen 137-147; 1891, A.C. Bleijs). De voorm. kerk van de Vrije Gemeente (Weteringschans 6-8) [29] is een zaalgebouw in neoromaanse en neorenaissance-vormen, gebouwd in 1879-'80 naar ontwerp van G.B. Salm voor een vrijzinnige afsplitsing van de Herv. kerk. Het gebouw heeft een forse drielaagse ingangspartij en een halfronde sluiting. Het interieur wordt gedekt door een beschilderd houten tongewelf en is voorzien van omlopende galerijen op gietijzeren zuilen. Na de kerksluiting in 1964 is het gebouw in 1968 ingericht als cultureel centrum ‘Paradiso’. De R.K. St.-Franciscus Xaveriuskerk of ‘De Krijtberg’ (Singel 446) [30] is een driebeukige basilicale kruiskerk met vijfzijdig gesloten koor, twee vijfzijdige koorkapellen en een westgevel met dubbel spitsboogportaal en flankerende achtzijdige traptorens met naaldspitsen. Ter plaatse van een in 1654 in het pand ‘De Crytbergh’ gestichte huiskerk verrees deze rijke neogotische kerk in 1881-'83. Het ontwerp van A. Tepe is geïnspireerd op de Nederrijnse laat-gotiek. Restauraties zijn uitgevoerd in 1978-'81 (interieur) en 1990-'91. Het rijzige interieur wordt gedekt door stenen kruisribgewelven. De zijbeuken zijn voorzien van galerijen. Opvallend is de toegepaste polychromie in koor en zijkapellen door G. Janssen (1893). De gebrandschilderde ramen zijn van atelier F. Nicolas (1885, 1889), O. Mengelberg (1902), W. Mengelberg (1929-'31) en G. Waterschoot van der Gracht (1945-'46). L. Royer vervaardigde de gebeeldhouwde reliëfs met voorstellingen van beroemde jezuïeten (1841). De kerk bevat een rijke neogotische inrichting. Het atelier van W. Mengelberg vervaardigde het hoofdaltaar met ciborium, een Maria-altaar, een communiebank, een kruisweg, diverse beelden en een triomfbalk met kruis. Door P.J.H. Cuypers ontworpen is de preekstoel (1886). Uit het atelier Cuypers-Stoltzenberg komen een Jozefaltaar, de biechtstoelen en de tegelvloer. Verder is er een door de firma P.J. Adema & Zn. gebouwd orgel (1904-'05; gewijzigd 1985). De pastorie (Singel 448) is een neoclassicistisch pand met lijstgevel uit 1835. De voorm. R.K. kapel De Voorzienigheid (achter Lauriergracht 39-41) [31], een driebeukige neogotische kerk met driezijdig gesloten koor, werd in 1882 gebouwd naar ontwerp van A.C. Bleijs op het binnenterrein van het voorm. kloostercomplex met internaat van de Zusters van de Voorzienigheid. Het sobere interieur wordt in het schip gedekt door een houten spitstongewelf. De met spitse bogen op gietijzeren zuilen afgescheiden zijbeuken hebben kruisribgewelven. De glas-in-loodramen in het koor zijn ontworpen door J. Min (1958 en 1964). De voorm. R.K. St.-Dominicuskerk (Spuistraat 14) [32] is een driebeukige basilicale kruiskerk met recht gesloten koor, pseudo-transept en een onvoltooide zeszijdige toren van drie geledingen (Korte Korsjespoortsteeg). Deze neogotische kerk kwam in 1884-'86 tot stand naar ontwerp van P.J.H. Cuypers (voltooid 1893) op de plaats van een in 1624 door dominicanen in het woonhuis ‘Stadhuis van Hoorn’ gestichte huiskerk. De kerk is in 1992-'96 gerestaureerd. Het weidse interieur wordt gedekt door een vlakke zoldering met ijzeren balken en boogspanten op muurstijlen en ronde granieten zuilen met bladkapitelen. De zijbeuken, het koor en het pseudo-transept hebben stenen spitsbooggewelven. Een triforium vormt een horizontale afscheiding tussen de scheibogen en de lichtbeuk. Het interieur is gepolychromeerd (1902-'27). De nagenoeg geheel bewaarde inventaris is vervaardigd door atelier Cuypers; de gebrandschilderde ramen door de ateliers Nicolas en Machthausen. Verder bevat de kerk een Adema-orgel (1903). De pastorie (Spuistraat 12; 1891) is een neogotisch ontwerp met chaletstijl-elementen van J.Th.J. Cuypers. De R.K. St.-Nicolaaskerk (Prins Hendrikkade 73) [33] is een opvallende driebeukige basilicale kruiskerk met vijfzijdig gesloten koor en een zware achtzijdige vieringtoren met koepel en lantaarn. Het westfront heeft een driezijdig portaal met bogen op corinthische zuilen en twee torens van drie geledingen met helmvormige bekroning. Het roosvenster toont in het midden een beeld van Christus en de vier evangelisten (P.E. van den Bossche), de geveltop wordt bekroond door een St.-Nicolaasbeeld (B. van Hove). Deze rijke neorenaissance-kerk met neobarokke elementen werd in 1885-'87 gebouwd naar ontwerp van A.C. Bleijs ter vervanging van de huiskerk ‘Ons' Lieve Heer op Solder’. Restauraties zijn uitgevoerd in 1966-'73 (exterieur) en 1999-2001 (interieur). Het monumentale interieur wordt gedekt door met cassetten versierde houten tongewelven op pijlers met arcaden en hoge pilasters met corinthische kapitelen. De zijbeuken hebben stenen kruisgewelven. Bleijs ontwierp het hoofdaltaar en de preekstoel (1889-'92), waarvan het beeldhouwwerk werd vervaardigd door P.E. van den Bossche. Verder ontwierp hij de orgelkast van het door W. Sauer gebouwde orgel (1889). De kruiswegstaties (1891-'98), de koepel- en de {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, R.K. St.-Nicolaaskerk==} {>>afbeelding<<} muurschilderingen (1891-1928) zijn van J. Dunselman. De Geref. kerk (Keizersgracht 566) [34] werd in 1887-'88 gebouwd voor de ‘Dolerende’ Nederduitsche Gereformeerde gemeente onder leiding van Abraham Kuyper, naar een eclectisch ontwerp met neo-Venetiaanse elementen van G.B. en A. Salm dat de hiertoe uitgeschreven prijsvraag gewonnen had. Bij een restauratie in 1958 is het uiterlijk van de begane grond ingrijpend gewijzigd. Deze zaalkerk heeft inwendig twee galerijen op gietijzeren zuilen. De voorm. (Herv.) Nieuwezijds Kapel (Rokin 80) [35] is een zaalkerk met centraal een achtzijdige koepel met tentdak en lantaarn. Deze geheel door winkels ingebouwde kerk is onder meer bereikbaar via een deels 17de-eeuws poortje in de Enge Kapelsteeg (nr. 6) en een tweede in de Wijde Kapelsteeg (nr. 3). Een hier gesitueerde middeleeuwse kapel, de ‘Heilige Stede’, was belangrijk als bedevaartskerk voor het Mirakel van Amsterdam (1345). Die kerk (na 1620 hervormd) werd na veel protest in 1908 gesloopt. In 1909-'12 volgde een herbouw in neorenaissance-stijl met rationalistische elementen naar ontwerp van C.B. Posthumus Meyjes. Bij een restauratie en verbouwing in 2005 is de oude zerkenvloer tevoorschijn gekomen. In de gelijktijdig met de herbouw van de kerk opgetrokken winkels was de kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co. gevestigd (Rokin 82). Overige kerken. In 1988 verbouwd tot woningen is de voorm. (Chr. Geref.) Eben Haëzerkerk (Lauriergracht 130), een diep pand uit 1870 met hoge rondboogvensters en een puntgevel met pinakels. De voorm. Chr. Geref. kerk (Bloemgracht 98), een eclectische zaalkerk uit 1880, wordt sinds 1926 gebruikt als Herst. Apost. Zendingskerk. De Geref. kerk Looiersgracht 70 is een zaalkerk uit 1894 met een door pilasters gelede topgevel. Nu is er ook een Bijbelcentrum gevestigd. De {== afbeelding Amsterdam, Geref. kerk==} {>>afbeelding<<} voorm. Oud-Kath. kerk H.H. Johannes en Willibrordus (Brouwersgracht 128-132) was gevestigd in een grachtenpand uit 1876 met een door C. Blok ontworpen gevel. Na het vertrek naar de nieuwe kerk aan de Ruysdaelstraat heeft men het pand in 1915 verbouwd en sinds 1952 is het ingericht als studio en woningen. Het in Nieuw Historiserende stijl ontworpen Gebouw Immanuel (Kerkstraat 342-344; 1911, C. de Groot) werd voor de Pinkstergemeente gebouwd en is in 1955 door de Russisch-orthodoxe kerk in gebruik genomen. De R.K. St.-Antonius van Paduakerk of ‘Tichelkerk’ (Tichelstraat 8; 1911-'12, A.A.M. Bruning) is een driebeukige kerk in romanogotische vormen met ronde koorapsis en dakruiter, behorend bij een kapucijnenklooster. Het interieur bevat een neogotische inventaris, een orgel (1924) en glas-in-loodramen (J. Min en L. van de Berg). De voorm. (Herst. Apost.) {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Zendingskerk of ‘Plantagekerk’ (H. Polaklaan 38-40; 1913, H.F. Sijmons), een zaalkerk met hoge bordestrap en twee torens, vertoont rationalistische elementen (sinds 1994 deels appartementen). Als opvolger van de Ignatiuskerk aan de Keizersgracht verrees de (voorm.) R.K. St.-Ignatiuskerk of ‘De Zaaier’ (Rozengracht 144-152; 1927-'29, H.W. Valk). Deze in traditionalistische vormen uitgevoerde driebeukige kerk heeft twee zware torens en een entree met spitsboogarcade. Sinds de sluiting van de kerk (1971) zijn hier winkels en een Turkse moskee gevestigd. De voorm. Ned. Isr. Grote- of Hoofdsynagoge (Nieuwe Amstelstraat 1-3) [36] is een complex van vier voor Hoogduitse joden opgerichte gebouwen. Het oudste is de Grote Sjoel, in classicistische stijl gebouwd in {== afbeelding Amsterdam, Ned. Isr. Grote- of Hoofdsynagoge, plattegrond==} {>>afbeelding<<} 1670-'71 naar ontwerp van Elias Bouman. De gevels van dit grote blokvormige gebouw worden geleed door lisenen en hebben voor en achter een fronton. Verder is er een lage voorbouw met neoclassicistische zandstenen ingangspartij (1823). Het driebeukige interieur met vrouwengalerijen wordt gedekt door houten tongewelven op architraven en toscaanse zuilen. Ten zuidwesten achter deze sjoel verrees in 1685-'86 de Obbene Sjoel, met oorspronkelijk een vleeshal op de begane grond (1672) en op de verdieping de eigenlijke sjoel met houten tongewelf. In 1700 richtte men enkele panden aan de straat in als Dritt Sjoel. Deze werd herbouwd in 1777-'78 (gevel 19de eeuw). Tot 1839 bevonden zich op de verdieping de lokalen van het seminarium. In 1750-'52 ontstond het vierde pand, de Nieuwe Sjoel. Vermoedelijk bouwden Arnold van Sprang en Jan Cloppenburg deze sjoel met een koepel en een lijstgevel met balustrade en een fronton met kuif in Lodewijk XV-stijl. Het pronkrisaliet bevat een deuromlijsting met ionische zuilen in Lodewijk XIV-stijl. Het driebeukige interieur wordt gedekt door houten kloostergewelven op toscaanse zuilen. In 1985-'87 is het complex gerestaureerd en verbouwd tot Joods Historisch Museum. De ingang daarvan bevindt zich in een overkapte steeg tussen de synagoges. De Portugees-Isr. synagoge (Mr. Visserplein 1-3) [37] kwam in 1671-'75 tot stand ten behoeve van de joodse gemeente Talmud Torah, die in 1639 was gevormd door vereniging van drie in het begin van de 17de eeuw ontstane Sefardische gemeenschappen. Het forse blokvormige gebouw naar sober classicistisch ontwerp van Elias Bouman is voorzien van een attiek, middenrisaliet, pilasters en hoge rondboogvensters. Een zandstenen portaal met dorische zuilen vormt de ingang. De uitzwenkende steunberen bij de gevels zijn geïnspireerd op de eind-17de-eeuwse reconstructie van de tempel van Salomo en een door rabbijn Jacob Juda Leon gemaakt beroemd houten model (1641). Dezelfde details in combinatie met boognissen zijn toegepast bij het aan de achterzijde in 1773-'74 aangebouwde bouwdeel met trappenhuizen. Het driebeukige interieur wordt gedekt door geverfde houten tongewelven op architraven en zandstenen ionische zuilen. In de zijbeuken bevinden zich vrouwengalerijen. De inventaris uit de bouwtijd is bewaard gebleven. De rijk uitgevoerde houten Hechal (arke) is gemaakt van Braziliaans jacarandahout met ionische zuilen en een aedicula met corinthische zuilen. Ertegenover staat de Teba (biema). Het binnenplein om de synagoge wordt geheel omringd door het ringgebouw (circa 1675), bestaande uit lage, onderkelderde dienstwoningen. Aan de voorzijde bevindt zich een bakstenen ingangspoort met ingezwenkte gevel en in de blinde muur aan de Rapenburgerstraat is een 19de-eeuws neoclassicisch poortje met gebeeldhouwde pelikaan (J. Mendez da Costa) opgenomen. Een van de lage gebouwen bevat een wintersynagoge met een van elders afkomstige arke (1744). Ook bevindt zich hier de in 1610 gestichte bibliotheek ‘Ets Haim’, waarvan {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Portugees-Isr. synagoge, interieur==} {>>afbeelding<<} van de huidige bibliotheekruimte dateert uit 1885 (uitgebreid 1889). Het complex is gerestaureerd in 1953-'59 (J.S. Baars en J.W. Kuiper). De voorm. synagoge Uilenburg (Nieuwe Uilenburgerstraat 91) [38] is een rechthoekig gebouw met Lodewijk XV-details, waarvan de klokvormige voorgevel is uitgevoerd met middenrisaliet, hoekpilasters en drie oculi met Davidster. Deze sjoel kwam in 1765-'66 tot stand ter vervanging van een synagoge uit 1732 en werd gebruikt door de Hoogduitse- en Oost-Europese joden, de Asjkenaziem. Op de begane grond bevindt zich een tweebeukige zaal (vanaf 1889 rituele slachtplaats voor gevogelte) en op de verdieping de eigenlijke synagoge. Die driebeukige zaal wordt gedekt door houten tongewelven op dorische zuilen en is voorzien van vrouwengalerijen en hoge rondboogvensters. In 1906 ontstond het voorplein door de sloop van enkele panden. Na een restauratie in 1954-'55 is het gebouw gebruikt door de Dienst Publieke Werken en sinds 1988 door het Nationaal Restauratie Centrum. In de tuinmuur heeft men een uit de Oude Haarlemmersluis afkomstig reliëf met stadswapen ingemetseld (restauratie 1996; M. Fritz). Overige synagogen. In het 18de-eeuwse dubbele herenhuis Rapenburgerstraat 173 werd in 1799 een synagoge ingericht voor de Neie Kille Adath Jesjoeroen, een afgescheiden groep vooruitstrevende joden (herenigd 1808). In 1839 kwam het gebouw samen met Rapenburgerstraat 175-177 in gebruik als seminarium. In 1952 zijn ingrijpende wijzigingen uitgevoerd en in 1972 is het interieur door brand verwoest. Het naastgelegen Ned. Isr. Meisjesweeshuis (Rapenburgerstraat 171) werd in 1861 gebouwd naar plannen van J.S. Baars en in 1889 uitgebreid met het buurpand (nr. 169). De voorm. synagoge Beth Hamidrasj Ets Chaïm (Rapenburgerstraat 109) [39] werd in 1881-'83 gebouwd voor de in 1740 gestichte en tot joods theologisch seminarium uitgegroeide ‘Leerschool Boom des Levens’. Het door G.B. en A. Salm in eclectische stijl ontworpen gebouw heeft een gevel met hoge puien van glas en ijzer, een pilastergeleding en boven de middentravee een fronton-achtige puntgevel. In het voorhuis bevatte het pand een bibliotheek en studie- en andere zalen. Na jarenlang gebruik als fabriek is het pand in 1973 ingrijpend verbouwd. Nu is hier het Nieuw Israëlitisch Weekblad gehuisvest. De voorm. Russensjoel (Nieuwe Kerkstraat 149) is een diep pand met midden-18de-eeuwse klokgevel. Hier werd in 1883 de synagoge ‘Nidchei Jisroeil Jechanneis’ (de {== afbeelding Amsterdam, Synagoge Beth Hamidrasj Ets Chaim==} {>>afbeelding<<} Verdrevenen van Israël zal Hij verzamelen) gevestigd. De ramen kregen toen hun aparte roedeverdeling en in de pui werd een rondvenster met Davidster aangebracht. Het voorm. Burgerweeshuis (St.-Luciënsteeg 27) [40] is een gebouwencomplex tussen Kalverstraat en Nieuwezijds Voorburgwal met twee binnenplaatsen aan weerszijden van de in 1865 volledig overkluisde Begijnensloot. Het in 1523 gestichte burgerweeshuis werd in 1580 hier ondergebracht in het voormalige St.-Luciënklooster. Uit 1581 dateert de door Joost Jansz Bilhamer vervaardigde maniëristische toegangspoort aan de Kalverstraat (met dichtregels van Vondel). De gevel erboven, met het door Willem de Keyser gebeeldhouwde stadswapen met festoenen, is uit 1642. In 1631 werd het voormalige oudemannengasthuis (1545) bij het weeshuis getrokken, waarna een grootscheepse verbouwing van het complex volgde. In het oudemannengasthuis (oostzijde) richtte men het jongenshuis in met de Kleine of Jongensplaats. Boven de open zuilengalerij aan deze plaats bevond zich de jongensschool (1632). In 1739 kreeg het voormalige oudemannenhuis de huidige gevel met een zandstenen deurom- {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} lijsting in Lodewijk XV-stijl van de hand van Jan van Logteren. De tweelaagse houten galerij met kastjes is uit 1762. Ter plaatse van het klooster kwam in 1634-'35 het meisjeshuis tot stand met de Grote of Meisjesplaats. Deze binnenplaats wordt omsloten door vleugels met kolossale ionische pilasters, uitgevoerd in oranje-rode baksteen en zandsteen naar ontwerp van Jacob van Campen. Een in 1598 door Hendrick de Keyser gebouwd kinderhuis aan de oostzijde van deze binnenplaats werd in 1744 vervangen door een vleugel in dezelfde stijl als de drie 17de-eeuwse vleugels. De Meisjesplaats is toegankelijk via de met gebosseerde dorische pilasters uitgevoerde maniëristische toegangspoort aan de St.-Luciënsteeg (1571). Deze was afkomstig van de stadstimmerwerf en werd in 1643 door Jacob van Campen hier geplaatst (jaartal veranderd in 1643). Bij deze doorgang staat het in 1636 gebouwde boekhoudershuis (Cas Comptoir). Ter vervanging van een in 1590 opgetrokken bouwdeel verrees rond 1680 de sober uitgevoerde vleugel aan de Nieuwezijds Voorburgwal met een door Bartholomeus Eggers gehouwen stadswapen. In de blinde gevel van de voorm. keukenvleugel uit 1732, langs de noordzijde van de St.-Luciënsteeg, heeft men in 1924 enkele van elders afkomstige gevelstenen ingemetseld. Het complex is in 1969-'75 verbouwd tot Amsterdams Historisch Museum naar plannen van B. van Kasteel enJ. Schipper, waarbij ter plaatse van de voormalige Begijnensloot een deels overdekte schilderijengalerij is ingericht. De oude regentenzaal heeft een door Jacob van Campen ontworpen schoorsteenwand met een marmeren schouw voorzien van ionische zuilen en een schoorsteenstuk (Abraham de Verwer). De plafondschildering is van Cornelis Holsteyn (1656). De in het restaurant opgestelde midden-17de-eeuwse beelden van David en Goliath zijn gemaakt door Albert Jansz Vinckenbrink. Verder is er een gedenksteen voor de in het weeshuis opgegroeide zeeheld J.C.J. van Speyk (1831, J. de Greef en C. Sigault). Het voorm. Oudezijds Huiszittenaalmoezeniershuis (Waterlooplein 211) [41] werd in 1654-'56 gebouwd naar een classicistisch ontwerp. {== afbeelding Amsterdam, Oudezijds Huiszittenhuis==} {>>afbeelding<<} Het hoofdgebouw met middenrisaliet heeft een rond 1730 toegevoegde natuurstenen bordestrap en bevat wanden plafondschilderingen uit de bouwtijd en een schouw met 18de-eeuwse schoorsteen. De achterliggende binnenplaats heeft in 1754 en 1757 vernieuwde galerijen - hier vond de uitdeling van goederen aan de armen plaats - en is toegankelijk via een dorisch toegangspoortje aan de Nieuwe Amstelstraat. Voor de opslag van het graan en turf dat aan de armen werd uitgedeeld, lieten de Oudezijds Huiszittenmeesters al in 1610 de drie aangrenzende diepe turfpakhuizen bouwen (Waterlooplein 213-219) in {== afbeelding Amsterdam, Diaconie Oudevrouwenhuis, Corvershof==} {>>afbeelding<<} de tuin van het toenmalige Leprozenhuis. Van deze pakhuizen in sobere maniëristische vormen heeft het middelste (dubbele) pakhuis een trapeziumgevel. Van 1808 tot na 1918 diende het hele complex als arsenaal en daarna als laboratorium. Sinds een restauratie in 1953-'64 (L.H.P. Waterman) is hier de Academie voor Bouwkunst gehuisvest. Het voorm. Walenweeshuis of ‘Hospice Wallon’ (Vijzelgracht 2) [42] werd in 1630 gesticht. In 1669-'71 kwam naar ontwerp van Adriaan Dortsman het strak-classicistische hoofdgebouw tot stand met gebosseerde bakstenen hoeklisenen en twee omlijste ingangspartijen (jongens en meisjes). De lage vleugel aan de Eerste Weteringdwarsstraat (1683) was bestemd voor oude vrouwen, de lage vleugel aan de Prinsengracht (1726) voor oude mannen. Het weeshuis werd in {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} 1761 inwendig verbouwd. Na de sluiting van de instelling in 1958 is het complex in 1969-'70 gerestaureerd. Het is nu de zetel van het Franse Consulaat-Generaal en het Institut Français des Pays Bas (Maison Descartes). Het Diaconie Oudevrouwenhuis of ‘Amstelhof’ (Amstel 51) [43], tegenwoordig een hervormd verpleeghuis, werd in 1681-'83 gebouwd vermoedelijk naar een strak-classicistisch ontwerp van Hans van Petersom als een U-vormig gebouw met binnenplaats. Na de toelating van oude mannen in 1719 voegde men een achtervleugel toe. De brede voorgevel heeft een middenrisaliet met fronton, een hardstenen stoep en een ingangspartij met ionische omlijsting. Hierachter bevindt zich de voormalige eetzaal annex kerkzaal met een op de balkenzoldering aangebracht 19de-eeuws stucplafond. De zaal bevat een door J.S. Strümphler gebouwd orgel (1810, gerestaureerd 1979) en een kabinetorgel van J.J. Vool (circa 1800). In de met dorische ingangsomlijstingen uitgevoerde hoekrisalieten van de brede vleugel bevinden zich de voorm. regentenkamer en regentessenkamer. In het souterrain is een 18de-eeuwse keuken bewaard gebleven. Het gesticht werd enkele malen uitgebreid. Met behulp van een legaat van mr. Joan Corver en zijn echtgenote Sara Maria Trip kwam in 1722-'23 de carrévormige Corvershof (Nieuwe Herengracht 18; gerenoveerd 1978) tot stand voor bejaarde echtparen. De voorgevel in Lodewijk XIV-stijl heeft een breed middengedeelte voorzien van een pronkrisaliet met alliantiewapen, ionische pilasters en een zeer breed, gebogen fronton. De voorstelling in het fronton toont de zorg voor behoeftigen en een adelaar met een ontwerptekening in de snavel. Het Diaconie Bestedelingenhuis (Nieuwe Herengracht 20), een sober blokvormig herenhuis met afgeplat schilddak, kwam in 1789 tot stand met een legaat van diacones Johanna van Mekeren-Bontekoning. Eind 19de eeuw werden diverse gebouwen langs de Nieuwe Keizersgracht verwezenlijkt voor de huisvesting van bejaarde mannen en echtparen, te weten het sobere eclectische gebouw van de Magdalena Hodsonstichting (nrs. 9-13; 1877, P.J. Hamer) en het in rijke neorenaissance-stijl uitgevoerde gebouw van de Van Limmikstichting (nr. la; 1894-'95, C.B. Posthumus Meyjes). Een mannentehuis uit 1885 is in 1970 afgebroken. Het gebouw Neerlandia (Nieuwe Herengracht 14-16; 1872, P.J. Hamer; verhoogd 1883) dient sinds februari 2004 als dependance van de Hermitage in St.-Petersburg. In 2007, wanneer het verpleeghuis verplaatst is naar een nieuw gebouw, zal het gehele - sinds 1953 als ‘Amstelhof’ aangeduide - complex naar plannen van H.J. Henket worden verbouwd en als museum ingericht. Het voorm. R.K. jongensweeshuis ‘Huis aan de Amstel’ (Lauriergracht 103-105) [44] is een gebouwencomplex met twee binnenplaatsen. Het oudste bouwdeel is de tussen de binnenplaatsen gelegen vleugel uit 1705-'06 met stoep en omlijste ingangspartij met chronogram (1705). De lagere vleugels aan de oost- en westzijde van de grote binnenplaats dateren van later uit de 18de eeuw. De noordvleugel aan de Lauriergracht (1838, J. van Straaten) heeft een hoog middendeel met drie omlijste {== afbeelding Amsterdam, Oudemannenhuis==} {>>afbeelding<<} ingangen en bevatte oorspronkelijk op de verdieping een kapel. De lagere zijvleugels zijn voorzien van empire-vensters. Aan de zijde van de Elandsstraat bevinden zich een vleugel met twee gekuifde klokgevels en een omlijste deuringang (1747) en een hoekvleugel met een trapgevel in neorenaissance-stijl (Elandsstraat 152; 1882, A.C. Bleijs). Het voorm. oudemannenhuis ‘Oudemanhuispoort’ (Oudemanhuispoort 4-6) [45] werd in 1601 gesticht en in 1631 gevestigd op het terrein van het voorm. augustinessenklooster ‘Mariënveld’. Het huidige complex met vier vleugels om een binnenplaats verrees in 1754-'57 naar plannen van burgemeester Pieter Rendorp en bouwmeester Gerard Frederik Maybaum. De midden- en hoekpartijen zijn met natuursteen bekleed. De middenpartij met hoofdingang (noordzijde binnenplaats) is in Lodewijk XIV-stijl uitgevoerd en wordt bekroond door een fronton met het stadswapen. De gevelpartij aan de zuidzijde (1755), ontworpen door Maybaum in Lodewijk XV-stijl, heeft een doorgang naar een overdekte galerij met 18de-eeuwse winkelkasten. Deze galerij vormt de verbinding tussen de Kloveniersburgwal en de OZ Achterburgwal en is voor- {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} zien van poortjes. Aan de Achterburgwal staat een toegangspoort in Lodewijk XIV-vormen met ionische zuilen en zandstenen bekroning (1754). De poort met dorische zuilen aan de Kloveniersburgwal (1786) is ontworpen door Abraham van der Hart en wordt bekroond door een beeldengroep van Anthonie Ziesenis. Na de opheffing van het tehuis in 1840 werd in het gebouw de Academie van Beeldende Kunsten gevestigd. In 1880 nam de Gemeentelijke Universiteit (nu Universiteit van Amsterdam) het complex in gebruik. Om te voorzien in de behoefte aan collegezalen kwam in 1925-'27 het gebouw Kloveniersburgwal 80 tot stand naar een expressionistisch ontwerp van P.L. Marnette (Dienst Publieke Werken). Het trappenhuis bevat decoraties van P. Alma (1951). In 1966-'80 is achter de 18de-eeuwse gevels rond de binnenplaats nieuwbouw ontstaan ten behoeve van de universiteit. Het Luth. diaconiehuis (Nieuwe Keizersgracht 570) [46], nu Luth. verpleeghuis ‘Wittenberg’, werd gesticht in 1678 en kreeg in 1769-'72 het huidige gebouw met twee binnenplaatsen naar plannen van Coenraet Hoeneker. De sobere classicistische gevel is uitgevoerd met hoekrisalieten en een middenrisaliet met fronton. De zandstenen deuromlijstingen vertonen Lodewijk XVI-details. {== afbeelding Amsterdam, Maagdenhuis==} {>>afbeelding<<} De regentenkamer en de regentessenkamer hebben stucplafonds uit de bouwtijd en door F.C. Jacobi geschilderde deurstukken. Naast het diaconiehuis, op de hoek van de Nieuwe Kerkstraat, staat het voorm. Luth. ziekenhuis (1856, C. Springer, uitgebreid 1876), voorzien van een opvallende hoekpartij met ronde belvédère en koepeldak. Het complex is gerestaureerd en gerenoveerd in 1969-'74 en 2005. Het voorm. R.K. Ouden- en Armenkantoor (Keizersgracht 384) [47] werd in 1773 gevestigd op de plaats van de in 1772 afgebrande oude Amsterdamse schouwburg (1637, Jacob van Campen). Daarvan bleef de classicistische zandstenen toegangspoort, met ionische pilasters en frontonbekroning, bewaard. Het kantoor werd ondergebracht in de in 1772-'73 herstelde voorm. kasteleinswoning van de schouwburg. Hierin bevindt zich ook een regentenkamer in Lodewijk XV-stijl. De achterliggende nieuwe vleugel uit 1773, ontworpen door Pieter Wiglaar, heeft een kroonlijst met trigliefen en een ingangspartij met snijraam en lantaarn. Het complex is gerestaureerd in 1970-'80. Het voorm. Maagdenhuis (Spui 21) [48]. In 1629 werd op deze plaats het R.K. meisjesweeshuis gevestigd. Naar een ontwerp met Lodewijk XVI-details uit 1779-'80 van Abraham van der Hart verrees in 1784-'87 het huidige sobere classicistische gebouw met vier vleugels om een binnenplaats. De bakstenen gevels worden geleed door lisenen en hebben een zandstenen kroonlijst een met natuursteen bekleed souterrain. Het zandstenen fronton van het brede middenrisaliet bevat een reliëfvoorstelling van twee weesmeisjes (Anthonie Ziesenis). Bij een ingrijpende verbouwing tot bankgebouw in 1954'-58 (H.M.J.H. Kraaijvanger en H. Klok) is de binnenplaats overkapt. Sinds 1961 zetelt het bestuur van de Universiteit van Amsterdam in het Maagdenhuis. Luth. weeshuizen. Het voorm. Luth. weeshuis Lauriergracht 116 [49] kreeg bij een verbouwing in 1784 het huidige aanzicht met middenrisaliet, fronton en een ingangspartij met hardstenen omlijsting in Lodewijk XVI-stijl. In neorenaissance-stijl uitgevoerd is het voorm. Luth. weeshuis Weteringschans 261 (1883-'84, A.L. van Gendt) dat in 1905 door K.P.C. de Bazel tot school verbouwd werd (nu appartementen). Het voorm. Binnengasthuis [50] ontstond in 1582 door het samengaan van het St.-Pieters- en het O.L.-Vrouwegasthuis, die in 1579 de beschikking hadden gekregen over de terreinen en gebouwen van twee nonnenkloosters in de zuidpunt van de oude binnenstad. Aan {== afbeelding Amsterdam, Binnengasthuis, Verpleeghuis voor Vrouwen en Kraamkliniek (r)==} {>>afbeelding<<} {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} de Oudezijds Achterburgwal resteert nog de oude Gasthuispoort (1603), met beeldhouwwerk in de vorm van het stadswapen geflankeerd door twee zieken (1736, Jan van Logteren). Ten behoeve van de latere Nederlandse Bank kwam de westelijke rand van het terrein (Oude Turfmarkt) in handen van de Staat (1814). De eerste plannen tot een algehele nieuwbouw van het gasthuis als ziekenhuis maakte men in 1846. Van nieuwe plannen uit 1862 (A.N. Godefroy) kwam eerst de Kraamkliniek (Turfdraagsterpad 1-9/Oude Turfmarkt 125; 1868-'70) tot stand als een groot eclectisch gebouw met midden- en hoekrisalieten aan de zijde van Grimburgwal. Aan de oostzijde daarvan staat het in eclectische stijl uitgevoerde Verpleeghuis voor Vrouwen of ‘Vrouwenverband’ (Turfdraagsterpad 15; 1874-'77, A.N. Godefroy en B. de Greef). In vroege neorenaissance-stijl bouwde men het wachtkamergebouw ‘Onder de klok’ (OZ Achterburgwal; 1873-'75). H. Leguyt ontwierp in neorenaissance-stijl het Klinische Ziekenhuis (OZ Achterburgwal 233; 1888-'90), bestaande uit twee evenwijdige vleugels (mannen- en een vrouwenafdeling), en de Stads- en Gasthuisapotheek (Kloveniersburgwal 82; 1887). Van rond 1900 dateren het Laboratorium van Artsenijbereidkunde (Kloveniersburgwal 82a-84; 1897), vermoedelijk ontworpen door Leguyt, en de Tweede Chirurgische Kliniek (Vendelstraat 2; 1897-1900, F.W.M. Poggenbeek), die later werd vergroot met het zusterhuis (Nieuwe Doelenstraat 15; 1903). De Dienst Publieke Werken leverde het ontwerp voor het keukengebouw (Kloveniersburgwal 86-88; 1908). Opvallend is het expressionistische ontwerp van J.M. van der Mey voor het administratiegebouw (Binnengasthuisstraat 9; 1913-'14). In een van de vertrekken heeft men de betimmering van de oude regentenkamer van het gasthuis ingepast, met een schouw en geschilderde behangsels (Jurriaan Andriessen). De aangebouwde kinderkliniek is afgebroken. Na het vertrek van het ziekenhuis naar het Academisch Medisch Centrum (1981) zijn de meeste gebouwen gerestaureerd. Overige ziekenhuizen. Tot de kleinere ziekenhuizen in de binnenstad behoorde het door J.H. Leliman ontworpen gebouw van de Vereniging voor Ziekenverpleging (Prinsengracht 769; 1857, uitgebreid 1872 en 1890) [51]. Voor de katholieke ziekenverpleging diende het neorenaissance-gebouw Keizersgracht 129 (1880) naar plannen van P.F. Laarman. Opvallend is het naar plannen van de Dienst Publieke Werken in chalet- en vakwerkstijl opgetrokken houten gebouw voor Geneeskundige Armenverzorging (Rozengracht 226; 1888), nu in gebruik als dierenartsenpraktijk. C.B. Posthumus Meyjes ontwierp het ziekenhuis Kerkstraat 126-128 (1902-'03). Overige sociale instellingen. Uit het midden van de 19de eeuw dateren het voorm. Tehuis voor Onbehuisden (Passeerdersgracht 17-19a; circa 1850) [52] en het robuuste voorm. Zeemanshuis (Kadijksplein 17-18; 1856-'57, A.N. Godefroy; verbouwd 1915-'23) [53]. Het laatste bood tot 1985 logies aan zeelieden van buiten de stad in afwachting van de volgende afvaart. In rijke neorenaissance-stijl uitgevoerd is het voorm. gebouw van de Maatschappij voor den Werkenden Stand (Kloveniersburgwal 87-89; 1882-'83, L. Beirer en J.J. Bekker) [54], tegenwoordig theater ‘Doelenzaal’. Het sobere neorenaissance-gebouw van de voorm. werkinrichting van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden (Plantage Middenlaan 64; 1892, R. Kuipers) [55] maakt sinds 1971 deel uit van de gebouwen van de Universiteit van Amsterdam. Naar plannen van J.G. en A.D.N. van Gendt kwamen de voorm. volksgaarkeukens Spuistraat 4 (1901) en Nes 31 (1912) tot stand in opdracht van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Uit dezelfde periode zijn verder het in Nieuw Historiserende stijl uitgevoerde gebouw van het Genootschap Liefdadigheid naar Vermogen (Kloveniersburgwal 73; 1913, J.W. Hanrath) en het complex van de Vereniging tot Heil des Volks (Barndesteeg 21-25; 1915, Tj. Kuipers), waarin de voorm. Bewaar- en Voorbereidende School uit 1855 (nr. 21) werd opgenomen. Het voorm. Amsterdamsch Tehuis voor Arbeiders (Marnixstraat 266-340; 1918-'19, J.E. van der Pek) [56] is een fors complex in rationalistische vormen, bestemd voor alleenstaande arbeiders (ruim 300 kamers) die geen eigen woning hadden en die ook geen kostganger wilden zijn (renovatie 1979). Boven de twee ingangspartijen staat respectievelijk ‘Woonhuis’ en ‘Eetzaal’. De voorm. Joodse Invalide [57] werd in 1911 gesticht als Joods verzorgingstehuis (gesloten 1943). Een gebouw uit 1912 verving men in 1923-'25 door het verpleeghuis Nieuwe Achtergracht 98 in sobere expressionistische stijl (H. Elte; uitgebreid 1928). De forse uitbreiding (Weesperplein 1; 1935-'38, J.F. Staal) heeft een kenmerkende functionalistische ingangspartij met glasgevels en een opvallende gebogen dakpartij op de hoek. Het Moederhuis (Plantage Middenlaan 31-35; 1973-'78, A. van Eyck) [58], een tehuis voor ongehuwde moeders annex kindercrèche, is een fel gekleurd modern structuralistisch gebouw in beton, glas en staal. Via een iets naar achteren geplaatste overgangszone met glazen gevel is het verbonden met twee verbouwde laat-19de-eeuwse panden. Op het binnenterrein staat de terrasvormig opgebouwde kindercrèche, eveneens uitgevoerd in felle kleuren. Verdedigingswerken. Van de vanaf 1481 aangelegde ommuring ter plaatse van de huidige Singel, Kloveniersburgwal en Geldersekade resteren nog drie gebouwen. De Schreierstoren (Prins Hendrikkade 94-95) [59] aan het noordelijke uiteinde van de Geldersekade is een herhaalde malen verbouwde halfronde bakstenen toren uit circa 1485. De boven een boogfries uitkragende verdieping stamt uit 1532. In het muurwerk zit een gevelsteen uit 1569. De St.-Anthoniespoort (Nieuwmarkt 4) [60], of waag, kwam in 1488 (gevelsteen) tot stand met een voorpoort met twee ronde - bovenaan achtzijdige - hoektorens en een hoofdpoort voorzien van twee ronde hoektorens en aan de stadszijde een achtzijdige traptoren. De voorpoort was over de gracht uitgebouwd en door vleugelmuren met de hoofdpoort verbonden. Bij de ombouw tot waag in 1617 heeft men de ruimte tussen de voor- en de hoofdpoort volgebouwd en een traptoren toegevoegd. Op de verdieping hadden de schutters een wachtlokaal en er waren {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, St.-Anthoniespoort==} {>>afbeelding<<} vier gildekamers (smeden, metselaars, schilders en chirurgijns), elk met een eigen opgang en daarboven gebeeldhouwde versieringen (meesterproeven). In 1691 verrees de hoge middentoren, met op de tweede verdieping een ronde snijzaal voor het chirurgijnsgilde. Na de sluiting van de waag (1819) diende het gebouw als brandweerkazerne, en na een verbouwing in 1891 (Weismann) als gemeentearchief (tot 1914) en oudheidkamer. Vervolgens waren er het Amsterdams {== afbeelding Amsterdam, Montelbaanstoren==} {>>afbeelding<<} Historisch Museum (1926-'76) en Joods Historisch Museum (1935-'87) gehuisvest. De poort is gerestaureerd in 1992-'94. De Munttoren (Muntplein 12) [61] is een restant van de rond 1485 gebouwde en in 1619 door brand verwoeste Regulierspoort. In 1620 kreeg deze ronde toren een met lood beklede achtzijdige houten bovenbouw naar plannen van Hendrick de Keyser. In de toren hangt een carillon, waarvan 18 klokken zijn gegoten door François en Pieter Hemony (1651-'68). De toren ontleent zijn naam aan de Munt die in 1672-'73 in het tegen de toren aangebouwde wachthuis was ingericht. Het huidige wachthuis in neorenaissance-stijl (1887, W. Springer) heeft men in 1939 deels vernieuwd en voorzien van een doorgang. Tot de verdediging van de toen nog buiten de stadsmuren gelegen Lastage behoorde de in 1512 gebouwde Montelbaanstoren (Oudeschans 2) [62]. Deze ronde bakstenen toren kreeg in 1606 een achtzijdige houten bovenbouw en bekroning vermoedelijk naar ontwerp van Hendrick de Keyser. De Muiderpoort (Sarphatistraat 500) [63] kreeg in 1769-'71 de huidige vorm naar ontwerp {== afbeelding Amsterdam, Muiderpoort==} {>>afbeelding<<} van stadsbouwmeester Cornelis Rauws ter vervanging van een in 1769 ingestorte voorganger uit 1663. Dit rechthoekige classicistische gebouw met Lodewijk XVI-details heeft een hoger middengedeelte met koepeltoren, zandstenen doorgangen in de vorm van een triomfboog en een bekronend fronton met beeldhouwwerk (Anthonie Ziesenis). De Willemspoort (Haarlemmerplein 50) [64] verrees in 1840 naar een neoclassicistisch ontwerp (neo-Grec) van C. Alewijn en C.W.M. Klijn als monumentale ingang nabij de kort daarvoor afgebroken oude Haarlemmerpoort (1615). Dit zandstenen gebouw met gepleisterde muurvlakken diende tot 1866 voor de inning van accijnzen en bestaat in feite uit twee voorm. commiezenhuizen met daartussen een doorgang met corinthische zuilen en een gebeeldhouwd attiek met uurwerk. Bij een restauratie in 1983-'85 is het gebouw voor bewoning geschikt gemaakt. Van het voorm. Rasphuis (Heiligeweg 19) [65] resteert het maniëristische zandstenen poortje met halve toscaanse zuilen en een reliëf boven de doorgang, vervaardigd in 1603 door Hendrick de Keyser. De bekronende beeldengroep is mogelijk uit 1663. Het Tucht- of Rasphuis voor mannen werd in 1596 gesticht in het voorm. Clarissenklooster als werkhuis {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Stadsarsenaal==} {>>afbeelding<<} voor het raspen van Braziliaans hardhout tot kleurstof. Tegenwoordig geeft het poortje toegang tot het winkelcentrum ‘De Kalvertoren’ (1997, P. de Bruijn). Het voorm. stadsarsenaal of ‘Nieuwe Bushuis’ (Singel 423) [66] stamt uit 1606 en heeft een met band- en rolwerk in maniëristische vormen versierde brede trapeziumvormige gevel, mogelijk naar ontwerp van Hendrick de Keyser. Nadat het geschut rond 1790 was verhuisd, heeft het gebouw verschillende bestemmingen gehad. Het complex is ontpleisterd (1919-'21) en gerestaureerd 1968-'71, B.A.J. Spängberg). Vanaf 1936 werd het gaandeweg bij de universiteitsbibliotheek getrokken. Ter rechterzijde staat de modernistische nieuwe universiteitsbibliotheek (1967, J. Leupen) met in de natuurstenen gevel vier reliëfs met de insignia van Amsterdamse boekdrukkers en op de balustrade beelden van H. Krop. Het voorm. Korenmetershuis (NZ Kolk 28) [67] werd in 1620 in maniëristische stijl gebouwd ter plaatse van een ouder en groter gildehuis van de korenmeters, de keurmeesters van de ‘Amsterdamse moedernegotie’. Boven de ingang toont een reliëfsteen de korenmetersattributen. Bij een restauratie in 1896 (H.G. Jansen) zijn weer kruiskozijnen aangebracht. Het voorm. Wijnkopersgildehuis (Koestraat 10-12) [68] werd in 1633 door het wijnkopersgilde gevestigd in een rond 1612 ontstaan pand met drie halsgevels (oudste voorbeelden in Amsterdam). In 1630 waren hier de (wijn)kelders vernieuwd en bij de overname in 1633 werd een gedeelte ingericht als gildehuis (nr. 10) en een gedeelte als huis verhuurd (nr. 12; uitgebreid 1655). Pieter de Keyser ontwierp het toegangspoortje (1634) met toscaanse halfzuilen, gebroken fronton en een cartouche met afbeelding van paus Urbanus I (beschermheilige wijnbouwers). Tot circa 1800 diende nummer 10 als Wijnkopersgildehuis. De gevel heeft men gerestaureerd in 1921 (A.A. Kok) en het hele complex is verbouwd in 1950-'53 (J.M. Hardeveld) en vervolgens gerestaureerd in 1956 (C. Wegener Sleeswijk). De voorm. gildezaal uit 1633 heeft een samengestelde balklaag en een kastenwand in Lodewijk XV-stijl. De schoorsteenmantel in die stijl is afkomstig uit Keizersgracht 446 (ingebracht 1956). Het voorm. Makelaarscomptoir (NZ Voorburgwal 75) [69] kwam in 1632-'33 in maniëristische stijl tot stand op het terrein van het Geertruiklooster als gildehuis van het in 1612 opgerichte makelaarsgilde. Het ontwerp is mogelijk van timmerman Pieter Michielsz. De zandstenen ionische ingangspoort is uit de bouwtijd. Bij een eerste restauratie (1937, J. de Meijer) heeft men de geveltop gereconstrueerd en bij een tweede restauratie (circa 1972) zijn de voor- en de zijgevel gesausd. In 2004-'05 volgde een nieuwe restauratie. Het voorm. Accijnshuis (Oudebrugsteeg 7) [70] diende voor de inning van stedelijke belasting, vooral die op bier. Dit classicistische hoekpand uit 1638 werd hoogstwaarschijnlijk ontworpen door Pieter de Keyser, die daarbij voor de kolossale ionische pilasters het ordeboek van Vignola gebruikte. Opmerkelijk zijn de twee ingangen aan de Oudebrugsteeg, voorzien van een classicistische omlijsting en het oude (koggeschip) en nieuwe (drie Andreaskruisen) stadswapen. Van 1830 tot 1903 was het gebouw een politiepost. Het kreeg een extra verdieping voor de huisvesting van het Bureau voor Handelsinlichtingen (tot 1927). Momenteel is het in gebruik als café. De Saaihal (Staalstraat 7a-b) [71], waar het keuren en merken van gekeperde wollen stof (saai) plaatsvond, werd gebouwd in 1641 naar plannen van Pieter de Keyser. De afgeknotte voorgevel, gerestaureerd in 1919-'20 door A.A. Kok, is versierd met gebeeldhouwde draperieën, bollen en het stadswapen. Van het voorm. Spinhuis [72] resteren aan de Oudezijds Achterburgwal een met zandstenen kroonlijst en fronton uitgevoerd hoekpand uit 1645 (bij nr. 185) en in de Spinhuissteeg een rijk versierd zandstenen poortje van Hendrick de Keyser met gekoppelde ionische halfzuilen en een reliëf (1607, bekroning 1645). Het Spinhuis werd in 1596 gesticht in het voorm. St.-Ursulaklooster (afgebrand 1645). Na de verhuizing van dit tuchthuis voor vrouwen naar het Nieuwe Werkhuis (1782) werd het oude gebouw een kazerne en vanaf 1833 het hoofdbureau van politie. Bij een ingrijpende verbouwing van het complex in 1911 ontstond naar plannen van J.Th.J. Cuypers en J. Stuyt een nieuw politiebureau (OZ Achterburgwal 183). Sinds 1986 is het complex eigendom van de Universiteit van Amsterdam. Het voorm. stadhuis, nu Koninklijk Paleis op de Dam (NZ Voorburgwal 147) [73] werd in 1648-'65 in classicistische stijl gebouwd naar ontwerp van Jacob van Campen, ter vervanging van het middeleeuwse stadhuis (afgebrand 1652). Dit imposante blokvormige gebouw met twee symmetrisch gesitueerde binnenplaatsen werd in de tijd zelf wel het achtste wereldwonder genoemd. De met zandsteen beklede gevels hebben voor en achter ondiepe hoekrisalieten en een middenrisaliet met rijk versierd fronton. Boven de sokkelvormige begane grond worden de gevels geleed door twee gestapelde kolossale pilasterordes volgens het ordeboek van Scamozzi: romana (composiet) en corinthisch. Het rijke beeldhouwwerk van exterieur en interieur werd in 1648-'69 vervaardigd door Artus Quellinus in samenwerking met onder meer Rombout Verhulst, Batholomeus Eggers en zijn neef Artus II Quellinus. Het centrale thema is de leidende positie van de stad Amsterdam in de Gouden Eeuw. Het fronton aan de Damzijde toont de huldiging van de Amsterdamse stedenmaagd door zeegoden {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Stadhuis/Koninklijk Paleis AVierschaar BBurgerzaal CAssurantiekamer DDesolate Boedelkamer ESecretarie FThesaurie GBurgemeestersraadzaal HBurgemeesterskamer IJustitiekamer JVroedschapszaal KWeeskamer LSchepenzaal MGalerijen ==} {>>afbeelding<<} en aan de zijde van de Nieuwezijds Voorburgwal door de vier toen bekende werelddelen. François en Pieter Hemony goten de beelden die de twee frontons bekronen; Vrede geflankeerd door Voorzichtigheid en Rechtvaardigheid aan de Damzijde en Atlas met Gematigdheid en Waakzaamheid aan de Nieuwezijds Voorburgwal. De achtzijdige koepeltoren aan de Damzijde bevat een carillon van 37 klokken, waarvan negen gegoten door de gebroeders Hemony (1664), met een speelwerk van J. Spraekel (1665). In 1655 nam men het nog niet voltooide stadhuis in gebruik. Onder leiding van stadsarchitect Daniël Stalpaert kwam het werk in 1665 in hoofdzaak gereed. Pas in 1683 kreeg het dak een leidekking. De afwerking van het interieur duurde nog tot begin 18de eeuw en sommige onderdelen zijn nooit voltooid. In 1697-1700 kregen de Galerijen en de Burgerzaal een bekleding van wit marmer naar ontwerp van Steven Vennecool en in 1701-'05 werd de oorspronkelijke kap boven de Burgerzaal vernieuwd naar plannen van Adriaan de Jonge en Hans van Petersom. Verdere wijzigingen vonden plaats in 1806-'08, toen het stadhuis door koning Lodewijk Napoleon als paleis werd ingericht. Er zijn restauraties uitgevoerd in 1936 (J. de Bie Leuvelink Tjeenk), toen het paleis eigendom werd van de Staat, en in 1968 (C. Wegener Sleeswijk). Op het smeedijzeren empire-balkon aan de voorzijde na, zijn toen de veranderingen uit 1806 vrijwel geheel verwijderd. Interieur. Direct achter de met bronzen hekken (Gillis Wybrands) afgesloten voorgalerij aan de Damzijde bevindt zich de Vierschaar (A), waar recht werd gesproken. Tegen de achterwand staat een marmeren bank voor schout en schepenen, voorzien van drie grote reliëfs met historische justitiescènes en daartussen twee paren kariatiden die (als straf) een zware kroonlijst torsen. Verder zijn er de zetel van de stadssecretaris, die het vonnis moest voorlezen, beelden van Rechtvaardigheid en Voorzichtigheid, alsmede nog enkele justitievoorstellingen. Op de verdieping vormt de monumentale Burgerzaal (B) - indertijd de ontmoetingsplek voor burgers en bestuur - de as van het gebouw. Deze zaal wordt gedekt door een beschilderd houten tongewelf (1705, Jan Hoogzaad en G. Rademaker). De in wit marmer uitgevoerde wanden hebben twee gestapelde kolossale pilasterstellingen. Beeldengroepen {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Stadhuis/Koninklijk Paleis==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Amsterdam, Stadhuis/Koninklijk Paleis, Burgerzaal (1938)==} {>>afbeelding<<} verbeelden de Amsterdamse stedenmaagd tussen Kracht en Wijsheid aan de ene korte zijde en Rechtvaardigheid geflankeerd door Dood en Straf aan de andere zijde. Aan de westzijde torst Atlas de kosmos. Verder zijn in reliëf de vier elementen voorgesteld en heeft men in de marmeren vloer het hemelhalfrond en plattegronden van de twee helften van de wereldbol ingelegd. In open verbinding met de Burgerzaal staan de Galerijen (M), die rond de beide binnenplaatsen lopen en waarop de verschillende kantoren uitkomen. Aan de uiteinden van deze in wit marmer uitgevoerde galerijen zijn de goden van de hemellichamen voorgesteld. De reliëfs boven de deuren naar de kantoren hebben betrekking op de functie, zoals de Redding van Arion bij de Assurantiekamer (C), de Val van Icarus bij de Desolate Boedelkamer (D) en Zwijgzaamheid en Trouw bij de Secretarie (E). De Thesaurie (F) heeft een marmeren schouw met gebeeldhouwd fries en een door Nicolaes van Helt Stockade geschilderd schoorsteenstuk. Cornelis Holsteyn beschilderde de zoldering. De door een cassette-tongewelf gedekte Burgemeestersraadzaal (G) bevat twee marmeren schoorstenen, respectievelijk met schoorsteenstukken van Govert Flinck (Curius Dentatus wijst geschenken van de Samnieten af) en Ferdinand Bol (Fabricius blijft standvastig in Pyrrhus' kamp). In de Burgemeesterskamer (H) is de schoorsteen voorzien van een gebeeldhouwd fries en een schoorsteenstuk van Jan Lievens (beide met scènes betreffende de Romeinse veldheer Q. Fabius Maximus). Vanuit deze kamer kon men toezien op de uitspraak van vonnissen in de Vierschaar. De Justitiekamer (I) is voorzien van drie allegorische plafondstukken door Nicolaes van Helt Stockade. De Vroedschapszaal (J) wordt gedekt door een cassette-tongewelf met een schildering door Erasmus Quellinus. De twee schoorstenen hebben marmeren friezen en schoorsteenstukken door Govert Flink (Salomo bidt om wijsheid) en Jan Gerritsz van Bronckhorst (Jethro raadt Mozes aan goede mannen tot hoofden van het volk te kiezen). Van Jacob de Wit zijn een groot schilderij (1736-'38; Mozes die de leiders van het volk kiest) en enkele grisailles. In de Weeskamer {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} (K) zijn de beschilderde vakken van de zoldering en het schoorsteenstuk van de marmeren schouw vervaardigd door Cornelis Holsteyn. De Schepenzaal (L), met insteekkamer voor de schout, bevat een marmeren schouw met gebeeldhouwd fries (Aanbidding van het Gouden Kalf) en een door Ferdinand Bol geschilderd schoorsteenstuk (Mozes daalt met de Tafelen der Wet af van de berg Sinaï). Het voorm. Prinsenhof (OZ Voorburgwal 195-199) [74], sinds 1992 hotel ‘The Grand’, ligt ter plaatse van het franciscanessenklooster van St. Cecilia, dat na de Alteratie werd ingericht tot logement voor vorsten en andere belangrijke gasten (1581). Dit Prinsenhof diende van 1652 tot 1665 als stadhuis. In 1597 was een deel van het aangrenzende Catharinaklooster aan de Oudezijds Achterburgwal door de Admiraliteit in gebruik genomen en na de verhuizing van het logement nam de Admiraliteit in 1656 het hele Prinsenhof in gebruik. Nadat Lodewijk Napoleon in 1808 het stadhuis op de Dam als paleis had ingericht, dienden de gebouwen tot 1988 opnieuw als stadhuis. Het oudste gedeelte van het om een binnenplaats gesitueerde huidige complex is het voorm. hoofdgebouw van de Admiraliteit (zuidvleugel). Dit classicistische gebouw kwam in 1661-'62 tot stand naar ontwerp van Willem Jacobsz van de Gaffel (gewijzigd na brand in 1870). De brede voorgevel met middenrisaliet en fronton wordt geleed door kolossale ionische pilasters. Het door Jan Gijseling de Oude gebeeldhouwde timpaan toont onder meer het admiraliteitswapen, de oorlogsgod Mars en de zeegod Neptunus. Ter plaatse van de kloosterkapel, die vanaf 1590 had gediend als kantoor voor de ontvangst van konvooigelden, verrees in 1758 de huidige noordvleugel (Prinsenhofsteeg). De toen herplaatste vroeg-17de-eeuwse dakruiter bevat twee klokken (1612 en 1758). In de tweede stadhuisperiode bouwde men de noordwestvleugel links van de ingangspoort aan de Oudezijds Voorburgwal (circa 1870), werd de vleugel aan de St.-Agnietenstraat vernieuwd (1903-'05, W. Springer en H. Leguyt) en verrees de forse westvleugel aan de Oudezijds Voorburgwal (1924-'26). Deze door A.R. Hulshoff en N. Lansdorp in expressionistische stijl ontworpen vleugel is rijk gedetailleerd en heeft zware steunberen met symbolisch beeldhouwwerk (H. Krop). Interieur. De voorm. trouwzaal in de westvleugel bevat plafond- en wandschilderingen in late jugendstil en gebrandschilderde ramen uit 1925-'26 van Chr. Lebeau met het huwelijk als thema. Het originele meubilair van A. Grimmon en een kroonluchter van J. Eisenloeffel zijn nog aanwezig. In het 17de-eeuwse Admiraliteitsgebouw bevindt zich de raadzaal uit circa 1925 met een betimmering van W. Penaat, muurschilderingen van J. Thorn Prikker en beeldengroepen vervaardigd door H. Krop, J. Mendes da Costa en J. Raedecker. De ramen in het trappenhuis zijn van R.N. Roland Holst. Rond 1992 is de wandschildering ‘Vragende Kinderen’ (1949; K. Appel) teruggebracht. De voorm. Handboog- of St.-Sebastiaansdoelen (Singel 421) [75] werd gebouwd in 1512. Bij een verbouwing tot logement in 1733 ontstond de huidige, zwart geteerde voorgevel met een in het midden verhoogde kroonlijst. Daar is het stadswapen aangebracht, met daaronder de wapens van de doelen en enkele aanvoerders van de schutterij. Aan de Handboogstraat (bij nr. 10) staat een dorisch toegangspoortje (circa 1620). In 1862 werd het gebouw door het Athenaeum Illustre in gebruik genomen en in 1880 volgde de inrichting als universiteitsbibliotheek. De voorm. Pietershal (OZ Voorburgwal 274) [76] werd in 1583 ingericht als vleeshal in de kapel van het voorm. St.-Pietersgasthuis en onderging in 1779 een grondige verbouwing naar plannen van Abraham van der Hart. Slechts de eenvoudige tuitgevel met een bekroning met ossenkoppen resteert. Deze is opgenomen in het voorm. gemeentegirokantoor (1929-'33). Het voorm. Nieuwe Werkhuis (Roetersstraat 2) [77] kwam tussen 1779 en 1782 tot stand naar ontwerp van Abraham van der Hart. Als voortzetting van het Rasphuis voor mannen en het Spinhuis voor vrouwen werden hier zwervers, alcoholisten en bedelaars gehuisvest en tewerkgesteld. Het forse complex in sobere classicistische stijl bestaat uit vier drielaagse vleugels om een - oorspronkelijk in vieren gedeelde - binnenplaats met middenpaviljoen. Het middendeel van de trapsgewijs verspringende voorgevel wordt bekroond door een fronton met beeldhouwwerk van Anthonie Ziesenis, voorstellende de stedenmaagd omringd door Nijverheid en een figuur die Luiheid en Losbandigheid bestrijdt. De ingangspartij en de flankerende vensters hebben een omlijsting met natuurstenen blokken. De vensters op de verdieping erboven zijn voorzien van frontons. In 1971-'78 is het complex gerenoveerd en ingericht als verpleeghuis (dr. Sarphatihuis). Ter plaatse van de vroegere binnenplaats is in 1998-'99 één grote overdekte binnentuin ontstaan. Militaire gebouwen. De voorm. Oranje Nassaukazerne (Sarphatistraat 600) [78], gebouwd in 1810-'14 naar ontwerp van Abraham van der Hart, is een langgerekt sober gebouw met midden- en hoekrisalieten, elk voorzien van geblokte lisenen en frontons met beeldhouwwerk van stadsbeeldhouwer Christiaan Welmeer en diens opvolger P.J. Gabriël (middelste fronton wapen van Oranje Nassau). Dit oorspronkelijk voor twee infanteriebataljons (1600 man) bestemde gebouw heeft een woonfunctie sinds een verbouwing in 1990 (A.J. en J. van Stigt). De voorm. Cavaleriekazerne (Sarphatistraat 470) [79] is een sober neoclassicistisch gebouw met middenrisaliet en lagere zijvleugels, gebouwd in 1864-'65 en voorzien van een kap met schenkelspanten. De kazerne is in 1987-'92 (K.J. van Velsen) verbouwd tot Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. Sobere neoclassicistische vormen vertonen ook het voorm. militair hospitaal (Sarphatistraat 252-366; 1868-'70) en het forse voorm. Rijksgoederenmagazijn (Sarphatistraat 370; 1873-'75) voor kleding en uitrusting, dat in 1908-'09 in betonskeletbouw werd uitgebreid naar plannen van ingenieur J.Z. Stuten. In neorenaissance-stijl uitgevoerd is het U-vormige voorm. Rijksmagazijn voor Geneesmiddelen (Sarphatistraat 410; 1887-'89). Het Paleis van Justitie (Prinsengracht 436) [80] kwam in 1825-'29 tot stand naar een sober neoclassicistisch ontwerp van J. de Greef door verbouwing van het Aalmoezeniersweeshuis uit {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Paleis van Justitie==} {>>afbeelding<<} 1663-'65. Aanleiding hiervoor was de overplaatsing van de weeskinderen naar de Koloniën van Weldadigheid in Veenhuizen en Ommerschans (Dr) in 1822. Het langgerekte gebouw met midden- en hoekrisalieten heeft kolossale corinthische pilasters en een kroonlijst met attiek. Op het middenrisaliet zijn gevelstenen met inscriptie en schilddragende leeuwen aangebracht. Een interne verbouwing is uitgevoerd rond 1990 (B. Loerakker). Het voorm. Huis van Bewaring I (Kleine-Gartmanplantsoen 10) [81], gebouwd in 1845-'47 op het voorm. bolwerk ‘De Schinkel’, was de eerste cellulaire gevangenis van Nederland. Naar plannen van I. Warnsinck en J.G. van Gendt verrees een kruisvormig gebouw met op het snijpunt een observatiekoepel. Voor de verbreding van de Weteringschans verdween het bijbehorende poortgebouw en daar verrees in 1891-'92 een justitiegebouw in neorenaissance-stijl naar ontwerp van W.C. Metzelaar (uitgebreid met instructiegebouw 1907-'08). Na de sluiting van het Huis van Bewaring in 1978 zijn de cellenvleugels ingrijpend verbouwd rond 1990 (C.M.J.G. Spanjers). Daarbij zijn een nieuwe glazen koepel en een beglaasde verdieping aangebracht. Het binnenterrein is omgevormd tot Max Euweplein, met aan de voorzijde het cultureel centrum ‘De Balie’. Gemeentekantoren. Het voorm. commiezenkantoor (Weteringschans 30) [82] is een klein gepleisterd neoclassicistisch pand uit 1842, voorzien van een portiek met twee vierkante pijlers. Het voorm. ijkkantoor (Brouwersgracht 276; circa 1860) [83] is een sober neoclassicistisch eenlaagspand met forse kroonlijst en balustrade. Naar plannen van H. Leguyt kwamen het Bureau van Burgerlijke Stand & Bevolking (Singel 451-453; 1897, uitgebreid 1905) [84] en het aangrenzende politiebureau nr. 5 (Singel 455-457; 1907) tot stand. Van dit complex resteert na de bouw van winkelcentrum ‘De Kalvertoren’ (1997, P. de Bruijn) slechts de lange neorenaissance-voorgevel met topgevels aan de uiteinden en met twee zandstenen toegangspoortjes naar voorbeeld van het poortje van het oude Aalmoezeniershuis ter plaatse (gesticht 1613). Ontworpen door de Dienst Publieke Werken zijn het expressionistische vierlaagse gebouw van de voorm. arbeidsbeurs (Passeerdersgracht 30-32; 1915-'17) en de in strakke kubistisch- expressionistische stijl uitgevoerde gemeentewerf Uilenburg (Nieuwe Uilenburgerstraat 57-59; circa 1926) [85]. Brandweerkazernes. In 1831 werd het ‘Korps Blusplichtigen’ opgericht, waarvan de taken in 1874 werden overgenomen door professionele spuitgasten. In een op de Italiaanse middeleeuwse en vroege renaissance-architectuur geïnspireerde stijl ontwierp stadsarchitect B. de Greef de brandweerkazernes Valckenierstraat 2 (1873) [86] en Prinsengracht 237 (1874-'75, samen met W. Springer) [87]. Deze eclectische gebouwen zijn voorzien van een hoger opgetrokken middenpartij, arkeltorentjes en rondboogvensters. Vergelijkbaar, maar rijker uitgevoerd is de kazerne De Ruyterkade 149-150 (1889, W. Springer) [88] met hoger opgetrokken midden- en hoekrisalieten en gekanteelde torens. Interessant zijn verder de hulpwachtgebouwen Rozengracht 238 (1894) en Haarlemmerplein 48 (1897, H. Leguyt), en de in rationalistische vormen uitgevoerde kazerne Nieuwe Achtergracht 38-96 (1909) [89]. Politiebureaus. Het politiebureau Marnixstraat 148 [90] werd in 1888 gebouwd naar een eclectisch ontwerp van W. Springer. Naar een ontwerp in Nieuw Historiserende stijl van J.Th.J. Cuypers en J. Stuyt bouwde men in 1911 het oude hoofdbureau van politie (OZ Achterburgwal 183) [91] met schildhoudende leeuwen boven de ingang. Het werd in 1941 vervangen door het nieuwe hoofdbureau van politie (Marnixstraat 304) [92]. Dit door E. Messer in traditionalistische vormen ontworpen gebouw heeft een inpandig portiek met betonnen kolommen en daarboven een gesloten bakstenen gevelpartij met drie beelden, schildhoudende leeuwen en een tekstlint. Voorbeelden van kleinere (voorm.) politieposten zijn Rembrandtplein 1 (1874), Leidseplein 15-17 (circa 1900) en het kleine, in chaletstijl uitgevoerde, houten gebouw bij Nieuwezijds Voorburgwal 289 (1896), dat nu dient als broodjeszaak. Postkantoren. In 1893-'99 verrees naar ontwerp van rijksbouwmeester C.H. Peters het voorm. hoofdpostkantoor (NZ Voorburgwal 182) [93] in de voor zijn werk zo kenmerkende, op de neogotiek geënte, vormen. Dit rijk geornamenteerde, forse drielaagse gebouw is voorzien van een reeks dakerkers en vier torens met peervormige spitsen. Twee torens met opengewerkte spitsen flankeren het ingangsrisaliet. Het gebouw is als warenhuis ‘Magna Plaza’ in gebruik sinds een verbouwing in 1991-'92 (H. Ruijssenaars). De centrale hal met galerijen ontvangt licht door een (vernieuwde) lichtkap. Een sober expressionistisch ontwerp is het telefoongebouw (Singel 340; 1917-'19, G.J. Rutgers en P.L. Marnette) [94]. Dit blokvormig pand heeft een gesloten, met natuursteen beklede, onderbouw en is versierd met beeld- {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} houwwerk (H. Krop) en uitgebreid in 1955 (C. van der Wilk). Het voorm. rijkskantoor voor Geld- en Telefoonbedrijf (NZ Voorburgwal 226; 1924-'27, J. Crouwel) [95], nu kantoor van K.P.N. en winkelcentrum, is een zakelijk-expressionistisch gebouw met stalen kozijnen, plat dak, doorlopende overstekken en balkons. Het voorm. stationspostkantoor (Oosterdokskade 5; 1960-'68, P.J. Elling en B. Merkelbach) [96] is opgetrokken met een betonskelet en bekleed met kalkzandsteen. Het bestaat uit een hoog rechthoekig bouwdeel (pakketpost en administratie) en een in 2004 gesloopt haaks ingestoken laag bouwdeel met betonnen schaaldaken (briefpost). Een deel van het gebouw dient momenteel als tijdelijke huisvesting van het Stedelijk Museum. De voorm. Franse Schouwburg (Amstel 56-58) [97] werd in 1786 geopend onder de naam ‘Theâtre Français sur l'Erwtenmarkt’ voor een besloten sociëteit van Amsterdamse liefhebbers van het Franse toneel. Na 1795 werden de voorstellingen openbaar. Het door Abraham van der Hart ontworpen gebouw heeft rondbogige ingangen en omlijste empire-vensters. Na de sluiting in 1853 had het gebouw andere functies, om na een verbouwing in 1948 (C.H. Henke) heropend te worden als theater ‘De Kleine Komedie’. Circustheater Carré (Amstel 115-125) [98] werd in 1886-'87 in opdracht van Oscar Carré gebouwd naar plannen van J.P.F. van Rossem en W.J. Vuyk. Dit markant aan de Amstel gelegen monumentale bouwwerk heeft een rijk versierde eclectische voorgevel met een onderbouw in natuurstenen rusticawerk en een wit gepleisterde bovenbouw met kolossale pilasters, forse kroonlijst en een attiek. Het middenrisaliet is voorzien van gekoppelde zuilen en pilasters. De frontonbekroning toont beeldhouwwerk van B. van Hove (schilddragende leeuwen). Clowns- en leeuwenkoppen, bronskleurig gepleisterde paardjes en allerhande circusattributen versieren de voorgevel. Het kalotvormige koepeldak met gebogen ijzeren vakwerkliggers en Polonceauspanten heeft een spanwijdte van 37 meter en is voorzien van een houten betimmering. Naar plannen van O. Greiner en M. van Goor is Carré verbouwd {== afbeelding Amsterdam, Circustheater Carré==} {>>afbeelding<<} en uitgebreid met een nieuwe toneeltoren (1992-'93) en heeft men de fundering gesaneerd, het interieur van het theater gemoderniseerd en een nieuwe foyer in de kap gebouwd (2004). De voorm. Hollandse Schouwburg (Plantage Middenlaan 24) [99] werd in 1892-'93 gebouwd naar plannen van C.A. Bombach onder de naam ‘Artis Schouwburg’. In 1942 gebruikten de Duitsers deze schouwburg als verzamelplaats voor joden die zouden worden weggevoerd. De schouwburg is in 1961 gesloopt met uitzondering van de gepleisterde eclectische voorgevel met {== afbeelding Amsterdam, Stadsschouwburg (1982)==} {>>afbeelding<<} middenrisaliet en fronton met beeldhouwwerk. Op het vrijgekomen terrein is door J. Leupen een herdenkingsplaats gecreëerd voor joodse oorlogsslachtoffers. Deze heeft de vorm van een hof met eenvoudige galerijen en een piloon van basaltlava. Links van de ingang staat een rouwkapel naar ontwerp van L.H.P. Waterman. De Stadsschouwburg (Leidseplein 26) [100] kwam in 1892-'94 tot stand naar plannen van J.L. en J.B. Springer en A.L. van Gendt nadat de oude houten schouwburg uit 1772 (ommanteld 1882) door brand was verwoest. Het nieuwe gebouw verrees in rijke neorenaissance-stijl met natuurstenen ornamenten en zinken decoraties. Het voorgebouw met foyer wordt {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} geflankeerd door torens en is voorzien van een uitgebouwde arcade met balkon bij de hoofdingang. Erachter staat de hoger opgetrokken toneeltoren, waaromheen diverse nevenruimten zijn gegroepeerd. De schouwburgzaal heeft drie hoefijzervormige balkons, waarvan het middelste wordt onderbroken door enkele kolossale zuilen met de koninklijke loge, alsmede enkele door hermen geflankeerde loges-d'avant scènes. Het stucwerk in het interieur is uit de bouwtijd. In 1982 heeft men de decorzolder verbouwd tot een podium voor experimentele voorstellingen en in 2004 begon een ingrijpende verbouwing en renovatie van het oude gebouw (voltooid 2007). Een nieuwe toneelzaal naar ontwerp van J.F. Klinkhamer is geplaatst tussen de schouwburg en het in 1969 in gebruik genomen theater De Melkweg aan de Lijnbaansgracht. Dat theater is gevestigd in de voorm. suikerraffinaderij ‘De Granaatappel’, gebouwd in 1889 naar ontwerp van I.L. Spakler voor de firma Spakler & Tetterode met het tegenoverliggende suikerpakhuis (Lijnbaansgracht 234). Later diende de raffinaderij nog als melkfabriek. Overige theaters. Het theater Odeon (Singel 460) is gevestigd in een kort na 1661 gebouwd pand met een classicistische halsgevel (Philips Vingboons). In 1837-'38 werd in het achterhuis een zaal voor muziekuitvoeringen en voordrachten ingericht naar een rijk gedecoreerd ontwerp in empire-stijl (M.G. Tétar van Elven). Na een grote brand in 1992 heeft men het gebouw zoveel mogelijk in oude staat hersteld. Het voorm. Vaudeville-theater (Singel 512) werd in 1846 geopend, maar al in 1864 verbouwd tot kantoorruimte (I. Gosschalk). In 1910 werd op zolder een internationaal schildersatelier ingericht op initiatief van kunstenares G. Mesdag-Van Calcar. Café-theater Frascati (Nes 59-65) werd in 1824 gebouwd als ontspannings- en concertzaal bij een gelijknamig 18de-eeuws koffiehuis. Na de verhuizing van dit theater naar de Plantage (1879) was het gebouw tot 1940 als veilinghuis in gebruik. A.L. van Gendt ontwierp hiertoe het voorm. verkooplokaal ‘Frascati’ (OZ Voorburgwal 304-306; 1879) met een gepleisterde gevel voorzien van eclectische en neorenaissance-elementen. Theater Desmet (Plantage Middenlaan 4a) werd in 1879 naar plannen van A.L. van Gendt gebouwd als ‘Zomertheater Frascati’ in opdracht van G. Prot. In 1904 kreeg het een nieuwe voorgevel (Ed. Cuypers) en in 1927 volgde een ingrijpende verbouwing in art déco-stijl (J.F. Staal). T. Desmet, neef van filmpionier J. Desmet, liet het gebouw in 1946 inrichten als bioscoop. Het art déco-interieur is in 1980 verbouwd en de gevel is toen gepleisterd en van aangepaste ornamenten voorzien (J. Groote). Na gebruik als woning vanaf 1983 is het sinds 2000 een studiogebouw annex studio-café. Het Vlaams Cultureel Centrum ‘De Brakke Grond’ (Nes 53-55), met theater- en expositieruimten, is in 1979 gevestigd in een grotendeels vernieuwd veilinggebouw. De toegang tot het terrein, dat oorspronkelijk behoorde tot het St.-Margarethaklooster, wordt gemarkeerd door een hier in 1879 geplaatst, en uit oude en nieuwe onderdelen samengesteld, maniëristisch zandstenen poortje (bij OZ Voorburgwal 298). Het jaartal 1624 op dit poortje verwijst mogelijk naar een herberg annex verkooplokaal dat hier toen werd gevestigd. Het stadhuis en muziektheater ‘De Stopera’ (Amstel 1) [101] is in 1979-'88 verwezenlijkt naar plannen van W. Holzbauer en C. Dam. Na een mislukte prijsvraag (1936) besloot de gemeenteraad in 1954 tot het Waterlooplein als bouwlocatie, waarna een tweede prijsvraag (1968) werd gewonnen door de Weense architect Holzbauer. Hij heeft vervolgens zijn stadhuisontwerp (1971) gecombineerd met de plannen voor een muziektheater van B. Bijvoet en G.H.M. Holt (1963). Na de dood van Bijvoet (1981) heeft architect Dam de plannen voor het muziektheater verder uitgewerkt. Het in 1986 voltooide muziektheater heeft aan de Amstel een gebogen gevel met glazen pui en daarvoor zes vrijstaande, met marmer beklede, schermen. Achter deze gevel bevindt zich over de volle hoogte de foyer. Deze omsluit een hoefijzervormige zaal met twee balkons en een door P. Struycken ontworpen sterrenplafond. Het muziektheater ligt in de binnenhoek van het L-vormig stadhuis en deelt een gemeenschappelijke hal en binnenstraat. Boven de ingang is een grote luifel aangebracht. Een vierkante glazen dakopbouw op de hoek van Zwanenburgwal en Amstel markeert de met wit marmer beklede raadzaal. De raad- en trouwzalen, waarvan één naar ontwerp van W.T. Schippers, liggen aan de gemeenschappelijke hal. De hogere vleugels langs de Zwanenburgwal en het Waterlooplein bevatten de kantoren. Musea. Het Rembrandthuis (Jodenbreestraat 4-6) [102] werd in 1606 (gevelsteen) gebouwd voor de broers Hans en Cornelis van der Voort uit Antwerpen. Bij een verbouwing in 1627-'28 voor Pieter Belten werd de tweede verdieping toegevoegd en verving men de trapgevel door een classicistische kroonlijst met fronton. Rembrandt van Rijn kocht het huis in 1639 en richtte er zijn atelier in. Wegens faillissement moest hij het huis verkopen in 1658. Bij een verbouwing in 1660-'62 werd het pand 85 centimeter opgevijzeld en in twee woningen gesplitst. De Stichting Rembrandthuis liet het pand inrichten tot museum in 1908-'11 (K.P.C. de Bazel), waarbij de gevel werd gerestaureerd. Het pseudo-classicistische ingangspoortje en de natuurstenen banden van het souterrain zijn toen aangebracht. Ten behoeve van de expositiemogelijkheden heeft men het buurpand (Saskiahuis) in 1995 verderop herbouwd (nr. 14) en het aangrenzende pand in 1998 door nieuwbouw vervangen (interieur P. Sas, voorgevel M.E. Zwarts en R. Jantsma). In 1999 is de inrichting van het huis teruggebracht {== afbeelding Amsterdam, Rembrandthuis==} {>>afbeelding<<} {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} in de midden-17de-eeuwse toestand (H. Zantkuijl en M. Neerincx). Museum Fodor (Keizersgracht 609) [103] is in 1861-'63 ontstaan door verbouwing van een ouder pakhuis naar plannen van C. Outshoorn. Vlak voor zijn zelfmoord in 1860 vermaakte steenkolenhandelaar en kunstverzamelaar C.J. Fodor zijn collectie en de panden Keizersgracht 609-613 aan de gemeente onder de voorwaarde er een museum in te richten. De nieuw opgetrokken, gelaagde zandstenen gevel in eclectische vormen heeft boven de toegang een Palladiaans venster met zuilen en gebogen middenstuk. Recentelijk is het interieur ingrijpend verbouwd (bureau Benthem & Crouwel). Het Anne Frankhuis (Prinsengracht 263) [104] is de plaats waar de uit Duitsland geëmigreerde Otto Frank vanaf 1940 een agentschap van de Opekta Werke (specerijen) dreef en waar hij met zijn gezin tijdens de oorlog in het achterhuis onderdook tot zij werden opgepakt in augustus 1944. Het dagboek over deze onderduikperiode van dochter Anne - gestorven in 1945 in concentratiekamp Bergen-Belsen - is internationaal bekend geworden en geldt als een icoon van de Tweede Wereldoorlog. De Anne Frankstichting heeft het 18de-eeuwse huis gekocht en vervolgens gerestaureerd en uitgebreid met het buurpand (nr. 265) als museum en voorlichtingscentrum (1959-'60). Wegens het massale bezoekersaantal is in 1999 een moderne uitbreiding toegevoegd met de nieuwe toegang en alle museale functies (bureau Benthem & Crouwel). Het eigenlijke huis is rond die tijd gerestaureerd in de oorlogssituatie met magazijn en kantoor (C.L. Temminck Groll en H. Zantkuijl). Het Science Center New Metropolis (Oosterdok 2) [105], tegenwoordig NEMO geheten, is in 1990-'97 gebouwd naar ontwerp van R. Piano bovenop de toegang tot de IJ-tunnel (1965-'68). De gevelbekleding bestaat uit groen geoxideerde koperen platen. Op het hellende dak biedt een openbaar plein uitzicht over de stad. Bewaarscholen. De voorm. bewaarschool Amsterdams Welvaren (Berenstraat 7), gesticht in 1830 met een legaat van quaker John Warder, kreeg in 1864 een nieuw schoolgebouw in vroege neogotische vormen naar ontwerp van P.J. Hamer. Een gepleisterde eclectische voorgevel heeft de voorm. Louise Bewaarschool (Prinsengracht 151; 1854, I. Warnsinck; herbouwd 1979-'80, S. Soeters). In neorenaissancestijl uitgevoerd zijn de Ned. Isr. Armenbewaarschool (Rapenburgerstraat 105; 1862, W.J.J. Offenberg; verbouwd 1890, G.B. Salm) [106] en de Prinses Wilhelminabewaarschool (Egelantiersstraat 145; circa 1895). Scholen voor lager onderwijs. De eerste Wet op het Lager Onderwijs (1806) regelde onder meer de indeling van de schoolkinderen in drie klassen op basis van hun ontwikkelingsniveau. Veel scholen waren toen nog gevestigd in pakhuizen en op zolders. Zo kreeg de Chr. Afgescheiden gemeente in 1841 toestemming om een pakhuis tot school om te bouwen. Die werd kort daarop vervangen door de voorm. school voor havelozen ‘Eben Haëzer’ (Bloemstraat 189-191; 1854) [107], een gepleisterd schoolgebouw op de hoek van de Lijnbaansgracht. In 1857 werd een nieuwe onderwijswet van kracht en in Amsterdam betekende dit een indeling in kosteloze stadsarmenscholen (aangeduid met nummers), tussenscholen met gering schoolgeld (aangeduid met letters) en openbare burgerscholen met gewoon schoolgeld (aangeduid met namen). De laatstgenoemde scholen werden Gewoon Lager Onderwijs (G.L.O.) genoemd en waren verdeeld in scholen eerste, tweede en derde klasse. Voor verdere verdieping waren er de scholen voor Uitgebreid Lager Onderwijs (U.L.O.) en Meer Uitgebreid Lager Onderwijs (M.U.L.O.). Naar plannen van B. de Greef bouwde men de sobere gebouwen van de voorm. armenschool nr. 8 (Nieuwe Kerkstraat 122; 1862) met gymzaal en onderwijzerswoning, de armenschool nr. 19 (Laurierstraat 107; 1868, verhoogd 1885) met zes lokalen en twee hoekrisalieten (gymnastieklokaal en onderwijzerswoning), en de armenschool nr. 18 (Binnenkant 39; 1870), een smal drielaags pand. De Greef ontwierp ook de drielaagse tussenschool G (Prinsengracht 239; 1866, verbouwd 1901). Andere voorbeelden zijn de Walkartschool (Nieuwe Looiersstraat 76; circa 1880), een tweelaags neoclassicistisch schoolgebouw, en het gebouw voor G.L.O. eerste klasse Valckenierstraat 39 (1883) met gepleisterde eclectische gevel. Het schoolbesluit van 1880 leidde tot veel nieuwe scholen. Alle scholen voor G.L.O. werden ontworpen door de Dienst Publieke Werken (D.P.W.). Uitgevoerd in neoclassicistische stijl met rondbogen is de Agatha Dekenschool (Molenpad 15-17; 1883) [108]. Deze forse tweelaagse M.U.L.O.-school voor meisjes is vrijwel identiek aan de school Eerste Jacob van Campenstraat 59 (1882) buiten de Singelgracht. Andere voorbeelden van openbare lagere scholen - met steeds uitgesprokener neorenaissance-vormen - zijn de voorm. tussenschool Lauriergracht 4 (1875), de voorm. lagere scholen derde klasse voor jongens Marnixstraat 2 (1883) en Lepelkruisstraat 14-52 (1890), de voorm. lagere school nr. 73 (Elandsgracht 70; 1892) en de lagere school nr. 25 (Anjeliersstraat 153; 1885). Stilistisch vergelijkbaar met de laatste is de voorm. armenschool Utrechtsedwarsstraat 28-30 (circa 1885). Scholen van de eerste klasse zijn Lijnbaansgracht 15a-c (1885), de lagere scholen nr. 49 en 50 (Plantage Doklaan 14-16; 1886) en de voorm. Jacob Bickerschool (Windroosplein 75-77; 1889). H. Leguyt ontwierp in neorenaissance-vormen en chaletstijl de dubbele openbare lagere Koningin Emmaschool (Passeerdersgracht 23-25; 1899) [109] als een fors drielaags ‘schoolkasteel’ met gymnastiekzaal (Raamstraat). Vergelijkbare ontwerpen van Leguyt zijn de dubbele school eerste en tweede klasse Hortusplantsoen 1-3 (1897) en het schoolgebouw Karthuizersplantsoen 6 (1899). Opvallend zijn verder nog de drielaagse Van Alphenschool (Oudeschans 35; 1893, A.W. Weissman) en de school voor schipperskinderen Marnixkade 65-67 (1873, P.J. Hamer) met aan weerszijden een hoger opgetrokken hoekrisaliet met ingangspartij (verbouwd circa 1885). Voor het G.L.O. maakte de Dienst Publieke Werken ontwerpen met expressionistische elementen voor de lagere school nr. 111 (Lindengracht 93; 1914-'15), de lagere {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} school nr. 6 (Anjeliersstraat 35; 1915) en de dubbele school De Witte Olifant (Nieuwe Uilenburgerstraat 96/Nieuwe Batavierstraat 2; 1920). Een duidelijk expressionistisch voorbeeld is de openbare lagere Theo Thijssenschool (Anjeliersstraat 157; 1924) [110]. In kubistisch-expressionistische stijl ontwierp P.L. Marnette (D.P.W.) voor schipperskinderen de drielaagse lagere school Droogbak 1c-d [111], met drie lokalen per verdieping. Voor het bijzonder onderwijs kwamen eind 19de eeuw ook diverse scholen tot stand, zoals de met siermetselwerk uitgevoerde forse U-vormige voorm. Herv. diaconieschool (1878). Een vergelijkbare opbouw hebben de drielaagse R.K. lagere school Egelantiersgracht 484 (1876, Th. Asseler). en de R.K. St.-Antonia meisjesschool (Haarlemmerstraat 132-136; 1895, F.M.J. Caron). Ontworpen met rationalistische elementen zijn de voorm. R.K. St.-Vincentius Tusschenschool (Groenburgwal 30; 1903, J. Moolenbroek) en de voorm. R.K. St.-Antonia M.U.L.O. annex kweekschool (Korte Prinsengracht 15-17; 1910, J. Hegener). De R.K. St.-Vincentiusschool annex St.