Memoriaal van Bredero Documentaire van een dichterleven samengesteld door Garmt Stuiveling GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: VGB Ned. 52 7000 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Memoriaal van Bredero samengesteld door Garmt Stuiveling, uit 1970. REDACTIONELE INGREPEN p. 175: op deze pagina is een kop toegevoegd tussen vierkante haken. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 10, 216 en 259) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina ongenummerd (p. 1)] MEMORIAAL VAN BREDERO [pagina ongenummerd (p. 3)] MEMORIAAL VAN BREDERO DOCUMENTAIRE VAN EEN DICHTERLEVEN SAMENGESTELD DOOR GARMT STUIVELING [vignet] TJEENK WILLINK NOORDUIJN N.V. - CULEMBORG - 1970 [pagina ongenummerd (p. 4)] © 1970 Tjeenk Willink-Noorduijn N.V., Culemborg ISBN 90 11 91717 0 Educaboek N.V., Industrieweg 1, Culemborg, The Netherlands Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without permission from the publisher. [pagina ongenummerd (p. 253)] Inhoud blz. Inleiding 5 - Het Stadhuis van Amsterdam 11 Het jaar 1580 - Portret van Filips II 12 - Plattegrond van Amsterdam in de zestiende eeuw 13 Het jaar 1581 - Portret van Anjou 14 14 okt. 1581 - Huwelijksafkondiging van Adriaen Cornelisz 15 31 okt. 1581 - Huwelijk van Adriaen Cornelisz 15 Het jaar 1582 - Portret van Charlotte de Bourbon 16 2de helft 1582 - Geboorte van Cornelis 17 Het jaar 1583 - Portret van Louise de Coligny 18 6 nov. 1583 - Marry Gerbrants is doopgetuige 19 20 dec 1583 - Adriaen Cornelisz huurt een huis in de Nes 19 Het jaar 1584 - Portret van Oranje 20 29 jan. 1584 - Doop van Hijllegont 21 mei 1584 - Adriaen Cornelisz verhuist naar de Nes 22 22 dec. 1584 - Adriaen Cornelisz betaalt huur 22 - De twee Vleeshallen 23 Het jaar 1585 - Portret van Parma 24 16 maart 1585 - Geboorte van Gerbrand Adriaensz 25 29 juni 1585 - Marry Gerbrants betaalt huur 25 3 okt. 1585 - Aanslag in de Capitale Impositie 25 20 nov. 1585 - Marry Gerbrants betaalt huur 26 23 nov. 1585 - Adriaen Cornelisz staat borg voor zijn vader 26 Het jaar 1586 - Portret van Oldenbarnevelt 28 15 maart 1586 - Begrafenis van Cornelis Adriaensz in brederode 29 28 juni 1586 - Marry Gerbrants betaalt huur 29 11 sept. 1586 - Doop van Cornelis. 29 15 sept. 1586 - Begrafenis van Cornelis 30 23 nov. 1586 - Adriaen Cornelisz betaalt huur voor het huis 30 23 nov. 1586 - Adriaen Cornelisz betaalt huur voor de kamer 30 15 dec. 1586 - Adriaen Cornelisz koopt het huis in de Nes 31 15 dec. 1586 - Adriaen Cornelisz koopt de kamer 31 Het jaar 1587 - Portret van Leicester 32 30 mei 1587 - Adriaen Cornelisz betaalt voor het huis 33 30 mei 1587 - Adriaen Cornelisz betaalt voor de kamer 33 9 aug. 1587 - Adriaen Cornelisz betaalt achterstallige huur 33 {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 nov. 1587 - Doop van Hilgont 34 - De Oude Kerk te Amsterdam 35 Het jaar 1588 - Portret van Maurits 36 6 mei 1588 - Adriaen Cornelisz doet zijn huis van de hand 37 21 dec. 1588 - Adriaen Cornelisz betaalt achterstallige huur 39 Het jaar 1589 - Portret van Adolf van Nieuwenaar 40 24 juli 1589 - Doop van Styngen 41 27 juli 1589 - Begrafenis van Styntgen 41 Het jaar 1590 - Portret van Coornhert 42 11 dec. 1590 - Doop van Styn 43 Het jaar 1591 - Portret van Willem Lodewijk 44 - De Nieuwe Kerk te Amsterdam 45 Het jaar 1592 - Portret van Verdugo 46 16 april 1592 - Doop van Cornelijs 47 13 aug. 1592 - Begrafenis van Cornelijs 47 Het jaar 1593 - Portret van Simon Stevin 48 22 aug. 1593 - Doop van Cornelis 49 Het jaar 1594 - Portret van Linschoten 50 6 jan. 1594 - Adriaen Cornelisz stelt zich borg 51 6 jan. 1594 - Adriaen Cornelisz koopt een huis 52 21 mei 1594 - Inschrijving van de koop van Adriaen Cornelisz 53 Het jaar 1595 - Portret van Ernst van Oostenrijk 56 1595 - Adriaen Cornelisz eigenaar van een graf 57 Het jaar 1596 - Portret van Filips Willem van Oranje 58 11 nov. 1596 - Doop van Jan 59 Het jaar 1597 - Portret van Willem Barentsz 60 8 febr. 1597 - Adriaen Cornelisz assisteert bij ondertrouw van zijn neef 61 Het jaar 1598 - Portret van Marnix 62 2 jan. 1598 - Doop van Lucas 63 Het jaar 1599 - Portret van Albertus van Oostenrijk 64 20 april 1599 - Doop van Bely 65 Het jaar 1600 - Portret van Isabella van Spanje 66 30 aug. 1600 - Adriaen Cornelisz schuldeiser 67 Het jaar 1601 - Portret van C.P. Hooft 70 1601 - Rentebrief met betrekking tot Adriaen Cornelisz 71 Het jaar 1602 - Portret van Franciscus de Mendoza 72 29 maart 1602 - Adriaen Cornelisz stelt zich borg 73 30 juni 1602 - Adriaen Cornelisz koopt een huis 74 16 juli 1602 - Adriaen Cornelisz maakt een testament 76 - De Schutterij van de Oudezijde 77 Het jaar 1603 - Portret van Frederik Hendrik 78 - De Zuiderkerk te Amsterdam 79 Het jaar 1604 - Portret van Gomarus 80 - De Heilige Stede of Nieuwezijds-kapel 81 Het jaar 1605 - Portret van Spinola 82 11 sept. 1605 - Bredero's zuster Hillegont is doopgetuige 83 Het jaar 1606 - Portret van Carel van Mander 84 3 jan. 1606 - Adriaen Cornelisz stelt zich borg 85 4 jan. 1606 - Adriaen Cornelisz wordt schadeloos gehouden 85 {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} najaar 1606 - Bredero schrijft een rijmpje, evenals zijn zusters en een buurman 87 - De Sint Antoniespoort te Amsterdam 89 Het jaar 1607 - Portret van Jacob van Heemskerck 90 nov. 1607 - Rentebrief van het huis 91 Wschl. 1607 - Geboorte van Jannitge Pieters, dochter van Bredero's zuster Stijn 91 1607 - Te Antwerpen verschijnen de Emblemata Horatiana 91 Het jaar 1608 - Portret van Arminius 92 - De Beurs te Amsterdam 93 Het jaar 1609 - Portret van Jan van Hout 94 15 apr. 1609 - Marry Gerbrants betaalt rente 95 16 okt. 1609 - Ondertrouw van Bredero's zuster Stijn 95 - De Schreyerstoren te Amsterdam 97 Het jaar 1610 - Adriaen Cornelisz Bredero - Francisco Badens 98 Omstr. 1610 - Bredero vraagt Badens een schilderij te leen 99 15 april 1610 - Verklaring van Bredero als collecteur van de impost 100 15 april 1610 - Adriaen Cornelisz heeft grond in pacht 102 8 mei 1610 - Marry Gerbrants betaalt rente 105 1610 - Bredero schrijft een sonnet voor Quina 105 1610 - Bredero publiceert een lied in Den Bloem-Hof 105 31 juli 1610 - Adriaen Cornelisz stelt zich borg 106 16 sept. 1610 - Doop van Heinrik Goossensz 107 Het jaar 1611 - Hendrik de Keyser - G.A. Bredero 108 21 maart 1611 - Bredero schrijft een brief aan Quina 109 6 juli 1611 - Marry Gerbrants betaalt rente 112 Wschl. 1611 - Bredero richt zich tot D'Eglentier 112 1611 - Bredero schrijft zijn Rodd'rick ende Alphonsus 113 1611 - Rodd'rick ende Alphonsus wordt opgevoerd 113 Het jaar 1612 - Hendrik Laurensz Spiegel - Samuel Coster 114 febr. 1612 - Bredero schrijft een huwelijksgedicht voor Dirck Pietersz Voskuyl 115 maart 1612 - Bredero schrijft een huwelijksgedicht voor Guillebert de Flines 115 1612 - Bredero schrijft een Eerdicht bij Vondels Pascha 115 24 juni 1612 - Bredero is getuige bij de doop van Pieter Goossensz 116 4 aug. 1612 - Marry Gerbrants betaalt rente 116 6 aug. 1612 - Bredero voltooit zijn Klucht van de Koe 116 17 sept. 1612 - Bredero's toneelspel Griane wordt opgevoerd 117 Wschl. 1612 - Dertig berijmde bijdragen van Bredero in Historien IV 117 5 nov. 1612 - Begrafenis van een kind van Bredero's zuster Stijn 117 Het jaar 1613 - Pieter Cornelisz Hooft - Joost van den Vondel 118 Midzomer 1613 - Bredero dicht zijn Anrwoort aan Barthout 119 Misschien 1613 - Bredero schrijft aan een jonge weduwe 120 Misschien 1613 - Bredero schrijft opnieuw aan een jonge weduwe 121 17 aug. 1613 - Marry Gerbrants betaalt rente 122 1613 - Bredero schrijft de Klucht van den Meulenaer 122 26 okt. 1613 - Bredero schrijft zijn Lof Van de Ryckdom 122 nov. 1613 - Bredero schrijft een huwelijksgedicht voor Wynant Bartelszoon 122 Misschien 1613 - Bredero protesteert tegen de engelse toneelspelers 123 31 dec. 1613 - Adriaen Cornelisz beklaagt zich over Philips Texel 124 Het jaar 1614 - Roemer Visscher - Jan Jansz Starter 126 4 jan. 1614 - Bredero schrijft zijn Lof Van de Armoede 127 {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} 29 april 1614 - Adriaen Cornelisz legt beslag op Goossens boedel 128 20 aug. 1614 - Marry Gerbrants betaalt rente 130 Wschl. 1614 - Elf berijmde bijdragen van Bredero in Historien VI 130 Het jaar 1615 - Petrus Scriverius - Daniël Heinsius 132 1615 - Bredero schrijft den Broeders In Liefde Bloeyende 133 6 febr. 1615 - Adriaen Cornelisz procedeert tegen Lastman 134 14 april 1615 - Leden van D'Eglentier getuigen 136 1615 - Bredero werkt mee aan Apollo 140 voorjaar 1615 - Bredero schrijft een Eerdicht voor Abraham de Koning 140 voorjaar 1615 - Bredero schrijft twee Sonnets voor Colm 141 mei 1615 - Bredero schrijft een huwelijksgedicht voor Schooneman 141 2 juli 1615 - Begin van Bredero's succesrijke opvoeringen 141 1615 - Opvoering van Moortje 141 Wschl. 1615 - Zeventien berijmde bijdragen van Bredero in Historien VII 141 16 juli 1615 - Bredero's zuster Hillegont ondertrouwt 142 26 sept. 1615 - Marry Gerbrants betaalt rente 143 30 sept. 1615 - Begrafenis van een kind van Bredero's zuster Stijn 143 Het jaar 1616 - Hugo de Groot - Cornelis Ketel 144 25 maart 1616 - Notariële akte met getuigenissen omtrent D'Eglentier 145 Eind aug. 1616 - Bredero schrijft een brief aan Hooft 148 sept. 1616 - Bredero schrijft een huwelijksgedicht voor Nicolaes van Sitteren 149 21 sept. 1616 - Marry Gerbrants betaalt rente 149 23 okt. 1616 - Doop van Bredero's nichtje Judick 149 Najaar 1616 - Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus verschijnt 150 Najaar 1616 - Bredero's Griane verschijnt 150 Najaar 1616 - Bredero's Lucelle verschijnt 151 Misschien 1616 - Uitgave van een Geestich liedboekje 151 31 dec. 1616 - Toe-eygening van Moortje aan Jacob van Dijck 151 Het jaar 1617 - Jacob van Dijck - Theodore Rodenburgh 152 1617 - Een gedicht van Bredero in 't Vermaeck der Ieught 153 Voorjaar 1617 - Bredero's Moortje wordt uitgegeven 153 april 1617 - Bredero voltooit zijn Spaanschen Brabander 153 Voorzomer 1617 - Coster schrijft een voorrede voor Bredero's werk 153 Misschien 1617 - Tweede clandestiene druk van het liedboekje 156 23 sept. 1617 - Marry Gerbrants betaalt rente 156 Najaar 1617 - Bredero schrijft een sonnet over Van Mander 157 Najaar 1617 - Den Spaanschen Brabander wordt opgevoerd 157 Najaar 1617 - Bredero schrijft een Jaar-Lied 157 nov. 1617 - Bredero schrijft een twaalftal Grillen 157 Eind 1617 - Waarschijnlijk eerste druk van de Spaanschen Brabander 157 Eind 1617 - Bredero ontmoet Magdalena Stockmans 158 Het jaar 1618 - Isaac van der Voort - Magdalena Stockmans 160 Nieuwjaar 1618 - Brief van Bredero aan Magdalena Stockmans 161 jan. 1618 - Bredero schrijft een bruiloftsgedicht voor Pieter Benoyt 162 6 febr. 1618 - Doop van Maritjen van Tongerlo 162 Begin 1618 - Bredero's vriend Reinier Telle overlijdt 162 april 1618 - Bredero schrijft een bruiloftsgedicht voor Daniël Vorstens 163 april 1618 - Bredero schrijft een bruiloftsgedicht voor Adriaen van den Heeden 163 27 mei 1618 - Ondertrouw van Magdalena Stockmans 163 {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} 6 juni 1618 - Bredero schrijft een gedicht vóor de Spaanschen Brabander 163 8 juni 1618 - Bredero voltooit zijn Stommen Ridder 164 18 juni 1618 - Huwelijk van Magdalena Stockmans 164 4 juli 1618 - Bredero schrijft in het album van Ernst Brinck 164 Misschien 1618 - Bredero schrijft de Voor-reden van zijn Geestich Liedt boecxken 166 1618 - Bredero publiceert 32 Emblemata amatoria 166 1618 - Bredero schrijft een Klinck-Dicht bij Vaenius' Emblemata 166 1618 - Clandestiene druk van Bredero's Molenaer 166 juli 1618 - Bredero zendt een gedicht aan Magdalena Stockmans 167 23 aug. 1618 - Bredero overlijdt in Amsterdam 174 aug. 1618 - Begrafenis van Bredero met de hoogste dichterseer 174 29 sept. 1618 - Hillegont betaalt rente inzake het huis 174 1619 - Lijck-dichten op Bredero 174 1619 - Bredero's Stommen Ridder wordt uitgegeven 186 1619 - Bredero's Kluchten worden uitgegeven 186 1619 - Lucelle en Spaanschen Brabander worden herdrukt 186 21 sept. 1619 - Begrafenis van Bredero's zuster Stijn 186 28 sept. 1619 - Hillegont betaalt rente inzake het huis 187 3 okt. 1619 - Huwelijk van Dieryck Geeraerts Doots-hooft 187 5 dec. 1619 - Bredero's ouders maken hun testament 187 13 dec. 1619 - Bredero's moeder overlijdt te Amsterdam 190 16 dec. 1619 - Bredero's moeder wordt begraven 190 1620 - Bredero's Lof-dicht van Ryckdom en Armoede verschijnt 191 1620 - Bredero's Nederduytsche Rijmen worden uitgegeven 191 1620 - Rodd'rick ende Alphonsus, Stommen Ridder, en Moortje herdrukt 191 1620 - Een sonnet van Bredero in Lucanus' Borgeroorlogh 191 1620 - De derde druk van Thronus Cupidinis verschijnt 191 1621 - Bredero's Geestigh Liedt-Boecxken opnieuw uitgegeven 192 1621 - Griane, Lucelle, Spaanschen Brabander herdrukt 192 25 febr. 1621 - Doop van Arent van Tongerlo 192 1622 - Alle de Spelen verschijnen te Rotterdam 193 1622 - De Kluchten vermeerderd herdrukt 193 1622 - Het Boertigh, Amoreus en Aendachtigh Groot Lied-boeck verschijnt 193 1622 - Amsterdams Praatjen verschijnt 195 12 okt. 1622 - Hillegont betaalt rente inzake het huis 195 22 okt. 1623 - Bredero's Angeniet opgevoerd 195 Najaar 1623 - Bredero's Angeniet, voltooid door Starter, in druk 195 1624 - Schyn-heiligh, op naam van Bredero, in druk 196 29 aug. 1624 - Notariële akte van Adriaen Cornelisz 196 15 mei 1625 - Doop van Hester van Tongerlo 196 26 febr. 1626 - Rodd'rick ende Alphonsus te Arnhem verboden 197 18 april 1626 - Adriaen Cornelisz betaalt rente inzake het huis 197 Wschl. 1626 - Geboorte van Pieter Adriaensz 197 1627 - Een gedicht van Bredero in Niev Lied-boeck 198 1629 - Bredero's Kluchten, en Angeniet herdrukt 198 21 juli 1629 - Adriaen Cornelisz betaalt rente inzake het huis 198 11 nov. 1631 - Besluit van Thesauriers inzake verzoek van Adriaen Cornelisz 199 1632 - Nederduytsche Poëmata uitgegeven 199 1632 - Lucelle herdrukt 199 {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} 1632 - Spaanschen Brabander herdrukt 199 4 april 1632 - Adriaen Cornelisz betaalt rente inzake het huis 199 1633 - Moortje, Spaanschen Brabander, en Stommen Ridder herdrukt 200 16 juni 1633 - Adriaen Cornelisz stelt zich borg 200 21 juli 1636 - Adriaen Cornelisz betaalt rente inzake het huis 201 1637 - Rodd'rick, Kluchten, en Schyn-heiligh herdrukt 201 1637 - Bredero's Moortje gespeeld 201 19 aug. 1637 - Notariële akte betreffende Adriaen Cornelisz 202 1638 - Alle de Wercken worden te Amsterdam uitgegeven 203 6 maart 1638 - Adriaen Cornelisz betaalt rente inzake het huis 204 1639 - Jan Miense Molenaar schildert een scène uit de Lucelle 204 2 juli 1639 - Ondertrouw van Marritje van Tongerlo 204 25 aug. 1639 - Ondertrouw van Adriaen Cornelisz en Aaltie Bartels 204 11 sept. 1639 - Huwelijk van Adriaen Cornelisz en Aaltie Bartels 205 1640 - Moortje opgevoerd 205 24 mei 1641 - Adriaen Cornelisz betaalt rente inzake het huis 205 1 juni 1641 - Adriaen Cornelisz verkrijgt vermindering van rente 205 1642 - Bredero's Spaanschen Brabander en de Kluchten herdrukt 205 1644 - Nieuwe uitgave van Alle de Wercken 206 4 juni 1644 - Adriaen Cornelisz betaalt rente inzake het huis 206 7 sept. 1645 - Bredero's Stommen Ridder opgevoerd 206 1645 - Bredero's Stommen Ridder herdrukt 206 30 nov. 1645 - Bredero's Lucelle opgevoerd 206 1645 - Bredero's Lucelle herdrukt 206 9 jan. 1646 - Testament van Adriaen Cornelisz 207 13 jan. 1646 - Codicil met vermelding van schilderijen 210 18 jan. 1646 - Bredero's Moortje opgevoerd 211 1646 - Bredero's Moortje herdrukt 211 5 maart 1646 - Testament van Adriaen Cornelisz 211 15 maart 1646 - Bredero's Klucht van de Koe opgevoerd 213 1646 - Bredero's Klucht van de Koe herdrukt 213 19 maart 1646 - Testament van Pieter Adriaensz Bredero 213 28 juni 1646 - Adriaen Cornelisz overlijdt te Amsterdam 215 11 febr. 1647 - Bredero's zuster Hillegont wordt begraven 215 Alfabetisch register 217 Lijst van illustraties 248 Bijlage ter waarschuwing 251 Verantwoording 252 [pagina ongenummerd (p. 260)] Colofon Dit Memoriaal van Bredero, samengesteld door Garmt Stuiveling, werd gezet uit de Aldine Bembo en gedrukt op 80 grs. houtvrij offset van Van Gelder Papier door Drukkerij Tulp N.V. te Zwolle, en gebonden door Boekbinderij G.W.C. Paardekooper N.V. te Amsterdam. Het werd uitgegeven met steun van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk door de Uitgeverij Tjeenk Willink - Noorduijn N.V. te Culemborg. Van de totale oplaag zijn twintig exemplaren genummerd en niet in de handel. 2007 dbnl / erven Garmt Stuiveling stui002memo01_01 pdfsmallfont Garmt Stuiveling, Memoriaal van Bredero. Tjeenk Willink-Noorduijn, Culemborg 1970 DBNL-TEI 1 2007-10-02 MG colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Garmt Stuiveling, Memoriaal van Bredero. Tjeenk Willink-Noorduijn, Culemborg 1970 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/stui002memo01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Inleiding Jaren lang heb ik de illusie gehad, eens ertoe in staat te zijn om Het korte leven van Jacques Perk te doen volgen door Het bonte leven van Bredero. Maar het zit er niet in, de feitelijke documentatie is te gering voor een biografie. In de negentiende eeuw heeft Ten Brink het geprobeerd, en daarna Prinsen, en daarna Knuttel; maar een betrouwbaar verhaal van de menselijke handelingen en gebeurtenissen die samen destijds een bewogen leven hebben gevuld en gevormd, is het bij niemand geworden. Fantasieën hebben de waarheid, veronderstellingen de zekerheid, bespiegelingen de zichtbaarheid vervalst en vervangen; amoureuze liederen zijn misbruikt als liefdesbrieven, aandachtige liederen als openbare schuldbelijdenissen, toneelfiguren verklaard als verklede concurrenten of geridiculiseerde minnaressen. En tussen al die honderden bladzijden met vaak betwistbare wetenswaardigheden mist men pijnlijk die ene pagina waar de mán ons levend en levensgroot voor ogen staat. Maar indien de tot-nu-toe geschreven Bredero-biografieën die naam niet verdienen, ligt dat niet enkel aan de te geringe omvang van de bewaard gebleven archivalia. Men heeft ook verzuimd de beschikbare bescheiden zo volledig en zo authentiek mogelijk mee te delen, en zich herhaaldelijk beperkt tot een beknopte vermelding of een fragmentarisch, vaak niet eens letterlijk citaat, opgeborgen in de een of andere voetnoot. En erger nog: men is zich te zelden ervan bewust geweest dat ieder leven, hoe gecompliceerd ook, zich afspeelt in de rechtlijnige tijd. Oorzaken en gevolgen zijn geen omkeerbare grootheden, de feiten hangen samen in een bepaalde tijdsorde, ze volgen allereerst óp, en dan misschien ook úit elkaar. Al kent een latere onderzoeker de afloop, hij moet bescheiden zijn met die kennis; want voor de tijdgenoten, voor de ooggetuigen, waren de gebeurtenissen voortdurend vol van open mogelijkheden, ten goede en ten kwade; en wat zij vrezende uit alle macht poogden te vermijden, voltrok zich vaak toch; en wat zij hopende met volle inspanning trachtten tot stand te brengen, ging vaak reddeloos teloor. Indien iemand zich dit bewust is geweest, dan wel Bredero: de wisselvalligheid van het lot was zijn diepste levensbesef, misschien uit eigen ervaringen ontstaan, waarschijnlijk door allerlei lectuur bevestigd, en stellig ook opgenomen in zijn protestantse geloof. Dit dubbele besef van het veranderende tijdsverloop en van de constante onzekerheid is een voorwaarde voor iedere adequate kennis omtrent het leven van mensen en van volkeren. Men kan geen voorschot nemen op de toekomst. Zonder strikte chronologie is verantwoorde geschiedschrijving ondenkbaar, al houdt dit niet in dat men met chronologie alleen zou kunnen volstaan. Maar wie zich ertoe zet de gegevens te rangschikken naar hun datum, kan aan den lijve ervaren hoe gauw de kleinste dienst soms in de grootste overgaat: {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} want de simpele waarschuwing omtrent de grenzen van het mogelijke is niet zelden tegelijk een aanwijzing, gericht op het werkelijke en wezenlijke. Een enkel voorbeeld als bewijs: in literair-historisch opzicht is de exacte reeks: Teeuwis de Boer - Moortje - Warenar - Spaanschen Brabander bepaald iets ánders en iets interessanters, dan een willekeurige groep van vier oud-hollandse blijspelen die alle zo ongeveer afkomstig zijn uit de tijd van het Bestand. En zelfs dát is een factor die men te zelden erkent. Als ik aan Bredero denk, wil ik hem zien in zijn familiekring, in zijn stad, tussen zijn collega's, in zijn tijdvak, literair en algemeen: en de kleine reeks van persoonlijke feiten die dateerbaar vaststaan, kan dus worden aangevuld met een grotere reeks van even vaste gegevens uit zijn direkte en meer-verwijderde omgeving. Leveren ons de archieven ten aanzien van Gerbrand Adriaenszoon zelf tot aan het jaar 1606 geen enkel document op, het gezin waarin hij tot zijn vroege dood is opgenomen gebleven, vond z'n neerslag in een paar dozijn archivalia, waaruit voor latere ogen zowel het aandoenlijk lotgeval van geboorte en dood, alsook de allengs stijgende welvaart zich aftekent. Maar er zijn meer dateerbare gegevens dan uit doop- en doodsboeken, uit koopakten en borgstellingen alleen. Het dichterschap immers ligt in z'n openbare ontplooiing gedeeltelijk vast in Bredero's medewerking aan de fraaie verzamelbundels die toen zo in de mode waren, in zijn huldigende bijdragen vóor de publikaties van enkele vrienden of kennissen, in de gedichten en liederen die hij terwille van bepaalde bruiloften schreef, en in de opeenvolgende vertoningen en uitgaven van zijn eigen toneelwerk. Voegt men hier de paar brieven aan toe, die ons weliswaar niet in handschrift maar toch in vrij vroege drukken zijn overgeleverd, dan blijkt het direkte materiaal toch een rijker en genuanceerder geheel op te leveren, dan men aanvankelijk had voorzien. En naast dit direkte materiaal van en rondom Bredero zelf, bestaan er verscheidene eigentijdse getuigenissen óver hem: een hoogst opmerkelijke beschouwing van Samuel Coster inzake Bredero's grote succes, een handvol eerdichten van verschillende vrienden vóor zijn gedrukte toneelspelen en kluchten, een paar dozijn rouw- en lofdichten na zijn vroege dood. En ook in archivalia van later datum, zoals de testamentaire beschikkingen van Bredero's vader, zijn somtijds nog bruikbare gegevens aanwezig, die mee helpen om het bijeen gebrachte materiaal enigszins aan te vullen, zonder het te kunnen completeren. Toen men in 1885 het derde eeuwfeest van Bredero's geboorte organiseerde, heeft men zowel in literair als in historisch opzicht uitermate nuttig werk verzet. Wij danken daaraan de eerste Bredero-bibliografie, de eerste moderne uitgave van de verzamelde werken, en een groot aantal archivalia. Maar juist in dit laatste opzicht is het sindsdien mogelijk gebleken af en toe nog onbekend materiaal aan het licht te brengen, al heeft dit door verspreide publikatie in uiteenlopende vaktijdschriften niet het volle rendement opgeleverd voor de Bredero-studie. En ook nu is er door systematisch onderzoek nog het een en ander te voorschijn gebracht dat sinds meer dan drie eeuwen bewaard is gebleven, maar al die tijd schuil is gegaan in onbekendheid. In deze omstandigheden en met zulke gegevens in handen, heb ik mijn voornaamste zorg welbewust gericht op controle en ordening; wát er in dit boek ook moge ontbreken, het aanwezige materiaal draagt in ieder geval een drievoudig merk: het is zo authentiek mogelijk, het is zo chronologisch mogelijk, het wordt onverkort meegedeeld. En indien {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} een gunstig lot te eniger tijd nog iets onbekends aan den dag brengt, dan kan het hier zonder moeite op de precieze plek worden ingevoegd. Minder dan Vondel met zijn politieke lof- en hekeldichten, minder dan Hooft en Huygens met hun gewichtige ambtelijke werkzaamheden, heeft de vrije amsterdamse burgerjongen die Bredero was, ogenschijnlijk te maken gehad met zijn tijd. Daaruit volgt nog niet dat die tijd ook weinig te maken heeft gehad met hem. Het is mijn vaste overtuiging dat de sfeer, de stijl, het niveau van Bredero's werk in lied en toneelspel, niet kan worden losgedacht van de sfeer, de stijl, het niveau van de levenslustige, wilskrachtige, vrome en vrijheidslievende generaties door wie tussen 1581 en 1609 ons zelfstandig volksbestaan werd veroverd, en daarna bevestigd. Ik heb daarom het leven van Bredero, met zijn familie direkt om hem heen, ingepast in de kroniek van veertig jaar nederlandse historie, en hieraan zelfs af en toe een ietwat west-europees tintje verleend. Niet omdat men van die gebeurtenissen aan het front of in den vreemde, te Amsterdam onmiddellijk kennis droeg - al zal ook dat vaak zo zijn geweest - maar wel omdat deze gebeurtenissen in hun beperkende of verruimende uitwerking objectief de omstandigheden hebben bepaald waaronder de Republiek, waaronder Holland, waaronder Amsterdam, waaronder Bredero destijds heeft geleefd. De feitelijke samenhangen zijn onmiskenbaar, ook al zou men het bewijs kunnen leveren dat niemand zich daarvan bewust is geweest. Maar het tegendeel is veelal het geval. Ik heb ernaar gestreefd, elk jaar door enkele gedateerde politieke en militaire feiten te karakteriseren, en daarbij heeft het kiezen van de belangrijkste feiten soms minder moeite gekost dan het opsporen van de precieze data *. Een klein aantal markante gegevens van literaire of algemeen-culturele aard is hieraan van jaar tot jaar toegevoegd, op goede grond vaak niet zo nauwkeurig gedagtekend. Stipte verschijningsdata van boeken zijn zelfs in later eeuwen moeilijk achterhaalbaar. Het memoriaal, aldus ontstaan, bevat op de linkerbladzijden steeds deze politieke en literaire gegevens, en bovendien het portret van een belangrijke openbare figuur. Die portretten zijn tot mijn spijt niet enkel vaak van iets latere datum, ze stellen ook de persoon meestal voor op een iets hogere leeftijd dan bij het aangegeven jaartal past. Maar absolute historiciteit was ten deze niet te bereiken. Op de rechterbladzijden daarnaast vindt men de Brederodiana: deze bestaan behalve uit een beknopte omschrijving en eventueel een verklarende inleiding, ook uit een letterlijke translitteratie van het desbetreffende document, gevolgd door een reproduktie daarvan, al moest deze om technische redenen meestal iets worden verkleind. In twee opzichten verplichtte het materiaal mij af te wijken van dit strakke systeem, enerzijds door een tekort, anderzijds door een teveel. Uit enkele vroege jaren immers bleken er geen persoonlijke archivalia aanwezig te zijn, hetgeen had moeten leiden tot gehele rechterbladzijden wit. Het leek mij zinrijk die open ruimten te gebruiken voor afbeeldingen van gebouwen uit het vroeg-zeventiende-eeuwse Amsterdam, de stad van Bredero, om aldus ook het decor van diens leven - en van diens liederen, kluchten en blijspelen - enigszins zichtbaar te maken. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar moeilijker dan het tekort, was het teveel: de literaire en archivalische gegevens uit de latere jaren bleken vaak te omvangrijk te zijn voor éen enkele rechterpagina; ze moesten dus worden afgedrukt op drie of vijf opeenvolgende bladzijden, rechts én links. Maar er was nóg een coïncidentie die een zekere wijziging ten gevolge had: dezelfde jaren die gekenmerkt worden door de snelle ontplooiing van Bredero's literaire begaafdheid, zijn in politiek opzicht weinig spectaculair doordat het Bestand een voorlopig einde had gemaakt aan elke militaire activiteit. Zo volgde uit het bijeengebrachte materiaal als vanzelf een indeling in drieën: I. de periode van 1580 tot en met 1609, bevattende voornamelijk Brederodiana omtrent de groei van het gezin, en de stijgende sociale en economische positie van de vader; II. de periode van 1610 tot en met 1618, bevattende al de beschikbare gegevens omtrent Bredero's optreden als dichter, toneelschrijver, schilder, vaandrig, vriend en minnaar, tot aan zijn vroege dood, met de daarop in 1619 gevolgde bundel Lijck-dichten; III. de periode vanaf 1619, bevattende nog enige verspreide documenten inzake het wel en wee van Bredero's naaste familieleden, en soms ook een enkel gegeven aangaande Gerbrand Adriaenszoon zelf. Het behoeft wel geen betoog, dat de tweede periode de hoofdzaak is, de kern van het boek, het zinrijke middenstuk waaraan de beide andere gedeelten hun belang ontlenen; een ongelijksoortig belang evenwel, want de eerste periode gaat vooraf en heeft dus bijgedragen tot Bredero's wording en vorming, maar de derde periode volgt en kan dus nooit meer hemzelf betreffen, enkel de gedragingen van anderen die eens met hem in familiale of vriendschappelijke betrekking hebben gestaan. Op grond van het karakteristieke onderscheid tussen de drie aangegeven perioden, die overigens zonder afscheiding in elkaar overgaan, heb ik ernaar gestreefd ze ook visueel duidelijk te doen verschillen: de eerste periode heeft op de linkerbladzijden telkens éen portret, en dit is, gelijk reeds werd opgemerkt, steeds het portret van een belangrijke politieke, militaire of culturele figuur met wie Bredero geen persoonlijke relatie zal hebben gehad, al is dit misschien ten aanzien van Hooft Sr. in een later stadium niet volstrekt ondenkbaar; de tweede periode heeft op de desbetreffende linkerbladzijden telkens twee portretten, en deze behoren zoveel mogelijk bij amsterdamse persoonlijkheden met wie Bredero óf in vriendschappelijke betrekking heeft gestaan, óf althans wel eens in contact zal zijn gekomen; de derde periode, bedoeld als toegift, bevat in het geheel geen portretten, de jaartallen vormen geen ononderbroken reeks meer, en de documenten zijn niet in reproduktie weergegeven; toch zijn de eisen van authenticiteit en chronologie ook hier gehandhaafd. Er is tenslotte nog een vierde hoofdstuk in dit boek: een alfabetisch register van al de personen die in de Brederodiana worden genoemd, voorzien van beknopte biografische aantekeningen voorzover het de omgeving van de dichter betreft. Om de zaak niet topzwaar te maken en geen {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} ongelijksoortige grootheden te vermengen, zijn de figuren, vermeld op de historische bladzijden, in dit register buiten beschouwing gelaten. De meeste ervan vindt men trouwens in elke enigszins omvangrijke encyclopedie. Ofschoon men kan zeggen dat dit Memoriaal van Bredero zich aandient als een kruising tussen een jaartallenboekje en een prentenboek, is het evenmin bedoeld om uit het hoofd geleerd, als om alleen maar doorgebladerd te worden. Het is een lees-boek in de strikte zin van het woord, al mag de presentatie van de inhoud dan wat ongewoon zijn. Het is een lees-boek van en over Bredero; en als samensteller ervan hoop ik van harte, dat het zijn niet-geschreven en tot nu toe niet-te-schrijven biografie doeltreffend vervangt. Garmt Stuiveling {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding het stadhuis van amsterdam Herbouwd na de grote brand van 1452, werd het Stadhuis later herhaaldelijk uitgebreid. De spits van de toren moest in 1615 wegens bouwvalligheid worden afgebroken.==} {>>afbeelding<<} {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} 1580 {== afbeelding filips ii, koning van spanje, heer der nederlanden==} {>>afbeelding<<} 1 februari Holland en Zeeland bieden de Prins van Oranje, die voor het eerst sinds 1577 weer in Holland is, de Hoge Overheid aan, maar hij wijst deze voorshands af. 3 maart Door verraad van stadhouder George de Lalaing, graaf van Rennenberg, valt de stad Groningen in spaanse handen. 15 maart Filips II doet Oranje in de ban en stelt op diens hoofd een prijs van 25 000 gouden dukaten benevens verheffing in de adelstand. 9 april De stad Mechelen, sinds 20 juni 1579 in spaans bezit, wordt weer aan de zijde van de Staten-Generaal gebracht. 19 september De Staten-Generaal sluiten te Plessis-lez-Tours een verdrag met de hertog van Anjou, waarbij deze als soeverein van de Nederlanden wordt erkend onder toezegging dat hij de privileges zal eerbiedigen, niemand om godsdienstredenen vervolgen, en voor franse hulptroepen zorgen. Holland en Zeeland evenwel zullen Oranje als hun landsheer erkennen. 20 september Coevorden wordt door Rennenberg voor de Spanjaarden veroverd. De achttienjarige Jan Pietersz. Sweelinck, geboren te Deventer, wordt organist van de Oude Kerk te Amsterdam. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding plattegrond van amsterdam in de zestiende eeuw Wat de windrichting betreft: de paden nabij het schildje met de leeuw lopen, van de stad af gerekend, tennaastebij noord-zuid.==} {>>afbeelding<<} {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} 1581 {== afbeelding françois-hercule de valois, hertog van anjou==} {>>afbeelding<<} 2 januari De Staten-Generaal, te Delft bijeen, ratificeren het verdrag met Anjou van 19 september 1580. februari In antwoord op de ban door Filips II publiceert Oranje zijn Apologie, opgesteld door zijn hofprediker De Villiers. 28 juni De stad Breda wordt bij verrassing door spaanse troepen genomen. 14 juli De Staten-Generaal, te 's-Gravenhage bijeen, verklaren Filips II vervallen van de heerschappij over de Nederlanden. 23 juli De spaansgezinde stadhouder Rennenberg overlijdt te Groningen op ruim 40-jarige leeftijd. 18 augustus Troepen van Anjou ontzetten de door Parma belegerde stad Kamerijk. 29 november Parma dwingt na een langdurig beleg Doornik tot overgave, de enige waalse stad die trouw was gebleven aan de Staten-Generaal. Willem van Oranje, sinds april 1580 te Antwerpen gevestigd, verblijft in het voorjaar enkele maanden in Amsterdam. De rederijkerskamer te Delft schrijft een wedstrijd uit. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} 14 oktober 1581 Afkondiging van het voorgenomen huwelijk van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Het is de tweede aantekening op het blad dat bovenaan gedateerd is Den xiiij October. De bruid heeft met het huismerk gesigneerd, daar ze blijkbaar niet kon schrijven. In de marge is Adriaen bij vergissing Cornelis-dochter genoemd. Huwelijken van de Pui betroffen over het algemeen gemengde bruidsparen; een van hen beiden behoorde dus waarschijnlijk niet tot de calvinistische kerk. (Huwelijksintekenregister van de Pui. Gemeente-Archief van Amsterdam, DT& 661, blz. 13). Arian Cornelisdr ende marry gerbrantsdr deese persoonen hebben haere vvtroepinge inde kerck gehadt Ten Jaere ende daghe als vooren syn gecompareert Arian Corneliszoon van Amsterdam met Cornelis adrianss zijne vader ter eender ende marry gerbrants geassocieert met Cornelis gerbrantss haere broer alsoo sy geen ouders en hadde ter andere Angeuende versoeckende ende op alles als vooren gevraecht zynde ende geantwoort hadden syn hen drie sondaechs vvtroepinge gedecreteert - - Adryaen Cornelis (teken) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 31 oktober 1581 Huwelijk van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Aantekening in het Trouwboek van de Nieuwe Kerk te Amsterdam. (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 988, blz. 29). johannis hal - 31 - Arijan cornelis ende marri gerbrandts - 3 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} 1582 {== afbeelding charlotte de bourbon, derde gemalin van prins willem van oranje==} {>>afbeelding<<} 19 januari Na huwelijksonderhandelingen met koningin Elizabeth, komt Anjou met in zijn gevolg ook de graaf van Leicester, uit Engeland naar de Nederlanden en doet hij zijn intocht in Antwerpen. 21 februari De Staten van de waalse gewesten staan Parma in strijd met de Unie van Atrecht eenstemmig toe, weer spaanse troepen naar de Nederlanden te doen komen. 18 maart De twintigjarige Jean de Jaureguy pleegt te Antwerpen een aanslag op Oranje, die hierbij ernstig wordt gewond. 27 maart Anjou legt in de Statenvergadering te Antwerpen de eed van trouw aan 's lands vrijheden af. 23 april Aalst wordt bij een nachtelijke overval door staatse troepen veroverd. 5 mei Charlotte de Bourbon, sinds 12 juli 1575 gehuwd met Oranje, overlijdt te Antwerpen op ongeveer 35-jarige leeftijd. 5 juli Na een beleg van bijna drie maanden capituleert Oudenaarde voor de troepen van Parma. 2 augustus Lier gaat door verraad in spaanse handen over. 17 september Steenwijk wordt bij verrassing door spaanse troepen genomen. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede helft 1582 Zeer waarschijnlijk is er in deze periode - overeenkomstig een veronderstelling van J. ter Gouw (Amsterdamsche Courant, 14 okt. 1880) - een zoon van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants geboren, die men dan traditiegetrouw Cornelis zal hebben genoemd naar de vader van vaderszijde. Een aantekening van de doop is niet teruggevonden; de doopregisters van de Nieuwe Kerk zijn echter eerst van 1587 af bewaard gebleven. Deze Cornelis zal in maart 1585 nog in leven zijn geweest, aangezien de zoon die toen geboren is, vernoemd werd naar de vader van moederskant. Hij moet echter gestorven zijn vóor 11 september 1586, want toen werd er opnieuw een zoon Cornelis gedoopt. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} 1583 {== afbeelding louise de coligny, vierde gemalin van prins willem van oranje==} {>>afbeelding<<} 17 januari Franse furie: troepen van Anjou maken zich onverhoeds meester van Dendermonde, Aalst en andere vlaamse steden. De aanslag op Antwerpen mislukt. 12 april Oranje huwt te Antwerpen met de 27-jarige Louise de Coligny. 16 juli Na een hevige beschieting geeft Duinkerken zich over aan de Spanjaarden. 22 juli Oranje verlaat Antwerpen des nachts per schip, en vestigt zich te Delft. 24 juli Nieuwpoort capituleert voor Parma; ook Menen, Veurne en Diksmuide geven zich over. 15 augustus Steenbergen capituleert voor Parma. 22 september Zutfen capituleert voor Parma. 13 oktober Anjou verlaat de Nederlanden en vestigt zich in Frankrijk. 22 oktober Sas van Gent wordt met geweld spaans, Axel en Hulst daarna door verraad. De antwerpse drukker Christoffel Plantijn vestigt zich te Leiden. De vlaamse schilder-dichter Carel van Mander vestigt zich te Haarlem. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} 6 november 1583 Marry Gerbrants is getuige bij de doop van haar neef Garbrant Lucasz. De doop vond plaats in de Oude Kerk. (Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 1, blz. 216). lucas garbrants tapper dije moder neel Jochems dije getuijch marrij garbrants het kijnt garbrant {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 20 december 1583 Adriaen Cornelisz huurt met ingang van mei 1584 tegen ƒ40,- per jaar het huis in de Gansoort (d.i. de Nes) op de hoec benoorden t vleyshuis, dat in mei 1583 verhuurd was aan Aal Jans voor ƒ30,- per jaar. (Archieven Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck blz. 245. Gemeente-Archief van Amsterdam) den 20en december 83 dit huys verhuert iij Iaren an aeriaen cornelissz Ingaende maij 84 voor xl. gulden Iaerlijx boorch matys van banchem 40 - {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} 1584 {== afbeelding prins willem van oranje==} {>>afbeelding<<} 29 januari Frederik Hendrik, zoon van Willem van Oranje en Louise de Coligny, wordt te Delft geboren. 7 april Na een maandenlang beleg capituleert Ieper voor de troepen van Parma. 20 mei De stad Brugge geeft zich na grotendeels geheime onderhandelingen over aan Parma. 10 juni De hertog van Anjou overlijdt te Château-Thierry op 28-jarige leeftijd aan tuberculose. 3 juli Parma slaat het beleg voor Antwerpen. 10 juli De Prins van Oranje wordt op 51-jarige leeftijd te Delft door Balthazar Gerards vermoord. 1 september Prins Maurits, zeventien jaar oud, aanvaardt de leiding van de Raad van State. 17 september Gent capituleert voor de troepen van Parma. De amsterdamse rederijkerskamer In Liefde Bloeyende geeft bij Christoffel Plantijn te Leiden de Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst uit, ontworpen door Spiegel en ingeleid door Coornhert. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} 29 januari 1584 Doop van Hijllegont, dochter van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. De vader wordt hier koopman genoemd. Aantekening in het doopregister van de Oude Kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 1, blz. 222). Het kind moet jong zijn gestorven, uiterlijk begin november 1587, aangezien er dan opnieuw een dochter met dezelfde naam wordt gedoopt. den xxixen Januarij Aerijaen cornelijszoon copman die moder marrij garbrants dije getuijch Janetgen pieters het kijnt hijllegont {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} mei 1584 Adriaen Cornelisz betrekt overeenkomstig het huurcontract van 20 december 1583 de woning in de Nes, hoek Pieterssteeg, op de plaats waar nu nr. 41 staat. 22 december 1584 Adriaen Cornelisz betaalt ƒ20,- als halfjaarlijkse huur voor de woning in de Nes. (Archieven Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. 246. Gemeente-Archief van Amsterdam). Nouember 84 Is ontfangen den xxijen december 84 per aeriaen cornelissz - 20 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de twee vleeshallen met de vogelmarkt aan de nes In de ruimte boven de kleine Vleeshal zetelde de Rederijkerskamer D'Eglentier. Het huis daarnaast, voor de helft zichtbaar, was het woonhuis van het gezin Bredero sinds mei 1584 en dus tevens het geboortehuis van de dichter.==} {>>afbeelding<<} {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} 1585 {== afbeelding alessandro farnese, hertog van parma==} {>>afbeelding<<} 10 maart Brussel capituleert voor de troepen van Parma. 16 maart Muiters grijpen de macht in Nijmegen; vier weken later geeft de stad zich over aan Parma. 30 maart Doesburg capituleert voor de troepen van Parma. 19 juli Mechelen valt in handen van de spaanse troepen. 13 augustus Na een maandenlang beleg geeft Antwerpen, onder het burgemeesterschap van Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde, zich over aan Parma. 20 augustus Koningin Elizabeth van Engeland en de Staten-Generaal sluiten een verdrag van bijstand. 1 november Maurits wordt stadhouder van Holland en van Zeeland. 20 december Robert Dudley, graaf van Leicester, komt te Vlissingen aan. De stad Amsterdam besluit tot een belangrijke uitbreiding. Friesland sticht te Franeker een Hogeschool. Plantijn verlaat Leiden en vestigt zich opnieuw te Antwerpen. Holland heft de capitale impositie: een hoofdelijke omslag ten bate van de defensie. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} 16 maart 1585 Geboorte van Gerbrand, zoon van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants; het kind werd genoemd naar de vader van moederszijde. Een aantekening van de doop is niet teruggevonden; wellicht heeft deze plaats gehad in de Nieuwe Kerk, de doopregisters daarvan ontbreken tot het jaar 1587. De geboortedatum is bekend door het onderschrift onder het portret vóor de Lijckdichten (1619) en door een eigenhandige aantekening van Gerbrands vader uit diezelfde tijd in een exemplaar van Livius' De Roemsche historie (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage). Voor facsimile zie blz. 174. ... de wre sijnder gheboorten twussen 9 ende 10 ueren voor mijdaechgis quamt ter werelt anno 1585 den 16 maert... 29 juni 1585 Marry Gerbrants betaalt ƒ20,- als halfjaarlijkse huur voor de woning in de Nes. (Archieven Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. 246. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor fascimile zie blz. 22. may 85 es ontfangen den 29 Iunij 85 by mary garbrants 20 -.-. 3 oktober 1585 De schatters van de capitale impositie slaan Adriaen Cornelisz, schoenmaker, wonende aan de oostzijde van de Gansoort (d.i. de Nes van de Dam tot de Wijde Kerksteeg) aan voor een bedrag van twee gulden (Kohier van de capitale impositie, Archief Burgemeesteren 661 b, folio 10 links. Gemeente-Archief van Amsterdam). De stad had in 1585 ongeveer 30000 inwoners; de twee kohieren, van de Oude en van de Nieuwe Zijde, bevatten 1293 en 1646 namen van belastingplichtigen, tezamen 2939. Behalve 23 zeer gefortuneerden met aanslagen van ƒ70 tot ƒ210, bevat de hoogste categorie nog 582 namen met aanslagen van ƒ10 tot ƒ69. De middelste categorie: ƒ3 tot ƒ9, betreft 839, de laagste categorie: ƒ1 of ƒ2, betreft 1475 personen. Tot hen behoort Adriaen Cornelisz. De meeste mensen in zijn buurt komen niet veel hoger, al zijn er uitzonderingen van 12, 25 en 30 gulden. Er was nog een tweede heffing ter grootte van éen vijfde deel; vandaar de optelling van telkens twee posten. (Dr. J.G. van Dillen: Amsterdam in 1585. Amsterdam 1941, blz. XXXIII en 9-10). Ook Bredero's grootvader wordt aangeslagen voor hetzelfde bedrag van ƒ2,- blijkens de aantekening op folio 249: Wyde Stege. Cornelis in Brederode .... 2. (Idem., blz. 177. De aldaar bijgevoegde identificatie met een zekere Cornelis van Coeschot is onjuist). De toevoeging in Brederode is dus al bij de grootvader aanwezig. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Aeriaen corneliszoon schoenmaker - viij - solvit den 3en octobris - 2 gulden 8 stuivers ij - 0 - 0 _____ _ ____ _ _____ 2 - 8 - {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 20 november 1585 Marry Gerbrants betaalt ƒ20,- als halfjaarlijkse huur voor de woning in de Nes. (Archieven Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. 246. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 22. nouembris 85 es ontfangen den 20e nouember 85 by mary garbrants 20 - 23 november 1585 Adriaen Cornelisz staat borg voor Cornelis Adriaensz, zijn vader, wanneer deze met ingang van mei 1586 vlak naast het huis in de Nes een camer benoorden de niewe hal getekent j huurt voor een jaarlijkse huur van ƒ20,-. (Archieven Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. 233. Gemeente-Archief van Amsterdam). denn 23e Nouembris 85 dit voorsz huys verhuert aen Cornelis Aryaensz de tyt van een Iaer Ingaende may 86 voor de somme van twintich gulden borch Aryaen Cornelisz 20 -.- {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} 1586 {== afbeelding johan van oldenbarnevelt==} {>>afbeelding<<} 4 februari Leicester wordt tegen de wens van koningin Elizabeth plechtig ingehuldigd als gouverneur-generaal. 6 maart De Staten van Holland benoemen Johan van Oldenbarnevelt, 38 jaar oud, tot Landsadvocaat. 4 april Leicester, te Utrecht gevestigd, verbiedt alle handel op spaanse en zuidnederlandse havens. 7 juni Grave geeft zich over aan de spaanse troepen. Drie weken later volgt Venlo. 16 juli Maurits verovert Axel in samenwerking met de engelse krijgsman Sidney. 4 augustus Leicester verzacht op aandrang van de zeegewesten het plakkaat van 4 april. 12 september Troepen van Leicester heroveren Doesburg op de Spanjaarden. 17 oktober Sir Philip Sidney, dichter, diplomaat en krijgsman, overlijdt te Arnhem op bijna 32-jarige leeftijd, na ernstig gewond te zijn tijdens gevechten nabij Zutfen. 26 november Leicester neemt afscheid van de Staten en vertrekt voor onbepaalde tijd naar Engeland. Coornhert publiceert zijn Zedekunst, dat is Wellevenskunste. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 maart 1586 Bredero's grootvader, Cornelis Adriaensz, wordt in de Nieuwe Kerk begraven. (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 1052, folio 10 recto). betaelt den 1sten maij ao 86 Cornelis adrijaensz in brederode in die wijde steech op die hout marckt begrauen den 15sten martij ao 86 4 - 7 - 0 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 28 juni 1586 Marry Gerbrants betaalt ƒ20,- als halfjaarlijkse huur voor het huis in de Nes. (Archieven Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. 246. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 22. Maij 86. es ontfangen den 28 Iunij 86. per marrij garbrants 20 -.- 11 september 1586 Doop van Cornelis, waarschijnlijk de tweede van die naam. (Doopregister van de Oude kerk. Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 1, blz. 299). Den xien september Aerijaen cornelijss schoemaeker dije moeder marri garbrants die ghetuijch neel Joechems het kijnt cornelijs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 september 1586 Begrafenis van een klein kind van Adriaen Cornelisz, stellig de enkele dagen oude Cornelis. (Begrafenis-register van de Nieuwe Kerk. Gemeente-Archief van Amsterdam). betaelt den 13 ja: 87 ariaen cornielessen scoen maker inden nees beseyden de hal een kint onder den arm ende is begraeuen den 15en september ao 1586 - 1 - 9 - 0 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 23 november 1586 Adriaen Cornelisz betaalt ƒ20,- als halfjaarlijkse huur voor het huis in de Nes. (Archieven van Gasthuizen 1606; Maanboeck ende Restantboeck, blz. 246. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 22. alreheyligen 86 ontf. den 23 novembris 86 per adriaen corn.z. 20 - 23 november 1586 Adriaen Cornelisz betaalt ƒ10,- als halfjaarlijkse huur voor de kamer naast zijn huis, die aanvankelijk door zijn vader gehuurd was. (Archieven van Gasthuizen 1606; Maanboeck ende Restantboeck, blz. 234. Gemeente-Archief van Amsterdam). alreheyligen 86 ontf. den 23en novembris 86 per adriaen corn. 10 - {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 december 1586 Adriaen Cornelisz koopt in publieke veiling het huis in de Nes dat hij sinds mei 1584 in huur had. (Archieven Gasthuizen 1606; Maanboeck ende Restantboeck, blz. 245. Gemeente-Archief van Amsterdam). Den 15 decembris 86 desz voorsz wooninghe vercocht int oopen baer aende Adryaen Cornelisz schoenmaker ende dat voorde somma van elff hondert vyff gulden Corent - f 1105 -.