Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius G.F. Tanghe logo_chro_01 logo_nwo__01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius van G.F. Tanghe uit 1862-1863. Deze tekst is in DBNL gepubliceerd in het kader van het NWO-onderzoeksproject Chronicling Novelty. New knowledge in the Netherlands, 1500-1850, dat van 2018-2023 wordt uitgevoerd onder leiding van Judith Pollmann (Universiteit Leiden) en Erika Kuijpers (Vrije Universiteit). p. 29: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom wordt de accolade hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. p. 350: voetnoot ‘(2)’ heeft in het origineel abusievelijk voetnootnummer ‘(1)’ gekregen aan de voet van de pagina. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 443: voetnoot ‘(1)’ heeft in het origineel abusievelijk voetnootnummer ‘(2)’ gekregen aan de voet van de pagina. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 491: voetnoot ‘(2)’ heeft in het origineel abusievelijk voetnootnummer ‘(1)’ gekregen aan de voet van de pagina. In deze digitale versie is dat verbeterd. p. 505: achter het hoofdstuknummer is een punt toegevoegd. tang009paro01_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl exemplaar Universiteitsbibliotheek Gent, signatuur: BIB.ACC.004347, scans van Google Books G.F. Tanghe, Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius. De Schrijver-Van Haecke, Brugge 1862-1863 Wijze van coderen: standaard Nederlands Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius G.F. Tanghe Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius G.F. Tanghe 2019-03-22 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: G.F. Tanghe, Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius. De Schrijver-Van Haecke, Brugge 1862-1863 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} PAROCHIEBOEK VAN ISEGHEM, GEVOLGD DOOR DE LEVENSBESCHRYVING DES HEILIGEN HILONIUS, PATROON, EERSTEN APOSTEL EN PASTOR DEZER PLAETS; OPGESTELD DOOR G.F. TANGHE, Kanonik. Et pius est patriae facta referre labor: 'T is een deugdelyk werk de geschiedenis zyns vaderlands te beschryven. Ovid. Trist. Lib. II, V. 322. BRUGGE, DRUKK. WED. DE SCHRYVER-VAN HAECKE, STEENSTRAET. 1862-1863. {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ISEGHEM. ==} {>>afbeelding<<} {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} Goedkeuring. Wy hebben de geschiedenis of Parochieboek van Iseghem met byzondere aendacht en aengroeijende voldoening gelezen. Verre van iets te behelzen dat het minste het Geloof of de goede zeden zou kunnen verhinderen, de Parochieboek van Iseghem is vervold van alles dat stichtende is. Daerenboven bevat hy een groot getal historische byzonderheden, met veel smaek verhaeld, welke den zeer eerweerden schryver tot eer strekken, en, spyts denzelven, den lezer doen gevoelen dat hy, die schreef, de geschiedenis zyner geboorteplaets beschreven heeft. Brugge, 26 July 1863. J. Faict, Vik. Gen. {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} EERBIEDIG OPGEDRAGEN aen den WELEERWEERDEN HEER PASTOR JOANNES DE BRUYNE, alsmede AEN DE PAROCHIANEN VAN ISEGHEM. {==V==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord. De Parochieboek van Iseghem bevat historische daedzaken, die wy hebben weten gebeuren, of ter onzer kennis gekomen zyn door overleveringen onzer vaders en voorvaders (1). Hy verhaelt getrouwelyk wat dienaengaende zoo door Meyer, Gramaye, Sanderus, Malbrancq, Ghesquiere en Debast, als door Joannes Baptista Vande Walle en zynen zoon, Gaspar Joannes (2), beschreven is. Doch onze voornaemste hulpbronnen zyn geweest de plaetselyke kerkarchieven, welker stukken wy nagezien en, voor den wezenlyken inhoud, in ons boekwerk verzameld hebben, ten voordeele van onze nakomelingen, die, na verloop van tyden, nog daervan zullen konnen spreken: Accipe, posteritas, quod post tua saecula narres! Maer zal iemand zeggen: is er verschil tusschen de eerste uitgaef der Geschiedenis van Iseghem, in 1852, en de tweede, in 1863? Ja, zeker, {==VI==} {>>pagina-aanduiding<<} er bestaet een merkelyk onderscheid tusschen beide. De Parochieboek die nu in het licht verschynt, is oud en nieuw; hy is oud, omdat hy het merg of de kern der eerste Geschiedenis bevat; hy is nieuw, omdat hy zich in andere en behagelyker gedaente aen den lezer aenbiedt. Gezuiverd en verbeterd zoo wegens daden als drukfeilen, komt hy te voorschyn zonder uitstapjes of tusschenstukjes, tenzy deze, ten minste in 't algemeen, aen onze afzonderlyke beschryving behooren. Ook hebben wy, voor ons boekwerk, rykelyk te oogsten gevonden op het veld van Iseghem. Indien wy daerbuiten, ondertusschen, in 't voorbygaen, eene bloem geplukt hebben, om onzen arbeid te versieren, zulks kan men ons niet ten kwade duiden, omdat wy dit sieraedje overgenomen hebben uit het gemeene veld, dat is, uit historische stukken, die een algemeen betrek met Iseghem hebben. De eerste uitgaef was als een enkel proefje; de tegenwoordige is, onder verscheidene opzigten, vollediger. Behalve dat de Parochieboek de zaken in betere orde verhaelt, behelst hy daerenboven eene menigte nieuwe feiten, zeer bekwaem om de openbare nieuwsgierigheid te prikkelen. Twee honderd en negen bladzyden meer bevattende dan de voorgaende Geschiedenis, biedt hy, natuerly- {==VII==} {>>pagina-aanduiding<<} ker wyze, een uitgestrekter tafereel van Iseghem aen. Met genoegen zal men onderander, meerdere uitbreidingen aentreffen wegens dry edele geslach ten, welker namen te Iseghem, hoogst geacht en gezegend worden. Het goed door hen gesticht zoo in verleden als in onze tyden, ter plaetse van hun zomerverblyf, vereischt meer dan een enkel eervol gewag ter loops gemaekt. De lezer zal reeds by zich zelven gedacht hebben aen de voortreffelyke familien van Huerne, De Pelichy en Gilles De Pelichy (1). Aen den Parochieboek is natuerlyk gevoegd het leven van den H. Hilonius, vermits hy de Iseghemnaers, als hunner geestelyke vader, aen Jesus Christus gewonnen heeft, door het evangelie, dat hy hun de eerste gepredikt heeft (2). {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} Eindelyk, wat het opstel betreft, laten wy aen andermans oordeel over, of wy den middelweg gevolgd hebben tusschen een magere of skelettelyke beschryving die het hert des lezers niet voldoet en een langwylige of wydloopige uitbreiding, die verveelt en verdriet. Wy erkennen ons onbevoegd om te oordeelen of wy het nuttige met het aengename gepaerd hebben: Utile dulci. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Parochieboek van Iseghem. § I. Algemeen overzigt. I. Iseghem, gesticht op den regteroever van den Mandel, beslaet een schoone plaetse onder het volkrykste gedeelte van Westvlaenderen. Nog onlangs is zyne ligging aenzienlyk verbeterd door het gerief der yzeren spoorbaen, met eene statie. Twee steenwegen verbinden dit steedje, ter eener zyde, aen Kortryk, en, ter andere, aen Rousselaere. Welhaest zal een derde kassei de gemeenschap vergemakkelyken met Winckel-Sint-Eloy en andere zuiderlyke gemeenten. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Ofschoon Iseghem, in evenredigheid zyner bevolking, niet groot in lande is, en dat zyn verste grondgedeelte nauwelyks drie kwartier uers van de parochiekerk verwyderd is, zoo paelt het evenwel nog aen zes gemeenten, te weten: Ingelmunster, Lendelede, Winckel-Sint-Eloy, Rumbeke, Cachtem en Emelghem. De bodem van Iseghem, tamelyk plat en leeg, vertoont niets dan eene wyduitgestrekte vallei, dewelke alzoo eene tusschensoorte van land bevat. Van noorden, vindt men veel ligten grond, doch niet van de slechte soort die maer dient voor boekweit, spurrie, sparrenhout en brem. Zuidwaerts is het land doorgaens zwaerder, beter, vetter, en bekwaem om de schoonste tarwe te dragen. De Iseghemsche landbouwers toonen, alle jaren, zoo veel het van hen afhangt, dat zy zich aen hun vak verstaen. Het is een vermaek om zien wat schoone vruchten zy opdoen. Ook verkeeren zy, in 't algemeen genomen, onder tydelyk opzigt, in voorspoed en welstand: hetgene toe te schryven {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} is niet alleen aen hunne ervarenheid en oppassing, maer ook aen hunne zedelykheid en huishoudende spaerzaemheid. Langs den noordkant, wordt de landbouw niet zelden door overstroomingen verhinderd en beschadigd. Alzoo heeft het Mandelriviertje, in plaetse van voordeelen, meermaels, vele schade medegebragt, niet alleen aen de oeverlanden, maer ook aen de gezondheid dergenen die er omtrent wonen. II. Iseghem bevat in lande 1430 hektaren (1). De bevolking, volgens ambtelyke opgave van 1846, beloopt tot 8,184 zielen, verdeeld in 17 sektien en in 1,672 huizen als volgt: {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} sektien: huizen: zielen: Stad 1,168, 5,696. Abeele 44, 218. Becelaershof 10, 43. Boschmolens 52, 293. Geete 30, 141. D'Heije 6, 19. Meulenhouk 32, 146. Mol 43, 206. Nederweg 41, 221. Schaepdam 14, 72. Sloore 46, 220. Steenputje 37, 173. Stroomken 12, 62. 'T Kotje 24, 116. Vuilenbras 8, 31. Winkelhoek 63, 336. Zevecote 18, 70. _____ _____ Total 1,672. 8,184 (1). De bevolking is zeer aengegroeid sedert een honderdtal jaren. In 1757, waren er slechts 1259 huisgezinnen, terwyl deze, in {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} 1846, beliepen tot 1,789. In 1786, bevonden er zich maer 6,525 zielen: hedendaegs is dit getal omtrent van 2,000 zielen vermeerderd. Even gelyk de bevolking zeer aengegroeid is sedert eene eeuwe tyds, zoo heeft de armoede, in evenredigheid, nog veel meer toegenomen: In 1757, telde men alleenlyk 150 arme huisgezinnen; terwyl dezelve, in 1846, beliepen tot 496. Wat verschil! III. Zoo als in voorgaende tyden, leven de inwoners nog hedendaegs van den landbouw, de nyverheden en den koophandel. Hun welstand moet nog al voldoende wezen, vermits men onder hen een honderd en zeventigtal kiezers voor de Statenkamers telt. Niettegenstaende de gemeente niet groot is in uitgestrektheid, zyn er nogtans vele landbouwers, omdat hunne gebruiken doorgaens niet groot zyn, en dat er weinige gronden onbezaeid liggen. Zonder te spreken van de mindere hofsteden, vindt men er van zeventig tot tachtig, die peerden houden. Is dit niet een groot getal? Voor- {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} dezen vergenoegden zich de kleine landlieden niet met akkerwerken, maer zy voegden er de linnenwevery by, even gelyk sommige hedendaegs hun bedryf beginnen te paren met eene cichoreifabriek. Deze twee nyverheden schikken goed voor het akkervolk, omdat zy de noodige grondstoffen zelven opdoen. Men mag zeggen dat de stad, ten allen tyde, om hare menigvuldige en verschillige nyverheden vermaerd geweest is. Behalve al de ambachten, die voorzien in de eerste noodwendigheden van den mensch: in zyne tafel, kleeding, woning en huisraden, bezit Iseghem allerhande manufacturen, fabrieken en kunstwerkplaetsen. By de vreemdelingen zyn de hoeden- schoen- en borstelmakeryen het meest bekend. Waerom? Wy weten het niet. Onder de nyverheden zyn er twee, die plagten heilzame bronnen te zyn zoo van zedelyken als van stoffelyken welstand; te weten: de wollenwevery en de vlasnyverheid. De manufactuer van wollen stoffen onderbleef binnen de XVIIde eeuw, en beroofde menigen ambachtsman van zyn brood. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer de vlasnyverheid bleef staen en kwam des te meer op, om naderhand, op hare beurt, hetzelfde lot te onderstaen, waeraen alle tydelyke zaken onderworpen zyn. Lange jaren heeft deze nering aen een gedeelte der ingezetenen rykdom, of ten minste, aen honderde huisgezinnen een gemakkelyk en zedig bestaenmiddel bezorgd. Wy hebben dezelve weten bloeijen, en daerna langzamerhand, zoo als een ouden boom, die vergaet, ten onder komen, en met haren val eene menigte van handen zien ledig vallen. Groot is de ruimte, welke de ondergang der vlasnyverheid opengelaten heeft! tot alsnu is dezelve niet konnen vervold worden, alhoewel men, ten dien einde, vele poogingen aengewend hebbe. Daer ligt, ten deele, de oorzaek der aengroeijende armoede, welke, in vergelyking van verleden tyden, nu meer dan verdubbeld is. IV. De oudheidskundigen hebben zich veel onledig gehouden met den naemoorsprong van Iseghem op te zoeken, doch zy hebben maer gissingen konnen maken. Tot nu toe is de zaek niet opgelost: Et adhuc sub judice {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} lis est. Het is wel zeker, volgens Adriaen van Schrieck en de hedendaegsche taelkundigen, dat hem een celtisch woord is, hetwelk, onderander, beteekent woonhuis, verblyfplaets, paleis, enz. Maer wat wordt er verstaen door de eerste letters van den toenaem, door Ise? Sommige schryvers meenen dat Iseghem bediedt Verblyfplaets van Isis, een heidensche afgodin, en hun gevoelen is niet onwaerschynlyk. Van den eenen kant, is 't zeker dat, op bevel van keizer Augustus, uitgevoerd door Tiberius, volksplantingen van Sweven en Sikambers, ten getalle van 40,000, uit Germanië, over den Rhyn gebragt en in België geplaetst geworden zyn. Naer 't schynt, zouden de Sweven, ten meerderen deele, het land omtrent Kortryk bekomen hebben, zoodat de dorpen Sweveghem en Swevezeele van hen hunnen naem behouden hebben. Van den anderen kant, is 't buiten twyfel dat een gedeelte dezer natie de Egyptische afgodin aenbad, volgens Tacitus, die zegt: Pars Suevorum et Isidi Sacrificat: Een deel van de Sweven dragen ook Isis offranden op (1). {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Mynheer De Bast verhaelt dat de afgodery van Isis in Belgenland, door de Romeinsche legers of door de Sweven, gebragt is; volgens hem, had die afgodin hare tempels in Gaulenland; zelf beweert hy dat men, by Doornik en te Antwerpen, eenige van hare standbeeldekens gevonden heeft. Eindelyk voegt hy er by dat hy aen de naemoorsprongzoekers de zorge overlaet van uit te leggen of de aloude plaetsen van Isendyck, Iseghem, enz. haren naem aen de afgodin Isis niet zouden ontleend hebben (1). De geschiedschryver JJ. De Smet (2), na bemerkt te hebben dat Iseghem misschien de Woonplaets van Isidorus beteekent, waervoor men eertyds, by inkorting, Yse of Ise schreef, zegt dat eenige geleerden daerin de Verblyfplaets van Isis lezen, en dat hun gevoelen waerschynlyk is. Wy nemen dit gevoelen aen; maer wy voegen er by, met Horatius, dat degene die iets zekerders weet zyn spreken heeft: {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} ...... Si quid novisti rectius istis, Candidus imperti. Zoodan, even gelyk Thourout, mogelyk, zynen naem behouden heeft van een bosch [hout], waer de afgod Thor aenbeden wierd, aldus zal Iseghem, naer alle waerschynlykheid, den naem blyven dragen hebben van de verblyfplaets of den tempel van Isis, waer de afgodin gediend wierd. De oorsprong des bynaems die, in de wandeling, aen Iseghem, even als aen vele andere steden en dorpen, gegeven wordt, is niet min duister en onzeker. Gelyk men weet, er zyn weinig bevolkingen in Vlaenderen of zy voeren eenen toenaem. Alzoo zegt men kluchtsgewyze: de Gentsche Stroopdragers, de Brugsche zotten, de Ipersche kinderen, de Kortryksche pasteiëters, de Meenensche wagenwielvangers of kandeeleters, de Rousselaersche kermishouders, of oolyk Rousselaere, de Poperingsche gekkers of vachtplukkers, de Thouroutsche grootsprekers of boffers, enz. enz. Het is hier de plaets niet al de oorsprongen dezer bynamen op te helderen. Wy {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben alleenlyk iets te zeggen over den welbekenden toenaem van Iseghem. Waerom en ter welker gelegenheid, heeft men beginnen te zeggen: Boos Iseghem? Strekt die bynaem tot vernedering of wel tot verheffing van de stad? Hierop zullen wy, ten minste, door gissingen, aen de nieuwsgierigheid der lezers trachten te voldoen. Als een versleten kluchtje en een louter fabeltje houden wy hetgene verteld wordt wegens den eersten zendeling van Iseghem, alsof hy, aldaer gesteenigd zynde, zou uitgeroepen hebben: O Boos Iseghem! en dat, van dan af, die bynaem aen de parochie geplakt zou gebleven zyn. 'T is wat meer dan waerschynlyk dat Iseghem zynen toenaem maer zal gekregen hebben, na 1560, omdat Eduwaert de Dene, een brugsche dichter, in zyn Testament Rhetoricael, ten dezen jare gemaekt, en waerin hy, op rym, zyn langen adieu zegt aen Vlaenderen en aen al de steden of parochien, die eenen toenaem hadden, geen gewag maekt van Iseghem, daer hy nogtans spreekt van veel mindere parochien, zoo als: Comen, Oudenburg, Ghistel, {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Meessen, Coolkerke, Denterghem, Wenduyne, Blankenberghe, Heyst, Ruysselede, Loo, enz. enz. Volgeern willen wy den oorsprong van den toenaem trekken uit de beschryving van Iseghem door Gramaye, die de inwoners verheft over hun schrander vernuft: Municipum industriâ. Inderdaed, Boos beteekent niet alleen kwaed, slecht, het tegengestelde van goed, maer, in de wandeling genomen, beduidt dit woord ook, op sommige plaetsen, vernuftig, ervaren, behendig, fyn, gauw, wakker en alles wat van dien aerd is. Welnu, zoo het genoegzaem bekend is, vermits de Iseghemnaers, sedert eeuwen en eeuwen, zich lieten onderscheiden door hun vernuft en hunne ervarenheid zoo in konsten als in ambachten, en dat zy daerby wel ter tale waren om hunne koopgoederen aen den man te brengen, wakker om alle gelegenheden waer te nemen, zonder moeite of arbeid te ontzien, ware 't zeker geen wonder dat men hunne geboorteplaets, volgens den besten zin, Boos, dat is, Vernuftig en Wakker Iseghem zou genoemd hebben. Dus moet de {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} bynaem dienen niet tot vernedering, maer tot roem der inwoners. V. Iseghem praelt met een zeer schoon en ruim kerkgebouw, dat maer onlangs uit den grond nieuwgemaekt is. Hedendaegs wordt de parochie bediend door eenen pastor met vier onderpastors. Voor den Geuzentyd, zoo als bestatigd wordt door een stuk, berustende onder de kerkarchieven, waren er diversche kapellaens (1) of onderpastors; maer sedert dit tydstip tot het midden der XVIIIe eeuw, was er slechts een onderpastor; de bisschop van Doornik voegde er eenen tweeden by, in 1760; de bisschop van Gent, eenen derden, in 1802; de bisschop van Brugge, eenen vierden, in 1839. 'T is te verwonderen, ja, schier onverstaenbaer hoe de weinige geestelyken, voormaels, den dienst konden verrigten. Maer, men neme in aendacht dat zy eenen hulppriester vonden in den direkteur {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} van het voormalige klooster. Daerenboven kwamen er paters van biddende ordens, meermaels 's jaers, op gestelde tyden, in den geestelyken wyngaerd werken. De Rekolletten, Kapucynen en Jesuiten van Kortryk, de Augustyners van Rousselaere, waren altyd gereed om dienst te doen, hetzy om te prediken, hetzy om biechte te hooren. Zelfs was er een van hen, die regelmatig, op eenen zondag van elke maend, kwam biechte hooren. Het was de wensch van het magistraet dat de paters daertoe ontboden wierden, vermits zy een pensioen tot hun onderhoud in den budget der parochie bragten. Indien zy dienaengaende in gebreke waren, wilden ze dat erin voorzien zou worden uit de middelen der kerkfabriek. Tot het konkordaet van 1801, had Iseghem altyd onder Doornik gelegen. Deze onderhoorigheid duerde omtrent elf eeuwen; want, het schynt, volgens Malbrancq, dat Acharius, bisschop van Doornik, Audomarus, bisschop van Teruane en Amandus, apostel van Vlaenderen, de palen hebben aengewezen, die deze twee bisdommen van {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} malkander zouden scheiden (1). Indien het zoo is, deze bepaling moet geschied zyn omtrent het jaer 640. Volgens deze rekening, zou Iseghem omtrent 1162 jaer onder het bisdom van Doornik gelegen hebben. Na de inrigting van veertien nieuwe bisdommen in de Nederlanden, die plaets had, krachtens de apostelyke bulle van 1559, was Iseghem niet alleen de laetste parochie des bisdoms van Doornik, maer ook de grenspael van andere bisdommen. Er bestond aldaer eene plaets, waer vier gemyterde hoofden, elk op zyn grondgebied blyvende, malkander konden spreken. De bisschoppen van Doornik, Brugge en Gent, konden, met den abt van Oudenburg, byeenkomen, zonder de palen hunner heerschappy te verlaten. Afgescheiden zynde van Doornik, wierd Iseghem onder het heringerigte bisdom van Gent gerangschikt. Deze verordening duerde {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} tot het jaer 1834, wanneer de parochie onder het heringerigte bisdom van Brugge kwam schuilen. Voor de inrigting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden, lag Iseghem onder het aertsdiakenschap van Gent (1) en onder de dekeny van Rousselaere, en, sedert dit tydvak, onder het aertsdiakenschap van Doornik en onder de dekeny van Kortryk. De parochie, als sukursale van Ingelmunster, maekte, sedert het begin der loopende eeuw, deel van de dekeny van Thielt, toen zy, in 1839, zoo als voormaels, onder de dekeny van Kortryk wederkeerde. In voorige tyden, had de plaetselyke heer het vermogen van de kostery te vergeven; gelyk de prelaet of abt van Sint Martens, te Doornik, als patroonheer der kerk, het regt van aenbieding of benaming tot de pastory bezat. Dus kon de bisschop, zonder de {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} tusschenkomst van den abt, de openvallende pastory niet vervullen. Om het tafereelken, betrekkelyk de kerk te voltrekken, behoorde er nog iets bygevoegd te worden wegens de tiendheffers en hunne lasten. Hunne verpligtingen bestonden in de helft der herstellingskosten van de kerk te dragen; het andere deel wierd door de parochie bekostigd. Daerenboven waren zy gehouden, elk, hun aendeel te geven in het supplement van het pastoreel pensioen. Er bestaet nog een memorie van pastor Braye, dragende de date van 1770 of een gedenkschriftje, waerin aengeduid wordt wie alsdan tiendheffers waren, en hoeveel zy hem jaerlyks moesten uitkeeren. Ziehier een uittreksel van dit stuk: Opgave van het supplement van jaerwedde, toegewezen aen de pastory van Iseghem. 1o De abdy van St. Marten, te Doornik, uit hoofde van hare tienden, die zy heft op Iseghem, is gehouden jaerlyks aen den heer pastor der gezeide plaets te betalen de som van G. 45 00. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} 2o Uit denzelfden hoofde, kerk en disch van Oostcamp (1) Gl. 34 00. 3o Id. Kapittel van S. Pieter, te Cassel 08 00. 4o Id. Pastory van Emelghem 04 00. 5o Id. Se Catharine kapelle, op Cuerne, Heule en Lendelede, of eerder de bedienaer dezer kapelle 03 00. 6o Id. Kerke van Cachtem 03 06. 7o Id. Disch van Iseghem 02 14. 8o Id. Kerke van Iseghem 07 04. Maer, krachtens overeenkomst, in plaets van die 7 G. 4 S., genoot de pastor jaerlyks het zevende deel van de kerktiende. By de evengenoemde tiendheffers, moet men voegen de abdy van Duinen, te Brugge en de kapelle van Sinte Catharine, te Ryssel. Oudtyds oefende de pastor, gelyk het redelyk is, grooten invloed zoo over het arm- als over het kerkbestuer. Hy aenhoorde en onderteekende, benevens den plaetselyken heer of den hoogbalju, zynen plaetsvervanger, de disch- en kerkrekeningen. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Hedendaegs zyn deze besturen veel van gedaente veranderd, ten gevolge der verordeningen, welke de Staetsregeringen opvolgelyk ingevoerd hebben. Volgens de bestaende wetten, is de pastor, met den burgemeester, van regtswege, erfachtig kerkmeester; maer voor de dischzaken heeft hy het eeuwenoude gezag verloren. Onder burgerlyk opzigt was Iseghem, in voormalige tyden, gelegen in de Kasselry van Kortryk en de Roede van Meenen, zoo nogtans dat het, wegens de betaling van 's landslasten, met en onder Rousselaere, gevoegd was aen de Kasselry van Yper. Zyn rang was grootsch, om zyn aenzienlyke heerlykheid, die eerst tot een graefschap en naderhand tot een prinsdom verheven wierd. Deze heerlykheid had hare wet, samengesteld uit eenen hoogbalju en burgemeester, met een volle bank van zeven schepenen. De plaetselyke heer benoemde de wetheeren. Boven de regering van het prinsdom, bestonden er vele andere besturen van heerlykheden, die in de parochie lagen. Al deze heerlykheden en besturingswyzen {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} verdwenen met het graefschap van Vlaenderen, hetwelk in de fransche republiek ingelyfd wierd. Welhaest kwam Iseghem te voorschyn, als een afhankelykheid van het kanton van Ingelmunster, onder het departement der Leije, en onder het arrondissement van Kortryk. Het gemeentebestuer bestond uit eenen meijer, met twee adjointen en eenen kommissaris. Nadat het fransche keizerryk ten einde geloopen was, vervielen de katholyke met de noorderlyke Nederlanden onder den schepter van Willem I, die, ten deele, de oude benamingen der bestierders of beambten herinvoerde. Dus wierd Iseghem wederom, zoo als 't nog is, bestierd door wetheeren, onder den naem van burgemeester en schepenen. Tot den rang van stad verheven in 1817, scheen deze verheffing als een eerste stap te wezen om hoofdplaets van kanton te worden. Inderdaed, krachtens koninklyk besluit van 6 Julius 1830, wierd de hoofdplaets van kanton aen Iseghem toegewezen; maer dit besluit is niet uitgevoerd geweest, {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} ten gevolge der belgische omwenteling, die kort daerna uitborst. In 1848 wendde zich de gemeenteraed van Iseghem, te samen met de regering van Cachtem en Emelghem, tot de Kamer der volksvertegenwoordigers om de uitvoering daervan te verzoeken, ten dien einde de doorslaendste beweegredens gevende. De Kamer verzond het verzoekschrift ten advyze der provintiale Staten van Westvlaenderen, dewelke, in zitting van 13 Julius 1849, met 35 stemmen tegen 20, zich verklaerden ten voordeele des verzoeksschrifts, hetwelk het gemeentebestuer van Iseghem ingediend had. Desniettemin is de opperplaets van kanton tot alsnu aen Ingelmunster verbleven. Iseghem komt onder de vyftien steden van Westvlaenderen: in deze hoedanigheid, handelt zyn gemeente- kerk- en armbestuer onmiddelyk met de provintiale overheid. Hedendaegs (July 1862), heeft de stad voor burgemeester en schepenen de navolgende heeren: F. Lefebvre-Maes, burgemeester; F. Ameye-De Gheus, } schepenen. D. Rootsaet, } schepenen. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Het algemeen overzigt mag niet geeindigd worden zonder gewag te maken van eenige merkweerdigheden die strekken om deze plaetselykheid, meer of min, te verluisterlyken. De geschiedschryvers van voormalige tyden aenmerken dat deze plaets vermaerd was uit hoofde van hare jaermarkten, halle en lakenwevery; daerenboven was zy, volgens hen, aenzienlyk door het gerief der Mandelrivier, de nyverheid der ingezetenen, de vruchtbaerheid van den grond, alsook door het kasteel met zyn prinselyk leenhof. In het prinsdom van Iseghem wierden verscheidene persoonen geboren, die hunne geboorteplaats roem en luister bygezet hebben; van hen zal er hieronder een eervol gewag gemaekt worden. Was 't niet langs den oever der Mandelrivier, op Iseghem, dat het gevecht begonnen is, in de jaerboeken bekend onder den naem van Ingelmunsters veldslag? Deze historische gebeurtenis, en het aloude voorregt van eene wekelyksche en welbezochte markt, alsook van twee wydvermaerde jaerfeesten, dient dit alles niet om de gemeente te verluisterlyken? {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorheen praelde, niet zonder reden, de bevolking met een klooster van Grouwzusters, waeruit twee andere gesproten zyn. Deze inrigting viel neder onder den hamer en de byl der fransche omwentelaers, en verdween voor altyd. Gelukkiglyk zyn verscheidene andere gestichten in de plaets gekomen, te weten: de Zusters van Maria, met hare armschool en pensionaet; de Zusters van Liefde, met haer ziekenhospitael en weezenhuis voor de meisjes; het oude-Mannenhuis en oude-Vrouwenhuis; de voortreffelyke Gemeenteschool van de heeren Pollet, enz. Daerby verwacht men, van een grooten weldoener, de stichting van een weezenhuis voor de knechtjes. Met een woord, alle parochiale inrigtingen, die op de volkrykste plaetselykheden, tot heil en nut des menschdoms, bestaen, zyn by de Iseghemnaers in voege. Zondagscholen en Kongregatien voor beide geslachten, Vergadering van Tertiarissen, Konferentie van den H. Vincentius a Paulo, Genootschap der Jufvrouwen van Bermhertigheid, dit alles is in vollen bloei. God geve dat de {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} voornoemde gestichten en inrigtingen op denzelfden bloeijenden voet voortduren! Hetgene niet weinig tot luister strekt, is dat Iseghem voormaels een der twaelf Pairschappen der stad en Kasselry van Kortryk was (1). Doch de oudste en zeldzaemste van al de merkweerdigheden, is dat de Iseghemnaers eenen heilige voor apostel en eersten pastor (2) gehad hebben, namelyk den H. Hilonius, wien zy, van onheugelyke tyden, als patroon van hunne kerk vieren. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} § II. Chronyk. 600-700. Het is niet mogelyk andere dan algemeene daedzaken, betrekkelyk Iseghem, te verhalen, voor het roemryke tydvak zyner christenwording. Alzoo weet men, by voorbeeld, dat zyn bodem, voor de komst van Jesus Christus, deel maekte van de stikdonkere bosschen, moerassen en eilanden der Moriniers, waerin Julius Cesar, met zyne ontzaggelyke krygsmagt, niet heeft konnen binnendringen. Insgelyks, blyft er schier geen twyfel over, of de landstreek, waerin Iseghem nu begrepen wordt, zal, onder keizer Augustus regering, door de Romeinen veroverd zyn. De geschiedschryver Strabo, die ten tyde van Augustus en Tiberius leefde, verhaelt dat al de volkeren, die aen dezen kant van den Rhyn woonden, gerustelyk het jok der romeinsche adelaers droegen. Het is ook genoegzaem bekend dat hetzelfde land in de tweede belgische pro- {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} vintie van het romeinsche keizerryk gelegen was, toen het, binnen de Vde eeuw, onderworpen wierd aen de heerschappy der Franken, met wie de Belgen zich vereenigden, om het jok der Romeinen af te schudden. Eindelyk is 't even zeker dat de Moriniers, naderhand, allengskens onze streek verlieten om zich westwaerts te vestigen, en vervangen wierden door de Menapiers, die, uit Gelderland herwaerts gekomen zynde (1), aen ons land den naem van Menapische of Mempische hebben gegeven. Deze naem was in vollen zwang, binnen het tydvak der Karolingers of der franksche koningen van den tweeden stam (2). Wilde men nu byzonderheden wegens Iseghem vernemen, betrekkelyk den tyd dat de Romeinen of de eerste franksche koningen heerschten, dit ware het onmogelyke verzoeken. Wykonnen wel gissingen maken; maer, is 't niet waer? Gissen doet missen. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Dus zullen wy geen verloren arbeid doen om het tydstip te onderzoeken, wanneer Iseghem gesticht is en wie zyne eerstebewoners geweest zyn. Alles wat men, met zekerheid, daervan weet, is dat Iseghem, hetwelk, zoo als Rousselaere, door sommige schryvers, onder de oudste dorpen gerekend wordt (1), reeds in de zevende eeuw bestond, vermits de inwoners, binnen dit gelukkig tydstip, de gave des geloofs ontvingen. Ten tyde van Liederik De Buck, eersten forestier van Vlaenderen (indien het bestaen der forestiers geene volksfabel is), omtrent het jaer 641, kwam een ootmoedige priester, genoemd Hilonius, met een apostelyken iever, gezonden van den H. Eligius, bisschop van Doornik, Iseghem bezoeken (2). De man Gods bragt niets anders mede dan een Kruisbeeld met eenen boek of twee. Na eenig volk vergaderd te hebben, begon hy {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} den gekruisten Jesus te prediken. Het gelukte hem, doch niet zonder veel moeite en arbeid, dit heidensche volk te overtuigen en te bekeeren. Hy wierd er de eerste pastor van. Menig een zal mogelyk begeeren te weten in welke tale de geloofszendeling het H. Evangelie verkondigde; het antwoord is niet moeijelyk: de discipel van den H. Eligius sprak oud vlaemsch. Krachtens regt van geestelyke verovering, door eenen geloofszendeling des bisschops van Doornik, wierd Iseghem met dit bisdom vereenigd. De bisschoppen zorgden om die nieuwbekeerde christenen, by voortduring, van eenen priester te voorzien. Sedert de christenwording, nam een nieuw tydvak aenvang: de zon van geluk begon het nederige dorp te bestralen; want, volgens Montesquieu, de christelyke Godsdienst, die maer de gelukzaligheid van 't ander leven schynt tot voorwerp te hebben, maekt ons noch gelukkig op deze wereld. Hierom aenziet hy de Zedeleer van het Evangelie als het schoonste geschenk, dat de Hemel aen de menschen gedaen heeft. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Waerschynlyk wierd dit geluk wel een weinig gestoord, in 752, door eene sekte van Beeldstormers, die geheel ons land afliep en veel moorderyen bedreef (1). 800-900. Men mag, met reden, veronderstellen dat de Iseghemnaers in 804 door de aenkomst eeniger Saksische familien verontrust wierden. Er is immers beschreven dat keizer Karel de Groote, om de oproerige Saksers voor altyd te dempen, 100,000 huisgezinnen, uit hun vaderland naer Frankryk en Vlaenderen deed overvoeren. Welnu, de nieuwe volksplanters waren zoo woest en wild, dat men als een spreekwoord zeide, dat de keizer van eenen duivel twee gemaekt hadde, waervan hy eenen in Saksenland gelaten en den anderen in Vlaenderen vervoerd had (2). Naer het schynt, tot de IXde eeuw, wierd Iseghem onder de voornaemste parochien of {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} dorpen van Vlaenderen niet gerekend, vermits men het niet vindt staen op de landkaerte, waervan de eerste graef van Vlaenderen, Boudewyn, Yzerenarm, gebruik maekte. Men kan niet twyfelen of Iseghem zal in 880 verwoest zyn door de Noordmannen, die geheel Vlaenderen, waer zy maer konden indringen, te vuer en te zweerde stelden. Tot groot ongeluk onzer streek, bragten zy geheel den winter over te Kortryk, van waer zy, als booze geesten, gedurige uitloopen deden naer de omliggende streken, alles plunderende en verwoestende. 'T is van die noordsche barbaren dat het klooster van Ingelmunster, gesticht door Engelsche of Schotsche geestelyken, dewelke het geloof in Vlaenderen waren komen prediken, vernietigd wierd om niet meer hersteld te worden. Eindelyk stelde God, in 892, eene pael aen de verwoestingen der Noordmannen, aenhoorende de gebeden onzer voorouders, die aen de litanie van alle Heiligen, deze smeekende woorden voegden: Van de {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} woede der Noordmannen verlos ons, Heer! Zoo men wel denken kan, al die verwoestingen moesten ons land, voor langen tyd, verzwakt, uitgeput en verarmd hebben. Om in 's lands noodwendigheden te voorzien, deed de vierde graef van Vlaenderen, Boudewyn III, alles wat hy kon om den landbouw, de ambachten en den koophandel te doen bloeijen. 'T is alzoo dat hy, uit vreemde landen, wollen- en lynwaedwevers ontbood, ten einde deze nyverheden onder zyn volk te verspreiden. Ten zelfden tyde, dat is, omtrent 960, stelde hy, op verscheidene plaetsen, openbare markten in. Maer, om de groote schaerschheid van geldspecien, moest de koophandel, ten grooten deele, by wisseling gedreven worden. Aldus, by voorbeeld, gaf men een koppel kiekens voor eene gans; een koppel ganzen, voor een speenverken; drie lammeren, voor een schaep; drie kalvers, voor een koei (1). 1000-1100. Op 't einde der Xde eeuw, liep er een gerucht dat het einde der wereld aenstaende {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} was; hetwelk men zeide te steunen op eenige teksten des books der Veropenbaring, alwaer van duizend jaren gesproken wordt. Abbo, abt van Fleury, die in 1004 overleed, schryft dat hy, nog jong zynde, te Parys, hadde hooren prediken dat Antichrist op 't einde van 't jaer duizend komen zou, waerop het laetste oordeel volgen moest. Hy getuigt ook dat, ten zyne tyde, geheel het aerdryk door, de mare uitgestrooid was, dat de wereld eindigen zou wanneer de feestdag van Onze Lieve Vrouw Boodschap op eenen Goedenvrydag zou vallen. Hoog geleerd gelyk hy was, toonde hy, overal waer hy kon, hoe ongegrond al deze geruchten waren; maer deze namen nog meer toe, wanneer men, door 't land, zag loopen eenige dwaelgeesten en valsche propheten, die by het gemeene volk, als de voorboden des Antichrists aenzien wierden. Daerby, op den eersten Januarius 1001, ontstond er een zware aerdbeving; er vertoonde zich eene steertsterre in de lucht, alsook eene vuerkleurige fakkel, die, als een bliksem, ter aerde nederviel. Men oordeele hoe de menschen als opdroogden van angst en schrik. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Nadat de ontsteltenis eenige jaren verdwenen was, en de wereld zich scheen te verjeugdigen en te vernieuwen, begonnen de christelyke bevolkingen, gansch de katholyke wereld door, hare kerkgebouwen, die, tot dit tydstip, zeer gering waren, elk om 't eerst en 't best, in rust te herbouwen. De ruste, die men genoot, was kortstondig. Vlaenderen wierd bezocht door eene pest, welke maer ophield door de voorspraek van den H. Macharius, aertsbisschop van Antiochië, die, te Gent, als het laetste slagtoffer der besmettelyke ziekte, den 10 April 1012, overleed. Aen de peste stierven er, in 1006, te Brugge, 12,000 menschen, en ten zelfden jare of een paer jaer daerna, te Kortryk, 4000. Hoeveel er binnen Iseghem aen de pest overleden zyn, hebben wy niet konnen achterhalen. Binnen dezelfde eeuw, namelyk in 1055, stichtte Boudewyn V, te Ryssel, het kapittel van Sint Pieter, hetwelk hy vereerde, onderander, met zes woonsteden en zes bunderen lands, gelegen op Iseghem. Zyn jongste zoon, Robert de Vrieze, graef van {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Vlaenderen, maekte op eenen afstand van een halve ure van Iseghem, binnen Ingelmunster, een sterk kasteel, hetwelk, des noods, dienen kon tot grafelyke verblyfplaets. Ten jare 1092, gaf Radbodus, bisschop van Doornik, den autaer van Iseghem, die alsdan in het bezit was van Adam, zekeren kanonik van zyn kapittel, aen de abdy van Sint Marten, gevestigd in zyne bisschoppelyke stad (1). Door den autaer worden hier verstaen de offergiften, de tiende en het patroonschap der kerke van Iseghem, zoodat de abdy zelve de pastory mogt bedienen, of eenen geestelyke daertoe benoemen. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Omtrent het einde der XIde eeuw, is het gebruik van familienamen in zwang gekomen: de grondeigenaers en edelheeren namen gewoonlyk den naem aen van hunne eigendommen of heerlykheden, of van eenen uitstekenden persoon van hun geslacht; die van minderen rang noemden zich naer hunne ambten, ambachten, ligchaemsgesteltenis of inwendige hoedanigheden. Het meestedeel verkoos zynen doop- voor familienaem. De overigen zochten hunnen geslachtnaem in andere bronnen. Eer wy tot de XIIde eeuw overgaen, behooren wy nog aen te stippen dat de Xde en XIde eeuwen gemeenlyk de looden- of yzereneeuwen genoemd worden, ter oorzaek van de grove en plompe onwetendheid, welke, niet alleenlyk in de mindere rangen, maer zelfs onder de hooge standen der maetschappy heerschte, by zoo ver dat menig edelheer zich daerover roemde, en in de openbare akten, deze woorden deed inlasschen: Vermelde heer heeft verklaerd dat, ingezien zyne hoedanigheid van edelman, hy niet schryven kan. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} De gifte van den autaer te Iseghem, tot onderhoud der abdy van Sint Marten, wierd bevestigd, in 1105, door Baldricus, bisschop van Doornik, en, in 1131, door Innocentius II, paus van Roome, uit zyne verblyfplaets, te Compiegne, by Parys. In 1146, wierd het bisdom van Doornik, waeronder Iseghem lag, afgescheiden van dit van Noyon; deze bisdommen waren omtrent 600 jaer vereenigd geweest. Binnen de XIIde eeuw, in 1106, 1140, alsook omtrent 1144 en in 1160, zyn er vele Belgen, mogelyk ook Iseghemnaers, uit hun land vertrokken, om zich te gaen vestigen in Duitschland, aldus wederkeerende tot die zelfde streken, waeruit hunne voorouders gedeeltelyk gekomen waren om België te bewonen. Tot hedendaegs vindt men nog in de oorden, waer zy zich neergezet hebben, namen van plaetsen of steden welke zy in Belgenland verlaten hadden; zoo als: Ipern, Dama (Damme), Tournau (Doornik), Gentin, Bruck (Brugge), enz., enz. Het is immers een oud gebruik dat de volkeren, van vaderland veranderende, de namen {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} van waer zy komen geven aen de nieuwe plaetsen, die zy gaen bewonen. Hetgene hen beweegde om Belgenland te verlaten, was, voor sommigen, de vrees van de zeeoverstroomingen, waerdoor, in 1134 en in 1135, een schoon deel van Vlaenderen, Holland en Zeeland verging; voor anderen, was 't het ongemak der aenhoudende oneenigheden, beroerten en oorlogen, welke Belgenland verwoestten, terwyl de Duitsche prinsen, met alle slach van voordeelen, hun alle mogelyke veiligheid beloofden (1). Op 't einde van deze eeuw wierd ons land, zoo als over honderd jaer, andermael met eene besmettelyke ziekte, genoemd het heilig Vuer, bezocht, waerom er aen 't volk des bisdoms van Doornik, in 1192, geboden wierd 's vrydags te vasten. 