-Canisiuspatronaat (Oostenburgergracht 15-17; 1915) werd ontworpen door J. Duncker, evenals het voorm. R.K. Meisjeshuis (Elandsstraat 34; 1925). A.J. Joling ontwierp de naastgelegen R.K. lagere school Elandsstraat 42 (1922). De Herv. J. van Noortschool (Prinsengracht 400-406; 1924, C. Kruyswijk) heeft beeldhouwwerk aan weerszijden van de ingang; de naam van de school is uitgevoerd in smeedijzer. De Chr. Jan de Liefdeschool (Recht Boomssloot 52; 1929-'30, A. Ingwersen) [112] kwam tot stand voor de Vereniging tot Heil des Volks. Scholen voor voortgezet onderwijs. De Wet op het middelbaar onderwijs (1863) leidde tot de Burgerschool en de Hogere Burger School (H.B.S.). Naar ontwerp van B. de Greef kwam in 1868 de voorm. Openbare Burger Dag- en Avondschool (Westerstraat 187) tot stand als een vierlaags gebouw in sobere neoclassicistische stijl met gepleisterde begane grond en middenrisaliet. De eerste H.B.S. werd in 1868 ingericht in het Coymanshuis (Keizersgracht 177; zie woonhuizen). In neorenaissance-stijl uitgevoerd is de voorm. turnzaal ‘Rust Roest’ (Nieuwe Passeerdersstraat 1-3; 1886-'87, J. Ingenohl en K.J. Muller) [113], aan beide zijden geflankeerd door bovenwoningen in dezelfde stijl (Marnixstraat 317 en Leidsekade 49-51). Met de Wet op het hoger onderwijs (1876) verving het gymnasium de Latijnse School (sinds 1847 aan de Weteringschans) als voorbereiding op de universiteit. Het Barlaeusgymnasium (Weteringschans 29; 1884-'85, W. en J.B. Springer) [114] is een breed drielaags gebouw met een grotendeels met natuursteen beklede eclectische voorgevel (verbouwd 2002-'04). Het middenrisaliet met attiek wordt bekroond door een beeldengroep van B. van Hove. Het beeldhouwwerk van de frontons van de zijrisalieten werd vervaardigd door P.E. van den Bossche en W. Crevels, die ook de andere gevelbeelden leverden. In neorenaissance-stijl ontworpen is het voorm. Geref. gymnasium (Keizersgracht 495; 1891, Tj. Kuipers). Het voorm. nieuwe Geref. gymnasium (Keizersgracht 418-424; 1930, A. Ingwersen) [115], tegenwoordig in gebruik als Kleinkunstacademie, is een fors pand met hoeklisenen en een met natuursteen beklede plint. Een hoge dubbele stoep leidt naar de monumentale ingangspartij met zandstenen omlijsting bekroond door twee beelden (Geloof en Wetenschap). Overige scholen. Met natuursteen versierde trapgevels en een omlijste ingangspartij hebben de in 1877 in neorenaissance-stijl opgetrokken Gemeentelijke {== afbeelding Amsterdam, Barlaeusgymnasium==} {>>afbeelding<<} Kweekschool (Nieuwe Prinsengracht 89-91; met conciërgewoning) en de bijbehorende leerschool (Nieuwe Kerkstraat 124-126). De Kweekschool voor de Zeevaart (Prins Hendrikkade 191-194) [116] kwam in 1878-'80 tot stand ter plaatse van het voorm. Willigen Rasphuis (1650), waarin deze kweekschool in 1783 was gevestigd. Dit door W. en J.L. Springer ontworpen drielaagse schoolgebouw heeft trapgevels in rijke neorenaissance-stijl, waarbij die van het ingangsrisaliet een gebeeldhouwde allegorische reliëfvoorstelling bevat. A.L. van Gendt leverde de ontwerpen voor het (later) gesausde eclectische gebouw van de Toneelschool (Marnixstraat 150; 1877-'78) [117] en de met eclectische en neorenaissance-elementen uitgevoerde voorm. Industrieschool voor Vrouwelijke Jeugd (Weteringschans 31; 1879). Dit met een etage verhoogde gebouw (1951, H. Rietsnijder) behoort tegenwoordig tot het Barlaeusgymnasium. Een sober neorenaissance-ontwerp is de voorm. Kweekschool voor Machinisten (Plantage Muidergracht 12-14; 1887, A. Salm) [118]. In 1910 verdween het bijbehorende internaat en werd de school tevens een Middelbare Technische School. In 1926 volgde een verbouwing (B.J. Ouëndag). Na de verhuizing van de school in 1966 is het gebouw sinds 1967 onderdeel van de Universiteit van Amsterdam. De voorm. Eerste Openbare Handelschool (Raamplein 1; 1899-1901, J.B. Springer en H. Leguyt) [119] is een forse school met neoclassicistische en neorenaissance-elementen. De midden- en hoekrisalieten aan de zijde van het Raamplein zijn uitgevoerd met kolossale pilasters. Het tegeltableau (firma Rozenburg) {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} in de hal werd in 1901 aangeboden door oud-leerlingen ter gelegenheid van de opening van de nieuwe school (oorspronkelijk gesticht 1845). De voorm. Electrotechnische School (Voormalige Stadstimmertuin 2) uit 1901 was na een verbouwing in 1938 (J.S. Baars) in gebruik als Joodsche H.B.S. en na verhoging met een verdieping in 1959 als het Joods Lyceum Maimonides. Tegenwoordig is er een Regionaal Opleidings Centrum in gevestigd, evenals in het tegenovergelegen schoolgebouw Voormalige Stadstimmertuin 1 (1901). Universiteit van Amsterdam. In 1631 stichtte de stad Amsterdam het ‘Athenaeum Illustre’, dat als uitvloeisel van de Wet op het Hoger Onderwijs (1876) tot Gemeentelijke Universiteit werd verheven in 1877. Van 1631 tot 1862 was het Athenaeum gehuisvest in de Agnietenkapel, daarna in het Doelengebouw aan de Singel. Nadat daar in 1880 de universiteitsbibliotheek was ingericht, vestigde de Gemeentelijke Universiteit zich in 1880 in de Oudemanhuispoort. In 1877 werd de Hortus Botanicus een universiteitstuin en men betrok ook de dierentuin Artis bij het wetenschappelijk onderwijs. In die omgeving (Plantagebuurt) ontstonden de nieuwe laboratoria, zoals het door W. Springer en B. de Greef ontworpen voorm. Natuurkundig Laboratorium (Plantage Muidergracht 6; 1882, vergroot 1903) [120], een eclectisch gebouw met drielaagse middenpartij en in hoogte verspringende flankerende vleugels. De Dienst Publieke Werken leverde het expressionistische ontwerp voor het Laboratorium Fysica (Plantage Muidergracht 4; 1921-'23) [121], dat sinds 1940 Zeemanlaboratorium heet. Van dezelfde dienst bouwde A.R. Hulshoff elders rond 1934 in traditionalistische vormen het Geologisch Instituut (Nieuwe Prinsengracht 130) [122] en het A.F. Hollemangebouw (Nieuwe Achtergracht 129) voor organische scheikunde. Het aangrenzende Roeterseilandcomplex (Nieuwe Achtergracht e.o.) omvat onder meer enkele hoge functionalistische bouwblokken met skeletconstructie en glazen vliesgevels (1963-'68 en 1974-'78, N. Gawronski). In 1989-'92 is langs de Roeterstraat nieuwbouw opgetrokken (P. de Bruijn). Voor het Roeterseiland is in 1997 een stedenbouwkundig masterplan opgesteld (Architecten Cie onder leiding van P. de Bruijn), waarin deze gebouwen zijn opgenomen. Tussen Spuistraat en Singel ligt het structuralistische P.C. Hoofthuis (Spuistraat 134; 1976-'84, Th.J.J. Bosch en A. van Eyck), dat oorspronkelijk is gebouwd voor de Letterenfaculteit. Woonhuizen. De rijkdom van het oude huizenbestand van Amsterdam (ruim 6000 rijksmonumenten) is overweldigend en kan eigenlijk alleen ten volle beleefd worden door een wandeling langs de grachten. In het navolgende zal de ontwikkeling van het woonhuis in de Amsterdamse binnenstad vanaf de late Middeleeuwen dan ook slechts worden geschetst aan de hand van een strenge selectie van de meest karakteristieke en gaafste voorbeelden. Laat-middeleeuwse en 16de-eeuwse huizen Door de enorme ontwikkeling van de stad vanaf het eind van de 16de eeuw is het middeleeuwse woonhuis vrijwel uit het straatbeeld verdwenen. Achter de 17de- en 18de-eeuwse of jongere gevels bevinden zich vaak nog wel oudere bouwmuren of houtconstructies. De stadsbranden van 1421 en 1452 leidden in grote delen van de stad tot de herbouw van huizen, ditmaal vaker gedekt met pannen en voorzien van stenen bouwmuren. Tussen deze muren zorgde een houtskelet van (gestapelde) korbeelstellen en een kapconstructie met jukken voor de nodige stabiliteit. Houten voor-en/of achtergevels bleven een gebruikelijke bouwwijze tot in de 16de eeuw en verdwenen pas uit het straatbeeld vanaf de 17de eeuw. Aan de Warmoesstraat zijn enkele restanten van middeleeuwse huizen behouden. Zo bleken de bouwmuren van het gesloopte huis Warmoesstraat 98 een restant van een kort voor 1389 gebouwd huis. Het hoekhuis Warmoesstraat 83/Enge Kerksteeg 4 heeft een 15de-eeuws houtskelet (ingrijpend gerestaureerd 1989-'91 na brand 1984). Kenmerkend bij de kapconstructie is het gebruik van geprofileerde sleutelstukken tussen de gekromde jukbenen en de jukdekbalk, zoals die ook te vinden zijn in het woonhuis Damrak 57. Het best bewaarde ensemble van laatmiddeleeuwse woonhuizen in Amsterdam wordt gevormd door het Begijnhof (eerste vermelding 1389) [123]. De oudere huizen dateren hier van kort na de stadsbrand van 1421. De gevels zijn later veelal vernieuwd, maar diverse huizen hebben nog een houtskelet. Het straatniveau in het begijnhof lag relatief laag ten opzichte van de rest van de stad. De oudere huizen kregen daarom een souterrain, dat als onderhuis kon worden gebruikt. De bel-etage was tot de tweede helft van de 16de eeuw gewoonlijk toegankelijk via een houten buitentrap. De meeste gevels dateren door vernieuwing en herstel voornamelijk uit de 17de en 18de eeuw. In 1984-'87 zijn 34 van de 45 panden gerestaureerd en gerenoveerd. Het meest herkenbare oude huis van het begijnhof is het zogeheten Houten Huis (Begijnhof 34), gebouwd kort na 1452 met stenen bouwmuren en voor en achter boven een stenen souterrain houten puntgevels met uitkragende zolderverdieping. Het stijl- en regelwerk van de houten gevels is goed behouden. Een in 1886 bij de voorgevel aangebrachte, te smalle, nieuwe beplanking is bij een restauratie in 1956-'57 vervangen door de huidige beplanking naar voorbeeld van de achtergevel. De plaats van de oorspronkelijke buitentrap is aangegeven met een (afgesloten) deurvak bij de beletage. De roedeverdeling na restauratie is 18de-eeuws van vorm. Inwendig heeft het pand een houtskelet met sleutelstukken voorzien van peerkraalprofilering. De huizen Begijnhof 2-3 gaan minimaal terug tot het midden van de 16de eeuw (circa 1540) en hebben inwendig een (deels ouder) houtskelet. Boven het stenen souterrain is de gevel van de beletage uitgevoerd in stijl- en regelwerk, opgevuld met baksteen (oorspronkelijk een houten beschieting). Daarboven bevinden zich op consoles uitgebouwde stenen puntgevels. De tweede bewaard gebleven houten gevel in Amsterdam is te vinden aan de Zeedijk bij het dwarse huis Het Aepgen (Zeedijk 1) uit circa 1550 (d). Boven de winkelpui (circa 1878) met oude puibalk is van de overkragende houten gevel vooral het stijl- en regelwerk goed behouden. De beplanking heeft men rond 1800 grotendeels vernieuwd. Origineel zijn wel de als bescherming van de {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Houten Huis==} {>>afbeelding<<} stijlen verticaal herplaatste planken en de beplanking van de zolderborstwering. Ook het tweede verdiepingsvenster is nog origineel. Het in 1986-'87 gerestaureerde pand heeft de oude kap behouden en het houtskelet op de verdiepingen. Er zijn ook restanten van de houten wenteltrap. Achter de latere klokgevel van het diepe huis Warmoesstraat 145 bevindt zich een houtskelet uit 1562 (d). De oorspronkelijk hier aanwezige rijk gesneden korbelen bevinden zich sinds 1904 in de collectie van het Rijksmuseum. Laat-16de-eeuwse houtskeletten zijn verder te vinden achter de 18de-eeuwse gevel van Oudezijds Voorburgwal 95 (gerestaureerd circa 1970) en Warmoesstraat 104. In Oudezijds Achterburgwal 78 bevindt zich een houtskelet uit circa 1575 en in het bijbehorende (voor)huis Oudezijds Voorburgwal 101 zit een houtskelet met zwanenhalskorbelen uit circa 1620. Het rond 1565 gebouwde en in 1995 ingrijpend gerestaureerde diepe huis St.-Annenstraat 12 heeft een in- en uitzwenkende vroege-renaissancegevel, voorzien van friezen met gebeeldhouwde koppen en een gevelsteen met leeuw. Het interieur bevat een houtskelet met zwanenhalskorbelen en renaissance-schilderingen met beslagwerk en ranken (herplaatst). Rijke plafondschilderingen met beslagwerk en vruchten uit circa 1580 {== afbeelding Amsterdam, Woonhuis Het Aepgen==} {>>afbeelding<<} zijn behouden in het later ingrijpend verbouwde hoekhuis Oudezijds Achterburgwal 199. Op de gevel gedateerd ‘1590’ - maar in feite daterend uit 1625 - is de zwaar gerestaureerde trapgevel van Herengracht 81 (gerestaureerd 1977). 17de-eeuwse huizen Begin 17de eeuw waren trapgevels met toppinakel het meest gangbaar. Deze gevels werden versierd met natuurstenen waterlijsten, hoekblokjes en blokjes bij de ontlastingsbogen. Boven de onderpui bracht men vaak een fries aan met leeuwenmaskers en een gevelsteen. Een in 1940 (J. de Meijer) deels gereconstrueerd voorbeeld hiervan toont het hoekhuis Het Wapen van Riga (OZ Voorburgwal 14) uit 1605. Bij de restauratie is de begane grond ingericht in Oud-Hollandse stijl en heeft men het houtskelet van de begane grond aangevuld met gebombeerde korbelen en geprofileerde sleutelstukken als bij de verdiepingen. Het voor wijnkoper Willem Hendricksz gebouwde hoekhuis Geldersekade 97 (circa 1605) heeft een vergelijkbare trapgevel. Volop voorzien van decoratieve blokjes en beeldhouwwerk is de dubbele trapgevel van Nieuwmarkt 20-22, gebouwd in 1605 voor koopman Jan Hermansz van Reen. Tussen beide daken bevond zich een uitzichtplateau (bovendeel verdwenen). Rond 1700 werd het pand gesplitst in twee woningen met winkels (gerestaureerd 1932 en 1953-'54). Anders bij deze gevels is dat de vensters terugliggen in vensternissen met rond- en korfbogen. Dat is ook het geval bij het hoekpand Oudezijds Voorburgwal 249, dat rond 1610 in opdracht van het St.-Pietersgasthuis werd verbouwd en vergroot tot een breed pand met dwarse achtervleugels. Sinds de restauratie in 1909 (J. de Meijer) heeft het weer trapgevels aan drie zijden. Toen is ook de 18de-eeuwse verdieping van de hoekpartij gewijzigd in 17de-eeuwse vormen. Inwendig zijn er delen van een houtskelet uit circa 1529 (d) met peerkraalprofielen. Bij de gerestaureerde trapgevel van Rapenburg 13 (1614) is alleen het door raampjes geflankeerde hijsluik geplaatst in een terugliggende nis (met drie boogjes). Het huis bevat betimmeringen en een houtskelet met zwanenhalskorbelen uit de bouwtijd. Sobere vlakke trapgevels met toppinakel heeft het dubbelpand Gouden en Zilveren Spiegel (Kattengat 4-6; 1614). Bij een restauratie (1930-'31, A.A. Kok) zijn de gevels gereconstrueerd in de 17de-eeuwse toestand, maar dan met ornamenten in baksteen in plaats van natuursteen. Deze huizen hebben een volledig houtskelet. Andere voorbeelden van 17de-eeuwse huizen met een (gerestaureerde) trapgevel zijn het dwarse huis Herengracht 346 (1624) en de hoekhuizen Nieuwebrugsteeg 13 (1618-'19), Het Duyffgen (Nieuwendijk 30; 1630), Herengracht 77 (1632), Prinsengracht 2 (1641) en Bloemgracht 87-91 (1642). Dankzij zijn inventieve toepassing van maniëristische vormen was stadssteenhouwer Hendrick de Keyser een invloedrijk bouwmeester in het begin van de 17de eeuw. Naar zijn plannen kwam Singel 140-142 kort na 1609 tot stand voor Volckert Overlander. Na 1678 werd het pand gesplitst in twee huizen. De maniëristische gevel is opgetrokken in baksteen met zandstenen banden, toogblokken, maskers en topgevelelementen. Bij een restauratie in 1966-'67 heeft men de in 1863 verwijderde rechter topgevel gereconstrueerd. Tot het beste werk van De Keyser behoort de rijke maniëristische gevel uit 1615 van De Gecroonde Raep (OZ Voorburgwal 57). Boven de later gewijzigde pui toont {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Woonhuis De Gecroonde Raep==} {>>afbeelding<<} de gevel gekoppelde pilasters, accoladebogen en beeldhouwwerk bij vensters en trapgeveltop. Duidelijk geïnspireerd op het werk van De Keyser is het bij Oudezijds Voorburgwal 18 behouden vroeg-17de-eeuwse gevelgedeelte bij de verdieping, met gekoppelde pilasters en accoladebogen met koppen. In de stijl van het werk van Hendrick de Keyser zijn ook de maniëristische geveltop (circa 1615) met gekrulde klauwstukken van het huis Coningh van Denemarken (Herengracht 120) en de maniëristische gevel van het huis 's-Hertogenbosch (Dam 11) uit 1632, waarvan later veranderde de pui is gedateerd ‘1725’. Een interessante overgangsvorm tussen een trap- en een halsgevel is te zien bij Oudezijds Voorburgwal 239 (1634), waar de gestapelde pilasters in de geveltop worden verbonden door een keperboogachtig element en een gebogen fronton. Het eerste in Amsterdam uitgevoerde ontwerp van Philips Vingboons is de voor koopman Michiel Pauw gebouwde vroeg-classicistische zandstenen halsgevel van Herengracht 168 (1638, gerestaureerd 1956-'59). Bij een verbouwing rond 1730, in opdracht van Maria Luycken, heeft men de vensters verlengd, de frontons boven de vensters verwijderd en het familiewapen in de geveltop gewijzigd. Sinds 1960 huisvest het pand het Theater Instituut Nederland en het Theatermuseum. De gang en het trappenhuis zijn versierd met rijk stucwerk van Jan Ignatiusz van Logteren (1733) met allegorische en mythologische voorstellingen. De spiraalvormige balustertrap is door Van Logteren gesneden in vals perspectief. De vertrekken van de bel-etage hebben wandschilderingen met klassieke scènes en plafondschilderingen van Jacob de Wit en Isaac de Moucheron. Nog enigszins aansluitend bij het maniërisme, maar verder in opzet classicistisch is de wit geschilderde verhoogde halsgevel van Keizersgracht 319 (1639), die Philips Vingboons ontwierp in opdracht van Daniël Sohier. Deze zandstenen gevel heeft bij de bel-etage toscaanse pilasters. De kolossale dorische pilasters bij de verdiepingen zijn twee aan twee gekoppeld met een hoofdgestel en driehoekig fronton. De geveltop wordt bekroond door een driehoekig fronton en is voorzien van guirlandes en {== afbeelding Amsterdam, Woonhuizen Oudezijds Achterburgwal 151-155==} {>>afbeelding<<} ovale vensters in de schouderstukken. Eveneens ontworpen door Vingboons is de pilaster-halsgevel van Oude Turfmarkt 145 (1641-'43, gerestaureerd 1927). De toscaanse pilasters van de beletage en de kolossale ionische pilasters van de verdiepingen zijn wederom twee aan twee gekoppeld, terwijl de terugliggende middentravee doorloopt in de met driehoekig fronton bekroonde hals. Opmerkelijk zijn de drie door het St.-Jorishof als belegging gebouwde huizen Oudezijds Achterburgwal 151-155 (1642-'43), verenigd achter een zwart geteerde bakstenen gevel met zeer brede hals. Het fronton van de hals is later vervangen door een kroonlijst en de pilasters zijn door het verlies van de kapitelen verworden tot lisenen. De drie samenstellende geveldelen heeft men in de 19de eeuw afzonderlijk gewijzigd, vooral de onderpuien. Imposant door de enorme, in de vorm van dolfijnen gebeeldhouwde, vleugelstukken is de classicistische halsgevel van Oudezijds Voorburgwal 19 (1656) met zandstenen pilasters bij de bel-etage (ionisch), de verdiepingen (corinthisch) en de hals {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} met gebogen fronton (composiet). De classicistische verhoogde halsgevel van Oudezijds Voorburgwal 187 (1663) heeft kolossale ionische pilasters bij de verdiepingen en vleugelstukken in de vorm van een neger en een indiaan tussen manden en tabaksrollen. De verdiepingen van dit huis dienden vroeger als pakzolders, net als bij veel andere grachtenhuizen in die tijd. Andere voorbeelden van pilaster-halsgevels zijn te vinden bij De Veersack (Prinsengracht 36; 1650), Beulingstraat 25 (1653), Keizersgracht 214 (1656), Herengracht 59 (1659) en Oudezijds Achterburgwal 201 (1673). Geheel in zandsteen opgetrokken voorbeelden tonen Herengracht 257 (1661) en Keizersgracht 401 (1665). Opmerkelijk door hun brede hals zijn de zandstenen gevel met ionische en corinthische pilasters van Herengracht 388 (1665) en de (verbouwde) bakstenen gevel met ionische pilasters van het dubbelpand Amstel 172-174 (circa 1665). Een bakstenen lijstgevel met ionische pilasters heeft het zwart geschilderde vierlaagse hoekpand Singel 83-85 (1652, gerestaureerd 1941). Op de hoek met de Lijnbaanssteeg is een hoge houten pui en het pothuis behouden. Voor Jacob Cromhout ontwierp Vingboons de zogeheten Cromhouthuizen (Herengracht 364-370; 1660-'62) met twee brede en twee smalle pilasterloze zandstenen halsgevels met fronton en oeil-de-boeufvensters. Het werk werd uitgevoerd door metselaar en steenhouwer Jan Cornelisz Spaans. Cromhout bewoonde zelf het pand Herengracht 366 (gevelsteen met kromme boomstam). De zaal in het bredere achterhuis bezit een plafondschildering uit 1718 van Jacob de Wit. Uit die tijd zijn ook het fraaie ovale trappenhuis en de overige rijke interieuronderdelen in Lodewijk XIV-stijl. Bij een restauratie in 2000 heeft men in de voorzaal een tweede plafondschildering van Jacob de Wit aangebracht, afkomstig uit Herengracht 440. Sinds 1975 is het Bijbels Museum gevestigd in de nummers 366-368. Vergelijkbaar met de Cromhouthuizen zijn de in zandsteen uitgevoerde verhoogde halsgevels van Rokin 91 (1660), met klauwstukken in de vorm van griffioenen, en het huis De Vergulde Ster {== afbeelding Amsterdam, Bartolottihuis (1994)==} {>>afbeelding<<} (Keizersgracht 387; 1668), waarvan het ontwerp wordt toegeschreven aan Justus Vingboons. Andere voorbeelden van vlakke natuurstenen halsgevels met rijk gebeeldhouwde vleugelstukken zijn Herengracht 390-392, 402 en 408 (alle 1665). Een vlakke bakstenen halsgevel met gebogen fronton bezit het hoekhuis Nieuwezijds Voorburgwal 264 (1688). Een rijtje eenvoudige huizen met trapen klokgevels vormen de rond 1657 voor schippers gebouwde huizen Zandhoek 2-7. Klokgevels werden populair vanaf het derde kwart van de 17de eeuw. Aardige voorbeelden van bakstenen klokgevels met natuurstenen decoraties uit die tijd zijn te vinden bij de hoekhuizen Blauwburgwal 22 (1669) en De Vier Heemskinderen (Herengracht 394; circa 1671), en bij Herengracht 505 (1683). Voor eenvoudige ambachtslieden werden tweelaagse smalle huizen met souterrain gebouwd, zoals Lijnbaansgracht 333-335 (1665). Dergelijke huizen worden ook wel aangeduid als het ‘Noortse-Bos-type’, vanwege het grootschalige huisvestingsproject voor textielwevers in het zogeheten Noortse Bos tussen Prinsengracht, Spiegelgracht, Reguliersgracht en Weteringschans. Het initiatief daartoe was in 1670 genomen door de stad en enkele liefdadigheidsinstellingen. Van de geplande 400 huizen werd vanwege tegenvallende opbrengsten uiteindelijk slechts de helft verwezenlijkt (circa 1671-'72). Er zijn nog verschillende voorbeelden van deze naar {== afbeelding Amsterdam, Bartolottihuis, interieur (1994)==} {>>afbeelding<<} plannen van Philips Vingboons gebouwde wevershuizen te herkennen, onder meer aan de Eerste Weteringdwarsstraat (nrs. 30-32, 56-58 en 70). Behalve de hiervoor besproken huizen van twee of drie traveeën verrezen aan de grachten ook brede herenhuizen. Deze konden ontstaan door het gebruik van dubbele kavels voor nieuwbouw, of door samenvoeging van twee bestaande buurpanden achter een gemeenschappelijke voorgevel. Typisch voor het Amsterdamse grachtenhuis is het deels in de ondergrond verzonken souterrain. De via een bordestrap toegankelijke beletage diende als belangrijkste woonlaag. Bij een aantal panden heeft men de bordestrap later verwijderd ten gunste van een ingang op straatniveau. Voor de behandeling van de herenhuizen keren we terug naar het begin van de 17de eeuw. Waarschijnlijk ontworpen door Hendrick de Keyser is het Bartolottihuis (Herengracht 170-172), gebouwd rond 1618 voor handelaar en geldschieter Willem Bartolotti. Dit onderkelderde brede huis ligt in een bocht van de gracht en die bocht is in de gevel verwerkt met een dubbele knik aan weerszijden van de middenpartij. De maniëristische gevel is opgetrokken in geslepen rode baksteen met uiterst dunne voegen en heeft veel zandstenen ornamenten. Dorische pilasters zijn toegepast bij de bel-etage, ionische pilasters bij de verdieping en het attiek (met balustrade). Vanaf 1689 was het huis gesplitst. Bij de restauratie in {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Huis met de Hoofden==} {>>afbeelding<<} 1967-'71 (D. Verheus) is ook de zeer levendig ontworpen geveltop van het middengedeelte hersteld. Het voorste deel van nummer 170 (nu onderdeel Toneelmuseum) bevat vertrekken in Lodewijk XIV-stijl (circa 1735). Van elders afkomstig zijn enkele plafondstukken uit circa 1634 en 18de-eeuwse geschilderde behangsels van Isaac de Moucheron (ingebracht 1873). De rijk gestucte gang is voorzien van medaillons en antieke bustes (circa 1735). Het in 1755 achter nummer 170 opgetrokken vierlaagse achterhuis heeft op de eerste verdieping een zaal in Lodewijk XV-stijl met schilderingen van Jurriaan Buttner (1756). Wellicht nog ontworpen door Hendrick de Keyser († 1621) en uitgevoerd door Pieter de Keyser is het in 1622 voor Nicolaas Sohier voltooide Huis met de Hoofden (Keizersgracht 123; gerestaureerd 1909). De maniëristische voorgevel van dit brede huis met laag souterrain vertoont in opzet overeenkomst met die van het huis Bartolotti maar wijkt af in de details. Bij de bel-etage zijn dorische pilasters toegepast en bij de verdieping en middentopgevel gekoppelde toscaanse pilasters. Het huis ontleent zijn naam aan de tussen de vensters van de bel-etage aangebrachte borstbeelden van klassieke goden (Apollo, Ceres, Mars, Minerva, Bacchus en Diana). Er zijn zandstenen poortjes bij de hoofdingang en bij de rechter zij-ingang met erkerachtige opbouw. Binnen bevinden zich een stenen portiek en enkele houten portieken. Van een verbouwing in 1634 voor handelaar en wapenfabrikant Lodewijk de Geer dateert de grote schouw met diens wapen in de zaal. In de galerij achter het huis tonen schilderingen de Zweedse mijnen van De Geer. Vergelijkbaar, maar eenvoudiger uitgevoerd dan het ‘Huis met de Hoofden’, zijn de nabijgelegen herenhuizen Keizersgracht 133 en 141 (circa 1620). Tot het vroegste werk van architect Jacob van Campen behoort het Coymanshuis (Keizersgracht 177), gebouwd in 1625 voor de broers Balthasar en Joan Coymans. De gevel van dit brede dubbelhuis heeft een met natuursteen beklede onderbouw met twee ingangen en twee bakstenen verdiepingen met pilastergeleding (ionisch en composiet). Oorspronkelijk hadden de tweede- verdiepingsvensters afwisselend driehoekige en gebogen frontons. De oorspronkelijke lage mezzanino of attiek werd in 1868 bij de verbouwing van het pand tot H.B.S. vervangen door een volwaardige derde verdieping (verbouwd 1931). Het classicistische herenhuis Kloveniersburgwal {== afbeelding Amsterdam, Coymanshuis==} {>>afbeelding<<} 95 kwam in 1642 tot stand voor Joan Poppen naar plannen van Philips Vingboons. Boven het met hardsteen beklede souterrain hebben de twee bouwlagen een gevelbekleding in zandsteen met kolossale corinthische pilasters. Het middenrisaliet wordt bekroond door een driehoekig fronton. De hoofdingang heeft men in 1904 verplaatst van de bel-etage (met stoep) naar het souterrain. Eveneens ontworpen door Philips Vingboons zijn de classicistische herenhuizen De Star (Kloveniersburgwal 77; 1650), gebouwd voor wolhandelaar Nicolaas Bambeeck, en De Ladder Jacobs (OZ Voorburgwal 316; 1655), gebouwd voor Pieter de Mayer bij diens suikerraffinaderij. Beide huizen worden bekroond door een fronton en hebben dorische pilasters bij de bel-etage en kolossale ionische pilasters bij de verdiepingen. Het vier traveeën brede huis ‘De Star’ is het resultaat van de samenvoeging van twee even brede bestaande panden. Hierdoor is de ingang uit het midden geplaatst en heeft de gevel tegen de regels in een pilaster in het midden (net als het huis Bartolotti). Tot de latere Vingboons-ontwerpen van herenhuizen met pilastergevels behoren Herengracht 386 (1663-'65) en Herengracht 412 (1664-'67). Bij het laatste is de zandstenen voorgevel uitgevoerd door steenhouwer Pieter Pietersz van Kuijck. Het huidige attiek met zoldervensters is begin 19de eeuw toegevoegd. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Herenhuis Kloveniersburgwal 95==} {>>afbeelding<<} Achter dit huis staat een groot tuinhuis in Lodewijk XIV-stijl (circa 1740). Het imposante Trippenhuis (Kloveniersburgwal 29) verrees in 1660-'62 naar ontwerp van Justus Vingboons als dubbelhuis voor de broers Louis en Hendrick Trip, die in Zweden fortuin hadden gemaakt met ijzer- en kopermijnen, smederijen en geschutsgieterijen. De classicistische pilastergevel heeft boven het hoge en vlakke hardstenen basement (met ingangen) twee met zandsteen beklede verdiepingen en een mezzanino voorzien van gecanneleerde kolossale pilasters met corinthische kapitelen. De gevel is rijk gedecoreerd met ranken, bloemen, festoenen en putti. Het bekronend fronton van het middenrisaliet toont het wapenschild van de familie (drie trippen), omringd door kanonskogels en kanonslopen. De hoekschoorstenen hebben de vorm van mortieren (gereconstrueerd 1890). Het beeldhouwwerk is van Jan Gijseling sr. en Hendrick de Keyser de Jonge. Sinds 1814 huisvest het gebouw het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letteren en Kunst (nu N.W.O.). Na een verbouwing door stadsbouwmeester Abraham van der Hart (1815-'17) was een deel van het gebouw geschikt als Rijksmuseum van Schilderijen (collectie in 1885 naar Rijksmuseum). De toen ontstane samenvoeging van de voor- en achterzalen van beide huizen heeft men ongedaan gemaakt bij een restauratie in 1988-'91. Vanwege de symmetrie van de gevel loopt de scheidingsmuur van de twee huisdelen in afgeschuinde vorm recht op {== afbeelding Amsterdam, Trippenhuis==} {>>afbeelding<<} het middelste venster aan. Er resteren nog veel originele interieuronderdelen, waaronder in de grote zaal van het linker deel een cassetteplafond met schilderingen van Nicolaas van Helt Stockade. Ook elders in het gebouw zijn plafondschilderingen van hem behouden. In de gangen van de beide delen bevinden zich bovendeurstukken van Allard van Everdingen. Het rechterhuis werd in 1730 in Lodewijk XIV-stijl verbouwd voor Elisabeth van Loon. Late pilastergevels hebben de classicistische {== afbeelding Amsterdam, Herenhuizen Keizersgracht 672-674==} {>>afbeelding<<} herenhuizen Herengracht 507 (circa 1666, gewijzigd circa 1736) en Herengracht 476 (circa 1670). Het laatste huis werd gebouwd door de befaamde medicus François de Vicq. Bij een verbouwing rond 1730 liet Dirk van Lennep het fronton vervangen door het huidige attiek met adelaarsbeeld en het interieur vernieuwen in Lodewijk XIV-stijl. Daartoe behoren een plafondstuk van Jacob de Wit (1730) en een wegens schulden van de bouwheer onvoltooid trappenhuis naar plannen van Ignatius van Logteren. Dit in 1939-'42 (C.W. Royaards) gerestaureerde pand huisvest sinds 1981 het Prins Bernhardfonds. De in barokke stijl aangelegde tuin bevat een tuinhuis met een natuurstenen gevel in Lodewijk XIV-vormen (circa 1720), voorzien van twee beelden (Diana en Apollo) en een reliëfvoorstelling van Mercurius met symbolen van handel en welvaart (gerestaureerd 1957, C.W. Royaards). Dit tuinhuis is sinds 1990 het kantoor van de Nederlandsche Tuinenstichting. In het derde kwart van de 17de eeuw kwamen pilasterloze lijstgevels met attiek in zwang. Het brede herenhuis Herengracht 554 heeft een wit geschilderde vlakke zandstenen gevel uit circa 1675 met festoendecoraties en een slechts licht vooruitstekend middenrisaliet. De kroonlijst met attiek en de gebeeldhouwde {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Herenhuis Keizersgracht 672 (Museum van Loon), interieur (1994)==} {>>afbeelding<<} ingangspartij met balkon zijn echter uit 1716 (Lodewijk XIV-stijl). Voor koopman en bankier Joseph Deutz ontwierp Philips Vingboons het brede herenhuis Herengracht 450 (1669-'71) met een vlakke zandstenen gevel in de zogeheten strakke classicistische stijl, waarbij alleen de ingangspartij met balkon de aandacht trekt. Horizontale groeven geven deze door Jan Gijseling jr. uitgevoerde gevel een opvallende, op rusticawerk lijkende, gelaagdheid. De gevelbekroning is gewijzigd doordat in 1922 het dak is verhoogd en voorzien van grote dakkapellen. Vooral architect Adriaan Dortsman maakte naam met ontwerpen in de strakke stijl. Van zijn hand zijn de voor ijzer- en wapenhandelaar Jeremias van Raey gebouwde herenhuizen Keizersgracht 672-674 (1671-'72). De sobere, vlakke zandstenen gevels zijn alleen gedecoreerd bij de ingangsomlijsting met balkon en bij de kroonlijst met attiek. Op dit attiek met terugbuigend middenstuk (wapenschild) staan beelden van klassieke goden (Mars, Vulcanus, Ceres en Minerva). Van Raey woonde zelf op nummer 674. Na de aankoop van nummer 672 in 1752 door de medicus Abraham van Hagen en zijn vrouw Catharina Elisabeth Trip volgde een langdurige verbouwing van het interieur in Lodewijk XV-stijl. Bijzonder is het trappenhuis met fraai gesmede koperen leuningen en een bovenportaal met grisailles. De familie Van Loon bewoonde het huis vanaf 1884 en na een restauratie (1964-'73) is het voor het publiek geopend als Museum van Loon. In de tuin staat een tuinhuis met een zandstenen gevel voorzien van beelden in nissen (1671, verfraaid na 1752). Andere voorbeelden van het werk van Dortsman zijn de gelaagde zandstenen gevels van het brede en hoge herenhuis Amstel 216 (1671) en het relatief smalle grachtenpand Herengracht 623 (1670). Het laatstgenoemde is een restant van een groter bouwblok op de hoek van Herengracht en Amstel. De verdiepingen hebben nog de originele smalle vensters. Een gelaagde gevel in de stijl van Dortsman toont verder het huis Sweedenryck (Herengracht 462; 1671), gebouwd voor Guilliam Sweedenryck. De ingangsomlijsting en het attiek met balustrade zijn voorzien van allegorische beelden. Afwijkend van de bouwstijl in deze tijd is de gevel met tot lisenen gereduceerde kolossale pilasters van het Huis de Pinto (St.-Antoniesbreestraat 69). Dit in de kern uit 1605 daterende dubbelpand - aan de achterzijde zijn nog twee tuitgevels met toppinakel zichtbaar - werd in 1651 gekocht door Isaac de Pinto. Tussen 1675 en 1680 kreeg het de huidige brede (wit geschilderde) zandstenen gevel met marmeren platen onder de vensters, waarschijnlijk naar ontwerp van Elias Bouman. De met kruisgewelven overwelfde kelder stamt uit de bouwtijd. In voorhuis- en achterzaal zijn cassettenplafonds met schilderingen behouden. Deze zijn aangevuld bij een ingrijpende restauratie van het gebouw in 1973-'75 (Y. Kok). Toen heeft men ook de kruisvensters, het attiek en de hoekschoorstenen gereconstrueerd. 18de-eeuwse huizen Verhoogde halsgevels werden na het derde kwart van de 17de eeuw niet meer gebouwd, maar halsgevels zonder schouderstukken bleven tot ver in de 18de eeuw populair, zowel voor de kleinere woonhuizen als de middelgrote grachtenhuizen. De door koopman Benjamin Dutry als belegging gebouwde vijflaagse huizen Prinsengracht 681-693 (1715) - genoemd naar de zeven provinciën van de Republiek - kregen vlak opgaande halsgevels. Het middelste huis (Gelderland) werd rijker uitgevoerd. Voorbeelden van aardige (gerestaureerde) halsgevels in Lodewijk XIV-vormen zijn verder te vinden bij Herengracht {== afbeelding Amsterdam, Huis de Pinto==} {>>afbeelding<<} {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Huize van Brienen==} {>>afbeelding<<} 326 (circa 1710), de huizen Abraham en Isaac (Kloveniersburgwal 6-8, 1722), Lange Leidsedwarsstraat 129-131 (1726), Keizersgracht 606-608 (1731-'33) en de naar de seizoenen vernoemde panden Karthuizersstraat 11-19 (1731). Van de gerestaureerde huizen Lange Leidsedwarsstraat 144-154 hebben de twee rechtse panden halsgevels in Lodewijk XIV-vormen (circa 1725) en de vier linker panden klokgevels met een kuif in Lodewijk XV-stijl (circa 1770). Een klokgevel in Lodewijk XIV-vormen toont Herengracht 308 (circa 1745) en Lodewijk XV-decoraties hebben de klokgevels van Keizersgracht 546 (1760), Keizersgracht 304, 308 en 310 (alle circa 1770) en 't Vosje (Prinsengracht 300; 1767). Interessant bij het laatstgenoemde pand is dat de gevel op vlucht is gebouwd en dat links en rechts de smalle druipstroken (osendroppen) zichtbaar zijn. Uit de late 18de eeuw toont Prinsenstraat 12 een met bijenkorf bekroonde halsgevel in Lodewijk XVI-vormen (circa 1780) en Singel 145 een klokgevel in Lodewijk XVI-vormen (1790). Het opzetstuk van de zandstenen lijstgevel van Frederiksplein 10 (circa 1735) bestaat uit het wapen van de bouwheer - admiraliteitskapitein Adam van Ingen - en ligbeelden van Neptunus en Mercurius. Verder verwijzen scheepskanonnen en navigatie-instrumenten (globes) naar de zeevaart. Dat handel en scheepvaart de basis hebben gelegd voor de welvaart van Amsterdam komt ook tot uitdrukking in de forse lijstgevelbekroning in Lodewijk XV-vormen van Prins Hendrikkade 171 (1754), waarop een zeilschip, een globe en andere navigatie-instrumenten zijn weergegeven. Andere lijstgevelbekroningen met de scheepvaart als thema zijn bijvoorbeeld te vinden bij de grachtenpanden Vriesland (Singel 24) en Zeevrugt (Singel 36; 1754). In de 18de eeuw ging ook de verfraaiing van de herenhuizen aan de grachtengordel voort, veelal door verbouwing van de 17de-eeuwse bebouwing. Soms werden bestaande panden samengevoegd om een groter herenhuis te verkrijgen. Kruisvensters verving men door schuiframen en de interieurs werden geheel of gedeeltelijk gemoderniseerd. De voorgevels van de herenhuizen behielden nog lang de vanaf de late 17de eeuw gebruikelijke opzet met attiek, (geblokte) hoeklisenen en een pronkrisaliet of ingangsomlijsting, zoals bij de aan Jean Coulon toegeschreven strak-classicistische zandstenen gevel van Herengracht 539 (1718). In opdracht van Theodorus Huyghens kwam rond 1725 het drielaagse dubbele herenhuis Keizersgracht 444-446 tot stand met een rijk gebeeldhouwde zandstenen gevel en pronkrisaliet in Lodewijk XIV-vormen met verdiepte vlakken tussen de vensters, geschulpte vensterbekroningen met medaillons en een kroonlijst met mezzaninovensters. Na de aankoop in 1758 door handelaar Thomas Hope werd het buurpand (nr. 444) toegevoegd. In Lodewijk XIV-vormen uitgevoerd zijn verder het brede herenhuis Herengracht 520 (1726-'27), met lambrekijns onder de vensters en een attiek met vazen en gekroond wapenschild, en de smalle en hoge zandstenen gevel van Prins Hendrikkade 133 (1727). De laatste heeft fraai gedetailleerde bovendorpels bij de bel-etage en het middelste verdiepingsvenster. Het rijk gebeeldhouwde attiek van dit pand toont een zeeslang geflankeerd door zeemeermannen die op schelpen blazen. Het zogeheten Hutze van Brienen (Herengracht 284) kwam in 1728-'30 voor David, Margaretha en Hillegonda Rutgers tot stand door verbouwing van een huis uit 1620. De vierlaagse zandstenen lijstgevel met souterrain (hardsteen), mezzanino en attiek is subtiel gedetailleerd in Lodewijk XIV-stijl, wellicht naar ontwerp van Jean Coulon. De kleine binnenplaats naast het nieuwe trappenhuis kreeg een schermwand met privaat en een voorstelling van de Godsvrucht. De rijk gedecoreerde zaal in het toegevoegde achterhuis is voorzien van een plafondschildering en een schoorsteenstuk van Anthonie Elligers (1733) en behangsels met landschappen van Dirk Dalens III (1733). Het huis werd kort na 1781 inwendig gewijzigd in Lodewijk XVI-stijl, toen het in bezit kwam van Arnoud Jan van Brienen. De familie Van Brienen heeft het huis in 1933 overgedragen aan de Vereniging Hendrick de Keyser, die het gebruikt als kantoor (vanaf circa 1960 in fasen gerestaureerd). In de tuin staat een tuinhuis met zandstenen gevel (circa 1730). Het rond 1665 gebouwde huis Herengracht 475 werd rond 1736 ingrijpend verbouwd voor Petronella van Lennepde Neufville en Mattheus de Neufville. Daarbij ontstond de huidige zandstenen voorgevel in Lodewijk XIV-stijl met een pronkrisaliet voorzien van kariatiden en een gebeeldhouwd attiek met vrouwenbeelden en een ijzeren wereldbol. Het stucwerk in de gang, met boven de gangdeuren klassiek geïnspireerde borstbeelden in medaillons, is van Jan Ignatiusz van Logteren. Van zijn hand is ook het stucwerk in het monumentale trappenhuis met beelden van klasssieke muzen, de god Apollo en - achter een balustrade - zestien muzikanten. De grote zaal heeft een inrichting uit 1792 in Lodewijk XVI-vormen, waarin men een plafondschildering van Jacob de Wit (1731) heeft behouden. Het in 1964-'66 gerestaureerde huis bevat verder nog behangsels met arcadische landschappen (circa 1731, Isaac de Moucheron; aangevuld 1792, Jurriaan Andriessen). Uit 1736 stamt ook het tuinhuis annex koetshuis met ionische zuilen, bustes en een reliëfvoorstelling met de god Jupiter. {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Het brede herenhuis Herengracht 605, nu Museum Willet-Holthuysen, werd in 1687 gebouwd en kreeg bij een verbouwing in 1739 de huidige voorgevel met zandstenen hoeklisenen, pronkrisaliet en dubbele bordestrap. Het interieur bevat veel 18de-eeuwse onderdelen, waaronder een trappenhuis met ijzeren leuning. Aan achterzijde bevindt zich een vijfzijdige uitbouw met koepelkamer. De in vroeg-18de-eeuwse trant ingerichte tuin (1972) bevat een zonnewijzer en twee beelden (Flora en Pomona) van Ignatius van Logteren (1721). Herenhuis De Hoop (Keizersgracht 209; 1743) heeft een attiek in rijke Lodewijk XIV-stijl met in het onderbroken gebogen opzetstuk een groot vrouwenbeeld (de Hoop). Inwendig bezit dit huis een monumentaal trappenhuis met stucwerk en lantaarn. Het herenhuis Herengracht 495 kwam in 1739-'40 tot stand voor Jan Six II naar plannen van Jean Coulon, vermoedelijk uitgevoerd door François Absiel. De zandstenen gevel in Lodewijk XIV-stijl heeft bij het pronkrisaliet een balkon met in het smeedijzeren hekwerk een spreuk van de Romeinse geschiedschrijver Sallustius. Een zeer groot opzetstuk in Lodewijk XIV-stijl heeft het forse vijflaagse huis Oudezijds Voorburgwal 215-217 (circa 1740). Opmerkelijk zijn ook de hoekvazen met ijspegelversiering. Het herenhuis Amstel 218, nu Museum Six, kreeg rond 1740 de huidige lijstgevel {== afbeelding Amsterdam, Herenhuis Herengracht 475==} {>>afbeelding<<} met pronkrisaliet in Lodewijk XIV-stijl. Binnen bevinden zich een gang en trappenhuis met stucwerkdecoraties en enkele van elders overgebrachte interieurs, onder andere in Lodewijk XVI-stijl. Bij een verbouwing in 1743 kreeg Herengracht 164 de huidige zandstenen lijstgevel in vroege Lodewijk XV-stijl. Een vergelijkbare strakke zandstenen gevel met wat meer decoraties bij de ingang bezit het huis Saxenburg (Keizersgracht 224; circa 1765). De in grote hardstenen platen opgetrokken gevel van het vierlaagse herenhuis Nieuwe Herengracht 103 (1751) is voorzien van Lodewijk XV-decoraties bij de vensters (lambrekijns) en perspectivisch wijkende consoles bij de ingang. Wat soberder in de decoraties is de brede vierlaagse zandstenen gevel van Nieuwe Herengracht 143 (1750). Het fraaie midden-18de-eeuwse tuinhuis annex koetshuis achter Keizersgracht 524-526 werd gebouwd voor Nicolaas Doekscheer. De pronkfaçade in Lodewijk XV-vormen aan de tuinzijde heeft twee nissen met beelden (onder andere Hercules). Het decoratieve middenstuk bij de balustrade is gereconstrueerd (1976, H. 't Mannetje). Bij een verbouwing in 1766-'67 voor koopman Anthony van Hemert kreeg het brede herenhuis Herengracht 493 een vrij strakke zandstenen gevel met kleine decoraties in Lodewijk XV-stijl. Het in drie sprongen {== afbeelding Amsterdam, Herenhuis Herengracht 475, trappenhuis (1975)==} {>>afbeelding<<} vooruitstekend middenrisaliet heeft waterlijst-achtige banden en een gebeeldhouwd fronton met alliantiewapen siervazen. De gelaagde zandstenen gevel in vroege Lodewijk XVI-stijl van het brede herenhuis Herengracht 527 werd opgetrokken vóór 1768 bij een verbouwing in opdracht van Johanna Sara Pels. Het middenrisaliet met kolossale ionische pilasters wordt bekroond door een fronton met in het timpaan een gebeeldhouwde adelaar met gespreide vleugels. Binnen bevat de grote benedenzaal wandschilderingen in Lodewijk XVI-stijl. Het huis is gewijzigd in 1808 (ingangspartij en vensters), toen koning Lodewijk Napoleon het huis kocht als onderkomen voor Philippus Julius van Zuylen van Nijevelt. Een grotendeels bakstenen gevel in Lodewijk XVI-vormen heeft het vierlaagse dubbele herenhuis Herengracht 615-617 (1767, kern 17de eeuw). De gevel is voorzien van een fronton met alliantiewapen, een kroonlijst met trigliefen en een hardstenen onderpui met twee geblokte ingangsomlijstingen. Bankier Arnoud Jan van Brienen liet in 1772 het brede vierlaagse herenhuis Herengracht 182 bouwen naar plannen van de Duitse architect Ludwig Friedrich Druck. De zandstenen voorgevel in Lodewijk XVI-stijl is subtiel gedetailleerd met blokwerk en strakke vensteromlijstingen. De imposante zandstenen gevel van Herengracht 40 kwam tot stand bij de verbouwing van twee 17de-eeuwse huizen in 1790-'91 voor Tjaerd Anthony van Iddekinge naar plannen van Jacob Otten Husly. Deze strak gedetailleerde neoclassicistische gevel heeft decoratieve lijsten met golfmotief bij het basement en onder de vensters. De bel-etage is voorzien van empire-ramen. De toenmalige president van de Nederlandsche Handelmaatschappij, C.J.K. van Aalst, schonk in 1926 zijn eigen woonhuis Herengracht 502 aan de stad Amsterdam als ambtswoning voor de burgemeester. Bij een verbouwing in 1791 voor Andries Adolph Deutz van Assendelft kreeg het de door stadsarchitect Abraham van der Hart ontworpen strakke neoclassicistische voorgevel met boven de ingang een balkon op dorische zuilen. Net als bij Herengracht 40 werden Franse draairamen {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Tuinhuis achter Keizersgracht 524-526==} {>>afbeelding<<} toegepast. Ondanks latere verbouwingen (circa 1870, 1907, 1926-'27) bevat het interieur nog delen uit 1791, waaronder de voormalige balzaal met wit-marmeren schoorsteenmantel versierd met Pallas Athene en de muzen. De achtergevel heeft een uitzwenkend balkon over de volle gevelbreedte. Achter het pand staat een door Van der Hart ontworpen koetshuis. 19de- en 20ste-eeuwse huizen In het begin van de 19de eeuw werden relatief weinig nieuwe huizen gebouwd, maar sommige bestaande huizen kregen wel een nieuw uiterlijk. Een voorbeeld is het omstreeks 1672 gebouwde en in 1747 verbouwde brede herenhuis Keizersgracht 743, waarvan de voorgevel rond 1807 zijn huidige vorm kreeg met een deuromlijsting in empire-vormen en een balustrade met dakkapellen. Dit in 1980-'82 gerestaureerde huis bevat onder meer nog midden-18de-eeuwse en vroeg-19de-eeuwse interieuronderdelen. Bankier E. Fuld liet het tot 1685 teruggaande dubbele hoekpand Keizersgracht 452 in 1859-'61 geheel verbouwen naar plannen van C. Outshoorn. Het deels met zandsteen beklede en deels wit gepleisterde pand oogt als een Italiaanse renaissance-villa. Bijzonder rijk uitgewerkt is de ingangspartij met zijlichten, balkon op zuilen en de op het werk van Palladio geïnspireerde omlijsting van de balkondeuren met zijlichten. {== afbeelding Amsterdam, Herenhuis Herengracht 493==} {>>afbeelding<<} De terracotta-decoraties aan de gevel zijn vervaardigd door de fabriek Twiss & Co. uit Arnhem. Een modernisering in neoclassicistische en eclectische vormen onderging Herengracht 468 (1874, S.W. van Rouendal). Effectenmakelaar J.K. Huysinga liet het herenhuis Keizersgracht 670 in 1876 ingrijpend verbouwen naar plannen van J.L. Springer. De eclectische geveldecoraties zijn {== afbeelding Amsterdam, Herenhuis Keizersgracht 743==} {>>afbeelding<<} ontleend aan de renaissance en de barok en ook het rijke interieur bevat onderdelen in neo-Lodewijk XIV-stijl. In de tweede helft van de 19de eeuw groeide Amsterdam snel en werden ook in de binnenstad de nog beschikbare terreinen, zoals de Plantage en de lange strook tussen Lijnbaansgracht en Singelgracht, bebouwd met herenhuizen, villa's en etagewoningen. Voor assuradeur J. Coninck Westenberg verrees de grote en rijk uitgevoerde eclectische villa Plantage Lepellaan 6 (1874, W. Springer). De twee driezijdig gesloten zijrisalieten hebben nissen met bronskleurige zinken vazen (firma L. Schütz) en twee beelden (Zomer en Winter). Er volgde nog een uitbreiding in 1893 (J.L. Springer). Met robuuste trapgevels uitgevoerd is het nabijgelegen koetshuis met dienstwoning (nr. 5; 1907-'08, J.F. Staal en A.J. Kropholler). Als woning voor K.H. Schadd, directeur van de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij, kwam het wit gepleisterde herenhuis Plantage Middenlaan 60 (1878-'80, G.B. Salm) tot stand. Het voor P. Goedkoop gebouwde herenhuis Henri Polaklaan 14 (1876, A.L. van Gendt) valt op {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Villa Plantage Lepellaan 6==} {>>afbeelding<<} door de grote halfronde uitbouw met balkon en ionische zuilen. In 1879 ontwierp I. Gosschalk het herenhuis Plantage Middenlaan 78, waarin kunstzandsteen is verwerkt. Beeldhouwer H. Teixeira de Mattos liet het eclectische herenhuis Henri Polaklaan 25 (1883, J. Ingenohl) bouwen met een beeldhouwersatelier en twee schildersateliers (bovenbouw later gewijzigd). De bij de gevel aangebrachte hermen zijn van zijn hand. Een Frans georiënteerde eclectische uitstraling heeft de voor F.J. Schmitz gebouwde blokvormige villa Weteringschans 24 (1878-'80, P.F. Laarman) met grote ronde hoektoren. Vlakbij verrees de wit gepleisterde dubbele villa Weteringschans 16-18 (1882-'83, N. Vos). Aan de noordoostzijde van de binnenstad (Oostereiland) staat bij het spoor het markante afgeschuinde hoekblok Czaar Peterstraat 201-205 (circa 1870) met gepleisterde onderbouw, geblokte pilasters en eclectische vensteromlijstingen. Een opmerkelijk ontwerp in neogotische vormen van I. Gosschalk is het woon- en winkelpand Reguliersgracht 57-59 (1879) met houten onderpui, driezijdige verdiepingserker en een vooruitstekende houten topgevel met spitsboog. Van zijn hand is ook het smalle en hoge huis Reguliersgracht 63 (1882), dat een zo mogelijk nog vrijere toepassing van neogotische vormen toont en meer neorenaissance-details. Eveneens ontworpen in neogotische stijl is het drielaagse herenhuis Plantage Middenlaan 36 (1892, G. van Arkel en W. Wilkens) met zijn grote en kleine trapgevel met pinakels en zijn spitsbogen met driepasmotief. Neorenaissance-elementen zijn de speklagen en de reliëfs en medaillons bij de driezijdige erker boven de ingang. De voor brouwer G.A. Heineken gebouwde villa Tweede Weteringplantsoen 21 (1891-'92, A.L. van Gendt) dient nog steeds als directiekantoor van Heineken International. De zeer afwisselend uitgewerkte gevels - met overhoekse erker en een torenvormig bouwdeel - zijn versierd met neogotische vormen en pseudo-vakwerk. Mozaïekvoorstellingen tonen scènes van landbouw en handel. Een rijke neorenaissance-gevel bezit het huis Leliegracht 25 (1881, J.W. Meijer). Tussen ingangsomlijsting en balkon memoreren een gedenksteen en een borstbeeld van E.J. Potgieter (H. Teixeira de Mattos) dat deze schrijver ter plaatse heeft gewoond (1855 tot 1875). Door J. Daverman in neorenaissancevormen ontworpen met hoektorens, erkers en balkons zijn de driedubbele villa Weteringschans 10-14 (1882-'84) en dubbele villa Weteringschans 20-22 (1883-'84). Wat soberder neorenaissance-vormen vertoont het grote hoekpand Droogbak 13 (1883, A.C. Bleijs), met als verticaal accent een ronde hoekerker met spits. De langs de Singelgracht aangelegde kades kregen in de jaren tachtig een bebouwing met herenhuizen in neorenaissance-vormen. Goede voorbeelden hiervan zijn de herenhuizen Sarphatikade 20-21 (1880, W. Stapelkamp), Leidsekade 68 en 69 (beide circa 1885), Leidsekade 76 (1887, J. van den Ban) en Leidsekade 77 (1889, W. Wilkens en G. van Arkel). Fraai gedetailleerd zijn de neorenaissance-herenhuizen Frederiksplein 12 (1885, W. Langhout), met grote erker en overdekt balkon, en Sarphatistraat 11 (1888, J.P.F. van Rossem en W.J. Vuyk), met over de volle breedte een balkon met gietijzeren hekwerk. {== afbeelding Amsterdam, Villa Weteringschans 10-14==} {>>afbeelding<<} {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Herenhuis Herengracht 380-382==} {>>afbeelding<<} In rijke neorenaissance-stijl ontworpen is ook het grote vierlaagse bouwblok Alexanderplein 2-6 e.o. (1888, I. Gosschalk) met gebogen dakvlakken en grote erkers bij de hoeken en de middenpartijen. Als voorbeeld van etagewoningen in sobere neorenaissance-vormen kunnen de panden Weteringschans 88-90 (1895, G.J. Venemans) worden genoemd. Teruggrijpend op de 18de-eeuwse grachtenpanden is het voor C. Jonker gebouwde brede herenhuis N. Witsenkade 30 (1892, W. Wilkens en G. van Arkel), waarvan de dakopbouw is vernieuwd. Bijzondere ontwerpen van Ed. Cuypers in deze buurt zijn het op Zuid-Europese voorbeelden geïnspireerde herenhuis Sarphatistraat 7 (1888) met balkons en loggia's, het herenhuis Sarphatistraat 5 (1888) voor mevr. A. Teixeira de Mattos-Mendes en vooral het door hem voor D. Sanders ontworpen herenhuis N. Witsenkade 38 (1890-'91), dat lijkt op een Venetiaans palazzo. Dit hoekpand heeft grote erkers bij de in gele verblendsteen uitgevoerde verdieping en een loggiaachtige tweede verdieping met een beschildering in renaissance-vormen in geel en lichtgroen. Eveneens opmerkelijk is het voor de puissant rijke tabakshandelaar J. Nienhuys - medeoprichter van de Deli Maatschappij (1869) - gebouwde herenhuis Herengracht 380-382 (1888-'91, G.B. en A. Salm). De zandstenen gevel is ontworpen in de {== afbeelding Amsterdam, Herenhuis Herengracht 380-382, badkamer==} {>>afbeelding<<} stijl van de midden-16de-eeuwse Franse renaissance, met als meest opvallende elementen de grote erker bij de verdieping en de rijk uitgewerkte dakerkers. De rijke inrichting in historische stijlen omvat ook wandschilderingen en een moors bad. Sinds een restauratie in 1996-'97 (M. Crouwel en L. Vis) huisvest het gebouw het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, waarvoor tussen huis en koetshuis ook een nieuwe studiezaal is gebouwd. Het met balkons en een loggia uitgevoerde herenhuis N. Witsenkade 32 (1895, H.G. Jansen) loopt door het kleurgebruik van gele verblendsteen in combinatie met rode natuurstenen elementen vooruit op de jugendstil. Sprekende kleurencombinaties heeft ook het smalle vierlaagse herenhuis Korte Marnixkade 4 (1893-'94, H.H. Baanders en G. van Arkel) met zijn vensteromlijstingen in groen geglazuurde steen en zijn tegeltableaus in geel en groen onder de ontlastingsbogen. Voor bakker W.J. Heinemann ontwierp G. van Arkel het deels wit gepleisterde grachtenpand Keizersgracht 766 (1894) met hardstenen pui en balkons. Opvallend zijn verder de houten erkers en de loggia. Niet echt opvallend in vormgeving zijn de atelierwoningen Prinseneiland 24a-b (1898, C.J. Maks sr.), die onder meer zijn gebruikt door de kunstschilders C.J. Maks jr. en G.H. Breitner. Interessante woonhuisarchitectuur uit de eerste helft van de 20ste eeuw is door de grote expansie van de stad vooral buiten de Singelgracht te vinden. Als voorbeelden van stadsvernieuwing in de binnenstad zijn vermeldenswaardig het smalle en hoge appartementenpand Singel 428 (1968-'70, A. Cahen, J.P. Girod en J. Koning), versierd met betonnen elementen, en de woon- en winkelcomplexen van de Nieuwmarktbuurt (1970-'75, A. van Eyck en Th. Bosch). Hofjes. Voornamelijk in de Jordaan en in het zuidoostelijke deel van de grachtengordel werden in de 17de en 18de eeuw veel hofjes ingericht voor armlastigen, bejaarden en weduwen. Deze hofjes zijn vanaf de straat vaak alleen te herkennen door een poortje dat via een steeg of doorgang leidt naar de woningen op het binnenterrein. Het in 1614 per testament door Jeff Gerritsz Oly gestichte St.-Andrieshofje (Egelantiersgracht 105-145) [124] bestaat uit drie vleugels met woningen uit 1617 om een binnenplaats achter enkele uit de tweede helft van de 19de eeuw daterende woningen (nrs. 105-109 en 137-145). De linkervleugel bevat op de verdieping een (ontruimde) laat-19de-eeuwse kapel en heeft in de gevel een (verplaatste) 17de-eeuwse gevelsteen met een afbeelding van Christus. Een eenvoudig poortje met gevelsteen leidt naar de binnenplaats met fontein van het Anslo's hofje (Egelantiersstraat 20-50) [125]. Dit in 1626 door de doopsgezinde lakenhandelaar Claes Claesz Anslo gestichte hofje is later verschillende malen verbouwd. De poort en het voorgebouw zijn bij een restauratie van het complex in 1968-'69 gereconstrueerd. Toen heeft men ook de aangrenzende bebouwing op het binnenterrein (onder andere het Zwaardvegershofje) opgeknapt en in historische trant vernieuwd (voltooid 1973). Naast elkaar - en sinds een restauratie rond 1997 zonder afscheiding - liggen de 17de-eeuwse tweelaagse woningen van het Bosschehofje (Palmgracht 20-26) [126], gesticht in 1645 door Arend Dirksz Bosch, en het Raepenhofje (Palmgracht 28-38), gesticht in 1648 door stadsthesaurier Pieter Adriaensz Raep. De dwarse straatvleugel met regentenkamer van het laatstgenoemde hofje is voorzien van een rondboogpoortje met de afbeelding van een raap op de sluitsteen en daarboven een rond bovenlicht met de initialen van de stichter. Rond 1645 stichtte Cornelis {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Deutzenhofje==} {>>afbeelding<<} Maartensz Pronck het zogeheten Zevenkeurvorstenhofje (Tuinstraat 199-223) [127], dat echter in 1724 en 1775 in fasen werd herbouwd en in 1862 een vroeg-neogotische kapel kreeg. De gesloten straatgevel van het hofje bevat een omlijste ingang met gedenksteen (1775). Het in 1650 door Jacob Stoffels gestichte Hofje Venetiae (Elandstraat 102-142) [128] heeft achter een 19de-eeuwse vleugel nog twee rijtjes midden-17de-eeuwse eenlaagse woningen. Aan het binnenterrein staan verder twee latere tweelaagse vleugels (circa 1800 en 1904). In 1667 gesticht bij testament van Pieter Jansz Suyker is het Suikerhofje (Lindengracht 149-163) [129]. Een gerestaureerd poortje leidt tussen twee huizen naar het binnenhof met pomp en twee haaks geplaatste blokjes tweelaagse woningen (1678). Tot de grotere hofjes behoort het in 1650 door de stad gestichte classicistische Huyszitten Weduwehofje (Karthuizersstraat 61-191) [130], ontworpen door stadsbouwmeester Daniël Stalpaert op het terrein van het voorm. karthuizerklooster met tweelaagse woningen om een grote rechthoekige binnenplaats. Daar staan ook twee vierkante pomphuisjes met ingezwenkte bekroning. Het timpaan van het ingangsrisaliet toont een cartouche met de namen van de toenmalige regenten. Fors van omvang is ook het Deutzenhofje (Prinsengracht 855-899; gerestaureerd circa 1965) [131], gebouwd in 1694-'95 uit de nalatenschap van Agneta Deutz door timmerman Pieter Adolfsz de Zeeuw. Bij de regentenkamer op de verdieping van het entreegebouw is een classicistische festoendecoratie met de wapens van Agneta Deutz en haar twee opeenvolgende echtgenoten zichtbaar. De grote binnenplaats met pomp wordt omsloten door tweelaagse woningen met smalle vensters. Tegenover de toegang staat een portiek met wijzerplaat en kleine lantaarn. Deels tijdens het leven van Anthoni Grill en deels na zijn overlijden († 1727) kwam Grill's hofje (Eerste Weteringdwarsstraat 11-35; 1721-'31) [132] tot stand. Aan de straat staan negen met klokgevels uitgevoerde panden, die twee aan twee zijn ingericht als etagewoningen (ingangen begin 19de eeuw). Het middelste pand geeft toegang tot een smalle achterplaats met een klokkenkast in Lodewijk XVI-vormen. Aan deze plaats staat een blok eenvoudige, wit gepleisterde tweelaagse woningen. In 1732-'34 verrees naar plannen van Daniël Marot het door handelaar Christoffel van Brants gestichte Van Brants-Rushofje (Nieuwe Keizersgracht 28-44; gerenoveerd 1970) [133]. Het brede drielaagse hoofdgebouw in Lodewijk XIV-stijl heeft een pronkrisaliet met alliantiewapen en een gebeeldhouwd opzetstuk met liefdadigheidsvoorstelling. Het Swigtershofje (Amstel 86-98) ontstond in 1746 uit de nalatenschap van prent- en boekverkoper Isaac Swigters en ligt verscholen achter een door Pieter Pantel gebeeldhouwd poortje in Lodewijk XV-vormen met liefdadigheidsvoorstelling (1756). Het huis van Swigters richtte men in 1751 in als kapel (gerestaureerd 1959). In 1755 stichtten suikerraffinadeur Gerrit ten Sande en zijn vrouw Maria de Groot het Nieuw Suykerhofje (Prinsengracht 385-395; gerenoveerd circa 2000). Een inpandige gang door het grachtenhuis (nr. 385) geeft toegang tot drie aan een T-vormige steeg gelegen drielaagse bouwdelen met tweekamerwoningen. Aan de achterzijde bevindt zich nog een op een tuinhuis lijkende voorm. kapel (circa 1775) met inwendig enkele stucversieringen, waaronder een namaak-orgel. Eveneens toegankelijk via een inpandige gang (Prinsengracht 173) is het Zonshofje (Prinsengracht 159-171), dat in 1764-'65 werd gebouwd ter plaatse van de in 1755 afgebroken 17de-eeuwse Doopsgez. schuilkerk ‘De Kleine Zon’. Het hofje werd in 1800 en 1882 verder uitgebreid. Boven de ingang van het drielaagse hoofdgebouw prijkt een gebeeldhouwde voorstelling van de ark van Noah, verwijzend naar de naam van de kerk na 1720 (tot 1755). Occo's hofje of 't Gebouw van Barmhartigheid' (Nieuwe Keizersgracht 94) [134] werd in 1758 gesticht door Cornelia Elisabeth Occo en in 1774 gebouwd naar ontwerp van meester-timmerman Jan Luyten. Het in 1991 gerestaureerde carré-vormige gebouw in Lodewijk XVI-stijl heeft een binnenplaats en een kapel (1816). Het timpaan bij de voorgevel toont een adelaar en guirlandes. Aan de binnenzijde staat op het dak een achtzijdige lantaarn (klok 1779). Afwijkend in vorm is het op een trapeziumvormig hoekperceel gebouwde hofje De Notenboome Uitkijk (Lijnbaansgracht 287), gesticht door Jan van Mekeren en zijn vrouw Johanna Margarethe Okhuysen (gevelsteen). Dit in 1724 als pakhuis gebouwde en later wit gepleisterde drielaagse pand was vanaf 1791 als hofje in gebruik. In de 19de eeuw kwamen nog enkele nieuwe hofjes tot stand en werden sommige bestaande hofjes gemoderniseerd. Uit een legaat van Arnoud Jan van Brienen ontstond in 1804 naar ontwerp van Abraham van der Hart het Van Brienenhofje (Prinsengracht 89-133; gerestaureerd 1995-'97) [135]. Dit hofje bestaat uit vier door middel van muren met poortjes met elkaar verbonden vrijstaande bouwdelen om een binnenhof met pomp. Het met wijzerplaten en een klokkentorentje getooide hoofdgebouw bevat de regentenkamer en een kapel. Het Looiershofje (Nieuwe Looiersstraat 16-42; gerenoveerd circa 1970) {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} [136] werd in 1828 gesticht achter enkele werkmanshuizen uit circa 1665. De ingezwenkte topgevel ter linkerzijde bevat een gevelsteen met de tekst ‘In de Niwe Loeyerey’. Een rondboogdoorgang leidt naar de 19de-eeuwse woningen (nrs. 20-38) om het binnenterrein met houten pomphuis. De kerkruimte boven het poortje bevat een portret van stichteres jkvr. A.M.E. Elias. Uit 1842 dateert het op een terrein van Isaac Hodshon en Isabella Dedel gebouwde Hodshon-Dedelhofje (Eerste Weteringdwarsstraat 83-105; gerestaureerd 1978) [137]. Dit U-vormige neoclassicistische gebouw heeft aan de straatzijde een binnenplaats met pomp en een afsluitende muur met gebeeldhouwd ingangspoortje met alliantiewapen. Het Hilmanhofje (Nieuwe Looiersstraat 146-152) werd in 1875 gesticht door Johannes Hilman ter nagedachtenis aan zijn overleden zoontje Willem Hendrik Hilman. Achter het brede voorgebouw met rondboogpoort en cartouche staan eenkamerwoningen om een binnenplaats. Bankier Joannes Baptista van Aerde stichtte in 1806 in enkele bestaande panden het Regenboogliefdehofje [138]. Het huidige complex (Tuinstraat 100-102) is de in 1884 ontstane uitbreiding, bestaande uit twee woningblokjes met trapgevels, aan de straatzijde verbonden door een muur met poort (naam in boogveld). Het Rozenhofje (Rozengracht 147-181; gerenoveerd 1990) [139] werd in 1744 gesticht bij testament van houthandelaar Jan de Jager. Aan de binnenplaats staan woningen uit 1744 en 1790. Het aanzicht van dit hofje wordt echter gedomineerd door de in 1882-'84 naar plannen van G.B. en A. Salm in neorenaissance-vormen opgetrokken brede drielaagse straatvleugel met boven de ingang een regentenkamer met erker. Het Lindenhofje (Lindengracht 94-112; gerenoveerd 2004) werd in 1614 gesticht door Waterlandse doopsgezinden en in 1801 overgenomen door het R.K. Armenkantoor (gevelsteen). Aan de straat staat een in 1885 opgetrokken brede neorenaissance-vleugel, de achterliggende woningen dateren uit 1939. Aan drie zijden omgeven door water is het in de kern uit de 17de eeuw daterende Vredenhofje (Vredenburgersteeg 1) met als meest herkenbare gedeelte een in 1890 naar ontwerp van A.C. Bleijs in neogotische en neorenaissance-vormen opgetrokken bouwdeel met trapgevel en opvallende schoorsteenpartij. Moderniseringen van hofjes vonden ook nog begin 20ste eeuw plaats, zoals het via een inpandige gang toegankelijke Claas Reijniersz hofje of ‘Liefde is het Fondament’ (Keizersgracht 332-346), gesticht in 1618 en geheel vernieuwd in 1912 (J.N. Hendrix), en het Rijpenhofje (Rozengracht 116-138), gesticht in 1747 door Gerard van de Rijp en vernieuwd in 1912-'13 (A. Salm). Volkswoningbouw. Vanaf het midden van de 19de eeuw bouwden semifilantropische bouwverenigingen woningen voor armlastigen en arbeiders, vooral in de Jordaan, waar de explosieve bevolkingsgroei leidde tot zeer slechte woonomstandigheden. Een van de eerste projecten van de in 1852 opgerichte ‘Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse’ was het drielaagse blok etagewoningen Eerste Passeerdersdwarsstraat 51-65 (1852-'54, H. Hana). Oorspronkelijk waren er twee van deze blokken. Het behouden en onlangs gerenoveerde blok toont een sobere maar verzorgde detaillering met vooruitspringende ingangstraveeën. De in 1853 opgerichte woningbouwvereniging ‘Salerno’ bouwde de sober gedetailleerde etagewoningen Valckenierstraat 23-33 (1854-'55, J.H. Leliman). Aan de straat verrees een vierlaags bouwblok met tweekamerwoningen en haaks daarachter een vierlaags blok rug-aan-rugwoningen. Bedoeld als kosteloze huisvesting voor bejaarde arbeiders en ook lijkend op een traditioneel hofje zijn de door de ‘Stichting voor de Arbeidsstand Constantia’ (opgericht 1863) gebouwde woningen Willemsstraat 149-165 (1863-'64). Het met vier vleugels om een binnenplaats gebouwde complex met geblokt gepleisterde lisenen is ontworpen in neoclassicistische vormen door P.J. Hamer. Vanaf de jaren zestig verrezen in de Jordaan veel nieuwe woningblokken, gewoonlijk met rug-aan-rug geplaatste eenkamerwoningen (met privaat). Architect P.J. Hamer ontwierp veel van deze complexen, zoals voor de ‘Bouwmaatschappij Concordia’ de woningen Westerstraat 327-405/Lijnbaansgracht 63-65 (1862, gerenoveerd 1986) en de met gepleisterde accenten en rondboogfriezen wat rijker gedetailleerde woningen Westerstraat 215-295 (1862-'64, gerenoveerd 1985). Bij beide complexen geeft een doorgang toegang tot een vleugel op het binnenterrein. Eveneens naar plannen van P.J. Hamer verwezenlijkte Concordia aan de andere zijde van het bouwblok het sobere woningcomplex Anjeliersstraat 162-394 (1869/1876). Buiten de Jordaan kwam naar plannen van P.J. Hamer het blok etagewoningen Huidekoperstraat 4-18 (1868-'70) tot stand voor de ‘Vereniging ten behoeve der Arbeidersklasse’. De ingangstraveeën zijn hier opvallend geaccentueerd met wit gepleisterde pilasters in eclectische vormen en worden bekroond door dakkapellen met keperboog- of rondboogtop. Op initiatief van mevr. L. van der Pek-Went (gedenksteen) liet de ‘Bouwonderneming Jordaan’ in 1896 naar plannen van J.E. van der Pek de rug-aan-rugwoningen Goudsbloemstraat 125-139 bouwen en aan de andere zijde van het bouwblok de duurdere tweekamerwoningen Lindengracht 206-220. Deze vierlaagse woningblokken hebben allebei dakkapellen met hijsluiken, maar bij de woningen aan de Lindengracht is de decoratie rijker. Daar waren op de begane grond ook winkels of werkplaatsen ingericht, waarvan de puibalken werden versierd met afbeeldingen van gereedschappen en verwijzingen naar bouwambachten. Tot de jongere woningcomplexen die in de Jordaan tot stand kwamen, behoort verder het door Concordia gebouwde Hof van Parijs (Elandstraat 160-178; 1902-03, P.J. Hamer; verbouwd 1984). Dit U-vormige complex etagewoningen is uitgevoerd in neorenaissance-vormen en heeft ingangsrisalieten in oranje baksteen. Winkels. Vanaf het midden van de 19de eeuw vormde zich een uitgestrekt winkelgebied langs de as Nieuwendijk-Kalverstraat en langs het Rokin en het Damrak. Belangrijke winkelstraten werden verder de Heiligeweg, de Leidsestraat, de Utrechtsestraat en de Haarlemmerstraat. Aan de laatstgenoemde staat het wit gepleisterde eclectische hoekpand Haarlemmerstraat 67 (circa 1880), dat de manufacturenwinkel ‘Willem III’ huisvestte (nu hotel). De {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} winkelpui vermeldt nog de oude handelswaren. In neorenaissance-stijl uitgevoerd zijn de boekwinkels Rokin 30 (1880, A.L. van Gendt), gebouwd voor de Algemene Boekhandel R.A. Tatchin, en Damrak 62 (1886, J. van Looy) van de boekhandel A. de Lange (gesloten 1998). Bij de laatstgenoemde verwijzen borstbeelden, maskers en cartouches naar de kunst en cultuur van de Gouden Eeuw; in de met rolwerk versierde geveltop symboliseert een uil de (boeken) wijsheid. Bescheidener van opzet is de neorenaissance-gevel van het woon- en winkelpand Nieuwezijds Voorburgwal 383 (1885, A.C. Bleijs), dat wel is voorzien van het stadswapen en een gevelnis met beeld (mogelijk keizer Maximiliaan). Voor het fotografisch atelier van A. Greiner ontwierp G. van Arkel de weelderige neorenaissancegevel van Nieuwendijk 89 (1887) met duidelijke Italiaanse invloeden bij de vierde bouwlaag. Boven de winkelpui met rondbogen is in een fries het fotografisch procédé uitgebeeld (P.E. van den Bossche). Medaillons aan weerszijden tonen portretten van de fotografische pioniers Daguerre en Nièpce. De rijke neorenaissance-winkelpui met granieten en messing zuilen van de voorm. bakkerij Heiligeweg 35 (1890) is ook ontworpen door Van Arkel. In een voor hem kenmerkende combinatie van neogotische en neorenaissance-vormen kwamen nog verschillende andere rijke winkelpanden tot stand, zoals de met trapgevels, pinakels en medaillons uitgevoerde voorm. tabakswinkel Heiligeweg 1 (1891). Boven de houten winkelpui toont een gebeeldhouwd natuurstenen fries de stadia van de tabaksbewerking. Verder ontwierp Van Arkel de met medaillons, colonnetachtige elementen en consoles versierde gevels van Kalverstraat 101 (1893; pui modern) en Utrechtsestraat 30 (1894). De laatste heeft een fraaie houten winkelpui met pilasters en het stadswapen (aangepast circa 1910). In samenwerking met W. Wilkens ontwierp hij de rijke gevel van het woon- en winkelpand Kalverstraat 200 (1892-'93; pui gemoderniseerd) met ver uitstekende rondbogen bij de tweede verdieping en vrouwenfiguren met fakkels bij de trapgeveltop. Het zijn vooral de op hoeken van straten gebouwde winkels die de meeste gelegenheid boden voor een architecturaal gebaar. De in rijke eclectische neorenaissance-stijl uitgevoerde voorm. sigarenwinkel Keizersgracht 508 (1881, A.C. Bleijs) heeft boven de ingang op de hoek een overhoekse hoekerker met hoog schilddak als verticaal accent. Boven de natuurstenen pui zijn ook hier de diverse stadia van de tabaksverwerking uitgebeeld (F.L.H. de Fernelmont). Op de erker memoreert een buste van schrijver P.C. Hooft diens geboortejaar (1581). Een grote hoekwinkel met hoekerker is het voorm. winkelpand voor glaswerk en porselein van de firma Focke & Meltzer, Kalverstraat 152 (1885-'86; H.P. Berlage en T. Sanders). Het is ontworpen in een op Venetiaanse voorbeelden geïnspireerde neorenaissancestijl. De cirkelvormige traceringen van de verdiepingsvensters tonen portretkoppen van renaissance-kunstenaars, waaronder Luca della Robbia en de gebroeders Crabeth (B. van Hove). Andere laat-19de-eeuwse hoekwinkels met markante hoekerkers zijn het wit gepleisterde pand Utrechtsestraat 91 (1879-'80) en de in neorenaissancevormen uitgevoerde hoekwinkel Vijzelstraat 111 (1894, A. Jacot en W. Oldewelt). Het vijflaagse hoekpand Nieuwendijk 47-49 (1893-'94, W.G. Welsing) toont een vrijere toepassing van de neorenaissancestijl. Opvallend is de als hoge kroonlijst uitgewerkte bovenste bouwlaag. In vormgeving sterk aansluitend bij de 17de-eeuwse gevels is het in neorenaissance-stijl uitgevoerde woon- en winkelpand Oude Hoogstraat 2 (1901-'02, J. Stuyt en J.Th.J. Cuypers). Bij de kruising van de Raadhuisstraat met de Herengracht verrezen de woon- en winkelpanden Raadhuisstraat 30-34/Herengracht 184 (1897, H.P. Berlage), met zandstenen gevels in rationalistische vormen, en Herengracht 213 (1896-'97, J.G. en A.D.N. van Gendt) met vakwerkgeveltoppen. In de zwierige variant van de jugendstil ontwierp Van Arkel het Gebouw Helios (Spui 15-19; 1895-'97), een ontwerp dat op de Wereldtentoonstelling van Parijs (1900) werd bekroond met de bronzen medaille. Opdrachtgever was de fotograaf M. Büttinghausen, wiens atelier was gevestigd op de bovenste verdieping onder een glazen dak. De naam Helios verwijst naar de Griekse zonnegod, van wie de term heliografie (diepdrukcliché voor het drukken van foto's) is afgeleid. Opvallende elementen zijn de gebogen erker, de tuitgevelachtige gevelbekroningen, de mozaïekdecoraties en de rijke hardstenen pui met reclametekstband. In 1909 volgde de verbouwing tot lunchroom (Maison Ledeboer) en ook nu heeft de begane grond een horecafunctie. Een ander opvallend ontwerp van Van Arkel is het voor luxe-bakkerij D.C. Stähle op een klein hoekperceel opgetrokken vijflaagse woon- en winkelpand Spuistraat 274 (1898). De wit geschilderde gevels met jugendstil- en chaletstijl-elementen zijn voorzien van accenten in hardsteen, afgeronde erkers en een met hout beklede bovenste bouwlaag. In de winkel tonen tegeltableaus het zaaien en oogsten van graan en de stadia van het bakproces. Curieus is zijn ontwerp voor het met grote houten erkers uitgevoerde hoekpand Gasthuismolensteeg 18 (1900). Een opmerkelijk jugendstil-ontwerp van F.M.J. Caron is het smalle winkelpand Haarlemmerdijk 39 (1896), gebouwd voor vis- en fruithandel N. Roeraade. Boven de met hardsteen omlijste houten winkelpui met grote boog tonen beschilderde tegelvoorstellingen een inktvis en een zeehond. Verder is de gevel versierd met gestileerde bloemmotieven en muurankers in de vorm van kronkelende palingen. Andere gestileerde jugendstil-ontwerpen zijn het in gele verblendsteen uitgevoerde woonen winkelpand Haarlemmerdijk 43 (1900, F.M.J. Caron) en het in rode verblendsteen uitgevoerde pand Rokin 44 (circa 1905) van de firma H. Drijfhout & Zn. Zwieriger van vorm is de gevel van Haarlemmerstraat 83 (1906, J. Hegener). Ook de bovenbouw van het in natuursteen opgetrokken hoekpand Damrak 37-38 (1903-'04, J.W.F. Hartkamp) heeft zwierig gedetailleerde vensters met hoefijzervormen. Andere hoekpanden met eenvoudiger jugendstilelementen zijn Spui 14 (1904, L.G. Mohrmann) - na verbouwing sinds 1966 in gebruik als boekhandel Atheneum - en het wit gepleisterde woon- en winkelpand Keizersgracht 707-709 {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Woon- en winkelpand Haarlemmerdijk 39==} {>>afbeelding<<} (1904) met decoratieve banden en venstertogen in groen en geel geglazuurde steen. Uit dezelfde tijd zijn de wit geschilderde jugendstil-gevels met gebogen erkers van Raadhuisstraat 42-44 (1908). Uit het begin van de 20ste eeuw dateren aan de Heiligeweg de voor de firma Kettner in witte steen uitgevoerde pianowinkel Heiligeweg 21-25 (1906-'07, A.J. Kropholler en J.F. Staal) en het met groene steentjes gedecoreerde brede winkelpand Heiligeweg 49-51 (1914-'15, A. Jacot; pui modern). Verder is er een art déco-winkelpui met glas-in-loodwerk bij Heiligeweg 37 (circa 1915). Het winkelpand De Rijnstroom (Rokin 92-96; 1913-'14, A.D.N. en J.G. van Gendt) van sigarenhandel P.G.C. Hajenius is vernoemd naar het gebouw van de oorspronkelijke vestiging (sinds 1826) aan de Dam. De natuurstenen gevel bezit kolossale pilasters, art déco-ornamenten en boven de ingang het rijkswapen (hofleverancier). De rijke winkelinrichting in marmer en mahoniehout is grotendeels behouden. Een bekleding met grijs-groen geglazuurde tegels heeft de art déco-gevel van Kalverstraat 1 (1915-'17, H.Th. Wijdeveld). Een hoekwinkel in verstrakte Nieuw Historiserende vormen is de voor opticien J.M. Schmidt gebouwde winkel De Gouden Bril (Rokin 72; 1917-'18, P. van Dijk) met speelse decoraties. Het oude winkelinterieur (firma J.B. Hillen) is grotendeels behouden. Het glas-inloodwerk is van J.W. le Nobel. Interessant is verder de rijk bewerkte houten winkelpui van Kalverstraat 96 (1919, J.A. Roodenburgh), aangebracht voor de firma Boldoot en voorzien van de tekst ‘In't Geurighe Rooske’. Warenhuizen en winkelgalerijen. Vanaf circa 1880 verrezen in Amsterdam grote winkels die in hun architectuur aansloten bij ontwikkelingen van de ‘Grands Magasins’ elders in Europa en in Amerika. Op markante hoekpercelen staan bijvoorbeeld het overwegend met neorenaissance-vormen uitgevoerde voorm. confectiewarenhuis Dam 2b-4 (1886, W. Langhout) en het warenhuis Metz & Co. (Keizersgracht 455; 1891, J. van Looy) [140]. Het laatste werd in internationaal eclectische vormen gebouwd voor de New York Life Insurance Company als winkel annex kantoren en woningen, en na aankoop door de firma Metz & Co (1908) verbouwd tot warenhuis (1918, H.A. van Anrooy). Dit vijflaagse blokvormige hoekpand is voorzien van een hoektoren met koepel. De natuurstenen gevels vertonen internationale eclectische vormen met veel neobarokke versieringen. De letters N en Y en een Amerikaanse adelaar {== afbeelding Amsterdam, Winkelgalerij Raadhuisstraat 23-53==} {>>afbeelding<<} verwijzen naar de eerste bouwheer. De oorspronkelijk als toonzaal en nu als restaurant dienende dakopbouw uit 1933 is een functionalistisch ontwerp van G.Th. Rietveld. Bij de aanleg van de Raadhuisstraat (1895-'96) ontwikkelde de Levensverzekerings Maatschappij De Utrecht de winkelgalerij Raadhuisstraat 23-53 (1896-'97) [141] met achttien geschakelde winkels, een horecagelegenheid en enkele kantoren naar plannen van A.L. van Gendt en zijn zoons J.G. en A.D.N. van Gendt. De met de flauwe S-curve van de straat meebuigende gevelwand vertoont een combinatie van neorenaissance-, rationalistische en jugendstil-vormen en is voorzien van veel beeldhouwwerk (dierenfiguren en monsters). Vóór de etalages langs loopt een overdekte galerij in natuursteen, ijzer en glas. Op Amerikaanse warenhuisontwerpen geïnspireerd is het voor de firma H.F. Jansen & Zn. als meubelzaal annex stoomtimmerfabriek gebouwde magazijn Spui 10 (1891-'92, Ed. Cuypers) [142]. Opvallend zijn de grote en hoge etalages en de zichtbare ijzerconstructies. Later waren in dit pand onder meer de Holland-Afrikalijn (Afrikahuis) en de boekhandel Scheltema Holkema Vermeulen gevestigd (verbouwd 1988). Grote glaspartijen bepalen ook het uiterlijk van de rond de eeuwwisseling op hoekpercelen opgetrokken warenhuizen Nieuw Engeland (Koningsplein 2-4; 1899, A. Jacot en W. Oldewelt) [143], voorzien van een ronde hoektoren met koepel en lantaarn, en Leidsestraat 1-3 (1904-'05, P.A. Weeldenburg), met bovenetalages in ijzer en staal en een afgeschuinde hoekpartij met tegelmozaïek en gebogen erker. J.F. Staal en A.J. Kropholler ontwierpen {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Maison Hirsch & Cie.