- {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volgens Mr. N. de Roever (Oud-Holland, tweede jrg. 1885, blz. 85 voetnoot) bevatte het Verhuurboek van de huizen en landen van het St. Pietersgasthuis 1582-1593, blz. 100, de onderstaande tekst. Dit verhuurboek is echter niet teruggevonden. Item een huys ende erfve staende aen de Noorderhoek vant Vleyshuys dat St. Pieterssteeg plach te zijn. Den 15 Decembris 86 dese voorscreven wooninghe in 't openbaer vercocht aen Aerijaen Cornelisz, schoenmaecker, en dat voor de somma elff honderd vijf gulden corent, waervan de cooper een derde paert gereet geven sal en de twee ander paerten sal hy op renten mogen houden tegen de penn: 16. 15 december 1586 Adriaen Cornelisz koopt voor ƒ305,- de woning, aangeduid als een camer benoorden de niewe hal getekent j, die aanvankelijk door zijn vader was gehuurd. (Archieven Gasthuizen 1606; Maanboeck ende Restantboeck, blz. 233. Gemeente-Archief van Amsterdam). denn 15 decembris 86 dese voorsz wooninghe vercocht aen Adryaen Cornelisz schoenmaecker voorde somma van drie hondert vyff gulden Corent - f 305 -.- {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} 1587 {== afbeelding robert dudley, graaf van leicester==} {>>afbeelding<<} 29 januari Door verraad van twee ierse officieren valt Deventer in spaanse handen. 8 februari Maria Stuart, op 25 oktober 1586 door de Sterrekamer ter dood veroordeeld, wordt op het kasteel Fotheringhay onthoofd. 12 juni Parma slaat het beleg voor Sluis. 6 juli Leicester komt vanuit Engeland weer in de Nederlanden. 5 augustus Na een wekenlang beleg en vergeefse engelse pogingen tot ontzet capituleert Sluis voor Parma. 3 oktober Leicester brengt een officieel bezoek aan Amsterdam. 17 december Na zijn mislukte landvoogdij doet Leicester afstand en keert vanuit Vlissingen naar Engeland terug; het besluit wordt door hem en de engelse regering echter geheim gehouden: eerst op 1 april 1588 nemen de Staten-Generaal de akte van afstand in hun resoluties op. De Rederijkerskamer D'Eglentier geeft begin oktober figuurlijke vertoningen bij de plechtige intocht van Leicester in Amsterdam. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} 30 mei 1587 Adriaen Cornelisz betaalt ruim ƒ368,- als eerste termijn van de koopsom van het huis in de Nes. (Archieven van Gasthuizen 1606; Maanboeck ende Restantboeck blz. 245. Gemeente-Archief van Amsterdam). Den 30 may 87 ontfanghen van Adryaen Cornelis schoemaecker voor syn eerste tarmyn versch. op may 87 die somma van drie hondert acht tsestich gulden 6 st. 11 d. twintich guld. hebben die coopers gecort voort hoochste mijnen f 368. 6. 11 d. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 30 mei 1587 Adriaen Cornelisz betaalt ruim ƒ101,- als eerste termijn van de koopsom van de kamer naast zijn huis in de Nes. (Archieven van Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. 233. Gemeente-Archief van Amsterdam). den 30 may 87 ontfangen van Adryaen Cornelisz schoemaecker voor syn eerste termyn dien versch. waer may 87 die somma van een bondert een guld. derthien st. 5 d. f 101.13.5 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 9 augustus 1587 Adriaen Cornelisz betaalt ƒ20 als achterstallige halfjaarlijkse huur voor het huis in de Nes (Archieven van Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. 246. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 22. maij 87 es ontfangen den 9en augustj 87 van Adryaen cornelisz 20 - {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 november 1587 Doop van Hilgont, de tweede van die naam, dochter van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Aantekening in het doopregister van de Oude Kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 1, blz. 341). Den xv november november anno 1587 Aerijaen cornelijss schoemaker dije moeder marri garbrants dije getuijch Jannetgen pieters het kijnt hilgont {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de oude kerk te amsterdam Gebouwd omstreeks het jaar 1300, in de veertiende en vijftiende eeuw reeds verbouwd en met kapellen uitgebreid, ongedeerd gebleven bij de grote stadsbranden van 1421 en 1452, werd de Oude Kerk daarna opnieuw geleidelijk met een dozijn kapellen vergroot, tot in 1571 de definitieve vorm tot stand kwam. De vernieuwde toren dagtekent uit 1565.==} {>>afbeelding<<} {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} 1588 {== afbeelding maurits, prins van oranje, graaf van nassau==} {>>afbeelding<<} 12 april Na het aftreden van Leicester als landvoogd krijgt de Raad van State, onder leiding van Maurits, grotere bevoegdheden. 21 juli De Armada verlaat de haven van Coruña: 65 grote galjoenen en tegen de 200 kleinere schepen, bewapend met meer dan 2400 kanonnen, en bemand met ongeveer 8000 matrozen, 20 000 soldaten, 2000 slaven, 180 monniken en talrijke chirurgijns. 31 juli-2 augustus Gevechten tussen de Armada en een kleinere maar vluggere engelse vloot onder Howard en Drake eindigen ten nadele van de Spanjaarden. 9 augustus Terwijl de Armada voor Calais ligt, blokkeren hollandse en zeeuwse schepen de havens van Duinkerken en Nieuwpoort, en beletten Parma met zijn hulpvloot uit te varen. 14 augustus Hevige stormen boven de Noordzee teisteren de resten van de Armada, nadat reeds eerder een achttal branders des nachts paniek hadden veroorzaakt. Na in totaal 41 galjoenen, 24 andere schepen en 9000 opvarenden te hebben verloren, bereikt het overschot van de Armada eind september de haven van Santander. 31 augustus Maurits wordt benoemd tot admiraal-generaal van de Verenigde Nederlanden. 4 september Leicester overlijdt vrij plotseling in zijn huis te Cornbury, Oxfordshire. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} 6 mei 1588 Adriaen Cornelisz doet zijn huis in de Nes, waarvoor hij nog maar éen termijn van de koopsom had betaald, van de hand; de nieuwe eigenaar - blijkens andere akten ook van de kamer - was Jan Beth Jacobsz Hooft (Kwijtscheldingen 6, folio 291 recto, verso en 292 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Het huis bleef lang in diens familie, maar werd niet door hemzelf of een van zijn familieleden bewoond. Het is dus mogelijk dat Adriaen Cornelisz er als huurder bleef wonen, maar zekerheid bestaat dienaangaande niet. (Vgl. Dr. I.H. van Eeghen, Amstelodamum jrg. 55, blz. 167-168). Wij Iacob boelenzoon ende henrick hudde Schepenen In Amstelredamme Oirconden ende kennen dat voor ons gecompareert zyn {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} folio 291 verso Arent henricxz van weesp, mathijs van bancken, Seruaes gosens, floris claesz clouck Gerrit pietersz bicker, ende Pieter adriaensz als regenten vande Gasthuijsen deser stede Ende gelieden Indier qualite bij wete ende consente vanden heere Burgermeesteren der seluer stede vercoft, opgedragen, ende quytgeschouden te hebben Ian beth Iacobsz hooft suuelcooper Een huys ende erue gestaen inde gansoort daer lendenen van zijn d'voorsz gasthuysen ande noort syde ende de halle deser stede ande zuytzyde streckende voor vande straet tot achter ande muijr ende huysinge van Claes pietersz muen In allen schijne t voorsz huys ende erue ter voornoempde plaetse gelegen es beheijmpt, ende betimmert staet, Ende zij Comparanten gelieden daer aff al voldaen ende well betaelt te wesen. Den lesten penninck mitten eersten, Soe dat sij luden daer omme inder voorschreuen qualite belooffden t'voorschreuen huys ende erffue te vrijen ende vrij te waren Iaer ende dach als men In gelijcke schuldich {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} folio 292 recto es te doen, ende alle oude brieuen off te nemen, hier vooren verbindende alle der voorsz Gasthuijsen goederen roerende ende onroerende, tegenwoordich ende toecomende, Sonder arch ende list, In oorconde desen brieue besegelt mit onsen zegelen, Gegeuen den zesten dach in maije anno XVc acht ende tachtich ondertekent G fallett 21 december 1588 Adriaen Cornelisz betaalt ƒ10,- als achterstallige huur inzake de kamer naast het huis in de Nes. (Archieven Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. 234. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 30. may 87 es ontfangen per arian Cornelesz den 21 decemb. 88 10 - - {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} 1589 {== afbeelding adolf, graaf van nieuwenaar en meurs==} {>>afbeelding<<} 10 april De vesting Geertruidenberg wordt door de slecht betaalde en muitende engelse bezetting overgeleverd aan de troepen van Parma. mei-oktober Parma verblijft wegens ernstige ziekte te Spa. 18 oktober Adolf, graaf van Nieuwenaar en Meurs, stadhouder van Gelderland sinds 1584, van Utrecht sinds 1585 en van Overijsel sinds 1587, komt door een ongeval om het leven. In 1590-1591 volgt prins Maurits hem in al deze functies op. Uitgave van Een Aemstelredams Amoreus Lietboeck, met 136 merendeels oude liederen. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} 24 juli 1589 Doop van Styntgen, dochter van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Aantekening in het doopregister van de Nieuwe Kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 38, blz. 105). In de aantekening is direkt na de naam van de vader het woord ende geschreven; dit werd doorgestreept om daarna eerst het ambacht te vermelden. - 24 - Aryan cornelis schoemaeker ende marri gerbrandts syn huysfrow ende machtelt knoeckers als peet het kint styntgen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 27 juli 1589 Begrafenis van een jong kind van Adriaen Cornelisz, stellig de enkele dagen oude Styntgen. Begrafenisregister van de Nieuwe Kerk. (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 1052, folio 33 recto). Het is voorzover bekend de eerste maal dat de toevoeging in Brederode in een akte van Adriaen Cornelisz aanwezig is. betaelt den 30en July Adriaen cornelisz schoenmaker in brederooden een kind onder den arm begrauen den 27en July 1 - 9 - 0 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} 1590 {== afbeelding dirck volkertszoon coornhert==} {>>afbeelding<<} 4 maart Dank zij de krijgslist met het turfschip wordt de vesting Breda door kapitein Héraugières en zijn staatse troepen bij verrassing genomen. 10 mei Een poging van Maurits om ook Nijmegen bij verrassing te nemen moet zonder succes worden gestaakt. augustus Om de aanspraken van de Spaanse prinses Isabella op de franse troon kracht bij te zetten, vertrekt Parma met een belangrijk deel van zijn leger naar Frankrijk. 16 oktober Na in de voorafgegane weken de kastelen Hemert en Hedel en de forten van Elshout en Crevecoeur te hebben veroverd, bezet Maurits de stad Steenbergen. Coornhert, te Amsterdam in 1522 geboren, overlijdt te Gouda op 29 oktober en wordt in de Sint Janskerk aldaar begraven. Simon Stevin publiceert zijn Burgerlick leven. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} 11 december 1590 Doop van Styn, de tweede van die naam; dochter van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. De peet was waarschijnlijk een zuster of halfzuster van de vader. Aantekening in het doopregister van de Nieuwe Kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B, 38, blz. 171). - 11 - Aryan cornelis ende marri gerbrandts syn huysfrow ende lysbet cornelis als peet het kint heet styn {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} 1591 {== afbeelding willem lodewijk, graaf van nassau==} {>>afbeelding<<} 30 mei Zutfen capituleert voor Maurits na een beleg van zes dagen. 10 juni Deventer capituleert voor Maurits na een beleg van tien dagen. 21-26 juli Maurits belegert Groningen zonder succes, maar verovert Delfzijl. 24 september Tijdens een inval in Vlaanderen, mede bedoeld om te beletten dat Parma verdere troepen naar Frankrijk zendt, neemt Maurits bij verrassing de stad Hulst. 21 oktober Tezamen met de friese troepen onder Willem Lodewijk verovert Maurits met zijn leger de stad Nijmegen. Marnix publiceert zijn geheel herschreven berijming van de psalmen. Spiegel geeft de Hollantsche Riimkroniik van Melis Stoke uit met een voorrede van Jan van der Does. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de nieuwe kerk te amsterdam Deze kerk aan de noordwestzijde van de Dam, gebouwd omstreeks 1400, kreeg zijn definitieve vorm na de grote stadsbrand van 1452.==} {>>afbeelding<<} {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} 1592 {== afbeelding francisco verdugo, spaans krijgsoverste==} {>>afbeelding<<} 20 februari Filips II besluit Parma uit de Nederlanden terug te roepen; de Graaf van Fuentes gaat met een geheime missie naar Brussel. 17-18 maart Een poging van Maurits om Maastricht bij verrassing te nemen, mislukt. 4 juli Na een moeizaam beleg van 44 dagen wordt de onneembaar geachte vesting Steenwijk door Maurits en Willem Lodewijk tot overgave gedwongen. 30 juli Ootmarsum geeft zich aan Maurits over na een beleg van drie dagen. 12 september Na een mislukte poging tot ontzet door spaanse troepen onder Verdugo, geeft Coevorden zich aan Maurits over. 3 december Op koninklijk bevel opnieuw onderweg naar Frankrijk, overlijdt Parma in de abdij St. Vaast te Atrecht op 47-jarige leeftijd, onkundig van het besluit om hem terug te roepen naar Spanje. De Staten van Holland openen in oktober het Collegium Theologicum aan de leidse universiteit, waar voortaan op 's lands kosten 36 studenten tot predikant worden opgeleid. Lucas Jansz. Wagenaer publiceert zijn kaartenboek Thresoor der Zeevaert. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} 16 april 1592 Doop van Cornelijs, waarschijnlijk de derde van die naam; zoon van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Aantekening in het doopregister van de Oude kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 2, blz. 133). den xvien apprijl Aerijaen cornelijszoon schoemaker dije moeder marri garbrants dije getuijch trijn hijndrickx net kijnt cornelijs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 13 augustus 1592 Begrafenis van een klein kind, stellig de vier maanden oude Cornelijs. De kosten bedroegen éen gulden en 9 stuivers. Aantekening in het begrafenisregister van de Nieuwe kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 1052, blz. 56). betaelt den 13en september Adriaen cornelis zoon schoenmaker In brerooden een kindt onder den arm es begraven den 13en augusti 1 - 9 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} 1593 {== afbeelding simon stevin, wiskundige en ingenieur==} {>>afbeelding<<} 24 juni Na een beleg van bijna drie maanden dwingt Maurits de belangrijke vesting Geertruidenberg tot overgave. 12 september Ootmarsum gaat voor de troepen van Maurits verloren. 24 november Maurits doet een poging om de stad Brugge bij verrassing te nemen, maar deze aanslag heeft geen succes. juni Filips II benoemt Ernst van Oostenrijk tot landvoogd, met de bedoeling dat aan hem, eenmaal gehuwd met prinses Isabella van Spanje, de soevereine macht over de Nederlanden zal worden afgestaan. Simon Stevin, geboren te Brugge in 1548, komt als technicus in dienst van bet staatse leger. De stad Amsterdam besluit opnieuw tot een grote uitleg. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} 22 augustus 1593 Doop van Cornelis, waarschijnlijk de vierde van die naam; zoon van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Aantekening in het doopregister van de Nieuwe Kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam DT&B 38, blz. 306). 22 - Aryan cornelis ende marri gerbrandts syn huysfrow ende lysbet cornelis als peet het kint heet cornelis {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} 1594 {== afbeelding jan huyghen van linschoten, zeevaarder en reisbeschrijver==} {>>afbeelding<<} 30 januari De nieuwe landvoogd, Ernst van Oostenrijk, komt te Brussel aan. 27 februari Maurits onderneemt een aanslag op 's-Hertogenbosch, maar deze mislukt. 15 maart Maurits onderneemt een aanslag op Maastricht, maar deze mislukt. 3 juni Twee vaartuigen zeilen van Texel uit, met Linschoten als commies van Holland aan boord, ter verkenning van de noordelijke zeeweg naar China en Indië. 23 juli Na een beleg van meer dan twee maanden veroveren Maurits en Willem Lodewijk de stad Groningen, die sinds maart 1580 in spaanse handen is geweest. De rederijkerskamer D' Eglentier geeft feestelijke vertoningen op de Dam en op de Groenmarkt, bij de plechtige intocht van Maurits te Amsterdam. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} 6 januari 1594 Adriaen Cornelisz stelt zich tezamen met zijn broer of halfbroer Haymen Cornelisz borg voor zijn zwager Cornelis Gerbrantsz als deze voor 2800 gulden een dubbel huis koopt van de door de stad in veiling gebrachte erven van geslechte kloosters. (Thesaurie ordinaris no. 152. Register van verkochte erven I, folio 111. Gemeente-Archief van Amsterdam). De datum blijkt uit een aantekening op folio 110. Noch een huys ende erffue wesende twe woningen onder een dack met een plaetse daer achter an vant voorschreven clooster geteyckent + met No 2 met een regenwaterslonck opte zelue plaets, welcke plaets diep es ontrent thien voeten, + streckende voor vande straet tot achter ande loots voorschreven, Die wyt bliuen sal xxj voeten, sonder dat de Coper van {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} dit perceel t getimmert vande loots voor zoe veel op dit erff staet yet en sal hebben Inde coop, Daer + Lendenen van syn thuys met No 1 met een gemeene muyr ande noortzyde Ende de bethanien straet ande zuyt zyde; Ende voorts In alle schyne etc. vuytgeseyt een betstede die de huyrman nae hem sal moegen nemen, cooper Cornelis gharbrantsz voorde somme van achtentwintich hondert gulden borghen . arien cornelisz schoenmaker ende haymen cornelisz capiteyn. 6 januari 1594 Adriaen Cornelisz koopt een huis op de Ooster-Achter-burgwal, nabij het Rusland (thans Oudezijdsachterburgwal no. 197), van de door de stad in veiling gebrachte erven van geslechte kloosters. (Thesaurie ordinaris no. 152. Register van verkochte erven I, folio 113. Gemeente-Archief van Amsterdam). De datum blijkt uit een aantekening op folio 110. Noch een woninge ende erffue met een plaetse daer achter an van t voorschreven + clooster geteyckent Met No 10 staende als vooren, Diep d selue plaetse ontrent xxj voeten opt corste eyndt, ende opt tander eyndt wat langer, streckende de voorschreven woninge ende plaetse voor vande straet tot achter an een erffue welcke erffue doergaens bliuen moet 22 voeten, Daer lendenen van syn Thuys geteyckent met No 9 met een gemene muyr ande noortzyde, Ende willem stoffelsz, Ael Iacobs, ende thonis Iansz ande zuytzyde, wel verstaende als vooren, Ende voorts jn allen schyn coper arien cornelisz schoemaker voor negenthienhondert gulden borgen cornelis garbrantsz ende henrick Loefzoon {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 21 mei 1594 Inschrijving van de koop van 6 januari 1594. (Thesaurie ordinaris no. 165, Stadskwijtscheldingen I, folio 14 recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). De datum volgt uit een aantekening op folio 3. Wy Hendrick Hudde ende Sebastiaen Egberts zoon Schepenen jn Amsterdam Oirconden ende kennen Dat voor ons gecompareert zyn De heeren Burgermeesteren ende Tresorieren deser Stede, Ende ghelieden dat vander seluer Stede wegen Opten vijen Ianuary lestleden by openbaere Opveylinge ter presentie van Schepenen vercoft {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} js geweest Adriaen cornelis zoon schoenmaecker, Die de coop accepteerde, een wooninghe ende Erue met een plaetse daer achter an geteyckent No 10. van St. Vrsulen conuent plach te weesen staende opde Ooster achterburch Wal, Diep dselue plaetse omtrent een ende twintich voeten opt cortste eynde ende op tander eynde weynich langher, Daer lendenen van zyn de wooninghe gecocht by {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} jan back met een gemeene muer ande noortsijde ende Willem stoffelsz folio 14, verso cum socys ande zuytsyde streckende dese wooninghe ende plaetse voor vande straet tot achter aen een Erue die twee ende twintich voeten wydt blyuen sal Jn allen schyne dvoorschreven wooninghe ende Erue ter voorschreven plaetse gestaen geleghen, ende ten daghe vander vercopinghe opgeveylt ende gedecisiert is Welverstaende dat dese wooninghe ende plaetse sal laeten ligghen seuen Duymen Erffs voor een gemeene waterlosinghe tot Jnde nieuwe geroyde straet Ende zy comparanten ghelieden oock als vooren ten eynde vuyt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} 1595 {== afbeelding ernst, aartshertog van oostenrijk==} {>>afbeelding<<} 17 januari Hendrik IV, koning van Frankrijk, verklaart Spanje de oorlog. 20 februari Aartshertog Ernst van Oostenrijk, landvoogd van de Nederlanden, overlijdt te Brussel op 41-jarige leeftijd. De Graaf van Fuentes neemt het bewind waar. april Vier schepen, met Cornelis de Houtman als oppercommies voor de handel, vertrekken van Texel met bestemming Java; op 24 juni 1596 komen ze in Bantam aan. 14-24 juli Maurits doet vergeefs een aanval op Groenlo. 2 oktober Het franse garnizoen geeft Kamerijk aan de Spanjaarden in handen. 13 november Het staatse garnizoen van Nijmegen doet vergeefs een aanval op de stad Weert. Willem Barentsz publiceert in samenwerking met Petrus Plancius de Nieuwe Beschryvinghe ende Caertboeck van de Middellandtsche Zee. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} 1595 Adriaen Cornelisz is eigenaar van graf nr. 426 in de Nieuwezijds Kapel, vóor de Alteratie van 1578 bekend als de Heilige Stede. (Archief Hervormde Gemeente, NZ 5 A. Graeff boeck vande heijliger stee, folio 7. Gemeente-Archief van Amsterdam). De tekst omvat alleen de naam: adriaen cornelis breeroo, het huismerk en het nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} 1596 {== afbeelding filips willem, prins van oranje==} {>>afbeelding<<} 18 februari Albertus van Oostenrijk, tevoren kardinaal, onderkoning van Portugal, aartsbisschop van Toledo en inquisiteur-generaal, doet als landvoogd van de Nederlanden zijn intocht in Brussel. In zijn gevolg is ook prins Filips Willem van Oranje. 24 april De vesting Calais capituleert na een beleg van drie weken voor de troepen van Albertus, en wordt korte tijd later bij Vlaanderen ingelijfd. 1 juli Engelse en nederlandse schepen vernietigen de spaanse vloot in de haven van Cadix; ook de stad wordt bezet maar na enige tijd vrijwillig weer ontruimd. 20 augustus Met opoffering van vele honderden manschappen herovert Albertus de stad Hulst na een beleg van zes weken. 31 oktober De Staten-Generaal sluiten zich aan bij het of- en defensief verbond van Frankrijk en Engeland. najaar Door financiële maatregelen van Filips II verliest Spanje ieder krediet en raakt aan de rand van een staatsbankroet. Te Leiden vindt een groot rederijkersfeest plaats waar het Lotterijspel van Jan van Hout wordt opgevoerd. De eerste houtzaagmolen wordt aan de Zaan gebouwd. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} 11 november 1596 Doop van Jan, zoon van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Uit de naamgeving kan blijken dat de twee zoons, vernoemd naar de beide grootvaders, nog in leven waren. Aantekening in het doopregister van de Oude kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 3, blz. 49). De getuige, Nelletgen Stanssen, was de echtgenote van de koopman Philips Adriaensz Texel. aerjaen cornelyssen schoemaker dije moeder martijntgen garbrants dije getuijch nelletgen stanssen het kijnt Jan {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} 1597 {== afbeelding willem barentsz, zeevaarder en cartograaf==} {>>afbeelding<<} 24 januari Bij Turnhout verslaat Maurits met ongeveer 800 ruiters een zesvoudige overmacht van spaanse troepen. 11 maart De Spanjaarden nemen bij verrassing Amiens. 20 mei Een poging van Maurits om Venlo bij verrassing te nemen, mislukt. 20 juni Tijdens de terugreis na de overwintering op Nova Zembla sterft Willem Barentsz op zee. 14 augustus Cornelis de Houtman keert van Java terug, na ernstige verliezen maar wel met een kostbare lading. 20 augustus-13 november Op een veldtocht in het Gelderse verovert Maurits achtereenvolgens Rijnberk (20 augustus), Meurs (3 september), Groenlo (28 september), Breedevoort (9 oktober), Enschede (18 oktober), Ootmarsum (21 oktober), Oldenzaal (23 oktober) en Lingen (13 november). 5 december Aartshertog Albertus deelt de Staten te Brussel het plan mee om na pauselijke dispensatie betreffende zijn priesterwijding te huwen met prinses Isabella van Spanje. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} 8 februari 1597 Adriaen Cornelisz assisteert bij de ondertrouw van zijn neef Pieter Cornelisz en Annetgen Teunisdr. (Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 408, blz. 134). Pieter Cornelisz Ten dage Iaere ende voor Commissarissen voorsz compareerden Pieter Cornelisz out xx Jaeren wonende opde middeldam geassisteert met Adriaen cornelissz zyn oom wiens vader Cornelis garbrantsz conijn aen jan gerritsz sijn consent verclaert heeft ter eenre Ende Annetgen tonis dr van Egmondt oudt xx Jaeren wonende inde warmoestraet geassisteert met Maritgen tonis dr haer zuster ende blyckens des broeders Gerryt antonissen schouts tot Laren consent onder de handt J thomassz notaris binnen Alkmaer haer opleggende des vaders consent voor de eerste proclamatie in te brenghen ter andere zyden, Ende gaven aen versoekende als voren Ende naer dien sy op alles naer behoeren geantwoort hadden Syn hun haere geboden verwilliget Pietter cornelisz Annitghen teunes in de marge: dit betooch is ingebracht, brieff van harlaet schout te egmondt {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} 1598 {== afbeelding philips van marnix, heer van sint aldegonde==} {>>afbeelding<<} 13 april Hendrik IV van Frankrijk vaardigt het Edict van Nantes uit, waarbij aan de Hugenoten volledige godsdienstvrijheid wordt verleend. 2 mei Frankrijk en Spanje sluiten vrede te Vervins; de stad Calais wordt aan Frankrijk teruggegeven. 6 mei Filips II tekent de akte waarbij de Nederlanden en Bourgondië worden afgestaan aan zijn dochter Isabella en haar toekomstige gemaal Albertus van Oostenrijk. 26 juli Het besluit van 6 mei wordt bekend gemaakt aan de Staten-Generaal te Brussel. Ook voor de afgevaardigden van de noordelijke gewesten zijn zetels gereserveerd, maar deze blijven leeg. 13 september Filips II overlijdt op 71-jarige leeftijd in het Escorial; zijn zoon Filips III volgt hem op. 8 november Na tevoren Rijnberk, Emmerik en andere duitse steden te hebben bezet, verovert Mendoza met zijn spaanse troepen de stad Doetinchem. 14 december Albertus verlaat tijdelijk de Nederlanden daar zijn huwelijk in Spanje zal worden voltrokken. De portugese joden in Amsterdam stichten hun eerste synagoge. Marnix van Sint Aldegonde, dichter, staatsman en theoloog, overlijdt op 15 december te Leiden, 58 jaar oud. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} 2 januari 1598 Doop van Lucas, zoon van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Aantekening in het doopregister van de Oude Kerk. (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 3, blz. 108). Waarschijnlijk is Lucas op een der laatste dagen van 1597 geboren. Het gezin Bredero telt dan tenminste vijf, wellicht zes kinderen; men zal uit de keuze van een nieuwe naam wel mogen afleiden dat de voorafgaande zoon Jan op dit tijdstip nog in leven was. De zes kinderen zijn: de twaalfjarige Gerbrand, de tienjarige Hilgont, de zevenjarige Stijn, de vierjarige Cornelis, de eenjarige Jan en de pas-geboren Lucas. den 2 Januarij Aerijaen cornelyssen schoemaecker dije moeder marri garbrants dije getuijch trijn baerents het kijnt lucas {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} 1599 {== afbeelding albertus, aartshertog van oostenrijk==} {>>afbeelding<<} 18 februari Nadat in de spaanse havens alle hollandse en zeeuwse schepen in beslag zijn genomen, verbieden de Staten iedere handel en scheepvaart op de Zuidelijke Nederlanden. 18 april Het huwelijk van Albertus en Isabella, te Ferrara gesloten, wordt te Valencia ingezegend. 15 mei Na het kasteel Hedel en het fort Crevecoeur te hebben veroverd, slaat Mendoza het beleg voor Zaltbommel. 13 juni Gedwongen door voortdurende aanvallen van Maurits, moet Mendoza het beleg van Zaltbommel opbreken. De spaanse troepen bouwen daarna bij de samenkomst van Maas en Waal het fort Sint-Andries. 25 augustus Doetinchem wordt door Willem Lodewijk heroverd. 3 september De Aartshertogen Albertus en Isabella komen met groot gevolg uit Spanje in Brussel aan. Na voorafgegane edities in het Duits en in het Latijn publiceert Emanuel van Meteren zijn boek over de opstand tegen Spanje: Belgische ofte Nederlantsche Historie. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} 20 april 1599 Doop van Bely, dochter van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Aantekening in het doopregister van de Nieuwe Kerk (Gemeente-Archief van Amsterdam, DT&B 38, blz. 706). De peet, Anne Teunisdr., was sinds maart 1597 de vrouw van Bredero's neef Pieter Cornelisz Conijn. 20 - Aryan cornelis ende marri gerbrants syn huysfrow ende anne toenis als peet het kint heet bely {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} 1600 {== afbeelding isabella clara eugenia, prinses van spanje, aartshertogin van oostenrijk==} {>>afbeelding<<} 23 januari Wachtendonk, sinds december 1588 in spaanse handen, wordt door staatse troepen veroverd. 20 maart De Aartshertogen roepen te Brussel de Staten-Generaal bijeen. 24 maart Maurits herovert het fort Crevecoeur. 8 mei Maurits verovert het nieuwe spaanse fort Sint-Andries. 2 juli Maurits, vergezeld van zijn zestienjarige halfbroer Frederik Hendrik, op weg naar Oostende en Duinkerken, verslaat bij Nieuwpoort de troepen van de Aartshertogen, en neemt zeshonderd Spanjaarden gevangen, onder wie hun aanvoerder Mendoza. De leidse rederijker van vlaamse afkomst Jacob Duym publiceert zes toneelspelen in zijn Spieghelboeck. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} 30 augustus 1600 Adriaen Cornelisz is voor 300 gulden en zijn zwager Cornelis Garbrantsz voor 415 gulden schuldeiser van Lambert Bobbert, die aan niet minder dan veertig crediteuren een gezamenlijke schuld blijkt te hebben van meer dan 34 300 gulden. (Schepenkennissen no. 7, folio 7 recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Compareerde voor Schepenen ondergeschreuen Lambert bobbert, ende bekende zynen gemeenen Crediteuren schuldich te zyne, Elck so hier naer volcht, Te weeten herman jansz twaelff hondert zes ende tnegentich gulden, herman brosterhuys twaelff hondert tweentseuentich gulden tot Leyden, Sijburch claesz tot monickendam vyff hondert gulden, Jan Iacobs zoon vander Elburch zeshondert gulden jsaac pietersz achtien hondert twee gulden, Cornelis garbransz vierhondert vyftich gulden Adriaen cornelisz bredenrode drye hondert gulden Lysbet gerrits van Ryssen hondert gulden Joriaen bobbert tot Coppenhagen derthyen hondert tachtentich gulden Geesken brosterhuys dryehondert twaelff gulden henrick bobbert hondert twintich gulden Pieter sedleniski tot haerlem zeuen hondert vyftich gulden Dirck erckelens Seuen hondert sessendartich gulden een stuuer thyen penningen Iacques Reepemaecker vierentwintich hondert vyff ende twintich gulden zesthyen stuuers acht penninghen, Vrou Smerinx tot Swolle acht hondert acht ende veertich gulden veertien stuuers, Ian van Santberch eenentwintich hondert negen ende vyftich gulden Joost tulken vyffentwintich hondert gulden Melchior van Endhouen acht hondert zesthyen gulden Gerrit reynst derthyen hondert acht ende tsestich gulden, jan munter twee hondert gulden Jacques Barnerd negen hondert achtien gulden Hans Broers twee hondert gulden, Piere Christien twee hondert seuen ende tsestich gulden twaelff stuuers Willem claess vier hondert zeuenthyen gulden Ian lubbertsz tot Swoll drije hondert eenen tsestich gulden zes stuuers vier penningen Andries Ryckers, acht hondert gulden Hans Rosé elffhondert gulden, Reynier raij vier hondert twintich gulden. Dirck de hert tweehondert tzestich gulden. henrick pege van wesel thyen hondert gulden seuenthyen stuuers vier penningen. Otto vogel tot haerlem vyff ende dertich hondert twintich gulden vyff stuuers, Marten solemans negen hondert {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} voortzetting folio 7 recto, vanaf regel 35: tweentseuentich gulden, Ian henricxsz vier hondert vierentachtich gulden Jsaac le maire vijff hondert gulden Dirck van Os ses hondert tweendertich gulden negenthyen stuuers, Doede Iansz vyffhondert gulden Gerrit roecholt tot dansick vyfthyen hondert gulden, Michiel Bomaert hondert gulden, Willem guertsz twee hondert negentien gulden ende claes Iansz Inde zeepton twee hondert negentien gulden, Welcke voorschreven Sommen eensdeels verschenen zyn, ende eensdeels noch verschynen sullen, Verbindende hy comparant tot betalinghe der voorschreven respectiue schulden alle zyne goederen roerende ende onroerende Iegenwoordige folio 7 verso: ende toecomende D'selue houdende geloospant geeygen- pant ende met alle Regten verwonnen Actum t'Amstelredamme den dertichsten Augusti anno Sesthyen hondert Ondertekent Pieter willemsz vriendt Sebastianus egberts zoon {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} 1601 {== afbeelding cornelis pietersz. hooft, burgemeester van amsterdam==} {>>afbeelding<<} 30 juni Rijnberk capituleert voor de troepen van Maurits. 5 juli Spaanse troepen slaan het beleg voor de zeer versterkte en over zee gemakkelijk te ravitailleren stad Oostende. 7 augustus Maurits stelt zich in het bezit van de stad Meurs. 3 september Een aanslag van de staatse troepen op de stad Lier mislukt. 1 november Prins Maurits slaat het beleg voor 's-Hertogenbosch, maar moet dit mede wegens de slechte weersomstandigheden tegen het einde van de maand opbreken. De twintigjarige burgemeesterszoon Pieter Cornelisz. Hooft keert begin mei via Duitsland in Amsterdam terug na een verblijf van bijna drie jaren in Frankrijk en Italië. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} 1601 Rentebrief met betrekking tot Adriaen Cornelisz; hiervan heeft J. ter Gouw al in 1880 meegedeeld, dat hij de brief zelf niet heeft kunnen zien, omdat het Deel, waarin hij voorkomt, aan de verzameling in het Stads-archief ontbreekt; alleen het register is voorhanden. (Amsterdamsche Courant, 14 oktober 1880). Het deel is ook sindsdien niet teruggevonden; het bewaard gebleven alfabetische register bevat niet anders dan de naam en het nummer. (Register van Rentebrieven, transportnr. 619, index, deel XXI, folio 1 verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Aeriaen Cornelisz In Breroo - 202 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} 1602 {== afbeelding franciscus de mendoza, spaans legeraanvoerder==} {>>afbeelding<<} 20 maart De Staten-Generaal verlenen octrooi aan de Oost-Indische Compagnie, ontstaan door fusie van verschillende koopmanscompagnieën. De V.O.C. heeft zes kamers: Amsterdam, Rotterdam, Delft, Middelburg, Enkhuizen en Hoorn. 19 juni Maurits begint vanuit Nijmegen een veldtocht langs de vijandelijke steden Venlo, Roermond, Maastricht en Tongeren, om de Aartshertogen te dwingen hun troepen voor Oostende te verminderen; maar zonder succes. 19 september Na een beleg van drie maanden verovert Maurits de stad Grave. Door de Aartshertogen ter verantwoording geroepen vanwege dit verlies, neemt Mendoza ontslag en vertrekt naar Spanje. Te Amsterdam verschijnt Den nieuwen Lust-hof gheplant vol uytghelesene, welgherijmde, eerelijcke, amoreuze ende vrolijcke ghesanghen met op blz. 67-68 het lied: Dick heb ick mijn Lief ghebeden, vier strofen van elk tien versregels. Aangezien uit de vzn. 1-4, 15-16 en 27-30 met kleine varianten tezamen éen strofe is gevormd die als toevoeging na vijf sonnetten is opgenomen in G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632), heeft men gemeend het gehele lied aan Bredero te mogen toeschrijven als zijn vroegste publikatie. Er is echter niet voldoende grond daartoe. Vgl. het Groot Lied-boek, ed. Dr. A.A. van Rijnbach (Bilthoven-Antwerpen 1944), Inleiding blz. XI-XIII. {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} 29 maart 1602 Adriaen Cornelisz stelt zich tezamen met de chirurgijn Jan Sybrantsz borg voor Symon Jan Vechtersz, pachter van de impost op wijn, brandewijn en azijn binnen Weesp. (Schepenkennissen 8, folio 39 verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Compareerde voor Schepenen ondergeschreven Adriaen cornelisz brederode ende meester Ian sybrantsz cirurgyn poorteren deser Stede Ende hebben hen t'samen ende een voor al, sonder smaldeelinge onder t'verbant van hen respectiue goederen jegenwoordige ende toecomende borgen geconstitueert als zy hen constitueren by desen voor Symon Ian vechtersz voorde betalinge vanden Impost vande wynen brandewynen ende azyn binnen Weesp by hem Symon Ianssz den xxvijen deser maent maerte gepacht voor een Iaer ter somme {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} van tweehondert tseuentich gulden Des belooffde d voornoemde Symon Ianssz (mede comparerende) zyne voorschreven borgen van dese borchtochte te vryen onder gelycke verbant als vooren Actum T amsterdam den xxixen martj xvjc twe Ondertekent Ian Iacopszoon huydecoper jacob graeff 30 juni 1602 Adriaen Cornelisz koopt voor 1829 gulden van de schilder Mathys Adamsz het huis genaamd De Gapaert op de Voorburgwal nabij de Varkenssluis. (Schepenkennissen 8, folio 141 recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Dit huis, waar het gezin Bredero verder heeft gewoond, is thans Oudezijds Voorburgwal 244 (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 165-166). Wy Ian Iacobsz huydecoper ende Pieter hasselaer Schepenen In Amstelredamme Oorconden ende kennen dat voore ons gecompareert Is Adriaen cornelisz bredenrode, ende geliede schuldich te wesen Mathys adamsz de somme van Achtien hondert negen ende twintich carolus gulden Spruytende uytte coop ende ouer de custinghe van een huys ende erue genaempt de Gapaert Staende ende gelegen op d oudesyts wester- voorburch wall, daer lendenen van syn Dirck hendricsz Steencooper op een gemeene muer ande noortsyde ende claes egbertsz ande suytsyde Te betalen vande voorschreven somme drie hondert twaelff gulden zes stuvers x penningen gereet Alreheylighen eerstcomende, driehondert acht ende vyftich gulden vi stuvers x penningen ende de reste als namentlyck elff hondert acht ende vyftich gulden vi stuvers xij penningen Mey daer aen volgende {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} folio 141 verso daer vooren verbindende tvoorschreven huys ende erue ende voorts alle syne andere goederen roerende ende onroerende jegenwoordighe ende toecomende Sonder arch ende List, jn oorconde dese brieue besegelt met onzen zegelen den Lesten juny 1602 Ondertekent G Fallet {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 16 juli 1602 Adriaen Cornelisz maakt een testament ten overstaan van notaris Herculet Fallet. Tekst niet teruggevonden; vermeld in het testament van 5 december 1619. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de schutterij van de oudezijde Tot deze organisatie van burgerweer, maar niet in een leidende functie, behoorde ook Adriaen Cornelisz Bredero: onderste rij, tweede van rechts.==} {>>afbeelding<<} {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} 1603 {== afbeelding frederik hendrik==} {>>afbeelding<<} 24 maart Koningin Elizabeth van Engeland overlijdt te Richmond op 69-jarige leeftijd. Haar neef Jacobus VI van Schotland, zoon van Maria Stuart, volgt haar op als Jacobus I van Engeland. Bij het gezantschap uit de Nederlanden om Jacobus I bij zijn troonsbestijging geluk te wensen bevindt zich ook de 19-jarige Frederik Hendrik. 19 augustus Prins Maurits slaat opnieuw het beleg voor 's-Hertogenbosch; het duurt tot begin november maar heeft geen ander succes dan het binden van vijandelijke troepen in Brabant. 29 september Aartshertog Albertus en de spaanse krijgsman Spinola sluiten een contract, waarbij deze laatste een leidende taak krijgt bij de oorlogshandelingen in de zuidelijke Nederlanden. Met het bouwen van de Zuiderkerk te Amsterdam, een der meesterwerken van Hendrik de Keyser, wordt een begin gemaakt. Te Schiedam vindt begin juli een rederijkersfeest plaats. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de zuiderkerk te amsterdam De bouw, naar een ontwerp van Hendrik de Keyser, duurde van 1603 tot 1611; de toren werd voltooid in 1614.==} {>>afbeelding<<} {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} 1604 {== afbeelding franciscus gomarus, hoogleraar theologie==} {>>afbeelding<<} 23 mei Na forten en sterkten bij Kadzand, IJzendijke en Aardenburg te hebben bezet, slaat Maurits het beleg voor de versterkte havenstad Sluis. 19 augustus Sluis capituleert voor Maurits; talrijke galeien en andere schepen vallen de Nederlanders in handen. 29 augustus Jacobus I van Engeland sluit vrede met Spanje. 20 september Na een beleg van meer dan drie jaar capituleert Oostende met toestemming van de Staten-Generaal voor Spinola. De leidse hoogleraren Gomarus en Arminius laten hun studenten stellingen verdedigen betreffende het dogma van de voorbeschikking, hetgeen aanleiding geeft tot een heftig theologisch geschil. Carel van Mander publiceert zijn drievoudige reeks kunstenaarsbiografieën, het Schilderboeck. De staatsman, historicus en dichter Jan van der Does (Dousa) overlijdt op 8 oktober te 's-Gravenhage, 58 jaar oud. Zacharius Jansen vervaardigt de Hollandse kijker. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de heilige stede, later nieuwezijds-kapel genoemd Gebouwd in het midden van de veertiende eeuw, kort na het Mirakel van Amsterdam, en herbouwd na de stadsbranden van 1421 en 1452, werd deze rijke kerk na 1578 van zijn kostbaarheden beroofd en voor allerlei doeleinden gebruikt. Van 1590 af was het een hervormde kerk.==} {>>afbeelding<<} {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} 1605 {== afbeelding ambrosio spinola, markies los balbazos, spaans legeroverste==} {>>afbeelding<<} 3 maart Spinola wordt opperbevelhebber van de troepen in de zuidelijke Nederlanden. 17 mei Vanuit Zeeland waagt Maurits een aanval op Antwerpen, die evenwel mislukt. 9 augustus Spinola verovert Oldenzaal. 19 augustus Spinola verovert de belangrijke frontierstad Lingen. 28 oktober Wachtendonk valt de Spanjaarden in handen. Het herdersspel Granida, door Pieter Cornelisz. Hooft geschreven, wordt te Amsterdam opgevoerd. Het Eerste amoreus Liedt-boeck, het Tweede nieu amoureus Liedtboeck, het Princesse Liet-boec en het Nieu groot Amstelredams Liedtboeck verschijnen in druk. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} 11 september 1605 Bredero's zuster Hillegont is getuige bij de doop van Luijkas, een zoon van haar neef Jan Luitsen. (Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 4, blz. 136). Jan Luijtsen vlotschuittevoerder trijntjen feijkes dr. ende hillegont aeriaens dr was getuijge van luijkas {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} 1606 {== afbeelding carel van mander==} {>>afbeelding<<} 23 juli Lochem capituleert voor Spinola. 14 augustus Groenlo capituleert voor Spinola. 2 oktober Rijnberk capituleert voor Spinola. 29 oktober Maurits herovert Lochem. De schilder-dichter-biograaf Carel van Mander overlijdt op 2 september te Amsterdam, 58 jaar oud. De vlaams-leidse rederijker Jacob Duym publiceert zijn Gedenckboeck: zes spelen op motieven, aan de opstand tegen Spanje ontleend. De Haarlemse kamer Trou moet blijcken organiseert in oktober een rederijkersfeest met twaalf mededingende kamers, waaronder de brabantse kamer 't Wit Lavendel uit Amsterdam. De spelen, refereinen en liederen verschijnen in druk met blazoengravures en grote uitslaande platen van de intocht: Const-thoonende Iuweel, by de loflijcke stadt Haerlem, ten versoecke van Trou moet blijcken, in 't licht gebracht (Zwol 1607). Hendrick de Keyser bouwt de Montelbaanstoren te Amsterdam op de basis van een oudere verdedigingstoren, en voorts het Bushuis op het Singel. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} 3 januari 1606 Adriaen Cornelisz stelt zich tezamen met Dirk Clementsz Coornhert tot een bedrag van ruim 646 gulden borg voor Neel Claesdr., weduwe van Francoys van Gaversum; zie de akte van 4 januari 1606. 4 januari 1606 Adriaen Cornelisz en Dirk Clementsz Coornhert worden door Ryeuwert Zymonsz Meebael schadeloos gehouden inzake hum borgtocht van 3 januari 1606 ten behoeve van Neel Claesdr. (Schepenkennissen 10, folio 242 verso en 243 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Compareerde voor Schepenen ondergeschreven Ryeuwert zymons zoon meebael, Ende heeft belooft als hy belooffde by desen, t jndemneren costeloos, ende schadeloos te houden nu, ende ten - eeuwigen dagen dirck clements zoon Coornhert ende Adriaen cornelissz Brederoode van - alsulcke borchtochte als zy opden derden deser maent January voor Schepenen deser stede ten behoeue van neel claes dochter weduwe van Francoys van Gauersum hebben gedaen ter somme van zes hondert zessenveertich gulden xvi stuvers ix penningen ouer den tweeden termyn van {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} folio 243 recto 243 vier vyffde paerten van een huys ende - erve gestaen opt Ronde bagynhoff d'selve neel claes toebehoort hebbende, by Executie - deser Stede vercocht, daervoren verbindende de voorschreven Rieuwert symonssz specialyck een huys ende erue gestaen opde deuenter hout marct daer de swarte cater uythangt, daer lenden van syn Claes Ianssz swart aende suytsyde, ende ysaacq onderrogh aende noortsyde by Hem opten vjen January 1604 by Executie deser stede gecocht, Ende voorts generalyck alle syne andere goederen roerende, onroerende jegenwoordige ende toecomende, egeene uytgesondert, Hem houdende by faulte vande selve Indemte {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} geloospandt, geeygenpandt ende met allen rechten verwonnen Actum t Amstelredamme den vierden Janneuary Anno Sestienhondert Ses ondertekent G. Jeritssz Joris Jorissz Najaar 1606 Bredero schrijft een rijmpje bij de aankoop van zeven loten; de tekst is geen autograaf en wellicht niet geheel juist. (Register vanden gelde ende loten Ingeleijt ten prouffijte van t' arme oude mannen gasthuijs der steede haerlem, ten huse van Claes Andriessen Inde brouwerije van t'Jerusalems Cruijs tot Amstelredam 1606, 3b nr. 73, folio 6 recto. Gemeente-Archief Haarlem). elck garen hadt, shemels waerde schadt die ick oock wensch alle menschen maer den mensch is soo verkeert dat hij sijn schade voor nut begeert, wech schadelijcke wenschen garbrant adriaenssz in bredero bijde verekens sluijs seuen looten tot amsterdam 1 16 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Door Bredero's twee zusters, die elk ook zeven loten kochten, werd blijkens nr. 54, folio 4 verso en nr. 73, folio 5 verso als volgt gerijmd: wilt wt Lieffden en Caritaeten de arme oude mannen bedincken de Heer hier boeuen zal v weeder een goet Lot Schincken Hillegont Aerians dochter In breederode by de vercke sluijs per Amsterdam wat isser beter voor die Ionge Ieucht dan te trachten na eer en deucht stijntge adrians in bredero byde verckens sluijs seuen looten tot amsterdam De onderbewoner van het huis kocht blijkens nr. 31, folio 4 verso twee loten, met de volgende wens: de haen Gecraeijt ende de hen geleijt om den armen haer gelt te vermeren soe soude jck wel prijs begeeren Lambert harmes woonende bij de varckes sluijs Onder Adrijaen corneles bredroe per amsterdam {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de sint antoniespoort te amsterdam Opgericht in 1488 als onderdeel van de oostelijke ommuring, werd deze poort in 1617-1618 na de stadsuitbreidingen tot Waag verbouwd.==} {>>afbeelding<<} {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} 1607 {== afbeelding jacob van heemskerck, zeevaarder en vlootvoogd==} {>>afbeelding<<} 23 april Tijdens een zeeslag tegen de spaanse vloot sneuvelt Heemskerck bij Gibraltar. 4 mei De oorlogshandelingen te land worden krachtens een akkoord tussen de Aartshertogen en de Staten, voor de tijd van acht maanden geschorst. 18 mei Het stoffelijk overschot van Jacob van Heemskerck wordt met een plechtige erebegrafenis in de Oude Kerk te Amsterdam ter aarde besteld. P.C. Hooft ontwerpt het opschrift voor het Spinhuis te Amsterdam. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} november 1607 De rentebrief van het huis aan de Oudezijds Voorburgwal wordt eigendom van de Regenten van de Gasthuizen. In hun boekhouding begint de registratie van de jaarlijkse betalingen. (Archief Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). Vijftich gul. Jaerlixc Losrenten den penninge xvj houdende opt huis genaempt den Gaaper toecomende Adriaen corn. Brederode verschijnt Nouember, Inne gaende t'Iaer 1607 Blijckende by de principale pacht brieff Liggende Inde Lade xvjen 50 - - {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Waarschijnlijk 1607 Geboorte van Jannitge Pieters, onwettige dochter van Bredero's zuster Stijn en van een gehuwd man, mogelijk Bredero's neef Pieter Cornelisz Conijn. (Vgl. Amstelodamum jrg. 55, blz. 156-157). 