1200-1300. Met half Oogst van den jare 1210, vernieuwde Gosuinus, bisschop van Doornik, de bevestiging van de tiende en patroonaet, welke de abdy van St. Marten bezat, binnen Iseghem. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} In 1231 en de twee naestopvolgende jaren, werden de landbouwers, in de omstreken van Iseghem, vreezelyk geplaegd door de muizen, waervan hunne akkers krielden; doch, in 1234, verdween dit gedierte ten gevolge van eenen strengen winter. Omtrent het jaer 1271, nam onze gravin van Vlaenderen, Margareta, ten onregte bygenoemd Dulle Griete, de vlaemsche tale aen voor het schryven van hare akten, welke tot alsdan in 't latyn waren opgesteld geweest; welhaest volgden de edellieden en stadsmagistraten haer voorbeeld na. Buiten twyfel waren er Iseghemnaers tegenwoordig in het gevecht van Groeninghe, by Kortryk, hetwelk, op den 11 Julius 1302, plaets had, tusschen de Franschen en de Belgen. In dezen stryd, gemeenlyk genoemd den veldslag der Gulden Spooren, hadden de Franschen zoodanig de nederlaeg dat zy van 15 tot 18,000 man verloren. Er sneuvelden 63 hertogen, graven en vorsten, by de 700 baenderheeren en 1100 edellieden. Onder den kostelyken buit van goud, zilver, enz., enz., welken de Franschen op het {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} slagveld lieten, verzamelden de Vlamingen 4000, volgens anderen, 6000 paer vergulde spooren, waervan er 500, volgens anderen, 700 paer aen het gewelf van O.L. Vrouwkerk, te Kortryk, gehecht wierden. Ten jare 1368, op den 12 September, by brieven, te Kortryk geteekend, stond graef Lodewyk van Male aen den ridder Engelram Hauweel toe, te mogen stellen zeven schepenen voor zyne heerlykheid in Iseghem, in plaets van drie (1). In den loop der XIVde eeuw, wierden de goddelyke diensten, in de kerk van Iseghem, vier- of vyfmael opgeschorst, by gevolg van 't interdikt, waermede Vlaenderen, ter oorzaek van zyne oproerige wederspannigheid, geslagen wierd. Tydens den zevenjarigen opstand van de Vlamingen, voornamelyk van de Gentenaers en Kortryksanen tegen graef Lodewyk van Male, was de toenmalige heer van Iseghem, (misschien Gulielmus van Stavele), een voorbeeld van getrouwigheid aen den wettigen vorst. Opgesloten binnen Audenaerde, in {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} 1379, onderstond hy een beleg van zes maenden. De belegeraers, onder het geleide van Philips van Artevelde, waren 60,000 man sterk (1). Korten tyd daerna, in 1383, wierd de heer van Iseghem, door de engelsche troepen, die de oproerige Gentenaers ter hulpe gekomen waren, belegerd binnen Yper, alwaer hy, met de andere getrouwe edelheeren, de stad voor den graef verdedigde (2). 1400-1500. In 1414 bekleedde de heer van Iseghem, Jan van Stavele, eene der verhevenste be- {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} dieningen van onze streek: hy was hoogbalju van Kortryk. De gilde van St. Jooris of van den Stalenboog, zoo men zegt, was in 1418, binnen Iseghem, al in vollen bloei: men leest by den historieschryver van Albertus en Isabella, J.B. Gramaye dat de Stalenbogisten van Kortryk, ten dien jare, naer eene prysschieting tot Iseghem gekomen zyn, en den oppergaei afgeschoten hebben. ‘Ten jare 1425 is, hier, t'Iseghem, op den 22 April, door Joannes van Stavele, alsdan heere van Iseghem, gheleydt gheweest den eersten steen van het clooster der Religieusen van Sinte Franciskus, ende de eerste moeder daervan is gheweest eene Isabella Boeckaert, 't welk ick in een oudt bewys ghelesen hebbe in het selve clooster’ (1). Gramaye en Sanderus maken daer ook gewag van; zy verhalen dat van Stavele, heer van Iseghem, Emelghem en Gulleghem, {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} raeds- en kamerheer des hertogs Philippus van Burgonje, den eersten eeresteen van het klooster gelegd heeft; maer zy verschuiven het tydstip tot 1451. ‘In het jaer 1446 hebben de ghemeenten, d'heeren van het Magistraet ende den prochiepaepe van Iseghem eene requeste aen de Majesteit gepresenteert, omme de kercke te vermeerderen van Sinte Hilonius choor, 't gon de Majesteyt gheconsenteerd heeft, mits pointende daertoe, drie jaeren, alle jaere, twintig ponden grooten; soo dat den selven choor, in 't geheele, maer ghecost en heeft tot sestigh ponden grooten; welcke originele requeste ick selve ghelesen hebbe in d'oude bewysen van de goederen Sinte Hilonius competerende, ende den selven choor is volmaekt gheweest in 't jaer 1488 waervan ick de eyghen daete op den ghevel ghelesen ende sien staen hebbe’ (1). In 1438, wierd geheel Vlaenderen bezocht door eene pest, gepaerd met hongersnood, die van stad tot stad, van parochie tot paro- {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} chie overgaende, dezelve meer dan een derde verminderde, en sommige bykans geheel ontvolkte. Zoo als men beschreven vindt, stierven er, te Brugge, 24,000 aen de pest. Degenen die overschoten, moesten hun leven onderhouden met peerdenboonen, haver en oliebrood. Te Dixmude, bleven er geen 90 menschen over. Te Rousselaere, woonden de wolven in de huizen, die, door 't afsterven van 't volk, ledig stonden (1). In onze landen wist men weinig van zulke dieren te spreken; maer deze kwamen by zoo groote troppen van 't fransche afgedaeld, dat de landvoogden genoodzaekt waren premiën of belooningen op iederen wolfskop te stellen (2). Binnen den vyfjarigen oproer der Gentenaers tegen den hertog van Burgonje, Philippus den Goede, graef van Vlaenderen, gedurende de jaren 1448 tot 1453, ging het {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} nog erger in ons land, dan tydens den opstand tegen Lodewyk van Male. Van weerskanten stichtte men niets anders dan onheil en wee: men rekent dat er alsdan meer dan 300 dorpen, 800 hofsteden en kasteelen vernietigd of verbrand zyn. In de maend December 1452, kwamen de Gentenaers tot Iseghem, hetwelk zy, benevens de omliggende dorpen, plunderden en afbrandden. Die oproer wierd maer gedempt, op den 28 Julius 1453, door den slag van Gaveren, alwaer er 15 à 16,000 Gentenaers sneuvelden of in de Schelde verdronken. Tydens de tienjarige onlusten, die, na de dood van Marie van Burgonje oprezen, wierden er, in 1489, gedeputeerden naer den koning van Frankryk gezonden, om vrede te maken. Onder de afgeveerdigden der drie leden van Vlaenderen, bevond zich Jan van Stavele, heer van Iseghem. Op den 4 Oktober 1495, feestdag van St. Franciskus, vergunde de abt van Sint Martens, te Doornik, eertyds proost der kollegiale kerk van Harelbeke, aen de Grauwzusters of Penitenten van den derden regel, {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} den oorlof, om een hospitael, binnen Iseghem, op te regten. Boven, in de chronyk, zyn eenige daedzaken aengehaeld uit den handboek van heer Pieter Cogghe; hier zullen er andere van denzelfden schryver volgen: ‘In 't jaer duyst vyf hondert en twee en sestigh, ick Pieter de Cogghe leyde den eersten steen van de calchie in Iseghem, doen de calchie aldereerst-begonnen was te legghen aen den steenput op de plaetse ende ick leyde daeronder goudt ende silver ten drinckgelde. Ende op den 13 Juny 1577 leyde ick Pieter de Cogghe den eersten steen aen de nieuwe halle ende leyde daer onder goudt ende silver. Den 18 April 1589 soo verbrande myn huys op eenen dyssendag, omtrent ten drie ueren naermiddagh. Ten zelven tyde verbrande de halle wederom t'Iseghem en noch veel meer andere huyzen.’ De griffier de Cogghe heeft door zyne beschryvingskens den weg gebaend aen heer Joannes Baptista Vande Walle van Iseghem, {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} gewezen schepen van de heerlykheden Delporte en 't Halewynsche, die eenen handboek opgesteld heeft, welken zyn zoon, heer Gaspar Joannes, voortgezet heeft. Men leest in dezen handboek: ‘In 't jaer 1575 syn tot Iseghem van de peste, in 15 weken, gestorven 3,600 communicanten, van welk droef voorval ick noch het liedeken van eenen ouden man, genaemt Pieter Kesteloot, hebbe hooren zingen (1).’ Nauwelyks was de pest verdwenen, toen {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} de overgeblevene landlieden, op den 25 Oktober 1578, met peerden, koeijen en alles wat zy van den huize en van den hove konden mededragen, naer Gent moesten wegvlugten, uit vrees van geplunderd te worden door de Walen. Immers, zoo men beschreven vindt, in 1578, namen de Walen van vier provintien, te weten: Artois, Luxembourg, Namen en een deel van Henegouwen, onder de aenleiding van Emmanuel de Lalaing, heer van Montigni, de wapens op, om de katholyke religie te bewaren en hun land voor de beeldstormery te bevryden (1). Gemeenlyk wierden zy de Misnoegden of de Malcontenten genoemd. Maer, de geuzen en beeldstormers die, met alle geweld, het geloof trachtten uit te roeijen, waer zy konden, de kerken plunderden, de kloosters verwoestten en de priesters vermoordden, noemden hen spotsgewys Paternosterknechten of Paternosterdragers, omdat deze tot kenteeken der katholyke religie, eenen paternoster aen den hals {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} droegen. De meeningen der Walen, die de beeldstormers van hun land gewapenderhand afkeerden, waren goed; desniettemin was het niet al onberispelyk wat zy deden, vermits zy, ook wel eens, wat te geweldig waren. Misschien waren de Iseghemnaers nog niet, van de vlugt, te huis gekomen, toen een nieuwe geesel, in 1580, hen kwam verontrusten. Binnen den tachtigjarigen oorlog, die van 1566 tot 1646 duerde, waerdoor de noorderlyke provintien der Nederlanden zich onafhankelyk maekten van de kroon van Spanje, wierd er, binnen Iseghem en voornamelyk binnen Ingelmunster, slag geleverd. Generael van Roubais, met kolonel Bica, verdedigde de wettige party van Philippus II, koning van Spanje en graef van Vlaenderen, tegen generael la Noüe, die, met Marquette, voor de oproerige Staten van Holland of voor den prins van Oranje vocht. Het omstandig verhael van dezen stryd, zoo als 't door Strada beschreven geweest is, behoorde hier ingelascht te worden: {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Na den slag van Ninove, was la Noüe, op bevel van den prins van Oranje, het kasteel van Ingelmunster komen belegeren, hetwelk aen den wettigen vorst, Philippus II, koning van Spanje, getrouw gebleven was. De stadhouder der Nederlanden, Alexander Farnese, prins van Parma, het beleg vernomen hebbende, zond generael van Roubais, met 15 kompagnien Albaniers en Italianers, benevens eenige waelsche troepen, derrewaerts, om 't kasteel ter hulpe te komen. Van den anderen kant, belastte la Noüe zynen luitenant Marquette naer Iseghem op te trekken, om de brugge te breken, die over den Mandel ligt, ter plaets, waer de rivier Iseghem van Emelghem afscheidt, gemeenlyk genoemd de Tweebruggen. Maer, Marquette, met zyne vyftig karabiniers, had het daer kwaed: kolonel Bica, die er ook naer toegezonden was geweest, op bevel van generael van Roubais, viel hem op 't lyf en verjaegde hem van de brug, na een hevig gevecht. Het was al gedaen: de zegeprael was behaeld, toen generael van Roubais ter plaetse kwam aengesneld, om des noods het {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} bevel te voeren. Van Roubais, door die eerste overwinning aengemoedigd, liet eenige waelsche soldaten by de brugge, om dezelve te bewaren. Dan vloog hy weder naer Ingelmunster, om den vyand te verslaen eer hy hulp kon krygen van de andere oproerige troepen, die te Wacken lagen en tot Ingelmunster ontboden waren. Bloedig was de slag van Ingelmunster: de Mandel wierd geverfd door het bloed der gekwetsten en gesneuvelden. La Noüe, volkomenlyk verslagen, wierd, met Marquette en menigvuldige edellieden, krygsgevangen genomen. Men schryft dat er meer dan 600 van zyn krygsvolk dood bleven. 17 standaerden, 3 stukken kanon, met een woord, alles wat zich in de legerplaets bevond viel in de handen van den zegepralenden generael. De dischrekening van 1585 en 1586 wierd gesloten in ponden, schelen, als volgt: In ontvangsten: 522-06. In uitgaven: 500-18. Het magistraet van Brugge besliste, in 1599, dat het lynwaed en laken moesten gemeten worden met de el van Brugge, en niet met deze van Iseghem, die korter was. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} 1600-1700. Op den 12 December 1625, wierd, in de kerk van Iseghem, voor St. Hiloniusautaer, het lyk van den achtbaren heer Petrus Bouckaert begraven. Eenige jaren daerna, in 1641, deed zyn hoogweerdige zoon, bisschop van Yper benoemd zynde, op zyns vaders graf, eenen zerk opregten, versierd met tien latynsche verzen en het navolgende opschrift, hetwelk wy uit het latyn in 't vlaemsch vertaeld hebben en luidde als volgt: ‘Voor Petrus Bouckaert alhier begraven XII December 1625, voor Martina Maes en zusters nog in leven, welke in dit graf zullen rusten, heeft Judokus Bouckaert, zoon en broeder dezen zarksteen opgeregt.’ Ter lafenis der ziel van heer Petrus Bouckaert en zyne huisvrouw Martina Maes, zyn er, in de kerk van Iseghem, twee jaergetyden, met brood aen de armen, gesticht geweest. In 1626, gingen eenige Grauwzusters van Iseghem een klooster stichten te Tourcoing. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} In 1635, maekte Frankryk een verbond met Holland, den koning van Sweden, alsook met de luthersche prinsen van Duitschland, en begon den merkweerdigen oorlog van vyf en twintig jaer tegen Spanje en diensvolgens tegen de katholyke Nederlanden. Ten jare 1645, vielen de Franschen in Vlaenderen. De fransche maerschalken, Gassion en Rantsauw, namen Meenen, den 16 Augustus 1645. Binnen de maend September van hetzelfde jaer, vertoonde zich Rantsauw, met zyne ruitery, t'Iseghem (1). Maer, waerschynlyk vond hy niemand t'huis. De ingezetenen, vernomen hebbende wat onheilen de Franschen te Rousselaere gesticht hadden, moesten allen weggevlugt zyn. Nauwelyks had Iseghem, sedert den Pyreneeschen vrede van 1660, eenige jaren ruste genoten, of het wierd, in 1668, bezocht door de peste, die zich, binnen de XVIIde {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} eeuw, op al de parochien van Vlaenderen, beurtelings, en somtyds twee of driemael, kwam vertoonen. Even hetzelfde jaer 1668, is Iseghem, als deel makende van de kasselry van Kortryk, krachtens verdrag van 2 Mei, geteekend te Aken, fransch geworden en tien jaer fransch gebleven, totdat de voorschrevene kasselry, in 1678, behalve Meenen, door het verdrag van Nimwegen, onder de kroone van Spanje wederkeerde. Binnen 1678, 3 Oktober, bezocht de bisschop van Doornik, Gilbertus de Choyseul, de kerke, bediende het Vormsel, en, gelyk in al andere plaetsen, welke hy bezigtigde, maekte hy voor Iseghem eenen bevelbrief, die in dit boekwerk zal overgenomen worden. In de maend November 1679, vergunde Lodewyk XIV den oorlof aen de Grauwzusters van Iseghem om een klooster te stichten, binnen de stad Rousselaere. Gedurende het jaer 1683, verviel Iseghem, andermael, onder den schepter van Lodewyk XIV, en schuilde onder Frankryk tot het {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} jaer 1697, wanneer gansch de kasselry van Kortryk, Meenen uitgenomen, door den vrede van Ryswyck aen den spaenschen koning wedergegeven wierd. Dank zy God! zelden hoort men in ons land van aerdbevingen spreken. Onze voorouders nogtans, over omtrent eene eeuw en half, hebben er een staeltje van ondervonden. In 1692, den 18 September, om 2 ure namiddag, gevoelde men, geheel Vlaenderen door, een yslyke aerdbeving, die alzoo ruim eenen Onze Vader lezens duerde. Al de gebouwen wierden door twee schokkingen en wederschokkingen als gewiegd. Door deze aerdbeving leden verscheidene parochien groote schade. Het oude spreekwoord zegt: een ongeluk komt zelden alleen, maer het eene draegt het andere op den rugge. In 1695, viel Lodewyk XIV, die niets anders droomde dan de Nederlanden met Frankryk te vervoegen, met eene ontzaggelyke magt, in Vlaenderen. De oppergenerael Villeroi hield zyn hoofdkwartier te Rousselaere, en langen tyd had Iseghem, voor zyn deel, aen vier bataljons {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} voetvolk, kost en logiest te geven. Daerby wierd het, in 1696, door een nieuwe ziekte beproefd, genaemd de sterfte, dewelke het meestedeel der inwoners in het graf sleepte. Omtrent 1708, overleed binnen Iseghem, zeker man, met name Jan Malfait, wezende by de 100 jaren oud. Die achtbare eeuweling kan duizendmael en nog de navolgende byzonderheden verhaeld hebben; ja, men weet hoe oude menschen bestaen en hoe geern zy van den ouden tyd spreken. Welnu, en dat is heden nog mondsgemeen, binnen Iseghem, onze bedaegde dorpeling heeft verteld dat hy, in 't fleure van zyn leven zynde, de kerke van Meulebeke hadde zien branden, terwyl hy, uit vrees der Fransche troepen, die alles vongen en medesleepten, drie dagen en drie nachten, in de Nieuwstraet, onder eenen braemtronk, gevlugt zat. Op den derden dag, voegde hy er by, de klokken hoorende opgaen, kwam ik uit mynen braemhut gekropen, en, regt naer de kerk gaende, vond ik eenen man, die aen de klokstreng getrokken had om de men- {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} schen te vergaderen, welke nog overgeschoten waren. Malkander gezelschap houdende, gingen wy getweeën naer den Engel, en verder het een huis uit 't ander in om levensmiddelen te zoeken; maer wy wierden niet een levende ziel gewaer, totdat wy eindelyk op de Koornmarkt kwamen, alwaer wy nog een oud vrouwken vonden, zoo dat wy maer ons gedrieën overgebleven waren! Die zelfde man, Iseghem uitschilderende, zeide: Gelooft my, ten dien tyde, zag er alles zoo woest en wild uit dat er, binnen het dorp, verscheidene huizen stonden, alwaer de bramen door de kaven groeiden; de koeiherders, landewaerts, het vee wachtende, gebruikten eenen tuithoorn en klommen op de boomen, alwaer zy vuer maekten om de wolven te verschuwen, die van de vlamme des vuers benauwd zyn (1). De traditie van Jan Malfait komt met de geschiedenis volkomenlyk overeen: men leest in vele handschriften dat de kerk van Meulebeke, zoo ook die van Thielt en Ruysselede, in September 1645, door de Franschen, afgebrand zyn. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Met Dertienavond van 1709, begon 't zoo geweldig te vriezen, dat alles wat te velde stond vernietigd wierd. Hieruit sproot zulke schaerschheid van levensmiddelen dat de tarwe gold negen gulden den avot (het zevende deel van eenen hektoliter en half), en de aerdappels, eenen gulden de pinte (vyf kilos en half). Maer twaelf jaren daerna, in 1721, wierd de voorige duerte in een zoo goedkoop leven verwisseld dat men de tarwe kocht voor elf stuivers den avot, en de rogge voor zeven stuivers: dus mogt de akkerwerkman, voor dagloon, kiezen tusschen eenen avot rogge, en zeven stuivers (1). Door de oorlogen voor de troonopvolging en heerschende ziekten, was Iseghem, omtrent het jaer 1712, zoo weinig bevolkt en betrappeld dat de Groote- en Koornmarkt geleken aen weiden of bleekpleinen, waerop alleman, naer believen, 't gewasschen goed te bleeken legde. De Nieuwstraet zag er als een groene dreef uit, waer het gras zoo jeugdig en gulzig groeide dat men kwalyk eenen kassysteen onderscheiden kon (2). {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Op St. Pietersavond 1718, om 2 ure namiddag, begon het te donderen, zonder ophouden tot 's anderendaegs na de vespers, en met zoodanig gekraek dat eenieder er verschrikt van was. Het volgende jaer was merkweerdig door een langdurige droogte; alle waterputten en loopende beken, hoe diep ook, droogden uit; de ingezetenen vonden zich genoodzaekt uit de diepste Mandelkonkels het noodige water te halen (1). In 1727, was heer Ferdinand Hamerlinck burgemeester des prinsdoms van Iseghem. Op den 19 Januarius 1735, woedde een zoo hevig tempeest, dat men nooit iets diergelyks gezien noch gehoord had. In de kasselry van Ryssel alleen, vlogen er 21, volgens anderen, 33 windmolens om, en in deze van Kortryk, 13 (2). 'T was op dien zelfden onstuimigen dag dat het torentje der Abeelekapel, t'Iseghem, en de hoogst langscheutige naelde des torens van Rousselaerekerk omwaeiden (3). Ten zelfden jare (1735) is, binnen Iseghem, in geur van heiligheid, overleden een {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} eremyt, met name Pieter Du Quennoy. Hy ligt op 't oude kerkhof, digtby 't voormalig kruis, begraven (1). Ten jare 1738, hield men, op Wittendonderdag, een buitengewone processie, waerin de mysterien van Christus: van de Boodschap tot de Verryzenis, alsmede de Kruisverheffing en de zegeprael der H. Kerke ten toone kwamen. Een zeventigtal persoonen verbeeldden deze mysterien. Het jaer 1740, binnen 't welk Maria Teresia, na de dood van haren vader, Karel VI, op den troon klom, vertoonde zich onder de vervaerlykste vooruitzigten: den 5 Januarius, tot in April, acht weken lang, vroos het zoo hard dat bykans al de vruchten vernietigd wierden. Wat van de vorst gespaerd was, dat wierd verwoest of beschadigd door de sneeuw, die viel van den 2 tot den 16 Mei. Hieruit sproot schaerschheid van graen, en dure tyd. De tarwe gold acht pond den avot; maer de dierte duerde slechts eenige maenden: van 't volgende jaer kon men tarwe koopen, voor twee en twintig stuivers, den avot, en de rogge aen veertien stuivers (2). {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} De eerste dagen van 1744 verschrikten veel menschen: met Driekoningenavond vertoonde zich eene steertster, dewelke, alle avonden, gedurende zeven weken, te zien was. Op den 26 April van hetzelfde jaer, had er eene overstrooming binnen het dorp plaets (1). In 1744, vielen de Franschen wederom in 't land: zy namen Veurne, Yper, Meenen, Kortryk en Ingelmunster. Iseghem kreeg ook een teugsken uit den bitteren kelk welken zy de Vlamingen te drinken gaven. Meer dan eens verschenen zy aldaer, van de landbouwers afpersende alles wat man en peerd voor hun bestaen noodig hebben. Kort na dezen vyandelyken inval, in 1745, begon de vermaerde koeiplage, welke drie jaer lang duerde en zoo algemeen was, dat er niet een landsche gemeente, in Belgenland (misschien in geheel Europa), daer vry van ging. De landbouwers van onze streke gingen, by menigte, naer Oostnieuwkerke om de heilige Brigitta te dienen. Velen, zoo men meent, wierden, door hare voorsprake, hulpe gewaer. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} De koeiplaeg, die met de Franschen in 't land gekomen was, verdween ook met hen. De Vlamingen wenschten hun gelukkige reis, door het navolgende jaerschrift: DIsons L'heUreUX VoYage aU franÇaIS afIn qU'IL ne reVIenne JaMaIs! Maer de Franschen, integendeel, schenen te antwoorden: tot wederziens! tot 1792!! Het magistraet van Iseghem spande, ten jare 1756, tegen de tiendheffers een proces in, om een derden priester, of tweeden onderpastor te bekomen. De bisschop van Doornik de noodzakelykheid daervan kennende, zond, in 1760, voor tweeden onderpastor den Eerw. heer Petrus Corrouble, geboortig van Ronck. Hy wilde 't einde van 't proces niet afwachten, hetwelk, na elf jaren aengeloopen te hebben, in 1767, te Gent, door het voornoemde magistraet gewonnen wierd. Als een wonder, behoorde hier het navolgende aengestipt te worden: op den 31 July 1760, kwam er een zoo overgroote menigte van ooijevaren tot Iseghem toegevlogen, dat {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} men dezelve niet tellen kon. Zy verspreidden zich op de huizen en kaven om te vernachten; op het kerkgebouw alleen hielden er zich 68 op. 'S anderendaegs, in den vroegen morgen, zyn die vogels zuidwaerts weggevlogen. Onnoodig er by te voegen dat er veel van geklapt wierd (1). Tot heden spreekt men nog, zoo binnen Iseghem als in 't omliggende, van zekeren kwaeddoener, genoemd Jakobus Penninck; zelfs is er van hem een spreekwoord achtergebleven; men zegt van iemand die overal gekend is: Hy is bekend gelyk kwâ Penninck. Welnu, die kerel was een vreemdeling, van scheldewaerts, die zich gevestigd had binnen Iseghem, alwaer hy baes van 't Handbogenhof was. Hy genoot allemans vertrouwen; maer, tot groote verwondering van allen die hem kenden, wierd hy, op den 22 Oktober 1764, om veel begane dieften, gekoord, gebonden, weggevoerd, en den 5 Oktober van 't navolgende jaer, te Brussel, buiten stad, opge- {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} hangen. 'T was heer Angillis, amman der Roede van Meenen, grootvader van wylen den achtbaren kommissaris van Iseghem, die hem, in den naem van de wet, gevangen nam. Men zegt dat Penninck verraden geweest is van zynen hond, dien hy achtergelaten had, te Pitthem, in een huis, welk hy 's nachts bezocht had. Ziehier hoe: de bestolen familie, den hond verlossende, liet hem zyns meesters huis zoeken; maer zy deed hem door iemand verzellen, die moest letten waer hy binnentrok (1). Op den 5 Maert 1768, wierd er, voor de eerste mael, binnen Iseghem, op de markt, vischmyn gehouden; van dan af, had dezelve wekelyks plaets (2). De landbouwers wierden, in 1770, andermael beproefd door de koeiplaeg, dewelke maer ophield, in 1772, na vele verwoestingen gedaen te hebben. De zomer van 1772 liet zich kenmerken door geweldige hitte: op den 26 Junius rees het weerglas tot 35 graden. Sedert dit tydstip tot heden, heeft men zulks, in ons land, {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} niet meer ondervonden. De hitte des zomers van 1846 was zeker ook hevig; niettemin heeft zy, in hare uiterste hoogte, op den eersten Augustus, maer 34 graden bereikt. Ten jare 1778, op den 26 Junius, deed alhier de nieuwe bisschop van Doornik, Gulielmus Florentinus, prins van Salm-Salm, zyn plegtige intrede. Ter dezer gelegenheid, bediende Zyne Hoogweerdigheid het Vormsel aen omtrent 1100 persoonen. Tien jaer daerna, in 1788, op den 5 Mei, vormde hy nog een meerder getal, hetwelk tot 1400 beliep. Binnen zyn verblyf 't Iseghem, viel hem een treurig ongeval voor, in den persoon van zynen koetsier, die zyne peerden, in den draeijenden wal, gaende wateren, er afviel en dood gestampt wierd. Op nieuwjaerdag 1781, ging de kerkklok van Iseghem voor den eersten keer op, om de dood af te kondigen van hare Keizerlyke en Apostelyke Majesteit Maria Teresia, overleden te Weenen, den 29 November laetstleden. Zy luidde tweemael daegs gedurende zes weken. Op den 3 en 4 Januarius, wierd, ter lafenis harer ziel, in de parochiekerk, eene uitvaert gezongen. {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} Op den 27 Oktober 1783, ging het baljuschap van het geslacht Verhulst over tot de familie Coucke: heer Jan Verhulst, opvolger van zynen vader in het hoogbaljuschap van Iseghem, sedert 1778, wierd vervangen door heer notaris Pieter Coucke (1). In 1784, verbood de keizer, te beginnen met November, de dooden ter aerde te bestellen in kerken, of op kerkhoven binnen de steden, gebiedende, ten zelfden tyde, begraefplaetsen buiten de steden op te regten. Krachtens bevel van 2 Februarius 1786, moesten de kermissen, geheel de Nederlanden door, op den tweeden Zondag na Paschen gehouden worden. Dat noemde men Keizerskermis. Maer Keizerskermis is alleenlyk vier keeren gevierd geweest. Volgens keizerlyk bevelschrift van 26 September 1785, moesten, op iederen zondag, al de wetten, welke in de verloopen weke gegeven waren, zonder onderscheid, door den pastor, onder de hoogmis, afgelezen en aen de kerkdeur geplakt worden. Ingevolge {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} deze schikkingen, heeft men, den 8 Mei 1786, in de kerke van Iseghem, al de bestaende broederschappen hooren afroepen. Op den 22 derzelfde maend, onderbleef, voor den eersten keer, de gewoonlyke processie, vermits alle openbare processien, uitgenomen deze van heilig Sakramentsdag en van de drie Kruisdagen, door den keizer afgeschaft waren. Maer, van den 20 December 1789, ging de processie op de gewoonlykedagen, volgens 't oud gebruik; insgelyks wierden de broederschappen heringerigt (1). Tegen keizer Joseph borst, in ons land, ten jare 1789, een algemeene opstand uit, waervan de heeren Vandermeersch van Meenen en van der Noot, advokaet, in den Raed van Braband, aen 't hoofd waren. 'T is hetgeen men noemt den patriottentyd. De echte vaderlanders wierden patriotten en de keizersgezinden vygen genoemd. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} De patriotten verjaegden de Oostenrykers uit het land, met een zoo goeden uitslag, dat, op 4 Januarius 1790, te Gent, een algemeene vergadering der Staten van Vlaenderen gehouden wierd, dewelke keizer Joseph II van al zyne regten op 't graefschap van Vlaenderen vervallen verklaerde. Deze vorst overleefde niet lang aen de verklaring van de onafhankelykheid der Belgen; hy stierf, binnen Weenen, 20 Februarius 1790. Op den 4 Februarius 1790, wierd, in de parochiekerk van Iseghem, een plegtige lykdienst, met groote brooddeeling aen den arme gedaen, ter lafenis der vaderlandsche soldaten, die op 't slagveld gesneuveld waren. Het patriotismus, langs alle kanten aengemoedigd, vond overal grooten byval: een krygsroep klonk van 't een einde des lands tot het andere; zelfs op de minste gemeenten wierden er wapenoefeningen ingerigt, en alles wat wapens dragen kon, toonde zich krygsveerdig om, op het eerste woord, te velde te trekken. De Iseghemsche patriotten {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} reden, den 20 Julius 1790, met 42 wagens, naer Iper, om aldaer getrouwigheid aen 't land te zweren. Gelyk men wel denken kan, maekten al de wytenwagens, geheel het land door, groot gerucht. Twee maenden daerna, den 20 September, kwam heer Malou-Riga, van Iper, naer Iseghem, om al de volontairen van 16 parochien, die aldaer ontboden waren, in wapenschouw te nemen (1). Korten tyd daerna, den 10 December van 't zelfde jaer, viel geheel het patriotismus in d'assche: men las in de gazette, dat keizers broeder, Leopoldus, op den troon van Belgenland geklommen was. Het gerucht liep dat het land, volgens de aloude gebruiken ging bestierd worden, gelyk ten tyde van Maria Teresia en van keizer Karel. Inderdaed, 't was zoo; maer helaes! op eersten Maert 1792, rukte een vroegtydige dood den keizer in het graf. De geestelykheid van Iseghem zong, den 3 en 4 April daerna, een plegtigen lykdienst ter lafenis zyner ziel. Buiten twyfel geheugt het nog {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} aen de ouderlingen, dat de klokken, zes weken, over dood luidden. Keizer Leopoldus liet zestien kinderen na, onder welke Franciskus II, 42en en laetsten graef van Vlaenderen, die, zoo hy den schepter in handen nam, gezamenlyk met Pruisen, den oorlog aen Frankryk verklaerde. Met 1792, beginnen de rampvolle jaren, waerop men schier niet denken kan zonder te sidderen. God alleen weet wat onheilen onze zuidergeburen gesticht hebben, onder het geroep: Vive la Nation! vive la liberté! Den 17 Junius van 't evengenoemde jaer vielen de Franschen in Meenen, en daegs daerna in Kortryk, na een weinig tegenweer van de keizerlyke troepen, die oostwaerts wegvlugtten. Terstond van den 20 Junius af, moest het oostenryksche wapen plaetse maken, binnen Iseghem, voor de fransche kleuren. Maer, den 27 derzelfde maend, de kans gekeerd zynde, kwam de keizerlyke arend wederom te voorschyn. Heviglyk wierd er gevochten, den 24 Junius, aen de poorten van Kortryk, tusschen {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} de Franschen en de Keizerlyken. Dit gevecht hernam op Sint Pietersdag, en was zeer rampzalig voor Kortryk. De Franschen staken den Doornikschen en Rysselschen wyk in brande. Zy wierpen ook het vuer in de voorsteden van de Gent- en St. Janspoort. Dus was de zuid- en oostkant van Kortryk buiten gelyk eene hel van rook en vuer. Zonder ophouden, zag men tot Iseghem volk van Kortryk en omstreeks gevlugt toekomen, iets wat den schrik onder de inwoners verspreidde. Nadat de Franschen den buiten van Kortryk zoo jammerlyk verwoest hadden, vertrokken zy, nog denzelfden dag. Zy verlieten ook Meenen. 'S anderendaegs vroeg, kwamen de Keizerlyken wederom binnen Kortryk. Men verhaelt, en al de ouderlingen konnen het getuigen dat er op denzelfden S. Pietersdag, t'Iseghem, een gespeel gehoord wierd, gelyk aen dit van eene krygsmarsch. De toonen weergalmden zoo klaer en zoo duidelyk, dat men op hunne mate kon den stap gaen. Van waer kwam dit gespeel? Het was de muzyk der fransche of keizerlyke {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} troepen niet, vermits de naeste twee uren van de parochie lagen. Hetgene wonderlyk was, niet alleenlyk te Iseghem, maer ook te Thielt, Ingelmunster, Thourout, Rousselaere, enz., hoorde men hetzelfde. Alwie liefhebber was van muzyk, geraekte in beweging: men ging van Iseghem naer Rousselaere, van Rousselaere kwam men naer Iseghem; overal hoorde men trommel en trompet, maer nergens vond men speellieden!! Het volk kon zulks niet aeneenknoopen. Het meestedeel was van gevoelen dat het gespeel van hier boven kwam om de Franschen te verschrikken, als ware't de vyand, die, van alle kanten, tegen hen optrok. Wat er van geweest zy, kraemden de Franschen nog denzelfden dag te Kortryk op. Maer, eer zy de stad verlieten, waren zy te wege dezelve geheel en gansch af te branden; ten dien einde hadden zy reeds het buskruid en het stroo gereed gedaen. Zonder den schranderen en vlytigen moed van 't magistraet, was Kortryk geen Kortryk meer, maer een puinhoop van een vernielde stad. Met duizend haesten wendden zy zich tot den franschen {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} generael Luchtener, te Meenen, dien zy zoo wel wisten te overhalen dat hy, in persoone, kwam, om de stad van haren nakenden ondergang te bewaren. Alzoo konnen de magistraetspersoonen wel dikwyls den bal keeren of de rampen afwenden, die over hunne gemeente hangen. Op 't einde van September 1792, kregen de Oostenrykers de nederlaeg aen de poorten van Ryssel, hetwelk zy belegerden; in November, wierden zy, by Jemmappes, door generael Dumouriez, verslagen: ten dien gevolge, viel gansch België, op weinige dagen, onder de magt der Franschen. Kort na de dood van Lodewyk XVI, den 21 Januarius 1793, onder de nationale Konventie onthoofd, bevonden er zich, in Februarius, binnen Iseghem, 38 fransche priesters, dewelke, om de dood te ontgaen, uit Frankryk gevlugt waren. Zy verbleven by de burgers en landbouwers (1), tot in September en Oktober, wanneer zy, be- {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} vreesd van de aennaderende Franschen, naer Duitschland vertrokken. Dit werk van bermhertigheid, het herbergen van die vreemdelingen, bleef niet onbeloond: want Iseghem heeft, in de eerste fransche omwenteling, merkelyk minder dan vele andere gemeenten geleden. Met het beginsel der lent van 1793, begon Vlaenderen het hoofd op te regten: generael Dumouriez wierd, te Neerwinde, door prins Frederik van Saksen-Cobourg, oom van onzen tegenwoordigen koning, verslagen. By gevolg dezer groote nederlaeg van 18 Maert, vonden de Franschen zich genoodzaekt Belgenland te ontruimen. De Oostenrykers kwamen den eersten April, wezende de tweede Paeschdag, binnen Kortryk. Onze Vlamingen, door deze overwinning aengemoedigd, en brandende van vaderlandsliefde, vervoegden zich, by menigte, als volontairen, met de Oostenrykers, om de Franschen te verjagen en te beletten van weder te keeren. Iseghem leverde ruim zyn deel van volontairen: in al de begoede familien, alwaer er krygshaftige jongelingen {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} waren, was er, ten minste, een die volontaire teekende en zich, ten zynen koste, een uniform bezorgde. De volontairen oefenden zich, geheel den zomer, in den wapenhandel, onder de schaduw van den oostenrykschen arend; want sedert de lente tot omtrent den herfttyd bleven de zaken in tamelyke ruste. Alles wat men hoorde, was dat er, van tyd tot tyd, Engelschen, Hollanders, enz. enz., met wagens en kanons, langs Ingelmunster, naer Kortryk trokken. Maer die ruste wierd, den 13 September, gestoord en gevolgd door overgroote verlegenheid en benauwdheid. In den voormiddag, hoorde men in Iseghem vreezelyk schieten zuidwaerts: het waren de Engelschen en Hollanders, die, by Meenen, bezig waren met vechten tegen de Franschen. Intusschentyd, bereidde, elk in zyn huisgezin, het middagmael, met duizend angsten en benauwdheden van misschien, voor den noen, nog te moeten vlugten. Terwyl men aen tafel zat, hoorde men het gerucht van peerden, wagens en karren, die al de Meenschestraet op kwamen. Elk liep buiten om te weten wat er {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} was: het waren Hollanders, die uit den veldslag van Meenen naer Iseghem gevlugt kwamen. In eene ure tyds waren al de straten opgepropt van bagaedjewagens. De Hollanders sloegen kamp op de markten en in 't boomforeest. Daegs daerna, den 14 September, zag het er nog veel slimmer uit; het was volle vlugttyd. Van 's morgens tot 's avonds, zag men tot Iseghem karren, wagens, chezen, kordewagens, en, wat wil ik zeggen, by duizenden van menschen gevlugt komen van Meenen, Rechem, Wervick, Gheluwe, Moorseele, Gulleghem, Wynckel-Sint-Eloy, enz., enz. De Franschen waren in Meenen gevallen en zy plunderden en moordden alles wat zy hoorden of zagen, by zoo ver dat er, in geheel de stad, maer drie huizen ongeschonden bleven (1). {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Op den 15 derzelfde maend, bulderde het kanon op een nieuw, by Meenen: versche Oostenrykers vielen, met alle geweld, op de Franschen, welke zy versloegen en verjaegden. Onze zuidergeburen lieten zestien veldstukken, met veel bagaedje in den brand. Die zegeprael der Keizerlyken en de vlugt der Franschen maekten, in gansch onze streke, groot gerucht. Van 's anderendaegs, zag men, langs Iseghem, een ontelbare menigte vlugtelingen, met peerden en wagens, met koeijen en schapen, elk naer zyne parochie en naer zyn huis wederkeeren. Alzoo liepen de drie Septemberdagen voorby, dewelke heden nog niet vergeten zyn van degenen die toen leefden (1). Binnen het jaer 1794, vielen de Franschen, voor goed, in ons land, waervan zy meester bleven tot den val van keizer Napoleon in 1814. Met hunne aenkomst, woedde, zoo t'Iseghem als omstreeks, de Roodeloop, die {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} vele menschen naer het graf sleepte. 'T was op den 26 April, dat zy Meenen en Kortryk overweldigden. Ondertusschen legerden de Keizerlyken van Ingelmunster tot Vyfwege, tusschen Emelghem en Cachtem. Op den elfden Mei trok generael Wenckheim uit het kamp van Ingelmunster, met een deel van zyn volk, naer Kortryk. Nauwelyks was hy aen de poorten gekomen, of hy wierd doodgeschoten. De Oostenrykers weken achteruit, de stoffelyke overblyfsels van hunnen generael medevoerende; maer de Franschen zaten hun op de hielen tot aen Ingelmunster. Daer lag generael Beaulieu, die de Franschen op 't lyf viel, versloeg en dwong naer Kortryk weder te keeren, met verlies van 400 man. 