==} {>>afbeelding<<} in 1907 het voorm. meubelmagazijn en kantoor 't Binnenhuis (Raadhuisstraat 46-50) [144] met een symmetrisch ingedeelde rationalistische voorgevel. 't Binnenhuis was een initiatief van H.P. Berlage en C. Henny met als oogmerk de kwaliteit van de toegepaste kunst en industriële vormgeving (meubels) te verbeteren. Vanaf het begin van de 20ste eeuw werden de warenhuizen opgezet met een skelet van gewapend beton, dat aan het oog werd onttrokken door met baksteen of natuursteen beklede gevels. Maison de Bonneterie (Rokin 138-140) [145] kreeg in 1908-'09 zijn huidige vorm naar een op Franse voorbeelden geïnspireerd Nieuw Historiserend ontwerp van A. Jacot en W. Oldewelt. Het in de jaren zestig gemoderniseerde interieur bevat nog een vide met gebogen galerijen en een lichtkoepel. Aan de Kalverstraatzijde (nr. 183), waar de winkel in 1889 werd gevestigd, is boven de winkelpui een gepleisterde gevel uit circa 1850 behouden. Jacot ontwierp samen met J. Snuyff het modehuis Maison Hirsch & Cie. (Leidseplein 23-31; 1911-'13) [146] in internationale eclectische stijl met kolossale ionische pilasters en een afgeronde hoekpartij met koperen koepel. Als voorbeeld diende het Londense warenhuis Selfridges. In Nieuw Historiserende stijl en met kolossale ionische pilasters ontwierp Jacot nog de winkelmagazijnen Nieuwendijk 200 (1912) en Leidseplein 1-3 (1917). Op de plaats van de in 1903 gesloopte beurs van Zocher verrees het grote warenhuis De Bijenkorf (Damrak 90; 1912-'14) [147] in opdracht van A.I. Goudsmit en de Société Anonyme Grands Magasins ‘De Bijenkorf’. De op de Franse renaissance teruggrijpende gevels in Nieuw Historiserende vormen zijn ontworpen door J.A. van Straaten (aangepast door B.A. Lubbers). Opvallend zijn de hoger opgetrokken risalieten met gebogen frontons en de middentoren met lantaarn en koepeldak. Het warenhuis onderging verbouwingen en uitbreidingen in 1935-'37 (W. Brouwer en W.M. Dudok), 1978-'80 (parkeergarage; F.J. van Gool) en rond 2005 (K. Rijnboutt). De in Muschelkalksteen uitgevoerde gevels van het in ‘Um 1800’-stijl uitgevoerde warenhuis van Peek & Cloppenburg (Dam 20; 1915-'17, A.J. Joling) [148] tonen reliëfs en beeldhouwwerk van K. Smout en herplaatste gevelstenen van enkele voor de bouw afgebroken huizen. Grote gevelbeelden dienen als reclame voor het sinds 1991 mede in het gebouw ondergebrachte wassenbeeldenmuseum van Madame Tussaud. Bijzonder door de vroege openlijke toepassing van gewapend beton als gevelbekleding is het gebouw van de voorm. modezaak Gerzon (Kalverstraat 66; gevestigd 1892) [149], zoals het is ontstaan bij een uitbreiding in 1915-'17 naar een ontwerp in art déco-vormen van A. Moen (latere uitgebreid in aangepaste stijl). Ter afwerking werd het beton vermengd met een groenachtige steenslag. Na 1970 zijn de gevels nogal gewijzigd en versoberd; het {== afbeelding Amsterdam, Warenhuis De Bijenkorf==} {>>afbeelding<<} fraaiste gedeelte bevindt zich aan de zijde van de Nieuwezijds Voorburgwal. De kern van het door verbouwingen en uitbreidingen ontstane huidige complex van Vroom & Dreesmann (Kalverstraat 199-203) [150] wordt gevormd door een winkelgedeelte met afgeronde hoekpartij en art déco-achtige pilastergeleding (1912, F.M.J. Caron) en een functionalistisch bouwdeel (1932-'34, J. Kuyt). Een voorm. filiaal van Vroom & Dreesman is het zakelijk-expressionistische gebouw Damstraat 9-21 (1927-'28, J. Kuyt). Functionalistisch van vormgeving is het gebouw van Galeries Modernes (Reguliersbreestraat 10-22; 1937-'38, D. Brouwer) [151]. Tot de meest recente toevoegingen aan het winkelbestand behoort het samen met ‘Hotel De Kolk’ gebouwde winkelcentrum De Kolk (Nieuwendijk 156-160 e.o; 1991-'96, B. van Berkel). Markant zijn de schuin weglopende gevels met groen glas en bruine terracotta-tegels. Sociëteits- en verenigingsgebouwen. Het gebouw Felix Meritis (Keizersgracht 324) [152] kwam in 1787-'88 tot stand voor het gelijknamige genootschap (‘gelukkig door verdiensten’) ter bevordering van de kunsten en wetenschappen. Nadat Jacob Otten Husly met zijn ontwerp in Lodewijk XVI-stijl de uitgeschreven prijsvraag gewonnen had, verrees het gebouw met een ovaal achterhuis en een met Bentheimer zandsteen beklede voorvleugel. Boven de begane grond heeft de {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} voorgevel vier kolossale corinthische halfzuilen die een kroonlijst met fronton dragen. Het beeldhouwwerk is van Jan Swart, zoals de symbolische reliëfs die de vijf afdelingen van het genootschap tonen: koophandel, natuurkunde, beeldende kunst, toonkunst en letterkunde. Van het oorspronkelijke interieur van de voorvleugel is na een brand in 1932 niets behouden. Het achterhuis bevat een ovale concertzaal en een nog uit de bouwtijd daterend trappenhuis. Het gebouw is tegenwoordig in gebruik als theater, café en congrescentrum. Het gebouw Arti et Amicitiae (Rokin 112) [153] van de in 1839 opgerichte gelijknamige kunstenaarsvereniging (‘voor kunst en vriendschap’) is ontstaan door verbouwing van enkele bestaande panden. In 1841 ontwierp M.G. Tétar van Elven de tentoonstellingszaal, die is voorzien van een lichtkap met gietijzeren constructie. De in 1855-'56 naar ontwerp van J.H. Leliman opgetrokken eclectische voorgevel kreeg door F. Stracké vervaardigde gevelsculpturen in de vorm van medaillons en vier houten beelden (nu kunststof kopieën). Deze stellen de graveerkunst, de beeldhouwkunst, de architectuur en de schilderkunst voor. In 1893-'94 vond een verbouwing van het interieur plaats naar plannen van H.P. Berlage en A.C. Bleijs. {== afbeelding Amsterdam, Felix Meritis==} {>>afbeelding<<} Voor de joodse zangvereniging ‘Oefening baart Kunst’ verrees het eclectische gebouw Plancius (Plantage Kerklaan 61; 1875-'76, N. Vos en J. Galman) [154] met een concertzaal en een vergaderzaal voor de joodse arbeidersvereniging. Op de geveltop van het gepleisterde pand is een kleine Davidster zichtbaar. Sinds 1999 dient het gebouw als café en Verzetsmuseum. In ‘Um 1800’-stijl gebouwd is de sociëteit De Groote Club (Kalverstraat 2; 1912-'14, Th.G. Schill en D.H. Haverkamp) [155]. De Amsterdamse Industriële Club liet het forse sociëteitsgebouw Industria (Dam 23-31; 1913-'16, F. Kuipers) [156] bouwen. Boven de hoofdingang heeft dit in rationalistische vormen uitgevoerde pand een torenvormig bouwdeel met koperen helmdak. Het interieur is nog nagenoeg intact. De begane grond is nu verhuurd als winkelruimte, een deel van de verdiepingen dient als kantoor. Andere verenigings- of sociëteitsgebouwen zijn het neoclassicistische gebouw van de Chr. wijkvereniging ‘Het Koning Willemshuis’ (Egelantiersstraat 141-143; 1863, J. van Maurik), de voorm. sociëteit Onder Ons (Kalverstraat 27-29, 1879, A.L. van Gendt) met een gepleisterde eclectische gevel boven een natuurstenen pui, en het in neorenaissance-stijl uitgevoerde voorm. R.K. verenigingsgebouw Geloof en Wetenschap (Herengracht 415; 1891, W.G. Welsing). Het laatstgenoemde is sinds 1977 het onderkomen van de Boekmanstichting. Het voorm. Leesmuseum (Rokin 102) [157] is tot stand gekomen voor een culturele sociëteit (opgericht 1800), waar men publicaties in binnenen buitenlandse kranten en tijdschriften kon lezen en boeken kon lenen. De sociëteit verhuisde in 1820 naar deze plek. Het huidige gebouw kwam in 1904 tot stand naar een rationalistisch ontwerp van C.B. Posthumus Meyjes. Na de opheffing van de sociëteit in 1933 deed het gebouw geruime tijd als veilinghuis. Hotels. Na het midden van de 19de eeuw kreeg Amsterdam diverse grote moderne hotels, zoals het Amstelhotel (Prof. Tulpplein 1; 1865-'67, C. Outshoorn) [158]. Dit brede vrijstaande gebouw is uitgevoerd in eclectische-vormen, die zijn geïnspireerd op de Franse renaissance-paleizen. De hoek- en middenrisalieten zijn voorzien van kolossale pilasters. De tussenliggende delen werden in 1899 met een etage verhoogd. In de beginjaren trok de hier gevestigde praktijk van dokter J.G. Mezger (grondlegger van de fysiotherapie) veel leden van de Europese adel naar het hotel. Grand Hotel Krasnapolsky (Dam 9) [159] werd gesticht door A.W. Krasnapolsky en zijn zwager A. Volmer, die in 1868 het ‘Nieuw Pools Koffijhuis’ aan de {== afbeelding Amsterdam, Societeit Plancius==} {>>afbeelding<<} {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Amstelhotel (1987)==} {>>afbeelding<<} Warmoesstraat hadden gekocht. In 1879-80 kwam een wintertuin tot stand met een kap van glas en staal (G.B. Salm), versierd met wandschilderingen en in de tuin tropische planten en palmen in potten (gerestaureerd 1994). In 1883-'84 breidde het hotel verder uit (Warmoesstraat 173; J.F. Henkenhaff en F. Ebert). In 1952 kocht men het aangrenzende hotel-restaurant Polman, dat bij de verruiming van de Dam in 1914 aan het plein was komen te liggen en vervolgens {== afbeelding Amsterdam, Victoriahotel==} {>>afbeelding<<} was vernieuwd (1915-'16, A.D.N. van Gendt). De hoofdingang van Krasnapolsky werd toen naar dit bouwdeel verlegd (dakterras 1983). Het Doelenhotel (Nieuwe Doelenstraat 24; 1882-'83, J.F. van Hamersveld; verbouwd 1900, J.G. en A.D.N. van Gendt) [160] is een gebouw in rijke neorenaissance-stijl, met aan de Amstelzijde een hoog opgaand torenvormig middendeel. In het gebouw bevinden zich de resten van de hier in 1633 gebouwde Kloveniersdoelen, waarvan de doelenzaal was aangebouwd tegen de in 1522 door de kloveniers betrokken vestingtoren ‘Swych Utrecht’ (1480). Het voorm. Hotel du Passage (Prins Hendrikkade 20-21; 1882-'84, Y. Bijvoets) [161] was oorspronkelijk een hotel met winkelpassage. Het hotel ging al in 1886 failliet, waarna het in 1898 werd ingericht als kantoor ‘Mercurius’. De rijk uitgevoerde voorgevel in neorenaissance- en neobarokke stijl heeft een met natuursteen beklede onderbouw en een door pilasters gelede bakstenen bovenbouw. De middenpartij wordt bekroond door een zinken gevelbeeld van Mercurius (god van de handel) en een allegorische verbeelding van Amstel en IJ (F.L.H. de Fernelmont). Binnen bevinden zich nog delen van het rijke eclectische interieur. Het Victoriahotel (Damrak 1-6; 1888-'89) [162] werd ontworpen in internationale neobarokke stijl door J.F. Henkenhaff - die het hotel zelf zou exploiteren - en F. Ebert. De geheel met natuursteen beklede gevels zijn rijk gedetailleerd en er is een hoektoren met koepel. Uitbreidingen van het hotel aan de zijde van Prins Hendrikkade volgden in 1905 en 1915 (beide G. van Arkel), en in 1985. Het hotel is om twee oudere huizen heengebouwd, omdat Henkenhaff die in 1889 niet kon verwerven. In rijke neorenaissance-stijl uitgevoerd is het Hotel de l'Europe (Nieuwe Doelenstraat 2-4; 1895-'96, W. Hamer) [163], dat later is uitgebreid (1911, J.G. en A.D.N. van Gendt) en geheel gerenoveerd (1987). Het American Hotel (Leidseplein 28) [164] werd in 1898-1902 naar ontwerp van W. Kromhout en W.G. Jansen gebouwd in opdracht van A. Volmer ter plaatse van een hotel uit 1879-'82. Naast een hotel bevat het gebouw ook café-restaurant ‘Americain’ en op de verdieping een feestzaal. Het in gele baksteen opgetrokken gebouw vertoont rationalistische elementen, jugendstil-details en verwijzingen naar Moorse en Venetiaanse architectuur. De tegeltableaus met voorstellingen van flora en fauna zijn vervaardigd door aardewerkfabriek ‘De Distel’ naar ontwerp van L. Nienhuis. Kromhout ontwierp ook een deel van de inrichting, zoals de stoelen en de lampen. De gebrandschilderde ramen in de grote cafézaal zijn uit de bouwtijd. In 1927-'28 voegde G.J. Rutgers de vleugel aan de Leidsekade toe (beeldhouwwerk Th. Vos) en kreeg het café een inrichting in {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Restaurant Die Port van Cleve==} {>>afbeelding<<} art déco-stijl (lichtornamenten, J. Eisenloeffel) en zijn er wandschilderingen aangebracht. Er volgden nog een uitbreiding (1954) en een renovatie (1985-'88). In opdracht van F. Schiller verrees het Hotel Schiller (Rembrandtplein 26-36; 1914-'15, M.J.E. Lippits en N.H.W. Scholte) [165] in Nieuw Historiserende stijl met neorenaissance- en rationalistische elementen. Op de begane grond bevindt zich het ‘Café Schiller’, trefpunt van artistiek Amsterdam. In 1950 heeft men het hotel gemoderniseerd, maar bij een restauratie (1977) is het toen verwijderde jugendstil-interieur van de Schillerbar hersteld. Het forse complex van het Carlton Hotel (Vijzelstraat 2-18; 1925-'29, G.J. Rutgers) [166], tegenwoordig ‘Jolly Hotel’, vertoont een combinatie van expressionistische en rationalistische vormen. Karakteristiek is de galerij met betonnen pijlers bij de begane grond; de bakstenen gevels erboven zijn versierd met natuurstenen beeldhouwwerk (Th.A. Vos). Hotel IBIS (Stationsplein 49; 1988-'92, J. Benthem en M. Crouwel) heeft een golvende gevel bestaande uit prefab-elementen met glazen bouwstenen. Uit dezelfde tijd en ontworpen door dezelfde architecten is de naastgelegen ronde kantoortoren. Overige horeca. De voorm. herberg Plaats Royaal (Amstel 256), oorspronkelijk een dubbelpand uit 1694, heeft rond 1870 het huidige aanzicht gekregen met kroonlijst en balustrade. Het logement Het Wapen van Amsterdam (Kloveniersburgwal 64) [167] is een rechthoekig gebouw uit circa 1770 met omlopende trigliefenlijst en een moderne glazen dakopbouw. Aan het Rusland bevindt zich de oude ingangspartij met gebroken fronton en wapenschild. In 1907 is het gebouw uitgebreid. Een voorgevel in rijke neogotische stijl heeft restaurant Die Port van Cleve (NZ Voorburgwal 178; 1885-'88, I. Gosschalk) [168]. A.L. van Gendt leverde de neorenaissance-ontwerpen voor het caférestaurant Willemsen (Heiligeweg 26-28; 1881), het koffiehuis Muntplein 1 (1892) en het in Franse renaissancevormen uitgevoerde restaurant Riche (Rokin 84; 1883). Het wit gepleisterde gebouw van Grand Café de Kroon (Rembrandtplein 17-23; 1898, G. van Arkel) heeft links een torenvormige partij en rechts daarvan een grote zaal met gietijzeren pui voorzien van grote ramen. De glazen serre op de verdieping is rond 1990 aangebracht. Het koffiehuis van de Volksbond (Kadijksplein 4; circa 1895) is een eenlaagspand met houten vakwerk, opgevuld met twee kleuren baksteen. Het wit geschilderde houten gebouw van het Noord-Zuidhollands koffiehuis (Stationsplein 10; 1911, J.H.W. Leliman; uitgebreid 1930) [169] diende oorspronkelijk als wachtgebouw voor de Tweede Noord-Hollandsche Tramweg Maatschappij. Het 16de-eeuwse ‘Paalhuis’, dat tot 1681 in het water van het Damrak heeft gestaan, diende als inspiratie voor het ontwerp van dit gebouw met topgevels, zuilengalerij en een terras aan het water. In verband met de aanleg van de metro is het gebouw in 1972 gedemonteerd en vervolgens in 1982 op nagenoeg dezelfde plaats herbouwd. Bioscopen. In 1907 opende F.A. Nöggerath in de Reguliersbreestraat het eerste voor filmvertoningen gebouwde theater (vanaf 1922 onder de naam ‘Nöggerath’). Na verbouwingen in 1949 en 1970 is deze bioscoop in 1983 als derde zaal toegevoegd aan het naastgelegen Tuschinski Theater. Filmpionier J. Desmet opende in 1910 de ‘Cinema Parisien’ aan de Nieuwendijk (gesloopt 1988) en in 1912 de ‘Cinema Palace’ in de Kalverstraat (later discotheek ‘Roxy’, uitgebrand 1999). Van de eerste bioscoophausse - met negentien nieuwe filmzalen in 1912 - resteert onder meer het na 1931 als winkel ingerichte gebouw van de voorm. bioscoop Union (Heiligeweg 34-36; 1911, L. Simons). De bioscoop Tavenu (Haarlemmerdijk 161; 1912, P.J.H. van Doorn en C.H. Hagedoorn; verbouwd 1952-'53 en 1971) heet nu ‘The Movies’. Filmhuis De Uitkijk (Prinsengracht 452) is in 1929 ontstaan uit een in 1913 in een 19de-eeuws pakhuis gevestigde bioscoop (verder verbouwd 1933 en 1960). Het Rozentheater (Rozengracht 117) [170] werd in 1912-'13 gebouwd naar een Nieuw Historiserend ontwerp van Z.D.J.W. Gulden en M. Geldmaker met een voor die tijd zeer grote zaal (900 zitplaatsen). De gebogen voorgevel met glas-in-loodvenster en ingangspartij met drie boogvormige toegangen wordt geflankeerd door torenvormige volumes. Na een verbouwing in 1926, waarbij het theater werd omgedoopt tot ‘Asta’, werden hier veel films gedraaid. Na een restauratie in 1948 kreeg het de naam ‘Capitol’. Sinds 1971 dient het gebouw hoofdzakelijk als theater (verbouwd {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Tuschinski Theater==} {>>afbeelding<<} 2003, bureau Mecanoo). Het opmerkelijke Tuschinski Theater (Reguliersbreestraat 26-28) [171] werd in 1918 door H.L. de Jong ontworpen in uitbundige art déco-stijl. Na een ruzie met opdrachtgever Abraham Tuschinski werd het door aannemer Klaphaak afgebouwd en in 1921 geopend. Tuschinski beoogde een filmpaleis dat qua omvang en allure niet onderdeed voor een theater. De door twee koepeltorens geflankeerde voorgevel toont rijke bouwornamenten naar ontwerpen van Ch. Bartels en B. Jordens. Een bronzen hekwerk bekroont de gevel. Aan weerszijden van de hoofdingang bevinden zich twee kleinere ingangen met daarboven vier monumentale bronzen lampen. De groots opgezette ontvangsthal is gedecoreerd met kleurige wand- en plafondschilderingen, houtsnijwerk en siersmeedwerk naar ontwerp van J. Gidding. Het hoofdmotief is een in art déco-stijl gestileerde pauw. De Poolse adelaar op het vernieuwde tapijt in de hal is een verwijzing naar Tuschinski's land van herkomst. Ook P. den Besten, W. Kromhout en D.J. van der Laan werkten aan de interieurdecoraties. De grote filmzaal heeft de vorm van een 19de-eeuwse schouwburg met toneellijst en zijbalkons; deze boden tot 1969 plaats aan een orkest. Het drieklaviers theaterorgel is een uit een Brusselse bioscoop afkomstig Wurlitzerorgel (1921, uitgebreid 1943). Naast de grote filmzaal waren er verschillende nevenruimten, elk in een eigen stijl (Moorse kamer, Japanse kamer). Bij de restauratie in 2000-'02 (K. Doornenbal) heeft men onder meer de wandschildering in de grote filmzaal teruggevonden (1931, P. den Besten) en de plafondschildering (1921) gereconstrueerd. De voorm. bioscoop Cineac (Reguliersbreestraat 31-33; 1933-'34, J. Duiker) [172] werd in 1933-'34 gebouwd voor de N.V. Cineac (van het Algemeen Handelsblad) als een actualiteitenbioscoop met doorlopende filmvoorstellingen. Het functionalistische gebouw is opgetrokken met een staalskelet en heeft een diagonaal geplaatste paraboolvormige zaal. De eerste verdieping is afgerond en voorzien van een grotendeels glazen wand. Na de sluiting van deze bioscoop in 1995 heef men bij een restauratie van het gebouw in 2003 de in 1980 verdwenen grote lichtreclames weer teruggeplaatst. De voorm. bioscoop Cineac II (Damrak 63-64), geopend in 1911 als ‘De Witte Bioscoop’ aan de Nieuwendijk, kreeg na vergroting in 1912 een ingang aan het Damrak. In 1929 werd de naam veranderd in ‘Capitol’ en in 1937-'38 volgde een vergroting en verbouwing naar plannen van H. van Vreeswijk tot actualiteitenbioscoop (gesloten 1983). Het wit gepleisterde gebouw heeft een opvallende voorgevel met holle en bolle vormen, een grote betonnen luifel en een neonreclamepijl (sinds 1993 met de tekst ‘casino’). Het Citytheater (Kleine Gartmanplantsoen 13-25; 1934-'35) [173] werd ontworpen door J. Wils, met O. Rosendahl als interieurontwerper voor de grote zaal. De gevel bestaat uit in hoogte verspringende geometrische vormen met een hogere, uitgebouwde glazen traptoren. Deze bioscoop heeft al in 1973 inbouwzalen gekregen (gerenoveerd 1994). In 1945 werd bioscoop Kriterion (Roetersstraat 170-172) ingericht als studentenbioscoop in een expressionistische vleugel (1924-'25, G.H. Kleinhout en A.J. van der Steur) van het verenigingsgebouw van de Joodse Handwerkersvriendenkring. De benedenzaal is voor het laatst verbouwd in 1992. De voorm. Bank van Lening, of ‘Lommerd’ (OZ Voorburgwal 300) [174] werd in 1614 ingericht in een aan de Enge Lombardsteeg grenzend turfpakhuis uit 1550, dat was gebouwd in opdracht van de Oudezijds Huiszittenmeesters. Mogelijk naar plannen van Hendrick de Keyser werd dit pakhuis met compleet houtskelet uit 1550 verbouwd tot stedelijke Bank van Lening (memoriesteen). In 1616 trok men de aangrenzende vroeg-16de-eeuwse noordvleugel van het voorm. Maria Magdalenaklooster erbij als opslagruimte, waarbij de gevels werden aangepast aan de stijl van het turfpakhuis. In de Enge Lombardsteeg bevindt zich een toegangspoortje met gebogen fronton en een vroeg-17de-eeuwse reliëfvoorstelling van de lommerd in bedrijf (Willem de Keyser). Daarboven zit een oeil-de-boeufvenster (circa 1670) omlijst door twee hoornen van overvloed. In 1664-'69 verrees aan de Oudezijds Voorburgwal naar plannen van Daniël Stalpaert een forse uitbreiding met kruiskozijnen. Het middenrisaliet van dit bouwdeel heeft een vroeg-17de-eeuws poortje met een bovenlichtomlijsting uit 1669. Het in 1892 naar ontwerp van W. Hamer als uitbreiding gebouwde pand Oudezijds Voorburgwal 302 met klokgevel maakt geen deel meer uit van het in 1964 gerestaureerde Bank van Leningcomplex. Elders in de stad werden hulpbanken van lening ingericht, zoals het in neorenaissance-stijl uitgevoerde gebouw Marnixstraat 315 (1887, W. Hamer) en het van rationalistische details voorziene gebouw Lindengracht 204 (1901-'02). De voorm. Nederlandsche Bank (Oude Turfmarkt 127-137) [175] is een bankgebouw in internationale neoclassicistische stijl, gebouwd in 1865-'69 naar ontwerp van W.A. Froger (advies D.D. Büchler) voor deze in 1814 gestichte instelling. De met Bremer- (onder) en Bentheimer- (boven) zandsteen beklede gevel is voorzien van zijrisalieten en een middenrisaliet met fronton (beeldhouwwerk J.Ph. Koelman). In 1917 werd het gebouw uitgebreid en sinds 1976 is er het Allard Pierson-museum gevestigd met een archeologische collectie. Overige banken. De natuurstenen gevels van twee rond 1615 gebouwde huizen zijn bewaard bleven in het gebouw van de voorm. Kas-Vereeniging (Herengracht 196-200; 1874-'75, {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} J.L. Springer; uitgebreid circa 1902, A.L. van Gendt). Iets jonger is het sober-neoclassicistische gebouw van de voorm. Rente-Cassa (Singel 194-198; 1878-'79, A.N. Godefroy). Het in neorenaissance-stijl uitgevoerde voorm. bankgebouw Lippmann, Rosenthal & Co. (Nieuwe Spiegelstraat 6-16; 1881-'82, I. Gosschalk) kreeg een uitbreiding met een zandstenen gevel in rationalistische vormen (1903, Ed. Cuypers). Eveneens ontworpen in neorenaissance-stijl zijn de voorm. bankgebouwen van A. Boissevain & Co. (Herengracht 237; 1881-'82, C. Muysken) en Labouchère, Oyens & Co. (Nieuwe Doelenstraat 12-14; 1889-'90, F.W.M. Poggenbeek). Voor de laatstgenoemde bankiersfirma verrees ook het grootschalige kantoorgebouw Singel 213/Spuistraat 172 (1908, F.W.M. Poggenbeek) [176], voorzien van een grote hal met glazen overkapping. In 1914 vestigde de Kas-Vereeniging zich in het complex. De bouwdelen aan Spuistraat en Singel hebben met zandsteen beklede gevels boven een pui van donkere natuursteen in rusticawerk. Aan de Paleisstraat volgde later nog een uitbreiding (Paleisstraat 14; 1932, C.B. Posthumus Meyjes jr. en J. van der Linden). Uit het begin van de 20ste eeuw dateert ook het gebouw van de voorm. Associatie-Cassa (Herengracht 179-189; 1902, C.B. Posthumus Meyjes) [177], voorzien van met zandsteen beklede gevels boven een natuurstenen rustica-plint. In 1952 is de Kas-Vereeniging met de Associatie-Cassa gefuseerd tot de Kas-Associatie. Andere opvallende vroeg-20ste-eeuwse bankkantoren zijn het voorm. hulpkantoor van de Amsterdamsche Bank Damrak 95 (1901, H.P. Berlage), het met jugendstil-elementen uitgevoerde gebouw van de voorm. Buitenlandse Bankvereniging (Damrak 80-81; 1903, G. van Arkel), de voorm. Incassobank (Herengracht 531-537; 1902-'03, J.P.H. de Man) en de voorm. Fries-Groningse Hypotheekbank (Herengracht 442; 1906, J.A. van Straaten). Bij het laatstgenoemde is de gebogen gevelpartij bekleed met geglazuurde tegels en zandsteen. Het robuuste gebouw van de voorm. Amsterdamsche Handelsbank (Herengracht 545-549; 1913, J.F. Staal) heeft een in graniet uitgevoerde pui en gevelornamenten. Het forse gebouw van voorm. Ned.-Indische Handelsbank (Singel 250) [178] kwam in 1910-'12 tot stand in Nieuw Historiserende stijl (J.P.F. van Rossem en W.J. Vuyk) en werd in 1927 aan het Singel uitgebreid met een vleugel in nauwkeurig aangepaste stijl (A.D.N. van Gendt). In 1963 ging het gebouw als gemeentegirokantoor dienen en sinds 1990 is het in gebruik als hoofdpostkantoor. Het gebouw van de voorm. Bank Pierson & Co. (Herengracht 206-214; 1917-'18, J.G. en A.D.N. van Gendt) [179] heeft een ionische pilastergevel met een op de 18de eeuw geïnspireerde attiek met balustrade voorzien van gebeeldhouwde opzetstukken (J. Schröder). In zakelijk-expressionistische stijl uitgevoerd is het voorm. hulpkantoor van de Amsterdamsche Bank Sarphatistraat 47-55 (circa 1920, J. van der Linden), tegenwoordig ABN-Amrobank. Het voorm. hoofdkantoor van de Amsterdamsche Bank (Herengracht 595) [180] kwam in 1926-'32 tot stand ter vervanging van het naastgelegen kantoor Herengracht 597-601 (afgebroken 1969) en omvat een groot deel van het blok Rembrandtplein, Amstelstraat, Utrechtsestraat en Herengracht. Dit zakelijk-expressionistische gebouw is ontworpen door B.J. Ouëndag en zijn zoon W.B. Ouëndag (indeling en constructie), in samenwerking met H.P. Berlage (gevels). De bouwornamenten zijn van L. Zijl, zoals de zes reliëfs met dierenfiguren boven de hoofdingang aan de {== afbeelding Amsterdam, Hoofdkantoor Nederlandsche Handelmaatschappij==} {>>afbeelding<<} Herengracht. Langs de Utrechtsestraat kreeg het gebouw een galerij. In 1966-'69 is een grote verbouwing en uitbreiding uitgevoerd (H.T. Zwiers, W.B. Ouëndag en E.M. Fontein). Een laat voorbeeld van Nieuw Historiserende stijl is het kantoor met middenrisaliet en dubbele hardstenen stoep van de voorm. Javasche bank of Indonesisch-Overzeese bank (Keizersgracht 666-668; 1937, C.B. Posthumus Meyjes en J. van der Linden). De voorm. hulpkantoren van de Incassobank Dam 2 (1934, J. Gratama) en de Twentsche Bank Singel 152-158 (1939-'40, C.B. Posthumus Meyjes jr.) kwamen tot stand in traditionalistische vormen. Het modernistische hoofdkantoor van de Nederlandse Bank (Frederiksplein ong.; 1960-'68, M.F. Duintjer) [181] is voorzien van een bronzen gevelsculptuur (O. Zadkine). Later heeft men op de binnenplaats de ronde kantoortoren opgetrokken (1990, J. Abma). Het voorm. kantoor van de Algemene Bank Nederland (Vijzelstraat 66-80; 1966-'73, M.F. Duintjer en J. Trapman) heeft een galerij bij de begane grond en een overbouwde toegang tot de Kerkstraat. De Nederlandsche Handelmaatschappij (N.H.M.) werd in 1824 opgericht op initiatief van koning Willem I ter stimulering van de handel met Nederlands-Indië. In 1831 verhuisde de maatschappij naar Amsterdam (Herengracht 40) en in 1858 betrok men het kantoorgebouw Herengracht 466. Bij een verbouwing in 1890 (A.L. van {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Gendt) werd de in 1766 opgetrokken zandstenen gevel van dit pand - met delen van een Vingboons-huisgevel (1669-'71) - hergebruikt en voegde men twee nieuwe traveeën toe (verbouwd 1904). Het nieuwe hoofdkantoor Vijzelstraat 32 (1919-'26) [182] werd ontworpen door K.P.C. de Bazel in samenwerking met A.D.N. van Gendt (constructie). K. Bakker berekende de betonconstructie en voor de technische installaties adviseerde J.J.J. de Bruijn. Dit omvangrijke kantoorgebouw telt tien bouwlagen, waarvan de bovenste twee telkens iets terugspringen. Het betonskelet is bekleed met gevels van baksteen en graniet in blokpatroon boven een basement van donkere natuursteen. De lange voorgevel wordt verticaal geleed door vijf risalieten. Rondom zijn tussen lisenen over de volle hoogte rechthoekige vensterparen geplaatst met daaronder meander-reliëfs. Door J. Mendes da Costa vervaardigde beelden (Azië en Europa) flankeren de bronzen deuren van de hoofdingang. Van L. Zijl zijn de beeldengroepen op de gevelhoeken (Scheepvaart, Handel en Nijverheid). Van H.A. van den Eijnde is de beeldengroep op de vierde verdieping, die drie gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië verbeeldt (J.P. Coen, H.W. Daendels en J.B. van Heutsz.). De werkvertrekken zijn gegroepeerd rond twee rechthoekige lichthoven met glazen dak. Ondanks een een inwendige renovatie en verbouwing (1972-'79, J.F. Berghoef) zijn veel interieurelementen behouden, waaronder enkele uit Herengracht 466 ingebrachte 18de-eeuwse interieuronderdelen in de vergaderzaal. Momenteel wordt het gebouw verbouwd tot gemeentearchief en bureau voor Monumenten en Archeologie. In 1964 ging de N.H.M. met de Twentsche Bank een fusie aan onder de naam Algemene Bank Nederland (A.B.N.) en in 1990 fuseerde deze tot ABN/AMRO. Het voorm. gebouw van Alg. Ned. Diamantbewerkersbond (H. Polaklaan 3-9) [183], beter bekend als ‘de Burcht’, verrees in 1898-1900 naar ontwerp van H.P. Berlage in opdracht van deze in 1894 door H. Polak opgerichte vakbond. Het ontwerp van dit sobere rationalistische gebouw, waarvan {== afbeelding Amsterdam, Bondsgebouw Alg. Ned. Diamantbewerkersbond==} {>>afbeelding<<} de voorgevel wordt bekroond door natuurstenen kantelen, is geïnspireerd op de middeleeuwse Italiaanse raadhuizen. In het interieur bevindt zich een monumentaal trappenhuis, uitgevoerd met geglazuurde baksteen en natuurstenen elementen onder een glazen overkapping. De reliëfvoorstelling in het trappenhuis is van L. Zijl (1908), de smeedijzeren lamp van J. Eisenloeffel (1919). De door R.N. Roland Holst in 1904-'07 in de bondskamer vervaardigde allegorische wandschilderingen zijn in 1934-37 vervangen door nieuwe schilderingen op eternietplaten. De bestuurskamer op de tweede verdieping heeft in 1912 een nieuwe inrichting gekregen naar ontwerp van Berlage. Deze kamer heeft drie op eternietplaten aangebrachte schilderingen van Roland Holst, die de uren van arbeid, rust en slaap uitbeelden. Sinds 1986 herbergt het gebouw het Nationaal Vakbondsmuseum. De Beurs (Beursplein 1-3) [184] kwam in 1898-1903 na een prijsvraag tot stand naar een rationalistisch ontwerp van H.P. Berlage ter plaatse van een daartoe in 1883 gedempt gedeelte van het Damrak en ter vervanging van beursgebouwen uit 1608-'11 en 1840-'45. Een hiertoe in 1883 uitgeschreven prijsvraag werd door L.M. Cordonnier gewonnen, maar vanwege een beschuldinging van plagiaat kwam het niet tot uitvoering. Ook pogingen tot renovatie van de oude beurs mislukten, waarna Berlage vanaf 1896 aan een nieuwbouwplan ging werken. Het imposante, langgerekte gebouw wordt geaccentueerd door in hoogte verspringende torenvormige volumes (trappenhuizen). De strakke bakstenen gevels hebben grote vensterreeksen. Zowel uitals inwendig ligt de nadruk op het eerlijk tonen van het bouwmateriaal en de constructie. Aan de Beurspleinzijde staat op de hoek een klokkentoren met uurwerk. Een brede bordestrap aan deze zijde leidt naar de hoofdingang in een inpandig portiek met arcade. De grote vestibule hierachter geeft toegang tot de grootste beurszaal, de voormalige Goederenbeurs. Deze wordt gedekt door een glazen zadeldak met ijzeren spanten. Wegens verzakkingen heeft men in 1909 {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} naar plannen van Berlage de kap voorzien van trekstangen, en de grote bogen in de zijwanden met kleinere bogen ingevuld. Halverwege de lange gevel aan het Damrak geeft een ingangspartij met arcade toegang tot de oorspronkelijke Schippersbeurs, later telefoonzaal. Deze zaal vormt samen met verschillende kleinere ruimten de scheiding tussen de Goederenbeurs enerzijds en de Effectenbeurs en Graanbeurs anderzijds. De gevel aan de Oudebrugsteeg heeft met aan weerszijden een lage toren met tentdak en wordt onderbroken door een lager bouwdeel. Hierachter is de teruggeplaatste gevel te zien van de voorm. Graanbeurs (met glazen sheddak). Nadat de effectenhandel in 1914 een eigen gebouw had betrokken, werd de zaal van de voorm. Effectenbeurs gesplitst in twee kleinere ruimten voor de (nieuwe) Schippersbeurs en de Landbouwbeurs. Bij het decoratieprogramma werd Berlage geadviseerd door de dichter A. Verwey en bij de uitvoering waren verschillende kunstenaars betrokken. L. Zijl vervaardigde het reliëf boven de hoofdingang, de beelden op drie gevelhoeken (Gijsbrecht van Amstel, Jan Pietersz {== afbeelding Amsterdam, Beurs==} {>>afbeelding<<} Coen en Hugo de Groot) en de gedenksteen met reliëfportret van Berlage (1926). Het houtsnijwerk in de Beurs is van J. Mendes de Costa. Van de hand van R.N. Roland Holst zijn enkele wandschilderingen. De tegeltableaus in de vestibule (Heden, Verleden en Toekomst) en de wandversieringen in sgraffito en keramiek elders in het gebouw zijn van J.Th. Toorop. A.J. Derkinderen vervaardigde de gebrandschilderde ramen in de vergaderzaal van de Kamer van Koophandel, tevens ontvangstzaal van de stad Amsterdam (boven de grote vestibule). Na het volledige vertrek van de beurshandel in 1982 is het gebouw gerestaureerd en heeft het een culturele bestemming gekregen. In de Goederenbeurs is een glazen zaal ingebouwd (AGA-zaal; 1985-'90, P. Zaanen) en in de vestibule heeft men een restaurant ingericht (1990). In 2003 volgde een restauratie onder leiding van W. Kramer. De Effectenbeurs of ‘Beursplein 5’ (Beursplein 5-9) [185] kwam in 1911-'14 tot stand naar ontwerp van J.Th.J. Cuypers in ‘Um 1800’-stijl. {== afbeelding Amsterdam, Beurs, plattegrond==} {>>afbeelding<<} {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Het middenrisaliet wordt bekroond door een fronton met beeldhouwwerk van C.A. Smout (1924) dat handel en voorspoed symboliseert. De terracottareliëfs aan de Warmoesstraatzijde zijn van W.C. Brouwer. De hoge koepeltoren boven de centrale hal is bekleed met koper. Een gewelfde glazen overkapping op bogen van gewapend beton overdekt de grote beurszaal. Het gebouw is vergroot in 1927 (A.D.N. van Gendt) en intern verbouwd in 1998. De voorm. Diamantbeurs (Weesperplein 4) [186], gebouwd in 1909-'11 naar ontwerp van G. van Arkel, is uitgevoerd in oranje-rode baksteen en heeft aan de zijde van het Weesperplein een torentje met groen-koperen koepel. De ingang wordt geflankeerd door tegeltableaus gemaakt door ‘De Distel’. Boven de beurszaal waren vergaderzalen en kantoren ingericht. In 1919 heeft men het gebouw met een etage verhoogd (H.J. Breman). De huidige dakopbouw dateert van een ingrijpende renovatie en verbouwing in 1989-'90 (ZZDP-architecten). Het Scheepvaarthuis (Prins Hendrikkade 108-114) [187] werd in 1913-'16 gebouwd als gemeenschappelijk kantoor voor zes Amsterdamse rederijen. De plannen voor de indeling en de betonconstructie van het gebouw waren van J.G. en A.D.N. van Gendt. In samenwerking met M. de Klerk en P.L. Kramer leverde J.M. van der Mey het esthetisch ontwerp, dat met zijn expressionistische vormen een vroeg voorbeeld is van de Amsterdamse School. Op een driehoekig perceel verrees een vierlaags gebouw, met in de scherpe hoek de hoofdingang. Het betonskelet met afwisselend zware en lichte kolommen is bekleed met plastisch vorm gegeven bakstenen gevels. Het Scheepvaarthuis is rijk voorzien van bouwornamenten in smeedijzer, graniet en terracotta, verzorgd door H.A. van den Eijnde, H. Krop en W.C. Brouwer. Verder waren glazenier W. Bogtman en binnenhuisarchitect Th.W. Nieuwenhuis bij het project betrokken. Een uitbreiding kwam tot stand in 1926-'28 (J.G. en A.D.N. van Gendt en J.M. van der Mey). Vanaf 1983 heeft het gebouw gediend als kantoor van het gemeentevervoerbedrijf, nu zijn er plannen voor de vestiging van een hotel. {== afbeelding Amsterdam, Scheepvaarthuis==} {>>afbeelding<<} Overige scheepvaartkantoren. Naar een neorenaissance-ontwerp van A.L. van Gendt verrees het voorm. kantoor van de Kon. West-Indische Maildienst (De Ruyterkade 125; 1892-'93, uitgebreid 1901 en 1911-'12) [188]. In vakwerk uitgevoerd is het houten schaftlokaal (De Ruyterkade 126; 1897). J.G. en A.D.N. van Gendt leverden het ontwerp in jugendstil en rationalistische vormen voor het voorm. rederijkantoor van de Kon. Ned. Stoomvaart Maatschappij (Prins Hendrikkade 159; 1902-'03) [189] en het Nieuw Historiserende ontwerp voor het voorm. kantoor van de Nederlandsche Lloyd (Herengracht 260-266; 1917-'19) [190], met hoekrisalieten voorzien van geblokte lisenen. Het voorm. kantoor van de Scheepvaartmaatschappij Kon. Hollandsche Lloyd (Prins Hendrikkade 33; 1917-'21, E. Breman) [191] heeft een licht vooruitstekende afgeronde gevelhoek met koepeltoren en zandstenen gevels met kolossale ionische zuilen. Het beeldhouwwerk (J.C. Schultz) verbeeldt de zeevaart. Een traditionalistische vormgeving bezit het voorm. kantoor van de Holland Amerika Lijn (Damrak 84; 1929, A.A. Kok) en een functionalistisch ontwerp is het wit gepleisterde voorm. kantoor van de Westfrieslandlijn (De Ruyterkade 50a, steiger 10; 1932-'33, J. de Meijer). Verzekeringskantoren. Markant gelegen is het in rijke neorenaissance-stijl uitgevoerde hoekpand met winkel en kantoren van de voorm. Verzekeringsbank Kosmos (Koningsplein 1; 1890-'91, Th.G. Schill en D.H. Haverkamp) [192]. De winkel werd verbouwd rond 1925 (H. Elte). Neogotische details vertoont het voorm. kantoorpand van de Eerste Nederlandsche Verzekeringsmaatschappij (Utrechtsestraat 2; 1891-'92, J.J. Kok en D.P. van Ameyden van Duym) [193]. H.P. Berlage ontwierp het voorm. kantoor met winkels, foto-atelier en conciërgewoning van de verzekeringsmaatschappij De Nederlanden van 1845 (Muntplein {== afbeelding Amsterdam, Eerste Hollandsche Levensverzekering Bank==} {>>afbeelding<<} {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} 2; 1894-'95, uitgebreid 1911) [194]. Het Witte Huis (Raadhuisstraat 2-6; 1900, J. Verheul) [195], gebouwd als kantoor van de Rotterdamse Verzekering Sociëteit, is een jugendstil-pand waarvan de bovenbouw is bekleed met wit geglazuurde baksteen met gele en groene details. G. van Arkel ontwierp het voorm. gebouw van de Marine Insurance Company Ltd. (Rokin 69, 1901) [196] en het kantoorgebouw Raadhuisstraat 52-54 (1902) beide in een combinatie van jugendstil en rationalistische vormen. Van de hand van H.H. Baanders is het voorm. kantoor met winkel van de Eerste Hollandsche Levensverzekering Bank (Vijzelgracht 27; 1902-'03). Van Arkel en Baanders werkten samen aan het ontwerp van het voorm. hoofdkantoor van de Eerste Hollandsche Levensverzekering Bank (Keizersgracht 174-176; 1904-'06) [197]. Dit gebouw met betonskelet en natuurstenen gevelbekleding heeft een opvallende hoekpartij met torenvormige bekroning en tegelmozaïek. Het is uitgebreid in 1968-'69 (C. Wegener Sleeswijk). Rationalistische en jugendstil-vormen vertonen ook het voorm. kantoor van levensverzekeringsmaatschappij Vesta (Singel 429-435; 1904, D. van Oort) en het voorm. kantoorgebouw met winkel van de Onderlinge Levensverzekerings Maatschappij 's Gravenhage {== afbeelding Amsterdam, Dagbladkantoor De Telegraaf==} {>>afbeelding<<} (Prinsengracht 808; 1906-'07, J.G. en A.D.N. van Gendt). Het hoge kantoorgebouw met winkel van de voorm. levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht (Damrak 28-30; 1904-'06, A.J. Kropholler en J.F. Staal) [198] heeft kolossale pilasters, een deels met koper bedekt schilddak met twee forse dakkapellen en een kleine hoektoren. De in zwart graniet uitgevoerde onderpui draagt de beelden Liefde, Spaarzaamheid, Wijsheid, Wisselvalligheid en Waakzaamheid (J. Mendes da Costa). Dit kantoorgebouw en het bijbehorende, maar soberder uitgevoerde, winkelmagazijn (Damrak 26-27, 1902-'05) hebben een draagconstructie met gietijzeren kolommen en stalen balken. Ontworpen in rationalistische stijl zijn het voorm. kantoor van de Nationale Levensverzekeringbank (Koningsplein 11; 1911, J.G. en A.D.N. van Gendt) en het voorm. kantoor met winkels van de levensverzekeringsmaatschappij De Nederlanden (Leidsestraat 82-84; 1914-'15, B.J. Ouëndag). In Nieuw Historiserende stijl kwam het voorm. kantoor van levensverzekeringsmaatschappij De Amsterdamsche (Keizersgracht 555; 1917-'19, C.B. Posthumus Meyjes) [199] tot stand met een natuurstenen pui in rusticawerk, zandstenen pilasters en lisenen, en met frontons bij de vooruitspringende gevelpartijen. Verder is er nog het voorm. kantoor van de Algemeene Friesche (Rokin 115; 1928, H.A.J. en J. Baanders). Kantoren voor dagbladen. Aan de Nieuwezijds Voorburgwal waren diverse dagbladen gevestigd. Het voorm. kantoor annex drukkerij van het Nieuwsblad voor Nederland (NZ Voorburgwal 325-335) [200] werd in 1858 gebouwd als sociëteit ‘Concordia’ naar plannen van J. van Maurik. Na de aankoop in 1899 door het ‘Nieuwsblad voor Nederland’ (opgericht 1885) volgde in 1900-'01 een verbouwing naar een eclectisch ontwerp van A. Jacot en W. Oldewelt. Tot 1966 bood het gebouw nog onderdak aan achtereenvolgens ‘De Telegraaf’, ‘Het Nieuws van de Dag’ en ‘De Volkskrant’. Het voorm. gebouw van het Algemeen Handelsblad (NZ Voorburgwal 234-240; 1902-'03, Ed. Cuypers) [201] heeft een met zandsteen beklede voorgevel in jugendstil-vormen. Grote daklichten zorgen voor lichttoetreding op de zolder, waar de zetterij was ondergebracht. In 1919-'21 volgde een uitbreiding langs de Paleisstraat. Het voorm. gebouw met drukkerij van het dagblad De Tijd (NZ Voorburgwal 67; 1904, A.J. Joling) [202], ook wel ‘'t Kasteel van Aemstel’ genoemd, vertoont een combinatie van neorenaissance- en rationalistische vormen. Het voorm. gebouw van De Standaard (NZ Voorburgwal 56-60; 1912-'13, Jac. Duncker) [203], met zijn opvallende koperen pui en klassieke beelden onder de daklijst, diende {== afbeelding Amsterdam, Kantoorgebouw Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij==} {>>afbeelding<<} {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} van 1918 tot 1944 als huisvesting van dit anti-revolutionaire dagblad. Het werd evenwel gebouwd als kantoor van de N.V. Elberfelder Handels- en Exportmaatschappij en na de oorlog werd het betrokken door het dagblad ‘Trouw’. Het voorm. bedrijfspand van De Telegraaf (NZ Voorburgwal 225) [204] kwam in 1930 gereed naar een ontwerp uit 1927 van J.F. Staal (architectuur) en G.J. Langhout (constructie). Dit functionalistische gebouw met expressionistische elementen heeft een opvallend hoge toren (liftschacht en watertoren) met beeldhouwwerk van H. Krop en als bekroning een miniatuur wolkenkrabber. In 1979 is het gebouw inwendig gewijzigd. Overige kantoorgebouwen. Het in rijke neorenaissance-stijl uitgevoerde voorm. administratiekantoor van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (Droogbak 1a; 1882-'84, C.B. Posthumus Meyjes) [205] is voorzien van trapgevels, torentjes, pilasters en guirlandes. De reliëfs zijn van P.E. van den Bossche en W. Crevels. Opgetrokken in vergelijkbare stijl zijn de voorm. gebouwen van de Handels Vereeniging Amsterdam (NZ Voorburgwal 162-170; 1888, A.L. van Gendt; uitgebreid 1905) en de Vereniging voor de koffiehandel (Raadhuisstraat 15, 1890-'91, A.L. van Gendt), het gebouw De Zeevaart (De Ruyterkade 105-106; 1884, Y. Bijvoets) en het kantoor van de Evang. Luth. Gemeente (Handboogstraat 6; 1893, E. Breman). Interessante kantoorpanden van rond 1900 zijn Amstel 150-162 (1899, A.J. Joling) en Rokin 58 (1898, G. van Arkel). Het laatstgenoemde heeft een gepleisterde gevel met bijzondere neogotische details. Rationalistische kenmerken vertoont het voor tegelfabrikant A.M.A. Heijstee gebouwde kantoor met toonzaal Reguliersdwarsstraat 108-114 (1910-'11, J.F. Staal), met op de hoektoren het opschrift ‘LUX’. Kantoorgebouwen met rationalistische kenmerken kwamen verder tot stand voor de Maatschappij tot Expl. onroerend goed ‘Congo’ (NZ Voorburgwal 104-108; 1910, F.W.M. Poggenbeek, verbouwd 1932, G.J. Langhout), voor kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co. (Rokin 80; 1912, C.B. Posthumus Meyjes) en voor de N.V. Amsterdamsche Naaimachinenhandel v/h A. Lewenstein (Dam 17-21; 1913, H. Elte). Een Nieuw Historiserend ontwerp is het voorm. kantoor van de Ned. Indische Escompto Maatschappij (Keizersgracht 573-575; 1909-'10, J.A. van Straaten) met kolossale pilasters en een gebeeldhouwd fronton. Karakteristieke meandervormen vertoont het door K.P.C. de Bazel ontworpen voorm. Reisbureau der Staatsspoorwegen (Dam 10; 1913), een smal vijflaags hoekpand met opvallende rood-wit geblokte lisenen. Het voorm. kantoor met boekenmagazijn van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (Herengracht 124-128; 1920, B.J. Ouëndag) heeft een jongere natuurstenen pui (1960, W.B. Ouëndag en A. Staal). Uit dezelfde tijd stamt het hoge en smalle expressionistische kantoorgebouw Batavia (Prins Hendrikkade 84-85; 1918-'20, J.H. Slot). De grotendeels in kunststeen uitgevoerde voorgevel van het voorm. kantoor van de Ned. Tabaksmaatschappij (Rokin 109-111; 1920-'23, J. London) [206] wordt geleed door gecanneleerde halfzuilen met fantasiekapitelen en heeft daartussen stalen ramen met smeedijzeren hekjes. Het hoofdgestel toont in reliëf een omkranst tabaksvat. Het forse expressionistische kantoorgebouw Westermarkt 2 is het laatste ontwerp van G. van Arkel en werd na zijn dood in 1919 voltooid door zijn compagnon H.J. Breman. De over drie verdiepingen doorlopende erker boven de ingang wordt bekroond door een keperboogvormig fronton. Het door A.D.N. van Gendt ontworpen voorm. hoofdkantoor van de Deli-Batavia Maatschappij (Herengracht 286-290; 1920-'22) [207] heeft een betonconstructie en classicistisch ingedeelde bakstenen gevels met expressionistische details. Hal en trappenhuis zijn betegeld met groengrijs geglazuurde tegels; de glas-in-loodramen zijn vervaardigd door W. Bogtman. Sinds 1965 is het gebouw in gebruik bij de Universiteit van Amsterdam (na 1990 als Kunsthistorisch Instituut). Verder ontwierp A.D.N. van Gendt voor de firma Praetorius & Zn. het vijflaagse kantoorgebouw Drie Koningen (Singel 204-208; 1920), dat is voorzien van hoekrisalieten, een granieten basement en expressionistisch beeldhouwwerk. Het voorm. kantoor van Bunge's Handelsmaatschappij (Spuistraat 210-212; 1932-'34) [208], tegenwoordig als ‘Bungehuis’ onderdeel van de Universiteit van Amsterdam, is eveneens ontworpen door A.D.N. van Gendt, maar werd na zijn dood (1932) voltooid onder leiding van W.J. Klok. Dit zeslaagse gebouw met souterrain is opgetrokken met een betonskelet. De door muurdammen en erkerachtige vensterassen gelede gevels hebben bronzen kozijnen en een bekleding met geel-grijs graniet (plint) en Muschkelkalksteen. Onder de begane-grondvensters is een eenvoudig meanderpatroon aangebracht. De vestibule, de hal en het trappenhuis hebben nog de strakke art-déco vormgeving met grijs-blauw geglazuurde betegeling (fabriek ‘De Porceleyne Fles’). Gebouwd als bedrijfsverzamelgebouw is het tien bouwlagen hoge kantoorgebouw Candida (NZ Voorburgwal 116-120 en Spuistraat 77-81; 1931-'32, F.A. Warners) [209] met betonskelet en zakelijkexpressionistische gevels. Het voorm. kantoor van William Koch & Co (Keizersgracht 316; 1935) is een bij de omringende grachtenpanden aansluitend traditionalistisch ontwerp van A.A. Kok. Het beeldhouwwerk aan de hardstenen plint is van J.M. Veldheer. Voorbeelden van opvallende moderne kantoorgebouwen zijn de als ‘peper- en zoutstel’ bekend staande structuralistische kantoorvilla's Weteringschans 26 en 28 (1979, F.J. van Gool) en het post-modernistische Effectenkantoor Oudhof (Rokin 99; 1988-'90, M.A.A. van Schijndel). Door C. Dam ontworpen zijn het gebouw van de voorm. Optiebeurs (Rokin 65; 1987), met halfronde ingangspartij op de hoek, en het grootschalige kantoorcomplex Royal Dam Center (Dam 3-7; 1991). Het voorm. Oostindisch Huis (Oude Hoogstraat 24) [210] is een in fasen gegroeid gebouwencomplex met binnenplaats. Een in 1551-'55 aan de Kloveniersburgwal gebouwd stadsarsenaal of ‘bushuis’ werd in 1603 door de Verenigde Oostindische Compagnie (V.O.C.) in gebruik genomen als belangrijkste van zijn zes vestigingen of {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Oostindisch Huis==} {>>afbeelding<<} ‘kamers’. In de tuin van het aangrenzende voorm. Paulusbroederklooster verrees in 1606 haaks op het bushuis een administratievleugel met onderkelderde grote zaal, mogelijk naar ontwerp van Hendrick de Keyser. Dit rijke maniëristische bouwdeel heeft een afgeknotte topgevel, zandstenen banden en een zandstenen ingangsomlijsting. In aansluitende stijl bouwde men vervolgens in 1633-'34 een west- en een noordvleugel. Aan de Oude Hoogstraat ontstond een, mogelijk door Pieter de Keyser ontworpen, gevel met zandstenen dorisch toegangspoortje, geblokt basement en geledingen met dorische en gekoppelde ionische pilasters. Aan de westzijde volgde in 1658-'61 nog een uitbreiding in sobere classicistische stijl (toegeschreven aan Hendrik jr. en Thomas de Keyser). Na de opheffing van de V.O.C. (1798) {== afbeelding Amsterdam, Pakhuiscomplex W.I.C.==} {>>afbeelding<<} volgde in 1806 een verbouwing ten behoeve van het ministerie van Marine en Koloniën. Na 1832 kwam het complex in gebruik bij de belastingdienst. Het bushuis brak men in 1889 grotendeels af ten gunste van een belastinggebouw (Kloveniersburgwal 48) naar ontwerp van rijksbouweester C.H. Peters, met aan de straatzijde gevels in zijn karakteristieke ‘postkantoren-gotiek’ en aan de binnenplaatszijde een bij de vroeg-17de-eeuwse stijl aansluitende gevel. Het in 1579 opgeheven Paulusbroederklooster - waarvan de kerk een Waalse kerk werd - diende vervolgens als proveniershuis onder de naam St.-Jorishof (Dwars Spinhuissteeg). In 1747 verving men de westvleugel van dit klooster door een nieuw proveniersgebouw in Lodewijk XV-stijl. Het proveniershuis werd in 1809 opgeheven, waarna het in 1822 een functie kreeg ten behoeve van het Amortisatiesyndicaat van het ministerie van Financiën. Vanaf 1865 was hier het ‘Grootboek der Nationale schuld’ gevestigd, waartoe het door C. Outshoorn werd verbouwd. In 1902 maakte men een verbinding tussen het Oostindisch Huis en het St.-Jorishof, waarna onder leiding van Peters in 1912 een verbouwing volgde. Het gehele complex is in 1965 in handen gekomen van de Universiteit van Amsterdam en vervolgens verbouwd (1965, H. Klok) en gerestaureerd (1975-'78, J. Schipper). Het voorm. V.O.C.-pakhuiscomplex ‘d'Oude Werf’ (Prins Hendrikkade 176) [211] omvat twee dubbele pakhuizen uit 1602 (later gewijzigd) met bolkozijnen, trapeziumvormige geveltoppen en vier windkasten. Het aangrenzende poortje met pilasters en fronton dateert uit circa 1650. De naastgelegen werf werd in 1661 naar Oostenburg verplaatst. Het voorm. Westindisch Huis (Haarlemmerstraat 75) [212] gaat terug op een hier in 1617 gebouwde vleeshal met bovengelegen schutterswachtvertrek; dat hele gebouw bood vanaf 1623 onderdak aan de Amsterdamse kamer van de West-Indische Compagnie (opgericht 1621). Aan de achterzijde bouwde men in 1623 een west- en een zuidvleugel aan een binnenplaats. Nadat de W.I.C. in 1647 naar het 's-Gravenhekje (Rapenburg) was verhuisd, diende het complex vanaf 1657 als herenlogement. In 1825 volgde de inrichting tot Herst. Luth. wees- en oudeliedenhuis. De huidige gepleisterde neoclassicistische voorgevel met ionische deuromlijsting en een fronton met voorstelling (zwaan) ontstond in 1841. De westvleugel heeft men in 1854 gedeeltelijk verdubbeld, in 1873 gevolgd door een uitbreiding met de sobere neoclassicistische vleugels aan de zuid en de oostzijde. Na het vertrek van de diaconie in 1954 is het complex gedeeltelijk afgebrand (1975) en ingrijpend gerestaureerd (1977-'81). Nu zijn hier verschillende culturele instellingen en een trouwzaal gevestigd. Het W.I.C.-pakhuiscomplex ('s-Gravenhekje 1a) [213] werd in 1641-'42 gebouwd, mogelijk naar ontwerp van Pieter de Keyser, en diende van 1647 tot 1674 tevens als zetel van de Amsterdamse kamer van de W.I.C. De twee in diepte ongelijke beuken van het gebouw hebben elk een trapeziumvormige voorgevel. Daartussen zit een fronton met het wapen van de G.W.C. (Geoctroyeerde West-Indische Compagnie). Aan de achterzijde van de noordbeuk bevindt zich {== afbeelding Amsterdam, Admiraliteitsmagazijn==} {>>afbeelding<<} {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} een extra hijstravee. Het naastgelegen voorm. commieshuis (hoek Peperstraat) stamt uit circa 1690. In 1791 gingen de gebouwen over naar het Rijk en in 1832 kwam hier het Koloniaal Bureau. Vervolgens diende het complex tot 1910 als Koloniaal Etablissement. Bij een restauratie (1986) heeft men de baksteen donkerrood en de zandsteen okergeel gekleurd. Het Admiraliteitsmagazijn of 's Lands Zeemagazijn (Kattenburgerplein 1) [214] staat op de kop van het eiland Kattenburg. De Admiraliteit van Amsterdam had hier in 1655 grond gekocht ten behoeve van een nieuw werfterrein ('s Lands Werf), dat in 1660 werd uitgebreid met een havenkom ('s Lands Dok; deels gedempt 1962). Voor de opslag van tuigage en andere vlootbenodigdheden verrees in 1655-'56 een fors magazijn met vier vleugels om een binnenplaats. Het ontwerp in pilasterloze classicistische stijl is van Daniël Stalpaert. De later van een blokbepleistering voorziene gevels hebben elk een middenrisaliet met gedenk- en gevelstenen en een bekronend fronton. Aan de oost- en de westzijde is het timpaan met beeldhouwwerk versierd (mogelijk naar ontwerp van Artus Quellinus). Het middenrisaliet aan de oostzijde heeft een ‘waterstoep’ met trappen tot net boven de waterspiegel. Het magazijn werd wegens verzakking hersteld in 1740 en brandde in 1791 geheel uit. Sinds 1973 biedt het onderdak aan het Nederlands Scheepvaart Museum. In de havenkom achter het museum liggen historische schepen, waaronder een replica van het V.O.C.-schip Amsterdam (1749). Uit 1668 dateert het voorm. Voorwerfgebouw (Kattenburgerstraat 7) met de toegangspoort tot 's Lands Werf. Deze poort met gekoppelde dorische pilasters en een fries met kleine reliëfs wordt bekroond door een houten fronton met het admiraliteitswapen. Achter de deels met blinde nissen uitgevoerde langgerekte straatgevel heeft men voor het museum een depot ingericht (2001, L. van der Pol) op het voor het publiek niet toegankelijke marineterrein. Het voorm. V.O.C.-werfterrein [215] op Oostenburg ontstond toen de V.O.C. in 1661 haar scheepsbouwactiviteiten naar de pas aangelegde Oostelijke Eilanden verplaatste. Hier werden scheepswerven, loodsen en touwbanen ingericht. Naar ontwerp van Daniël Stalpaert verrees het grote Oostindisch Zeemagazijn (1661), dat na de opheffing van de V.O.C. (1798) in 1822 instortte als gevolg van slecht onderhoud. Aan de oostrand van Oostenburg kwamen rond 1660 naast elkaar twee lijnbanen tot stand. Beide zijn verdwenen op de classicistische voorgebouwen na. Het voorm. pakhuis en kantoor van de Admiraliteitslijnbaan (Oostenburgergracht 79-81) heeft een trapeziumvormige gevel met gebeeldhouwde aanzetkrullen, twee omlijste ovale vensters en een bekroning met het admiraliteitswapen (gekruiste ankers). Bij het naastgelegen voorm. pakhuis en kantoor van de V.O.C.-lijnbaan (Oostenburgergracht 77) wordt het middenrisaliet bekroond door een fronton met het V.O.C.-monogram. Achter dit gebouw staat het sobere, later sterk verbouwde, vierlaagse gebouw van het voorm. Nieuwe Magazijn uit 1720 (Compagniestraat). Het V.O.C.-terrein werd in 1827 in gebruik genomen als reparatiewerf voor stoomschepen door P. van Vlissingen - {== afbeelding Amsterdam, Algemeen Rijks Entrepotdok, poortgebouw==} {>>afbeelding<<} mede-oprichter van de Amsterdamsche Stoomvaart Maatschappij - en A.E. Dudok van Heel. Vanaf 1840 vond hier scheepsnieuwbouw plaats. Na liquidatie (1870) werd het werk voortgezet als Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen (failliet 1891). De in 1894 op het westelijke deel van Oostenburg gestichte Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij ging in 1919 naar Amsterdam-Noord. Op het oostelijke deel ontstond in 1891 de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmateriaal (vanaf 1929 Werkspoor N.V.). Voor deze fabriek verrees het neorenaissance-gebouw Oostenburgergracht 73 (1891) en ontwierp A.L. van Gendt tussen 1895 en 1905 enkele productiehallen met bakstenen gevels voorzien van klimmende boogfriezen. De voorm. werkspoorkantine (Oostenburgergracht 75; 1951, M.F. Duintjer) is tegenwoordig in gebruik als ‘het Werktheater’. Na een fusie met Stork tot de N.V. Stork-Werkspoor (1954) ontstonden nog enkele grote productiehallen. Nu vindt een herinrichting van het gebied plaats ten behoeve van wonen, werken en culturele activiteiten. Het voorm. Algemeen Rijks Entrepotdok [216] werd in 1827 gesticht door de overname en inrichting van enkele 18de-eeuwse pakhuizen aan {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Pakhuis Schottenburch==} {>>afbeelding<<} de Rapenburgergracht als entrepot voor de belastingvrije opslag van transitogoederen. De woonhuizen tussen die pakhuizen verving men door nieuwe pakhuizen. Bij de Rapenburgersluis verrees in 1828-'30 het poortgebouw Entrepotdok (Kadijksplein 1) met administratiekantoor en dienstwoningen. Stadsbouwmeester J. de Greef ontwierp dit U-vormige gebouw in streng-neoclassicistische stijl (neo-Grec) met een omlijste poortdoorgang in één van de korte zijden. De langgerekte en lagere vleugel parallel aan Nieuwe Herengracht kreeg aan de binnenpleinzijde een galerij (later dichtgezet). De pakhuizen langs de Entrepothaven vormen een nagenoeg gesloten gevelwand. Een 18de-eeuwse oorsprong hebben nog de pakhuizen Entrepotdok 13-29a, 3-51 en 79a-84a, die veelal zijn voorzien van een topgevel. Van rond 1830 dateren de pakhuizen Entrepotdok 30a-36a en 52a-76a. Al deze pakhuizen kregen in alfabetische volgorde namen van Noord- en Zuid-Nederlandse steden. Bij een uitbreiding naar het oosten, waarbij ook een tweede, grotere, sluis gereed kwam (Entrepotdoksluis) bouwde men de zogeheten Kalenderpanden (Entrepotdok 87-98; 1839-'40, C.W.M. Klijn). Deze pakhuizen zijn genoemd naar de twaalf maanden. Verder zijn er nog de in neorenaissance-stijl uitgevoerde loodsen Entrepotdok 3-13 (1885) en een portaalkraan met ijzeren onderstel (bij Entrepotdok 70a). Het hoofdgebouw en de pakhuizen heeft men inmiddels verbouwd tot appartementen, waarbij binnenhoven zijn toegevoegd (1985-'88, A.J. en J. van Stigt). Overige pakhuizen. Naast de vanouds gebruikelijke huizen met pakzolders bouwde men vanaf circa 1620 ook pakhuizen die geheel voor de opslag van goederen waren bedoeld. Tot het midden van de 18de eeuw waren dit vooral smalle, diepe panden met lage pakzolders. De hijstravee in het midden van de voorgevel kreeg per verdieping een grote opening met dubbele luiken geflankeerd door kleinere vensters. In de top bevond zich de hijsbalk of een trijshuis. Hoewel door de hele stad verspreid, staan de meeste van deze pakhuizen langs de Brouwersgracht en op de westelijke en oostelijke eilanden. Inmiddels zijn ze vrijwel alle tot appartementen verbouwd, waarbij de luiken zijn verwijderd of permanent geopend blijven. Vroege voorbeelden van smalle pakhuizen zijn de rond 1590 gebouwde pakhuizen 't Fortuijn en d'Arke Noach (Herengracht 43-45; gerestaureerd 1975). Het pakhuis Singel 2-2a is een breed pand met houtskelet uit 1606, {== afbeelding Amsterdam, Pakhuizen Brouwersgracht 174-178==} {>>afbeelding<<} waarvan de trapgevel met houten onderpui dateert uit 1611. De gevelsteen met kruiwagen verwijst naar H.J. Croywagen, die het pand in 1641 in bezit kreeg. Binnen bevindt zich een afgescheiden comptoir met zwanenhalskorbelen. Trapgevels heeft ook het driebeukige pakhuis Keizersgracht 40-44 (circa 1625). Met tuitgevels uitgevoerd zijn het dubbele pakhuis Schottenburch (Krom Boomssloot 18-20) uit 1636 (jaartalsteen) en de uit dezelfde tijd daterende pakhuizen 't Potaschvat (Brouwersgracht 184), Koning David, De Groene Valk en De Appel (Brouwersgracht 188-196). Karakteristieke smalle pakhuizen met tuitgevel uit de tweede helft van de 17de eeuw zijn Brouwersgracht 248-250 (1684) en op het Prinseneiland de pakhuizen Mars (Prinseneiland 65), Broek in Waterland (nr. 67), d'Gouden Kip (nr. 69), d'Korenbeurs (nr. 71), Schelvisch (nr 73), De Witte Pellicaen (nrs. 283-285; 1664), Koornschuur en Teerton (nrs. 475-511). Een tweede groep wordt gevormd door de dubbele pakhuizen met een trapeziumvormige gevel, zoals de Windhond (Prinseneiland 517-545; 1650), Het Pachuys van de Gouwe Wagen {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} (Korte Prinsengracht 14; 1656) en de reeks pakhuizen Het Groote Groene Hert en Het Kleine Groene Hert (Brouwersgracht 204-206 en 210-212). Tussen de laatstgenoemde ligt 't Vijfde Groene Hert (Brouwersgracht 208), een smal pakhuis met tuitgevel uit 1725 met als bekroning een groen koperen hert. Van het 17de-eeuwse, zwart geteerde, driedubbele pakhuis Brouwersgracht 174-178 heeft men in 1894 de met het stadswapen getooide gevel afgeknot. Het vroeg-18de-eeuwse dubbele pakhuis Spuistraat 74a heeft een trapeziumgevel met gevelsteen en gebeeldhouwde jaartallinten. Het forse pakhuis Kerkstraat 322 (circa 1720), gebouwd voor Andries Pels, toont een gevelsteen uit een ouder pakhuis ter plaatse (1688). Een klokgevel hebben de midden-18de-eeuwse pakhuizen Herengracht 39 (1753) en Baltimore (Herengracht 37), en een laat-18de-eeuwse lijstgevel heeft het pakhuis De Torenwachter (Keizersgracht 24a). De voorm. bierbrouwerij ‘De Parel’ (Wittenburgergracht 3) [217] bestaat uit een woonhuis geflankeerd door pakhuisvleugels om een binnenplaats. Het in de kern uit circa 1670 daterende complex is verbouwd rond 1840 en bevat nu appartementen. Windmolen ‘De Gooyer’ (Funenkade 5) [218] is een met riet gedekte achtzijdige stellingmolen uit 1725, in gebruik als korenmolen. In 1814 werd deze voorm. bastionmolen naar de huidige plaats overgebracht en geplaatst op een hoge bakstenen onderbouw met lisenen. Die onderbouw is een restant van één van de oorspronkelijk twee poldermolens die het water in de stadsgrachten verversten. De scheepswerf ‘'t Kromhout’ (Hoogte Kadijk 147) [219] werd in 1867 in opdracht van D. Goedkoop ingericht op een plek waar al in de 18de eeuw een scheepswerf lag. De ijzeren overkappingen van de twee scheepshellingen zijn in 1887 voor de werf aangekocht en afkomstig van een tentoonstellingsgebouw. In 1973 is het complex gerestaureerd als reparatiewerf voor historisch waardevolle schepen. Tot de outillage behoren een in 1895 geklonken stoomketel, een stoomlier en een stoomkraan. {== afbeelding Amsterdam, Scheepswerf 't Kromhout==} {>>afbeelding<<} Likeurstokerijen. De voorm. likeurstokerij De Drie Fleschjes (Gravenstraat 14-16) [220] werd in 1880 gebouwd naar een rijk neorenaissanceontwerp van J.P.F. van Rossem en W.J. Vuyk voor J.G.H.A. Bootz. Ter plaatse van een in 1649 door Pieter Jacobsz Bolsius (later Bols) gestichte wijnkoperij ('t Lootsje) - door zijn zoon Lucas Bols uitgebreid tot een distilleerderij met woon- en pakhuizen - bouwde H.P. Berlage in 1892 voor de Erven Lucas Bols de voorm. likeurstokerij-distilleerderij Rozengracht 99 [221] in neorenaissance-stijl. In 1902 werd het complex uitgebreid met de panden Rozengracht 101-105 naar plannen van Ed. Cuypers. Diamantslijperijen. In 1878-'79 gebouwd naar een neoclassicistisch ontwerp van J.W. Meijer is de diamantslijperij van de Gebroeders Boas (Nieuwe Uilenburgerstraat 173-175) [222], sinds 1989 ‘Gassan Diamonds’ geheten. Achter de vele kleine rondboogvensters van dit forse vierlaagse bedrijfspand met midden- en hoekrisalieten stonden de slijpmolens opgesteld (oorspronkelijk ruim 350). De gevels zijn versierd met {== afbeelding Amsterdam, Diamantslijperij Gebr. Boas (1990)==} {>>afbeelding<<} {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} rondboogfriezen en gebosseerde hoeklisenen. Binnen heeft het gebouw gietijzeren kolommen. In 1887 werd de fabriek aan de noordzijde uitgebreid (totaal 600 molens) en in 1909 heeft men de ingangspartij verhoogd. Bij het complex behoren twee poortgebouwen met toegangshek en een ketelhuis met fabrieksschoorsteen (alle 1878-'79, J.W. Meijer). Een goed voorbeeld van een vroeg fabrieksgebouw is dat van de Diamantslijperij Maatschappij (Nieuwe Achtergracht 168-172) [223] met een kern bestaande uit twee parallele vleugels aan een binnenplaats (1846-'47; nr. 172) en latere uitbreidingen in 1893 (nr. 170) en 1907 (nr. 168). Andere voorbeelden van voormalige diamantslijperijen zijn De Eendracht (Nieuwe Achtergracht 104-104a; 1887), het neorenaissancepand van de firma S.W. Boas (Recht Boomssloot 14; 1889), het vierlaagse gebouw met attiek van de stoomdiamantslijperij Gebrs. Van Weerden (Nieuwe Achtergracht 134-138; 1887, L. Vernooys) en het in oranje baksteen opgetrokken gebouw van de firma Soep & Co. (Nieuwe Achtergracht 17-23; 1906, G. van Arkel) in rationalistische en jugendstil-vormen. De Amsterdamse Melkinrichting (Prinsengracht 739-741) [224] is een in rijke neorenaissance-stijl gebouwd bedrijfspand uit 1890 naar ontwerp van Ed. Cuypers. Boven de hardstenen pui toont een allegorische reliëfvoorstelling (P.E. van den Bossche) het vervoer van melk. De gevel wordt bekroond door een overhoekse dakkapel in chaletstijl. Deze melkinrichting produceerde gepasteuriseerde melk (na 1887 in de handel). Het voorm. veilinggebouw van F. Muller & Co. (Nieuwe Doelenstraat 16-18) [225], gevestigd in twee 18de-eeuwse panden (1736 en 1765), kreeg in 1905 een uitbreiding met een grote veilingzaal aan de Amstel naar ontwerp van J.G. en A.D.N. van Gendt. Het gebouw is sinds 1961 bezit van de Universiteit van Amsterdam en huisvest nu het Instituut voor Dramatische Kunst en het Universiteitstheater. Bedrijfsgebouwen. De voorm. goud- en zilverfabriek H. Drijfhout & Zn. (Nes 11-19; 1912, Jos. Herman) [226] is tot 1988 als zodanig in gebruik geweest en dient nu als hotel. De voorgevel in hardsteen en zandsteen is versierd met rusticawerk en reliëfs met Sezession-invloeden. In rijke neorenaissance-stijl uitgevoerd is de voorm. verfen vernisfabriek H. Vettewinkel & Zn. (OZ Kolk ong.; 1889, W. Hamer) [227]. De voorm. drukkerij en kantoorboekhandel Blikman & Sartorius (Rokin 17-21) werd gevestigd in een gepleisterd eclectisch pand uit 1876 naar ontwerp van G.B. Salm. Hij leverde in 1891 ook het ontwerp voor de uitbreiding ter linkerzijde. Jugendstil-vormen vertoont het gepleisterde gebouw van de ‘Amsterdamsche Courant’ en stoomdrukkerij ‘De Fakkel’ (Reguliersbreestraat 8; circa 1900, W. Kromhout). Het ijzerwarenmagazijn Gunters & Meuser (Egelantiersgracht 2-6; 1917-'18, P. Vorkink) is een met betonskelet uitgevoerd bakstenen pand in expressionistische stijl. Voorbeelden van confectieateliers zijn het voor de firma M.J. van de Waal & Co. gebouwde neorenaissance-pand Keizersgracht 440 (1897-'98, W. Hamer) [228], met grote vensters voorzien van ijzeren puibalken, en het voorm. atelier van Metz & Co, Kerkstraat 45-49 (1926-'27, H.A. van Anrooy). Het laatste heeft een opmerkelijk grote vensterpartij met een in beton uitgevoerde asymmetrische vensterindeling. Sluizen. De verbinding tussen het water van de Zwanenburgwal en de Oude Schans wordt gevormd door de St.-Antoniessluis (St.