1607 Te Antwerpen verschijnen de Emblemata Horatiana: ruim honderd gravures van de in 1556 te Leiden geboren schilder Otto Vaenius (= van Veen), met bijschriften in het Latijn. Een andere editie uit hetzelfde jaar heeft behalve latijnse citaten ook anonieme vier-regelige versjes in het Frans en in het Nederlands. In de latere editie van deze Emblemata (Antwerpen 1612) zijn deze vierregelige Nederlandse bijschriften niet herdrukt, maar vervangen door acht-regelige waaraan echter de oorspronkelijke vier-regelige ten grondslag liggen. (Vgl. Dr. Maurits Sabbe: Vondel en Zuid-Nederland; Antwerpen 1939, blz. 39-60.) Deze 102 vier-regelige gedichten uit 1607 zijn opgenomen in de postume bundel: G.A. Brederoods Nederduytsche Rijmen (Amsteldam 1620). Op grond daarvan heeft men gemeend dat Bredero in 1607 hetzij vanuit Amsterdam, hetzij in Antwerpen, heeft meegewerkt aan de Emblemata Horatiana van Otto Vaenius. Het is evenwel waarschijnlijker, dat Bredero niet de auteur is, maar deze anonieme teksten eens als treffend heeft overgeschreven: dit papier zou dan tussen zijn andere handschriften zijn geraakt en tezamen daarmee gebruikt voor de uitgave van de Nederduytsche Rijmen in 1620. (Vgl. Garmt Stuiveling: Bredero en Vaenius, in Jaarboek 1968 De Fonteine, Gent, blz. 247-259). {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} 1608 {== afbeelding jacobus arminius, hoogleraar theologie==} {>>afbeelding<<} 30 januari Spinola en andere ambassadeurs van de Aartshertogen worden te Rijswijk door Maurits en Willem Lodewijk begroet, en houden hun plechtige intocht in 's-Gravenhage, om daar deel te nemen aan de vredesonderhandelingen. 25 augustus De Staten-Generaal weigeren de spaanse eisen en voorwaarden in te willigen en breken de vredesonderhandelingen af. 30 september Nadat ook nieuwe onderhandelingen inzake een wapenstilstand op niets zijn uitgelopen, verlaten de gezanten van de Aartshertogen Den Haag. 30 oktober Arminius houdt voor de Staten van Holland een principiële rede over de kerkelijke geschillen. 30 november Prins Filips Willem van Oranje verblijft in Den Haag om met zijn halfbroers Maurits en Frederik Hendrik talrijke zaken van erfgoed, familiebezit en titulatuur te regelen. Aan Filips Willem wordt het prinsdom Oranje afgestaan, dat hij krachtens een besluit van koning Hendrik IV reeds van oktober 1605 af in zijn bezit had. De burgemeesterszoon Henrik Hooft legt op 20 mei de eerste steen voor de nieuwe, door Hendrick de Keyser ontworpen Beurs. De verzamelbundel Den Bloem-Hof Van de Nederlantsche Ieught verschijnt te Amsterdam. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de beurs te amsterdam In de jaren 1608-1611 werd deze amsterdamse Beurs gebouwd naar een ontwerp van Hendrik de Keyser, die daarbij de Beurs te Londen als voorbeeld nam.==} {>>afbeelding<<} {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} 1609 {== afbeelding jan van hout, staatsman en letterkundige==} {>>afbeelding<<} 9 april De Staten-Generaal, de Aartshertogen en Spanje sluiten te Antwerpen een twaalfjarig bestand, waarbij de Republiek de facto wordt erkend als een soevereine staat. 18 mei Prins Maurits benoemt de 28-jarige Pieter Cornelisz. Hooft tot Drost van Muiden, Baljuw van Gooiland en Hoofdofficier van Weesp. Op 4 juni aanvaardt Hooft bij rijzende zonne te Muiden aan de brug zijn hoge functie met het afleggen van de voorgeschreven eed. De befaamde geleerde Josephus Justus Scaliger overlijdt op 21 januari te Leiden, 68 jaar oud. Bij de afkondiging van het Twaalfjarig Bestand geeft de rederijkerskamer D'Eglentier een feestelijke vertoning op de Dam onder regie van P.C. Hooft. De theologische hoogleraar Arminius overlijdt op 19 oktober te Leiden, 49 jaar oud. De leidse magistraat en letterkundige Jan van Hout overlijdt op 12 december, bijna 67 jaar oud. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 april 1609 Marry Gerbrants betaalt ƒ50 rente inzake het huis, met een korting, zodat het bedrag ƒ43.75 wordt. (Archief Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). november 1608 is ontfangen van Marritken garbrants den 15en Aprilis 1609 gecort 2 1/2 stuiver per gulden 43. 15. - {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} 16 oktober 1609 Ondertrouw van Bredero's zuster Stijn met de schoenmaker Goossen Jansz (Huwelijksintekeningregister der kerk. Gemeentearchief van Amsterdam, DT&B nr. 414, blz. 169). Blijkens latere akten woonde het jonge paar in bij de ouders Bredero op de Oudezijds Voorburgwal. Goossen Janszoon Den xvjen Octobris 1609 Compareerden als voren Goossen Janszoon Schoenmaker oud 22 Jaren wonende op de oude zyds after burghwal geassisteerd mit Jan Jacobsz zyn vader ter eenre, Ende Styntjen Adriaensdochter oud 19 Jaeren wonende opde oudezyds voorburghwal geassisteert mit adriaen cornelisz ende maritgen Garbrands haere vader ende moeder ter andre zyde Ende ghaven aen datse aen malcanderen verloovet ende met trouwe verbonden waren, Versoeckende hare dry Sondaeghse wtroepinghen, Omme nae de selve de voorschreven trouwe te Solenniseren ende nae dien sy by de waerheydt verklaerden datse vrye Persoonen waren ende malkanderen in bloede niet en bestonden zijn hun haere gheboden verwillighet· goosen Jansen stijngten Adriaens {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de schreyerstoren te amsterdam==} {>>afbeelding<<} {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} 1610 {== afbeelding adriaen cornelisz bredero==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding francisco badens==} {>>afbeelding<<} 7 april Een calvinistisch en katholiek oproer tegen de vrijzinnige regenten te Utrecht wordt op last van de Staten-Generaal door Frederik Hendrik en zijn troepen onderdrukt. 14 mei Hendrik IV van Frankrijk wordt te Parijs door Jean François Ravaillac vermoord. juni Vierenveertig predikanten dienen bij de Staten van Holland hun Remonstrantie in. Sindsdien heet de meer-vrijzinnige groepering binnen de calvinistische kerk de remonstranten. Het huwelijk van Pieter Cornelisz. Hooft en de achttienjarige Christina van Erp wordt op 23 mei in de Nieuwe Kerk te Amsterdam voltrokken. Vondels blij-eindend treurspel Het Pascha wordt te Amsterdam opgevoerd, waarschijnlijk door de brabantse Kamer. De Nederduytsche Helicon, nog ontworpen door Carel van Mander, verschijnt in druk. Gerrit Hendricksz van Breughel, lid van de brabantse kamer, publiceert een bundel Boertighe Cluchten. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Mogelijk omstreeks 1610 Bredero vraagt Badens een schilderij te leen. Deze brief, alleen bekend in druk, werd voor het eerst gepubliceerd in: G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632) en wel in gotische letter behalve de twee versjes, het franse citaat en de namen erboven en eronder. Uit de zinsnede 't souw my nu wel moghen beuren valt af te leiden dat Bredero van plan was zelf de bedoelde kopie te schilderen. Op grond van de inhoud is geen nadere datering van deze brief mogelijk. Sr. Fransisco Badens. De Deught bewesen het oprecht danckbaer herte, Hoe weynigh die oock sy, wort 't geender tijt vergeten: Maar d'ondanckbare keert haest 't wit in 't swarte, 't Is quaet d'ondanckbare Deught doen, want sy willen 't niet weten. Naer alle beleefde eerbiedinge, ende vrundelijcke groetenisse aen u mijn lieve eerwaerdighe Heer ende beminde Meester: Soo bidd' ick u uyt de naem van mijn Vader, die wel hartelijck bid ende begeert, oft het u wille nu wel sou wesen ons te willen leenen het gene ghy hem hebt toegeseyt (ghelijck ghy weet, het stucxken van S. Vrancx) met welcke ghy mijn Vader een aengename dienst, ende een over-groote vrundtschap sult doen; het welcke wy niet onvergolden en sullen laten, sonder u daer en teghen danckbaerheyt te bewysen, nae u waerde, 't sy oock in wat het sy, sult ghy my ende mijn Vader voor een goede, ja over-goede Vrundt hebben. Ick weet wel dat ons begheeren groot, stout, ende onbeschaemt is, ende dat u 't selfde stucxken lief ende waert is: nochtans vertrouwende op u jonst ende op u gunstige belofte, soo hebben wy ons verkloeckt dit vrundelijck, doch onnoosel, eenvoudig Requestjen, te bieden ende toonen aen u goed-aerdige milde heusheyt, verhoopende oock anders niet als dat ons versoeck ons sal toe gelaten worden. Waer tegen wy u opofferen onse goede genegentheyt, macht ende wil, om naer u believen die te ghebruycken; steltse vry te werek naer u eygen begeeren, ghy sult ons willich ende bereyt vinden; wie weet waermen elckanderen kan te hulp komen, niemant leeft voor sich selfs. By aldien ghy ons dese jonste doet, ende laet onse wensch gheschien: soo belooven wy u hier neffens, dat wy de Copy niet uyt ons huys sullen laten gaen, want het gheschiet alleenlijck om de sinnelijckheyt van mijn Vader, die 't selfde tot een cieraet op syn plat bewaren wil by syn Juweelen ende schat, ende 't souw my nu wel moghen beuren. Voordts weet ick wel dat ghy met overvloedt van woorden niet beholpen en sijt: den Verstandighen is haest ghenoech gheseyt, of: a un bon Entendeur il ne faut qu'un parolle. Ist u wil hoe eerder hoe liever; dus doende sult wel doen. Wy wenschen u myn Heer soo veel gelucx en vreught, En soo veel goets, als ghy u selfs wenschen meught: Ghy doet my dickwils deught in veelderleye saken, Doch ghy sult my nimmermeer meer als u dienaer maken. G.A. Bredero. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 april 1610 Bredero legt als collecteur van de impost op bieren een notariële verklaring af. (Not. archieven 267, folio 292 recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Compareerde voor mij Frederick van Banchem Notaris Publicq byden houe van hollant geadmitteert, residerende binnen Amsterdamme, ende den getuygen naergenoemt, d'eersame Adriaen Pietersz Meun out ontrent xlviijch Iaeren ende Garbrant Adriaensz ontrent xxv. Iaeren out, Poorters deser Stede, Ende hebben bij waere woorden, In plaetse van solemnelen Eede, ten versoucke van Claes Pietersz van vijerhuijsen, verclaert, getuycht ende geattesteert, hoe waer Is, Ende hem getuygen wel kennelijck, Dat aenden Impost vande bieren vande Sesendertich stuiuers, op yder ton, waer van Pachter Is geweest dese producent, Ingegaen den eersten October xvjc. Negen, ende geexpireert wesende den eersten April xvjc. thien, verlooren Is, ouer de Seuen Duysent car. guldens folio 292 verso Verclarende voor Redenen van Wetenschap, Dat zij getuygen als collecteurs d'selue Impost hebben gecollecteert ende de Boecken daeraff nerstelyck doorsien, Seyden ouersulcx tgeene voorsz. wel te weeten Alle t'welck zij getuygen des noot ende in cas van recollement versocht synde, oirbodich waeren, met Eede solemneel te verstercken, Gedaen binnen Amsterdamme, ter presentie van Pieter Carelsz ende Anthonij Claesz visscher, Burgers deser Stede, als getuygen hyer ouergestaen, Den vyftienden April xvjc. thien. Coll. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 april 1610 Adriaen Cornelisz heeft van Frans Hendriksz Oetgens voor ƒ44 per jaar een stuk grond buiten de Sint Anthoniespoort in huur. (Rentebrieven No. 15, folio 12 verso en 13 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Wij Iacob backer ende Abraham Boom Schepenen jn Amstelredamme, Oorconden ende kennen dat voor ons gecompareert js Adrian cornelis zoon jn Breroo, Ende geliede schuldich te wesen den Eersamen frans henricxzoon Oetgens Outburgermeester deser Stede de somme van vierenveertich gulden Jaerlyks loss renten, houdende op ende ouer de custinge van een erue breet elff roeden gelegen buyten sint Anthonis poort opt corte raempadt (t welck hy comparantt breet zal moeten maken dertien voeten, t selue zoo verre dit erue strect bejucken hardt ende gangbaer onderhouden, streckende voor van t' voorschreven padt tot achter aende sloot tusschen dit erff ende t'landt van Ian Iansszoon olij, Ende sal de noorder sloot voor t voorschreven padt wijdt moeten blyven achtien voeten, zonder de selue slooten verder te mogen verspannen ofte benauwen jn eeniger manieren, Daer lendenen van syn Iannetgen tijssen weduwe van Willem Iansszoon aende westsyde ende d'voorschreven frans henricxzoon aende oostsyde, met een vrijen ouerganck ouer Oetgens padt tot aen Sint Anthonis dyck mits dat zij comparante de bruggen streckende van dit landt totte voorschreven dyck nae rate van dit erve mede sal helpen onderhouden Ende dat den eygendom zoo wel vande voorschreven paden als halue slooten zal blyuen aenden voorschreven frans henricxzoon ende t'gebruyck daer van jnt gemeen, Des sal t'onderhouden vanden dijck tot dit landt behorende comen ende blyuen tot laste vanden voorschreven frans henricxzoon, Ende voort met expresse conditie dat noch de voorschreven frans henricxzoon noch de voorschreven comparant geen vorder ouerganck Suytwaerts op ouer dit landt sullen mogen vercopen ofte toestaen dan elck met elcx consent ende bewilliginge, op dat de ramen daerop te stellen niet en worden verdoruen, maer dat den voorschreven frans henricxzoon vry zal staen dit padt verder te brengen ende laten gaen ouer ende langs het landt van Gouert dircxzoon naden Amstel toe, als mede oostop tot naden dyck toe, zoo verre als hem {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} folio 13 recto goet duncken zal, ende hy mette voorschreven goouert dircxzoon ende andere soude mogen accorderen, mits aende zelue bedingende dat zy mede geen verder ouerganck tot verderff der voorschreven ramen souden mogen toestaen dan deen met danders consent, Te betalen dese renten alle jaren op Meye Ingegaen sijnde meye lestleden, Ende dat vry gelt zonder eenige cortinge van hondertste ende vyftichste penning {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} ofte eenige andere lasten ende jmpositien die nu syn ende namaels opgestelt sullen mogen werden, nyettegenstaende eenige ordonnantien ende placcaten alrede gemaect ende noch te maecken dicterende ter contrarie daer van hy comparant by desen renunchieerde, hier voren verbindende alle zijne goederen roerende onroerende jegenwoordige ende toecomende. Behoudelyck dat men de voorschreven renten tot allen tyden sal mogen lossen mits betalende voor elcken penninck derselver renten sestien diergelycke penningen ende daertoe d'onbetaelde verschenen renten na beloop des tyts, Sonder arch ende list, In Oorconde desen brieue bezegelt met onsen zegelen, den xven Aprilis anno 1610 8 mei 1610 Marry Gerbrants betaalt ƒ50 rente inzake het huis, met een korting, zodat het bedrag ƒ43.75 wordt (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95. November 1609 is ontfangen van marritgen garbrants den 8 Maij 1610 gecort 43. 15.- 1610 Met de kenspreuk 't Kan verkeeren publiceert Bredero een Sonnet met de beginregel: Liefhebbers vande liefd', Beminners vant beminnen, als tweede van de vier lofdichten vóor de uitgave van Carel Quina: De Beschrijvinghe Heliodori vande Moorenlandtsche gheschiedenissen: Vervat in thien Boecken. Inhoudende de Eerbare, Cuysche, ende ghetrouwe Liefde van Theagenes van Thesalien, ende Chariclea van Ethiopien. Eerst int Griecx beschreven: Ende nu wt het Francoysche int Nederlandts vertaelt. Door C.K. (Vignet: Weegschaal) t'Amstelredam. By Hendrick Barentsz. Boecvercooper inde Warmoes-straet int vergulde Schrijff-boeck. 1610. (Vgl. J.A. Worp: Een onbekend lofdichtje van Bredero, in Ts. IX, 1890, blz. 135-137). Het is wellicht de vroegste publikatie van Bredero's hand. 1610 De tweede druk van Den Bloem-Hof Van de Nederlantsche Ieught, t'Amstelredam uitgegeven door Dirck Pietersz. in de Witte Parsse op het Water, bevat in vergelijking met de eerste druk (1608) enkele uitbreidingen, waaronder het Liedt. Op de wijse: Esprits qui suspirez, met de aanvangsregel Ay, hooch verheven ziel en overschoone vrouwe, een gedicht bestaande uit zeven strofen van vier versregels, zonder naam of kenspreuk. De eerste vier strofen hiervan zijn, met een aantal kleine varianten, ook te vinden in Bredero's Groot Lied-Boeck. (1622). Op deze grond wordt het als een gedicht van Bredero beschouwd. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} 31 juli 1610 Adriaen Cornelisz stelt zich met Barthelmeus Philipsz borg voor Jan Sybrandsz, gewezen pachter van de impost op wollen lakens, voor de voldoening van 11 300 gulden. (Schepenkennissen No. 14, folio 258 verso en 259 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Compareerde voor Schepenen ondergeschreuen Adriaen cornelis zoon Brederode, ende Barthelmeus philipszoon, ende hebben hen tesamen ende elck bysonder als principael sonder smaldelinge borgen gestelt als zy hen stellen by desen voor mr. Ian sybrantsszoon geweest synde pachter vanden Impost vande wolle lakenen Innegegaen den eersten october anno xvjc acht, voor de voldoeninge vande somme van Elff duysent drie hondert guldens, als reste vanden voorschreven Impost, Belovende de helfte der voorschreven somme te betalen opden xxviijen nouember eerstcomende, ende d'andere helfte binnen zes maenden daeraen volgende. hier onder verbindende alle hunne respectiue goederen, roerende onroerende tegenwoordige ende toecomende hen houdende by faulte der voorschreven betalinge geloospandt folio 259 recto 259 geeygenpandt ende met allen rechten verwonnen, Voorts compareerde mede voor Schepenen ondergeschreven de voornoemde Mr Ian sybrants zoon, ende belooffde onder tverbant van alle syne goederen syne voornoemde borgen van dese borchtochte mede te Indemneren, Sonder arch ofte list, Actum in Amstelredamme den laesten july Sesthien hondert ende thien ondertekent Jan thomasszoon jonas wits zoon folio 258 verso, in de marge d'originele Schepen Kennisse es op hyden alhier ter secretarie verthoont gecasseert, ergo desen alhier geroyeert {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 16 september 1610 Doop van Heinrik, zoon van Goossen Jansz en van Bredero's zuster Stijn. (Doopregister van de Oude Kerk. Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 4, blz. 326). Goossen Iansz schoenmaker Stijntjen aeriaensdr Ian Iacobsz Meijer Aeriaen Kornelisz Hillegont luiten. heinrik {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} 1611 {== afbeelding hendrik de keyser==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding gerbrand adriaensz bredero==} {>>afbeelding<<} 11 maart De precieze calvinisten dienen bij de Staten van Holland een contra-remonstrantie in. 21 april Gomarus legt uit protest tegen de benoeming van een remonstrantse collega zijn functie aan de universiteit te Leiden neer en wordt hoogleraar aan het nieuwe en zeer orthodoxe Collegium Theologicum te Middelburg. De drietalige bundel Emblemata amatoria, Afbeeldinghen van minne, Emblemes d'amour van Pieter Cornelisz Hooft wordt anoniem te Amsterdam uitgegeven. De zeevaarder en reisbeschrijver Jan Huyghen van Linschoten overlijdt op 8 februari 1611 te Enkhuizen, 48 jaar oud. In de loop van 1611 worden de Zuiderkerk en de Beurs, die beide gebouwd zijn naar ontwerpen van Hendrik de Keyser, plechtig in gebruik genomen. {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} 23 maart 1611 Bredero schrijft een brief aan zijn vriend Carel Quina. Deze brief, niet in handschrift bewaard, is voor het eerst gedrukt in G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1638); Quina was toen nog in leven. De druk bevat in de aanhef en aan het slot enkele cursiveringen; ook de namen van de geciteerde klassieke schrijvers zijn soms cursief, terwijl de naam Charle de eerste maal gezet is in kapitaal. Lof hebbe Godt In Amstelredam. Den 23 Maert 1611 Eersame voorsienighe Karel Quina. De oude liefde (tusschen ons beyde) en u steets vernieuwende weldaden, en mijn voorige beloften; vriendelijcke Charle, doen mijn onkunstige handt, de penne met schreumen, aenvaerden; maar wetende, dat tusschen vrienden, de woorden niet behooren ghewickt, noch ghewooghen te werden. Soo dunckt my, dat ick my niet behoeve te schaamen, om sonder pluymstrijckery, de goede, groote gunst, mijnder harten te openbaaren an mijn vrienden. Want so onse Zaalichmaker seyt, een goet mensch werpt uyt de goede dinghen, uyt de goede schat sijns harten, als oock het rechte tegendeel inden boosen. Voorts seyd' hy noch, den mondt die spreeckt van de overvloet des harten, Mattheus 9. staat, waarom gedenckt ghy quaat in uwer harten, Lucas in 't 2. schrijft, ende dijn eygen ziele sal een swaert doordringhen, op dat veel harten gedachten openbaer werden, voorders, ende sijn moeder behielt al dese woorden in haar harte. Lucas 24. staat, Waarom stijghen alsulcke gedachten in uwer harten, en wijders, ô ghy dwaase, en traaghe van harten, inden gheloove. Voorts, en branden onse harten niet, doen hy met ons sprack op den wech: Iohannes int 6. cap. verhaelt. En u harte sal sich verblijden, en uwe vreucht sal niemant van u nemen, int vervolch. Om dat ick sulcx tot u geseyt hebbe, is u harte vol treurens geworden. I. Cor. int 4. Ende hy sal openbaaren, de anslaagen der herten. Gallat. 4. Heeft Godt gesonden zijnen geest in uwer harten, die daer roept Abba Vader, noch leesen wy elders van de toe-geseyde eeuwige vreucht, die daer bereyt is alle Godsalige, datse noyt ooghe en sach, noch oore en hoorde, noch ten quam noyt in 's menschen harte de blyschap die aldaar sal wesen. Dit alles schrijf ick, ô alderliefste Charle, om dieswille, dat ick oordeel, en houde dat uyt het harte, de wille en alle gedachten gebooren werde, het welcke my van sommige werdt gheloochent, en drijven heel waarschijnelijck: dat dit int hooft gheleghen is: Soo ick hier in ongelijck hebbe, wilt my dat vrient vruntlijcker-wijse schriftelijck betoonen. Ten tweeden soo schrijf ick dit mede, om dat ghy souwt bekennen dat ghy my een hartvrient zijt, de welcke ic alle mijn harts vermogen schuldig ben te bewijsen, en hout dit niet mijn beminde Charle, dat ick u met smekende woorden soeck na de mont te spreken: maer ghedenckt dat de woorden zyn het werck-tuych, om mijn jonstige geneegentheydt, als om met levendighe verwen af te schilderen, hoewel de nijdighe dese selfde middelen oock veel gebruycken, soo haat ick nochtans haar doen tot in mijn doodt, en soo Thales van Melesien seyt de quade gewoonten der Hypocrijten, is te haten, om dat haar tonge het eene spreeckt, en het harte denct het ander, vermits dat haar archlistich harte dat voort beste geraden vint: vermaledijt seyt Salomon is dien, die een dobbel harte heeft, mijn alderbeste Charle, soo ghy noyt en hebt {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} vermerckt mijn goede wille t'uwaars, soo begeer ick dat ghyse anschouwt in dese (mijn beloofde) spiegel tegenwoordich. Mijn anghesicht en heeft tot veel maalen niet connen bedecken de liefde mijnder harten, nu op dat ick gheen lief-cooser en sal schijnen, so sal ick veel nalaaten te schrijven 't gheen my wel geoorloft sou zijn, by vrienden van vrienden te verhaalen. Mijn hart mijn sinnen, mijn gedachten, en alle mijne crachten hebben 'tsedert de kennisse van u eerbaar leven vastelijck besloten u te beminnen tot het laatste snackje mijns levens toe, ten ware ô vroome Charle, u Godtvruchtich hart, u edel verstant en u deuchdelijcke zeden, ick soude u in mijn soo hooch niet achten, dunckt u dit mijn Broederlijcke Charle onbehoorlijck? ô Neen, want Byas Philosoop en Prince van Prienensen seyt: Ten is noyt verbooden een mensch te prijsen van sijn deuchden, maar wel om sijn Rijckdommen, die niet sijn eygen, (maer geleende) goederen zyn: Daaromme en duydet niet ten quaatsten 't gheen dat hier mijn handt (door toelaatingh mijns harten), t' uwer eeren is stellende. Den alder wel sprekenste Cicero seyt van alle dingen die door de wijsheyt gegeven zyn om wel te leven, geene is grooter, schoonder noch blijder dan de vrientschap. Martiales schrijft, de volmaackte vriendschap is tuschen de goede en gelijcke in deucht, gelijck Seneca bevesticht en seyt, gelijckheyt van zeeden, maackt en bindt de vrientschap, het welcke Plato betuycht met dit vaersgen. De vrientschap is een eerelijcke vereeninge van eeuwige wille. De vrientschap (soo sinte Ieronimus seyt) die sich eyndigen mach, en was noyt warachtich, onse vrientschap en is van heeden noch van gisteren, maer van onse kintsche dagen tot onse mannelijcke oude, onderhouwen, en met alle Eerbaerheyt gehanthaaft, en versterckt. Sy wast noch dagelijcx in mijn, welcx geheugenisse bereydet in mijnder ziele een blijde vreucht, vermits door de lange kuntschap heb ic u bevonden, waarachtich in u woorden, ende ongeveynst van harten: Nadien ick dan mijn lieve Charle, wetenschap heb van u deugden, wat souw my dan verhinderen u te beminnen; want soo 't onghetwijfelt is, als den voorgemelden Thales seyt, het is van noode te kennen, eermenbemint, en niet te beminnen eermen kent. Voorts seyt hij noch den waaren vrient heelt het secreet van sijnen vrient, en troost hem inden noot, hy eert hem in sijn tegenwoordigheyt, en prijst hem in sijn afwesen. Dit selfde gevoelen heeft de hoogprijselijcke Philosooph Sollon Sollinnus mede en seyt, een warachtigh vrient verlaat sijn vrient nimmermeer inden last, alsoo dat den daat van den eenen is het selfde werck van den anderen: om dieswille dat alle dingen, gemeen zijn onder vrienden, Voorts so beschrijft hy (ô wel geliefde Charle) een vrient aldus, en seydt, een vrient is een welbegeerde Naam, een mensch diemen luttel vindt, een toevlucht in den noot, een ghevonden vryheyt (door grooten arbeyt) een versekerde ruste, een wel-beminde geluckigheyt, een sloffer der verborgentheden: Ghy zijt ô mijn's hertsen Charle, die my al dese gaven, in u doet hebben; Daarom bid ick u verblyt u met mijn geluck, och! of Godt beliefde, dat ghy, soo alles aen my mocht vinden; hoe verheught souw u harte zijn: Maar al en heb ick, ô waarde Charle, de dinghen niet, nae ick die wel wensche, ick bidde de lieve Godt dat hy myn ghebreclijcheyt met sijn overvloedicheyt verryckt, om u uyt goeder jonste rijckelyc te beloonen. De vrientschap an mijn beweesen, in voor-tijden. Periander van Corinthen zeyt, de vrientschap van langer hant verkreghen, behoort sorchvuldelijck bewaart te worden, datse niet ghebroken en wort deur eenige saaken, dat het zy, de vrientschap die de Eerbaerheydt hout, voor haar voornaamste ghemerck, can seer {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} qualijck ghescheurt worden, sy mach ontnaden, maar sy can haar weder vereenigen door weldaden, en soete woorden. Pythacus van Asien (die een soo doorluchtigen Philosooph, als Eedelhartich in kunsten der Ridderschappen was) seyt, daer zyn lieden, die om de minste beusseling van de werelt hear niet en schamen te breecken een langhe en groote vrientschap: maer (seyt hy), sy en zyn geen rechte vrienden, want den waaren vrient verdraacht de onvolmaactheydt van sijn vriendt, tot den eynde toe. Verkooren Charle, soo by gebreecke van vernuft, ofte door armoede van goede daaden, ick my niet hebben ghequeeten, na behooren, ('t welck ick belijde tot mijnder schanden). Het selfde gelieve u met u groote redelijckheyt te verschoonen. Vroede Charle! doen ick sochte, soo hier, en daar de dingen die mijn tot dit mijn voorneemen dienstlich waren, soo docht my, sprack den wysen Cleobules Philosooph van Lindien, tot my, dese (doch sijn eyghen woorden). Denckt op de weldaat, die ghy van uwen vrient ontfangen hebt; op dat ghy hem vanden selven wederom doet, met goeder harten, ter bequaamer tijt, op dat ghy door sulcken middel niet ondanckbaar wert geacht: want de gene die niet en bekent, en vergeet de deuchden die men hem gedaen heeft, en is niet waardich datmen hem meer vrientschap doet, het welcke my die doch van selfs genegen was; te meer prickelden u desen maan-brief (of eysch-teken) te senden, tot een bekentenis van mijn schuldighe plicht, daeromme sult ghy weten, (indien ghy 't niet en weet) so 't my ontbreeckt aende macht, het en schort my aen de wille niet, om u te vergelden na behooren. Laat u de spreucke van Plautus wel bevallen, die daer seyt, den weldaat den goeden gedaen, en is nimmer verloren. En Marcus Aurelius seyt, den deucht-doener loont sich selven met een onendelijcke eer; voorwaer 't is wel een snoot mensche die een weldaat can ontfangen, en niets wederom betalen en can, maar d' alder ondanckbaarsten ist, die een ontfangen weldaat vergeet, gelijc (soo Plautus seyt) gemeenlijck doen de Rijcken: cortelijck hoemen weldaaden besteeden en aenneemen sal, beschrijft als ghy weet, Lucius Annius Seneca wijtluftich genoech, daaromme noodeloos meer verhaals. Maar op dat ghy verstaat, ô deuchdelijcke Charle, het wit ende oorspronck van mijn schrijven is alleen geweest, om u te betoonen het ghelijck-maacksel van mijn liefde tot uwers, het welck ick sochte met letteren af te maalen, maer ick bevinde inder daat mijn onbequaamheyt te groot, en mijn verstant te cleyn, om sulcks fijn en wel te doen, derhalven sal u bescheydenheyt, mijn goede wille in dancke ontfanghen, als ick hoope ja. Voorts om u niet langer op te houden van u gewoonelijcke oeffeninge en besighe ghedachten, sal ick dit myn getuymel, en ongerymde dinghen enden. Beveelende u die met soo goeder harten te anvaerden, leesen en beantwoorden, als ick u die met gunstiger en reynder ziele op-offere, sende en vertrouwe. Eyndelijck bid ick den Alweetende. Almogende Harten kenner, dat hy u bescherne voor alle ongeluck, en dat hij u zeegene met goede tijtelijcke en eeuwighe goederen, en onendelijcke zaligheyt. Amen, By my uwen al schuldigen, ongeveynsden nedere, doch goetwillige G.A. Bredero. 't Kan verkeeren. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} 6 juli 1611 Marry Gerbrants betaalt ƒ50 rente inzake het huis, met een korting, zodat het bedrag ƒ43,75 wordt. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95. November 1610 ontfangen van Maritgen garbrants den 6en Iuly 1611 gecort 43 15 - Waarschijnlijk 1611 Bredero richt zich tot de leden van D'Eglentier met een pleidooi voor zuiverder taalgebruik. De aanhef: Eerwaardighe Mede-borghers en de term: uwe Camerbroeders maken de indruk dat Bredero zelf nog geen lid van de Kamer was; misschien mag dit vertoog beschouwd worden als een soort intreerede. De naam Spieghel, zonder de toevoeging saliger, duidt erop dat dit geschrift dagtekent van vóor Spiegels dood op 4 januari 1612. De tekst, voor het eerst afgedrukt in: G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632), bevat enkele fouten die in het onderstaande gecorrigeerd zijn, namelijk een tael-moeder is) - in 1632: een tael-moeder is, met behulp - in 1632: het behulp Simon Stevyn - in 1632: Steven Stevyn gemeene - in 1632: gemeeme De Amstelredammer Oude Camer, Den Egellentier, in Liefd' Bloeyende, Vrede, vrientschap, gheluck en Eeuwigh wel-varen. Na dien ick, Eerwaardighe Mede-borghers, hebbe vermerckt, dat eenighe van uwe Camerbroeders, over eenighe Iaren, doende waren de Neder-landtsche-spraack te verrijcken en te eyghenen, die door het inne-breecken der uyt-heemscher taelen, heel ver-armt en verbastert scheen: so dat wy ons eygen moeders-tael, (die doch na 't seggen van Becanes een tael-moeder is) selfs haar eyghentschap niet en wisten, noch haar Rijckdom niet en kende, maar huys-morsten en lorsten, met behulp der vreemder tonghen. Dese schandelijcke kancker, heeft so seer inghegeten, dat menich waenden dat dese wonden ongeneeslijck ware: oversulckx sijn eenige van u voornaemste van u Cameristen, als voornamelijck Henderyck Spieghel, Gedeon Fallet saliger, en Roemer Visscher, beweecht met een kloeck-sinnighe yver dese Nóóde-lóóse Pracherye eens af te schaffen, en de Trogghel-sack met al de Beedel-brocken eens na Vranckeryck (ofte elders daer sy armer van schóóne woorden als wy sijn) te senden, ghelijck als sy lieden claarlijck bewesen in de Neder-duytsche Reden-kavelingh, en Neerlantsche Spellingh, en meer andere goede boecken, waer inne onse Rijckdom ten vollen blijckt, als inde Eerenampteren van Cicero, en het stichtelijck boeck van de Wel-levens-kunst, mitsgaders, in het troostelijck boeckxken van Boëthius, by Dierryck Volkaartsoon Kóóren-hart saligher, den ghemeenen Duytschen in klaar duytelijck Duytsch verduytscht, tzedeert dese heerelijcke gront-legghers hebben de Taal-cundige Neder-landers mannelijck opghetimmert haar voorghenomen werck. In sulcker voegen, datse nu geen taelen, spraecken, noch Tongen hebben te wijcken. Dit mogen alle Lief-hebbers der Vader-lantsche Taal, u mijn Lantsluyden, met aller billicheyt danck weten. Doch so daar yets sou moghen aen ontbreecken, sal den gheleerden {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} en seer kunstighe Simon Stevyn om het gemeene beste gaarne volmaacken: Het waer doch te jammeren, dat een so spits-sinnighe volck, dat alle andere volckeren in 't spreecken can na bootsen, haar eyghen Rijcke Taal so reuckelóós souden verwaarlóósen. 't Js doch een geckelijcke zaeck van eenige opgeblasen verwaande sotten, die haer rede-neeringh soecken te vercieren met Latijnsche, Fransche, Spaensche, ofte Jtaliaensche tarmen, recht oft eenighe bevallichtey inbrachte, het welcke byde Recht-sinnighe, recht anders verstaen wert. Lust yemant sijn wetenschap te bewijsen, die toontet in een onghevalschte suyvere Taal: niet als deze Neder-lantsche Pappegayen, die veeltijts niet en weten wat sy rabblen, als sy haer ghestolen, of met groote moeyten aenghewende wóórden spreecken. Even als eertijts een seecker Brabantsch Wijnverlater dede, die 't elckens (als hy de milde Wijn met sijn leckere tongh door sijn bottertanden spood) sprack: par Dieu il est bon. Waar over een goet Heer hem dit menichmaal hoorende verhalen, (hem berispende) vraechde, of hy wel wist, wat hy seyde, als hy soo sprack? Neen ick (seyden hy) dan de Fransche segghen so als sy haar wijnen proeven. Waer op den ander antwóórden: ghy vloeckt by den Hóóchste dat dese Wyn goedt is. Vergeeftet my Heere (seyden hy) ick heb uyt onwetenheydt, met mijn gebreck gepronckt, ick sal naer dese niet meer so lichtvaerdich sweeren. En duysent diergelijcke dinghen hoortmen daeghlijckx onder de eerlijcke Cooplieden, onder de naam-rechts-geleerde, doch oock insonderheyt, in sommighe broetsche taal-mannen, of goed-dunckende Voorspraken, oock in jonge Doctoren, die haer eyghen bral-woorden in haer moeders spraack niet weten te verduytschen. Daerse nochtans soo overvloedich in onse taal te vinden sijn: maer de brood-droncken luyicheydt, is vervaart voor den arebeyt, om die te soecken, daerom behelpense haar met het ghereetste. O vreemde Hovaardy! die ons eyghen Lants-ingeboren een Revel-duytsch, een krom-tongh, en een Koeter-waal maackt! O ghy Neder-landers! waackt op, schuurt u betóóverde oógen open, aenschouwt u eygen blintheyt, laat niet langher dese onwetende duysterheyt u helder gesicht benevele: jaacht dese hóóchmoedighe vreemdelingh, die hier dus langh de meester gemaackt heeft, onwaardich, wederom naar huys, en haalt met Eerbiedicheydt u verjaachde, en schier ontmunte eygenaar, in ghelijck als onse oude Cameristen met gróóte (doch willighe) moeyten hebben gepoocht, voor het welcke ick tot erkentenis van dese weldaat, &c. 1611 Bredero schrijft zijn treurspel Rodd'rick ende Alphonsus blijkens de mededeling aan het eind van de eerste uitgave, Amsterdam 1616: Ghedicht en voleyndt int Jaar sesthien-hondert en elf. Door G. Adriaansz. Bredero. 't Kan verkeeren. 1611 De rederijkerskamer D'Eglentier brengt Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus ten tonele, blijkens de mededeling op het titelblad van de eerste uitgave, Amsterdam 1616: Eerst ghespeelt op de Amsterdamsche kamer, in 't Jaar 1611. {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} 1612 {== afbeelding hendrik laurensz spiegel==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding samuel coster==} {>>afbeelding<<} De Engelsen betwisten de Hollanders het recht op walvisvangst in de zeeën rondom Spitsbergen. 6 juli De Republiek sluit een handelsverdrag met de Turken. Hendrik Laurensz. Spiegel overlijdt op 4 januari te Alkmaar, 62 jaar oud. De historiograaf Emanuel van Meteren overlijdt op 18 april te Londen, 72 jaar oud. De verzamelbundel 't Vermaeck der jeught wordt te Leeuwarden uitgegeven. De amsterdamse kamer D'Eglentier speelt het boertig en vermakelijk spel van Samuel Coster Teeuwis de Boer. Het tweede deel van Breugels boertige Cluchten verschijnt te Amsterdam in druk. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} februari 1612 Voor de bruiloft van Dirck Pietersz Voskuyl en Aafgen Willems dochter, gehuwd te Amsterdam op 26 februari 1612, schrijft Bredero een huwelijksgedicht, aanvangende met de regel: Laast als ick gants alleen, alleen was uytghetoghen en een bruiloftslied, aanvangende met de regel: Compt hellept vrolijck singhen. Het enig bewaard gebleven exemplaar, 8 blz. geheel in rood gedrukt, is eigendom van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (Signatuur 853 A 97). De titel luidt: Epitalamium, Of Bruylofs ghedicht, Ter eeren van het God ghevoechde Houwelijck tusschen den vroomen Jongman, Dirck Pietersz. Voskuyl. Met de Eerbaere, ende Deughd-rijcke Jonghe Dochter Aafgen Willems Dochter. Versamelt inden Huwelicken staet den 26. Februarij, (Vignet: Handen en een met twee pijlen doorschoten hart) In het Jaer der versoeninghe, M.DC.XII. Aan het einde van de tekst op blz. 8 staat: Door G.A. Bredero. t' Kan verkeeren. (Vgl. W.A.P. Smit: Een aanvulling op de bibliographie van Breeroo's en Starters werken. Het Boek, jrg. XVI, 1927, blz. 370-372). Gedicht en lied zijn opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Boertigh Liedt-boeck, blz. 21-26. Het lied bevat in vs. 31 een toespeling op de zinspreuk van de rederijkerskamer D' Eglentier: In Liefde Bloeyende, hetgeen erop wijst dat Bredero in elk geval omstreeks deze tijd reeds lid van die Kamer was. maart 1612 Voor de bruiloft van Guillebert de Flines en Anna Cornelis van Grootewal, ondertrouwd te Amsterdam op 9 maart 1612 en gehuwd op 25 maart 1612, schrijft Bredero een huwelijksgedicht aanvangende met de regel: Corts als de vaeck en slaep mijn ooghen sacht bestreden en een bruiloftslied, aanvangende met de regel: De reden door de Tijd bevijnd. Een afzonderlijk gedrukt exemplaar is niet bewaard gebleven. Gedicht en lied zijn ook gepubliceerd in de verzamelbundel Apollo (Amsterdam 1615) blz. 44-47, en voorts opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Boertigh Liedt-boeck, blz. 83-89. Het lied bevat in vs. 39 een toespeling op de zinspreuk van D'Eglentier. 1612 Bredero publiceert zonder zijn naam maar met zijn zinspreuk T'kan verkeeren het sonnet Eer-dicht op de verlossinghe van Israel met de beginregel: Het domme mis-verstant door onbeslepen sinnen, als tweede van de vijf inleidende gedichten voor de eerste druk van Vondels toneelspel Het Pascha, uitgegeven: Tot Schiedam, By Adriaen Cornelison Boeckdrucker 1612. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} 24 juni 1612 Doop van Pieter, zoon van Goossen Jansz en van Bredero's zuster Stijntje. Bij deze doop trad Gerbrand Adriaensz Bredero op als getuige. (Doopregister van de Oude Kerk. Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 5, blz. 22). Gossen Iansz schoenmaker stijntjen Aeriaensdr Kornelis Iakobsz garbrant Aeriaensz- - - -Pieter. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 4 augustus 1612 Marry Gerbrants betaalt ƒ50 rente inzake het huis, met een korting, zodat het bedrag ƒ43,75 wordt. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95. November 1611 ontfanghen van Maritgen garbrants den 4en augusti 1612 gecort 43. 15. 6 augustus 1612 Bredero voltooit zijn Klucht vande Koe, blijkens het navolgende onderschrift in de editie-1619. Ofschoon een opvoering in ditzelfde jaar 1612 uiteraard zeer waarschijnlijk is, bestaat daaromtrent geen enkel gegeven; er is evenmin iets bekend van een druk tijdens het leven van de auteur. De opmerkelijke ondertekening met de beide namen voluit en de vorm in Bredero, kan als argument gelden voor de mening dat aan de editie-1619 een vroeg handschrift of een vroege uitgave ten grondslag zal hebben gelegen, aangezien de dichter van 1616 af stelselmatig met G.A. Bredero ondertekende, hoewel later ook een zeldzame maal met G.A. Brederode. Gheschreven, gherymt, ende verdeylt, door my, Gerbrant Adriaensz. in Bredero. Den 6. Augustus 1612. 't Kan verkeeren. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} 17 september 1612 Bredero's toneelspel Griane, waarschijnlijk in ditzelfde jaar geschreven, wordt te Amsterdam opgevoerd, blijkens gegevens uit het Schouwburg-archief (Dr. J.A. Worp: Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg - 1920 - blz. 20) en het titelblad van de eerste uitgave (Amsterdam 1616): Eerst ghespeelt t'Amstelredam Sondaghs voor Kermis. 't Jaer 1612. Waarschijnlijk 1612 Van de Tragedische ofte klaechlijcke Historien verschijnt deel IV als vertaling van Reinier Telle naar het Frans van Pierre Boaistuau en François de Belleforest, en met 30 berijmde bijdragen van Bredero. (Zie A. Keersmaekers in Spiegel der Letteren jrg. 11, 1969, blz. 82-84). 5 november 1612 Een jong kind van Goossen Jansz en van Bredero's zuster Stijn wordt in de Oude Kerk begraven. Het is onzeker of het de tweejarige Heinrik of de vier maanden oude Pieter betreft. De maand blijkt uit een aantekening bovenaan de bladzijde. De kosten bedroegen 4 stuiver. De vermelding: bij die verckens sluys bewijst dat dit echtpaar bij de familie Bredero inwoonde. (DT&B 1043, blz. 124. Gemeente-Archief van Amsterdam). + den 5 een. kint van gosen ian soon bij die verckens sluys 4 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} 1613 {== afbeelding pieter cornelisz. hooft==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding joost van den vondel==} {>>afbeelding<<} 5 maart Na een voorbereiding van drie jaar besluit de amsterdamse vroedschap tot een grote uitbreiding van het stadsgebied, voornamelijk aan de westzijde, en tot het graven van twee nieuwe grachten aldaar, namelijk de Keizers- en de Prinsengracht. 5 juni Hugo de Groot wordt beëdigd als pensionaris van de stad Rotterdam. Om een einde te maken aan de innerlijke tegenstellingen binnen D'Eglentier ontwerpt Hooft op 9 maart een nieuw statuut. De amsterdamse Kamer 't Wit Lavendel houdt in juli, de haarlemse Kamer De Wyngaertrancken in augustus, en de leidse Kamer De Witte Accoleyen in oktober een groot rederijkersfeest. Hooft publiceert zijn treurspel Geeraerdt van Velsen, Vondel zijn emblemata-bundel Den Gulden Winckel, en Samuel Coster anoniem het Spel van Tiisken vander schilden. {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Midzomer 1613 Bredero dicht zijn Antwoort op de Brief van Jacob Barthout Feris soons Brief, waarbij de herhaling van het woord brief wel een vergissing zal zijn. Jacob Barthout was een schiedamse rederijker. Over de aanleiding tot deze correspondentie noch over verder contact tussen hen bestaat er enig gegeven. Deze tekst van 70 versregels, voor het eerst gepubliceerd in: G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632) bevat enkele mededelingen over zijn werk als schilder en over zijn blijkbaar nieuwe functie van vaandrig: vs. 39-42 Ick dingh noch geer geen schand, hebb' oock geen eer gesocht, Maer 't geen my kundigh was dat heb ick voort gebrocht, Al hebdy in u brief my veel te veel gepresen Geen roem-sucht noch hovaard en is in my verresen, - vs. 54-55 Iacobe goede nacht, mijn eygen saecken roepen My tot de schilder-kunst, en die tot soet gewin. vs. 61-63 Dat ick de Prinsen vaan, hier loffelijck mag voeren Dat weet ghy in u brief wel kunstigh aen te roeren, En wenscht my dies geluck, des weet u danck mijn hart: - Aan het eind: Geschreven by uwen goetwillighe en toegedane In midd-somer Anno 1613. G.A. Bredero. 't Kan verkeeren. De functie van vaandrig bij de Schutterij kwam wel overeen met Bredero's aangeboren liefde voor de wapenoefening zoals hij die beschrijft in een ongedateerd lofdicht op de schermmeester en theoreticus Tibout, voor het eerst gepubliceerd in G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsteldam 1620): Recht als het vrolijck sap der vreuchtmakende Wijn Sich selven openbaart, en stille niet can sijn, Of als de wack're gheest sich niet bemoeyt met slapen, Maar toont van inde Wiegh waer toe hy is gheschapen, Alsoo vant ick mijn jeught te draghen Liefd' en gunst Tot d'oeff'ningh van 't gheweer de Ridderlijcke kunst, Waar aen ick heb besteet de Lenten mijner jaren, By sulcke Meesters die daer in bedreven waren. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Misschien zomer of najaar 1613 Brief van Bredero aan een jonge weduwe. Voor het eerst gepubliceerd in: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsteldam 1620). Inzake de datering zie men de brief hierna. Godtvruchtighe, vriendelijcke, ende seer Deucht-rijcke jonghe VVeduwe N.N. Ick wensch dat u de Hemelsche God alsulcken smaeck en vvel ghevallen int lesen van dit navolghende wil gheven, als ick uyt gantscher Siele bidde en begheere. Derhalven sal u ghelieven mijn oprechte redenen in goeder herten in te nemen, en met uwe verlichte wijsheyt het alderbeste keurich uyt soecken, en daer ghy mijn slechtheyt van onkunstich schrijven siet, dat goedelijc verschoonen. ghelijck ick inder waerheyt het selfde u goedertierentheyt vertrouwe. Den Eeuwighen, altijts prijs-waerdigen Godt, die alle dinghen weet, en de herten der Menschen na sijn Goddelijcke vville bestuurt, die ist bekent dat ick u met een ongheveynst ghemoet hartelijck beminne, bemin, en bemint hebbe corts na de doodt van u overleden, vvylen saligher Man: Maer also my Godt betert de ghelegentheyt en de stouticheydt heeft ontbroocken, so hebbe ick die soo langhe in mijn harte heymelijck gedragen, mijn selven steets voorschilderende uwe waardicheyt, en mijn onvermeughen, doch na dien ick alle mijn twijffelen, vreese en schaamten wel rijpradich hebben overleyt, en na gedocht, bespeur en bevinde ick dat van niet te versoecken, oock niet en comt, en dat het lang verbeyen den vertooner schadelijck is: Daer beneffens oock aenghemerct, dat uyt een eerlijck dingen gheen schanden en can spruyten: mitsgaeders dat my het versoecken neffens andere Vry-heers vry staet: Soo versoeck ick dan met aller ernst van u Eerwaerdighe en vvel beminde N.N. Dat u ghelieve my toe te laten, dat ick van dese saeck u selfs eens mocht spreecken, verhoopende u also te onderrechten, dat ghy gheen reden en sout hebben om u te beclagen van my dese onverdiende, maar seer gewenschte weldaet te bewijsen en betoont te hebben. VVel is waer, Verstandighe en Lieve N.N. dat men u soeckt te coppelen aen een Rijcker, maer vvilde Voghelen-sangh. So en hoop ick niet van uwent weghen dat die troost-rijcke Godt u verstant alsoo soude laten betov'ren, noch u jonghe sinnen door quade raatslieden misschien tot u bederf sout laten beweghen en vervoeren voorsichtighe en goede N.N. soo u de Liefden der deuchden meer becoort als de snoode gelt-honger, en ghy myn eerlijck en Verliefd harte wilt aenschouwen, soo verhoope ick aen Godt u alsoo lieven vriendelijcke Vriendt te verstrecken, als ghy immermeer selver sout moghen wenschen en verkiesen. Lieftaalighe Vriendinne, ick weet dat ghy weet hoe gelucsaaligen en wenschelijck dingh den Houwelijcken Staat is, daerse gheschiet inde vreese des Heeren, en bestaet uyt een hartighe Liefde van twee in een vereende minnende Harten, ghelijck ghy door versochtheyt (Godt betert) wel hebt moghen bekennen, dan de verleden dinghen gheschiet door d' Alderhoochste wille Godts, moetmen verduldich verdraghen, en met een ander wijsselijck oversetten. VVetende dat de Goddelijcke VVijsheydt, alle saacken ten besten toeschict, en dat syn eeuwige raadt onwederroepelijcken is. Daeromme myn Alderliefste, versoect en proeft de ghetrouwe en waare Liefden die ick u dragende ben, die uyt geen blinde lust noch door geen wulpsheyt en spruyt, maer door het heymelijck prickelen {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} en ingheven Godts, en die voorts door u Eerwaerdige deuchden in myn geboren syn. Ghy sult ô myn volmaacte N.N. inder daat mijn ghedienstich Harte en myn onophoudelijcke goede wille, om u dienst te doen, eeuwelijc en bestendich bevinden. Om dan hier toe te koomen, soo bidde ick uyt de gront van mynder herten, dat ghy my ô Lieffelijcke en VVyse N.N. wilt in Eerbaerheyt vergunnen, dat ick desen Avont te neghen uren u wat mach verselschappen, welck beleeft en hartelijck versoeck my niet gheweygerdt behoordt te werden, ten aensien van soo eerlijcken versoeck. Hier mede een eynde, bevelende u inde Heylgighe bescherminghe Godts, die u Harte na mijn wenschen kan Verkeeren. By my uwen in als ghetrouwe, en door u Deucht-Verliefde G.A.B. Misschien zomer of najaar 1613 Brief van Bredero aan een jonge weduwe, wellicht dezelfde als van de voorgaande brief. De vermelding van de vrije blije tijd in Haarlem maakt enig verband waarschijnlijk met het gedicht uit het Lied-boeck: Haarlemsche drooghe harten nu, dat wel zal dagtekenen uit de jaren dat Bredero vaandrig was, dus na het voorjaar van 1613. De brief is voor het eerst en anders dan de voorgaande in gotische letters afgedrukt in: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsteldam 1620). Rustighe blij-gheestighe en seer verstandighe Weduwe N.N. Ick hebbe niet konnen noch willen nalaaten mijn toesegghen metter daet te bezegelen. Want het Spaansche spreeckwoort seyt: Syn beloften te breken is een vervloeckte saake. Hoe wel dat ick 't langsaam heb ghemaeckt, overmits de dinghen die men schrijven wil, vereyschen meer tijt tot nadachtigh rijp-sinnigh beraat en sorchvuldich opsicht (vreesende schande) als 'tgeen datmen vluchtich spreect inde tegenwoordigheydt vande Persoonen die de dinghen betreffen. De woorden diemen spreeckt vlieghen daer henen, maer die men schrijft, die blijven, en die syn oock meer oordeels onderworpen. Openhartighe en vrolijckmoedighe N.N. Ick denck niet dat ghy mijn schrijven sult glorieus of ten quaatsten ondersoecken: Doch so bid ick u dat ghyer den zemel wilt uyt siften, en 'tbeste meel daer uyt behouwen en trecken. 