'S anderendaegs, om hunne nederlaeg te vreken, kwamen zy weder, maekten zich meester van Ingelmunster, hetwelk zy plunderden en ten deele afbrandden. Op denzelfden dag, 12 Mei, wierd de weledele heer generael, Franciskus baron van Wenckheim, te Iseghem, in het kerkhof plegtiglyk begraven; {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo als blykt uit den navolgenden akt, geschreven op den doodboek van Iseghem: Praenobilis Dominus Franciscus Baro de Wenckheim, eques ordinis regalis militaris Mariae Theresiae, proprietarius legionis pedestris et vicegeneralis caesareae Majestatis imperatoris et regis, oriundus ex Grazc in Styriâ, sepultus in caemeterio ecclesiae parochialis de Iseghem, 12 Maii 1794. Occubuit pridie circa horam 6 pomeridianam. post strenuum certamen in obsidione cortracenâ (1). Kort nadat de Franschen Kortryk en Meenen genomen hadden, begonnen zy zich te verspreiden op de buitenparochien om de {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} landlieden den schrik aen te jagen. Zy plunderden, moordden en brandden te Wevelghem, Gulleghem, Heule, Moorseele, Gheluwe en Lendelede. Maer als ware hunne razerny verzadigd geweest, deden zy geen kwaed, wanneer zy tot Iseghem toevielen. Niettemin had men er geen trouw in, en men ondervond welhaest dat zy allen eene gedenkenis van Iseghem wilden hebben. Van dien tyd af wierden de klokken niet meer geluid, uit vrees dat de Franschen, met dezelve te hooren, het gedacht van ze te rooven zouden gekregen hebben. In 't eerste dat de Franschen ons land overweldigd hadden, wachtten zy zich, eenigen tyd, van dezelfde goddeloosheden, zoo als in Frankryk, te bedryven; zy lieten de priesters gerust, waerschynlyk om de Belgen, die aen den godsdienst verkleefd waren, niet te veel te verbitteren. Zy begonnen hun bestuer met overal vryheidsstaken te planten, en groote schattingen te vragen (1). Eer het jaer t'einden was, {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} bragten zy de assignaten of het papierengeld, met de republikeinsche tydrekening, in. Het republikeinsch jaer bestond uit twaelf gelyke maenden, elk van dertig dagen, waerby men vyf vuldagen voegde, dewelke sansculottedagen genoemd wierden. Het jaer begon met den herft, maer het volk kon de vreemde namen der nieuwe maenden niet onthouden. De herftmaenden, uitgaende in aire, waren als volgt: Vendemiaire (Wynmaend); Brumaire (Nevelmaend); Frimaire (Yzelmaend). De wintermaenden in ose: Nivose (Sneeuwmaend); Pluviose (Regenmaend); Ventose (Windmaend). De lentemaenden in al: Germinal (Bloeimaend); Floreal (Bloemmaend); Prairial (Weimaend). De zomermaenden, uitgaende in or, waren: Messidor (Oogstmaend); Thermidor (Badmaend); Fructidor (Fruitmaend). Iedere maend was in drie deelen verdeeld, elk van tien dagen, genoemd Decaden. De namen van elke Decade waren: Primidi, Duodi, Tridi, Quartidi, Quintidi, Sextidi, {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Septidi, Octidi, Nonidi en Decadi. Op dezen laetsten dag was het verboden slavelyk te werken. In den nieuwen almanak, verdween alles wat aen God en zyn gebod herinnert; doch hy was onbekwaem om de katholyken in doling te brengen en hen de religiepligten te doen vergeten. Toen, zoo wel als nu, wisten zy genoegzaem, wanneer het zondag of heiligdag was, of wanneer de vastendagen vielen. De Franschen, meester zynde van 't land, bleven nog altoos bevreesd van weggejaegd te worden; daerom namen zy de voorzorg van al de wapens der ingezetenen af te halen. Aldus wierd iedereen, t'Iseghem, verpligt, op den 12 July 1794, zyn geweer in de handen der Jakobins te leveren. Met den beginne van December 1794, tot een merkelyken tyd van het volgende jaer, vroos het zoo straf, dat de fransche legers, met hun grof geschut, over het ys in Holland drongen. Allengskens begonnen de geestelyken door de fransche republikeinen geplaegd en onderdrukt te worden: deze dwongen hen, {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} in 1794, twee jaren en meer van hun inkomen in de krygsschatting of Militaire Kontributie te storten. Een groot getal geestelyken, zelfs verscheidenen die hun aendeel in de geldschatting betaeld hadden, wierden als gyzelaers, in eenen allerstrengsten winter, de eene, den 23 Januarius 1795, naer de sterkte van Ryssel, de andere, den 9 en 12 Februarius, naer Douay vervoerd. Op den 28 April 1795 is, binnen Iseghem, de markt van lynwadenstukken, in en aen de Koornbloem, hersteld geworden. Zoo als het gemeenlyk gaet in dierlyke gevallen, begon de markt met klein vertier; maer allengskens nam ze toe, zoo dat er, op den navolgenden zaterdag, wel vyftig stukken verkocht wierden. De lynwaedmarkt van Iseghem was reeds bloeijend van in keizer Karels tyd: dan poogde de Kasselry van Kortryk dezelve te vernietigen. Maer de Iseghemmers wendden zich tot Zyne Majesteit keizer Karel, van wien zy niet alleen de bevestiging van hunne markt maer ook een octrooi verkregen om op ieder stuk lynwaeds eenigen tol te ligten. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Binnen het jaer 1795, klaegde men bitterlyk van 't dier leven: in Maerte gold de tarwe vyf pond, en de rogge negen en twintig stuivers den avot; in Julius wierd de tarwe aen zes guldens en de rogge aen drie guldens den avot verkocht. Met Oktober begonnen de pryzen te dalen: men kon de tarwe aen zeven pond en de rogge aen vier en dertig stuivers den avot krygen. Gedurende hetzelfde jaer, begon ons land er geheel aerdig uit te zien: de oostenryksche provintien verloren haren naem en veranderden in negen departementen. Alzoo wierd Westvlaenderen genoemd het departement der Leije; Oostvlaenderen, het departement van de Schelde; Henegauwen, het departement van Jemmappes; Braband, het departement der Dyle, enz. Kort daerna, krachtens een wetsbesluit van 1 Oktober 1795, vereenigde de Nationale Konventie Belgie met Frankryk (1). {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} De Nationale Konventie wierd op den 26 Oktober 1795, vervangen door een Directorie, samengesteld uit vyf persoonen, dewelke met het uitvoeren der wetten belast waren, en twee Kamers onder zich hadden; te weten: den Raed van Vyfhonderd en den Raed der Ouderlingen. Het was dit nieuw gouvernement, hetwelk de municipaliteiten (gemeentebesturen) belastte de akten der geboorten, huwelyken en sterfgevallen te maken en te bewaren, alsook al de doop- huwelyk- en doodboeken, die zich in de parochiekerken of in priestershuizen bevonden, op groote straffen, in 't bureel van den burgerstand te doen overbrengen. Ingevolge deze schikking, deed de plaetselyke overheid al de voornoemde boeken, op den laetsten Augustus 1796, uit de pastory van Iseghem afhalen en in het wethuis overvoeren. De oudste doopboeken begonnen met het jaer 1606, en de huwelyk- en doodboeken met 1613. Gedurende het jaer 1796, wierden de huizen van Iseghem binnen met eenen numero geteekend. Dit scheen een enkele {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuwigheid van fransche uitvinding te wezen; maer er schuilde iets ongodsdienstigs onder. Deze bewerking diende om de namen der heiligen te doen vergeten, welke een groot deel der huizen voerde. Binnen hetzelfde jaer 1796, eenige maenden te vooren, hadden de inwoners van Iseghem, met droefheid, de gewoonlyke processie op heilig Sakramentsdag zien onderblyven, ten gevolge van een republikeinsch besluit, waerby alle uitwendige oefeningen van religie of godsdienst, buiten de kerken, verboden geweest waren. Niettemin wierden de beregtingen onder de gewoonlyke plegtigheden, met lanteern en klinkende belle, gedaen tot omtrent December. In 1797, ontstond de schrikstorm, die vyf jaren tegen de priesters woedde en hun den ingang der kerke belette tot het jaer 1802. Binnen dien rampzaligen tyd, zyn de kerkklooster-en kueregoederen van Iseghem, gelyk op andere plaetsen, verkocht geweest. Krachtens dekreet van 19 Fructidor jaer V (5 September 1797), te Brugge, den 9 September, afgekondigd, wierd er aen al {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} de belgische priesters een ongeoorlofde eed voorgeschreven, die, op den 19 September, moest afgelegd worden. De geestelyken van Iseghem, standvastig blyvende, weigerden eenparig den eed te doen. Daer het nu aen de onbeëedigde priesters, op de zwaerste straffen van boete, van gevangenis en van banning, verboden was hunne heilige bediening in 't openbaer uit te oefenen, schorsten zy de goddelyke diensten in de kerk op. Zy deden voor den laetsten keer hoogmis, den eersten Oktober, wezende de zondag van O.L. Vrouwroozenkrans. Ik weet niet of men nog ooit meer volk gezien had in de kerk, aen de biechtstoelen en aen de kommuniebank. Sedertdien lazen de priesters Mis, bedienden de heilige Sakramenten, hielden leering voor de kinderen, enz., in byzondere huizen. De zondagen ging het volk naer de kerk, op de ure dat de parochiale diensten plagten gedaen te worden; maer, telkens was het voor hen een smertelyke steek aen 't herte, toen zy geenen priester aen den autaer zagen, geenen biechtvader in den biechtstoel, geenen predikant {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} op den predikstoel en niet eenen geloovige aen de Tafel des Heeren. En hadden de priesters nog mogen, ten minste, gerustelyk, in 't verborgen, hunne heilige bediening uitoefenen! maer, neen. Welhaest wierden zy opgezocht en gevangen weggevoerd, als ze gevonden wierden (1). Zy verbergden zich dan, zoo goed zy konden, by de parochianen, verkleedden zich en bedienden, by nachte, de heilige Sakramenten. De huizen van de familien Neyrinck, Van Tomme, Van Daele, De Raedt, enz., enz., waren zoovele schuilplaetsen voor de priesters. Men weet nog te Iseghem dat de Eerw. heer Van Meulebroucke, onderpastor, langen tyd, verschuilde by heer balju Coucke; en zyn ambtgenoot, de Eerw. heer Six, by Francies De Vos. Pastor De Laere hield zich veel op by den bleeker Strobbe, wiens {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} zoon hy, ter dezer gelegenheid, onderwees in de la ynsche tael, en op de baen stelde tot het priesterschap. Dezelfde weke dat de priesters uit de kerke gebannen waren, moesten de kerkklokken stil vallen, zonder iets godsdienstigs aen te kondigen. Zy luidden noen, maer zy mogten noch Angelus noch beregting kleppen. De klok liet zich maer meer hooren voor bekendmakingen, alsmede op den Decadi en op de nationale feesten. Deze feesten, voorgeschreven te vieren in ieder kanton, waren ten getalle van zeven; te weten: De feestdag van de stichting der republiek, Degene van de jongheid, Degene van de getrouwde persoonen, Degene van de dankbaerheid, Degene van den landbouw, Degene van de vryheid, Degene van de ouderlingen. Het vieren der nationale en kantonale feesten bestond: In vaderlandsche gezangen, {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} In redevoeringen over de burgerlyke zeden, In broederlyke maeltyden, In het uitdeelen van belooningen, In verschillige openbare spelen, volgens de plaetselykheden, voornamelyk in het dansen en zingen der Carmagnole: Dansons la Carmagnole! Om deze feesten te vieren, maekte men, by den boom der vryheid, eenen autaer, dien men versierde met de republikeinsche Konstitutie, waervoor wierook brandde!!! Men begon 't Iseghem deze feesten te vieren ten jare 1798; want in alle kantons vond men toch eenige persoonen, die zich, als waren zy heidenen, tot de stomme afgoden lieten henen trekken, gelyk men hen leidde (1). Krachtens dekreet van de republiek, wierd, binnen Iseghem, den 3 Maerte 1798, het kruis van den toren der parochiekerk, en, acht dagen daerna, dit van het kloostertorentje afgedaen. Doch, op den 17 September 1801, kwam het kruis, wederom te voor- {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} schyn: een schaliëdekker, die de kerkdaken vermaekte, had het hersteld. Nauwelyks praelde het kruis weder op den kerktoren, of er kwam verbod. Niettemin behield men het kruis; maer men veranderde zynen vorm, met hoepels en banden. Het bleef op die wyze staen tot 25 Mei 1802, wanneer de gedaenteverandering verdween, ter groote voldoening der parochianen, die het kruis tot teeken van ons geloof, zoo als voortyds, op den kerktoren zagen glinsteren. Binnen 1798, moest elk arrondissement van het departement der Leije, eenen vertegenwoordiger zenden by den Raed van Vyfhonderd, te Parys. Het arrondissement van Brugge koos heer Beyts; dit van Veurne, heer Marannes; dat van Yper, heer Lucien; terwyl Kortryk zynen keus liet vallen op heer J. Gheysens, van Harelbeke. Binnen het jaer 1798, verschenen de eerste biljetten der persoonele belastingen op de huispachten, meubels, deuren en vensters. Deze maetregel verwekte, onder de Belgen, veel misnoegen, hetwelk ten toppe rees door de dwangligting, die er op volgde. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} De belgische jongelingschap van 20 tot 25 jaer, met den 22 September 1798, wierd, zonder te loten, onder de wapens geroepen. Menig jongeling van Iseghem vertrok naer het leger, zonder ooit meer naer den vaderlyken huize weder te keeren (1). De verbittering tegen de Franschen nam eindelyk de gedaente van eenen krachtdadigen tegenstand aen. Gansch ons land kwam in beweging. De vaderlanders die zich vereenigden om het hatelyk jok af te schudden, hetwelk zy, sedert eenige jaren, tegen dank, droegen, wierden door de Franschen, spotsgewys, Brigands genoemd. Insgelyks gaven zy, aen den dag, op welken de opstand in onze streke begon, den naem van Brigandszondag; en hy heet nog zoo. Ziehier wat er op dezen rampzaligen dag, die zoovele tranen aen Iseghem gekost heeft, gebeurde: {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Op den 28 Oktober 1798, wezende een zondag, wierd, om acht ure, 's morgens, alhier het trompet gesteken om het volk onder de wapens te roepen, tegen eene handvol fransche soldaten, die, van Rousselaere, langs Cachtem, Emelghem en Ingelmunster, naer Kortryk optrokken. Elk liep te wapen, met hetgeen hy ter hand vond: de eenen met een geweer of eenen sabel; de anderen met vorken, bylen, knodsestokken, enz. Zy achtervolgden die Franschen tot aen de Brugpoort, te Kortryk. Maer die zelfde soldaten, in de stad versterking gekregen hebbende, keerden, met hunne kakameraden, op hunne stappen terug, als duivels die ontbonden zyn. Woedende van razerny, kapten en schoten zy dood alles wat zy vonden, hoorden of zagen. Zonder de tusschenkomst van heer P. Ameye, zouden zy Iseghem afgebrand hebben. De Iseghemnaers hadden den rouw te dragen over negen burgers, die door de Franschen onmenschelyk gedood wierden; te weten: 1.Franciskus Messeyne, getrouwden man, oud 50 jaren. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} 2.Gregorius De Meyere, getrouwden man, oud 33 jaren. 3.Jakobus Rosselle, weduwaer, oud 64 jaren. 4.Gregorius Verhulst, ongehuwd, oud 23 jaren. 5.Gulielmus Albertus Renier, getrouwden man, oud 48 jaren. 6.Joannes Parmentier, ongehuwd, oud 28 jaren. 7.Joannes Neirinck, getrouwden man, oud 51 jaren. 8.Petrus Berlamont, ongehuwd, oud 51 J.n 9.Joannes Antonius Ferdinandus Storme, ongehuwd, oud 23 jaren (1). Acht dagen na Brigandszondag, wierd gansch onze bevolking, op nieuws, gestoord, {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} door eene geweldenary, welke de aenzienlykste familie in den rouw dompelde. De Eerw. heer Maes had, even gelyk de andere priesters van Iseghem, den eed geweigerd; hy alleen moest het, voor hen allegader, bezuren. Vastgenomen, wierd hy van Iseghem weggeleid, om er nooit meer weder te keeren. De gendarmen voerden hem, als eenen kwaeddoener, naer Brugge. Gelukkig dat hy zestig jaer en meer oud was! want, zonder dien hoogen ouderdom, ware hy naer de fransche Guiane of naer d'eilanden Ré of Oléron vervoerd geweest. Te Brugge, was zyn verblyf in 't oude Seminarie, hetwelk diende tot gevangenis, voor de onbeëedigde priesters, die den ouderdom van zestig jaer bereikt hadden. Daer, onder de achtbare belyders des geloofs, die, in den wyngaerd des Heeren grys geworden, zeer naby aen de straelkroon des hemels gekomen waren, vond hy den Eerw. pater Schaek van Iseghem, karmeliet des kouvents van Brugge. Heer Maes aenzag zyn gevangenhuis als een noviciaet om te leeren heilig sterven. Getrouw ter dood toe, ontving hy, na een {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} treurig gevang van omtrent dertien maenden en half, de kroon des levens: hy stierf te Brugge, in de gevangenis, op den 27 December 1799 (1). Op 't einde van 1799, den 9 November, ging Iseghem, andermael, tot een nieuwe Staetregering over: Bonaparte dreef den Raed van Vyfhonderd uit een, door de medewerking van zynen broeder Lucianus, die daer president van was, en van Murat, die zich aen 't hoofd der Grenadiers bevond. Napoleon bood zich, met Berthier, in den Raed aen, sprak eenige woorden; maer ter- {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} stond spraek en adem verliezende, viel hy, bleek als de dood, in onmagt, op het geroep: A bas le tyran! hors de la loi le Dictateur! Weg met den dwingeland! dood aen den Diktateur! Alsdan trok Lucianus den degen, gaf bevel aen Murat van de vergadering te ontruimen. Murat roept: Grenadiers en avant! springt met hen in de zael en gebiedt aen de vertegenwoordigers te vertrekken. Op de aenkomst van Murat, met zyne grenadiers, wierden de kamerheeren die, eene minuet te vooren, nog zoo ontzaggelyk waren, met eenen zoo plotselyken schrik bevangen dat menigen, langs de vensters, zoo rap mogelyk wegvlugtten. Het Directorie maekte plaets voor het Konsulaet van Dryman, waeronder Napoleon als eerste Konsul praelde (1). {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} 1800. Den 26 December 1800, overleed heer Petrus Ameye, president der municipaliteit en eerste meijer van Iseghem. Pastor De Laere by den zieke ontboden zynde, vond hem sprakeloos, ten gevolge van eene beroerte. Gelukkig kon hy hem nog de heilige Olie geven. De familie vroeg, ter lafenis der ziel, een hoogen dienst, die, niet gezongen, maer door elken priester, in 't byzonder, gelezen wierd, omdat de kerke gesloten was. Heer Ameye, alhoewel aen 't hoofd van de municipaliteit, was in het hert tegen de priesters niet; integendeel, hield hy, zekeren tyd, eenen onderpastor verborgen in zyn huis, en wanneer deze priester elders ging verschuilen, zond by hem, dagelyks, eten van zyne tafel. Hier komen wy aen het jaer 1801, wanneer, zoo men zegt, de Uilen preekten, dat is, de verlatene kerken bewoonden; want als kerken, paleizen of kasteelen vervallen, dan komen er uilen en vledermuizen in nestelen. Deze spreuk beduidt ook een tydstip {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} van onbedenkelyke rampen, welke alle dagen aengroeiden. Immers de uilen, fabelachtiger wyze gesproken, zyn roofvogelen van kwade voorteekens; als zy preken, dat is, als zy hun treurig nachtgeschreeuw laten hooren, voorspellen zy onheilen. Boileau, van den uil sprekende, zeide: Des désastres fameux ce messager fidèle, Sçait toujours des malheurs la première nouvelle. In 1801, wierd heer Joannes Vande Walle als meijer van Iseghem ingehuld. Den 21 November van hetzelfde jaer, wierd de koornmolen op het gehucht de Boschmolens (tusschen Iseghem en Winckel-Sint-Eloy), door den bliksem in splenters geslagen. Op hetzelfde gehucht, zyn den 8 April 1806, by ongeluk, negen huizen, bestaende uit elf woonsten, afgebrand. Het konkordaet, gesloten den 15 July 1801, en bekrachtigd op den naestvolgenden 15 Augustus, tusschen Zyne Heiligheid Pius VII en Napoleon, eersten Konsul, was als de olyftak na den zondvloed. Deze overeenkomst herstelde den katholyken godsdienst, en moest, door geheel Frankryk en België, {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} in 1802, afgekondigd worden. Ten dien gevolge ging de kerke t'Iseghem, voor de priester open. Op den 6 Juny, wezende de eerste Sinksendag, deden zy de eerste goddelyke diensten, dewelke, sedert omtrent vyf jaren, onderbleven waren. Mogelyk is 't niet te beschryven wat vreugdig en feestachtig uitzigt men op aller wezens las; langs alle kanten, vloeiden tranen van blyheid, in de kerk, wanneer zy, zoo als voordezen, hunnen welbeminden herder, aen den autaer des Heeren, het onbevlekt Lam zagen opofferen. Krachtens het bovengenoemd konkordaet, wierden al de bisdommen van gansch het fransch grondgebied afgeschaft en door zestig nieuwe vervangen. Mgr. Fallot de Beaumont, tot den nieuwingerigten stoel van Gent benoemd zynde, nam, op den 13 Junius 1802, bezit van zyn bisdom, hetwelk alsdan vervattede de twee departementen van Schelde en Leije. Binnen de maend Junius 1802, wierd het oude gebruik van te kleppen of te luiden voor de goddelyke diensten weder in voegen gebragt. Deze herstelling was schier het {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} eerste werk, waermede de nieuwe bisschop van Gent zyn bestier begon. Met den 30 November van 't zelfde jaer, kwam de herinrigting van al de afgeschafte parochien tot stand: met verwondering zag men Iseghem onder de sukursale of hulpkerken, en Ingelmunster onder de parochiekerken te voorschyn komen. Ingelmunster genoot deze voorkeur als hoofdplaets van vredegeregt, ter uitsluiting van Iseghem, hetwelk daeraen onderhoorig was; vermits de bisschop, volgens den uitdrukkelyken eisch van het gouvernement, maer eene paparochiekerk in ieder kanton opregten mogt (1). Op 't einde der voorgaende eeuw, namen en hielden de fransche republikeins Iseghem voor hoofdplaets van kanton (2). Deze ver- {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} ordening was niet duerzaem: want toen al de kantons, gansch het departement door, bestendiger wyze, ingerigt wierden, verloor Iseghem de hoofdplaets, dewelke tot Ingelmunster overging. De voorname oorzaek der voorkeur aen Ingelmunster gegeven, was dat deze plaets meerder gemak opleverde voor de gemeenschap en briefwisseling met Kortryk en Brugge, vermits Iseghem, ten dien tyde, geenen steenweg bezat. Daerenboven wierd de hoofdplaets gestemd door de aenzienlykste persoonen van het distrikt. Zelfs gaven de Iseghemnaers hunne stem aen Ingelmunster, meenende dat de hoofdplaets hun nadeelig zou geweest zyn. Misleid door valsche geruchten, lieten zy zich voorstaen, dat ze, de kantonale hoofdplaets bezittende, in evenredigheid der andere onderhoorige gemeenten, hooger zouden belast, ja zelfs verpligt worden een meerder getal krygslieden te leveren. Zy weken achteruit door de vreeze dat ze dikwylder zouden onderworpen zyn aen de onaengename dienstbaerheid van krygslogementen. Eindelyk wenschten zy niet de hoofdplaets des kantons te bekomen, omdat {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} ze de moeite ontzagen van een kantonale gevangenis te bouwen. Nogtans wilden en eischten zy dat de vrederegter van Iseghem wezen zou en aldaer zou wonen. Men leest in een handschriftje dat, by het stemmen voor de kantonale hoofdplaetse, een quidam van Iseghem op zyn stembrieftje schreef: Ik wensch te mogen zien, Tot onzer heyl en baete, Dat onze regter zy Gulielmus Verstraete. 'S kiezers wensch wierd volbragt. Op den 19 Mei 1803, wierden de dekenyen heringerigt in 't bisdom van Gent. Iseghem kwam te voorschyn onder de dekeny van Thielt. Den 16 September van 't zelfde jaer, heeft binnen Iseghem zyne intrede gedaen de nieuwe bisschop, Stephanus Fallot de Beaumont. (1). Prachtig en luisterlyk was de in- {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} haling; men deed-al wat men kon om den opperherder des bisdoms eer aen te doen. Nogtans vonden de bejaerde persoonen van Iseghem maer weinig voldoening in die feeste, omdat ze afgescheiden waren van Doornik waeronder zy meer dan elf honderd jaren geschuild hadden, en van waer de eerste zendelingen gekomen waren, om het geloof te prediken. By deze gelegenheid, bediende de kerkvoogd het Vormsel aen een overgroote menigte kommunikanten. Op den 20 Februarius 1804, wierd in de parochiekerk van Iseghem, na het lof, het jubelkruis geplant, om den jubilé, gejond door Zyne Heiligheid Pius VII, aen te kondigen, die 's anderendaegs, wezende de eerste dingsdag van den vasten, beginnen moest en eindigen den 21 Maert, woensdag voor Palmzondag. Korten tyd na den Jubilé, den 18 Mei 1804, vereerde het Senaet Napoleon (1) met den titel van keizer der Franschen. Zyne krooning had plaets den 2 December daerna, te Parys, door den Paus Pius VII. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} Den 3 December 1805, wierd de republikeinsche almanak, de dwaesheid der fransche dwaesheden, afgeschaft. Ingevoerd in Frankryk, den 26 November 1793, was de almanak twaelf jaer, een maend en zes dagen in gebruik geweest. Krachtens een algemeen besluit des keizers, volgens verklaring van prefekt Chauvelin, moest er, op vele plaetsen, en ook t'Iseghem, een nieuw kerkhof ingerigt worden, tegen den 1 November 1806. Ten dien gevolge kwam er eene nieuwe begraefplaets tot stand, dewelke, op den 30 Oktober, door pastor De Laere ingewyd wierd. De eerste man, aldaer begraven, den eersten November, was Petrus Joannes Lefevere, geboortig van Rumbeke, maer wonachtig te Iseghem. In 1806, maekte de keizer het ontwerp van al de troonen van Europa om te werpen en van nieuwe koningen aen te stellen, die {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} altemael, om zoo te spreken, uit zyne hand zouden eten. Hetzelfde jaer nog, stelde hy zynen broeder Louis aen tot koning van Holland, en Joseph tot koning van Napels en van Sicilië. In 't jaer 1807, regtte hy het koninkryk van Westfalen op, ten voordeele zyns broeders Hieronymus, en, in 1808, verplaetste hy zynen broeder Joseph op den troon van Spanje, gevende de kroon van Napels en Sicilië aen zynen schoonbroeder Joachim Murat. Al deze troonen en kroonen moest de jongelingschap van Iseghem met haer bloed helpen stichten (1). Het jaer 1809 is merkweerdig door de inrigting der Garde-mobile, die voornamelyk bestemd was om de zeekusten tegen de Engelschen te verdedigen. Verscheidene {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} Iseghemnaers, die aen den krygsdienst ontsnapt waren, moesten nu eenen man stellen of zelf als garde-mobile opgaen. Dit krygsvolk, ook genoemd Garde-côte, was zoo manhaftig niet als de voormalige dragonders van Latour, of als de zouaven van onzen tyd. Ten minste heeft de afdeeling die te Brugge lag, zich door krygshaftigheid niet vermaerd gemaekt. Men zond eens die soldatenwacht buiten stad om te zien of er geene Engelschen aengeland waren. Geene wegen kennende, geraekten zy aen de Kom. Daer lagen eenige schepen, en juist op hunne aenkomst, liet zeker schipper eene luik met groot gedruisch toevallen. Meenende dat het eene kanonscheut van de Engelschen was, wierden zy met een plotselyken schrik bevangen, liepen weg, al roepende: Sauve qui peut! Hunne verwardheid was zoo groot dat zy malkander kwetsten en gedurig omzagen of de schepen over het land niet achterkwamen. Hunne vrees verdubbelde op het gedacht dat de stadspoort nog niet zou open zyn. Het gelukte wel. Zy kwamen dan in stad als aengevlogen, roepende: {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} De Engelschen zyn daer! Een professor der centrale school, buiten aen de deur staende en al het volk zoo verslagen ziende, begon de Garde-mobile te bespotten en zeide dat de Engelschen aen de poorten niet konden zyn. Ondertusschen, toen hy eenige gewonde krygslieden, het hoofd verbonden, zag inkomen, liep hy binnen om de gebeurtenis aen te kondigen, er byvoegende dat de prysdeeling die op dezen dag gesteld was, zou moeten verzet worden. Den 25 Julius 1810, wierd de Abeelekapel, staende tusschen Iseghem en Rumbeke, om hare bouwvalligheid, afgebroken en door een nieuw kapelleken, dat veel minder was, vervangen. Voortyds op den derden Sinksendag, ging de geestelykheid van Iseghem, met de parochianen, processiewys, onder het zingen van kerkelyke lofzangen, naer die kapel, alwaer zy een solemnele Mis zong. Van daer is het gebruik overgebleven, waerby de Iseghemnaers, op dien dag, naer den Abeele gaen wandelen; ofschoon dit gebruik schier op niets gekomen is, door de instelling van het Veertiguergebed, op {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} de Sinksendagen, in de parochiekerk. De kapel ten Abeele was bekend van oude tyden; Sanderus maekt er gewag van, op eene kaert, die in zyn Verheerlykt Vlaendenen ingelascht is. Om de uitlandsche rietsuikers door binnenlandsche beetsuikers te vervangen, kwam er, den 25 Maert 1811, een dekreet uit, gebiedende dat er, door gansch het keizerryk, 32,000 hektaren met beetwortels zouden bezaeid worden. Krachtens dien maetregel, moest het departement der Leije 400 hektaren beeten zaeijen; waeronder Iseghem voor een aendeel van drie hektaren begrepen wierd. Het volgende jaer wierd het aendeel van 't departement der Leije tot 2000 hektaren en dit van Iseghem tot 13 hektaren en 6 aren verhoogd. Binnen het jaer 1811, in de maend Julius, heeft men de kassy beginnen te leggen naer Iseghem van Ingelmunsterkapel, dat is, van de plaets, waer heden de statie des yzerenwegs t'Ingelmunster zich bevindt (1). {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} In den loop van 1811, verdierden al de koloniale specerywaren tot eenen prys die schier ongeloofelyk voorkomt. De koffy, van twaelf à zestien stuivers, zoo hy plagt te gelden, rees tot een fransche kroon, het pond; het zout sloeg op van twee tot acht en meer stuivers de pinte; het wit suiker klom van tien op zestig en meer stuivers, het pond; het meelsuiker van vyf tot in de dertig stuivers, het pond. De zomer van 't jaer 1811, die buitengewoon droog en warm was, is door eene steertster dewelke zich, voor den eersten keer, op den 8 September vertoonde, merkweerdig geweest, alsook door eenen allerbesten wynoogst, die onder den naem van Kometewyn vermaerd gebleven is. In Oogstmaend van 't zelfde jaer, wierd heer Petrus Coucke als meijer van Iseghem {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} ingehaeld; hy had voor onmiddelyken voorzaet wylen heer Louis Thilleur. De tabak, die, even als de koffy, zoo vele oorlogen had moeten onderstaen van wege de medecynmeesters, geraekte in oorloge met keizer Napoleon. Wie zou het gelooven? Het gouvernement verbood, in 1812, tabak te planten, in gansch het departement der Leije, zestien gemeenten alleen uitgenomen. Dit jaer mogten de Iseghemnaers niet eene plante kweeken. Door dien hatelyken maetregel wierd de tabak zoo duer, dat men de beste kwaliteit aen een halve kroon het pond verkoopen kon. In 1813, was de belgische jeugd, door het zweerd van den oorlog, als afgemaeid; er bleven hier en daer nog eenige bloemen over; maer deze moesten nu optrekken als garde-d'honneur, en daerby zich zelven uitdossen: hetwelk, ten minste, vyf honderd kroon kostte. Binnen het jaer 1813 ontstond een scheuring in de kerke van Gent: de wolf kwam in den schaepstal. Napoleon, valschelyk onderstellende dat het bisdom van Gent openstond, {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} door den afstand welken hy van den bisschop de Broglie, in den kerker, afgeperst had, benoemde tot den Stoel den abbé Dela Brue, kanonik van Dijon. De bisschoppelyke Stoel kon niet openstaen, zoolang het ontslag des bisschops de Broglie door Zyne Heiligheid den Paus niet aenveerd was. Welnu, alsof het bisdom ledig geweest ware, hadden vier kanoniken de flauwhertigheid van 's keizers kandidaet, nevens twee andere heeren, tot kapitulaire vikarissen te verkiezen. Doch, twee vikarissen generael van den wettigen bisschop verzetteden zich tegen dit nieuw en onwettig vikariaet. De geestelykheid, bykans zonder uitneming, stelde zich tegen De la Brue en zynen aenhang. De seminaristen en studenten die zich schikten voor den geestelyken staet, dit voorbeeld volgende, wierden tot den krygsdienst verwezen. Wat geschiedde ervan? Zy riepen uit: Liever soldaet dan schismatiek! Die kerkvervolging bragt den rouw in verscheidene achtbare familien binnen Iseghem: dry jonge heeren wierden gedwongen hunne studien op te schorsen en den ranselzak te dragen. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Binnen het jaer 1813, heerschte alhier eene rottekoorts, die twee pastors en den koster, Florentinus Clement, in het graf rukte. Gedurende hetzelfde jaer, brak men den muer af, staende aen de oostzyde van het kerkhof. Het jaer 1814 zag het ryk van Napoleon eindigen en zynen troon met gekraek instorten. Verzwakt door het verlies zyns legers van vier honderd duizend man, met duizend stukken kanon, hetwelk bykans geheel en al in de sneeuwvelden van Rusland, gesneuveld was, begon de overwinnaer van Marengo en Austerlitz, het eene land na het andere te verliezen. Gansch de wereld stond tegen hem op. Van in de maend Januarius waren de vereenigde mogendheden reeds in 't fransch grondgebied gevallen; zy naderden Gent, waeruit de fransche troepen den tweeden Februarius wegvlugtten, zoo als het navolgende jaerschrift vermeldt: pUrIfICante MarIa CessIt ganDa gaLLVs. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Ten zelfden dage kwamen binnen Iseghem de eerste Kozakken aen, en met den 31 Maert was geheel het land over. De vereenigde mogendheden deden hun zegepralende intrede binnen Parys, en dwongen den voormaligen wereldoverwinnaer zyne troonaftreding, op den 11 Mei 1814, te teekenen. Intusschentyd bleven de legers der bondgenooten op gansch de uitgestrektheid van Belgenland, nestelen. Er was niet eene gemeente die vryschoot van soldatenlogement. Gedurende geheel het zomersaizoen van 1814 moest Iseghem tafel en logys geven, aen pruisensche, saksensche en engelsche soldaten, die malkander opvolgden. Het oude België wierd tot een koninkryk verheven, en, op den 13 Februarius 1815, kondigde Willem van Oranje Nassau aen dat hy den schepter, als koning der Nederlanden, in de hand had genomen. Den 26 derzelfde maend, verlaet Napoleon zyn eiland, vertoont zich in Frankryk, alwaer hy wederom als keizer gegroet wordt. Gelukkig dat de Voorzienigheid Europa van {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} den geesel des menschdoms verloste! Napoleon wierd, op den 18 Juny, te Waterloo, verslagen en naer het eiland Ste-Helena vervoerd, alwaer hy, den 5 Mei 1821, overleed. Den 12 July 1815, zongen de priesters alhier een plegtigen lykdienst, voor de gesneuvelde Belgen in den slag van Waterloo. Van het jaer 1816 tot 1830, zong men jaerlyks op den verjaerdag der zegeprael van Waterloo, in alle parochiekerken een Te Deum. Binnen het jaer 1816, wierden al de jongelingen van 18 tot 35 jaer opgeroepen om te loten; Iseghem moest 75 man voor den krygsdienst leveren. Zyne Hoogw. de Broglie, bisschop van Gent, die, op 21 Augustus 1816, allerprachtigst te Iseghem ingehaeld geweest was, en aldaer, op het kasteel, eenigen tyd, om zyne gezondheid te herstellen, verbleven had, vereerde deze gemeente, met een nieuw bezoek, op den 17 Februarius 1817, vergezeld zynde van Mgr. Du Bourg, bisschop van Nieuworleans in Amerika. Binnen hun verblyf, bedienden de twee bisschoppen het Vormsel aen 2500 persoonen. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Rampspoedig was het jaer 1817 door de dierte der levensmiddels, ten gevolge van den graen- en aerdappelenoogst, die, door den natten zomer, in 't verleden jaer, mislukt was. In Februarius gold de tarwe tot zestig gulden den zak (eenen hektoliter en half), en de boter dertien stuivers en half, het oud vlaemsch pond. In Mei wierden de aerdappelen aen zeven stuivers den steen verkocht. Die hooge prys der eetwaren veroorzaekte onlusten en plunderingen, in verscheidene steden, onderander te Kortryk. Ten jare 1817, trachtte men de lynwaedmarkt binnen Iseghem te herinrigten. Op den 25 Oktober, wierd er, in de omliggende gemeenten, afgekondigd dat er voortaen, te Iseghem, alle zaterdagen, lynwaedmarkt, in geheele stukken, ging gehouden worden. Op de eerste marktdagen, zag men maer weinig koopers en verkoopers. Welhaest nam de lynwaedmarkt, van jaer tot jaer, zoodanig toe dat de meettafel, in 1829, voor 2129 hollandsche guldens verpacht wierd. Hedendaegs, en sedert verscheidene jaren, is de lynwaedmarkt, met al de {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} profyten die zy voor de stad medebragt, verdwenen. In 1819, gingen vele Iseghemnaers naer de heilige bloedprocessie van Brugge, welke sedert 1795 onderbleven was. Den 20 Julius 1821, overleed te Parys, in den ouderdom van vier en vyftig jaren en tien maenden, Z.D.H. prins de Broglie, bisschop van Gent, na dit bisdom bestierd te hebben, gedurende de zeven laetste jaren van keizer Napoleon en de zeven eerste van Willem, van wie hy evengelyk zoodanig verdrukt geweest is, dat hy van de veertien jaren zeven als balling, buiten zyne stoelplaets, heeft moeten doorbrengen (1). Binnen het jaer 1822, voerde het hol- {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} landsch gouvernement het mael- en slagtgeld in, en, het volgende jaer, het uitsluitelyk gebruik der hollandsche tael, te beginnen met den eersten Januarius. Men spreekt nog dikwyls t' Iseghem van de groote stooring, welke, op den 30 November 1823, voorgevallen is. Terwyl pastor De Smet, onder de hoogmis, bezig was met prediken, viel er eene bres, van omtrent twaelf voet, uit de kroonlyst, op de kommuniebank. Het neervallen van zulkeen plafondstuk maekte een overgroot gerucht, en vervolde de kerk met stof en rook. Allen die in de kerke waren wierden met een {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} plotselyken schrik bevangen, en het meestedeel, niet wetende wat er was, begon yslyk te schreeuwen. De eenen meenden dat de kerk inzakte; sommigen peisden dat er de donder in gevallen was; anderen, dat het laetste oordeel begon, des te meer, omdat de pastor, vermits het de eerste zondag van den advent was, van 't laetste oordeel predikte. Ten zou niemendal geweest zyn, hadden de aenwezigen blyven zitten. Maer, ongelukkiglyk, elk stelde het aen een loopen, ter kerken uit; en gelyk zy allen, in eens, buiten wilden zyn, zoo kon er niemand uit geraken. Wy zouden niet overschatten, indien wy zeiden dat er, aen de drie kerkdeuren, wel tachtig of negentig persoonen, door het geweld des gedrangs, op malkaer, gevallen lagen. Gelukkiglyk bleef niemand dood; de aenwezige persoonen ontstonden het, de eene met een groote benauwdheid, de andere, met eenige wonden of kneuzingen. Doch, alhoewel niet een mensch op denzelfden oogenblik gestorven zy, zoo zyn er nogtans verscheidenen naderhand van schrik overleden. Het eerste verschot voor- {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} by zynde, begon men te verstaen dat er geen gevaer was met in de kerk te verblyven; dus kwam de ruste allengskens weder, en de pastor kon de hoogmis voortdoen en voltrekken. Ten jare 1825, begon, geheel het land door, tegen het ministerie, ernstige tegenkanting, dewelke vuer genomen had, op het verschynen van twee antikatholyke besluiten tegen de vryheid van 't onderwys. Ten gevolge van die besluiten, zag men den ingang in de seminarien opgeschorst en al de goede latynsche scholen afgeschaft worden. In 't bisdom van Gent alleen, telde men in 1826, dertien honderd studenten min in de kollegien dan in 1825. De katholyke en begoede ouders, het ministerieel onderwys verfoeijende, zonden hunne kinderen naer buitenlandsche scholen, niet tegenstaende al degenen die buiten 's lands hunne studien deden, onbekwaem verklaerd wierden van ooit, in de Nederlanden, bedieningen te bekomen. Verscheidene studenten van Iseghem, uit afgeschafte kollegien, trachtten hunne studien, zoo goed zy konden, in 't byzonder, voort te zetten. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} In de jaren 1825, 1826 en 1827 wierden er, te Iseghem, vermakelyke feesten gegeven, genoemd kasteelfeesten, die een overvloedigen toeloop van vreemdelingen uitlokten. Deze feesten schenen, van jare tot jare, te zullen herhaeld worden; maer vermits zy schadelyken invloed op de goede zeden te wege bragten, onderbleven zy en geraekten in den vergeetboek. Op 't einde van het jaer 1827, rees er, onder de Iseghemnaren, een algemeene verontweerdiging op, over de vervolging, ingespannen tegen den weerdigen broeder van hunnen toenmaligen pastor. Heer Bernardus De Smet, superior van 't seminarie der heilige Barbara, te Gent, had, den 24 September 1827, in de parochiale kerk van S. Nikolaes (Land van Waes), ter gelegenheid der opregting van het knechtjesweezenhuis, een sermoen gedaen over de godsdienstige opvoeding der katholyke kinders. Nu, zyn byzonder doelwit was vast te stellen, dat er van een kind in welks opvoeding de godsdienstige onderwyzing veronachtzaemd wordt, niets te verhopen is. De kennis der {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} religie, zeide hy, kan niet vervangen worden noch door de rede, noch door het eigenbelang, noch door de vrees. Gewag makende van de poogingen, door de philosophen sedert een halve eeuw aengewend, om de godsdienstige opvoeding te vernietigen, bemerkte hy, met droefheid, dat ze, ten dien einde, de memorie der kinderen vervulden met onnoodige en beuzelachtige kennissen, en boeken verspreidden, die noch goed noch kwaed behelsden en dus naer een verderfelyke onverschilligheid leidden. Deze bemerking behelsde eene afkeuring der kettersche maetschappy: Tot nut van 't algemeen, ingerigt in Holland, ten jare 1784, en die, sedert 1824, door 't gouvernement, in Belgenland verspreid wierd. De heilige priester sprak van twee boekskens, die grondregels tegen het katholyk geloof leerden. Eene veroordeeling, by de regtbank van eersten aenleg te Gent, was de loon van zynen iever; maer op den 17 April 1828, wierd hy, te Brussel, vrygesproken. In 't beginsel van 1829, zonden de Iseghemnaers, nevens de andere gemeenten, {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} smeekschriften tot de Kamers, waerby zy de vryheid van tael, onderwys en drukpers, de vervulling der openstaende Stoelen, mitsgaders de afschaffing van 't maelgeld, enz., verzochten. Zy vernieuwden deze smeekschriften op het einde van hetzelfde jaer. De Belgen, ziende dat men hun geen regt deed, verbryzelden het staetkundig verbond, dat hun opgelegd geweest was: zy vochten zich vry, op den 23, 24, 25 en 26 September 1830, en plantten het drykleurig vaendel op al de torens der zuiderlyke provintien. Een voorloopig landbestuer kwam tot stand, en verhaestte zich een nationael kongres in te rigten. Deze hoogstachtbare vergadering, bestaende uit 200 leden, op den 10 November 1830 ingesteld, onder het voorzitterschap van den baron Surlet de Chokier, begiftigde ons land met een nieuwe grondwet, en besliste dat België een erfachtig en vertegenwoordigend koninkryk zou wezen. Zy benoemde, op den 24 Februarius 1831, haren voorzitter tot regent van het ryk. De baron bekleedde deze bediening tot {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} den naestvolgenden 21 July, op welken dag de hertog van Saksen-Cobourg-Gotha, te Brussel, onder den naem van Leopold I, koning der Belgen ingehuld wierd. Nauwelyks had hy eenige dagen den schepter in de handen, toen de Hollanders, langs verschillige kanten, in België vielen. Hy stelde zich aen 't hoofd des legers om tegen den vyand op te trekken. Ongelukkiglyk was het belgische leger, hetwelk men meende uit 68,000 man te bestaen, maer 20,000 man sterk. Om 's lands troepen te versterken, wierd de eerste ban der burgerwacht van Gent, Brugge, Kortryk, Iseghem, Rousselaere, Thielt, enz. onder de wapens geroepen, en naer de noordergrenzen gezonden. Intusschentyd kwam een fransch leger, onder 't bevel van maerschalk Gerard, de Hollanders verdryven. Eene yselyke euveldaed, bedreven op den 8 Februarius 1831, stoorde al de inwoners van Iseghem zoodanig dat de hairen hun te berge rezen: de twee gebroeders Verloo, met hunnen dienstbode, wierden onmenschelyk vermoord, zonder dat de daders tot nu toe ontdekt zyn geweest. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Op den 20 Juny van 't zelfde jaer, deed Mgr. Van de Velde, bisschop van Gent, zyn plegtige intrede binnen Iseghem; ter dezer gelegenheid, bediende hy het Vormsel aen omtrent 3,000 persoonen. Kort daerna, op den 18 Augustus, wierd er aldaer eene uitvaert gezongen voor de gesneuvelde Belgen, in den stryd tegen de Hollanders. In 1832, kwam de verwoestende geesel van den cholera ons land bezoeken, alwaer hy geheel den zomer woedde. Maer hetgeen wonder was, die ziekte verwoestte alleenlyk de steden, terwyl zy de landsche gemeenten spaerde. Binnen hetzelfde jaer, den 21 Juny, is, te Kortryk, overleden heer Joseph Vanden Bogaerde, burgemeester van Iseghem. Den 27 Januarius 1833, wierd Mgr. Boussen, als bisschop van Ptolemaïs in partibus infidelium en administrateur van het toekomende bisdom van Brugge, gezalfd. Het jaer 1834 was, by uitmuntendheid, een jaer van snellen vooruitgang voor België: op den eersten Mei verscheen de eerste wet, {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} betrekkelyk het leggen van yzeren spoorbanen. 'T is binnen hetzelfde jaer dat de katholyke Universiteit, door de bisschoppen van Belgenland, onder de goedkeuring van Zyne Heiligheid Gregorius XVI, ter groote voldoening van al de christelyke familien opgeregt en ingehuld geweest is. De bisschoppen noemden den Eerw. heer Verkest, pastor van Iseghem, professor by de hoogeschool. Nauwelyks bestond dezelve eenige dagen, of er wierd, op den 20 November, een vryzinnige universiteit, te Brussel, ingerigt om de eerste tegen te kanten. In 1835 4 July, deed Mgr. Boussen, als bisschop van Brugge, zyn eerste intrede binnen Iseghem, alwaer hy, by deze gelegenheid, het Vormsel aen 491 persoonen bediende. Den 9 Augustus 1835, is 't Iseghem overleden heer Ivo Devos-Stauthamer, burgemeester van deze stad. Op den 13 Mei 1837, wezende Sinksenavond, wanneer het dikwyls zoo heet is dat de kraeijen gapen, begon het te sneeuwen, {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} gelyk in vollen winter, en, geheel de Sinksenweke, was het zoo koud, dat het iedereen speet de winterkleederen afgelegd te hebben. Die zelfde koude heeft men gevoeld, in 1852, binnen de Sinksendagen, vallende op den 30 en 31 Mei. Binnen den winter van 1837 tot 1838, was men schier noch koude noch vorst gewaer geworden tot 8 Januarius, wanneer het geweldig begon te vriezen tot den 4 Februarius. Bykans al de veldvruchten wierden door den vorst zoo beschadigd, dat de landbouwers zich genoodzaekt vonden hunne akkers te herzaeijen. Den 7 Augustus 1838, overleed te Gent onze voormalige bisschop, Mgr. J.F. Van de Velde, in den ouderdom van omtrent 59 jaer (1).. Op het naderen van 1840 waren vele gemoederen met vrees bevangen: zy verwachtten zich aen alles wat rampzalig en onheil- {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} zaem is. Het jaer 1840 verscheen, en de zon stond op en ging onder zoo als andere jaren. Den 2 Mei 1840, overleed t'Iseghem, heer Augustinus Ignatius Demonie, burgemeester van deze stad. Den 2 December 1843, is Willem, onze voormalige koning, in Holland overleden. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Nooit heeft er, binnen Iseghem, een schooner en luisterlyker feest plaets gehad dan dit hetwelk aldaer, den 21 Mei 1845, gevierd wierd, toen de baron en barones Gillès-De Pelichy bezit namen van hun voorouderlyk buitengoed, genoemd het Blauwhuis. Van deze plegtige inhaling, waerin al de inwoners van Iseghem deel namen, zou men een geheelen boek konnen opmaken. Onder menigvuldige jaerschriften, die langs alle kanten prykten, bewonderde men byzonderlyk het navolgende, welk boven het gestoelte des barons, in de kerke praelde: gILLes-De peLIChY feLIX qUIetUsqUe VIVat IsegheMII! In 1845 heeft de aerdappelenplaeg zich de eerste mael vertoond, van jare tot jare wederkeerende, tot 1862 medebegrepen. De schaerschheid van aerdappelen was zoo groot in 1846, dat dezelve 20 frank den zak golden (100 kilos). Van daer ontstond hongersnood, waerby zich de typhuskoorts vervoegde. Deze twee geesels woedden, voornamelyk, in 1846 en 1847. Te Iseghem, {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} gedurende het jaer 1846, telde men 200 sterfgevallen meer dan geboorten; op het einde van het jaer, stonden er 87 huizen onbewoond. Heer Maes, geneesheer te Iseghem, overleed er, op den 23 Februarius 1846, aen den typhus, als slagtoffer zyner dienstwilligheid om de zieken te meesteren. Twee jaer daerna, 5 Maert 1848, stierf de Eerw. heer Veys, onderpastor van Iseghem, aen dezelfde ziekte, welke hy gekregen had te Cachtem, waer hy, door een apostelyken iever, gewoonlyk de koortszieken de laetste heilige Sakramenten ging bedienen. Ten dien tyde ondervond men te Iseghem hoe goed en voordeelig het is een hospitael te hebben, om het voortzetten van ziekten voor te komen, of ten minste om de besmetting te verminderen. Immers, naermate er arme lieden ziek vielen, wierden ze uit hun huis naer 't hospitael gedragen, waerdoor de besmetting tot de overige huisgenooten niet of maer weinig overging. De inhulding der spoorbaen van Brugge tot Iseghem en Ingelmunster wierd, den 9 Mei 1847, binnen Iseghem, plegtiglyk ge- {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} vierd. Op den naestvolgenden 15 Julius, doorliep het konvooi, de eerste mael, de linie van Brugge tot Kortryk. Het jaer 1848 zal by voortduring den naem van omwentelingsjaer dragen, om de menigvuldige troonen die instortten en schepters die braken. De kroon van Belgenland bleef ongeschonden: als beschut zynde door de wyze grondwet en vooral door de verkleving der Belgen aen de katholyke religie. Op den eersten Oktober 1848 is Z.H. Franciskus Renatus Boussen, bisschop van Brugge, godvruchtig in den Heer ontslapen (1). {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Den 1 Mei 1849, wierd zyn opvolger Mgr. Joannes Baptista Malou, met een buitengewone solemniteit, in de kathedrale kerk van Sint-Salvator, als XIXde bisschop van Brugge gewyd. Elf kerkprelaten vereerden, door hun aenwezen, deze aendoenlyke plegtigheid (1). {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Op den 4 September 1849, deed Mgr. Malou zyn plegtige intrede binnen Iseghem; ter dezer gelegenheid bediende Zyne Hoogweerdigheid het Vormsel aen 854 persoonen. Het jaer 1850 is merkweerdig door den zevenhonderdjarigen Jubilé des heiligen Bloede, gevierd te Brugge. Ten gevolge der overvloedige slagregens, dewelke vielen binnen den nacht tusschen den 6 en 7 Augustus 1850, wierd Iseghem, met al de andere Mandelgemeenten, overstroomd. Hetzelfde ongeval kwam, het jaer {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} daerna, op den 6, 7 en 8 Mei, de evengenoemde gemeenten bezoeken. De elfde Oktober 1850 zal gedenkweerdig blyven door het overlyden van Louise, koningin der Belgen, te Oostende. Ter lafenis der ziel onzer koningin, wierd in al de parochiekerken van ons bisdom, een plegtige uitvaert gezongen. Kort te vooren, den 26 Augustus, was haer doorluchtige vader, Lodewyk Philips, te Claremont, in Engeland, overleden. Te beginnen met December 1850 en het volgende jaer medebegrepen, is de jubilé van 't heilig jaer, vergund door Pius IX, in ons bisdom gevierd geweest, en bykans op elke parochie, by wyze van geestelyke zending. 'T was 75 jaer dat de jubilé van 't heilig jaer, ter oorzaek der tydsomstandigheden, in ons land, geen plaets gehad had. In 1852, begonnen de Iseghemnaers hunne nieuwe kerk te timmeren. Mgr. Malou, bisschop van Brugge, legde den 11 Julius, den eeresteen. Den eersten Mei 1855, wierd de nieuwe kerk gewyd door den Weleerw. heer Joannes Seghers, deken van Kortryk. Na deze {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} ceremonie, zong de Eerw. heer Debruyne, pastor van Iseghem, een solemnele Mis, onder dewelke hy het eerste sermoen deed, gelyk hy ook de laetste Mis en het laetste sermoen in de oude kerke gedaen had. Zyn aenspraek, betrekkelyk de solemniteit, bevatte dry hoofdpunten: hy bewees de heiligheid der kerken, omdat zy huizen van God, van gebed en van heiligmaking zyn. De kerken, zeide hy, zyn huizen van God: Domus Dei. Het Opperwezen, de Schepper van het al, heeft de zeeën en rivieren tot gemak des koophandels gelaten; de steden en dorpen tot een vriendelyke samenleving; de velden en bosschen tot 's menschen gebruik; maer de kerken heeft hy tot zyne woning verkozen en ze aen zynen dienst toegeheiligd. Het tweede punt uitbreidende, liet hy zien dat de kerken, by uitmuntendheid, huizen des gebeds zyn: Domus orationis: omdat Gods oogen aldaer, op een byzondere wyze, open zyn tot het aenschouwen van onze ellenden en zyne ooren opgeheven ten einde onze gebeden te verhooren. {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} Eindelyk stelde hy voor oogen dat de kerken huizen van heiligmaking zyn: Domus sanctificationis: omdat al de voorwerpen die men aldaer aentreft, dienen tot zaligmaking der zielen. Na den goddelyken dienst, ontving de Eerw. heer pastor ter tafel een dertigtal uitgenoodigde persoonen, waeronder vele priesters, de baron en barones met de aenzienlykste ingezetenen van Iseghem, zich bevonden (1). Binnen hetzelfde jaer, den 2 September, vallende op eenen zondag, kwam Z.D.H.J.B. Malou, bisschop van Brugge, de kerke konsacreren. Hy wydde ze aen God toe, onder den naem van den H. Hilonius, apostel en eersten pastor van Iseghem. In de tombe van den hoogenautaer begroef hy relikwien der HH. martelaressen Urbana en Simplicia. De plegtigheid begon om 7 ure 's morgens en duerde tot den noen. Onder {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} de hoogmis, gezongen door den Eerw. heer pastor, verheerlykte de Weleerw. heer Faict, superior van het kleine seminarie, te Rousselaere, nu grootvikaris, de feest door een welgepaste aenspraek, ten aenwezen van den bisschop, van den gouverneur, baron de Vrière, van de familie van het kasteel, en van eenen grooten volkstoevloed. 'S namiddags, vereenigde de baron Gillès-De Pelichy, in een feestmael op zyn kasteel, een vyf en twintigtal persoonen, uitgenoodigd tot de kerkwyding. Aen tafel bewonderde een ieder een bevallig suikergebak, de nieuwe kerk verbeeldende. De suikerkerk, verveerdigd te Antwerpen, bereikte, ten minste, eenen meter, zoo in de lengte als in de hoogte. Zy vertoonde maer een halven toren zonder naelde, zoo als de kerk alsdan was. By het nageregt geschiedde er een aengename verrassing, die gansch de tafel vergeestigde. De baron van het kasteel bragt eene suikernaelde in eenen schotel, en verzocht den gouverneur dezelve te willen op den toren plaetsen. Mynheer de Vrière liet zich niet pramen; hy bekroonde den {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} toren met de naelde. Ondertusschen scheen Zyne Hoogweerdigheid aen te merken dat er nog iets aen den toren ontbrak; hy zeide dan aen den heer van het kasteel: Mr. de baron, de toren vereischt dat gy nog een handje bysteket. Daermede eindigde het onverwachte bedryf, onder de algemeene vreugd der aenwezigen (1). Tegen avond wierd de plegtige wyding gesloten, met een lof, gevierd door den bisschop, alsook door eene aenspraek, gedaen door my, en eene verlichting van de kerk. Ter gedachtenis der kerkwyding, vervroegde men de kermis, die, van onheugelyke tyden, plagt gehouden te worden op den zondag na St.-Michielsdag: men stelde ze, voor het toekomende, op den zondag van de weke, waeronder de feestdag van O.L.V. Geboorte gevierd wordt. Op den 23 Augustus 1855, ontstond er in Vlaenderen en Braband een geweldig on- {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} weder, dat vele schade stichtte te Iseghem. Het was gansch den dag stikkend heet geweest; rond 7 ure 's avonds, flikkerden, uit den westen, de eerste weerlichten, gepaerd met geweldige donderslagen. Zy volgden malkander zoo dapper op, dat de stad scheen verlicht te wezen. Daerenboven dreunde de aerde onder een vreezelyke hagelbui, die, met schrikkelyk gedruisch, alles verpletterde. Niemand herinnerde zich ooit zulke ysstukken te hebben zien vallen. Het was als de hagelvlaeg van Egypte. Byna al de vensterruiten, die naer 't noordwesten gekeerd stonden, vielen in. Er bleef niet eene ongeschonden in den gevel van de nieuwe kerk. Gelukkig was het grootste gedeelte van den oogst binnen gebragt of in stuiken gezet! De haver, de peerdeboonen en de boekweit leden veel; maer voornamelyk de tabak, die, als gehakt, te gronde lag. 'S anderendaegs, vond men nog hagelsteenen der grootte van een duivenei of eene okkernoot. Op verscheidene plaetsen lagen er hazen en patryzen, die door den hagel om- {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} gebragt waren. Niet verre van de Kortrykstraet, vond men twee snelloopers, eenen hond, die eenen haes achtervolgde, op eenige stappen van malkaer, ter aerde nedergeveld. Van ten vier ure, eer 't nog klaer was, gingen er Iseghemnaers naer Rousselaere om glazenmakers te vragen. Maer deze, ware hun getal zesmael grooter geweest, zouden nog overvallen van werk geweest zyn te Rousselaere alleen. Tien dagen daerna, was het kermis te Iseghem, en de helft der ruiten was nog niet hersteld. In 1859, deed men te Iseghem, zoo als op alle andere plaetsen van Belgenland, de eerste ronde voor Sint-Pieterspenning. Ter dezer gelegenheid wierd zienlyk en op staenden voet waergemaekt het oude spreekwoord, dat zegt: Hetgene gy al de voordeur weggeeft, komt al de achterdeur weder in. Immers de baron wilde dat de priesters zich ook begaven by de arme huisgezinnen om hunne jonste voor den algemeenen Vader der Geloovigen te ontvangen, opdat deze ook deelachtig zouden worden der verdiensten van dit edel werk; maer zie, hy gaf {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} aen de inzamelaers last van, op zyne rekening, een halven frank uit te deelen aen iedere arme familie die vier of vyf centimen zoude geven om den paus ter hulpe te komen. By koninklyk besluit van 22 September 1861 wierd er eene toelaeg van 6,000 franks toegestaen aen het gemeentebestuer van Iseghem, om de onkosten te helpen dekken der kassywerken van den beurtweg van Iseghem naer Winckel-St.-Eloy. By koninklyk besluit van 27 September 1862, wierd er eene toelaeg van 550 franks toegestaen aen de opzigtskommissie van het leerwerkhuis, bestuerd door den heer Maes-Van Campenhoudt, te Iseghem, om in de onkosten van dat gesticht te voorzien gedurende het loopende jaer. § III. Mandel. Waerschynlyk heeft de Mandel aenleiding gegeven tot de opkomst van Iseghem. Immers, ten allen tyde, stichtte men, by {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} voorkeur, steden en dorpen langs waterstroomen, om het nut of voordeel dat deze medebrengen. De Mandel, die Iseghem van Cachtem, Emelghem en Ingelmunster afscheidt, heeft haren oorsprong tusschen Passchendaele en Westroosebeke. Hare ontwikkeling van Rousselaere tot aen de monding, in de Leije, begrypt 39,000 meters, dat is, omtrent acht uren. De waters van dit riviertje hebben tien meters val. Van oude tyden, heeft deze waterloop de aendacht zoo van bestuerders als van bestuerden, in Vlaenderen, over zich getrokken. Op het einde der XIIIde eeuw, bestond er een ontwerp van de Mandel aen de Yperleet en de Schelde te verbinden. Ten dien einde, stond graef Guido toe het riviertje te verbreeden of te wyden; maer deze vergunning bleef onuitgevoerd. In de XVIIde eeuw kwam dit ontwerp alweder op het tapyt, doch zonder krachtdadig gevolg. Ondertusschen, hetgene uitgesteld wordt, is daerom niet vergeten: Quod differtur non aufertur. De poogingen om de bevaerma- {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} king te verkrygen verdubbelden binnen de XIXde eeuw. In 1827, is de ingenieur Van der Kun belast geweest een werk op te maken, betrekkelyk de verdieping en de bevaermaking van de Mandel. De gebeurtenissen van 1830 hebben niet toegelaten aen dit werk gevolg te geven. Ten jare 1840, heeft de ingenieur du Treux last ontvangen van het ontwerp van Mr. Van der Kun na te zien en des noods te voltrekken. Velen meenden dat het Mandelwerk gansch verlaten was, toen deskundigen, over eenige jaren, naby dit stroomtje kwamen meten, hermeten en piketten planten. Een wetsontwerp dienaengaende wierd de Volksvertegenwoordigers aengeboden en door hen aenveerd, in zitting van eersten Augustus 1862. Zy stemden een millioen ter bevaermaking der Mandel; maer, naer het schynt, zal nog een millioen daer toe noodig zyn. Men verwacht dat de werken in vier jaer zullen voltrokken worden. Uit de bovengeschreven aenmerkingen is er nogtans niet te besluiten dat de Mandel nooit bevaerbaer geweest zy. Het is een his- {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} torische waerheid dat de Mandel, in de XVIde eeuw, ten minste, door tamelyke schipkens, bevaren geweest is. Op de kaerte van Ingelmunster, in d'uitgave van Sanderus: Flandria illustrata, 1644, ziet men een schip op de Mandel zeilen. Uit een notarieel stuk, nog heden binnen Ingelmunster bewaerd, wordt er onwederleggelyk bewezen, dat het Mandelriviertje, ten minste, op zekere tyden des jaers, van aen de Leije tot Iseghem, omtrent het jaer 1576, bevaerbaer was. In dit stuk wordt er vermeld dat er omtrent dien tyd twee groote schepen, met witte assche geladen, van de Leije onbelemmerd gekomen zyn tot in den Iseghemschen wal, waer zy ontladen wierden. Marchantius, in zyne beschryving van Vlaenderen, verheft de stad Rousselaere over haer vervoermiddel langs de Mandel, tot aen de Leije. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} § IV. Heerlykheid, graefschap en prinsdom. De heerlykheid van Iseghem bestond voor de vrymaking of inrigting der gemeenten. Zy was hoogst aenzienlyk, zelfs voordat zy tot graefschap en prinsdom verheven wierd, zoo als blyken zal uit het verslag, daervan gedaen, in date van 28 April 1502, aen de kasselry van Kortryk, door Jan van Stavele, die dezelve in leene hield van den graef van Vlaenderen. Volgens dat men leest in den Kasselryboek, bladzyde 213 tot 218, strekte de heerlykheid hare vleugels uit over dertien parochien; te weten: Iseghem, Emelghem, Cachtem, Ingelmunster, Lendelede, Rumbeke, Rousselaere, Oostnieuwkerke, Hooglede, Thourout, Lichtervelde (1), Swevezeele en Coolscamp. In land en meersch, in water en bosch, bevatte zy zes en twintig bunder, luttel meer of min. Zy praelde met een kasteel en neerhof, met wallen en mote, gelegen ter voorschreven parochie van Iseghem. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} De jaerlyksche inkomsten dezer heerlykheid op Iseghem, in heerlyke en erfelyke penningrenten, bedroegen 18 pond, 3 schelen; in koornrenten, 4 razieren, eenen avot en eene halfpinte rogge; in haverrenten, 8 razieren en 2 avot (Ipersche mate); in pluimgedierte, 92 kapoens. Kortheidshalve zullen wy de heerlyke inkomsten van de andere vermelde parochien voorbygaen. De heer had zynen windmolen op Iseghem, waer al wat op de heerlykheid woonde te malen gaen moest. Daerby was hy ook eigenaer van de erven, waerop de Halle stond, met de rondlopende huisagie, die jaerlyks verpacht wierd. Hy trok het kraemgeld, voortkomende van de markt, welke van ouds, alle zaterdagen, op zyne erve gehouden wierd. Aen hem kwam de tol of het bruggeld toe, te betalen voor den doorgang over de Tweebruggen, naer het volgende tarif: Voor elken vischwagen, die van zee kwam: 2 schelen parisise. Voor elken wagen, met haring geladen, per peerd: 3 haringen. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor elk koopmanspeerd van de markt komende: 2 penningen parisise (er gingen eertyds 16 penningen in eenen stuiver). Voor alle andere geladen peerden, komende te wagen of anderzins: een penning Par. Voor de schapen, verkens en ganzen van de markt komende, per kop: een haling. Krachtens het genot van dien tol, was de heer verpligt, ten zynen koste, de Tweebruggen te onderhouden. Onder de heerlykheid kwamen ook twee vrye waranden, waervan de eene t'Iseghem, en de andere t'Emelghem lag. De heer bezat nog het uitsluitelyke regt van de vogeljagt, geheel zyn heerschap door. De vischvangst in de Mandelrivier, tusschen de barony van Ingelmunster en het burggraefschap van Rousselaere, behoorde hem toe. Aen hem was 't, op zyn regtsgebied, de schouwing te doen van Mandel, wegen en straten. Zelf leenman zynde van den graef, had hy zyne onderleenmannen. Men telde tot 62 leenen, die van zyn hof gehouden wierden. {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Verder bezat de heer het voorregt van te mogen aenstellen eenen hoogbalju, eenen stadhouder of luitenant hoogbalju, eenen sergeant en andere ambtenaers. Hy benoemde twee volle banken, elk van zeven schepenen, de eene te Lichtervelde, de andere t'Iseghem. Jaerlyks mogt hy met zyne mannen en schepenen vergadering houden op dry verschillige plaetsen: te Oostnieuwkerke, Lichtervelde (1) en Iseghem. Eindelyk, zoo als een kleine monarch, genoot hy het vermogen van hooge, middel en leege justitie te doen. Tot een teeken van hooge justitie, had hy eene galge, staende ter plaetse, nog heden bekend onder den naem van Galgemeersch. De heerlykheid van Iseghem wierd in 1582, door Philips II, tot Graefschap, en, in 1678, door Lodewyk XIV, tot Prinsdom verheven. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} § V. Heeren, graven en prinsen van Iseghem. Heeren: Iste Geslacht van Iseghem. Folkardus en Alwoldus de Isenghem zyn de oudstbekende heeren, van wie de geschiedenis gewag maekt. Toen Eustachius en Wenemarus het kollegiale kapittel van Harelbeke, gesticht in 1060, door Boudewyn van Ryssel, graef van Vlaenderen, eenige huizen en landen, tot deszelfs onderhoud, goedjonstiglyk opdroegen, zoo wierden de fondatiebrieven van deze gifte, in 1080, onder andere edelheeren, door de bovengemelde onderteekend. Arnold de Isingen komt te voorschyn binnen de XIIde eeuw. In 1122, bevestigde Karel de Goede, graef van Vlaenderen, de voorregten, waermede zyne voorzaten de abdy van S.-Baefs, te Gent, vereerd hadden. Deze gunstbrief gegeven, te Brugge, in 't aenwezen van veel edelheeren die tot ge- {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} tuigen dienden, wierd ook onderschreven door den heer van Iseghem. Men vindt zyn handteeken nog, ten zelfden jare, tot getuige van eene overeenkomst, die gesloten wierd tusschen de abdy van St.-Baefs en Daniel, beschermheer derzelfde kerk, onder wie eenige moeijelykheden opgerezen waren, dewelke door graef Karel den Goede, opvolger van Graefhapken, vereffend wierden. Stephon van Iseghem onderteekende, in 1159, onder andere edelheeren, eenen giftebrief, waerby Gualbertus van Halewyn aen de abdy van St.-Aubert te Kameryk, eenige tienden schonk. Simon was heer, in de jaren 1200. IIde Geslacht van Maldeghem. Elisabeth, dochter van Simon, en erfgename van Iseghem, trouwde met Sohier van Maldeghem, zoon van Philips, heer van Maldeghem en van Marie van Henegouw (1). {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Van dit tydstip af kan men regelmatiglyk den boom der opvolging in d'heerlykheid van Iseghem tot aen de laetste prinses, Louise van Brancas, opmaken. Ten gevolge van dit huwelyk, wierden de aloude wapens van Maldeghem, met een ligte verandering, gespleten, ten voordeele der erfgenamen van 't nieuwe huis van Iseghem. Zy bestonden in een zwart kruis op een zilveren grond, met twaelf zwarte merels, zonder bek of pooten (1). Tot heden is dit nog het gemeentewapen van Iseghem. Rogerius van Maldeghem, zoon van Sohier, volgde zynen vader op. Van de heerlykheid van Iseghem wierden er reeds binnen de XIIIde eeuw achterleenen gehouden: men leest by Sanderus dat Rogerius de Mosschere, in 1267, aen 't kapittel van Harelbeke een loopende tiende verkocht, liggende op Ingelmunster, dewelke hy in leen hield van Rogerius. Merleken van Maldeghem was, na zynen vader Rogerius, heer van Iseghem en Emelghem. {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} IIIde Geslacht van Heule. Isabeau, erfgename van Merleken en kleindochter van Rogerius, vrouw van Iseghem en Emelghem, trouwde met Gulielmus van Heule, heer van die laetste plaets. Gulielmus van Heule, ridder en heer van Iseghem, die in 1328 leefde, was hun zoon. Hy trouwde met Katharina van Maldeghem, vrouw van Gulleghem. Rogerius van Heule, heer van Iseghem, Emelghem en Gulleghem, hun zoon en erfgenaem, volgde hen op. Hy trad in huwelyk met Margareta van Borsele. IVde Geslacht van Stavele. Margareta van Heule, eenige dochter des voorgaenden, vrouw van Iseghem, Emelghem en Gulleghem, vereenigde zich in huwelyke met den ridderheer Gulielmus van Stavele, burggraef van Veurne. Deze heer overleed in 1385, en wierd by de Minderbroeders, te Brugge, begraven. De heerlykheid van Iseghem en Gulleghem viel aen hun tweeden zoon: {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Jan van Stavele, die trouwde 1o met Katharina van Gryspere; 2o met Margareta van Antoing. Voor mevrouw Margareta van Antoing, weduwe van heer Jan van Stavele, wierd, in de parochiekerk van Iseghem, een eeuwig jaergetyde gesticht, hetwelk, op den 20 Julius, gedaen moest worden, met uitdeeling van 4 ellen laken aen 4 arme menschen, en 30 brooden van een schele parisise aen 30 dischgenooten. Krachtens die fondatie, ontving de pastor, voor eereloon, 24 schelen parisise, met een brood van een schele, en elke kapellaen voor Misse en assistentie, 6 schelen (3 stuivers), en de koster 14 schelen parisise. Uit het tweede huwelyk waervan hierboven gesproken wordt, kwam voort: Jan van Stavele, opvolger van zynen vader in d'heerlykheid van Iseghem en Emelghem, die trouwde met Joanna van Berlaymont, erfgename van Glajon. Jan, hun zoon, heer van Iseghem, trouwde met Margareta van Herselle, uit welk huwelyk, onder andere kinderen, voortgekomen is Margareta, die, na de dood van {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} haren broeder Jan, overleden zonder nakomelingschap, vrouw van Iseghem wierd. Vde Geslacht Vilain van Gent. Margareta van Stavele, dochter van Jan, heer van Iseghem en Emelghem, trouwde, in 1525, met Adriaen Vilain van Gent, heer van Ressegem, Sint-Jans-Steene, enz. (1). {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Graven: Maximiliaen Vilain van Gent, zoon van Adriaen, heer van Ressegem, Sint-Jans-Steene, Calcken, enz., verkreeg, in 1576, van Philips II, de heerlykheid van Wetteren, en, in 1582, van denzelfden koning, de verheffing der heerlykheid van Iseghem tot een graefschap. Geboren te Gent, in 1530, overleed hy te Doornik, in 1583. Hy was te wege het kloosterleven van den heiligen Franciskus te aenveerden, toen zyn oudste broeder Adolf onverwachts overleed. Door die onvoorziene dood veranderde hy zyn gedacht, begaf zich, ten jare 1559, in den echt met Philippina de Jauche, vrouw van Massemen, Westrem, Oordeghem, enz. Hunne kinderen waren, onder andere: Jakobus Philippus, graef van Iseghem; Lamoraldus en Philippus, die beide jesuit geworden zyn; Maximiliaen die op den bisschoppelyken Stoel van Doornik verheven wierd; Paulus, kanonik van Atrecht, en dry dochters welke het kloosterleven aenveerd hebben. Alzoo wierd Maximiliaen, om zyne ongeschondene {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} verkleefdheid aen 't katholyk geloof, hetwelk de ketters uit de Nederlanden poogden te verbannen, door den hemel, in zyne kinderen gezegend. Voor Maximiliaen Vilain, eersten graef van Iseghem, en voor mevrouw de gravin, wierd er sedert 1628, jaerlyks, op den 31 Januarius, een jaergetyde gedaen, tot op 't einde der verleden eeuw. Jakob Philips Vilain van Gent, Maximiliaens zoon, graef van Iseghem, heer van Ressegem, Massemen, Westrem, Wetteren, Calcken, enz., verbond zich, ten jare 1586, in den echt met Odila van Claerhout, dochter van Jakob, baron van Maldeghem, heer van Pitthem, Coolscamp, enz. Uit dit huwelyk is voortgesproten, onder andere kinderen, Franciskus Vilain van Gent, bygenoemd Petit François, die zynen oom in zyne deugden en hem, binnen het jaer 1647, in den bisschoppelyken Stoel van Doornik opvolgde. Jakob Philips onderscheidde zich door zyne manhaftigheid. Hy verzelde Alexander Farnese, gouverneur der Nederlanden, in zynen krygstogt tot onderstand der katho- {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} lyken van Frankryk, die de hulpe van Philippus II gevraegd hadden. Na zyn wederkomst, wierd hy aengerand door boosaerdige koortsen, die hem op zyn kasteel van Lomme hielden. Eindelyk, besloot hy, mogelyk op het aenraden van zynen zoon, bisschop van Doornik, water te drinken uit het fonteintje van den H. Chrysolius, te Verlinghem, hetwelk, van onheugelyke tyden, dient tot geneesmiddel tegen koortsen. Zyn medecynmeester ontraedde het hem; maer dit niettegenstaende, nam hy er van. Nauwelyks had hy er van gedronken, of hy was gegenezen. God deed eertyds dit fonteintje spruiten om den dorst te laven van den H. Chrysolius, als hy gemarteld wierd (1). Jakob Philips leefde nog lang na zyne genezing, en overleed in 1628. Philips Lamorael Vilain van Gent, zoon en opvolger des voorgaenden, huwde in 1611, Margareta Isabella de Merode, oudste dochter van Philips, baron de Merode, graef van Middelburg en burggraef van Yper, enz. Hy overleed te Ryssel, in 1631. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Maximiliaen Vilain van Gent, zoon des voorgaenden, graef van Iseghem, overleed, in 1636, zonder nakomelingschap, en had voor opvolger zynen broeder: Balthazar Philips Vilain van Gent, graef van Iseghem (1) en Middelburg, burggraef van Yper, baron van Ressegem, prins van Massemen (2), die overleed, den 27 Februarius 1680, getrouwd geweest zynde, in Spanje, met Dona Louise Hendrika Sarmienta. Prinsen: Jan Alphons Vilain van Gent, zoon en opvolger des voorgaenden, geboren te Brussel, in 1655, graef van Iseghem en Middelburg, prins van Massemen, enz., wierd {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} verheven tot prins van Iseghem, in 1678, door Lodewyk XIV, en overleed, in 1687, te Versailles, in huwelyk geweest zynde met Maria Teresia de Crevant-d'Humieres, oudste dochter van Lodewyk de Crevant, hertog van Humieres, pair en maerschalk van Frankryk, enz. Deze prinses bevrydde, door haer vermogen by Lodewyk XIV, Couckelaere, Bovekerke, Eerneghem, Ichteghem en Aertrycke van alle oorlogsgeweld; terwyl verscheidene andere dorpen van het Brugsche Vry geplunderd of zelfs afgebrand wierden. Lodewyk Vilain van Gent volgde zynen vader op in 1687, en overleed zonder nakomelingschap. Alexander Maximiliaen Balthazar Vilain van Gent, opvolger van zynen broeder, overleed, den 2 Januarius 1759, in den ouderdom van 76 jaer, in huwelyk geweest zynde, sedert 1733, met Elisabeth Paulina de la Rochefoucauld-Roye, eenige dochter van den markies de la Rochefoucauld-Roye. Zy hadden voor opvolgster hunne dochter, van wie hieronder gehandeld wordt. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} VIde Geslacht van Brancas. Elisabeth Paulina Vilain van Gent, van Merode en Montmorency, gravin van Lauraguais, prinses van Iseghem en Massemen, gravin der stad en graefschap van Middelburg, burggravin der stede en kasselry van Yper, enz., enz., geboren den 20 Oktober 1737, trouwde te Parys, 11 Januarius 1755, met Louis de Brancas, oudsten zoon van den hertog van Lauraguais. Den 15 Juny 1768, deed zy, als prinses, hare plegtige intrede binnen Iseghem. Deze feest was alzoo wat netelachtig: de prinses kon geen vlaemsch, en het meestedeel dergenen die daer behoorden te verschynen, wisten geen fransch. Niettemin haelde eenieder het beste fransch uit, dat hy kon, en de feest ging haren gang. Aen de kerkdeur wierd zy van de geestelykheid ingehaeld en door heer Maes, koadjutor van pastor Lust verwellekomd, op een onverwachte manier, waeraen zy volkomen wel wist te beantwoorden. Men zou honderd keeren en {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} nog raden, zonder het te achterhalen, op wat wyze, de koadjutor den aenvang zyner aenspraek maekte. Welnu de goede priester begon met de prinses leering te vragen, uit den doornikschen Katechismus. Madame, zeide hy: Êtes vous chrétienne? En de prinses antwoordde: Oui, par la grâce de Dieu. Dan maekte de evengenoemde koadjutor aen mevrouw een bevallig en welgepast gelukwenschtje, waerover zy, ten uiterste, voldaen was. 'S anderendaegs teekende Hare Hoogheid gildelid van den Stalenboge, vooraf tien louis voor doodschuld betalende, op voorwaerde dat er, na hare dood, ter lafenis harer ziel, een lykdienst zou gedaen worden, in de parochiale kerk, aen den autaer van Sint-Jooris. Haer handteeken bevindt zich op den gildeboek in dezer voege: De Gand princesse d'Isenghien et de Mamines. Zy vertrok welgemoed van Iseghem om er nooit meer weder te keeren (1). Verkleefd, gelyk zy was aen 't koninklyk huis {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} der Bourbons, onderstond zy hun treurig lotgeval: zy wierd te Parys, door de fransche republikeinen, geguilliotineerd. VIIde Geslacht van Arenberg. Louisa van Brancas, dochter der voorgaende echtelingen, laetste prinses van Iseghem, trouwde te Parys, in 1773, met Louis Engelbert, hertog van Arenberg, geboren te Brussel, in 1750, hoogbalju van Henegouw en ridder van het Guldenvlies. Louise verwisselde het tydelyke met het eeuwige te Parys, 10 Augustus 1812, en wierd te Enghien, in den familiekelder van haren echtgenoot, binnen het klooster der Kapucynen, begraven. De hertog wierd blind en overleed te Brussel, in 1820. Uit dit huwelyk kwamen zes kinderen voort, onder welke, Paulina Charlotte, hertogin van Arenberg, die, in 1794, trouwde met den heerschenden prins van Schwartzenberg. Deze hertogin kwam ongelukkig aen hare dood, door het afbranden {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} van haer huis, binnen de feest, die er gegeven wierd, den 2 Julius 1810, ter geleheid des huwelyks van keizer Napoleon I met Marie Louise. - Prins Prosper Louis van Arenberg, geboren te Enghien, den 28 April 1785, verbeeldt zyn oude familie te Couckelaere. Het negende deel der parochie behoort hem toe. - Zyne Doorluchtige Hoogheid Pieter d'Alkantara, prins van Aremberg, pair van Frankryk, in huwelyke met eene prinses Talleyrand, vertoonde de prinselyke familie te Iseghem door zyne eigendommen, voortkomende uit de nalatenschap der laetste prinses; maer, in 1828, wierd deze gemeenschap gebroken. Heer Eugenius Parmentier, meijer van Oignies (departement Pas-de-Calais), liet deze goederen, gelegen te Iseghem, door het ambt van den notaris Gellynck, verkoopen, in den naem van den bovenstaenden prins, alsdan wonachtig te Arlay (departement van Jura, in Frankryk). {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} § VI. Kasteel der oude heeren van Iseghem. Ter plaetse nu genoemd Baertshof, stond het voormalig kasteel, die aloude eigendom der heeren van Iseghem. Eene dreef, aen beide zyden, bezet met boomen, leidde van de Grootemarkt naer het oude kasteel. In 1502, was dit heerenhuis, waerby een neerhof vervoegd was, nog in stand. Het leverde van verre een ontzaggelyk zigt voor degenen die, van noorden, in Iseghem aenkwamen. Dit slot, rondom in water, was waerschynlyk, door eenen ader, met het Mandelriviertje verbonden, hetwelk, op zeker tydvak, bevaerbaer geweest is. Het kasteel verdween allengskens binnen de XVIIde eeuw; maer het neerhof bleef staen tot 1828, wanneer hetzelve, met het andere prinsessegoed, verkocht wierd. Die schoone schaephofstede, gesticht ter plaetse, waer vermoedelyk het eerste boerenhuis binnen Iseghem, gebouwd is, wierd veranderd in een paer dozyn kleine woonsteedjes. Ten {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} jare 1835, woonden 128 arme menschen in deze gebouwtjes. Eenige jaren daerna, kwam men aen de huisjes den grond betwisten waerop zy stonden: een deel daervan moest, zonder genade, voor de plans der engelsche Societeit plaetse maken; en nu ligt de yzerenweg, waer eertyds een geducht kasteel, met zyn neerhof stond. Zoo is de wisselvalligheid der wereld! § VII. De wet der parochie, des prinsdoms en van den prinselyken Leenhove. Het burgerlyke en regterlyke bestuer van 't voormalige prinsdom van Iseghem, wierd toevertrouwd aen eene vergadering, welke men gemeenlyk de Wet noemde. Zoo als 't nog hedendaegs is, aenzag men het voor een groote eer deel te maken van de hoofden der gemeente. De wet bestond uit eenen hoogbalju, benevens eenen burgemeester, met eene volle bank van zeven schepens, van welke de eerste schepen bur- {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} gemeester was, en eindelyk uit eenen griffier. In de regering was er altyd een schepen van Emelghem, hetwelk onder het bestuer van Iseghem lag. Groot was 't vermogen des magistraets: behalve het vak dat haer heden nog toekomt, was de wet met de magt bekleed van hooge, middelbare en leege justitie te doen. De hooge justitie bestond in doodsvonnissen en andere lyfstraffen uit te spreken en te laten uit voeren. De middelbare en leege justitie strafte de meerdere of mindere misdryven, en zeer dikwyls met geldboeten. Wat van de boeten kwam, dit was, in sommige gevallen, ten profyte van den balju. Van daer is het spreekwoord voortgekomen, hetwelk, tot heden, in omloop gebleven is: Waer niets is, verliest de balju zyne boete. De wet wierd, uit de aenzienlykste mannen, door den heer van Iseghem gekozen of aengesteld, voor eenen bepaelden tyd, waerna hy dezelve vernieuwde. De laetste hoogbalju van Iseghem is geweest heer Pieter Coucke, vader van den gewezen meijer; de laetste burgemeester, {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} heer Gulielmus Loncke; en de laetste griffier, heer Eugeen Balthasar Du Jardin. Het voorspel of de beginwoorden die de wetheeren in hunne akten gebruikten, waren: Wy burgemeester, schepenen en leenmannen van den prinselyken leenhove van Iseghem. Voor de inrigting van het graefschap en prinsdom, bezigden zy, naer het schynt, het volgende opschrift: Wy burgemeester en schepenen van de burchgenootschepe ende vierschare van Iseghem. Ten minste, bestaet er, onder de kerkarchieven, een rentebrief van 1559, beginnende als volgt: Wy abseloen carre ende pieter cogghe als schepenen in desen tyd van de burchgenootschepe en de vierschare van Iseghem. § VIII. Budget of begrooting der uitgaven, ten laste der parochie en graefschepe van Iseghem, voor het jaer 1636-1637. Staet ende declaratie van oncosten gheresen en staende te rysen zoo van pensioenen van capelaen costere schoolmre en andersins van ordinaire als extraordinaire overcomende lasten {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} diemen ghewone es te poincten en ome te stellen tot laste en over de ghemeene en generaele intwoners deser prochie en graefschepe van yseghem en andere der veertiers van diere ende datte van den jaere beginnende Sinte Jansmesse 1636 en eyndende te sinte jansmesse zevenendertig daerna ‘aldus ghemaect ende ghesloten by myne heeren hoochbailliu burchmre ende schepenen vander voorn. graefschepe die ordonneren de ghesworen poincters de selve lasten te poincten en ome te stellen naer costume desen 17 van july 1636’ Eerst esmen schuldich en ghewone te poincten voor heer Mathias de Valliers capelaen deser prochie over zyn pensioen hem jaerlicx toegeleyt ten advenante van xxx tt gr. (1) beginnende en eyndende alsvooren compt in ponden paris iij c lx tt p. 360. Item men es schuldich en ghewone te poincten voor Guillame Everaert costere van dese graefschepe over zyn pensioen vant bedienen van der costerye stellen vant orloge en andere extraordinaire diensten de kercke aengaende die hy ghehouden es {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} te doene volghens zyne contracte beginnende en eyndende als vooren de somme van j c iiij xx tt p. 180. Item voor franchois de loreyne nu steven synen sone ter causen van synen dienst als kercbailliu en tluiden vande messe clocke en andere syne diensten dit voor een jaer beginnende en eyndende als vooren compt iiij xx x vj tt p. 96. Item men es ghewone te poincten over Lauwers Vercrusse en Ghysele de pickere en maerten verstraete officieren van dese graefschepe ter cause van haerlieder extraordinaire diensten die sy ten versoucke en by laste van myne voorn. heeren schuldich te doene ten advenante van elck xvi tt p. sjaers beginnende en eyndende als vooren compt t'saemen xlviij tt p. 48. Item men es ghewone te poincten over myn heere den pasteur van dese graefschepe over tgone hem toegeleyt wordt by appoinctement ter cause vant logeren en onderhout soo van ordinaire als extraordinaire predicanten en andere geestelicke van de vier biddende oordens mitsgaders {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} over synen dienst int instrueren van de joncheyt inden catechismus als de becostynghe van bildekens en prysen 'tsaemen lx tt p. 60. Item men es schuldich en ghewone te poincten aen mr Gillis heyndricx over synen dienst en pensioen vant spelen up de orgele binnen deser kercke en thouden vander schole tot instructie en leeringe van de joncheyt (1) by accoorde voor xvi tt gr sjaers beginnende en eyndende als vooren compt in ponden paris j c iiij xx xij tt p. 192. Item men es ghewone te poincten d'ordinaire pensioenen en andere extraordinaire diensten van de advocaeten mr pr helias, en Lucas masseman procureurs ten pensioene deser prochie de somme van ij c tt p. 200. Item over becostinghe van een peert van 40 tt gr. geeert an welgheboren heere mher Maximiliaen van ghent en vilain graefve van yseghem alhier eerstmael comende {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} dit zyn graefschap visiteren de somme van mits die van emelghem daerinne contribueren een 4de part iij c lx tt p. 360. Item ter hulpe vande becostynghe int diffroy en tractement van myn voorn heer graefve zyne suitte en knechten mitsgaders myne heeren vande wet met myn heere den pasteur capelaen den pater vant cloostere met de moedere en eene religieuse cloostere met mitsgaders oock int diffroy van me vrauwe de gravinne alhier comende ontrent july 1635 daer te voorent tsaemen ter hulpe waert van al beede de deffroyen toegheleyt voor mynheer hoochbailliu twee hondert ponden paresise eens ij c tt p. 200. Item men es ghewone te poincten up rekeninghe van tgone bedraeghen sal den sallaris van ontfanck gelt van desen bouck tontfanghen by protestatie tot ij c l tt p. 250. Item men es ghewone te poinctene jeghens alle extraordinaire lasten die dese prochie van desen tegenwoordighen jaere sullen ofte zouden mogen overcomen soo int logieren van soldaeten als andersins ter somme van vij c. tt p. 700. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Soma t saemen van desen staet bedraecht ij m vi c xl-vj tt p. 2646. Aldus desen staet ghesloten en ghemaect by myne voorn heeren hoogbailliu burchmeestre en schepenen van de voorn graefschepe ons torconden desen 18 july 1636. P le loup hoochbailliu 1636 Gillame van der Schuere Adriaen Abeel. dit is t merck van Andries de joncheere † (1). § IX. De negentien heerlykheden binnen Iseghem. Sint-Pieters. Boven het prinsdom, bestonden er t'Iseghem negentien heerlykheden, die meer of min bevoorregt waren. De voornaemste, na het prinsdom, was de heerlykheid van Sint-Pieters. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Ten jare 1055 gaf de graef van Vlaenderen, Boudewyn van Ryssel, aen 't kapittel van Sint-Pieters, te Ryssel, hetwelk hy nieuwelyks gesticht had, eenige landen, gelegen binnen Iseghem, en deze begiftiging kan men aenzien als den oorsprong der heerlykheid ter gemelde plaetse. In 1330, bevestigde graef Lodewyk van Crecy deze bezittingen te Iseghem (Isenguehem), en deed, ter zelfder tyde, de titels vernieuwen, welke door de ongenade des tyds verstorven en bykans verslonden waren. De heerlykheid van Sint-Pieters, verdeeld in verscheidene baljuagien, strekte zich uit op menigvuldige parochien, zoo als: Iseghem, Ingelmunster, Moorseele, Aerseele, enz. Zy bezat het regt zelfs van hooge justitie te doen. Op 't einde der verleden eeuw, wierd de heerlykheid, onder keizer Joseph, gesekularizeerd. De laetste burgemeester dezer heerlykheid op Iseghem, was wylen heer François Vanwtberghe; en de laetste balju, de achtbare heer Karel Maes-Leenknecht, overleden te Iseghem, den 24 Januarius 1859. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Heerlykheid en Ammany van Ayshove. Van onheugelyke tyden, tot op 't einde der verleden eeuw, was de heerlykheid van Ayshove in 't bezit eener edele familie van Kortryk. Deze heerlykheid had ook hare wet, bestaende uit eenen amman of balju, met eenen burgemeester. Het burgemeesterschap is langen tyd bediend geweest door heer Pieter Joseph Vande Walle, en het griffierschap door zynen broeder heer Jakobus Vande Walle, beide van Iseghem. De Heye, eertyds (in 1622) eene party lands van 300 roeden (nu een gehucht), lag onder deze heerlykheid. Heerlykheid van Delporte of ter Poorten. Krachtens regt van eerstgeborenschap, ging de heerlykheid van Delporte, in de achtbare familie Andries van Iseghem, van geslacht tot geslacht, tot den oudsten zoon over. Gelegen binnen Iseghem en Ingelmunster, was Delporte een vrye heerlykheid, bestierd door een geheele wet van balju, {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} burgemeester, schepens, enz., aengesteld door den Heer. Volgens geloofbare narigten beliepen de inkomsten der heerlykheid, in tienden, tot 40 ponden grooten en even zoo veel in heerlyke renten. In 1749, was Jakobus Vande Walle daer balju van; en Joannes Gellinck, met Martinus Van Dommele, schepenen. Heerlykheid van Gracht of Vander Gracht. De kerkrekening van 1621 en 1622 maekt meermaels gewag van landen, gelegen onder deze heerlykheid. Insgelyks wordt zy aengehaeld op de dischrekening van 1531. Heerlykheid of Ammany van Steurenambacht. Deze heerlykheid, gelegen op Iseghem en Lendelede, strekte zich ook uit op andere parochien. Zy wierd bestierd door eenen balju, met dry schepenen. In 1743, was Maximiliaen Seghers, te Kortryk, balju van deze heerlykheid, en hy had voor schepe- {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} nen: Ant. Frans Verhamme, Pieter Mullier en Joos Laga. De voorlaetste Heer van Steurenambacht was de Eerw. Joannes Augustinus Dutoict, pastor van Lendelede. Na zyne dood ging de heerlykheid over tot den edelen heer Dutoict, van Kortryk. Onder deze heerlykheid lag er een hofstedeken, waervan de helft verkocht wierd in 1743 en ons een denkbeeld van de weerde der landen, in dien tyd, kan geven. De verkooping van een deel der bouwery met dertig honderd roeden zaeiland wierd gesloten ten pryze van 168 pond, 6 schellingen en 8 grooten kourant. Een kopy van den koopbrief, opgesteld door het ambt van den notaris Jakobus Dujardin, berust onder de kerkarchieven van Iseghem. Mosscherambacht was een heerlykheid, waervan de zetel waerschynlyk was te Kortryk buiten, alwaer voormaels het kasteel van Mosscher stond. Deze heerlykheid strekte zich uit, onderander, op Iseghem en Ardoye. De abdy van {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Duinen, by Veurne, later vervoerd tot Brugge, bezat het regt van de tienden dezer heerlykheid op de voornoemde parochien te heffen. Zy was met dit voorregt begiftigd geweest van het jaer 1225. Jaerlyks was deze tiende, die ontvangen wierd op 24 gemeten en 120 roeden, in evenredigheid van 6 schooven ten honderd, omtrent 8 pond grooten weerd, zoo als men besluiten kan uit eene opgave, gedaen aen den Weleerw. heer van Severen, voorlaetsten abt van Duinen. Heerlykheid van den Laeblanck. De kerkrekening van 1621 en 1622 maekt gewag van een stuk lands van 600 roeden, gelegen op deze heerlykheid. Fol 7. Heerlykheid en hof van den Wal. Men vindt den naem van deze heerlykheid in de kerkrekening van 1621 en 1622 (Fol. 5), alsook in de dischrekening van 1531. Deze heerlykheid behoorde, in 1520, toe aen Pieter Bouckaert. Philips van Iseghem was er balju van. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Berleghemsche. Van deze heerlykheid wordt er gewag gemaekt in de evengenoemde kerkrekening. Fol. 5. Heerlykheid van Wallemote. Deze heerlykheid had haren balju, burgemeester, alsook schepenen en leenmannen. In 1788, waren Pieter Thibau en Jakobus Hullin daer schepenen van. Ten jare 1550, was Jan Bouckaert heer van Wallemote. Heerlykheid van Schoonvelde. Men vindt gewag van deze heerlykheid in de dischrekening van 1531. Dit leen strekte zich ook uit in Cachtem. Heerlykheid van den Prinse. De naem dezer heerlykheid is bekend gebleven door de dischrekening van 1531. Fol. 5 en 7. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Heerlykheid van Coebrouck. Van deze heerlykheid wordt er gehandeld in de dischrekening van 1531. Fol. 4. Heerlykheid van Caestere. Het stamhuis de Thiennes van Rumbeke, bezat deze heerlykheid. Het Halewynsche. Deze heerlykheid wierd bestierd door eenen balju, burgemeester en schepenen. Kortryker Ambacht of het Vryeigen (Le Franc de Courtrai). De dischrekening van 1531 schryft: t fri eighene. Men leest er ook dat het Vryeigen gedeeltelyk lag, langs den zuidkant van de straet, die naer Rousselaere loopt. Deze heerlykheid hing af van het oude kasteel, te Kortryk. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Heerlykheid van den Haselt (1). Deze heerlykheid was zeer groot, en strekte zich, onderander, uit in Iseghem, Emelghem, Ouckene en Rumbeke. De dischrekening van 1531 en de kerkrekening van 1621 en 1622 maken er gewag van. Heerlykheid van Schardauw. Het griffierschap dezer heerlykheid heeft lang bestaen in de familie Mulle, te Winckel-Sint-Eloy. Van dit heerschap zyn er verscheidene gedachtenissen overgebleven, namelyk: het Schardauwkapelleken, de Schardauwstraet. Deze straet is gelegen tusschen de Abeelstraet en den Kasselrydyk, die Iseghem afscheidt van Rumbeke, en eertyds de Kasselryen Kortryk en Yper van malkander afzonderde. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Barony van Sint-Amand. Bewesten de paelgracht van het oude kerkhof, stond voordezen een fraei gebouw, rondom in water en geboomte: 't was het huis der barony van Sint-Amand. Op dit schilderachtig kasteeltje, gelegen in eene lommerryke eenigheid, om zoo te spreken, binnen en buiten den dorpe, tusschen kerk en klooster, kon men dagelyks den kerk- en kloosterzang hooren weergalmen. De eigendom van dit liefelyke buitengoedje, met neerhof, boomgaerd, hoven, wateringen, landen en meerschen bevatte 3086 kortryksche roeden. Het edele geslacht Leloup bezat dit kasteel binnen de XVIIde eeuw, en mogelyk voor dit tydstip. Door het huwelyk van Antonette Leloup, dochter van Pieter, hoogbalju van Iseghem, met heer Jakobus Van der Beken, kwam deze eigendom in het geslacht van dezen naem. Hunne dochter, Maria Franciska bragt dezen eigendom in den stam de Moucheron, by echtverbond met den edelen heer Jakobus {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Norbertus de Moucheron. De laetste eigenaerster van dit huis, Maria Norbertina de Moucheron, dochter en erfgename der laetstgenoemden, stierf den 8 Januarius 1763. Ongetrouwd zynde, had zy, aen den toenmaligen koster Clement, al haer goed, voor haer onderhoud, opgedragen, met last van te volbrengen de fondatien voor kerk en disch daerop bezet, door hare grootmoeder Antonette Leloup. Daer het kasteel, door de ongenade des tyds, begon te vervallen, liet men het afbreken, en met het steen dat er van kwam, wierden de huizen van 't zuiderkerkstraetje gedeeltelyk getimmerd. Van de hoving en doorloopende waters wierd er eene bleekery of wasschery gemaekt, welke, by later tyd, plaets maekte voor eene huidvettery, die tot alsnu bloeijend voortgaet. Er waren dry hofsteden 't Iseghem, die onder de heerlykheid van St.-Amand lagen. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} § X. De priesteragie of pastory. Het uitzigt der priesteragie, in voormalige tyden, was waerlyk schilderachtig. Alle vreemdeling die er maer eens de oogen op wierp, kon zeggen: daer is de pastory. Gelegen langs het kerkhof, op een mote, rondom bewald en betuind, was zy zelfs, benoorden, door twee waters en twee hagen verzekerd en afgesloten. Wie in de priesteragie binnen wilde raken, die moest voorafgaendelyk over twee bruggen en door twee poorten stappen. Zulks was nogtans niets wonders: want, in voorgaende tyden, waren de priesterswoningen, te lande, omtrent overal alzoo versterkt en beveiligd. Eene schuer, aen het ingangsdreefken, herinnerde dat de pastor het regt genoot van er tiendvruchten, tot zyn onderhoud, te verzamelen. De behuisde mote, met haer voorhof, bevatte dry honderd lands, volgens opgave van pastor Roymans, in 1653. Achter het {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} huis, over den wal, lag eene driehoekige erve van een honderd roeden, dewelke met de pastory medeging, en, door pastor de Brauwere, vercynsd is geweest, voor de som van twee pond parisise 's jaers. Het huis wierd, in 1697, ten tyde dat heer de Backer pastor was, onbewoonbaer en ongebruikbaer verklaerd, door drie deskundigen, te weten: eenen timmerman, metser en tegeldekker. Deze drie meesters schatten de onkosten van herstelling of beter van herbouwing, op drie honderd ponden grooten. Waerschynlyk zal men omtrent het jaer 1700, daeraen gevolg gegeven en het huis herbouwd hebben. Ten tyde dat de heeren De Smet en Verkest de pastory bewoonden, veranderden zy veel hare gedaente. Zy lieten den wal vullen en de poort naest het huis wegdoen. Voortyds behoorde aen de keure toe eene party lands of weide, tusschen zes of zeven honderd roeden groot, genoemd het Papeveldeken, gelegen noordwest van de Koornmarkt, tegen en langs den kouter van den prins van Iseghem. Deze erve was voor- {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} zien van een huisje, gesticht, in 1704, door pastor Commacen. Boven het Papeveldeken, bestond er ook te Iseghem een Papehoveken, dat insgelyks aen de pastory toebehoorde. Op Emelghem lag er een meersch van hetzelfde goed, genoemd Hemdegeer. § XI. De voormalige halle. Het woord hal of halle is zeer oud en beteekent, in 't algemeen, zeker groote, overdekte plaetse. Eertyds gaf men den naem van halle aen ruime en openbare gebouwen, die tot gemeen nut gebruikt wierden. Alzoo heetten de stadhuizen hallen. Nog hedendaegs, zegt men van een groot huis of eene groote kamer: 't is een huis of eene kamer gelyk eene halle! Nu ter tyd is het woord halle gebruikelyk om een groote overdekte plaetse aen te duiden, waer de kooplieden hunne waren ten toon stellen. Aldus vindt men graenhallen, vleeschhallen, lynwaedhallen, saeihallen, enz., enz. {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} De naemoorsprong van het woord halle is zeer duister: volgens Nicot, komt dit woord voort van 't grieksche alon, hetwelk plein of plaets beteekent. Maer Guichart leidt de beteekenis van halle af van een hebreeuwsch woord, dat eene tente aenduidt, waerschynlyk omdat de eerste hallen onder voorbygaende tenten bestonden, vooraleer zy onder bestendige daken gekomen zyn. Menage en Du Cange willen dat dit woord zou voortkomen van 't engelsche hall, waerdoor eene zael of eene groote plaets aenbeduid wordt. Welnu, even gelyk er, te Kortryk en te Rousselaere enz., voortyds op de Grootemarkt eene halle stond, alzoo bezat Iseghem ook zyn hallegebouw, waervan het een zekere vermaerdheid ontleende. Deze halle, van gothischen bouwaerd, was voorzien van eenen puntgevel, die de Grootemarkt versierde; zy had eenen toren, die op 't einde des gebouws stond en op de Koornmarkt gaf. Vermoedelyk zal de hal, op 't einde der XIIde of in 't begin der XIIIde eeuw, gesticht zyn, kort na die van Thielt, hetwelk, in 1172, van Philips van Elzas den oorlof verkreeg om eene halle te bouwen. {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} Ten jare 1452, onder de regering van Philips den Goede, wierd de halle van Iseghem, door de oproerige Gentenaers, verbrand. Hersteld of herbouwd, in 1577, onderstond ze twaelf jaer daerna, dat is, in 1589, een nieuwen brandramp. 'T is zeker dat zy, sedert dit laetste tydstip, nog hersteld is. Toen rond het jaer 1640, door het toedoen van Sanderus, de plaetselyke kaert van Iseghem gemaekt wierd, kwam zy er te voorschyn. In oude tyden, diende de hal, onderander, ter bewaerplaets der openbare registers en papieren, en ter zitplaets van de wet. § XII. Het nieuwe kasteel van de weledele geslachten van Huerne en Gilles de Pelichy. Op de oevers van de Mandel, tusschen Iseghem en Emelghem, stond er, over alzoo dry honderd jaer, een hofstede, genoemd het Blauwhuis, die een der grondeigendommen was van den weledelen heer van {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Schiervelde. Nadat het voormalige kasteel der aloude heerlykheid verdwenen was, wierd het blauwhuis langzamerhand, binnen de XVIIde eeuw, in een fraei kasteel herschapen, om tot zomerverblyf, van de hoogedele familie van Huerne te dienen (1). Buiten twyfel is dit kasteel nu, zoo onder opzigt zyner kostelyke gebouwen dewelke onlangs veranderd en vermeerderd geworden zyn, als door zyne aengename ligging langs de spoorbaen en zyne medegaende erven, een der schoonste en merkweerdigste van gansch Vlaenderen. Zyn uitgestrektheid in bosschagie en wandeldreven, in lust- dool- en moeshoven, in perken en heuveltjes, in bruggen en wateringen, bevat twaelf hektaren. Iedereen bewondert het aengename boomforeest, dat, ten naeste by, over tachtig jaer, geplant wierd. Zyne weerga zou men vruchteloos, in gansch de provintie, zoeken. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} De oudste blazoenen, welke de kerk van Iseghem als sterfgedachtenissen van dit weledel stamhuis bezit, dragen de jaergetallen van 1721 2 April, 1729 2 Mei, 1732 30 November, 1733 21 December. Op de jongste, welke binnen de loopende eeuw, daer bygevoegd zyn, leest men: 1816 25 April, 1824 1 Januarius, 1828 7 April, 1844 31 Mei, 1859 18 November. Judokus Frans van Huerne, heer van Schiervelde, overleden den 3 Mei 1693, is het eerste lid der luisterlyke familie van Huerne, waervan de kerkarchieven van Iseghem gewag maken (1). Aybert van Huerne, heer van Schiervelde, Bunneghem, Ayshove, Edewalle, enz., raedpensionaris van het Brugsche Vrye, ver- {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenwoordiger by de Staten van Vlaenderen, achtervolgens burgemeester van Brugge en van den kommune 's lands van den Vryen, trouwde, in eersten huwelyke, met Magdalena Rapaert; en, in tweeden huwelyke, met Marie Placida de Croix. Hy stichtte ter lafenis der ziel van den bovengenoemden edelen heer Judokus Frans van Huerne, by testamente, voor den tyd van vyftig jaer, te beginnen 1760, een jaergetyde met brood voor de armen, in de parochiekerk van Iseghem. Daerenboven fondeerde hy, voor denzelfden termyn van jaren, tien andere jaergetyden ter ruste zyner overledene familie. Weldoener van kerk en disch te Iseghem, verwisselde hy het tydelyke met het eeuwige, den 20 November 1760, en wierd begraven in Sint-Salvators, te Brugge. Mevrouw Marie Placida de Croix, burggravin van Erembodeghem, overleden zonder nakomelingschap, stichtte, den tyd van tachtig jaren gedurende, in Sint-Hiloniuskerk t'Iseghem, voor hare overledene familie, een jaergetyde, met uitdeeling van tarwe- en wittebrood, aen twaelf oude {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} mans en vrouwen, die best hunne christelyke leering wisten, waerin zy alle jaren, door den pastor der parochie, moesten ondervraegd worden. Men zou nauwelyks konnen gelooven hoeveel deugd deze zalige stichting deed, om den iever tot de christelyke leering te ontsteken onder het arm volk, hetwelk, maer al te dikwyls, dienaengaende, in grove onwetendheid leeft. Aybert Joseph Augustinus van Huerne, overleden den 10 December 1800, laetste heer van Schiervelde, Bunneghem, Ayshove, 's Gravenwalle, Edewalle, enz., raedpensionaris der stad Brugge, L.I.R. oudburgemeester van het Vrye, trouwde, den 11 November 1749, met Margareta Emmanuëla Charles, van St.-Nikolaus, vrouw van Puyenbeke, Nieuwenhove, Pecques, enz., die stierf den 11 Januarius 1782. Beider gedachtenis wordt, door eenen zerksteen, in Sint-Salvators, te Brugge, bewaerd. Joseph Antonius Aybert Idesbaldus van Huerne, eenige zoon der voorgaenden, heer van Puyenbeke, Nieuwenhove, Pecques en andere plaetsen, trouwde, ten jare 1776, te Staden, in eersten huwelyke, met Isa- {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} bella Louise gravin de Carnin (1), overleden en begraven in den familiekelder, te Iseghem, binnen het jaer 1782; in tweeden huwelyke, met Marie Anna Josepha De Schietere van Lophem, overleden te Brugge, en begraven te Lophem. Uit beide huwelyken zyn zeven kinderen voortgesproten: vier uit het eerste en drie uit het tweede, die allen, by hunne andere namen, dien van Ghislenus of Ghislena voerden. Heer van Huerne, van Puyenbeke, enz., was de laetste van dien naem, die het kasteel van Iseghem bewoonde. Even als zyne ouders en voorouders, was hy aldaer een standvastige weldoener zoo van kerk en disch als van de liefdadige gestichten. Zynen welverdienden lof kan men lezen op een gedenkstukje, welk de zondagschool van Iseghem, ter zyner eer, na zyn overlyden, gemaekt heeft, uit erkentenis voor zyne liefdadigheid, jegens dit gesticht. Hier zullen wy deze eenvoudige en kortbondige gedenkenis, zonder verandering, laten volgen: {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} GEDACHTENIS van mynheer Josephus-Antonius-Aybertus-Idesbaldus VAN HUERNE, Heer van Schiervelde, Puyenbeke, enz. voorstaender der ZONDAG-SCHOOL VAN ISEGHEM, Geboren te BRUGGE, den 24 November 1752, aldaer overleden den 31 Mei 1844. O Leerling, die dit leest, denk toch een wyl op Hem, Die u zoo ted're liefde en zorg heeft toegedragen; Schoon Hy te Brugge woonde, Hy denkte op Iseghem; In 't welzyn onzer school, vond Hy al zyn behagen. Hy was van ryken stam, uit een oud edel bloed, Maer ryker nog in deugd en edeler in werken, Schonk Hy zyn hert aen God, en gaf zyn geld en goed, Aen weduwe en aen wees, aen scholen, kloosters, kerken. Maer in d'onzekerheid of Hy gansch heeft voldaen, Aen de regtveerdigheid van 't eeuwig Opperwezen, Laet nooit, van iedermael, eer wy de school uitgaen, Voor Hem een Vader ons en Wees gegroet te lezen. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder heer van Huerne's kinderen van eersten huwelyke, onderscheidt men: Desiderius Louis Joseph Ghislenus, geboren te Brugge, 11 Februarius 1780. Dit edelmoedig hert, na zyne studien te Douay en Leuven voltrokken te hebben, verliet de wereld, begaf zich onder de Jesuiten, gevestigd in Witrusland, te Pollock. Een godvruchtige dood bekroonde zyn bloeijende levensjaren. Er wierd voor hem, te Iseghem, een lykdienst gedaen. Twee bisschoppen, die van Gent en deze van Nieuworleans, waren er tegenwoordig. Zyn gedachtenis zal te Iseghem in zegening blyven, door de bouwgronden welke hy gegeven heeft tot stichting der Armschool. Een blazoen, in de parochiekerk, bevat den dag, het jaer en de plaets zyns overlydens (1). Het wordt van de andere sterfgedachtenissen derzelfde familie onderscheiden door een engelskopken; ook was hy engelzoet. Wy zyn gelukkig een doodkaertje van den pater jesuit te bezitten; den letterlyken inhoud daervan zullen wy hier laten volgen, ter voldoening van onze lezers: {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} D.O.M. † Relictis omnibus secutus est eum. Matth. P. DESIDERIUS VAN HUERNE Praenob. Franco-Brugensis 11 Febr. 1780 natus studiis Duac. et Lovan. persolutis Polloc albâ in Russiâ petiit ubi in Jesu Societatem cooptatus post morbum acerbum necdum ad sacerdotium promotus 25 Aprilis 1816 extremum duxit diem. R.I.P. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Charlotte Maria Joanna Ghislena, eigen zuster van den Eerw. P. jesuit, verbond zich in den echt met Mher graef François de Lichtervelde, die nog in leven is. Antonette Karolina Godeleva Ghislena Josepha van Huerne, voorjongste dochter (1), uit het tweede huwelyk van jonkheer van Huerne, Puyenbeke, enz., ontsliep in den Heer, te Brugge, den 1 Januarius 1824, in den jeugdigen ouderdom van 27 jaren en 9 maenden, en wierd te Lophem begraven. De weledele mejufvrouw was de moeder der armen, de troost der bedrukten, de toevlugt der behoeftigen. Omdat hare ziel God aengenaem was, heeft hy zich gehaest heur uit het midden der boosheden weg te halen. Het engelachtig leven dat zy leidde, en wel byzonderlyk de overvloedige aelmoezen die zy in den schoot der armen stortte, deden hare dood, te Brugge en te Iseghem, algemeen betreuren. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} Maria Josepha Anna Ghislena van Huerne, gesproten uit het tweede huwelyk van den heer van Huerne, Puyenbeke, enz., geboren den 3 Junius 1786, trouwde met den hoogedelen heer Jan baron De Pelichy. De achtbare echtelingen hielden hun gewoonlyk zomerverblyf op het kasteel t'Iseghem, alwaer ze, om het goed dat zy er deden, hoogst geacht en bemind wierden van de bevolking. Even als de heilige barones de Chantal, was mevrouw De Pelichy de toevlugt der behoeftigen, en voornamelyk der arme zieken, wier wonden zy vermaekte, en wie zy nog geld toegaf, omdat zy hun dit liefdewerk had mogen bewyzen. Een vroegtydige dood kwam hare christelyke levensbaen onderbreken: zy overleed te Brugge, op den 7 April 1828, in den jeugdigen ouderdom van omtrent 43 jaren, en wierd, in den grafkelder der familie De Pelichy, te Sint-Michiels, by Brugge, begraven. Men mag tot haren lof aenstippen, dat zy een groote vrees des Heeren had; ook was er niemand die van haer het minste kwaed sprak. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} De baron overleefde zyne gezelnede, omtrent 31 jaren. Het zy ons toegelaten verscheidene bladzyden aen zyne nagedachtenis toe te wyden, en eenige lykbloemen over zyn grafstede te strooijen, daer hy, meer dan een halve eeuw, jaerlyks het zomersaizoen doorbragt te Iseghem, waeraen hy dus, onder dit opzigt, behoort. Mher Jan Maria François Theodoor Ghislenus baron De Pelichy, voortgesproten uit een hoogedele familie van Italië, zag het eerste daglicht, den 2 Mei 1774, te Brugge, op O.L.V. parochie. Hy was zoon van Theodoor baron De Pelichy, heer van Turkswart (1), en van vrouw Maria Elisabeth Brigitta de Stappens (2). {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} Zyn grootvader was Jan Philips baron De Pelichy, heer van Turkswart (1), en zyn grootmoeder vrouw Isabella Margareta Maria De Ryckz, van Utrecht. Hy had voor oudvoorouders Theodoor baron De Pelichy en Maria Staats, vrouw van Turkswart, in Gelderland. Deze stamheer verkreeg, by brieven, geteekend 26 Oktober 1726, van Zyne Majesteit keizer Karel VI, voor zich zelven en voor al zyne nakomelingen den titel van baron, toepasselyk aen eene of andere heerlykheid, welke hy verkiezen zou, onder den naem van De Pelichy. Baron geboren, nam Mher De Pelichy, in 1795, als kadet, dienst onder het oostenryksche regement van Klebeck. Sedert 1804, praelde hy met de epauletten van eersten kapitein, by den krygsstaf van het leger, toen {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} hy, na den veldslag van Presburg, in 1807, naer zyn vaderland terugkeerde. Kort na zyne wederkomst, begaf hy zich, den 15 Juny 1807, te Brugge, in den echt met vrouw Maria Josepha Anna Ghislena van Huerne. In 1828, wierd hy vertegenwoordiger der provintiale Staten en lid der ridderschap van Westvlaenderen benoemd. Hy droeg sedert lang, de eereteekens der ridderorden van Christus en van de Guldenspoor, als hy den titel van officier in de koninklyke orde van Leopold, en het eeremetael van het Yzeren Kruis ontving. Na gezeteld te hebben in het Nationale Kongres, aenveerdde hy, in 1831, het mandaet van senateur voor het arrondissement Brugge. Een koninklyk besluit van 26 Februarius 1841, verhief hem tot burgemeester zyner geboortestad. Beide weerdigheden vervulde hy met eer; maer hy legde ze neder, eenige jaren voor zyn afsterven, om des te beter zyne eeuwige belangen te konnen waernemen. Mher baron De Pelichy had een gezonde {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} ziel in een gezond ligchaem; hy beloofde nog lange jaren, toen de dood helaes! hem verrassende, zyne talryke bloedverwanten en vrienden in rouw dompelde. Hy ontsliep godvruchtig in den Heer, te Brugge, den 18 November 1859, in den ouderdom van 85 jaer en 7 maenden. Zyn lykdienst had plaets, den 22 derzelfde maend, in de hoofdkerk. Daer hy, in leven, officier was van de Leopoldsorde, wierd de krygseer aen zyne stoffelyke overblyfselen bewezen. Twee gelederen soldaten, treurmuzyk aen het hoofd, begeleidden den prachtigen rouwstoet; terwyl onderofficieren het lyk naer de kerke droegen. Na de uitvaert, wierd het ligchaem vervoerd naer Iseghem, alwaer des anderen dags een tweede dienst geschiedde, gevolgd door de begraving, in den familiekelder. De rouwstoet verzelde de lykkoets tot aen de stadspoorten. Op het oogenblik dat hy ging uiteenscheiden, las heer Boyaval, burgemeester van Brugge, eene lykrede af, in dewelke hy hulde bewees aen de uitmuntende hoedanigheden des achtbaren overledenen. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Inderdaed, de man, die nog betreurd wordt, ondersteunde met raed en daed alles wat goed, edel en verheven is. Hy was het waer grondbeeld van een deftigen ridderheer: want niet alleen had hy een edel voorkomen, maer al wat hy deed of sprak was even statig. Wie met hem in gemeenschap geleefd hebben, die getuigen dat hy zich onderscheidde door een standvastig, edelmoedig, minzaem en loyael karakter. Zelden veranderde hy van gedacht of van besluit; desniettemin ging hy zeer verdraegzaem om met hen die anders dachten. Byzonder oplettende om niemand eenig ongenoegen te geven, onthield hy zich van alle wedervraek, jegens degenen die hem ondienst gedaen hadden. De heuschheid of beleefdheid versierde zyn zachtblozend gelaet. Toen hy eens zyn woord gegeven had, mogt men zich daerop verlaten. Dienstwillig, naer vermogen, scheen hy, met een ouden prins, de gelegenheden te zoeken om wel te doen, en den dag als verloren te aenzien, op welken hy den naesten geen goed gedaen had: Nemini benefeci, diem per- {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} didi. Daeruit volgde dat hy allemans liefde, eerbied en hoogachting genoot. Zyne loffelyke hoedanigheden begonnen zich te ontwikkelen van zyne jeugd af. Wie volbragt beter zyne pligten als zoon, als man van den degen, als echtgenoot en als vader? In de Statenkamers liet hy zien wat het vaderland verwachten mag van eenen vertegenwoordiger, die van goede grondleeringen leeft, en niets dan het maetschappelyke welzyn beoogt. Zyne woorden oefenden er gezag uit, omdat ze het kenmerk droegen van regtschapen verstand en waerheid. Is 't niet aen hem dat Belgenland zyne wet tegen het tweegevecht verschuldigd is? Zeker, 't was hy die het eerste voorstel daervan gedaen heeft. Doorblader de parlementaire jaerboeken, en zynen naem zult gy altyd vinden pralen onder de achtbare ry der echte vaderlanders en der warme voorstanders van de grondwet en van het koninklyke stamhuis. Het is geen geheim dat hy, als voorzitter des stedelyken raeds van Brugge, ten allen tyde, blyken gegeven heeft van zyne regt- {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} lievendheid, onpartydigheid, en krachtdadige werkzaemheid om de belangen der stad waer te nemen. De uitvoerders der bevelen van den oudburgemeester konnen nog tot getuigen dienen van de maetregels die hy wist te nemen ten einde de openbare orde en goede zeden te handhaven. Om zyn deftig bestier te erkennen, heeft de stedelyke raed hem een gouden eermetael gestemd, hetwelk hem, in Mei 1855, is behandigd geworden. Maer de hoofdzaek van 's mans levensbaen was dat hy zynen handel en wandel bezielde en veredelde door de uitoefening van den godsdienst, die het al van den mensch is: Hoc est enim omnis homo. Vooral, grondig katholyk, verkleefd aen het alleenzaligmakende geloof, was hy een vurige voorstander der H. Kerke. Hy deed er belydenis van door zynen iever om, ten minste, tweemael te maende te naderen tot de HH. Sakramenten. Zonder eenig menschelyk opzigt, zag men hem aen den biechtstoel reeks houden en zyne beurt afwachten. Zyn gewoonte was dagelyks Mis te hooren, {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} het lof by te wonen, en een beeld van O.L. Vrouw, hulpe der Christenen, te gaen groeten, voordat hy de kerk verliet. Op de zondagen en heiligdagen zou hy nooit ontbroken hebben in de hoogmis tegenwoordig te zyn. Alles had zynen tyd by hem: hy vond tyd om dagelyks eene meditatie te doen, en om den roozekrans te lezen, naer het voorbeeld van Lodewyk XIV, koning van Frankryk. Zyne almoezen moesten overvloedig zyn, zoo als te gissen is uit degene die niet konden verborgen blyven. De hemelsche Vader alleen kent ze, vermits 's gevers linkerhand niet wist wat zyne regterhand deed. De arme kloosters van Brugge hebben zynen naem, wy twyfelen er niet aen, onder hunne weldoeners geschreven, gelyk deze ook te vinden was op de lyste der voornaemste broederschappen van Sint-Salvators. Binnen zyne laetste levensjaren, zocht hy zyn byzonderste vermaek in het lezen der jaerboeken van de voortplanting des geloofs, waeraen hy, door milde giften, medewerkte. Tot besluit mogen wy er nog byvoegen dat de hoofdinhoud zyns levens bestond in {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} God te vreezen en zyne geboden te onderhouden. Alzoo bereidde zich de christelyke man om, door een zalige dood, het huis der eeuwigheid in te gaen. Hy is bemind geweest van God en de menschen, en zyn gedachtenis is in zegen onder het volk: Dilectus Deo et hominibus; cujus memoria in benedictione est (1). Mher De Pelichy-van Huerne liet twee kinderen na: 1oVrouw Maria Josepha Anna Ghislena barones De Pelichy, geboren te Brugge, 9 Maert 1808. 2oMher Joseph Antonius Maria Ghislenus Anastasius Joannes Nepomucenus baron De Pelichy, geboren te Brugge, 15 April 1809. Naer het voorbeeld van zyn moederlyken oom, verkoos hy den geestelyken staet; hy wierd, in 1837, te Brugge, priester gewyd. 'T is hy die aen 't hoofd is van het pensionaet der Zusters van Maria, te Iseghem, hetwelk {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} hy, even als verscheidene andere schoollokalen, gesticht heeft. Vrouw Maria Josepha Anna Ghislena barones De Pelichy, verbond zich, den 6 Augustus 1828, in de kapelle van het kasteel te Iseghem, door het huwelyk, met Mher Louis Jan Joseph baron Gillès, ridder van van de Christusorde, geboren te Antwerpen, den 25 Junius 1798, die van koning Leopold I, den titel van baron verkreeg, met de gunst van by zynen naem dengenen van De Pelichy te mogen achteraen voegen (1). Hun huwelyk wierd gezegend door de geboorte der navolgende kinderen: 1o Jonkheer Joseph Ghislenus Hypolitus, geboren in 1829, getrouwd den 9 Mei 1856, te Molembaix, met Mejufv. Paulina de la Croix, en overleden den 7 February 1860. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} Hunne kinderen zyn: Jer Alfred Gillès, geboren te Molembaix, den 9 Mei 1857. Mejufv. Maria Gillès, geboren te Molembaix, den 6 December 1859. 2oMejufv. Maria Ghislena Victoria, geboren in 1831, getrouwd te Antwerpen, den 26 April 1854, met baron Armandus Delfosse en d'Espierres. 3oJer Philippus Ghislenus Clara, geboren in 1832, getrouwd te Brussel, den 3 Junius 1862, met Mejufv. Karolina Brouchoven, gravin de Bergeyck (1). 4oJer Joannes Ludovikus Ghislenus, geboren in 1837, in huwelyke verbonden, den 14 Mei 1861, te Antwerpen, met Mejufv. Mathilde Moretus. 5oJer Karel Franciskus Ghislenus Genoveva, geboren in 1839, jesuit. 6oJer Alexander Maria Teresia, geboren in 1844. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Na de dood van den weledelen heer van Huerne, hunnen grootvader, namen de baron en de barones, in 1845, bezit van 't kasteel van Iseghem, hetwelk hun ten deele gevallen was. Zy vierden hunne inhuldiging door een allervoortreffelykst feest, dat hun voor welkom door de stad Iseghem gegeven wierd. Alzoo dient nu het Blauwhuis, voor jaerlyksch zomerverblyf, aen de hoogachtbare familie Gillès De Pelichy, dewelke, tot in den hoogsten graed, de hoogachting en liefde der Iseghemnaers heeft weten te verdienen. Ook is er niet een goed werk binnen Iseghem, of het wordt door den baron en de barones ondersteund, niet een liefdadig gesticht, of het gevoelt hunnen milddadigen invloed. Zonder hen hadde Iseghem nooit ernstig kunnen denken aen het timmeren van een nieuwe kerk. Het wapen van Mher Louis baron Gillès De Pelichy bestaet in een gevierendeelden schild, waervan het eerste en vierde kwartier, op een blauw veld, een gulden keper draegt, verzeld door dry eikels: hetwelk het blazoen van Gillès is; terwyl het tweede {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} en derde kwartier, op een groen veld, eene zilveren streep bevat, verzeld door dry gulden roozen: hetwelk het blazoen van De Pelichy is. Boven den schild praelt eene gulden baronskroon. Kenspreuk: In aeternum non commovebitur (1). § XI. Schikkingen van Gilbertus de Choyseul, bisschop van Doornik, by zyn kanoniek bezoek der parochiekerk. Gilbertus de Choyseul du Plessy Praslain: door de goddelyke voorsienicheyd biscop van doornick aen syn alderliefste broeders in Christo pasteur en cappellaen van der prochie kercke van Jseghem, en aen syn beminde kinders Burchmeester schepenen kerckmeesters, dismeesters aermmeesters, getraude coster schoolmeesters, en andere Jnwoonders, vande selve plaetse, en aen alle die het toebehoort salicheyt en benedictie. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Gezien het verbael proces van onse canneunicque visite desen dach geschiedt in uL prochie kercke wy hebben nootsaekelyck gevonden dese naervolghende poincten te ordonneren gelyk wy geordonneert hebben en ordonneren: 1o dat voortaen het corporael twelc in het sacraments huyseken onder de H. Ciborie geleyt wordt netter moet wesen, en oversulckx dat het self over de vyftienen daeghen niet en sal blyven, maer gedeurich verandert gewasschen en schoonegemaeckt sal worden, en tusschen dien self tydt de vuylicheyt vant tselve sacraments huyseken altyt sal uyt gevaecht worden ende dat in het self sacraments huyseken sal rondt gespannen werden syde laecken van wit colleur, soo dat het Alderh. sacrament des Autaers met dusdaenich laecken teenemael soo van syden als van boven bedect en omwonden is dat men tself Alderh. Sacrament niet en kan sien door de trallien van tselve huyseken ofte torreken op dat men alsoo aen t' alderh. Sacrament meer eerbied etc soude bewysen. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. datter int self huyseken anders niet bewaert en sal worden als het alderh. Sacrament - de h. Olie die men tot de sieken draeght moet ontrent het Sacraments huyseken gestelt worden, en tot dien einde moet men den muer uytcappen en daer in een schappraeyken voeghen om de h. olie daer in te bewaeren, en op het deurcken van dit schappraeycken welc deurcken alleenlyc van een colleur zal geschildert wesen moet geschreven wesen, met vergulde ofte wel met geluwe letteren Oleum infirmorum. 3o dat men van gelicken eene plaetse omeen schappraiken daer in te voegen sal uytcappen by de fonte int welc de H. olie en chrisma zal gesloten worden en van gelicken zal men schryven op het deurcken van dit schapprayken Oleum Sanctum Sanctum Chrisma alle beyde de schappraykens zullen van boven van houdt wezen op dat de H olien drooger bewaert worden. 4o dat men aen den muer by de fonte zal stellen eene schilderye van den doop Christo gegeven van den H Joannes. {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} 5o dat den tuyn vander fonte sal gesloten worden met eenen sleutel en den sleutel sal bewaert worden van den pasteur, cappellaen, ofte in de sacristie op dat hy altyd gereet sy als men hem van doene sal hebben. 6o dat men voortaen op de drye autaeren aen welc men gewoonelyk misse leest altyd sal leggen dry nappen die heel en gebedyt syn, en dat men oock nooyt sonder drye nappen aen andere autaeren sal misse lesen. 7. dat men metter eersten papieren sal coopen om elcken autaer in bysonder gedruckt met groote letters, in welc papieren het heiligste deel van canon van misse gelesen wert op dat sy ter handt syn aen de gene die misse lesen en op dat sy van hun lichtelyk konnen gelesen worden en sonder difficulteyt. 8o dat met den eersten heel den coor met den beucke van de kercke sullen verhemelt worden de daecken van de kercke soo van den choor als van de beucken dewelc schynen te willen komen tot ruyne moeten oock gerepareerd worden men moet oock de gla- {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} sen vensters repareren en principael die de welc is boven de groote kerckdeure. 9o dat men den eersten het kerckhof t welc van alle canten open is sal sluyten ofte met eenen muer ofte wel met dycken en haeghen soo dat het niet open is voor de beesten en alwaer dat men gaet naer de kercke over het kerckhof men sal aldaer over den dyck eene ysere traillie legghen, op dat de menschen daer over souden connen passeren, en niet de beesten in den middel van het kerckhof sal men een groot en hooch cruys verheffen. 10o op datter niemand geene preiudicie en geschiede door dese onse ordonnancie wy gebieden dat binnen twee maenden alle de administrateurs vander goederen vande fabricque, vande broederschappen, allemossen en ommeganghen die geschiet zyn tot faveur vande kercke, en van alle andere renten en goederen de kercke toebehoorende rekenync sullen geven van hunne administratie en ontfanck, opdat siende tgene resteert sorge gedraeghen werret van die de {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} welc de sorghe van de reparatie en instauratie van de kercke toecompt te weten dat de thiendenaers sorghe draeghen en voorsien van tgene den choor aengaet en de inwoonders van tgene de beucken en klocktooren raeckt, salvis nogtans in alles de rechten van een ider, ooc hier toe ter hulp roepende, indien het noodzakelyk is, de wereldlyke rechters. 