-Antoniesbreestraat ong.; brug 287) uit circa 1550. Op de sluis staat een voorm. sluiswachterswoning uit 1695. Via de Eenhoornsluis in de Korte Prinsengracht (Haarlemmerstraat ong.; brug 313), een gecombineerde schut- en spuisluis uit circa 1615, konden vrachtschepen vanaf het IJ naar de pakhuizen aan de Prinsengracht varen. De Haarlemmersluis bij het Singel (Haarlemmerstraat ong.; brug 14) kwam in 1681 tot stand ter vervanging van een duiker uit 1601 en kon kleine vrachtboten vanaf het IJ doorlaten. Ook de 17de-eeuwse Rapenburgersluis tussen Nieuwe Herengracht en Schippersgracht (bij brug 278) vormde een verbinding tussen de grachten en het IJ en was begin 19de eeuw de enige toegang tot het Entrepotdok. De Amstelsluizen (Amstel tegenover Carré) [229] werden in 1673 naar plannen van Johannes Hudde aangelegd om het water in de grachten te verversen en te reguleren. Het in de huidige vorm uit circa 1820 daterende complex bestaat uit drie enkelkerende schutsluizen met aan weerszijden een dubbele spuisluis. De middensluis heeft twee vaargeulen en een toldeur. Op de sluis staan een douanehuisje en twee kleine sluiswachtershuisjes (circa 1840). De bediening van de sluisdeuren gebeurde lange tijd met de nog aanwezige kaapstanders (windassen). De Entrepotdoksluis (Hoogte Kadijk ong.) werd rond 1840 aangelegd naar plannen van de Dienst Publieke Werken bij de uitbreiding van het Entrepotdok. Over de sluis ligt aan de zijde van het Entrepotdok een welijzeren draaibrug uit 1903 (brug 327) en aan de zijde van de Hoogte Kadijk een ijzeren ophaalbrug uit 1906 (brug 80) gebouwd door de Ned. fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel ‘Amsterdam’ (elektrische beweeginrichting uit 1911). Bruggen. Amsterdam telt vele bruggen. Tot in de 19de eeuw waren dit in de regel houten ophaalbruggen, vaste houten bruggen of hoge stenen boogbruggen. Na 1850 werden veel oude bruggen vervangen door bredere plaatbruggen, ophaalbruggen of basculebruggen van gietijzer, welijzer, staal of beton. Over de Amstel werden in 1883-'84 naar plannen van W. Springer (in samenwerking met B. de Greef) de Blauwbrug (Waterlooplein ong.; brug 236) [230] en de Hogesluis (Sarphatistraat; brug 246) [231] gebouwd naar voorbeeld van de Seinebruggen in Parijs. Deze met natuursteen beklede bruggen zijn voorzien {== afbeelding Amsterdam, Blauwbrug==} {>>afbeelding<<} {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} van bronzen lantaarns, gepolijste rood marmeren zuilen en rijk versierde brugpijlers en brughekken. De Dienst Publieke Werken (D.P.W.) bouwde rond 1900 verschillende enkelvoudige ijzeren ophaalbruggen, zoals Brug 222 over de Kloveniersburgwal (Nieuwe Doelenstraat) uit 1896. De over de Brouwersgracht gelegen Oranjebrug (brug 146), gegoten door ijzergieterij Penn & Bauduin, en Brug 148 dateren uit 1899 (vernieuwd 1997). De ijzeren ophaalbrug Scharrebiersluis (brug 278) bij de 17de-eeuwse Rapenburgersluis (Nieuwe Herengracht) bouwde men in 1906. In 1911 werd J.M. van der Mey door de D.P.W. aangesteld als esthetisch adviseur. Hij ontwierp onder meer bij de Geldersekade de Brug 298 (1910) en over de Waaleilandsgracht de Brug 283 (1913-'14), een bakstenen brug met vier lage keperboogvormige waterdoorgangen en een smalle doorvaartopening in het midden. Zijn assistent P.L. Kramer, die hierna dit werk van 1919 tot 1952 uitvoerde, ontwierp ruim tweehonderd bruggen. Kenmerkend voor zijn werk is een plastische expressionistische stijl met veel bouwsculptuur. Zijn bruggen hebben smeedijzeren hekwerken, leuningen en lantaarns en zijn soms ook voorzien van zitbanken en kleine gebouwen, zoals kiosken, winkeltjes, brugwachtershuisjes, trafohuisjes en urinoirs. Veel van de in graniet uitgevoerde brugsculpturen in de vorm van gestileerde dieren en later ook menselijke figuren werden vervaardigd door H. Krop (in 1916 aangesteld bij de D.P.W.). Goede voorbeelden in de as Koningsplein-Leidsestraat zijn Brug 29 (Herengracht), Brug 43 (Keizersgracht) en Brug 68 (Prinsengracht) uit 1921. Verder in de Vijzelstraat Brug 30 (Herengracht) en Brug 41 (Keizersgracht) uit 1922, en in de as Raadhuisstraat-Westermarkt Brug 8 (Singel), Brug 22 (Herengracht), de Niek Engelschmanbrug (brug 106, Keizersgracht) en Brug 63 (Prinsengracht) uit 1925. Uit dezelfde tijd dateren enkele bruggen over de Singelgracht, zoals ter hoogte van de Rozengracht nabij het brandwachtgebouw de Brug 167 met als natuurstenen ornament een spuitgast die water in muil van vuurspuwende draak spuit (F. Werner). Verder de Dr. Meyer de Hondbrug (brug 257, bij Weesperplein 1; 1923), die is versierd met een zeearend (H. Krop), en de Leidsebrug (brug 174, bij Leidseplein; 1925) met smeedijzeren brugleuningen en zitbanken en beeldhouwwerk in de vorm van gestileerde nijlpaarden en leeuwenkoppen (J. Polet). Andere bijzondere bruggen van de D.P.W. zijn Brug 276 (De Oostertoegang; De Ruyterkade ong.), een hefbrug uit 1930, en de Mariniersbrug (brug 272, Kattenburgerstraat ong.), een basculebrug uit 1935. Toeristisch het meest bekend is evenwel de Magere Brug over de Amstel (brug 242, Kerkstraat ong.) [232], die in 1934 - als reconstructie van een smalle brug uit 1670 met dezelfde naam - naar plannen van P.L. Kramer nieuw is gebouwd met aan beide zijden aanbruggen met vier doorgangen en in het midden een dubbele houten ophaalbrug. Het gebouw van de N.Z.H.R.M. (Windroosplein) [233] werd in 1883 gebouwd naar een neorenaissance-ontwerp van H.J. Amesz als smederij met bovenwoningen. Eind 19de eeuw nam de Noord- & Zuid-Hollandsche Redding Maatschappij het in gebruik en voegde men het door C.B. Posthumus Meyjes ontworpen botenhuis toe. Het Centraal Station (Stationsplein 9-33) [234] verrees in 1881-'89 op een daartoe aangeplempt eiland in het IJ. Al in 1864 was er een plan voor een station op een eiland in het open havenfront, maar pas in 1869 werd daartoe besloten. Na de aanplempingswerkzaamheden in 1870 kwam de spoorverbinding in 1880 gereed met hoge taluds en met viaducten voorzien van openingen voor de scheepvaart. Het imposante station - in feite een dubbel kopstation - werd verwezenlijkt naar plannen van P.J.H. Cuypers, daarbij geassisteerd door A.L. van Gendt als constructeur. Na een eerste ontwerp (1876) werd Cuypers bij het project betrokken en na enige vertraging wegens funderingsproblemen was zijn definitieve ontwerp in 1881 gereed. Dit neogotische ontwerp vertoont ook invloeden uit de midden-16de-eeuwse Nederlandse architectuur (vroege renaissance), zoals hij die ook toepaste bij zijn ontwerp voor het Rijksmuseum. Het langgerekte stationsgebouw heeft een door torens geflankeerde middenpartij met de hoofdingang en een grote, hoge vertrekhal. De rechtertoren heeft een uurwerk met wijzerplaat, de linkertoren geeft de windrichting aan op een windroos. Aan weerszijden van de middenpartij bevinden zich lange vleugels met vooruitspringende gevelpartijen. In deze vleugels zijn naast diverse dienstruimten en kantoren onder meer ook de wachtkamers (drie klassen), een eetzaal en de restauratie ondergebracht. Het oostelijk hoekpaviljoen bevat de koninklijke wachtkamer met een hoofdingang aan het Stationsplein en een verguld hekwerk aan de perronzijde. In het veel eenvoudiger uitgevoerde westelijk hoekpaviljoen woonde de stationschef. Bij het uitgebreide decoratieprogramma van dit rijk versierde station werd Cuypers geadviseerd door J.A. Alberdingk Thijm en jhr. V. de Stuers. Aan de decoraties werd gewerkt door F. Vermeylen (beeldhouwwerk), L. Jünger (straatreliëfs), M. Noppeney (stenen portretten), G. Sturm (wandschilderingen), M. van Langendonck en E. Roskam. De geëmailleerde tegels werden geleverd door de firma Villeroy & Boch, de onderdelen in geëmailleerde lava (waaronder de wijzerplaten) door de Parijse firma F. Gillet. Tijdens recente restauraties zijn de interieurdecoraties, waarvan veel door latere verbouwingen aan het zicht was onttrokken, zoveel mogelijk hersteld. De stationsoverkapping werd in 1884-'89 naar plannen van L.J. Eymer opgericht met vijftig geklonken boogspanten en kreeg een voor die tijd enorme spanwijdte van 45 meter en een lengte van ruim driehonder meter, waarmee het toen de langste kap ter wereld was. In 1922 werd een 34 meter brede tweede overkapping toegevoegd. Van de lagere goederenvleugels (circa 1889) resteert weinig meer. De oostelijke is vervangen door het met expressionistische details uitgevoerde pakketpostgebouw (Stationsplein 5-7; 1923, J.Th.J. Cuypers). Het steeds toenemende reizigersverkeer leidde en leidt nog steeds tot ingrijpende wijzigingen van het stationsgebouw. De oorspronkelijke vijf doorgangen tot de centrale hal zijn vervangen door twee veel bredere toegangen (1954, H. Scheltema). De hal zelf en de centrale tunnel {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} naar de perrons zijn tussen 1976 en 1985 vergroot (M.W. Markenhof). In 1988 is de hal aan de zijde van het IJ gemoderniseerd en heeft men de overkapping van de sporen aan die zijde vernieuwd. In 2000 is de brede westpassage tot stand gekomen. Verdere wijzigingen en uitbreidingen van het stationsgebouw ten behoeve van de noord-zuidlijn van de metro en de herinrichting van het stationseiland zijn in volle gang (masterplan bureau Benthem & Crouwel, gereed 2012). De voorm. elektriciteitscentrale (Hoogte Kadijk 400) [235] kwam in 1903-'04 naar plannen van de Dienst Publieke Werken tot stand als gevolg van een gemeentebesluit tot elektrificatie van de gemeentetram (1900). De firma A.E.G. zorgde voor de inrichting, de firma Gebr. Stork & Co. leverde de stoommachines. Het forse bakstenen gebouw onderging regelmatig aanpassingen en uitbreidingen. De productie werd gestaakt in 1953. Nu herbergt het gebouw het elektrotechnisch museum ‘EnergethicA’. De steunberen van de oude kolenopslag (gesloopt 1955) maken nu deel uit van de plint van het nieuwe woongebouw ‘Aquartis’ (2001, L. van der Pol). Badhuizen. Het voorm. volksbadhuis met dienstwoning Funenkade 7-7a (1911) [236] werd door de Gemeentelijke Woningdienst gebouwd met aparte ingangen voor mannen en vrouwen. Het opschrift ‘Gemeentebadhuis’ gaat schuil achter die van de huidige functie (brouwerij 't IJ). Het voorm. gemeentebadhuis annex stadsreinigingpost Nieuwe Uilenburgerstraat 112-114 (1923) [237] is een expressionistisch ontwerp van de Dienst Publieke Werken. Straatlantaarns. Van een kroontje voorzien zijn de zes gietijzeren straatlantaarns bij het Paleis op de Dam (Dam en NZ Voorburgwal), gegoten in 1844 door de firma Dixon & Co. naar ontwerp van M.G. Tétar van Elven. Voor het Beursplein ontwierp H.P. Berlage in 1903 de zes smeedijzeren straatlantaarns op natuurstenen voetstuk en de twee ronde fonteinen. Langs het Damrak en Rokin staan post-modernistische lantaarnpalen (1991-'92, T. Postma en A. Schrabacq). Overig straatmeubilair. De Dienst Publieke Werken maakte rond 1880 het eerste ontwerp voor de enkele en de dubbele krul, in ijzer uitgevoerde urinoirs met een stenen vloer. J.M. van der Mey vernieuwde het ontwerp in 1916. Deze urinoirs zijn nog op verschillende plekken te vinden. Ter hoogte van Oudezijds Voorburgwal 193 staat verder een betonnen urinoir uit 1926. Van der Mey ontwierp in 1911 tevens de peperbus, een ronde gietijzeren reclamezuil die nog overal in de oude binnenstad te vinden is. In expressionistische vormen ontwierp P.L. Marnette in 1927 de brandmelder (Zaandammerplein ong.) en in 1928 de kabelkasten van het elektriciteitsnet, zoals bijvoorbeeld aan de Lauriergracht. Gedenktekens. Op het Rembrandtplein staat het door L. Royer vervaardigde gietijzeren standbeeld van Rembrandt Harmensz van Rijn (1847-'48). Het bronzen standbeeld van J.R. Thorbecke (1874-'76) op het Thorbeckeplein werd ontworpen door F.K.A.C. Leenhoff en gegoten door L.J. Enthoven & Co. (voetstuk, J. van Lith). F. Stracké vervaardigde het bronzen borstbeeld van Prins Hendrik ‘De Zeevaarder’, de derde zoon van koning Willem II. Dit op een kolomvormig granieten voetstuk geplaatste beeld uit 1885 is in 1979 verplaatst naar de huidige locatie op de Prins Hendrikkade. In de binnenstad memoreren verschillende gedenktekens de Tweede Wereldoorlog. Het Nationaal Monument op de Dam (1955-'56, gerestaureerd 1998) is ontworpen door J.J.P. Oud en J. Raedecker (beeldhouwwerk). Op een ronde verhoging met concentrische treden staat een in travertijn uitgevoerde hoge pyloon. Het centrale reliëf (De ellende van de oorlog) wordt omringd door drie beelden (Oorlog, Verzet en Vrede). De halfronde achterwand in travertijn is voorzien van banken en twee leeuwen als wachters. De teksten op het monument zijn van J.P. Meerwaldt, N.A. Donkersloot en A. Roland Holst. In de Weesperstraat bevindt zich het voor de beschermers van Nederlandse joden in de bezettingstijd opgerichte Monument van Joodse Erkentelijkheid (1946-'50) met zandstenen reliëfs van J.G. Wertheim. Op het Jonas Daniël {== afbeelding Amsterdam, Standbeeld Rembrandt Harmensz van Rijn (1993)==} {>>afbeelding<<} Meijerplein symboliseert het bronzen beeld de Dokwerker (1950-'52, M. Andriessen) het verzet tegen de jodenvervolging tijdens de Februaristaking (25-26 februari 1942) en op de Westermarkt staat het bronzen beeld van Anne Frank (1977, M. Andriessen). Andere opmerkelijke naoorlogse bronzen beelden zijn het Amsterdamse Lieverdje op het Spui (1960, C. Kneulman), het Beursmannetje op het Damrak bij de Beurs (1964, Pieter d'Hont), de Spaanschen Brabander op de Nieuwmarkt (1968, V.P.S. Esser) en het bronzen ruiterstandbeeld van koningin Wilhelmina op het Rokin (1972, T.R. van der Pant). Interessante abstracte gedenktekens zijn op het Frederiksplein de constructivistische roestvrijstalen zuil van het monument voor A. Winkler Prins (1967, A. Volten) en op de Westermarkt het Homomonument (1987, K. Daen) met drie driehoeken van roze graniet, waarvan één in het water van de Prinsengracht. De Hortus Botanicus (bij Plantage Middenlaan 2) [238] werd in 1682 {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} gesticht als artsenijtuin met zowel een gedeelte voor medicinale kruiden als een siergedeelte. Het wit gepleisterde gebouw rechts van de ingang (Plantage Middenlaan 2), nu in gebruik als oranjerie, is mogelijk de voorm. hortulanuswoning uit 1693 (vergroot 1861). Uit 1715 dateert het toegangshek, waarvan de gebosseerde bakstenen hekpalen vazen dragen en het oude en het nieuwe stadswapen. Tussen 1795 en 1863 kreeg het siergedeelte van de hortus een landschappelijke aanleg. Van 1877 tot 1987 diende de hortus als Universiteitstuin, waarvoor onder meer het chalet-achtige collegegebouw (Plantage Middenlaan 2b; circa 1877) verrees op de fundering van een oude kas. Verder werden twee kleine gietijzeren bruggen (1877) aangelegd en drie kleinere kassen (1896, 1898 en 1964). Naar plannen van J.M. van der Mey kwamen in 1912 een grote L-vormige palmen- en varenkas en het met siermetselwerk uitgevoerde Hugo de Vrieslaboratorium (Plantage Middenlaan 2c-g) tot stand. In 1986 is de tuin gereno veerd naar plannen van bureau Bakker & Bleeker. De laatste toevoeging is de drie-klimatenkas (1993, M.E. Zwarts). Het Wertheimpark (Plantage Parklaan ong.) [239] werd in 1810-'12 aangelegd naar een landschappelijk ontwerp van Abraham van der Hart ter plaatse van een bosaanplant uit 1682. In 1897 heeft men het terrein als openbaar wandelpark opengesteld, waarbij het is vernoemd naar A.C. Wertheim, bankier, politicus en weldoener van de Amsterdamse bevolking. De toegang tot het park wordt gemarkeerd door een in empire-vormen uitgevoerd hekwerk met hoge hekposten, waarop in 1982 twee marmeren sfinxen zijn geplaatst (replica's van zinken exemplaren). In het park staat een monument voor A.C. Wertheim (1898, J. Ingenohl) in de vorm van een fontein met een grote, door zuiltjes gedragen, schaal en in het midden een zuil met bronzen reliëfportret. Het glazen monument Nooit meer Auschwitz (1977, J. Wolkers) is in 1993 van de Nieuwe Oosterbegraafplaats hierheen verplaatst. Dierentuin Artis (Plantage Kerklaan 40) [240] werd gesticht door het in 1838 opgerichte Zoölogisch Genootschap {== afbeelding Amsterdam, Artis, aquariumgebouw (1992)==} {>>afbeelding<<} ‘Natura Artis Magistra’. Initiatiefnemers waren G.F. Westerman (directeur van 1842 tot 1890), J.W.H. Werlemann en J.W. Wijsmuller. In mei 1838 stelde men het park van het ‘Middenhof’ aan de Plantage Middenlaan open als wandeltuin met enkele levende dieren. Tussen 1838 en 1877 verwierf het genootschap nagenoeg het volledige terrein tussen Kerklaan, Middenlaan, Doklaan en Muidergracht. Naar ontwerp van J. van Maurik verrees in 1850-'55 het neoclassicistische hoofdgebouw (Plantage Middenlaan 41-43) met gietijzeren ornamenten en een halfrond uitgebouwde, gepleisterde tuinzaal. De ingang in het gepleisterd middenrisaliet wordt geflankeerd door beelden van een leeuw en een tijger (1938-'39, J. Kaas). In de bovenzalen bevond zich het zoölogisch museum met opgezette dieren (tot 1947) en in de benedenzalen de sociëteit van het Genootschap (tot 1871). In 1851 werd de hoofdingang verplaatst naar de Plantage Kerklaan. Aan weerszijden van het smeedijzeren hekwerk staat een gepleisterd neoclassicistisch portiershuisje. De op het hek geplaatste vergulde zinken adelaars (firma L. Schütz) gaan terug op een ontwerp van de Berlijnse beeldhouwer C. Rauch. De Artisvijver met twee gietijzeren bruggen is een restant van de in 1866 vergraven Nieuwe Prinsengracht, die Artis aanvankelijk in tweeën deelde. In 1863 werd het restaurant ‘Eik en Linde’ aangekocht, een grof bepleisterd pand uit circa 1830. In de met hout betimmerde verdieping werd in 1894 het Rijks Postduivenstation ingericht. Architect G.B. Salm was geruime tijd aan Artis verbonden. Hij ontwierp de roofdierengalerij (1859, verbouwd 1930 en 1975) en het nieuwe sociëteitsgebouw (Plantage Kerklaan 36-40; 1869-'71). Dit inmiddels sterk gewijzigde, wit gepleisterde gebouw met hoekpaviljoens heeft van 1941 tot 1968 het bevolkingsregister gehuisvest en is tegenwoordig als café annex tv-studio in gebruik. Van de hand van Salm is verder de voorm. bibliotheek (Plantage Middenlaan 45; 1867-'68), een eclectisch gebouw met neoclassicistische elementen, opgetrokken in gele en rode baksteen. De twaalf dieren-sgraffito's zijn uit 1952 (J. Groenestein). De begane grond was tot 1920 deels als zebrastal in gebruik en tot 1989 als nachtdierenverblijf. De verdieping was van 1894 tot 1965 ingericht als faunamuseum met opgezette dieren. Het aquariumgebouw (Plantage Middenlaan 53; 1881-'82), door G.B. en A. Salm ontworpen in neoclassicistische stijl, heeft in het midden een corinthisch tempelfront en tegen de oostgevel een rond auditorium met koepeldak (tegenwoordig diorama). Verder ontwierpen zij de houten magazijnen en werkplaatsen (Plantage Muidergracht 32-40; 1875-'90) in chaletstijl met pseudo-vakwerk. Het voorm. Ethnografisch museum (Plantage Doklaan 44; 1886), een eclectisch ontwerp van A.L. van Gendt, werd door B.J. Ouëndag verbouwd tot Zoölogisch Laboratorium (1923). Tegenwoordig bevinden zich hier {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} op de verdiepingen diverse kantoren en het Artis-atelier en op de begane grond een nachtdierenverblijf en runderstallen. Bijzondere dierenverblijven zijn onder meer de houten giraffenstal in chaletstijl (1863), de fazanterieën Oude Kweek en Nieuwe Kweek (1872 en 1888), het Minangkabauhuis (1916) - gebouwd als onderkomen voor kleine hoefdieren naar voorbeeld van de inheemse huizen op Sumatra - en de voorm. zebrastal (circa 1920). Het huidige apenhuis (1909, B.J. Ouëndag) is een bakstenen gebouw in traditionalistische vormen met boven beide toegangen een tegeltableau. De uilenruine (1921) kwam tot stand naar plannen van dr. A.F.J. Portielje. Het als leeuwenverblijf aangelegde Kerbertterras (1927) is genoemd naar dr. C. Kerbert, de tweede directeur van Artis (1890 tot 1927). Aan de rand van de dierentuin staan de voorm. directeursvilla (Plantage Middenlaan 51; 1897, J.F. Klinkhamer) en de kleine voormalige buitenhuizen Welgelegen (Plantage Middenlaan 49; circa 1780) en Weltevreden (Plantage Middenlaan 47; circa 1810). Het laatste heeft een horizontale houten beplanking. Verspreid over het terrein staan verder nog verschillende tuinornamenten en dierenbeelden, waaronder twee bronzen beelden van jachthonden (A.N. Caïn, geschonken 1907). Het zandstenen monument voor directeur G.F. Westerman is voorzien van vergulde bronzen medaillons (circa 1890, B. van Hove). Na 1980 is Artis aangepast aan de moderne eisen, waarbij men nieuwe dierenverblijven heeft toegevoegd en een planetarium (1988). In 1994-'99 is het terrein uitgebreid met een strook tot aan het Entrepotdok. Hier is een Afrikaans savannegebied ingericht en een nieuw restaurant. Amsterdam buiten de singelgracht In deze tweede sectie van de beschrijving van Amsterdam komen de laat-19de-eeuwse en vroeg-20ste-eeuwse stadsuitbreidingen aan bod, grofweg de nieuwe wijken tot aan de forse uitbreiding van de gemeentegrenzen in 1921. Met de wijzers van de klok mee gaat het om de huidige wijken: Oost (inclusief Zeeburg), De Pijp en Rivierenbuurt, Oud- en Nieuw-Zuid, Oud-West en De Baarsjes, en ten slotte Westerpark. De eerste plannen in de 19de eeuw voor een algemene uitbreiding buiten de Singelgracht kwamen van stadsingenieur J.G. van Niftrik (1867). Hij voorzag een schilvormige uitleg met zowel arbeiderswijken en industrieterreinen (oost- en westzijde) als een parkgebied met villa's, middenstandswoningen en een centraal spoorwegstation (zuidzijde). Dit plan werd echter afgewezen, onder meer omdat het geen rekening hield met bestaande eigendomsverhoudingen en verkavelingen. Dat was wel het geval bij het uitbreidingsplan van directeur Gemeentewerken J. Kalff (1876), dat minder ambitieus was en meer ruimte bood voor particuliere bouwondernemers. Bovendien was het Centraal Station inmiddels geprojecteerd op de huidige plek aan het IJ. Op basis van deze plannen verrezen bijvoorbeeld de Kinkerbuurt, de Pijp en de Dapperbuurt met hun kenmerkende ‘revolutiebouw’. De Pijp kreeg het Sarphatipark (1885) als groenvoorziening en Oost het Oosterpark (1894). Verder bouwde men aan de westzijde van de stad de Spaarndammerbuurt, de Staatsliedenbuurt en de Frederik Hendrikbuurt (voltooid begin 20ste eeuw). Verzorgder was de nieuwe bebouwing langs de Vondelstraat en omgeving, en in het Museumkwartier achter het Rijksmuseum. Bij de ontwikkeling van dat kwartier speelde P.J.H. Cuypers, architect van het Rijksmuseum (1876-'85) een grote rol. De villabouw aan het Museumplein kwam vanaf 1891 tot stand, de omringende straten volgden daarna. Behalve het Rijksmuseum staan bij het in 1996-'99 (S.-I. Anderson) heringerichte museumplein nog het Concertgebouw (1882-'86), het Stedelijk Museum (1891-'95) en het later toegevoegde Van Goghmuseum (1977). De bebouwing van deze buurt en van de aangrenzende Vondelpark- en Concertgebouwbuurt (Oud-Zuid) werd verwezenlijkt op het gebied van de gemeente Nieuwer-Amstel (tot 1896). Het Vondelpark was deels al in 1864 aangelegd (noordelijke deel) en werd in de jaren zeventig verder uitgebreid. Tegen de zuidzijde van die uitbreiding ontstond vanaf 1902 de villawijk Willemspark (Emmaplein e.o.) op basis van een plan van Van Niftrik uit 1881. Door de opening van het Noordzee Kanaal (1876) en het Merwedekanaal (1892) kreeg Amsterdam een belangrijke plaats in de doorvoer en handel van goederen uit het Duitse achterland. Verder groeide de handel in koloniale goederen na de afschaffing van het Cultuurstelsel (1862). Omdat het Centraal Station en de aansluitende spoorlijnen de oude havens ontoegankelijk hadden gemaakt voor grote schepen, kwam op enkele nieuw aangeplempte eilanden in het IJ het Oostelijk Havengebied tot ontwikkeling. Hier ontstonden onder meer de Handelskade (1883, circa 1900 volledig in gebruik), de Ertskade (1896) en het Nieuw Entrepot (1900). Begin 20ste eeuw volgden nog diverse andere kades, die veelal werden vernoemd naar overzeese gebiedsdelen (Javakade, Sumatrakade, Borneokade). Bij de Spaarndammerbuurt was vanaf 1876 een begin gemaakt met het Westelijk Havengebied (Houthaven, Nieuwe Houthaven, Minervahaven), dat in de periode 1925-'33 verder werd uitgebreid (Coenhaven, Vlothaven). Het in 1874-'75 gegraven Westerkanaal bood aan de westzijde van de stad mogelijkheden voor pakhuizen (suiker, graan) en voor industrie, zoals de grote Westersuikerraffinaderij (1882, gesloopt 1985). Ten noorden van de Haarlemmerweg werd de Westergasfabriek ingericht (1884) nabij het latere Westerpark (1891). Aan de oostzijde van de stad kwam de Oostergasfabriek tot stand (1887). De annexatie van grote delen van de gemeente Nieuwer-Amstel (1896) bood Amsterdam kansen op verdere uitbreiding aan de zuidzijde. Na een eerste en afgewezen plan van directeur Gemeentewerken C.L.M. Lambrechtsen van Ritthem maakte architect H.P. Berlage een nieuw Plan-Zuid (1900, aangenomen 1905). Uitstel noopte hem tot het maken van een tweede ontwerp (1917). Het oostelijke deel van dit plan, de Rivierenbuurt, kreeg een Y-vormige hoofdstructuur bij het Victorieplein (Vrijheidslaan, Churchilllaan en Rooseveltlaan). Het westelijke deel, Nieuw-Zuid en Harmoniehof, {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam buiten de Singelgracht 241R.K. H. Hart of Vondelkerk (p. 179) 242R.K. O.L.-Vrouwe van de H. Rozenkranskerk (p. 179) 243Oud-Kath. kerk van H.H. Petrus en Paulus of De Ooievaar (p. 180) 244R.K. St.-Agneskerk (p. 180) 245R.K. O.L.-Vrouwe Koningin des Vredeskerk (p. 180) 246R.K. kerk O.L.-Vrouwe van Altijddurende Bijstand (p. 180) 247R.K. H. Gerardus Majellakerk (p. 180) 248R.K. Maria Magdalenakapel (p. 180) 249Geref. kerk Amstelveenseweg (p. 181) 250(Herv.) Muiderkerk (p. 181) 251(Herv.) Oranjekerk (p. 181) 252kerk Doopsgez. gemeente (p. 181) 253(Herv.) Parkkerk (p. 181) 254Nieuw Apostolische kerk (p. 181) 255kerk Luth. gemeente (p. 181) 256(Geref.) Raphaëlkerk (p. 181) 257(Herv.) Willem de Zwijgerkerk (p. 181) 258Remonstr. kerk Diepenbrockstraat (p. 181) 259(Herv.) Jeruzalemkerk (p. 181) 260kerk Evang. Luth. gemeente (p. 181) 261First Church of Christian Scientists (p. 181) 262(Herv.) Maranathakerk (p. 181) 263synagoge Tesjoengat Israël (p. 181) 264Raw Aron Schuster Sjoel (p. 181) 265Lekstraatsynagoge (p. 182) 266Liberaal Joodse Synagoge Soetendorpstraat (p. 182) 267logegebouw Vrijmetselaars (p. 182) 268vergaderzaal Theosofische vereniging (p. 182) 269Wilhelminagasthuis (p. 182) 270Burgerziekenhuis (p. 182) 271Boerhaavekliniek (p. 182) 272Luth. Diaconessen Inrichting (p. 182) 273Burgerweeshuis (p. 183) 274Concertgebouw (p. 183) 275Rijksmuseum (p. 183) 276Stedelijk Museum (p. 184) 277Koloniaal Instituut en Koloniaal Museum (p. 184) 278Scheepvaartkundig Museum (p. 185) 279Van Gogh museum (p. 185) 280Huis van Bewaring II (p. 185) 281raadhuis van Nieuwer-Amstel (p. 185) 282brandweerkazerne Van Baerlestraat (p. 185) 283brandweerkazerne Honthorststraat (p. 186) 284hulppostkantoor Spaarndammerplantsoen (p. 186) 285openbare lagere school Eerste Jacob van Campenstraat (p. 186) 286openbare lagere school Tweede Van Swindenstraat (p. 186) 287openbare lagere school Mauritskade (p. 186) 288openbare lagere school J. Maijenstraat (p. 186) 289openbare lagere school Corantijnstraat (p. 187) 290Chr. lagere school Speerstraat (p. 187) 291Openluchtschool (p. 187) 292Derde H.B.S. (p. 187) 293Het Amsterdams Lyceum (p. 187) 294H.B.S. voor Meisjes (p. 187) 295Vossiusgymnasium (p. 187) 296Driejarige H.B.S. (p. 188) 297R.K. Lyceum voor Meisjes (p. 188) 298Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (p. 188) 299Gerrit Rietveld Academie (p. 188) 300Amsterdamsche Huishoudschool (p. 188) 301Nieuwe Huishoudschool (p. 188) 302Dagteeken- en Kunstambachtschool voor Meisjes (p. 188) 303Derde Ambachtsschool (p. 188) 304Tweede Openbare Nijverheidsschool (p. 188) 305Vierde Ambachtsschool (p. 188) 306M.T.S.-Bouwkunde (p. 188) 307Conservatorium (p. 188) 308School voor Banketbakkers (p. 188) 309Chr. technische school Patrimonium (p. 188) 310Blindeninstituut (p. 189) 311Ontleedkundig Laboratorium (p. 189) 312Vrije Universiteit (p. 189) 313Herv. Elisabeth Otter Knoll Stichting (p. 194) 314Luth. Diaconiehofie (p. 194) 315Fontainehofje (p. 195) 316R.K. Huize Lydia (p. 195) 317Wolkenkrabber (p. 195) 318Aalsmeerderveerhuis (p. 195) 319Rijkspostspaarbank Van Baerlestraat (p. 195) 320Rijksverzekeringsbank (p. 195) 321Centraal Belastingkantoor (p. 196) 322Wibauthuis (p. 196) 323houtzaagmolen De Otter (p. 196) 324Heineken Brouwerij (p. 196) 325depotgebouw Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij (p. 196) 326Amstelbrouwerij (p. 196) 327diamantslijperij Van Moppes (p. 196) 328diamantslijperij Asscher (p. 196) 329Veiligheidsinstituut (p. 197) 330Nationaal Luchtvaart Laboratorium (p. 197) 331showroom en garagebedrijf Autopon (p. 197) 332tentoonstellingsgebouw R.A.I. (p. 197) 333graansilo Korthals Altes (p. 198) 334Nieuwe Entrepotdok (p. 198) 335Koninklijke Hollandse Lloyd (p. 198) 336Koloniaal Etablissement (p. 198) 337Veemarkt en abattoir (p. 199) 338Westergasfabriek (p. 199) 339Oostergasfabriek (p. 199) 340pompstation waterleidingbedrijf (p. 199) 341hoofdremise gemeentetram Tollensstraat (p. 201) 342hoofdremise gemeentetram Kromme Mijdrechtstraat (p. 201) 343Gemeentetramkantoor (p. 201) 344Bureau Verkeerswezen (p. 201) 345Haarlemmermeerstation (p. 201) 346station Amsterdam-Muiderpoort (p. 201) 347Hollandsche Manege (p. 201) 348Zuiderbad (p. 201) 349Schoolkinderbad I (p. 201) 350gemeentebadhuis Boerhaaveplein (p. 201) 351gemeentebadhuis Diamantstraat (p. 202) 352bioscoop Ceintuur (p. 202) 353Olympisch Stadion (p. 202) 354Apollohal (p. 203) 355paviljoen Vondelpark (p. 203) 356Hoogduits-Isr. begraafplaats Zeeburg (p. 204) 357R.K. begraafplaats Buitenveldert (p. 204) 358Alg. begraafplaats Zorgvlied (p. 204) 359begraafplaats Te Vraag (p. 205) 360R.K. St.-Barbarabegraafplaats (p. 205) 361begraafplaats Vredenhof (p. 205) Amsterdam-Buitenveldert 362R.K. St.-Augustinuskerk (p. 206) 363Vrije Universiteit (p. 207) 364station R.A.I. (p. 207) 365poldermolen De Riekermolen (p. 207) 366buitenhuis Amstelrust (p. 207) Amsterdam-Sloten 367R.K. H. Pius X-kerk (p. 213) Amsterdam-Sloterdijk 368(Herv.) Petruskerk (p. 214) 369R.K. St.-Franciscus van Assisiëkerk (p. 214) 370R.K. St.-Jozefkerk (p. 214) 371(Geref.) Pniëlkerk (p. 214) 372R.K. St.-Catharinakerk (p. 214) 373R.K. O.L. Vrouwe van Lourdeskerk (p. 215) ==} {>>afbeelding<<} {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 374poldermolen De 1200 Roe (p. 215) 375windmolen De Blom (p. 216) 376station Sloterdijk (p. 216) Amsterdam-Watergraafsmeer 377buitenplaats Frankendaal (p. 216) 378Rechthuis (p. 217) 379R.K. kerk H.H. Martelaren van Gorcum (p. 217) 380(Herv.) Emmakerk (p. 217) 381Penitentair Centrum Overamstel (p. 217) 382Tuindorp Watergraafsmeer of Betondorp (p. 217) 383watertoren Zuidergasfabriek (p. 218) 384station Amsterdam-Amstel (p. 218) 385Nieuwe Oosterbegraafplaats (p. 219 ==} {>>afbeelding<<} {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft als centrale noord-zuidas de Minervalaan met het Minervaplein (1930) en in oost-westrichting de Stadionweg met aan het uiteinde het Olympisch Stadion (1928). Ten zuiden van het Zuider Amstelkanaal verrees na 1950 woonbebouwing in een opzet die afwijkt van het plan-Berlage. Hier zijn ook het Beatrixpark en het RAI-complex (1961) aangelegd, en later nog het station Zuid-WTC (1978) aan de ringspoorlijn en de Ringweg-Zuid. De uitvoering van Plan-Zuid vanaf 1918 behoorde bij een reeks substantiële uitbreidingen in de jaren twintig en dertig (Ring '20-'40). In 1922 volgde de goedkeuring van het Plan-West met de Admiralenbuurt en de Postjesbuurt. De bebouwing ten zuiden van deze buurten volgde tussen 1925 en 1935. Rond 1920 ontstonden verder nog uitbreidingen van de Spaarndammerbuurt (zoals het Spaarndammerplantsoen e.o.) en de Pijp (Zuidelijke Pijp), en uitbreidingen van de rond 1900 opgezette Transvaalbuurt en Indische Buurt. Terwijl gesloten bouwblokken met etagewoningen de nieuwe wijken domineerden, propageerde A. Keppler - directeur van de in 1915 opgerichte Woningdienst - de aanleg van tuindorpen met lage woningen in een groene omgeving. Dergelijke wijken kwamen vooral tot stand in Amsterdam-Noord, Sloten/Slotermeer en de Watergraafsmeer na de uitbreiding van de gemeentegrenzen in 1921. In het Algemeen Uitbreidingsplan (1934), gepresenteerd door de Dienst Stadsontwikkeling (opgericht 1929), werden wonen, werken, ontspanning en {== afbeelding Amsterdam, R.K. H. Hart of Vondelkerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} verkeer van elkaar gescheiden. Dit plan is overigens grotendeels na de Tweede Wereldoorlog verwezenlijkt. Toen zijn ook diverse van de hiervoor genoemde buurten onderworpen aan saneringen en stadsvernieuwing. Voor de verdere ontwikkeling van de stad is het Amsterdams Structuurplan (1985) opgesteld. De rondweg om Amsterdam heeft men kunnen voltooien in 1990. Terwijl het Westelijk Havengebied na de oorlog verder is uitgebreid, heeft het Oostelijk Havengebied zijn functie verloren. Bij een ingrijpende sanering vanaf de jaren negentig van de 20ste eeuw is hier veel moderne woningbouw tot stand gekomen en in dit gebied staat nu ook 't Muziekgebouw aan het IJ (2005). Na de behandeling van de objecten in het gebied van de bovenbeschreven 19de- en vroeg-20ste-eeuwse uitbreidingen, volgt een derde sectie (Amsterdam-....) met de beschrijving van de buitenwijken in de in 1921 van diverse buurgemeenten geannexeerde stadsdelen. In alfabetische volgorde betreft het de wijken Bijlmermeer ((inclusief Driemond), Buitenveldert, Buiksloot (Amsterdam-Noord: westelijk deel, inclusief Tuindorp Oostzaan), Nieuwendam (Amsterdam-Noord: oostelijk deel met Schellingwoude). De westelijke tuinsteden zijn onderverdeeld in een zuidelijk deel Sloten (met Overtoomse Veld, Slotervaart en Osdorp) en een noordelijk deel Slotermeer (met Sloterdijk, Bos en Lommer en Geuzenveld). Als laatste komt de Watergraafsmeer aan bod. Ten slotte behoren tot de gemeente Amsterdam nog de dorpen Durgerdam, Holysloot, Ransdorp en Zunderdorp. Deze zijn alfabetisch elders in het boek opgenomen. De voorm. R.K. H. Hart of Vondelkerk (Vondelstraat 120, Oud-West) [241] is een driebeukige basilicale kruiskerk met vijfzijdig gesloten koor, kapellenkrans en een centraliserende kruising met achtzijdige vieringtoren. Deze rijzige neogotische kerk met opvallende plattegrond verrees in 1871-'80 naar ontwerp van P.J.H. Cuypers. Toren en bekapping werden in 1904 door brand verwoest, waarna in 1905 herbouw volgde (J.Th.J. Cuypers). Na de sluiting in 1978 is de kerk in 1985-'96 gerestaureerd en verbouwd tot cultureel centrum (A.J. van Stigt). De R.K. O.L. Vrouwe van de H. Rozenkranskerk (J. Obrechtstraat 28, Oud-Zuid) [242] is een driebeukige basilicale kruiskerk met halfronde apsis, vieringtoren en een dubbeltorenfront. De torens van het front zijn voorzien van een opengewerkte klokkenverdieping met kegeldak. Deze grote neoromaanse kerk verrees in 1908-'11 naar een ontwerp uit 1905 van J. Stuyt en J.Th.J. Cuypers. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, R.K. H. Gerardus Majellakerk (1995)==} {>>afbeelding<<} Het rijke interieur is eveneens geïnspireerd op de romaanse en Byzantijnse vormentaal en wordt gedekt door een cassetteplafond. J.E. Brom ontwierp het monumentale hoofdaltaar met ciborium, waarin een oud marmeren reliëf met bladmotieven is opgenomen (circa 1700). Tot de inventaris behoren verder een Maria-altaar van M. Andriessen, een Vermeulen-orgel (1910), een door Stuyt ontworpen en door Brom vervaardigde preekstoel (1925) en een door C.M. van Moorsel gemaakte communiebank (1930). De door dirigent W. Mengelberg geschonken gebrandschilderde koorvensters zijn van de hand van O. Mengelberg (1922). J. Nicolas leverde de transeptvensters. De kerk is gepolychromeerd door J. Dunselman en M. Wiegman. De Oud-Kath. kerk van H.H. Petrus en Paulus of ‘De Ooievaar’ (Ruysdaelstraat 39, Oud-Zuid) [243] is een zaalkerk voorzien van een opvallende, terzijde geplaatste, toren met uitkragend bovenstuk en wijzerplaten. Deze kerk met rationalistische details en een neoromaans ingangsportaal kwam in 1914 tot stand naar ontwerp van J.W.F. Hartkamp. Tot de inventaris behoren een preekstoel (circa 1730) en een hoogaltaar (begin 18de eeuw) met altaartafel en retabel met altaarstuk (H. Koets). De R.K. St.-Agneskerk (Amstelveenseweg 163, Oud-Zuid) [244] is een driebeukige basilicale kruiskerk voorzien van een ranke vrijstaande toren met tentdak. Het schip van deze neoromaanse kerk werd in 1920-'21 gebouwd, het transept met koor en de toren volgden in 1931-'32. Het ontwerp van J. Stuyt is geïnspireerd op de vroeg-christelijke architectuur. Opvallend in het wit gepleisterde interieur is de veelkleurige mozaïek-bekleding met geglazuurde tegels in de koorapsis (1942), ontworpen door J. Mammen en uitgevoerd door M. Weiss. De gebrandschilderde ramen zijn van J. Nicolas (1934) en de wandschilderingen van J. Mammen (1941-'42). Tot de inventaris behoren een door J.E. en L. Brom gemaakt hoofdaltaar met ciborium (1932), kruiswegstaties van W. Schermer (1936) en een Maria-altaar van J. Mammen (1941-'42) De R.K. O.L. Vrouwe Koningin des Vredeskerk (Pijnackerstraat 9, De Pijp) [245] is een driebeukige kruiskerk, gebouwd in 1922-'24 naar een ontwerp met neoromaanse details en opvallend tegelwerk van Jos. Bekkers. Terzijde staat een ongelede toren met frontalen en tentdak (gerestaureerd 1992). Het interieur bevat door Bekkers ontworpen interieuronderdelen, zoals het hoofdaltaar, de communiebank en de preekstoel. Tot de inventaris behoren verder een door J.F. Witte gebouwd orgel (1887, geplaatst 1971) en kruiswegstaties van L. Schelfhout (1925). De gebrandschilderde ramen zijn van A. Asperslagh. {== afbeelding Amsterdam, R.K. Maria Magdalenakapel==} {>>afbeelding<<} De R.K. kerk O.L.-Vrouwe van Altijddurende Bijstand (Chasséstraat 64, De Baarsjes) [246] is een brede kerk met recht gesloten koor, lage zijbeuken en bij de voorgevel opvallende slanke zadeldaktorentjes. Deze sobere kerk werd in 1925-'26 gebouwd naar ontwerp van K.P. Tholens. Het interieur wordt gedekt door een gepleisterd houten tongewelf. In het koor bevindt zich een monumentaal mozaïek van J. Colette (1932). Tot de inventaris behoren een koperen reliëf en een Maria-altaar van atelier Brom (1931), een hoofdaltaar en een communiebank (beide 1932), een Jozef-altaar (1946) en een orgel (1950). De voorm. R.K. H. Gerardus Majellakerk (Ambonplein 61-79, Zeeburg) [247] is een in 1925-'26 gebouwde koepelkerk met halfronde apsis en een schip met ingangsportaal. Het ontwerp van J. Stuyt vertoont op Byzantijnse voorbeelden geïnspireerde details. De geplande toren is nooit uitgevoerd. In 1992-'93 is de kerk verbouwd tot kantoorruimten. Tot het complex behoren ook twee R.K. lagere scholen, het voorm. zusterhuis ‘St. Theresia’ en het St.-Vincentiushuis, beide ontworpen door Stuyt. Overige kerken. In rijke chaletstijl uitgevoerd is de voorm. R.K. Maria Magdalenakapel (Spaarndammerstraat 460, Westerpark; 1890, verbouwd 1968) [248]. Zaalkerken in neorenais- {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} sance-stijl zijn de voorm. Geref. kerk (Amstelveenseweg 136, Oud-Zuid; 1889, Tj. Kuipers) [249] en de voorm. Ned. Geref. kerk (A. Cuypstraat 182, De Pijp; 1892). Van de voorm. (Herv.) Muiderkerk (Linnaeusstraat 35g, Oost; 1892, G.W. Vixseboxse) [250] resteert slechts de toren met achtzijdige lantaarn en opengewerkte spits. Een vergelijkbare, maar terzijde geplaatste toren heeft de (Herv.) Oranjekerk (Van Ostadestraat 149, De Pijp; 1902-'03, C.B. Posthumus Meyjes) [251]. Deze kerk vertoont neorenaissance- en rationalistische elementen. Versneden steunberen en rationalistische elementen heeft de zaalkerk van de voorm. Doopsgez. Gemeente (Oosterpark 4, Oost; 1904, A. Salm) [252]. Een zaalkerk met late neorenaissance-details is de (Herv.) Parkkerk (G. Brandtstraat 26, Oud-West; 1918, E.A.C. Roest) [253]. Binnen bevindt zich hier een door W. Sauer en O. Walcker gebouwd orgel (1922). Veel kerken zijn ontworpen in expressionistische vormen. De in zakelijk-expressionistische stijl gebouwde voorm. Nieuw Apostolische kerk (Witte de Withstraat 96, De Baarsjes; 1920, H.F. Sijmons en Th. Rueter) [254] is nu in gebruik als moskee ‘An Nuur’. De (Geref.) Nassaukerk (De Wittenstraat 114, Westerpark; 1926, H.G. Krijgsman) is een kruiskerk met dakruiter en paraboolvormige daken. Een tentdak met achtzijdige dakruiter markeert de met expressionistische details uitgevoerde (Geref.) Bethelkerk (Vasco da Gamastraat 35, De Baarsjes; 1928-'29, E.A.C. Roest). Voor een in 1916 als afsplitsing van de Engelse Anglicaanse kerk ontstane vereniging verrees de kleine expressionistische zaalkerk van de ‘De Vrije Katholieke Gemeente’ (Deurloostraat 17, Rivierenbuurt; 1928-'29, H.A. van Anrooy). Expressionistische details en hoge zadeldaken hebben de kerken van de Luth. Gemeente (G. van der Veenstraat 36-38, Nieuw-Zuid; 1929-'30, G.J. Rutgers) [255], de (Geref.) Raphaëlkerk (Raphaëlplein 27-37, Nieuw-Zuid; 1929-'30, S. Beckman en M. Kooi) [256], de (Herv.) Willem de Zwijgerkerk (Olympiaweg 14, Nieuw-Zuid; 1931, C. Kruyswijk) [257] en de Remonstr. kerk (Diepenbrockstraat 46, Nieuw-Zuid; 1932-'33, J.A. Roodenburgh) [258]. De twee laatstgenoemde voorbeelden hebben een terzijde geplaatste slanke toren. Kubistisch-expressionistisch van vorm is de (Herv.) Jeruzalemkerk (J. Maijenstraat 14, De Baarsjes; 1929, F.B. Jantzen) [259]. In traditionalistische vormen ontworpen is de zaalkerk van de Evang. Luth. Gemeente (Dintelstraat 134, Rivierenbuurt; 1936-'38, F.B. Jantzen) [260]. Deze kerk heeft een terzijde geplaatste toren met naaldspits. Geïnspireerd op vroeg-christelijke voorbeelden is het traditionalistisch vormgegeven gebouw van de First Church of Christian Scientists (R. Wagnerstraat 32, Nieuw-Zuid; 1936-'38, G. Friedhoff) [261]. Naoorlogse voorbeelden zijn de zeszijdige (Herv.) Maranathakerk (Hunzestraat 87, Rivierenbuurt; 1955, J.H. Groenewegen en H. Mieras) [262] en de met accenten in gewapend beton uitgevoerde (Geref.) Woestduinkerk (Woestduinstraat 18, De Baarsjes; 1955, A. Meijer en J.H. van der Zee) en de voorm. (Remonstr.) Arminiuskerk (Postjeskade 200, De Baarsjes; 1957, K.L. Sijmons). Wijkgebouwen. Verborgen achter etagewoningen aan de straat bevinden {== afbeelding Amsterdam, Raw Aron Schuster Sjoel==} {>>afbeelding<<} zich enkele wijk- of evangelisatiegebouwen. Het voorm. wijkgebouw van de Herst. Evang. Luth. gemeente (Frederik Hendrikstraat 13, Westerpark; 1910, H.Th. Nienaber) is nu in gebruik als moskee ‘Sonat’. Het wijkgebouw van de Evang. Luth. gemeente (Van Boetzelaerstraat 49-51, Westerpark; 1911, Joh. Pelser) heeft bij de ingang een portret van Luther en daaronder de tekst ‘Het Huis Wartburg’. Verder zijn er nog het rijzige Herv. wijkgebouw Salem van wijk IV (Planciusstraat 69-71; circa 1910), het Herv. wijkgebouw Eltheto (Javastraat 118, Zeeburg; 1913, P.A.J. Scheelbeek), gebouwd met vergaderzalen en bovenwoningen (nu in gebruik als moskee), en het Herv. wijkgebouw Hebron (Polanenstraat 89-91, Westerpark; 1923, C. Kruyswijk). Synagoges. De synagoge Tesjoengat Israël (G. Doustraat 238, De Pijp) [263] werd in 1891-'92 gebouwd voor de Asjkenazische vereniging naar een neorenaissance-ontwerp van E.M. Rood. De Raw Aron Schuster Sjoel van de Ned. Isr. Hoofdsynagoge (Heinzestraat 1-3, Oud-Zuid) [264] kwam in 1927-'28 tot stand naar plannen van H. Elte in samenwerking met C. van der Wilk en met A.F. Baak als constructeur. Het in kubistisch-expressionistische vormen uitgevoerde gebouw bevat ook een ritu- {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} eel bad (mikwe), een verenigingslokaal en twee bovenwoningen voor de eerste voorzanger (chazzan) en de ondervoorzanger-koster (sjammasj). In de synagoge is de koorgalerij in 1937 uitgebouwd tot een tweede vrouwengalerij. Atelier W. Bogtman vervaardigde twaalf stroken gebrandschilderd glas (twaalf stammen van Israël). De in een grote paraboolvormige nis geplaatste arke ontvangt licht door drie stroken gebrandschilderd glas in de overwelving. In 1937 verrees in functionalistische stijl de voorm. Lekstraatsynagoge van de Ned. Isr. Hoofdsynagoge (Lekstraat 61-63, Rivierenbuurt) [265]. Naar ontwerp van A. Elzas, winnaar van een in 1934 uitgeschreven prijsvraag, ontstond een met natuursteen bekleed gebouw in gewapend beton met inwendig een vrouwengalerij langs drie zijden. Het gebouw dient nu als veilinghuis (Glerum). De in 1931 gestichte Liberaal Joodse Gemeente heeft in 1964-'66 de eigen synagoge J. Soetendorpstraat 8 (Rivierenbuurt) [266] gekregen naar ontwerp van L.H.P. Waterman. Bij dit blokvormige complex met synagogeruimte en naastgelegen zaal horen als opvallend torenachtig element twee gewapend betonnen pylonen met daaraan de Stenen Tafelen van Mozes. Het logegebouw (Vondelstraat 39-41) [267] is ontstaan uit het in 1873 naar ontwerp van P.J.H. Cuypers gebouwde bierhuis ‘Vondel’ (nr. 41) en het sinds 1893 daarmee verbonden danspaleis ‘Huize Vondel’ (nr. 39; circa 1880). In 1903 gingen beide panden over in handen van zeven Amsterdamse Vrijmetselaarsloges (La Bien Aimée, La Paix, Concordia Vincit Animos, La Charité, Willem Fredrik, Nos Vincit Libertas, Wending en Post Nubila Lux). Voor dit gezamenlijke onderkomen werd ‘Huize Vondel’ in 1904-'05 verbouwd door W. Kromhout. Bij een ingrijpende verbouwing in 1910-'11, naar plannen van P. Heyn, kregen de twee gebouwen als verenigingsgebouw en conciërgewoning hun huidige aanzicht met een geheel nieuwe gevel in rationalistische stijl. Het interieur is na 1945 opnieuw ingericht. De voorm. vergaderzaal van de Theosofische vereniging (Tolstraat 160) [268] werd in 1925-'26 in opdracht van C.H. van der Leeuw gebouwd naar een functionalistisch ontwerp van J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt. De kwartronde vergaderzaal is uitgevoerd in gewapend beton en heeft een oplopend dak met radiaal geplaatste spanten. Toegevoegd in 1928 is het wit gepleisterde en van stalen ramen voorziene administratiekantoor met bibliotheekgebouw (Tolstraat 154-158). Na onteigening werd het in 1942 ingericht tot bioscoop ‘Thalia’, vanaf 1954 Cinétol geheten (gesloten 1979). In 1984-'85 volgde verbouwing tot openbare bibliotheek. Ziekenhuizen. Als aanvulling op het Binnengasthuis werd het Wilhelminagasthuis [269] het tweede openbare ziekenhuis van Amsterdam. Dokter A.W.C. Berns kwam in 1883 met het idee voor een ziekenhuis met losse paviljoens, gesitueerd nabij het pesthuis (1634), dat sinds 1734 buitengasthuis werd genoemd (gesloopt 1936). Het eerste bouwplan dateert uit 1886, maar pas na de verbouwing van het Binnengasthuis (1889) kwam het nieuwe ziekenhuis in 1891-'93 tot stand naar plannen van H. Leguyt. In rijke neorenaissance-stijl ontworpen is het H-vormige voorm. administratiegebouw (Eerste Helmersstraat 104) met een onderdoorgang en galerijen aan de zijkanten. Hierachter stonden haaks twee paviljoens. Verdere uitbreidingen van het toen grootste ziekenhuis {== afbeelding Amsterdam, Burgerziekenhuis==} {>>afbeelding<<} van Nederland volgden in 1898 (vrouwenkliniek) en 1905 (oogheelkunde). In 1925 werd het tot Academisch Ziekenhuis verheven. In sobere expressionistische stijl kwamen hiervoor naar ontwerp van M. Messer het Pathologisch-Anatomisch Laboratorium (A. Biemondstraat 105-111; 1927) - met reliëfvoorstelling van H. Krop - en de Chirurgische Kliniek (WG-Plein 100-873; 1933) gereed. In 1979-'83 vertrok het ziekenhuis in fasen naar het Academisch Medisch Centrum in de Bijlmer (zie aldaar), waarna in 1985-'89 een verbouwing en gedeeltelijke nieuwbouw van het oude complex volgden. Het voorm. Burgerziekenhuis (Linnaeusstraat 89) [270] werd in 1889-'91 gebouwd, nadat in 1878 door dokter A.W.C. Berns en W.B.J. Berns-Van Rees de ‘Vereniging het Burgerziekenhuis’ was opgericht. Het drielaagse hoofdgebouw in neorenaissance-stijl is ontworpen door A.L. van Gendt. Na het vertrek van het ziekenhuis naar het Flevoziekenhuis te Almere (1991) heeft men het gebouw ingericht tot Stadsdeelkantoor Oost (1992). De Boerhaavekliniek (Teniersstraat 1) [271] met bijbehorende ‘directeur-dokterswoning’ (Museumplein 9) kwam in 1908-'11 tot stand naar plannen van J.Th.J. Cuypers en J. Stuyt in de classicistische variant van de Nieuw Historiserende stijl. De voorm. Luth. Diaconessen Inrichting (Koninginneweg 3) [272], met kapel en L-vormig {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Rijksmuseum, plattegrond==} {>>afbeelding<<} hoofdgebouw, werd in 1898 gebouwd als Moeder- en Ziekenhuis naar ontwerp van C.F. Bögeholtz en A. Moen (uitgebreid 1904 en 1927-'29). Het Burgerweeshuis (IJsbaanpad 3) [273] is in 1955-'60 gebouwd naar een structuralistisch ontwerp van A.E. van Eyck. De basismodule van het gebouw wordt gevormd door een vierkant bouwdeel met betonnen kolommen op de hoeken en in het platte dak een kleine lichtkoepel. {== afbeelding Amsterdam, Concertgebouw==} {>>afbeelding<<} Door schakeling van deze modules is om een binnenplaats een bebouwing met complexe plattegrond ontstaan. De binnenplaats is toegankelijk via een open arcade in een langgerekt tweelaags bouwdeel. Op enkele hoeken staan tweelaagse paviljoens. Het complex is in 1990 inwendig verbouwd. Het Concertgebouw (Van Baerlestraat 98) [274] ontstond op initiatief van een daartoe in 1881 opgerichte commissie. De in 1882 uitgeschreven besloten prijsvraag werd gewonnen door A.L. van Gendt (plan 1882-'83), waarna het gebouw tot stand kwam in 1883-'86 (opening 1888). Het in internationale neoclassicistische en eclectische stijl ontworpen Concertgebouw heeft een halfronde achterbouw, vier hoekpaviljoens (met trappen) en een tempelfront met in het timpaan een gebeeldhouwde allegorie op de muziek (Joh. Franse). De kleine ovale concertzaal heeft dezelfde afmetingen als die in Felix Meritis. De grote concertzaal biedt plaats aan tweeduizend toeschouwers en heeft een kapconstructie met vakwerkspanten en trekstaven, die door een cassetteplafond aan het oog wordt onttrokken. Sinds 1891 bevat de zaal een Maarschalkerweerd-orgel. Op verzoek van W. Mengelberg (dirigent van 1895 tot 1945) heeft men in 1899 het orkestpodium verlaagd voor een betere akoestiek. Naar plannen van P. de Bruijn is in 1985-'88 aan de zuidzijde een uitbreiding aan de zaal ‘gehangen’. Rijksmuseum (Stadhouderskade 42) [275]. Aan de basis van dit gebouw staat de oprichting van een Commissie tot Stichting van een Museum Koning Willem I (1862). De eerste uitgeschreven {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} prijsvraag (1863) leverde geen winnaar op, maar P.J.H. Cuypers werd tweede. Nadat de gemeente Amsterdam in 1873 had toegezegd haar schilderijenverzameling in bruikleen te geven, was er een uitgebreider ontwerp nodig. De daaropvolgende tweede prijsvraag (1875) werd wel gewonnen door Cuypers, die vervolgens één van zijn twee ingediende plannen uitwerkte tot het huidige gebouw. Dit tussen 1876 en 1885 verwezenlijkte museum kreeg een middenvleugel met onderdoorgang en aan weerszijden twee door vleugels omgeven binnenplaatsen. Aan de zuidwestkant bouwde men een bibliotheekuitbouw met ijzeren galerijen. De binnenplaatsen - voorzien van glazen kappen met vakwerkconstructies (sikkelspanten en trekstaven) - boden onderdak aan gipsafgietsels (westzijde) en de afdeling geschiedenis (oostzijde). Naast de overwelfde zalen van de begane grond werden kopieën gebouwd van onder meer de crypten van de kerken te Deventer en Maastricht. Op de verdieping richtte men een kopie in van de Aduardkapel. De bel-etage bevat een voorhal, een eregalerij en een Rembrandtzaal. De om de binnenplaatsen lopende enfiladen van zalen zijn aan de voorzijde voorzien van kabinetten. Het front van het Rijksmuseum heeft een sterk geaccentueerde middenpartij met onderdoorgang en twee torens. Voor de vormgeving baseerde Cuypers zich op de midden-16de-eeuwse Nederlandse architectuur, die we nu vroege renaissance noemen en die nog sterk op gotische constructies en vormen leunde. In de pers werd het geheel, samen met het beeldprogramma, vaak als ‘te gotisch’ afgeschilderd. Voor het uitgebreide beeldprogramma, dat gelezen kan worden als een nationale eretempel voor geschiedenis en kunst, werkte Cuypers samen met V. de Stuers en J.A. Alberdingk Thijm. Dit programma werd uitgevoerd door B. van Hove en F. Vermeylen (beeldhouwwerk), G. Sturm (tegeldecoraties en schilderkunst) en W. Dixon (gebrandschilderde ramen). Naar aanleiding van een discussie over de belichting van het Rijksmuseum voegde men in 1906 aan de zuidzijde van de eregalerij de met zijlicht uitgevoerde Nachtwachtuitbouw toe. Een naar ontwerp van Sturm op geëmailleerde lava gemaakt geveltafereel van de leerlingen van Rembrandt werd hierdoor aan het zicht onttrokken. In 1925 keerde de Nachtwacht naar zijn oude plek terug. Na 1945 zijn inwendig de meeste decoraties overgeschilderd en heeft men de binnenplaatsen volgebouwd (1962 en 1969 door C. Elffers en F.A. Eschauzier). De eregalerij is in 1984 gerenoveerd (W.G. Quist). Van 2004 tot 2008 wordt het museum ingrijpend verbouwd tot ‘Het Nieuwe Rijksmuseum’. Daarbij zijn de architecten A. Cruz en A. Ortiz, de restauratiearchitect G.W. van Hoogevest en de expositiearchitect J.M. Wilmotte betrokken. Bij het museumcomplex behoort de gelijktijdig gebouwde directeursvilla (nu kantoorgebouw) en aan de oostzijde daarnaast de tekenschool of Rijksschool voor tekenonderwijzers en kunstnijverheid (1890, uitgebreid 1924). De in 1888 gesloopte Franeker Ockingastins vormt de basis van het in 1890-'98 aan de zuidwestzijde opgetrokken fragmentengebouw, waar ook scheibogen van de Kleine Kerk te Edam (15de eeuw) staan opgesteld en diverse andere bouwfragmenten zijn ingemetseld. De aangrenzende tuin kreeg een invulling met ‘verschillende nabootsingen van Hollandsche tuin-architectuur’. Hier bevinden zich niet alleen het tuinhuis van Keizersgracht 585 (1731), maar ook enkele pilasters van het Haagse Huygenshuis (1634) en de waterpoort van Gorinchem (1642). Bij de tuiningang staan ruggelings de Heerepoort uit Groningen (1621) en de Bergpoort uit Deventer (1619). Tegen het fragmentengebouw staat de door J.Th.J. Cuypers ontworpen Druckervleugel (1909, uitgebreid 1919). Het Stedelijk Museum (P. Potterstraat 13) [276] werd in 1891 gesticht uit een legaat van S.A. de Bruyn, douairière Lopez Suasso, onder meer als huisvesting voor de kunstcollectie van S.A. Lopez Suasso-De Bruyn en voor de ‘Driejaarlijksche Tentoonstelling van werken van Levende Meesters’. Het museum verrees in 1891-'95 naar een rijk neorenaissance-ontwerp van stadsarchitect A.W. Weissman als tegenhanger van het Rijksmuseum, dat te gotisch werd bevonden en te nauwe openingen en een gebrekkige belichting zou hebben. Na een buitenlandse studiereis koos Weissman voor een ruime entree met centrale trap, uitkomend op een erezaal. De beide vleugels kregen gekoppelde zalen met bovenlicht en op de hoeken hoekzalen en kabinetten aan voor- en achterzijde. De op het maniërisme geïnspireerde buitenzijde met hoekpaviljoens, diverse Vlaamse dakerkers en een middenpartij met risaliet en trapgevel werd in 1912-'24 voorzien van beelden van Amsterdamse architecten en kunstenaars, zoals Hendrick de Keyser (E. Jacobs), Pieter Aertsen en Joost Jansz Bilhamer (T. van Reijn), Jacob van Oostsanen (B. Ingen Housz), Jan van der Heyden (C. Demmink), Thomas de Keyser (C. Vos) en Jacob van Campen (A. Hesselink). Het interieur, waarin gekleurde steensoorten waren gebruikt, was in 1938 onder conservator W. Sandberg al voornamelijk wit geworden. Aan de zijde van de Van Baerlestraat is in 1954 met een legaat van E. vom Rath de Nieuwe Vleugel ontstaan naar ontwerp van de Dienst Publieke Werken (J. Sargentini en J. Leupen) en F.A. Eschauzier (interieur). Een plan voor de nog te verwezenlijken uitbreiding is gemaakt door bureau Benthem & Crouwel. Het Koloniaal Instituut en Koloniaal Museum, nu Koninklijk Instituut voor de Tropen en Tropenmuseum (Mauritskade 62-64) [277], werd in 1910 gesticht op initiatief van H.F.R. Hubrecht en J.T. Cremer, oudminister en directeur van de Nederlandsche Handelmaatschappij. In het gebouw zou tevens de collectie van het in 1871 in Paviljoen Welgelegen te Haarlem gevestigde Koloniaal Museum worden ondergebracht. Het eerste plan (1912) door J.J., M.A. en J. van Nieukerken werd door de schoonheidscommissie afgewezen. In 1914-'16 werd desondanks begonnen met de bouw van dit in rijke late neorenaissance-stijl uitgevoerde gebouw. Door materiaalschaarste kon een eerste gedeelte pas in 1923 in gebruik worden genomen en in 1926 volgde de algehele opening. De in 1916 ingestelde Commissie voor de Symboliek bedacht een uitbundige decoratie met wapens, allegorische figuren, voorstellingen van godsdiensten en culturen, en afbeeldingen van geleerden en ontdekkingsreizigers. Dit programma werd uitgevoerd {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Stedelijk Museum==} {>>afbeelding<<} door J.L. Vreugde (beelden) en W.O.J. Nieuwenkamp (reliëfs). Het westelijke bouwdeel met ingang en tweetorenfront biedt plaats aan het hoofdgebouw met bibliotheek en een aula met ziende dakstoel en veel beeldhouwwerk (W.M. Retera). De in twaalf soorten marmer uitgevoerde entreehal (ontwerp E. Quagligno) is voorzien van een wandschildering (H. Paulides) en bustes van de stichters (T. Dupuis). In het aan de oostzijde aansluitende gebogen bouwdeel bevond zich het handelsmuseum. Het vierkante gebouw met lichthof en monumentaal trappenhuis aan de oostzijde is het museumgebouw. Het gehele complex is gerestaureerd in 1967-'73, waarbij aan de achterzijde een logeergebouw (1967, Tj. Dijkstra) is toegevoegd, nu hotel. Het voorm. Scheepvaartkundig Museum (C. Schuytstraat 57) [278], een in verstrakte expressionistisch stijl uitgevoerd tweelaags pand met hoge kap, kwam in 1917-'18 tot stand naar ontwerp van G.F. La Croix. Het diende als huisvesting van de in 1913 als uitvloeisel van de Eerste Nederlandse Tentoonstelling op Scheepvaartgebied (E.N.T.O.S.) ontstane collectie. Tot de stichters behoorden Amsterdamse rederijen. Het museum werd in 1922 geopend en kreeg in 1929 een glazen overkapping. De collectie is in 1972 verhuisd naar 's Lands Zeemagazijn op Kattenburg. Het gebouw dient sinds 1981 als veilinggebouw (Christies). Het Van Gogh museum (P. Potterstraat {== afbeelding Amsterdam, Koninklijk Instituut en Koloniaal Museum==} {>>afbeelding<<} 7) [279] is in 1964-'73 gebouwd voor de aan het beheer van de staat toevertrouwde collectie van de neef van de kunstenaar, ir.dr. V.W. van Gogh. Het ontwerp van G.Th. Rietveld (1964) is uitgevoerd door J.F.H. van Dillen en afgemaakt door J. van Tricht. Het museum bestaat uit kubusvormige volumes met gesloten gevelvlakken en een glazen trappenhuis (Museumpleinzijde). Het interieur bevat een grote vide met open trappenhuis en aangrenzende zalen. Het museum is in 1995 uitgebreid naar ontwerp van K. Kurokawa met een vrijstaand halfrond gebouw met verzonken cirkelvormige vijver. Het voorm. politiebureau nr. 38 (Spaarndammerstraat 612-626) is een tweelaagspand uit 1887 naar een sober ontwerp met neorenaissance-details van de Dienst Publieke Werken. Het Huis van Bewaring II (Havenstraat 6) [280], nu P.I. de Stadspoort, werd in 1888-'91 gebouwd naar een ontwerp met neoclassicistische details van W.C. Metzelaar. Deze grote cellulaire gevangenis heeft een kruisvormig plan met drie vierlaagse cellenvleugels en een vierde vleugel met centrale hal en cellulaire kerk. Het voorm. raadhuis van Nieuwer-Amstel (Amsteldijk 67) [281] kwam in 1889-'92 tot stand als een rijzig tweelaags pand met souterrain, ingangsrisaliet, trapgevel en een opengewerkte achtkantige dakruiter. Het rijke neorenaissance-ontwerp van R. Kuipers - geïnspireerd op het vroeg-17de-eeuwse stadhuis van Bolsward - werd uitgevoerd onder leiding van W.J. de Groot. Het beeldhouwwerk is van B. van Hove. Met de annexatie van Nieuwer-Amstel door Amsterdam verviel al in 1896 de oorspronkelijke functie, waarna het in 1912 tot gemeentearchief werd ingericht met aan de Tolstraat een depotgebouw in aangepaste stijl. Aan de noordzijde is in 1985 een uitbreiding verwezenlijkt. Brandweerkazernes. De voorm. brandweerkazerne Van Baerlestraat 35-37 [282] werd in 1890 gebouwd {== afbeelding Amsterdam, Raadhuis van Nieuwer-Amstel==} {>>afbeelding<<} {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Brandweerkazerne Honthorststraat 25-27==} {>>afbeelding<<} naar plannen van de dienst gemeentewerken van Nieuwer-Amstel als een tweebeukig diep pand met trapgevels in neorenaissance-stijl. Na annexatie van dat deel van de gemeente Nieuwer-Amstel kwam in 1896-'97 de grotere brandweerkazerne Honthorststraat 25-27 [283] tot stand naar een ontwerp van H. Leguyt (Dienst Publieke Werken). Dit in helder rode baksteen opgetrokken neorenaissance-gebouw staat overhoeks op het perceel om aan de voorzijde ruimte te bieden voor de brandweerwagens. Boven de drie rondboogingangen in het midden staat: ‘Brandweer’. Het voorm. hulppostkantoor Spaarndammerplantsoen 140 [284] ligt op de scherpe hoek met de Zaanstraat en kwam in 1918-'20 tot stand naar plannen van M. de Klerk, samen met de opvallende aansluitende woonbebouwing (het ‘schip’). De uitbundige expressionistische stijl zet zich voort in het nu als museum dienende interieur. In de directe omgeving staan diverse voorbeelden van straatmeubilair in expressionistische stijl, waaronder een brandmelder (1927), een postgirobus, een reclamezuil en een ‘krul’ (urinoir). De openbare leeszaal en bibliotheek Coöperatiehof 14-16 werd in 1927 gebouwd naar een expressionistisch ontwerp met strokenvensters van de Dienst Publieke Werken. Boven de ingang zit een gevelsteen met een afbeelding van boeken. Scholen voor lager onderwijs. Het schoolbesluit van 1880 leidde tot 1900 tot de bouw van ruim dertig openbare lagere schoolgebouwen in de gehele stad. Alle scholen voor Gewoon Lager Onderwijs werden ontworpen door de Dienst Publieke Werken. In neoclassicistische stijl en met veel rondbogen uitgevoerd is de hoekschool Eerste Jacob van Campenstraat 59 (1882) [285], die vrijwel identiek is aan de school Molenpad 15-17 in de binnenstad. De gepleisterde eclectische school Van Oldebarneveldtstraat 42 (1882) is een opvallend rijk gedetailleerde meisjesschool derde klasse. De eerste en tweede klasse van de Amsterdamse schoolindeling werden als burgerschool bezocht door de hogere standen. Voor een school derde klasse hoefde minder schoolgeld te worden betaald. In de architectuur is dit verschil bijvoorbeeld zichtbaar bij de school eerste klasse Tweede Van Swindenstraat 208 (1891-'93) [286], uitgevoerd in rijke neorenaissance, en de aan de andere kant van het bouwblok gelegen en soberder vormgegeven school derde klasse P. Nieuwlandstraat 93-95, die overigens wel een zandstenen neorenaissance-poortje heeft. Deze scholen delen de tussengelegen speelplaats. Voorbeelden van andere scholen in neorenaissance-stijl zijn Nassaukade 327 (1884-'85), Potgieterstraat 34 (1885-'86), De Wittenstraat 27-43 (1892) en de rijker uitgevoerde eerste-klasse-school Mauritskade 23 (1892) [287]. Voor de gemeente Nieuwer-Amstel ontwierp W.J. de Groot de school R. Hartstraat 1 (gymzaal 1903). Chaletstijldetails vertoont het schoolgebouw Van Ostadestraat 101 (1900). Ook Rustenburgerstraat 246 (1903) en Ruysdaelstraat 67-69 (1903) zijn vergelijkbare drielaagse ‘schoolkastelen’. Voor het katholieke onderwijs kwamen de St.-Barbaraschool voor Meisjes (Eikenplein 1-5; 1889, J. Margry), de St.-Laurentiusschool voor Jongens (Eikenweg 5a-9; 1891-'92, A.C. Bleijs) en de scholen Kanaalstraat 147-149a (1906, C.P.W. Dessing) en P. de Hoochstraat 80 (1911, P.J. de Jongh) tot stand. Ontworpen in Nieuw Historiserende stijl is de drielaagse Chr. lagere school Brederodestraat 108 (1910, C.B. Posthumus Meyjes). De bewaarscholen of scholen voor voorbereidend onderwijs vallen minder op. Uit 1911 dateert de hoekschool voor kleuters Pontanusstraat 278. Sober van vorm zijn de R.K. St.-Catharina Frobelschool (Rijnstraat 113-115; 1926-'28, J. Duncker) en de school voor Chr. voorbereidend onderwijs (W. Schoutenstraat 6; 1931-'33, J.H. van der Veen). Wel opmerkelijk is de in functionalistische stijl met balkons en dakterras gebouwde Montessori kleuterschool (A. Dürerstraat 36; 1934-'35, W. van Tijen, M.A. Stam en C.I.A. Stam-Beese). Na de schoolwet van 1920 verrezen in tien jaar tijd ongeveer honderdvijftig scholen in de hele stad, merendeels voor het Gewoon Lager Onderwijs. Deze scholen werden bij voorkeur paarsgewijs gebouwd met een gemeenschappelijke gymzaal (vaak in het midden). De Dienst Publieke Werken leverde hiervoor ontwerpen in expressionistische stijl. Voorbeelden van dergelijke ‘schoolpaleizen’ met een indrukwekkende expressionistische gevel zijn de gekoppelde dubbele scholen J. Maijenstraat 11-13 en 15-17 (1925-'26, N. Lansdorp) [288]. Achter het hoger opgetrokken middendeel van de dubbele school Meerhuizenplein 4-4a (1926) gaat het gymlokaal schuil. Andere goede voorbeelden {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} van dubbele scholen zijn Hygieaplein 40 (1921), Corantijnstraat 2-4 (1923) [289], Hygiëaplein 8-10 (1924), Jekerstraat 84-86 (1926-'27) en Roerstraat 91-93 (1930). Voorbeelden van enkele scholen zijn F. Versterstraat 11 (1931, G.A. Roobol) en de op een hoek gebouwde U.L.O.-school (C. Krusemanstraat 10; 1920-'21, Th.R. Luycken). Voor het bijzonder onderwijs kwam de Chr. lagere school Speerstraat 6 (1923, E.A.C. Roest) [290] tot stand op een licht gebogen plattegrond en met een halfronde erker boven de ingang. Een vergelijkbare erker heeft de dubbele Chr. lagere school Amaliastraat 5 (1923-'35, Th. Groenendijk en Th.J. Lammers). De voorm. Talmud Tora (Tweede Boerhavestraat 7; 1922-'25), een Isr. school voor uitgebreid lager onderwijs, is gebouwd naar een expressionistisch ontwerp van J.S. Baars. C. Kruyswijk ontwierp zowel de interessante Chr. lagere school Orteliusstraat 28 (1930-'31) als de Luth. lagere school Uiterwaardenstraat 263 (1934). Opmerkelijke naoorlogse scholen zijn de - op een binnenplaats gelegen - langgerekte houten Finse school (Uiterwaardenstraat 60a; 1949) en de door H. Hertzberger ontworpen structuralistische gebouwen van de Montessorischool {== afbeelding Amsterdam, Derde H.B.S.==} {>>afbeelding<<} (Apollolaan 164; 1980-'83) en de lagere school De Evenaar (Ambonplein 59; 1986). De Openluchtschool (Cliostraat 36-40) [291] neemt een bijzondere plaats in de scholenbouw in. Het gebouw diende door een maximale toetreding van licht en lucht de gezondheid van de schoolkinderen te verbeteren. De school kwam in 1927-'30 tot stand naar een functionalistisch ontwerp van J. Duiker en B. Bijvoet (aangepast 1985-'86). Achter een poortgebouw met schoolhoofden conciërgewoning staat overhoeks op de binnenplaats het in gewapend beton opgetrokken vierlaagse schoolgebouw met aangebouwde gymnastiekzaal. De drie verdiepingen hebben elk twee lokalen met grote stalen vensters en een als ‘buitenklas’ bedoelde openluchtwerkruimte. Op het platte dak zijn ook twee buitenlokalen ingericht. Scholen voor middelbaar onderwijs. Naar ontwerp van J.Th.J. Cuypers kwam in 1895 het R.K. St.-Ignatiuscollege (Hobbemakade 51-53) tot stand als katholieke Hogere Burger School (H.B.S.) met een convent voor de lesgevende paters. Dit gebouw met kenmerkende toren en kapel is in 1912 uitgebreid en later verbouwd ten behoeve van het huidige Montessorilyceum. De eerste openbare middelbare school buiten de Singels was de Derde H.B.S. (Mauritskade 58-59; 1904, H. Leguyt) [292], een V-vormig gebouw met rationalistische details en later aangebouwde vleugel. De in een knik in de straat gelegen voorm. Vijfde H.B.S. (Zocherstraat 23-25; 1916) biedt vanuit de lokalen uitzicht op het Vondelpark. Gelijktijdig gebouwd zijn de Eerste Chr. H.B.S. (Moreelsestraat 21; 1912, E.A.C. Roest) en de in ‘Um 1800’-stijl ontworpen - en op een rijzig woonhuis gelijkende - voorm. Chr. H.B.S. voor Meisjes (G. Metsustraat 7; 1912, C.B. Posthumus Meyjes), nu Sweelinck College. De schoolwet van 1917 maakte ook de bouw van lycea mogelijk, waarin H.B.S., gymnasium en middelbare meisjesschool werden gecombineerd. Een voorbeeld is Het Amsterdams Lyceum met rectorswoning (Valeriusplein 13-15; 1918-'20, H.A.J. en J. Baanders) [293], uitgevoerd in verstrakte expressionistische stijl in een bijzondere stedenbouwkundige situatie, waarbij de hoofdvleugel over de onderdoorgang van het Valeriusplein is geplaatst. Een T-vormige plattegrond en een klokkentoren op de kruising heeft de H.B.S. voor Meisjes (G. van der Veenstraat 99; 1929-'30) [294], ontworpen door N. Lansdorp (Dienst Publieke Werken) in zakelijk-expressionistische stijl. In dezelfde stijl ontwierp hij het Vossiusgymnasium (Messchaertstraat 1; 1931-'32) [295], een U-vormig gebouw met ranke toren boven de ingang en met een {== afbeelding Amsterdam, Amsterdams Lyceum==} {>>afbeelding<<} {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, M.T.S.-bouwkunde==} {>>afbeelding<<} beeld van Erasmus (H. Krop). Vergelijkbaar in stijl, maar uitgevoerd met veel rijker beeldhouwwerk (H. Krop) is de voorm. Driejarige H.B.S. (P.L. Takstraat 34; 1921-'24, AJ. Westerman, D.P.W.; beeldhouwwerk vernieuwd 2005) [296], nu Berlage Scholengemeenschap. Een E-vormige plattegrond en een kapel in het verlengde van de ingangspartij heeft het sober vormgegeven drielaagse R.K. Lyceum voor Meisjes (R. Vinkeleskade 53; 1925, P.B.M. Hendrix) [297]. Iets verderop staat het openbare Lyceum voor Meisjes (R. Vinkeleskade 62; 1925-'26, B.A. Lubbers, D.P.W.) in zakelijkexpressionistische stijl met zwierige details (ingangspartij). Academiegebouwen. De voorm. Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (Stadhouderskade 86) [298] kwam in 1872-'75 tot stand voor deze in 1817 gestichte instelling. B. de Greef ontwierp een eclectisch gebouw met hoog souterrain en bel-etage. De op het noorden georiënteerde zalen kregen grote omlijste vensters. Aan de achterzijde kwam in 1883 een uitbouw tot stand. In 1967 volgde de verhuizing naar de Gerrit Rietveld Academie (F. Roeskestraat 96) [299]. G.Th. Rietveld heeft in 1957 het ontwerp gemaakt voor dit Instituut voor Kunstnijverheid dat na zijn dood naar hem is vernoemd. Deze uiteindelijk in 1964-'67 onder leiding van J.F.H. van Dillen en J. van Tricht gebouwde school bestaat uit een hoofdgebouw met lokalen, aula en gymnastiekzaal - voorzien van glazen vliesgevels - en een L-vormige aanbouw met werkplaatsen. Een tweede L-vormige aanbouw is rond 1970 toegevoegd en in 2004 uitgebreid met hoogbouw van bureau Benthem & Crouwel. Overige scholen. In chaletstijl verrees in 1894-'95 de voorm. Amsterdamsche Huishoudschool (Zandpad 5) [300], een rijzig pand naar plannen van C.B. Posthumus Meyjes met een in 1952 toegevoegde gymnastiekzaal. Het gebouw is in 1974 als jeugdherberg ingericht. De voorm. Nieuwe Huishoudschool (G. Metsustraat 8; 1907, J.H.W. Leliman) [301] is een drielaags pand met rationalistische details en een zolderopbouw in pseudo-vakwerk. H.P. Berlage ontwierp in rationalistische stijl de voorm. Dagteeken- en Kunstambachtschool voor Meisjes (G. Metsustraat 16; 1908-'10) [302], een tweelaags pand met de ingang in een portiek. De twee laatstgenoemde scholen zijn nu in gebruik als Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap. In rationalistische stijl bouwde men ook de forse vierlaagse Derde Ambachtsschool (Timorplein 21; circa 1910) [303] met torenvormig hoekaccent. Uit dezelfde tijd is de voorm. R.K. Handelsschool (Waldeck {== afbeelding Amsterdam, Chr. technische school Patrimonium==} {>>afbeelding<<} Pyrmontlaan 23; 1912, E. Breman). Het overwegend drielaagse gebouw van de Tweede Openbare Nijverheidsschool (E. Wolffstraat 2; 1914) [304] is ontworpen door de Dienst Publieke Werken. A.J. Westerman van die dienst ontwierp in zakelijk-expressionistische stijl de Tweede Openbare Handelsschool (P.L. Takstraat 33; 1923) en de op een vijfhoekig terrein gebouwde Vierde Ambachtsschool (Postjesweg 1; 1921-'23, beeldhouwwerk H. Krop) [305]. Van zijn collega N. Lansdorp is het ontwerp van de voorm. M.T.S.-Bouwkunde (Dongestraat 8-12; 1930) [306], een licht gebogen drielaags pand met torens op de hoeken. Expressionistische details vertoont het Conservatorium (Bachstraat 3-7; 1931, P. Vorkink) [307]. Dit drielaagse gebouw wordt geflankeerd door een trappenhuis en een grote muziekzaal. Uitgevoerd als halschool met overkragende verdieping is de naoorlogse voorm. School voor Banketbakkers (Wibautstraat 220; 1956-'57, W.A. Ulrich en B.J.F. Kamphuis) [308]. De gecombineerde Chr. lagere en middelbare technische school Patrimonium (Vrolikstraat 8; 1956-'57, J.B. Ingwersen en C. de Geus) [309] heeft een op bakstenen pylonen staand vierlaags lesgebouw in de trant van Le Corbusier, met {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} in schokbeton uitgevoerde raamelementen en een betonplastiek (P.C. Eecen). Het voorm. blindeninstituut met internaat (Vossiustraat 56-74a) [310] werd als instelling in 1808 opgericht door de ‘Amsterdamsche Broederschap van de Vier Vrijmetselaarsloges’. Een besloten prijsvraag voor een nieuw gebouw werd in 1885 gewonnen door G.B. en A. Salm met een eclectisch ontwerp met romaanse en gotische details. De gevel van het brede drielaagse gebouw met souterrain kreeg de tekst: ‘Lux in Tenebris’ (Licht in de Duisternis). In 1932 verhuisde het instituut naar Huizen, het Amsterdamse gebouw bevat nu appartementen. Het voorm. Ontleedkundig Laboratorium (Mauritskade 61) [311] is een U-vormig tweelaags pand met rationalistische elementen en hoeken middenrisaliet, gebouwd in 1908-'09 naar ontwerp van J.B. Springer voor de faculteit Biologie van de Universiteit van Amsterdam. Na de verhuizing van de oorspronkelijke collectie (Museum Vrolijk) naar het Academisch Medisch Centrum is hier sinds 1988 de in 1838 gestichte zoölogische collectie van Artis ondergebracht (vanaf 1892 onder beheer universiteit). Vrije Universteit (V.U.) [312]. Deze universiteit - vrij van kerk en staat, en alleen gebonden aan het woord van God - werd in 1880 opgericht door A. Kuyper, die zelf hoogleraar theologie en letteren werd. Men betrok in 1884 het huis Keizerstraat 162 (verbouwing J.W. Meijer), dat in de eerste jaren diende als onderwijsgebouw en hospitium (internaat). Dit gebouw is tot 1968 door de V.U. gebruikt. In 1916 kwam voor de ‘Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag’ het Physiologisch Laboratorium (Valeriusplein 11) tot stand als een drielaags pand in expressionistische stijl naar ontwerp van J. Groenendijk en Th.J. Lammers. Aansluitend verrees in 1930-'33 het Natuur- en Scheikundig Laboratorium (De Lairessestraat 174) naar een zakelijk-expressionistisch ontwerp van B.T. Boeyinga en constructeur I.J. Kranenburg. Dit gebouw met zijn kenmerkende sterrenwachtkoepel is in 1951-'52 in aangepaste stijl verhoogd. In 1953 heeft men de gehele universiteit naar Buitenveldert verplaatst (zie Amsterdam-Buitenveldert). Woonhuizen. Door de intensieve latere bebouwing zijn in de ring van Amsterdam weinig pre-stedelijke panden bewaard gebleven. Een uitzondering vormen de diepe huizen Overtoom 411-431 uit 1727, oorspronkelijk behorend bij een pottenbakkerij. Uit dezelfde periode dateert het kleine 18de-eeuwse buitenhuis of speelhuis Bellamystraat 80 met vroeg-18de-eeuwse details en een midden-19de-eeuwse buitenbepleistering. Het verschil tussen het polderniveau en de later opgehoogde omgeving is goed te zien bij het gepleisterde dwarse huis Rustenburgstraat 8 (1893). Tijdens de bouw lag het nog in de gemeente Nieuwer-Amstel, net als de door A.L. van Gendt in neorenaissancestijl ontworpen eenlaagse arbeiderswoningen Diamantstraat 1-15 en 2-24 (1889). Wegens de vele monumentale woonhuizen is het net als voor de binnenstad ook voor de ring - bestaande uit de 19de-eeuwse Ring en de aansluitende Gordel 20-40 - onmogelijk om alle belangrijke panden te behandelen, laat staan om in te gaan op de bebouwing van na 1945 of op {== afbeelding Amsterdam, Woonhuizen De Zeven Landen==} {>>afbeelding<<} de stadsvernieuwing. Daarom is ervoor gekozen om de villa's, de appartementengebouwen en de volkswoningbouw af te splitsen, de rest in hoofdlijnen te behandelen en de naoorlogse woningbouw aan anderen over te laten. 