'Tverwondert u mischien dat ick soo kaarich en achtercousich int schrijven, en soo ruymhartich en reuckeloos van leven ben, of dat ick soo wijsselijck schrijf en soo sotrijck spreek. Eerbaare en kloecksinnighe Vrouwe, overleght en aanmerckt als de beslooten Caluertges uyt haer nauwe-koye comen int groene en ruyme gras, hoe dat sy hippelen en springhen, also gheschiet het met my die de meesten tijt een Cluysenaar ben in mijn stil en afghesondert Cluysgen: En of ick schoon somtyts al coom by de Lieden, so is nochtans de ontsach van myn Ouderen soo groot, dat ick mijn gantsch binnens-huys moet myden van alle lichtvaardicheyt: Doen ick nu te Haerlem quaem in die vrye blye tijdt, soo heb ick so gantsch onbedwongen met uytgelaten vryicheyt en brootdroncken wangelaticheyt ghewoelt en geraest en ghesweet, het welck my inder waerheyt leet is, als ick de leelijcheyt met reden gae bedencken, maar wat ist? de sorgheloose Jeught bedenckt selden het eynde. Ick biddet u duydt mijn groote sotticheden {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} met u ghewoonelijcke wijsheyt ten besten, en denckt o Adams Kindt, dat wy al t'samen Adams Kinderen syn, die noch daghelijcx de verboden vruchten eten en smaacken. Hier mede U.E. in Godes hoede bevolen. V dienst-schuldige, seer verplichte G.A.B. 17 augustus 1613 Marry Gerbrants betaalt ƒ50 rente inzake het huis, met een korting, zodat het bedrag ƒ43,75 wordt. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95. November 1612 ontfangen van Maritge garbrants den 17en Augusto 1613 43 15 - 1613 Bredero schrijft zijn klucht van de Meulenaer, zoals blijkt uit een mededeling op het titelblad van de editie-1619: Gherijmt in 't Jaer 1613. 26 oktober 1613 Bredero schrijft zijn gedicht: Lof Van de Ryckdom, 35 strofen van zes versregels. Afgedrukt in: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsteldam 1620) met aldaar aan het eind de mededeling: Ghemaeckt in 't Iaer 1613. Den 26. October. november 1613 Voor de bruiloft van Wynant Bartelszoon en Tryntjen Stanssen, ondertrouwd op 6 november 1613, schrijft Bredero met gebruikmaking van een groot fragment uit Plato's Symposion een huwelijksgedicht met als aanvangsregel: In ouder eeuwen langh voor vele duysent jaren, en een bruiloftslied met als aanvangsregel: Ghy wack're Nimphjens en Dryaden. Beide gedichten zijn ook gepubliceerd in de verzamelbundel Apollo (Amsterdam 1615) blz. 34-37, en later opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Boertigh Liedt-Boeck, blz. 65-72. In de paginering komt dit achttal bladzijden tweemaal voor. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Misschien 1613 Bredero protesteert tegen het grote succes van de engelse toneelspelers bij hun optreden te Amsterdam. Daar engelse troepen al sinds de tijd van Leycester vrij geregeld de Lage Landen bereisden, kan deze toespraak, die voor het eerst gepubliceerd werd in G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632), onmogelijk nauwkeurig worden gedateerd. Maar de toenemende onenigheden binnen D' Eglentier en het spoedige succes van Bredero's werk maken een latere datering minder waarschijnlijk. Geeft Lust. Eerweerdige Hereen, mitsgaders ghy Eerbare Vrouwen en Vrome Ionge Lieden: Wy dancken u dat 't u lieden heeft gelieft dese plaetse met u geselschap te vercieren, ende ons met u aansienelijcke tegenwoordicheyt te vereeren. Deught-rijcke Juffertjes! Wy sijn verwondert waarom dat eenighe Dochtertjes ons Spel niet en hebben komen besichtigen; maar hebben 't geschuwt als of't een oneerlijck dinghen ware, daar sy nochtans wel sonder schaamte daghelijx met een nechtighe ernst naloopen de lichtvoetighe Vreemdelinghen, die alle schelmerijen schijnen gheoorloft te sijn. En ist geen groot verwonderens waardich, dat een soo loffelijcke Borgherye, ende dese Eersame Ghemeente dus langh is begoogelt gheweest door de slimme trecken van dat hant-gauw en diefachtich Volck? Seght eens, ghy Voorstanders vande vreemde Lant-loopers, wat leerelijcke redenen hebt ghy oyt van haar gehoort? wat stichtelijcke waarschuwinge, tot voordeel van andere, hebt ghy oyt van haar ghesien? wat deughdelijcke zedicheyt hebt ghy oyt an haar gespeurt? wat Coninglijcke waardicheyt hebben sy oyt vertoont? O ghy betooverde Lieden! Ick hadde gehoopt dat u besworen oogen door dese gheluckige rijm-eeuw souden gheopent worden. Maar wat is 't? Vele van u lieden blyven moet-willens in blintheyt. Ghy rasende Menschen! En moet ghy niet bekennen dat ghy maar hebt gesien ende ghehoort belachelijcke sotticheden en veel dozijn-werck van ongevoechelijcke brabbel-woordem, en veel ondienstighe dartele lichtvaardicheyden? Ick wil niet tegen-spreecken, datter twee of drie tamelijck wel spelen: Maar, lieve, wat is de reste? een deel ghepuffels, buffels, wraack-goet, uytschot en houte heylichjes. Wat icker meer of sie, dat laat ick de Verstandighe uyten. En noch soo durft de trotsche, schotsche Engels-man wel segghen, dat yet treffelicx te leeren, maar kinder-werck is. Dan doch ghemeenelijck, datmen selfs niet doen en kan, dat verachtmen gaern. Wy syn Rederijckers, en gheen gheck-makers. Voorts soo waarschuw ick al onse verachters, onse scharpe Eglentiertje niet al te hart an te tasten, of het souw haar opgeblasen glaasen kickers oogen, en houten baviaens-backesen heel open schrabben. Wyse Toe-luysteraars! Al kan ick met geen Engelsche tonge spreken: De Hollanders kennen oock wel wat schotsies reden, en daar heb ick oock vry wat schots of gheleert: ende dat is voor de Schotsen oock schots ten besten: Trouwen uyt liefde van onse Camer en mijn Vaderlijcke Stadt. Om de Quack-salvers niet te slachten, die haar kruyderen hooch prijsen, soo stelle ick ons verschil an 't oprecht oordeel vande sin-rijcke breynen. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} 31 december 1613 Adriaen Cornelisz beklaagt zich bij notaris Palm Mathysz over de mede-belastingpachter Philips Adriaensz Texel die voortvluchtig is, zodat Adriaen Cornelisz alleen moet opkomen voor het geleden verlies. (Notariële archieven 430, folio 155 recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Op huyden den eenendertichsten december anno sestien hondert ende darthien Compareerde voor my Palm mathyszoon openbaer notaris tot Amsterdamme residerende by den houe van hollant op nominatie der voorschreuen Stede geadmitteert ter presentie vande ondergeschreuen getuygen Ariaen Corneliszoon breederode out ontrent vierenvyftich iaeren, heeft ter requisitie ende versoecke van Claes pieterszoon van vierhuysen by waerse christelycke woorden in plaetse van eede verclaert getuycht ende geattesteert hoe warachtich is dat hy getuyge in verscheyden imposten neffens eenen Philips ariaenssen Texel medestander geweest is, ende dat hy getuyge folio 155 verso t verlies vande voorschreuen imposten vallende voor den seluen texel heeft moeten betaelen ten aensien deselue Texel ten wteynde der pacht fugitiff wt deser Stede vertrocken Alle twelck hy attestant verclaert alsoo warachtich te wesen presenterende des noot ende daer toe versocht synde tselue breeder by eede te ver- claeren Gedaen ter presentie van Jan roeloffzoon kiste- maecker ende Cornelis de mueleneir als getuygen {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} 1614 {== afbeelding roemer visscher==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding jan jansz. starter==} {>>afbeelding<<} januari De Staten-Generaal verlenen octrooi aan de Noordse Compagnie. 22 januari De Staten van Holland hechten hun goedkeuring aan de Resolutie tot vrede der kerk. 4 februari Prins Maurits ontvangt de Orde van de Kouseband. mei Maurits bezet Gulik en daarna Emmerik. Groningen en Ommelanden en Stadhouder Willem Lodewijk stichten te Groningen een Hogeschool. Roemer Visscher publiceert zijn Brabbeling en zijn Sinnepoppen. Spiegels Hert-spieghel wordt postuum uitgegeven. De dichter Starter verlaat Amsterdam en vestigt zich te Leeuwarden. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} 4 januari 1614 Bredero schrijft zijn gedicht: Lof Van de Armoede, 38 strofen van zes versregels, en een coda van negen versregels. Het is een pendant van zijn Lof van den Ryckdom, geschreven op 26 oktober 1613. Het gedicht is voor het eerst gepubliceerd in: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsteldam 1620), met aan het slot aldaar de mededeling: Anno 1614. Den vierden Ianuarij. 29 april 1614 Adriaen Cornelisz laat de boedel van zijn schoonzoon Goossen Jansz door de notarissen J. en N. Jacobs inventariseren en taxeren, en legt er beslag op vanwege een huurschuld van ƒ150,- (Notariële Archieven 377A, protocol nr. 153. Gemeente-Archief van Amsterdam). Men mag aannemen dat Adriaen Cornelisz dit niet heeft gedaan om door de verkoop van deze schamele inventaris betaling te krijgen voor zijn vordering, maar wel om de inboedel te redden voor zijn dochter Stijn door de zaken te onttrekken aan de macht van haar verkwistende echtgenoot. (Zie Mejuffrouw Dr. I.H. van Eeghen, Amstelodamum, jrg. 55, blz. 153). {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} 29 April Inventarisatie gedaen by my etcetera ter versoecke van Adriaen Cornelisz brederoo van alle ende yegelycke de goederen bevonden ten huyse van goossen Jansz schoemaecker, welcke goederen den seluen Gossen jansz vrywillich consenteerde by den voorn. Adriaen cornelisz aengenomen te werden jn betaling ende minderinge van 150 gul. die hem competeren als reste van een jaer huys huyre, Ende syn deselue goederen jn eenen wegen gepriseert by Eefgen lodewycx uytdraechster als volght Een cleyne kevie hoorns werck gepriseert op xvj gul. een paer roo saeye gardynen met een vallet gepriseert op gl ix - een bedde met een peiluwe op gl xxx - drie deeckens soo goet als quaet tsamen op vj - een paar oorcussens op v - noch twee wiech cussetgens tsamen op j - x st vier stoel cussens tsamen op j - xvj st een valletgen voor de schoorsteen xij st een yseren pot met wat aerde potten en pannen op j - x st een Geel coperen aeckertgen op j - x st een Root coperen ketel op gl ij - x st een Spiegel gepriseert op gl j - - Vier cleyne schilderykens twee viercante ende twee rondekens tsamen op gl iiij - een oude eecken kiste op gl ij - een schuppe met een tange op gl ij - acht cruycken met tinne litten gl j - xvj st Twee tinne soutvaten een copken een blakerken tsamen op gl j - j st {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} verso vier tinne platteelen tsamen op gl v - Een teenen wiege met een baeckermat ende een cleermand tsamen op gl j - xvj st Vier gestrooyde stoelen tsamen op gl - - xij st Twee paer slaeplaeckens op gl viij - Noch een paer cleyne slaeplaeckens met twee peilu laeckens tsamen op gl iij - Twee paer sloopen tsamen op gl ij gl. viij st Noch ses cleyne sloopen tsamen op gl ij gl. ij st Twaelf grove seruetten tsamen op gl iij gl. xv st Twee cleyne grove tafellaeckens tsamen op j gl. x st een paer brandysers met coperen cnoopen op iij gl. - een slechte coperen stolpken op j gl. x st Aldus gedaen geinventariseert ende gepriseert ter presentie van Marten Vinck de Jonge ende dirck vinck als getuygen hier over gestaen den xxixen aprilis 1614 - 20 augustus 1614 Marry Gerbrants betaalt ƒ50 rente inzake het huis, met een korting, zodat het bedrag ƒ43,75 wordt. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95. november 1613 ontfangen van martien garbrants den 20 Augustus 1614 43 15 - Waarschijnlijk 1614 Van de Tragedische ofte klaechlijcke Historien verschijnt deel VI als vertaling van Reinier Telle naar het Frans van Pierre Boaistuau en François de Belleforest, en met 11 berijmde bijdragen van Bredero. (Zie A. Keersmaekers in Spiegel der Letteren, jrg. 11, 1969, blz. 82-84). {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} 1615 {== afbeelding petrus scriverius==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding daniel heinsius==} {>>afbeelding<<} 17 september Orthodoxe calvinisten houden een particuliere synode te Amsterdam en verhogen daarmee de spanningen op kerkelijk en politiek gebied. Hoofts herdersspel Granida, reeds opgevoerd in 1605, wordt uitgegeven. De toren van het amsterdamse Stadhuis moet wegens bouwvalligheid gedeeltelijk worden afgebroken. Het Arme Oude Mannen en Vrouwen Gast-Huys te Amsterdam, waar tegen de tweehonderd behoeftigen onderdak vinden, organiseert een verloting. Samuel Coster schrijft in verband hiermee zijn Spel vande Rijcke-Man dat met de kermis meermalen wordt opgevoerd en nog ditzelfde jaar in druk verschijnt. De Rederijkerskamer te Ketel organiseert een refereinfeest. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} 1615 In een blijkens de slotregels als anoniem bedoeld gedicht: Den Broeders In Liefde Bloeyende. Anno 1615. laat Bredero door Rethorica zelf een toespraak houden tot zijn medeleden van D'Eglentier met een felle klacht over onverstandig en ijdel toneelbeleid, en met de dringende wens dat Campen, Lambert (Lambertsz.), Hooft en Samuel (Coster) door deskundig ingrijpen de hachelijke situatie zullen verbeteren. Deze berijmde toespraak werd voor het eerst gepubliceerd in: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsteldam 1620). Een ander gedicht inzake de ordeloze onenigheden in de rederijkerskamer en het onvermogen om tot een verantwoorde rolverdeling te komen, is gericht Aen Ian Iacobsz Visscher, Schilder en Glaes-Schryver. Die op het Rus-land stil Leyd zijn vernoeghde leven, VVerd dees brief (so God wil) In eygen hand gegeven. Het is afgedrukt in het Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Boertigh Liedtboeck blz. 108-109. De derde strofe luidt: Waerom het Eglentiertjen, ach! Niet bloeyt gelijck het voormaels plach? Is Vrundt u vriendelijcke Vrage? De meeste mangel die ick weet, Dat is: dat elck zijn plicht vergeet, Want niemant wil den ander dragen. Een derde gedicht: Ian de voor-looper, waarin de namen te vinden zijn van Koster, Brero en de Drost, kant zich verontwaardigd tegen het optreden van Dr. Jan Fonteyn, die in 1615-1616 lid en in 1618 factor was van D'Eglentier. Het is voor het eerst gepubliceerd in: G.A. Brederoos Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632). Precieze dateringen van deze gedichten zijn niet mogelijk: daartoe kwamen dergelijke misstanden en twisten in de rederijkerskamer te veelvuldig en te langdurig voor. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} 6 februari 1615 Adriaen Cornelisz machtigt ten kantore van notaris Palm Mathijs de procureur Adriaen Molenyser om ten behoeve van zijn dochter Hillegont in rechte op te treden tegen Pieter Lasman, d.w.z. de schilder Pieter Lastman. Van het proces dat wel een trouwbelofte zal hebben betroffen, is verder niets bekend. (Notariële archieven no. 457, folio 56 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Op huyden den sesten february anno vxjc ende vyfftien Compareerde etcetera ter presentie vande ondergeschreven getuygen deersame Adriaen cornelis zoon brederode poorter deser Stede soo voor hem selven als Intervenierende voor Hillegont ariaens soon dochter Ende heeft indier qualite geconstitueert ende machtich gemaect Adriaen Molenyser procureur voorden Houe van Hollandt om syn recht ende saken voorden seluen Houe te berechten vorderen ende bewaren. tegens Pieter Lasman ende allen anderen Gevende deselue syne geconstitueerde daertoe alsulcken generale ende speciale last ende als een procureur ad lites ende met macht een ofte meer procureurs te substitueren Belouende voor goet vast ende van waerden te houden tgunt hy de geconstitueerde desselfs gesubstitueerde ende elx besonder etc. Gedaen binnen deser voorszeide Stede ten woonhuyse myns notaris publicus derick Jans zoon collert ende barent hendrickszoon als getuygen - Adriaen Cornelisz bredero Barent henderixsoon derck Janss Collert {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} 14 april 1615 Leden van d'Eglentier, waaronder Bredero en Samuel Coster, leggen voor de notaris een bezwarend getuigenis af tegen hun vroegere medelid Hendrick Boelisz, aangezien deze bij herhaling smadelijk zou hebben gesproken over hoge amsterdamse regenten. Dit getuigenis bleef bewaard als authentieke akte met de originele handtekeningen (Notariële archieven 457, folio 158) en als officieel afschrift (Notariële archieven 432, folio 92 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). De navolgende tekst en de reproductie betreffen de authentieke akte. De ondertekening van Bredero - overigens enkel de naam en het patronymicum - is het eerste stukje handschrift dat van hem bekend is. Op huyden den veerthienden april anno xvic ende vijfftien Compareerde voor my Palm mathijsz etc ter presentie vande ondergeschreven docter Samuel coster, Ian Iacobsz Cornelis vis Claas Ewouts ende Reynier Ewouts ende Gerbrant adriaensz ende Jan Iochumsz te samen frequenterende opde Oude Kamer in lieffd bloeyende, hebben ter requisitie ende versoecke vande andere gemeene Cameristen by waere etc hoe warachtich is dat eenen Hendrick boelisz procureur voorden E Gerechte deser hunne mede camerist geweest tot meermalen jaerlycx onder andere tegens hen getugen nae tverkiesen vande magistraten deser Stede seer Injurieuselyck gesproken heeft op eenige persoonen die als dan in regieringe gecoosen werde deselve nyet bequaem kennen tot sulcken ampt te bedienen seggende sulck ende sulcke mannen maecktmen Schepen ende sulcke mannen maecktmen ses ende dartigen die gans nyet nut tot het selue ampt syn De voorn. Docter Coster ende (doorgehaald Gerbrant adriaensz) verclaert (doorgehaald te weten de voorn. docter Coster) dat hy deselve hendrick boelisz (in de marge: ten bywesen van Iop symens ende Jan pietersz) opde Kamer heeft hooren seggen wat wil men veel van zeerouery seggen werpt {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} verso sulcken Burgemeester nyet wech die syn Soon laet leggen in aleppo om aldaer de gestolen goederen op te coopen De voorn. Gerbrand adriaensz verclaert, dat hy wte monde van Jop symonsz mede gehoort heeft dat hendrick boelisz soo de selue Iop symensz verclaerde geseyt soude hebben werpt Sulcken burgemeester nyet wech die syn Soon laet leggen in aleppo om aldaer de gestoolen goederen op te coopen. De voorn. Gerbrant adriaens ende Ian Iochumsz verclaeren vorder dat Iop symensz in syn by wesen op de Camer geseyt heeft sulcken man gaet men daer ses ende dartich maecken waerom om dat hy een kraeck gestoolen heeft Alle t welck sy attestanten verclaeren etc Gedaen binnen de voorsz Stede ten by wesen van Dirck Jansen collert ende Andries Iacobsz Nitter als getugen - Samuel Coster Reynir Eeuwoutsz Jan Iacobsz visser garbrant Adriaanssoon Cornelis vis Ian Iochemsz Eeuwouts bont {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} 1615 Bredero treedt op als samensteller of tenminste als belangrijk medewerker van: Apollo of Ghesangh der Musen, wiens lieflijcke stemmen merendeels in vrolijcke en eerlijcke gheselschappen werden ghesonghen. - t' Amsterdam, by Dirck Pietersz. Boeckvercooper op 't Water, in de Witte Pars. 1615. De bundel (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage; Signatuur 839 E 30) bevat 120 genummerde bladzijden, maar het openingsgedicht is er blijkbaar later voorgevoegd; er zijn weinig gedichten met volle ondertekening, vele met kenspreuken, en nog meer geheel anoniem. Van Bredero's hand is het openingsgedicht van twaalf pagina's: Apolloos aanspraack totte Nederlandtsche Jonckheyt. gesigneerd: T'kan verkeeren. G.A. Bredero. en voorts tenminste een negental gedichten en liederen, namelijk op de bladzijden 34: Bruylofts-gift - In ouder eeuwen langh voor veele duysent jaren 37 Bruylofts-liedt - Ghy wack're Nimphjens en Dryaden 44: Bruylofts-ghedicht - Corts als de vaack en slaap mijn oogen sacht bestreden 46: Bruylofts-liedt - De reden door de tijd bevynt 49: Boeren-clucht - Maerten Aepjes eer je gaet 50: Boerinne-clucht - Nifje, Nifjen o je dingh! 52: Cluchtich Boeren-Liedt - Onze Lobb'rich is soo blijdt 53: Boeren-Liedt - Soo haest Gysjen had vernomen 97: Adieu schoonheden preuts vol sachte tooverijen Ze zijn alle ondertekend, alleen het laatste gedicht draagt noch naam noch kenspreuk. Op blz. 105 komt de spreuk, maar zonder de naam, ten onrechte voor onder het gedicht: Vaert wel Scepters, vaert wel, dat van P.C. Hooft is. Deze fout is echter gecorrigeerd. De befaamde twaalf Sonnetten van de Schoonheyt staan verspreid over de blz. 73, 74, 76, 77, 79, 80, 81 en 83: ze hebben nergens enige vermelding of aanduiding van de auteur. Voorjaar 1615 Bredero schrijft een Eer-dicht, met de aanvangsregel: Ghelyck den dapp'ren handts des Maalders Taeffereelden, ondertekend: Garbrandt Bredero. 't Kan verkeeren. als tweede van de drie sonnetten voor: Iephthahs Ende zijn Eenighe Dochters Treur-spel, t' Amsterdam. Voor Abraham de Koning, Kunst-vercooper wonende op de Beurs, inden Konings-Hoet. Anno 1615. De overige sonnetten zijn van Vondel, en van Colm. De opdracht van dit spel is door A. de Koning gedateerd: 20 maart 1615. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorjaar 1615 Bredero schrijft twee Sonnets: Op Ian Syvertsoon Kolms Treur en blij-Spel met de aanvangsregels: Wilt ghy de weyflery der looser lichter Vrouwen, en: Der Vrunden waare Liefd' en Aver-oude Trouw, ondertekend: G.A. in Brederode. T'kan verkeeren. als lofdichten voor: Battaefsche Vrienden-Spieghel, van Jan Sievertsen Colm t' Amstelredam. By Gerrit H. van Breugel, 1615. De opdracht, aan Rodenburgh, is door Colm gedateerd: 2 mei 1615. mei 1615 Voor de bruiloft van Cornelis Janszoon Schooneman en Marya Arents de Lange, ondertrouwd op 22 april 1615, schrijft Bredero een huwelijksgedicht met als aanvangsregel: Wilt ghy den Echten-staet in vrede staende houwen, en een bruiloftslied met als aanvangsregel: O Bruydegom en Heere. Beide gedichten zijn opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Boertich Liedt-Boeck, blz. 48-53. 2 juli 1615 Deze datum wordt door Samuel Coster in zijn Opdracht uit 1617 genoemd als het begin van de succesrijke opvoeringen van Bredero's werk. 1615 Opvoering van Moortje door de kamer D'Eglentier, blijkens de mededeling op het titelblad van de editie-1617: En is Ghespeelt op de Oude Amstelredamsche Kamer Anno M.DC.XV. Waarschijnlijk 1615 Van de Tragedische ofte klaechlijcke Historien verschijnt deel VII als vertaling van Reinier Telle naar het Frans van Pierre Boaistuau en François de Belleforest, en met 17 berijmde bijdragen van Bredero. (Zie A. Keersmaekers in Spiegel der Letteren, jrg. 11, 1969, blz. 82-84). {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} 16 juli 1615 Ondertrouw van Bredero's zuster Hillegont met Hans Arentsen (Huwelijksintekeningregister der kerk. Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B nr. 419, blz. 168). In de marge staan twee aantekeningen; eerst: zullen buyten trouwen; daarna: zijn getrout tot Sloten teste Petro harritio minister Euangelij tot sloten. Hans Arentsz Den 16 Julij 1615. Compareerden voor ijsbrant ben Albersz hans Arentsz out 25 Jaer opde oude sijts voor burch wal ge Assijsteert met Arent Iansz Sijn vader ende Iudick Ians dr sijn moeder ter eenre ende hillegont Aerjaens dr out 26 Iaer woonende als vooren geassijsteert met Aerjaen Cornelisz bre ro ende Marij garbrans haer vader ende moeder Ende gaven aen datse aen malkanderen verlovet ende met trouwe verbonden waren, versoeken- de haere drye Sondaeghse uytroepinghen, omme naer de selve de voorsz trouwe te solenniseren, ende in alles te voltrekken, soo verre Daer anders gheene wettighe verhinderinghe voor en valle. Ende naer dien sy byde waerheyd verklaerden datse vrye Persoonen waren, ende malkanderen in bloede waer door een Christelijk huwelijk mochte verhindert worden, niet en bestonden, zijn hun ha- re gheboden verwillighet. hans Arentsen hillegont adriaens {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} 26 september 1615 Marry Gerbrants betaalt ƒ50 rente inzake het huis, met een korting, zodat het bedrag ƒ43,75 wordt. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95. November ao 1614 ontfangen van Meritgen gerbrans den 26en septemb. 1615 43 15 - 30 september 1615 Een kind van Goossen Jansz en van Bredero's zuster Stijn wordt in de Oude Kerk begraven. Het jaartal staat bovenaan de bladzijde. Daar het andere kind al in november 1612 gestorven was, leefde enkel nog de buitenechtelijke dochter Jannetje Pieters. (DT&B nr. 1044, folio 6 verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). + den 30 een kynt van gosen Janssen wonende by dye verken sluis 4 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} 1616 {== afbeelding hugo de groot==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding cornelis ketel==} {>>afbeelding<<} 29 januari Een Keur van de stad Amsterdam verbiedt het splitsen van percelen langs de Keizersgracht en bepaalt dat men aldaar geene slopgens, steechgens nochte gangen onder de huysen sal mogen maecken nochte laeten leggen. Hooft schrijft in negen dagen zijn Warenar; het spel wordt in 1617 anoniem uitgegeven. Petrus Scriverius publiceert de Nederduytsche Poemata van Daniel Heinsius. Hendrick de Keyser bouwt de Haarlemmerpoort te Amsterdam. Vlaardingen organiseert een rederijkersfeest met vijftien mededingende kamers, waaronder zowel D'Eglentier als 't Wit Lavendel uit Amsterdam. De spelen en liederen verschijnen het jaar daarop in druk: Vlaerdings Redenrijck-bergh, met middelen beplant, Die noodigh sijn 't Gemeen, en voorderlijck het Landt. De schilder en rederijker Cornelis Ketel overlijdt begin augustus te Amsterdam, 68 jaar oud. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} 25 maart 1616 Notariële akte met getuigenissen van leden van d'Eglentier, opgesteld op verzoek van Henrick Boelisz als verweer tegen de belastende akte d.d. 14 april 1615, van Coster, Bredero en anderen. (Notariële archieven 346, folio 73 recto, verso en 74 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Ic wilhem Cluijt notaris Pub. bijden houe van hollandt geadmitteert tAmsterdamme residerende hebbe mij metten ondergesz getuijgen ten versoucke van d Eers. Henrick Boelisz Procureur voorden E. gerecht der voorsz Stede, gevonden nevens den persoonen naergenoempt alle Cameristen opde oude Camer Jn lieffden bloijende binnen deser voorsz Stede, Ende henl. respectiuelyck affgevraecht, off zijl. ende elcken van hen besonder, oijt mede raedt off daet, mitsgaders hare Stemmen oft ordre gegeuen te hebben omme soodanige att. ende requeste aende E. Gerechte alhier adresserende daer van copie aen desen gehecht Js te doen maecken ofte passeren als geseijt wert uijtten name vande gemeijne Cameristen gemaect ende geconcipieert te zijn, Ende off zijluijden den get. Inde voorsz att. gementioneert oijt versocht ofte gerequireert hebben, om soodanige verclaringe als inde selue att. gestelt js voor notaris ende get. te laten doen, {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} 73 verso Tgene voorsz Is, Eerstelyck bij D. Ian fonteijn gehoort zynde seijde de requeste ende att. tegens zijn weten ende wille gemaect te zijn ende dat hij vande voorsz Boelisz nijet anders dan eere ende deucht en wist, Pieter Lambertsz brack zeijde hem over zijn antwoort te willen beraden, Pr. Corssen Corenbroeck zeijde dat hij hoorde ende sach Dirck Coruer seijt hem dese saecke niet aen te trecken ende dat de requeste noch niet en was gepresenteert noch dat de selue (soo hij meijnde) niet gepresenteert zoude werden sulcx dat de voorsz Boelisz mitsdien te vroech op was, Pr. Louwerisz Spiegel zeijde als dirck Coruer geseijt heeft, doch voechde daer bij geen ordre tot het maecken vande voorsz att. gegeuen te hebben, Lucas Claesz Sergeandt seijde dat get. is dat moet get. blijuen Actum present Rogier tangel ende hendrick Schaeff get. Willem Adriaensz Raep zeijde hem mette requeste nijet bemoijt noch geen last gegeuen te hebben, om eenige att. tot naedeel vande voorsz Boelisz, te doen leggen, present Abraham Goes ende hendrick Schaeff Cornelis van Campen zeijde dat onnodich was hierop te Antwoorden, alsoo de requeste noch niet en was ouergeleuert Cornelis francen zeijt dat hij hem deze saecke niet en begeert aen te trecken Harmen muller seijde hier van niet te weten noch hem daermeede niet te bemoijen, Mr. Adriaen dircxsz Chirurgijn zeijde van dese requeste ende att. veel gehoort maer daertoe geen advijs gegeuen te hebben, Dirck fransen zeijde datmen den voorsz Boelisz genoech bewijsen zoude ende datter get. was soude get. blijuen, Actum tAmsterdamme op diuersche dagen in februarij 1616 ter presentie van hendrick Schaeff ende Ian verhoeuen get. etc Albert vande Burch zeijde van deze requeste ende att. wel gehoort maer tottet maecken vande selue geen advijs oft ordre gegeuen te hebben, Actum ter presentie van Willem van Solt ende jan verhoeuen, get. Lambert Pietersz zeijt dat hij niet om des voorz Boeliszs wil, maer om de generale disordre opde Camer zijnde, vande selue camer begeert te gaen, Sonder hem mette voorsz Requeste ende gevolge vandien te willen bemoijen, {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} 74 recto Dirck Gerritsz Seijt van geen requeste te weten noch oock tottet maecken vande att. geen ordre gegeuen te hebben, Mr. hendrick de Keijser zeijde dat hij hem d'saecke niet aen ende trock, noch oock vande requeste ende tgene daer aen dependeert niet en wiste, Actum ter presentie van Geurt Reijersz ende Abraham Goos get. etc. Ende alsoo de voorsz respectiue affvragingen ende Antwoorden daer op gevolcht op diuersche dagen jn februarij gedaen zijn, Ende de voorsz Boelisz aen mij notaris versochte tselue ad notam genomen ende hem daer van geleuert te werden acte jn behoorlycke forme, Soo hebbe Ick desen op den xxven Martij 1616 get. ende aen hem ouergeleuert, Oom hem te dienen daert ende alsoo behooren zal. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eind augustus 1616 Brief van Bredero aan P.C. Hooft, geschreven kort na de bruiloft bij de Fabricks, nl. ter ere van Cornelis Cornelisz Graefland en Brechjen, dochter van Jan van Hoorn, Fabryckmeester, wier huwelijk op 28 augustus 1616 plaats vond. (Vgl. Dr. H.W. van Tricht: P.C. Hooft - Arnhem 1951 - blz. 85 en 232: deze scherpzinnige tijdbepaling is te danken aan de nagelaten papieren van Leendertz). Het eerste bezoek van Hugo de Groot aan het Muiderslot viel op 1 of 2 september. De brief is voor het eerst en wel in gotische letters gedrukt in: G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632). {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Eerentfesten, Edele Heer, mijn Heer ende Vrundt P.C. Hooft. Ick hebbe, waerde Heere, dese Sondagh ende Maendag tot de Fabricks ter Bruyloft gheweest, alwaer ick hebbe met blijdschap gesien, ende vrymoedelijck mondelingh ghesproocken met den wel gheleerden ende seer gheachte Grootius, Pensionaris van Rotterdam: Onder anderen gevielt dat wy van u, mijn Heere, oock quamen te spreecken, vermits de lustige Man my na u gesontheyt ende wel varen vraeghde, waer op ick hem hebbe ghedient na mijn beste kennisse. Hem voorder seggende dat Muyden van Amsterdam maer twee mylen gelegen was, en oft hem gheliefde dat wy u t'samen eens wilde komen versoecken, het welcke hy wel goet vondt, ende dat hy dat niet af slaen wilde. Soo ick my hier in te buyten hebbe ghegaen, mijn Heere sal my daer in verschoonen, (vermidts ick niet en twijffelde of ick soude u daer een aengenaeme dienst mede ghedaen hebben:) en my verwittigen, of ick sal aenhouden, ende comen met hem over, dan of ick het stilletjes wil laten sloeren, ende blyven t'Amsterdam: van waer u hartelijck groet Erentfeste Edele Heer, mijn Heer, Uwen willighen ende ghetrouwen Dienaer G.A. Bredero. september 1616 Voor de bruiloft van Nicolaes van Sitteren van Aken en Henrickje Pietersd., ondertrouwd op 20 septemher 1616, schrijft Bredero een huwelijksgedicht, aanvangende met de regel: Siet hier gesegent paar! siet hier vereende Menschen, en een bruiloftslied, aanvangende met de regel: Gheluckigh, overluckigh. Beide zijn opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boek (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-boeck blz. 11-16. 21 september 1616 Marry Gerbrants betaalt de rente inzake het huis. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 59. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95. Novem ao 1615 ontfangen van Maritgen gerbrants den 21en septem. 1616 43 15 - 23 oktober 1616 Doop van Iudick van Tongerlo, dochter van Bredero's zuster Hillegont (Doopregister van de Oude Kerk. DT&B 5, blz. 198. Gemeente-Archief van Amsterdam). hans Arentssn kuiper hillegont Aerjaens dr. marij garbrants Trijntjen Iacobs dr Iudick {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Najaar 1616 Bredero's Treur-spel Van Rodd'rick ende Alphonsvs. Eerst ghespeelt op de Amsterdamsche kamer, in 't Jaar 1611. Ende daar na vervat 1616. wordt uitgegeven t' Amsterdam. Voor Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse. In zijn opdracht aan Hugo de Groot spreekt Bredero over de indruk die deze op hem heeft gemaakt bij hun persoonlijke kennismaking; hij noemt Pieter Cornelisz. Hooft en citeert uit diens pas-verschenen Granida; hij spreekt over Daniel Heyns en Peter Scryver als myne vrunden, en vermeldt dankbaar de naam van den zeer geleerde ende groot-gheestige Rutgertsius, Raats-Heer des Konincks van Svveden. Het stuk wordt voorafgegaan door vier gedichten: Sonnet, door G. Martens. Zinspreuk: k' Betrovv in een. Ghedicht, Ter eeren den E. Garbrant Adriaansz. Brederode, op syne Rodderick ende Alphonsus. Zinspreuk: Men spieghelt sacht aan anderen. Klinck-dicht. Zinspreuk: Qui-na Dieu, na rien, de aanduiding van Carel Quina. Klinck-dicht. Zinspreuk: Non nobis, waarschijnlijk van Jan Franssoon. Deze uitgave bevat aan het slot de mededeling: Ghedicht en voleyndt int Jaar sesthien-hondert en elf. Door G. Adriaansz. Bredero. 't Kan verkeeren. Najaar 1616 Bredero's Griane. Op syn Spreuck Het kan verkeeren. Eerst Ghespeelt t' Amstelredam Sondaghs voor Kermis, 't Jaer 1612. doch gedruckt vier Jaren na dat 'tgespeelt is, wordt uitgegeven door Cornelis Lodewycksz. Vander Plasse, met een Toe-schrijvingh Aende Eerbare en Wel-sprekende M.P.D.. De M is blijkens de aanhef van de tekst: Maria; de twee andere letters blijven duister. Bredero prijst deze Maria uitbundig als glorye van Amsterdam, licht van onse tyt, wel ongheleert, maar vol natuurlycke kennisse, en aan wie de Griane in 't spelen wel bevallen heeft. Iedere verdere toespeling op personen ontbreekt. De destijds door Prof. Moltzer gewaagde gissing dat men M.P.D. als M.R.D. zou moeten lezen: Maria Roemers dochter, is onhoudbaar, ten eerste omdat een drukfout in zo'n opdracht onwaarschijnlijk is; ten tweede omdat er geen enkele verwijzing is naar Tesselschades vader; en ten derde omdat Bredero in dit jaar zijn Lucelle openlijk aan Tesselschade opdroeg met woorden die het uitsluiten dat hij haar vrijwel tezelfdertijd ook nog iets anders zou hebben vereerd. Het stuk wordt voorafgegaan door vier gedichten: Ghedicht Ter Eeren den E.G.A. Brederode, Op sijne Palmeryn van Olyven. Zinspreuk: Antique virtute, & fide. Sonnet Op G.A. Brederoos Griane. Ondertekend: B.V. Waarschijnlijk B. Verbiest. Sonnet. Zinspreuk: Non nobis, waarschijnlijk Jan Franssoon. En na de Inhout nog: Klinck-dicht. Zinspreuk: Qui-na Dieu, na rien, derhalve Carel Quina. Deze uitgave bevat aan het slot de mededeling: t' Amsterdam, Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn, Anno 1616. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Najaar 1616 Bredero's Over-gesette Lucelle. Ghespeelt by d'Oude kamer In Liefd' Bloeyende, t' Amsterdam wordt uitgegeven door Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse, met een Toe-eygeningh, Aen de Eerbaare, Kunst-rijcke, Tessel-scha Roemer Dter. In deze opdracht deelt Bredero mee dat hij lange tijd naar iets heeft gezocht om háar te kunnen toewijden, maar dat de karige fortuin my niet anders heeft ghelaaten, als dit Bly- en Truer-Spelletie, het welcke by my nuwelinx uyt de Fransche Prose, in Neder-duytschen Ryme ghestelt, en by de Outste Kamer van mijn Vaderlijcke Stadt Amstelredam gespeelt is. In deze opdracht wordt een toespeling gemaakt op Tesselschades vader, Roemer Visscher, maar zonder diens naam. Het stuk wordt voorafgegaan door drie gedichten: A.D. Koning Aen den Sin-rijcken Rijmer G.A. Bredero. Sonnet. Zinspreuk: Blijft volstandich. Klinck-dicht. Zinspreuk: Qui-na Dieu, na rien; dus Carel Quina. Klinck-dicht, Zinspreuk: Lijdt en hoopt; dus Reinier Telle. Deze uitgave bevat aan het slot de mededeling: t' Amsterdam, Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn, Anno 1616. Misschien 1616 Min of meer buiten de dichter om verschijnt bij Govert Basson te Leiden een Geestich liedboekje van Bredero. Van deze eerste druk uit een onbekend jaar is geen exemplaar bewaard gebleven. In een voorrede voor de derde, misschien in 1618 verschenen editie, maar ook opgenomen in de vierde druk van dit Geestigh Liedt-Boecxken (t'Amsteldam 1621), doet Bredero de volgende mededeling: Ick hebbe dese mallicheytjes meer uyt lust als uyt laster verdicht, om in Bancketten, Gastgeboden, Waart-schappen en andere uytspanningen des Ghemoedts, my, en myne vrienden en vrindinnen wat te verlustigen, met de verquickelijckheyt der Nieuwicheytjes, die ick voor dese van niemant anders veel gesien hebbe; nochtans was ick noyt van sinne bekoort om dese grillighe grilletjes door den druck ghemeen te maken, want my docht altóós datter wispeltuericheyts en Drucx genoeg inde werelt was, maer yemant van myn voortreffelycste Vrunden (die daer meer wercx van maakten als ick selve) heeft die naarstich en schriftelyck bekomen, en met een heerlycke en gróóte. Voor-Reden vereert, en de naam van Geestich gegeven (oft het selve verdient, laet ick de verstandighe en die daar lust in hebben, óórdeelen, voor myn ick hebse altóós myn malle Liedekens geheeten) en zyn by Govert Basson tot leyden eerstmael gedruckt, die deselvige in een heel seltsaeme en ongelóóflijcke kortheyt van tyt versonden en verkocht heeft, en is in sulcker voegen begeert geweest, dat ick selver geen exemplaer en heb mogen behouwen, om het de een of d'ander reys te doen herdrucken: - 31 december 1616 Dagtekening van de Toe-eygening waarbij Bredero zijn Moortje opdraagt aan den Edelen Heer Myn Heer Iacob van Diick, Raet ende Ambassadeur ordinaris Uyt den name ende van wegen des Doorluchtigsten ende Grootmachtigsten Heer ende Koninck, Gustaef den II. van dien name, der Sweden, etc. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} 1617 {== afbeelding jacob van dijck==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding theodore rodenburgh==} {>>afbeelding<<} 6 juli De contra-remonstranten bemachtigen met geweld de Kloosterkerk in Den Haag. 23 juli Prins Maurits gaat met groot gevolg bij de contra-remonstranten ter kerke. 5 augustus Op advies van Oldenbarnevelt besluiten de Staten van Holland tot de scherpe resolutie: de steden nemen waardgelders in dienst tegen de acties van de contra-remonstranten. november De Staten-Generaal besluiten in november 1618 een Nationale Synode bijeen te roepen. Coster sticht op een erf aan de Keizersgracht, tussen Berenstraat en Runstraat, het gebouw van de Nederduytsche Akademie, dat op 23 september geopend wordt. Vondel publiceert zijn emblemata-bundel Vorsteliicke Warande der Dieren. Costers treurspel Iphigenia wordt op 1 november gespeeld en verschijnt in druk. Rodenburgh publiceert zijn Trouwen Batavier, en zijn Jalourse Studenten. Reinier Telle publiceert zijn Vrede-zangh ofte jaer-liedt op de voleyndinge van de eerste hondert jaren na de aengevangene reformatie der kercken. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} 1617 De tweede druk van T'Vermaeck der Ieught (op het titelblad gedateerd: Leuvarden 1616; op blz. 176: Anno 1617) bevat op blz. 33-34 zonder naam of zinspreuk het gedicht van Bredero: Weet ghy Maeghden arm en rijck. Het is opgenomen in het Groot Lied-boeck (Amstelredam 1622), Boertigh Liedt-Boeck, blz. 74. Voorjaar 1617 Bredero's Moortje, Waar in hy Terentii Eunuchum heeft Nae-ghevolght. En is Ghespeelt op de Oude Amstelredamsche Kamer Anno M.DC.XV. wordt uitgegeven door Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse, met een opdracht aan Iacob van Diick, ambassadeur van Zweden, gedagtekend den lesten December, int Iaar 1616. In zijn Reden Aande Latynsche-geleerde spreekt Bredero over zichzelf als een slechte Amstelredammer (die maar een weynich kints-School-frans in 't hooft rammelde) en maakt voorts, zonder diens naam te noemen, een kritische opmerking jegens Van Ghistele, die zich zestig jaar eerder ook aan een vertaling van Terentius had gewaagd. Het spel wordt voorafgegaan door vijf gedichten: Sonnet. Zinspreuk Non nobis; waarschijnlijk J. Franssoon. Clinckdicht aen den leser. Klinck-dicht. Zinspreuk, kennelijk bedoeld voor deze beide sonnetten: Qui-na Dieu, n'a rien; derhalve Carel Quina. Sonnet. Zinspreuk: Lijdt en hoopt; dus Reinier Telle. Sonnet. Zinspreuk: 't Lijen verwint. De befaamde beschrijving van de amsterdamse markten vult de vzn. 639-763. Aan het einde van het spel staat de mededeling: t'Amsterdam, Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn, Anno 1617. April 1617 Bredero voltooit zijn Spaanschen Brabander Ierolimo, blijkens de aantekening aan het einde van de uitgave: Volmaeckt in 't Jaer 1617. In April. G.A. Bredero. 't Kan verkeeren. Voorzomer 1617 Vande Plasse publiceert titelblad en voorrede van De Spelen van Gerbrand Adriaensz. Bredero Amsterdammer: acht bladzijden waarvan de ongepagineerde blz. 5-8 een beschouwing bevatten van de hand van Samuel Coster, kennelijk geschreven toen de Academie in oprichting was, maar nog niet definitief gevestigd. In de hierna afgedrukte tekst is de op een regelovergang aanwezige zetfout Hollande-deren verbeterd in: Hollanderen. Het exemplaar in de K.B. te 's-Gravenhage (signatuur 341 C 11) bevat na deze acht bladzijden echter niet de publikaties uit 1616 en 1617, maar tien werken waarvan de jaartallen uiteenlopen van 1621 tot 1637. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Aen de E.E. Hooch-Achtbare, Wijse ende seer Voorsienige Heeren, myne Heeren de BORGEMEESTEREN ENDE RADEN Der Wijdt-beroemder COOP-STADT AMSTELREDAM. Myn Heeren, DE Poësie is by de doorluchtichste Volcken altyt in grooter achtbaerheydt, aensien ende waerdicheyt ghehouden. De Ghemeenten hebben haer aenghebeden, de Oversten haer ge-eert, de Vorsten haer geviert. De grootste van alles watter ter werelt leeft oft ghestorven is, wiens ghelyck op aerden (uytgheseyt de Goddelycke, als hoogher thuys behoorende grootheden) de Sonne niet gesien en heeft, Coning Alexander, niet konnende missen te mercken wat den Goddelycken Homerus in hadde, soude liever sijn nacht-rusten als hem van onder sijn oorkussen ontbeert hebben. Daerom hy oock wel ende danckbaerlyck deed', als hy desen sijnen Leytsman liet genieten aen de winste waer af hy op sijn aenvoeren meester was gheworden, huysende de Boecken van Homerus in't kofferken der Koninglycke welrieckentheden, 'twelck ryck van Goudt en Oostersch Gesteente, rycker van maeckxsel, voor't dierbaerste gehouden was van alle dat men onder den Persiaenschen roof ende in't plonderen van Darius kleynodien had gevonden. De selve groote Monarch heeft ooc selfs int midden van so veel duysent werelts moeyelykheden in de Poësie soo grooten vermaeck ghenomen, dat hy de wackere geesten sijnes tyts met eerteeckenen ende milde belooningen tot het dichten aenporde, betalende eenen Chaerilo voor yder goedt veers een goude Croon, maer den selven in teghendeele voor yder quaet veers een kinnebackslach gevende, om door sulcken schandael syn verstant te beter op te wecken, ende tot na-yveringe van Homerus te bewegen. Een saecke die, sose nu int gebruyck waer, misschien te wege brengen soude, dat men min quade, ende meer goede Poëten soude vinden. Virgilius doen hy voor den Keyser Augusto ende syn Suster Octavia ghelesen hadde de veerssen by hem ghedicht over den doot van haren soon Marcellus, is van de Moeder, die door de beweeghlijckheyt des gedichts weenende geworden was, met menichte van Goudt onghetelt begifticht gheworden. Meer bewijs van der Ouden miltdadicheydt aen de Poëten ghebruyckt voort te brenghen, soude veel te lang ende misschien oock te verdrietelyc vallen. Maer op dat het niet en schyne, dat de liefd' en gunst tot de Poësie met de selve Oude geheel verstorven zy, de hoochloflijcke Republyck van Venetien heeft noch by onse Vaders {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} tijden den soetvloeyenden Poët Sannazario voor dese ses navolgende Latijnsche veerskens by hem tot lof der selver Stadt gemaeckt met so veel hondert goude Croonen beschoncken: Viderat Adriacis Venetam Neptunus in undis Stare urbem, & toto ponere jura mari. Nunc mihi Tarpejas quantumvis Iuppiter arces Objice, & illa tui moenia Martis, ait. Si Pelago Tybrim praefers, urbem aspice utramque, Illam Homines dices, hanc posuisse Deos. Ende nu heel onlancx heeft Mons de Bassompiere Capiteyn van de guarde des tegenwoordigen Konincx van Vranckryck den Toneelspeelder Vauderó dertich duysent guldens, ofte de waerdye van dien, aen kleederen durven vereeren. Alle dese ende ontallycke andere weldaden, mildicheden ende goede jonste, ghelyck sy tot allen tyden de levendichste ende verstandichste gheesten als een spoor ende prickel gheweest zyn om hun in dese Goddelycke kunste der Poësie te oeffenen: Alsoo en waer het aen d'ander zyde gheen wonder, dat door sommigher ondanckbaerheydt ende onwetentheydt, vele daer van afgheschrickt wierden, ende gedwongen haer pondt gelyck als in de aerde te begraven, 'ten ware dan dat de lust ende yver die sy hebben om haere Tydt-genooten ende Na-komers na vermogen te dienen, meer by haer vermocht ten goede, als de twee voorgenoemde bitterste vyandinnen van alle goede kunsten vermoghen ten quade. 'Ten is nu (Godt betert) sommige nydige Ba-Bokken niet ghenoech, dat de Poëten, die voortyts tot last waren, huydensdaegs tot verlichtinge van de Staet zyn: sy beloonense noch daer en boven, in plaets van eer en ryckdom, met laster en achterklap. Dit wedervaert (leyder!) in dese uwe Stadt, Myn Heeren, onder andere den Dicht-schrijver van de Spelen, die ic uwe E.E. uyt zynen naem tegenwoordelyc opoffere, ende my oock selver. Het is immers de waerheyt, dat van den tweeden Iulij 1615. af, tot April 1616. toe, 'twelck minder is als thien achter een volgende maenden, het Oude-mannen Goodshuys door den vlijt ende neersticheyt van ons Tween, over de twee duysent guldens, boven alle onkosten, ghenoten heeft, behalven dat de Camer noch soo aen kleeren als ander behoefticheden daerby grootelicx is verrijckt. Ende dat inde drye iaren tydts oft daer ontrent die Breroo by de Camer geweest is, het voorsz Gods-huys meer inkomst gehad heeft, als in alle de voorgaende iaren dat voor 'tselve by de Camer gespeelt is geweest. Op dat ick nu verswyghe den grooten aenwas van soo veel kunst-lievende ende verstandt-rijcke gheesten, die haer middeler tijdt tot de Camer begheven hebben, ende 'ten waer door dit tegenwoordige misverstandt noch begeven souden, niet alleen van hier binnen, maer oock uyt verscheyden andere Hollandtsche Steden. Ia de geleertste ende treffelyckste persoonen vant Lant en souden sich, sonder dat, onser voorghenomener Academie niet schamen, maer dien met de aenschryvinge harer namen ende met hare loflycke wercken komen vereeren: ende soo daer plaets beschickt mocht worden die groot ghenoech waer om het volck te stuwen, men soude met hulp vande Camer machtich wesen een heel Godshuys volkomen te voeden. Maer wat ist? Wy, voor ons deel, worden beyde bejegent gelyc een yeg'lyck weet. Andere worden door onse {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} quade belooning gedreycht: ende de voorschreven twee bitterste vyandinnen van alle kunsten, maer sonderlingh de laetste, ick meen de afgunstige onwetenheyt, gelyckse altijt getracht hebben de kunstrycke menschen, waer onder met goeden rechte ghetelt behoort te worden, ende van alle verstandighe luyden oock geacht wort onsen Garbrandt Adriaensz. Bredero, in kleen-achtinge te brengen, door hare wercken ofte te verachten, ofte soo veel in haer is te verdelgen, doen noch also, ende pooghen de vermakelycke Poësie by de Hollanderen, die door taels ryckdom, kortheyt en cieraet, al wat bedencklijck is, konnen uytspreken, leelijck te maken. Brenghen oock by eenige so veel te wege, dat sy harer begeerte ghenoechsaem machtich worden, ende den Lief-hebbers lichtelijck den moet souden doen vallen, 'ten waer dese haer vastelijck daer op verlieten, dat sy het by de rechte oordeelaers daer toe nimmermeer sullen brenghen, voornemelijck niet by uwe E.E. Myn Heeren, die liever, in dese geluckighe ende vruchtbare tijt van Poëten, de Poësie sult hanthaven, ende niet van een hoope Moolicken, die haer t'onrecht Rederijckers noemen, laten onderdrucken. Met welcke goede hope ick my selven vertroostende, dese mijne aensprake wil eyndighen, ende uwe E.E. vriendelijck ghebeden hebben dit werck in uwe bescherminge met alsulcken hart aen te nemen, als het uwe E.E. wort aengeboden van my uwer E.E. toegedane Dienaer Samvel Coster. Misschien 1617 Van het Geestich liedboekje, eerst te Leiden gedrukt, verschijnt een ongeautoriseerde editie, nu te Amsterdam, zoals blijkt uit de navolgende mededeling van Bredero zelf in zijn latere voorrede. Ook van deze tweede druk is geen exemplaar bewaard gebleven. Doch is het ten tweedemaele t' Amsterdam van eenige Gesellen, sonder myn weten ghedruckt, met sommighe on-eerlycke en ontuchtighe Liedekens; die al op mynen naam lóópen, maer de eer die my daer mede geschiet is, en de danckbaerheyt die ick haar hier over schuldig ben, sal ick haar ter gelegentheyt met een vriendtschap vergelden, die haar heugen sal. Want waarlijck alle suyver-hertighe en Edel-moedige menschen sullen sich voortaen wachten yets geneughelix te laten uytgaan, nu de ongeóórloftheden soo gróót zijn, datmen onder den deck-mantel van yemant anders zijn vuyligheyt uytstroyen mach. 23 september 1617 Marry Gerbrants betaalt ƒ50 rente inzake het huis, met een korting, zodat het bedrag ƒ43,75 wordt. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95. Novem ao 1616 ontfangen van Maritgen gerbrants den 23en septemb. 1617 43 15 - {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Najaar 1617 Bredero publiceert na: 'tGeslacht, de geboort, plaets, tydt, leven, ende wercken Van Karel van Mander, Schilder ende Poeet, een sonnet als Toegift, met de beginregel: Treurt nu ghy Rymers treurt, treurt aerdighe Poëten. Deze anonieme biografische schets, ofschoon gebonden achter exemplaren van Carel van Manders Uytleggingh Op den Metamorphosis Pub. Ovidii Nasonis (Amsterdam 1616), moet dagtekenen uit het najaar van 1617, daar de tekst zelf spreekt van desen teghenwoordighe Jaere Anno 1617. inde maent van Augusto lestleden. De toeschrijving ervan aan Bredero is, gezien bepaalde mededelingen van familiale aard, weinig waarschijnlijk. Najaar 1617 Na in april te zijn voltooid, wordt de Spaanschen Brabander Ierolimo, naar alle waarschijnlijkheid kort na de opening van de Academie, te Amsterdam opgevoerd blijkens de mededeling op het titelblad van de eerste uitgave: Gespeelt op de eerste Duytsche Academie. Najaar 1617 Bredero schrijft het Jaar-Lied op de voys: Staat op Heer toont u onverrsaaght, met de beginregel: Het Jaer werdt nuw, de Tijd is oudt, en in vs. 70 een toespeling op het blazoen van de Academie. Het werd gedrukt op blz. 17 van de bundel: Nieuw-Jaar-Lieden: Wtghegheven by de Nederduydtsche Academi. Int Jaer, Ist nIet een Maegt DIe s'VVereLts VerLosser heeft ghebaert? - Voor Cornelis Lodowijcksz. vander Plassen. 1618. Het staat ook in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-Boeck, blz. 59. November 1617 Bredero schrijft een twaalftal Grillen; vierregelige versjes op de twaalf maanden, misschien bestemd voor een almanak. Er is echter geen eerdere publikatie bekend dan in G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsteldam 1620), met aldaar aan het slot de mededeling: Ghemaect in November 1617. Misschien eind 1617 Bredero's Spaanschen Brabander Ierolimo Gespeelt op de eerste Duytsche Academie. Op het Woort Al sietmen de luy men kensse niet wordt waarschijnlijk in deze tijd uitgegeven door Cornelis Lodewycksz. vander Plassen, met een opdracht aan de zweedse ambassadeur Iacob van Dyck. In deze opdracht wordt terloops bewonderend gesproken over de goddelicke Lof-sang van Jesu Christo, door den hoogen ende uytgeleerden Daniel Heinsius. Het stuk wordt voorafgegaan door éen gedicht: Sonnet. Zinspreuk: Eerlijck en Leerlijk. Deze uitgave heeft geen jaartal, maar moet verschenen zijn tussen 23 september 1617, de openingsdag van de Nederduytsche Academie, en 6 juni 1618, de datum van een gedicht dat in alle andere drukken te vinden is. De veronderstelling dat deze uitgave met maar éen lof-sonnet toch van later datum zou zijn, vindt geen voldoende grond. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Eind 1617 Bredero ontmoet te Amsterdam de rijke negentienjarige, uit Dordrecht afkomstige Magdalena Stockmans. Van vier liederen aan haar gericht, zijn handschriften bewaard gebleven (Familie-archief Backer no. 806. Gemeente-Archief van Amsterdam), maar de auteurs ervan zijn even problematisch als de drie of vier handen die ze in feite hebben geschreven. Het eerste lied: So mijn gheduerich vragen, telt zes strofen van acht regels. Het is geschreven op een vel papier, ongeveer 26 bij 20 cm, met een middenvouw in de lengte, en twee dwarsvouwen, zodat de strofen 1, 2 en 3 links van de middenvouw staan en de overige drie strofen rechts daarvan. Er is geen ondertekening of adressering. Het tweede lied: Eensaem Bosien dat zult lusten, telt negen strofen van zes regels, met een coda van vier. Het is geschreven op éen bladzijde van een dubbel vel papier, ongeveer 32 bij 20 cm, met een middenvouw in de lengte en drie dwarsvouwen, zodat de eerste vijf strofen links van de middenvouw staan, de overige vier strofen met de coda rechts daarvan. Er is geen adressering. Geheel onderaan rechts vindt men een handtekening met veel krullen, waarin maar een enkele letter te ontcijferen is. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Het derde lied: Myn Lief ick sal beginnen, met het acrostichon Madalena, telt acht strofen van zes regels, met een coda van vier. Het is geschreven op blz. 1 en 2 van een dubbel vel papier, ongeveer 21 bij 32 cm, met drie vouwen in de breedte en een aantal diagonale ruitvormige vouwen; in vs. 18 is daardoor de tekst beschadigd. Het gedicht, kennelijk als vouwbrief afgegeven, heeft op blz. 4 de adressering: A Madamoiselle Madalena Stockmans asteur En Amsterdam, waarvan de term asteur moet worden opgevat als: à cette heure (Mr. Ch. M. Dozy, Brederoo-album 1885, blz. 33). Het lied is in zijn geheel afgedrukt op blz. 33-34 van dit Brederoo-album, met groot voorbehoud inzake het auteurschap. Of dit derde lied aan Bredero mag worden toegeschreven, blijft onzeker; het komt noch voor in de Nederduytsche Rijmen (1620), noch in het Groot Lied-Boeck (1622), noch in de Nederduytsche Poëmata (1632). Ook de stijl verschilt in talrijke opzichten. Bovendien staat onder de coda een handtekening met veel krullen, die enige gelijkenis heeft met die van het tweede lied. Men zou op grond daarvan kunnen concluderen dat ze van dezelfde auteur zijn. Maar juist ten aanzien van het tweede lied is er geen enkele reden om ook dat tot Bredero's werk te rekenen. - Voor het vierde lied zie bl. 167. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} 1618 {== afbeelding isaac van der voort==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding magdalena stockmans==} {>>afbeelding<<} 2 januari Maurits verzet in Nijmegen de wet en brengt contra-remonstrantse regenten aan het bewind. eind mei Maurits in Amsterdam. De Nederduytsche Academie organiseert een reeks vertoningen: de eerste dag negen versierde schuiten met zinnebeeldige voorstellingen van de zeven gewesten; de tweede dag op verzoek van de Burgemeesters veertien vertoningen betreffende de wreedheden van de Spanjaarden, met daarna een opvoering van Hoofts treurspel Geeraerdt van Velsen; de derde dag twintig versierde schuiten. 31 juli Maurits dankt te Utrecht de waardgelders af en verzet de wet in contra-remonstrantse zin. 23 augustus Bredero overlijdt te Amsterdam. 28 augustus De Staten-Generaal, onvoltallig bijeen, verlenen Maurits volmachten. De dag daarna worden Oldenbarnevelt, De Groot, Hoogerbeets en Ledenberg op last van Maurits gevangen genomen. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Omstreeks nieuwjaar 1618 Brief van Bredero aan Magdalena Stockmans. Met het opschrift Minne-Brief voor het eerst gepubliceerd in G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632). De bedroefde Gerbrande groet met verslaghener herte, de bly-geestighe ende wel verstandighe lief M.S. ende wenst haer in den Heer gheluck ende saligheyt, aen siel ende lijf, mitsgaders een goet ende wenselijck nieuwe Jaer. So weynigh als het vyer kan wesen sonder hette, soo weynigh kan ick sijn sonder Nacht ende Dagh van u te droomen, ende mijn ellendigh harte te pynigen met treurighe ende swaermoedighe ghepeynsen, ende mijn levende gheest te begraven in dud-oorighe sufferyen, wt oorsaecke dat ick helaas! op maendagh 's avonts laest-leden te gast wierdt ghehouden by G.G.V. ende sijn gheselschap, dat my verwachtende ten eten waren, ghelijck ick u wel breeder mondelingh sal verwittigen, soo 't Godt belieft, waer naer ick op Dijnsdaeghs 's Morgens een mynen goede Vriendt gheleydende na Haerlem ter begraeffenisse, van een van mijn kennisse, dies ick door 't aenporren van mijn reysBroeder my liet vervoeren, ende deur reuckloosen yver versloften ick de weet te doen aen mijn Ouders, die tot mijn groote leedtwesen heel bekommert sijn geweest, beduchtende dat my eenigh ongeval over gekomen was, 't sy inbreeck van ys ofte anders, gelijckmen doch gaerne het swaertste eerst denckt, vermits sy aen my niet en sijn gewent uyt te trecken sonder voorweten van haer-lieden. Derhalven soo wil ick u vrundelijck ende hartelijck hebben gebeden, ghy wildt my dese mijn misdaet niet ten swaerste toe-rekenen, maer duyen met u ghewoonelijcke wijsheydt mijn onvoorsightige dwase daet ten besten, als ick aen u bescheydentheyt, ende aldervriendelijckste goedertierenheydt vertrouwe, hopende dat ick ô goedighe ende alderbeste Dochter! niet bedroghen in mijn hope sal wesen, door dien u aengheborene Deughdt, u gestadelijcke pronckt ende verciert met lust om goet te doen, en 't kan niet anders sijn, of u verstandighe ziele bemerckende mijn waerachtighe onschult, sal betoonen dat zy is wijs ende wel gheleert, als ghy mijn misslagh ten besten keert. Voorders laet ick u weten (doch ongaerne) dat ick zieck ende niet wel te pas en ben, vermits ick ongeluckigh met de slede in 't ys gebroocken, ende ick met mijn lenden in 't water geseten hebbe, waer op ick, als ghy wel dencken meught, dapper verkouwt geworden ben, so dat ick nootsaeckelijck mijn kamer bewaren moet, het welck my een onsegghelijck verdriet is, ten aensien dat ick daer door ben verbannen van mijn siels aengenaem gheselschap, en daer en boven soo quelt my de schrickelijcke jalousye van den bruynen Brabander, vreesende door hem te verliesen het weynigh dat ick aen u gewonnen hope, dies my de uren daghen, de daghen Jaeren, ende de Nachten eeuwen duncken te wesen, daerom ô Alderliefste Lief indien u de Menschelijcke ghenegentheydt mede aen hanght: of so u Maaghdelijcke borst, oyt is doorstraelt geweest met de minnelijcke straelen van medelyde tot u even Naesten: of soo ghy immermeer hebt ghevoelt de vrundelijcke kracht vande verkiesinghe van d'een voor den anderen te beminnen, soo laet u Minnaer niet hopeloos quijnen, maer vertroost hem met een kleyn letterken van u ghenegene Jonste, soo sal ick blyven in leven en sterven Uwen altijdt getrouwe Dienaer en slave G.A. Bredero. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} januari 1618 Bredero schrijft het Bruylofts-Dicht, Ter Eeren Den Erentfesten ende Achtbaren Pieter Benoyt In Echt verzaemt Met de Deucht-Rijcke Ioffr. Anna de Marees. In 't Iaer 1618. den 9. Ianuarij. Van dit gedicht, gedrukt bij Paulus van Ravesteyn, berust het enig bewaard gebleven exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (Signatuur 852 F 370). Het omvat 8 bladzijden, ongepagineerd. Zowel de krultekening op blz. 2, met een bijschrift van vier versregels: Swaan-Ridder, geyl en blint als het huwelijksgedicht: De God de Bruylofts-God, niet de Poeetsche Hymen alsook het Feest-liedeken: Geliefkens eer ghy waert geboren zijn herdrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-Boeck, blz. 46-51. 6 februari 1618 Doop van Maritjen van Tongerlo, dochter van Hans Arentsen en van Bredero's zuster Hillegont. (Doopregister van de Nieuwe Kerk. Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 39, blz. 487). den 6. idem van ds. hans aertsz} maritjen Silvius hilgont aerjans} maritjen Iudith jans} maritjen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Begin 1618 Bredero's vriend, de vertaler en hekeldichter Reinier Telle overlijdt plotseling te Amsterdam, ongeveer 60 jaar oud, en wordt begraven met onghedeckten ende met laurieren ghekroonden ende een yeder sichtbaren hoofde, op de maniere van uytnemende poëten. (Vgl. H. de la Fontaine Verwey, Jaarboek Amstelodamum LX, blz. 69). {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} april 1618 Bredero schrijft het Bruylofts-Dicht, Ter Eeren Den Erentfesten, en Achtbaren Daniel Vorstens In Echt verzaemt Met d' Eerbaere, Deucht-lievende Cornelia Michiels Dter. In 't Iaar 1618. den 17. April. Van dit gedicht, gedrukt hij Paulus van Ravesteyn te Amsterdam, berust het enig bewaard gebleven exemplaar op de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (Signatuur 852 F 372). Het telt eveneens 8 bladzijden, en heeft op blz. 2 dezelfde krultekening als het vorige Bruiloftslied doch met het volgende onderschrift: Cupido komt hier aan met aller ijl gheswommen Door Zuyer-zee, door Ty tot door den Ammerack: Want hem docht dat hy mee te Bruyloft moste commen En wat waar doch de Feest indien hy hier ghebrack? Zowel het huwelijksgedicht: T'is Musen u bekendt, datmen sich niet kan geven met als onderschrift: Dat wert waer als het Bruylofts-liedeken met de beginregel: Geluckighe Jonghe Li'en, wy wenschen u met vreught, met als onderschrift: 't Kan verkeeren is herdrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), De groote bron der minnen, blz. 19-26, met evenwel na het huwelijksgedicht de kenspreuk: 't Kan verkeeren. april 1618 Voor de bruiloft van Adriaen vanden Heeden en Christyna Gerrits Westerhout, ondertrouwd 10 april 1618 en gehuwd 1 mei 1618, schrijft Bredero een huwelijksgedicht met de beginregel: O ongeboren God! drievuldigh onverscheyden, en een bruiloftslied met de beginregel: Ghy moet de feest met vreught ver-eeren Beide gedichten werden opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-Boeck, blz. 28-32. 27 mei 1618 Magdalena Jansd. Stockmans ondertrouwt in haar geboorteplaats Dordrecht met de 41-jarige en in Napels gevestigde koopman Isaac Willems van der Voort. Bij de huwelijksvoorwaarden, op 5 juni te Dordrecht opgesteld, werd bepaald dat zij bij zijn eventueel overlijden uit zijn bezit ƒ30 000 zou krijgen. (Zie Amstelodamum, jrg. 41, blz. 139). 6 juni 1618 Bredero schrijft het inleidend gedicht Tot den Leser voor de editie-1618 van zijn Spaanschen Brabander Ierolimo, welk gedicht aanvangt met de regel: Ist ghy yet merckt, leest of siet. Deze uitgave van zijn spel zal vrij kort na deze datum zijn verschenen. De tekst wordt voorafgegaan door vier gedichten: 't Boeck tot den Leser, door S. Coster. Over-al t'huys. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de Spaansche Brabander van Gerrebrant Bredero. Een Rymer gheboren tot pronck en roem van sijn Vaderlandt. Met een Toe-gift van vieren. Ondertekend: S.S. S.S. L.L. Stud. Sonnet. Zinspreuk: Eerlijck en Leerlijk (Dit sonnet staat ook in de uitgave die misschien uit najaar 1617 dateert). Sonnet, ondertekend: G.I. Scheepmaker. In deze gedichten, vaak polemisch tegen publiek en berispers, is geen enkele toespeling te vinden op enigerlei ziekte van Bredero; de uitgave moet daarom wel dagtekenen van vóor midden augustus 1618. 8 juni Bredero voltooit zijn Stommen Ridder, blijkens de dagtekening aan het einde van dit spel in de eerste uitgave, Amsterdam 1619: ao. 1618. den 8 Junij. 't Kan verkeeren. G.A. Bredero. Het stuk wordt waarschijnlijk kort hierna opgevoerd blijkens de mededeling op het titelblad: Ghespeelt op de Nederduytsche Academie, in 't Jaar ons Heeren 1618. 18 juni 1618 Het huwelijk van Magdalena Stockmans en Isaac van der Voort wordt te Oud-Alblas voltrokken. Op 6 juli vertrok het jonge paar naar Napels, waar het op 20 september aankwam. (Zie Amstelodamum jrg. 41, blz. 139-140). 4 juli 1618 Bredero schrijft een berijmde spreuk in het album van Ernst Brinck. Dit album is eigendom van de Koninklijke Bibliotheek (Signatuur 133 M 86), en bevat op 270 folia, in niet-chronologische volgorde en met verscheidene ongebruikte bladen, reeksen getekende adellijke wapens in kleuren, enige opgeplakte portret-gravures, en voorts inschriften in het Nederlands, Duits, Frans, Latijn en Grieks van belangrijke geleerden en schrijvers, grotendeels uit Leiden, Londen en Harderwijk, waaronder Scaliger, Arminius, Merula, Scriverius, Van Meteren, Plancius en Hugo de Groot; de data lopen uiteen van 1604 tot 1645. De bijdrage van Bredero op folio 197 wordt voorafgegaan door inschriften uit 1632, 1606 en 1607, en gevolgd door eerst een witte bladzijde, daarna een bijdrage uit 1610, van Jan Huygen van Linschoten. Zie voorts: F.A. Ridder van Rappard: Overzigt eener verzameling Alba Amicorum uit de XVIde en XVIIde eeuw (Leiden 1856). Dat ghy niet wilt dat v geschiet En doet dat an een ander niet Garbrant A. Brederode Amstelredammer. 't Kan verkeeren Ao. 1618. Iuly den 4de. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Misschien 1618 Bredero schrijft de Voor-reden van zijn Geestich Liedt boecxken, by hem selven uyt-ghegheven, zoals het Groot Lied-Boeck (1622) het noemt. Na de eerste, door een vriend bezorgde druk (Leiden, mogelijk 1616) en de tweede ongeautoriseerde druk (Amsterdam, mogelijk 1617), verzorgde Bredero zelf een derde druk, zeker uitgegeven bij Cornelis Lodewijksz vander Plasse te Amsterdam. Ook hiervan is geen enkel exemplaar bewaard gebleven. Als deze boekverkoper in 1621 het werk vermeerderd in de handel brengt onder de titel: Geestigh Liedt-Boecxken door G.A. Bredero Amsterdammer, spreekt hij ervan als dese syne vierde verniewinge in den druck. 1618 Bredero publiceert onder de titel Emblemata amatoria een reeks van 32 vier-regelige bijschriften bij de gravures van: P.T.L. Tronvs Cvpidinis. Editio altera. Priori emendatior, et multo acutior. Amsterodami; apud Wilhelmum Jansonium. 1618. Dertig van deze versjes, maar met slechts 25 titels, zijn in afwijkende volgorde en soms ook met afwijkende tekst opgenomen in: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsterdam 1620). De nummers 14 en 27 zijn niet herdrukt, en de reeks schijnt bij groepen van zes gedichten te zijn verward, zoals kan blijken uit de navolgende opgave, waarin het eerste cijfer de Tronvs Cvpidinis betreft, en het cijfer tussen haakjes de Nederduytsche Rijmen. 1 (7); 7 (1); 13 (19); 19 (24); 25 (14); 31 (28); 2 (8); 8 (2); 14(-); 20 (25); 26 (15); 32 (30). 3 (9); 9 (3); 15 (20); 21 (26); 27 (-); 4 (10); 10 (4); 16 (21); 22 (27); 28 (16); 5 (11); 11 (5); 17 (22); 23 (29); 29 (17); 6 (12); 12 (6); 18 (23); 24 (13); 30 (18); 1618 Bredero publiceert in de bundel: Othonis Vaeni Emblemata (Amsterdam 1618) een Klinck-Dicht, Aende Kijkers, aanvangende met de regel: Hier ziet ghy afghebeelt de bootsjes vande Minne. 1618 De amsterdamse boekverkoper Niclaes Ellertsz Verberg publiceert de Klucht Van G.A. Bredero ghenaemt den Molenaer, maar volgens Cornelis vander Plasse in het voorbericht van zijn editie-1619, is dit geschied naar een seker slordich uytschrift, als bliickt by vele woorden, jae halve en heele reghelen daer in uyt-ghelaten ende verandert, die niet weynich den rechten geur ende eyghen sin van des Dichters soete spreucxkens en quetsen. Er is geen enkel gegeven voor een nauwkeuriger datering van deze ongeautoriseerde druk. (U.B. Amsterdam, sign. Port. ton. 59-14; K.B. 's-Gravenhage, sign. 447 G 87). {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarschijnlijk juli 1618 Bredero zendt zijn gedicht Oogen vol maiesteijt aan Magdalena Van der Voort-Stockmans die sinds 6 juli met haar man op weg was naar Italië. Het is een dubbel vel papier van ongeveer 32 bij 20 cm, met op de eerste bladzijde vijf strofen, op de derde bladzijde vier strofen met de ondertekening, en op de vierde bladzijde het adres: Mademoiselle Madame Madalena Stocmans Roomen. De tweede bladzijde is niet beschreven. (Familiearchief Backer, no. 806. Gemeente-Archief van Amsterdam). In hoeverre deze tekst, die geen enkele doorhaling bevat, eigenhandig door de dichter is geschreven - misschien was hij als schilder ook calligraaf - is moeilijk te beslissen. Ook de plaatsnaam Roomen is onverklaarbaar. Maar de veronderstelling dat dit gedicht niet door de auteur zelf zou zijn verstuurd, leidt eveneens tot onoplosbare problemen. Het behoeft overigens niet ontstaan te zijn ná het huwelijk: de beschreven situatie bestond al sinds het voorjaar van 1618. Het gedicht is met talrijke maar merendeels kleine varianten gedrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), De grote bron der minnen, blz. 81. Een belangrijke variant is de omwisseling van de zesde en de zevende strofe. Om het handschrift niet in ongewenste mate te verkleinen is het niet op twee maar op drie pagina's gereproduceerd: telkens drie strofen, met dien verstande dat het tweede drietal bestaat uit twee strofen van blz. 1 gevolgd door éen strofe van blz. 3. {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Voijs Aenhoort het geclach etc. Oogen vol maiesteijt vol grootse heerlijckheeden hoe comt dat ghij nu scheijt van u eerwaerdicheijt en soete aerdigheijt laes wat lichtvaerdicheijt aanneemt gij sonder reeden. Van waer comt dit versmaen voorwaer ic kant niet sinnen noch geener wijs verstaen. de oorsaeck van dit gaen u quelt misschien een waen. Soo ic u heb misdaen tis met te veel te minnen. Die waen quelt u misschien dat ic u soeck te vrijen k'heb noeijt soo hoogh gesien off ic wist wel op wien want de machtige lien die soecken te gebien en dat can ic niet lijen. {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Ick Ben te groot van moet om ijmant iet te achten om rijckdom off om goet sot is hij diet ooc doet ic Prijs u eedel Bloet dat God'lijck is geuoet met hemelse gedachten. Daer ghij me vaack me speest als ic hier quam verkeeren ootmoedich en Beureest voornamentlijck aldermeest om u geswinde geest k' heb noeijt soo stout geweest dat ic u dorst begeeren. Hoe souw ijmant van staet als ic, dat dencken kunnen? hij mocht door feijl van raet off om sijn eijgen Baet ô Vrouwelijck Cieraet ic souw u soo veel quaet om mij niet meugen gunnen. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer Lieue oogiens Blij en heught u niet aent wencken en t'glueren van terzij en t' loncken tegens mij soo vriendelijck als vrij nochtans in Vrijerij heb ic noeijt willen dencken. Ghy siet mijn lieffde in met innerlijck medoogen ic ken dat ic vriendin u als mijn Ziel Bemin doch eer ic meer begin ghij sluijt mij wt v sin en Bant mij van u Oogen. Oogen is dat ic dan mijn Lantwinning moet deruen soo Bid ic siet mij an mij d' alderdroeffste man die oeijt moeder gewan ouermidts dat ic van de Braeffste siel moet sweruen. T'can Verkeeren. -----. Bredero. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} 23 augustus 1618 Gerbrand Adriaensz Bredero overlijdt te Amsterdam. Dag en uur van zijn dood, en de plaats van zijn begrafenis werden door zijn vader ingeschreven op een witte bladzij achterin een exemplaar van: Titus Liuius, Dat is, De Roemsche historie oft Gesten, doer den alderwelsprekensten ende vernaempsten histori-scriuere Titum Liuium (...) nu eerstmael in onse Nederlantscher spraken ghedruckt. Tantwerpen A. 1541 in Augusto met keyserlike Priuilegie. (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. Signatuur 296 A 13). De aantekening is waarschijnlijk tegelijk met de daarop volgende geschreven, dus niet eerder dan in december 1619. garbrandt adrianssen bredero is ghestoruen den 23 august anno 1618 op de wre sijnder gheboorten twussen 9 ende 10 ueren voor mijdaechgis quamt ter werelt 1585 den 16 maert laiyt begrauen Inde hiliger stede godt gheeft hem tEueghe leuen amen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} augustus 1618 Bredero wordt, evenals Carel van Mander in september 1606 en Reinier Telle in begin 1618, met de hoogste dichterseer begraven, volgens getuigenis van W. van Gouthoeven in: D'oude Chronijcke ende Historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Wtrecht (Dordrecht 1620; deel I, folio P 1 verso): Gherbrant Adriaensz. Breero, gheboren t' Aemsteldam, alwaer hy An. 1618. ghestorven zijnde, als een Poeet met Laurieren seer treffelijck begraven is, noch Jongman zijnde: Wat hy voor een gheweest is, ghetuyghen syne vermakelijcke Spelen, die van hem in druck ende ghespeelt zijn. 29 september 1618 Bredero's zuster Hillegont betaalt ƒ43,75 rente inzake het huis van haar ouders (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). De dood van Bredero gaf aanleiding tot het schrijven van verscheidene lijkdichten. Voorafgegaan door een gegraveerd portret, waarschijnlijk van Hessel Gerrits, werden ze afgedrukt na Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619), een uitgave van Cornelis vande Plasse. Aan het einde van de Lijckdichten vindt men: t'Amsterdam. By Nicolaas Biestkens, inde Lelie onder de Doornen. 1619. In de tekst hierna zijn de fouten verbeterd, voorzover die reeds in 1619 als errata werden opgegeven. {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} [Lijck-dichten] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Epitaphivm. oft Graf-dicht Op 't overlyden vanden sinrijcken Poeet G.A. Brederood. DE snelvluchtige Faam op haar Basuyne blaast, En maackt door haar gheschal my 'thert in't lijf verbaast. Wat komter voor gherucht nu klincken in mijn ooren? 'k Woud' ick doof waar geweest doen ick zullicx most hooren. Men zeyt dat Atrop' heeft Breed'roo zijn draat ghekort, En de zieloose romp ter aarden is ghestort. De felle Doodt, die doch niemanden niet wil vieren, Deez' heeft hem oock ghetreft, voor ad'ren, ze'en en spieren. Zeght my eens hels gedrocht, wasser geen meer als deez' Daar ghy op lossen mocht uw' wtghereckte peez'? Van zo veel duysenden, most ghy deez' juyst wtkiesen, En doen ons zo een licht in duysternis verliesen? Of quam u inden sin (te weten) dat den helt, Altijdt voor zijn devijs, het kan verkeeren, stelt? Ghy wilden dat hy zelf inder daat zouw' bevinden Het geen daar hy zijn werck altijt mee plach te binden. O ghy leer-gier'ghe jeucht! treckt aan het rouw'-gewaat: Ghy mannen Redenrijck toont mee een droef ghelaat; Ziet ghy de Musen niet hoe droevich dat zy treuren? Hoe trecken zy haar hayr, hoe zy haar kleed'ren scheuren? Ziet ghy Apollo niet hoe hy zijn glansich hooft, Door duyst're swarte mist, van 't klaar schijnsel berooft? Om Phaëton zijn Zoon mocht hy niet droever wesen, Als hy is om Breed'ro, die waardich wierdt ghepresen. Amstel-goddinnen al, ghy Nymphen van het Ty, Verbiedt dat-men als nu u blauw veldt niet bery. Ghy oorloochs-schepen groot wilt nu nergens heen vluchten: Maar wt u holle buyck wilt nu eens hert'lijck suchten: Toont nu u grof geluyt, gheeft dat voor een gheschrey, Ende tot by Charon, doet hem daar mee gheley. Neemt in u vanen al, laat geen wimpels meer drayen, Maar laat in plaats van dien al swarte vanen wayen. Oock zeg ick dat-men noch de speel-plaats heel en al, {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Met treuren droevich swart al-om behanghen zal. Wech jockerny, en boert, wech alle sotticheden, Datmen den tijdt nu niet in't bly-dicht gaat besteden. Ter plaatsen daar te voor de blijdtschap heeft gewoont, Dat daar nu niet en wordt dan treuricheyd ghetoont. (Ick zeg) ter plaats men plach te speelen bly Commedy, Datmen daar speel, als nu, een droevighe Tragedy: Want men ten vollen niet beklaghen kan den Man: En vraacht ghy wie het is? zijn werck 't ghetuygen kan, Hoewel de schrale doodt hem niet wilde verschoonen, Zo zal nochtans zijn lof onsterflijck by ons woonen. O schranckelaar ghy docht het al ghewonnen was, Doen ghy de ziel verjoecht, en liet ons d'ydel kas. O neen, hy is nu al, dat meucht ghy vry wel weten, In't zoet Elesy-veldt, al-waar hy is geseten Niet verre van Homeer, niet verre van Virgiel En heel dicht by Ovijd', die 't boert mee wel beviel, Dat ick Cumaens Sybil nu mede hadd' te vriende; En als den Troysch Enée deez' dingen eens waar siende, Wat treffelijcker woort, wat sinnerijcker praat, Wat stichtelijcker reen dat daar wel omme gaat. d'Aanlockende Syreen die d' Grieck vreesden te hooren My zouden met haar sanck (als deez') zo niet bekooren. Leeft daar gheswinde heldt, leeft daar wt alle nijt, U vrienden tot een vreucht, u vyandt tot een spijt; Hoe-wel de kille doodt u ziel wt 't lijf ging dringhen, Zo zalmen t'alder tijdt u lof noch hooren singhen. Ick woud' men alle jaar, met een ghesette straf, Met lof-sanck en gedicht most knielen aan u graf, Dat yeder om het frayst dat selfde most verchieren Met bloemen, loof en kruyt, en groene Eglentieren. Als ons van kints kindt dan zou worden afgevraacht, Waarom men voor dat graf alsulcke zorge draacht? Men zou hun seggen dan, vertellen oock te deghen, Breed'roods Reliquien zijn't, die zijn alhier ghelegen. Dit graf besluyt 'tlichaam, 'twelck scheen te korten schijn: Doch zijn dicht, lof en naam onsterffelijck zal zijn. O heldt! zijt niet bedroeft, wilt u met Nectar laven: Want ghy noch levend' zijt, al zydy schoon begraven. O onbekenden vrient, ick wensch mijn leste wens, Dat is, u glory niet in eeuwicheyt verflens. {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} En al die eenichsins de Poësi beminnen, Zullen in u ghedicht altijdt vermaken vinnen. Roemt u leven alijnd. Wie uyt liefd' lieft de konst van boertige gedichten, Ziet onzen Breed'ro aan: hoewel het rif bemest In vaste aarde is, zijn gheest by ons huys-vest Door Rymeryen veel, die d'onse mensch seer stichten. I. Visscher. Men moet daar aan. Anacreonta sum jactavit Graecia vatem, Petronivmqve sibi vendicat Italia. Dulcia qui blandis miscebat scommata verbis, Queis lepidè in risus Scena soluta fuit. Hunc Batavi fortes sibi delegêre Pòëtam, Sed nimium fatis occubuit properis. N.l.à W. Treurt niet, maar lieft ghy hem, zo gunt hem 't eeuwich leven, Hy blijft toch Breed'ro, die hy altijt is geweest: Hy leeft al rot zijn lijf, daar leyt niet aan bedreven, By Gode rust zijn ziel, hier sweeft zijn groote Gheest. Vraacht ghy wat Breed'ro deed' de doot? De Gheest die was het lijf te groot: Nu hebben met hem Spel en Kluyt, En alle zoete deuntjens uyt. H.C.H. Dat niet door leer alleen den Aar' der Poësien Ontspringht in ons: maar door natuur oock werd' gheteelt: In Gerbrant Breed'ro blijckt, die door zijn rymeryen Zijn geestighe natuur in eeuwich lof verbeelt. P.S. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Half dooden die verquickte Breed'ro met zijn Dicht, Dat leed' de doodt niet, die hem doode met zijn schicht. T.C. De Schaver onses taals, wiens roem niet zal versterven, Laat ons zijn Dicht, 't Lijf d'Aard, de Ziel den Hemel erven. Nostra damus laeti. Wat schuldicht men de doodt die Breed'rood heeft bestreden Te jong, daar sy hem sach zo out en grijs van geest, Een Plautus in zijn rijm, een Cicero in reden. Zy meend' hy meed' in tijdt een Nestor waar gheweest. Wanneer zy oock Griaan, Roddrick, Lucell en and'ren Bekleden zach 't Toonneel, die zy te leven dacht, Des vreesich of hy noch meer zielen deed' verwand'ren, Scheen jmmer meer als recht dat zy hem t'onderbracht. Ach doodt! die ons ontneemt 'tgheen noyt ghy weer kunt geven, Die stout'lijck mayt ter neer zo jong en groenen plant: Doch hy is doodt: zijn naam en schriften eeuwich leven, Die't gantsche Neerlandt door zijn yeder voor de hant. Ama chi t'ama. Selfstandich Breedro blijft, doot zijnde en verdreven: Want zijn Poeets vernuft doet hem selfstandich leven. Hier herbercht 'tlijf, wiens geest in schertsen munten wt, En met veel beertery steeds swanger ging van herssen, Wien Charon willig voert om sunst in d'oude schuyt, Vermits de zieltjens droef noch lachten om zijn farcen. I.v.V. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Aerd' zijt ghy eerst geweest, nu weer tot aard verschenen, Roemruchtighe Poeet! u lichaam dyd' tot aardt: Ghy laat hier vriendt en maach, en sleept ten grave waart Een wit ghecierde kleet om u ys-koude beenen. U woonplaats rust by God, eenich gaat ghy vereenen, De schrompelighe aard, o Phoenicx hooch vermaart! Bleef hier een korte tijdt, vlucht op veel langer vaart, Wy u naevolghers zijn nae't strecken onser meenen. O pronck van Amsterdam! der eenigher Poëten, Ghy zult in geener Eeuw' by yemant zijn vergheten; Maar u lof-rijckich werck zal groeyen door de lucht. Al leght ghy afgheslooft met aarde vast besloten, U naam, u roem, u lof, zal meerder noch vergrooten, Roepen volmondich wt, dit's Breederoods gherucht. Een in't hart. In Effigiem. Ha Goddelijcke konst! die nae zijn doodt het leven Zo wesich hebt gemaalt, ach waar dit voor gedaan! Licht had de doodt ghedoolt, op't beelt haar schicht geheven, Wy hadden ons Poeet, en ghy meer eer begaan. Non nobis. O Zonne van ons roem, hoe zijt ghy zo verdweenen, Dat ghy u glinst'rich ooch nu schuylende bedeckt? Waar door de Duytsche taal zo helder heeft gescheenen, Door kloecke rijms ghedicht, dat yder daar van spreckt. De waarheyt van deez' saack heeft klarelijck beschreven U handt, de welcken gheest by ons noch hier doet leven. Rethorica die treurt met suchten en met steenen: De Musen al ghelijck met droefheyt zijn bekleet. d'Amstelsche Maechden al seer bitterlijcken weenen, Teghen het ongeval van dit bedruckte leet. De Rymers weten niet ghenoechsaam wt te spreken, De wreetheyt van Atroop die u dus heeft versteken. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Versteken, ach! eylaas! u geest zoo't schijnt moet rusten Van soete rymery: 'tgeen ghy zo vloeyend' goot Tot yeder zijn vermaack, tot yeder zijn wellusten Dat ghy Rethorica vervulde dick haar schoot. U lichaam leyt nu wel in d'aarde bleeck besturven, Maar ghy hebt door u gheest een eeuwich lof verwurven. Een lof, wiens roem men niet genoechsaam kan wtbrallen: Een lof die steets by ons in overvloet noch sweeft, Hoewel u lichaam swack ontydich is ontvallen, Zo achten wy dat ghy in u ghedichten leest. Dies schreeft ghy wel te recht, Breedero, 'tkan verkeeren. De waarheydt van deez' spreuck wy door u zelver leeren. T.H. Yver't naa't recht. De vreeselijcke doodt die ons ruckt uyt der aarden, En voert de zieltjens heen, een yeder op zijn stee, Die quam lest onversiens, en nam den Breed'ro mee, Die, tot haar trots en spijt, veel oeff'naars weder baarden. Als hy begaaft met gheest ziin schrand're herssens snaarden, En queelde hooch en laach ghelijck Oryan dee, Ja gaarden by malkaar de oeff'naars op een Ree, Die hy door boertery haar grootsicheyt verklaarden. Den selven Bredero, den oud' verliefden lever, Na-bootser der natuur, de peerle vanden Ghever, Eylaas! die is ghevelt, zijn lichaam zijn wy quijt. Maar zyne Musa leeft, spijt mag're meuch-al spijt, Die komt ons alle daach in zijns gheests Bogaart nooden; Hoe-wel ghy't al verwint, gheen rymer kont ghy dooden. Vraacht yemant wie hier onder leyt? 't Is Breed'ro, die met onderscheyt Wist op ghedicht en maat te schryven. Dit is de stede van't lichaam; Maar ziin onsterffelijcke naam Die zal hier eeuwen by ons blyven. I.I. Scheepmaker. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Groot was u gheest, te recht dies oock is groot u naam: De felle doodt u 'tlijf alleen hier kan bederven, Wiens ziel heeft God: u onvergancklijckheyt, u faam Zal met Tereus en Plaut' des Werelts doot beerven. Vraacht yemant wie dat hier leyt in dit graf begraven? 't Is Bredero den Heldt, een treffelijck Poeet, Die ons zo rijck beschonck met zijn konst-rijcke gaven; Al is zijn lichaam doodt, zijn geest bralt wijt en breet. Zijn spelen treurich, bly, en lietsjes deftich, kluchtich, Die hy ons staal-ghedenck wtmuntich heeft vereert: Doen dat zijn groote geest noch levend' leeft wijtluftich, Waar door zijn loflijck lof staach meerder wort vermeert. Besoeck in orbaar elck sin. Lijck-klacht Over't droeve af-sterven van den rechtaardighen, vaardighen, en waardighen Poeet, G.A. Brederode. Indien u, groote Goon! de droeve klachten raken Van't Wereltsche gheslacht, zo guntme toe te maken, Tot laeste eere van den gheestighen Poeet, Een rede die vermomt gaat in een treurich kleet, Op dat hy by de schaar der afgeleefder helden, Welcker groot-geesticheyt een ouwer eeuw' vermelden, G'lijck by ghelijcke zy, noch dat zy sonder dienst Zijn wtvaart, die ons (laas!) verviel op't onversienst, En zo mach zijn vernoecht, g'lijck eertijts door het blaken, En off'ren 't Griecksche heyr, haar Vorst te vreen kon maken; Maar 'tschijnt 'tgeen ons misnoecht de groote Goon niet kreunt, Hoewel hy steets op Goon heeft van zijn konst ghesteunt: Want anders souw die God, van wien de God der sanghen Is hebben doen zijn tijdt, en levens loop verlanghen, By 'tselschap smakelijck, by vrienden en by maghen, En die zijn groote gheest zo goeden jonst toe-draghen, Het goddeloos ghebroet der susters, die de draan Door nydicheyt verkort, had hem wel laten staan. Nu ken hy genichsins door listen noch door laghen, {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} Of kloecke kunst, zijn hooft weerom te rugghe draghen Wt de vergetelheyt, en 'tperck daar ghelt noch gout, Noch geene mogentheyt zijn oude kracht behout. Ay! benje noch zo, Goon! gh'lijck asje placht te wesen, Datmen u door ghedicht noch soetheyt ken belesen, Zo duncktme benje hart, g'lijck als het eertijdts docht Die konstenaar, die tot het stilstaan heeft ghebrocht Het schuwe Wilt, de snel afvallende Rievieren, De veughelen des luchts, en al de water dieren. Maar benje wat versacht door het verloop van tijt, Zo toont nu datje al zo goedertieren zijt Als d'onder-aartse Goon, die om de cierlijckheyt, Van wel-gestichte reen, hem hebben toe-gheseyt Al 't gheen hy vyerich badt: zo dat hy daar zijn Vrouw' Herkreghen heeft, tot troost van d'onghemete rouw'. Maar hoe? de opper-Goon die met haar blyde scharen De salen van cristal en diamant bewaren, En oordeelen al 't geen dat hier beneen gheschiet, En lieten achtme toe dit sonder reden niet. Apollo heeft misschien door soete vleyereyn De Dochters vande nacht beweecht om af te snyen De al te langhen draat, in zijn sin; of misschien Dat Jupiter gheport van hem, 't haar ging gebien. De plaatse die hem komt laat ghy hem wel ghenieten: Dan laat het u doch door medogentheyt verdrieten, Dat ghy hem ons ontruckt ontyd'lijck, en vereert Ons zijn gheselschap, dat ghy licht noch wat ontbeert. Dan ist hem lief (gelijck hy walchde vander aarde, En 'tslecht onkundich volck), zo hout hem daar in waarde, Vereert zijn hooft een krans, Jupijn ken hem zijn zoon, En vier hem minder niet als yemant vande Goon. H.C.H. Verslaghen en bedroeft zo is Melpomene, Om datse heeft ghedoodt die haar het leven de. Thalia is versuft deur dienze heeft verloren Ons Bredero, deur wien haar kluchten zijn gheboren. De Werelt zeydt ick wil u alle troosten gaan, Met dat ons Garbrants rijm zo lang als ick zal staan. A.v. Mildert. VVeest mildt. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Amstellandtsche volck, treurt, klaacht, weent ende sucht, Om u Poët Breed'ro, door de doodt wech-ghenomen, D'wijl dat hy niet meer kan staach meeren u ghenucht, Door zijn chier boertich dicht; ja leeren ende vromen. P.A. Elck raapt vvat. Breed'ro en is niet doodt, al is den romp begraven, Zijn boert en stichtich dicht wy u vertoonen noch, Waar in hy leeft en blijft in zielens wesen doch: Hy Garbrand is bevrijt hier van het tijtlijck slaven. P.A. Elck raapt vvat. Lijck-dicht, Over 't af-sterven des aardighen en vvijt-beruchten Poeets G.A. Brederode. Het leven baart de doot, de doot baar weder 't leven, Geen leven dat vergaat, maar dat steets eewig duurt: Gheluckich die den tijdt zijns levens zo bestuurt Dat hy alleen in't graf zijn suchten en zijn beven (De vruchten deses eeuws) 'tgewormt doet overgheven: En dat zijn groote gheest blijft versch en even jong, Door-brallende de lucht, op aller menschen tong: Van konst-lievers bemint, ten Hemel hooch verheven. O waarde Breedero! u lof zal niet verand'ren. O roem van Amsterdam! o pronck onser Holland'ren! Zo lang des Werelts kloot blijft aan het Centrum vast. Om dat ghy onse taal zoo heerlijck ginckt verrijcken Wel treftich braaf beleydt, en kluchtich desghelijcken. Al rot u lijf in't graf, u lof noch meer aanwast. I.H. Bloemendaal. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Graf-dicht, Ter eeren G.A. Brederode. Leght af u bly ghewaat, treckt aan u treur'ge kleeden, Hollantsche Burgery, wanneer ghy dit beschout, Denckt dan op Bredero, die vaack met aardicheden Ons oude Duytsche Taal seer lieflijck heeft ontfout. Hy voerden wel met recht zijn spreuck-woort, 'tkan verkeeren. 't Was wel van hem bedacht, 't was wel van hem beleyt; 't Verkeerden wel met hem, want hy moest sterven leeren. Door 't sterven rust zijn ziel nu inder eeuwicheyt. A. van Salingen. VVt stof gheresen. Hoe wel 'tversturven rif onder der aarden rot, En u gheruste ziel leeft eeuwichlijck by Godt, Zo zal nochtans u geest, o Bredero! niet sterven: Maar alle lof en eer van vele hier beerven. Gheen sonder strijdt. Al heeft de loose doodt ons Bredero ontnomen, Die 't leerelijck met vreucht afbeelden voor ons al, Aan zijn eerwaarde naam en zal hy doch niet komen: Want die in ons ghemoet geduurich woonen zal. H.L. Roghman. Wandel. Wie is besloten en ghekerckert in dit graf? Coster. Vraagt niet, 'tis Breed'ro, die elck een het zyne gaf. Wandel. Vergat hy oock zijn zelfs? Coster. Neen, hooch noch laghe staten: Hoe deftich, geyl, of bot, 'tmost van zijn veeren laten, Door een zo schrand'ren gheest, met boerten overlaan, Wees yder een zijn wech, dies moochdy oock wel gaan. D.P. ab Embda. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} 1619 Bredero's Stommen Ridder, Ghespeelt op de Nederduytsche Academie, in 't Jaar ons Heeren 1618 wordt postuum uitgegeven door Cornelis Lodowijcksz. vander Plassen. 1619. Aan de tekst gaat een bericht vooraf: Tot de konst-beminnende Lesers, door C.L. vander Plassen, en voorts een reeks van zes gedichten, in feite lijkdichten: Klinck-dicht, door T. Hartoch. Zinspreuk: Yvert na 'trecht. Op G.A. Brederoods Stomme Ridder. De Doodt in't leven, door A.v. Mildert. Zinspreuk: Weest mildt. Sonnet, door I.I. Scheepmaker. Van vreuchde singt met Zege-heer, door I.I. Scheepmaker. Sonnet, door L. EBA. S. Vierling aan den Leser, door C. Biestkens. Zinspreuk: Te volghen ick begheer: Maar zeght, Wie weet wanneer? Op de laatste bladzijde van het spel (H 3 recto) staat de mededeling: Ao. 1618. den 8. Junij. 't Kan verkeeren, G.A. Bredero. Met doorgaande signaturen J, J2 etc. volgt hierop de afdeling Lijck-dichten met een eigen titelblad. 1619 Bredero's Kluchten Als Vande Koe. Symen sonder Soetigheyd. Den Molenaer. Ende den Quacksalver, worden uitgegeven door Cornelis Lodewijcksz vander Plasse. Aan de teksten gaat een Toe-eygeningh aenden Leser vooraf, alsmede een bericht van Den Drucker tot den Leser, waarin Van der Plasse meedeelt, dat een ander zich niet ontzien heeft den Molenaer te drucken naer een zeker slordigh uytschrift; en voorts een gedicht van Bredero: Onschuld en Toe-gift Tegen alle Verstandeloose Waan-bet-Weters. En Garen-wyse Oordeelaren. 1619 Bij Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse verschijnen herdrukken van Bredero's Over-gesette Lucelle met op de laatste bladzijde: t' Amsterdam, Ghedruckt by Barent Otsz. Anno 1618 en van Bredero's Spaanschen Brabander Jerolimo. 21 september 1619 Bredero's zuster Stijn, echtgenote van Goossen Jansz, wordt in de Oude Kerk te Amsterdam begraven. (DT&B nr. 1044, folio 50 verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Den 21 Styntyen aryaens huysfrow van + gosen Janssen wonende by dye vercken sluys In breeroo - - - 8 {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 28 september 1619 Bredero's zuster Hillegont betaalt ƒ43,75 rente inzake het huis van haar ouders. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). 3 oktober 1619 Huwelijk van Dieryck Geraerts Doots-hooft en Harmina Pietersdr. Vinckx, voor welk blijkbaar reeds lang voorgenomen huwelijk Bredero een gedicht had geschreven met de aanvangsregel: Doen lestmael alle sorgh en angst my vvas ontoghen en een Bruylofts-Liedeken met de aanvangsregel: Gheluck vereende Menschen Beide teksten, blijkbaar van elkaar los geraakt, zijn opgenomen in het Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), De groote bron der minnen, blz. 69-77 en 42-43. Een afzonderlijke druk is niet bekend. 5 december 1619 Bredero's ouders maken hun testament. (Notariële archieven no. 349, folio 225 recto en verso, en 226 recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Het is de vraag, of de vermelding dat er vier kinderen in leven zijn, wel juist is. Het lijkt waarschijnlijker dat behalve Hillegont ook de buitenechtelijke dochter van Stijn is bedoeld, en voorts Cornelis en hetzij Jan, hetzij Lucas. Inden Name des heeren Amen Inden Iare vander geboorte desselfs ons heeren ende Salichmaeckers Iesu Christi duijsent zes hondert ende negentien, opten vijffden december omtrent de Clocke seuen uijren sauonts Compareerden voor mij Willem Cluijt keijserlijcken Openbaren Notario bijden houe van Hollandt geadmitteert tAmsterdamme residerende In presentie vanden ondergeschreven getuijgen, Adriaen Cornelisz Brederode ende marritgen Gerbrantsdr echtelieden poorters deser Stede mij Notario bekent, zijnde cloeck ende gesont van Lichame hare redenen memorie ende verstandt ende uijtspraecke wel hebbende ende volcomentlijck gebruijckende gelijck uijtwendelijck conde blijcken Ende verclaerden te aenmercken des menschen leuen hier opder Aerden niet anders te zijn dan een schaduwe verganckelijck ende ouer sulcx niet seeckerder te hebben dan de doot ende ter contrarie niet onseeckerder als de tijt ende uijre vandien willende derhaluen donseeckere uijre des doots voorcomen met maeckinge ende dispositie testamentair vande goederen haer van Godt Almachtich op deser werelt verleent hebben daeromme uijt vrijen wille onbedwongen ende sonder daer toe bij yemanden (: soo zij seyden:) geparswadeert te zijn gemaect geordonneert ende geslooten haer testament ende {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} uijtterste wille In manieren naervolgende Eerstelijck hare zielen bevelende d'onbegrijpelijcke Barmherticheijt ende genade Godts Almachtich ende hare sterffelijcke lichame der Christelijcke begrauinghe Ten anderen hebben zij Testateuren gerevoceert gecasseert doot ende te niete gedaen, alle voorgaende Testamenten ende uijtterste willen bij henluijden voor date deses eenichsints gemaect ende gepasseert ende namentlijck den testamente bij henluijden voorden Notaris herculet Fallet ende sekere getuijgen opden 16en Iulij anno 1602 gemaect Ende op nieus disponerende hebben zijluijden heurleijder vier kinderen die welcke zijluijden noch in het leuen hebben, ende bij voor affsteruen der seluer descendenten bij representatie gejnstitueert alleen inde naecte ende bloote legittime portie vande goederen die d'eerststervende sal comen naer te laten Instituerende den een den anderen Langstleuende in alle de resterende goederen tot uniuersele erffgename omme daermede eeuwelijck ende erffelijck zijne off hare geliefte te doen, Assignerende hare twee uijtgehijlicte dochters ende der seluer kinderen bij representatie In voldoeninge der voorschreven Legittime portie (: zulcx dat zijluijden ter saecke vandien niet meer zullen mogen pretenderen:) tgene haer In huwelijck folio 225 verso gegeuen is met de costen zoo van bruijloffs clederen als maeltijden ende anderssints ter saecke van haerluijder huwelijck gedaen Willende voorts dat bij aldien hare zoonen henluijden geschict dragende bij de Langstleuende met der woon blijffven sonder de voorschreven Legittime portie te vorderen voor ende aleer d'selue met advijs vande Langstleuende compt te hijlicken sonder tot eenige tijt vande Langstleuende te eijsschen reeckeninghe staet oft Inventaris noch hem tegens desen testamente In eenigher manieren te opposeren, dat in soodanige cas sijluijden sonder eenige verminderinge ofte affslach vande langstleuende sullen genieten cost ende clederen tot dat zijluijden met advijs vande Langstleuende comen te hijlicken ende dat zijluijden mits alvooren hen welgedragen hebbende alsdan oock soo veel In huwelijcke sullen ontfangen ende genieten, als heurluijder Susters genoten hebben, Zoo aen capitaele penningen ofte goederen als aen Bruijloffs clederen Maeltijden ende anderssints metten aencleuen vandien, Des dat Indien zijluijden oft een van hen, bij het leuen van heurluijder beijden Testateurs noch uijtgehijlict werde, dat d'selue daermede oock sal moeten te vreden blijffven sonder vande Langstleuende ijet meer te mogen eijsschen, Verbiedende daer ouer haerluijder voorschreven vier kinderen ende der seluer descendenten tot eenige tijde vande Langstleuende te eijsschen eenigen staet off Inventaris uijt wat pretext het soude mogen zijn Willende voorts dat Indien de voorschreven haren zoonen oft een van beijden bij het leuen vande Langstleuende noch niet uijtgehijlickt ware ende desen testamente In alles hadden geobedieert ende naergecomen dat d'selue In soodanigen cas naer tsteruen vande Lanstleuende voor alle delinge tot gelijckmakinghe zoo veel sal off sullen uijttrecken als de uijtgehijlicte kinderen op het hoochste In huwelijck genoten sullen hebben met bruijloffs clederen Maeltijden ende andere oncosten met den aencleuen vandien Willende ende ordonnerende voorts dat de heeren Weesmeesteren zoo van deser Stede als van andere {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} folio 226 recto plaetsen daer haerluijder sterffhuijs soude mogen vallen gansch egene gesech oft gebiedt ouer henluijder kinderen oft der seluer descendenten ende henluijder respectiue goederen sullen mogen hebben, Niettegenstaende eenige ordonnantien vande respectiue weescamers ter contrarie dicterende de welcke zijluijden Testateurs voor soo veel in hun is waren derogerende Willende dat de Langstleuende alleen sal voocht zijn ouer de onmondige kinderen ende descendenten d'welcke sijluijden sullen mogen nalaten, ende ouer henluijden goederen met uijtsluijtinge van allen anderen Ordonnerende noch vorder dat Indien ijemandt vande kinderen den Langstleuende in prejuditie van dese quame moijelijck te vallen met het eijsschen van Staet oft Inventaris oft ijet anders contrarie desen testamente dat d'selue Inde goederen vande Langstleuende oock maer alleen sal hebben de naecte ende blote Legittime portie daerin d'selue in soodanigen cas bijde Langstleuende oock alleen gejnstitueert wert, ende de goetwillige kinderen desen testamente geacquiesceert hebbende ende de langstleuende niet moijelijck geweest sijnde In alle de resterende goederen tot universale erffgenamen Willende sijluijden te samen dat inde legittime portie vande langstleuende In soodanigen cas gejmputeert sal werden ende affslach strecken alle tgene daer op naer rechten eenichsints mach affslach strecken ende namentlijck mede den gehijlicten kinderen tgene sijluijden sullen bevonden werden meerder genoten te hebben dan de Legittime portie van des eerstervendes goederen compt te bedragen Willende voorts dat henluijden goederen tot egenen tijde sullen mogen versteruen oft vervreemden van heurluijder testateurs sijde ende bloede Item dat alle tgene zijluijden hier naemals noch sullen comen te maecken ordonneren oft bespreecken tzij met haerluijder geschrifte oft onderteijckeningen hoe wel sonder getuijgen oft oock sonder geschrifte in presentie van twee getuijgen t zij vrouwen oft mannen dat het seluige euen bondich sal zijn als oft het indesen gejnseereert stonde oft voor Notaris ende getuijgen gepasseert waren, Alle twelck voorschreven staet verclaerden zijluijden testateurs te wesen heurluijder mutueel testament ende uijtterste wille, de welcke zijluijden begeren dat achtervolcht sal werden tzij in crachte van folio 226 verso alsulcx oft van codicille gifte ter cause des doots, dispositie van Ouders onder den kinderen oft anderssints zoo als ijmants uijtterste wille alderbest ende eenichsints mach staet grijpen genomen schoon alle solemniteijten van rechten oft coustuijmen vereijscht, hierin niet en waren geobserueert maer versuijmpt ende achter wege gelaten, d'selue alle desen aengaende derogerende mits desen Ende versochten aen mij Notario hier van gemaect ende henluijden geleuert te werden een ofte meer openbare Instrumenten in behoorlijcker forma, Aldus gedaen tAmsterdamme ten dage ende Iare voorschreven ten huijse vande Testateuren ter presentie van Elbert Nanningsz ende Abraham Marissen burgers deser Stede als gelooffwaerdighe getuijgen hier toe expresselijck geroepen ende gebeden. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} 13 december 1619 Bredero's moeder overlijdt, blijkens de aantekening van zijn vader achter in een exemplaar van Titus Livius Roemsche Historie (Antwerpen 1541). Eigendom van de Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage (Signatuur 296 A 13). Zie ook het inschrift betreffende 23 augustus 1618. marijghen Gaerbrants Dochter myn huiswrou is inden heere gherust anno 1619 den 13 december Layt begrauen inde hiliger stede bij haer soon godt gheeft haer syel rust ende vreede amen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 16 december 1619 Bredero's moeder wordt begraven in de Nieuwezijdskapel (Begrafenisregister van de Weeskamer, no. 16. Gemeente-Archief van Amsterdam). De marginale aantekening wekt de indruk als zou de inschrijving ten onrechte hebben plaats gevonden. Maar in december 1619 waren alleen Hillegont en Cornelis boven de 25 jaar; de andere zoon, hetzij Jan, hetzij Lucas, was juist 23 of bijna 22 jaar oud. Misschien houdt deze schrapping verband met de uitdrukkelijke wens in het testament van 5 december 1619, dat de Weesmeesters geen bemoeiing met de kinderen of afstammelingen zouden hebben. Het is ook denkbaar, dat de kanttekening van een latere datum is, toen het jongste kind inderdaad de vijfentwintig gepasseerd was. de kinderen zynmaritgen garbrants by de varcken alle mondich oversluys jn breerode den 16 ditto - 3 kinderen de vyfentwintich jaeren ergo geroyeert {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} 1620 G.A. Brederoos Lof-dicht Van Ryckdom en Armoede wordt te Amsterdam uitgegeven. Voor Nicolaes Ellertz Verberg, Boec-verkooper, wonende inde Beurs-Straet, inden Boeck-verkoopers Winckel. Anno 1620. Het enig bekende exemplaar, 21 blz. in 4o, is eigendom van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. (Sign. Broch. B.O. 15). 1620 Bredero's Nederduytsche Rijmen, Als is: Verscheyden Brieven, soo in en buyten Rijm; oock het Loff van Rijkdom en Armoede: Ende vele dergelijcke sinrijcke ghedichtselen meer, by hem beschreven worden uitgegeven: t'Amsteldam, Voor Kornelis Lodewijcksz vander Plasse, Boeckvercooper woonende op de Beurs in d' Italiaensche Bybel. Anno M.DC.XX. 1620 Van der Plasse publiceert herdrukken van Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Unger Bibl. blz. 34); Stommen Ridder (idem blz. 62); Moortje (Unger, Bijlage Bibl. na Werken, ed. 1890, deel III, blz. 599); en de vier Kluchten; hiervan bestaan ook afzonderlijke exemplaren (Unger, Bijlage, Werken III, blz. 597). 1620 Een Sonnet van Bredero met de beginregel: Wat burgherlycke twist en lust om heerschappyen wordt gepubliceerd in: M. Annaevs Lvcanvs, van 't Borger oorlogh der Romeyen, tusschen C. Jvlivm Caesarem ende Gn. Pompeivm magnvm Overgeset in Nederlands rym-dicht door D. Heyndrick Storm. - t'Amsterdam, By Michiel Colyn Boeckvercoper op 't Water. Ao. 1620. (Unger Bibl. blz. 78). Het Sonnet is herdrukt in Werken III (1890) blz. 589. 1620 De derde druk van Thronus Cupidinis, d.i. de tweede met de 32 vierregelige gedichten van Bredero, verschijnt: Amsterodami, Apud Wilhelmum Iansonium. 1620. In 1968 publiceerde de U.B. te Amsterdam hiervan een facsimile-uitgave. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} 1621 Na twee uitgaven buiten de dichter om, mogelijk uit 1616 en 1617, en een editie die verzorgd werd door Bredero zelf, misschien in 1618, verschijnt de vierde druk van het Geestigh Liedt-Boecxken door G.A. Bredero, Amsterdammer. Het is een uitgave van Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse, Boeckverkooper, woonende op den hoeck vande Beurs, in d' Italiaensche Bybel 1621. Terwijl van de voorgaande edities geen enkel exemplaar bewaard bleef, is van deze vierde druk althans éen exemplaar bekend; het berust in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (Signatuur 174 G 18). Het is een klein boekje, oblong 12o, formaat 95 mm breed bij 72 mm hoog, en bevat na de inleidingen van Bredero en van Cornelis vander Plasse (XVI pagina's) drie groepen liederen (totaal 264 pagina's) en tenslotte een drieledig register (8 pagina's). Het Register van 't Geestich Lied-Boecxken vermeldt 26 gedichten; het Register vande Kleyne Bron der Minne vermeldt 21 gedichten; het Register van de Aendachtige Liedekens vermeldt 8 gedichten; er zijn in deze editie dus in totaal 55 liederen. In zijn tegenwoordige staat bevat het boekje, behalve een klein portret van Bredero, twee gravures van Le Blond, formaat 81 mm breed bij 52 mm hoog, voorstellende het boerenfeest te Vinkeveen, en de aanbidding van Venus door grote groepen verliefde paren. 1621 Vander Plasse publiceert herdrukken van Bredero's Griane (Unger, Bibl., blz. 37); Lucelle (Unger, Bijlage Bibl., Werken III, blz. 599); Spaanschen Brabander Jerolimo (Unger, Bibl., blz. 56). 25 februari 1621 Doop van Arent, zoon van Hans Arentsen van Tongerlo en van Bredero's zuster Hillegont. (Gemeente-Archief Amsterdam. DT&B 5, blz. 345). hans Arentsz wijnverlater hillegont Arents lijsbet govers Arent Iansz. Arent {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} 1622 Onder de titel: Alle de Spelen van Gerbrand Adriaensz Bredero, Amsterdammer verschijnt te Rotterdam een ongeautoriseerde gezamenlijke herdruk, omvattende: de voorrede van Samuel Coster, uit 1617; Griane; Treur-spel van Rodd'rick Ende Alphonsus; Over-gesette Lucelle; Moortje; Spaanschen Brabander; Kluchten Als Vande Koe. Symen sonder Soetigheydt. Den Molenaer. Ende den Quacksalver; Nederduytsche Rijmen; Stommen Ridder, met direkt daarbij aansluitend de Lijck-dichten. Het gegraveerde titelblad zonder jaartal, door Willem Buytewech ontworpen, heeft negen medaillons, waarvan éen met Bredero's portret en de onjuiste opgave: Aetatis svae 35, zeven met scènes uit de verschillende spelen, en éen betreffende de Nederduytsche Rijmen. Het ontwerp van dit titelblad berust in het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit te Leiden. De titelbladen van de afzonderlijke stukken hebben alle de aanduiding: Tot Rotterdam, By Pieter van Waesbergen Boeckverkooper, Anno 1622. Ofschoon er een doorgaande signatuur is, komen er van de spelen ook afzonderlijke exemplaren voor. 1622 Vander Plasse brengt een herdruk van de Kluchten, op nieuw wederom vermeerdert en vermeldt in een aankondiging onder het Extract uit het privilege, dat hij nog onder handen heeft Bredero's: Angniet, de Schyn-Heylich, ende oock op het Liedtjen Het daghet uyt den Oosten, etc. Als mede het nieuw groot Lied-boeck. (Unger, Bibl., blz. 29). 1622 Het Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck van G.A. Brederode, Amsteldammer. Vercierd Met vele Klinckers, oock Bruyds-lof en Klaeg-Dichten. Door-mengeld met Sin-rijcke Beeltenissen. Alles tot vermaeck en nut der Ieughet, Sampt allen Lievers der Rijm-konst verschijnt: t'Amstelredam. Voor Cornelis Lodowijcksz. vander Plasse, Boeckverkooper, wonende op den hoeck van de Beurs, in d'Italiaensche Bybel. 1622. Het privilege voor zes jaren, telkens afgedrukt voor elk der drie delen, is gedagtekend: 9 april 1622. Het boek bevat: een bericht van de uitgever: Tot den Sang-gierighen Leser; een Voor-Reden door Bredero; het gedicht: Apollo den Voor-sangher der Musen, spreeckt tot de Nederlandsche Ionckheydt; een reeks van dertien lofdichten, waarvan twee in het Latijn, achtereenvolgens getekend: Virtutem Fortuna timet; R.L.; S.C.; I.v.V.; H.C.H.; P.S.; H.C.Hooft; VVaarde Liefde blijft; Hope {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} troost; G.G. VVie faalt mach keeren; S.C.; I.I. Scheepmaker; en na de drie registers nog VVie ghenoeght? De vier korte versjes van Coster, Vondel, H.C. Hooft en Scriverius zijn afgedrukt links en rechts van het portret met onderschrift, zoals dit ook te vinden is voor de Lyck-dichten (1619). Hierna volgen de drie delen, elk met een aparte titel en een eigen paginering: Boertigh Liedt-boeck bevattende 83 gedichten, versierd met 9 gravures, door Jan van de Velde, waaronder een vergroting van het boerenfeest, door Le Blond (Liedt-boecxken, 1621); De groote bron Der Minnen bevattende 80 gedichten, versierd met 7 gravures door Jan van de Velde, waaronder een vergroting van de Aanbidding van Venus, door Le Blond (1621); Aendachtigh Liedt-Boeck bevattende 41 gedichten, versierd met 4 gravures door Jan van de Velde, en tweemaal de pentekening, reeds bekend van de bruiloftsgedichten uit januari 1618 en april 1618. De eerste prent in het Aendachtigh Liedt-Boeck mag, afgezien van alle symboliek, wellicht beschouwd worden als een portret van Bredero in zijn schilders-atelier. De prinsenvaan ligt onder zijn knie. In zijn linkerhand heeft hij een pen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} 1622 Amsterdams Praatjen Tusschen Symen Sonder Soetigheyd en Tevntjen (alias) Roert my niet verschijnt T' Amsteldam, Voor Cornelis Lodowycksz: vander Plasse. Anno 1622 als aanhangsel tot de Groote Schrijf Almanach Nae den Nieuwen ende Ouden stijl op 't jaer onss Heeren, 1623. (Unger, Bibl., blz. 40-41). 12 oktober 1622 Bredero's zuster Hillegont betaalt ƒ131,25 voor drie jaren achterstallige rente inzake het huis van haar vader. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam). 1623 22 oktober 1623 Opvoering van Bredero's onvoltooid nagelaten spel Angeniet, zoals dit door Starter was afgewerkt. Zie titelblad van de eerste uitgave, 1623. Najaar 1623 Bredero's Angeniet. Vertoont op d'oude Kamer In Liefd' Bloeijende, den XXII. October, 1623. In Amstelredam wordt uitgegeven door T' Amstelredam, Voor Cornelis Lodowijcksz. Vander Plasse, Boeckverkooper, wonende op den hoeck vande Beurs, in d' Italiaensche Bybel, 1623. In zijn bericht Aen den Leser deelt Vander Plasse mee, dat hij dit onvoltooide spel met grote kosten heeft laten volmaken, van soodanigen Poët derwelcker stijl best op sijn onvoltoyde werck paste, daer af den vermaerden Poët Jan Starter volrijmt heeft dit tegehwoordigh Angenietjen. Aan het einde van de derde Handelingh vindt men de aanduiding: G.A. Bredero. 't Kan verkeeren. Voorts kondigt Van der Plasse de uitgave aan van den vermakelycken en sinrycken Schyn-heyligh. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} 1624 Vander Plasse publiceert de Schyn-heyligh op naam van Bredero; het spel is echter maar zeer gedeeltelijk van Bredero's hand. Nadat Hooft een proza-vertaling had gemaakt van Aretino's toneelspel L'ippocrito, is Bredero begonnen met een berijming; hij heeft deze echter niet voltooid. 29 augustus 1624 Notariële akte van Adriaen Cornelisz en anderen inzake de pacht van de impost op wijnen. (Notariële archieven, no. 389, folio 70. Gemeente-Archief van Amsterdam). 29 augusto 1624 Compareerden voor mij Iacob Iacobs etcetera Adriaen Cornelisz Brederode, out ontrent 66 Jaeren, Meester Ian Sijbrantsz De Bonte, out ontrent 62 Jaeren, harman Dircksz vande Colck, out ontrent 61 Jaeren, Ende Bartelt Philipsz, out ontrent 49 Jaeren, alle Burgers deser Stede, Ende hebben bij waere woorden, In plaetse van solempnelen eede ten versoecke van Sieurs henrick Broen, Pieter Jacobsz Gooijer, Pieter van lustele, Claes Corver, Gerrit Bas, Joachim Jansz Scheepmaecker, ende Jan Gerritsz verlooren arbeijt, voor hun ende d'andere gemeene coopluijden, Binnen dese voorschreven Stede, verclaert, getuijght ende geattesteert hoe waer is, Dat sij getuijgen, Sedert twintigh Iaeren herwaerts, tot verscheijden termijnen, In pachte gehadt hebben, den Impost ende Excijs vande wijnen, Binnen deser Stede ende tresort van dien, waer van den voornoemden Bartelt Philipsz verclaerde, oock Impostmeester geweest te sijn, den termijn geexpireert Jnden Jaere, xvjc ende drijentwintich, Ende over sulxc wel te weeten, dat de coopluijden, die de wijnen, met groote partijen, uijter zee ontfangen, coopen ende, vercoopen Nooijt molestie, om eenige Peijlinge aengedaen, veel min vande laccagie, ende vermiste wijnen, ijets geeijscht, ofte Reeckeninge affgevoordert is, Door dien sulcx nooijt In observantie is geweest, Presenterende tselve des noot ende In cas van Recollement versocht sijnde met eede solempnel te bevestigen Gedaen binnen Amsterdamme ter presentie van wijnant Centen ende Philips Bartelsz als getuijgen hier over gestaen den xxixen Augustj xvjc ende vierentwintich - 1625 15 mei 1625 Doop van Hester, dochter van Hans Arentsz van Tongerlo en van Bredero's zuster Hillegont. Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 6, blz. 114). den 15en maij Ao 1625 op donderdach hans Aertssz wijnverlater hillegont Aerjaens Aerjaen Cornelisz brero ende Lijsbet govers dr waren getuige van - - - - hester {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} 1626 26 februari 1626 Te Arnhem wordt een opvoering van Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus verboden, volgens een mededeling van G. Hasselt in de Kronijk van Arnhem (Arnhem, 1790; blz. 269): In dezen winter hadden eenige Borgers voor, om, door de Toneelspelen van den Amsterdammer Gerbrand Adriaenz Bredero opgewekt, zijn Roddrick ende Alphonsus te vertoonen; edog het werdt hun op de 26. Februarij afgeslagen; denkelijk, en dus met het grootste recht, om dat de personen van Nieuwen-Haan en Griet Smeers in dat Treurspel voor 't meest een taal uitslaan waar door kuische ooren gekwetst worden. 18 april 1626 Adriaen Cornelisz betaalt de rente inzake het huis over de vier voorafgegane jaren. De post is geboekt op een nieuwe bladzijde die aanvangt met een kort resumé van de situatie sinds 1607. (Archieven Gasthuizen 1600, blz. 89. Gemeente-Archief van Amsterdam). Oude sijts wester voor Burchwal Vijftich guldens Iaerlijckx losrenten den penningh xvj houdende op t huys genaemt den gaapert toecomende Adriaen cornelissz brederode verschijnt nouember innegaende t iaer 1607 blyckende bij de principale pacht brieff leggende inde lade xvj 50 - - Nouember 1608 is ontf. van marriken garbrants den 15en April 1609 gecort 1 1/4 stuiver p g 43 15 - Nouember 1619. 1620 ende Nouember anno 1621 ontfangen van hilgont ariaens den 12en octob. 1622 131 5 - November 1622. 1623. 1624 ende Novemb. 1625 ontfangen van adriaen Cornelisz brederode den 18 april 1626 175 - - Waarschijnlijk 1626 Pieter Adriaensz wordt geboren als buitenechtelijke zoon van Adriaen Cornelisz en van Aaltie Bartels, die toen waarschijnlijk de inwonende huishoudster was. In de akte van 19 maart 1646 wordt deze Pieter Adriaensz vermeld als out omtrent 20 Iaren. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} 1627 Bredero's gedicht Dochters Liefdens Liedt met de beginregel: Al waer ick soo bemint als d' algoedighe Goon wordt gepubliceerd in het Niev lied-boeck, Ghenoemt den nieuwen ende vrolijcken Amstelredamschen Doele-vrevght. - Tot Rotterdam. Voor Philips Jacobsz. van Steenwegen Boec- ende konst-verkooper by de Borse. 1627. Het is eveneens te vinden in de ongedateerde bundel Venus Minne-giftjens Inhoudende Veelderhande nieuwe Deuntjes, en Voysjes, oock andere Liedekens etc. Tot Amsterdam. By Cornelis Willemsz. Blau-Laecken, Boeckvercooper woonende in S. Jans straet, in 't vergulde A.B.C. (Unger Bibl. blz. 78). Het gedicht is herdrukt in Werken, 1890, III, blz. 589. 1629 Vander Plasse publiceert herdrukken van Bredero's Klucht van Symen sonder Soeticheyt (Unger, Bibl. blz. 41) Klucht Van Den Molenaer (idem, blz. 44) Klucht Vanden Hoogdvytschen Quacksalver (idem, blz. 71) Angeniet (idem, blz. 66). 21 juli 1629 Adriaen Cornelisz betaalt de rente inzake het huis over de vier voorafgegane jaren. (Archieven Gasthuizen, blz. 89. Gemeente-Archief van Amsterdam). Nouember 1626 ontfangen van adriaen Cornelisz brederode den 21 Iulij Anno 1629 43 15 - Nouember 1627 ontfangen van Adriaen voorsz. den 21 Iulij Anno 1629 43 15 - Nouember Ao 1628 ontfangen van adriaen Cornelisz den 21 Iulij Anno 1629 43 15 - Nouember Ao 1629 ontfangen van adriaen Cornelisz brederode den 21 Iulij Ao 1629 43 15 - {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} 1631 11 november 1631 Besluit van Thesauriers inzake een verzoek van Adriaen Cornelisz (Thes. Ord. 1594-1657, folio 104 verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Sander vrederixsz es gegund het schoenlappershuysken dat aende varckesluys gemaeckt sal werden op t versoeck van Adriaen Cornelisz breroo den 11 en november 1631 1632 Vander Plasse publiceert een zeer vermeerderde herdruk van de Nederduytsche Rijmen (1620) onder de titel: G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata, Als oock het Lof van Rijckdom en Armoede, met verscheyden Brieven, soo in en buyten Rijm; ende vele dergelijcke sin-rijcke Ghedichtselen meer, by hem beschreven, waer van eenige noyt voor desen in Druck zijn gheweest. 1632 Vander Plasse publiceert een herdruk van Bredero's Overghesette Lucelle (Unger, Bibl. blz. 47). 1632 Iosephus vander Nave te Leyden publiceert een herdruk van Bredero's Spaanschen Brabander Jerolimo (Unger, Bibl. blz. 56). 4 april 1632 Adriaen Cornelisz betaalt de rente inzake zijn huis over de twee voorafgegane jaren. (Archieven Gasthuizen 1600, blz. 89. Gemeente-Archief van Amsterdam). Novemb ao 1630 ontfangen van Adriaen Cornelisz brederode den 4 April ao 1632 43 15 - Novemb. ao 1631 ontfangen van adriaen Cornelisz brederode den 4 april ao 1632 43 15 - {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} 1633 Vander Plasse publiceert herdrukken van Bredero's Moortje (Unger, Bibl. blz. 50) Spaanschen Brabander Jerolimo (idem, blz. 56) Stommen Ridder (idem, blz. 63). 16 juni 1633 Adriaen Cornelisz stelt zich borg voor Gerrit Adriaensz Meun, die zelf sedert oktober 1626 borg stond voor Jeuriaen Bruynen. (Schepenkennissen 29, folio 232 verso, 233 recto, 233 verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Copie Aende Ed: GrootMo: heeren de Staten van holland en west-vriesland, Vertoont met behoorlycke reverentie Gerrit adriaensz meun Burger der Stadt Amstelredamme hoe dat hy Suppliant hem zekeren Borge heeft doen stellen voor Jeuriaen bruynen, dewelcke opden jen October 1626 Pachter gebleven is vanden Impost vande wynen over der Stede voornoemt etc. In margine stond: de Staten van holland ende west vriesland hebben den Suppliant geaccordeert ende toegestaen, dat hy de sevenduysend tweehonderd gulden hierinne vermelt, folio 233 recto zal mogen betalen op acht eerstcomende ende achtereenvolgende halve jaren, t'elcken halven jare een achtste part, mits daer vooren binnen xiiij dagen stellende Cautie suffisant tot Contentement vande Ontfanger, op peyne van te verliesen het effect deser gratie, Ende desen drie dagen naer de Lichtinge gedenunchieert zynde ter finantie ende drie dagen daer naer aende voornoemde Ontfanger, Lastende denselven Ontfanger hem daernaer te reguleren, Gedaen jnden hage den 19 marty 1633. Onderstond: Ter ordonnantie vande Staten, was getekent O. vander wolff, In dorso vande voorschreven requeste stond als volght, In achtervolgh vande apostille gestelt jn margine vande requeste op d'ander syde deses, zo syn voorden ondergeschreven Schepenen gecompareert Bartholt Philipsz, Adriaen Cornelisz brederode, ende Claes henrics zoon Stopper, Ende hebben hen tesamen ende elx een voor al, onder renunciatie vande beneficien ordinis, divisionis et excussionis (vander selver effecten bekennende onder recht te syn) borgen geconstitueert, gelyck sy doen mits desen voor Gerrit Adriaensz meun, voorde voldoeninge vande zevenduysend twee honderd gulden, by deselve apostille geexpresseert, aennemende die, naer luyd d'apostille, zelffs te betalen zo daerinne gebreck geviele, mits dat hen Comparanten, als mede den voorschreven meun, gereserveert blyve zodanige actie als sy meenen te jnstitueren tegens den geenen dien hen geraden duncken sal, Verbindende daervooren hunne personen ende goederen, roerende, onroerende, present ende toecomende, {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} folio 233 verso dieselve alle ende de keure vandien subject makende de rigoureuse executorien der Groot Mo: Heeren Staten van hollant ende westvriesland, henlieden mede volgens de Costume alhier houdende daervooren geloospant, geeygenpant ende met allen Rechten verwonnen, Stellende hem noch als borge hendrick bruynen, tot dien eynde mede voor ons ondergeschreven Schepenen comende, neffens den voorschreven drie Comparanten, ende dat onder gelycke renunciatie, submissie, verbintenisse ende loospandinge als vooren, des belooffde Susanna Cents jacobsdochter huysvrouwe vanden zelven Gerrit adriaensz meun, mede comende, als procuratie hebbende vanden selven haren man, ons Schepenen vertoont ende gepasseert voor jan Bosch notaris alhier, opden 15e deser, de voorschreven borgen weder te bevryden, Onder 't verband van alle haers voorschreven mans goederen roerende, onroerende, presente ende toecomende, met submissie ende restrictie als boven, Actum jn Amstelredamme den 16e juny 1633. Ondertekent willem backer, R. Reael. 21 juli 1636 Adriaen Cornelisz betaalt de rente inzake zijn huis over de vier voorafgegane jaren. (Archieven Gasthuizen 1600, blz. 89. Gemeente-Archief van Amsterdam). Nouember 1632. 1633. 1634 ende Nouember 1635 ontfangen van adriaen cornelisz brederode den 21 Juny ao 1636 175 - - 1637 Vander Plasse publiceert herdrukken van Bredero's Treur-Spel van Roddrick ende Alphonsvs; Schyn-heylich; Klucht van Symen Sonder Soeticheydt; Klvcht Van Den Molenaer; Klucht Vanden Hoogdvytschen Quacksalver. De doorlopende signaturen wijzen erop dat de Klucht van de Koe hieraan zal zijn vooraf gegaan, maar deze heeft geen afzonderlijk titelblad, en dat van de vier kluchten gezamenlijk draagt als jaartal 1638. Zie aldaar. 1637 Bredero's Moortje wordt gespeeld op de amsterdamse Schermschool blijkens het titelblad van de editie-1638: En is Gespeelt op de Oude Amsterdamsche Kamer, Anno m.dc.xv. Ende op 't Schermschool, Anno m.dc.xxxvii. Binnen Amstelredam. {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} 19 augustus 1637 Adriaen Cornelisz treedt op als raadsman van Tryntgen Arents inzake de verkoop van de kousen-winkel, gevestigd in de kelder van het huis aan de Oudezijds Voorburgwal. (Notariële archieven 416, no. 126. Gemeente-Archief van Amsterdam). Den xix Augusti 1637 Compareerde voor mij Nicolaes Iacobs etca. Tryntgen Arents weduwe van wylen huybert Iansz, In syn leven Cousse VerCooper, geassisteert met deersame Ariaen Cornelisz Bredero als haer gecooren Vooght in desen, ter eenre: Ende Willem Wesselsz, mede Cousse verCooper binnen deser Stede, ter andere syde: Te kennen gevende, ende verclaerende, Dat sij comparanten aengesien de voornoemde Tryntgen Arents, genegen was haere winckel met alle de waeren, stoffen, gemaeckte ende ongemaeckte coussen soo dselve by haer beseeten wert, te Vercoopen, ende uyt de neeringe te scheyden, dienaengaende met malcanderen Verdraegen, over een gecomen, ende geaccordeert syn, Inder forme voegen ende manieren hier naer beschreven te weeten, Dat dvoornoemde Trijntgen Arents, aende dgemelte Willem Wesselsz over-laeten sal, Gelyck dselve Willem Wesselsz dan oock by desen bekende, van haer aen ende over genomen te hebben, Alle den winckel, met de gemaeckte ende ongemaeckte coussen, ende de stoffen, Iegenwoordelyck daer Inne synde, Alles in soodanigen schyne, als hij dselve alrede Innegenomen heeft ende als syn Vrye eygen possederende is, Ende dat Voor de somme Van Negen hondert carolus guldens, tot xx stuijvers tstuck, Waer op alles bij partijen naer Voorgaende overslach, getaxeert is, Te betaelen, Gelyck den voornoemden Willem Wesselsz oock by desen is aennemende, naementlyck de somme van drye hondert guldens terstondt comptant, die dvoornoemde Tryntgen Arents oock alrede bekende ontfangen te hebben: Twee hondert guldens over een Iaer naer date deses, Gelycke twee hondert guldens Inde maent augustij xvjc ende negenendertich, Ende de resterende twee hondert guldens, mede In Augusto Anno xvjc ende veertich, Belovende partijen, den Inhoudt deses alsoo te achtervolgen, ende naer te Comen sonder hier tegens te doen, ofte laeten geschieden in eeniger manieren Onder Verbandt Van hunne respective persoonen ende goederen, roerende onroerende present ende toecomende die stellen ter bedwangh van allen rechten ende Rechtere, sonder argelist Gedaen binnen Amsterdamme ter presentie van Pieter de Bary ende Iacob Iansz als getuygen Den xixen augusti xvjc sevenendertich Dit is tmerck † van Tryntgen Arents Adriaen cornelisz hik wyllem wessels Barij {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} 1638 Cornelis Luidewijckz vanden Plasse publiceert: Alle de Wercken So Spelen, Gedichten, Brieven en Kluchten van den gheest-rijcken Poëet Gerbrand Adriaensz: Bredero Amsterdammer, Verbetert en daer by ghevoeght eenighe die noyt voor desen ghedruckt zijn gheweest. Het boek omvat: een opdracht aan Albreght Koenraed, Burgemeester en Raed van Amsterdam, door Cornelis Luidewijck van den Plasse gedagtekend: t' Amsterdam, 1638. den 26 van Lentemaend, een Bericht in tien hoofdstukken. Van der aelouden Toneelspelen en Schoubergen, een Voor-reden aen den lief-hebbende Leser en een vijftal lofdichten, respectievelijk van: Medium Tenuere beate. H. Hoefyser; Die wel doet wel vindt; Nicolaes Pels, Verandert in tijdts; Die wel doet wel vindt en I. Colevelt, Een in 't Hart; en vervolgens met telkens nieuwe signaturen: Treur-Spel van Roddrick ende Alphonsus (1637) Griane (1638) Overghesette Lvcelle (1638) Moortje (1638); deze editie is uitgebreid met 66 versregels in de vierde handeling van het vijfde bedrijf (Unger Bibl. blz. 51) Spaanschen Brabander Ierolimo (1638) Stommen Ridder (1638) Angeniet (1638) Schyn-heylich (1637) Spel, op 't oudt Liedt Het daget uyt den Oosten (1638; eerste editie) Nederduytsche Poëmata (veelal 1632; in sommige exemplaren 1638) Kluchten: Als Vande Koe, Symen sonder Soetigheydt. Den Molenaer. Ende den Quacksalver (1638; de Klucht van de Koe heeft geen eigen titelblad; de andere drie wel, maar met het jaartal 1637). Voor de gegraveerde frontispice van de gehele bundel is gebruik gemaakt van dezelfde plaat als voor de rotterdamse druk uit 1622. De koperplaat is op twee plekken uitgepolijst en opnieuw gegraveerd: 1. na de gehandhaafde woorden op de eerste regel: Alle de Spelen is op de tweede regel: van vervangen door werken en brieven van; 2. in plaats van de uitgeversnaam: By Pieter van Waesberge tot Rotterdam. staat er nu: t' Amsterdam by Cornelis vande Plasse. 1638. De foutieve opgave bij het portret in het bovenste medaillon: Aetatis svae 35 is onveranderd gebleven; zo ook de nummering van de overige acht medaillons, hoewel deze nu niet correspondeert met de gewijzigde volgorde van de spelen: medaillon 1 behoort bij spel 2 (Griane), medaillon 2 bij spel 1 (Rodd'rick ende Alphonsus), medaillon 6 bij de ver naar achteren geplaatste Klucht van de Koe. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} 6 maart 1638 Adriaen Cornelisz betaalt de rente inzake zijn huis over de twee voorafgegane jaren. (Archieven Gasthuizen 1600, blz. 89. Gemeente-Archief van Amsterdam). Nouember 1636 ontfangen van adriaen brederode den 6 maert 1638 43 15 - Nouember 1637 ontfangen van adriaen brederode den 6 maert 1638 43 15 - 1639 Jan Miense Molenaer schildert een scène uit het laatste bedrijf van Bredero's Lucelle. Het schilderij bevindt zich thans in het Rijksmuseum Het Muiderslot. 2 juli 1639 Ondertrouw van Bredero's nichtje Marritje van Tongerlo, oud 21 jaar, en Harman Teunisz van Swoll, oud 25 jaar. (Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 451, blz. 181). De bruid is woonachtig in de Dijkstraat, en wordt geassisteerd door haar moeder Hillegont Adriaensd.; de vader is blijkbaar overleden. 25 augustus 1639 Ondertrouw van Adriaen Cornelisz en Aaltie Bartels, die waarschijnlijk al sinds 1626 of eerder zijn inwonende huishoudster was. (D.T.&B. 452, blz. 46. Gemeente-Archief van Amsterdam). De datum bevindt zich boven de hieraan voorafgaande akte. Compereerden als vooren Adriaen Bredero van A, weduwnaar van Marritie garbrants woonende opde O:Z: voorburchwal ende Aaltie Bartels van Teeckelenburgh woonende als vooren Versoeckende hare drye Sondaeghse uytroepingen, omme naer de selve de voorschreven trouwe te solemniseren, ende in alles te voltrecken, so verre daer anders gene vvettige verhinderinge voor en valle. Ende naer dien sy by vvaerheydt verklaerden datse vrye Persoonen vvaren, ende malcanderen in bloede nochte in affiniteijt vvaer door een Christelijck huwelijck mochte verhindert vvorden, niet en bestonden, zijn hun hare gheboden ingewilliget: Arian Cornelisz bredero alijtijn {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} 11 september 1639 Huwelijksvoltrekking van Adriaen Cornelisz en Aaltie Bartels, blijkens de onderstaande marginale aantekening bij de voorgaande akte (D.T.&B. 452, folio 46. Gemeente-Archief van Amsterdam). Dat de kerkelijke plechtigheid te Diemen plaats vond, en niet te Amsterdam, kan samenhangen met het reeds jarenlange concubinaat - er was een zoon van ongeveer 13 jaar - en misschien ook met de hoge leeftijd van de bruidegom: 80 jaar. In Diemen was het gemakkelijker opzien te vermijden. Dese personen syn getrout den 11 September 1639 tot Diemen door Johannes boutiuss predikant aldaer 1640 In de Schouwburg te Amsterdam wordt Bredero's Moortje opgevoerd. (Unger, Bibl. blz. 50). 1641 25 mei 1641 Adriaen Cornelisz betaalt de rente inzake zijn huis over de voorafgegane drie-en-een-halfjaar. (Archieven Gasthuizen 1600, blz. 89. Gemeente-Archief van Amsterdam). Nouember 1638. 1639. 1640 ende maij 1641. den 25 Maij ao 1641 153 10 - 1 juni 1641 De regenten van de Gasthuizen staan Adriaen Cornelisz een vermindering van de rente inzake zijn woning toe. (Archieven Gasthuizen 1600, blz. 89. Gemeente-Archief van Amsterdam). den 1 Iunj 1641 bredenroede geconcenteert dat dese rentebrieff tot 4 ten hondert sal blyven lopen. soo dat voortdaen betaelen sall gl. 32:- 1642 Bij de Wed. C.L. vander Plasse te Amsterdam verschijnt een herdruk van Bredero's Spaanschen Brabander Jerolimo, en van de Kluchten (Unger, Suppl. Werken III, blz. 597). {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} 1644 Bij Ioost Hartgers, Boeck-verkooper in de Gast-huys-steegh, in de Boeck-winckel verschijnt een nieuwe uitgave van Alle de Wercken, Soo Spelen, Gedichten, Brieven en Kluchten van den Geest-rijcken Poët Gerbrand Adriaensz Bredero, Amsterdammer. Van nieuws oversien, en van veel druck-fouten verbetert. Deze uitgave, met op alle titelbladen het jaartal 1644, heeft dezelfde inhoud en volgorde als de editie-1638, behalve dat er na de Kluchten nog een werk volgt, namelijk: Boertigh, Amoreus en aendachtigh Liedt-Boeck Van G.A. Brederode, Amsterdammer. Deze herdruk is echter niet veel meer dan een bloemlezing, waarin de drie afdelingen tot respectievelijk 20, 29 en 32 liederen zijn verminderd. 4 juni 1644 Adriaen Cornelisz betaalt de rente inzake zijn huis over de twee voorafgegane jaren. (Archieven Gasthuizen 1600, blz. 89. Gemeente-Archief van Amsterdam). Nouemb. 1642. 1643. van Adrian brederode ontf. den 4 Iunij 1644 64 - - 1645 7 september In de schouwburg te Amsterdam wordt Bredero's Stommen Ridder opgevoerd. 1645 Te Amsterdam voor Dirck Cornelisz Hout-haeck, Boeckverkooper op de Nieuwe-zijds Kolck, in 't Bourgoens Kruys verschijnt een herdruk van Bredero's Stommen Ridder. (Unger, Bibl. blz. 63). 30 november 1645 In de schouwburg te Amsterdam wordt Bredero's Lucelle opgevoerd. (Unger, Bibl. blz. 48). 1645 Te Amsterdam Voor Dirck Cornelisz Hout-haeck, Boeckverkooper op de Nieuwe-zijds Kolck, in 't Bourgoens Kruys verschijnt een herdruk van Bredero's Overgesette Lvcelle. (Unger, Bibl. blz. 48) {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} 1646 9 januari Testament van Adriaen Cornelisz (Notariële archieven nr. 1182; drie folio's recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Van de kinderen uit het eerste huwelijk blijkt enkel nog Hillegont in leven, maar de verhouding met haar was kennelijk slecht. Inden Name Godes amen jnden Iare vander geboorte ons heeren ende salichmaecker Iesu Cristi duysent seshondert Sessenveertich op dingsdagh den Negenden Januari sauonts omtrent de clocke ses uren zyn voor my Jan de vos openbaer Notaris byden houe van hollant geadmitteert binnen Amstelredamme residerende ende de naergenoemde getuygen in eygener persone gestelt, d'Eersame Adriaen Cornelisz bredenrode burger deser Stede mij Notaris bekent, sieckelick te bedde leggende nochtans zyn verstant memorie ende uytspraecke wel hebbende ende volcomentlick gebruyckende alst uytwendelick bleeck de welcke willende d'onversienelicke ure des doots voor comen mette testamentaire dispositie vande tydelicke goederen hem van Godt almachtich genadelick verleent Heeft ouersulcx uijt vrijen ende onbedwongen wille (soo hy verclaerde) zyn testament uytterste ende laetste wille gemaeckt ende geordonneert ende verclaert zulcx te wesen als volght Eerstelick bevelende zyne siele inde onbegrypelicke Barmharticheit Goodts ende syn lichaem de cristelicke begravinge ter saliger opstandinge, ende disponerende van zijne tydelicke goederen Heeft hy testateur, alvooren gerevoceert gecasseert doot ende te niet gedaen, als hy revoceert casseert doot ende te niet doet by desen allen testamenten codicillen, ofte eenige andere testamentaire dispositien by hem testateur voor dato deses enichsints gemaeckt folio 1, verso bekent ofte gepasseert willende ende expresselick begerende, dat alle de selue nochte egene vandien Enige cracht hebben off effect sorteren sullen dat dit alleen, Ende op nieuws disponerende Heeft hij testateur, gelegateert ende besproocken aen Iannitge Pieters naergelaten dochter ende ouerwonnen bastart van wijlen Styntgen ariaens syn testateurs dochter was ende by deselue syne dochter geteelt by een getrouwt man jnde somme van Twee hondert gulden eens ende dat alleen tot hare nodige alimentatie ende onderhout zonder meer, vorders heeft hy testateur om seeckere redenen ende consideratien syn gemoet ende consientie daer toe moverende (soo hy verclaerde) syne dochter genoemt Hillegont Ariaens ende bij haer voor ouerlyden hare kinderen ende descendenten by representatie in stirpus, in hare plaetse tot zyne erffgename gejnstitueert ende genomineert jn hare naecte ende bloote legittime portie haer naer scherpheit van reghte competerende ende verder niet, Ende dat daer aen gecort ende affgetrocken sal worden, de somme van Vyffhondert Veertich carolus gulden, by hem testateur soo voor haer als voor haer ouerleden man ter saecke van, huijshuer, gecofte hoepen als adersints heeft betaelt {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Ende in syne verdere ende resterende goederen soo roerende als onroerende actien crediten ende gerechticheden egene uytgesondert die hy testateur metter doot ontruymen ende naerlaten zal tot syne erffgenaem gejnstitueert ende genomineert als hy jnstitueert ende nomineert by desen Pieter adriaensz bredenrode sijnen Sone geprocreert by Aeltge bartels syne tegenwoordige huijsvrouwe, Onder dese expresse conditie ende reserve, dat de voorschreven Aeltge Bartels haer leven langh gedurende sal hebben ende behouden de regieringe ouer de voornoemde pieter Ariaensz hare Soon ende mede tot folio 2, recto wederhuwelicken blijven int volle besit ende vrye vertieringe der voorschreven goederen soo roerende als onroerende actien crediten ende gerechticheden egene exemt die hy testateur metter doot ontruymen ende naer laten sal Ende daer mede mogen doen handelen negotieren ende trafiqueren, soo sy te rade vinden sal sonder iemants oft enich tegenseggen, noch mede gehouden te wesen zyne voorschreven onmondige soon de naesste vrunden vandien noch de E. heeren weesmeesteren deser Stede ofte elders daert sterffhuys van hem testateur soude mogen vallen noch gene andere camers oft reghters oft iemant anders wat oock zoude mogen wesen te geuen eenigen staet oft jnventaris noch openinge vanden boel te doen, wel min cautie ofte verseeckerheit na reghten gerequireert voorde goederen ofte d'aministratie vandien te stellen in eeniger manieren Ende dit al niet tegenstaende eenige statuten keuren oft ordonnantien, vande weescamer oft eenige andere wetten oft reghten, ter contrarie dicteerden, t zelue met rypheit van rade mits desen deroguerende, ende d'E. Heeren weesmeesteren ende allen anderen daer van ontlastende ende bedanckende, dies sal synen testateurs voornoemde huysvrouwe gehouden wesen haer voorschreven soon eerlick op te brengen ende te onderhouden, in cost cleren ende corporele nootdruften den seluen ter deuchden te stieren ende in godes vrese ende kennisse te onderwysen, Ende hem ten Huwelicken staet begevende met raet folio 2, verso wille ende believen vande voornoemde syne moeder, aen hem als dan in huwelick uyt te reijcken, alsulcken goederen als zij in haer gemoet ende consientie ende vermogens haer staet ende gelegentheit verstaen sal ende bevinden te behooren, daer mede syne voornoemde soon, ende een ieder te vreden sal moeten sijn, sonder de selue syne moeder verder te sullen mogen beswaren oft tot eenigen staet bedwingen, als de voornoemde syne Huijsvrouwe van harten ten vollen vertrouwende dat zy de goederen tot achterdeel van haren voornoemde soon niet sal regeren oft den seluen soecken te vercorten, Toevoegende hy testateur de voornoemde syne soon, de voorschreven alimentatie ende dote in plaetse van zijne ligittime portie ende de vruchten vandien, Ende soo de voornoemde sijne testateurs huijsvrouwe tot eenigen tyde weder herhuwde sal de selue als dan maer anders oft eerder niet ter goeder trouwen by hare sampelen verclaringe, sonder verder gemollesteert te mogen worden, ten proffyte van hare voornoemde soon bewijsen syne vaderlicke goederen naden staet ende legentheit van haer boedel soo deselue {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} als dan zal syn, Ende by aldien hare voornoemde soon als dan noch onmondich ware den seluen voorde renten vruchten ende bladen vande voorschreven goederen, achter volgens 't zelue bewijs opte brengen ende te onderhouden in cost cleren ende andere nootsaeckelicheden, Ter tyt ende wijle dat hy gecomen sal syn tot syne mondige jaren oft staet des huwelix als vooren Wel verstaende dattet voorschreven wys in cas van weder huwelicken sal geschieden 't zy voor alsulcken folio 3, recto twee ofte drie eerlicke personen als de voornoemde syn testateurs huysvrouwe sal gelieven te eligeren mits zijnde eerlicke ende bequame personen om nevens haer als oppervooght de goederen van hare voornoemde soon te regeren ende administreren naer behooren, Oft voorde Heeren weesmeesteren deser Stede soo sy als dan te rade werden sal, Ende oft saecke ware dat de voornoemde zyn testateurs soon, de naeste vrunden vandien oft iemant vander seluer wegen hem tegens dese syn testateurs testamentaire dispositie uytterste ende laetste wille, enichsints opposeerde 't zelue jmpugneerde, oft daer tegens dede oft gedooghde gedaen oft geattenteert te worden, door hemselffs oft door andere directelick oft jndirectelick in reghte oft daerbuijten in eeniger manieren dat hy jn sulcken gevalle versteken sal syn van alle 't gene hem uyt crachte deses soude hebben gecompeteert, Ende sal in sulcken gevalle niet meer uijt syn testateurs naergelaten goederen mogen genieten als sijne naeckte ende bloote legittime portie daerinne hij in cas voorschreven alleen wort ghejnstitueert by desen ende verder niet, Ende dat de reste ofte 't supperplus vandien sal comen ende devolveren op syne voornoemde Huysvrouwe, Alle d'welck voorschreven staet seyde ende verclaerde hy testateur te wesen syn testament uytterste ende laetste wille die hy wilde dat als sulcx, oft als codicille gifte ter cause des doots oft onder den levenden oft andersints soo sulcx opt aldercrachtichst sal comen bestaen volcomen voortgangh folio 3, verso hebben ende effect sorteren sal, Alwaert dat alle nodige clausulen ende solemniteiten naer reghte gerequireert in desen bevonden mochten worden niet geobserveert te sijn, consenterende ende versoecken hy testateur etc. Aldus gedaen binnen Amstelredamme ten huyse ende woonplaetse van hem testateur staende opde Oude syts Wester voorburghwal byde varckens sluijs inde heer van Bredenrode, ter presentie van Jan fransz de Bruycker ende Claes Elbertsz dam burgers deser Stede als getuygen hier toe versoght ende gebeden aedrian cornelisz bredero Jan fransz de bruijcker Claas Elbertsz dam Quod attestor 9 Jan de vos 1 Notaris publicus 1646. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} 13 januari 1646 Codicil bij het voorgaande testament van Adriaen Cornelisz. (Notariële archieven no. 1182. Eén folio, recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). De opmerkelijkste zinsneden uit dit stuk betreffen wel de schilderijen, waarbij de voorstelling van het eerste ten dele door puntjes is aangegeven. De tekst laat echter niet toe te beslissen of Gerbrand Adriaensz Bredero de maker was van alle vier schilderijen, dan wel enkel van het laatste, kennelijk een zinnebeeldige voorstelling van het wisselvallige lot, overeenkomstig zijn zinspreuk. Inden Name Godes amen Inden Jare vander geboorte ons Heeren ende salichmaecker Iesu Cristi duysent Seshondert Sessenveertich Den dartienden January Syn voor my Jan de vos openbaer Notaris etc in eygener persone gestelt, D'Eersame Adriaen Cornelisz brederode burger deser Stede my Notaris bekent sieckelick te bedde leggende doch syn verstant memorie ende uytspraecke wel hebbende ende volcomentlick gebruyckende alst uytwendelick bleeck, De welcke Verclaerde als noch te approberen lauderen ende van waerden te houden als hy doet by desen den testamente ende uytterste wille by hem comparant opden negenden Januarij lestleden voor my Notaris ende seeckere getuygen verleden, Ende niettemin om redenen hem daer toe moverende (soo hy seyde) gelegateert ende besproocken heeft als hy legateert ende bespreeckt by desen aen Aeltge Bartels syne Huysvrouwe een silvere can zynde van binnen vergult met een dosyn silvere lepels, Item syn twee beste laeckense mantels mette vier volgende schilderyen, Namentlick een stuck van David ende ......... een stuck van David ende abigael een stuck van Piramis ende tisbe, met een stuck synde een Fortuijn, gemaeckt by Garbrant adriaensz bredenrode syn overleden soon, Item legateert ende bespreeckt noch aen Judith Jans syn comparants dochters dochter een silvere beecker daer haer naem onder op den bodem staet, met twee silvere lepels aen Hester Jans hare suster mede een silvere beecker van gelycke groote mede met twee silvere lepels, Ende aen Marry Jans mede haer suster een cleyn silver bekertgen verso Houdende omtrent een Halff pint nats, met twee silvere lepels, sonder meer, Alle d'welck voorschreven staet, Verclaerde hy comparant te wesen syn uytterste wille ende begeerte, willende ende expresselick begerende dat 't zelue sy in crachte als codicille gifte uyt saecke des doots oft onder den levenden vast ende onder verbrekelick gehouden sal werden sonder iemants oft enich tegenseggen Versoeckende etc. Gedaen binnen Amstelredamme ter presentie van Jan vander Noot de Jonge nede Claes Elbertsz dam burgers deser Stede als getuygen hier toe versocht ende gebeden Adriaen cornelisz bredero Quod attestor Jan Vander Noodt de Jonge 13 Jan de vos Claas Elbertsz dam 1 Notaris publicus 1646 {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} 18 januari 1646 In de schouwburg te Amsterdam vindt een opvoering plaats van Bredero's Moortje (Unger Bibl. blz. 52). 1646 Te Amsterdam Voor Dirck Cornelisz. Hout-haeck, Boeckverkooper op de Nieuwe-zijds Kolck in 't Bourgoens Kruys verschijnt een herdruk van Bredero's Moortje. (Unger Bibl. blz. 51). 