11o Wy gebieden aen cappellaen en Costere dat sy met den eersten eene rolle sullen maecken van die de welc gevorremet syn, en dien register gemaeckt wesende naer den A. B. C. sal bewaert worden in de coffer van de kercke tsaemen met de registers van de gedoopte en van de doode. en op dat dit mag geschieden gelick het betaemt, sy sullen naer elks familie gaen en sullen de naemen en de toenaemen van alle die gevorrement syn van de ouders vraeghen. Caeterum voor ons bewaerende de macht van iets by dese ordonnantie te voeghen ofte aen af te nemen gelick of het sal best gaen voor de kercke, wy gebieden daerentusschen {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} scherpelyc op dat alle dese poincten kenbaer gemaeckt en onderhouden worden van dese dewelc het toebehoort. datum binnen Jseghem den derden october 1678 ondertt Gilbertus Bisschop van Doornick - gesegeld met den segel in rooden broodt. by laste van sy doorluchtig en heerweerdig eere mynheer den biscop Descamps Secretaris. naer Collat Accort met het origineel my torconden als greffier van den graefschepe van Jseghem. G Vanhoutte. § XIV. Het kruis en de kruiskapelle. Op 't einde van de stad, tegen de Hondstraet en Kastanjedreef (1), aen 't begin der {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Kruisdreef, staet er eene meer of min vermaerde kapel, alwaer, op de zondagen en feestdagen, voornamelyk uit den westen, vele bedevaerten gedaen worden. Eerstmael, naer het schynt, wierd er een enkel Kruis of Christusbeeld, of zoo men zegt, een Kalvarieberg opgeregt. De naem van Kruis, dien de kapel nog draegt, en het verhael van het derde mirakel, hieronder beschreven, laten zulks vermoeden. Naderhand, toen er eenige mirakels geschied waren, zal de kapel gesticht geworden zyn. De prins van Iseghem liet ze maken op zynen eigendom, waerschynlyk in het jaer 1750, vermits de eerste kermisfeest der Kruiskapel, den 3 Mei van den evengenoemden jare gevierd wierd. Dit heiligdom diende tot rust- of statieplaets in de processie van het H. Sakrament. Nauwelyks was het Kruis opgeregt, of het veranderde den naem der straet van zyne standplaets. De Groenestraet, want zoo was haer naem, wierd de Kruisdreve genoemd en zy heet nog zoo. Ten dien tyde, dat is, rond het jaer 1700, noemde de straet (nu de Kruisdreve) zeer wel de Groenestraet, {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} vermits men, links en regts, niets anders aentrof dan groene velden. Er stond niet een van die lange reeks huizen welke men aldaer nu, aen den oostkant der straet, gebouwd ziet. Sedert het jaer 1828, is de Kruiskapel, by gifte van wege de prinselyke familie, de eigendom van Sint-Hiloniuskerk geworden. Binnen het jaer 1747, zyn er vyf mirakels of wonderlyke genezingen geschied, zoodat het Kruisbeeld als mirakuleus aenzien wordt (1). De twee eerste wonderheden wierden bestatigd door wettelyke en openbare akten, geteekend door twee schepenen van Delporte; de andere wierden insgelyks bevestigd door akten, onderteekend door twee schepens van Sint-Pieters. Al de oorspron- {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} kelyke stukken zyn bewaerd geweest door wylen heer Karel Maes, die my toegelaten heeft dezelve uit te schryven. Nogtans moet ik er byvoegen dat deze mirakels maer steunen op het oordeel en gezag van zekere geloofbare persoonen, en niet verzekerd zyn door het onderzoek en de goedkeuring van den bisschop der plaets. 1o Binnen de maend September 1747, wierd een man van Rumbeke, die zyne toevlugt tot het Kruis genomen had, op een wonderbare manier genezen. Michiel Scherpereel, want zoo was zyn naem, pointer der parochie en graefschepe van Rumbeke, was bykans stekeblind geworden, zoodanig dat hy schier geene hand voor zyne oogen zag. Na vruchteloos de voorschriften van zekeren engelschen oogmeester, die te Kortryk woonde, gevolgd te hebben, besloot hy drymael aen 't Kruis te gaen bidden, ter eere en gedachtenis van Jesus Christus, onzen Heer, die drymael zyn gebed in den hof van Oliveten herhaeld heeft. Zyn gebed wierd aenhoord: op 't einde der dry dagen kreeg hy zyn gezigt wederom, zoo als hy te vooren gehad had. 2o Voornoemde Michiel Scherpereel, in huwelyke met Christina Lapaire, had ook een kind, {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} genoemd Francies, oud omtrent acht jaer, hetwelk een velleken, of zoo men zegt, eene perel op zyn eene oog had. Na vele middelen vruchteloos gebruikt te hebben, besloten de ouders op zekeren avond, hun kind 's anderendaegs naer het Kruis te leiden, om aldaer van God zyne genezing te verzoeken. Maer, wat gebeurde er? Den volgenden dag opstaende, zagen zy dat hun kind zyn volkomen gezigt wederbekomen had. 3o Op den XIX November 1747, was er een dochtertje van Iseghem, met name Maria Brigitta Remaut, die, kreupel zynde, zich, in een wagentje, voor den negenden keer, deed voeren naer het Kruis, om aldaer de gezondheid te vragen. Nauwelyks was Maria aen den voet van het heuveltje gekomen, waerop het Kruis stond, of zy begon te roepen tot den gekruisten Christus: God zal my, door zyne goddelyke hulp, helpen en genezen; ik ga tot aen het Kruis met Gods hulpe. Daerop zeiden eenige menschen, die aen 't Kruis zaten te bidden: Brigitta gy kont niet gaen. Maer, zy antwoordde: God zal my helpen en ik ga myne krukken aen het kruis opofferen. Inderdaed, Maria, vol betrouwen, kroop, over handen en voeten, tot op het bergschen, offerde hare krukken aen den gekruisten Jesus; waerna zy weder- {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} kroop tot omleeg den berg; alwaer zy zich opregtende aen de verbaesde omstanders zeide: God heeft my geholpen; hetwelk zy met de werken toonde, van daer, te voet weggaende, zonder eenige hulpe. Uit dankbaerheid, ging zy dagelyks, na de novene, voort, te voet, tot het meermaels genoemde Kruis. 4o Omtrent den zelfden tyd was er een kind, hetwelk in den ouderdom van omtrent vier jaren, met lamheid, doofheid, stomheid en een verdraeid gezigt beproefd wierd. Het heette Barbara Teresia Van Dommele. Zyn vader Martinus, koopman en winkelier binnen Iseghem, en zyn moeder Godelieve Van de Walle, na verscheidene heelmeesters te rade gegaen te hebben, die hun zeiden, dat er niets aen te doen was, deden het dochtertje, gedurende negen achtereenvolgende dagen, naer het Kruis dragen. Hun groot betrouwen op God was niet vruchteloos: eer de voornoemde dagen ten einde waren, was het kind volkomenlyk genezen. 5o Omtrent de maend July 1747, wierd Jossyne Den Vogele, huisvrouw van Pieter Tanghe, beide wonachtig binnen Iseghem, gekweld met eene duisterheid in het gezigt, voornamelyk aen de linkerooge, dewelke heel dood of verstorven {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} scheen te zyn. Zy beloofde het Kruis te gaen bezoeken om de genezing te bekomen. Van den tweeden dag van hare belofte en bezoeking, begon zy uit hare gemelde ooge te zien, dewelke van dag tot dag beterde, zoodanig dat zy volkomenlyk hersteld wierd. § XV. Het voormalige nonnenklooster. Tot het einde van voorleden eeuw, bestond er binnen Iseghem, een groot klooster van Grauwezusters, genoemd Penitenten van den regel des heiligen Franciskus. Waerschynlyk zal Joannes van Stavele, heer van Iseghem en Emelghem de stichter van dit huis, ten minste, gedeeltelyk geweest zyn, vermits hy, in 1425, den eersten steen daervan gelegd heeft. Zeventig jaer daerna, in 1495, wierd er aen de heilige vergadering toegestaen een hospitael te bouwen, tot een passante gasthuis, waer de pelgrims konden verblyven, even gelyk te Kortryk, Harelbeke, Thielt, enz. Immers, in voorige tyden, bykans gansch Europa door, zoo als 't nog {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} is in Italië, van afstand tot afstand, vond men hospitalen, waer de reizers en voornamelyk de pelgrims, welke de grafstede der heilige Apostels of het heilig Land gingen bezoeken, konden vernachten en verkwikt worden. Boven dit werk van bermhertigheid, hielden de nonnen dag- en kostschool voor de dochtertjes, die zich aldaer in allerlei godvruchtigheid, wetenschap en handwerk oefenden. Welhaest spreidde de goede geur dezer voortreffelyke vergadering zich alom uit, by zoo ver dat zy in verschillige plaetsen ontboden wierd, om aldaer haer gesticht voort te planten. 'T is alzoo dat de nonnen van Iseghem, in 1626, te Tourcoing, in Frankryk, een nieuw klooster inrigtten. Insgelyks begonnen zy, in 1678, te Rousselaere, het klooster der Grauwezusters, dat hedendaegs nog in wezen is. Mgr. de Baillencourt, bisschop van Brugge, ingevolge den wensch van burgemeester en schepenen van Rousselaere, stond, den 16 Augustus 1678, toe aen het moederklooster dat er vier zusters zich mogten vestigen ter voornoemde stede, om er de dochterkens deugdelyke manieren te leeren, te onder- {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} wyzen in de fransche tale, en in handwerken te oefenen, zoo als te Iseghem gepleegd wierd (1). Het klooster van Iseghem had een woonhuis, binnen Kortryk, staende in de Hazelaerstraet, genoemd het refugie der Grauwezusters van Iseghem, hetwelk zy verpachtten en in troebeltyden zelve bewoonden (2). Het voormalige klooster had eene schoone kapel, dewelke bediend wierd door eenen priester, biechtvader der religieuzen en ten dienste van alwie daer begeerde te biechte te gaen. In oude tyden was het een pater die direkteur was. Naderhand waren het wereldlyke priesters. De laetste zielbestierders zyn geweest: Martinus Albertus Franciskus Van dommele, van Iseghem, overleden pastor van Wiels- {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} beke, in 1815; Karel Ludovikus Nollet, van Wervicq, S.T.B., die, in 1840, pastor te Cuerne overleed, in den ouderdom van negentig jaren; Joannes Franciskus Josephus van Elslande, van Helchin, die, in 1825, pastor van zyne geboorteplaets stierf; en Leo Antonius De Cruenaere, van Kortryk, die, te Gent, pastor van Sint-Salvators, in 1845, het tydelyke met het eeuwige verwisselde. Ten gevolge der rampzalige dekreten van den Raed van Vyfhonderd, in 1796, wierden de Grauwezusters uit haer klooster verbannen en hare goederen verbeurd en verkocht. Tot overmaet van ongeluk, lieten de koopers het klooster, benevens de kapel, in de maend December 1803, afbreken. Binnen de naestvolgende maend 1804, hielden zy venditie van de overblyfsels. Nog heden heeft men onthouden, dat er niet een smid, van Iseghem, het yzer wilde koopen, hetwelk men aenzag als bestempeld met den vloek des hemels. Ter gedachtenis voor het nageslacht, bleef de prachtige einddeur van het kerksken staen, totdat dezelve, in 1825, voor altyd verdween. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} De eerste moeder, zoo als hierboven aengestipt is, was: Isabella Bouckaert. Hare opvolgsters tot in de jaren 1600 zyn onbekend. Zuster Van Hee was moeder in 1622. Joanna Geldhof was aen het hoofd van het konvent, in 1626; zy verliet Iseghem, met eenige zusters, om te Tourcoing een nieuw klooster te stichten en te bestieren. Anna Chanels was overste in 1661. Maria Magdalena Prouveux bestierde het klooster als moeder, ten minste, sedert het jaer 1672. Zy leefde nog in 1679. Angelina Corsin was moeder in 1710. Cecilia Carton was aen het hoofd der gemeente, in 1718. Victoria Franco de Maneghem, dochter van den edelen heer de Maneghem, was overste, ten minste, van 1739 tot 1761. Zy vond een weldoenster voor haer klooster, in juffer Emerentiana Franciska Hermoisille, die, boven andere giften, een eeuwigdurende jaergetyde stichtte, en bepaelde dat de nonnen na den dienst, zouden speeldag {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben en een halfpinte wyn (1). Zuster moeder Franco had voor opvolgster: Victoria Vrambout, van Poperinghe, die overleed den 8 April 1775. Tydens deze overste, in 1774, wierd er voor den direkteur een nieuw huis gemaekt, dat nog bestaet. Barbara van Nieuwenhuyse bestierde in 1777. Rosalia Lafaut was overste in 1788. Godelieve Noppe was de laetste moeder der Grauwezusters. Een van de laetste akten van haer bestuer was een pachtbrief, waerby zy, den 26 Frimaire, jaer VI, dat is, 16 December 1797, bekende een party zaeiland in pachte gegeven te hebben aen Jakobus Duhullu, landbouwer te Iseghem. § XVI. Ontwerp van een kollegie van Engelsche jesuiten. Het heeft aen eenen niet gescheeld of er kwam, voordezen, een kollegie van engelsche {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Jesuiten tot stand. Zelfs, volgens geloofweerdige overlevering, waren er reeds daertoe acht steenovens gebakken en zestig wagenvrachten kalk aengebragt. Dit gesticht moest geplaetst worden by het Kruis, op de gronden des prinsen van Iseghem. Ten minste is het zeker, volgens den Resolutie boek van Iseghem, dat engelsche paters Jesuiten, binnen het jaer 1752, een verzoekschrift indienden aen den hoogbalju, burgemeester en schepenen der parochie en prinsdomme, ten einde den oorlof te bekomen om aldaer een kollegie in te rigten. Het leergesticht was bestemd voor pensionairen, alwaer deze het wetenschappelyk onderwys zouden ontvangen en in de katholyke religie opgevoed worden. De wet verzond dit verzoekschrift tot den heer Petrus Philippus Cardinael van Yper, als intendent van Z. Exc. den prins van Iseghem. Het antwoord was dat het betaemde de groote gelanden en notabelen byeen te roepen, en volgens hun advies in die zaek voort te gaen. Zoo geschiedde het. Zonder uitstel wierden de dry officieren of boden van het prinsdom {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} belast de maningen te doen. De vergadering had plaets, den eersten September 1752, in het gewoonlyke wethuis. Zoohaest de aenwezigen, ten getalle van vyf en veertig, kennis genomen hadden van het voorwerp der beraedslaging, verklaerden zy eenparig dat het gesticht der paters ten uiterste voordeelig en profytig voor de parochie wezen zou; daerby verzochten zy de wetheeren dat zy zouden de Jesuiten aenveerden. Eenieder was nu in vreugd en meende dat de paters hunnen aenbouw zouden begonnen hebben; maer neen, het ontwerp onderbleef, zonder dat men juist weet waerom. § XVII. Schoolgestichten. Klooster der zusters van Maria. De goede of slechte opvoeding is een bron van geluk of ongeluk voor de samenleving. Het geluk dan der samenleving, 't is te zeggen, haer geestelyk en tydelyk welzyn, komt van de goede onderwyzing en {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} opvoeding der jeugd. Onze belgische kerkvergaderingen, de ondervinding aller eeuwen, het woord Gods, de gezonde reden bewyzen klaerblykelyk deze waerheid. Van de goede opvoeding en onderwyzing der jeugd, zegt de derde provintiale kerkvergadering van Mechelen, hangt, ten grooten deele, af het geluk van gansch het gemeenebest. Inderdaed, die nu kinderen zyn, zullen, na tien meer of min jaren, groot geworden zynde, zelven vaders of moeders des huisgezins wezen of zich in een anderen levensstaet bevinden, waerin zy toch altyd eenigen invloed zullen konnen uitoefenen. Sommigen zullen het land, de provintie, de steden of parochien helpen bestieren; anderen zullen den geestelyken, den priesterlyken of kloosterlyken staet aenveerden; menig een zal zich toeleggen op koophandel of nyverheid; velen zullen als ambachtslieden of dienstboden trachten door de wereld te geraken. Maer, hetgeen merkweerdig is, uit de ondervinding aller eeuwen mag men besluiten dat zy allen, elk in hunnen staet, gemeen- {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk zullen leven, volgens den gestadigen indruk, welken zy, van jongs af, in de scholen ontvangen hebben. 'T is een spreekwoord, zegt de Wyzeman, de jongeling zal in zynen ouderdom den weg niet verlaten, welken hy in zyne jeugd ingeslagen heeft. Het aerden vat bewaert lang den geur van zyn eerste vocht: zoo is het ook met de kinderen; zy behouden altyd iets van hunne eerste opvoeding. Ook zyn ze zeer vatbaer voor goed en kwaed. Daerom worden de kinderen vergeleken by een zacht was, hetwelk zich laet kneden zoo men wil, en waervan men een engeltje of een duiveltje maken kan. Zy zyn als wit papier, waerop men alles, naer believen, schryft; als witte wolle, dewelke alle koleuren kan aennemen. Met een woord, het zyn jonge boomkens, die konnen gebogen, geplooid en geleid worden, volgens dat men wenscht. Hieruit volgt hoeveel er aen gelegen is, voor de gemeenten, goede scholen te hebben, waer de kinderen christelyk opgebragt worden. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Welnu, nadat de fransche republikeins de kloosterschool van Iseghem vernietigd hadden, heeft men zoohaest mogelyk de ruimte trachten te vervollen welke deze opengelaten had. De voormalige kloosternonnen zyn meer dan vervangen geworden door de Zusters van Maria. In Junius 1806, wierd, met veel triomf, een eeresteen van dit gesticht gelegd, door den weledelen heer van Huerne, die altyd een byzondere weldoener daervan geweest is. De eerweerde heer pastor Delaere, benevens eenige andere weldoeners, legden ook eenen eeresteen. Het gebouw wierd getimmerd op eenen grond; gegeven door den hoogedelen heer abbé van Huerne. Op den 10 Junius 1811, wierd het schoolgesticht, ten voordeele der arme kinderen, ingehuld. De eerste zusters aenveerdden eenen regel die, op den 11 Oktober 1814, door de geestelyke overheid goedgekeurd is, en den 9 Maert 1842, onder de goedkeuring van Zyne Hoogw. Mgr. Boussen, door eenen nieuwen is vervangen geworden. In 1821 wierd dit gesticht, door de mildheid van {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} den weledelen heer van Huerne, met een kapel of bidplaets verheerlykt. Maer, sedert een twintigtal jaren, is dit gesticht buitengewoonlyk gevoorderd en begunstigd geworden door de liefdadigheid van den weledelen en eerweerden heer abbé J.A. baron De Pelichy, die zich met het bestier daervan heeft willen gelasten (1). Het huis heeft hy in een volkomen klooster veranderd, en van nieuwe schoolgebouwen en twee allerkostelykste kapellen voorzien. In dit meermaels genoemd gesticht bestaet alsnu: 1oEene kostschool of pensionaet voor jonge dochters, hetwelk, in zyn slach, onder alle opzigten, voor niet een van ons land wyken moet. 2oEene fransche en vlaemsche school voor burgermeisjes. 3oEene handwerkschool voor geringe en arme meisjes. 4oEene school van onderwys voor arme dochterkens. {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} 5oEene school voor arme knechten tot dat zy hunne eerste Kommunie doen. 'T is ook in dit nooitvolprezen gesticht dat er alle zondagen mis gelezen wordt voor al de kinderen van Iseghem. Daer worden zy, sedert 1837, vereenigd om Mis te hooren en eene onderwyzing te ontvangen, die aen hun klein begryp en hunne kinderjaren gepast is. Door dien wyzen maetregel, die zynen lof mededraegt, heeft men niet alleen de verzekering dat zy mis hooren, maer ook dat ze met goede manieren mis hooren, ingezien de strenge waekzaemheid die over hen uitgeoefend wordt. Alzoo wordt het gesticht der Zusters van Maria, op alle mogelyke manier, benuttigd. Wy vergaten bykans er by te voegen dat de zondagschool, alsook de kongregatie voor de dochters aldaer gehouden worden. Eindelyk, door een van die gelukkige gedachten, welke van den hemel ingegeven zyn, wordt er, alle jaren, binnen de kermisdagen, in de ruimste kloosterplaets, eene retraite of geestelyke zending gegeven, voor al degenen die iever hebben om dezelve {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} by te wonen. Men rekent dat die sermoenen, ten minste, door twee tot dry duizend persoonen bygewoond worden. § XVIII. Andere schoolgestichten. Er is geen gebrek binnen Iseghem, aen scholen en aen goede scholen, die, onder alle opzigten, loffelyk voldoen aen eene der wezenlykste behoeften van de stad. Ryke en arme kinderen, beider geslachten, vinden er elk, volgens hunnen staet, de schoonste gelegenheid om behoorlyk onderwezen te worden. Uit al die goede scholen mag men met regt verwachten dat degenen die nu kinderen zyn, eens, als goede christenen plaetse zullen nemen in de wereld. In vroegere tyden klaegden de inwoners ondertusschen omdat het onderwys te wenschen liet. Maer nu hebben zy alle redens om zich te beloven. Behalve het leergesticht waervan, in 't voorgaende hoofdstuk, gehandeld is, en verscheidene andere scholen, {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} ook lofweerdig in haer slach, bestaet er een schoolgesticht, hetwelk tot model zou mogen dienen voor de inrigtingen van 't leeger onderwys. Wy bedoelen hier de gemeenteschool van de knechtjes. Deze school wordt bestierd door de heeren gebroeders Pollet, Karel en den abbé Felix, die allezins de vrienden en weldoeners der kinderen mogen genoemd worden. Geacht van de ouders, bemind van de kinderen, geven deze heeren zich gansch ten beste tot onderwyzing en opvoeding der jeugd. Twee achtbare en gediplomeerde normalisten helpen hen in hunne moeijelyke taek. Deze voortreffelyke school wordt nu bygewoond door meer dan twee honderd leerlingen. Hare lof bestaet in den voortgang dien de kinderen er doen. Immers, sedert de wet van 1842 op het lager onderwys, heeft de gemeenteschool zeer voldoende uitslagen bekomen, in de vier keeren dat hare leerlingen met deze der andere steden van het 2de en 4de ressort hebben medegedongen, gelyk blykt uit hetgene volgt: {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} Het konkoers van 1849, den 21 Julius, waerin vier harer kinderen mededingers waren, gaf: Eenen eersten prys, Item een eervolle melding. De letterstryd van 1852, den 7 September en 4 November, die hier maer dry mededingers had, verschafte: Eenen eersten prys. Het konkoers van 1856, den 30 Mei, heeft op vyf mededingers toegebragt: Eenen eersten prys, Item een eervolle melding. In den pryskamp van 1860, den 29 Mei, namen negentien leerlingen deel, waeruit zy medebragten: Een eersten prys, Twee eerste accessits, Een tweede accessit, Een tweede eervolle melding. {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} § XIX. De zondagschool. Onder de nuttigste en voordeeligste scholen, zoo voor de stedelyke als voor de landelyke gemeenten, behoorde men, buiten twyfel, de zondagscholen bykans op den eersten rang te plaetsen. De bisschoppen der katholyke Nederlanden en onze aloude souvereinen aenzagen dezelve als een krachtdadigen middel om de stroomen van boosheid te stremmen, de onwetendheid te verbannen, den godsdienst te doen bloeijen en alzoo het land gelukkig te maken. Ook hebben zy alle mogelyke poogingen aengewend, om overal, zoo ten stede als ten platten lande, zondagscholen in te rigten. Vermits eenieder, zegt de provintiale kerkvergadering, gehouden te Mechelen, in 1570, de dagelyksche scholen niet bywonen kan, en dat er velen, ter oorzake van hun ambacht of andere huizelyke bezigheden, belet {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} worden alle dagen ter schole te gaen, zonder dat zy van hunne ouders konnen onderwezen worden, moeten de bisschoppen, om aen 't koncilie van Trenten te voldoen, boven de dagelyksche scholen, op alle parochien, nog zondagscholen opregten; alwaer de eerste grondregels van den godsdienst wel en klaer van buiten geleerd worden. Met dezelfde gevoelens waren onze oude en godvreezende graven van Vlaenderen, Albertus en Isabella bezield: by plakkaet van 1608, bevolen zy zondagscholen te stichten en dezelve by te wonen. Ter plaetsen, zeggen zy, alwaer tot alsnu geene zondagscholen geopend zyn... gebieden wy aen al onze officieren, magistraten en wethouders, de bisschoppen of hunne gedeputeerden te helpen, tot het opregten van zondagscholen en tot het ophalen der daertoe noodige penningen. Wy gebieden, voegen zy erby aen allen wie het aengaet, hunne kinderen tot dezelve te zenden, op zulke boete, zoo als geraedzaem gevonden worden zal. Inderdaed, de gezonde rede, verlicht door het geloof, te rade gaende, ziet men terstond {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} het groot nut der zondagscholen doorstralen. Ja, zy zyn nuttig en voordeelig, omdat zy eigenlyk geschikt zyn tot het christelyk onderwys der kinderen en jonge lieden, die er de waerheden van onzen heiligen godsdienst leeren kennen en beminnen. Hoevelen worden er niet grondiglyk onderwezen, die anderzins in eene grove onwetendheid zouden leven! Immers het getal dergenen die door onwetendheid, verloren gaen, is meerder dan men wel peizen zou. Een pilaer der kerke Gods, een groot Paus, een wonder van geleerdheid, met een woord, Benediktus XIV heeft dienaengaende de navolgende woorden, voor al de toekomende geslachten, nagelaten: Wy verzekeren dat een groot gedeelte van die tot de altyddurende vlammen veroordeeld worden, dit schroomlyk ongeluk te wyten hebben aen de onwetendheid in de mysterien van ons geloof. De hooggeleerde Kornelius a Lapide, een der voornaemste uitleggers der heilige Schriftuer, is van 'tzelfde gevoelen: Vele christenen, zegt hy, leven in eene grove en onvergeeflyke onwetendheid van de geloofstukken en leering der heilige {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} Sakramenten, dewelke zy gehouden zyn uitdrukkelyk te kennen en te gelooven. Eere zy dan en lof aen de zondagscholen, waer de christelyke onderwyzing aen de jongheid overgeleverd wordt! Zonder die wetenschap, wat zouden toch alle andere kennissen baten! Behalve dien dierbaren schat, worden de jonge lieden, door het bywonen der zondagscholen, ten grooten deele, afgetrokken van de gevaren der verleiding, die doorgaens op de zondagen veel grooter en menigvuldiger zyn dan op alle andere dagen. Want, wanneer is 't dat de blinde en onervarene jongheid, die in de weke arbeiden moet, zich begeeft tot onvoorzigtige vryagien, buiten dank en wete van hare ouders? Op de zondagen. Wanneer verkeert zy meest in gevaerlyke herbergen, in schadelyke byeenkomsten? Op de zondagen. Wanneer, voornamelyk wordt de losse toom aen alle slach van uitgestortheden en dertelheden gegeven? Een derdemael, op de zondagen. Zoo dan de zondagscholen, welke dienen om de driftige jongheid in de matige palen te hou- {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} den, verdienen zy niet cederhoog verheven te worden? Het spreekt van zelf dat de zondagscholen ook haer tydelyk nut hebben, vermits de jongelingen, die den tyd of de gelegenheid niet vinden om binnen de weke ter school te gaen, aldaer, volgens hunnen staet, behoorlyke geleerdheid konnen bekomen. Want, ofschoon, zegt de eerste provintiale kerkvergadering van Mechelen, de zondagscholen eigenlyk niet ingerigt worden om de letter- of schryfkunst te leeren, desniettemin zal de jongheid daerin mogen geoefend worden, byaldien zy, in de voorzeide grondregels, genoegzaem onderwezen is. Welnu, dat het een groot voordeel zy te konnen lezen, schryven, spellen, cyferen, opstellen en brieven maken, dit kan door niemand betwist worden. Wat is toch een mensch, die noch A noch B kan, of een kruisken moet zetten in plaets van zynen naem? Eene tamelyke geleerdheid, zoo als men bekomen kan in de zondagscholen, is voorzeker dienstig om eerlyker en treffelyker {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} door de wereld te geraken: wil men een ambacht, eene nering, of nyverheid op zyn eigen aengaen, dan behoeft men zeker niet alleenlyk te konnen lezen en schryven, maer ook te konnen boek houden, fakturen opstellen, loopende rekeningen maken, kwittantien schryven, enz. Wil men in gesprek komen met een afwezigen persoon, wat moeite moet het niet kosten als men niet schryven kan? Ontvangt men zelf eenen brief, hoe onaengenaem is 't niet als men denzelven niet lezen kan? Ook ten allen tyde des levens, doch vooral in de hooge en verdrietige jaren, in slepende en kwynende ziekten, hoe troostelyk moet het niet voorkomen een christelyk vermaek te konnen zoeken in 't lezen van een goeden boek? De konsten en de oefening der deugd, zegt Cicero, zyn de bekwaemste middelen om zich in den ouderdom te versterken (1). Eindelyk, een behoorlyke geleerdheid, zoo als men in onze vlaemsche zondagscholen opdoen kan, helpt nog om zyne gods- {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} dienstige pligten des te beter en te gemakkelyker te konnen volbrengen. Konnen in de boeken lezen, dient om aendachtiger te bidden en godvruchtiger mis te hooren, om de sermoenen en onderwyzingen beter te verstaen, om de zon- en heiligdagen christelyker over te brengen. Menig mensch, niet geleerd zynde, omdat hy de school verzuimd heeft, brengt den zon- en feestdag over, zelfs ten tyde der kerkelyke diensten, met geld- tyd- en zielverlies, in herbergvergaderingen of kaertscholen, waervan hy misschien zich zou onthouden hebben, uit genegenheid om een goeden boek te lezen, ware hy geleerd geweest. Het nut der zondagscholen hebben wy willen ophelderen, voordat wy deze van Iseghem te voorschyn brengen, om aldus het bywonen dezer uitmuntende leergestichten de jongheid aen te prediken. Mogten alle ouders en oversten, ten aenzien van dit nut, aengemoedigd worden om hunne kinderen en onderdanen tot dezelve te zenden! God geve dat alle meesters, meesteressen en alle begoede menschen hierdoor bewogen {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} worden, om dezelve voort te zetten met al de middelen die in hun vermogen zyn! De zondagschool wierd binnen Iseghem ingerigt, ten jare 1812, door pastor Buseine, die, onderander, de studenten van 't afgeschafte kollegie van Rousselaere ten werke stelde, om 's zondags de kinderen te onderwyzen. Met de aenkomst van den Eerw. heer Van Coillie als onderpastor in 1828, begon het bloeijende tydvak der zondagschool, welke aen zyne zorgen toevertrouwd wierd. Na zyn vertrek, ging zy over in de handen van heer Nollet, die in alles zyn weerdigen voorzaet opvolgde. Sedert eenige jaren wordt zy bestierd door de EE. heeren Lannoy en Volckaert, die de school op denzelfden bloeijenden voet weten te behouden. Zonder andere zondagscholen te willen te kort doen, mag men wel houden staen dat de zondagschool van Iseghem, zoo niet de eerste, ten minste, eene der voornaemste is van Vlaenderen. Zy telt, onder beide geslachten te samen gerekend, van 1000 tot 1200 leerlingen. Jaerlyks, binnen de maend September, {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} viert de zondagschool een merkweerdige feest, die hier een byzonder gewag verdient. Wy bedoelen de plegtige en buitengewone prysdeeling. Wie heeft daervan niet hooren spreken? Nu, op dezen blyden dag, worden de leerlingen, paerswyze, muzyk aen het hoofd, naer de kerke geleid. Daer wordt de plegtigheid door een sermoen geopend, ten aenwezen der voornaemste weldoeners der zondagschool. Na de preek, laet het muzyk zyne vreugdetoonen hooren, en de prysdeeling begint. Hier verwacht men zich natuerlyk aen uitreikingen van boeken en kleedingsstukken. 'T is zoo; maer de pryzen worden daerby niet bepaeld. Deze bestaen ook in allerlei gereedschap zoo voor landbouw als voor ambachten; in allerhande meubelen of kateelen, zelfs in smakelyke gebakken. In het jaer 1861 wierd een wel uitgedoste ezel voor prys geschonken. De zondagschool voor de dochters wordt gehouden in het klooster der Zusters van Maria; maer degene voor de knechten heeft plaets in een nieuw gebouw, hetwelk ten dien einde gemaekt is door den Eerw. heer baron De Pelichy. {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} § XX. De kongregatie. Boven alle landen der katholyke wereld, behoorden de voortreffelyke kongregatien in Belgenland te bloeijen, omdat zy aen eenen belg haren oorsprong verschuldigd zyn. In 1563, begon een godvruchtige jesuit, pater Joannes Flamingus, professor in het roomsch kollegie, zyne leerlingen op zekere dagen, na de les, te vergaderen, om met hen, in 't gemeene, eenige godvruchtige gebeden en lezingen te doen. Deze heilige oefeningen vonden, onder hen, zooveel byval, dat zy welhaest vele andere scholieren tot die vergadering uitlokten. Aengemoedigd door het gedurig aengroeijende getal, vond de ievervolle priester geraedzaem alle zondagen en feestdagen vergadering te houden. Zyne scholieren stellende onder de moederlyke bescherming der hemelsche Koningin, rigtte hy een bestendig genootschap in onder den titel van Maria's boodschap. Aen de kongreganisten schreef by {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} wyze en voorzigtige regelen voor, dewelke zoo nauwkeurig onderhouden wierden en zoovele heilryke vruchten voortbragten dat de generael der Societeit van Jesus, meende daervan te moeten verslag doen aen den heiligen Stoel van Roome. By de uitdrukkelyke bevestiging of bekrachtiging des genootschaps, verzocht Aquaviva aen Zyne Heiligheid eenige geestelyke voorregten of aflaten, om aldus de kongregatien in de katholyke wereld te verspreiden. Van Roome wierden de kongregatien in de andere landstreken des christendoms voortgezet. Gering in haer opkomen, even als het evangelische zaedje, wierden zy welhaest ryk getakte boomen, onder welker heilzamen lommer, de katholyken, by menigte, gingen schuilen. Zoohaest de pauzen de kongregatien goedkeurden, aenprezen en met voorregten verheerlykten, zag men, in alle gewesten der wereld, doorluchtige kerkvoogden, die ze in hunne bisdommen opregtten en de geloovigen aenpredikten. Wat al poogingen hebben Karolus Borromeus, Franciskus de {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} Sales, en Alphonsus de Liguori niet aengewend om ze in hunne bisdommen te verspreiden! Het was dat zy, en by ondervinding, overtuigd waren van het onuitsprekelyke nut, dat er uit vloeit, voor Kerk en Staet. Wy konnen dat wel weten, wy die missionarissen zyn, zegt de heilige Liguori: het nut der kongregatien is zoo groot, dat men doorgaens meer zonden ontmoet, in eenen mensch alleen, die ze niet bywoont, dan in twintig die er deel van maken. Sedert dry eeuwen hebben de kongregatien nu bestaen, en gedurende deze dry eeuwen, hebben ze de wereld, door de schoonste voorbeelden en door de oefening van allerhande deugden, gesticht. Het is ongeloofbaer, zegt Benediktus XIV, wat groot nut persoonen van allen staet uit deze loffelyke en godsdienstige instelling getrokken hebben. Deze heilzame vergaderingen brengen veel by, byzonderlyk om de jongheid van beide geslachten aen de bedorvenheid der wereld te onttrekken, en in de deugd op te brengen. {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} Door dezen middel, brengen vele geloovigen de zondagen en feestdagen in godvruchtige oefeningen over. Toen de paters jesuiten, op 't einde der XVIde eeuw, zich kwamen vestigen in Westvlaenderen, zoo als te Brugge in 1570, te Kortryk in 1583, binnen Yper in 1585, bragten zy daer allengskens de kongregatien in. Doch, het is maer in de XIXde eeuw dat ze, zonder onderscheid, zoo wel ten platten lande, als in de steden, verspreid geworden zyn. Binnen Iseghem, wierd de kongregatie voor de dochters, in 1829, onder pastor J.B. Verkest, door den Eerw. pater Vandekerkhove, ingerigt. Boven de kongregatie voor de dochters, wierd er, in 1849, voor de jongelingen eene soortgelyke ingesteld, dewelke op korten tyd, zoo toegenomen heeft, dat er reeds een tweehonderdtal deel van maken. § XXI. Vergadering der zusters van liefde. Onder de uitmuntende inrigtingen van den heiligen Vincentius a Paulo, ten voor- {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} deele van 't lydende menschdom, moet men aen 't hoofd stellen de instelling der Zusters van Liefde. Hedendaegs zou men nauwelyks een werelddeel konnen vinden of er bestaen Zusters van Liefde. Doorloop het aerdryk, zoo groot als 't is, en gy zult, in alle katholyke landen, Zusters van Liefde bezig vinden met de tranen der bedrukten af te droogen. Gy zult ze de kinderen zien onderwyzen of de zieken dienen en de stervenden bystaen. Men zou zeggen dat de heilige Vincentius a Paulo, voor zyne heilryke inrigtingen, eenen zegen van voortplanting en van duerzaemheid, van den hemel, bekomen hebbe. Binnen Iseghem bestond de wenschelyke Vergadering der Zusters van Liefde niet tot 1817. De arme zieken wierden opgepast over dat 't ging; menigmael lagen zy op eenen halfrotten zolder, of in een donker en vochtig kamertje, op eene handvol stroo, verlaten van alle menschenhulp, zonder anderen trooster als eenen priester die daer deed wat hy kon. Om erin te voorzien, verwekte de Vader van bermhertigheid en de God van allen troost eenige godvreezende en {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} ievervolle dochters van Iseghem, die, onder het gezag van wylen den weleerweerden heer Desmet, haren pastor, ondernamen de arme zieken te dienen en al den onderstand te bezorgen dien hunne pynlyke gesteltenis vereischte. Die nutvolle vergadering begon den 31 Julius 1817, op den feestdag van den heiligen Ignatius, insteller van het nooitvolprezen orden der Jesuiten. Gering in haer opkomen, verhief zy zich trapsgewys, door den zegen des hemels, zoo dat ze nu een aenzienlyke gemeente geworden is. In 1822 wierd de geestelyke regel der vergadering door de Grootvikarissen des bisdoms van Gent goedgekeurd. Hospitaelzusters zynde in den zin des dekreets van 18 Februarius 1809, wierden zy, onder het hollandsche gouvernement, by koninklyk besluit van eersten Februarius 1824 wettiglyk erkend. Boven dat de Zusters van Liefde, met eenen weergaloozen iever, de arme zieken ten huize gaen dienen, bezorgen zy ook het oude-mannen- en vrouwenhuis, enz. enz. {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXII. Weezenmeisjeshuis. Binnen het beluik des gestichts der Zusters van Liefde, en onder hare zorge, schuilt ook het weezenmeisjeshuis, hetwelk door den onverzadelyken iever van den eerweerden heer De Bruyne, pastor van Iseghem, den 16 Mei 1836, ingerigt geworden is. Voor iedere arme weeze betaelt het armbestuer dry frank te maende, hetwelk eene merkelyke spaerzaemheid te wege brengt in de armkasse, die anderzins veel zwaerdere onkosten zou moeten keeren, zoo als 't blykt uit de arme weezenknechtjes, die, in 't byzonder aenbesteed zynde, elk meer dan het dubbel kosten. Dit is reeds een groot voordeel voor 't armbestuer van Iseghem, hetwelk aldaer, gelyk elders, alles nauw uitzoeken moet, om de twee einden te konnen aeneenknoopen. Maer, wat is die spaerzaemheid nog in vergelykenis met het zedelyk goed, hetwelk uit het liefdadige gesticht voortkomt? De arme kinderen moeten niet {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} alleenlyk in hunnen ligchamelyken, maer ook in hunnen geestelyken nood, door eene christelyke opvoeding, geholpen worden. Een honderdtal dochterkeus hebben nu reeds, in 't weezenhuis, hare opvoeding ontvangen, en, in 't algemeen genomen, heeft men tot nu toe alle redens, om zich van die kinderen te beloven. Zoo men, menschelyker wyze gesproken, verwachten mag, verre het meestedeel, om niet te zeggen bykans altemael, zullen eerlyk door de wereld geraken; terwyl zy zonder dit huis, grootendeels, maer zouden gediend hebben om de armoede voort te zetten en in stand te houden. § XXIII. Het ziekenhospitael. Even gelyk men het hierboven beschrevene weezenhuis te danken heeft aen den standvastigen en vernuftigen lever des tegenwoordigen pastors, den eerweerden heer De Bruyne, alzoo is men ook aen zyn wys {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} beleg verschuldigd het hospitael voor de arme zieken. Door zyn toedoen, wierd deze schuilplaets, ook binnen den omtrek des gestichts der Zusters van Liefde, in de jaren 1840 en 1842, met byzondere giften en aelmoezen getimmerd. Het spreekt van zelf dat het nog de onvermoeijelyke Zusters van Liefde zyn, die de zieken aldaer dienen en oppassen, met eene zorge en verduldigheid, zoo als de godsdienst alleen ingeven kan. De arme zieken worden aldaer geplaetst en onderhouden ten laste van 't armbestuer, in evenredigheid van 35 centimen par dag, zoo dat het hospitael verre van den disch te bezwaren, als voordeelig, onder het tydelyk opzigt, aen denzelven voorkomen moet. Behalve dat de ziekenplaetsen eene tamelyke hoogte bereiken, zyn zy daerenboven luchtig, ruim en bekwaem, om des noods, een vyftigtal zieken te herbergen. 'T is op den 16 Februarius 1843, dat dit hospitael ingehuld geworden is met er dadelyk arme zieken in te plaetsen. Welhaest wierd men gewaer hoe wel het te passe komt, voor eene groote bevolking, een ziekenhospitael {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} te bezitten. Zonder deze inrigting, zouden de typhuskoortsen, in 1845. 