19de-eeuwse huizen Na de uitbreidingsplannen van 1866 (J.G. van Niftrik) en 1875 (J. Kalff) ontstond de eerste planmatige woningbouw in de Pijp, waaronder kort na 1875 drielaagse etagewoningen in de Ferdinand Bolstraat, al snel gevolgd door de meer gebruikelijke vierlaagse etagewoningen, zoals Quellijnstraat 15-25 (1879, F. Heineke), of de etagewoningen met portiek-ontsluiting Van Ostadestraat 148-154 (1902, N.F. van Ruth). Naast deze woningtypen komen ook gestapelde woningen voor, waarbij beide woningen over twee bouwlagen beschikken, zoals bij F. van Mierisstraat 55-61 (1909, H. van der Schaar). Ruysdaelkade 43 (1876, Z. Deenik) is een vroeg - en voor de Amsterdamse ring uitzonderlijk - voorbeeld van een tweelaags woonhuis in eclectische vormen. Bij de ‘slurf’ van het Vondelpark verre- {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} zen de eerste ruimer opgezette huizen. Rond 1873 kwamen de gepleisterde herenhuizen Vondelstraat 47-49 tot stand naar een ontwerp van J.H. Schmitz in eclectische vormen (wenkbrauwen) met neogotische elementen (kantelen). En aan de zuidzijde ontstonden de huizen P.C. Hooftstraat 83-93 (1874, J. Servais), die later tot winkels zijn verbouwd. Eclectisch zijn ook de oorspronkelijk vijftien forse vierlaagse herenhuizen Vossiusstraat 1-15 (1879, I. Gosschalk) en het op Franse voorbeelden georiënteerde dubbele herenhuis Stadhouderskade 40-41 (1883) met zinken dakvensters. In een op de Franse (neo)renaissance geïnspireerde stijl ontwierp A.L. van Gendt het herenhuis Vondelstraat 13 (1880). Opmerkelijk is de groep van drie etagewoningen van het zogeheten Huis met de Kabouters (Ceintuurbaan 251-255; 1884, A.C. Boerma), uitgevoerd in rijke chaletstijl met neogotische en neorenaissance-elementen en met veel decoratief beeldhouwwerk, waaronder op de dakrand twee groene kabouters die elkaar een bal lijken toe te gooien. Eveneens opmerkelijk zijn De Zeven Landen (R. Visscherstraat 20-30a; 1894, Tj. Kuipers). Deze zeven buurpanden hebben elk een specifieke stijl, te weten van links naar {== afbeelding Amsterdam, Hillehuis==} {>>afbeelding<<} rechts: Engeland (landhuisstijl), Nederland (neorenaissance), Rusland (oosters), Italië (palladiaans-classicistisch), Spanje (moors), Frankrijk (16de-eeuwse renaissance) en Duitsland (neogotiek). Met neorenaissance-elementen ontwierp Ed. Cuypers het Witsenhuis (Oosterpark 82-82a; 1884, gerestaureerd 2003). In dit atelier-gebouw - oorspronkelijk met hoge begane grond maar later voorzien van een tussenvloer - werkten schilders als G.H. Breitner, J. Israels en W. Witsen, evenals diverse dichters en schrijvers. Andere voorbeelden van rijkere huizen in diverse varianten van de neorenaissance-stijl zijn de gestapelde woningen Nassaukade 112-115 (1880-'81, C. Hellingman) en Amsteldijk 74-79 (1887, Ed. Cuypers), en de etagewoningen Nassaukade 110-111 (1881, A. Lubbers en E. Möller), Stadhouderskade 130-134 (1882, J. de Haan; met kariatiden), Nassaukade 83-84 (1887, E. Breman) en Weesperzijde 24-28 (1887-'88, A. Salm). Voor Bouwmaatschappij ‘De IJsbreker’ ontwierp A.L. van Gendt de herenhuizen Weesperzijde 32-33 (1884) en het café met bovenwoningen Weesperzijde 23 (1885). Nog in een zelfde traditie, maar dan met vakwerktopgevels, verrezen in 1911 de vijf herenhuizen J. Vermeerstraat 37-45 met aansluitend de hoekvilla Teniersstraat 6, alle naar ontwerp van P. van Dijk. 20ste-eeuwse huizen Tot de vroege woon- en winkelpanden in de ring behoren de panden Hobbemastraat 4-8 (1904), die H.P. Berlage voor verzekeringsmaatschappij ‘De Algemeene’ ontwierp in rationalistische vormen en met overhoekse erkers. Het door M. de Klerk voor bouwondernemer K. Hille ontworpen Hillehuis (N. Maesstraat 32-34/Metsustraat 22-34; 1911-'12) is een vroeg voorbeeld van het expressionisme of de ‘Amsterdamse School’. Andere voorbeelden hiervan zijn de vijf geschakelde woningen J.J. Viottastraat 36-42 (1917, G.F. La Croix), de eengezinswoningen De Lairessestraat 142-172 (1919-'21, H.L. de Jong) en de gestapelde woningen Heinzestraat 15-23 (1921-'22, P.L. Kramer). Kramer ontwierp ook Huize de Windroos (Okeghemstraat 25), bestaande uit vijf grote appartementen met gebogen muurvlakken, laddervensters en een dakaccent. Opmerkelijk zijn ook de door De Klerk ontworpen expressionistische huizenblokken Vrijheidslaan 10-50 (1921-'22) met verspringende balkons die verticaal worden gekoppeld door veelhoekige laddervensters. Eveneens opvallend zijn de herenhuizen {== afbeelding Amsterdam, Woonhuizen Hacquartstraat 6-28==} {>>afbeelding<<} {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Drive-in woningen A. van Dijckstraat 4-12==} {>>afbeelding<<} Hacquartstraat 6-28 (1921-'24, F.A. Warners) met gepleisterde gevels en zwart-witte tegels, ook wel de ‘dobbelsteen-woningen’ genoemd. In de loop van de jaren twintig verrezen grotere complexen met steeds verder verstrakte expressionistische vormen, overgaand in zakelijk-expressionistische vormen. Dit is onder meer te zien bij Bellamystraat 117-123 (1918, G.F. La Croix), Mauvestraat 2-14 (1922, Tj. Kuipers en A. Ingwersen), J. Evertsenstraat 20-46 (1924-'25, J.M. van der Mey), J. Evertsenstraat 52-140 (1925-'27, J.F. Staal) en de etagewoningen R. Hartstraat 4-10 (1928, B. van den Nieuwen-Amstel). Daarnaast verrezen als onderdeel van de gesloten blokken in het Plan Zuid van Berlage geaccentueerde bouwdelen bestaande uit een winkelgalerij met bovenwoningen, zoals Vrijheidslaan 90-100 en 91-101 (1923-'24, C. Kruyswijk) voor de N.V. Exploitatie Maatschappij ‘Rudolf’ en het woon- en winkelcomplex Maasstraat 65-85 (1929, G.J. Rutgers) voor de N.V. ‘Waalmond II’. Rond het Hoofddorpplein ontwierpen J.M. van der Mey en J.J.B. Franswa in 1928-'30 ook dergelijke woon- en winkelcomplexen. In de wijk De Baarsjes liet Exploitatiemaatschappij ‘De Hoofdweg’ de etagewoningen Hoofdweg 308-382/321-411 (1925-'26, H.Th. Wijdeveld) bouwen en de woon- en winkelpanden rondom het Mercatorplein (1925-'27, H.P. Berlage). In dat gebied verrezen complexen met etagewoningen in verstrakte expressionistische vormen, zoals de portiekwoningen met hoekwinkels Paramariboplein 54-60 (1927-'28, L. Peters) en de portiekwoningen Paramaribostraat 45-133 (1930, P.L. Kramer). Een ander belangrijk stedenbouwkundig complex vormen de etagewoningen rondom het Minervaplein en langs de Minervalaan, gebouwd in 1930-'32 op basis van een plan waarmee C.J. Blaauw de prijsvraag gewonnen had, door hemzelf en door G.J. Rutgers en J.A. Roodenburgh. Opmerkelijk zijn verder de in de tuin van het Concertgebouw gebouwde expressionistische huizen J.W. Brouwersstraat 3-25/2-16 (1930, E.A.C. Roest) met deels gebogen gevels en torenvormige accenten. Voorbeelden van functionalistische woningen zijn in de ring vrij zeldzaam. Een uitzondering vormt het op eigen initiatief door P. Zanstra, J.W.L. Giesen en K.L. Sijmons ontworpen complex eengezins- en atelierwoningen Zomerdijkstraat 16-30 (1934-'35), gebouwd in staalskeletbouw met grote stalen vensters. Ook de vijf drive-in-woningen A. van Dijckstraat 4-12 (1936-'37, W. van Tijen, M.A. Stam, C.I.A. Stam-Beese en H.A. Maaskant) zijn in functionalistische {== afbeelding Amsterdam, Villa Oud Leyerhoven==} {>>afbeelding<<} stijl gebouwd met beneden een garage en op de vierde bouwlaag een balkon. Minder uitgesproken - al hebben ze wel functionalistische trekken - zijn de van stalen vensters voorziene etagewoningen Watteaustraat e.o. (1938, D. Greiner) en de op initiatief van projectontwikkelaar H. van Saane voor alleenstaande werkende vrouwen tot stand gekomen vroege galerijflat Oranjehof (Korte Geuzenstraat 98-700; 1942-'43, J.W.H.C. Pot en J.F. Pot-Keegstra) met acht bouwlagen. Villa's. Kort na de aanleg van het Vondelpark (1864-'65) verwierf P.J.H. Cuypers aan de noordzijde een strook grond waar hij tot aan de toenmalige westelijke gemeentegrens (nu Anna van Vondelstraat) in drie fasen de Vondelstraat liet aanleggen (1867-'73). Naast herenhuizen verrezen hier ook enkele villa's. Een van de eerste was de dubbele villa Nieuw Leyerhoven (Vondelstraat 73-75; 1876-'77), naar eigen ontwerp in een sobere combinatie van neogotische en neorenaissance-elementen. Hij woonde hier ook tot 1881 en liet toen voor zichzelf in 1881-'82 de villa Vondelstraat 77-79 bouwen in een combinatie van neogotiek en neorenaissance en met siermetselwerk en tegeldecoraties. Zijn zoon J.Th.J. Cuypers ontwierp in 1884 voor zichzelf de opmerkelijke eclectische villa Oud Leyerhoven {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} (Tesselschadestraat 31) met veel siermetselwerk en tegeldecoraties in de in pseudo-vakwerk uitgevoerde bovenzone. Ten westen van de Anna van Vondelstraat lieten FA. en P.H.F. Smithuysen in 1877-'78 naar plannen van P.F. Laarman een vrijstaande chaletstijl-villa bouwen met zicht op het Vondelpark. Deze villa werd in 1896 bezit van E.A. Lehmann, die haar naar zijn vrouw de Villa Betty (Overtoom 241) noemde. Hij liet het interieur aanpassen en in 1901 aan de straatzijde in neorenaissance-stijl een koetshuis met koetsierswoning (Overtoom 243-245) bouwen. De eerste villa aan de zuidzijde van het Vondelpark is de mogelijk naar ontwerp van A. Salm gebouwde neorenaissancevilla Quisisana (Koningslaan 4; 1889) met prominente hoektoren. Meer eclectisch, door de Franse renaissance geïnspireerd, is de gepleisterde villa Van Eeghenstraat 57 (1893, C.A. Alizis Wübbe). Het ontwerp van de villa's Van Eeghenstraat 59-63 (1895, F.H. Koekoek) is gebaseerd op de Nederlandse renaissance. Eveneens ontworpen in neorenaissance-stijl en voorzien van details in groen geglazuurde baksteen is de dubbele villa Van Eeghenstraat 80-82 (1899-1900), gebouwd door de aannemers-projectontwikkelaars E. van der Eijk en J.A. de Waal. Siermetselwerk en jugendstil-details hebben de door L. Beirer ontworpen villa J. Obrechtstraat en de dubbele villa Van Eeghenstraat 62-64 (beide 1899-1900). Van zijn hand is ook de villa P. Potterstraat 8 (1902-'03), gebouwd voor E. Sillem. Het voor Z. Deenik tot stand gekomen dubbele herenhuis Van Eeghenstraat 66-68 (1900-'01, J. Herman) valt vooral op door de jugendstil-tegeltableaus. De forse dubbele villa Van Eeghenstraat 76-78 (1900) werd ontworpen door Th. Sanders in de rationalistische stijl van Berlage, van wie hij jarenlang compagnon was. Berlage zelf ontwierp de rationalistische villa Koninginneweg 18 (1907) voor mevr. A. Hingst. Pseudo-vakwerk is te zien bij de villa Van Eeghenstraat 92 (1901-'02) en de Villa Alsberg (Honthorststraat 20; 1904-'06), beide ontworpen door Ed. Cuypers. De laatstgenoemde villa is een exponent van de net na 1900 tot ontwikkeling komende villabebouwing rond het Rijksmuseum. Ed. Cuypers had daar al in 1898-'99 voor zichzelf het hoekhuis J. Luykenstraat 2 laten bouwen met een serre aan de Singelgrachtzijde en een houten torenkamer. Traditioneel neoclassicistisch in stijl met gepleisterde hoeklisenen en middenrisatiet is de villa P. Potterstraat 2 (1897, C.B. Posthumus Meyjes). Meer neorenaissance-elementen vertonen de naastgelegen villa's P. Potterstraat 4 (1897; E.M. Rood) en P. Potterstraat 6 (1902-'03, A. Salm) met jugendstil-smeedwerk; de laatste werd gebouwd voor mr. J.E. Vita Israël. Engelse- en Weense Sezession-invloeden zijn herkenbaar bij de naar plannen van A.W. Weissman voor kunstschilder J. van Essen gebouwde Lizzy Cottage (Hobbemastraat 12) met gedeeltelijk overkragende verdieping, tentoonstellingszaal en een erkerfries met dansende putti. Kleurig materiaalgebruik en Duitse jugendstil-invloed zijn zichtbaar bij de door E. Breman ontworpen dubbele villa's Honthorststraat 5-7 en Hobbemastraat 14-16. De villa Honthorststraat 9 (1899), ontworpen door A.L., A.D.N. en J.G. van Gendt voor A. Roelvink, vertoont rationalistische details en citaten uit een Schotse studiereis van A.D.N. van Gendt. Geïnspireerd op het classicisme is de dubbele villa Koningslaan 14-16 (1904) naar ontwerp van K.P.C. de Bazel. Bij de later door hem ontworpen villa J. Vermeerstraat 14 (1912) zijn in de bovenzone de voor zijn werk kenmerkende bakstenen meanderfriezen toegepast. Een robuuste rationalistische stijl vertoont de in opdracht van I.L. Nienaber gebouwde drievoudige villa Emmaplein 2/Emmalaan 8-10 (1911) naar ontwerp van J.F. Staal. Ook elders in dezelfde wijk ontwierp Staal nog enkele andere panden, te weten Emmalaan 7-9 (1911), Prins Hendriklaan 15-19 (1912) en Koningslaan 54-56 (1911-'12). Vergelijkbaar in stijl is de door J.H.W. Leliman voor beeldhouwer A. Hesselink ontworpen hoekvilla Teniersstraat 8 met op de begane grond een in de gevel tot uitdrukking komend ‘klein atelier’ en ‘groot atelier’. Met chaletstijl-details ontwierpen J.P.F. van Rossem en W.J. Vuyk voor W. Spakler de dubbele villa J. Luykenstraat 3-5 (1908-'09). Opvallend veel op natuursteen lijkende maar in kunststeen uitgevoerde onderdelen heeft de naastgelegen dubbele villa J. Luykenstraat 7-9 (1911-'12, P. van Dijk en J.W. Nagelvoort), waarvan de betonwerken werden uitgevoerd door de N.V. Ned. Betonijzerbouw. Voor de secretaris van de Nederlandsche Handelmaatschappij, J. Bierens de Haan, ontwierpen J.J., M.A. en J. van Nieukerken de villa Museumplein 17 (1912, later verhoogd) in de voor hen kenmerkende late neorenaissance-stijl. De hieruit sprekende gedegenheid komt ook tot uitdrukking bij de in Nieuw Historiserende stijl gebouwde forse villa's Museumplein 11 (1910, J. Stuyt), Museumplein 13-15 (1910, J. London), Museumplein 19 (1912, Th.G. Schill en D.H. Haverkamp), Prins Hendriklaan 1 (1913, Th. Groenendijk en Th.J. Lammers), Hobbemastraat 20 (1913, J.Th.J. Cuypers) en Emmalaan 16-18 (1918-'20, J.B. Janus). In de ‘Um1800’-variant van deze stijl ontwierp A. Jacot de Villa Rosa (Koningslaan 12; 1912-'13) voor J. Cohen, eigenaar van het warenhuis ‘Maison de Bonneterie’. De als een classicistisch landhuis uitgevoerde villa J. Vermeerstraat 2 (1911-'12, J.A. van Straaten) werd vanaf 1918 bewoond door Cohen's collega W.J.R. Dreesmann. Vergelijkbaar in hoofdvorm, maar dan met wat expressiever metselwerk in de bovenzone, is de villa Honthorststraat 3 (1912-'13, H. Elte), die werd gebouwd voor R. Reens, directeur van de N.V. Nederlandsche Fabriek voor Betimmeringen. Iets expressionistischer is de dubbele villa Emmaplein 3-5 (1919, J. Juffer) en een uitgesproken expressionistische kapvorm siert de villa Oranje Nassaulaan 63 (1917-'18, Th. Groenendijk en Th.J. Lammers). Expressionistische baksteendetails bezit de villa Sophialaan 1-3 (1919; G. de Wilde), gebouwd voor het Technisch Bureau Visser. In zakelijkexpressionistische vormen werden C. Schuytstraat 65 (1918-'19, H. Elte en G.F. Mastenbroek) en de met platte daken uitgevoerde dubbele villa's J.J. Viottastraat 33-39 (1925-'26, F.A. Warners) gebouwd. In een aan het werk van E Lloyd Wright verwante stijl ontwierp J. de Bie Leuveling Tjeenk voor {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Huizenblok Zaanhof==} {>>afbeelding<<} zichzelf de Villa Troostwijk (Museumplein 4; 1925) met een fraaie terraskamer op de bovenste verdieping. In traditionalistische stijl en met een fors dak kwam naar plannen van M.J. Granpré Molière de villa Oranje Nassaulaan 26 (1925-'26) tot stand voor de directeur van de Nederlandsche Handelmaatschappij D. Crena de Jongh. Een derde concentratie van villa's ontstond vanaf circa 1920 langs de noordrand van Nieuw-Zuid. Zakelijk-expressionistisch van vorm, met plat dak, is de dubbele villa A. Hahnplantsoen 25-27 (1925-'28, H.A.J. en J. Baanders). De andere villa's met expressionistische details hebben doorgaans wel een kap, zoals A. Hahnplantsoen 18 (1927, M. Speyer) en 21-23 (1928-'30, E. Nijsten), en C. van der Lindenstraat 12-14 (1920-'23, J.C. van Epen). Interessante topgevelbeëindigingen bezitten enkele door G.J. Rutgers ontworpen villa's, zoals A. Hahnplantsoen 14 (1927), Dijsselhofplantsoen 10 (1929), Haringvlietstraat 6-10 (1928-'30) en Churchilllaan 223 (1929-'30). Opmerkelijk zijn het woonhuis Stadionweg 44 (1928-'30), dat H. Elte voor zichzelf liet bouwen met een fraaie hal, en het eerder door hem voor J. Barmat ontworpen huis Oosterpark 77-78 (1921). De laatste heeft nog een bijzonder interieur uit die tijd. Ten slotte noemen we de modern ogende, wit geschilderde villa Diepenbrockstraat 15 (1938), ontworpen door F.A. Eschauzier voor dokter J.H. Engelkens. Volkswoningbouw. Tot de invoering van de woningwet (1901) waren het vooral particuliere ondernemers die (speculatie) woningbouw tot stand brachten. Daarnaast waren er enkele semi-filantropische woningbouwverenigingen, zoals de ‘Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse’ (opgericht 1852), die in 1854-'56 de woningen Planciusstraat 8-20 liet bouwen. Dit complex bestaande uit zeven panden met 104 arbeiderswoningen in drie typen is een sober eclectisch ontwerp van P.J. Hamer. Voor dezelfde vereniging maakten vervolgens P.J. en W. Hamer de plannen voor het neoclassicistische woningblok Eerste J. van Campenstraat 1-21 (1875-'76; 103 woningen) en het blok Tweede J. van der Heijdenstraat 42-68 (1885; 144 woningen). Voor de Waalse gemeente ontwierp D.J. Sanches het woningblok Eerste Van der Helststraat 72-86 (1874). De ‘Maatschappij voor Volkswoningen’ liet in 1901 het bouwblok Van Reigersbergenstraat e.o. (234 woningen) optrekken naar een ontwerp van J. van Looy met neorenaissance-details en jugendstil-tegels. Het middenhuis aan de Van Reigersbergerstraat heeft een vooruitstekende vergaderzaal. De in 1906 erkende coöperatieve woningbouwvereniging ‘Rochdale’ was de eerste die woningwetwoningen (zonder alkoven en bedsteden) liet bouwen, zoals de met rationalistische details uitgevoerde woningen Van Beuningenstraat 97-109 (1909, J.E. van der Pek). Andere verenigingen volgden, waaronder de Alg. Woningbouw Vereniging (1910), ‘Eigen Haard’ (1910), ‘Het Westen’ (1911) en ‘Het Oosten’ (1912). Verder waren er de verenigingen ‘Dr. Schaepman’ (1909; katholiek), ‘Patrimonium’ (1911; protestant) en ‘De Dageraad’ (1916; socialistisch). Voor de toenmalige ‘Arbeiderscoöperatie De Dageraad’ ontwierp J.W.F. Hartkamp samen met H.P. Berlage het woningblok Toldwarsstraat 107 (1907-'08). Naar plannen van K.P.C. de Bazel kwamen de gesloten woningblokken De Kempenaerstraat e.o. (1914-'18) en Zaandammerplein e.o. (1918-'23) tot stand. Deze vallen op door het terugspringen van de hoeken. Kenmerkend is ook de Zaanhof (Zaanstraat 1-134; 1918, H.J.M. Walenkamp) met poortwoningen en gepleisterde gevelzones. Op initiatief van de wethouder voor volkshuisvesting F.M. Wibaut werd in 1915 de Gemeentelijke Woningdienst opgericht met A. Keppler als eerste directeur. Samen met de woningbouwverenigingen probeerde Keppler een programma voor woningwetwoningen van de grond te krijgen in een periode van sterk stijgende bouwkosten (die pas na 1920 weer afnamen). De rijkste uitingen van deze sociale woningbouw zijn uitgevoerd in een plastische expressionistische stijl, die vaak wordt aangeduid als de Amsterdamse School. Het exterieur van het bouwblok werd als één plastisch geheel gezien in plaats van een voortdurende herhaling van basisvormen. In zijn meest uitbundige vorm is dit zichtbaar bij het zogeheten Derde Blok aan het Spaarndammerplantsoen (1917-'20), ook wel het ‘Schip’ genoemd. Dit door M. de Klerk voor ‘Eigen Haard’ {== afbeelding Amsterdam, Woonhuizen Kraaipanstraat e.o.==} {>>afbeelding<<} {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Derde Blok Spaarndammerplantsoen==} {>>afbeelding<<} ontworpen ‘burchtachtige’ complex heeft aan de zijde van de Hembrugstraat (nrs. 257-305) een terugspringend gedeelte met plastisch siermetselwerk, tonvormige hoekerkers en als stedenbouwkundig accent een met dakpannen en daktegels beklede toren (gerenoveerd circa 1980). In opdracht van bouwondernemer K. Hille had De Klerk al het Eerste Blok (Spaarndammerplantsoen 68-138; 1913-'15) getekend, wel gesloten maar nog iets rustiger van karakter. Aan de zuidzijde van het plantsoen verrees in 1915-'16 voor ‘Eigen Haard’ het Tweede Blok (Spaarndammerplantsoen 33-103) met opmerkelijk plastische ingangspartijen. Een bijzondere stedenbouwkundige samenhang heeft het in Plan-Zuid voor de ‘De Dageraad’ in 1919-'21 gebouwde complex met de P.L. Takstraat als centraal element en aan weerszijden woonblokken aan het Th. Schwartzeplein en het H. Ronnerplein (gerenoveerd 1983). Het ontwerp van M. de Klerk en P.L. Kramer voor dit project heeft als meest opvallende plastische elementen de blokvormig gelede wanden aan de beide pleinen - met schoorstenen en laddervensters als accenten - en de hoekoplossingen met naar boven toe terugwijkende golvende gevelvlakken op de hoeken van de P.L. Takstraat en de Burg. Tellegenstraat. Het beeldhouwwerk is van H. Krop. Aan de noordzijde wordt het complex afgesloten door het Coöperatiehof (1925-'28, P.L. Kramer), gebouwd voor ‘Onze Woning’. Diverse andere volkswoningbouwprojecten kwamen tot stand naar expressionistische ontwerpen van J.C. van Epen; alle met kenmerkende erkervormige geledingen in de gevel. Zo ontwierp hij voor ‘Rochdale’ het complex C. Krusemanstraat e.o. (1916-'26), voor de ‘Algemene Woningbouw Vereniging’ de blokken Willaertstraat 1-17 (1916-'22) en Smaragdstraat e.o. (1922-'24), en voor de ‘Amsterdamse Coöperatieve Woningbouwvereniging Samenwerking’ de Harmoniehof e.o. (1919-'22; in 1920-'23 aangevuld met enkele dubbele villa's). Voor de laatstgenoemde woningbouwvereniging tekende {== afbeelding Amsterdam, Tweede Blok Spaarndammerplantsoen==} {>>afbeelding<<} J.F. Staal in plastische expressionistische stijl het blok J.M. Coenenstraat e.o. (1922-'24). Veel traditioneler van vorm zijn ten slotte de huizen Kraaipanstraat e.o. (1920-'24, J. Gratama en G. Versteeg) met hun kenmerkende ‘open’ hoekoplossingen met trapgevels. Hofjes en tehuizen. Gevels in rijke neorenaissance-stijl hebben het R.K. Verpleegtehuis Elisabeth (Mauritskade 25-27; 1888-'90, A.C. Bleijs), een carré-vormig pand met zijvleugels, en het Herv. Gesticht voor Bejaarde Vrouwen (Oosterpark 6; 1896-'97, G.W. Vixseboxse). Forser van omvang is de voorm. Herv. Elisabeth Otter Knoll Stichting (Eikenplein 220; 1904, J. van Looy) [313]. Dit carrévormige tehuis voor ‘Dames van de Beteren Stand’ is later verbouwd tot appartementen (1983). Eveneens carré-vormig is het voorm. Luth. Diaconiehof (Staringplein 9; 1907-'09, D. van Oort) [314] in ‘Um 1800’-stijl. Neorenaissance-elementen hebben het Chr. Catharina- {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} hofje (Overtoom 224; 1906, C.B. Posthumus Meyjes), waarvan de haaks op de straat staande huizen via een poort bereikt kunnen worden, en het Fontainehofje (Valeriusstraat 198) [315]. Dit in 1754 gestichte straathofje met twaalf woningen en een regentenkamer werd in 1912 van de Keizersgracht (nrs. 47-63) ‘overgebracht’ naar plannen van A.D.J. en J.G. van Gendt, waarbij de pomp en een deel van het interieur van de regentenkamer mee verhuisden. Rationalistische details vertoont het U-vormige Remonstr. Weduwenhofje (Van Hallstraat 51; 1910, P.A. Timmers). Het voorm. Lucifergesticht (Vosmaerstraat 1-321; 1914, J. de Meijer) is een drielaags weeshuis in een op De Bazel geïnspireerde bouwstijl. In verstrakte expressionistische stijl ontworpen is het voorm. R.K. Huize Lydia (R. Hartplein 2; 1925-'27, J. Boterenbrood) [316], dat oorspronkelijk bestemd was als tehuis voor vrouwen en meisjes (verbouwd 1982). Vergelijkbaar in stijl is het Herv. Zusterhuis (Ruysdaelkade 225; 1929, C. Kruyswijk). Appartementengebouwen. Het woonhotel of etagehuis - een gebouwtype dat in andere hoofdsteden veel voorkomt - ontbreekt nagenoeg in Amsterdam. Architect F.A. Warners ontwierp het appartementengebouw Huize Loma (De Lairessestraat 4-8; 1913, verhoogd 1924) met conciërgewoning en moderne voorzieningen als een lift en badkamers. Van zijn hand is ook Huize Zonnehoek (De Lairessestraat 88-90; 1913-'15) met luxe-etagewoningen voorzien van centrale verwarming en elektrische bellen. Het jaar daarop verrees aan de overzijde Huize Zuidwijck (De Lairessestraat 94-98) en als meest luxueuze uiting het etagehuis Westhove (De Lairessestraat 163; 1920-'23) met zestien appartementen voor een van de grachtengordel afkomstige groep bewoners. Op kleinere schaal ontwierp G.J. Rutgers in verstrakt expressionistische stijl het appartementengebouw Koninginneweg 8 (1924). Een uitvloeisel van het etagehuis is de zogeheten Wolkenkrabber (Victorieplein 36-52; 1930-'32) [317], een markant stedenbouwkundig element in het plan Berlage. In opdracht van de B.V. Exploitatiemaantschapppij ‘Hilwis I’ van de bouwondernemers K. Hille en J. Reyn ontwierp J.F. Staal (1927) dit gebouw van twaalf verdiepingen met vierentwintig luxe-appartementen. Het is voorzien van twee liften en heeft aan de voorzijde een gebogen glazen trappenhuis. De flat werd uitgevoerd door de Gewapend Betonbouw ‘De Kondor’. Ervoor staat een standbeeld van H.P. Berlage (1966, H. Krop). Horeca. Het Aalsmeerderveerhuis of herberg ‘De Bonte Os’ (Sloterkade 21) [318] is een T-vormig eenlaagspand, waarvan de haakse vleugel aan de voorzijde is voorzien van een trapgevel. De toegang met gerestaureerde pui wordt aan weerszijden geflankeerd door een onderkelderd gedeelte met opkamer. In 1634 (gevelstenen) werd dit veerhuis gebouwd bij de dam met overtoom tussen de Schinkel en de Kostverlorenvaart. Tot het eind van de 19de eeuw diende het als uitspanning. Bij een restauratie in 1960-'65 (H.F. Rappange) heeft men de versoberde middentopgevel weer tot trapgevel gereconstrueerd. Gebouwd als café met bovenwoningen is het drielaagse hoekpand Amsteldijk 25 (1882, A. Beretta) met zijn eclectische details en afgeronde hoekpartij met spits. Een karakteristieke hoekkoepel heeft het Parkhotel (Hobbemastraat 1), dat rond 1895 verrees naar ontwerp van de eerste uitbater A. Rinder. Uitbreidingen volgden in 1930 en rond 1985. Het forse V-vormige Hiltonhotel (Apollolaan 138) is opgetrokken in 1958-'62 naar plannen van H.A. Maaskant met medewerking van F.W. de Vlaming en H. Salm (gerenoveerd 1998). Rijkspostspaarbank. Deze bank (RPS), ingesteld bij wet in 1880, werd in 1881 gevestigd in het bestaande neoclassicistische pand Stadhouderskade 115, dat rond 1865 was gebouwd als woning voor een kunstschilder, waarschijnlijk naar ontwerp van B. de Greef. Het werd al snel te klein, waarna in 1899-1901 het nieuwe U-vormige directiegebouw Van Baerlestraat 27 [319] tot stand kwam naar ontwerp van rijksbouwmeester D.E.C. Knuttel. Zijn ontwerp is een persoonlijk getinte combinatie van neoclassicistische, neogotische en neorenaissance-elementen en heeft een rustica-onderbouw, een natuurstenen ingangsrisaliet en hoektorens. Het interieur bevat monumentale trappenhuizen en een lambrisering van tegeltableaus in jugendstil-vormen (firma Rozenburg) met voorstellingen van gestileerde bloemen en dieren (bijen, spinnen) en de provinciewapens. Bij de ingang staan twee natuurstenen leeuwen. De vloeren zijn uitgevoerd in gewapend beton volgens het systeem-Monier met moerbalken en vloervelden met troggewelven aan de onderzijde. Vanaf 1918 was het gebouw tevens in gebruik voor de Postcheque- en Girodienst. Na de verhuizing van bank en girodienst naar de Watergraafsmeer (1978) biedt het gebouw sinds 1985 onderdak aan het Sweelinck Conservatorium. De voorm. Rijksverzekeringsbank (Apollolaan 15) [320], sinds 1956 Sociale Verzekeringsbank, is een imposant kantoorgebouw ten behoeve van de uitvoering van de Ongevallenwet van 1901. Het bestaat uit een zevenlaags gebouw met ingang op de kop en aan de andere zijde een cirkelvormige laagbouw (ringgebouw), benodigd voor de ronddraaiende kaartenbakken van het archiefsysteem met rentekaarten. Het gebouw, tot stand gekomen in 1937-'39 naar ontwerp van D. Roosenburg, heeft een door De Vries Robbé & Co. uitgevoerd staalskelet en een bekleding met witte natuurstenen platen. Bij de ingang staan beelden van H. Krop en H.M. Wezelaar (Rechtvaardigheid en Zorgzaamheid) en erboven bevindt zich een fresco van Ch. Eyck. De vroegere raadzaal voor de ‘Vereniging van Raden van Arbeid’ is voorzien van gebrandschilderde ramen van J. Nicolas. Sinds 1991 is het gebouw in {== afbeelding Amsterdam, Wolkenkrabber (1993)==} {>>afbeelding<<} {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Rijksverzekeringsbank (1991)==} {>>afbeelding<<} gebruik als Apollo House waarbij men het ringgebouw heeft herbouwd. Overige kantoren. Het voorm. kantoorgebouw van de Nederlandsch-Indische Maatschappij (Concertgebouwplein 20; 1913-'14, J. London) is een in ‘Um 1800’-stijl ontworpen robuust drielaags pand met souterrain, later verbouwd tot bankkantoor van Van Lanschot (1977). Op de plaats van het in 1939 overbodig geworden station Amsterdam-Weesperpoort (Rhijnspoorstation, 1843) kwamen vooral na de oorlog verschillende kantoren tot stand. Met een onderbreking verrees het acht verdiepingen tellende voorm. gebouw voor de Raad van Arbeid (Rhijnspoorplein 1; 1940-'51, C.J. Blaauw) met zijn kenmerkende, natuurstenen vensteromlijstingen. Twaalf verdiepingen telt het voorm. Centraal Belastingkantoor (Wibautstraat 2-4; 1956-'58, G. Friedhoff) [321], nu Philip Kohnstammgebouw. Dit enigszins gesloten gebouw heeft een brede onderbouw, een smaller kantoorgedeelte en op de vier hoeken een iets lagere aanbouw. Aan de zijde van de Mauritskade staat een zijvleugel met glazen vliesgevel (1960, M. Bolten). Twee verspringende vleugels en een verbindend middenstuk vormen samen het tien bouwlagen hoge Wibauthuis (Wibautstraat 3; 1960, N.J.J. Gawronski) [322], dat is gebouwd ter huisvesting van de Dienst Publieke Werken. Ervoor staat een bronzen standbeeld voor wethouder F.M. Wibaut (1967, H.M. Wezelaar). In functionalistische stijl uitgevoerd is het gebouw voor de Geillustreerde Pers (Stadhouderskade 85; 1959, B. Merkelbach en M.A. Stam). Het kantoorgebouw van de Volkskrant (Wibautstraat 150; 1962, E.H.A. en H.M.J.H. Kraaijvanger) heeft strokenvensters en witte borstweringen. De houtzaagmolen ‘De Otter’ (G. van Ledenberchstraat 74-78) [323] is de laatste van de oorspronkelijk twintig industriemolens in de buurt van de Kostverlorenvaart. Deze in 1638 voor Barend Willemsz Prins gebouwde paltrokmolen werd in 1817 onderdeel van de houthandel G. van der Bijl en bleef tot 1927 in gebruik (gerestaureerd 1994-'96). Bij de molen staan nog enkele (19de-eeuwse) houtschuren. Bierbrouwerijen. In 1868 stichtte G.A. Heineken de Heineken Brouwerij (Stadhouderskade 78-79) [324] voor het brouwen van pilsener naar Beiers recept. I. Gosschalk ontwierp een fabriek, waar in 1881 een voor dit procédé noodzakelijke ijsfabriek aan werd toegevoegd (verdwenen). Naar plannen van J. Schotel en B.J. Ouëndag verrees een nieuw brouwhuis in rationalistische stijl. Op de hoek met de F. Bolstraat liet Heineken in 1933-'34 naar plannen van Ouëndag in sobere expressionistische stijl het nog bestaande gebouw met gistkelders bouwen (nu bedrijfsmuseum). De brouwerij is in 1975 naar Zoeterwoude verplaatst, waarna een groot deel van het in 1988 gesloten fabriekscomplex plaats heeft gemaakt voor nieuwbouw aan het Marie Heinekenplein (1993). Opvallend groot is het depotgebouw van de Haagse Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij (Bilderdijkstraat 87-97) [325], dat bovenwoningen heeft met rationalistische details. Het pand uit 1899-1900 naar plannen van W. Langhout en P.H. van Niftrik heeft jugendstilbelettering aan de achterzijde (Da Costakade 106-110). Van de voorm. Amstelbrouwerij (Mauritskade 11) [326] resteert het in 1940-'47 door F.A. Eschauzier en A.J. Langhout ontworpen kantoorgebouw dat na sluiting van de brouwerij (1983) sinds 1994 onderdak biedt aan de School for Management and Fashion ‘Montaigne’. Diamantslijperijen. De vanaf circa 1590 vooral door Sefardische joden in Amsterdam beoefende diamantbewerking werd vanaf 1840 fabrieksmatig georganiseerd. De jaren 1872-'76 vormden een hoogtepunt vanwege de aanvoer van Kaapse diamanten. Als gevolg van het monopolie van de firma De Beers (1889) liep de aanvoer terug, maar na de Boerenoorlog (1899-1902) brak een nieuwe bloeitijd aan. In 1913 waren er 70 slijperijen met in totaal 8000 molens (slijpschijven). Daarvan zijn er nog enkele gebouwen over. De diamantslijperij van Van Moppes (A. Cuypstraat 2-6) [327], vroeger J.C.J. Kamfrath, een vierlaags gebouw uit 1890 in sobere utilitaire stijl, werd ontworpen door J.W. en G.W. Meijer. De diamantslijperij Asscher (Tolstraat 127-129) [328] is een indrukwekkend, overwegend vierlaags gebouw met hogere hoekuitbouw en haakse vleugel. Deze in 1907 voor A. Asscher gebouwde fabriek in gewapend beton met onderslagbalken en dikke vloeren, maar zonder zolderbalken, bood plaats aan 300 molens. Het is uitgevoerd met rationalistische en jugendstil-elementen naar plannen van G. van Arkel. Bij het hek staat {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Nationaal Luchtvaart Laboratorium==} {>>afbeelding<<} een portiersgebouw in dezelfde stijl. Grafische bedrijven. De voorm. lettergieterij ‘Amsterdam’, voorheen N. Tetterode (Bilderdijkstraat 157-161) is een drielaagse fabriek met staalskelet en dragende gevels in lichte baksteen met jugendstil-details, gebouwd in 1903 naar ontwerp van J.W.F. Hartkamp (verhoogd 1906). Er volgden een uitbreiding in 1921 (Da Costakade 158-164) en een uitbreiding in functionalistische stijl in 1949-'50 (Da Costakade 148-156; B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten). Na een periode als kraakpand (1981-'87) is het complex verbouwd voor wonen en kleine bedrijven. De voorm. drukinktfabriek ‘Graficolor’ (Donker Curtiusstraat 21-23) is een functionalistisch gebouw in gele baksteen, gebouwd in 1939 voor de gebroeders Hartmanns naar ontwerp van B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten. Het voorm. proefstation voor bouwmaterialen (Da Costakade 104) kwam in 1900 tot stand voor de firma N.M. Koning & L. Bienfait (opgericht 1890). Het door H.P. Berlage ontworpen smalle, diepe pand in sobere rationalistische stijl (met tegeltableau) kreeg in 1908 in dezelfde stijl twee extra bouwlagen voor de afdeling metallografie. Het voorm. Veiligheidsinstituut (Hobbemastraat 22-24) [329] is een drielaags pand in ‘Um 1800’-stijl, gebouwd in 1912 naar plannen van Ed. Cuypers ter huisvesting van het in 1891 opgerichte Veiligheidsmuseum met ‘Voorwerpen ter Voorkoming van Ongelukken en Ziekten in Fabrieken en Werkplaatsen’. Dit door de Rijksverzekeringsbank betaalde instituut werd later het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden. Sinds 1991 dient het gebouw als dependance van het Rijksmuseum. In het kader van Het Nieuwe Rijksmuseum zal achter de voorgevel een ateliergebouw worden ingericht naar ontwerp van A. Cruz en A. Ortiz. Het Nationaal Luchtvaart Laboratorium (A. Fokkerweg 2) [330] werd in 1938-'41 gebouwd naar plannen van W. van Tijen en H.A. Maaskant. Het vierlaagse hoofdgebouw is uitgevoerd in betonskeletbouw, ingevuld met baksteen en stalen ramen. Opvallend zijn de uitkragende vergaderruimte en de hoge toegangshal met glaswand. Aan de achterzijde staan haaks enkele laboratoria. Dit in 1937 gestichte laboratorium heet sinds 1961 Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium en heeft sinds 1957 een nevenvestiging in de Noordoostpolder (Kraggenburg). De voorm. showroom en garagebedrijf ‘Autopon’ (Overtoom 557) [331] is een op betonnen pylonen staand gebouw met boven vijf woonlagen en een daklaag met penthouse (familie Pon) en tussen de pylonen een hangende uitstalkast voor een auto (Volkswagen). Dit op de ‘Unité d'Habitation’ in Marseille (Fr) van Le Corbusier geïnspireerde gebouw is in 1955-'61 verwezenlijkt naar ontwerp van J.B. Ingwersen en J.C. Heese. De R.A.I. (Europaplein 8) [332]. Een eerste tentoonstellingsgebouw voor de Rijwiel- en Auto-Industrie (R.A.I.) werd {== afbeelding Amsterdam, Koelpakhuis De Zwijger==} {>>afbeelding<<} in 1922 gesticht aan de Ferdinand Bolstraat en in 1971 gesloopt voor het Okura-hotel. Op de huidige locatie verrees in 1959-'61 een nieuwe hal, de Europahal, met gebogen stalen spanten naar ontwerp van A. Bodon. In 1967 ontwierp Bodon de Amstelhal met drie doorlopende lichtkappen en hij was ook betrokken bij de bouw van de Westhal (1963) en de Congreszaal (1965). Op de uit 1975 daterende parkeergarage is in 1979-'82 het Holland-complex gebouwd, bestaande uit drie onderling verbonden hallen met ruimtevakwerk en een afdekking met witte aluminium platen. Pakhuizen. Als voortzetting van de pakhuizen in de binnenstad van Amsterdam verrezen nabij het IJ verschillende nieuwe pakhuizen, die vrijwel alle later tot appartementen zijn verbouwd. A.L. van Gendt ontwierp voor J.Ph. Korthals Altes de graanpakhuizen Houtmankade 26-30 (1880). De Deli Maatschappij liet naar plannen van W. Hamer de tabakspakhuizen Bindjeh, Laboean en Medan (Houtmankade 20-24; 1895-'96) bouwen, gevolgd door de pakhuizen Deli, Langkat en Serdang (Nova Zemblastraat 8-12; 1898-1900). Aan de Oostelijke Handelskade verrezen het langgerekte vierlaags gekoppelde pakhuis Europa en Azië (nrs. 15-17; 1883-'85, E. Confeld von Felbert) en het naastgelegen pakhuis Afrika (nr. 19; 1885, na brand herbouwd 1915, A.J. Joling). Een goed voorbeeld van een modern pakhuis met overkragend betonskelet {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Nieuwe Entrepotdok==} {>>afbeelding<<} en paddenstoelvloeren is het voor het Blauwhoedenveem gebouwde koelpakhuis De Zwijger (Oostelijke Handelskade 21; 1933-'34) naar plannen van J. de Bie Leuvelink Tjeenk en K. Bakker (constructeur). Ter ontsluiting van de oostelijke eilanden kwam in 1999-2000 dwars door dit gebouw de Jan Schaeferbrug te liggen (T. Venhoeven). De voorm. hydraulische havencentrale (Oostelijke Handelskade 4), gebouwd in 1885 naar een ontwerp met neorenaissance-elementen van B. de Greef, bestaat uit een eenlaags gebouw met haaks daarop een hogere hal met lichtstraat. De centrale diende voor het pompen van water in accumulatoren, die de benodigde waterdruk leverden voor de hydraulische havenkranen langs de handelskade. De graansilo ‘Korthals Altes’ (Westerdoksdijk 51-52) [333] ligt op de kop van de westelijke havenpier van het IJ (Steenen Hoofd). Dit robuuste langgerekte gebouw met middentoren kwam in 1896-'98 tot stand naar plannen van J.F. Klinkhamer en A.L. van Gendt (constructeur) in opdracht van graanhandelaar en gemeenteraadslid J.Ph. Korthals Altes. Het heeft een middeleeuws aandoende vormgeving met lisenen en rondboogfriezen. De twee gebouwhelften bevatten elk zestig schachten (karen), het hogere middendeel een reinigingsgebouw met machines en elevatoren. Een netwerk van trekstangen diende ter versteviging. In geval van nood kon het gebouw tevens worden gebruikt als graansilo voor de Stelling van Amsterdam. Aan de zuidzijde is in 1952 een nieuwe hoge betonnen silo opgetrokken (G. en J.D. Postma). Na de sluiting in 1987 zijn de twee silogebouwen ingrijpend verbouwd tot appartementen (1998-'99, A.J. en J. van Stigt), waarbij de karakteristieke geslotenheid verloren is gegaan. Het Nieuwe Entrepotdok (Cruquiusweg 152-374) [334] kwam in 1898-1900 tot stand naar plannen van de Dienst Publieke Werken aan de in 1897 op initiatief van de stad gegraven Entrepothaven. Langs de huidige Zeeburgerkade verrezen twee zeslaagse pakhuisblokken (100 en 200 meter breed); de kleine Maandag en Dinsdag genoemd en de grote Woensdag, Donderdag, Vrijdag en Zaterdag. Deze pakhuizen kregen een draagconstructie met gestapelde gietijzeren kolommen, ijzeren liggers en houten balken. Aan de westzijde verrees het theepakhuis Zondag (1902-'04). Bij de verbouwing van deze pakhuizen tot appartementen (1989-'91) zijn de laadperrons verdwenen, maar heeft men aan de waterzijde de onderste galerij behouden (kolommen van Utrechtse grofsmederij firma P.H. Hörmann) en aan de landzijde de karakteristieke torenvormige liftschachten. Het in 1960-'61 aan de westzijde toegevoegde betonnen pakhuis Koning Willem I is in 1987-'89 naar plannen van Atelier PRO (H. van Beek en H. van der Leeden) verbouwd tot depotgebouw van het naastgelegen en toen nieuw {== afbeelding Amsterdam, Koninklijke Hollandsche Lloyd==} {>>afbeelding<<} gebouwde Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (Cruquiusweg 31). In vakwerkstijl uitgevoerd zijn het voorm. wachtlokaal voor losse arbeiders (Cruquiusweg 3; 1901), bij de oude toegang tot het terrein, en het volkskoffiehuis (Cruquiusweg 9; 1902). De Koninklijke Hollandse Lloyd [335] werd in 1899 gesticht als Zuid-Amerikalijn en richtte zich vanaf 1903 op het vervoeren van landverhuizers. In 1908 volgde een fusie tot de Hollandsche Lloyd (failliet 1935). Vooruitlopend op een nieuwe start na de Eerste Wereldoorlog verrees naar plannen van E. Breman aan de Oostelijke Handelskade een nieuw gebouwencomplex, waaronder het voorm. landverhuizershotel (nrs. 33-34; 1917-'22). Dit zeslaagse gebouw met betonskelet is opgetrokken in een op het werk van De Bazel geïnspireerde stijl met boven het middenrisaliet een rijk uitgevoerde achtkantige toren. Later diende het als Huis van Bewaring (1924 tot 1964) en jeugdgevangenis (tot 1989); nu is het verbouwd tot appartementen (bureau MVRDV). In vergelijkbare stijl ontwierp Breman ook een personeelskoffiehuis (nr. 44; 1916-'17), een ontsmettingsgebouw (nr. 12; 1920-'22) en de nodige personeelswoningen (nrs. 14-42; 1917-'18). Het voorm. Koloniaal Etablissement (Westerdoksdijk 2-10) [336] is een fors gebouw met hoger middengedeelte {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Veemarkt en abbatoir, centrale gebouw==} {>>afbeelding<<} en hoekpaviljoens, gebouwd in 1911 naar een ontwerp met rationalistische en Nieuw Historiserende details van P.H. van Niftrik. Hier vond de opslag en keuring van gouvernementsgoederen uit Nederlands-Indië plaats, wat voordien geschiedde in het W.I.C.-pakhuis aan het 's-Gravenhekje. Sinds 1965 is het Etablissement in gebruik bij de rijkspolitie te water. De veemarkt en abattoir (Veemarkt 83-95 e.o.) [337] werden in opdracht van de gemeente tussen 1883 en 1887 aangelegd naar plannen van E. Damen en A.C. Boerma tussen de Nieuwe Vaart en de Cruquiusweg. Het complex is na sluiting (1975) in 1984 verbouwd tot bedrijfsverzamelgebouw. Behouden zijn het nu als koffiehuis dienende centrale gebouw met klokkentorentje, uitgevoerd in rijke chaletstijl, evenals de portierswoningen aan weerszijden van het toegangshek en diverse personeelswoningen aan de Veelaan. Gasfabrieken. Vanaf 1834 leverde de Londense Imperial Continental Gas Association (I.C.G.A.) gas vanuit een gasfabriek aan de Marnixstraat (nu busstation). Na mislukte pogingen tot oprichting van een Gemeentelijke Lichtfabriek (1878) kreeg de I.C.G.A. een concessie voor de bouw van twee gasfabrieken (1883). Beide werden door I. Gosschalk ontworpen in rijke neorenaissance-stijl. De voorm. Westergasfabriek (Haarlemmerweg 2-14; 1883-'85) [338] is een fors complex met haaks op de Haarlemmervaart een deels tweelaags en deels drielaags kantoor (nr. 10; sinds 1990 stadsdeelkantoor) met aangebouwde assistent-ingenieurswoning en naastgelegen ingenieurswoning (nr. 4). Parallel aan de vaart staat het lange en brede zuiveringsgebouw (1885) met twee zuiveringsruimten aan weerszijden van een smaller tussenlid. Beide ruimten zijn voorzien van Polonceauspanten. Bij de ophaalbrug (1919) over de vaart staat een Regulateurshuis met cokeskantoor (1885) en elders op het terrein bevinden zich een werkplaatsgebouw, een machinegebouw, twee meterhuisjes (met houten Philibertspanten) en een ketelhuis (1903; met stalen vakwerkboog-spantconstructie). In 1898 kwam de fabriek in gemeentelijke handen. Uit 1902-'03 dateert de uit geklonken ijzeren platen samengestelde ronde gashouder met bakstenen onderbouw. Na het beëindigen van de productie in 1967 worden de gebouwen sinds 1992 verbouwd voor culturele activiteiten. De voorm. Oostergasfabriek [339] ontstond in 1885-'87 en kwam eveneens in 1898 in handen van de gemeente, om in 1900-'07 te worden uitgebreid onder leiding van L.H.E. Hylckema Vlieg. Na de elektrificatie van de straatverlichting in 1917 sloot de fabriek in 1923. Uitgevoerd in neorenaissance-stijl zijn de stokerij (Fronemanstraat 3; 1885-'87), die sinds 1929 in gebruik is als Sportfondsenbad, en het zuiveringshuis (Oranje {== afbeelding Amsterdam, Westergasfabriek, zuiveringsgebouw==} {>>afbeelding<<} Vrijstaatkade 43-47; 1885-'87). Het voorm. laboratorium (Polderweg 92; 1906) is uitgevoerd in vakwerkstijl. In 1927 is de voorm. ammoniakfabriek (Polderweg 120; 1887) verbouwd tot dierenasiel. Het fundament van de gashouder (1905) dient sinds 1974 als sporthal. Waterleiding. De in 1851 opgerichte Duinwater Maatschappij leverde in 1853 haar eerste drinkwater, maar de aanvoer was al snel onvoldoende, waarna de stad de maatschappij in 1895 overnam als Gemeentewaterleiding. In 1899 kwam naar plannen van de Dienst Publieke Werken het pompstation (Watertorenplein 4-8) [340] tot stand. Dit U-vormige gebouw met neogotische en rationalistische details heeft een hogere tweebeukige pomphal en twee lagere zijvleugels. Naar ontwerp van H. 't Hoen is in 1966 de stalen watertoren {== afbeelding Amsterdam, Oostergasfabriek, zuiveringshuis==} {>>afbeelding<<} {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Berlagebrug en Rembrandttoren==} {>>afbeelding<<} (Watertorenplein 8a) opgetrokken met slanke schacht en kegelvormig reservoir. Elektriciteit. De elektriciteit van Amsterdam werd vanaf 1903 geleverd door de Gemeentelijke Electriciteitscentrale aan de Hoogte Kadijk. In de stad richtte men op diverse plaatsen onderstations in naar plannen van de Dienst Publieke Werken, zoals het onderstation J. Obrechtplein 1-3 (1917), met gebogen plattegrond, en het zakelijk-expressionistische onderstation Eerste Helmersstraat 21 (1923) met torenvormig middendeel. In lichtere gele baksteen uitgevoerd is het zakelijk-expressionistische onderstation Amstelkade 13 (1924, A. Boeken (D.P.W.)). Bruggen. Ten behoeve van een tramlijn die De Pijp met Oost zou verbinden, werd een ontwerp van de Dienst Publieke Werken (D.P.W.) voor de Nieuwe Amstelbrug (Ceintuurbaan ong., brug 101) in 1900 aan H.P. Berlage ter aanpassing voorgelegd. Deze in 1903-'06 gebouwde en in 1983-'86 vrijwel geheel herbouwde dubbele basculebrug heeft aan weerszijden drie gemetselde bogen op natuurstenen pijlers. Hoewel het besluit tot aanleg al in 1915 gevallen was, kreeg Berlage pas in 1926 opdracht tot het ontwerp van zijn tweede brug over de Amstel: de Berlagebrug (Vrijheidslaan ong., brug 423; met tramlijn). Deze kwam in 1926-'32 tot stand naar zijn plannen, met medewerking van C. Biemond en beeldhouwwerk van H. Krop. Het is een basculebrug met aan weerszijden twee overbruggingen op pijlers en aan de kant van de basculekelder (westzijde) een bedieningshuisje. In 1911 werd J.M. van der Mey door de D.P.W. aangesteld als esthetisch adviseur. Zijn assistent P.L. Kramer deed dit werk van 1919 tot 1952. Van zijn hand zijn veel Amsterdamse bruggen, herkenbaar aan een plastische expressionistische stijl met veel bouwsculptuur. Vroege voorbeelden van vaste bruggen zijn de op de plaats waar het Amstelkanaal in de Amstel uitkomt gelegen P.L. Kramerbrug (Amsteldijk ong., brug 400; 1921, ontwerp 1917) en de brug over het Amstelkanaal bij de Ferdinand Bolstraat (brug 404; 1927-'28). De twee dienstgebouwtjes van brug 400 zijn bij brug 404 verder uitgewerkt tot vier kleine hoekwinkeltjes. De Lyceumbrug over het Noorder Amstelkanaal (Olympiaplein ong., brug 410; 1927-'28) werd in samenwerking met C. Biemond ontworpen en voorzien van beeldhouwwerk van H. Krop. Opvallend is de kade aan de zuidzijde van de brug, die wordt afgesloten door expressionistische bootsmanshuisjes. Latere voorbeelden zijn de Kinderbrug over de Boerenwetering (Churchilllaan ong., brug 420; 1930-'31) en de brug over het Zuider Amstelkanaal bij de Beethovenstraat (brug 417; 1939-'40). Beide hebben beeldhouwwerk van H. Krop, respectievelijk ‘Kind met paard’ en ‘Handen van de Schepper’. Remises Amsterdamse Omnibus Maatschappij (A.O.M.). Deze maatschappij werd opgericht in 1872 met K.H. Schadd als eerste directeur. Onder leiding van A.L. van Gendt kwam in 1874-'75 de paardentramlijn Leidseplein-Plantage tot stand, die in 1877 werd doorgetrokken via de Overtoom naar de Amstelveenseweg. Vervolgens ontstond een uitgestrekt tramnet. De voorm. paardentramremise met stalgebouw Overtoom 373-373a werd in 1876-'77 gebouwd naar plannen van Van Gendt en kort daarop uitgebreid met een smederij en wagenmakerij (in 1936 in gebruik genomen door een autoverhuurbedrijf). Samen met zijn zoon J.G. van Gendt ontwierp hij in 1893 in rijke neorenaissance-vormen de voorm. paardentramremise Koninginneweg 29-31 met stallen, smederij en bovenwoning. In 1933 werd de remise verbouwd tot sectiepost voor de stadsreiniging en nu is het een wijkgebouw van de politie. In 1884 ontwierpen G.B. en A. Salm het nieuwe remisecomplex Amstelveenseweg 134 voor tramwagens. Het ontwerp voor deze opmerkelijk rijk uitgevoerde remise met dienstwoning (stalbaas) toont een op de Russische houtbouw geïnspireerde eclectische stijl. De remise was via een binnenplaats verbonden met de in eclectische stijl uitgevoerde paardenstallen met bovenwoningen Schinkelhavenstraat 27/Schinkelstraat 16. In 1884-'86 werd naar hun ontwerp ook de voorm. tramremise Linnaeusstraat 30 gebouwd, waarvan alleen het in rijke neorenaissance-stijl uitgevoerde voorgebouw met bovenwoningen resteert. Remises Gemeentetram. In 1900 werd de A.O.M. door de stad Amsterdam overgenomen als Gemeente- {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} tram (sinds 1943 Gemeentevervoerbedrijf) en in 1900-'06 volgde de ombouw en elektrificatie van de tramlijnen. In 1901-'02 kwam de eerste hoofdremise Tollensstraat 60/Bellamystraat 1 [341] tot stand (uitgebreid 1914; werkplaats van 1932 tot 1996). Dit forse gebouw bestaat uit enkele ‘zaagtandvormig’ verspringende tramhallen en een hoger dienstgebouw in rationalistische vormen. De tweede remise aan de Nieuwe Achtergracht is inmiddels verdwenen. In 1914 nam men de derde hoofdremise Havenstraat 18-26 in gebruik (uitgebreid 1924 met werkplaats, vergroot 1932). Op het terrein (Vlietstraat) staat nog een in functionalistische vormen uitgevoerd wisselwachtershuisje op betonnen voet (1954-'55, D. Slebos). In 1927 ontwierp de Dienst Publieke Werken (D.P.W.) bij de Lekstraat de hoofdremise Kromme Mijdrechtstraat 25/Amsteldijk 153 [342], een eenrichting tramremise met sobere expressionistische details (vergroot 1930). Deze remise was toen de grootste van Europa. In expressionistische stijl ontwierp P.L. Marnette (D.P.W.) het voorm. Gemeentetramkantoor (Stadhouderskade 1; 1922-'23) [343], een drielaags gebouw met hoekpaviljoens en beeldhouwwerk (H. Krop), en het nabijgelegen voorm. Bureau Verkeerswezen (Overtoom 37-43; 1923-'24) [344] met een aan de zijden ‘omkrullende’ gevel en een granieten basement met {== afbeelding Amsterdam, Haarlemmermeerstation==} {>>afbeelding<<} twee doorritten. De voorm. remise van de Amsterdamse rijtuigmaatschappij (H. Jacobszstraat 9-11) werd in 1911-'12 gebouwd naar een ontwerp in ‘Um-1800’-stijl van J.A. van Straaten. Dit drielaagse U-vormige gebouw met betonskelet bood plaats aan een stalling voor rijtuigen (in 1919 door H.G. Jansen veranderd in autogarage) en tien bovenwoningen, waarvan twee koetsierswoningen. Stations. Voor de Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappij werd in 1913-'15 het voorm. Haarlemmermeerstation (Amstelveenseweg 262-266) [345] gebouwd, oorspronkelijk Willemsparkstation genoemd. Het ontwerp in Nieuw Historiserende stijl is van H. van Emmerik. Dit kopstation heeft een met natuurstenen speklagen uitgevoerd tweelaags stationsgebouw met driezijdig uitgebouwde erkers en lagere aanbouwen. De perronoverdekking rust op vierkante pijlers. In 1950 werd hier het personenvervoer gestaakt. In de vork tussen de verhoogde spoorlijnen naar Utrecht en Amersfoort ligt het station Amsterdam-Muiderpoort (Oosterspoorplein 1) [346], gebouwd in 1939 naar plannen van H.G.J. Schelling. De (inmiddels gesloten) ruime stationshal heeft een glas-in-loodraam (H. Campendonk) en een rank betonnen trappenhuis annex seinhuis. Sinds een verbouwing van 1998 zijn de twee eilandperrons afzonderlijk bereikbaar vanaf het Oosterspoorplein. De Hollandsche Manege (Vondelstraat {== afbeelding Amsterdam, Hollandsche Manege, interieur==} {>>afbeelding<<} 140) [347] werd in 1880-'81 naar een ontwerp van A.L. van Gendt gebouwd in rijke eclectische vormen met overwegend neorenaissance-elementen. Via een doorrit in de directeurswoning bereikt men de achterliggende rechthoekige piste met tribune. De kap is uitgevoerd met vakwerkspanten en trekstaven. Naast de manegezaal bevinden zich aangebouwde stallen. De latere uitbreiding aan de Overtoom (1889) is in 1969 gesloopt en de manege is gerestaureerd in 1983-'86. Het Zuiderbad (Hobbemastraat 26) [348] is een fors rechthoekig pand met siermetselwerk, details in gele baksteen en een kap met lichtstraat. Het werd in 1898 naar plannen van J. Ingenohl gebouwd voor de wielrijschool ‘Velox’ van W. Vrolijk. In 1911-'12 verzorgden J. Stuyt en E. Verschuyl de verbouwing tot overdekt zwembad met beperkte badhuisfaciliteiten. Veel delen van het interieur van de zweminrichting zijn goed bewaard gebleven. Badhuizen. Het voorm. Schoolkinderbad I (Frederik Hendrikstraat 105) [349] werd in 1901 naar plannen van H. Leguyt gebouwd in pseudo-vakwerkstijl en bevatte een wacht- en kleedruimte met achtergelegen douchezaal. In 1920 werd de ‘Dienst der Wasch- en Schoonmaak-, Bad- en Zweminrichtingen’ losgekoppeld van de Gemeentelijke Woningdienst. In 1920-'21 verrees naar plannen van A.J. Westerman het voorm. gemeentebadhuis Boerhaaveplein 28 [350] als een vrijstaande ronde centraalbouw in expressionistische stijl met gescheiden stortbaden en kuipbaden {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Schoolkinderbad I==} {>>afbeelding<<} voor mannen en vrouwen en gescheiden ingangen en wachtkamers. Een vrijwel exacte kopie hiervan is het voorm. gemeentebadhuis Diamantstraat 134 (1925-'26) [351]. Het voorm. gemeentebadhuis Javaplein 21 kwam in 1942 (ontwerp 1938) tot stand met wachtkamers, stortbaden en een kuipbad. Dit licht gebogen pand heeft middenachter een schoorsteen. Bioscopen. In de ring werden diverse buurtbioscopen ingericht. De voorm. bioscoop Ceintuur (Ceintuurbaan 282-284; 1920-'21) [352], nu Ceintuurtheater, is ontworpen door W. Noorlander met expressionistische gevelelementen. De uitvoering was in handen van Gewapend Betonbouw ‘De Kondor’. Een wat soberder gevel bezit de bioscoop Rialto (Ceintuurbaan 340; 1921, J.F.W. van Schaik). Expressionistisch van vorm en ontworpen met hoektoren is de voorm. bioscoop Olympia (Bellamystraat 49; 1928, Th. Philippi). Vrij onopvallend ten opzichte van de naastgelegen woonhuizen is de voorm. bioscoop West End (J. Evertsenstraat 18b; 1933, Z.D.J.W. Gulden en M. Geldmaker), waarvan de gevel is bekleed met bakstenen ‘op z'n plat’. Het Olympisch Stadion (Stadionplein 20) [353] werd gebouwd ten behoeve van de negende Olympiade, die van 17 mei tot 12 augustus 1928 in Amsterdam werd gehouden met bijna drieduizend atleten in veertien sporten (109 evenementen). Naar plannen van J. Wils en met C. van Eesteren als stedenbouwkundige en G. Jonkheid als constructeur bouwde men in 1926-'28 een ovaal stadion voor ruim 31.000 toeschouwers met een betonnen wielerbaan, een sintelbaan, een voetbalveld en twee atletiekvelden. De kleed- en dienstruimtes werden ondergebracht onder de tribunes, waarvan het gewapend-betonskelet aan de buitenzijde met baksteen werd bekleed. Voor de ijzeren vakwerkoverkappingen aan de lange zijden werd E.A. van Genderen Stort als constructeur aangetrokken. Boven de ‘Marathonpoort’ naar het stadion stonden de woorden ‘Citius, Altius, Fortius’ (sneller, hoger, sterker). Blikvanger is de in de voor Wils typerende zakelijk-expressionistische stijl uitgevoerde Marathontoren, waarvan de hoogte (42,19 m) één duizendste bedraagt van de langste wedstrijdafstand. {== afbeelding Amsterdam, Olympisch Stadion==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Amsterdam, Badhuis Diamantstraat 134==} {>>afbeelding<<} De schaal bovenop diende voor het Olympische vuur en direct daaronder bevinden zich openingen voor luidsprekers en balkons voor bazuinblazers. Ontworpen door Wils en uitgevoerd door beeldhouwster G. Rueb is het Van Tuyllmonument met op een sokkel een atleet die de Olympische groet brengt. Dit monument is opgericht ter nagedachtenis aan de eerste NOC-voorzitter F.C.W.H. baron van Tuyll van Serooskerken († 1924). Van alle Olympische sportaccommodaties resteert slechts het stadion, dat in 1992 ternauwernood van de sloop is gered en in 2000-'01 is gerenoveerd. Daarbij zijn de wielerbaan en een in 1936-'37 aangebrachte betonnen buitenring verdwenen. Bij het ruitersportterrein {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam, Vondelpark, paviljoen==} {>>afbeelding<<} staan nog twee pijlers met ruiterstandbeelden van J. Raedecker (bij Tuyll van Serooskerkenplein 43). Ter plaatse van de schermzaal en het krachtsportgebouw zijn in staalskeletbouw twee drielaagse functionalistische garages (Citroën) gebouwd, de zuidelijke in 1929-'31 (Wils) en de noordelijke in 1959-'61 (Wils met F. Ottenhof). De Apollohal (Apollolaan 2-4) [354] bestaat uit een sporthal met aangebouwde tennishal (Stadionweg 1-5), een directeurswoning en een café-restaurant aan de zijde van het Zuider Amstelkanaal. Deze als tijdelijk bedoelde hal met zes stalen spanten en gemetselde muurvlakken verrees in 1933-'35 naar een functionalistisch ontwerp van A. Boeken en W. Zweedijk. Botenhuizen. Het botenhuis van roeivereniging De Hoop (Weesperzijde 65a; 1950-'52, A. Komter) is uitgevoerd in betonskeletbouw met een vulling in siermetselverband en enkele zeskantige vensters. Uit dezelfde tijd is het botenhuis van de studentenroeivereniging Nereus (Amsteldijk 130a; 1953, J.J. van der Linden). Het toiletgebouw aan het Valeriusplein (1922, J. de Meijer) bestaat uit twee half ondergronds geplaatste gebouwtjes met expressionistische details en siersmeedwerk. Gedenktekens. Aan de Apollolaan bevindt zich het J.B. van Heutszmonument, nu Monument Indië Nederland (1932-'35, gerestaureerd circa 2005). Dit imposante langgerekte bouwsel met waterbassin en bakstenen pyloon is ontworpen door G. Friedhoff en heeft beeldhouwwerk van F.J. van Hall. Op het Emmaplein staat het door L. Zijl ontworpen standbeeld van koningin Emma (1935-'38) met een hoge sokkel en daarop de zittend uitgebeelde regentes. Het Vondelpark (bij Vondelpark 1) werd in 1864 gesticht als ‘Rij- en Wandelpark’ op initiatief van enkele bemiddelde particulieren, onder wie de bankier C.P. van Eeghen. Naar plannen van J.D. en L.P. Zocher werd in 1864-'65 aan de zijde van de Van Baerlestraat begonnen met een smalle strook, de ook wel ‘de slurf’ genoemde aanlooproute tot aan de Stadhouderskade. In dit landschappelijk vormgegeven ‘Nieuwe Park’ verrees in 1867 het bronzen standbeeld voor Joost van den Vondel naar ontwerp van L. Royer, uitgevoerd door J.Th. Stracké en gegoten door de firma L.J. Enthoven & Co. Het beeld staat op een hoge sokkel (ontwerp P.J.H. Cuypers), omgeven door de gevleugelde schutsengelen van Treurspel, Hekeldicht, Leerdicht en Gewijde Poezië (beeldhouwwerk J.H. Lauweriks en J.Th. Stracké). Uitbreidingen van het Vondelpark in westelijke richting tot aan de Amstelveenseweg vonden plaats in 1867, 1872 en 1877. Aan de noord- en zuidrand van het park verrezen villa's. Ter regulering {== afbeelding Amsterdam, Vondelpark, Willemsbrug en toegangshek==} {>>afbeelding<<} van de van oudsher problematische grondwaterstand bouwde men rond 1875 een gemaal (Amstelveenseweg 115) met chaletstijl-elementen. In het park verrees in 1879-'81 naar plannen van W. Hamer een groot paviljoen (Vondelpark 3) [355], uitbundig vormgegeven in een op de Italiaanse renaissance geïnspireerde eclectische stijl (uitgebreid 1890, verbouwd 1924). Dit paviljoen is in 1947 heropend als cultureel centrum en dient sinds 1973 als Nederlands Filmmuseum. Bij een renovatie in 1991-'92 is de ‘Franse Zaal’ in de oorspronkelijke staat teruggebracht, evenals de later aangebouwde restaurantzaal. In de ‘Japanse Zaal’ (nu tweede bioscoopzaal) is het authentieke stucplafond gerestaureerd. In de eerste bioscoopzaal heeft men het interieur van de voormalige Parisien-bioscoop (1924) van J. Desmet aan de Nieuwendijk (nr. 69) ingebouwd. Aan de Stadhouderskade bevindt zich een rijk neorenaissance-toegangshek (1883) naar ontwerp van de Duitse architect A. Linnemann, opgericht ten behoeve van de Wereldtentoonstelling (Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling) te Amsterdam. Centraal in de doorgang staat het beeld van de Amsterdamse stedenmaagd op een hardstenen sokkel. Aan de zuidzijde van het park bevindt zich de Willemsbrug (bij Koningslaan 52, {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} brug 454; 1898) met ijzeren hekken en pylonen met bolvormige bekroning. Op een cirkelvormig eiland staat een muziektent (1873) naar ontwerp van J.D. Zocher jr. en L.P. Zocher en met gietijzeren zuilen van de firma L.J. Enthoven & Co. Het melkhuisje (Vondelpark 2; 1874) is een boerderij annex uitspanning met chaletstijl-details. In functionalistische stijl gebouwd is het cirkelvormige theehuis Het Blauwe Theehuis (Vondelpark 5; 1936, H.A.J. en J. Baanders). Bij het park behoren verder nog een oudere tuinmanswoning (Zandpad 3; 1853), een mogelijk door J.D. Zocher ontworpen opzichterswoning (Vondelpark 1; circa 1865) met eclectische details en een oranjerie (Zandpad 2c; 1890) met chaletstijldetails. Het park is gerenoveerd in 1953, 1977 en 2004-'05. Overige parken. Als groenvoorziening voor bewoners van de arbeiderswijk De Pijp werd in 1886 bij de Ceintuurbaan het Sarphatipark aangelegd naar een ontwerp in landschappelijke stijl van J.G. van Niftrik. Centraal gesitueerd is het door J.R. de Kruyff en L. Breier ontworpen gedenkteken voor arts en weldoener Samuel Sarphati met bronzen borstbeeld (S.H.J. Stracké-Van Bosse) en {== afbeelding Amsterdam, Sarphatipark, monument dr. Samuel Sarphati (1993)==} {>>afbeelding<<} een koepelvormige bekroning op granieten zuiljes. Van Niftrik ontwierp in 1890 ook het tussen de spoorlijn en de Haarlemmertrekvaart gelegen Westerpark (bij Haarlemmerweg 58; deels heringericht 1997). Bij de oostingang (Nassauplein) staat een standbeeld voor F.J. Domela Nieuwenhuis (1931, J. Polet). Ter plaatse van de in 1866 aangelegde en in 1894 gesloten (Oude) Oosterbegraafplaats ontstond in 1890 het Oosterpark (Oosterpark ong.). De hiertoe uitgeschreven prijsvraag werd in 1891 gewonnen door L.A. Springer, die een park in gemengde stijl aanlegde. Hij verzorgde in 1916 ook een reorganisatie en een vergroting aan de zuidzijde. De muziekkoepel dateert uit circa 1890. Sinds 1955 staan in het park twee hardstenen limietpalen (1838). Ter plaatse van de in 1845 aangelegde en in 1936 gesloten R.K. begraafplaats ‘De Liefde’ ligt sinds 1926 het Bilderdijkpark (Bilderdijkstraat ong.; gerenoveerd 1988). Van de in 1962 geruimde begraafplaats resteert het baarhuisje of ‘pesthuisje’ (zijde Hugo de Grootgracht). Begraafplaatsen. In 1714 aangelegd als alternatief voor de begraafplaats in Muiderberg is de voorm. Hoogduits-Isr. begraafplaats Zeeburg (Zeeburgerdijk 226, Zeeburg) [356]. Toen de begraafplaats vol raakte heeft men te Diemen een nieuwe begraafplaats gesticht (1914), waarna ‘Zeeburg’ is gesloten (1942) en op twee grafvelden na geruimd (1956). In 1926-'31 werd aan de oostzijde het Flevopark aangelegd. Als toegang daarvan dient sinds 1938 het monumentale hek met zandstenen hekposten (1770) dat tot 1898 op de brug vóór de Muiderpoort stond. De R.K. begraafplaats Buitenveldert (F. Roeskestraat 103, Nieuw-Zuid) [357] werd in 1835 gesticht bij de R.K. St.-Augustinuskerk van Buitenveldert (afgebroken 1994) en werd in 1902-'07 en in 1920 oostwaarts uitgebreid. Het door Ed. Cuypers voor T.A.T. Wiegman-Dobbelmann († 1907) ontworpen grafteken heeft een door P.E. van den Bossche vervaardigd Therasiabeeld. Andere belangrijke graftekens zijn die met bronzen portret voor pater J.V. de Groot († 1922), de ommuurde zerk met kruis voor M.H. Meijer zu Slochteren-Berlage († 1929) en de grafsteen voor cabaretier W. Sonneveld († 1974). De Alg. begraafplaats Zorgvlied (Amsteldijk 273, Rivierenbuurt) [358] werd in 1867-'70 voor de gemeente Nieuwer-Amstel aangelegd op een voormalige buitenplaats. Het ontwerp in landschappelijke stijl was van L.P. Zocher, die in 1890 ook de eerste uitbreiding verzorgde. Verdere uitbreidingen volgden in 1919, 1929 (H. van der Bijl), 1931 en omstreeks 1955 (C.P. Broerse). De begraafplaats heeft een kantoorvilla met eclectische details (circa 1870) en een sobere zakelijk-expressionistische aula (1931, K.J. Mijnarends) met Verschueren-orgel (1956). Het mausoleum voor circusdirecteur Oscar Carré († 1911) is door J.P.F. van Rossem en W.J. Vuyk ontworpen in de vorm van een kleine tempel. Tot de belangrijkste graftekens behoren verder het onder een tempeldak gelegen graf van G.J. Dorrepaal († 1883) met engelenbeeld (F. Stracké) en de rijke graftekens voor A.M.L. Hartog van Banda († 1873) en J.E.S. Knoll († 1900). Een eigen ontwerp is het graf van architect Ed. Cuypers († 1927). Van de vele andere interessante graven noemen we die van hoteleigenaar A.W. Krasnapolsky († 1912), socialistisch voorman J.A. van Zutphen († 1958) en de Nobelprijswinnaars F. Zernike († 1966) en J.D. van der Waals († 1971); verder die van toneelschrijver H. Heijermans († 1924), acteur L. Bouwmeester († 1925), componist J.E. Röntgen († 1932), beeldhouwer H. Krop († 1970), schilder C. Willink († 1983) en schrijfster A.M.G. Schmidt († 1995). {== afbeelding Amsterdam, Alg. begraafplaats Zorgvlied, grafmonument Oscar Carré==} {>>afbeelding<<} {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} De voorm. begraafplaats Te Vraag (Rijnsburgerstraat 51, Oud-Zuid) [359] werd in 1891 als protestantse begraafplaats gesticht door P. Oosterhuis, die het terrein daartoe liet ophogen. Uit die tijd dateert een wachthuisje in chaletstijl bij het toegangshek. De begraafplaats is gesloten in 1962. De aula wordt sinds 1987 particulier bewoond. De R.K. St.-Barbarabegraafplaats (Spaarndammerdijk 312, Westerpark) [360] werd in 1895 gesticht toen de in 1845 aangelegde begraafplaats ‘De Liefde’ (nu Bilderdijkpark) vol raakte. De aanleg met rotonde, lange as met kruisgroep en slingerende paden is een ontwerp van A.C. Bleijs, die ook tekende voor de in vakwerk uitgevoerde aula annex kapel. Belangrijke graftekens zijn de stèle met vleugels voor H.C.J.M. van Nispen tot Sevenaar († 1897), het grafteken voor F.T. Bensdorp († 1902) en de door J.W. Botterman vervaardigde zerk met kruis voor F.A. Muschter († 1905). In 1955 zijn de stoffelijke resten van J.A. Alberdingk Thijm († 1889) van ‘De Liefde’ hierheen overgebracht. De begraafplaats Vredenhof (Haarlemmerweg 367, Westerpark) [361] werd in 1897 gesticht als particuliere begraafplaats. Voor de aanleg op het opgehoogde terrein maakte L.A. Springer de plannen, terwijl A. Salm het wit gepleisterde ontvangstgebouw met dakruiter en beheerderswoning ontwierp. Opvallende graftekens zijn het bronzen beeld met fiets van wielrenner S.W. Hoevens († 1934), de stèle met treurende vrouw voor C.H. Louwen-Vonk († 1936) en het eenvoudige graf van volkszanger Johnny Jordaan († 1989). Amsterdam-Bijlmermeer (gemeente Amsterdam) Stadsdeel van Amsterdam, ontstaan {== afbeelding Amsterdam-Bijlmermeer, gezien vanuit het zuiden==} {>>afbeelding<<} nadat in 1966 de gemeente Weesperkarspel was opgedeeld en Amsterdam het deel ten zuiden van de ringspoorlijn en tussen de rijksweg A2 en de Weespertrekvaart toebedeeld had gekregen. Langs die in de Gaasp overgaande trekvaart resteert nog iets van de pre-stedelijke bebouwing in de vorm van enkele boerderijen. Ter plaatse van het in 1622-'27 drooggemaakte Bijlmermeer is vanaf 1966 in hoog tempo een wijk met woningen en kantoren gebouwd (planontwikkeling 1962-'73). Sinds de Bijlmervliegramp (1992) heet de wijk Amsterdam-Zuidoost. Kerken. Het kerkcentrum De Drie Stromen (Renswoudestraat 75) is in 1982-'83 verwezenlijkt naar ontwerp van D. Hartemink. Het kerkcentrum De Nieuwe Stad (A. Luthuliplein 11), met twee kerkzalen, heeft men in 1992-'93 {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam-Bijlmermeer, Amsterdam Arena==} {>>afbeelding<<} gebouwd naar plannen van L. Lafour en R. Wijk. Deze laatste kerk wordt gezamenlijk gebruikt door de R.K. parochie ‘De Graankorrel’ en de Hervormde, Gereformeerde, Evangelisch-Lutherse en Evangelische Broedergemeenten. Flats en woonblokken. De eerste woningen waren de negenlaagse galerijflats op een onderbouw met collectieve ruimten van Hoogoord e.o. (1968, K. Rijnboutt). Hieruit ontstonden in het noordoostelijke stadsdeel de dominante tien verdiepingen tellende galerijflats Frissenstein, Nellesteinpad e.o. (1972-'73, A.C. Kromhout, J. Groet, K. Geerts en F. Ottenhof) in de vorm van honingraat-segmenten. Op grond van de beginletters van de straatnamen zijn de flats gegroepeerd in de DF-, EG-, H- en K-buurt. Wegens de gebleken sociale onveiligheid wordt de oorspronkelijke opzet met strikte scheiding in verkeersstromen en afzonderlijke parkeergarages veranderd bij de huidige herstructurering van deze woongebieden. Ten zuiden van de Gaasperdammerweg is in 1980-'82 naar een stedenbouwkundig plan van C.J.M. Weeber de Venserpolder (1982-'84) ingericht. De door diverse architecten uitgewerkte woonblokken bestaan overwegend uit compacte strokenbouw. Het Academisch Medisch Centrum (Meibergdreef 9 e.o.), gelegen in de zuidwestpunt van de Bijlmer, is een immens complex voor ruim negenduizend gebruikers en heeft een ruimtelijke driedeling in onderwijs, verpleging en onderzoek. Het A.M.C. is in 1968-'81 gebouwd naar plannen van D. van Mourik van bureau Duintjer, Istha, Kramer & Van Willegen. Kantoren. Het centrum van de Bijlmer wordt gevormd door het winkelcentrum ‘De Amsterdamse Poort’, waar parallel aan de spoorlijn enkele kantoorgebouwen zijn opgetrokken. Een antroposofisch ontwerp is het nu door de I.N.G. gebruikte voorm. hoofdkantoor van de Nederlandse Middenstands Bank (Bijlmerplein 888; 1979-'87, T. Alberts en M. van Huut). Belangrijk zijn verder het kantorencomplex Nieuw Amsterdam (Foppingadreef; 1985, P. de Bruijn) en de hoofdkantoren van K.B.B. (Hoogoorddreef; 1975-'82, bureau OD 205), AMRO-bank (Hoogoorddreef; 1987, J. Boot) en uitzendbureau Randstad (Dubbelinkdreef; 1987-'90, W.G. Quist). De Amsterdam Arena (Arena Boulevard 1) is een op een vliegende schotel gelijkend gebouw met als onderbouw een parkeergarage (transferium) en daarboven een voetbalstadion met afsluitbaar glazen schuifdak. Dit stadion met 50.000 plaatsen is in 1990-'96 gebouwd naar ontwerp van R.H.M. Schuurman (bureau Grabowsky & Poort) en met esthetisch advies van Sj. Soeters. Driemond. Dit gehucht ten oosten van de Bijlmermeer ontstond in de 18de eeuw bij de samenkomst van het Gein en de Gaasp. Aan de oostzijde loopt sinds 1893 het Merwedekanaal (vanaf 1934 Amsterdam-Rijnkanaal). De Gemeenschapspolder werd bemalen door de rond 1707 gebouwde poldermolen Lange Stammerdijk 20, een met riet gedekte achtkantige grondzeiler op een met hout beklede voet (restaureerd circa 2000). Het woonhuis Zandpad 4 is een deels in hout uitgevoerd diep huis. De bakstenen tuitgevel is voorzien van natuurstenen hoekvoluten, een gebogen topafdekking en de jaartalankers ‘1754’. Amsterdam-Buitenveldert (gemeente Amsterdam) Stadsdeel van Amsterdam, ontstaan nadat in 1921 de gemeentegrens van Amsterdam in zuidelijke richting naar de Kalfjeslaan was verlegd ten koste van het grondgebied van Nieuwer-Amstel (Amstelveen). Het gebied maakte deel uit van het in 1934 vastgestelde Algemeen Uitbreidings Plan, evenals het tot Amstelveen behorende Amsterdamse Bos. De planontwikkeling vond uiteindelijk in 1955-'60 plaats en in 1958 werd de eerste paal geslagen van deze orthogonaal opgezette wijk. Alleen aan de oostzijde is nog iets van de pre-stedelijke bebouwing herkenbaar. Aan de Amsterdamse Zuidas, langs de A10, ontwikkelt zich een concentratie aan kantoorgebouwen. De R.K. St.-Augustinuskerk (Kalfjeslaan 400) [362] is een grote eenbeukige kerk met recht gesloten koor, ranke toren (zuidoostzijde) en een opvallend groot roosvenster in de westgevel. Deze traditionalistische kerk werd in 1934-'35 gebouwd naar ontwerp van J.M. Hardeveld en L. van der Bijl ter vervanging van een kerk uit 1902. De kerk bevat een monumentaal hoofdaltaar met ciborium (1935, J.E. en L. Brom). Naoorlogse kerken. Een uitwaaierende plattegrond en een ranke stalen klokkenmast kenmerken de moderne (Geref.) Pelgrimskerk (Van Boshuizenstraat 560; 1962-'63, A. Rothuizen en P.J. 't Hooft). De (Herv.) Pinksterkerk (Van Boshuizenstraat 652; 1963-'64, M.F. Duintjer), een moderne kerk met vergaderzaal, is sinds 1975 in gebruik bij de Pinkstergemeente. Vergelijkbaar in hoofdvorm is de R.K. De {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Goede Herderkerk (Van Boshuizenstraat 420-422; 1966-'68, A.F. Brenninkmeijer). Deze kerk heeft gebrandschilderde ramen van J. en A. Min. In antroposofische stijl ontworpen is de Andrieskerk van de Christengemeenschap (A.J. Ernststraat 869; 1971, H.W.M. Hupkes). Het gebouw van de Vrije Gemeente (Van der Boechorststraat 26), nu Joods Cultureel Centrum, is een functionalistisch pand met een hoge hal, een grote en een kleine zaal. Het ontwerp van G.Th. Rietveld is in 1967-'68 uitgevoerd door J. van Tricht. Het Lyceum Buitenveldert (De Cuserstraat 3), een kam-vormig en overwegend drielaags functionalistisch pand met betonskelet en hogere trappartij met observatorium, is in 1959-'63 gebouwd naar ontwerp van M.F. Duintjer. Vrije Universiteit (De Boelelaan 1105 e.o.) [363]. Van dit universiteitscomplex is het eerste laboratorium tot stand gekomen in 1965-'68 (H.T. Zwiers). Tegelijkertijd begon de bouw van het (Chr.) Academisch ziekenhuis (De Boelelaan 1117) naar plannen van Joh.H. Groenewegen en A. Rothuizen. Het zestien verdiepingen tellende hoofdgebouw werd kort daarop opgetrokken naar plannen van de Architectengroep '69 (Chr. Nielsen en J.H.Chr. Spruit). De lagere bouwdelen bevatten de aula van de universiteit. Woonhuizen. Tot de interessantste woonbebouwing behoren de rond 1965 aan de Van Boshuizenstraat gebouwde zevenlaagse flats - genoemd naar architecten - en de vierlaagse galerijflats aan de Loevestein e.o. De drive-in-woningen Van Nijenrodeweg 875-893 zijn in 1964 gebouwd naar ontwerp van P. Zanstra. Van de hand van G.Th. Rietveld is de voor A. Schenkkan gebouwde vrijstaande kubistische villa Weldam 10 (1960-'64). Kantoren. Het functionalistische kantoorgebouw voor de Turmac Tabacco Company (Drentestraat 21) is in 1964-'66 gebouwd naar ontwerp van H. Salomonson (tuinontwerp mevr. M. Ruys). Zeer opvallend is het door V-vormige kolommen gedragen ‘schoenvormige’ hoofdkantoor van de I.N.G.-groep (Amstelveenseweg 500), gebouwd in 1998-2002 naar plannen van R.E. Meyer en J.W. van Schooten met tien verdiepingen en in de ‘neus’ een auditorium. Stations. Ten behoeve van de zuidtak van de Schiphollijn zijn in 1978 twee stations gebouwd, beide tevens bestemd voor de C.V.B.-sneltram. Het station Zuid W.T.C. (Beethovenstraat ong.) uit 1978 is ontworpen door B.A.J. Spängberg en K. van der Gaast. Het station R.A.I. (Europaboulevard) [364] is in 1981 opgezet als kopstation en in 1992 verbouwd naar plannen van R.M.J.A. Steenhuis bij het doortrekken van de lijn richting Duivendrecht. Parken. Het dwars door Buitenveldert aangelegde Gijsbrecht van Aemstelpark (Van Nijenrodeweg ong.) is een belangrijk voorbeeld van modernistische parkarchitectuur. Centraal ligt een omgracht gedeelte (Enzerinck) met groene kamers. Het ontwerp van W.C.J. Boer is na het winnen van een prijsvraag in 1959 uitgevoerd en heeft een trappartij en banken naar plannen van A. van Eyck. Het Amstelpark (Europaboulevard ong.), ontworpen in 1970 door E. Mos ten behoeve van de ‘Floriade '72’, bevat een kleinspoorbaan en een door N. Oyevaar ontworpen ‘Glazen Huis’. Poldermolen ‘De Riekermolen’ (De Borcht 10) [365], gelegen aan de oostzijde van Buitenveldert, is een met riet gedekte achtkantige grondzeiler uit 1636, die vanwege de vergroting van het Nieuwe Meer bij Sloten in 1961 naar de huidige plek is overgebracht. Voor de molen staat een bronzen beeld van Rembrandt als tekenaar. {== afbeelding Amsterdam-Buitenveldert, Poldermolen De Riekermolen==} {>>afbeelding<<} Amstelrust (Amsteldijk 319) [366], gelegen nabij de Rozenoordbrug aan de Amstel, is een nagenoeg vierkant buitenhuis met omlopend schilddak en hoekschoorstenen. Het werd rond 1740 gebouwd en vervolgens verbouwd in 1830 en gerestaureerd omstreeks 1930. Het rijke smeedijzeren toegangshek stamt uit dezelfde tijd. Amsterdam-Buiksloot (gemeente Amsterdam) Stadsdeel van Amsterdam, ontstaan in de 15de eeuw als dorp op de Waterlandse Zeedijk en nu het westelijke deel van Amsterdam-Noord. In de polder achter de zeedijk verrees een eerste kerk en aan de dijk bouwde men houten huizen. Van een smalle landtong in het IJ - de Volewijkslanden - vertrok de veerpont naar Amsterdam (sinds 1842 stoompont). Over deze landtong werd in 1622 een weg naar Purmerend aangelegd en parallel hieraan groef men in 1660 een trekvaart, die bij Buiksloot de zeedijk passeerde. In 1825 volgde de verbreding van deze trekvaart tot het Noordhollands Kanaal. De Buiksloterham, ten westen van de Volewijkslanden, werd in 1848-'50 drooggelegd. Ten behoeve van de uitbreiding van Amsterdam stelde A. Keppler in 1914 een plan voor 3500 woningen in dit gebied op. In 1921 werd de gemeente Buiksloot door Amsterdam geannexeerd. De Buiksloterham verdeelde men in een oostelijke strook (Florapark, 1920), een middendeel met geconcentreerde woningbouw (Van der Pekbuurt, 1918-'20 en 1922-'26) en een westelijk gedeelte met havens en industrie. Al in 1919-'24 was verder noordwestelijk het tuindorp Oostzaan ontstaan bij de daar gevestigde N.D.S.M.-werf. Na 1921 groeide Buiksloot aan Nieuwendam vast en door forse uitbreidingen na de Tweede Wereldoorlog vormden deze kernen uiteindelijk Amsterdam-Noord. De Herv. kerk (Buiksloterkerkpad 10) is een eenbeukige kerk met vijfzijdig gesloten koor, kleine uitbouwen en bij de voorgevel een houten dakruiter. Deze kerk met naar onder uitzwenkende steunberen kwam in 1709-'10 tot stand {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam-Buiksloot, (Herv.) Bethelkerk==} {>>afbeelding<<} met restanten van een kerk uit 1609, die de laat-middeleeuwse kerk ter plaatse had vervangen. De kerk onderging herstel in 1840 en een restauratie in 1961-'65. Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken en in de uitbouwen twee rijk gesneden korbeelstellen (circa 1609). Tot de inventaris behoren een preekstoel (midden 17de eeuw), een doophek (1728) en doopboog (1788), en een door H. ter Hart gebouwd orgel (1858). De voorm. R.K. St.-Ritakerk (Hagedoornplein 2), een brede basilicale kerk met apsis en toren, werd in 1921-'22 gebouwd naar een traditionalistisch ontwerp met rationalistische details van A.J. Kropholler. Bij het herstel van de oorlogsschade (1943) in 1946-'47 (C.M. van Moorsel) heeft men het schip verlengd en de bestaande toren vervangen door de huidige, niet afgebouwde, zware toren. In 1973 is de westelijke helft van de kerk verbouwd tot openbare bibliotheek. Eveneens ontworpen door Kropholler zijn de pastorie (Buiksloterweg 95; 1921-'22) en het ten behoeve van de dominicanessen van Voorschoten toegevoegde St.-Rosaklooster (Wingerdweg 4; 1926-'27). Zij verzorgden het onderwijs in de bijbehorende bewaarschool en lagere school (jongens en meisjes). Het zusterhuis met kapel en de kloosterhof zijn na beschadiging in 1943 eveneens hersteld (C.M. van Moorsel). Overige kerken. Zaalkerken in traditionalistische vormen zijn de R.K. St.