5 maart 1646 Testament van Adriaen Cornelisz, ter vervanging van het testament van 9 januari 1646 en het codicil van 13 januari 1646. (Notariële archieven 1182. Twee folio's, recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Inden Names Godes Amen. Inden jare vander geboorte ons Heeren ende salichmaecker Iesu Cristi duysent Seshondert Sessenveertich op Maendagh den Vijffden Maert Voorde middagh omtrent de clock tien uren Compareerde voor mij Jan de Vos openbaer Notaris by den hove van hollant geadmitteert binnen Amstelredamme residerende ende de naergenoemde getuijgen, d'Eersame Adriaen Cornelisz brederode burger deser Stede mijne goede bekende, sieckelick op een stoel sittende doch sijn verstant memorie ende uytspraecke wel hebbende ende Volcomentlick gebruijckende alst uijtterlick bleeck, De welcke willende d'onversienelicke uire des doots voorcomen mette testamentaire dispositie vande tydelicke goederen hem van Godt almachtich genadelick verleent, Heeft oversulcx uyt vrijen ende onbedwongen wille (soo hy verclaerde) syn testament uytterste ende laetste wille gemaeckt ende geordonneert ende Verclaert sulcx te wesen als volght Eerstelick bevelende syne siele inde onbegrypelicke Barmharticheit Goodts ende syn lichaem de cristelicke begravinge ter saliger opstandinge, ende disponerende van syne tydelicke goederen heeft hy testateur al vooren gerevoceert gecasseert doot ende te niet gedaen als hy revoceert casseert doot ende te niet doet by desen allen testamenten codicillen ofte eenige andere testamentaire dispositien hoedanich die souden mogen wesen egene uytgesondert by hem testateur voor dato deses enichsints gemaeckt, bekent ofte gepasseert, willende folio 1, verso ende expresselick begerende dat alle de selue nochte egene vandien eenige cracht hebben noch effect sorteren sullen, dan dit sijn tegenwoordige testament uijtterste ende laetste wille alleen, Ende op nieuws disponerende heeft hy testateur al vooren gelegateert ende besproocken aen Jannitge pieters naergelaten dochter ende ouerwonnen bastart van wylen Styntge adriaens syn testateurs dochter, jnde somme van Twee hondert carolus gulden eens, ende dat alleen tot hare nodige alimentatie ende onderhout Vorders verclaerde hij testateur cinceerlick ende ter goeder trouwen, dat hij sijne dochter Hillegont adriaens, mettet gunt hij haer aen gelt clederen als andersints so int uijtsetten van haer huwelick ende t gunt hy haer daernaer heeft gegeven, meer als ten vollen heeft voldaen van 't gene haer ter saecke van heare ouer- {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} leden moeders erffenisse, nade staet ende gelegentheden van syn testateurs boedel soo deselve ten tyde van 't overlyden van syn testateurs huysvrouwe was competerende als mede van 't gene sy wyders op syn testateurs boedel hadde te pretenderen mitsgaders om seeckere wettige redenen ende consideratien syn gemoet ende consientie moverende (soo hy seyde) de selve Hillegont Adriaens ende by haer voor ouerlyden hare kinderen ende descendenten by representatie in hare plaetse tot zyne erffgenaem heeft gejnstitueert ende genomineert sulcx hy doet by desen, alleenlick in hare naeckte ende bloote legittime portie haer naer scherpheit van reghte competerende ende verder niet, ende dat daer aen gecort ende affgetrocken sal worden de somme van vyffhondert ende veertich carolus gulden, by hem testateur, soo voor haer als voor haer overleden man, ter saecke van huijshuer, gecofte hoepen als andersints heeft betaelt mitsgaders alle 't gunt enichsint na reght gecort ende gejmputeert magh worden Ende dat alleenlick uijt syn testateurs Helft vande goederen die hij met Aeltge Bartels sijne tegenwoordige huijsvrouwe in gemeenschap is hebbende ende possiderende, Gelijck hy testateur uytte selve goederen de voornoemde Aeltge Bartels uijt pure echte lieffde ende genegentheit die hy haer is toedragende (soo hy verclaerde) geinstitueert heeft ende jnstitueert mits desen in soo danige somme van penningen als de voornoemde Hillegont adriaens syn testateurs dochter folio 2, recto over hare legittime portie bevonden sal worden te competeren, Ende in syn testateurs verdere ende ongedisponeerde goederen, soo roerende als onroerende actien ende gerechticheden egene exempt die hij metter doot ontruijmen ende naerlaten sal tot zyne erffgenaem gejnstueert ende genomineert heeft als hy jnstitueert ende nomineert by desen, Pieter Adriaensz Bredenrode synen soon byde voornoemde Aeltge Bartels geprocreert welverstaende (ende met dese syne testateurs rustige wille ende begeerte) dat de voornoemde Aeltge Bartels soo lange de voorschreven Pieter Adriaensz hare soon noch ongetrouwt sal syn alle de vruchten bladen ende jnnecomen vande goederen die de voorschreven Pieter adriaensz van hem testateur sal comen te eruen, tot des selffs alimentatie ende onderhout sal trecken ende genieten, mits dat zy weder gehouden sal syn den seluen haren soon eerlick te onderhouden in cost cleren ende andere nootsaeckelicheden tot dat hy als vooren getrouwt ende inden huwelicken staet getreden sal sijn. Vorders wilde hy testateur wel expresselick ende ordonneerde uytdruckelick by desen, dat de goederen vande voorschreven Pieter adriaensz sijn onmondige soon in geenderleij manieren subject sullen sijn, d'Ordonnantie vande weescamer deser Stede, maer dat de selue sullen werden geregeert ende geadministreert byde voornoemde Aeltge Bartels beneffens noch soodanige een ofte twee persoonen, als sy naer syn testateurs overlyden daer toe sal eligeren, (mits synde eerlicke ende bequame luyden) henluyden daer toe gevende soodanige generale ende speciale last macht ende authoriteit als henluyden na scherpheit van reghten competeert {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} folio 2, verso ende dit al niet tegenstaende eenige wetten statuten keuren ofte ordonnantien vande weescamer deser Stede ter contrarie disponerende, die hy testateur mits desen derogueert, ende hierinne wilt te sullen cesseren, Alle d'welck voorschreven staet, Verclaerde hy testateur te wesen syn testament uytterste ende laetste wille die hy wilde dat als sulcx ofte als codicille gifte ter cause des doots oft onder der levenden, oft andersints soo sulcx opt aldercrachtichste sal connen bestaen volcomen voortgangh hebben ende effect sorteren sal, Alwaert dat alle nodige clausulen ende solemniteiten naer reghte gerequireert in desen niet geobserveert waren, Consenterende ende Versoeckende hij testateur aen my Notaris wettelick stipulerende hier van te maecken ende hem gelevert te worden een ofte meer openbare jnstrumenten in behoorlicke forme Aldus ter goeder trouwen gedaen ende gepasseert binnen Amstelredamme ten Huyse ende woonplaetse van hem testateur staende opde Oude syts wester voorburghwal byde Varckensluys jnden Heer van Bredenrode ter presentie van Claes Elbertsz dam ende Willem Wesselsz coussemaecker syn testateurs buirman als getuygen hier toe versoght ende gebeden. Adriaen Cornelisz bredero willem wesselsen Claas Elbertsz dam Quod attestor 5 Jan de vos 3 Notaris publicus 1646. 15 maart 1646 In de schouwburg te Amsterdam vindt een opvoering plaats van Bredero's Klucht van de Koe. 1646 Te Amsterdam Voor Dirck Cornelisz. Hout-haeck, Boeckverkooper op de Nieuwe-zijds-Kolck, in 't Bourgoens Kruys verschijnt een herdruk van Bredero's Klvcht Van de Koe. (Unger, Bibl. blz. 39). 19 maart 1646 Pieter Adriaensz Bredero, aankomend schilder, maakt een testament waarin hij zijn ouders aanwijst als universeel erfgenaam. (Notariële archieven 1182. Eén folio, recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Inden Name Godes Amen. Inden Iare vander geboorte ons heeren ende salichmaecker Iesu Cristi duijsent Seshondert Sessenveertich op Maendagh den xix Maert s'namiddaeghs omtrent de clock twee uren Compareerde voor mij Ian de Vos openbaer Notaris bijden hove van {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} hollant geadmitteert binnen Amstelredamme residerende ende de naergenoemde getuijgen. Pieter Adriaensz Brederode, schilder Ionghman out omtrent 20 Iaren, soo hij verclaerde, gesont van lichaem gaende ende staende sijn verstant memorie ende uijtspraecke wel hebbende ende Volcomentlijck gebruijckende alst uijtterlijck bleeck de welcke willende d'onversienelijcke uire des doots voorcomen mette testamentaire dispositie vande tijdelijcke goederen hem van Godt Almachtich genadelijck verleent heeft oversulcx uijt vrijen ende onbedwongen wille soo hij verclaerde sijn testament uijtterste ende laetste wille gemaeckt ende geordonneert ende verclaert sulcx te wesen als volght. Eerstelijck bevelende sijne siele inde onbegrijpelicke barmharticheijt Goodts ende sijn lichaem de cristelicke begravinge ter saliger opstandinge, ende disponerende van sijne tijdelijcke goederen. heeft hij testateur in alle sijne goederen soo roerende als onroerende actien crediten ende gerechticheden egene uijtgesondert die hij testateur metter doot ontruijmen ende naerlaten sal tot sijne eenige ende universele erffgenaemen met vollen reghte van Institutie gejnstitueert ende genomineert sulcx hij doet bij desen, Adriaen Cornelisz brederode ende Aeltge Bartels sijn vader ende moeder, ende bij 't overlijden van een derselver de langstlevende van hen beijden, Omme stracx naer 't overlijden van hem testateur alle ende iegelijcke der voorschreven goederen uijt eijgener Authoriteit sonder eenige immissie ofte solemniteiten van reghteren oft reghten daer toe te derven Versoecken te mogen aenvaerden genieten behouden ende besitten ewich ende erffelijck sonder iemants oft enich tegenseggen verso Alle d'welck voorschreven staet verclaerde hij testateur te wesen sijn testament uijtterste ende laetste wille die hij wilde dat als sulcx ofte als codicille gifte ter cause des doots oft onder der levenden, offt andersints soo sulcx opt aldercrachtichste sal connen bestaen, volcomen voortgangh hebben ende effect sorteren sal, Alwaert dat alle nodige clausulen ende solemniteiten naer rechte gerequireert, in desen niet geobserveert waren, Consenterende ende Versoeckende hij testateur aen mij Notaris wettelijck stipulerende, hier van te maecken ende hem gelevert te worden, een ofte meer openbare Instrumenten in behoorlijcke forme. Aldus gedaen binnen Amstelredamme ten huyse ende woonplaetse mijns Notaris staende inde volgesteegh ter presentie van Johannes Pilorius mede Notaris publicus ende Jan vander Noot d'oude deurwaerder van de gemene lants middelen als getuygen hier toe versocht ende gebeden pieter adriaens breederoode J Pilorius Notaris publicus 1646 J vander Noot Quod attestor 19 Jan de vos 3 Notaris publicus 1646. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} 28 juni 1646 Bredero's vader, Adriaen Cornelisz, ongeveer 87 jaar oud, overlijdt te Amsterdam, blijkens een aantekening achter in Titus Liuius Roemsche Historie oft Gesten (Antwerpen 1541; Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage. Signatuur 296 A 13). Adriaen cornelisen brederoo is inden heere gerust anno 1646 op donder dach sauont de clock tuschen 11 en half 12 den 28 Junius. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1647 11 februari 1647 Begrafenis van Bredero's zuster Hillegont, wonende in de lange dyckstraat inde ganck achter de 2de backer van de nieuwe marckt. (Begraafregister van de Weeskamer nr. 16; 1647. Gemeente-Archief van Amsterdam). {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Alfabetisch register In dit register zijn alle namen opgenomen die te vinden zijn in de akten en de andere gedateerde of dateerbare gegevens omtrent Bredero en zijn familie. De algemene linkerbladzijden inzake de jaren 1580 tot en met 1618 zijn hierin dus niet verwerkt. Namen, bestaande uit voornaam en vadersnaam, zijn gerangschikt op de letter van de vadersnaam. De ouders en de broers en zusters van de dichter zijn allen te vinden onder de familienaam Bredero. Bij reeksen van twee of meer initialen, is geordend op de eerste letter. Adamsz, Mathys schilder, van wie Adriaen Cornelisz blijkens de akte van 30 juni 1602 het huis De Gapaert op de Oudezijds Voorburgwal bij de Varkenssluis kocht voor 1829 gulden. Adriaensz, Cornelis grootvader van de dichter, vermeld in de ondertrouw-akte van Adriaen Cornelisz van 14 oktober 1581. Hij was omstreeks 1580 haringpakker en woonde toen in den Wijde Steechge op de Houtmarckt in den Jonge Bredenroede (Amstelodamum, jrg. 55, nr. 7, blz. 161). Bij de capitale impositie, oktober 1585, werd hij hier aangeslagen voor ƒ2,-. Een half jaar later, op 15 maart 1586, daags vóor de eerste verjaardag van zijn kleinzoon Gerbrand, werd hij in de Nieuwe Kerk begraven. De kamer in de Nes, die hij met ingang van mei 1586 had gehuurd, heeft hij dus nooit bewoond. Adriaensz, Pieter als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. Albersz, Ysbrant ben vermeld in de akte van ondertrouw van Bredero's zuster Hillegont en Hans Arentsz, 16 juli 1615. Ama chi t'ama zinspreuk van de dichter van een der Lijck-dichten (1619). Andriessen, Claes brouwer te Amsterdam, bij wie in 1606 een lijst voor de haarlemse rederijkerskamer ter tekening lag, waarop Bredero inschreef voor zeven loten. Antiqua virtute & fide zinspreuk van de auteur van een lofdicht voor Bredero's Griane (Amsterdam 1616). Antonissen, Gerryt schout te Laren, als broer van Annetgen Teunisdr. vermeld in de akte van 8 februari 1597. Arents, Trijntje weduwe van Huybert Jansz, eigenares van een kousenwinkel in de onderverdieping van het huis De Gapaert, welke winkel op 19 augustus 1637 verkocht werd. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Arentsen, Hans of Arentsz, Hans zie Tongerlo, Hans Arentsz van Back, Jan als koper van een perceel vermeld in de akte van 21 mei 1594. Backer, Jacob als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 15 april 1610. Backer, Willem als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 16 juni 1633. Badens, Francisco schilder, geboren te Antwerpen in 1571, verhuisde al jong naar Amsterdam, reisde in 1593 naar Italië, kocht na zijn terugkeer een huis in de Kalverstraat te Amsterdam (1598). Blijkens een brief van omstreeks 1610 was hij de leermeester van Bredero. Er is geen gesigneerd werk van hem bekend. Zijn portret komt voor in de door H. Hondius uitgegeven reeks schildersportretten. Baerents, Trijn getuige bij de doop van Lucas Adriaensz Bredero op 2 januari 1598. Banchem, Frederik van als notaris vermeld in de akte van 15 april 1610. Banchem, Mathys van als borg vermeld in de akte van 20 december 1583; als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. Barentsz, Hendrick boekverkoper in de Warmoesstraat, bij wie in 1610 de Moorenlandtsche gheschiedenissen van Carel Quina in druk verschenen, waarvoor Bredero een lofdicht schreef. Barnerd, Jacques als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Bartels, Aaltie in 1626 waarschijnlijk huishoudster van Adriaen Cornelisz, moeder van diens buitenechtelijke zoon Pieter Adriaensz, en van 11 september 1639 af de tweede echtgenote van Adriaen Cornelisz. In de ondertrouw-akte van 25 augustus 1639 wordt zij Aaltie Bartels van Teeckelenburg genoemd. Bij testamentaire beschikkingen van 9 januari 1646, 13 januari 1646 en 5 maart 1646 vermaakte Adriaen Cornelisz haar vrijwel zijn gehele bezit. Bartelsz, Philips als getuige vermeld in de akte van 29 augustus 1624. Bartelszoon, Wynant van katholieke afkomst, tinnegieter; huwde in november 1613 met Tryntjen Stanssen, voor welke gelegenheid Bredero met gebruikmaking van Plato's Symposion een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Barthout, Jacob Feriszoon rederijker te Schiedam, aan wie Bredero midzomer 1613 een berijmd Antwoort schreef met vermelding van zijn werkzaamheden als schilder en zijn nieuwe functie van vaandrig. Bas, Gerrit als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Basson, Govert drukker te Leiden, bij wie de eerste, door een leidse vriend bezorgde uitgave van Bredero's Geestig Liedboekje verscheen, mogelijk in 1616. Er is geen enkel exemplaar van bekend. Becanes Johannes Goropius Becanus, in 1518 te Hilvarenbeek geboren, in 1572 te Maastricht overleden, was een groot deel van zijn leven arts te Antwerpen, maar werd beroemd als vergelijkend taalkundige. Bredero vermeldt hem in zijn vertoog tot de leden van D'Eglentier, mogelijk najaar 1611. Belleforest, François de frans novellist, wiens werk door Reinier Telle werd vertaald, met medewerking van Bredero voor de berijmde gedeelten. Benoyt, Pieter afkomstig van Antwerpen, huwde als 32-jarige op 9 januari 1618 met de 17-jarige Anna de Marees uit de Warmoesstraat, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Besoeck in orbaar elck sin zinspreuk van de auteur van een der Lijck-dichten (1619). Bicker, Gerrit Pietersz als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. Biestkens, C. zinspreuk: Te volghen ick begheer: Maar zeght, Wie weet wanneer? - auteur van een Vierling aan den Leser vóor Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619). Biestkens, Nicolaas drukker van de Lijck-dichten, Amsterdam 1619. Bloemendaal, I.H. auteur van een der Lijck-dichten (1619). Blijft volstandich zinspreuk van de dichter Abraham de Koning. Boaistuau, Pierre frans novellist wiens werk door Reinier Telle werd vertaald, met medewerking van Bredero voor de berijmde gedeelten. Bobbert, Henrick in de akte van 30 augustus 1600 vermeld als een der schuldeisers van Lambert Bobbert, wellicht een broer. Bobbert, Joriaen wonende te Kopenhagen, in de akte van 30 augustus 1600 vermeld als een der schuldeisers van Lambert Bobbert, wellicht een broer. Bobbert, Lambert vermeld in de akte van 30 augustus 1600 als debiteur van een veertigtal schuldeisers, onder wie Adriaen Cornelisz ten bedrage van 300 gulden. Boelenzoon, Jacob als een der schepenen van Amsterdam vermeld in de akte van 6 mei 1588. Boelisz, Hendrick lid van D'Eglentier, in de akte van 14 april 1615 door Coster, Bredero en anderen beschuldigd van smadelijke uitlatingen omtrent regenten, tegen welke beschuldiging anderen in de akte van 25 maart 1616 stelling namen. {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Bomaert, Michiel als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Boom, Abraham als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 15 april 1610. Bont, Eeuwouts als lid van D'Eglentier een der ondertekenaars van de akte van 14 april 1615. Bonte, Mr. Jan Sijbrantsz als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. Bosch, Jan als notaris te Amsterdam vermeld in de akte van 16 juni 1633. Boutiuss, Johannes predikant te Diemen, door wie op 11 september 1639 het tweede huwelijk van Adriaen Cornelisz voltrokken werd. Brack, Pieter Lambertsz als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Bredero, Adriaen Cornelisz werd als zoon van Cornelis Adriaensz waarschijnlijk in 1559 geboren: de akte van 31 december 1613 noemt hem: out ontrent vierenvyftich iaeren, de akte van 29 augustus 1624: out ontrent 66 jaren; huwde op 31 oktober 1581 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam met de wees Marry Gerbrants, die hem twaalf kinderen schonk waarvan Gerbrand Adriaensz het derde was, en waarvan er vijf, en wellicht zes of zeven jong stierven; was aanvankelijk koopman (akte van 29 januari 1584), daarna schoenmaker (eerste vermelding 3 oktober 1585, laatste vermelding 2 januari 1598); betrok in mei 1584 als huurder een huis in de Nes bij de vogelmarkt, in welk huis de dichter op 16 maart 1585 geboren is; kocht dit huis, thans Nes 41, in vrije verkoop op 15 december 1586 voor 1105 gulden maar deed het reeds op 6 mei 1588 van de hand; of het gezin er niettemin bleef wonen, is onbekend; noemde zich waarschijnlijk naar een uithangbord: in Brederooden (eerste bekende vermelding 27 juli 1589), later meestal Bredenrode, Brederode, Bredero; de naam Brederode komt echter ook al voor in verband met de grootvader van de dichter; kocht op 6 januari 1594 een huis op de Ooster-Achterburgwal nabij het Rusland, voor 1900 gulden; kocht op 30 juni 1602 een huis op de Oudezijds Voorburgwal bij de Varkenssluis, waar hij ging wonen; was van omstreeks 1600 af betrokken bij financiële transacties, waaronder belastingpacht; werd in 1602 als lid van de schutterij aan de Ouder-zijde geschilderd; verloor zijn vrouw op 13 december 1619; verwekte bij zijn huishoudster Aaltie Bartels in 1626 een zoon, Pieter Adriaensz; huwde met Aaltie Bartels op 11 september 1639 in de kerk te Diemen, en overleed te Amsterdam op 28 juni 1646. Bredero, Bely Adriaensd. jongste zuster van de dichter, gedoopt in de Nieuwe Kerk op 20 april 1599, waarschijnlijk jong overleden. Bredero, Cornelis Adriaensz 1. oudere broer van de dichter, waarschijnlijk geboren in het tweede halfjaar van 1582, waarschijnlijk overleden tussen 16 maart 1585 en begin september 1586; ofschoon er omtrent deze Cornelis geen enkel gegeven bekend is, mag men ervan uitgaan dat in het amsterdamse gezin Bredero, zoals reeds door J. ter {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Gouw in 1880 is verondersteld, de eerste zoon volgens hollandse traditie genoemd werd naar de vader van vaderskant; uit de naamgeving van de dichter, Gerbrand, naar de vader van moederskant, blijkt dan tevens dat Cornelis in maart 1585 nog in leven moet zijn geweest; 2. jongere broer van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 11 september 1586, begraven in de Nieuwe Kerk op 15 september 1586; 3. jongere broer van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 16 april 1592, begraven in de Nieuwe Kerk op 13 augustus 1592; 4. jongere broer van de dichter, gedoopt in de Nieuwe Kerk op 22 augustus 1593; was nog ongehuwd in december 1619 en is zonder nakomelingen overleden vóor januari 1646. Bredero, Gerbrand Adriaensz werd als derde kind van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants te Amsterdam op 16 maart 1585 geboren, maar was door de zeer vroege dood van de twee eerdere kinderen in feite het oudste kind in het gezin; werd bij Francisco Badens opgeleid tot kunstschilder en oefende dit vak ook uit; van zijn schilderijen is echter niets bekend behalve de voorstelling van éen (of vier) ervan, dank zij de testamentaire beschikking van Adriaen Cornelisz van 13 januari 1646. Ofschoon hij naar eigen zeggen van jongs af in de poëzie geïnteresseerd was, is er van literaire activiteiten tot 1610 niets bekend, maar van dat jaar af ontwikkelde Bredero zich snel tot dichter en toneelschrijver; een sonnet met zijn zinspreuk: 't Kan verkeeren, verscheen in 1610. Hoewel aanvankelijk vooral bevriend met leden van de Brabantse Kamer (Quina, Colm, Vondel), moet hij toch van 1611 af lid zijn geweest van D'Eglentier, aangezien daar in 1611 zijn eerste spel werd opgevoerd, en hij de zinspreuk van deze kamer verwerkt heeft in een bruiloftsgedicht van begin 1612. In het voorjaar van 1613 werd hij vaandrig van de schutterij. Na zich tezamen met invloedrijke leden als Samuel Coster en P.C. Hooft te hebben verzet tegen allerlei ontbindingsverschijnselen in de Oude Kamer, volgde hij Coster toen deze in de zomer van 1617 overging tot het stichten van de Nederduytsche Academie, waar nog datzelfde najaar de Spaanschen Brabander werd gespeeld. Behalve verschillende lofdichten voor andermans werk, een negental huwelijksgedichten, en enige bijdragen aan verzamelbundels, heeft Bredero tenminste vijf toneelspelen van zijn hand in druk gezien: Rodd'rick ende Alphonsus (1616), Griane (1616), Lucelle (1616), Moortje (1617) en de Spaanschen Brabander (z.j. - wschl. eind 1617, of anders begin 1618), en voorts drie uitgaven van een Geestig Liedboekje, waarvan twee niet door hemzelf verzorgd. Zijn verliefdheden betroffen meestal amsterdamse schonen van wie zelfs de namen ons niet bekend zijn; in hoeverre ook Maria Tesselschade, aan wie hij in 1616 de Lucelle opdroeg, daartoe heeft behoord, is onzeker. Zijn laatste liefde gold de rijke dordtse wees Magdalena Stockmans, die echter in de voorzomer van 1618 huwde met Isaac Willemsz van der Voort, en zich te Napels vestigde. In het laatst van december 1617 zakte Bredero met de slee door het ijs; in hoeverre dit ongeluk zijn gezondheid geschaad heeft, is niet bekend. Het gedicht over een kwijnende ziekte is ouder dan 1618 en niet autobiografisch. Blijkens enige gedateerde geschriften was hij in de eerste helft van 1618 als dichter zeer produktief. Hij overleed ongehuwd op 23 augustus 1618; omtrent de oorzaak en de omstandigheden van zijn dood, is niets bekend. Hij werd met Laurieren in de Nieuwezijdskapel begraven. Bredero, Hijllegont Adriaensd. 1. oudere zuster van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 29 januari 1584, overleden vóor 15 november 1587; 2. jongere zuster van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 15 november 1587; deze dochter was in februari 1615 betrokken bij een rechtszaak tegen de schilder Pieter Lastman, hetgeen wellicht in verband heeft gestaan met een trouwbelofte. In de zomer van 1615 huwde zij met Hans Arentsz van Tongerlo, die eerst als kuiper, daarna als wijnverlater wordt vermeld. Financiëel is het hun niet voorspoedig gegaan. Zij wordt als weduwe genoemd in de testamenten van haar vader van 9 januari 1646 en 5 maart 1646 en werd 11 februari 1647 begraven. In 1646 waren drie dochters in leven: Judick, Maritjen en Hester. {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Bredero, Jan Adriaensz jongere broer van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 11 november 1596, waarschijnlijk overleden na december 1619 en voor januari 1646; geen nakomelingen. Bredero, Lucas Adriaensz jongere broer van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 2 januari 1598, waarschijnlijk overleden vóor december 1619. Bredero, Marry Gerbrants moeder van de dichter, geboren in of omstreeks 1560 uit een familie waarvan de godsdienstige signatuur niet zeker is, huwde als wees op 31 oktober 1581 met Adriaen Cornelisz; kreeg tussen 1582 en 1599 twaalf kinderen waarvan er vijf, en mogelijk zes of zeven jong stierven; verloor op 23 augustus 1618 haar 33-jarige zoon Gerbrand, in september 1619 haar 28-jarige dochter Stijn, overleed te Amsterdam op 13 december 1619 en werd op 16 december 1619 in de Nieuwezijds-kapel bij deze zoon begraven. De onderstaande lijst geeft een overzicht van de gezinsstructuur: 1582 Cornelis geboren, waarschijnlijk in de tweede helft van het jaar; overleden tussen 16 maart 1585 en 11 september 1586. 1584 Hijllegont gedoopt op 29 januari, overleden vóor 15 november 1587. 1585 Gerbrand geboren op 16 maart, overleden op 23 augustus 1618. 1586 Cornelis gedoopt op 11 september, begraven 15 september 1586. 1587 Hilgont gedoopt op 15 november, in 1615 gehuwd met Hans Arentsz van Tongerlo, begraven 11 februari 1647. 1589 Stijntje gedoopt op 24 juli, begraven 27 juli 1589. 1590 Stijn gedoopt op 11 december, in 1609 gehuwd met Goossen Jansz, begraven 21 september 1619. 1592 Cornelis gedoopt op 16 april, begraven 13 augustus 1592. 1593 Cornelis gedoopt op 22 augustus, overleden tussen december 1619 en januari 1646. 1596 Jan gedoopt op 11 november, waarschijnlijk overleden tussen december 1619 en januari 1646. 1598 Lucas gedoopt op 2 januari, waarschijnlijk jong overleden. 1599 Bely gedoopt op 20 april, waarschijnlijk jong overleden. Bredero, Pieter Adriaensz halfbroer van de dichter, waarschijnlijk geboren in 1626 als onwettige zoon van Adriaen Cornelisz en Aaltie Bartels; na het huwelijk van zijn ouders op 11 september 1638 wordt hij als minderjarige zoon vermeld in de testamenten van Adriaen Cornelisz van 9 januari 1646 en 5 maart 1646; zelf het hij op 19 maart 1646 een testament opmaken waarin hij vermeld wordt als schilder Ionghman out omtrent 20 Iaren. {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Bredero, Styntgen 1. jongere zuster van de dichter, gedoopt in de Nieuwe Kerk op 24 juli 1589, aldaar begraven op 27 juli 1589; 2. jongere zuster van de dichter, gedoopt in de Nieuwe Kerk op 11 december 1590; zij had blijkens het testamentaire codicil van haar vader, gedagtekend 13 januari 1646, een onwettige dochter, Jannitge Pieters, waarschijnlijk in 1607 of 1608 geboren uit een verhouding met een gehuwd man; in 1609 huwde zij met de schoenmaker Goossen Jansz (ondertrouw 16 oktober 1609) en bleef inwonen bij de ouders Bredero; kinderen van hen werden gedoopt op 16 september 1610 en 24 juni 1612, en begraven op 5 november 1612 en 30 september 1615. Ook financiëel ging het hun slecht, de man was een verkwister. Zij overleed in september 1619. Breugel, Gerrit H. van uitgever en boekverkoper te Amsterdam; publiceerde in 1615 Colms Battaefsche Vrienden-Spieghel, waarvoor Bredero twee Sonnets schreef; was als dichter lid van de Brabantse Kamer. Brinck, Ernst geboren in 1581 of 1582, legde als student een album aan met inscripties van vrienden en beroemdheden, voor een belangrijk deel woonachtig te Leiden, Londen en (later) Harderwijk. Op 4 juli 1618 schreef Bredero een rijmspreuk in dit album. Brinck overleed in 1649 als burgemeester van Harderwijk. Broen, Henrick als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 31 augustus 1624. Broers, Hans als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 20 augustus 1600. Brosterhuys, Geesken idem. Brosterhuys, Herman wonende te Leiden, idem. Bruijcker, Jan Fransz. de als getuige vermeld in het testament van Adriaen Cornelisz van 9 januari 1646. Bruynen, Hendrick tezamen met Adriaen Cornelisz als borg voor Gerrit Adriaensz Meun vermeld in de akte van 16 juni 1633. Bruynen, Jeuriaen pachter van de impost op wijnen, vermeld in de borgstellingsakte van 16 juni 1633. Buck, Jan als huiseigenaar vermeld in de akte van 21 mei 1594. Burch, Albert vande als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Buytewech, Willem Pieterszoon schilder, geboren te Rotterdam in 1591 of 1592, werd omstreeks zijn twintigste jaar een der belangrijkste vernieuwers van de hollandse landschap- en genrekunst, vertegenwoordigde als schilder, tekenaar en etser een ironisch realisme, waardoor hij de bijnaam kreeg van geestige Willem; hij maakte voor Bredero's Lucelle een ets die evenwel niet in de uitgave werd opgenomen en ontwierp voor de rotterdamse editie van Bredero's Werken (1622) het frontispice met negen medaillons. Hij overleed in zijn geboortestad op 23 september 1623. {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} B.V. initialen van de auteur van een lofdicht vóor Bredero's Griane (Amsterdam 1616), waarschijnlijk B. Verbiest, lid van de Brabantse Kamer. Campen, Cornelis Jacobsz van graanhandelaar te Amsterdam, lid van de Oude Kamer, door Bredero als een van de wijze leiders van D'Eglentier genoemd in zijn gedicht: Den Broeders In Liefde Bloeyende, Anno 1615. Zijn naam komt ook voor in de akte van 25 maart 1616. Carelsz, Pieter als getuige vermeld in de akte van 15 april 1610. Centen, Wijnant als getuige vermeld in de akte van 29 augustus 1624. Christien, Piere als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Claesdochter, Neel als weduwe van Francoys van Gauersum vermeld in de akte van 4 januari 1606. Claess, Willem als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Claesz, Sijburch wonende te Monnikendam, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Clouck, Floris Claesz als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. Cluijt, Willem als notaris te Amsterdam vermeld in de akte van 25 maart 1616 en in het testament van Bredero's ouders van 5 december 1619. Coeschot, Cornelis van latere bewoner van het huis van Bredero's grootvader in de Wijde Steeg, en daardoor ten onrechte met hem geïdentificeerd. (Zie Dr. I.H. van Eeghen, Amstelodamum, jrg. 55, blz. 160). Colck, Harman Dirckz van de als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. Colevelt, Jacob Jansz. auteur met de zinspreuk: Een in 't Hart, schrijver van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's Wercken. Collert, Derck Janszoon als getuige vermeld in de akte van 6 februari 1615 van Adriaen Cornelisz tegen Pieter Lastman en in de akte van 14 april 1615 inzake d'Eglentier. Colm, Jan Sievertsen toneelschrijver en kunstschilder, geboren te Antwerpen omstreeks 1575, vestigde zich te Amsterdam, werd lid van de brabantse kamer 't Wit Lavendel, publiceerde in 1615 de Bataafsche Vrienden-Spieghel voor welke uitgave Bredero een tweetal Sonnets schreef. Colm werd op 6 juni 1637 in de Westerkerk te Amsterdam begraven. {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} Colyn, Michiel als boekverkoper te Amsterdam in 1620 uitgever van een vertaling van Lucanus, met een gedicht van Bredero. Conijn, Cornelis Garbrantsz zoon van Garbrant Luytsz en Hillegont Cornelisdr., geboren in 1549, oudere broer van Bredero's moeder, echtgenoot van Jannetje Pieters, woonde aanvankelijk in de Oude Cost, later in de Vergulde Vijsel op de Dam aan de Vismarkt waar hij herberg hield; hij noemde zich sindsdien Conijn. Hij wordt vermeld in de akten van 14 oktober 1581, 6 januari 1594 en van 30 augustus 1600. Hij werd begraven op 9 januari 1601. (Zie Dr. I.H. van Eeghen in Amstelodamum jrg. 55, blz. 154-155). Coornhert, Dirck Clementszoon als borg vermeld in de akte van 6 januari 1606. Coornhert, Dirck Volkertszoon invloedrijk dichter, prozaschrijver, polemist en moralist, geboren te Amsterdam in 1522, overleden te Gouda op 29 oktober 1590, was zowel door zijn ondogmatische gezindheid als door zijn veelzijdige begaafdheid en activiteit - hij was ook graveur, musicus, drukker, schermer, secretaris en notaris - de hoogste uiting van het zestiende-eeuwse humanisme in Holland. Van zijn hand is de eerste ethica in het Nederlands: Zedekunst, dat is Wel-levenskunste (1586); als vriend en medewerker van Spiegel was hij betrokken bij het samenstellen van de befaamde Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst (1584); in zijn pleidooi voor zuiverder taalgebruik, misschien najaar 1611, noemt Bredero Coornhert ook als vertaler van Boëthius Vertroosting (Leiden 1585). Corenbrouck, Pieter Corssen als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Cornelis, Lysbet waarschijnlijk een zuster of halfzuster van Bredero's vader, als peet vermeld bij de doop van Styn Adriaensd. op 11 december 1590, en eveneens bij de doop van Cornelis Adriaensz op 22 augustus 1593. Cornelison, Adriaen boekdrukker te Schiedam en uitgever van Vondels toneelspel Het Pascha, 1612. Cornelisz, Adriaen vader van de dichter; zie Bredero, Adriaen Cornelisz. Cornelisz, Haymen oom van de dichter van vaderskant, kapitein, samen met Bredero's vader op 6 januari 1594 bij de aankoop van een huis borg voor Cornelis Garbrantsz, een oom van de dichter van moederskant. Cornelisz, Pieter neef van Bredero; zoon van Cornelis Garbrantsz Conijn en van Jannetje Pieters; geboren in december 1576; had op zijn zeventiende jaar bij de drieëntwintigjarige Ael Jans een buitenechtelijke zoon Garbrant (geb. 1594), aan wie hij in 1601 verplicht werd ƒ3600,- uit te keren; huwde op 9 maart 1597 met de twinjarige Anna Teunisdr., hun zoon Lucas werd op 27 maart 1597 gedoopt. Het huwelijk bleef verder kinderloos. Mede op grond van de naamgeving veronderstelt Mejuffrouw Dr. I.H. van Eeghen, dat ook Jannitge Pieters, de buitenechtelijke dochter van Bredero's zuster Stijn, een kind zou zijn van deze neef. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 156-157). Corver, Claes als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. Corver, Dirck als lid van D'Eglentier vermeldt in de akte van 25 maart 1616. {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Coster, Samuel als zoon van de koster van de Oude Kerk geboren te Amsterdam op 16 september 1579, studeerde 1607-1610 eerst letteren, daarna medicijnen te Leiden, huwde met een gefortuneerde Naaldwijkse, vestigde zich als arts te Amsterdam en was tot ongeveer 1620 een der leiders van het literaire leven aldaar. Zijn blijspel Teeuwis de Boer, wellicht uit zijn leidse tijd, is het eerste in de reeks van blijspelen, zijn drama Ithys (wschl. 1615) het eerste in de reeks van klassieke treurspelen in Holland. In 1615 noemde Bredero hem als een der wijze leiders van D'Eglentier in zijn gedicht Den Broeders in Liefde Bloeyende. Nadat verschillende pogingen tot verbetering van de toestanden in deze rederijkerskamer mislukt waren, stichtte Coster in 1617 de Nederduytsche Academie, met een eigen gebouw aan de Keizersgracht; hier zijn o.a. Bredero's Spaanschen Brabander, Hoofts Warenar en Costers Iphigenia opgevoerd. In de voorzomer van 1617 schreef Samuel Coster een opmerkelijke voorrede tot een verzamelbundel van Bredero's werken; hij is voorts de auteur van gedichten vóor Bredero's Spaanschen Brabander (editie 1618), in de Lijck-dichten (1619) en vóor het Groot Lied-Boeck (1622). Zinspreuk: Overal t'huys. Dam, Claes Elbertsz als getuige vermeld in de testamentaire beschikkingen van Adriaen Cornelisz van 9 januari 1646, van 13 januari 1646 en van 5 maart 1646. Die wel doet wel vindt zinspreuk van de auteur van twee lofdichten voor de editie-1638 van Bredero's Wercken. Dircxsz, Mr. Adriaen chirurgijn te Amsterdam, als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Dircxzoon, Govert als eigenaar van een perceel grond vermeld in de akte van 15 april 1610. Doots-hooft, Dieryck Geraerts huwde 3 oktober 1619 met Harmina Pietersd. Vinck, voor welke blijkbaar lang voorgenomen bruiloft Bredero een paar gedichten had geschreven. Drost, de zie Hooft, Pieter Corneliszoon, Dijck, Jacob van werd in 1567 te Haarlem geboren, studeerde te Leiden waar hij in 1592 promoveerde, en vestigde zich als advocaat in Den Haag. Door contact met de amsterdamse koopman Abraham Cabeliau raakte hij betrokken bij de zweedse plannen tot stichting van een havenstad aan de Sont: het latere Gotenburg. Sinds augustus 1607 behartigde Van Dijck zweedse belangen, o.a. te Parijs; in 1609 werd hij Hofraad, in 1614 bracht hij een verdrag tot stand tussen Zweden en de Republiek; hij werd zweeds ambassadeur bij de Staten-Generaal en bouwde in Den Haag een fraaie residentie: het Zweedse Huis. Bevriend met invloedrijke literatoren zoals Daniel Heinsius, Petrus Scriverius en de jongere Rutgersius, zocht Van Dijck nu ook glorie in de rol van mecenas; ofschoon zijn relatie met Bredero verder onduidelijk is, heeft deze hem zowel het Moortje als de Spaanschen Brabander opgedragen. In juni 1619 kocht Van Dijck de heerlijkheid De Lier en Souteveen; verwikkeld in financiële transacties met leningen en koperleveranties, viel hij in juli 1620 bij koning Gustaaf Adolf in ongenade. Niettemin gaf deze hem een jaar later de opdracht om orde op zaken te stellen in het nieuwe roerige Gotenburg, waar calvinistische Hollanders en lutherse Zweden elkaar de macht betwistten. Hier bezocht Vondel hem in 1628. Van Dijck ontving nog een fraaie adellijke titel, maar stierf totaal berooid op 10 december 1631. (Dr. D. Hoek: Haags leven bij de inzet van de Gouden Eeuw. Assen 1966, blz. 111-207). {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Een in 't Hart zinspreuk van Jacob Jansz Colevelt, auteur van een der Lijck-dichten (1619) en van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's Wercken. Eerlijck en leerlijk zinspreuk van de auteur van het enige lofdicht voor de ongedateerde uitgave van Bredero's Spaanschen Brabander (Amsterdam z.j. = mogelijk najaar 1617). Egbertsz, Claes als eigenaar van een huis aan de Oudezijds Voorburgwal vermeld in de akte van 30 juni 1602. Egbertszoon, Sebastiaen als schepen van Amsterdam vermeld in de akten van 21 mei 1594 en van 30 augustus 1600. Elck raapt wat zinspreuk van de auteur met de initialen P.A., schrijver van een van de Lijck-dichten (1619). Embda, D.P. ab auteur van een der Lijck-dichten (1619). Endhoven, Melchior van als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Erckelens, Dirck idem Ewouts, Claas als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 14 april 1615. Ewouts, Reynier idem. Fabricks door Bredero in de brief van eind augustus 1616 gebruikte aanduiding van het gezin van Jan van Hoorn, Fabryckmeester, wiens dochter Brechjen op 28 augustus 1616 huwde met Cornelis Cornelisz Graefland, bij welke bruiloft Bredero kennis maakte met Hugo de Groot. Fallet, Gedeon geboren te Mechelen in 1544, vestigde zich te Amsterdam en werd daar stadssecretaris; als secretaris vermeld in de akten van 6 mei 1588 en van 30 juni 1602; als reeds overleden letterkundige door Bredero genoemd in zijn pleidooi voor zuiverder taalgebruik, misschien najaar 1611. Fallet, Herculet als notaris van een testament van 16 juli 1602 vermeld in het testament van Bredero's ouders van 5 december 1619. Feijkes, Tryn afkomstig uit De Rijp, huwde in 1600 met Bredero's neef Jan Luytsen. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 159). Bij de doop van hun zoon Lucas op 11 september 1605, trad Bredero's zuster Hillegont op als getuige. Flines, Guillebert de zoon van een doopsgezinde zijdelakenkoper die sinds 1608 in de Nes woonde; huwde op 25 maart 1612 met Anna Cornelis van Grootewal, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Fonteyn, Jan medicus te Amsterdam en een van de heftig agerende leden van D'Eglentier, door Bredero schamper bestreden in zijn gedicht Jan de voor-looper, waarschijnlijk uit 1615 of 1616. Hij wordt als eerste genoemd in de akte van 25 maart 1616. Francen, Cornelis als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Fransen, Dirck idem. Franssoon, Jan waarschijnlijk de auteur van de lofdichten met de zinspreuk: Non nobis, voor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (1616), voor Griane (1616), voor Moortje (1617), en van éen der Lijck-dichten (1619). Garbrants, Lucas broer van Bredero's moeder, geboren in of omstreeks 1550, als tapper vermeld in de akte van 6 november 1583, maar soms ook wel schipper of Kager schuitvoerder genoemd, was in oktober 1585 waard in De Drie Leeuwerikken in de Nieuwezijds Dwarsstraat (aanslag in de capitale impositie ƒ1,-) en werd 2 februari 1588 begraven. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 153 en 158). Gauersum, Francoys van als reeds overleden genoemd in de akte van 4 januari 1606. Gerbrants, Marry moeder van de dichter; zie Bredero, Marry Gerbrants. Gerrits, Hessel waarschijnlijk de graveur van het portret van Bredero, gesigneerd H.G., vóor de Lijck-dichten (1619). Gerrits, Lysbet afkomstig uit Rijssen of daar woonachtig; als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Gerritsz, Dirck als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Gerritsz, Jan vermeld in de akte van 8 februari 1597. G.G. initialen van de auteur met de zinspreuk: Wie faalt mach keeren, schrijver van een lofdicht op Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622). Gheen sonder strijdt zinspreuk van de auteur van een der Lijck-dichten (1619). Ghistele, Cornelis van rederijker, geboren te Antwerpen omstreeks 1520, aldaar overleden na 1570, onderging sterk de stijgende invloed van de Renaissance, zoals kan blijken uit de talrijke vertalingen uit het Latijn die hij tot stand bracht. Daaronder is ook: Eunuchus, de tweede Comedie de welcke P. Terentius Afer int Latine bescreuen heeft, nv eerst Rethorikelijck ouer ghestelt in onser Duytscher talen (Antwerpen 1555). Zonder de naam van de auteur te noemen kritiseert Bredero déze vertaling in de Reden Aen de Latijnsch-geleerde, vóor zijn Moortje (Amsterdam 1617). {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} Goos, Abraham als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. Goossensz, Heinrik zoon van Goossen Jansz en van Bredero's zuster Stijn, gedoopt 16 september 1610, begraven hetzij 5 november 1612, hetzij 30 september 1615. Goossensz, Pieter zoon van Goossen Jansz en van Bredero's zuster Stijn, gedoopt 24 juni 1612 - bij welke doop Bredero als getuige optrad - en begraven hetzij 6 november 1612, hetzij 30 september 1615. Gooijer, Pieter Jacobsz als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. Gosens, Servaes als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. Gouthoeven, Wouter van geschiedschrijver (Dordrecht 1577-1628), wiens Chronijcke ende Historien (1620) een mededeling bevat omtrent Bredero's begrafenis. Govers, Lysbet als doopgetuige vermeld in de akten van 25 februari 1621 en 15 mei 1625. Graeff, Jacob als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 29 maart 1602. Graefland, Cornelis Cornelisz huwde 28 augustus 1616 met Brechjen Jansd. van Hoorn, op welke bruiloft Bredero blijkens zijn brief van eind augustus 1616 kennis maakte met Hugo de Groot. Groot, Hugo de geboren te Delft op 10 april 1583, werd elf jaar oud student te Leiden, publiceerde op zijn 16de jaar een uitgave van Martianus Capella's Satyricon, met commentaar, promoveerde in 1598 in de rechten, nam deel aan een gezantschapsreis naar Frankrijk, en vestigde zich nog voor zijn 17de verjaardag als advocaat in Den Haag. In 1607 werd hij advocaat-fiscaal van het Hof van Holland, in de zomer van 1608 huwde hij met Maria van Reigersberch, in 1613 werd hij pensionaris van Rotterdam. Zijn literaire werk bestond uit nederlandse, latijnse en griekse gedichten, waaronder de treurspelen Adamus exul, en Christus patiens. Bredero maakte kennis met Hugo de Groot op de bruiloft van Cornelis Graefland, 28 augustus 1616, en droeg hem kort daarna zijn Rodd'rick ende Alphonsus op (Amsterdam 1616). Het optreden van Maurits, eind augustus 1618, kostte De Groot ambt en vrijheid, tot hij op 22 maart 1621 uit Loevestein ontvluchtte. Hij woonde als gezant van koningin Christina van Zweden te Parijs, en stierf na schipbreuk op de Oostzee te hebben geleden, te Rostock op 28 augustus 1645. Grootewal, Anna Cornelisd. van huwde op 25 maart 1612 met Guillebert de Flines, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Guertsz, Willem als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Hal, Johannis als predikant vermeld in de huwelijksakte van 31 oktober 1581. {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} Hansdr., Judick zie Tongerlo, Judick van Harlaet schout te Egmond, vermeld in de akte van 8 februari 1597. Harmes, Lambert in 1606 onderbewoner van Bredero's huis De Gapaert, aan de Oudezijds Voorburgwal, thans nr. 244. Harritius, Petrus predikant te Sloten, die in 1615 het huwelijk voltrok van Hans Arentsz van Tongerlo en Bredero's zuster Hillegont. Hartgers, Ioost boekverkoper te Amsterdam en in 1644 uitgever van Bredero's Wercken. Hartoch, T. auteur van een klinck-dicht voor Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619) en van éen der Lijckdichten. Zinspreuk: Yvert naa't recht. Hasselaar, Pieter als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 30 juni 1602. H.C.H. zie Hooft, Hendrik Corneliszoon. Heeden, Adriaen vanden woonde in de Warmoesstraat, huwde 1 mei 1618 met Christyna Gerrits Westerhout, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Heinsius, Daniël geboren te Gent op 9 juni 1580, zwierf jong met het in 1583 uit Gent gevluchte gezin door Engeland en Holland, ging school te Vlissingen, studeerde te Franeker en van 1598 af te Leiden, en werd daar in 1603 buitengewoon hoogleraar, in 1607 tevens bibliothecaris. Al omstreeks 1600 was hij evenals Hugo de Groot een vermaard neolarijns dichter (Auriacus, 1602), maar bovendien de auteur van belangrijke nederlandse gedichten, die echter pas in 1616 door zijn vriend Petrus Scriverius in een bundel werden uitgegeven als: Nederduytsche Poemata. Bredero spreekt in de voorrede van zijn Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616) over Daniel Heyns als een van zijn vrunden, en prijst hem in de voorrede van zijn Spaanschen Brabander (z.j. = wschl. eind 1617) als dichter van de Lof-sang van Jeso Christo. Ook Jacob van Dijck behoorde tot deze kring. In zijn latere jaren was Heinsius op pathologische wijze in talrijke conflicten en polemieken betrokken; hij overleed te Leiden op 25 februari 1655. Hendrickszoon, Barent als getuige vermeld in de akte van Adriaen Cornelisz tegen Pieter Lastman van 6 januari 1615. Hendricsz, Dirck steenkoper, als eigenaar van een huis aan de Oudezijds Voorburgwal vermeld in de akte van 30 juni 1602. Henricxz, Arent waarschijnlijk afkomstig uit Weesp; als regent van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. Henricxsz, Jan als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} Hert, Dirck de idem Heyns, Daniël zie Heinsius, Daniël. Hoefyser, H. auteur van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's wercken. Zinspreuk: Medium Tenuere beate. Hooft, Hendrik Cornelisz jongere broer van Pieter Cornelisz, legde als burgemeesterszoon op 29 mei 1608 de eerste steen voor de nieuwe Beurs te Amsterdam, schreef een uitvoerig lijkdicht bij Bredero's dood. In 1621 werd hij te Orleans doctor in de Rechten. Hij overleed ongehuwd. Hooft, Jan Beth Jacobsz, zuivelkoper te Amsterdam, geen lid van het befaamde regentengeslacht, werd in mei 1588 eigenaar van het huis in de Nes waar Bredero geboren was, maar ging dit niet zelf bewonen. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 167). Hooft, Pieter Cornelisz geboren te Amsterdam op 16 maart 1581, kreeg als burgemeesterszoon een voortreffelijke opvoeding die werd afgesloten door een reis naar Frankrijk en Italië (1598-1601), werd na zijn terugkeer éen van de belangrijkste moderne renaissancistische lyrici en toneelschrijvers (Granida, 1605 gespeeld), studeerde 1605-1607 rechten te Leiden, werd in 1609 door Maurits benoemd tot Drost van Muiden, huwde in 1610 met Christina van Erp, verbleef des zomers op het Muiderslot, des winters in Amsterdam, schreef 1612-1613 zijn historisch-nationale treurspel Geeraerdt van Velsen, was éen van de leidende figuren uit D'Eglentier waarvoor hij een nieuw statuut ontwierp, werd door Bredero dan ook als een der wijze lieden genoemd in zijn gedicht Den Broeders In Liefde Bloeyende, Anno 1615; maakte via Bredero omstreeks 1 september 1616 kennis met Hugo de Groot, schreef kort na Bredero's Moortje zijn Plautus-adaptatie Warenar, en volgde Coster toen deze in 1617 de Academie oprichtte. Hij maakte van Aretino's blijspel L'Ippocrito een prozavertaling, waarnaar Bredero zijn berijming begon. Na reeds door de dood van al zijn kinderen te zijn getroffen, verloor Hooft in 1624 ook zijn vrouw. In 1627 hertrouwde hij met Heleonora Hellemans. Van ongeveer 1620 af ontwikkelde hij zich tot een uitnemend historicus. Vooral ten tijde van zijn tweede huwelijk vonden op het Muiderslot de artistieke en vriendschappelijke ontmoetingen plaats die men later geromantiseerd heeft als de Muiderkring. Na de begrafenis van Frederik Hendrik ziek in Den Haag verblijvende, overleed Hooft aldaar op 21 mei 1647. Hoorn, Brechjen Jansd. van huwde op 28 augustus 1616 met Cornelis Cornelisz Graefland, op welke bruiloft Bredero kennis maakte met Hugo de Groot. Hoorn, Jan van Fabryckmeester, vader van Brechjen Jansd. van Hoorn. Hope troost zinspreuk van de auteur van een lofdicht voor Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622). Hout-haeck, Dirck Cornelisz boekverkoper en uitgever te Amsterdam, bij wie in 1645 herdrukken verschenen van Bredero's Lucelle, en Stommen Ridder, en in 1646 van Bredero's Moortje, en Klucht van de Koe. Hudde, Hendrick als schepen van Amsterdam vermeld in de akten van 6 mei 1588 en van 21 mei 1594. {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} Huydecoper, Jan Jacobszoon als schepen van Amsterdam vermeld in de akten van 29 maart 1602 en van 30 juni 1602. Hijndrickx, Trijn getuige bij de doop van Cornelis Adriaensz Bredero op 16 april 1592. Jacobs, Ael als eigenares van een perceel vermeld in de koopakte van 6 januari 1594. Jacobsdochter, Susanna Cents als echtgenote van Gerrit Adriaensz Meun vermeld in de borgstellingsakte van 16 juni 1633. Jacobs, Jacob notaris te Amsterdam, vermeld in de akten van 29 april 1614 en van 29 augustus 1624. Jacobs, Nicolaes als notaris te Amsterdam vermeld in de akte van 19 augustus 1637. Jacobs, Trijntjen getuige bij de doop van Bredero's nichtje Judick van Tongerlo op 23 oktober 1616. Jacobsz, Jan als vader van Bredero's zwager Goossen Jansz vermeld in de akte van 16 oktober 1609; als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 14 april 1615. Hij behoorde tot de bekende amsterdamse familie Wayer of Weyer uit de Warmoesstraat. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 152). Jacobsz, Kornelis getuige bij de doop van Bredero's neef Pieter op 24 juni 1612. Jacobszoon, Jan afkomstig uit Elburg, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Jans, Aal in mei 1583 huurster van het huis in de Nes, dat Bredero's ouders in december 1583 huurden, in mei 1584 betrokken, in december 1586 kochten, en in mei 1588 overdeden aan Jan Beth Jacobsz Hooft. Jans, Hester zie Tongerlo, Hester van. Jans, Judick of Judith moeder van Hans Arentsz van Tongerlo, en dus de schoonmoeder van Bredero's zuster Hillegont; zij was getuige bij de doop van haar kleindochter Marritgen op 6 februari 1618. Voor haar kleindochter Judick, in het codicil van 13 januari 1646 ten onrechte Judith Jans genoemd, zie men: Tongerlo, Judick van. Jans, Marry zie Tongerlo, Maritgen van. Jansonius, Wilhelmus geboren te Alkmaar of te Uitgeest in 1571, overleden te Amsterdam op 21 oktober 1638, maakte als Willem Jansz Blaeu grote naam als cartograaf en drukker. Hij was de uitgever van de emblematabundel Tronus Cupidinis (Amsterdam 1618) waarvoor Bredero 32 vierregelige berijmde bijschriften ontwierp. Een facsimile-druk van de editie-1620, ingeleid door H. de la Fontaine Verwey, verscheen in 1968 als uitgave van de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Janssz, Symon zie Vechtersz, Symon Jan. Jansszoon, Willem als reeds overleden echtgenoot van Jannetgen Tijssen vermeld in de akte van 15 april 1610. Jansz, Arent vader van Hans Arentsz van Tongerlo, en dus de schoonvader van Bredero's zuster Hillegont. Hij was aanvankelijk wijnverlater, daarna kuiper op de Oudezijds Voorburgwal bij de Varkenssluis. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 151). Jansz, Claes wonende in De Zeepton, als een der vele schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Jansz, Doede als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Jansz, Goossen zwager van Bredero; als zoon van Jan Jacobsz Wayer en van Hendrickgen Goses te Amsterdam gedoopt op 16 november 1587; huwde als schoenmaker in 1609 met Bredero's zuster Stijn bij wie hij twee zoons kreeg die beiden jong stierven. Het gezin woonde in bij de Bredero's aan de Oudezijds Voorburgwal, maar blijkens de akte van 29 april 1614 werd de huur niet behoorlijk betaald. Goossen was in financieel opzicht niet betrouwbaar. Zijn vrouw overleed in september 1619, maar of hij toen nog bij haar woonde, is onzeker. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 152). Jansz. Herman als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Jansz, Luykas tweede zoon van Bredero's neef Jan Luytsen; werd op 11 september 1605 gedoopt, bij welke plechtigheid Bredero's zuster Hillegont als getuige optrad. Jansz, Thonis als eigenaar van een perceel vermeld in de koopakte van 6 januari 1594. Jeritssz, G. als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 4 januari 1606. Jochumsz, Jan als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 14 april 1615. Jochems, Neel vrouw van Lucas Garbrants, de broer van Bredero's moeder; vermeld in de akte van 6 november 1583; getuige bij de doop van Cornelis Adriaensz Bredero op 11 september 1586. Jorissz, Joris als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 4 januari 1606. Keyser, Hendrik de bouwmeester en beeldhouwer, geboren te Utrecht 15 mei 1565, was sinds 1591 werkzaam te Amsterdam, bouwde aldaar o.a. de Zuiderkerk, het Bushuis, de Montelbaanstoren, de Beurs en de Westerkerk. Van zijn hand is ook het Erasmus-standbeeld in Rotterdam. Uit de akte van 25 maart 1616 blijkt, dat De Keyser lid was van D'Eglentier. Hij overleed te Amsterdam op 15 mei 1621. {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} Kina zie Quina, Carel Knoeckers, Machtelt echtgenote van de Bergenvaarder Cornelis Claesz, peet van Styntgen Adriaensd. Bredero op 24 juli 1589; afkomstig uit een katholiek gezin; familie van Marry Gerbrants. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 159). Koenraad, Albrecht burgemeester van Amsterdam, aan wie Van der Plasse de editie-1638 van Bredero's Wercken opdroeg. Koning, Abraham de werd in 1586 te Antwerpen geboren, groeide op in Amsterdam, was boekverkoper op de Beurs, huwde 5 januari 1613 met Katelyne Clinquant, was lid en een tijdlang hoofdman en factor van de Brabantse Kamer, publiceerde in 1615 Iephthas Ende zijn Eenighe Dochters Treur-spel waarvoor Bredero een Eer-dicht schreef, en schreef zelf een lofdicht voor Bredero's Lucelle (1616). Een belangrijk deel van zijn werk bleef in handschrift bewaard. Hij werd op 22 januari 1619 in de Nieuwezijdskapel begraven. (G.R.W. Dibbets, Inleiding bij: Abraham de Koning Tragedi-Comedi; Zwolle 1968; met aldaar op blz. 9 het sterfjaar foutief als 1618. Vgl. Spiegel der Letteren, jrg. 11, blz. 125-128). Kooren-hart zie Dirck Volckertsz. Coornhert. Lambertsz, Lambert door Bredero als een der wijze leiders van D'Eglentier genoemd in zijn gedicht Den Broeders In Liefde Bloeyende, Anno 1615. Lambertsz, Pieter als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Lange, Marya Arents de huwde in mei 1615 met Cornelis Janszoon Schooneman, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijks-gedicht en een bruiloftslied schreef. Lastman, Pieter schilder, geboren te Amsterdam omstreeks 1583, verbleef 1603-1607 in Italië waarvan de invloed nawerkte in zijn schilderstijl, werd vooral bekend door bijbelse of mythologische voorstellingen die in een ietwat italianiserend landschap waren geplaatst. In latere jaren kreeg zijn werk een meer hollands karakter, verwant aan de haarlemse kunstenaars. Van de relatie tot het gezin Bredero is behalve de aanduiding in het proces van 6 februari 1615, niets bekend. Pieter Lastman bleef ongehuwd en werd begraven op 4 april 1633. L. Eba. S auteur van een sonnet vóor Bredero's Stommen Ridder (1619). LeBlond, Michel tekenaar-graveur van de twee kleine illustraties bij Bredero's Liedt-Boecxken (Amsterdam 1621), voorstellende het Boerengezelschap te Vinkeveen, en de aanbidding van Venus door de jongelingschap. Linschoten, Jan Huyghen van zeevaarder en reisbeschrijver, geboren te Haarlem in 1563, overleden te Enkhuizen 8 februari 1611. Lodewycx, Eefgen als uitdraagster en taxatrice vermeld in de akte van 28 april 1614. {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Loefzoon, Henrick als borg van Adriaen Cornelisz vermeld in de koopakte van 6 januari 1594. Lubbertsz, Jan wonende te Zwolle, als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Lucasz, Garbrant zoon van Lucas Garbrants en Neel Jochems, gedoopt op 6 november 1583, waarbij zijn tante Marry Gerbrants als getuige optrad. Luiten, Hillegont geboren in 1581 of 1582 als dochter van Lucas Garbrants en Neel Jochems; als getuige vermeld bij de doop van Heinrik Goossens, het zoontje van Bredero's zuster Stijn, op 16 september 1610. Lustele, Pieter van als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. Luijtsen, Jan neef van Bredero; zoon van Lucas Garbrants en Neel Jochems; werd schuitevoerder, huwde in 1600 met Tryn Feijkes van De Rijp. Bij de doop van hun tweede zoon, Luykas, op 11 september 1605, trad Bredero's zuster Hillegont op als getuige. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 159). Lijdt en hoopt zinspreuk van Reinier Telle, onder diens lofdichten vóor Bredero's Lucelle (Amsterdam 1616) en vóor Bredero's Moortje (Amsterdam 1617). 't Lijen verwint zinspreuk van de auteur van een lofdicht vóor Bredero's Moortje (Amsterdam 1617). Maire, Isaac le als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Mander, Carel van schilder en schrijver, geboren in mei 1548 te Meulebeke bij Kortrijk, reisde in 1574 naar Italië, 1577 naar Wenen, maar verliet na zijn terugkeer de Zuidelijke Nederlanden wegens de geloofsvervolgingen. In 1583 vestigde hij zich te Haarlem waar hij zowel schilders als rederijkers om zich heen verzamelde, en op beide groepen invloed uitoefende in min of meer renaissancistische richting. In 1604 verscheen zijn Schilder-boeck, met talrijke beknopte biografieën en ook esthetische theorieën en voorschriften. Hij overleed op 2 september 1606 te Amsterdam, maar zijn opvattingen werkten nog lang door, mede dank zij herdrukken van zijn werk. Achter de editie-1616 is een kort levensbericht van Carel van Mander afgedrukt, op z'n vroegst opgesteld in het najaar van 1617; het wordt gevolgd door een sonnet van Bredero. Op grond daarvan heeft men ook de prozatekst aan Bredero toegeschreven, maar daartegen bestaan gegronde bezwaren. Marees, Anna de afkomstig uit de Warmoesstraat, huwde op 9 januari 1618 met Pieter Benoyt, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Marissen, Abraham als getuige vermeld in het testament van Bredero's ouders van 5 december 1619. Martens, Gerrit auteur van een lofdicht vóor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616). Zinspreuk: 'k Betrou in een. {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} Mathysz, Palm als notaris te Amsterdam steller van de akten d.d. 31 december 1613, 6 februari 1615 en 14 april 1615. Medium Tenuere beate zinspreuk van H. Hoefyser, auteur van een lofdicht vóor de editie-1638 van Bredero's Wercken. Meebael, Ryeuwert Zymonszoon vermeld in de akte van 4 januari 1606. Men moet daar aan zinspreuk van I. Visscher, auteur van een der Lijck-dichten (1619). Men spieghelt sacht aan anderen zinspreuk van de auteur van een lofdicht vóor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616). Merula, Paulus nederlands rechtsgeleerde, geboren te Dordrecht op 19 augustus 1558, werd hoogleraar in de Geschiedenis te Leiden 1592, historieschrijver van de Staten-Generaal 1598, en overleed te Rostock op 20 juli 1607. Meteren, Emanuel van geboren te Antwerpen op 9 juli 1535, ging jong met zijn vader naar Londen en was daar sinds 1560 zelfstandig werkzaam als exporteur, ontwikkelde zich tot een voortreffelijk objectief historiograaf van de strijd tegen Spanje: Belgische ofte Nederlantsche Historie van onsen tijden (Delft 1599), met vooraf uitgaven in het Duits (1593-1596) en het Latijn (1598). In latere drukken zijn deels door hemzelf, deels door anderen talrijke wijzigingen aangebracht. Hij overleed te Londen op 18 april 1612. Meun, Adriaen Pietersz als collecteur van de impost samen met Gerbrand Adriaensz Bredero vermeld in de akte van 15 april 1610. Meun, Gerrit Adriaensz als borg van Jeuriaen Bruynen vermeld in de akte van 16 juni 1633 waarbij Adriaen Cornelisz e.a. zich borg stellen voor Meun. Meijer, Jan Jacobsz vermeld in de doopakte van 16 september 1610. Michielsd., Cornelia huwde op 17 april 1618 met Daniel Vorstens, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Mildert, A. van zinspreuk: Weest mildt; auteur van een lofdicht voor Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619) en van een der Lijck-dichten (1619). Molenaer, Jan Miense schilder (Haarlem ca. 1610-15 sept. 1668), schilderde in 1637 een tafereel uit Bredero's Lucelle. Molenyser, Adriaen procureur te Amsterdam, die door Adriaen Cornelisz op 6 februari 1615 gemachtigd wordt in rechte tegen Pieter Lastman op te treden terwille van zijn dochter Hillegont. M.P.D. initialen van Maria P ... D ..., een onbekende amsterdamse, aan wie Bredero zijn Griane opdroeg (Amsterdam 1616). {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} M.S. zie Stockmans, Magdalena. Mueleneir, Cornelis de als getuige vermeld in de akte van 31 december 1613. Muen, Claes Pietersz in de akte van 6 mei 1588 vermeld als eigenaar van een huis, grenzende aan het huis van Adriaen Cornelisz in de Nes. Muller, Harmen als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Munter, Jan als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Nanningsz, Elbert als getuige vermeld in het testament van Bredero's ouders van 5 december 1619. Nave, Josephus vander uitgever te Leiden, bij wie in 1632 een herdruk van Bredero's Spaanschen Brabander verscheen. N.I. à W. initialen van de auteur van een latijns vers in de Lijck-dichten (1619). Nitter, Andries Jacobsz als getuige vermeld in de akte van 14 april 1615. N.N. aanduiding van een jonge weduwe aan wie Bredero, misschien in 1613, een tweetal brieven schreef. Non nobis waarschijnlijk zinspreuk van Jan Franssoon, die dan de auteur is van lofdichten vóor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616), vóor Griane (Amsterdam 1616), vóor Moortje (Amsterdam 1617) en van éen der Lijckdichten. (1619). Noot, Jan van der - de Jonge; de Oude deurwaarders te Amsterdam, als getuigen vermeld in de akten van 13 januari 1646 en 19 maart 1646. Nostra damus laeti zinspreuk van Daniel Mostart (1590-1646), de auteur van éen der Lijck-dichten (1619). Oetgens, Frans Henricxzoon oud-burgemeester van Amsterdam, van wie Adriaen Cornelisz blijkens de akte van 15 april 1610 een stuk grond in pacht had. Olij, Jan Janssz als eigenaar van een stuk grond vermeld in de akte van 15 april 1610. Onderrogh, Ysaacq als huiseigenaar vermeld in de akte van 4 januari 1606. Os, Dirck van als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} Otsz, Barent in 1619 vermeld als drukker van Bredero's Lucelle. Overal t' huys zinspreuk van Samuel Coster. P.A. initialen van de auteur van éen der Lijck-dickten (1619). Pege, Henrick afkomstig uit Wezel; als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Pels, Nicolaes auteur van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's Wercken; zinspreuk: Verandert in tijdts. Philipszoon, Barthelmeus als borg tezamen met Adriaen Cornelisz vermeld in de akte van 31 juli 1610. Philipsz, Bartelt als pachter van de impost vermeld in de akte van 29 augustus 1624, en samen met Adriaen Cornelisz en Claes Henricsz Stopper als borg voor Gerrit Adriaensz Meun vermeld in de akte van 16 juni 1633. Pietersdr, Henrickje in 1592 geboren als dochter van de procureur Pieter Claesz Boer die sinds 1585 in de Nes woonde; ondertrouwde op 20 september 1616 met Nicolaes van Sitteren van Aken, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. (vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 164). Pieters, Janetgen echtgenote van Bredero's oom Cornelis Garbrants Conijn; getuige bij de doop van Hijllegont Adriaensd. Bredero op 29 januari 1584, en eveneens bij de doop van Hilgont Adriaensd. Bredero op 15 november 1587. Begraven 15 december 1591. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 155). Pieters, Jannitge als buitenechtelijke dochter van Bredero's zuster Stijn vermeld in de testamenten van Adriaen Cornelisz van 9 januari 1646 en 5 maart 1646. Aangezien Stijn Adriaensz in 1609 trouwde, zal Jannitge Pieters wel geboren zijn in 1607 of 1608. Mejuffrouw Dr. I.H. van Eeghen veronderstelt mede op grond van de naamgeving, dat de vader, een gehuwd man, geïdentificeerd kan worden met Pieter Cornelisz Conijn, een volle neef van Bredero. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 155). Pietersz, Claes afkomstig uit Vierhuizen, vermeld in de akten van 15 april 1610 en van 31 december 1613. Pietersz, Dirck boekverkoper inde Witte Parsse op het Water, bij wie in 1610 de tweede druk van Den Bloem-Hof Van de Nederlantsche Ieught uitkwam, met daarin een lied van Bredero, echter zonder naam en zinspreuk. In 1615 publiceerde Dirck Pietersz het befaamde liedboek Apollo, met tenminste tien bijdragen van Bredero. Pietersz, Isaac als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Pietersz, Jan als getuige vermeld in de akte van 14 april 1615. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Pietersz, Lambert als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616, met de mededeling dat hij wegens de onenigheden van plan was als lid te bedanken. Pilorius, Johannes notaris te Amsterdam, als getuige vermeld in het testament van Pieter Adriaensz Bredero, van 19 maart 1646. Plancius, Petrus werd in 1552 in Dranoutre (Vlaanderen) geboren, studeerde theologie in Engeland en Duitsland, was predikant in de Zuidelijke Nederlanden, verhuisde in 1585 naar het Noorden, en werd orthodox predikant te Amsterdam. Hij ontwikkelde zich tot een eminent geograaf, cartograaf en sterrenkundige, en was een van de stimulerende krachten bij de vele ontdekkingsreizen tussen 1590 en 1610. Plancius overleed te Amsterdam op 15 mei 1622. Plasse, Cornelis Lodewijcksz van der uitgever en boekverkoper aan de Beurs, uitgever van Bredero's werken van 1616 af, en blijkbaar een van zijn goede vrienden. P.S. zie Scriverius, Petrus. Quina, Carel dichter, lid van de brabantse kamer te Amsterdam, blijkens de brief van 23 maart 1611 een intieme en bewonderde jeugdvriend van Bredero; auteur van de Moorenlandtsche gheschiedenissen (Amsterdam 1610) waarvoor Bredero een lofdicht schreef, dat waarschijnlijk het eerst gedrukte werkstuk van zijn hand is; auteur van lofdichten vóor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616), Griane (Amsterdam 1616), Lucelle (Amsterdam 1616) en Moortje (Amsterdam 1617). Qui-na Dieu, na rien zinspreuk van Carel Quina. Raep, Willem Adriaensz als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Ravesteyn, Paulus van drukker te Amsterdam, bij wie o.a. de Griane, de Lucelle en het Moortje werden gedrukt. Raij, Reynier als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Reael, R. als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 16 juni 1633. Reepemaecker, Jacques als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Reijersz, Geurt als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. Reynst, Gerrit idem. {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} Rodenburgh, Theodore werd in 1578 te Antwerpen of Hamburg uit amsterdamse ouders geboren; als handelaar en diplomaat verbleef hij o.a. te Madrid en te Lissabon. Van 1614 tot 1619 woonde hij te Amsterdam en verwierf daar snel een leidende positie in D'Eglentier. In de onenigheden binnen die Kamer toonde hij zich een ijdel en intrigerend tegenstander van de klassicistisch gerichte Samuel Coster en diens medestanders Hooft en Bredero. Zijn bonte drama's uit deze jaren zijn grotendeels navolgingen van spaanse en italiaanse voorbeelden; zijn merkwaardige Eglentiers Poetens Borstweringh (1619) is een handig samenstel van plagiaten. Werken uit de jaren '30, toen hij meest in Brussel woonde, zijn overwegend stichtelijk. Hij overleed in Antwerpen, oktober 1644. Roecholt, Gerrit wonende te Danzig, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Roeloffzoon, Jan kistenmaker, als getuige vermeld in de akte van 31 december 1613. Roemt u leven alijnd zinspreuk van de auteur van een der Lijck-dichten (1619). Roghman, H.L. auteur van een der Lijck-dichten (1619). Rosé, Hans als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Rutgertsius door Bredero genoemd in de opdracht van Rodd'rick ende Alphonsus (1616), was filoloog en diplomaat. Jan Rutgers werd 28 augustus 1589 te Dordrecht geboren, en stamde van moederszijde uit de dordtse regentenfamilie De Muys van Holy. Sinds 1605 student te Leiden, waar hij bevriend raakte met Daniel Heinsius, ontwikkelde hij zich tot een begaafd classicus: Janus Rutgersius. In 1611 ging hij naar Frankrijk en werd te Orleans licentiaat in de Rechten. Als advocaat in Den Haag, 1613, maakte hij kennis met de twintig jaar oudere Mr. Jacob van Dijck, toen gezant van Gustaaf Adolf. Rutgers vergezelde Van Dijck in 1614 naar Stockholm en Narwa, werd door de zweedse koning tot Hofraad benoemd, leidde enige gezantschappen, en verwierf adelsbrieven. Als ambassadeur van Zweden bij de Staten-Generaal kwam hij eind 1621 weer in Den Haag, maar overleed al op 26 oktober 1625. (Van der Aa, Biogr. Wb, deel XVI, blz. 576-577; Dr. D. Hoek: Haags leven bij de inzet van de Gouden eeuw; Assen 1966). Ryckers, Andries als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Salingen, A. van auteur van een der Lijck-dichten (1619); zinspreuk: Wt stof gheresen. Santberch, Jan van als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. S.C. zie Coster, Samuel. Scaliger, Josephus Justus werd 5 augustus 1540 te Agen aan de Garonne geboren, studeerde o.a. te Parijs en werd als voortreffelijk kenner van Latijn, Grieks, Hebreeuws, Arabisch en verschillende andere oosterse talen éen der grootste {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} filologen van zijn eeuw; hij was overtuigd Hugenoot maar bleef ook na de Barthelomeusnacht nog twintig jaar in Frankrijk; in 1592 benoemd tot hoogleraar te Leiden, werkte hij daar van 1593 tot zijn dood op 21 januari 1609. Schaeff, Hendrick als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. Scheepmaecker, Joachim Jansz als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 31 december 1613. Scheepmaker, G.I. of I.J. auteur van een lofdicht voor de tweede druk van Bredero's Spaanschen Brabander (Amsterdam 1618), van twee lofdichten voor Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619), van twee Lijck-dichten (Amsterdam 1619), en van een lofdicht voor het Groot Lied-Boeck (Amsterdam 1622). Schooneman, Cornelis Janszoon huwde in mei 1615 met Marya Arents de Lange, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Schryver, Peter, ofwel: Scriverius, Petrus historicus, geboren te Haarlem op 12 januari 1576, overleden te Oudewater op 30 april 1660, schreef o.a. Oudt Bataviën nu genoemd Holland, 1606; hij wordt door Bredero een van zijn vrunden genoemd in de voorrede van zijn Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616). Wellicht is Scriverius de voortreffelijke vriend die bij Govert Basson te Leiden (misschien 1616) Bredero's Geestigh Liedt-Boecxken uitgaf. Hij was de auteur van een der Lijck-dichten (1619) en van een lofdicht op Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622). Sedleniski, Pieter wonende te Haarlem, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Sergeandt, Lucas Claesz als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Sitteren, Nicolaes van ook genoemd Nicolaes van Setterich van Aken, ondertrouwde op 20 september 1616 met Henrickje Pietersd. uit de Nes; voor hun bruiloft schreef Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied. Smerinx, Vrou wonende te Zwolle, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Solemans, Marten idem. Solt, Willem van als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. Spiegel, Pieter Louwerisz als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. Spieghel, Henderyck geboren te Amsterdam op 11 maart 1549, koopman en dichter; bleef ook na de overgang van Amsterdam humanistisch katholiek, behoorde tot de leidende figuren van D'Eglentier, schreef de invloedrijke Twespraack vande Nederduytsche Letterkunst (1584), maar onttrok zich veelal aan het openbare leven terwille van zijn rustige studie in zijn buiten Meerhuizen aan de Amstel. In het laatst van zijn leven woonde hij te Alkmaar, en overleed aldaar op 4 januari 1612. Zijn belangrijke, naar vorm en inhoud klassiek be- {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} invloede dichtwerk Hert-spieghel verscheen postuum (Amsterdam 1614). Hendrik Laurensz Spiegel wordt door Bredero vermeld in zijn pleidooi voor zuiverder taalgebruik; aangezien hij daar kennelijk wordt genoemd als nog in leven, kan de datering van dit pleidooi met enige waarschijnlijkheid worden gesteld op 1611, mogelijk najaar. S.S. S.S. L.L. Stud. initialen onder een lofdicht voor de tweede druk van Bredero's Spaanschen Brabander (Amsterdam 1618). Waarschijnlijk Siffridus Sixtinus. Stanssen, Nelletgen getuige bij de doop van Jan Adriaenz Bredero op 11 november 1597. Zij stamde uit het rijke en deftige amsterdamse geslacht Benningh, en was sinds 1581 getrouwd met de koopman Philips Adriaensz Texel (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 164). Stanssen, Tryntjen dochter van de kuiper Stans Jacobsz in de Haringpakkerij; huwde in november 1613 met de 23-jarige katholieke tinnegieter Wynant Bartelszoon uit de Nes, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 163). Starter, Jan Jansz als zoon van een uitgeweken londense wever te Amsterdam in 1593 geboren; vestigde zich in 1614 als boekverkoper te Leeuwarden, waar hij het literaire leven stimuleerde door het oprichten van een rederijkerskamer; maakte naam met liederen en toneelwerk; was in 1620 ingeschreven als student te Franeker; keerde in 1621 terug naar Amsterdam, gaf in datzelfde jaar zijn liedboek De Friesche Lusthof uit, dat hem deed kennen als een met Bredero verwant talent; voltooide in opdracht van de uitgever Van der Plasse de tekst van Bredero's Angeniet (Amsterdam 1623); trok in 1625 met Ernst graaf van Mansfelt als historieschrijver naar Duitsland, en kwam in september 1626 tijdens een krijgstocht in Hongarije om. Steenwegen, Philips Jacobsz. van boekverkoper te Rotterdam en uitgever van een Niev lied-boeck (1627). Stevyn, Simon geboren te Brugge in 1548, was te Antwerpen werkzaam als boekhouder, kwam in 1581 naar Leiden en publiceerde sindsdien geschriften op het gebied van wis- en natuurkunde, zeevaartkunde, krijgskunde, logica en maatschappij-beschouwing. Aan hem dankt het Nederlands talrijke termen voor wiskunstige begrippen, die tevoren steeds in het Latijn werden aangeduid. Van 1593 af was Stevin als ingenieur in dienst van het staatse leger. Bredero noemt hem met recht in zijn pleidooi voor zuiverder taalgebruik, misschien najaar 1611. Simon Stevin overleed te 's-Gravenhage in de eerste maanden van 1620. Stockmans, Magdalena geboren op 12 april 1598 als dochter van de brouwer Jan Stockmans, afkomstig uit Antwerpen, en van zijn tweede vrouw Elisabeth Lambrechts, uit Nijmegen, werd zij opgevoed in een groot gezin, maar zij verloor haar ouders vroeg. In 1617 trouwde haar zuster Elisabeth met de lakenhandelaar Jan Teller, en vestigde zich te Amsterdam, wellicht op de Nieuwendijk. In de winter 1617-1618 verbleef Magdalena in Amsterdam, waar Bredero haar ontmoette en verliefd op haar werd; de brief die hij haar omstreeks Nieuwjaar 1618 stuurde, laat dienaangaande geen twijfel. Op 18 juni 1618 huwde zij te Oud Alblas met de rijke, veertigjarige koopman Isaac van der Voort, uit Antwerpen afkomstig, maar sinds jaren te Napels gevestigd. Het gedicht dat Bredero voor haar schreef: Oogen vol maiesteit, werd haar nagezonden, en bereikte haar hoewel het adres luidt: Roomen. In de tweede helft van 1629 verloor zij haar man en twee van haar kinderen. Zij verliet Italië, verbleef een paar jaar in Antwerpen, en woonde sinds 1632 in Amsterdam. In 1638 hertrouwde zij met de weduwnaar Thomas Verwer, gedeputeerde van Overijsel der Staten-Generaal en wonende in het befaamde Zweedse Huis te 's-Gravenhage, eens de residentie van {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} Mr. Jacob van Dijck. Het huwelijk werd een mislukking, het optreden van Magdalena jegens Verwer was in hoge mate rancuneus; in 1640 verliet zij hem voorgoed. Zij woonde tenslotte aan de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam en stierf aldaar op 19 juni 1660. (Mejuffrouw Dr. I.H. van Eeghen: Magdalena Stockmans; in Amstelodamum, jrg. 41, blz. 137-141; Dr. D. Hoek: Haags leven bij de inzet van de Gouden Eeuw, Assen 1966, blz. 225-249). Stoffelsz, Willem als huiseigenaar vermeld in de akten van 6 januari 1594 en 21 mei 1594. Stopper, Claes Henricz samen met Adriaen Cornelisz en Bartholt Philips als borgen voor Gerrit Adriaensz Meun vermeld in de akte van 16 juni 1633. Swart, Claes Janssz als huiseigenaar vermeld in de akte van 4 januari 1606. Sybrantsz, Jan chirurgijn te Amsterdam, tezamen met Adriaen Cornelisz als borg voor Symon Jan Vechtersz vermeld in de akte van 29 maart 1602, en als gewezen pachter van de impost op wollen lakens vermeld in de akte van 31 juli 1610. Symens, Jop als getuige vermeld in de akte van 14 april 1615. Tangel, Rogier als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. T.C. initialen van de auteur van een der Lijck-dichten (1619). Telle, Reinier geboren te Zierikzee in 1558 of 1559; later als rector aldaar werkzaam, vestigde zich in 1610 te Amsterdam en nam daar deel aan het letterkundig leven als vrijzinnig publicist van pamfletten en hekeldichten. Hij vertaalde de delen IV, VI en VII van de Tragedische ofte Klaechlijcke Historien, naar het Frans van Pierre Boaistuau en François de Belleforest; de berijmde passages in deze delen zijn van Bredero's hand. Onder de zinspreuk Lijdt en hoopt schreef Telle huldigingsgedichten vóor Bredero's Lucelle (1616) en Moortje (1617). Hij overleed begin 1618 te Amsterdam. (Vgl. H. de la Fontaine Verwey, Jaarboek Amstelodamum LX, en A. Keersmaekers, Spiegel der Letteren, jrg. 11, blz. 81-97). Tesselscha zie Visscher, Maria Tesselschade. Teunisdr., Annetgen huwde op 9 maart 1597 met Bredero's neef Pieter Cornelisz; was peet bij de doop van Bredero's zuster Bely op 20 april 1599. Teunisdr., Maritgen zuster van Annetgen Teunisdr., vermeld in de akte van 8 februari 1597. Teunisz, Harmen afkomstig uit Zwolle, ging op 2 juli 1639 in ondertrouw met Maritjen, dochter van Bredero's zuster Hillegont. {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} Texel, Philips Ariaenssen koopman te Amsterdam, geïnteresseerd in de belastingpacht; was sinds 1581 gehuwd met de rijke en voorname Nelletgen Stanssen Benningh (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 164), maar wordt als voortvluchtig debiteur vermeld in de akte van 31 december 1613. T.H. zie T. Hartoch. Thomasszoon, Jan als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 31 juli 1610. Thomasz, J. als notaris te Alkmaar vermeld in de akte van 8 februari 1597. Tibout schermmeester, door Bredero geprezen in een lofdicht. Gerard Thibault was van antwerpse afkomst. In 1628 publiceerde hij bij Elsevier zijn handboek: Academie de l'espée. Toenes, Annie zie Teunisdr. Annetgen. Tongerlo, Arent van zoon van Hans Arentsz van Tongerlo en van Bredero's zuster Hillegont, gedoopt te Amsterdam op 25 februari 1621; overleden vóor of in 1639. Tongerlo, Hans Arentsz van zwager van Bredero, zoon van de wijnverlater, later kuiper, Arent Jansz, afkomstig uit Tongerlo, en van Judith Jans Ketwyck, afkomstig uit Zwolle; hij woonde aan de Oudezijds Voorburgwal nabij de Varkenssluis; huwde 25 jaar oud in 1615 met Bredero's zuster Hillegont, bij wie hij drie dochters en een zoon kreeg; was eerst kuiper, daarna met weinig succes wijnverlater. Hij overleed tussen 1632 en 1639. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 151). Tongerlo, Hester van dochter van Hans Arentsz van Tongerlo en van Bredero's zuster Hillegont; gedoopt te Amsterdam op 15 mei 1625; huwde in 1647 met de wieldraaier Huybert Joerysz Brandenburch, uit Enkhuizen afkomstig; zij tekende de akte van 21 september 1647 met een kruisje. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 152). Tongerlo, Judick of Judith van idem, gedoopt te Amsterdam 23 oktober 1616; was in 1647 nog ongehuwd. Tongerlo, Maritjen van idem, gedoopt te Amsterdam op 6 februari 1618; huwde in 1639 met Herman Teunissen, van Zwolle; hertrouwde als weduwe in 1647 met de 27-jarige varensgezel Hinrich Arsen uit Hamburg. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 152). Tulken, Joost als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Tijssen, Jannetgen als weduwe van Willem Jansszoon vermeld in de akte van 15 april 1610. Vaenius, Otto (Otto van Veen) schilder, geboren te Leiden in 1556, vluchtte in 1572 naar Antwerpen, vandaar naar Aken en Luik, verbleef 1576-1581 te Rome en keerde daarna terug naar de Nederlanden; in 1585 werd hij hofschilder van Parma. In 1607 graveerde hij ruim honderd prenten die onder de titel Emblemata Horatiana zowel {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} met latijnse bijschriften (nl. klassieke citaten) als met bijschriften in Latijn, Frans en Nederlands verschenen; de nederlandse vierregelige rijmen zijn vertalingen naar het Frans. De herdruk van 1612 bevat bijschriften in het Latijn, het Frans, het Nederlands, het Italiaans en het Spaans; de nederlandse achtregelige teksten zijn vaak bewerkingen van de oorspronkelijke in vier regels. Ofschoon de vierregelige versjes uit 1607 als werk van Bredero postuum zijn opgenomen in de bundel Nederduytsche Rijmen (Amsterdam 1620), moet zijn auteurschap worden betwist. Bredero heeft echter Veens werk later wel gekend, getuige het lofdicht voor Othonis Vaeni Emblemata aliquot selectiora amatoria (Amsterdam 1618). Van Veen, mede van belang als leermeester van Rubens, overleed te Brussel op 6 mei 1629. Vechtersz, Symon Jan pachter van de impost van wijnen enz., voor wie Adriaen Cornelisz zich op 29 maart 1602 borg stelde. Velde, Jan van de graveur van de illustraties bij Bredero's Groot Lied-Boeck (1622). Verandert in tijdts, zinspreuk van Nicolaes Pels, auteur van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's Wercken. Verberg, Niclaes Ellertsz boekverkoper in de Beursstraat te Amsterdam, door het uitgeven van Bredero's Klucht van de Koe (1618), en van Bredero's Lofdicht van Ryckdom en Armoede (1620), een concurrent van Van der Plasse. Verbiest, B. lid van de brabantse Kamer, auteur van een lofdicht vóor Bredero's Griane (1616). Verhoeven, Jan als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. Verlooren arbeijt, Jan Gerritsz als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. Vinck, Marten en Dirck als getuigen vermeld in de akte van 29 april 1614. Vinckx, Harmina Pietersd. huwde op 3 oktober 1619 met Dieryck Doots-hooft, voor welke blijkbaar lang voorgenomen bruiloft Bredero een paar gedichten had geschreven. Virtutem Fortuna timet zinspreuk van de auteur R.L., schrijver van een lofdicht voor Bredero's Groot Lied-Boeck (1622). Vis, Cornelis als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 14 april 1615. Visscher, Anthonij Claesz als getuige vermeld in de akte van 15 april 1610. Visscher, I. auteur van een der Lijck-dichten (1619); zinspreuk: Men moet daar aan. Visscher, Jan Jacobsz schilder en glasschrijver, wonende op het Rusland, aan wie Bredero, misschien in 1615, een gedicht richtte over de misstanden in D'Eglentier. {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} Visscher, Maria Tesselschade. als dochter van de koopman en schrijver Roemer Visscher geboren te Amsterdam op 25 maart 1594, geroemd om haar knappe verschijning en haar vele kunstzinnige talenten; Bredero wijdde enkele gedichten aan haar en droeg haar in 1616 zijn Lucelle op. Zij huwde in 1623 met Allard Jansz. Crombalgh en verhuisde naar Alkmaar. In 1641 ging zij over tot de rooms-katholieke kerk. Zij overleed te Amsterdam op 20 juni 1649. Visscher, Roemer geboren te Amsterdam in 1547, was koopman en schrijver, al duurde het tot 1612 eer er iets van hem in druk verscheen; behoorde met zijn vriend Spiegel tot de leidende figuren van D'Eglentier en wordt als zodanig door Bredero vermeld in een tekst van wschl. eind 1611. Roemer Visscher was de vader van de begaafde dochters Anna en Maria Tesselschade, en maakte zijn huis aan de Gelderse kade tot een ontmoetingsplaats van allerlei kunstenaars. Hij overleed te Amsterdam op 19 februari 1620. Vogel, Otto wonende te Haarlem, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Vondel, Joost van den werd te Keulen op 17 november 1587 geboren uit antwerpse ouders van doopsgezinde overtuiging; in 1595 vertrok het gezin uit Keulen, in 1597 vestigde het zich in Amsterdam. Zeer jong toegetreden tot de brabantse Kamer, schreef Vondel in 1610 zijn eerste toneelstuk: Het Pascha, dat bij de uitgave (Schiedam 1612) een lofdicht van Bredero ontving. Op 5 december 1610 gehuwd, kon Vondel de zaak in de Warmoesstraat deels overlaten aan zijn vrouw. In deze jaren schreef hij de emblematische bundels Den Gulden Winckel (1613) en De Vorstelijcke Warande der Dieren (1617), en ook het Lof-Gesangh over de scheeps-vaert, het eerste van de vele verheerlijkingen van Holland en speciaal Amsterdam. Onder de Lijck-dichten op Bredero (1619) is ook een tekst van Vondel. Ditzelfde gedichtje werd eveneens afgedrukt vóor Bredero's Groot Lied-boeck(Amstelredam 1622). Voor Bredero kan Vondel, die twee-en-een-half jaar jonger was, niet anders dan een begaafd dichter-in-aanleg zijn geweest: de werkelijke ontplooiing van Vondels talenten kwam pas na 1625, en eigenlijk zelfs na 1635; het hoogtepunt, de Lucifer, ligt in 1654. Vondel overleed te Amsterdam op 5 februari 1679. Voort, Isaac Willems van der geboren te Antwerpen op 30 mei 1578, was jong in de leer gegaan bij een wever, daarna bij een kuiper, maar ging in 1601 naar Italië waar hij te Napels een gefortuneerd handelaar werd. In de winter 1617-1618 verbleef hij in Amsterdam, ontmoette er Magdalena Stockmans en verkreeg er haar jawoord, tot verdriet van Bredero. Het huwelijk werd op 18 juni 1618 te Oud-Alblas voltrokken; op 20 september bereikte men Napels. Hij overleed aldaar op 9 augustus 1629; het zesde kind werd postuum geboren. (Amstelodamum, jrg. 41, blz. 137-141). Vorstens, Daniël uit de Warmoesstraat, huwde op 17 april 1618 met Cornelia Michiels, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Vos, Jan de als notaris te Amsterdam vermeld in de testamentaire beschikkingen van 9 en 13 januari 1646, en van 5 en 19 maart 1646. Voskuyl, Dirck Pietersz geboren in 1585 in de Nes, werd boekbinder en boekverkoper, huwde op 26 februari 1612 met zijn nicht Aafgen Willemsd., voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Een exemplaar van de oorspronkelijke druk, geheel in rood, bleef bewaard (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. Signatuur 853 A 97). {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} Vrancx, Sebastiaan geboren te Antwerpen op 22 januari 1573, schilder en rederijker, maakte een reis naar Rome en verwierf na zijn terugkeer een invloedrijke positie temidden van zijn kunstbroeders. Hij schilderde in krachtige kleur voorstellingen met een bewogen compositie. Een werk van zijn hand was omstreeks 1610 in het bezit van Badens, aan wie Bredero het te leen vroeg, kennelijk om het voor zijn vader te kunnen kopiëren. Vrancx overleed te Antwerpen op 19 mei 1647. Vrederixsz, Sander schoenlapper, aan wie op 11 november 1631 op verzoek van Adriaen Cornelisz een schoenlappershuisje aan de Varkenssluis werd toegewezen. Vriendt, Pieter Willemsz als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 30 augustus 1600. Waarde liefde blijft zinspreuk van de auteur van een lofdicht voor Bredero's Groot Lied-boeck (Amstelredam 1622). Waesbergen, Pieter van uitgever te Rotterdam, bij wie in 1622 een ongeautoriseerde herdruk van Bredero's Spelen verscheen. Weest mildt zinspreuk van de dichter A. van Mildert. Wesselsz, Willem als coussemaecker vermeld in de akte van 19 augustus 1637; buurman van Adriaen Cornelisz en als getuige vermeld in diens testament van 5 maart 1646. Westerhout, Christyna Gerrits huwde op 1 mei 1618 met Adriaen vander Heeden, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een builoftslied schreef. Wie faalt mach keeren zinspreuk van de auteur met initialen G.G., schrijver van een lofdicht op Bredero's Groot Lied-boeck (Amstelredam 1622). Wie ghenoeght zinspreuk van de auteur van een lofdicht voor Bredero's Groot Lied-boeck (Amstelredam 1622). Willemsdochter, Aafgen huwde op 26 februari 1612 met haar neef de boekbinder en boekverkoper Dirck Pietersz Voskuyl, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 163). Wits, Jonas als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 31 juli 1610. Wolff, O. van der als ondertekenaar namens de Staten van Holland en Westfriesland vermeld in de akte van 16 juni 1633. Wt stof gheresen zinspreuk van A. van Salingen, auteur van een der Lijck-dichten (1619). Yvert naa 'trecht zinspreuk van de dichter T. Hartoch. {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van illustraties De originelen van de afbeeldingen, gemerkt Rpk. zijn eigendom van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam en werden gefotografeerd door de fotografische dienst aldaar; Copyright Foto-commissie Rijksmuseum Amsterdam. De originelen van de afbeeldingen, gemerkt G.A.A., zijn eigendom van het Gemeente-Archief te Amsterdam, en werden gefotografeerd door de fotografische dienst aldaar. De originelen van de afbeeldingen, gemerkt GS, bevinden zich in mijn collectie, en werden gefotografeerd door de fotograaf J. Pit te Hilversum. Om het portret zo groot mogelijk te houden zijn in veel gevallen sierranden en onderschriften weggelaten; dit is niet nader vermeld. Indien echter een gelaat ontleend werd aan een veel grotere afbeelding, werd dit aangegeven met: fragment. Het Stadhuis van Amsterdam Prent van Cl. J. Visscher, omstreeks 1615 (Rpk) 11 Filips II Prent van H. Wierix, 1586 (Rpk) 12 Plattegrond van Amsterdam in de zestiende eeuw Uit: Braun en Hogenberg: Theatrum urbium VI (G.A.A.) 13 François-Hercule de Valois, Hertog van Anjou Anonieme gravure (Rpk) 14 Charlotte de Bourbon Prent van H. Goltzius, 1581 (Rpk) 16 Louise de Coligny Prent van W. Delff naar Van Mierevelt (Rpk) 18 Willem van Oranje Prent van W.J. Delff naar Van de Venne (Rpk) 20 De twee Vleeshallen met de Vogelmarkt aan de Nes Prent van Cl. J. Visscher, omstreeks 1620 (Rpk) 23 Alessandro Farnese, Hertog van Parma Prent van S.C. de Passe, omstreeks 1592 (Rpk) 24 Johan van Oldenbarnevelt Prent van H. Hondius, 1608 (Rpk) 28 Robert Dudley, Graaf van Leicester Prent van C. de Passe de Oude, omstreeks 1597 (Rpk) 32 De Oude Kerk te Amsterdam Prent van Cl. J. Visscher (Rpk) 35 Maurits Prent van C. de Passe, omstreeks 1597 (Rpk) 36 {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} Adolf, Graaf van Nieuwenaar en Meurs Anonieme gravure (Rpk) 40 Dirck Volkertszoon Coornhert Prent van J. Muller naar Cornelis van Haarlem (GS) 42 Willem Lodewijk Prent van A. Stock, 1614, naar Van Mierevelt (Rpk) 44 De Nieuwe Kerk te Amsterdam Prent van P.H. Schut, omstreeks 1655 (Rpk) 45 Francisco Verdugo Prent van D. Custos (Rpk) 46 Simon Stevin Anoniem schilderij, Universiteitsbibliotheek Leiden 48 Jan Huyghen van Linschoten Prent van J. Th. de Bry, 1598 (Rpk) 50 Ernst van Oostenrijk Prent van Ant. Wiericx (Rpk) 56 Filips Willem Prent van Johan Wiericx (Rpk) 58 Willem Barentsz Anonieme tekening naar een 17de-eeuwse prent (Rpk) 60 Philips van Marnix Anonieme gravure (GS) 62 Albertus van Oostenrijk Prent van J. Muller, 1615, naar Rubens (Rpk) 64 Isabella van Spanje Prent van J. Muller, 1615, naar Rubens (Rpk) 66 Cornelis Pietersz Hooft Anonieme gravure, tweede helft 17de eeuw (Rpk) 70 Franciscus de Mendoza Prent van J. Matham (Rpk) 72 De Schutterij van de Oude-zijde Tekening naar een verloren schutterstuk uit 1602 (G.A.A.) 77 Frederik Hendrik Prent van Crispijn de Passe de Oude (Rpk) 78 De Zuiderkerk te Amsterdam Prent van J.H. Schut, omstreeks 1655 (Rpk) 79 Franciscus Gomarus Anonieme gravure, tweede helft 17de eeuw (Rpk) 80 De Heilige Stede, later Nieuwezijds-kapel Prent van P.H. Schut, omstreeks 1655 (Rpk) 81 Ambrosio Spinola Prent van J. Muller, 1615 (Rpk) 82 Carel van Mander Prent van J. Saenredam naar H. Goltzius (Rpk) 84 De Sint Antoniespoort te Amsterdam Prent van S. Frisius, begin 17de eeuw (Rpk) 89 Jacob van Heemskerck Prent van C. de Passe, 1607 (Rpk) 90 {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} Jacobus Arminius Anonieme gravure, tweede Helft 17de eeuw (Rpk) 92 De Beurs te Amsterdam Prent van Cl. Visscher, 1612 (Rpk) 93 Jan van Hout Prent van W. Swanenburch (GS) 94 De Schreyerstoren te Amsterdam Anonieme gravure, tweede helft 17de eeuw (Rpk) 97 Adriaen Cornelisz Bredero Fragment van de tekening op blz. 77 (G.A.A.) 98 Francisco Badens Prent van H. Hondius (Rpk) 98 Hendrik de Keyser Prent van J. Suyderhoef (GS) 108 Gerbrand Adriaensz Bredero Portret op het titelblad van de Nederduytsche Rijmen, 1620 (GS) 108 Hendrik Laurensz Spiegel Prent van P. van Gunst (GS) 114 Samuel Coster Prent van J. Houbraken (GS) 114 Pieter Cornelisz Hooft Prent van J. Houbraken naar Van Mierevelt. Fragment (GS) 118 Joost van den Vondel Prent van Theod. Matham naar Joachim Sandrart, omstreeks 1640. Fragment (GS) 118 Roemer Visscher Tekening naar een verloren schuttersstuk. Fragment. (British Museum, London) 126 Jan Jansz Starter Portret op het titelblad van de Friesche Lusthof (GS) 126 Petrus Scriverius Prent van I. van Velde naar Frans Hals (GS) 132 Daniel Heinsius Prent van J. Suyderhoef naar Merck (GS) 132 Hugo de Groot Anonieme gravure naar Ravesteyn (Rpk) 144 Cornelis Ketel Prent van H. Bary (Rpk) 144 Jacobus van Dijck Tekening van B. Gerbier (Rpk) 152 Theodore Rodenburgh Anonieme gravure (GS) 152 Isaac van der Voort Achttiende-eeuwse tekening naar een verloren gegaan schilderij. Familie-archief Backer (G.A.A.) 160 Magdalena Stockmans Idem 160 {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} Bijlage ter waarschuwing {== afbeelding david bailly, schilder==} {>>afbeelding<<} Bovenstaand portret, sinds 1885 het meest verspreide, betreft niet Bredero maar de schilder David Bailly, geboren te Leiden in 1584, en aldaar overleden na midden april 1657. Het gaat terug op een naar rechts gewende tekening van Bailly in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. Op de keerzijde daarvan staat in achttiende-eeuws handschrift: t Pourtrait van de dichter G: A: Brederode naa t leven door David Bailly f. Maar dit is een vergissing. Naar deze tekening is door J.P. de Frey een ets gemaakt met het onderschrift: De Poëet G.A. Brederode. Deze ets opent het Brederoo-album dat als feestnommer van Oud-Holland, tweede jaargang, in 1885 verscheen. De vergissing werd gecorrigeerd door J. Bruyn (Amsterdam) in een artikel getiteld: David Bailly (Oud-Holland LXVI, 1951, blz. 148-164 en 212-227, speciaal 160-161). De tekening in het Rijksprentenkabinet is een zelfportret van Bailly, zoals onmiskenbaar blijkt door vergelijking met enige andere portretten die er van hem bestaan en die mede in Oud-Holland LXVI gereproduceerd zijn. {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording Een boek als dit is geen eenmanswerk. Het is ook geen groepswerk. Het is een boek dat de samensteller ertoe verplicht heeft, telkens een beroep te doen op de kennis en de bereidwilligheid van een hele reeks personen. Aan hen allen betuig ik mijn hartelijke dank. Voor het bijeenbrengen van het authentieke basismateriaal, het opsporen van de vele door vroegere auteurs alreeds vermelde en soms geciteerde documenten, en de bescheiden reeks van tot nu toe onbekend gebleven archivalia, ben ik dank verschuldigd aan de heren Henri A. Ett, Drs. P.J. Verkruysse en Dr. H.G. van den Doel. Met grote erkentelijkheid denk ik terug aan de stimulerende belangstelling en medewerking van Dr. W.J. van Hoboken, stadsarchivaris van Amsterdam, onder wiens beheer zich vrijwel alles bevindt wat op het gezin Bredero betrekking heeft. De onvoorziene vertraging in de afwerking van dit boek heeft het voordeel gehad dat ook nog gebruik kon worden gemaakt van de gegevens, door Mejuffrouw Dr. I.H. van Eeghen en de heer J.Z. Kannegieter in Amstelodamum jrg. 55, en 56, en door Prof. Dr. A. Keersmaeckers in Spiegel der Letteren, jrg. 11, gepubliceerd. De translitteratie van de documenten is verricht door de heer Verkruysse, terwijl wij voor een aantal moeilijk te ontcijferen passages tevens een beroep mochten doen op het inzicht en de ervaring van Dr. F. Veenstra en Mejuffrouw Drs. J. Dommisse. De translitteratie is diplomatisch; ook inzake leestekens en dergelijke hebben we ons geen moderne vrijheden veroorloofd; de afkortingen evenwel zijn aangevuld, maar in cursief. Terwille van de gewenste illustraties heeft vooral het Rijksprentenkabinet mij in bijzondere mate geholpen, al bleken er niet van álle vrienden en kennissen van Bredero portretten te bestaan. Ik moge in de persoon van Mevrouw Drs. D. de Hoop Scheffer allen bedanken die mij in dit opzicht met zoveel vriendelijkheid van dienst zijn geweest. Naar ik vrees, heb ik zetters, drukkers en clicheerders van de uitgeverij Tjeenk Willink wel eens tot wanhoop gebracht; ik vraag daarvoor verontschuldiging, al zou ik een beroep kunnen doen op overmacht: want stellig heeft het materiaal nog vaker mij tot wanhoop gebracht, dan ik hen. Maar nu het boek er ligt, moge de juistheid van Bredero's zinspreuk hun tot troost en tot voldoening zijn. G.S. * De data van de militaire gebeurtenissen zijn aangegeven overeenkomstig: Het Staatsche Leger, bewerkt door J.J.G. ten Raa en F. de Bas. Deel I (1568-1588) Breda 1911; Deel II (1588-1609) Breda 1913.