1846 en 1847, nog veel geweldiger, onder de arme volksklas, binnen Iseghem, gewoed hebben. Immers, toen er een arme mensch ziek viel, zoo wierd hy terstond naer t' hospitael gedragen, om de besmetting te beletten de overige huisgenooten aen te randen. Was er genezen aen, hy genas er door de zorge en oppassing zoo van den kant des medecynmeesters, als van wege de Zusters van Liefde. Was er geen genezen aen, hy vond er betere gelegenheid dan in zyn huis, om zich te bereiden voor d'eeuwigheid. Nu, ten minste, na de kleine schets, welke wy komen te geven van de liefdadige diensten, die de vergadering der Zusters van Liefde aen Iseghem bewyst, kan men een gedacht hebben van dit nooit volprezen gesticht. De groote iever dezer hospitaelzusters kon binnen Iseghem niet bepaeld worden: toen men te Kortryk in 1839, S. Josephs-hospitael inrigtte, voor arme oude mans en vrouwen, 't was tot de evengenoemde vergadering dat men zich wendde om eenige {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} zusters te verzoeken, ten einde de nieuwe inrigting te bedienen en te bestieren. Twee Zusters vertrokken van Iseghem naer Kortryk, alwaer hare onderneming bekroond geworden is met al den uitslag dien men wenschen kan. In 1849, ging Mgr. Wiseman, nu kardinael en aertsbisschop van Westminster, in Engeland, dit gesticht bezoeken, en na alles nauwkeurig onderzocht en bezigtigd te hebben, gaf hy niet alleenlyk zyn uiterste voldoening te kennen, maer zelfs vroeg hy eenige Zusters, om, in zyn bisdom, eene soortgelyke stichting in te rigten en te bestieren. Spytig was 't dat de omstandigheden niet toelieten zyn verzoek toe te staen. § XXIV. Hospitael voor oude arme mans en vrouwen. De helft der XIXde eeuw is nu voorby; binnen dit tydvak, voornamelyk sedert de belgische omwenteling, zyn er, op de gemeenten van Vlaenderen, meer hospitalen gesticht geworden, dan in al de vervlogen {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} eeuwen te samen gerekend. Zonder hier van de steden gewag te maken, zal men nauwelyks in gansch Westvlaenderen een aenzienlyke bevolking aentreffen, of er bestaet een hospitael voor den armen en krachteloozen ouderdom. Iseghem was het laetste niet om een dergelyke schuilplaets in te rigten. Toen het heilryk gedacht dezer voortreffelyke onderneming nu ryp geworden was, vergaderden de aenzienlykste inwoners, op den 15 November 1829, om daerop te beraedslagen; zy besloten een oude-mannenhuis te bouwen en ten dien einde een algemeene geldinzameling te doen. Binnen 1830-31 en 32, wierd er onder de parochianen een liefdadige inschryving geopend, dewelke 15,000 frank opbragt, boven de milddadige jonste van den weleerweerden heer G. Desmet, voormaligen pastor van Iseghem, die, ten dien einde, 100 pond wisselgeld geschonken had. Een groote weldoenster, wier naem in eerbiedige gedachtenis gebleven is, de godvreezende weduwe van Joseph Wydooghe {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} gaf, met liefde, de party lands, waerop het gesticht getimmerd is. Om een gebouw te konnen inrigten in evenredigheid des rangs, welken Iseghem bekleedt, voegde men er nog by al de penningen voortkomende uit eene boomvenditie, die op het dischland gehouden wierd. In de Meimaend van 1830, legde de evengenoemde weduwe, benevens de byzonderste ingezetenen van Iseghem, den eersten eeresteen. Het werk wierd met zoo veel vlytigheid voortgezet dat het gebouw nog binnen den loopenden jare, onder dak en in het drooge gesteld wierd. Ter gelegenheid der Staetsomwenteling, dewelke, in September 1830, uitborst, bleef deze liefdadige onderneming, gedurende gansch het jaer 1831, slapen. Maer in 't navolgende jaer, wierd ze, met een dubbelen iever hernomen, zoodanig dat het huis, nog in 't zelfde jaer, gedeeltelyk bewoonbaer gemaekt wierd. Op den 15 Oktober 1832, had de inhuldiging plaets. Een twaelftal bedaegde mannen, van 't beste gedrag, en gekozen onder {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} de ouderlingen die zonder hunne schuld arm geworden waren, deden hunne intrede in de nieuw ingerigte schuilplaetse. Zy wierden triomfantelyk opgeleid zoo door de wereldlyke als de geestelyke overheid, vergezeld door het muzyk der stad en pompiers, onder het losbranden des kanons en het vreugdegelui der klokken. Wat aengename feest! de stokoude grysaerds die in jaren, te samen, bykans negen eeuwen telden, konden niet genoegzaem bewonderen de onverwachte eer welke zy ontvingen. Even een jaer daerna, dag op dag, wierden twaelf arme oude vrouwen, die ook gekend waren als van 't beste gedrag te zyn, met dezelfde plegtigheden, in een geheel afgezonderd en voor haer bestemd kwartier des gestichts, binnengeleid. De boom was nu geplant! en eenieder was nieuwsgierig om zyne vruchten te zien. Welhaest wierd men ze gewaer: de ouderlingen beantwoordden aen de verwachting hunner medeborgers, die de edelste opofferingen voor hen gedaen hadden. Onder de zorge der Zusters van Liefde, die hen be- {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} dienden en oppasten met eenen iever en eene verduldigheid waervan de godsdienst alleen bekwaem is, leefden zy aldaer in vrede, onder malkander, en in werkzaemheid, eenieder volgens zyne krachten. Dankbaer jegens hunne weldoeners, verhieven zy dagelyks hunne bevende handen, voor hen, tot den hemel. Zy aenzagen hunne nieuwe schuilplaets als een novitiaet, alwaer zy leerden als christenmenschen sterven. Na deze proefneming, die schier niets te wenschen liet, wierd het getal achtervolgens vermeerderd, zoo dat het, op heden, tot 89 beloopt. Voor elken persoon, aldaer te onderhouden, wordt er alsnu vyf franks te maende betaeld, zoo dat dit liefdadige gesticht, verre van een kanker te zyn, die de stads- of armkas zou opknagen en uitputten, vele spaerzaemheden oplevert. Alzoo is deze menschlievende stichting, waerover Iseghem zich roemen mag, een doorslaende bewys van de groote werkingen, die konnen uitgevoerd worden, door de vermogende kracht des geloofs, onder bevolkingen, alwaer eendragt onder de burgers {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} heerscht, en de familien, onder malkander, door den maetschappelyken band der liefde verbonden worden! § XXV. Tertiarissen of derdeordelingen van den heiligen Franciskus. Nadat de serafynsche vader, de heilige Franciskus van Assisië, de kerke Gods verheerlykt had met twee nieuwe kloosterlyke ordens: het eerste voor manspersoonen, het tweede voor vrouwspersoonen; zoo heeft hy ook een derden regel ingesteld, waerin al de christenen, zonder onderscheid, die in de wereld verblyven, konnen aengenomen worden, als zy maer willen katholyk en heiliglyk leven, door het onderhouden van Gods geboden en het oefenen van goede werken. Even gelyk de twee eerste ordens, wierd de derde regel ook door de heilige Kerk goedgekeurd, en met menigvuldige voordeelen of voorregten begunstigd. De derde regel wierd ingesteld, in 't jaer 1221. Sedert dit tydstip is deze regel, de {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} wereld door, verspreid en aenveerd geworden door vele pauzen, kardinalen, bisschoppen, keizerlyke, koninklyke en prinselyke persoonen, mitsgaders door ontelbare christenen beider geslachten, zoo getrouwde als ongetrouwde, in leegere standen der samenleving. Het algemeen oogwit des heiligen Franciskus, in 't instellen van den derden regel, was het christendom te vernieuwen, met de eerste vurigheid en de aloude godvruchtigheid der apostelyke tyden te doen herleven. Hetgeen hy voornamelyk van de tertiarissen verwachtte, was dat zy zouden een boetveerdig leven leiden, dagelyks eenige versterving doende, daerby voegende het nauwkeurig onderhouden van Gods geboden, de verachting der ydelheden van de wereld, met een aenhoudende zorge om voortgang te doen in de christelyke volmaektheid. Van onheugelyke tyden, bestonden er ook tertiarissen binnen Iseghem; maer zy kenden schier malkander niet; zy onderhielden, elk op hun eigen, den derden regel, {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder gewoonlyke vergaderingen of byeenkomsten te houden. Sedert eenige jaren, hebben zy zich vereenigd en maken een onderscheiden genootschap uit, hetwelk, een paer keeren te maende, 's zondags in de kapel van 't hospitael plagt byeen te komen, om aldaer eenige gebeden in 't gemeene te doen en eene onderrigting te ontvangen van den herder der parochie. Door dien wyzen maetregel wierd de vurigheid onder de persoonen van den derden regel bewaerd. Want de mensch, die van natuerswege altoos genegen is tot verslapping, moet, van tyd tot tyd, voortgestouwd worden; anderzins zal hy ligtelyk zyne godvruchtige oefeningen laten varen, even als de beste horlogien stilvallen, toen men ze verzuimt op te winden. Deze regelmatige byeenkomsten dienden ook om den derden regel onder het volk bekend te maken, en dus de begeerte te ontsteken om denzelven te aenveerden. Hedendaegs hebben deze vergaderingen nog meer openbaring; zy worden gehouden in de parochiekerk, alwaer de tertiarissen byeenkomen op de dagen dat de generale absolutie gegeven wordt. {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXVI. Konferentie van den H. Vincentius A Paulo. Er bestaen te Iseghem twee liefdadige maetschappyen, die als broeder en zuster zyn; te weten: de konferentie van den H. Vincentius a Paulo, en het genootschap der jufvrouwen van bermhertigheid. Van de eerste wordt er hier, en van de tweede in het navolgende hoofdstuk gehandeld. Het genootschap van den H. Vincentius a Paulo begon te Parys, in 1833, even twee honderd jaer, na de instelling der Zusters van Liefde. Van de hoofdstad van Frankryk heeft het zich verspreid niet alleen in al de landstreken van Europa, maer ook in Afrika, Amerika en in Oceanië. Al deze vergaderingen zyn vereenigd onder den titel: Genootschap van den H. Vincentius a Paulo; maer elke in 't byzonder voert den naem van: Konferentie van den H. Vincentius a Paulo. Degene van Iseghem wierd ingesteld den 24 Oktober 1852, door het toedoen van {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} eenige aenzienlyke ingezetenen, onder den invloed en het gezag van den eerweerden pastor De Bruyne. Sedert hare opkomst tot hedendaegs, heeft deze vergadering menige tranen afgedroogd en vele ellenden geholpen. God geve dat ze meer en meer groeije en bloeije, tot troost des lydenden menschdoms! Zy zal groeijend en bloeijend voortgaen, zoolang de werkende leden, alsook de eereleden, met de bemiddelde parochianen, hunne poogingen van liefde vereenigen, zoo als zy tot heden gedaen hebben. De Konferentie van den H. Vincentius a Paulo is geen geheime, maer openbare vergadering, die onder de arme lieden, by zoete ondervinding, wel gekend is, en de goedkeuring van alle weldenkende persoonen geniet. Inderdaed, wie zou geen achting hebben voor deze maetschappy, als hy dezelve wel kent? Waertoe dient immers de Konferentie? Zy dient, in 't algemeen, om, door regelmatige huisbezoekingen, welke hare leden doen, de geestelyke en ligchamelyke noodwendigheden der arme parochianen te leeren kennen, en daerin, naer vermogen, te voorzien. {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} Waertoe dient de Konferentie? Zy tracht, in 't byzonder, de bedekte of onbekende armen te troosten, te helpen en by te staen. Ach! 't is ongeloofelyk wat zulke persoonen ondertusschen te lyden en te onderstaen hebben! Er zyn, meer dan men peist, onbekende huisgezinnen, alwaer de kinderen om brood roepen, zonder dat hunne moeder een stukje brood geven kan. Waertoe dient de Konferentie? Om de rust en vrede in de arme huisgezinnen te herstellen: de eendrachtigheid te brengen tusschen man en vrouw; de christelyke zorg onder de ouders voor hunne kinderen; de eerbiedige gehoorzaemheid en behulpzaemheid onder de kinderen aen hunne ouders. Waertoe dient de Konferentie? Om, zooveel mogelyk, de openbare en schadelyke bedelary uit te roeijen. Wie twyfelt eraen of de armen moeten onderstand ontvangen: dit is een gebod van God. Maer als men ze ondersteunt, zonder dat zy verpligt zyn te bedelen, men bewyst hun en de gemeente een grooten dienst. Waertoe dient de Konferentie? Om de armen te beschaven, te onderwyzen, tot het {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} kwyten van hunne godsdienstige pligten te brengen, en van den weg der ondeugd af te trekken. Waertoe dient de Konferentie? Om de kleine en geringe lieden, die, door een of ander ongeval, hun tydelyk bestaen verloren hebben, wederom in staet te stellen van den kost te winnen. Waertoe dient de Konferentie? Om de parochianen van kleinen staet de oorzaken der armoede te leeren vlugten. Maer, het spreekt van zelf, er zyn vele almoezen noodig aen de werkende leden der Konferentie, om hunne zending te volbrengen. Ook mag men er byvoegen dat de ingezetenen volgeern hen ondersteunen. Immers, de bestuerders hebben jaerlyks konnen 2,000 franks uitdeelen. Deze som zou merkelyk minder wezen zonder het aendeel van den baron Gillès De Pelichy. § XXVII. Genootschap der jufvrouwen van bermhertigheid. Sedert een vyftigtal jaren, heeft de christelyke liefde der ingezetenen wonderen ver- {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} rigt. Hoe zyn zy geschiedt? door deze twee woorden van het H. Evangelie: Bemint elkander. Men mag, in der waerheid, zeggen dat de liefde sterk geweest is gelyk de dood; vermits zy zich boven alle beletsels gesteld heeft, even als de dood allen wederstand overwint. Kindschheid, ouderdom, weezenstaet, armen ten huize, zieken, oude mannen, oude vrouwen, allen vinden hunnen stoffelyken en zedelyken toestand verbeterd. Het scheen nu dat er bystand was voor alle ellende, troost voor allen nood, balsem voor alle wonden. Maer zie, de vruchtbare liefdeboom brengt een nieuwen tak voort: het Genootschap der jufvrouwen van bermhertigheid, goedgekeurd door Z.H. den bisschop van Brugge, was al in volle bedryf, voordat vele ingezetenen wisten dat het ingerigt was. Zyne zending bestaet grootendeels in de bezoekingen der arme huisgezinnen en te voorzien in hunne geestelyke en ligchamelyke ellenden. Hetgene de leden der Konferentie van den H. Vincentius a Paulo ver- {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} rigten ten behoeve van manspersoonen, dit bewyzen de Jufvrouwen van bermhertigheid aen de behoeftigen van haer geslacht. Het ware overbodig den oorsprong, het einde, den voortgang en de merkweerdige byzonderheden, betrekkelyk deze liefdevolle maetschappy, hier aen te halen, vermits dit alles te lezen is in de verschillige algemeene verslagen, welke het genootschap uitgegeven heeft. Nogtans konnen wy het volgende niet onopgemerkt laten. In het tweede algemeen verslag van 2 Januarius 1859, vinden wy een huldebewys van erkentenis aen de groote weldoenster van Iseghem, de barones Gillès De Pelichy, eerevoorzitster van het genootschap. Wy zien dat de leden voornamelyk de zieken en het onderwys der kinderen harer begunstigde huisgezinnen ter herte nemen. De pryzen die zy aen de kinderen geven om het neerstig bywonen der zondagscholen te beloonen, en aen de huismoeders, die het best de goede orde, de netheid en spaerzaemheid onderhouden, dit alles duidt aen waerop de werkende leden een waekzaem oog voeren. {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} Zulke onderneming is weerdig ondersteund te worden door de liefdadigheid der ingezetenen. Wil men een denkbeeld hebben van den staet der jaerlyksche ontvangsten en uitgaven, men overzie de tafereelen der algemeene verslagen, die uitgegeven en uitgedeeld zyn geweest. § XXVIII. De oude of afgebrokene kerk. Onder de oudste kerkgebouwen der middeleeuwen, welke aen de ongenade des tyds ontsnapt waren, mogt men, buiten twyfel, de voormalige kerk van Iseghem begrypen. Zonder het jaer harer stichting te konnen aenwyzen, mag men met waerschynlykheid veronderstellen dat zy, ten minste gedeeltelyk, op 't einde der XI eeuw, zal getimmerd geweest zyn. Volgens een aloude doch duistere overlevering, zou de kerktoren aen het tydstip van 1100 toebehoord hebben. Ook liet het gebouw, dat van een geheel ouderwetschen trant was, met eene wending tot het ogivale, zulks vermoeden. Ware de kerk {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} vroeger gebouwd, zoo zou zy zwaerder en grover geweest zyn, zonder een enkel spoor van den puntbogelyken styl te vertoonen. Hadde men ze by later tyd getimmerd, men zou haer een volkomen ogival fatsoen gegeven hebben. Met reden dan is het te veronderstellen dat zy zal gesticht geweest zyn, omtrent denzelfden tyd dat de kerken van Thielt, Oostcamp en Hulste gebouwd zyn. Oorspronkelyk bestond de kerk, ten hoogste, uit twee beuken en eenen halven beuk, genoemd Sint-Hiloniuschoor, die, in 1488, doorgetrokken wierd. Sommigen zyn van gevoelen dat de kerk eerstmael begon aen den toren, waeronder de ingang was, en dat ze naderhand verlengd is. Hun gevoelen staven zy op de ongelykheid van steek of van hoogte, die bestond tusschen de vooren de hoofdkerk. De toren, ter hoogte van 33 meters, opgemaekt in ruwen arduin, achtkantig van fatsoen, bekroond met een houten ingestuikte naelde, stond in 't midden des kerkgebouws, hetwelk hy, met plompe steun- {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} pilaren, in twee evengelyke deelen sneed, genoemd de neer- en de hoogkerke. Hy geleek niet weinig aen den toren van Pitthem en Oostcamp. Boven drie autaren, binnen het sanctuarium, had de kerk, voortyds, nog twee andere misautaren, St-Jooris- en St-Sebastiaensautaer, dewelke vlak voor de moerpilaren der hoogkerk stonden. Deze autaren verdwenen, binnen de verleden eeuw, toen de kerk, die tot alsdan, van boven, met berd beslagen was, in 1772, geplafonneerd wierd. Nogtans om er de gedachtenis van te bewaren, wierd er in den vrouwenchoor, aen den zymuer, een autaerken onder de bescherming van St-Jooris, en regt over dit, in den manschoor, een van St-Sebastiaen geplaetst. Ingezien de groote bevolking, was de voormalige kerk veel te klein: het vat, van den ingang tot aen de kommuniebank, of de volksplaets, bekleedde nauwelyks eene lengte van 42 meters, op eene breedte van 21 meters. Meer voldoende was de hoogte, die, onder den verhevensten beuk, 14 meters bereikte. {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} De 25 April 1852, was de laetste zondag dat er in de kerk dienst gedaen wierd. Volgens dat er ons verhaeld geweest is, bediende zich de Eerw. heer pastor van deze omstandigheid, in 't parochiael sermoen, om eenige welgepaste en aendoenlyke bemerkingen te maken, welker inhoud, naer het beste onthouden dergenen die ze gehoord hebben, daeromtrent; moet geweest zyn als volgt: Beminde parochianen, 't is de laetste zondag dat wy hier vergaderd zyn om de heiligdagen te vieren. Voortaen zal de herder met zyne schapen in deze kerk nimmermeer vereenigd worden, om de zoenoffrande, volgens pligt, voor zyne kudde, aen God op te dragen. Deze heilige plaets, dit oude gedenkteeken der godvrucht uwer voorouders, door tydverloop versleten en vervallen zynde, gaet, dank zy God! door een nieuwe kerke vervangen worden. Maer terwyl de oude kerk nog bestaet, brengt eens in uw geheugen al de hemelsche gratien en weldaden, die gy alhier ontvangen hebt, om er God over te bedanken. {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} 'T is in deze heilige plaets dat gy gedoopt zyt geweest, en dus van heidenen, christenen geworden zyt. De kostelyke dagen, op welke gy uw eerste kommunie deedt en door den bisschop gevormd wierdt, hebt gy nog niet vergeten; 't was hier dat die godsdienstige en zielroerende plegtigheden plaets hadden. Getrouwde lieden, 't is in dees heiligdom, dat gy, met den zegen van Abraham, Isaac en Jakob, het heilig Sakrament des Houwelyks ontvangen hebt. Rekent by u zelven op, B.P. hoe dikwyls gy alhier, by den vrede des gemoeds, de vergiffenis uwer zonden bekomen hebt; hoe menigmael gy met het Brood der Engelen en het woord Gods zyt gespysd en gevoed geweest, en gy zult eenigzins konnen afmeten hoeveel weldaden God u in deze heilige plaetse geschonken heeft. Weezenkinderen, 't is in deze kerke dat vader en moeder, onder uwe tranen en gebeden, begraven zyn. Bedrukte zielen, 't is in deze kerke dat gy zoo dikwyls, in uwe droefheden en smerten, van Jesus Christus in 't heilig Sakrament, geholpen en getroost zyt. Wat zult gy dan den Heer wedergeven {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} voor al de weldaden, welke hy u alhier geschonken heeft? Ten minste, verlaet vandaeg deze heilige plaets niet, zonder den Heer over al zyne hemelsche zegeningen te bedanken. Maer ook, van den anderen kant, hoeveel beletsels heeft men, in deze heilige plaets, niet gesteld aen de gratie, aen de goedheid en bermbertigheid des Heeren! Hoe menigmael zyn de ouders niet vermaend geweest dat zy zouden waken over hunne kinderen, zonder te luisteren! God weet hoe dikwyls hy de jongheid door zyne predikanten gewaerschuwd heeft van de gevaren der verleiding, zonder dat zy daer acht op genomen heeft! O Heer, uwe stem heeft honderdmael geklopt aen het herte van sommige zondaren om ze tot een beter leven te bewegen, zonder dat zy dezelve waergenomen hebben! B.P. eer ik den predikstoel verlaet, waerop ik, voor den laetsten keer, geklommen ben, om u, in deze heilige plaets te vermanen, moet ik u nog spreken van een gedacht, dat my kwelt en pynigt, my doet sidderen en beven. Helaes! sedert dat deze {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} kerk gesticht is, hoevele heiligschendende biechten en kommunien zyn er in deze plaets, van eeuw tot eeuw, niet gedaen geweest! hoe dikwyls is dezelve niet onteerd geweest door het ongodvruchtig misse hooren op de zondagen! Hierom dan, vooraleer deze kerke afgebroken zy, vraegt vergiffenis aen God over al de heiligschenderyen, die gy zelven misschien in deze heilige plaets begaen hebt, en over degene welke uwe voorouders bedreven hebben. Laet ons gezamenlyk tot den hemel roepen: Spaer, o Heer, spaer uw volk..... Hierop kwam het gemoed zoo van den predikant als van de aenhoorders vol van rouw- en treurgedachten. De pastor hield op van te prediken, om den vryen loop aen zyne tranen te geven, en om zyne parochianen te laten weenen!!! § XXIX. De nieuwe kapel van Sint-Hilonius. Voor den tyd die verloopen moest tusschen het afbreken der oude en het timmeren der nieuwe kerke, was er van noode een ruime {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} plaetse, alwaer de goddelyke diensten zouden verrigt worden. Om geen verloren onkost te doen, vond men geraedzaem een ordentelyke en bestendige kapel te stichten, in plaetse van eene houten barak of een voorbygaende tente, zoo als het doorgaens, in diergelyke gelegenheden, geschiedt. Zoo besloten zoo gedaen! Spoedigst gesticht, was de kapel in tweemael dertig dagen, noch min nog meer, voltrokken. Zy wierd den 28 Mei 1852, wezende de vrydag voor Sinksen ter eere van den heiligen Hilonius, door den eerweerden heer pastor De Bruyne, gebenedyd. Na de wyding klepte er misse ter zelfder plaetse, alwaer twee maenden te vooren nog koorn stond te groeijen. Het timmeren dezer kapel kostte alleenlyk 12,000 frank; nogtans bekleedt zy eene lengte van 35 meters, op eene breedte van 18 meters (1). Van binnen bereikt zy tot aen 't verhemelte eene hoogte van 10 meters. {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} Deze kapel staet langs de Rousselaerstraet, tusschen het oude en het nieuwe kerkhof, digt aen 't hospitael der Zusters van Liefde. Zeer wel komt zy reeds te pas zoo voor godsdienstige als voor liefdadige inzigten. Tegenwoordig dient zy tot vergaderplaets, alwaer, op verschillige dagen, de leden der konferentie en de jufvrouwen van bermhertigheid byeenkomen. De evengenoemde societeiten verkiezen deze plaets om er prysdeeling te doen aen hunne begunstigde kinderen. 'T is ook daer dat het kasteel gewoon is pryzen te geven aen de arme lieden, die best in de christelyke leering onderwezen zyn (1). Eindelyk, in deze kapel doet men alle zondagen lof en men leest er den roozenkrans, voor de weldoeners van den disch. De arme mans en vrouwen komen buertelings of overhands het lof en den roozenkrans bywonen. Telkens wordt hun het brood gedeeld, dat binnen de weke, door de weldoe- {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} ners, aen den disch is gegeven geweest. Heeft er geen dischdekking plaets gehad, zy ontvangen elk eene almoes in geld: eenen stuiver twee of dry, ja, van 10 tot 100 centimen: hetwelk omtrent Fr. 1,500 's jaers bedraegt. Van daer komt het dat deze plaets de Stuiverkapel genoemd wordt. Degenen die van Iseghem een weinigje kennen, zullen ligtelyk raden door wien de geldelyke aelmoezen gegeven worden. Gelukkig die er zich aen verstaet om den arme en behoeftige te ondersteunen (1). Het lof en de roozenkrans worden gevolgd door een christelyk onderwys, hetwelk geschikt is naer de geestelyke noodwendigheden der dischgenooten. Zulken maetregel kan men niet genoegzaem loven. 'T is immers een zoo algemeen bekende als beklagensweerdige daedzaek, dat er, onder de verschillige rangen der maetschappy, doorgaens in 't armste volk meest onwetendheid in de leerstukken des geloofs, en verzuimenis der christelyke pligten te vinden is. Arm naer het ligchaem is maer al te dikwyls gepaerd {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} met arm naer de ziel, zoo dat de armoede, in plaets van een middel van deugd en zaligheid te zyn, veelmaels dient tot gelegenheid van zonde en allerlei ongelukken. By gevolge van pligtige onwetendheid, leeft men zonder den troost dien het geloof geeft aen de arme lieden, waerdoor het geschiedt dat men zich aen gemor en geknor overlevert. Hoe weinig iemand met hen in gemeens kome, zal hy terstond ondervinden dat het getal der arme ouders welke hunne pligten, jegens hunne kinderen, nauwkeurig kwyten, overklein is. 'T is onder de noodlydende volksklassen dat er minst iever gevonden wordt tot de kerkelyke diensten, sermoenen en heilige Sakramenten. Van de gruwelen die de samenleving bedroeven, worden er vele bedreven door persoonen aen den armen stand toebehoorende. Om hierin te voorzien heeft men, op verschillige plaetsen, verschillige middelen ingespannen. Op sommige parochien wordt er aen de arme menschen eene onderwyzing gegeven, telkens als zy, ter gelegenheid van eene brooddeeling, in de kerke vergaderd {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn. In verscheidene steden, wordt er regelmatiglyk, alle zondagen, uitsluitelyk voor de armen een sermoen gedaen, tot hetwelk zy op d'eene of d' andere manier, krachtiglyk uitgelokt worden. Alzoo is het gebruik te Brugge, in 't meestedeel der parochiekerken, alsook te Kortryk, in dry of vier bidplaetsen. § XXX. Nieuwe kerk van Sint-Hilonius. Sedert menigvuldige jaren, klaegden de ingezetenen van Iseghem, zonder ophouden, omdat het, in hun al te kleine kerke, op de zondagen, binnen de goddelyke diensten, niet meer houdelyk was. Inderdaed, gedurende den zomertyd, moest men er alle zweet uitzweeten; men wierd er als verstikt en versmacht. Van tyd tot tyd vielen er menschen kwalyk, door het eeuwig gedrang; dit was niet wonder, als men peist dat er, in sommige plaetsen, tot vyf persoonen op eenen meter, als getast, stonden. Om in dit ongemak te voorzien, kwamen, in verschillige tyden, verscheidene plans op {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} het tapyt; maer, gelyk deze altoos in enkele vermeerdering of vergrooting bestonden, gingen zy nooit door, omdat men niet van zin was een nieuw stuk by een oudversleten gebouw te voegen, waerdoor men slechts een gelapte kerke gehad hebben zou. Alzoo bleef de zaek langen tyd slepen, totdat eindelyk het ontwerp van een splinternieuwe kerke te bouwen te voorschyn kwam. Dit edelmoedig gedacht vond veel byval. De groote weldoener van Iseghem, de weledele heer baron Gillès De Pelichy, stelde zich aen 't hoofd van die christelyke beweging. Hy beloofde tot het stichten eener nieuwe kerke, vyf en vyftig duizend frank, waervan er eenige duizenden moesten besteed worden, tot het timmeren eener nieuwe kapel, waerin de parochiale diensten, na het afbreken der oude kerke, zouden gedaen worden, totdat de nieuwe kerk veerdig zou zyn (1). {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} De meest begoede Iseghemnaers, aengemoedigd door dit milddadig voorbeeld, voegden er ook hunne jonste by, dewelke te samen genomen tot 21,000 frank beliep (1). Het oude kerkgebouw, geschat op 14,000 frank, diende ook tot hulpbron. Daermede bestonden er voldoende titels om hulpsommen zoo wel van den Staet als van de provintie te verwachten. Na veel schryvens en loopens, stemden de provintiale Staten, in hunne zitting van 1851, eene hulpsom van 24,000 frank. Naderhand kwam er de Staet met een gelyk aendeel tusschen. Beide hulpsommen wierden toegestaen door de vlyt en het wys beleid van den heer Ameye-De Gheus, vertegenwoordiger by de provintiale Staten, en schepen van Iseghem. Op den 18 Februarius 1852 wierd, by afbod, de openbare aenbesteding gedaen der nieuwe kerk, welker bestek beliep tot de somme van Fr. 142,517-72 ct. {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} De uitslag leverde de volgende aenbiedingen: Mr. De Clercq, van Kortryk, 167,500 fr.; Mr. Boterdael, van Gent, 160,000 fr.; Mr. Huys, van Brugge, 152,000 fr., Mr. Somerlinck-Van Heule, van Brugge, 139,500 fr.. Dus wierd de onderneming aen den laetsten aenbieder toegewezen. Maer, gelyk het by alle openbare aenbestedingen gewoonlyk gaet, alzoo is 't ook geschied met de nieuwe kerke van Iseghem. De som, waervoor de werken aengenomen waren, is onder het timmeren, door toevallige noodwendigheden, door veranderingen en verbeteringen, van vele duizende franken verzwaerd. Op den 11 Julius 1852, wierd, door Mgr. Malou, bisschop van Brugge, de eerste steen der nieuwe kerk gewyd en gelegd aen den zuidhoek des middelautaers, achter de ecaussinsche kolomme. Die steen draegt het navolgende opschrift in marmer gesneden: {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} Anno Domini 1852 die XI mensis Julii Illustrissimus Dominus J.B. Malou Episcopus dioecesis Brugensis benedixit † et posuit hunc primarium lapidem in ecclesiâ totaliter reoedificandâ Iseghemii in honorem St Hilonii. Quod attestamur, J. Debruyne pastor, F. Pollet, J. Ampe, L. Nollet et A. Vaneecke, vicepastores. Daernevens legde Mher de baron Gillès De Pelichy een tweeden marmeren steen, dragende zyne wapens met het jaerschrift: reConDIt eCCLesIaM. Na hen, had de heer burgemeester der stad zyne beurt voor den derden steen, waerop men leest: F. Lefebvre-Maes, burgemeester. F. Ameye-De Gheus, P. Debaere-Herbau, schepens. Hier komt natuerlyk de plaets van eene beschryving der nieuwe kerk te geven, waerin wy, zonder langwyligheid, de nieuwsgierigheid der lezers zullen trachten te voldoen. {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder al de kerken der steden van vierden rang in Belgenland, is degene van Sint-Hilonius, binnen Iseghem, zonder twyfel, eene der merkweerdigste, zoo wel onder opzigt van haren stouten timmer en edelen bouwtrant, als door hare uitnemende grootte en byzonder geryf 'T is de vermaerde bouwmeester, heer Petrus Croquison, die, ingevolge de begeerte der Iseghemnaers, naer den gothischen styl, het plan gemaekt heeft, hetwelk als een meesterstuk bewonderd wordt. Ook is het dezelfde bouwtrant, die voor de kerktimmeringen, door den engelschen bouwmeester heer Pugin, sterk aenbevolen wordt, en hedendaegs de gewoonlykste voorkeur begint te bekomen. Die bouwwyze komt daerenboven overeen met de statuten van ons bisdom en het gedacht der geestelykheid van Westvlaenderen. In 1838, heeft wylen Mgr. Boussen, in zyne statuten, dezen styl zoo niet voorgeschreven, ten minste zeer aengeprezen. Men leest er immers het volgende: De gothische styl past best voor de godsdienstige gebouwen; daer- {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} om ware het te wenschen, dat de nieuwe kerken volgens de zuivere regels van den ogivalen trant, gesticht wierden (1). Alzoo komt men voor de godsdienstige gebouwen terug tot den ogivalen trant, die by uitmuntendheid de kerkestyl is: niet alleenlyk omdat de schoonste kerken, sedert omtrent de XIIde tot het begin der XVIIde eeuw, naer dit fatsoen getimmerd geworden zyn, maer ook omdat er in 't gothische iets aengetroffen wordt, hetwelk zoo wel overeenstemt met de edelheid en majesteit des katholyken Godsdiensts. Inderdaed, op die langscheutige of hemelwaertsche rigting, welke men vindt in de kerken van gothischen bouwaerd, schynt men als te lezen dat de katholyke godsdienst over gansch de wereld zegepraelt, en dat een christenmensch, door zyne gebeden en verzuchtingen, gestadig een oog op den hemel hebben moet. Het puntbogelyke of dryvuldige teeken, welk het wezenlyk karakter van dien styl {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} uitmaekt, en zich overal en in alle gedaenten vertoont, beteekent dat de kerken het huis van God zyn, aen hem alleen toegewyd. Men weet dat die figuer, een en driekantig zynde, als eene, ofschoon onvolmaekte, gelykenis van God, een in wezen en drievuldig in persoonen, genomen wordt. Onder dit opzigt schynen de steenen des heiligdoms zelf te roepen: Aen den onsterfelyken en onzienlyken koning der eeuwen, aen den eenigen God zy eer en glorie, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen. De kerk van Sint-Hilonius bestaet uit dry evenhooge beuken, doorsneden met eenen vierden, die de armen van een latynsch kruis verbeeldt. Gansch de kuipe, zoo van de kerk als van den toren, is gemaekt van steen, ter plaetse gebakken, in de ovens van B. Spriet; maer de vouten zyn gemetseld van Armentierssteen. Al de gronddeelen der binnen- en buitenmuren zyn bekleed met platen van ecaussinschen arduinsteen, ter hoogte van eenen halven meter. Evengelyke platen bedekken de schooten der vensterramen al buiten. De basamenten der pilaren {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} pralen met hetzelfde steen, zoodat degenen die er op leunen geen schade daer zullen aen toebrengen. Al binnen, strekt zich de kerk uit op eene lengte van 63 meters, 55 cs. In hare breedte bereikt zy in den kruisbeuk 38 meters, 50 cs., en buiten denzelven, 25 meters 50 cs. (1). Wat de hoogte betreft, deze was, volgens het oorspronkelyk plan, bepaeld op 15 meters; maer op sommiger bemerkingen, en volgens den wensch des bouwmeesters, is er een meter en half bygevoegd geworden. De toren, geschikt om het kerkgebouw te beheerschen, is van een oorspronkelyk gedacht. Zoo men zegt, hy gelykt aen de praeltorens der katholyke kerken, welke heer Pugin onlangs, te Cheadle en Birmingham, in Engeland, getimmerd heeft. Zyne grondslagen bekleeden 68 vierkante meters (2) zonder de schoorpilaren (contre- {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} forts) mede te rekenen. In den omvang beneden, bereikt hy 28 meters; naer de getuigenis des bouwmeesters, is hy, op den grond, vier duim dikker dan de toren van Rumbeke. Volgens het oorspronkelyk plan moest hy, geheel en al, vooruitspringen. Maer, omdat de bouwplaets niet ruim genoeg was, alsmede omdat men volgeern, ten minste, iets van den toren gezien hadde in de Marktstraet, is hy, op 2 meters en 60 cs na, binnen het vat der kerke geschoven. De toren, nu opgemaekt tot boven de uerwyzerplaet, moet met een langscheutige naeld bekroond worden, en tot 72 meters, boven den grond, opstygen. Hy is bestemd om de gansche streek te beheerschen. Hoewel hy nu (Maert 1863) nog maer de kroonlyst bereikt heeft, ter hoogte van 42 meters, wordt hy nogtans niet alleen gezien in gansch Iseghem, maer ook digtby Thielt, te Coolscamp en te Moorslede, op St. Chariushoek. Onder den toren, die voor den middelbeuk staet, waermede hy verbonden is, komt het portael, hetwelk dry ingangen van de kerk bevat. Het portael, versierd naer den heer- {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} schenden trant des gebouws, is bekroond met eene fraeije vensterraem, dewelke het noodige licht op de eerste torenstagie verspreidt. Als men het plan des torens achtervolgt, komt men van daer tot de groote kroonlyst, die met een eenvoudig loofwerk omringd is, hetwelk, als een bloemkrans, den toren zeer fraei in twee deelen schynt te snyden. Mogelyk zou dit loofwerk, aen het oog, een luttelken meer rykheid en prael mogen aenbieden; maer dan ook zou dit meerder sieraed de overeenstemming met de overige deelen des gebouws schenden. Door deze matige gespaerzaemheid in de uiterlyke versiersels, heeft de bouwmeester een nieuw bewys gegeven van zynen fynen smaek voor wat de godsdienstige gebouwen betreft. Hy zal wyslyk gedacht hebben dat het meer dan behoorlyk was de voordeelen welke de kunst bybrengt, voor 't inwendige van 't huis des Heeren te versparen. Tot nu toe hebben wy nog maer een deel van den prachtigen voorkant der kerke nagezien, de twee zygevels daerlatende, de- {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} welke ook een byzondere aendacht verdienen. Het eerste dat ervan in d'oogen springt is hun welvoldoende hoogte, waerdoor zy, elk, een ruime plaets voor eene praelvenster leveren. Deze twee vensters, evengelyk zoo van hoogte als van kroonwerk en verdeeling, in vieren door drie stylen gescheiden, zyn elk het sieraed van haren puntgevel en laten het vereischte licht in de kerk stralen. In deze lichtverdeeling langs vier openingen, zal de bouwmeester in acht genomen hebben de ruimte der plaets waervan hy gebruik maken kon, en de hoeveelheid lichts, dewelke, binnen het verrigten der kerkelyke diensten, in de verschillige saizoenen des jaers, vereischt wordt. Wanneer wy nu den voorgevel verlaten om, al buiten, rond de kerke te gaen, tellen wy, op elken zykant, negen vensterramen, van dry lichtopeningen, uitgenomen eene die in vieren verdeeld wordt. Deze laetste venster, meerder en sierlyker dan hare zusters, praelt iederzyds in den gevel van den kruisbeuk. Behalve dat deze twee vensters ter vereischte verlichting dienen, hebben zy {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} nog het voordeel van den kruisbeuk met nieuwe lucht te verfrisschen. In 't bovengedeelte van elken zygevel bevindt zich een vensterblind (persienne), waerdoor de lucht onder de kap des kruisbeuks ruimelyk speelt, zonder dat de zon er doorstralen kan, zoodat deze twee openingen, met regt, de beschermvensters des gebouws mogen genoemd worden. Op de twee gevels des kruisbeuks, even gelyk op de twee zygevels van 't voorgebouw, is een steenen kruis verheven. Als men de kerk binnenkomt, wordt het oog, op het aenzien der stoute steenenvouten, der deftige spitsbogen, der bevallige steunpilaren, der kunstmatige samenvloeijing van al de verschillige deelen, dusdanig getroffen, dat men zich terstond Jakobs woorden herinnert: Hoe ontzaggelyk is deze plaets! het is hier niets anders dan het huis Gods. Een dubbele reeks van zes prachtige pilaren (1) onderscheiden de kerk in drie beu- {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} ken. Men zal niet moeten bevreesd zyn dat ze onder het gewigt zullen begeven: want ieder voetstuk van elken pilaer, gekapt uit eenen eenigen ecaussinschen arduinsteen, weegt 5,000 kilog. zonder zynen blok, die goed 2,000 kilog. zwaer is. Doch, wat zeer fraei staet, is een twaelftal zoete kolommetjes, die gevlochten zyn rond de pilaren, waermede zy eenen bondel uitmaken. Ja, 't is schoon om zien hoe zy met de liefelykste zwierigheid en de stoutste ligtheid omhoog loopen, om de steenenvoute te ondersteunen. Verder valt het oog op de vyf autaren, die, met den rug, naer het oosten staen en elk een der vyf kerkdeelen bekroonen. Hetgeen den stand der autaren hoogst verheft, is dat men ze zien kan, waer men zich ook in de kerke bevinde. Aldus behoeven de geloovigen, binnen de goddelyke diensten in de kerke komende, niet te zoeken aen wat autaer zy verrigt worden, gelyk zy ook, binnen de heilige mis, op den priester konnen het oog houden. Dieper in de kerk voortgaende tot aen den kruisbeuk, vinden wy, links en regts, {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} in de zydelingsche kruiseinden, twee kapellen, elk met eenen misautaer en eene zoo ruime als geryfelyke plaetse. Deze kapellen zyn met een sierlyk traliewerk van de overige kerkdeelen afgezonderd, Een derzelve dient tot welverdiende zitplaets voor 'tstamhuis des luisterlyken weldoeners der nieuwe kerke, den weledelen baron Gillès De Pelichy. In deze kapel praelt zyn wapen, waeronder men leest: eCCLesIaM reaeDIfICat. Voor den ingang des choors, ruim op den 52sten meter, snydt de kommuniebank de kerk, in hare gansche breedte, in twee deelen: het eene is het heiligdom, geschikt voor de priesters, om den goddelyken dienst te verrigten; het andere is de volksplaets voor de enkele geloovigen, om de heilige mysterien by te wonen. Die overlange tafel, welke men schier vruchteloos in de stadskerken zoeken zou, zal, voornamelyk op de groote kommuniedagen, allergeryfelykst voorkomen, ten opzigte der kerke van Iseghem, alwaer jaerlyks 70 tot 72 duizend {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} heilige Kommunien uitgedeeld worden. By middel zulker devotietafel, wordt alle oneerbiedig gedrang, waerover men in de steden zoo klaegt, belet. Binnen de kommuniebank, in den zuiderzychoor komt de ingang der sakristy, zoodat de geestelyken en andere kerkdienaers, geryfelyk en zonder eenige belemmering, van de verschillige plaetsen des heiligdoms konnen gebruik maken. Regt daer over, in den noorderchoor, bevindt zich de deur van een bergplaets om de kerkmeubelen te bewaren. Voor wat de hoofd- of choorplaets der kerke betreft, deze bereikt, op veel na, dezelfde lengte niet, zoo als men, gewoonlyk, in de chooren der oude stadskerken ziet. Daer, zyn de chooren doorgaens bovenmate lang en beslaen ondertusschen de helft van 't kerkgebouw, onderander, om reden dat, niet alleenlyk in de kathedrale-kollegiale- en kloosterkerken, maer zelfs in vele enkele parochiekerken, oudtyds, alle dagen, de zevengetyden gezongen wierden: hetwelk, boven de parochiepriesters, nog een meerder {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} of minder aental beneficianten vereischte, die toch allen, in den choor, hunne zitplaets hebben moesten. De choorplaets staet in verband met den luister der solemniteiten, gelyk zy in deze kerke gepleegd worden, en met het aental dienstdoende priesters, die aldaer te voorschyn komen. Onder dit opzigt is de choor lang genoeg, vermits hy 11 meters .45 c. bereikt. De choor vertoont vyf lansvormige vensterramen, waervan twee ter zyden lichten, terwyl de dry andere die zich in het einddeel bevinden, blind zyn. Voor de bekrooning der venstering heeft de bouwmeester ten toone gesteld den rykdom, die in den ogivalen trant verholen ligt. Buiten de twee vensters des voorgevels, welke, volgens de regelmatigheid, een evengelyk sieraed vereischen, zal men geen andere met gelyke versiering aentreffen. Iedere venster verkwikt met een verschillig kroonwerk het oog des aenschouwers. Hier is 't een klaverblad; daer, eene roos; ginder, een vyfblad, enz., enz. Daerby worden al deze sieraden in veelvoudige gedaenten vertoond. {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor al de beuken, zonder onderscheid, heeft men de voorkeur aen steenenvouten gegeven, tot het begunstigen en vermeerderen van den weergalm, die zoo noodzakelyk is in groote kerken, en, natuerlyker wyze, meer klinkt onder steenen- dan onder pleisterwerk. Het spreekt van zelf dat de steenenvouten veel sterker zyn, en de kerkmeubels beter van brandschade bevryden. Sedert korte jaren, heeft men de daken der kathedrale kerken van Roanen, Chartres en Brugge weten afbranden; nogtans wierden die gebouwen van binnen maer weinig beschadigd, omdat ze door hare steenenvouten beveiligd waren. Waerschynlyk is het godsdienstig gebouw, dat hier beschreven is, reeds de vierde kerk van Iseghem, sedert zyne christenwording. De eerste van hout of bergsteen, volgens het gebruik van dien tyd, zal, buiten twyfel, ingerigt geweest zyn, omtrent het midden der VIIde eeuw, ten tyde van den eersten apostel en pastor van Iseghem. Deze kerk vernietigd zynde, door de Noordmannen, in 880, zal door een tweede van soortgelyke bouwstoffen, gelyk de voorgaende, vervan- {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} gen geweest zyn, totdat de derde, die nu even afgebroken is, op het einde der XIde eeuw gesticht wierd. Tot lof der nieuwe kerke, mogen wy er byvoegen dat ze een gedenkbouw is tot luister van den godsdienst, en, onder alle opzigten, weerdig van het heilig gebruik, waertoe zy bestemd is. De kerke heeft reeds prachtige meubelstukken, waeronder men onderscheidt: 1oDen hoogen autaer, gejond door den baron Gillès De Pelichy, en geschat op Fr. 12,000. 