-Stephanuskerk (Kamperfoelieweg 211; 1932-'33, K.P. Tholens), de kerk van de Geref. Gemeente (Melkweg 16; 1950-'51, J. Verkerk) en de sobere (Geref.) Maranathakerk (Mosplein 40; 1952, B.W. Plooy en N. Lansdorp); de laatste dient nu als Koptische kerk van de Moeder Gods. Naoorlogs is ook de met romaanse elementen uitgevoerde driebeukige basilicale R.K. Allerheiligst Sacramentskerk (Kometensingel 150; 1951-'52, A. Evers en G.J.M. Sarlemijn). Een moderne zaalkerk met onderbouw en glas-in-betonvensters is de (Herv.) Bethelkerk {== afbeelding Amsterdam-Buiksloot, Prinses Julianaschool==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Amsterdam-Buiksloot, Politiepost==} {>>afbeelding<<} (Plejadenplein 42; 1957-'59, S. van Woerden en D. Slebos). De voorm. (Geref.) Regenboogkerk (Kometensingel 56; 1963, D. Egberts) wordt nu gebruikt door de Pinkstergemeente. De voorm. politiepost (Buiksloterweg 9b), een vierkant houten pand met tentdak, verrees in 1915-'16 naar plannen van de Dienst Publieke Werken en bevatte oorspronkelijk een agentenkamer, een kamer voor de postcommandant, een fietsenbergplaats en twee cachotten. Scholen. Openbare lagere scholen in zakelijk-expressionistische stijl naar plannen van de Dienst Publieke Werken zijn de tweelaagse dubbele school Papaverhoek 1-3 (1923-'24), nu schildersvakschool, de tweelaagse school Kometensingel 189 (1926) en de Prinses Julianaschool (Meteorensingel 38; 1926) met gymnastieklokaal. De laatstgenoemde school is ontworpen door Th.J. Lammers (D.P.W.). Woonhuizen. Van de oude eenlaagse houten dorpshuizen hebben enkele nog een 18de-eeuws houtskelet. De meeste huizen zijn voorzien van een (later vernieuwd) groen houten voorschot met ingezwenkte top. Het rijkste voorbeeld toont het L-vormige huis Buiksloterdijk 280 met zijn wit geschilderde ingezwenkt voorschot, dat is voorzien van een gesneden omlijsting {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam-Buiksloot, Woonhuis Buiksloterdijk 280==} {>>afbeelding<<} in Lodewijk XV-stijl en een gesneden vensteromlijsting (circa 1760). De bakstenen onderpui dateert vermoedelijk uit circa 1800. Het L-vormige houten huis Buiksloterdijk 284 heeft een houten klokgevel en een bakstenen pui (begin 19de eeuw). Vergelijkbaar hiermee is Buiksloterdijk 214. Voorbeelden van diepe huizen met een geheel houten pui en een klokgevel met klein fronton zijn Buiksloterdijk 330 en 390; beide hebben mogelijk nog een 18de-eeuwse kern. Opmerkelijk is de overhoekse plaatsing van de ingang bij het huis Buiksloterdijk 204. Andere noemenswaardige voorbeelden van 19de-eeuwse houten huizen met een bakstenen pui en een ingezwenkt houten voorschot zijn Buiksloterdijk 174, 194, 340 en 402. Voorbeelden van midden-19de-eeuwse dwarse huizen zijn Buiksloterdijk 224 en het dubbele huis Buiksloterdijk 200-202. Volkswoningbouw. In de Buiksloterham verrezen in 1918-'26 bijna 1500 woningen. De kleine woonhuizen van het Disteldorp (Lange Distelstraat e.o.) werden in 1918 als noodwoningen opgezet, waarschijnlijk naar plannen van J.W. Mulder. Ze staan op betonnen funderingsplaten en hebben onder de dakrand een strook houten beplanking. De zuidelijker gelegen Van der Pekbuurt (1918-'26), ontworpen door J.E. van der Pek, bestaat overwegend uit gestapelde eengezinswoningen in de vorm van tweelaagse panden met sobere rationalistische details. Ten noorden hiervan kwam naar plannen van W. Noorlander het woningcomplex Andoornstraat e.o. (1919-'20) tot stand. Recentelijk gerenoveerd is het door de Gemeentelijke Woningdienst ontworpen Floradorp (Pinksterbloemstraat e.o.; 1926). Tuindorp Oostzaan. Dit tuindorp met uiteindelijk ruim 1300 woningen kwam in 1919-'24 ten noordwesten van Buiksloot tot stand op basis van een plan van A. Keppler, dat door B.T. Boeyinga na zijn indiensttreding bij de Gemeentelijke Woningdienst in 1921 verder werd uitgewerkt. Kenmerkend voor het ruim in het groen gelegen tuindorp is de blokstructuur met kleine rijen woningen. Aan de oostzijde zijn deze gegroepeerd om het Zonneplein en twee kleinere ‘satelliet-pleinen’, het Castorplein en het Polluxplein. Westelijk daarvan ontstond een tweede blokstructuur met centraal daarin het Mercuriusplein. Het Zonneplein kreeg een centrumfunctie met woon- en winkelpanden (1922-'24, B.T. Boeyinga) voorzien van galerijen voor de winkels. Aan de noordzijde werd het plein afgesloten door het verenigingsgebouw ‘Tuindorp Oostzaan’ (1932, J.H. Mulder), later bekend als ‘'t Zonnehuis’. Opmerkelijk zijn ook {== afbeelding Amsterdam-Buiksloot, Woonhuis Buiksloterdijk 204==} {>>afbeelding<<} de rationalistische proefwoningen aan het Castorplein (systeem Winget; 1920-'21, J.H. Mulder jr.). De zogeheten dokterswoningen (Kometensingel 179-187, 1924-'25) zijn uitgevoerd in sobere expressionistische vormen. In het tuindorp ontwierp de Dienst Publieke Werken de voorm. openbare leeszaal en bibliotheek (Kometensingel 211; circa 1924), een houten en met riet gedekt expressionistisch pand, en de voorm. kantine en bergplaats van de afdeling Plantsoenen (Orionplantsoen 1a-b; 1925), nu in gebruik als huisartsenpraktijk. Café-restaurant ‘'t Tolhuis’ (Buiksloterweg {== afbeelding Amsterdam-Buiksloot, Café-restaurant 't Tolhuis==} {>>afbeelding<<} {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} 7), een neoclassicistisch pand met ingangsportaal en een hogere en bredere zaal erachter, werd in 1859 gebouwd naar plannen van W. Springer ter plaatse van een tolhuis uit 1665. In het achterliggende plantsoen (ontwerp P. van der Sterr) richtte men in 1878 een uitspanning met speeltuin, muziek- en schiettent in. Op dit terrein werd in 1913 de Eerste Nederlandse Tentoonstelling op Scheepvaartgebied (E.N.T.O.S.) gehouden en in 1919 de Eerste Luchtvaart Tentoonstelling Amsterdam (E.L.T.A.). Sinds de sloop van het in 1913 gebouwde IJ-paviljoen (1977) is alleen het gebouw uit 1859 over. Windmolen ‘De Admiraal’ (Noordhollandskanaaldijk 21) is een met riet gedekte achtkantige stellingmolen op een houten schuur, gebouwd in 1792 als krijt- en trasmolen voor Roelof de Leeuw en Elisabeth Admiraal. Met behulp van een kollergang werd hier tot 1940 tufsteen vermalen tot tras en kalksteen tot krijt (vanaf 1897 geholpen door een oliemotor). De molen en het naastgelegen houten molenaarshuis (nr. 22; circa 1792) zijn in 1966-'67 gerestaureerd. Sluizencomplex. Bij de monding van het Noordhollandsch Kanaal in het IJ bouwde men in 1824 naar plannen van Jan Blanken de Willemsluis (Meeuwenlaan ong.). Ten behoeve van het toegenomen verkeer kwam iets westelijker de Willem III-sluis (Sixhaven ong.; 1861-'63) tot stand met twee naast elkaar gelegen schutkolken. Kort daarop volgde renovatie van de oude Willemsluis (1865-'68). Door de bouw van de IJtunnel (1968) is die sluis afgesloten van de rest van het kanaal en heeft deze zijn functie verloren. Het Shell-terrein (Badhuisweg) ontstond in 1867 als petroleumdepot van de Bataafsche Petroleum Maatschappij. Onder leiding van directeur G.J.L. Caviët werd het vanaf 1913 omgebouwd tot Shell-laboratorium. In 1929 verrees het drielaagse Groot Laboratorium met classicistische details. In 1939 volgde een uitbreiding naar plannen van C.A. Abspoel, die dat jaar ook verantwoordelijk was voor het Nieuw Laboratorium. Beide gebouwen hebben een betonskelet met baksteenbekleding en stalen ramen. Op de zuidpunt van het {== afbeelding Amsterdam-Buiksloot, Shell-terrein, kantoorgebouw Overhoeks==} {>>afbeelding<<} terrein staat het op betonnen poten rustende, vijftien verdiepingen hoge kantoorgebouw Overhoeks (1970-'71) met zijn opmerkelijke ‘hoedvormige’ bekroning. Een structuralistische vormgeving heeft het Polymerencentrum (Badhuisweg 3; 1972-'75, M.E. Zwarts). De voorm. N.D.S.M.-werf (Neveritaweg) kwam voort uit de in 1827 gestichte Fabriek voor Stoom- en andere Werktuigen op het werfterrein Oostenburg van de V.O.C. (gesloten 1795). Vanaf 1840 vond daar weer scheepsbouw plaats tot een faillissement in 1891. Dat terrein werd ingenomen door het latere Werkspoor. Meer westelijk (Dijkgracht) stichtte men in 1894 de Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij. Voor de bouw van grotere schepen was ligging aan open water noodzakelijk en daarom werd de werf in 1919 overgebracht naar Amsterdam-Noord. Daarbij werden een in 1909 gebouwde smederij en timmermansloods overgebracht. Evenals de andere gebouwen zijn deze uitgevoerd in stalen vakwerkbouw met baksteenvulling. Het ontwerp was van G.J. Langhout, die voor de nieuwe locatie ook de scheepshellingen en de enorme scheepsbouwloods (Neveritaweg 15; 1919-'20) ontwierp. In 1946 fuseerde de fabriek met de naastgelegen scheepsreparatiewerf (Nederlandse Droogdok Maatschappij) tot de Nederlandse Dok en Scheepsbouw Maatschappij (N.D.S.M.). Van kort daarna is de met prefab-betonelementen uitgevoerde lasloods (Neveritaweg 1-5; 1952, J.D. Postma). In 1979 volgde nog een fusie met de Amsterdamse Droogdok Maatschappij, maar in 1984 moest de werf sluiten. Amsterdam-Nieuwendam (gemeente Amsterdam) Stadsdeel van Amsterdam, ontstaan als dorp op de in 1516 aangelegde Tweede Waterlandse Zeedijk en nu het oostelijke deel van Amsterdam-Noord. Bij de Nieuwe Dam in de Kleine Die vormde zich een nederzetting. In de polder daarachter verrees een kerk (Kerkepad) en aan de dijk bouwde men houten huizen, waaronder zogeheten kapiteinshuizen. De buitendijks aan de zuidzijde gelegen Nieuwendammerham werd vanaf 1853 gebruikt als baggerbergplaats en rond 1880 verder opgehoogd (na 1907 industrieterrein). In 1911 werd tussen dit gedeelte en de Nieuwendammerdijk het IJ-bosch aangelegd (na 1950 W.H. Vliegenbos). Aan de zuidrand daarvan kwam het als tijdelijk bedoelde Vogeldorp tot stand (1918-'19). Aan de IJ-zijde was in 1877 de Amsterdamse Droogdok Maatschappij opgericht (gesloten 1978). In 1921 werd de gemeente Nieuwendam door Amsterdam geannexeerd waarna aan de oostzijde van de Volewijkslanden de geconcentreerde bebouwing van de Vogelbuurt (1923) verrees. Binnendijks ontstond ten oosten van de Kleine Die het tuindorp Nieuwendam (1927) en ten westen daarvan het tuindorp Buiksloot (1931). Hiermee groeide Nieuwendam aan Buiksloot vast tot Amsterdam-Noord. In 1964-'67 is het Buikslotermeerplein ingericht met winkelcentrum (F.J. van Gool) en bijbehorende woonflats (1974, G.P. de Bruijn). De Doopsgez. vermaning (Meerpad 9) is een kleine houten zaalkerk met boogramen, omlijste ingang en een frontonvormige gevelbekroning. Deze kerk uit 1843 is bij een restauratie in 1970 (H.F. Rappange) een travee dieper herbouwd. De Herv. kerk (Brede Kerkepad 8) is een zaalkerk voorzien van een toren van twee geledingen met een iets smallere bovenbouw met naaldspits. Deze sobere neoclassicistische kerk met rondbogen {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam-Nieuwendam, Doopsgez vermaning.==} {>>afbeelding<<} in rode en gele baksteen kwam in 1847 tot stand naar plannen van G. Bronke en L.J. Immink ter plaatse van een oudere kerk. In de toren hangt een door Henricus Westrinck gegoten klok (1644). Het inteieur wordt gedekt door een houtconstructie verwant aan de Engelse ‘Hammerbeam’-kappen. De 18de-eeuwse grafzerken komen uit de oude kerk. Verder bevat de kerk een 17de-eeuwse preekstoel en een door J. Hoffmeijer gebouwd orgel (1849, gerestaureerd 1980). De R.K. St.-Augustinuskerk (Nieuwendammerdijk 227) is een driebeukige pseudo-basilicale kruiskerk met driezijdig gesloten koor en een toren van twee geledingen met naaldspits. Deze neogotische kerk verrees in 1888-'89 naar ontwerp van A. Tepe ter vervanging van een kerk uit 1828. De toren is gerestaureerd in 1975. Het interieur bevat enkele van elders afkomstige 18de-eeuwse statieschilderingen (Adriaan van de Velde), een hoofdaltaar (1890) en preekstoel (1906), beide vervaardigd door atelier Mengelberg, en een Adema-orgel (1926). De laat-19de-eeuwse gebrandschilderde ramen zijn gemaakt door de firma Van Soest & Willemse uit Utrecht, en enkele 20ste-eeuwse ramen zijn van mevr. G. Waterschoot van de Gracht. Eveneens ontworpen door Tepe is de neogotische pastorie (Nieuwendammerdijk 225; 1888-'89) Overige kerken. Uitgevoerd in expressionistische vormen is de voorm. (Herv.) Bethlehemkerk (Zwanenplein 34; 1923-'24, A. Moen). Deze zaalkerk met dakruiter, ingangsportaal en aangebouwde consistoriekamer dient nu als kerk van de Volle Evangelie Gemeente. De kerkzaal bezit een paraboolvormige kap met gordelbogen en gebrandschilderde ramen (J.W. Winkelman). Een traditionalistische kruiskerk met toren in de binnenhoek is de voorm. (Geref.) Noachkerk (Nieuwendammerdijk 437; 1935, D. Egberts en E. Drewes). Voorbeelden van moderne kerken zijn de R.K. H. Pastoor van Arskerk (Volendammerweg 152; 1969-'70, W.M. Weerkamp) en de R.K. St.-Salvatorkerk (Het Breed 2; 1969, J. van der Grinten en L. Heijdenrijk). Scholen. Uit circa 1880 dateert de voorm. drieklassige openbare lagere school Brede Kerkepad 3. Voorbeelden van door de Dienst Publieke Werken ontworpen openbare lagere scholen in expressionistische stijl met hoge kap zijn Het Vogelnest (Mussenstraat 26; 1921) en het voorm. schoolgebouw Schermerstraat 15 (1924-'25, P.L. Marnette). Tweelaags en uitgevoerd met plat dak zijn de expressionistische scholen Nachtegaalstraat 157 (1916) en De Waddenschuit (Beijerlandstraat 2; 1927). C.B. Posthumus Meyjes was verantwoordelijk voor de Chr. lagere school Kalkoenstraat 11 (1923) en mogelijk ook voor de kubistisch-expressionistische Chr. lagere school Wognumerplantsoen 2-4 (1925). Verder ontwierp hij de Vijfde Ambachtsschool (Meeuwenlaan 132; 1930) als een L-vormig gebouw met ingang en hoger opgaand trappenhuis op de hoek (nu Bredero-college). Ernaast staat de Huishoud- en Nijverheidsschool (Meeuwenlaan 134-136; 1939, A.J. van der Steur en G.H. Kleinhout). Woonhuizen. Van de oude eenlaagse houten dorpshuizen hebben enkele nog een 18de-eeuws of zelfs 17de-eeuws houtskelet. De meeste zijn voorzien van een (later vernieuwd) houten voorschot met ingezwenkte top. Een 17de-eeuws houtskelet bezit Brede Kerkepad 6. De in 1964 gerestaureerde buitenbekleding werd begin 19de eeuw aangebracht, evenals het lage achterhuis. Het L-vormige huis Molenpad 9 heeft een mogelijk 17de-eeuwse kern en een stenen aanbouw uit circa 1750 (gerestaureerd 1984). Het L-vormige houten huis Brede Kerkepad 1 kreeg in 1768 een bakstenen voorgevel; de klokvormige top is gereconstrueerd. Goede voorbeelden van in opzet 18de-eeuwse diepe houten huizen met houten klokgevel zijn Nieuwendammerdijk 237, 283, 307, 381 en 383. Een ingezwenkte gevel met klein topfronton hebben Nieuwendammerdijk 329, 359 en 421. Karakteristiek zijn de 18de-eeuwse panden met een schuingeplaatst hoekvenster, zoals Nieuwendammerdijk 232 en 317. Bij het kleine 19de-eeuwse huis Nieuwendammerdijk 431 bevindt zich de toegang met gang onder een afluiving. Een schilddak heeft het 19de-eeuwse dubbele dwarse huis Meerpad 1-3. Ook nog in hout uitgevoerd is het dwarse pand Nieuwendammerdijk 321 (circa 1880) met hoger opgaand middenrisaliet. De fysiotherapeut en later kuurarts J.G. Mezger liet rond 1875 voor zijn gefortuneerde patiëntenkring de neoclassicistische herenhuizen Nieuwendammerdijk 300-308 bouwen. Het in ‘Um 1800’-stijl gebouwde huis De Halve Maan (Nieuwendammerdijk 202-204; circa 1910) werd ontworpen door J. London voor scheepsbouwer De Vries Lentsch. J.C. Mentink ontwierp de vergelijkbare dwarse dokterswoning Nieuwendammerdijk 335 (1912-'13). Voor de directeuren van de Amsterdamse Droogdok Maatschappij ontwierp W. Noorlander met rationalistische elementen de villa's Meeuwenlaan 21 en 25 (1912-'13). Voor de directeur van de machinefabriek P.M. Duyvis & Co. verrees de villa Volewijck (Meeuwenlaan 11; 1916, G.J. Rutgers). Volkswoningbouw. De kleine woonhuizen van het Vogeldorp (Lange Vogelstraat e.o.) werden in 1918-'19 als noodwoningen opgezet, waarschijnlijk naar plannen van J.W. Mulder. Ze staan op betonnen funderingsplaten en hebben onder de dakrand een strook houten beplanking. Aan de Zamenhofstraat staat in dezelfde stijl een voorm. gemeentelijk badhuis (1919). Zuidelijk ligt de Vogelwijk, waarvan de ruim 2000 woningen vanaf 1911 werden {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} gebouwd. Als eerste kwam het gedeelte rondom de Eksterstraat tot stand (1911-'14), naar ontwerp van H.P. Berlage en J.C. van Epen. Meer noordelijk verrezen woningen rondom de Sijsjesstraat (1918-'19) naar plannen van Tj. Kuipers en A. Ingwersen. Langs de Adelaarsweg bouwden zij ook drielaagse portiekwoningen (1927) en rondom de Koekoeksstraat ontwierpen J. Gratama en G. Versteeg boven- en onderwoningen (1917-'19). Tuindorp Nieuwendam. Dit tuindorp ten noorden van de Nieuwendammerdijk kreeg in 1923-'27 zijn vorm naar een stedenbouwkundig plan van B.T. Boeyinga. Uiteindelijk werden ruim 1000 huizen verwezenlijkt, vooral driekamerwoningen. De centrale as is de Purmerweg met het achthoekige Purmerplein. Behalve Boeyinga ontwierpen ook J. Boterenbrood, J.H. Mulder, J.A. Roodenburgh en J. Zietsma woningen. De iets hoger opgezette woon- en winkelpanden aan het Purmerplein zijn ontworpen door Boeyinga en hij verzorgde ook de door winkelruimten geflankeerde poortwoningen op enkele plaatsen langs de Purmerweg. Alle gebouwen kregen een expressionistische vormgeving en opvallend is het veelvuldig gebruik van beplankingen en houten borstweringen. Kenmerkend zijn verder de woningen aan de Ilpendammerstraat (J. Boterenbrood) en de Kwadijkerstraat (J.H. Mulder). Tuindorp Buiksloot. Dit tuindorp ten westen van het tuindorp Nieuwendam kwam in 1930 als laatste tuindorp in Noord tot stand met bijna 800 woningen en werd geheel ontworpen door J.H. Mulder, die zich daarbij baseerde op de traditionele Noordhollandse houtbouw. Het geometrische stratenpatroon met korte geknikte straten is geconcentreerd aan beide zijden van de Waddenweg. De sluis tussen de Kleine Die en de Grote haven van Nieuwendam (bij Nieuwendammerdijk 270) werd in de 19de-eeuw vernieuwd en opnieuw rond 1905. De voorm. Noordergasfabriek (Gedempte Insteekhaven 31) kwam in 1913 tot stand als vierde Amsterdamse gasfabriek, maar men staakte de productie al in 1924, waarna het een verdeelstation werd. Behouden zijn een grote hal met naastgelegen gebouwen en een {== afbeelding Amsterdam-Nieuwendam, Tuindorp Nieuwendam, poortwoningen Purmerweg==} {>>afbeelding<<} schoorsteen op verdikt fundament. Schellingwoude. Dit ten zuidoosten van Nieuwendam aan het Buiten-IJ gelegen dorp ontstond in de 14de eeuw. Na een periode van welvaart in de 15de en 16de eeuw bleef uiteindelijk een bescheiden dijkdorp over met binnendijks op een kunstmatige hoogte de kerk. Het in 1916 aan de zijde van het Buiten-IJ gestichte marinevliegkamp Schellingwoude werd in 1940 vernield. Ter plaatse van een 17de-eeuwse kerk (hersteld 1835) kwam in 1866 naar plannen van G. Kater de huidige (Herv.) kerk (Wijkergouw 6) tot stand als een gepleisterde, driezijdig gesloten zaalkerk met houten geveltoren. Erbij staat een achtzijdige muziektent met koepeldak en houten borstwering (circa 1920). Tot de dorpsbebouwing behoren de houten stolpboerderij ‘Zeldenrust’ (Wijkergouw 3; circa 1870) en het in neorenaissance-stijl uitgevoerde forse woonhuis Noorder IJdijk 109 (circa 1890). De in 1870-'72 bij de aanleg van het Noordzee Kanaal gebouwde Oranjesluizen (Noorder IJdijk 63-65) zijn drie schutsluizen met elk een tussenhoofd en een uitwateringssluis. De sluizen zijn in 1902 aangepast, later grotendeels vernieuwd (gerenoveerd 1997-'99) en in 1995 uitgebreid met de Prins Willem Alexandersluis. Bij de sluizen staat een voorm. hulppostkantoor met directeurswoning (1908) naar plannen van rijksbouwmeester C.H. Peters. Amsterdam-Sloten (gemeente Amsterdam) Stadsdeel van Amsterdam, ontstaan als veenontginning in de 11de eeuw en nu het zuidelijke deel van de westelijke tuinsteden van Amsterdam. Een in 1063 voor het eerst genoemd lintdorp Sloten lag bij de Sloterplas. Het huidige dorp Sloten ontstond na 1300 langs de zuidelijker gelegen secundaire ontginningsas van de Sloterweg met een lichte verhoging ter plaatse van de kerk (verwoest 1572). De in 1465 ontstane heerlijkheid Sloten - met Sloten, Osdorp, Sloterdijk en Vrije Geer - werd in 1529 bezit van Amsterdam. De gemeente Sloten verloor in 1896 aan de oostzijde een stuk grondgebied aan Amsterdam en werd in 1921 geheel door die stad geannexeerd. Sindsdien heeft het tuinbouwgebied rond het dorp gaandeweg plaatsgemaakt voor forse uitbreidingswijken, zoals Overtoomse Veld (1956), Slotervaart (1959), Osdorp (1962) en Nieuw Sloten (sinds 1992). De (Herv.) Sloterkerk (Osdorperweg 28) is een zaalkerk met aangebouwde consistoriekamer en een halfingebouwde toren van twee geledingen met achtzijdig houten lantaarn en naaldspits. Deze sobere neoclassicistische kerk met eclectische details (wenkbrauwen) werd in 1861 gebouwd naar plannen van P.J. Hamer ter vervanging van een kerk uit 1664. Deze had weer de in 1572 verwoeste middeleeuwse kerk vervangen. De kerk is gerestaureerd in 1960, waarbij de torenlantaarn is gesloopt (herbouwd 1965), en verder in 2004. Het interieur bevat een rijk gesneden preekstoel (circa 1664, klankbord 1860) en een lessenaar met wapen uit 1664, alsmede drie koperen kronen en een scheepsmodel uit die tijd. Tot de inventaris behoren verder een door H. Knipscheer gebouwd orgel uit 1861 en vaste banken en twee luifelbanken uit 1861. De R.K. St.-Pancratiuskerk (Sloterweg 1186) is een driebeukige basilicale kerk met recht gesloten koor en een robuuste ongelede toren met traptoren en naaldspits. Deze met neoromaanse elementen uitgevoerde kerk verrees in 1900-'01 naar plannen van J. Stuyt - zijn eerste grote kerk - ter vervanging van een 18de-eeuwse schuurkerk. {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} Het interieur wordt gedekt door gepolychromeerde blauwe houten tongewelven. Uit de schuurkerk afkomstig is het Ypma-orgel (1883). Tot de inventaris uit de bouwtijd behoren een hoofdaltaar van atelier Cuypers (1901) en kruiswegstaties. Naoorlogse kerken. Een traditionalistische zaalkerk met hoge vensters in de langsgevel is de voorm. kerk van het Apost. genootschap in Overtoomseveld (Derkinderenstraat 90; 1956-'57, M.E. Hartman). Ontworpen in de traditionalistische stijl van de Bossche school is de R.K. H. Pius X-kerk in Slotervaart (J. Geelstraat 44; 1959-'60, J.A. van der Laan, L. Hermans, Th.M. van der Eerden en H.M. Kirch.) [367]. Deze forse zaalkerk met robuuste hoektoren is voorzien van een glasmozaïek (F. Janssen). Om twee kleine binnenplaatsen liggen dienst- en vergaderruimten. Traditionalistisch van vorm is verder de Vrije Evang. kerk in Overtoomseveld (A. Waldorpstraat 90; 1963, B.B. Westerhuis). De Herv. kerk De Ark in Slotervaart (Van Ollefenstraat 9; 1960, P. Zanstra) en de (Bapt.) Herdenkingskerk in Overtoomseveld (Postjesweg 150-152; 1963, H. Geels) zijn moderne zaalkerken met aangebouwde bijruimten. Een vrijstaande opengewerkte klokkentoren heeft de forse R.K. St.-Lucaskerk in Osdorp (Osdorper Ban 130; 1964-'65, Th.J. Taen en Th.C. Nix). De gebrandschilderde glazen (1906) zijn hier in 1990 overgebracht uit het ursulinenklooster te Bergen. In Osdorp staan verder nog de R.K. St.-Pauluskerk (P. Calandlaan 196; 1966-'67, J.J. van Leeuwen), een koepelkerk met vrijstaande betonnen klokkentoren, en de (Geref.) Opgangkerk (Tussen Meer 70; 1968, J. Kruger) met vrijstaande bakstenen klokkentoren. Het voorm. wees- en armenhuis (Akerpolderstraat 9-47) is een drielaags pand met neorenaissance-elementen, in zijn huidige vorm daterend van circa 1910. Het voorm. raadhuis (Sloterweg 1190), dat tot 1921 als zodanig dienst heeft gedaan, is een tweelaags pand met omlijste ingang, gebouwd in 1850 en verhoogd rond 1910. De politiepost (Sloterweg 1226) is een klein eenlaagspand uit circa 1900 met wachtlokaal en cachot. Ernaast staan een gietijzeren brandmelder. Scholen. J.B. Ingwersen ontwierp twee belangrijke wederopbouwscholen voor Chr. lager onderwijs. Het betreft de tweelaagse halschool Louis Bouwmeesterstraat 14 in Slotervaart (1964) en het twaalfklassige schoolgebouw Simonskerkestraat 2 in Osdorp (1963-'67). Het laatste heeft twee vleugels om een binnenhof, waarbij boven de ingang een lokaal is uitgebouwd. Woonhuizen. De klokgevel van het diepe huis Sloterweg 1261 is voorzien van 18de-eeuwse hoekvoluten. Uit de 19de eeuw stammen het houten huis Sloterweg 1243, met ingezwenkt houten voorschot, en het gepleisterde dwarse eenlaagspand Akerstein (Sloterweg 1289-1291; circa 1870). De forse notabelenwoning Sloterweg 1193-1195 (circa 1910) vertoont chaletstijl-elementen. Tot de interessantste naoorlogse woonbebouwing in het gebied behoren de Woningbouw Sloterhof (Comeniusstraat; 1955-'60, J.F. Berghoef) in de vorm van vier- en zevenlaagse strokenbouw volgens het Airey-bouwsysteem, de twee stroken winkels met galerijwoningen Johan Huizingalaan 71-89 en 72-90 (1958, B. Bijvoet) en de zaagtandwoningen Ward Bingleystraat e.o. (1959-'60, F.J. van Gool), bestaande uit L-vormige woonblokken met geschakelde, overhoeks geplaatste eengezinswoningen. Functionalistische verglaasde galerijen hebben de hangbrugmaisonnettes Dijkgraafplein 1-177 {== afbeelding Amsterdam-Sloten, Woningen Ward Bingleystraat e.o.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Amsterdam-Sloten, Banpaal==} {>>afbeelding<<} (1964-'70, J.P. Kloos). Windmolens. Oorspronkelijk rond 1674 gebouwd ter bemaling van de Osdorper Binnenpolder is de poldermolen De 1100 Roe (H. Bonpad 6, Osdorp). Deze met riet gedekte achtkantige grondzeiler heeft men in 1965 geplaatst in het sportcomplex ‘De Ookmeer’. De Molen van Sloten (Akersluis ong.) is een met riet gedekte achtkantige stellingmolen. Met gebruik van delen van een molen uit 1847 uit de Watergraafsmeer is deze windmolen hier in 1990 herbouwd. De banpaal (bij Sloterweg 1204) werd in 1794 geplaatst ter markering van het bangebied van Amsterdam (een geografische mijl oftewel circa 7,4 km) en verloor na 1813 zijn functie. Op de bakstenen voet staat een door Anthonie Ziesenis vervaardigde zandstenen obelisk met het Amsterdamse wapen. Het Rembrandtpark (Nachtwachtlaan ong.) vormt een groene buffer tussen de wijken De Baarsjes en Overtoomseveld. Het werd in 1929 door C. van Eesteren ontworpen in het kader van het Algemeen Uitbreidingsplan (1934) als buurt- en stadspark. In verband met de aanleg van de rijksweg A10 is het park in 1969 herontwikkeld naar plannen van J. Theelen. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam-Sloterdijk (gemeente Amsterdam) Stadsdeel van Amsterdam, ontstaan in de late middeleeuwen als vissersdorp aan de Spaarndammerdijk en nu het noordelijke deel van de westelijke tuinsteden van Amsterdam. Vanaf 1465 behoorde Sloterdijk tot de heerlijkheid Sloten, die in 1529 aan Amsterdam kwam. Aan de zuidzijde groef men in 1631 de Haarlemmermeervaart, waarna in 1639-'42 het Slotermeer werd drooggelegd. De aanleg van de spoorlijn naar Haarlem (1839) isoleerde het noordelijke deel van het dorp. Van Sloterdijk bleef weinig over na het besluit tot de aanleg van het Westelijk Havengebied (1913). Net als Sloten werd Sloterdijk in 1921 door Amsterdam geannexeerd. Het oude dorp raakte steeds verder ingeklemd, eerst door de ringspoorlijn (1928, sinds 1986 Schiphollijn) en later door de snelweg A10 (1969). Oostelijk van de ringspoorlijn verrees in 1935 de wijk Bos en Lommer. De daar als experiment begonnen strokenbouw werd westelijk van de ringspoorlijn vanaf 1951 doorgezet in de tuinstad Slotermeer, waarvoor de plannen al uit 1935-'39 dateerden. Als westelijk uitvloeisel hiervan is vanaf 1953 de tuinstad Geuzenveld tot stand gekomen. De (Herv.) Petruskerk (Spaarndammerdijk {== afbeelding Amsterdam-Sloterdijk, R.K. St.-Jozefkerk==} {>>afbeelding<<} 681) [368] is een eenbeukige, recht gesloten, kerk voorzien van een ingebouwde toren van twee geledingen met houten lantaarn en spits. De laat-gotische toren is, evenals de zware steunberen bij het schip, een restant van een kerk uit circa 1479, die in 1664 plaats maakte voor de huidige kerk naar plannen van Gerrit Jacobse. In de toren hangt een door Wilhelmus en Jasper Moer gegoten klok (1516). De kerk is gerestaureerd in 1990-'92. Tussen de steunberen aan de buitenzijde bevinden zich enkele graftomben, waaronder die voor Engeltje Westerborgh († 1792). Het bijbehorende kerkhof bevat onder meer een zuil op postament voor W. Hogenes-Van Staveren († 1940) en een neoclassicistisch mausoleum met op het fronton een omfloerste urn. Dit mausoleum werd in 1888 opgericht voor L. Jonker, directeur van de Fabriek voor Stoom- en Andere Werktuigen op Bickerseiland. De pastorie (Spaarndammerdijk 677) is een in de kern mogelijk 18de-eeuws dwars huis. De consistoriekamer (Spaarndammerdijk 675), een houten gebouw met afgeschuinde hoeken, dateert uit circa 1870. De R.K. St.-Franciscus van Assisiëkerk of ‘De Boom’ (Admiraal De Ruyterweg 406, Bos en Lommer) [369] is een forse driebeukige basilicale kruiskerk met driezijdig gesloten koor en een terzijde geplaatste toren van drie geledingen met frontalen en naaldspits. Deze neoromaanse kerk verrees in 1909-'11 naar ontwerp van P.J. Bekkers. Tot de inventaris behoren diverse interieuronderdelen uit de gesloopte oude ‘Boomkerk’ aan de Kalverstraat, waaronder een door Johannes Petrus Hilgers gebouwd orgel (1774-'75; verbouwd 1816), alsmede twee zijaltaren en drie beelden van het voormalige hoofdaltaar (alle eerste helft 18de eeuw). Het huidige hoofdaltaar met communiebank dateert uit 1911. Naoorlogse kerken. In Bos en Lommer staat de voorm. R.K. St.-Jozefkerk (R. Scottsstraat 7; 1951-'52, G.H.M. Holt en K.P. Tholens) [370]. Deze geheel in beton uitgevoerde, recht gesloten, driebeukige kerk heeft een brede westwerkachtige toren met portaaluitbouw. Het koorgewelf is beschilderd en verder bevat het interieur een Jozefbeeld (1954) en een reliëf (1956) van A. Termote. Een andere opvallende betonnen kerk in deze wijk is de (Geref.) Pniëlkerk (Bos en Lommerweg 187; 1953-'54, B.T. Boeyinga) [371]. Dit gebouw is bekleed met betonnen sierelementen en de twee kleine torens worden bekroond door een ranke opengewerkte staalconstructie voor uurwerk en klok. De voorm. R.K. St.-Catharinakerk in Slotermeer (Burg. Eliasstraat 74; 1955-'56, A. Evers en {== afbeelding Amsterdam-Sloterdijk, (Geref.) Pniëlkerk==} {>>afbeelding<<} {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam-Sloterdijk, (Herv.) Opstandingskerk==} {>>afbeelding<<} G.J.M. Sarlemijn) [372] is een monumentale driebeukige basilicale kerk met apsis en aangebouwde lage klokkentoren. Deze op vroeg-christelijke voorbeelden geïnspireerde traditionalistische kerk (Bossche school) is sinds 1993 in gebruik als Syrisch-orthodoxe kerk. In dezelfde traditionalistische stijl uitgevoerd is de R.K. O.L. Vrouwe van Lourdeskerk in Slotermeer (Noordzijde 42; 1956-'57 M.J. Granpré Moliere, uitvoering A. Evers en G.J.M. Sarlemijn) [373]. Deze lage driebeukige hallenkerk met apsis en doopkapel heeft men in 1993 inwendig verkleind. Eveneens in Slotermeer staat het traditionalistische zaalgebouw van de Doopsgez. kerk ‘De Olijftak’ (Brug. Rendorpstraat 60; 1956, K.L. Sijmons) met een gevelsculptuur van W. Cozijn. Een zaalkerk in traditionalistische vormen is verder de (Herv.) Opstandingskerk in Bos en Lommer (Bos en Lommerplein 25; 1956, M.F. Duintjer). Vanwege de opvallende ranke en afgeschuinde toren wordt deze kerk ook wel ‘de kolenkit’ genoemd. Een kleine opengewerkte toren heeft de (Evang. Luth.) Augustanakerk in Bos en Lommer (Erasmusgracht 24; 1957, F.B. Jantzen). In 1993 verbouwd tot appartementen is de voorm. R.K. O.L. Vrouwe van Zeven Smartenkerk in Geuzenveld (Aalbersestraat 244; 1958-'60, H.J.P. de Vries). Deze op vroeg-christelijke voorbeelden geïnspireerde, driebeukige basiliek heeft een klokkentoren aan de achterzijde en in de voorgevel een groot roosvenster. Voorbeelden van moderne kerken zijn de (Geref.) Sionskerk in Geuzenveld (H. Colijnstraat 22; 1957, C. van der Bom) en de Herv. kerk ‘De Hoeksteen’ in Slotermeer (L. Couperusstraat 133; 1962-'63, P. Zanstra). De laatste heeft een sgraffito cherubijn gemaakt door D. Elffers. De voorm. Geref. kerk (Vrijgemaakt) ‘De Kandelaar’ in Slotermeer (Burg. Vening Meineszlaan 64; 1963, G. Kliphuis), een zaalkerk met vrijstaande klokkentoren, is nu in gebruik bij het Leger des Heils. Het verzorgingstehuis voor bejaarden ‘A.H. Gerardhuis’ (Slotermeerlaan 1) is een voornamelijk zevenlaags gebouw, voorzien van een haakse vleugel met ontspanningsruimten. Het is in 1959 gebouwd naar ontwerp van bureau Van Tijen, Boom & Posno. Scholen. Naar ontwerp van de Dienst Publieke Werken verrezen wederopbouwscholen voor het Gewoon Lager Onderwijs (openbare lagere scholen) volgens een door J. Leupen ontwikkelde en door C. van der Wilk uitgewerkte opzet. Deze H-vormige scholen bestaan uit een tweelaagse vleugel met lokalen en een via een verbindingsgang bereikbare parallelle {== afbeelding Amsterdam-Sloterdijk, School Thomas van Aquinostraat 2-4==} {>>afbeelding<<} vleugel met schoolzaal, gymnastieklokaal en handenarbeidlokaal. De drie beste voorbeelden van dit schooltype zijn de Prinses Beatrixschool, nu Multatulischool (Sara Burgerhartstraat; 1953), en de scholen Thomas van Aquinostraat 2-4 en Burg. Fockstraat 85 (beide 1954). Woonhuizen. Van het oude dorp Sloterdijk resteren de in oorsprong 18de-eeuwse onderkelderde dwarse huizen Spaarndammerdijk 663 en 665. Het voorm. armengesticht (Spaarndammerdijk 705-707) is een dwars dijkhuis uit 1791. Tot de interessantste 20ste-eeuwse woonbebouwing in het gebied behoren de voor woningbouwvereniging ‘Het Westen’ gebouwde vierlaagse woningblokken aan de Juliana van Stolbergstraat e.o. (1933-'37, B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten). Aan de noordzijde van de Burg. De Vlugtlaan staan - telkens iets schuin geplaatste - onder- en bovenwoningen volgens het Airey-bouwsysteem (1953, J.F. Berghoef). Bij het woon- en winkelcomplex Slotermeerlaan 75-101 (1956, F.A. Warners) zijn de woonetages geplaatst op betonpoten. Windmolens. Voor de bemaling van de Osdorper Binnenpolder diende de rond 1632 gebouwde poldermolen De 1200 Roe (Haarlemmerweg 701) [374], een met riet gedekte achtkantige grondzeiler. In 1768 als korenmolen gebouwd is de met riet gedekte achtkan- {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} tige stellingmolen De Blom (Haarlemmerweg 465; sinds 1878 op zijn huidige plek) [375]. Stations. Ten behoeve van de westtak van de Schiphollijn zijn in 1983-'86 drie stations tot stand gekomen. H.C.H. Reijnders ontwierp het drielaagse station Sloterdijk (Radarweg ong.) [376]. Het laagste niveau wordt gevormd door de perrons van de oost-west lopende spoorlijnen naar Haarlem en Zaandam, het middelste niveau omvat de stationshal met voorplein en op het hoogste niveau bevinden zich de perrons van de noordzuid lopende Schiphollijn. Dit in 1997 gewijzigde station verving een station uit 1956. Het voorm. station De Vlugtlaan (Burg. De Vlugtlaan ong.) en station Lelylaan (C. Lelylaan ong.) zijn viaductstations naar plannen van R.M.J.A. Steenhuis. Het voorm. munitiecomplex (Haarlemmerweg 711), gelegen aan de Haarlemmervaart ten westen van Sloterdijk, deed dienst ten behoeve van de Stelling van Amsterdam. Op het deels omwalde terrein zijn een uit 1897 daterende munitieloods en een in 1902 gebouwd laboratorium behouden. Ruigoord. Dit ten noordwesten van Sloterdijk gelegen eiland in het IJ kwam na 1873 te liggen in de drooggelegde Houtrakpolder en is recentelijk geheel omringd door de opgespoten gronden voor de uitbreidingen van de Amsterdamse haven. De voorm. R.K. St.-Gertrudiskerk (Bauduinlaan 8), een eenbeukige kerk met recht gesloten koor en een half ingebouwde toren, kwam in 1894 tot stand naar een neogotisch ontwerp van C.P.W. Dessing. Deze in 1973 gesloten kerk dient nu als atelier. Amsterdam-Watergraafsmeer (gemeente Amsterdam) Stadsdeel van Amsterdam. Na een doorbraak van de Diemerzeedijk was in dit gebied het Watergraafs- of Diemermeer ontstaan. Dit meer werd in 1624-'29 drooggemaakt en na een dijkdoorbraak (1651) en inundatie (1672) definitief ontgonnen. De - merkbaar dieper gelegen - polder wordt omsloten door de Ringvaart en de Weespertrekvaart (1640). Aan de Middenweg ontstonden in de 18de eeuw verschillende buitenplaatsen. De polder werd verder aangesneden door de spoorlijnen naar Utrecht (1843) en Hilversum (1874). In 1888 kocht de gemeente Amsterdam in het gebied een terrein voor de aanleg van de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Na de annexatie van de gemeente Watergraafsmeer door Amsterdam in 1921 volgde naar een bebouwingsplan uit 1907 (P. Vorkink en J.P. Wormser) een bloksgewijze verkaveling van de polder, met daarin de tuinstad Watergraafsmeer (Betondorp; 1923-'28). {== afbeelding Amsterdam-Watergraafsmeer, Buitenplaats Frankendaal==} {>>afbeelding<<} Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden de tuindorpen Amstelstation (1946-'48), Frankendael (1949-'51) en Middenmeer (1955-'60). Moderne ontwikkelingen aan de randen van het gebied zijn de kantoren rond het Amstelstation aan de zuidwestzijde (Omval), de universiteitsgebouwen aan de noordoostzijde en recentelijk verder oostelijk in het IJsselmeer de aanleg van de nieuwe wijk IJburg. Frankendaal (Middenweg 72) [377]. Deze als enige in de Watergraafsmeer overgebleven buitenplaats werd in 1660 gesticht door Nicolaas van Liebergen. In 1695 werd de buitenplaats bezit van Izaak Balde, die achter het huis een formele tuin liet aanleggen. In 1733 liet hij het huis uitbreiden en verfraaien tot het huidige tweelaagse pand met souterrain. Het afgeknotte schilddak heeft een uitzichtplateau met balustrade. De voorgevel met hoeklisenen en een pronkrisaliet in rijke Lodewijk XIV-stijl wordt geflankeerd door eenlaagse dienstgebouwen. Na 1799 vergrootte A. Dull de buitenplaats door aankoop van aangrenzende hofsteden en in 1835 richtte C. Poot de buitenplaats in tot ‘uitspanningsoord voor fatsoenlijke ingezetenen der hoofdstad’. In 1867 werd Frankendaal gekocht door de Koninklijke Nederlandse Tuinbouw Maatschappij ‘Linnaeus’ voor het stichten van een tuinbouwschool en handelskwekerij, die in 1882 werd overgenomen {== afbeelding Amsterdam-Watergraafsmeer, Rechthuis==} {>>afbeelding<<} {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} door de gemeente Amsterdam en ingericht als gemeentekwekerij. Het huis is in 1951 gerestaureerd. Aan de voorzijde staat een fontein met schelpvormig bassin en beelden van stroomgoden: Amphitrite en Neptunus met daartussen Arion op een dolfijn. Deze in 1714 door Ignatius van Logteren voor de buitenplaats Driemond vervaardigde fontein werd in 1770 overgebracht in opdracht van Jan Gildemeester. In 1783 liet deze het toegangshek plaatsen, uitgevoerd in Lodewijk XVI-stijl naar een ontwerp van Jacob Otten Husly. Op een eilandje in de tuin staat een in opdracht van A. Dull aangelegde vroeg-19de-eeuwse hermitage. Vanaf 1960 zijn op het terrein openbare deeltuinen ingericht door J. Jongsma. Het voorm. rechthuis (Middenweg 4) [378] is een fors tweelaags pand met geblokte hoekpilasters en aan twee zijden een risaliet met fronton. De voorgevel is voorzien van een pronkrisaliet met een balkon op toscaanse zuilen. Op een dakuitbouw staat een koepeltorentje. Dit neoclassicistische pand met Lodewijk XVI-details werd in 1777 gebouwd naar ontwerp van Caspar Philips ter vervanging van een 17de-eeuwse voorganger. Het diende als rechthuis annex herberg en is nu een bankgebouw. De R.K. kerk H.H. Martelaren van Gorcum (Linnaeushof 93-94) [379] is een monumentale driebeukige basilicale kruiskerk met driezijdig gesloten apsis, een vieringtoren en een robuuste terzijde geplaatste toren met tentdak. Deze traditionalistische kerk met rationalistische details verrees in 1927-'29 naar ontwerp van A.J. Kropholler. De gevel bevat een pelikaanreliëf (J. Mendes da Costa). Het kerkinterieur heeft een ziende kap en bevat een hoofdaltaar met ciborium (1929, J.E. en L. Brom) en een beeldengroep op de triomfboog (1953, Dom. J. van der Mey). De gebrandschilderde ramen zijn van A. Asperslagh (1929). Rond de kerk staan enkele door Kropholler in dezelfde stijl ontworpen woonhuizen. In aansluitende traditionalistische vormen ontwierp H.M.J.H. Kraaijvanger de R.K. lagere school (Linnaeushof 46; 1927-'28), de R.K. Clara Fey-school voor G.L.O. en M.U.L.O. (Linnaeushof 47-48; 1930-'31) {== afbeelding Amsterdam-Watergraafsmeer, R.K. kerk H.H. Martelaren van Gorcum==} {>>afbeelding<<} en het Claraklooster voor de zusters van het Arme Kind Jezus (Linnaeushof 44; 1930-'31). De (Herv.) Emmakerk (Middenweg 74) [380] is een zaalkerk voorzien van een terzijde geplaatste toren met achtzijdige houten lantaarn. Deze kerk werd in 1937-'38 gebouwd naar een traditionalistisch ontwerp van G. Friedhoff. De door een vlakke houten balkenzoldering gedekte brede kerkzaal wordt door slanke grindbetonnen kolommen gescheiden van de lage zijbeuken met halve gedrukte tongewelven. Overige kerken. Rationalistische details vertoont de T-vormige voorm. Geref. kerk (S. Stevinstraat 1; 1899, Tj. Kuipers), nu Koninkrijkzaal van de Jehova's Getuigen. Zakelijk-expressionistische vormen heeft de zaalkerk van het Apost. genootschap (Archimedesweg 97; 1930, C. Kruyswijk). Van na de oorlog dateert de met kleine toren ontworpen sobere R.K. H. Familiekerk (Zaaiersweg 182; 1951-'52, H.A. van Oerle en J.J. Schrama). Moderne naoorlogse zaalkerken zijn de (Geref.) Koningskerk (Van 't Hofflaan 20; 1955-'56, W. van der Kuilen en C. Trappenburg), met glas-in-betonwand en een vrijstaande ranke klokkentoren, en de R.K. Christus Koningkerk (J. Wattstraat 56; 1957-'59, H.J. van Balen en K.P. Tholens) met vrijstaande klokkentoren en een in beton uitgevoerde doopkapel. Scholen. Een voorbeeld van een door de Dienst Publieke Werken ontworpen openbare lagere school met hoge kap is het drielaagse schoolgebouw Herschelstraat 2-4 (circa 1930). Tweelaags en uitgevoerd met plat dak zijn de door die dienst ontworpen dubbele scholen Huismanshof 11-13 (1923-'26) en Zuivelplein 9 (circa 1930). Belangrijk is de als voorloper van de latere H-vormige scholen uitgevoerde openbare lagere Prof. Zeemanschool (Lorentzlaan 25; 1950-'52), bestaande uit drie eenlaagse vleugels - op de kopse zijden bekleed met natuursteen - onderling gekoppeld door een haakse verbindingsgang. Universiteit van Amsterdam. Het poldergedeelte ten noordoosten van de spoorlijn naar Hilversum is in 1963 aangekocht ten behoeve van de biologische wetenschappen. Bewaard is de 19de-eeuwse boerderij ‘Anna's Hoeve’ (Kruislaan 300). Op basis van een stedenbouwkundig plan van N. Gawronski (1964) zijn gebouwen verwezenlijkt voor de Genetische Wetenschappen (1972, B.A.J. Spängberg) en het computercentrum SARA (Kruislaan 409; 1981, Architectengroep 69). Meer recent opgetrokken is Gebouw III (Kruislaan 316; 1995, bureau Benthem & Crouwel). Het Penitentiair Centrum Overamstel (H.J.E. Wenckenbachweg 48) [381], beter bekend als de ‘Bijlmerbajes’, is in 1972-'78 gebouwd naar ontwerp van J.W.H.C. Pot en J.F. Pot-Keegstra. Het complex bestaat uit een laagbouwgedeelte met binnenplaatsen, waaruit zes tienlaagse cellentorens oprijzen. Woonhuizen. Tot de oudste bebouwing behoort het vroeg-18de-eeuwse langgerekte dwarse huis Den Vergulden Eenhoorn (Ringdijk 58) met tuitgevels en opkamers aan beide uiteinden. Van rationalistische details voorzien is de wit gepleisterde villa Jennerstraat 1-3 (circa 1905) en Nieuw Historiserende details vertonen de etagewoningen W. Beukelsstraat 32-38 (1913-'14). Voor de woningbouwvereniging ‘Ons Huis’ ontwierp J.F. Staal in 1920 etagewoningen aan de Copernicusstraat e.o. Tuindorp Watergraafsmeer [382], ook wel Betondorp genoemd, werd ontwikkeld op basis van een stedenbouwkundig plan uit 1918 door J. Gratama en G. Versteeg met een centrale Brink, uitwaaierende straten en kleine {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Amsterdam-Watergraafsmeer, Tuindorp Watergraafsmeer, openbare leeszaal en bibliotheek==} {>>afbeelding<<} groenelementen (Sikkelstraat, Zuivelplein). Het noordelijke deel werd in 1927 op traditionele wijze in baksteen uitgevoerd met sobere expressionistische details (Akkerstraat, Egstraat e.o.) naar ontwerp van G. Versteeg. Een deel van het project was bestemd voor experimenten met - goedkoper geachte - betonsysteembouw volgens tien systemen (uitgevoerd 1923-'25 en 1926-'28). In montagebouw verrezen de woningen rond het Huismanshof (systeem ‘Bron’; ontwerp D. Greiner) en die aan de Tuinbouwstraat (systeem ‘Hunkemöller’; J. Gratama) en de Schovenstraat (systeem ‘Bims Beton Bouw’; J.B. van Loghem). In blokbouw kwamen woningen tot stand aan de Sikkelstraat (systeem ‘Olbertz’; H.W. Valk), de Oogststraat (systeem ‘Isotherme’; H.F. Mertens) en het Onderlangs (systeem ‘Winget’; J.H. Mulder). Woningen in gietbouw bouwde men aan de Hooistraat (systeem ‘Non Plus’; D. Roosenburg) en de Ploegstraat (systeem ‘Kossel’; J. Hulsebosch). Het meest spraakmakend was het centrale gedeelte rond de Brink, dat in 1926-'28 als laatste werd uitgevoerd in het gietbouwsysteem ‘Korrelbeton’ naar ontwerp van D. Greiner (gerenoveerd 1983-'87, O. Greiner). Voorbeelden hiervan zijn de woon- en winkelpanden Brink 22-32 en de van een toren met klok voorziene rij middenstandswoningen Brink 2-20, alle in kubistisch-expressionistische vormen. In het tuindorp staan verder een openbare leeszaal en bibliotheek (Brink 43) en een verenigingsgebouw (Veeteeltstraat 121), gebouwd in 1924-'25 naar plannen van D. Greiner. Deze gepleisterde kubistisch-expressionistische panden zijn uitgevoerd in Korrelbeton II. Tuindorp Frankendaal (Maxwellstraat e.o.), ook wel Jeruzalem genoemd, werd in 1947-'51 ontwikkeld door B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten in samenwerking met M.A. Stam en - voor de verkaveling - mevr. J.H. Mulder. De indeling met in elkaar grijpende L-vormige blokken rond hoven en de opzet met lage hoekwinkels diende later als voorbeeld voor de uitbreidingen in de westelijke tuinsteden van Amsterdam. De tuinaanleg werd ontworpen door mevr. M. Ruys. De bebouwing bestond uit bijna achthonderd duplexwoningen, waarvan een deel later tot eengezinswoningen werd samengevoegd. Kantoren. Het uit 1881 daterende voorm. kantoor van de Gooische Stoomtram (Middenweg 69) is in 1984 tot woningen verbouwd. Uitgevoerd in structuralistische stijl is het gebouw De Leeuwenburg (Weesperzijde 195), dat in 1978 is opgetrokken als kantoor van de Rijkspostspaarbank (later Postbank) naar plannen van architectenbureau Zanstra, de Clerq Zubli, Lammersma & Partners. Dit bureau, nu Z.Z.P.D.-architecten genoemd, heeft ook de naastgelegen 115 meter hoge Rembrandttoren (Amstelplein 1; 1989-'95) verwezenlijkt met P.J. de Clerq Zubli als projectarchitect. De watertoren van de Zuidergasfabriek (Korte Ouderkerkerdijk 45) [383] {== afbeelding Amsterdam-Watergraafsmeer, Station Amsterdam-Amstel en Rembrandttoren==} {>>afbeelding<<} is een bakstenen toren met uitkragende bovenbouw. Deze toren verrees in 1911 naar plannen van J.L. Seeuwen voor de opslag van proceswater in een ijzeren holbodemreservoir en twee ijzeren vlakbodemreservoirs (gerestaureerd 1982). Van de gasfabriek uit 1905 resteert verder slechts de directeurswoning (Spaklerweg 45) op het huidige N.U.O.N.-terrein. De telefooncentrale (Kamerlingh Onneslaan 1) is een langgerekt gebouw met hogere hoekaccenten, gebouwd in 1923 naar een ontwerp met expressionistische details van A. Boeken. De in 1960 aangebrachte deuromlijsting (H. Krop) is afkomstig van de Centrale aan de Herengracht (nrs. 293-305). Bruggen. De Oetewalerbrug over de Ringvaart (Middenweg, brug 189) is een vaste brug uit 1924 naar ontwerp van P.L. Kramer en met beeldhouwwerk van A. Remiëns. De Enneüs Heermabrug tussen het vaste land van Amsterdam en de nieuwe wijk IJburg is een ruim tweehonderd meter lange brug met twee boogdelen, gebouwd in 2001 naar ontwerp van N. Grimshaw & Partners. Het station Amsterdam-Amstel (Julianaplein 1) [384], gebouwd in 1939 naar ontwerp van H.G.J. Schelling, heeft een ruime stationshal met monumentale wandschilderingen (P. Alma) en beeldhouwwerken (T. van Reijn). Deze op straathoogte gelegen hal geeft aan de westzijde toegang tot de overdekte perrons voor trein en metro op spoordijkniveau en aan de {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} oostzijde tot de trams op polderniveau. Het CAV/CVL-gebouw (Van Marwijk Kooystraat ong.) is een rijzig en gesloten structuralistisch gebouw voor de centrale afstandsbediening en centrale verkeersleiding van de Amsterdamse metro. Het gebouw is in 1976 verwezenlijkt naar plannen van B.A.J. Spängberg, die samen met P.H. van Rhijn ook de vormgeving van de metrostations heeft verzorgd. De Nieuwe Oosterbegraafplaats (Kruislaan 128) [385] werd in 1894 gesticht op een in 1888 door de gemeente Amsterdam gekocht terrein. L.A. Springer won de uitgeschreven prijsvraag (1889) met een parkachtig plan vol slingerende paden in een met zand opgehoogd terrein. Er volgden uitbreidingen in 1917, 1930, 1942 en 1969. De toegangspoort, dienstwoningen en het baarhuisje zijn ontworpen door A.W. Weissman. Het ontvangstgebouw van zijn hand heeft men in 1939 vervangen door de huidige gepleisterde aula met neoclassicistische details (1939, J. Leupen) en binnen een muurschildering van A. Muis. De begraafplaats bevat veel rijke grafsculptuur. Tot de belangrijke graftekens behoren die voor de schilders J.W. Pieneman († 1853) en N. Pieneman († 1860), de architecten G.B. Salm († 1897) en B.J. Ouëndag († 1932) en de graficus A. Hahn († 1918; met beeld H. Krop). Tot de rijkste grafmonumenten behoort het door J.F. Klinkhamer ontworpen {== afbeelding Amsterdam-Watergraafsmeer, Nieuwe Oosterbegraafplaats, aula==} {>>afbeelding<<} grafmonument voor G.F. Westerman († 1890), een van de oprichters van Artis. Het beeldhouwwerk, waaronder de hond op de zerk, werd gemaakt door zijn schoonzoon J.F. Verdonck. Opmerkelijk is de marmeren graftombe met gisant voor de schilderes T. van Duyl-Schwartze († 1918), ontworpen door haar zuster G. Schwartze. Verder zijn er rijk bewerkte stèles bij de graven van de actrices M.J. Kleine-Gartman († 1885) en W.J.R. Albregt-Engelman († 1902), een grafmonument met borstbeeld voor de schrijver E.J. Potgieter († 1875; buste F. Stracké) en een grafteken met portretreliëf voor de dichter J. Perk († 1881). Het graf van de wielrenner P. van Neck († 1914) is voorzien van een stèle met fiets. Het oorspronkelijk achter de aula gelegen monumentale graf (1927) van gouverneurgeneraal J.B. van Heutsz († 1924) is bij een herstructurering (2003) naar elders op het terrein overgebracht. Andijk Dorp, ontstaan aan de noordrand van de 13de-eeuwse Westfriese Omringdijk. De overwegend uit stolpboerderijen bestaande bebouwing ‘Aan de dijk’ (Andijk) was in eerste instantie gegroepeerd in buurtjes (Kerkbuurt, 't Buurtje, Noorddijk en Oosterdijk). Bij de Molenhoek werd in 1863 een gemaal gebouwd, waarna men overging van veeteelt op zaadteelt en grove tuinbouw (waaronder de aardappelsoort Andijker muizen). Na de stormvloed van 1916 werd de dijk verhoogd en verlegde men de weg naar de {== afbeelding Andijk, Geref. kerk==} {>>afbeelding<<} dijkvoet op de gedempte dijkgracht. Veel bebouwing verdween of werd naar achteren ‘gerold’. Buitendijks bij het gemaal kwam in 1926-'27 de proefpolder Andijk tot stand (nu een bungalowpark). In 1945 werd de Dijkgraaf Grootweg geopend en landinwaarts - bij de kruising met het Kleingouw - ontstond een nieuwe dorpskern. Aan de noordoostzijde is in 1981 een waterwinstation van de P.W.N. ingericht. De Geref. kerk (Middenweg 4) is een forse en langgerekte zaalkerk met hoog zadeldak, driezijdig gesloten aanbouwen, een ingangsportaal en een toren van vier verjongende geledingen met naaldspits. Deze imposante in expressionistische stijl uitgevoerde ‘gereformeerde kathedraal’ kwam in 1929-'30 tot stand naar ontwerp van E. Reitsma. Onder de baksteenbekleding bevindt zich een betonskeletconstructie. Het interieur met parabolisch houten gewelf is voorzien van een galerij en strokenvensters. Uit de bouwtijd dateren de preekstoel, het orgel en de in een halve cirkel opgestelde kerkbanken. Bij de kerk horen een pastorie, een kosterwoning en een zalencentrum. Overige kerken. De voorm. (Herv.) Buurtjeskerk van de Kerkbuurt (Dijkweg 343) werd in 1667 gebouwd en in 1791 vergroot. Deze in 1844 herstelde eenbeukige kerk met houten geveltoren is gerestaureerd in 2003. De voorm. Geref. kerk (Dijk- {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} weg 168) is een zaalkerk uit 1862-'63 naar plannen van P. Kooiman. De kerk kreeg in 1892 een galerij en in 1905 een uitbreiding (oostzijde) en een nieuwe gevel. Toen werd ook de pastorie (Dijkweg 167) vernieuwd. Het zaalgebouw van de voorm. (Herv.) Oosterkerk van Andijk-Oost (Kerkepad 7) heeft een half-ingebouwde toren van drie geledingen met achtzijdige spits. Deze kerk kwam in 1872 tot stand naar een ontwerp met eclectische details van A. Stoutjesdijk. Vanaf 1980 is het enige tijd een Baptistenkerk geweest. Uit 1928 dateert de Herv. kerk van Andijk-Midden (Middenweg 48), een kruiskerk met dakruiter en een ingangsportaal in een binnenhoek. De Chr. lagere Mr. A.W.F. Idenburgschool (Dijkweg 30) is een drieklassige school uit 1929 met zakelijkexpressionistische elementen. Het raadhuis (Middenweg 73) is een tweelaags pand met vrijstaande klokkentoren, gebouwd in 1961 naar een ontwerp (1955) van J. en L. de Jonge en later fors uitgebreid. Woonhuizen. Een mogelijk 17de-eeuwse kern heeft het gepleisterde diepe huis Oosterdijk 26 met schoudergevel. Rond 1900 gebouwd zijn het dubbele huis Dijkweg 170-171 - opvallend zijn de ruitvormige cementpannen op het dak - en de eenlaagse visserswoningen Buurtje 21-24. Een opvallend groot verdiepingsvenster heeft Dijkweg 299 (circa 1910). De houten woonkeet Dijkweg 11 werd rond 1928 gebouwd ten behoeve van de aanleg van de proefpolder. Boerderijen. De vroeg-19de-eeuwse stolpboerderij Dijkweg 296 heeft gepleisterde gevels en een asymmetrisch geplaatst houten voorschot. De stolpboerderij Dijkweg 43 stamt uit 1804 en is verbouwd rond 1896 en rond 1915 (erker). Een rijk versierde dakerker heeft de stolpboerderij Bangert 28 uit 1894. Aan de achterzijde heeft men in 1919 een tweede vierkant opgetrokken. Expressionistische elementen vertoont het woonhuis van de boerderij Middenweg 50 (circa 1930). Het gemaal ‘Het Grootslag I’ (Dijkweg 318), gelegen aan het noordelijke uiteinde van de Molensloot ter bemaling van de Polder Het Grootslag, is een fors neoclassicistisch gebouw uit 1863 met rondboogvensters. Verbouwingen volgden in 1871 en 1882. In 1974 is het oude gemaal vervangen door een nieuw gemaal (Dijkweg 312). Ankeveen (gemeente Wijdemeren) Langgerekt ontginningsdorp, ontstaan in de 12de eeuw als cope-ontginning. De ontginningsas wordt gevormd door het Stichts-Hollands End. Door natte vervening ontstond vanaf circa 1450 het nabije plassengebied. Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp enigszins uitgebreid bij de R.K. kerk. De Herv. kerk (Stichts End 57), een zaalkerk met aangebouwde consistorie, kwam in 1911-'12 tot stand naar een ontwerp met rationalistische details van J. van Dillewijn. In de overhoekse dakruiter hangt een door de Gebr. Van Bergen gegoten klok (1938). De voorm. Geref. kerk (Hollands End 24) is een gepleisterde eenbeukige kapel uit 1894 met geblokte omlijsting en rondboogvensters (sinds 1966 buiten gebruik). De R.K. St.-Martinuskerk (Stichts End 21-23) is een driebeukige basilicale kruiskerk met een pastorie en een terzijde geplaatste robuuste toren met hoog tentdak. Deze traditionalistische kerk verrees in 1927-'28 naar ontwerp van Th. van Elsberg en verving een schuurkerk uit 1758. Het interieur uit {== afbeelding Ankeveen, R.K. St.-Martinuskerk==} {>>afbeelding<<} 1928 bevat ook nog enkele 19de-eeuwse neogotische beelden. In de pastorietuin ligt een gebeeldhouwde wapensteen afkomstig van gesloopte armenwoningen (tweede kwart 18de eeuw). Het voorm. rechthuis (Stichts End 1) is een 18de-eeuws dwars pand met souterrain, bel-etage en een entree met hoge trap. De openbare lagere Lindeschool (Aernout Voetlaan 11-13), een gepleisterde school met dwars aangebouwde onderwijzerswoning, dateert uit circa 1915. Woonhuizen. De dorpsbebouwing bestaat voornamelijk uit wit gepleisterde dwarse eenlaagspanden, veelal met kelder en opkamer, en gedekt met riet. Enkele hebben nog een 17de-eeuwse oorsprong, maar de meeste dateren uit de 18de eeuw, bijvoorbeeld de schilderachtige huisjes Hollands End 5, 9 en 13. Bij Stichts End 4 ligt het linkerdeel naar achteren, waardoor een galerij met houten overdekking is gecreëerd (19de eeuw). Het in de kern mogelijk 18de-eeuwse huis Hollands End 2 heeft rond 1865 een eclectische voorgevel gekregen. In 1888 gebouwd zijn de eenvoudige arbeiderswoningen Stichts End 36-38 en 46-48. Uit die tijd dateert ook het blokvormige herenhuis Hollands End 8 (circa 1890). De theekoepel bij Hollands End 6 is een vroeg-19de-eeuws gepleisterd bouwwerk met rieten tentdak en bewerkte daklijst. Boerderijen. De in oorsprong 17de- of 18de-eeuwse boerderij Stichts End 20 heeft een gepleisterd dwars voorhuis met opkamer. Met riet gedekt is de krukhuisboerderij Stichts End 63 met links een oudere uitbouw van een kelder en opkamer. In de 19de eeuw is de woonruimte rechts aangebouwd en rond 1915 heeft het middengedeelte een winkelpui gekregen. Uit circa 1850 dateren de langhuisboerderij Hollands End 14, de dwarshuisboerderij Zoddestein (Hollands End 97) en Hollands End 47. Ten oosten van Ankeveen ligt de boerderij Cannenburgerweg 11 (18de eeuw), bestaande uit een langgerekt, wit gepleisterd, dwars huis. De Kooibrug over een afwateringssloot (bij Hollands End 101) is een geklinknagelde ijzeren ophaalbrug, ver- {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} vaardigd in 1883 door de firma D.A. Schretlen & Co. te Leiden. De poldermolen ‘Hollandia’ (Loodijk 30), een met riet gedekte achtkantige grondzeiler uit circa 1640, bemaalde de Hollands-Ankeveensepolder. Berg en Vaart (Cannenburgerweg 17). Deze buitenplaats ten zuidoosten van Ankeveen werd in 1779-'82 ingericht door de Amsterdamse wijnhandelaar P.J. Eyma. Het L-vormige tweelaagse huis met blokvormig omlijste ingang is mogelijk ontworpen door Jan Luyten. Het interieur met Lodewijk XVI-details bevat stucplafonds (circa 1800) en een smalle grenen slinger- of wenteltrap met lambriseringen (1782). Het park heeft een laat-18de-eeuwse landschappelijke aanleg met zichtas. In de formeel aangelegde voortuin staat een kelkvormige kunststenen vaas op sokkel (begin 20ste eeuw). Uit de late 18de eeuw dateren het koetshuis (Cannenburgerweg 19), met geblokte pilasters en omlijste inrijdeuren, en twee tegen elkaar geplaatste bakstenen koude bakken. Vlakbij staat het wit gepleisterd eclectisch herenhuis Cannenburgerweg 13 (circa 1875) met geblokte hoekpilasters. Het voorm. logement Cannenburgerweg 1-3, gelegen ten oosten van Ankeveen, is een fors tweelaags pand uit circa 1860. Rond 1910 is het voorzien van een hoekingang, pui en erker. Assendelft (gemeente Zaanstad) Dorp, ontstaan in de 12de eeuw en uitgegroeid tot een wegdorp met tweezijdige lintbebouwing tussen Krommenie en de oude IJdijk. De kern van de veenontginning ligt rond de Kerkbuurt, met aansluitend het Noordeinde en het Zuideinde. In 1849 werd de Communicatieweg aangelegd als verbinding met Westzaan en Heemskerk. Na de Tweede Wereldoorlog is aan de oostzijde de Delftbuurt tot stand gekomen. De R.K. St.-Odulphuskerk (Dorpsstraat 572) is een driebeukige basilicale kruiskerk met halfronde apsiden en een terzijde geplaatste toren van vier geledingen met frontalen en naaldspits. Deze neoromaanse kerk verrees in 1887-'88 naar ontwerp van A.C. Bleijs en verving een kerk uit 1835. Het ingangsportaal bevindt zich bij het zuidtransept. Het interieur wordt gedekt door een ziende houten kap op versierde schenkels en heeft afwisselend marmeren zuilen en pijlers. Tot de inventaris behoren een neogotisch hoofdaltaar uit de bouwtijd en door J. Bleijs vervaardigde kruiswegstaties (1893). Uit de oude kerk afkomstig is het door M. van den Brink gebouwde orgel (1836, gewijzigd 1863 door J.J. Vollebregt). Op de plaats van de oude kerk staat de pastorie (Dorpsstraat 570) uit 1890. De Herv. kerk (Dorpsstraat 368) is een zaalkerk in neorenaissance-stijl voorzien van een toren met hoge spits. Deze kerk kwam in 1893 in de plaats van een kerk die in 1852 na brand de oude gotische dorpskerk uit 1472 had vervangen. De voorm. openbare lagere school (Dorpsstraat 682-284) dateert uit circa 1870 en is een gepleisterd tweeklassig schoolgebouw voorzien van een blokvormige onderwijzerswoning met hoger opgetrokken middenpartij. Het voorm. raadhuis (Dorpsstraat 370) verving in 1898 het oude rechthuis uit 1618. Gemeenteopzichter C.T. Veenis maakte het ontwerp met neorenaissance-details. Tegenwoordig dient het gebouw als politiebureau en vergaderruimte. Het voorm. dorpsziekenhuis (Dorpsstraat 340), een eenvoudig eenlaagspand uit 1911 met late neorenaissance-details, is ontworpen door D. Noë. Woonhuizen. In de dorpskern staan nog verschillende 19de-eeuwse houten huizen, in de regel eenlaagspanden. Karakteristieke voorbeelden zijn Dorpsstraat 69 (1884), Dorpsstraat 317-321, 618-620 en 622-622a, en Communicatieweg 3 en 11. Later verplaatst is het uit 1859 daterende houten huis Dorpsstraat 685-687; de bakstenen voorgevel is uit 1922. Ook Dorpsstraat 693 heeft later een stenen voorgevel gekregen. Begin 20ste eeuw werden enkele stenen villa's gebouwd, zoals Dorpsstraat 116 en 371-373 (beide 1904) en de als dokterswoning gebouwde villa Dorpsstraat 369 (1917, ontwerp S. Konen). Boerderijen. De oudste boerderijen zijn in hout uitgevoerd. Een 18de-eeuwse {== afbeelding Assendelft, R.K. St.-Odulphuskerk==} {>>afbeelding<<} oorsprong hebben de stolpboerderijen Dorpsstraat 151, met vooreind en een grotendeels met riet gedekte stolpschuur, en Dorpsstraat 255 met stolpschuur en een stenen vooreind met 19de-eeuws houten voorschot. Grotendeels houten stolpboerderijen zijn Dorpsstraat 691 en 695 (1879). De houten langhuisboerderij Dorpsstraat 149 heeft een dwars aangebouwde stenen koestal. Voorbeelden van in baksteen uitgevoerde stolpboerderijen zijn Dorpsstraat 475 (1877), Dorpsstraat 120 (1882), Achterland (Dorpsstraat 34; 1886) en Maria Hoeve (Dorpsstraat 260; circa 1890); de laatste drie voorbeelden hebben een dakkapel met windveren. Voorbeelden van rond 1900 gebouwde rompboerderijen zijn Dorpsstraat 564 en 689 (met houten hooischuur). De boerderij Dorpsstraat 290 bestaat uit een vrijstaand woonhuis en een stolpschuur (1908). {== afbeelding Assendelft, R.K. St.-Odulphuskerk, interieur (1977)==} {>>afbeelding<<} {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} De smederij Dorpsstraat 224 is een klein laat-19de-eeuws bakstenen pand met tuitgevel. Hotel-restaurant ‘'t Huis Assumberg’ (Dorpsstraat 375) was oorspronkelijk een herberg annex waag. De toneelzaal aan de achterzijde werd in 1908 opgetrokken naar plannen van D. Noë. De oude herberg heeft men in 1913 vervangen door het huidige hotel-restaurant met uitspanning. Tot 1948 heeft de uitspanning nog dienst gedaan als waag. De voorm. Gemeentelijke Elektrische Centrale (Dorpsstraat 272) is een gepleisterd sober eenlaagspand uit 1911 met boven de ingang een hoger opgetrokken gevelpartij. Het trafohuisje (Dorpsstraat 1) werd rond 1925 gebouwd, mogelijk naar ontwerp van J.B. van Loghem. Het heeft een fries van rode keramische tegels en geglazuurde tegels met de afbeelding van een hond (wachter) en een haan (waker). Avenhorn (gemeente Wester-Koggenland) Dorp, ontstaan in de 13de eeuw bij de ontginning van wat toen de Veenhoop werd genoemd. Dit in 1319 voor het eerst vermelde dorp ontwikkelde zich tot een lintdorp. In 1915 kwam er een groenteveiling met overhaal (1917). In 1969 begon men met het uitbreidingsplan 't Hoog aan de noordzijde van het dorp. De Herv. kerk (West 19) is een eenbeukige kerk met vijfzijdige sluiting, gebouwd in gotiserende trant in 1642. De meest westelijke travee met houten dakruiter heeft men in 1914 toegevoegd. De kerk werd in 1980 gerestaureerd. De voorm. openbare lagere school met onderwijzerswoning (West 20-21) werd in 1873 gebouwd naar plannen van T.C. van der Sterr en heeft tot 1929 als zodanig dienst gedaan. Woonhuizen. Het uit 1852 daterende gepleisterde middenganghuis West 1 met flauwhellend dak is rond 1920 verbouwd. Aan de jugendstil verwante details vertoont de dokterswoning West 5 (1906), ontworpen door J. Muller, C.M. Droogleever Fortuyn en C.B. van der Tak. De woonhuizen Het Hoog 4-6 (1934) zijn uitgevoerd met traditionalistische details en een gesneden kalf boven de ingang op de hoek. De banpaal (bij Walingsdijk 119) is een 18de-eeuwse hardstenen paal voorzien van een gebeeldhouwde eenhoorn met het Hoornse stadswapen. De datering 1408 verwijst naar het jaar waarin de dorpen rondom Hoorn tot haar stedelijke rechtsgebied gingen behoren. De Goorn. Dit dorp ten noorden van Avenhorn is een tweezijdig lintdorp. Ter vervanging van een kerk uit 1827 verrees in 1929-'30 de huidige R.K. O.L. Vrouwe van de Rozenkranskerk (De Goorn 69). Deze driebeukige kerk met driezijdig gesloten koor en een slanke sobere toren met balustrade en koperen spits is ontworpen door J.Th.J. Cuypers en P. Cuypers jr. met neogotische referenties en expressionistische details. De pastorie (De Goorn 67) dateert uit 1853. De R.K. St.-Rosaschool (De Goorn 54) werd in 1935 gebouwd als een tweebeukige middengangschool met drie lokalen. Het in 1938-'39 naar plannen van N. Molenaar jr. gebouwde R.K. klooster Maria-Oord (De Goorn 50) vertoont een aan het werk van A.J. Kropholler verwante traditionalistische stijl. Badhoevedorp (gemeente Haarlemmermeer) Dorp in de Haarlemmermeerpolder, kort na 1852 ontstaan langs de Ringdijk bij de brug naar Sloten. Het dorp is vernoemd naar een hier gelegen modelboerderij (verdwenen). Door de ligging bij Amsterdam en Schiphol groeide het dorp vanaf 1920 sterk, na 1934 volgens een uitbreidingsplan van W. Bruin. Na de Tweede Wereldoorlog is Badhoevedorp in westelijke en oostelijke richting verder uitgebreid als forensendorp van Amsterdam. De (Geref.) Pelgrimskerk (Havikstraat 5) is een zaalkerk met dakruiter, gebouwd in 1935 naar een sober traditionalistisch ontwerp van J. de Nooyer. In dezelfde stijl uitgevoerd zijn de pastorie (Havikstraat 3) en de kosterswoning (Roerdompstraat 17). De R.K. H.H. Engelbewaarderskerk (Adelaarstraat 15) is een driebeukige basilicale kerk met brede zadeldaktoren. Deze traditionalistische kerk met romaanse elementen werd in 1937 gebouwd naar plannen van J.M. Hardeveld. Inwendig zijn de wanden beschilderd door L. Simon (1941-'44). Scholen. In functionalistische stijl uitgevoerd is de Chr. lagere Oranje Nassauschool (Roerdompstraat 14; circa 1930, J.H. van der Veen). Meer traditionalistisch van vorm zijn de Chr. lagere school Burg. Van Amersfoordtlaan 61 (1931) en de voorm. openbare lagere school Roerdompstraat 10 (1939-'40). Woonhuizen. Kenmerkend voor Badhoevedorp zijn de ruime eengezinswoningen met tuinen in een plantsoenrijke omgeving, zoals Badhoevelaan 10-16 (circa 1920). Functionalistisch van vorm is het dubbele huis Snipstraat 8-10 (circa 1930). Bakkum (gemeente Castricum) Dorp, ontstaan als geestnederzetting op een strandwal aan de duinrand en voor het eerst vermeld omstreeks 980. De heerlijkheid, die in 1613 aan Johan van Oldebarnevelt toebehoorde, werd in 1749 gekocht door Nicolaas Geelvinck, heer van Castricum. De bebouwing concentreerde zich langs de Bakkumerstraat en de Heereweg (Bakkum-Noord). In het duingebied aan de westzijde werd de psychiatrische inrichting ‘Duin en Bosch’ gevestigd (1909). In 1925 legde men de Zeeweg naar Castricum aan Zee aan. Hoewel het toerisme toenam (jeugdherberg, koloniehuis), kwam aan zee geen badplaats tot ontwikkeling. Na de Tweede Wereldoorlog is Bakkum aan Castricum vastgegroeid. De R.K. O.L. Vrouwe Hemelvaartskerk (Brederodestraat 14) is een driebeukige kerk met monumentale voorgevel, gebouwd in 1950-'51 naar plannen van Th.C. Nix. Duin en Bosch (Duinenboschweg 3). Dit provinciaal krankzinnigengesticht werd ingericht op een in 1901 van W.A.M.C. prinses von Wied gekocht duingebied. Omdat het gesticht Meerenberg te Santpoort te klein werd, kwam dit - vooral voor armlastige patiënten {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Badhoevedorp, R.K. H.H. Engelbewaarderskerk (1994)==} {>>afbeelding<<} (derde klasse) bedoelde - tweede provinciale gesticht tot stand. Bij het volgens het paviljoensysteem opgezette ontwerp werd F.W.M. Poggenbeek geadviseerd door geneesheer-directeur J.W. Jacobi en bij de uitwerking assisteerde J. Scholtens. In het tuinontwerp van L.A. Springer bleef een door koning Willem I als modelboerderij gestichte vroeg-19de-eeuwse duinboerderij behouden. Nadat in 1904 een tramlijn Castricum-Duin en Bosch was aangelegd, volgde in 1905-'09 de bouw van zes paviljoens en het administratiegebouw. Dit centraal gelegen, langgerekte administratiegebouw met gepleisterde verdieping en een middenrisaliet overgaand in een {== afbeelding Bakkum, Psychiatrische inrichting Duin en Bosch, hoofdgebouw (1993)==} {>>afbeelding<<} toren met wijzerplaten vertoont rationalistische en chaletstijl-elementen. De achterbouw bevat de centrale keuken. In dezelfde stijl zijn uit deze periode bewaard gebleven de paviljoens Kinnehin en De Loet, evenals het mortuarium met laboratorium, de werkplaats en het ketelhuis met wasserij. De gestichtskerk is een zaalgebouw met dakruiter uit 1908, die bij een verbouwing in 1969 wit is geschilderd en een groter portaal kreeg. Op de begraafplaats (1909 tot 1955) bevindt zich ook het grafteken voor geneesheer-directeur Jacobi († 1916). De door de firma F.A. Neuman ontworpen ronde watertoren (1908-'09) heeft een bredere bovenbouw met ijzeren Intze 2-reservoir (opnieuw ommanteld 1936). Uit 1914 dateren een koetshuis en de tramremise (tramlijn opgeheven 1938), het badhuis is uit 1921. In traditionalistische vormen uitgevoerd is het paviljoen Breehorn (1934-'35). Aan de oostzijde van het gesticht ontwierp Poggenbeek diverse personeelswoningen aan de Van Oldenbarneveltweg, te weten een geneesheer- directeurswoning (nr. 40), een adjunct-directeurswoning (nr. 53) en enkele dokterswoningen (nrs. 32-38). Pseudo-vakwerk hebben onder meer de opzichterswoningen Van Oldenbarneveltweg 30 en Duinenboschweg 1 (beide 1904-'05). Andere personeelswoningen liggen aan de Van Duurenlaan (1912-'16) en de Dr. Ramaerlaan (1918, houten woningen). In traditionalistische vormen uitgevoerd zijn de verpleegsterswoningen Duinenboschweg 3 (1921). Scholen. De openbare lagere school ‘nr. II’ (Van Oldebarneveltweg 35-37) is een vijfklassige gangschool uit 1904 met onderwijzerswoning. In 1933 werd het een Chr. lagere school, toen de openbare lagere school ‘Jac.P. Thijssecollege’ (Bakkumerstraat 14) gereedkwam. Woonhuizen. De eenlaagse jachtopzienerswoning Fochteloo (Zeeweg 1) werd in 1890 gebouwd in opdracht van de eigenaresse van het duingebied, W.A.M.C. prinses von Wied. Vroeg-20ste-eeuws zijn het met windveren uitgevoerde dubbele huis Dr. Jacobilaan 29-31 (1914) en de als blokjes van dubbele woningen uitgevoerde eenlaagspanden Zeeweg 3-21 (circa 1915). De jeugdherberg ‘Koningsbosch’ (Heereweg 84) is een U-vormig pand uit 1932 met houten verdieping. Het voorm. R.K. koloniehuis ‘St. Anthonius’ (Heereweg 114), een wit gepleisterd U-vormig pand met geaccentueerde ingangspartij en functionalistische details, kwam in 1934 tot stand naar ontwerp van J.B. Itis. Opdrachtgever was de Christelijke Vereniging voor Kinderuitzending in Amsterdam, maar die ging tijdens de bouw failliet, waarna het project door de Stichting Katholieke Kinderuitzending werd overgenomen. Het gedenkuurwerk (bij Bakkumerstraat 100) werd in 1938 door de oranjevereniging Castricum opgericht bij de geboorte van prinses Beatrix. {== afbeelding Bakkum, R.K. koloniehuis St. Anthonius==} {>>afbeelding<<} {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Barsingerhorn, Raadhuis==} {>>afbeelding<<} Barsingerhorn (gemeente Niedorp) Dorp, ontstaan in de 12de eeuw langs de zeedijk (Heerenweg). In 1415 kregen de banne Barsingerhorn en de banne Haringhuizen samen stadsrechten, maar deze waren louter bestuurstechnisch van aard. De tram van Schagen naar Wognum (1898 tot 1935) had hier een aftakking naar de Van Ewijcksluis (vanaf 1912). Het bescheiden lintdorp is een provinciaal beschermd gezicht. De Doopsgez. kerk (Heerenweg 48) is een eenvoudige zaalkerk uit 1862 met een kleine houten geveltoren. Uit 1905 dateert de pastorie (Heerenweg 50). Het raadhuis (Heerenweg 150) is een onderkelderd dwars eenlaagspand uit 1622, voorzien van een bordestrap en een houten klokkentoren met balustrade en achtzijdige lantaarn. De voorgevel heeft een door kleine balustraden geflankeerde maniëristische trapgevel met gebroken fronton en justitiabeeld. Het fries onder de trapgevel bevat een wapensteen en twee leeuwenkopmaskers. In de kelder bevindt zich een cachot, de raadkamer heeft een gesneden schouwbalk (1622) en in de toren hangt een klok uit 1659. De houten achteraanbouw dateert van de restauratie in 1964 (Y. Kok). Boerderijen. De in de kern 17de-eeuwse stolpboerderij Maartje Cornelis Hoeve (Heerenweg 21) bevat twee 18de-eeuwse tegelschouwen. Een uitgebouwde zijkamer heeft de stolpboerderij Heerenweg 19 (circa 1880; met spiegel). Bij de kop-rompboerderij Heerenweg 166 (circa 1880) is het woongedeelte uitgevoerd als middenganghuis. Het woongedeelte van de koprompboerderij Heerenweg 128 (1898) heeft een sierspant met ajour gesneden punt. Een goed voorbeeld van een moderne boerderij is Hemmerweg 2 (1935). Woonhuizen. Laat-19de-eeuws zijn het met gepleisterde hoeklisenen uitgevoerde neoclassicistische notabelenhuis Het Anker (Heerenweg 57; 1875) en het bescheiden eenlaagspand Heerenweg 84-86 (circa 1880). Expressionistische elementen hebben de villa's Heerenweg 170 (1925) en 't Zonnehoekje (Heerenweg 16; circa 1930). Café ‘De Fortuin’ (Heerenweg 144) is een sober neoclassicistisch tweelaags pand met afgeronde hoek, gebouwd rond 1895. De tramabri (Heerenweg ong.) werd in 1912 opgericht voor de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij als halte in de lijn Schagen-Van Ewijcksluis (tot 1935). Het in vakwerk uitgevoerde houten gebouwtje is rond 2000 hersteld. De Alg. begraafplaats (bij Heerenweg 2) werd gesticht in 1879 en heeft een baarhuisje uit die tijd. Een gebroken marmeren zuil vormt het grafteken voor S. Jonker († 1912). De Herv. kerk van Haringhuizen (Dorpsstraat 5), gelegen ten zuidwesten van Barsingerhorn, was oorspronkelijk gewijd aan St. Willibrordus. Op een terp verrees deze eenbeukige laat-gotische kerk rond 1470 met de twee onderste torengeledingen. In de toren hangt een door Steven Butendiic gegoten klok (1475). Een in 1633 aangebouwde noordbeuk werd in 1808 gesloopt; het in 1799 (eveneens) door Engelse troepen beschadigde koor volgde in 1842. Mogelijk kreeg de toren toen de derde geleding met ingesnoerde spits. De nissenversiering van de tweede torengeleding hoort bij het herstel in 1910. Bij een restauratie in 1977 zijn kerk en toren geheel ontpleisterd. Het interieur wordt gedekt door een 19de-eeuws houten tongewelf en heeft aan de noordzijde nog zuilen met lage lijstkapitelen uit 1633. Tot de inventaris behoren een priesterzerk (1564), een preekstoel en doophekrestanten (1654) en een tekstbord met versregels van ds. L. Hondius (1663). Sinds 1983 bezit de kerk een uit de parochiekerk van Wenthworth (GB) afkomstig orgel (1842), waarschijnlijk gebouwd door F. Jones. Beets (gemeente Zeevang) Dorp, ontstaan aan de zuidrand van de eind 13de eeuw tegen de Westfriese Omringdijk aangedijkte Polder Beetskoog. Sinds de droogmaking van de Beemster (1612) ligt het op het punt waar de Beemsterringvaart overgaat in de Korsloot. Na de Tweede Wereldoorlog is bebouwing verrezen langs de Voorkamp. De Herv. kerk (Beets 51) is een eenbeukige kruiskerk met driezijdig gesloten koor en een houten dakruiter. Het laatgotische schip stamt uit de eerste helft van de 15de eeuw, transept en koor volgden in de tweede helft van die eeuw. Het zuidtransept heeft men in de 17de eeuw vernieuwd. De mogelijk in oorsprong 17de-eeuwse dakruiter bevat een door Pieter en François Hemony gegoten klok (1650). De kerk is verbouwd in 1873 en gerestaureerd in 1961. Het interieur wordt gedekt door een beschilderd tongewelf uit de 17de eeuw. Toen heeft men ook de kerkruimte met een houten wand in twee ruimten opgedeeld. Tot de inventaris behoren een preekstoel (1655), een doophek (1680) met twee koperen doopbogen, twee koperen lessenaars (18de eeuw), twee psalmborden (circa 1650) en een door P. Flaes gebouwd orgel (1868). Boerderijen. De 18de-eeuwse stolpboerderij Beets 15 heeft houten wanden, terugliggende dorsdeuren en een tuitgevel (links). Een houten middentopgevel bezit de stolpboerderij Beets 86 (1847), en met siermetselwerk, pilasters en een spiegel uitgevoerd is de stolpboerderij De Zoete Inval (Beets 131; circa 1875). Vóór de stolp van de boerderij Ora et Labora (Beets 31; circa 1910) staat een villa-achtig {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Beets, Herv. kerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} voorhuis voorzien van een dakerker met serliana en gesneden windveren in chaletstijl. Woonhuizen. Rond 1860 verrees het gepleisterde dwarse eenlaagspand Beets 59. Het uit 1905 daterende huis Beets 57 heeft een balkon en dakerker. Bennebroek Dorp, ontstaan in de middeleeuwen op de rand van een strandwal. De naam verwijst naar een in de loop van de tijd volledig door het Haarlemmermeer opgeslokte veenstrook. Voor het afzanden van {== afbeelding Bennebroek, Herv. kerk==} {>>afbeelding<<} het binnenduingebied groef men vanaf de 16de eeuw enkele vaarten in de richting van het meer. In 1653 werd Bennebroek een zelfstandige ambachtsheerlijkheid, met Adriaan Pauw als ambachtsheer, en in 1658 een zelfstandige parochie. Een bescheiden dorpskern vormde zich op de plaats waar de Binnenweg de Bennebroekervaart kruist. De buitenplaatsen rond het dorp zijn verdwenen, met als laatste het 17de-eeuwse Huis te Bennebroek (gesloopt 1972), waarvan nog wel een deel van de tuin resteert (gewijzigd circa 1765). Na de Tweede Wereldoorlog is Bennebroek sterk gegroeid als forensendorp. De Herv. kerk (Binnenweg 67) is een classicistische zaalkerk met driezijdig gesloten korte zijden, een ingangsportaal en een forse houten klokkentoren. Na twee afgekeurde ontwerpen liet Adriaan Pauw door Pieter Post een derde ontwerp maken (1644). Bij een bouwstop in 1655 waren de fundamenten en de grafkelder gereed. Onder toezicht van Adriaan Dortsman werd de kerk in 1679-'82 voltooid. Wellicht is het ingangsportaal zijn ontwerp. De na brand in 1955 herbouwde klokkentoren (mogelijk uit 1815) bevat een carillon uit 1922 en heeft een windwijzer in de vorm van een pauw. Het interieur wordt gedekt door een tongewelf en is voorzien van hoekpijlers en toskaanse zuilen. Van het mogelijk door Dortsman ontworpen meubilair (1682) werd de preekstoel vervaardigd door Hendrick Gerritsz Schut met drie door Barent Rijsenbeeck gesneden panelen. Het doophek heeft twee opengewerkte koperen deuren met het monogram van Adriaan Pauw. Van het door Christiaan Müller gebouwde orgel (1742) zijn de met een pauw bekroonde kast en het frontpijpwerk behouden. In 1976 is als aanvulling een instrument uit circa 1700 aangekocht uit Jubbega (Fr). Op het kerkhof bevindt zich het grafmonument voor het anti-revolutionaire kamerlid ds. A.S. Talma († 1916), vervaardigd door D. Wolbers in 1918 (gerestaureerd 1948). De bronzen grafsculpturen van een jonge en een oude arbeider verwijzen naar de door hem ingediende Arbeidswet van 1911. De R.K. St.-Josephkerk (Kerklaan 11), een driebeukige neogotische {== afbeelding Bennebroek, Psychiatrisch ziekenhuis Vogelenzang, economiegebouw==} {>>afbeelding<<} {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} kruiskerk met vieringtorentje, werd in 1900 gebouwd naar ontwerp van N. Nelis. Het schip is onvoltooid gebleven. Uit dezelfde tijd dateert de pastorie (Kerklaan 9), met neogotische en neorenaissance-details. Het R.K. St.-Luciaklooster (Schoollaan 70), gebouwd in 1900 naar ontwerp van N. Nelis, is een U-vormig complex in neorenaissance- en neogotische vormen. De kapel bevat een Maarschalkerweerd-orgel (1900) en heeft glas-in-loodramen van L. Lourijsen (1947). In de kloostertuin bevinden zich een Lourdesgrot en een als portiersverblijf bedoeld tuinhuisje met houtsnijwerk. Het psychiatrisch ziekenhuis ‘Vogelenzang’ (Rijksstraatweg 113) werd in 1926-'39 gebouwd voor de Vereniging tot Christelijke Verzorging van Geestesen Zenuwzieken in een deels formeel en deels landschappelijk aangelegd park. Langs de centrale as ontwierp A.T. Kraan een symmetrisch gebouwencomplex in zakelijk-expressionistische stijl. Het H-vormige administratiegebouw (1927) draagt de inrichtingsnaam in terracotta-letters. Achter dit hoofdgebouw bevinden zich twee paviljoens (‘Lokhorst’ en ‘Beukenhorst’) en een kruisvormige gestichtskerk (1932). Aan het einde van de as staat het economiegebouw met watertoren (1927-'29). Naast enkele andere verzorgingspaviljoens (1926-'38) bevat het terrein nog diverse dienstwoningen, zoals die voor de geneesheer-directeur (Rijksstraatweg 105; 1927), de geestelijk verzorger (Rijksstraatweg 111; 1928) en enkele artsen (Rijksstraatweg 109 en 107; respectievelijk circa 1935 en circa 1950). Het voorm. raadhuis (Rijksstraatweg 43) werd in 1894 gebouwd in de vorm van een villa in neorenaissance-stijl. Scholen. Op initiatief van J.G.M. Willink, ambachtsvrouwe van Bennebroek, kwam in 1904 de Chr. lagere school (Rijksstraatweg 87-89) tot stand naar plannen van J.A.G. van der Steur (vergroot 1925). Uit 1929 dateert de R.K. lagere St.-Franciscusschool (Schoollaan 6-8), een zakelijk-expressionistisch ontwerp van N. Nelis. Woonhuizen. De gepleisterde huizen Bennebroekerlaan 29 en Binnenweg 35 hebben mogelijk een 17de-eeuwse oorsprong. In 1856 verrees als dienstwoning van het Huis te Bennebroek het gepleisterde dwarse huis Binnenweg 8 (verbouwd 1892). Het heeft gesneden windveren en dakranden, en opmerkelijke decoratieve venster- en deuromlijstingen. Het uit circa 1810 daterende gepleisterde herenhuis Huize Vrede-Oord (Bennebroekerlaan 31-33) kreeg rond 1860 het huidige uiterlijk. Uit die tijd dateert ook de gepleisterde villa Duinlust (Schoollaan 72; vergroot 1925). Rond 1900 gebouwd zijn de woon- en winkelpanden Bennebroekerlaan 93, met trapgevel in neorenaissance-stijl, en Bennebroekerlaan 21. J. Wolbers ontwierp voor burgemeester W.J.D.B. Zubli de villa Bosch en Duinzicht (Rijksstraatweg 79; 1903) met jugendstil- en chaletstijl-elementen. Vergelijkbaar is de villa De Lijsterhof (Bennebroekerlaan 10). Het door J. Gratama ontworpen landhuis Eikenhorst (Rijksstraatweg 71; 1918) heeft ver uitstekende platte daken. Voorbeelden van rond 1920 gebouwde en met riet gedekte villa's zijn Rijksstraatweg 76 en 88, en de houten villa Kleine Sparrenlaan 22 (1923, gerestaureerd circa 1990). De laatste kwam naar ontwerp van architect Wildschut tot stand als atelierwoning voor kunstschilder H. Kruyder. Als bouwpakket geleverd is het houten huis Rijksstraatweg 46 (circa 1920). Het woningbouwcomplex Van Verschuer-Brantslaan 1-11, een langgerekt bouwblok aan weerszijden van een middengang, werd in 1900 (gevelsteen) gebouwd naar plannen van J. Waller. De woningen waren bedoeld als bejaardenwoningen voor het personeel van buitenplaats De Hartekamp in Heemstede van het echtpaar Van Verschuer-Brants. Nabij het complex staat een gedenkteken in de vorm van een hardstenen obelisk met decoraties. Een hardstenen obelisk bij Binnenweg 6 herinnert aan het bezoek van koningin Wilhelmina aan het bivak van het instructiebataljon uit Kampen in 1916. De Linnaeushof (Rijksstraatweg 4) is in 1954 gesticht als openbare botanische tuin en in 1963 aangevuld met een grote speeltuin. Oorspronkelijk was het de botanische tuin van buitenplaats De Hartekamp (Heemstede), waarvan het delen heeft behouden. Benningbroek (gemeente Noorder-Koggenland) Dorp, ontstaan in de 11de eeuw als veenontginning. Samen met het aansluitende Sijbekarspel kreeg het in 1414 als de ‘Stede Sijbekarspel’ - louter bestuurstechnische - stadsrechten. De bebouwing van het lintdorp is later enigszins verdicht. De Herv. kerk (Kerkelaan 10), oorspronkelijk gewijd aan St. Petrus Banden, is een gepleisterde eenbeukige kerk voorzien van een forse houten dakruiter met ingesnoerde spits aan de westzijde. Deze 16de-eeuwse kerk kreeg mogelijk in de 17de eeuw aan de westzijde een beklamping. Het koor heeft men vermoedelijk eind 18de eeuw gesloopt. Uit die tijd dateert de dakruiter (bekleding vernieuwd 19de eeuw) met daarin een door Geert van Wou gegoten klok (1525). Aan de oostzijde staat een consistoriekamer (circa 1890). Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf, dat in de sluitstukken is gedateerd ‘1505’ en ‘1548’. Tot de inventaris behoren een preekstoel (1661), een voorzangerslessenaar (1661), een koperen predikantslessenaar (1724) en een door L. van Dam & Zn. gebouwd orgel (1908). Het kerkhof bevat onder meer een priesterzerk met gotisch schrift (1555), een zerk met aalmoezen schenkende ruiterfiguur (1628) en een gebroken zuil op postament voor C. Donker († 1891) en H.A. Donker-Boon († 1888). Café ‘De Roode Leeuw’ (Oosterstraat 38) is een tweelaags pand uit circa 1900 met ingang in de afgeschuinde hoek. Boerderijen. De (midden-)18de-eeuwse stolpboerderij Dokter De Vriesstraat 12 bezit een houten middentopgevel boven een omlijste doôdeur met snijlicht. De rond 1840 gebouwde stolpboerderij St.-Cunerahoeve (Dokter de Vriesstraat 10) heeft rond 1890 een nieuwe voorgevel gekregen met driezijdige erker en een dakkapel met versierde windveren. De klokgevel van het voorhuis van de stolpboerderij {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Dokter de Vriesstraat 24 draagt het jaartal ‘1862’. De stolpboerderij Dokter De Vriesstraat 36, met spiegel en dakkapel, is in de sierlijk gemetselde schoorsteen gedateerd ‘1869’. Het voorm. station ‘Benningbroek-Sijbekarspel’ (Oosterstraat 9-11) werd in 1886 gebouwd voor de Locaalspoorwegmaatschappij ‘Hollands Noorderkwartier’ aan de lijn Hoorn-Medemblik. Het langwerpige eenlaagspand is ontworpen door A.J. Krieger. Bergen Dorp, ontstaan op een strandwal (haakwal) en voor het eerst vermeld in 960. De heerlijkheid Bergen, bekend vanaf circa 1300, bestond uit de buurtschappen Oudburg, Zanegeest (noorden), Westdorp en Oostdorp (oosten), die elk via een ‘doodweg’ waren verbonden met de Kerkbuurt in het centrum. In de in 977 aldaar gestichte kapel vond in 1422 het mirakel van Bergen (Heilig Bloedwonder) plaats, hetgeen Bergen tot bedevaartplaats maakte. Het ten zuiden van het dorp gelegen Bergermeer werd in 1564 drooggelegd. Nadat kerk en dorp in 1574 waren verwoest, herbouwde men slechts een deel van de kerk (Ruïnekerk). In de heerlijkheid lagen de versterkte huizen Rampenbosch (circa 1500 tot 1775) en het Oude Hof (na 1643 buitenplaats 't Oude Hof). Kogelgaten in de Ruïnekerk zijn de stille getuigen van de twee Slagen bij Bergen (19 september en 2 oktober 1799), waarbij een invasieleger van Engelsen en Russen werd verslagen door Frans-Nederlandse troepen. Met de stichting van Bergen aan Zee (1906) begon ook voor Bergen-Binnen een bloeiperiode. Er kwam een tramverbinding met Alkmaar (1905 tot 1955) en er werden veel hotels en pensions gebouwd. Aan de Loudelsweg verrezen het St.-Anthoniuspensionaat (1906) en het St.-Petrus Canisius Retraitehuis (1927) van de ursulinen (beide gesloopt 1991). Het Van Reenenpark (1912) aan de westzijde vormde de kern van een villapark en aan de zuidkant ontstond het villapark Meerwijk (vanaf 1915). Bergen ontwikkelde zich verder tot een belangrijk {== afbeelding Bergen, (Herv.) Ruïnekerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} kunstenaarsdorp voor de zogeheten Bergense School (L. Gestel, M. Wiegman, Charley Toorop). In 1928 kwam er een expositiezaal en werden diverse atelierwoningen gebouwd, al dan niet temidden van de villabebouwing rondom het dorp en langs de Buerlaan. Er kwam een uitbreidingsplan (1937) en na de Tweede Wereldoorlog zijn nieuwe wijken aan de noord- en oostzijde verwezenlijkt. Het ter plaatse van het oude tramstation opgetrokken winkelcentrum (1962) is recent als aanzet genomen voor grootschalige ontwikkelingen rond het Plein {== afbeelding Bergen, (Herv.) Ruïnekerk (1994)==} {>>afbeelding<<} (Centre Ville, 1988-'91) die niet erg stroken met het ingetogen karakter van het dorp. Bergen is een beschermd gezicht. De (Herv.) Ruïnekerk (bij Raadhuisstraat 2), gelegen op een ommuurd kerkhof, bestaat uit een vijfzijdig gesloten koor met dakruiter en houten portaal naast de ruïne van het oorspronkelijke driebeukige schip. Ter plaatse van een kapel bouwde men na het mirakel van Bergen (1422) een forse laat-gotische bedevaartskerk met toren. Deze kerk uit het tweede kwart van de 15de eeuw werd in 1574 verwoest, waarbij de toren geheel verdween en van het schip wat muurresten met hoek- en negblokken en een laat-gotisch tufstenen poortje overbleven. Het koor werd herbouwd in {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} 1594-'97. Naast de behouden 15de-eeuwse noordkapel verrees een uitbouw aan de zuidzijde (jaartalankers ‘1595’). Bij de restauratie in 1955-'61 (C.W. Royaards) heeft men het koor met één travee uitgebreid (ankers ‘1958’) en is een pseudo-18de-eeuws houten portaal toegevoegd. Dit portaal is ten behoeve van de bouw van dienstruimten in 2002-'03 enige meters naar het westen verplaatst. In de dakruiter hangt een carillon (1970). Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf op 15de-eeuwse gebeeldhouwde kraagstenen. Tot de inventaris behoren een overhuifde herenbank voor de familie Studler van Surck (midden 17de eeuw) en een preekstoel (1775). De noordkapel bevat de grafkelder van de heren van Bergen, en is afgesloten met een hekwerk voorzien van corinthische pilasters (midden 17de eeuw). De in chaletstijl uitgevoerde pastorie (Hoflaan 1; circa 1890) is ontworpen door W.F. Ducroix. De R.K. kerk H.H. Petrus en Pauluskerk (Dorpsstraat 20) is een driebeukige basilicale kruiskerk met dakruiter en portaal, gebouwd in 1923-'24 naar een ontwerp met neogotische elementen van J.C. Leijen. De kerk bevat een Pels-orgel (1932) en kruiswegstaties (1944, J. Min); de preekstoel (1882) en het hoofdaltaar (1911) komen uit de oude kerk (1868), waarvan ook de naastgelegen pastorie (Th. Asseler) resteert. De Geref. kerk (Dr. Van Peltlaan 31), een rijzige expressionistische kruisvormige {== afbeelding Bergen, Herenhuis Kranenburgh==} {>>afbeelding<<} kerk met dakruiter, kwam in 1926-'27 tot stand naar plannen van B.T. Boeyinga. Van het ursulinerklooster (Nesdijk 31-35) resteert de in 1963 door C. Noort ontworpen kloosterkapel ‘De Uuthof’. Deze is in 1990 vergroot, kort voordat de aan de Loudelsweg staande kloostergebouwen zijn gesloopt. De gebrandschilderde ramen zijn van J. Min. Het voorm. raadhuis (Raadhuisstraat 4) is een eenlaagspand met trapgevels, gebouwd in 1903-'04 als raadhuis met onderwijzerswoning naar een neorenaissance-ontwerp van J.A.G. van der Steur. Het postkantoor met directeurswoning (Oude Prinsweg 23), een asymmetrisch dwars tweelaagspand met rationalistische details, verrees in 1909-'10 naar ontwerp van H.P. Berlage. Scholen. De drieklassige openbare lagere school Dr. Van Peltlaan 5 (circa 1920) is ontworpen door C. Schuitemaker. De naar plannen van Th.J. Lammers gebouwde V-vormige Bosschool (Rondelaan 29; 1925) is na brand verhoogd. Expressionistische details vertoont de wit geschilderde L-vormige openbare lagere school Spaansepad 1 (1931). J.C. Leijen ontwierp zowel de zesklassige V-vormige R.K. St.-Adelbertusschool (St.-Adelbertuslaan 3; 1930) als de forse Landbouwhuishoudschool (Loudelsweg 38; 1932), nu A. Roland Holstschool. 't Oude Hof (Eeuwigelaan 1) is een gepleisterd, vrijwel vierkant pand met risalieten en een dorisch ingangsportiek. Nadat een versterkt huis ter plaatse was verwoest (1574) en na herbouw was afgebrand (1642), kocht de jurist Anthonius Studler van Surck de restanten. In 1643-'60 liet hij een tuin met omgrachting, zichtassen en twee kattenbergen aanleggen. Van het nieuwe huis kwamen de zijvleugels gereed, maar bleef het hoofdgebouw onvoltooid. Het Hof kwam in 1815 in handen van jhr. Barnaart, die het onvoltooide hoofdgebouw en de inmiddels bouwvallige westvleugel liet slopen en de behouden oostvleugel als woonhuis betrok. Bij een ingrijpende verbouwing voor J.J.H. van Reenen in 1851-'52 kreeg het huis zijn neoclassicistische uiterlijk. Sinds 1946 dient het als volkshogeschool. Uit circa 1852 dateren in het park het gepleisterde koetshuis (Eeuwigelaan 3-5), later gebruikt als boerderij, en een houten stal en timmermanswoning (Eeuwigelaan 7). Op korte afstand verrees in 1882 voor (zoon) J. van Reenen het eclectische herenhuis Kranenburgh (Hoflaan 26) met gepleisterde pilasters en hoekblokken. Sinds 1993 is hier het museum voor de Bergense School gevestigd. Woonhuizen. Met trapgevels uitgevoerd is het diepe huis Sterkenhuis (Oude Prinsweg 21), waarvan de deels wit gesausde trapgevel de jaartalankers ‘1655’ draagt. De boogtrommels van de kloostervensters bevatten siermetselwerk. Het restauratiejaar (1913) is aangegeven met zwarte dakpannen. Uit de 18de eeuw dateert de vroegere smederij Kerkstraat 3 met houten voorschot. Achttiende-eeuwse hoekvoluten heeft de {== afbeelding Bergen, Sterkenhuis==} {>>afbeelding<<} {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} verder sterk gerestaureerde halsgevel van Dorpsstraat 14. Het gepleisterde eenlaagspand Raadhuisstraat 2 dateert mogelijk uit 1820, maar kreeg rond 1870 een fraaie dakkapel in vroege chaletstijl. Voorbeelden van eenvoudige dorpshuizen zijn Buerweg 38 (1870), Hoflaan 16 (1871) en Dorpsstraat 62-64 (1878). In 1884 liet A.H.L. Maschmeier de oude herberg Oude Bergerweg 2 tot woonhuis verbouwen. Aan de achterzijde werd een portico met slanke dorische zuilen (1766) geplaatst, afkomstig van de in 1880 afgebroken Amsterdamse korenbeurs. Van 1903 tot 1939 was Maschmeier kalkzandsteenfabrikant en door hem geproduceerde kalkzandsteen is verwerkt in de villa Dorpsstraat 29 (circa 1905). Ontworpen in Nieuw Historiserende vormen is de villa Huize Kinheim (Breelaan 55; 1906, R.C. Mauve). Pseudo-vakwerk heeft de villa 't Westerbosch (Eeuwigelaan 28; 1913, P. Smoor). Een expressionistisch ontwerp van J.B. van Loghem is de met uitkijktoren uitgevoerde villa De Reigertoren (Rondelaan 2; 1918). Voor hotelier C.F. Zeiler verrees het expressionistische huis De Stulp (Vijverlaan 7; 1917, P. Elders) met zijn dominante rieten dak. Expressionistische rieten daken hebben ook de villa's Westerwolde (Eeuwigelaan 10; 1920, J.W. Hanrath), De Rietschelf (Van Reenenpark 14; 1921, A. Eibink en J.A. Snellebrand), De Zandhoeve (Duinweg 5-9; 1926, M. Plate), Eeuwigelaan 26 (1928, J.H. Plantenga) {== afbeelding Bergen, Villa De Ark==} {>>afbeelding<<} en Jachtduin (Eeuwigelaan 38; circa 1930). Meer zakelijk-expressionistisch van vorm zijn de door A.P. Smits en C. van der Lande ontworpen villa's Guurtjeslaan 24 (1931) en De Wilgenburg (Voert 17; 1935); de laatste werd gebouwd voor de Zaanse industrieel M.K. Honig. Ook de villa De Zeevanck (Hoflaan 6; 1929) is door J.J. Brandes in die stijl ontworpen. Een opmerkelijke functionalistische vormgeving met platte daken en gepleisterde gevels heeft de dokterswoning Dorpsstraat 30 (1932, M. Cijffers) en traditionalistisch van vorm is villa De Middenblik (Eeuwigelaan 42; 1939, G.A. Heldoorn). Ook na de oorlog bleef men vrijstaande villa's in het groen bouwen, zoals Guurtjeslaan 13 (circa 1955) en de met riet gedekte villa Wiertdijkje 8 (1961, J. Rietveld). Meerwijk. Het in 1917-'18 in opdracht van de Amsterdamse tegelfabrikant A.M.A. Heijstee tot stand gekomen villapark Meerwijk is een belangrijk voorbeeld van expressionistische bouwkunst, met veel siermetselwerk, gepotdekselde houten delen en rieten daken. Van de zeventien villa's zijn er vier afgebrand. Uitgevoerd met een pijlvormige plattegrond en een ‘boegvormige’ gevelbeëindiging is villa De Bark (Studler van Surcklaan 15), naar ontwerp van J.F. Staal. Hij maakte ook de plannen voor villa De Ark (Meerwijklaan 1), met robuuste ingangspartij en een schipvormig tuinhuisje, en de gekoppelde villa's Bildad, Elifraz, Zofar (Lijtweg 13-17) met een gedeeltelijk plat dak en achter een doorlopend balkon. Van de drie door P.L. Kramer ontworpen gekoppelde villa's (afgebrand 1921) resteert het tuinhuisje Tyltyl (Studler van Surcklaan 21). C.J. Blauw ontwierp de villa Boschkant (Studler van Surcklaan 17) met een pijlvormige plattegrond en de villa Meerhoek (Lijtweg 11) met een stervormige plattegrond. Van zijn hand is ook de villa Beek en Bosch (Meerwijklaan 2) met overkragende gepotdekselde houten verdieping. Margaret Kropholler tekende de dubbele villa Meezennest/Meerlhuis (Meerwijklaan 5-7) met gekoppelde schoorstenen ter markering van de middenportieken. De dubbele villa Meerwijklaan 4-6 is ontworpen door G.F. La Croix. Atelierwoningen. In 1921 kwam de door P.L. Kramer in expressionistische stijl ontworpen villa De Vlercken (Buerweg 19) gereed als atelierwoning voor schilderes A.C.P. (Charley) Toorop. Onder het mansardedak bevindt zich het atelier met groot ateliervenster. Sinds 1948 is de rietbedekking vervangen door pannen. De schilder G.W. van Blaaderen liet de naastgelegen kleinere atelierwoning Buerweg 21 (1921, L. Streefkerk) bouwen. Opmerkelijke decoraties heeft de L-vormige atelierwoning 't Eeck Hout (Zuidlaan 1; 1907), die beeldhouwer T. Visser voor zichzelf ontwierp. Andere atelierwoningen zijn de villa Flandria (Studler van Surcklaan 12; 1919, J. Wildeboer) van de Vlaamse schilder A. Verbeeck en Kerkelaan 1 (1926, D. Brouwer) van G.J.H. Fijn. Winkels. Rond 1905 gebouwd zijn de {== afbeelding Bergen, Villa Mezennest/Meerlhuis==} {>>afbeelding<<} {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bergen, Atelierwoning De Vlercken==} {>>afbeelding<<} boekhandel Oude Prinsweg 11 en de met neorenaissance-trapgevels uitgevoerde woon- en winkelpanden Stationsstraat 1-11. Expressionistische elementen vertoont de wijnhandel van L. Rijnierse, Jan Oldenburglaan 4 (1922-'23, A. Eibink en J.A. Snellebrand). Vergelijkbaar hiermee zijn de winkel Dorpsstraat 21 en de winkelgarage Dorpsstraat 18 (beide circa 1925). Functionalistisch van vorm is het kleine winkelcentrum met bovenwoningen Plein 5-13a (1962, J.H. van den Broek en J.B. Bakema). Horeca. Café-restaurant Het Huis met de Pilaren (Raadhuisstraat 10) ontstond in 1936 door samenvoeging van het uit 1787 daterende hoekpand met klokgevel - voorheen de Berger-Kunsthandel (1907 tot 1936) - en het in 1920 naar ontwerp van A. Jacot als manufacturenhandel opgetrokken buurpand met houten zuilenportiek. Vanaf circa 1905 verrezen diverse pensions en familiehotels, vaak met een villakarakter. Voorbeelden uit circa 1905 zijn pension Russenweg (Breelaan 26) en hotel Marijke (Dorpsstraat 23); het laatste vertoont chaletstijl-elementen). Rond 1910 gebouwd zijn het Parkhotel (Breelaan 19) en pension Rozenoord (Guurtjeslaan 3). Opmerkelijk is het door beeldhouwer T. Visser zelf gebouwde hotel-pension Summerwille (Vinkenbaan 8; 1911). Forser van omvang zijn het logiesgebouw De Haemstede (Breelaan 47; 1906, F.A. Bodde), café-restaurant Duinvermaak (Breelaan 132; 1913, J.C. Leijen) en hotel-pension Russenweg 3-5 (circa 1925). De voorm. V.V.V.-kiosk (Oude Prinsweg 25) dateert van 1922. De in 1907 opgerichte vereniging kreeg onderdak in een door architect en penningmeester J.C. Leijen ontworpen houten kiosk met tentdak. Boerderijen. Van oorsprong 17de-eeuws is stolpboerderij De Oude Prins (Breelaan 1), waar al in 1739 een herberg was gevestigd. Een definitieve verbouwing tot café-restaurant heeft plaatsgehad in 1931. De grote 18de-eeuwse {== afbeelding Bergen, Hotel-pension Summerwille==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Bergen, Café-restaurant Het Huis met de Pilaren==} {>>afbeelding<<} stolpboerderij 't Sluisje (Sluislaan 15) heeft een kelder met opkamer. De midden-19de-eeuwse stolpboerderij 't Boerenhuis (Ruïnelaan 14-16) is voorzien van een spiegel. Eind 19de eeuw is hier een winkel ingebouwd. Aan de duinrand ten westen van Bergen staat de 18de-eeuwse stolpboerderij De Franschman (Heerenweg 4) met aangebouwd wit gepleisterd woonhuis (herbouwd na brand in 1904). Het pompstation (bij Zwarteweg 14) werd in 1885 in de Bergense duinen aangelegd, toen de Alkmaarse Waterleiding hier een concessie kreeg. Na overname door de Provinciale Waterleiding {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} Noord-Holland werd rond 1930 een zakelijk-expressionistische dienstwoning (Zwarteweg 14) toegevoegd. De voorm. busgarage N.H.A.D.O. met bovenwoningen (Prins Hendriklaan 5-11) is een deels betegeld en van stalen ramen voorzien gebouw, uitgevoerd in 1931-'32 naar een functionalistisch ontwerp van D. Brouwer (gerenoveerd 1990). Het Russenmonument (Russenweg ong.), een omhekte steen met daarop een orthodox kruis, werd in 1901 geplaatst op het massagraf van de 500 op 19 september en 2 oktober 1799 bij Bergen gesneuvelde Russische kozakken. Het Van Reenenpark (Van Reenenpark ong.) is voortgekomen uit een in 1898 gestichte renbaan (opgeheven 1909), waarna aan de rand villa's verrezen. Een groot deel van het oude renbaanterrein werd in 1914 door J. van Reenen geschonken als hertenkamp. M. Plate ontwierp het T-vormige dierenverblijf met rieten stolp (1913) en T. Visser maakte een herdenkingsbank voor burgemeester Van Reenen (1923). Begraafplaatsen. De in 1864 aangelegde en in 1965 gesloten oude Alg. begraafplaats (bij Ruïnelaan 24) bevat het graf van J.J.H. van Reenen († 1883). De Alg. en R.K. begraafplaats (Kerkedijk 41), gesticht in 1920, heeft een oorlogsgedeelte met een Cross of Sacrifice en de graven van ruim tweehonderd geallieerde vliegers. Belangrijke graven zijn verder die van burgemeester J. van Reenen († 1951) en zijn vrouw M.A.D. van Reenen-Völter († 1925), die van journalist D.A. Klomp († 1947), met treurende vrouw als grafteken, en die van diverse kunstenaars, waaronder de schrijver C.E. du Perron († 1940) en de kunstschilders A.C.P. (Charley) Toorop († 1955) en haar zoon E.R.J. Fernhout († 1974). Grenspalen. Op de grens met de gemeenten Schoorl, Alkmaar en Wimmenum (na 1857 Egmond-Binnen) staan in totaal acht tussen 1754 en 1770 in opdracht van ambachtsheer Willem Lodewijk graaf van Nassau-Bergen geplaatste hardstenen grenspalen (Bergerweg, Duinweg, Groeneweg, Heerenweg). Poldermolens. Ten zuidwesten van Bergen staan twee met riet gedekte achtkantige binnenkruiers op een met hout beklede voet; De Damlandermolen (Meerweg 26) uit circa 1700 bemaalde de Damlander Polder, De Philisteinse Molen (Voert 5) uit 1897 de Philisteinse Polder. Het voorm. militair vliegveld Bergen (Groeneweg 10), ten zuiden van Bergen, werd aangelegd in 1937-'39. Na een bombardement op 10 mei 1940 resteerde een deel van de zes hangars en de opstelplatforms. Het werd vervolgens ingericht voor Duitse jachtvliegtuigen, waartoe men een Ausweichgefechtstand en een Einjäger Warmehalle bouwde, evenals diverse bunkergroepen rondom het vliegveld. Tot de kleinere verdedigingswerken behoren een Tobruk (Nesdijk ong.) en stalen asperges (Groeneweg ong.). Opmerkelijk is ook het in 1947 tot woning verbouwde badhuis (Sluislaan 3) uit 1942. Bergen aan Zee (gemeente Bergen) Badplaats in de duinen, ontstaan in 1906 als particuliere stichting van het echtpaar J. van Reenen en M.A.D. van Reenen-Völter, die daartoe in 1908 de Bouw-Exploitatie-Maatschappij oprichtten (onteigend 1945). De Zeeweg kwam in 1905-'06 tot stand naar plannen van {== afbeelding Bergen aan Zee, Koloniehuis Jong Nederland (1993)==} {>>afbeelding<<} L.A. Springer. Het hotel ‘Nassau-Bergen’ (1908) en de villa ‘Ulysses’ van mevrouw Van Reenen werden in 1943 met de andere boulevardbebouwing gesloopt op last van de Duitsers. De wederopbouw is uitgevoerd naar plannen van W. Bruin en J.H. Groenewegen. Het Vredeskerkje (Kerkstraat 20), een met riet gedekte zaalkerk voorzien van een half-ingebouwde toren met tentdak, verrees in 1917-'18 als algemeenchristelijke kerk naar plannen van H.L. baron Taets van Amerongen en P. Elders. De naam houdt verband met de geïnterneerden in Bergen gedurende de Eerste Wereldoorlog. In de toren hangt een door Gerrit Bakker gegoten klok (1783). De preekstoel is versierd met werk van de Belg A. Termote, de Duitse L. Benter, de Engelsman S. Ward en de Nederlander E. Jacobs. De gebrandschilderde ramen zijn van W. Bogtman. De villa ‘Russenduin’ (Elzenlaan 2) werd in 1916-'17 gebouwd naar een ontwerp met rationalistische elementen van A.D.N. van Gendt voor de Baarnse theeimporteur A. Janssen. Het kasteelachtige gebouw heeft een veelhoekige toren en een vierkante uitzichttoren, die door de Duitsers werd verhoogd (circa 1943). Van 1930 tot 1972 diende het als ‘Bio- {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} vakantieoord’ en beschikte het over een eigen zwembad. Van Gendt ontwierp ook de U-vormige garage (Elzenlaan 4). Recreatiewoningen. Uitgevoerd met rieten daken zijn de rond 1920 opgetrokken zomerhuizen 't Roefje (Paulineweg 19) en 't Strootje (Paulineweg 15). Een plat dak heeft Elzenlaan 8 (1935), ontworpen door B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten. Naoorlogse voorbeelden zijn de kleine villa Parkweg 17 (circa 1960) en de dominante Alexanderflat met vakantieappartementen (Van der Wijckplein; 1960, G. Boon). Koloniehuizen. Het voorm. koloniehuis Het Zeehuis (Verspijckweg 5) werd in 1908 naar ontwerp van P. Heyn gebouwd voor het Amsterdams Burgerweeshuis als een I-vormig pand met lager ingangsgedeelte en veranda's. Het tweelaagse voorm. koloniehuis Jong Nederland (Verspijckweg 7) kwam in 1910 tot stand naar ontwerp van A.D.N. en J.G. van Gendt voor de ‘Vereniging tot Bevordering van het Tijdelijk Verblijf van Kinderen in Gezonde Streken’. Tussen de midden- en hoekuitbouwen zijn veranda's aangebracht en aan de achterzijde bevindt zich een later toegevoegde cirkelvormige betonnen lighal (1937, G. Arendzen). Het voorm. koloniehuis Deutsche Ferienkolonie (Verspijckweg 3) is een eenlaagspand met hoog schilddak, gebouwd in 1912 naar plannen van P. Vorkink en J.P. Wormser voor de Deutsche Hilfsverein (uitgebreid 1921 en 1931). Gedenktekens. In 1926 onthulde men het door T. Visser vervaardigde borstbeeld van mevr. M.A.D. van Reenen-Völter (Parkweg ong.). Ter ere van het 25-jarig bestaan van de badplaats kwam in 1931 het monument met lantaarn (Jac. Kalffweg ong.) tot stand naar ontwerp van M. Cijffers. Berkhout (gemeente Wester-Koggenland) Dorp, ontstaan in de 13de eeuw bij de ontginning van wat toen de Veenhoop werd genoemd. Vooral in de 19de eeuw heeft zich een langgerekte lintbebouwing gevormd. Bij de Slagterslaan is in 1973 de {== afbeelding Berkhout, Boerderij Ridderhoeve==} {>>afbeelding<<} uitbreidingswijk Berkenweide aangelegd. De Herv. kerk (Kerkebuurt 172) is een T-vormige kerk voorzien van een toren van twee geledingen met frontalen en achtkantige spits. Deze neorenaissance-kerk werd in 1884 gebouwd naar ontwerp van A. Stoutjesdijk. De toren volgde in 1886. Het voorm. raadhuis (Kerkebuurt 170) is een fors tweelaags pand uit 1865, uitgevoerd in eclectische vormen met gebogen vensteromlijstingen en wenkbrauwen. Het heeft tot 1979 als zodanig dienst gedaan en bevatte oorspronkelijk ook een onderwijzerswoning en het waterschapshuis van de Banne. Woonhuizen. De rentenierswoning Troostwijk (Westeinde 314; circa 1880), een middenganghuis, heeft een hoger opgetrokken middenrisaliet met driehoekig fronton. Vergelijkbaar in hoofdvorm is het middenganghuis Kerkebuurt 188 (circa 1900). Boerderijen. De Annahoeve (Oosteinde 107) heeft een dwars geplaatst eclectisch voorhuis met erker uit circa 1875 voor een mogelijk oudere stolpschuur. De stolpboerderij Westeinde 312 is voorzien van een dakerker, een spiegel en een versierde schoorsteen gedateerd ‘1877’. Uitgevoerd met een middenerker en daarboven een dakerker met sierspant is de stolpboerderij Westeinde 276 uit 1910. De Ridderhoeve (Oosteinde 86) is een moderne boerderij uit 1926 met een villa-achtig woongedeelte naast het hooihuis. Beverwijk Dorp, ontstaan op een strandwal en voor het eerst vermeld in 1063 (vanaf 1276 onder de huidige naam). Het aan een belangrijke noord-zuidroute nabij het Wijkermeer gelegen dorp kreeg in 1298 stadsrechten van graaf Jan I (opnieuw verleend 1346). Dit leidde echter niet tot een stedelijke ontwikkeling. Beverwijk vervulde wel een regionale marktfunctie. Nadat de Spaanse troepen in 1576 waren weggetrokken, stonden nog maar weinig huizen overeind. In de 17de eeuw beleefde Beverwijk dankzij de tuinbouw een economische bloeiperiode en verrezen er diverse buitenhuizen in de omgeving. Na achteruitgang in de 18de eeuw volgde nieuwe bloei door de aanleg van het Noordzee Kanaal (1865-'76) en de spoorlijn Haarlem-Uitgeest (1867). Door de vestiging van de Hoogovens in Velsen (1918) raakte Beverwijk meer en meer bij deze industrie betrokken. Begin 20ste eeuw breidde het zich naar het zuidwesten uit en in 1936 werd de gemeente Wijk aan Zee en Duin geannexeerd. De uitbreiding kreeg een tuinwijkachtige vorm met gebogen straten en veel openbaar groen. Na de Tweede Wereldoorlog is Beverwijk aan noord- en oostzijde uitgebreid, vooral voor werknemers van de Hoogovens. De Herv. kerk (Kerkstraat 37a), oorspronkelijk gewijd aan St. Agatha, is een laat-gotische hallenkerk, die via een lagere tussenbouw is verbonden met een toren van drie geledingen met balustrade en achtzijdige naaldspits. Van deze in 1377 voor het eerst genoemde parochiekerk heeft de middenbeuk wellicht nog een 14de-eeuwse oorsprong. De noordbeuk kwam begin 15de eeuw tot stand, de iets smallere en ondiepere zuidbeuk rond 1490. Toen verrees ook de met hoekblokken en nissen versierde toren. Nadat de kerk in 1573 door Spaanse troepen was verwoest, werden bij het herstel (1592-1648) het hoofd- en het zijkoor niet herbouwd. In 1631 heeft men de vrijstaande toren via een tussenbouw met het middenschip verbonden en kreeg de toren een maniëristische ingang met geblokte pilasters en gebroken fronton. In de toren hangt een door Nicolaus Muller gegoten klok (1733). Na het afbranden van de spits volgde torenherstel {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Beverwijk, R.K. St.-Agathakerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Beverwijk, Herv. kerk (1991)==} {>>afbeelding<<} in 1913. De kerk is gerestaureerd in 1976-'82. Het interieur wordt gedekt door houten tongewelven (gedateerd 1636) en heeft achtzijdige pijlers met lijstkapitelen. Tot de inventaris behoren een preekstoel en doophek (beide begin 17de eeuw), een koorhek (circa 1650), diverse 17de-eeuwse banken - waaronder twee overhuifde herenbanken - en een door Christiaan Müller vervaardigd orgel (1756) met kast en orgelgalerij in Lodewijk XV-stijl. De vijfzijdige grafkapel van de familie Corver (noordoostzijde) heeft een vroeg-18de-eeuws marmeren portaal. Laat-18de-eeuws is de grafkapel van de familie Hogguer (noordzijde). Aan de zuidzijde bevindt zich naast de consistorie een grafkapel uit 1751 van het geslacht Van Harencarspel, ambachtsheren van Beverwijk, met daarin een eenvoudige tombe en negen rouwborden. Verder bevat de kerk een epitaaf voor de familie Coevenhoven (1798) en diverse grafzerken, waaronder de rijk versierde zerk voor priester Claes Martens († 1524). De Evang. Luth. kerk (Koningstraat 119) is een T-vormige kerk uit 1774, inwendig voorzien van een stuczoldering (1778). De kerk bevat een mogelijk 17de-eeuwse preekstoel en een door P. Flaes gebouwd orgel (1875). De voorm. pastorie (nr. 121) is een 18de-eeuws tweelaags herenhuis; de kosterij (nr. 117) dateert uit circa 1770. De R.K. kerk O.L. Vrouwe van Goede Raad (Arendsweg 59) is een forse zaalkerk met brede zadeldaktoren, ontworpen door A.J. Kropholler in robuuste traditionalistische vormen met rationalistische elementen. In 1914 begon de bouw van koor en schip. In een tweede bouwfase werd de kerk in 1927 voltooid met de drie meest westelijke traveeën en de voorbouw met toren. Het ruime kerkinterieur heeft een ziende houten kap. Kropholler leverde verder de ontwerpen voor de pastorie (nr. 57; 1914-'15), de St.-Jozefzaal (nr. 57a; 1920) - voorheen patronaatszaal - en de voorm. R.K. ULO-school voor meisjes (nr. 61; 1923), een tweelaags schoolgebouw met vier lokalen en een zijgang. De R.K. St.-Agathakerk (Breestraat 93) is een achtzijdige centraalbouw met koepeldak omringd door een kapellenkrans met koepels. Deze kerk verrees {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Beverwijk, R.K. St.-Agathakerk==} {>>afbeelding<<} in 1921-'24 naar een op de Byzantijnse en vroeg-christelijke bouwkunst geïnspireerd ontwerp van J.Th.J. en P. Cuypers. In 1958 heeft men de hoofdkoepel voorzien van een torentje met carillon. Zowel in- als uitwendig is veel decoratief metselwerk toegepast. Het interieur wordt gedekt door een 24-delig meloengewelf en de kapellen hebben hyperbolische kruisgewelven. De inventaris is grotendeels ontworpen door L.T.C. Lourijsen. Het hoofdaltaar, de mozaïeken, de kruisweg en de gebrandschilderde ramen dateren uit 1925, de preekstoel uit 1931. Verder is er een uit de oude St.-Agathakerk (nu Herv. kerk) afkomstig vroeg-16de-eeuws reliëf in vroege renaissancestijl, voorstellende Maria met kind op de maansikkel. De pastorie (Breestraat 101) is een rond 1775 gebouwd tweelaags huis met ingangsomlijsting, vaasdecoraties en een dakkapel in Lodewijk XV-vormen. Overige kerken. In late neorenaissance-stijl uitgevoerd is het zaalgebouw van de Doopsgez. kerk (Meerstraat 60-62; 1912, B.H. en H. Koolhaas). Een sober zaalgebouw is de Prinsesselaankerk van de Verenigde Vrijz. Herv. (Prinsesselaan 10; 1927, J. van der Zwiers). De voorm. (Geref.) Middelaarskerk (Moensplein 8; 1930, H.W.J. Meyran) is ontworpen als een zakelijk-expressionistische kruiskerk. Voorbeelden van naoorlogse kerkgebouwen zijn die van het Apost. Genootschap (Wijk aan Duinerweg 12; 1957, P.H. Tauber) en de (Geref.) Vredevorstkerk (Laan der Nederlanden ong.; 1963, F. Dicke). De voorm. bisschoppelijke R.K. kweekschool (Baanstraat 72) is een in 1906 (tegeltableau) opgetrokken tweelaags gebouw met hoekpaviljoens en een achtzijdige dakruiter met naaldspits. Het ontwerp in neorenaissance- en rationalistische vormen is van J. London en J.J.L. Moolenschoot. Het voorm. raadhuis van de in 1936 opgeheven gemeente Wijk aan Zee en Duin (Westerhoutplein 1), een eenlaagspand met hoog schilddak en een ingangsrisaliet met beeldhouwwerk, werd in 1908 gebouwd. Het op het 17de-eeuwse Hollands classicisme geïnspireerd ontwerp in Nieuw Historiserende stijl is van J. London en J.J.L. Moolenschoot. Het pand huisvest sinds 1991 het Museum Kennemerland. De voorm. marechausseekazerne (Groenelaan 69-73) dateert uit circa 1920 en bestaat uit drie woningen. Boven de hoofdingang in het middenrisaliet is het rijkswapen zichtbaar. Het voorm. kantoor Openbare Werken (Moensplein 10) is een zakelijk-expressionistisch ontwerp uit circa 1930. Scheybeek (Velserweg 2). Dit van oorsprong vroeg-17de-eeuwse buitenhuis werd mogelijk gebouwd voor Laurens Joosten Baeck en vervolgens in de 17de eeuw achter uitgebreid en in de 18de eeuw ingrijpend gewijzigd. Achter het deels gepleisterde L-vormig huis met souterrain ligt een uitgebouwde koepelzaal (1744) met uitzicht op de vijver. De strakke laat-18de-eeuwse voorgevel in Lodewijk XVI-stijl is voorzien van een middenrisaliet met fronton. Binnen bevat het huis een fraaie hal en trappenhuis, en vertrekken met stucwerk in Lodewijk XV-stijl. De oprijlaan heeft een smeedijzeren toegangshek tussen hardstenen hekpijlers (circa 1770). In het landschappelijk aangelegde park bevinden zich een 18de-eeuwse tuinmuur, enkele natuurstenen sokkels (circa 1770) en een laat-19de-eeuwse volière. Akerendam (Velserweg 20). Dit omgrachte classicistische buitenhuis werd rond 1640 gebouwd voor de Amsterdamse regent Jan Bicker. Het oorspronkelijk L-vormig huis met souterrain kreeg tussen 1650 en 1730 een tweede achtervleugel. Mogelijk voor Nicolaas Geelvinck verrees rond 1750 een nieuwe achtergevel met middenrisaliet en een ingangspartij in Lodewijk XV-stijl. Uit die tijd dateren ook de rijke stucdecoraties in Lodewijk XV-vormen en de geschilderde behangsels in de tuinzaal. Begin 19de eeuw liet mr. G. Hooft de vensters voorzien van empire-ramen. Het huis is rond 1960 gerestaureerd onder leiding van A.A. Kok. De oorspronkelijke formele tuinaanleg is in opdracht van G. Hooft veranderd in een landschappelijk park. Van een verfraaiing van de formele aanleg uit circa 1730 aan de achterzijde van het huis resteert een uitgeschulpte kom met bakstenen muurwerk (hersteld circa 1960). In de tuinmuur langs de Velserweg staat een zeszijdige, wit gepleisterde tuinkoepel op rode bakstenen onderbouw (circa 1790). Westerhout (Westerhoutplein 4-5). Ter vervanging van het oude buitenhuis kwam in 1896-1901 voor jhr. G.S. Boreel het huidige huis tot stand naar een neorenaissance-ontwerp van J.J. van Nieukerken (gewijzigd 1905-'06). Kenmerkend zijn de ronde traptoren en de vooruitspringende gevelpartijen met trapgevels. Bij het huis horen de voorm. dienstwoningen Westerhoutweg 22 (1913) en Westerhoutweg 3 (1941). De laatste is in opdracht van L.G. Boreel gebouwd als tuinmanswoning naar een traditionalistisch ontwerp van W.A. van Gogh. Woonhuizen. Uit de 17de eeuw stamt het diepe huis Breestraat 96, dat is voorzien van een trapgevel met toppilaster (winkelpui modern). Het brede huis Breestraat 100 heeft de versierde vensteromlijsting behouden van een pronkrisaliet uit circa 1750 (pui modern). Rond 1850 verrees het tweelaagse gepleisterde neoclassicistische herenhuis Beyerlust (Velserweg 14-16), voorheen ‘Zuyderwijk en Beyerlust’, met dakkapel, balkon en twee vooruitspringende gevelpartijen. Een sobere gepleisterde eclectische lijstgevel bezit Peperstraat 24. Het pand Peperstraat 8 heeft een 19de-eeuwse blokbepleistering en een opvallende eclectische winkelpui met kariatiden. Karakteristieke voorbeelden van huizen {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Beverwijk, Landhuis Westerhout==} {>>afbeelding<<} in neorenaissance-stijl zijn Breestraat 93 (1886), Dr. Schuitstraat 1, Peperstraat 26 en H. Mandeweg 5 (1908); de laatste drie hebben trapgevels. Het woon- en winkelpand Breestraat 126 (1902) van de voorm. luxebrood- en banketbakkerij H. de Graauw heeft een trapgevel in neorenaissance- en neogotische vormen en een winkelpui met tegelfries. Het in rationalistische stijl gebouwde huis Peperstraat 22 (1906) vermeldt op het brede boogveld boven de beganegrondvensters de tekst: ‘Van ouds 't Slot van Koninghsberchen 1624’. Vroeg-20ste-eeuws zijn verder de in ‘Um 1800’-stijl gebouwde villa Uytwijck (Pr. Bernhardlaan 8; 1906), de gepleisterde dubbele villa's Prinsesselaan 5-7 en Etta en Wilhelmina (Prinsesselaan 9-11), Prinsesselaan 13-15 (1909; nr 13 ‘Henriëtta’) en de met vakwerktopgevels uitgevoerde dubbele villa Prinsesselaan 6-8 (circa 1910). Villa Heylo (Prinsesselaan 4; circa 1915) heeft een opvallende hoekpartij met erker en loggia. Iets jonger zijn de met riet gedekte landhuizen Vondellaan 27, Willem's hoek (Dr. Schuitstraat 16; circa 1930), en landhuizen Vondellaan 26 en 34 (beide circa 1935). De duinboerderij Zeestraat 341 dateert uit 1908 en bestaat uit een woonhuis met trapgevels in neorenaissancestijl, een groot houten hooihuis en aparte stallen. Het voorm. hotel (Schans 1), nu buurthuis ‘De Schans’, werd in 1930 gebouwd naar een kubistisch-expressionistisch ontwerp van H.J.W. Meyran voor C.J. en J.C. van der Lem. Gedenktekens. In een kleine vijver op het Moensplein is een fontein opgesteld ter ere van dr. J.W. Schuit († 1904). Voor J. de Wind († 1924) is een gemetselde bank geplaatst bij de Herv. kerk aan de Kerkstraat. De Alg. begraafplaats ‘Duinrust’ (Bankenlaan 174) werd aangelegd in 1920 naar ontwerp van L.A. Springer. Bij een uitbreiding in 1965 zijn een nieuwe aula en ingang tot stand gekomen. Blaricum Dorp in het Gooi, ontstaan in de 10de eeuw bij een kruispunt van radiaal samenkomende wegen. De ontginning van de Eemvallei in de 13de eeuw leidde tot grensconflicten tussen de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland. De in 1351 definitief vastgestelde oostelijke provinciegrens kreeg in 1535 haar huidige vorm als Gooiergracht. Blaricum was vanouds nauw verweven met Laren, waarmee het één gerecht vormde. Wel had het sinds de 14de eeuw een eigen kerk. Uiteindelijk werd het dorp in 1817 een zelfstandige gemeente. Het esdorp Blaricum had bebouwingsclusters aan de Dorpsstraat, Driftlaan-Schapendrift en Kerklaan. De groepsgewijs gesitueerde boerderijen hebben soms nog door hulsthagen omringde erven. In 1696 werd Blaricum geteisterd door een dorpsbrand. De in 1882 tot Laren doorgetrokken Gooische Stoomtram (opgeheven 1939) deed ook Blaricum aan. Op de grens met Laren stichtte prof. J. van Rees in 1900 de ‘Stichting Internationale Broederschap’, maar door conflicten werd deze al in 1904 geliquideerd, waarna de gronden voor villabouw werden verkocht. Rond het oude dorp vormde zich vanaf circa 1920 een ruime schil met villa's, waarvan sommige in vorm geïnspireerd waren op de Gooise boerderijen. Na de Tweede Wereldoorlog heeft de villa-ontwikkeling zich doorgezet. De kern van Blaricum is een beschermd dorpsgezicht. De Herv. kerk (Torenlaan 16) is een eenbeukige kerk voorzien van een toren van drie geledingen met balustrade en vierzijdige spits. De toren stamt uit het begin van de 16de eeuw, maar werd net als het schip na brand in 1696 herbouwd in laat-gotische vormen. Bij een ingrijpende restauratie in 1934-'37 (Th. Rueter en H. van der Kloot Meyburg) heeft men de kerk ontpleisterd, de toren voorzien van een balustrade en ter plaatse van het koor een traditionalistische consistorie gebouwd. Het kerkinterieur wordt gedekt door kruisribgewelven. Op het omringende kerkhof bevindt zich {== afbeelding Blaricum, R.K. St.-Vituskerk==} {>>afbeelding<<} {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} een monument voor T. Faber († 1943). Bij de door Th. Rueter ontworpen pastorie (Torenlaan 14; 1915) staat een theekoepel (circa 1830) met neogotische elementen. De R.K. St.-Vituskerk (Kerklaan 17) is een driebeukige kruiskerk met driezijdig gesloten koor en een toren van twee geledingen met frontalen, hoektorentjes en naaldspits. Deze neogotische kerk verrees in 1870-'71 naar ontwerp van P.J.H. Cuypers ter vervanging van een kerk uit 1825. Bij een ingrijpende verbouwing in 1936-'37 (C.A. Hardeman) heeft men het schip breder herbouwd. Tot de inventaris behoren een Piëta (eind 15de eeuw), een Maarschalkerweerd-orgel (1874) en een hoofdaltaar (1937). De gebrandschilderde vensters en kruiswegstaties zijn vervaardigd door J. Oosterman en de vensters in de Mariakapel door J. Nicolas. Op het kerkhof bevinden zich een bidkapel en onder meer het graf van pastoor J.H. Geerdes († 1894). De forse pastorie (Kerklaan 19 en het beeld van O.L. Vrouwe van Fatima vóór de kerk dateren van circa 1937. Het St.-Vitusvergaderlokaal (Kerklaan 10), een L-vormig pand in neorenaissance-stijl, kwam in 1911 tot stand naar ontwerp van architect Piepers. Het voorm. brandspuithuisje (bij Tweede Molenweg 1) is een klein gepleisterd gebouw uit circa 1910 met het {== afbeelding Blaricum, Raadhuis==} {>>afbeelding<<} opschrift ‘Gemeente-Brandspuit’. Het postkantoor (Huizerweg 9), gebouwd in 1917 naar ontwerp van J. Crouwel, is een sober expressionistisch gebouw met rieten dak. De R.K. lagere St.-Bernardusschool (Kerklaan 16) werd rond 1920 gebouwd op een U-vormige plattegrond. Het voorm. zusterhuis ‘De Blarickhof’ (Kerklaan 18-18a) verrees in 1921 naar een zakelijk-expressionistisch ontwerp van W.J. Kaarsgaren. In 1929 heeft men aan de achterzijde een refter aangebouwd. Het voorm. Rode Kruisgebouw (St.-Vitusweg 1) is een zakelijk-expressionistisch gebouw uit circa 1935. Het raadhuis (Torenlaan 50) werd in 1937 als ‘Villa Nederheem’ gebouwd voor kunstschilder W.H. Singer naar ontwerp van H.C. Elzinga. Het U-vormige pand is in 1995 als raadhuis ingericht. Van 1874 tot 1895 vergaderde het gemeentebestuur in de voorkamer van de (vroeg-19de-eeuwse) boerderij Fransepad 1. Boerderijen. Uit de 17de eeuw stamt de hallenhuisboerderij Fransepad 8; de krukhuisaanbouw is mogelijk iets jonger. De gepleisterde schoudergevel van de boerderij Brinklaan 2 toont de jaartalankers ‘1628’. De vleugels aan beide zijden zijn rond 1860 toegevoegd. De sierankers van de boerderij Langeweg 1 wijzen ook op een 17de-eeuwse oorsprong. De in dit gebied veel voorkomende langgerekte driebeukige hallenhuisboerderij met flauw hellend dak en een dwarsdeel met zijbaander en opgelichte kap wordt ook wel aangeduid als het ‘Gooise hallenhuistype’. Goede 18de-eeuwse voorbeelden hiervan zijn Angerechtsweg 11 en Langeweg 19. Bij de laatstgenoemde is het voorhuis in de 19de eeuw gewijzigd, maar binnen zijn een rosmolen en een boekweiteest bewaard gebleven. In oorsprong mogelijk ook 18de-eeuws zijn Dorpsstraat 12, Mosselweg 12, Fransepad 12 en 22. Andere gave boerderijen - alle met tuitgevels - zijn Angerechtsweg 15 (hulsthaag), Eemnesserweg 2 (houten achtergevel), De Dietse Hoeve (Mosselweg 8) en Polweg 1. Andere goede voorbeelden van het Gooise type zijn Capittenweg 2, Langeweg 3, Langeweg 5 (18de-eeuws, voorgevel circa 1900), Langeweg 9 en Middenweg 17 (kelder en opkamer). Een deels gepleisterde voorgevel bezit de boerderij Raadhuisstraat 8-10. Gepleisterd zijn de 19de-eeuwse boerderijen Middenweg 6 en Angerechtsweg 11a. Bij de boerderij De 7 Linden (Angerechtsweg 14) is het stalgedeelte rond 1930 verbouwd tot atelierruimte met een groot venster ter plaatse van de baanderdeuren. Voor een mogelijk oudere kern Eemnesserweg 15 heeft men rond 1890 een nieuw voorhuis {== afbeelding Blaricum, Boerderij De 7 Linden==} {>>afbeelding<<} {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} opgetrokken met naastgelegen zomerhuis. Uit de tweede helft van de 19de eeuw dateren verder de dwarshuisboerderij Dorpsstraat 14-14A (circa 1860) en de langhuisboerderij Kerklaan 3 (circa 1870) met gesneden topgeveldecoratie en naastgelegen zomerhuis. Ontworpen door E. Rigter zijn de in 1909 gebouwde boerderijen Kerklaan 11 en Langeweg 15 (mansardedak). Voorbeelden van hovenierswoningen in eenvoudige zakelijk-expressionistische vormen zijn Binnenweg 8 en Venenweg 2 (beide circa 1930). Woonhuizen. De met afluiving uitgevoerde kleine woning Achterom 5 draagt de jaartalankers ‘1696’. Achterom 1 is een 18de-eeuws dwars huis met omlijste ingang. Een 18de-eeuwse kern heeft mogelijk ook Fransepad 9. Voorbeelden van eenvoudige arbeidershuisjes zijn Dorpsstraat 2 (circa 1850), Fransepad 38 en Eemnesserweg 20 (circa 1880), en voorbeelden van grotere diepe huizen zijn Kerklaan 1 (circa 1905) en Kerklaan 13. Opvallend is het naar plannen van W. Kokje en B. Nijholt gebouwde dubbele huis Mosselweg 30-32 (1904) met loggia's op de verdieping. Het met mansardedak uitgevoerde woningblok Meentweg 17-23 (circa 1905) heeft een vooruitspringende trapgevel. Met de komst van de forenzen verrezen aan de Larense kant enkele landhuizen. Een voorbeeld is het in 1871 voor steenfabrikant Haverkamp gebouwde blokvormige eclectische huis Jagtlust (Eemnesserweg 38; verbouwd 1924, W. Hamdorff). Voor C.G. Loeber verrees in 1901 de grote villa Zonnenhoef (Eemnesserweg 36) naar plannen van A.D.N. en J.G. van Gendt; de omringende tuin is ontworpen door L.A. Springer. De wit gepleisterde en met klokgevels uitgevoerde villa Hill cottage (Huizerweg 57; 1903) werd ontworpen door A. Jacot en W. Oldevelt. De wit gepleisterde, T-vormige villa Torenlaan 56 (1905), voorzien van een met hout beklede geveltop, kwam tot stand naar plannen van D.J. Nijland en C.L. van Kesteren voor laatstgenoemde. In Engelse landhuisstijl gebouwd zijn Naarderweg 49 (1905), Heideweg 6 (1907, M. Plate), de met overhoekse aanbouwen en serre uitgevoerde villa Goudsbloem (Heideweg 8; 1907, na brand herbouwd 1938) en de villa Berkenrode (Matthijssenhoutweg 4; 1909-'10, C.A. Lion Cachet). Overkragende bouwdelen in vakwerkstijl hebben Bussummerweg 33 en villa De Veldhoek (Noolseweg 39; 1911, H.D. Tabak). Expressionistische elementen vertonen het met mansardedak gedekte dwarse huis Torenlaan 61 (1912, G. Keppelink) en de villa Angerechtseweg 17 (1916, H.C. Elzinga). Een ontwerp in de trant van K.P.C. de Bazel vormt de villa De Merel (Schapendrift 80; circa 1910) met haar opvallende loggia en siermetselwerk. In Nieuw Historiserende stijl ontwierp Th. Rueter het woonhuis met werkplaats Naarderweg 2 (1906), dat oorspronkelijk diende als drogisterij-schilderswerkplaats (uitstalkast zijgevel behouden). In hoofdvorm vergelijkbaar is de villa Eemnesserweg 37 (1912, serre met erker 1925). Het eigen huis van Rueter, Noolseweg 25-25a, dateert uit 1913 (hersteld na brand 1980). Zijn latere villa's zijn uitgevoerd in expressionistische landhuisstijl met rieten daken en elementen uit de Indische ‘Minang-Kabau’-stijl, zoals zichtbaar bij De Merelhof (Dr. Catzlaan 2b; 1927) en The Golden West (Noolseweg 23; 1927). Voorbeelden van kleinere villa's en middenstandswoningen in expressionistische stijl zijn de houten villa De Trekvogels (Huizerweg 24; 1921), nu ‘De Kleine Hof’, en de villa's Matthijsenhoutweg 8 en 37, Heide Weide (Eemnesserweg 19) en Eemnesserweg 22b (circa 1925), alsmede Fransepad 60-62 (1921, A.J. Joling) en Fransepad 2 (1926, H.F. Sijmons). De Larense architect W. Hamdorff ontwierp in Blaricum diverse villa's in expressionistische stijl, zoals Past. De Saeyerweg 8 (1925), de in opdracht van de Borneo-Sumatra Handelsmaatschappij gebouwde villa De Molshoop (Noolseweg 32; 1927) en het wit gepleisterde landhuis-achtige pand Torenlaan 67 (1936). Door anderen ontworpen villa's in deze expressionistische landhuisstijl zijn Noolseweg 16 (1930), Het Lange Land (Vliegweg 15; 1931, K. van den Berg), Onder den Dael 8 (1938, P.C. van Uchelen) en Eemnesserweg 31a (1940), een ontwerp van A. Komter voor J.M. Komter. Ontworpen in functionalistische stijl zijn Schapendrift 55 (1935, H.F. Sijmons) en Bloemlandseweg 4a (1939, P.J. Elling; uitbreiding 1952, B. Merkelbach en P.J. Elling). Stichting Internationale Broederschap. Voor de in 1900 op een terrein bij de Herv. kerk gevestigde stichting van christen-anarchisten ontwierp Th. Rueter enkele gebouwen. Na 1904 werden de gronden voor villabouw verkocht, maar er resteren nog enkele koloniehuisjes, waaronder het dubbele houten huis Torenlaan 29-31 (circa 1900), de L-vormige houten hut van Van Rees (Noolseweg 55; 1903, verbouwd tot atelierwoning 1932) en de hut van professor Brouwer (Torenlaan 70; 1904) naar een plan van R.C. Mauve. In de nabijheid staat de door Rueter in 1911 ontworpen hut 't Schoofje (Noolseweg 53), gebouwd als ‘kabouterpaleisje’ voor de dichter A. Roland Holst. Atelierwoningen. Voor de begin 20ste eeuw naar Blaricum toestromende kunstenaars verrezen veel atelierwoningen. Een van de oudste is de met klokgevel uitgevoerde woning De Witte Olifant (Achterom 13; 1902), waarvan het ontwerp is geïnspireerd door de boerderijbouw, zoals ook het geval is bij De Smidse (Smedenweg 1, 1919), ontworpen door N. Eekman voor K. Schmidt. Uitgevoerd in expressionistische stijl zijn Vliegweg 9, In het Vliegje (Korte Vliegweg 6) en Schapendrift 71 (1920); de laatste werd op een trapeziumvormige plattegrond gebouwd voor beeldhouwer J. Raedecker. Verschillende atelierwoningen zijn ontworpen door H.C. Elzinga, zoals W. Singerweg (1918) voor P.M. Testas, Naarderweg 53 (1918) voor D. Wiggers, de woning Langeweg 7 (1920) en het atelier voor Lopez Leao Laguna (circa 1930) bij het bestaande pand Zwaluwenweg 26. Opmerkelijk is de houten atelierwoning Wallandlaan 6 (circa 1925). Een combinatie van expressionistische landhuisstijl en vormen uit de Indische ‘Minang-Kabau’-stijl vertoont de door Th. Rueter voor de dames Gerbig en Moret ontworpen houten ateliervilla De Vuurvogel (Bussummerweg 9, 1930). F.A. Eschauzier ontwierp in overleg met kunstschilder J. Voerman diens woonhuis {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Blaricum, Atelierwoning De Vuurvogel==} {>>afbeelding<<} met atelier Matthijssenhoutweg 49 (1933). Van de hand van K. van den Berg is het ontwerp van Torenlaan 23a (1935). G.Th. Rietveld ontwierp in Blaricum twee woonhuizen in functionalistische stijl met gepleisterde kubieke bouwvolumes in steen, glas en staal. De woning annex kunsthandel en atelier Zwaluwenweg 4 (1930-'31) kwam tot stand voor kunstschilder K. van Urk en {== afbeelding Blaricum, Muziektent==} {>>afbeelding<<} de woning Bloemlandseweg 3 (1935) voor schrijver A.D. Hildebrand. Het tolhuis (Eemnesserweg 29), een klein gepleisterd pand met overkragend rieten dak en gelobde houten dakranden, dateert uit circa 1860. Winkels. Het 19de-eeuwse huis Dorpsstraat 5 heeft in 1907 een winkelpui in jugendstil gekregen. Th. Rueter ontwierp het dubbele woon- en winkelpand Naarderweg 1-3 (1936) met overkragende houten topgevels. Het café ‘Moeke Spijkstra’ (Torenlaan 10) werd in 1909 als bier-melksalon gebouwd naar ontwerp van W.J. Kaarsgaren. De muziektent (Dorpsstraat ong.) kwam in 1926 tot stand naar een expressionistisch ontwerp van H.F. Sijmons volgens het ‘bühne-model’ met gesloten achterwand en rieten dak. Op de Alg. begraafplaats (Woensbergweg ong.) bevindt zich het grafteken in de vorm van een gevleugelde figuur voor beeldhouwer J. Raedecker († 1956). Bloemendaal Dorp, ontstaan in de 12de eeuw op een strandwal achter de duinen en oorspronkelijk Aelbertsberg genoemd naar een hier door graaf Floris II gestichte hof (ten westen van Brederodelaan nabij het Meertje van Caprera). Rond 1550 werd dit hof Huys te Bloemendaal genoemd naar de familie Blommendael, die vanaf begin 16de eeuw eigenaar was van het huis (afgebroken 1746). In de 16de en 17de eeuw ontstonden talrijke linnenblekerijen langs de Bloemendaalseweg, de Kennemerweg en de Brederodelaan. Bij de Herv. kerk (1635) vormde zich een kleine dorpskern. Het langgerekte dorp bestond eigenlijk uit drie buurten: Dorpsbuurt, Kerkbuurt en Voorbuurt. In de loop van de 17de eeuw stichtten kooplieden uit Haarlem en Amsterdam verschillende buitenplaatsen in Bloemendaal. In 18de en 19de eeuw verdwenen de blekerijen en op de vrijgekomen gronden werden nieuwe buitenplaatsen of bloembollenvelden aangelegd. Na 1880 veranderde Bloemendaal in een villadorp, waarbij veel buitenplaatsen werden omgevormd tot villaparken. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Bloemendaal zich verder ontwikkeld als forensendorp. De Herv. kerk (Kerkplein 1) is een classicistische zaalkerk met driezijdig gesloten korte zijden, een ingangsportaal en een achtzijdige dakruiter. Deze in 1635-'36 gebouwde kerk kreeg in 1759 aan de oostzijde een consistoriekamer met fronton (verbouwd 1867). In 1916 verrees aan de zuidzijde een nieuwe consistoriekamer met fronton (J. Mulder en J.A. van Asdonk). De kerk werd in 1895 gerestaureerd. Bij een restauratie in 1936-'39 (H.W. van Kempen) is de dakruiter vernieuwd. Het interieur wordt gedekt door een gerestaureerd houten koofplafond met steekkapjes (1648). Tot de inventaris uit de bouwtijd behoren de preekstoel, het doophek, een tochtportaal en delen van herenbanken. Verder is er een door Pieter van Assendelft gebouwd orgel (circa 1760; aangekocht en vergroot 1987). De zerkenvloer bevat 17de- en 18de-eeuwse grafzerken. Uit de bouwtijd zijn verder de gebrandschilderde glazen van Pieter Holsteyn (1867 verkocht en later teruggekeerd). De pastorie (Kerkplein 2) is een eclectisch {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bloemendaal, Herv. kerk (1989)==} {>>afbeelding<<} herenhuis uit 1875 naar plannen van A. van der Steur (vergroot 1916). Overige kerken. Ontworpen in zakelijk-expressionistische stijl is de voorm. kerk van de Ned. Protestanten Bond (Potgieterweg 4; 1925, J. Mulder en J.A. van Asdonk). Een gebogen zadeldak met gebogen steekkappen kenmerkt de (Vrije Kath.) St.-Raphaelskerk (Popellaan 1; 1926, J. de Lugt). De Geref. kerk (Vijverweg 14; {== afbeelding Bloemendaal, Gesticht Meerenberg, hoofdgebouw==} {>>afbeelding<<} 1958, H.W. van Kempen), een blokvormige traditionalistische zaalkerk met vrijstaande klokkentoren, is voorzien van betonnen rastervensters. Het voorm. Gesticht Meerenberg (Brederodelaan 54), later Provinciaal Psychiatrisch Ziekenhuis, werd rond 1850 gebouwd op het terrein van de vroegere buitenplaats Meer en Berg met een landschappelijke parkaanleg, voortgekomen uit de 17de-eeuwse hofstede Cloeckendael, waarvan een deel van het 17de-eeuwse buitenhuis is behouden. Tegen dit T-vormige bouwdeel met tuitgevels en twee lage haakse vleugels werd in 1848 de directeurswoning ‘Huize Meerzicht’ (Brederodelaan 12) gebouwd, een breed neoclassicistisch gebouw met middenrisaliet en houten serre. Het bijbehorende koetshuis met stal en woning (Brederodelaan 10) stamt uit de late 17de eeuw. De oudste delen van het ziekenhuiscomplex en de bijbehorende tuinaanleg kwamen naar plannen van J.D. Zocher jr. tot stand. Wijzigingen en uitbreidingen van het park zijn rond 1900 uitgevoerd naar ontwerp van L.A. Springer. In 1991 is het ziekenhuis verplaatst naar Amsterdam. Het in 1846-'49 opgetrokken neoclassicistische hoofdgebouw (Brederodelaan 54) heeft twee binnenplaatsen en aan de voorzijde een middenrisaliet met zandstenen pilasters, brede kroonlijst en een klokkentoren. Dit bouwdeel wordt geflankeerd door lagere zijvleugels met hoekpaviljoens. In dezelfde tijd werd de portierswoning Brederodelaan 68 gebouwd. Uit 1852 dateert de met geveltoren uitgevoerde neoclassicistische gestichtskerk (Brederodelaan 52). Achter het hoofdgebouw staat het paviljoen voor ongeneeslijk zieken uit 1866. Het zusterhuis (Brederodelaan 46-48) werd rond 1900 gebouwd. Verder zijn er veel dienstwoningen, zoals de dubbele woning Brederodelaan 40 (circa 1875), de in neorenaissance-stijl uitgevoerde kleine dienstwoningen Brederodelaan 38 en 70 (circa 1885), de artsenwoningen Brederodelaan 42-44 en 50 (beide circa 1900) en de artsenvilla's Brederoodseweg 29 en {== afbeelding Bloemendaal, Gesticht Meerenberg, gestichtskerk==} {>>afbeelding<<} {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} Velsenenderlaan 1 (beide in Santpoort). Buiten het oorspronkelijk terrein van de inrichting liggen een complex dubbele dienstwoningen (Brederodelaan e.o.) en de dokterswoning Brederodelaan 77 (1914, K.P.C. de Bazel). Het postkantoor (Bloemendaalseweg 41) is een wit gepleisterd gebouw uit 1905 met rationalistische en jugendstildetails. Het dorpshuis met bijbehorende dienstwoning (Donkerelaan 18-20) kwam in 1929 tot stand naar een op het werk van F. Lloyd Wright geïnspireerd ontwerp van H.W. van Kempen. Scholen. Uit 1833 dateert het gepleisterde tweelaagse gebouw met lage uitbouwtjes van de voorm. diaconieschool (Kerkplein 25). Sobere eclectische vormen vertoont het in 1879 gebouwde pand van de voorm. naai-, brei- en bewaarschool (Boslaan 26), gesticht door het echtpaar Borski-Sillem. De lagere school van de Bloemendaalsche Schoolvereniging (Lage Duin en Daalseweg 17) is een U-vormig tweelaags pand uit 1902 naar een rationalistisch ontwerp van J. Ingenohl. Dit gebouw werd in 1933 volgens plannen van J. Mulder en J.A. van Asdonk gewijzigd en uitgebreid met onder meer een gymnastieklokaal. Andere U-vormige schoolgebouwen zijn de eenlaagse Chr. lagere school (Bos en Duinlaan 1; 1909, J. Wolbers) en de tweelaagse, in Nieuw Historiserende stijl ontworpen, voorm. M.U.L.O.-school (Vijverweg 31; 1911, gewijzigd 1925). Sobere expressionistische vormen vertoont de R.K. lagere St.-Theresiaschool (Dennenweg 14; 1925, J. van Santen), een zesklassige middengangschool met aangebouwd gymnastieklokaal. De voorm. openlucht Montessorischool (Vijverweg 27) voor lager en voorbereidend onderwijs kwam in 1930 tot stand naar een functionalistisch ontwerp van J.H. Groenewegen. In 1936 werd aan de achterzijde een rond lokaal toegevoegd. De T-vormige openbare lagere Bornwaterschool (I. Bispincklaan 1; 1935, J. Mulder en J.A. van Asdonk) is een zakelijk-expressionistisch schoolgebouw met stalen ramen. De Rijp (Bloemendaalseweg 138). Deze buitenplaats werd gesticht bij een 17de-eeuwse boerderij annex blekerij. Het hoofdgebouw is gesloopt en vervangen door een modern bejaardencentrum. Het grootste deel van de buitenplaats werd in 1882 verkocht en ontwikkeld tot villapark (Bloemendaalsche Park). Van de buitenplaats resteren een vierkante houten theekoepel (bij Bloemendaalseweg 138) met ionische pilasters, gebouwd in 1789 door Lambert Rouwens naar ontwerp van Michiel Mouchel, en een met riet gedekte ijskelder (tegenover Mollaan 5) met uitgebouwd ingangsportaal. Sparrenheuvel (Bloemendaalseweg 139). Dit buitenhuis is ontstaan uit een in oorsprong midden-17de-eeuwse boerderij, waarvan het woonhuis in fasen is uitgebreid. Het T-vormige, wit gepleisterde huis heeft aan de voorzijde een brede gevel met geblokte lisenen (circa 1770), die rond 1840 is voorzien van een inpandig portiek met dorische zuilen en pilasters. Het grondgebied van de buitenplaats is verkaveld en ontwikkeld tot villapark (Kinheimpark). Duin en Daal (Lage Duin en Daalseweg 8). Ter plaatse van een voorm. linnenblekerij ontstond in 1774 een buitenplaats voor Arent Lits. Van 1853 tot 1885 was J.W. Arnold de eigenaar en hij liet de buitenplaats verder verfraaien. Het 18de-eeuwse blokvormige en later gepleisterde huis werd in 1897 verbouwd tot hotel, met toevoegingen naar plannen van J.H. Stom (1903) en J.A.G. van der Steur (1907). In 1824 kwam voor mr. B.C. de Lange naar plannen van J.D. Zocher jr. een parkaanleg in landschapsstijl tot stand. Het van oorsprong 18de-eeuwse koetshuis (nr. 15a) heeft een hoge middenpartij en decoraties in Willem II-gotiek (circa 1860). De zogeheten Zocherzwitserij (nr. 31a) werd in 1834 naar ontwerp van J.D. Zocher jr. in chaletstijl gebouwd als stalgebouw. Na de verkoop in 1897-'98 werd het park grotendeels ingericht als villapark (Duin en Daal). Wildhoef (Kennemerweg 32). Het wit gepleisterde huis van deze buitenplaats stamt uit de 18de eeuw en werd in 1788 voor Willem Philip Kops verbouwd in neoclassicistische stijl, mogelijk naar plannen van Abraham van der Hart. Het brede middenrisaliet van de tuingevel wordt bekroond door een met beeldhouwwerk versierd fronton. Van het naar plannen van Johan Georg Michael in 1793 in vroege landschapsstijl aangelegde park is een groot gedeelte verloren gegaan met de bouw van een bejaardenhuis op het terrein. Het noordelijk deel van het park is verkaveld tot villapark (Duinlust). Aan zuidrand staat nog een vierkante theekoepel in Lodewijk XVI-stijl met gebosseerde houten wanden voorzien van pilasters en aan twee zijden een uitbouw met dorische zuilen. Deze koepel werd gebouwd in 1791 door Lambert Rouwens naar ontwerp van Michiel Mouchel. Verder zijn er nog een gepleisterd neoclassicistisch koetshuis (Donkerelaan 57) uit 1841, naar ontwerp van J.D. Zocher jr., en een met riet gedekte achtzijdige tuinkoepel (Brederodelaan ong.), mogelijk ook een ontwerp van Zocher. De buitenplaats Saxenburg werd in 1798 bij de buitenplaats Wildhoef gevoegd, waarna het huis (1725) werd afgebroken. Wel resteert de voorm. tuinmanswoning (Mollaan 2) uit 1767. Dit eenvoudige huisje kreeg eind 19de eeuw een vijfzijdige uitbouw op ranke zuiltjes en is sedertdien bekend als het Pannenkoekenhuisje. Hartenlust (Vijverweg 18). Van deze buitenplaats kwam het blokvormige, wit gepleisterde, neoclassicistische buitenhuis in 1848 tot stand naar ontwerp van M.G. Tétar van Elven. De voor- en de achtergevel zijn voorzien van een hoger opgetrokken middenrisaliet met fronton. Het huis is van 1900 tot 1914 als hotel gebruikt. Het bijbehorende landschappelijk aangelegde park ontstond rond 1825 naar plannen van J.D. Zocher jr., maar werd rond 1900 grotendeels verkocht en ontwikkeld tot villapark (Hoog en Laag Hartenlust). Woonhuizen. Het 18de-eeuwse huis De Voorbuurt (Bloemendaalseweg 126) is voorzien van hoekpilasters en een middenpartij met fronton en ingangsomlijsting (circa 1760). Andere voorbeelden van 18de-eeuwse huizen zijn de voorm. dienstwoning Bloemendaalseweg 133-135 (circa 1770), het diepe pand Bloemendaalseweg 102 (nu café ‘'t Hemeltje of Brederode’), de gepleisterde huizen Kleverlaan 2 en 6, en het woningbouwcomplex Laan van Boreel 1. Uit de eerste helft van de 19de eeuw dateren de gepleisterde pan- {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} den Bloemoord (Bloemendaalseweg 125; circa 1825), Kerkplein 19 (nu ‘Jacqueline’), Kerkplein 23-24 en de huizen Bloemendaalseweg 94 en 96. Sobere neorenaissance-vormen vertoont Kerkplein 26 (1881). Laat-19de-eeuws is ook de voorm. dienstwoning van de buitenplaats Caprera, Brederodelaan 141. Villapark Bloemendaalsche Park werd naar plannen van L.J. Ritter ontwikkeld door de bouwmaatschappij ‘Het Bloemendaalsche Park’ na aankoop van een groot deel van de buitenplaats De Rijp (1882). Een van de eerste villa's was Duinouwe (Parkweg 18; 1883), gebouwd in rijke chaletstijl voor de douarière Schouwenburg-de Marez Oyens. Bij de villa horen een houten biljartkamer met veranda in chaletstijl (nr. 18a) en een veelhoekig houten vogelverblijf (circa 1900). Rond 1885 in neorenaissance-stijl opgetrokken zijn de villa's De Wingerd (Parkweg 16), Parkweg 14 en Agtsaem (Parkweg 12); de laatste heeft een decoratieve houten geveltopomlijsting. Villa De Berg (Rijperweg 15; 1896, S. Roog en J. van den Ban) heeft een houten belvedère op het dak en een koetshuis met stal. J.E. Scheltema liet in chaletstijl de villa Tangkal Rambei (Korte Parkweg 1; 1894, J.W. {== afbeelding Bloemendaal, Villa Dennenoord==} {>>afbeelding<<} Hanrath) bouwen in een door L.A. Springer ontworpen tuin. Vergelijkbaar zijn de rond 1900 gebouwde villa's Boshof (Parkweg 10), met houten hoekerker, en Sparhove (Rijperweg 13; J.A.G. van der Steur). Naar ontwerp van J.W. Hanrath verrees de villa Lommeroord (Rijperweg 9; 1899) met bijbehorend koetshuis (nr. 11). J. Stuyt en J.Th.J. Cuypers ontwierpen in Nieuw Historiserende stijl de villa's Zonneduin (Rijperweg 10; 1906) - nu een verpleeghuis - en Ackumerduin (Huygens Backerlaan 2; 1909). Villapark Duin en Daal kwam tot stand na de aankoop in 1898 van het park van de gelijknamige buitenplaats door de N.V. Binnenlandsche Exploitatiemaatschappij van Onroerende Goederen. Het door L.A. Springer gemaakte ontwerp voor het villapark respecteerde de oorspronkelijke aanleg van J.D. Zocher jr. Met chalet-elementen verrees de villa Dennenhoek (Midden Duin en Daalseweg 33; 1899, K.J. Muller). J.A.G. van der Steur ontwierp de villa's Dalhoeve (Lage Duin en Daalseweg 29; 1900) en Dunenburg (Hoge Duin en Daalseweg 19; 1901), beide met vakwerktopgevels, en De Boekhorst (Midden Duin en Daalseweg 4; 1905, herbouwd na brand in 1920). Van de hand van J. Wolbers zijn de villa's Karmel (Midden Duin en Daalseweg 20; 1899), met opvallende klokkenstoel als dakbekroning, en Hoogh Duyne (Hoge Duin en Daalseweg 17; 1902). De villa Hoogh Heem (Koninginneduinweg 2) werd in 1903 gebouwd naar ontwerp van Van der Steur en in 1914 vergroot naar plannen van Wolbers. Villa Dennenoord (Koninginneduinweg 7; 1902, J.A.G. van der Steur) vertoont een mengvorm van jugendstil en rationalisme. De door D.E.L. van den Arend ontworpen villa Kijkduin (Hoge Duin en Daalseweg 50) uit 1901 heeft men in 1932 sterk uitgebreid en als klooster in gebruik genomen. De gepleisterde villa De Weyde Blick (Zomerzorgerlaan 6; 1908, J.H. Slot) is voorzien van een loggia en vakwerkdetails. Een voorbeeld van een villa in landhuisstijl is Cloverdale (Jozef Israëlsweg 5; 1910) met zijn opvallende hoektoren en overdekte balkon. Deze villa kwam tot stand naar ontwerp van J.C. Putz en J.W. Lassing. Zij leverden ook ontwerpen in diverse stijlen voor andere villa's, zoals Arnoldlaan 1 (circa 1910) met rationalistische elementen, Arnoldlaan 7 (1910) met vakwerktopgevel, en de in Nieuw Historiserende stijl uitgevoerde blokvormige villa's Zonheem (Arnoldlaan 3-5; 1911) en Zonnegaard (Arnoldlaan 23; 1910). Eveneens in Nieuw Historiserende stijl gebouwd zijn Hilverheuvel (Midden Duin en Daalseweg 29; 1905, deels verhoogd 1939) en Varenberg (Midden Duin en Daalseweg 12; 1907, later vergroot) - beide naar plannen van J. Stuyt en J.Th.J. Cuypers - en de villa Duinrand (Midden Duin en Daalseweg 16; 1910, H.A.J. Baanders). Mr. G. Vissering, president van de Nederlandsche Bank, liet het forse landhuis Die Clinghe (Hoge Duin en Daalseweg 31; 1916, Ed. Cuypers) bouwen. Vergelijkbaar is het huis Rachelsteyn (Hoge Duin en Daalseweg 53; 1916) naar plannen van S.P. Rijnierse. Hij leverde ook het classicistische ontwerp voor Middenduin (Midden Duin en Daalseweg 9b; 1914, vergroot 1916). Het landhuis Mesdaglaan 2 en de bijbehorende dienstwoning (Midden Duin en Daalseweg 1) zijn in 1925 gebouwd naar ontwerp van J.W. Hanrath. Villapark Hartenlust. Het park van de gelijknamige buitenplaats werd rond 1900 grotendeels verworven door {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bloemendaal, Villa Endymion==} {>>afbeelding<<} de Binnenlandsche Exploitatie Maatschappij van Onroerende Goederen en ontwikkeld tot villapark (Hoog en Laag Hartenlust). Uit de begintijd dateren de villa Rodesteijn (Mollaan 1-1a; 1902, J. Wolbers), de villa Huize Lariksheuvel (Potgieterweg 3, 1903, J. Mutters) in chaletstijl met jugendstil-elementen, en de villa's Noorder Stationsweg 2-8 en 19, en Zuider Stationsweg 16. Rond 1905 verrezen in Nieuw Historiserende stijl de villa's Kinheim (Mollaan 3), Zuider Stationsweg 20 en Carpe Diem (Potgieterweg 3-5). De gepleisterde villa Endymion (Koepellaan 2; 1909-'10, H.Th. Wijdeveld) is uitgevoerd in vroege expressionistische vormen met Weense Sezession-stijlelementen. Boven de ingang zit een bronzen plaquette. Het met riet gedekte landhuis Saxenburg (Mollaan 7) werd in 1919 gebouwd naar ontwerp van J.W. Hanrath met een tuinaanleg in nieuwarchitectonische tuinstijl van D.F. Tersteeg. Overige landhuizen en villa's. In de eerste helft van de 19de eeuw verrezen in neoclassicistische stijl het met balustrade uitgevoerde huis Voorduin (Bloemendaalseweg 88) en het in 1840 voor D. Borski naar ontwerp van I. Warnsinck tot stand gekomen huis Overbeek (Bloemendaalseweg 150; voorheen Lindenheuvel) met veranda en colonnade. Mevrouw C.E. van Valkenburg-Teding van Berkhout liet in 1871 de wit gepleisterde neoclassicistische villa Donkerelaan 2-4 met dubbel dienstgebouw in chaletstijl bouwen naar plannen van A. van der Steur (uitgebreid 1916). In eclectische vormen uitgevoerd is de gepleisterde villa Weltevreden (Brederodelaan 84; 1864, A. van der Linden) en rijke neorenaissance-vormen vertoont het villablok Busken Huetlaan 8-12 (circa 1895). Deels gepleisterd zijn de villa's Bloemendaalseweg 163 (circa 1910, J. van den Ban) en Imhof (Bloemendaalseweg 165; circa 1910). Een rationalistisch ontwerp is villa Narmada (Pinellaan 15; 1903, A. van Gendt). Het huis Vredeoord (Bloemendaalseweg 169; 1906, J.A.G. van der Steur) vertoont invloeden van de neorenaissance. Rond 1920 gebouwd in expressionistische stijl zijn de met riet gedekte landhuisjes Esschenhoeve (Duinwijckweg 1) en Duinwijckweg 9. De expressionistische villa Krullenlaan 12 (circa 1920) heeft gestileerde vogels op de gevelhoeken als versiering. J. Bierens de Haan liet het expressionistische landhuis Schapenduinen (Brederodelaan 135; 1930-'32, W. Hamdorff) bouwen en voor violist Z. Szekely verrees in functionalistische stijl het landhuis Rapsodie (J. Verhulstweg 70; 1933, G.Th. Rietveld). Woningbouwcomplexen. Rond 1890 liet A.J. Stoel de arbeiderswoningen Hofje van Stoel 1-10 bouwen. Uit circa 1910 dateren de met gepleisterde geveldelen uitgevoerde arbeiderswoningen Schroeder van der Kolkweg 2-20, de van trapgeveltjes voorziene woningen Kinheimweg 43-49 en de woningen De Metselaar en De Timmerman (Kinheimweg 39-41). De Chr. Nationale Werkmansbond verwezenlijkte de gepleisterde arbeiderswoningen Boslaan 7-41 (1904, W.P. Nederkoorn) en de traditionalistische woningen Boslaan 2-24 (1937, J. Mulder en J.A. van Asdonk). In 1921 kwam voor de R.K. woningbouwvereniging St. Benedictus het complex aan de Alberdingk Thijmlaan tot stand. Een tuinwijkachtige opzet heeft het door woningbouwvereniging Bos en Duin gebouwde complex Bos en Duinlaan, Bos en Duinplein, Sterreboslaan en Brederodelaan (1921-'22, W.K. de Wijs). Het woningbouwcomplex Platanenlaan-Iepenlaan (circa 1925) is een expressionistisch ontwerp van H. Lucas. Het woon- en winkelpand Bloemendaalseweg 62a is een drielaags expressionistisch gebouw met smalle erkers bij de hoeken, gebouwd in 1922 naar plannen van J. Mulder en J.A. van Asdonk. H.A. van den Eijnde vervaardigde het gevelbeeld (IJdelheid) op de verdieping. Kantoren. Het voorm. kantoor met bovenwoning van de Binnenlandsche Exploitatie Maatschappij (Iepenlaan 2; circa 1925) is ontworpen door J. Mulder en J.A. van Asdonk in een door het werk van F. Lloyd Wright geïnspireerde bouwstijl. Van hieruit vond de ontwikkeling van het Kinheimpark plaats. De naastgelegen toegang tot dat {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bloemendaal, Hoofdkantoor Provinciaal Electriciteitsbedrijf Noord-Holland==} {>>afbeelding<<} villapark wordt gemarkeerd door twee pijlers met sculpturen van een man en een vrouw (1926, H.A. van den Eijnde). Ontworpen in Nieuw Historiserende stijl is het voorm. hoofdkantoor van het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland (Essenlaan 10) uit 1929. Directeur B.F. van Nievelt maakte de plannen voor dit met midden- en hoekrisalieten uitgevoerde forse gebouw (uitgebreid 1987, K.F.G. Spruit). Het voorm. hoofdkantoor van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf Noord-Holland (I. Bispincklaan 19) verrees in 1933-'35 naar een zakelijk expressionistisch ontwerp van R.H.T. Zwiers. Het carré-vormige gebouw is voorzien van stalen vensters en een hoger opgetrokken ingangsrisaliet. Boerderijen. De rond 1995 gerestaureerde boerderij Hofstede van het Huys te Bloemendaal (Aelbertsbergweg 1) is oorspronkelijk het vroeg-17de-eeuwse bouwhuis van dat buitenhuis. Bij een vergroting rond 1700 kreeg het de huidige omvang. De 18de-eeuwse langhuisboerderij Veen en Duin (Kennemerweg 29) behoorde oorspronkelijk tot de gelijknamige buitenplaats en later tot de buitenplaats Wildhoef. De boerderij heeft een kelder met opkamer en een aangebouwde houten stal. De voorm. stoomblekerij-wasserij Bleekerspad ong., gebouwd rond 1891 met ketelhuis en schoorsteen, is in 1926 verbouwd en in gebruik genomen als drukkerij. De voorm. stalhouderij ‘Gebr. Bottger’ (Zomerzorgerlaan 17) is een gepleisterd pand met schoonmetselwerkdetails, opgetrokken in 1901 naar ontwerp van W.P. Nederkoorn (uitgebreid 1931). Het station (Zuider Stationsweg 18) werd in 1899 gebouwd, mogelijk naar ontwerp van D.A.N. Margadant, en bestaat een uit middendeel met bovenwoning en lagere zijvleugels met sobere neorenaissance-details. De linker zijvleugel is in 1906 verlengd. Het waterleidingstation van de Bloemendaalsche Waterleiding (Hoge Duin en Daalseweg 21a) heeft een filtergebouw met kleine bovenverdieping, dat de ombouw vormt van een voor- en nafilter uit de begintijd (circa 1901). Verder zijn er een gepleisterde dienstwoning (circa 1900) en een machinegebouw (1912). Het heempark ‘Thijsse's Hof’ (Brederolaan ong.) werd in 1925 aangelegd in een gedeelte van het Bloemendaalse Bos dat behoorde bij de 18de-eeuwse buitenplaats Saxenburg. Dit heempark met duinbos, vallei en duinheide werd aangelegd naar plannen van C. Sipkes en aan bioloog Jac.P. Thijsse aangeboden ter gelegenheid van diens 60ste verjaardag. Het standbeeld van Thijsse is uit 1995 (J. Prinsen). L.A. Springer ontwierp het hertenkamp (1929-'30) met vijver in landschappelijke stijl. Gedenktenkens. Bij de vijver in het park aan de Lage Duin en Daalseweg staat een dubbele gedenkbank voor wethouder J.C. Laan (1932) en in het Wildhoefplantsoen aan de Kennemerweg bevindt zich een gedenkbank voor zanger Jac. van Kempen († 1939). De observatiepost op het Kopje van Bloemendaal (bij Hoge Duin en Daalseweg 6) werd rond 1943 door de Duitsers gebouwd. Na de oorlog heeft men deze ronde betonnen toren verbouwd en als uitkijktoren in gebruik genomen. De Alg. begraafplaats (Bergweg 60-64) werd in 1915 op de Aelbrechtsberg ingericht met een landschappelijke aanleg. J. Mulder en J.A. van Asdonk leverden de historiserende ontwerpen voor de portierswoning (Bergweg 60) en de hoger op het duin gelegen aula. Bijzondere graven op de begraafplaats zijn die van bioloog Jac.P. Thijsse († 1945), het familiegraf Ruys-de Peerez (circa 1930) en het overgebrachte familiegraf Van der Vliet-Borski (circa 1875). Het R.K. St.-Adelbertuskerkhof (Dennenweg 16) werd aangelegd in het bosgebied van de Schapenduinen rond de R.K. St.-Adelbertkapel. Deze achtzijdige kapel met portaal, sacristie en lage omgang kwam in 1923 {== afbeelding Bloemendaal, R.K. St.-Adalbertuskerkhof, kapel==} {>>afbeelding<<} {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} tot stand naar ontwerp van Dom P. Bellot in samenwerking met S.B. van Sante. De glas-in-loodramen zijn van atelier J. Nicolas. Karakteristiek is het gebruik van verschillende kleuren baksteen en verblendsteen, en de toepassing van gekleurde metselspecie. Op het kerkhof ligt onder meer de schrijver Godfried Bomans († 1971) begraven. Bovenkarspel (gemeente Stede Broec) Dorp, ontstaan in de 12de eeuw als veenontginning langs de Streek, de ontginningsas tussen Hoorn en Enkhuizen. In 1364 gingen de vrijheid van Groote-Broec en die van Boeven-Kerspel samen tot de Stede van Broec en later kwamen daar Lutjebroek (1402) en Hoogkarspel (1403) nog bij. Dit ‘steden’-verband werd pas opgeheven in 1807. Nadat de Stede in 1415 het recht op een haven had gekregen, kwam in 1449 de Broekerhaven gereed aan het eind van de haaks op de ontginningsas staande Broekerhavenweg. De in 1581 aangelegde straatweg over de ontginningsas werd in 1671 verhard (Hoofdstraat). Vanaf de 19de eeuw vond in dit gebied veel grove tuinbouw plaats en later was er ook bloembollenteelt. De in 1919 gestichte Westfriese Flora heeft in 1958 een nieuw gebouw gekregen. Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp fors uitgebreid tussen de spoorlijn en de ten zuiden daarvan gelegen weg van Hoorn naar Enkhuizen. Van de in 1967 gesloopte Herv. kerk (Hoofdstraat 2) resteert de later met hout omklampte toren met koperen tentdak bij het gebouw ‘De Driesprong’. Deze in de kern uit 1855 daterende toren bevat een door Geert van Wou en Johannes Schonenborch gegoten klok (1518). De R.K. St.-Martinuskerk (Hoofdstraat 205) is een moderne zaalkerk voorzien van een forse vrijstaande klokkentoren met betonnen bovenstuk. Ter vervanging van een kerk uit 1872 heeft men deze kerk in 1964-'66 naar plannen van J.A. Lelieveldt gebouwd. Raadhuizen. Het in neorenaissancestijl uitgevoerde voorm. raadhuis Hoofdstraat 215 (1890) heeft de vorm van een middenganghuis met hoger opgetrokken middengedeelte. Het voorm. raadhuis Hoofdstraat 231 (circa 1955) is uitgevoerd in traditionalistische vormen. De naastgelegen voorm. herberg ‘Het Rode Hert’ - genoemd sinds de 17de eeuw - kan in de 19de eeuw ook als raadhuis hebben gediend. Scholen. De voorm. R.K. lagere St.-Franciscus Xaveriusschool (Hoofdstraat 199), gebouwd in 1913 als zesklassige meisjesschool, kreeg in 1920 een verdieping. Aan de achterzijde staat een voorm. R.K. bewaarschool (Hoofdstraat 203) uit 1939 in traditionalistische vormen. Het postkantoor (Hoofdstraat 17-19), een eenlaagspand met topgevel boven de ingang, werd in 1920 gebouwd naar een sober expressionistisch ontwerp van J. Crouwel. Het rijkswapen boven de ingang is van de hand van W. Brouwer. Woonhuizen. Een 17de-eeuwse oorsprong heeft het diepe houten eenlaagspand Hoofdstraat 294 met bakstenen pui en houten voorschot. Voorbeelden van kwekerswoningen met expressionistische details zijn Hoofdstraat 41 (circa 1915; met bollenschuur) en Hoofdstraat 146 (1935). Boerderijen. De kleine stolpboerderij Hoofdstraat 97 heeft mogelijk {== afbeelding Bovenkarspel, Scheepslift==} {>>afbeelding<<} een 18de-eeuwse kern, maar is voorzien van 19de-eeuwse gevels en een asymmetrisch geplaatst houten voorschot. Aanzienlijk groter is de stolpboerderij Hoofdstraat 286-288 uit 1856 met middenrisaliet en dakerker. De windmolen ‘Ceres’ (Broekerhavenweg 80) is een met riet gedekte achtkantige stellingmolen op een houten onderbouw. Deze in 1992-'96 gerestaureerde korenmolen werd in 1849 opgebouwd uit onderdelen van de oliemolen ‘De Oude Haas’ te Zaandijk. Gemalen. Het voorm. gemaal Grootslag (Zuiderdijk 7) is een sober neoclassicistisch gebouw uit circa 1870 naar plannen van W.C. en K. de Wit. Het voorm. gemaal Grootslag II (Zuiderdijk 5), bestaande uit een machinegebouw met ketelhuis en gemetselde schoorsteen, kwam in 1907 tot stand. Het machinegebouw bevat een elektromotor (1940) en een centrifugaalpomp. Met de scheepslift (bij Peperstraat 34) konden kleine groenteschepen over de zeewerende dijk van de Beetwortelsloot naar de Broekerhaven worden gehaald. Naar aanleiding van de watersnood van 1916 besloot men een bestaande overhaal te vervangen door een scheepslift. In 1923-'24 kwam deze voor Nederland bijzondere scheepslift {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} tot stand, bestaande uit twee tegenovergestelde U-vormige betonnen sluiskommen met gemeenschappelijke middenwand en een in staal uitgevoerde elektrische hijsinstallatie met draagkooi en bedieningsgebouw. De lift werd geleverd door de machinefabriek P.M. Duyvis & Co. en heeft dienst gedaan van 1924 tot 1969 (gerestaureerd 1992-'93). Het station ‘Bovenkarspel-Grootebroek’ (Stationslaan ong.; 1965, W. Kloos) is een langwerpig eenlaagspand voorzien van een bakstenen toren met wijzerplaat. De Alg. begraafplaats (Broekerhavenweg ong.), gesticht in 1900, heeft een baarhuisje met gesneden windveren. Interessant is onder meer de stèle voor P. Fransen († 1919). Broek in Waterland (gemeente Waterland) Dorp, ontstaan in de middeleeuwen op enkele veenkoepels die gaandeweg door inklinking onbewoonbaar werden. In de 13de eeuw kwam nieuwe bebouwing tot stand langs de veenstromen de Eng en de {== afbeelding Broek in Waterland, Herv. kerk, plattegrond==} {>>afbeelding<<} Leed. Deze stromen verbonden het toenmalige Noordmeer met het Broeker- en het Belmermeer. Het dorp werd in 1573 grotendeels verwoest door Spaanse troepen. Daarna volgde tot circa 1650 een bloeiperiode door handel, zeevaart en haringvisserij. Een deel van de veenstroom werd vergroot tot een haven (Havenrak). Na 1650 was de aandacht gericht op veeteelt in de nabijgelegen drooggemalen meren. Broek in Waterland had sterk te lijden onder de veepest van 1716 en in mindere mate ook van overstromingen in 1825 en 1916. Na een zuidwaartse uitbreiding van het dorp in 1920-'25 (Wagengouw) werd dit deel van de rest afgescheiden door de aanleg van de Provincialeweg (N247). Na 1960 is het dorp aan de noordzijde uitgebreid. Broek in Waterland is een beschermd dorpsgezicht. De Herv. kerk (Kerkplein 13), oorspronkelijk gewijd aan St. Nicolaas, is een tweebeukige kerk met vijfzijdig gesloten koor en een toren van drie geledingen met balustrade, houten lantaarn en ingesnoerde spits. In de 15de eeuw verrezen kort na elkaar het schip met koor en de noorderzijbeuk. Na een brand in 1573 nam men het koor als noodkerk in gebruik. In 1628 waren koor en schip hersteld, waarbij het koor werd ingekort {== afbeelding Broek in Waterland, Herv. kerk (1987)==} {>>afbeelding<<} ten behoeve van een langer schip. Een verlenging van de noordbeuk in gotiserende stijl volgde in 1639. De torenlantaarn dateert uit 1648 en bevat een door Henricus Meurs gegoten klok (1624). De toren kreeg een classicistisch uiterlijk bij verbouwingen in 1727 en 1780 en werd verder hersteld in 1874. De kerkportalen heeft men in 1727 vernieuwd., Het kerkportaal aan de zuidzijde is voorzien van een halsgevel in Lodewijk XIV-stijl (deur met omlijsting uit 1874). De kerk is gerestaureerd in 1950-'51 (J. de Meijer) en in 1985-'89. Het interieur wordt gedekt door beschilderde houten tongewelven met trekbalken op korbeelstellen. Tot de inventaris behoren, een gebrandschilderd venster (circa 1640, vernieuwd circa 1729), een preekstoel (1685) met koperen lessenaar (1789), een doophek (17de eeuw) met koperen boog en wapenschildje (1685), een koperen voorzangerslessenaar (1660) en banken (17de eeuw), en een door W. Beekes gebouwd orgel (1832). De kerk heeft een zerkenvloer en er is een epitaaf in empire-vormen voor T.N. Kok († 1815) en haar man D.W. Ditmarsch († 1830). De voorm. pastorie (Kerkplein 11) is een houten huis uit 1670 met houten spiltrap en een houtskelet met zwanenhalskorbelen. De tuitgevel met segmentvormig fronton heeft men rond 1800 vernieuwd. Uit dezelfde periode dateert de leerkamer voor de catechisatielessen (Kerkplein 12), een klein gebouw met een brede ingang tussen ionische pilasters. {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} Het voorm. wees- en armenhuis (Leeteinde 16) is een eenlaagspand met natuurstenen middenrisaliet en hoekpilasters, gebouwd in 1775 als ‘diaconiehuis’ naar ontwerp van Abraham van der Hart. In de twee lage zijvleugels aan de achterzijde waren armenwoningen ondergebracht. De regentessenkamer bevat een schoorsteenmantel met stucwerk in Lodewijk XVI-stijl (Anthonie Ziesenis). Het bovendeurstuk met geschilderd vers is van de schilder en dichter Johannes Le Francq van Berkhey. In 1951 heeft het gebouw zijn oorspronkelijke functie verloren. Raadhuizen en scholen. Tegen de noordzijde van de kerktoren staat het in 1989 gerestaureerde tweelaagse pand Leeteinde 2, gebouwd in 1721 ter vervanging van een voorganger uit 1635 (cartouche behouden). De verdieping is uit 1805. Beneden was tot 1826 de dorpsschool gevestigd en boven tot 1883 de raadzaal. Daarna diende het lange tijd als kosterij. Het met geblokte hoekpilasters uitgevoerde diepe pand De Erven 2 kwam in 1826 tot stand als openbare lagere school en werd in 1883 verbouwd tot raadhuis en voorzien van een bordestrap. De houten klokgevel is rond 1950 aangebracht. Tot 1991 heeft het gebouw als raadhuis gediend. De voorm. vierklassige openbare lagere school (Roomeinde 3), opgetrokken in 1881 naar plannen van T.C. van der Sterr, heeft een neorenaissance-tuitgevel boven de middeningang. De voorm. onderwijzerswoning Kerkplein 60 is een dwars houten huis uit 1740, voorzien van dakkapellen met gebogen frontons. Na 1960 waren hier het postkantoor en de gemeentesecretarie gehuisvest (tot 1990). Woonhuizen. De bebouwing bestaat overwegend uit vrijstaande diepe houten huizen, voornamelijk eenlaagspanden op een bakstenen voet. De geveltoppen (voorschotten) zijn veelal afgewerkt met gesneden windveren en makelaars. In veel gevallen zijn het houtskelet en authentieke interieuronderdelen behouden gebleven. Nog 16de-eeuws is Laan 18, dat op het gesneden deurkalf is gedateerd ‘1593’. Dit in 1979 gerestaureerde huis heeft een op gesneden consoles rustend voorschot met windveren in driepasvorm en een doôdeur {== afbeelding Broek in Waterland, Woonhuis Laan 18==} {>>afbeelding<<} met vierdelig bovenlicht. Dergelijke bovenlichten zijn ook te zien bij Zuideinde 8 (circa 1629; gereconstrueerd) en bij Laan 38 (1659), met gesneden deurkalf en een voorstelling van ruitertjes. Eenvoudige topgevels hebben de 17de-eeuwse huizen Dorpsstraat 3 en Zuideinde 6 met driebeukig houtskelet. Het eenbeukige houtskelet van Keerngouw 16 (1628) is uitgevoerd met zwanenhalskorbelen. Het voorhuis en de binnenhaard van Leeteinde 20-22 zijn eenbeukig, maar vanaf het derde gebint springt de zijgevel uit met een zijbeuk. Kerkplein 10, bekend als herberg ‘Het Huijs van Rustenborch, kreeg in 1625 een nieuw voorhuis met grenen houtskelet; het oudere achterhuis heeft een eiken houtskelet. Sinds het midden van de 18de eeuw bevindt zich een forse aanbouw aan de achterzijde. Toen door afname van de handel in de tweede helft van de 17de eeuw de veeteelt belangrijker werd, kregen diverse huizen vierkante stolpschuren. De Erven 10-14 heeft een vroeg-17de-eeuws voorhuis. Het vierkant uit circa 1650 werd mogelijk al in 1688 als woning ingericht, gezien de daar aanwezige schouw en de plafond- en wandschilderingen. De opdrachtgever was burgemeester Cornelis Pietersz Goed. Vermoedelijk in 1711 volgde aan de achterzijde een uitbreiding met een woongedeelte, waarna het huis bij verbouwingen in 1790 (voordeuren) en rond 1890 verder werd verfraaid. Wegens straatverbreding heeft men in 1914 het voorhuis ingekort. Het L-vormige huis Havenrak 25-29 (begin 17de eeuw) heeft een tweebeukig houtskelet en aan de voorzijde een tuitgevel met fronton. Eind 18de eeuw werd het huis verbouwd in Lodewijk XVI-stijl (huidige voordeur, plafond, bedsteden, schouw). Het pand Kerkplein 2-3 heeft een tweebeukig voorhuis (begin 17de eeuw) en een achterhuis (1774) waarvan de wanden in het interieur zijn beschilderd met bloemguirlandes. Een driebeukig voorhuis bezit Leeteinde 4-6. Bij een uitbreiding in 1671 (jaartal deurkalf) ontstond het bredere vierkante middendeel met waterkelder en stookplaats. In 1728-'30 liet schout en bierverkoper Klaas Voogt een als bierkelder en brouwerij dienende achterkamer met kelder toevoegen. Leeteinde 10 heeft in het voorhuis (begin 17de eeuw) een driebeukig houtskelet met zwanenhalskorbelen en een haard (smuiger gereconstrueerd). Achter bevinden zich een dwars geplaatste aanbouw (19de eeuw) en een zogeheten ‘staartstuk’ (18de eeuw). Interessante 18de-eeuwse huizen - sommige met oudere kern - zijn het T-vormige huis Havenrak 3, het met klokgevel uitgevoerde pand Roomeinde 22-24 en het in oorsprong 17de-eeuwse huis Havenrak 23 met Lodewijk XVI-details bij de ingang en in het interieur. Bij de inkorting van het vierkante achterhuis heeft Havenrak 13-17 eind 18de eeuw een bakstenen achtergevel gekregen; een overwelfde gang en laat-17de-eeuwse schilderingen zijn toen wel gehandhaafd. Een aantal huizen kreeg in de 18de eeuw een pronkgevel met een pilastergeleding die boven de deur is doorgezet als omlijsting van het zoldervenster. Een voorbeeld hiervan uit circa 1750 toont Laan 30-36. Dit huis heeft een vroeg-17de-eeuwse kern, een mogelijk in 1652 toegevoegd vierkant en een vroeg-19de-eeuws staartstuk. Andere pronkgevels zijn te vinden bij Roomeinde 29 (circa 1750; kern 1629), Roomeinde 37-39 (derde kwart 18de eeuw) en Roomeinde 11-13 (klokgevel; kern begin 17de eeuw). Bij de laatstgenoemde huizen is de begane grond geplaatst op een hoge bakstenen plint, zodat de vroegere doôdeur via een trapje moet worden bereikt. Van het in de kern vroeg-17de-eeuwse huis Laan 22-28 is de fraaie laat-18de-eeuwse in- en uitgezwenkte halsgevel in 1983 naar afbeel- {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} dingen gereconstrueerd. Het vierkant (tweede helft 17de eeuw) was al vroeg als woning ingericht, getuige de aanwezige gang met tongewelf en laat-17de-eeuwse illusionistische schilderingen. De gesneden plafonddecoraties in de woonkamer en de wandschilderingen zijn uitgevoerd in Lodewijk XVI-stijl (eind 18de eeuw). Bij het L-vormige huis De Erven 5 (1778) is het dwarse voorhuis voorzien van een middenrisaliet met pilasters en een gebogen fronton met daarin in Lodewijk XVI-stijl het wapen van bouwheer Jacob Ros. In dezelfde stijl is ook het interieur uitgevoerd. Gebogen frontons zijn verder te vinden bij huizen met dakkapellen, zoals De Erven 26 (kern 1632 met opkamer). Rond 1740 liet Cornelis Verlaan een ingrijpende verbouwing uitvoeren, waarbij de entree werd verplaatst naar de lange zijde, de huidige voorgevel (portaal circa 1780). Een volgende verbouwing vond plaats rond 1850. Het tuinhuis dateert uit 1867. Een opvallende geleding met pilasters en acanthusbladkapitelen heeft het dwarse voorhuis van De Erven 34-36 (1783), gebouwd in opdracht van Klaas Jansz Bakker. Binnen bevindt zich een gewelfd plafond met middenrozet in Lodewijk XVI-stijl. Het oudste stenen huis in Broek is Leeteinde 12 uit 1740 (cartouche). Dit middenganghuis werd gebouwd voor Jan Hillebrandsz Verlaan. Bijzonder is de buitenmuur met spouw. Het interieur is deels in Lodewijk XVI-stijl ingericht (circa 1789) en er is een kantoorruimte uit 1821. Vanaf 1862 tot 1964 was in dit pand een kruidenierswinkel {== afbeelding Broek in Waterland, Woonhuis Havenrak 5==} {>>afbeelding<<} gevestigd (inventaris sinds 1971 in het Openluchtmuseum Arnhem). Het rond 1825 door timmerman D. Brat gebouwde dwarse huis Dorpsstraat 20-22 is voorzien van een uitgebouwd middenrisaliet met een klokgevel in late Lodewijk XVI-stijl en een pui met pilasters. Interessante 19de-eeuwse dwarse huizen zijn verder Dorpsstraat 17 (1860), Leeteinde 3 en Molengouw 6. Voorbeelden van diepe huizen zijn Molengouw 2 en 4, Keerngouw 8 (circa 1850) en Zuideinde 10 (derde kwart 19de eeuw). Gesneden windveren met chaletstijl-elementen tonen de dakkapellen van De Erven 1, Roomeinde 2, 5 (1885) en 34. Het huis Dorpsstraat 5 werd ingrijpend verbouwd in 1879 en uit circa 1880 dateert de gepleisterde gevel van Laan 6. Voorbeelden van het rond 1900 populaire siermetselwerk in de stijl van de neorenaissance zijn te vinden bij Dorpsstraat 18 (1890) en Dorpsstraat 15 (circa 1900). Een verdiepingserker en een geveltopdecoratie in jugendstil-vormen zijn opvallend bij De Erven 22 (circa 1905). Het blokvormige huis Swaenenburgh (De Erven 3) kwam in 1916 voor burgemeester W. de Geus tot stand naar een traditionalistisch ontwerp van J.J.P. Oud. De tuinkoepel bij De Erven 3 (Swaenenburgh) werd in 1792-'93 opgericht in opdracht van Cornelis Koker in de vroegere overtuin van De Erven 10-14. Dit houten theehuis met open koepeltje op ver uitkragend schilddak is in zijn ontwerp duidelijk beïnvloed door de turkomanie. De draperieën onder de dakrand en de interieurinrichting zijn uitgevoerd {== afbeelding Broek in Waterland, Tuinkoepel bij De Erven 3==} {>>afbeelding<<} in Lodewijk XVI-stijl. Na de aankoop van het terrein in 1916 liet burgemeester W. de Geus op de overtuin een woonhuis bouwen. Winkels en cafés. Het pand Havenrak 1 is tussen 1676 en 1951 als bakkerij in gebruik geweest en sindsdien als antiekzaak. Dit na een brand in 1783 herbouwde huis is vooral bekend door de kralentuin, een restant van een 18de-eeuwse stijltuin. Al in 1742 bevond zich een winkel in het vroeg-17de-eeuwse pand Havenrak 5 (vierkant tweede helft 17de eeuw). In de late 19de eeuw bevond zich hier een apotheek en antiekzaak en van 1904 tot 1990 een schildersbedrijf. Het interieur bevat onder andere een behang met ranken en vogels (circa 1750) en een schouw in empire-stijl (circa 1800). Het voorhuis van Roomeinde {== afbeelding Broek in Waterland, Kralentuin bij Havenrak 1==} {>>afbeelding<<} {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} 14-18 (begin 17de eeuw, vierkant 1657) was in 1870 als kruidenierszaak ingericht. De bakstenen pui is uit 1941. Het L-vormige pand Roomeinde 1 (1786) diende lange tijd als winkel en café. Het voorm. tramcafé Eilandweg 3, een dwars pand met een luifel op gekrulde ijzeren consoles, werd in 1888 gebouwd door timmerman Adriaan Deun voor T. Bijl bij de vroegere halte van de tramlijn Amsterdam-Edam (tot 1956). Boerderijen. Bij de boerderij Laan 4 heeft men het houten woonhuis (circa 1600) later achter uitgebouwd met een stal en een hooihuis (tweede helft 19de eeuw). In circa 1750 kreeg het een pronkgevel met in- en uitgezwenkte halsgevel met fronton. Van de restauratie rond 1980 dateert de deuromlijsting. Het interieur bevat een 17de-eeuwse bedstedenwand en 18de-eeuwse gesneden ornamenten en (plafond)betimmeringen. Van de boerderij Leeteinde 8 is het voorhuis met houtskelet (begin 17de eeuw) behouden. Uit het begin van de 19de eeuw stamt het dwarse woonhuis van boerderij De Erven 38, het hooihuis is van omstreeks 1860. In de dorpskern bevinden zich verder enkele mooie houten stolpboerderijen, zoals Leeteinde 5-5a, gebouwd in 1785 voor Klaas Verlaan. De laat-18de-eeuwse stolpboerderij Zuid Wijk (Eilandweg 7) was een zogeheten vaarboerderij en volgens overlevering ook een halteplaats voor postkoetsen. De houten dakkapel is gereconstrueerd. Bakstenen muren en een gepleisterde voorgevel heeft de stolpboerderij Havenrak 9-11 (1875). Interessante boerderijen buiten de dorpskern zijn de boerderij met hooihuis Broekermeerdijk 15 (begin 19de eeuw) en de stolpboerderijen Overlekergouw 3 (circa 1895) en Broekermeerdijk 29 (circa 1905). Bruggen. De draaibrug over 't Dee (bij De Erven 2) uit 1841 (gewijzigd 1920, 1957 en 1980) vormt de verbinding tussen Havenrak en De Erven. De houten ophaalbrug over de trekvaart naar Monnickendam (tegenover Eilandweg 5) werd rond 1910 gemaakt en vernieuwd in 1980. De Zuiderbrug (Jaagweg ong.) is een basculebrug uit circa 1930 met een brugwachterswoning in functionalistische stijl. Straatmeubilair. Originele 18de-eeuwse straatlantaarns op hoge hardstenen palen staan bij het huis Havenrak 25-29 en aan de westzijde van de kerk, tegenover Kerkplein 13. Bij die laatste is op de voet de hoogste waterstand van de overstroming van 1825 aangegeven. Op het plein aan de oostzijde van de kerk bevindt zich een gietijzeren dorpspomp. De Alg. begraafplaats (bij Roomeinde 45), aangelegd in 1849, heeft een baarhuis uit 1853. Het ernaast gelegen pand Roomeinde 41 diende vanaf 1851 als doodgraverswoning. Dit in de kern 17de-eeuwse huis kreeg bij een verkleining in 1814 de huidige neoclassicistische gevel met dorische pilasters. Broek op Langedijk (gemeente Langedijk) Dorp, ontstaan in de 11de eeuw als de zuidelijkste van de vier langgerekte dorpen aan de Langedijk. Broek wordt voor het eerst vermeld in 1063. De in 1280 vermelde en in 1732 verharde Langedijk werd aangelegd in het moerassige Geestmerambacht, waarin dankzij het ophogen van door water omgeven bouwkavels ‘het rijk der duizend eilanden’ ontstond. Op deze kleine eilanden vond koolteelt plaats en dat leidde in 1887 tot de stichting van de oudste veiling ter wereld. De lintbebouwing van het in 1793 door brand geteisterde dorp heeft zich in de 19de eeuw verdicht. Door de ruilverkaveling in het gebied (1965-'74) is alleen ten oosten van het dorp nog een indruk van het ‘eilandenrijk’ te krijgen. De Herv. kerk (Dorpsstraat 72), oorspronkelijk gewijd aan St. Pontianus, is een eenbeukige kerk met driezijdig gesloten koor en een houten geveltoren. Het laat-gotische koor stamt uit de 15de eeuw, het schip is vroeg-16de-eeuws. Rond 1860 zijn de voorgevel en de geveltoren vernieuwd; daarin hangt een door Geert van Wou gegoten klok (1504). Tot de kerkinventaris behoren een tiengebodenbord (1642) en een preekstoel (1709). Overige kerken. Aan de uit 1858 daterende, gepleisterde Doopsgez. kerk (Dorpsstraat 202) werd in 1905 een catechisatielokaal toegevoegd. De voorgevel is vernieuwd in 1968. De Chr. {== afbeelding Broek op Langedijk, Veilinggebouw (1993)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Broek op Langedijk, Betaalkantoor==} {>>afbeelding<<} {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} Geref. kerk (Dorpsstraat 128) is een zaalkerk uit 1964 met onderbouw en opvallende dakruiter. Het voorm. postkantoor met directeurswoning (Dorpsstraat 97) verrees in 1917 als een rijzig pand met erker en rationalistische details. Woonhuizen. Voorbeelden van diepe huizen met puntgevels zijn de gepleisterde eclectische dokterswoning Dorpsstraat 204 (circa 1870) en het met siermetselwerk uitgevoerde huis Dorpsstraat 83 (1895). De kleine villa Dorpsstraat 134 (circa 1910) is voorzien van neorenaissance-details. In ‘Um 1800’-vormen verrezen rond 1910 het herenhuis Dorpsstraat 67 en het huis Dorpsstraat 143 met tandartspraktijk. Dorpsstraat 8-10 en 114-116 (beide circa 1915) zijn voorbeelden van dubbele woonhuizen met mansardedak. Net als bijvoorbeeld Dorpsstraat 43 en 168 hebben ze aan de achterzijde de voor dit gebied karakteristieke koolschuren. Het veilinggebouw (Dorpsstraat 97) is een door water omsloten langgerekt houten gebouwencomplex, aan de voorzijde bereikbaar via een houten brug. Naar een ontwerp met jugendstildetails van W. Dirkmaat en Joh. Groot verrees in 1912 een houten gebouw met dwarskappen en een opengewerkte klokkentoren. Door dit afmijnlokaal (met veilingklok) voeren tot 1974 de schuiten met de te veilen groente. Voor de wachtende schuiten bouwde men in 1922 achter het afmijnlokaal een houten lighal. Aan beide zijden staat een in recentere tijd gebouwde houten neerzethal. Het complex is in 1979 gerenoveerd. Het vlakbij gelegen voorm. betaalkantoor (Dorpsstraat 92) is een tweelaags pand uit 1921 met expressionistische details, ontworpen door W. Dirkmaat, die zelf ook een van de betaalmeesters was. Het café Dorpsstraat 98 is een tweelaags pand in zakelijk-expressionistische stijl, gebouwd in 1930 met gele baksteen. Buitenkaag (gemeente Haarlemmermeer) Dorp in de Haarlemmermeerpolder, ontstaan kort na 1852 bij de kruising van de Hoofdvaart met de Ringdijk. De R.K. St.-Joannes Evangelistkerk (Hoofdweg-Oostzijde 2032) is een kruiskerk met recht gesloten koor, een dakruiter en een ingangsportaal. Deze kerk met sobere expressionistische details verrees in 1930-'31 naar ontwerp van Th.M. van der Eerden en K. Barnhoorn. De boerderij ‘Kaagermeer’ (Hoofdweg-Westzijde 1797) is een langhuisboerderij uit 1857 met naastgelegen zomerhuis. Het gemaal ‘Leeghwater’ (Lisserdijk 5) werd in 1843-'49 gebouwd aan het zuideinde van de Hoofdvaart als een van de drie stoomgemalen voor de drooglegging van de Haarlemmermeer. Het gemaal bestaat uit een in het water staand afgeknot torenvormig bouwdeel met steunberen en aansluitend aan de dijkzijde een tweebeukig ketelhuis met gietijzeren vensters. Twee door dieselmotoren aangedreven centrifugaalpompen vervingen in 1930 de stoommachine. Uit die tijd zijn ook de lage blokvormige aanbouwen aan weerszijden. De Meerbrug over de Haarlemmermeerringvaart (Huigsloterdijk ong.), gelegen ten oosten van Buitenkaag bij Nieuwe Wetering, is een in 1984 nieuw gebouwde draaibrug naar voorbeeld van de oude uit 1872. Burgerbrug (gemeente Zijpe) Kruisvormig dorp, gesticht kort na de definitieve bedijking van de Zijpe- en Hazepolder in 1596-'97. De bebouwing concentreerde zich aan de Grote Sloot en de haaks daarop staande Burgerweg. De voorm. Herv. kerk (Burgerweg 62), een zaalkerk met ranke houten geveltoren en een neoclassicistische ingangspartij, werd in 1850 gebouwd, waarschijnlijk naar ontwerp van H.H. Dansdorp. Sinds de restauratie van 1983 is het een leeszaal. De R.K. O.L. Vrouwe Geboortekerk (Grote Sloot 114) is een driezijdig gesloten zaalkerk met een half-ingebouwde geveltoren voorzien van lantaarngeleding en ingesnoerde spits. Deze kerk met neoromaanse elementen verrees in 1866 naar ontwerp van Th. Molkenboer en verving een in 1864 {== afbeelding Burgerbrug, Boerderij Huis te Vroech op==} {>>afbeelding<<} afgebrande schuilkerk. Het orgel met tribune stamt uit de bouwtijd. Boerderijen. Tot de belangrijkste Noordhollandse boerderijen behoort Huis te Vroech op (Grote Sloot 25) nabij de Zijpersluis. Deze in 1670 in opdracht van de Amsterdammer Willem Willemsz Schrijver gebouwde forse stolpboerderij met dakerker en achteruitbouw is in de 19de eeuw gewijzigd en in 2003 gerestaureerd. De Starre Kroon (Grote Sloot 73), een stolpboerderij met darsdeuren midden in de zijgevel, werd in 1797 gebouwd voor Klaas Maet. In 1883-'84 is de kenmerkende stolpboerderij Patrimonium (Grote Sloot 125) opgetrokken. Een moderne variant van een kop-rompboerderij is Grote Sloot 6 (circa 1930). Poldermolens. Van de tien resterende poldermolens in de Zijpe- en Hazepolder staan er drie in het zuidelijke deel. Het zijn achtkante binnenkruiers met een met riet gedekte kap en romp op een met hout beklede voet. De molens Zuider-G (Grote Sloot 103) en L-Q (Molenweg 2) stammen beide mogelijk nog uit 1597. De molen F (Grote Sloot 33) dateert uit 1890. De Zijpersluis of ‘Jacob Claesse Sluis’, gelegen aan het zuideinde van de Grote Sloot (bij nr. 2), ontstond in 1566. In zijn huidige vorm dateert deze dubbele sluis van het herstel in 1809. Naast de sluis staat een niet-oorspronkelijke schotbalkenloods. Aan de overzijde van het Noordhollands Kanaal, staat het in de vorm van een beschermende hand met vredesduif uitgevoerde fusillade- {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} monument (1946, W. Reijers). Burgervlotbrug. Gehucht ten westen van Burgerbrug. De over het Noordhollands Kanaal aangebrachte vlotbrug (Kanaalkade ong.) heeft landhoofden waaronder bij opening de vlotdelen getrokken kunnen worden. De oorspronkelijke houten vlotbrug (1820-'21) is in 1959 vervangen door een elektrisch aangedreven stalen pontonbrug volgens hetzelfde principe. In de Mennonietenbuurt staat de voorm. Doopsgez. kerk (Pettemerweg 1), een sobere zaalkerk uit 1869. Bussum Dorp in het Gooi, voor het eerst vermeld in 1306. In eerste instantie stond dit brinkdorp onder bestuur van de stad Naarden. Begin 16de eeuw kreeg het een eigen kapel. Ten behoeve van de zandwinning werd in 1796-'97 vanuit Naarden een bestaande sloot verbreed tot de Bussumervaart en voorzien van een havenkom (nu Wilhelminaplantsoen). In 1817 werd Bussum een zelfstandige gemeente. De aanleg van de Oosterspoorweg Amsterdam-Amersfoort (1874) zorgde voor de ontwikkeling van Bussum tot villa- en forensendorp. Villapark ‘Het Spiegel’, met daarin het Nassaupark, werd in 1877 ontworpen door D. Wattez en in 1879 aangelegd door de Bouwmaatschapij Nieuw-Bussum. Vergroting van het gemeentegebied volgde in 1887 en 1902. Naast tuinbouwbedrijven en boomkwekerijen bood de chocoladefabriek ‘Bensdorp’ (1884) werkgelegenheid. Aan de noordzijde van Bussum, bij het station, werd in 1899 het Prins Hendrikpark aangelegd naar plannen van J.F. Everts voor de Gooische Bouwgronden Maatschappij en vanaf 1903 met villa's bebouwd. Belangrijk was de vestiging van K.P.C. de Bazel in Bussum (1902). Zijn wegenplan uit 1904 werd in 1908 verwerkt in het gemeentelijke wegenplan. Op de afgezande gronden aan de oostzijde ontstonden het Vondelkwartier (1900-'14) en het Brediuskwartier (1919-'35). In 1922 herzag De Bazel het uitbreidingsplan en tussen 1913 en 1922 kwam naar zijn ontwerp een arbeiderswijk van de Algemene Arbeiders Bouwvereniging tot stand tussen de Huizerweg en de Voormeulenweg. Bij de Voormeulenweg lag tot de opheffing van de vesting Naarden (1926) een fort, dat vervolgens plaats maakte voor sportvelden. In die tijd en ook na de Tweede Wereldoorlog is vrijwel het gehele gemeentegebied volgebouwd met suburbane villa's. De voorm. R.K. St.-Vituskerk (Brinklaan 115) is een driebeukige basilicale kerk met driezijdig gesloten koor en een toren van drie geledingen met balustrade en achtzijdige spits. Het ontwerp van P.J.H. Cuypers voor deze in 1883-'84 gebouwde neogotische kerk is geïnspireerd op de vroeg-14de-eeuwse Broederenkerk te Zutphen. Naar plannen van J.Th.J. Cuypers werd in 1896 de toren toegevoegd. Uit 1936 dateert de aangebouwde doopkapel (G. Vos). Na brandschade in 1988 heeft men de kerk in 2000 verbouwd tot appartementen. De voorm. pastorie (Brinklaan 117) is een fors dwars pand uit circa 1884. De R.K. kerk O.L.-Vrouwe van Altijddurende Bijstand (Brinklaan 40a) is een centraalbouw met {== afbeelding Bussum, R.K. kerk O.L. Vrouwe van Altijddurende Bijstand, interieur koepel==} {>>afbeelding<<} koepel, opgetrokken in 1920-'21 naar een sober neoromaans ontwerp van J.Th.J. Cuypers (gerestaureerd 1999-2000). Tot de inventaris behoren polychrome beelden en kruiswegstaties. De schilderingen in het priesterkoor zijn van broeder Mes (1950). Het voorplein van de kerk wordt geflankeerd door de voorm. pastorie (Brinklaan 42) en de voorm. R.K. lagere school (Brinklaan 36a), gebouwd in 1920-'21 in identieke zakelijk-expressionistische vormen. Overige kerken. De zaalkerk van de Ned. Protestanten Bond (Nieuwe Hilversumseweg 22; 1915, J. van der Goot en C.J. Kruisweg) is voorzien van neoromaanse elementen en siermetselwerk. Aan de koorzijde staat een zadeldaktoren. Vroeg-20ste-eeuwse kruiskerken met hoge torens zijn de met neoromaanse en rationalistische details uitgevoerde (Herv.) Vredeskerk (Huizerweg 2; 1913, N. Doornberg), de met neoromaanse en expressionistische elementen uitgevoerde (Herv.) Spiegelkerk (Nieuwe Hilversumseweg 34; 1922-'24, Th. Rueter) en de zakelijk-expressionistische (Geref.) Wilhelminakerk (Wilhelminaplantsoen 14-16; {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} 1926, Tj. Kuipers). Een zakelijk-expressionistische zaalkerk met smalle toren is het gebouw van de Apost. Gemeente (Oud Bussummerweg 70; 1930, H.F. Sijmons). Een eenvoudige zaalkerk is het gebouw de ‘Hoeksteen’ van de Geref. kerk (Vrijgemaakt) (Veldweg 1; 1931, E. van Tuil). Interessante naoorlogse kerken zijn die van het Apost. Genootschap (Pr. Beatrixplantsoen; 1952, H. Bunders) en de op vroeg-christelijke voorbeelden geïnspireerde driebeukige basilicale R.K. St.-Jozefkerk (Ceintuurbaan 43; 1952-'53, H. van Putten) met vrijstaande stalen klokkentoren. Uit 1956 dateren de Remonstr. kerk (Koningslaan 2b; G. Treep), met roosvenster in de voorgevel, en de in late expressionistische vormen uitgevoerde (Geref.) Verlosserkerk (H.A. Lorentzweg 59; Chr. Nielsen, J.H.Chr. Spruit en W. van der Kuilen). Het voorm. meisjesinternaat ‘Mariënburg’ (Brinklaan 82), een drielaags neogotisch gebouw met hoektorens en zijvleugels, kwam in 1880 tot stand naar ontwerp van A. Tepe. Het internaat werd geleid door de Belgische ‘Soeurs de Notre Dame’. Latere uitbreidingen zijn een bewaar- en naaischool (1885), een lagere school (1902) en een Mulo-school (1911). Deze instelling is tot 1970 in gebruik gebleven en werd daarna verbouwd tot kloosterbejaardenoord. De synagoge (Kromme Englaan 1a) is een wit gesausd pand met expressionistische details. Dit pand werd in 1918 als woonhuis met kerkzaal gebouwd voor de Herst. Apost. gemeente en in 1931 naar plannen van J.S. Baars verbouwd tot synagoge (vergroot 1956, gerestaureerd 1983). Boven de ingangspartij zijn de wetstafelen aangebracht. De voorm. openbare leeszaal Naarden-Bussum (Gen. De la Reylaan 12, 12a), een kruisvormig pand met achtzijdige koepel, werd in 1913 gebouwd naar plannen van J. van der Goot en C.J. Kruisweg. Tegenwoordig zijn er een apotheek en een huisartsenpraktijk in gevestigd. Het postkantoor (Poststraat 2), gebouwd in 1931-'33 naar ontwerp van J. Crouwel, is een L-vormig gebouw met eenlaagse lokettenhal en een hoger kantoorgedeelte. Het raadhuis annex politiebureau (Brinklaan 35), een L-vormig functionalistisch gebouw met betonnen klokkentoren, is in 1958 opgetrokken naar plannen van C. Wegener Sleeswijk en S.J.S. Wichers. Scholen. Het wit geschilderde tweelaagse gebouw van de voorm. openbare lagere school Veldweg 28 dateert uit circa 1890. Neogotische details vertoont de tot appartementen verbouwde voorm. R.K. lagere jongensschool (St.-Vitusstraat 4-30; 1907), die lange tijd ‘De Broederschool’ werd genoemd. De in neorenaissance-stijl uitgevoerde Vondelschool (Oud Bussummerweg 22) kwam in 1911 als Gooise Hogere Burger School tot stand. Ontworpen in zakelijk-expressionistische stijl is de Chr. lagere Paulusschool (Eendrachtpark 144; 1922, Tj. Kuipers). Andere scholen in die stijl zijn de openbare lagere Julianaschool (W. Kalfflaan 3; 1929, N. Doornberg), de kleine Montessorischool (Vosmaerlaan 16; circa 1930), de R.K. lagere school De Hoeksteen (H. Kamerlingh Onnesweg 74; circa 1935) en de voorm. lagere school Korte Godelindestraat 20 (circa 1935). In functionalistische stijl ontworpen is het St. Vitus College (Beerensteinerlaan 69, 1965). Woonhuizen. Kort na de aanleg van het spoor werden nabij het station de eerste renteniersvilla's gebouwd. In het Nassaupark verrezen gepleisterde villa's als Nieuwe Englaan 26 (circa 1880), Gen. De la Reylaan 3-3a (circa 1880) en Eslaan 9 (circa 1885). Opvallend bij Eslaan 2 (ongepleisterd) en Eslaan 11 is het uitgebouwde torenachtig gedeelte met mezzanino. Langs de spoorlijn kwamen grote, veelal wit gepleisterde, neoclassicistische villa's tot stand; de jongere villa's hebben meer eclectische details. Goede voorbeelden zijn Lindelaan 10 (1875), de dubbele villa Zonnewende-De Beuk (Brinklaan 144-146; circa 1875) en de villa's Lindelaan 11 (circa 1888) en Huize Engh (Brinklaan 137; circa 1900). Chaletstijl-elementen vertoont de dubbele villa Nieuwe 's-Gravelandseweg 1-3 (circa 1885). De villa Lindelaan 18 (circa 1890) is ontworpen in neorenaissance-stijl. Het ten westen van het spoor gelegen villapark ‘Het Spiegel’ telt veel grote villa's. Vroege voorbeelden in neoclassicistische stijl zijn Solo Deo Gloria (Koningslaan 6; 1878) en de met sierpleisterwerk uitgevoerde villa Koningslaan 2 (1879), die naar plannen van M.M. van Ingen-Trappen werd gebouwd voor baron Schimmelpenninck van der Oyen. Gepleisterde villa's met eclectische details zijn Lindelaan 57 (circa 1880), Meerweg 23 (circa 1890) en Nieuwe 's-Gravelandseweg 22 (circa 1895). De rijke neorenaissance-villa Nieuwe 's-Gravelandseweg 27 (circa 1900) is voorzien van gepleisterde banden en een dakruiter. Een iets grotere belvédère-toren heeft de gepleisterde villa Bella Vista (Willemslaan 7; circa 1890, uitgebreid 1909-'10). Vergelijkbaar in de toepassing van kleurig materiaalgebruik en jugendstil-details zijn Parklaan 39 (1901, W. Kromhout) en Nieuwe 's-Gravelandseweg 21 (1901). Andere voorbeelden van villa's met jugendstil-elementen zijn Quatre Bras (Kon. Emmalaan 15, 1905), Kon. Emmalaan 17-19 (circa 1905) en Brediusweg 10 (1912). Een combinatie van jugendstil en chaletstijl is zichtbaar bij de villa's Oud Holland (Nieuwe 's-Gravelandseweg 3; 1903), Vijverzicht (Nieuwe 's-Gravelandseweg 60; circa 1905) en Vreeburg (Parklaan 37; circa 1903, A. Jacot en W. Oldewelt). Robuuster van hoofdvorm is de villa Amalia (Meerweg 70; 1903, G.J. Vos), uitgevoerd met jugendstil-elementen en een toegangsbrug met gietijzeren beelden. Een later en strakker voorbeeld, maar eveneens met jugendstil-details (ankers), is Boslaan 19 (1913, J.C.D. Cammen). Vroege werken uit het oeuvre van K.P.C. de Bazel zijn de villa's Op den Akker (Parklaan 35; 1902) en De Wingerd (Meerweg 12; 1903), en verder de ateliervilla Hoog Cate (Parklaan 31; 1904). Latere varianten op de chaletstijl tonen de villa Aan den Koedijk (Koedijklaan 2; 1908, L.H. Bours) en enkele villa's met pseudo-vakwerkgevels, zoals Birkelund (Middenlaan 4; 1895, verbouwd circa 1906, A.R. Wittop Koning). Andere voorbeelden zijn Brediusweg 6-8 (1910-'11, G.M. van der Heyden) en de door J. van der Goot en C.J. Kruisweg ontworpen villa's Eykenrode en {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bussum, Woonhuizen Burg. 's-Jacoblaan 15-21==} {>>afbeelding<<} Sara's Cottage (Nieuwe Hilversumseweg 3 en 10; beide 1908), Schimmellaan 9 (circa 1910) en Nieuw Hilversumseweg 12 (circa 1910). Deze architecten ontwierpen ook in Nieuw Historiserende vormen, zoals bij Villa Lindenrode (Lindelaan 16, circa 1910) en Groot Hertoginnelaan 30 (1911). Andere voorbeelden in die stijl zijn het buitenhuis Oud-Cruysbergen (Franse Kampweg 4-6; circa 1910, vermoedelijk J. London), met portico op dorische zuilen, de villa Brediusweg 55 (1910, A.R. Wittop Koning) en de door De Bazel voor H.N. de Fremery ontworpen villa Meentwijck (Groot Hertoginnelaan 34a; 1912-'13). Karakteristiek bij de laatstgenoemde zijn de vooruitspringende zijpaviljoens en het rieten dak met dakruiter. Kleinere panden met siermetselwerkbanden zijn de door De Bazel ontworpen panden Busken Huetlaan 1a (1905) en Amersfoortsestraatweg 87 (1906), het laatste met meandermotief. Op het werk van De Bazel geïnspireerd is het ontwerp van H. Everts voor Stargardlaan 1 (1912). Voor de Algemene Arbeiders Bouwvereniging ontwierp De Bazel ruim honderd arbeiderswoningen in de wijk De Eng, zoals aan de Lutgardisstraat (1916), en van zijn hand zijn ook de woningen aan het Jacob Catsplein e.o. (1919-'21), gebouwd voor de Middenstands-Woningbouwvereeniging. H. Everts ontwierp de woningen aan de Koopweg (1917) van de woningbouwvereniging St. Joseph. Expressionistische elementen vertonen de villa's Statenhof (Statenlaan 12; 1919, T. van Houweling), Koedijklaan 17 (1920, P.J. Hamers), Statenlaan 30-32 (1924, M. Speyer) en de met veelhoekige serres uitgevoerde villa Gen. De la Reylaan 16-18 (1926, J. Molensloot). Van de hand van N. Doornberg is het expressionistische woningcomplex Burg. 's-Jacoblaan 15-21, in combinatie met Potgieterlaan 6-7 (1924 en 1927). Vergelijkbaar in stijl hiermee zijn de huizen Amersfoortsestraatweg 91 (1930, M.A.C. Reynder de Knoop) en J. Toebacklaan 6-10 (1930, J. Wilke), Catalpa (Gooilandseweg 1; 1930, K. van den Berg) en W. Bilderdijklaan 26 (1938, K. van den Berg). De laatstgenoemde was na 1941 in gebruik als atelier voor beeldhouwer N.A. van der Kreek. Goede voorbeelden van zakelijkexpressionisme zijn het dubbele huis W. Bilderdijklaan 21-23 (1923, K. van den Berg en N. Wilms) en de woningen Mecklenburgerlaan 47-51 (K. van den Berg) en Eslaan 17 (1935, W. de Gooijer). J. Rebel maakte expressionistische ontwerpen voor onder meer Huizerweg 53-63 (1921) en het kleine huis Iepenlaan 45 (1945). De traditionalistische villa Nieuwe 's-Gravelandseweg 26 (1934) werd ontworpen door F.A. Eschauzier voor P. Scheffelaar-Klots. De oorspronkelijk uit 1880 daterende villa Linderood (Lindelaan 8-8a) onderging in 1928 een ingrijpende verbouwing in functionalistische stijl naar plannen van H.F. Sijmons. Opgetrokken in hout wegens hun ligging binnen de Verboden Kringen zijn de huizen De Zanderij (Nieuwe 's-Gravelandseweg 78; 1906) en Nieuwe 's-Gravelandseweg 82 (1922), de laatste als bouwpakket van de firma W. Mackeson & F. Torno uit Hannover (D). Ten slotte is er nog de houten villa Dennehoeve (Nieuwe 's-Gravelandseweg 61, 1909, J.W.H. Leliman). Kolonie Walden. Op een deel van het landgoed Cruysbergen stichtte de schrijver en psychotherapeut Frederik van Eeden de christelijk-anarchistische kolonie Walden (1898-1907), genoemd naar het boek van H. Thoreau: ‘Walden, a life in the Woods’. Kort na zijn vestiging in Bussum als huisarts (1887) verrees voor hem naar plannen van W.C. Bauer het huis De Lelie (Nieuwe 's-Gravelandseweg 86; 1888-'89, verbouwd 1919 en 1929). Voor een van zijn patiënten, mevr. E. van Hoogstraten-Van Hoytema, ontwierp Bauer de met hoger opgetrokken middendeel en loggia uitgevoerde villa De Maerle (Nieuwe 's-Gravelandseweg 77). In de kolonie leefden circa veertig leden in ‘communistisch verband’. Zij werkten in de tuinderij, in de door K.P.C. de Bazel ontworpen coöperatieve bakkerij (1904) en in het chocoladebedrijf (1905). De oorspronkelijke hutten van de kolonie werden later vaak tot woningen uitgebouwd. De houten (schrijf) hut van Van Eeden (Franse Kampweg 8; 1898) werd in 1905 verplaatst naar het stenen huisje (1889) van de zangeres (Geer)truida Everts, waarmee Van Eeden in 1907 trouwde. Uit 1898 dateren ook de hut van Carla van Hoogstraten (in de tuin van Nieuwe 's-Gravelandseweg 96) en de hut van Adriaan van Oordt (Nieuwe 's-Gravelandseweg 81; 1898, verbouwd 1910 en circa 1960). Uit 1905 is de houten bakkerswoning (Nieuwe 's-Gravelandseweg 88). Winkels. Gevels met jugendstil-elementen hebben de woon- en winkelpanden Nassaulaan 17 en 32-36. Bij de laatstgenoemde dragen de tegeltableaus de teksten ‘Melk houdt Jeugd’, ‘Gooiland’ en ‘Vreugde’. Interessante hoekpanden met torentjes en klok- of trapge- {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} veltjes zijn Brinklaan 90-92 (1912), Nassaulaan 10 (circa 1910) en Havenstraat 9-13 (circa 1910), de laatste uitgevoerd in overwegend witte strengperssteen. Expressionistische elementen vertonen de winkelpanden Gen. De la Reylaan 20-28a en Brinklaan 96-98 (beide circa 1920). Horeca. Het voorm. hotel-restaurant De Roozenboom (Brinklaan 86) werd rond 1890 gebouwd en in 1907 verbouwd in ‘Um 1800’-vormen. Uit 1902 dateert het voorm. café 't Hoekje (Stationsweg 2) met loggia en gevels in verblendsteen met jugendstil-decoraties. Op sectiel-tegeltableaus zijn lieflijke taferelen uitgebeeld en de tekst ‘Van Houten Cacao’. Het koffiehuis en hotel-restaurant Archibald Schimmelpenninck (Brinklaan 250) is een gepleisterd pand uit circa 1905 met jugendstil-elementen. Op een tegeltableau staat vermeld: ‘voorheen Café Parkzicht’. De voorm. cacao- en chocoladefabriek ‘Bensdorp’ (Nieuwe Spiegelstraat 1) is een fabriekscomplex met hoge schoorsteen, gesticht rond 1880 als brikettenfabriek. Na de overname door de firma Bensdorp in 1884 volgden verschillende uitbreidingen. De later door de Franse firma Barry Callebaut overgenomen fabriek is in 2002 gesloten. De watertoren (Struikheiweg 3) verrees in 1897 naar ontwerp van H.P.N. {== afbeelding Bussum, Station Naarden-Bussum==} {>>afbeelding<<} Halbertsma als een ronde bakstenen toren. De uitkragende bovenbouw met Intze I-reservoir heeft men in 1967 versoberd en voorzien van de huidige metalen ommanteling. Het trafohuisje aan de Meerweg-Spiegelstraat dateert uit circa 1925 en vertoont expressionistische details. Het station ‘Naarden-Bussum’ (Stationsweg 3) werd in 1925-'28 gebouwd ter vervanging van het station uit 1874. Het door H.G.J. Schelling in zakelijk-expressionistische stijl ontworpen gebouw heeft een kubusvormig entreegedeelte met een hoge hal en lagere zijvolumes met platte daken. Het huidige eilandperron met geklonken spanten dateert uit 1917. Het voorm. havenkantoor (Brediusweg 1) werd rond 1935 gebouwd in zakelijk-expressionistische stijl en heeft een bordes en een hoge toren. Verdedigingswerken. Ter bescherming van de hoge gronden aan de zuidzijde van de vesting Naarden werd in 1868-'70 voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie een fortengordel aangelegd onder de naam ‘Offensief voor Naarden’. Van de vijf werken bleef alleen het Hoofdwerk of Werk 4 (Dr. Abraham Kuyperlaan 3) bewaard, een polygonaal fort met twee bomvrije ruimten, een vrijstaande ‘gecreneleerde’ ommuring met schietgaten en een droge gracht. Op de hoeken bevinden zich uitbouwen voor flankerende dekking. In 1926 heeft men het fort en de bijbehorende Verboden Kringen opgeheven. Straatmeubilair. Ter ere van het zilveren ambtsjubileum van burgemeester P. van Suchtelen van de Haere is in 1908 een smeedijzeren lantaarnpaal geplaatst aan de naar hem genoemde laan. De beschilderde hardstenen fontein in jugendstil-vormen in het Wilhelminaplantsoen werd in 1898 opgericht op de oude Brink ter gelegenheid van de kroning van koningin Wilhelmina. In 1923 verhuisde de fontein naar de huidige standplaats, waar na verwijdering (1953) in 1988 de huidige replica is opgericht. Begraafplaatsen. Voor de inwoners van Naarden kwam in 1830 buiten de Verboden Kringen op Bussums grondgebied de Naardense Alg. begraafplaats (Amersfoortsestraatweg ong.) tot stand. Opvallend zijn onder meer de neogotische grafkapel van de familie Dudok van Heel (1865) en de graven van schrijver Frederik van Eeden († 1932) en warenhuisoprichter A. Dreesmann († 1934). Aan de noordwestkant is een gedeelte afgescheiden voor een Isr. begraafplaats met metaarhuisje. Voor de bewoners van Bussum stichtte men in 1822 de R.K. begraafplaats (Nieuwe Hilversumseweg ong). De huidige aula dateert uit 1923. In 1885 werd aangrenzend de Nieuwe Alg. {== afbeelding Bussum, Havenkantoor==} {>>afbeelding<<} {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bussum, Naardense Alg. begraafplaats, grafkapel familie Dudok van Heel==} {>>afbeelding<<} begraafplaats (Nieuwe Hilversumseweg ong.) aangelegd naar plannen van J.F. Everts. Hier bevindt zich onder meer het graf van de schrijver A.W. van Oordt († 1910). Aan de overzijde van de straat ligt de Isr. begraafplaats. Callantsoog (gemeente Zijpe) Dorp in de duinen. Het noordwestelijker gelegen en al in 920 vermelde dorp Callinge verdween in 1170 in zee. Op het overgebleven duineiland 't Oghe ontstond een tweede dorp, dat in 1570 werd verzwolgen. Het huidige dorp Callantsoog verrees kort daarop nog oostelijker {== afbeelding Callantsoog, Herv. kerk==} {>>afbeelding<<} rondom een langwerpige ruimte (Dorpsplein). Het in de 19de eeuw sterk verarmde vissersdorp had in 1874 te lijden van een dorpsbrand. De toeristische ontwikkeling, begonnen met een hotel in 1914, stopte abrupt in 1942 met de aanleg van de Atlantikwall. Een munitieexplosie in 1943 verwoestte diverse huizen aan de Zeeweg. Na de voltooiing van de wederopbouw in 1953 is het dorp naar het oosten uitgebreid met veel recreatiewoningen. De Herv. kerk (Kerkplein 1) is een tweebeukige kerk voorzien van een toren met houten bovendeel en tentdak. Bij de bouw in 1580-'81 zijn naar verluidt stenen van de afgebroken voorganger gebruikt. De smallere noordbeuk kwam begin 17de eeuw tot stand. In de toren hangt een door Geert van Wou gegoten klok (1491) en boven de ingang zit een gevelsteen uit 1671. Een andere gevelsteen (1925) is van de restauratie. Het kerkinterieur wordt gedekt door een houten tongewelf en bevat een preekstoel (1697), een gedenkbord (1741) en een uit Rijswijk (NB) afkomstig Standaart-orgel (1905). De boerderij Dorpsplein 33 is een stolpboerderij met lage zijwanden en darsdeuren aan de voorzijde. Deze in de kern uit circa 1800 daterende en rond 1860 verbouwde duinboerderij dient sinds 1995 als museumboerderij. Woonhuizen. Interessant in het dorp zijn de arbeiderswoning Schoolstraat 6 (circa 1890) en de burgemeesterswoning {== afbeelding Callantsoog, Boerderij Dorpsplein 33==} {>>afbeelding<<} Zeeweg 6 (1947, G. Drexhage). Ten noorden van het dorp staat de uit 1918 daterende villa Callantsogervaart 32. In het gehucht Abbestede bevinden zich de met riet gedekte houten arbeiderswoningen Abbestede 1 en 3, gebouwd rond 1840 en aangepast eind 19de eeuw. Recreatiewoningen. Aardige voorbeelden van bescheiden houten recreatiewoningen zijn Zonnebloem (Op 't Landtweg 15; circa 1930), Rustteveel (Op 't Landtweg 25; circa 1935) en Zeeweg 12 (1934). Iets rijker uitgevoerd is de met riet gedekte woning De Zeehut (Zeeweg 10; 1932). Het standbeeld ‘De Visserman’ op het Dorpsplein werd in 1930 gemaakt door A. op 't Landt. Castricum Dorp, ontstaan als geestnederzetting op een strandwal aan de duinrand en voor het eerst vermeld in de 10de eeuw. Langs de Dorpsstraat vormde zich een lintbebouwing. In 1664 werd de heerlijkheid Castricum bezit van de Amsterdamse regent Nicolaas Geelvinck. In 1795 had Castricum te lijden van een dorpsbrand. Het dorp was op 6 oktober 1799 getuige van de derde en laatste veldslag waarbij een invasieleger van Engelsen en Russen door Frans-Nederlandse troepen werd {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Castricum, Herv. kerk==} {>>afbeelding<<} verslagen. Aan de westkant kwam in 1867 de spoorlijn Amsterdam-Alkmaar te lopen. Rond die tijd vestigden zich ook de eerste bollenkwekers. J.M. de Casseres maakte in 1932 en 1935 uitbreidingsplannen (Geelvinckstraat e.o.). De meeste bebouwing ten westen van de spoorlijn werd in 1943 op last van de Duitsers afgebroken (bij de Oude Schulpweg ligt een restant van de tankwal). Na de wederopbouw naar plannen van F.J. Gouwetor (1947) volgden nog diverse uitbreidingswijken en zijn Castricum en het dorp Bakkum aan elkaar gegroeid. De Herv. kerk (Kerkpad 1), oorspronkelijk gewijd aan St. Pancratius, is een eenbeukige kerk met driezijdig gesloten koor en een toren van drie geledingen met ingesnoerde spits. Het romaanse tufstenen schip stamt waarschijnlijk uit het einde van de 12de eeuw (vroeger was er sprake van een jaartalsteen uit 1219). In de eerste helft van de 15de eeuw verrees de gotische toren. Rond 1510 volgde de bouw van een gotisch koor met banden in tufsteen afkomstig van het oude koor. Het vlak gedekte schip kreeg toen ook trekbalken op korbeelstellen. Rond 1520 werd het schip met een travee verlengd tot aan de toren. Daarin hangt een door Gert Powels gegoten klok (1604). De kerk is gerestaureerd in 1953-'54 (H.F. Rappange), waarbij enkele rondboogvensters en de triomfboog tussen schip en koor zijn gereconstrueerd, en in 1992. Tot de inventaris behoren een priesterzerk (1512), een stenen doopvont (1519), een doophek met doopboog (1742) en een door Christiaan Müller gebouwd kabinetorgel (circa 1740). De R.K. St.-Pancratiuskerk (Dorpsstraat 115) is een forse driebeukige pseudobasilicale kruiskerk met driezijdig gesloten koor, zijbeuken voorzien van zijtopgevels en een zware ongelede toren met naaldspits en achtzijdige traptoren. Ter vervanging van een voorganger uit 1858 verrees deze kerk in 1909-'10 naar een ontwerp met neogotische details van J. Stuyt. Het in 1980 gerestaureerde gebouw heeft een sober interieur met houten tongewelven en bevat een neogotisch hoofdaltaar (circa 1910) en kruiswegstaties (1955-'60). De gebrandschilderde ramen (1949-'55) zijn van F. van Balendonk. Bij de kerk horen een pastorie (Dorpsstraat 113; 1909, J. Stuyt), het voorm. liefdesgesticht ‘De Hooghe Aert’ (Dorpsstraat 111; 1910) en een in zakelijk-expressionistische stijl uitgevoerd voorm. jeugdhuis (Overtoom 15; 1938). De (Geref.) Maranathakerk (Kon. Willemstraat 1) is een achtzijdige centraalbouw met tentdak en glas-inbetonvensters, gebouwd in 1955 naar ontwerp van H. Eldering (uitgebreid 1977). Het voorm. raadhuis (Dorpsstraat 65) is een tweelaags neorenaissancegebouw uit 1911 met een middenrisaliet voorzien van klokkentoren, trapgevel, tegeltableau (S.P.Q.C.) en laag bordes. De inpandige onderwijzerswoning werd in 1936 bij het raadhuis getrokken. Tot 1981 heeft het gebouw als raadhuis dienst gedaan. Woonhuizen. De rijzige jachtopzienerswoning Kijk-Uit (Oude Schulpweg 3) werd rond 1880 gebouwd in het duingebied, dat toen bezit was van de familie Gevers van Endegeest. Het woon- en winkelpand Dorpsstraat 36 (1895) heeft gebosseerde neoclassicistische hoeklisenen. Rationalistische details vertonen de huizen Overtoom 6-12 (1911) en in zakelijk-expressionistische stijl ontwierp R.G. Rodenburg de villa Nieuw Silvold (Beverwijkerstraatweg 140; 1934) voor ds. J.S. Kruger. Het station (Mient 2), een langwerpig eenlaagspand voorzien van een simpele vrijstaande stalen toren met uurwerk en carillon, is gebouwd in 1969-'70 naar ontwerp van C. Douma. De Cocksdorp (gemeente Texel) Wegdorp op de noordpunt van het eiland Texel, gesticht kort na de bedijking van de Polder Eierland in 1835, bij de sluis in de monding van de Roggesloot. Hoewel aanvankelijk Nieuwdorp geheten, kreeg het al in 1836 de naam De Cocksdorp, naar N.J. de Cock, de voornaamste ondernemer van de ‘Sociëteit van Eigendom van Eierland’, die het initiatief tot de inpoldering nam. Na de Tweede Wereldoorlog zijn in de omgeving een camping en een bungalowpark aangelegd. De Herv. kerk (Kikkertstraat 85), een neoclassicistische zaalkerk voorzien van kolossale pilasters en een geveltoren met opengewerkte lantaarn, werd gebouwd in 1839-'41. De voorgevel heeft geblokte lisenen en kolossale ionische pilasters die een hoofdgestel met klein fronton dragen. De rijk gesneden preekstoel (1680) komt uit de in 1822 opgeheven Engelse kerk te 's-Gravenhage (overgebracht 1840). Verder is er een vroeg-18de-eeuws doophek in Lodewijk XIV-stijl en een door F.G. Leichel {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Cocksdorp, Herv. kerk (1996)==} {>>afbeelding<<} gebouwd orgel (1879) in een vroeg-18de-eeuwse kast. De R.K. St.-Franciscus Romanakerk (Molenlaan 2) is een eenbeukige kerk met een half-ingebouwde toren van twee geledingen met tentdak. Deze kerk verrees in 1875-'77 naar een ontwerp met neoromaanse details van Y. Bijvoets. De in 1945 opgelopen schade heeft men in 1949-'50 hersteld. Het interieur wordt gedekt door gestucte gewelven. Tot de inventaris behoren een preekstoel (17de eeuw), een communiebank (circa 1700) en een door Pieter van Assendelft vervaardigde orgelkast (circa 1750). De pastorie (Molenlaan 4) dateert uit 1905. Woonhuizen. In opzet midden-19de-eeuws is de gepleisterde eenlaagse afdakwoning Kikkertstraat 51. Het gepleisterde eenlaagspand Kikkertstraat 15 (circa 1870) is gedekt met Oegstgeester pannen en verbouwd in 1910 (dakerkers). De tweelaagse notabelenwoning Kikkertstraat 17 dateert uit 1890. Een opvallend voorbeeld van een moderne recreatiewoning is het appartementengebouw Johan Hodshonstraat (circa 1975) met schuine glazen dakvlakken. Ten zuidoosten van De Cocksdorp ligt de kleine dubbele arbeiderswoning Hoofdweg 132 (circa 1850), met privaat. Boerderijen. In 1838 is de boerderij Stengweg 19, met dwars geplaatst voorhuis, gebouwd door de Sociëteit als directiewoning. De krimpenboerderij Hunsingo (Postweg 15) kwam in 1912 {== afbeelding Zuid-Eierland bij De Cocksdorp, Openbare lagere school==} {>>afbeelding<<} tot stand voor R.J. Leber, afkomstig uit het Groningse Bedum. Voorbeelden van boerderijen die na de Russenopstand zijn gebouwd zijn: Lou Christy (Postweg 17; 1946), Ruimzicht (Hoofdweg 30; 1948) en de met zijlangsdeel uitgevoerde boerderij De Hoek (Vuurtorenweg 83; 1949). Het gemaal (Stengweg 29) dateert uit 1931 en voorziet in de afwatering van de Polder Eierland en de Roggesloot. Het Monument Watersnoodramp (Stengweg ong.), gelegen ten zuidoosten van De Cocksdorp, herinnert aan de overstroming van de Polder De Eendracht in 1953. De vuurtoren (Vuurtorenweg 184) verrees in 1863-'64 ten noorden van De Cocksdorp naar plannen van Q. Harder met een ronde conische romp van zes verdiepingen, een balustrade en een lichthuis met koepel en draailicht. Na beschadiging in 1945 kreeg de toren in 1948-'49 een ommetseling en een betonnen bovenbouw. De roze geschilderde, gespoten cementlaag is in 1971 aangebracht. De naastgelegen wachterswoningen zijn kort na 1945 herbouwd. Zuid-Eierland. Gehucht ten zuidwesten van De Cocksdorp. De voorm. openbare lagere school (Postweg 72) is een drieklassige school uit 1912 met losse onderwijzerswoning (Postweg 70). De voorm. (Herv.) Bethelkerk (Muijweg 38), een laag zaalgebouw met dakruiter uit circa 1940, dient nu als buurthuis. De bunker (bij Postweg 115), die rond 1942 gebouwd werd bij het in 1937 aangelegde vliegveld vertoont nog sporen van de Russenopstand (1945). De Koog (gemeente Texel) Wegdorp in de duinen van het eiland Texel, ontstaan in de 14de eeuw na inpoldering van enkele drooggevallen ‘cooghen’. Het nabijgelegen zeegat verzandde in de 15de eeuw en verdween geheel bij de aanleg van de zanddijk naar Eierland (1630), waarna het dorp sterk aan belang {== afbeelding De Koog, Herv. kerk==} {>>afbeelding<<} {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Koog, Duinboerderij Dorpsstraat 164==} {>>afbeelding<<} inboette. Dankzij de stichting van een badpaviljoen (1896) en een badhotel (1908) werd De Koog tot een badplaats. Deze ontwikkeling is na de Tweede Wereldoorlog voortgezet met de aanleg van campings en bungalowparken in de omgeving. De Herv. kerk (Dorpsstraat 166), een zaalkerk met geveltoren en achtkantige lantaarn, verving in 1719 een in zee verdwenen middeleeuwse kerk. De lantaarn dateert uit circa 1800 en bevat een 18de-eeuwse klok. Het ingangsportaal is toegevoegd bij een verbouwing in 1928. De R.K. St.-Bonifatiuskerk (Nikadel 11) is een vierkante kerk in traditionalistische vormen, gebouwd in 1963 als toeristenkerk naar ontwerp van C.F.L. van der Lubbe. Woonhuizen. Van de oude bebouwing resteert de 19de-eeuwse duinboerderij Dorpsstraat 164, waarvan het dwars geplaatste voorhuis is voorzien van een topgevel met houten voorschot. Rond 1935 als recreatiewoning gebouwd is de Villa Opduin (Ruijslaan 20), met houten topgevels. De Kwakel (gemeente Uithoorn) Dorp, ontstaan in de middeleeuwen bij de kruising van een voetpad met het veenriviertje de Kleine Drecht. Door de turfwinning was het dorp in de 18de eeuw redelijk welvarend, maar raakte het in de 19de eeuw ook geïsoleerd. Het droogleggen van het verveende gebied (1882-'83) maakte landbouw en vanaf 1912 ook tuinbouw (bloementeelt) mogelijk. De R.K. St.-Joannes Geboortekerk (Kwakelsepad 4) is een moderne kerk met een zware vierkante middentoren in de vorm van een kolenkit. Dit gebouw uit 1967-'68 naar ontwerp van J.H. de Groot verving een kerk van 1875. De voorm. openbare lagere school (Boterdijk 187-195), met drie lokalen en een aangebouwde onderwijzerswoning, dateert uit 1879. Het woonhuis Boterdijk 33 is een fors pand uit circa 1915 met rationalistische details. Boerderijen. In dit gebied liggen voornamelijk langhuisboerderijen. Tot de oudste voorbeelden behoren de 18de-eeuwse Hallehoeve (Drechtdijk 49) en de vroeg-19de-eeuwse boerderij Drechtdijk 125 met zomerhuis. Een ingezwenkte lijstgevel heeft het voorhuis (1894) van de boerderij Leeuwarden (Boterdijk 91). De stal stamt uit circa 1850. Een dwars voorhuis hebben de boerderijen Drechtdijk 90 (1863) en Drechtdijk 137 (1865). Van gesneden windveren voorzien zijn de laat-19de-eeuwse boerderijen Johanneshoeve (Drechtdijk 89-91), Drechtdijk 23 en Nooitgedacht (Boterdijk 77). Het voorm. fort bij de Kwakel (Ringdijk ong.) is een omgracht fort van de Stelling van Amsterdam, aangelegd ter verdediging van een acces (Drechterdijk). Het verdedigbare aardwerk uit 1897 kreeg in 1906 een langgerekt bomvrij hoofd- en voorgebouw geflankeerd door afzonderlijke hefkoepels. Bij het fort staan een houten fortwachterswoning en een genieloods. De Rijp (gemeente Graft-De Rijp) Dorp op het Schermereiland, ontstaan in het begin van de 15de eeuw toen inwoners uit Graft aan de westoever van het Beemstermeer een vissershaven stichtten (nu Tuingracht). De bebouwing concentreerde zich aanvankelijk aan weerszijden van de omringdijk van de Eilandspolder (Rechtestraat), met bij de dam (Grote Dam) een waag en in 1467 een kapel. In 1594 verving men de dam door een brug met sluis en volgde bebouwing haaks op de Rechtestraat langs het Zuideinde. In 1607 werd De Rijp een zelfstandige banne (rechtsgebied). De haringvisserij en na 1654 de walvisvaart zorgden voor economische bloei en de aanleg van twee havens aan de zuidzijde (Buizenhaven 1625 en Balkenhaven 1650). Ook waren veel reders in De Rijp gevestigd. In 1654, 1657 en 1674 werd het dorp door grote branden getroffen. In de 18de eeuw volgde een gestage achteruitgang, waarna veeteelt en tuinbouw de voornaamste vorm van bedrijvigheid werden. {== afbeelding De Rijp, Herv. kerk==} {>>afbeelding<<} {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Rijp, Evang. Luth. kerk==} {>>afbeelding<<} Eind 19de eeuw vond verdichting van de bebouwing plaats en na de Tweede Wereldoorlog is het dorp ten westen van de Zuiddijk uitgebreid. De Rijp is een beschermd dorpsgezicht. De Herv. kerk (tegenover Grote Dam 3), oorspronkelijk gewijd aan St. Bavo, is een ruime kruiskerk met vijfzijdig gesloten koor en een toren van drie geledingen met kleine houten bekroning met wijzerplaten en ranke spits. Deze laat-gotische kerk werd in 1529-'38 gebouwd en kreeg in 1635-'38 een koor en transept in gotische trant naar ontwerp van Jan Adriaansz Leeghwater. De herbouw na de dorpsbrand in 1654 werd afgesloten met de voltooiing van de gotiserende toren (1661). Daarin bevinden zich twee door Antoni Wilkes gegoten klokken (1663) en een torenuurwerk met wijzerplaat van Cornelis Michielsz Volger (circa 1663). Aan de noordzijde van het koor staat een portaalaanbouw met grote schoorsteen. De kerk is gerestaureerd in 1922-'23 (A.A. Hes) en in 1977-'79. Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. De gebrandschilderde ramen zijn geschonken door diverse steden (merendeels 1654-'57; hersteld 1941-'47, T. Berg). Het Haarlemse glas is van Pieter Holsteyn. Uit de tweede helft van de 17de eeuw dateren de preekstoel {== afbeelding De Rijp, Raadhuis==} {>>afbeelding<<} (Hendrick Bruno), de dooptuin met banken, drie overhuifde herenbanken, de kerkbanken en een tochtportaal met Charitasbeeldje (1670). Tot de inventaris behoren verder een wandbord met de geschiedenis van de kerk (circa 1670), een wapenbord (circa 1670), een scheepsmodel (1696) en een rouwbord voor ds. Johannes Reland († 1703). Het orgel werd gebouwd door C.G.F. Witte (1854). De kerk heeft een zerkenvloer. Op het kerkhof staat een baarhuisje (1875). De voorm. Evang. Luth. kerk (Rechtestraat 14) is een kort na 1790 gebouwde zaalkerk waarvan de in 1880 wit gepleisterde puntgevel is voorzien van pinakels en een windwijzer met zwaan. De kerk wordt geflankeerd door de eveneens wit gepleisterde voorm. pastorie en kosterij (Rechtestraat 12 en 16) De R.K. St.-Bonifatiuskerk (Rechtestraat 164) is een eenbeukige kerk met driezijdig gesloten koor en een topgevel met door pleisterwerk versierde pinakels en een geveltoren. Deze neogotische kerk verrees in 1860-'63 naar het ontwerp van W.J.J. Offenberg en J. van Straaten ter vervanging van een schuurkerk uit 1804. In de geveltoren hangt een door Pieter Hemony gegoten klok (1667). Het interieur van de in 1983 en 1991 gerestaureerde kerk wordt gedekt door een houten tongewelf, dat in 1894 ijzeren trekstangen heeft gekregen. Tot de neogotische inventaris uit de bouwtijd behoren het hoofdaltaar, de preekstoel, de orgelkast en de kruiswegstaties, alle gemaakt door atelier Cuypers-Stoltzenberg. Het Pels-orgel werd geplaatst in 1910 in de oude kast. De gebrandschilderde ramen zijn vervaardigd door atelier Nicolas (1919) en door L. Asperslagh (1927). De pastorie (Rechtestraat 162) is een eclectisch herenhuis uit 1866, gebouwd naar ontwerp van Offenberg en Van Straaten op de fundering van de kleine schuurkerk. In 1896 werd die fundering vernieuwd onder leiding van N.J.H. van Groenendaal en waarschijnlijk is toen de afgeschuinde gevelhoek met trapgevel ontstaan. Overige kerken. Het eenvoudige kleine zaalgebouw van de Geref. Gemeentekerk (Rechtestraat 140), uitgevoerd in 1912 naar plannen van J.A. Versteeg, gaat schuil achter de kosterswoning (Rechtestraat 138). Ter vervanging van een kerk uit 1655 is in 1953 het huidige zaalgebouw van de Doopsgez. Gemeentekerk (Jan Boonplein 18) opgetrokken naar een traditionalistisch ontwerp van C. Keesman, met door de dakgoot heen brekende vensterpartijen. Het raadhuis (tegenover Kleine Dam 2) werd in 1630 gebouwd naar een {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} maniëristisch ontwerp van Jan Adriaansz Leeghwater met drie rijk versierde trapgevels. De waagruimte op de begane grond (met een balans uit 1632) is toegankelijk via een doorgang onder de dubbele bordestrap. Boven de hoofdingang op de verdieping zit een gevelsteen met het dorpswapen tussen twee leeuwen. De trapgevel aan de voorzijde is versierd met voluutvormige klauwstukken, vazen en een schilddragende leeuw. De zuidgevel heeft een toegang voor per boot aangevoerde goederen en een trapgeveltop met voluutvormige klauwstukken en een bekronend segmentvormig fronton met bol. Vergelijkbaar is de bekroning van de trapgevel aan de noordzijde. Boven de ingang aan deze zijde wordt de in De Rijp geboren Leeghwater gememoreerd met een gedenksteen (1875). Het raadhuis is in 1914-'17 gerestaureerd onder leiding van J.F.L. en H.W. Frowein. Het meubilair voor de raadzaal is toen ontworpen door A. Mulder. In 1988 is het raadhuis opnieuw gerestaureerd (W. Schagen). Het oude Doopsgez. weeshuis (Vlaander 8) is een 17de-eeuws houten pand. Aan de voorzijde prijkt een topgevel boven een 18de-eeuwse bakstenen pui waarvan een afluiving, rechts, voorzien is van een accoladevormige windveer. Na de sluiting van het weeshuis in 1865 diende het pand onder meer als school, nu als woonhuis. Het voorm. Alg. wees- en armenhuis (Tuingracht 13), nu museum ‘In 't Houten Huis’, is een grotendeels houten pand uit circa 1750. De straatzijde heeft een bakstenen pui onder een licht overkragende houten gevel met pakhuisdeuren en geschulpte windveren. In de lagere bakstenen vleugel ter linkerzijde bevindt zich de regentenkamer met een schouw met tegeltableau (circa 1790). Het voorm. nieuwe Doopsgez. weeshuis (Tuingracht 16) is een onderkelderd eclectisch herenhuis uit 1865. De licht vooruitstekende, hogere middenpartij toont in de geveltop een barometer. Binnen bevinden zich een schouw met spiegels, verschillende stucplafonds en een kap met Philibertspanten. De voorm. openbare lagere school (Rechtestraat 148) is een tweeklassig schoolgebouw met neorenaissance-details, gebouwd in 1901 naar ontwerp van A.D.H. Rups en in 1950 uitgebreid met een lokaal. Tegenwoordig dient het pand als bibliotheek. Het voorm. postkantoor met directeurswoning (Rechtestraat 79), een tweelaags gebouw met topgevels, kwam in 1904-'05 tot stand naar ontwerp van rijksbouwmeester C.H. Peters. Sinds 1988 is het een woonhuis. Woonhuizen. In De Rijp staan veel 17de-eeuwse, in de regel diepe, huizen met een houtskelet en gedeeltelijk houten gevels. Een aantal panden heeft op de verdieping pakhuisdeuren geflankeerd door kleine vensters van de oorspronkelijke pakhuiszolder. Karakteristiek is het grotendeels houten huis Jan Boonplein 2 met aan de voorzijde een bakstenen pui met bolkozijnen, rondboogstrokendeur en pakhuisdeur en daarboven een houten voorschot met accoladevormige windveren. Het tweelaagse huis Rechtestraat 71, tegenwoordig genaamd ‘In den Dondersteen’, heeft houten zijgevels en houten topgevel uit 1655. Een houtskelet en een houten topgevel boven een bakstenen pui bezitten verder Zuideinde 3, Kralingergracht 8-9 en 10, Tuingracht 14 (accoladevormige windveren), Tuingracht 18 en Rechtestraat 25, dat zowel voor als achter een licht overkragende houten verdieping heeft boven een bakstenen onderbouw. Opvallend bij Grote Dam 4 is de torenvormige makelaar - gesneden naar model van de beschuittoren van Wormer (afgebroken {== afbeelding De Rijp, Woonhuizen Jan Boonplein 2 en 4==} {>>afbeelding<<} 1896). De winkelpui dateert van circa 1920. Een houtskelet hebben ook de dwarse huizen Oosteinde 1 (houten middentopgevel) en Kerkstraat 1. Andere 17de-eeuwse huizen voorzien van een houten voorschot met gesneden makelaar boven een bakstenen onderbouw zijn Rechtestraat 38, 40 en 73 (1674), Tuingracht 21 (accoladevormige windveren) en Tuingracht 20, dat in het achterhuis een spiltrap en een vertrek met eiken betimmering heeft behouden. Geheel in baksteen uitgevoerd is het onderkelderde 17de-eeuwse dwarse huis Jan Boonplein 4 met in het midden een ingangspartij met dubbele hardstenen stoep en daarboven een door de daklijst heen brekende dakkapel met zolderluik. Andere interessante 17de-eeuwse bakstenen huizen zijn de gepleisterde dwarse huizen Tuingracht 28, Rechtestraat 35 en Tuingracht 1 (houten geveltop), en de diepe huizen Rechtestraat 24 (met afluiving) en Tuingracht 10 (trapgevel, circa 1690). Ook veel 18de-eeuwse huizen hebben een houten voorschot met geschulpte windveren, zoals Jan Boonplein 1 en het tweelaagse dwarse huis Jan Boonplein 8. Het 18de-eeuwse huis Rechtestraat 110 heeft een licht overkragende houten verdieping en een overkragende geveltop met geschulpte windveren en gesneden makelaar. Bij Rechtestraat 2 wordt de houten geveltop omlijst door ver overstekende windveren. Binnen bevinden zich een {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} 18de-eeuwse betimmering en een tegelschouw. De winkelpui dateert van circa 1840. Houten voorschotten hebben verder Tuingracht 9 en 26, Rechtestraat 67a en Oosteinde 7; het laatste pand heeft binnen een 18de-eeuwse betimmering. Sommige 18de-eeuwse huizen hebben een klokvormige houten geveltop, zoals Kleine Dam 2, met rijk snijwerk in Lodewijk XV-stijl, en Rechtestraat 52 en 74 (beide met afdeklijst). De klokvormige houten geveltop van het redershuis Rechtestraat 78 (circa 1790) is voorzien van zijpilasters, een gebroken fronton met een beeld van een arend en een zolderdeuromlijsting met pilasters. De voorkamer van dit huis toont een rijk gesneden betimmering. Bij het grotendeels houten huis Rechtestraat 53 is de houten tuitgevel uitgevoerd met zijpilasters en een fronton. Oosteinde 12 bezit een eenvoudige houten puntgevel met pakhuisdeur en vlieringvenster. In de 19de eeuw kreeg een aantal oude huizen een nieuwe lijstgevel. Voorbeelden hiervan zijn de tweebeukige panden Het Wapen van Munster (Grote Dam 3; 1648), Rechtestraat 142-144 (gepleisterd) en Rechtestraat 63, dat een door lisenen gelede gepleisterde lijstgevel heeft en een tweebeukige achterbouw met houtskelet. Van lijstgevels voorzag men ook Rechtestraat 108 (17de-eeuwse achtergevel), Rechtestraat 118 (achter twee gepleisterde 17de-eeuwse topgevels) en Rechtestraat 120. Het laatstgenoemde pand heeft binnen een 18de-eeuwse betimmering en tegelschouw en in een bovenvertrek een decoratieve beschildering. In de 19de eeuw gebouwd zijn het herenhuis Oosteinde 1 (circa 1820) met hoeklisenen en een middenrisaliet met omlijste ingangspartij en dakkapel. Het herenhuis Rechtestraat 54 kwam in 1866 tot stand, evenals het houten tuinhuis achter het huis. Uit dezelfde periode dateren Rechtestraat 72 (1869) en Rechtestraat 56 (met mezzanino). Het tweebeukige huis Rechtestraat 76 heeft een gepleisterde eclectische voorgevel uit circa 1870. Karakteristieke voorbeelden van eenlaagspanden zijn Rechtestraat 17 (1869), met gepleisterde eclectische voorgevel, en de middenganghuizen Oosteinde 32 (gepleisterd) en Graenkoper (Oosteinde 28; 1881) met omlijste ingangspartij en gesneden geveltopomlijsting bij de dakkapel. De hofjeswoningen van de Doopsgez. Gemeente (Kralingerbuurt 2-6 en Havenstraat 3) zijn in opzet 18de-eeuws en kregen rond 1860 geblokt gepleisterde gevels. De directeurswoning van de Maatschappij tot bevordering van Nijverheid (Rechtestraat 146) is een herenhuis uit 1914, ontworpen in late neorenaissance-stijl door gemeentearchitect A. van Aken. De middenpartij wordt bekroond door een trapgevel. De maatschappij werd in 1846 door Jan Boon jr. gesticht. Café-restaurant ‘'t Wapen van Amsterdam’ (Rechtestraat 106), gesticht in 1660, is in de huidige vorm een sober neoclassicistisch herenhuis uit circa 1820 met omlijste ingangspartij. Winkels. Het voorm. winkelpand Rechtestraat 9 (1887) is voorzien van gepleisterde gevels met pilasters, een fronton met bloklijst en een groot rond venster in de geveltop. Iets jonger zijn het winkelpand De Tijdgeest (Oosteinde 14; circa 1890) met neorenaissance-details en Oosteinde 8 met trapgevel (pui circa 1910). Het uit 1878 daterende pand Rechtestraat 166 kreeg in 1928 een winkelpui in art-decovormen. Pakhuizen en bedrijfspanden. Een 17de-eeuws houtskelet en houten topgevels hebben het pakhuis Walvisch (Kralingergracht 6) en de voorm. zeilmakerij De Zwaluw (Tuingracht 25). Dat geldt ook voor de voorm. bergplaats van wijn en gedestilleerd Bordeaux (bij Tuingracht 29) van S. de Graaff en de panden Tuingracht 33-34 (de laatste drie met vernieuwde buitenmuren). Aan de achterzijde van Jan Boonplein 20 staat een 17de-eeuws tweelaags bakstenen pakhuis met tuitgevel; het bedrijfsgedeelte aan de straatzijde (‘De Korenschoof’) is uit 1945. Helemaal van hout zijn de pakhuizen Tuingracht 11 (18de eeuw) en Rechtestraat 37 (19de eeuw), het grote pakhuis met vier vloeren van graanmaalderij De Hoop (Oosteinde 30) en de oorspron