2oO.L. Vrouwautaer, gegeven door wylen Jan baron De Pelichy en zynen zoon, Mher den abbé, berekend op Fr. 5,000. 3oSint-Hiloniusautaer, bekostigd door Mher den baron Gillès De Pelichy, en begroot op Fr. 5,000. 4oTwee autaren voor de kruiskapellen, in making, bekostigd door denzelfden, begroot elk op Fr. 4,000 5oEenen kroonluchter, corona lucis, of kerklamp, groot 3 meters 75 centimeters, bekostigd door denzelfden, en begroot op Fr. 1,050. {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} 6oHet traliewerk zoo van de zuidelyke als van de noordelyke kruiskapel, bekostigd door denzelfden, en begroot ieder op Fr. 3,000, dus Fr. 6,000. 7oDe balustrade van het H. Graf, op rekening van denzelfden, en geschat op Fr. 1,500. 8oHet hek der vontekapel, gejond door Jer. Karel Gillès De Pelichy, zoon, ter gelegenheid zyner intrede in het orden der Jesuiten, en begroot op Fr. 1,500. 9oNieuwe statien voor den kruisweg, geschilderd op doek, door heer Vermote van Kortryk. Dank zy God! de kerke is gebouwd zonder ongevallen; maer sedert hare stichting heeft zy verscheidene beproevingen onderstaen. De veelvernielende hagelvlaeg van 24 Augustus 1855, liet niet een ruit ongeschonden in de vensters van den voorgevel. Nadat de toren tot aen den klokzolder opgemaekt was, wierd hy verzekerd met dwarsbalken, enz., gedekt met planken, zinkplaten, en voorzien van eenen stoel, om er eene klok in te hangen. Maer wat {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} geschiedde er? op den 24 January 1856, wierp een rukwind, verzeld met donder en bliksem, gansch het provisoore dak van den toren, met dwarsbalken, planken, zinkwerk, klok en stoel, tot op den noorderlyken kruisbeuk, die daer merkelyk door beschadigd wierd. De klok nedervallende brak in dry stukken. Den 4 September 1862, luidde de groote klok over dood; maer zy viel plotselyk stil: zy had hare ooren verloren en was uit haren stoel gevallen op de balken van den klokzolder, waer zy bleef haperen. Nogtans mag dit ongeval een gelukslag genoemd worden: omdat het gelegenheid gegeven heeft tot een nieuw drygeluid, waervan hieronder zal gehandeld worden. De afgebrokene ooren van gemelde klok zyn vervangen door zes yzeren bouten, en, op den 11 Maert 1863, is zy wederom in den toren gehangen om dienst te doen. Op Sint-Sebastiaensdag 1863, ging het nog eens erg. De kerk had nu, sedert twee dagen, al de worstelingen der woedende winden ongehinderd afgezien: Omnia ventorum concurrere proelia vidi; {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} toen, omtrent tien ure 's voormiddags, een orkaen de glazenvenster van den zuidelyken voorgevel, met hare steenen stylen en kroonwerken, insloeg en wierp in de vontekapel en rondom, met groote schade zoo aen haer hek als aen den vloer. Een steenbrok viel dwars door het deksel der doopvonte. Nauwelyks was de storm in de kerk, of hy was er uit. In een omzien, maekte hy zich plaetse langs de venster van den noordelyken zygevel, die hy ongenadig uitrukte en op het kerkhof verstrooide. De schade van dit windgespel wordt begroot op twee tot dry duizend frank. § XXXI. O.L.V. van Scherpenheuvel. Men weet dat er een wydvermaerde bedevaert bestaet tot O.L. Vrouw van Scherpenheuvel, in Braband. Scherpenheuvel is een fraei en sterk steedje, met dry poorten en eene bevolking van 2,267 zielen, gelegen langs de baen van Aerschot naer Diest, op {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} eenen afstand van vyf uren, noordoost van Leuven. 'T is aen de godvruchtige aertshertogen Albertus en Isabella dat dit steedje, in 1620, zynen oorsprong verschuldigd is. Zy begonnen met, ter eere van O.L. Vrouw, een allerprachtigste kerk te timmeren, waervan zy den eersten steen, in 1609, legden. De inwyding dezer kerk had plaets in 1627, en wierd met de tegenwoordigheid van Isabella vereerd. Die kerk stichtten zy ter zelfder plaets, waer eertyds een eikenboom stond, aen denwelken vastgehecht was een mirakelbeeldeken van Maria, dat de geloovigen, by onbeschryfelyk getal, bezochten. Welnu, uit dien vermaerden eikenboom, wierd er, door het toedoen van den Weleerw. heer Judokus Bouckaert van Iseghem, eersten pastor van Scherpenheuvel en naderhand bisschop van Yper, onderander, een O.L. Vrouwbeeldeken gesneden, hetwelk hy voor zich behield, en waervoor hy dagelyks zyne gebeden deed. Eenige jaren na zyne dood, deed zyne zuster, jufvrouw Anna Bouckaert, een geschenk van dit Onze {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} Lieve Vrouwbeeldeken aen de parochiekerk van Iseghem. Dit beeldeken kwam er toe, in 1665, verzeld met eenen veertigdagschen aflaet, van wege den bisschop van Yper, voor alwie hetzelve godvruchtiglyk bezoeken zou, in de parochiekerk van Iseghem. Wylen Zyne Hoogweerdigheid Mgr. Boussen bekrachtigde en vernieuwde, in 1840, dien aflaet voor al degenen die het beeldeken van O.L.V. van Scherpenheuvel, in de voornoemde kerke, zouden bezoeken, mits voor hetzelve godvruchtiglyk eenen Wees gegroet te lezen. Het notarieel stuk, waerby jufvrouw Anna Bouckaert het meermaels genoemde beeldeken aen de kerk schonk, wordt tot op heden onder de kerkarchieven bewaerd. Wy zullen er de letterlyke kopy van laten volgen. ‘Compareerden in persoone den eerweerden Heer ende Mr Judocus Maes Canoninck van Cathedrale kerke van S. Maertens dezer stede van Iper, Je. Anna Bouckaert, ende d'Heer, ende Mr. Joos Van Werrebrouck raedtpensionaris der Saele ende {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} Casselry van Iper voornoemt dewelke ghethuygen ende verclaeren voor waerachtig onder presentatie van 't self by eede te bevestigen dies aensocht zynde wel te weten dat zyn eerweerdigste heere Judokus Bouckaert in syn leven bisschop van Iper ende daer te vooren eersten pastor van Scherpenheuvel, van den Boom daer inne het miraculeus beeld van Onse Lieve Vrouw van Scherpenheuvel ghevonden ende ghestaen heeft, heeft doen maecken diversche beeldekens, ende onder andere eene van dies voor hem ghereserveert doende daghelicx daervooren syne devotie, hebbende 't self beeldeken in syn leven ande voornoemde Anna syne suster ghejondt, ende ghegheven, ende sy alsnu gheeft ende jont soo sy hier te vooren ghedaen heeft ande kercke van Iseghem, ghevende reden van soodanighe hunne wetenschap, hoe sy als na bystaende vrienden, wel verstaende de voornoemde Je. Anna als suster den self heere Maes als cousyn, ende den voorseyden heer Van Werrebrouck als neve van wylent den voornoemden Eerweerdigsten {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} Heer 't self telcken alsoo ghehoort ende ghesien hebben, boven oock dat sy wel weten dat den selven Heere Bisschop gheene andere beeldekens en heeft doen maecken dan van den self Boom Actum t'Iper desen 14 January 1665 voor my Jaques Santus notaris Sconincx ter presentie van Per de groote, ende Jaques de Roose ghetuighe hier over gheroopen ende sonderlyn ghebeden’ ‘Ita testor J. Santus Not pubs.’ § XXXII. Aloude fondatien van kerkelyke diensten, enz. De stichtingen van jaergetyden, missen en andere kerkelyke diensten zyn, buiten twyfel, zoovele getuigenissen van de religie en godvruchtigheid des volks, zoo dat men zeggen mag: hoe meer fondatien, hoe meer geloof. Welnu, indien, naer 't schynt, de gefondeerde kerkdiensten als een geestelyke barometer van de godvrucht der parochianen {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} mogen genomen worden, zoo kan men daeruit besluiten dat Iseghem, van onheugelyke tyden, zich onderscheiden heeft door zyne verkleving aen 't katholyk geloof, en door zynen iever tot de godsdienstige oefeningen. Ten verzoeke van de Apostelyke Majesteit de keizerin Maria Teresia, toegestierd aen al de bisschoppen van Belgenland, wierd de Eerw. heer pastor Braye, in 1772, door de kapitulaire vikarissen des openstaenden bisdoms van Doornik, gelast een lyste te maken van al de bestaende fondatien in de kerk van St. Hilonius. Om te voldoen aen de bevelen der geestelyke overheid, vergaderde de pastor, naer zyn beste kennisse, al de gefondeerde kerkdiensten op eenen boek, die nog bestaet, en waerin men ziet dat dezelve, zoo in jaergetyden, als in missen tot 86 beliepen, zonder een dagelyksch lof, genoemd: Salve quotidianum en omtrent 150 andere loven mede te rekenen. Men ziet uit de oudste fondatien dat de Eerw. heer pastor van een jaergetyde genoot 3 schelen Paris. (6 oordjes), en naderhand 4 schelen; terwyl de kapellanen en koster elk 2 schelen ontvingen. {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} Doorgaens deden de stichters hun jaergetyde verzellen door uitdeeling van brood, waerin eenig geld moest gestoken worden, zoo als: een zesken, of een oordje, of een halve stuiver; boven het brood vereerden zy ondertusschen elken dischgenoot met een half pond boter of eenige haringen, somtyds voegden zy er laken of lynwaed by, of eene byzondere portie voor de arme zieken. Waerschynlyk was het gefondeerd jaergetyde van Joos Paeldynck een van de oudste. Men ziet er uit wat het lynwaed en de wyn in oude tyden golden. Dit artikel zullen wy letterlyk laten volgen, zoo als 't geschreven staet op den boek, die gemaekt is geworden in 1772: Joos Paeldynck ende Elizabeth Coubout zyn wyf: met distribu. van 30 broon van stuvers aen de aermen, ende 32 ellen en half lynwaet van 5 schelen pars d'elle om hemden aen 13 aerme vrienden ofte andere. Pastor 12 schelen ende een pinte wyn 3 schelen pars - met een wittebrood van een schele p 't saemen 16 schelen p; elcken capellaen 2 schelen p. {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} In den ouden tyd zorgden de voormalige ingezetenen van Iseghem voor al de noodwendigheden der kerk: alzoo bestond er, van wege Joos Anne en Maeiken Brabant zyn wyf, eene fondatie die de toortsen bekostigde, dewelke in de processie van 't heilig Sakrament gedragen wierden, en daerenboven aen elken toortsedrager 2 schelen Par. schonk. Men vindt in den ouden ligger, opgemaekt den 18 Januarius 1572, dat Jan van Ronneken en jufvrouw Martina Boussier zyne vrouw de voetwassching op Wittendonderdag stichtten, met uitdeeling van brood aen twaelf arme kinderen, en aen al degenen die den choor dienden. Zelfs tot de olie welke in de kerklamp voor 't allerheiligste branden moet, wierd, ten minste, gedeeltelyk in 1708 gefondeerd. Ten dien gevolge was de disch belast jaerlyks twaelf schelen Par. olie aen de kerk te leveren. {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXXIII. Kerkgeluid. Sanderus, in zyn boekwerk: Flandria illustrata, geschreven omtrent het jaer 1640, sprekende van Iseghem, zegt onderander: ‘De kerk, tot op heden nog zeer schoon, is aen haren voornaemsten ingang met praelbogen versierd, en van oude tyden vermaerd door haren uerwekker (1).’ Deze wekker vermaende een half kwart te vooren dat het slaen der uer en halve uer naby was, en speelde een welluidend air of liedje onmiddelyk voor het slaen van elke uer en halve uer. Het blykt uit het klauwier en den trommel van den uerwekker, dat deze oorspronkelyk bestond uit acht klokjes (een volle oktaef van muzyktoonen), en eene groote klok, dienende voor grondtoon, wegende omtrent 4,200 pond (2). {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} Op heden, in 1862, bestaen er nog vier klokjes van dien uerwekker; zy zyn gegoten ten jare 1550, en dragen de volgende opschriften: De zwaerste: Carolus is mynne name. 1550. Fiant aures tuae intendentes in vocem deprecationis meae. De meerdere: Joes is mynen name. 1550. Si iniquitates observaveris, Domine, Domine, quis sustinebit? De mindere: Catharina is mynne name. 1550. Quia apud te propitiatio est, et propter legem tuam sustinui te, Domine. De minste: Franchois is mynne name. 1550. Quia apud Dominum misericordia, et copiosa apud eum redemptio. De groote klok van den uerwekker is al luidende geborsten in het begin dezer eeuw; haer opschrift en jaertal zyn niet meer gekend; maer zekerlyk had zy den naem van Hilonius, patroon der kerk, en voor opschrift: De profundis clamavi ad te Domine: Domine, exaudi vocem meam. {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} Aldus zal zeer waerschynlyk geheel de Psalm: De profundis, bestaende uit acht verzen, gediend hebben voor opschrift van den uerwekker, dewelke hierdoor op elke uer en halve uer, zoo wel by nachte als by dage, zielroerende en godsdienstige gevoelens inboezemde aen al degenen die hem hoorden (1). Ten jare 1750, heeft heer Claude Gouvenot, geboortig in Lorreinen, voor de kerk en volgens overeenkomst met het magistraet van Iseghem, vier klokken, die geborsten in den toren hingen, hergoten: 1o eene van 39 pond; 2o eene van 84 pond, 3o eene van 578 pond, gebragt op omtrent 1900 pond; en 4o eene van 1883 pond, gebragt op omtrent 2,800 pond: voor welke vermeerde- {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} ring voornoemde heer 3,471 pond nieuw metael geleverd heeft, aen 13 stuivers het pond. De twee laetste klokken, in toonkundige overeenkomst gesteld met de bovengemelde groote klok, maekten met deze een zeer schoon driegeluid uit, hetwelk te samen woeg omtrent 8,900 pond, en later de groote Tribbel genoemd werd. Maer ongelukkiglyk werden deze twee hergotene en vermeerderde klokken, op het einde der verledene eeuw, door bevel der fransche republikeins, naer Brugge weggevoerd. Ten jare 1768, is de kerk van Iseghem begiftigd geweest met 21 nieuwe klokjes. Zy wierden te Doornik gegoten door heer J.T. Barbieux, en stonden altemael goed akkoord onder malkaer en met de negen reeds bestaende klokken. Alzoo praelde de klokzolder met een behoorlyk karillon van dertig klokken, hetwelk mogelyk voor den eersten keer bespeeld is geweest om de intrede der prinses Pauline van Gent, binnen haer prinsdom, te verluisterlyken. Jammer is het dat de trommel en het klauwier van den uerwekker alsdan ook niet {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} vermeerderd of nieuw gemaekt zyn geweest, en gebragt van negen op dertig klokken: by gebrek van deze verbetering hebben die 21 nieuwe klokjes niet kunnen medespelen in den uerwekker, maer slechts gediend voor het handgespel van het karillon. Toen de groote klok, zoo hierboven aengestipt is, geborsten was, wierd er, in 1805, een nieuwe groote klok van omtrent 4,000 pond gegoten. Gedoopt onder den naem van Hilonius, had zy voor peter den weledelen heer J.A. Van Huerne, en voor meter, zyne godvruchtige dochter mejuffer Maria Josepha, die later in huwelyk ging met Mher den baron De Pelichy. Na haer doopsel, wierd dezelve, den 22 Mei van hetzelfde jaer, in den toren gehangen. Zy draegt voor opschrift als volgt: D.O.M. S. Hilonio patrono, illmo D. Steph. And. Epo Gandsi. imposuerunt mihi nomen illustres hujus Ecclesiae benefactores D.D. Joseph A.A.J. Van Huerne, ejusque pia filia Maria Josepha. Do. ac Mag. Samuele Delaere pastore, et J. Van de Walle Mayero, Anno 1805 Iseghem. Jacob Dumery me fudit Brugis. {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} Den 4 September 1862, is deze klok al luidende de ooren afgebroken, met groot gedruisch, uit den klokstoel gevallen, en blyven liggen op de balken van den klokzolder. Ter gelegenheid van dit ongeval hebben de kerkmeesters, op verzoek van verscheidene invloedhebbende parochianen, ten voordeele der kerkfabriek, eene vrywillige inschryving geopend om de gebrokene klok, welker toon niet overeenkwam met het karillon, te vervangen door een geheel nieuw driegeluid, gelyk de oude groote Tribbel, in toonkundig akkoord met het karillon, en dienende voor grondnoot. Op den 9 Oktober 1862 is een overeenkomst gesloten tusschen den heer Severinus Van Aerschodt, klokgieter te Leuven, en de leden van het kerkbestuer, by welke de eerstgenoemde zich verpligt drie nieuwe klokken te gieten, in goed akkoord met elkander en met het karillon: de zwaerste, toon mi b. wegende 1,933 kilog.; de tweede, toon fa, van 1,295 kilog.; en de derde, toon sol, van 945 kilog.: te samen 4,173 kilog., aen 3 franks 80 centimen de kilog. {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} Krachtens dezelfde overeenkomst, moet hy nog, ten koste der kerkfabriek, een nieuw klokje gieten, en een gebroken hergieten, beide voor het karillon. Alzoo zal het kerkgeluid en het karillon bestaen uit 31 klokken (1), die allen onder malkander in goede toonkundige overeenkomst zyn, en in den toren zullen geplaetst worden, wanneer de naelde er op zal gesteld zyn. Het is te hopen dat er alsdan een nieuwe trommel met klauwier voor den uerwekker zal gemaekt worden, dienende {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} ten minste voor 31 klokken. Doch dit zal eenige duizende franks kosten. Deze nieuwe klokken dragen de volgende opschriften: 1o De zwaerste, mi b.: D.O.M. Ao Dni 1862, praen. Dnus Bar. Lud. Joan. Jos. Gillès-De Pelichy, et praen. Dna Bar. Mathildis-Maria Gillès-De Pelichy-Moretus (1) HILONIUM me vocarunt, et, simul cum praen. ac Revdo Dno Bar. Jos. De Pelichy, AEdituorum praeside, Fabricae ecclesiae Iseghemiensi me dederunt. Illmo Dno J. Malou Praesule, Rev. Dno J. De Bruyne Parocho. Sev. Van Aerschodt Lovanii me fudit. - De profundis clamavi ad te Domine: Domine exaudi vocem meam. 2o De tweede, fa: D.O.M. Ao Dni 1862, Dnus Fr. Jos. Lefebvre-Maes, Burgimagister, et praen. Dna Bar. M.J.G.A. Gillès-De Pelichy MARIAM me nominarunt. Illmo Dno J.B. Malou Praesule, Rev. Dno J. De Bruyne Parocho. Sev. Van Aerschodt sumptibus Fabricae ecclesiae Iseghemiensis Lovanii me fudit. - Sustinuit anima mea in verbo ejus: speravit anima mea in Domino. {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} 3o De derde, sol: D.O.M. Ao Dni 1862, Dnus Joan. Franc. Ameye-De Gheus, Scabinus, et Dna Amelia Vict. Aug. Maes-Vancampenhoudt JOSEPHUM me appellarunt. Illmo Dno J.B. Malou Praesule, Rev. Dno J. De Bruyne Parocho. Sev. Van Aerschodt sumptibus Fabricae ecclesia Iseghemiensis Lovanii me fudit. - A custodia matutina usque ad noctem: speret Israel in Domino. 4o Het meeste karillonklokje: D.O.M. Ao Dni 1862, Sev. Van Aerschodt sumptibus Fabricae ecclesiae Iseghemiensis Lovanii me fudit. - Et ipse redimet Israel, ex omnibus iniquitatibus ejus. 5o Het minste karillonklokje: D.O.M. Ao Dni 1862, Sev. Van Aerschodt sumptibus Fabricae ecclesiae Iseghemiensis Lovanii me fudit. Het bovenstaende hoofdstuk is opgesteld door den pastor van Iseghem, den Eerw. heer De Bruyne, die, niettegenstaende het ongemak der blindheid, vele opzoekingen heeft konnen doen. Wy verlangen er twee {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} aenmerkingen by te voegen. Was 't niet een grootsch gedacht een vers van De profundis te gieten op elke klok van den uerwekker, die dus dagelyks tweemael vier en twintig keeren dit schoone gebed scheen tot den hemel te stieren? Wel zeker! Ook heeft men dit godsdienstige gedacht behouden in de herstelling der klokken. Daerenboven zal eeniegelyk den keus van de patroonen der nieuwe groote klokken toejuichen. Hilonius komt er te voorschyn als eerste pastor en apostel van Iseghem; Maria, als koningin van hemel en aerde; Joseph, als patroon van Belgenland. § XXXIV. Uittreksel van de kerkrekening, ann. 1621-1622 (1). Item betaelt an den kerck baillu Franchois De Loraine over een jaer pensioen vande kerck bailluage den 16 marte 1622 xxxvi tt p. {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} Item betaelt den pasteur van Iseghem van het preken van de passie en verrysenisse 1622. xxii s. p. (Fol. 15). Item bett an mr Antheunis maes Coopman van wyne van wyn tzynent gehaelt om de communicanten te paesschen 1622 mitsgaders de vrecht en eene recreatie die de kerckmeesters eens sjaers doen an den predicant van de passie ende verrissenisse al tsamen compt l.iij tt iiij s. p. Item van twee besems om de kercke mede te vaegen ij sch vi d p. Item van eenen uuil te schieten an franci de busschere xii s p (fol 16). Item ande luiders die alle zielen dach ende snachts luiden 1622 iij tt p. Item vanden kelck naer Doornick te draeghen weder te brenghen als hy was ghewyt iij tt xvi s p. Item van aerde an de kercke te haelen ende de paveer ticchels effen te legghen xxx s p. Item an joris van der Straete van d abeelkens te snoucken die op het kerckhooff staen boven den afval xxij s p. Item an Joos Sap van eenen stoop wyns om de communicanten beloken paesschen 1623. ij tt p. (fol. 17). {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} Item betaelt an.... daer inne begrepen twee stopen wyn die hy te paesschen moeste leveren om de communicanten (Fol 17). Item van eenen uuil te schieten an Cl Everaert xii s p. Item an mathys slicke in Rousselaere van lampe die voor den H. Sacramente es hanghende den 26 mei 1623 vj tt p. Item an Guilliame de Waele van de groote klokke op vysen te stellen ende daer anne eenighe reparatie te doene iij tt p. Item van een stuck lynwaet aen xxx iij groote d'elle. Item van het bleeken van het selve stuck an ij s p d'elle. Item van oncosten gedoocht als de capucynen quaemen preken in absentie van den pasteur 18 July 1623 ij tt xii s p. Item van eene belle om te hangen neffens den hoogen autaer ij tt xvi s p. Item betaelt an michiel du pont wynckelier... van levering van cruicoucke om de communicanten te paesschen (fol. 19). Item an jan heebaert van neer kercke te paveren... xl tt p. Item betaeld... voor tiechels enz. {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Item an jan de Schemaeckere schrynwerckere binnen Cortrycke van het maecken en leveren van eenen prieckstoel ijc iiij tt p. Item an joos sap wynverkooper van wyn tsynen huise gehaelt om de communicanten van paesschen en synxen 1624 boven de thien stoopen vi tt p. § XXXV. Uittreksels van de dischrekening, anno 1531. Betaelt mn heer den prochipape van ysseghem van me vrouwen van yseghem jaerghetie te doene up Ste megrieten dach xviij s p. Betaelt den zelven van meester phs Haneberts jaerghe. te doene funderde up Ste loonis Dach x s p. Betaelt her pieter van den broucken van diaken te zine ten jaerghetie van me vrouwen van yseghem vi s. Betaelt den zelven van diaken te zine ten jaerghetie van phs hanebert ende van eene messe te doene binst jaergh. vi s. Betaelt her Lux van camerbeke van subdiaken te zine ten jaergh. van mer vrouwe van yseghem vi s p. {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} Betaelt den zelven van subdiaken te zyne ten jaergh. van meester phs Haneberts midts een lesende te doene binst jaergh vi s p. Betaelt den coster van me vrouwen van yseghem jaergh. te luden en singhene xiiij s p. Beth. den zelven van meester phs Hanebeerts jaergh. te luden en singhenen vi s p. Betaelt den backere van xxx taerwen brooden elc van ij schelen par. omme te deelen den aermen ten jaerghetie van mer vrouwen van yseghem. Betaelt ten zelven jaergh. xxx diniers p. om tofferne. Betaelt ten zelven jaergh. eenen nederbuc ghedeelt den aermen ix schelen. Betaelt ten zelven jaergh. van iij ellen brunen laken ghedeelt den aermen die de handkersen hielden binst den dienst. Betaelt ten jaergh. van francisse vandevelde xiij arme lien elc een broot van xii diniers en up elc j dinier om tofferne. Betaelt ten jaergh. van lysbette van eerleghem xiii aerme lien elc een brood van xii diniers ende up elc broot iij diniers ende elc een dinier om tofferne. Betaelt ten jaergh. van jan van damme xxx aerme lien elc j broot van xii diniers ende up elc broot vi d ende xiii aerme lien elc j d om tofferne. {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} Betaelt ten jaergh. van charles andries ende zyne wive xxx aerme lien elc een broot van xii d ende up elc broot xii d ende elc j dinier tofferne. Betaelt ten jaergh. van roegs (rogiers) ende Hr scrytschen xiii aerme lien elc een broot van xii d ende elc een myte om tofferne. Betaelt ten zelve jaergh. xiii halve ponden botren ghedeelt den aermen up broot. Betaelt ten jaergh. van lamsin van damme ende zinen wive van xiii aerme lien elc een broot van xii d ende elc een d om tofferne. Betaelt ten jaergh. van pr crommelin xiij aerme lien elc een broot van xii deniers en up elc broot vj d en elc een d om tofferne Betaelt ten zelven jaergh. van joos denys doude ende sin wyf xiii aerme lien elc een broot van xii d ende elc een myte om tofferen. Betaelt ten jaergh. van joos Leeps en zine wive xxx aerme lien een broot van xii d en up elc broot xii d. Betaelt ten zelven jaergh. xiii aerme lien elc een pene (1) om tofferne. Betaelt van wittebroode ghedeelt over de ziele van jan Huelbussche in witten donderdagh omme te soppene xxiij s p. (Fol. 25). {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXXVI. Merkweerdige persoonen van Iseghem. Mgr. Bouckaert, bisschop van Yper. Onder de merkweerdige persoonen van Iseghem, wordt er voornamelyk een gevonden, die hier een eervolle gewag verdient: 't is de doorluchtige heer Judokus Bouckaert, VIII bisschop van Yper, en onmiddelyke opvolger van den vermaerden Jansenius. Die hoogst verdienstelyke man wierd wel te Brugge geboren, alwaer zyne ouders, van Iseghem, zoo 't schynt gevlugt waren; maer desniettemin wordt hy als Iseghemnaer gerekend, even als Sanderus, die te Antwerpen toevalliglyk geboren zynde, zich gentenaer noemde, omdat zyne ouders van Gent waren. Zoo ook deed Molanus, die te Ryssel, by geval, geboren zynde van ouders die gewoonlyk te Leuven woonden, zich aenzag als inboorling van Leuven, altyd teekenende: Molanus Lovaniensis. Hier, zullen wy eene levensschets van Z.H. Mgr. Bouckaert laten volgen, getrok- {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} ken, ten grooten deele, uit Sanderus. Het weinige dat wy er konnen van geven zal genoegzaem zyn om te laten zien dat hy een van de grootste mannen zyns tydvaks geweest is. Inderdaed hoogstgeacht in 't hof, bemind van de geestelykheid, geëerd van 't volk, bekleedde hy, met den grootsten lof, de verhevenste weerdigheden van zynen tyd; zoo als terstond blyken zal. Judokus Bouckaert, oorspronkelyk van Iseghem, wierd geboren op 't einde van den geuzentyd, in 1583, van voortreffelyke ouders, die zich onderscheidden door hunne verkleefdheid aen 't katholyk geloof. Waerschynlyk was hy een afstammeling van de edele Bouckaerts, heeren van den Wal of van de Wallemote, gelegen ter parochie Iseghem. Zyn vader heette Pieter Bouckaert en zyn moeder, Martina Maes. Deze deugdzame echtgenooten verzuimden niets om hunne kinderen eene christelyke opvoeding te geven. In zyne kindschheid, wierd Judokus, te Brugge, onderwezen en opgevoed door een godvruchtigen priester, die met eenen anderen geestelyke, van zyn moederlyken {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} oom, Adrianus Maes, in deze stad onderhouden wierd, om voor de katholyken te zorgen, zooveel het, in dien ongelukkigen tyd, mogelyk was. Na zyne lagere scholen voltrokken te hebben, begaf hy zich naer het kollegie der Jesuiten, te Kortryk, om aldaer zyne studiën voort te zetten. Van daer ging hy zyne hoogere studiën voltrekken in de aloude universiteit van Leuven, alwaer hy den akademischen graed van licentiaet in de godheid bekwam. Priester geworden zynde, begaf hy zich in de Kongregatie van het Oratorie van den heiligen Philippus Nerius, dewelke, onder de hooge bescherming van onze aertshertogen Albertus en Isabella, graven van Vlaenderen, nieuwelyks te Scherpenheuvel ingesteld was. Eerste pastor der nieuwingerigte parochie van Scherpenheuvel, in 1609, bediende hy dit ambt, 32 jaren. Ter zelfder tyde, bestierde hy 18 jaer als proost het Oratorie, terwyl hy 22 jaer het dekensambt der christenheid van Diest bekleedde. Men bemerkt dat hy deze dry vereenigde bedieningen, met zooveel zorg en nauw- {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} keurigheid, uitoefende, alsof hy maer met eene eenige belast geweest ware. Als kloosteroverste, gaf hy aen zyne onderdanen het eerste voorbeeld van volmaektheid van staet; men zou gezeid hebben dat de heilige Philippus Nerius hem zynen geest nagelaten hadde. Als pastor, toonde hy een apostelyken iever om zielen te winnen, zich alles aen allen makende om allen zalig te maken. Bemind van de pastors en onderpastors, wier deken hy was, deed hy al wat hy kon, om, onder hen, de stiptelyke regeltucht der kerk, met den iever der zielen, te bewaren en te doen bloeijen. Ootmoedig en zachtmoedig van herte, beleefd en gedienstig met iedereen, gulhertig om den vreemdeling ter tafel te onthalen of te herbergen, milddadig tot de armen, moest hy noodzakelyk allemans liefde en vertrouwen winnen. Albertus en Isabella waren zoodanig voor hem ingenomen, dat zy hem verkozen voor hunnen biechtvader. Deken van 't kollegiael kapittel van O.L.V. te Kortryk, benoemd zynde, stapte hy deze weerdigheid af, om als pastor van Scherpenheuvel te konnen voortwerken aen de zaligheid der zielen. {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} 'T is ter dezer gedachtenis dat men zynen naem vindt staen, onder de overledene kanoniken van O.L.V. op eene zark, in deze kerk, benevens den kruisautaer, opgeregt. Aen den pastor van Scherpenheuvel wierden, zoo van de graven van Vlaenderen als van de aertsbisschoppen van Mechelen, Mathias Hovius en Jakobus Boonen, de moeijelykste en netelachtigste zaken toevertrouwd: ook wist hy ze, door zyn wys beleg en groot vernuft te vereffenen en uit te voeren. In 1609 legde hy, na de aertshertogen Albertus en Isabella, den eersten steen der nieuwe kerke van Scherpenheuvel. Om zyne hooge bekwaemheden en verhevene verdiensten, wierd hy, ten jare 1641, op den Stoel van Yper verheven, die opengevallen was door de dood van Kornelius Jansenius, welke, in 1638, aen de peste, binnen Yper, overleden was. Hy ontving de bisschoppelyke wyding, den 19 Januarius 1642, in de kathedrale kerk van Yper, van Antonius Triest, bisschop van Gent, met behulp van Gaspar Nemius, bisschop van Antwerpen en Josephus de Bergagne, bisschop van 's Hertogenbosch. {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} 'T is Mgr. Bouckaert die het bisschoppelyk paleis, waeraen zyn voorzaet Jansenius had begonnen te timmeren, gansch herbouwd heeft. Spytig was 't dat onze voortreffelyke heer, die onvermoeijelyke bisschop, zoo vroeg aen de liefde zyner kudde, door de dood, ontnomen wierd. Na een vyfjarigen arbeid in den wyngaerd des Heeren, overleed hy, binnen Yper, ten jare 1646, op Allerheiligendag, tot wier gezelschap hy overging, in den ouderdom van 63 jaer. Hy wierd in den choor der kathedrale kerk begraven, onder eenen marmeren zarksteen, waerop men het navolgende lofkranstje stelde: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} D.O.M. Latet sub hoc marmore JUDOCUS BOUCKAERT, Quem latêre, dum viveret, virtus noluit: Sed per omnium dignitatum gradus, Spectabilem duxit. At nec sic latet quidem, Quem fama vetat mori. Hujus enim industrià erecta est Apricollensis Ecclesia, Urbs ipsa condita Et Congregatio Ven. Sacerdotum ibidem instituta. Factus Episcopus Iprensium VIII. AEtate quemadmodum et virtute gravis, Palatium Episcopale non sibi ced posteris exstruxit. Ovium suarum verus pastor, Non turpis lucri cupidus, nedum honoris, Unico hoc lapide contentus, Deo et proximo dives Raptus est Ipris Kalend. Novemb. An. MDCXLVI. Festivo omnium sanctorum die, Eorum numero adscribendus, AEtatis LXIII Episcopatus V. Het wapen van bisschop Bouckaert bestond in een gevierendeelden schild, waervan het eerste en vierde kwartier, op een rood veld, een gulden keper droeg, verzeld {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} door dry zilveren vyfbladen; terwyl het tweede en derde kwartier hetzelfde verbeeldde op een blauw veld. Zyn kenspreuk was: Sperans timeo: Ik hoop en vrees. Van bisschop Bouckaert zyn er verscheidene gedachtenissen overgebleven. In de parochiekerk van Iseghem bestond er tot op het einde der verledene eeuw, een jaergetyde, met uitdeeling van brood aen den arme, hetwelk jaerlyks 's woensdags, in de quatertemperweke van September, gedaen moest worden ter lafenis zyner ziel. Dezelfde kerk bezit, boven het portret van Mgr. Judokus Bouckaert, ook nog zyn Mariabeeldeken, genoemd O.L.V. van Scherpenheuvel. Martinus Vlige, Jesuit, heeft zich, zonder het te weten, een grooten naem gemaekt, niet door zyn schitterende geleerdheid, noch door zyne verhevene bedieningen; maer door zyne goede hoedanigheden en uitstekende godvruchtigheid, met een woord, door de hooge volmaekt- {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} heid, tot dewelke, hy, naer den eisch van zynen roep, in de societeit van Jesus gestegen is. Hy was een der getrouwe dienaren, welker grondbeeld in onze eeuw langs om zeldzamer wordt. Geboren te Iseghem, den 28 Maert 1638, wierd hy als broeder, den 9 Junius 1658, by de societeit van den H. Ignatius aenveerd. Het vak dat zyne oversten hem oplegden, bestond in de keuken te bezorgen. Nadat hy vyf jaer dit ambt vervuld had, gevoelde hy het begin van eene ziekte die hem zou in het graf rukken. Zyne oversten verhopende dat hy, nader by de locht van zyne geboortestad wezende, zou hersteld worden, zonden hem naer Kortryk, om in hun kollegie te verblyven. De verandering van locht baette hem weinig. Gedurende vier jaren, verdroeg hy met een engelsche verduldigheid, het bederf van zyne longen, met het ongemak van den korten adem dat eruit voortkwam. In zyn nieuwe verblyfplaets bragt hy zyn zachtmoedigen en vreedzamigen aerd mede, die hem aengeboren was. Door zyne dienstwilligheid en zeegbaerheid, scheen hy als {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} een engel uit den hemel gezonden. Nooit heeft iemand uit het kollegie van hem geklaegd; integendeel verkondigden alle monden zynen lof. Er was maer eene zaek die hem verdrietig viel: het was dat hy God geen zwaerdere werken opdragen kon, noch zoovele diensten aen de Societeit bewyzen als hy wenschte. Ofschoon ziek, was hy niet min veerdig tot alles dat hem opgelegd wierd, alsof hy wel te pas ware geweest. Kreeg hy bevel van met de paters uit te gaen, hy was altyd de eerste aen de poorte. Moest hy den refter bereiden, hy verscheen er stiptelyk ter gestelde uer. Was hy poortier, zyn gehoor stond op de belle, en op de minste beweging deed hy open. Had hy een ander werk te verrigten, hy deed alles even vlytig en even geern. Wierd hy by den eenen of anderen pater geroepen, hy was by hem op eenen wenk, vragende: Eerw. vader, wat is er van uwe dienst? De oversten, aenmerkende dat zyne tering toenam en in waterzucht veranderde, deden hem de laetste maenden van zynen levens- {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} loop, van allen arbeid rusten. Van dan af, hield broeder Martinus zich met God alleen bezig. Het meestedeel van den dag bragt hy over in de kerk. Men zag hem niet meer tenzy met een roozenhoedje of een geestelyk boeksken in de hand. Eindelyk wierd hy geleid naer de ziekenkamer, welke hy niet meer verliet. Zyn staet gevaerlyk geworden zynde, bereidde hy zich om den laetsten troost der stervenden te genieten. Men kan denken met wat heilige gesteltenis hy zyne biechte sprak, beregt wierd en het H. Olysel ontving. God liet toe, tot meerdere verdiensten des stervenden en tot stichting der omstanders, dat hy tot den laetsten oogenblik des levens zyne verstandelyke vermogens behield. Zyne dood was gelyk aen eenen zachten slaep, waerna hy in de gelukzalige eeuwigheid ontwaekte. Hy stierf in het kollegie der jesuiten, te Kortryk, den 27 Maert 1667. Het jaer daerna wierd zyn stichtende leven opgesteld door eenen priester derzelfde societeit, en gedrukt te Antwerpen, by Michiel Cnobbaert. {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} Pieter-Barlaam du Quennoy, eremyt, had, te Iseghem, eene kluis, alwaer hy leefde als de H. Bavo, die de levenswyze der eremyten, binnen de VIIde eeuw, in Vlaenderen gebragt en voortgezet heeft (1). Die man hield zich, zooveel mogelyk, afgezonderd van het gezelschap der menschen. Hy droeg het kleed eigen aen zynen staet. {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} Zyn onmiddelyke overste was de pastor van de parochie, aen wien hy in alles gehoorzaemde. Men weet niet wat slach van handwerk hy verrigtte om zich het noodige onderhoud te verschaffen. Hy was als een levend evangelie, en dus diende hy tot spiegel van eenieder. Ook genoot hy allemans achting. Hy overleed in geur van heiligheid te Iseghem, binnen het jaer 1735. Zyn ligchaem is begraven op het oude kerkhof, digtby den voormaligen Kalvarieberg. Wy hebben onder de handen zyn eigenhandig testament, hetwelk eindigt als volgt: ‘Ghedaen door my broeder Pieter Barlaam du Quennoy eremyt tot Iseghem present ghetuigen desen 3en october 1730 Dit is het merck van † Andries du Quennoy Joos Lecluyse Martinus Beausart’. Dit testament zullen wy hier niet laten volgen, omdat het niets belangryks bevat. Het heilige Brigietje. Den 18 Mei 1785, is binnen Iseghem, in den ouderdom van 50 jaer, overleden Brigitta De Meester, weduwe van Gulielmus {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} Wylins. Zoo binnen haer leven als na hare dood, wierd zy gemeenlyk genoemd het heilige Brigietje. Deze eenvoudige en waerlyk godvruchtige ziel verkreeg een byzondere vermaerdheid, niet alleen in Oost- en Westvlaenderen, maer ook in het Henegouwsche en Antwerpsche, enz. Overal had zy den naem van te leven als martelaresse, om hare standvastige en christelyke verduldigheid, waermede zy, vyftien jaer lang, de ongemakken van veertig opene wonden verdroeg. Die langdurige onpasselykheid verkromp haer zoodanig, dat zy, tydens haer overlyden, maer eene halve elle lang meer was, ofschoon zy in den bloei haers levens, voor de grootste persoonen van haer geslacht niet wyken moest. Volgens de loopende geruchten van dien tyd, bezat de godvreezende weduwe de gaef van mirakelen te doen. Om die reden nam een overvloedige volksmenigte hare toevlugt tot Brigitta. Binnen de laetste jaren van haren levensloop, zagen de inwoners van Iseghem aldaer dagelyks aenkomen, ik weet niet hoeveel wagens, chesen en koetsen, opgepropt door pelgrims, om {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} het heilige Brigietje te bezoeken, en hare gebeden te verzoeken. Wat zou het geweest zyn, hadde de spoorbaen alsdan bestaen? Velen van degenen die niet konden vervoerd worden, zonden brieven om zich in hare voorspraek te bevelen. Tot op heden worden er, onder de kerkarchieven van Iseghem bewaerd 77 brieven, waerby de verzenders hare gebeden afsmeekten. Deze brieven hebben wy gezien en geteld. Zy zyn geschreven in 1781 tot 1785, en geteekend uit Doornik, Yper, Audenaerde en voornamelyk uit Antwerpen, enz. Er berust nog, onder de kerkarchieven, een liedeken van 14 klausen, bevattende het wonderbare leven van onze Brigitta. Wy hebhen het gelezen. Het wierd gerymd, en, op alle markten van Vlaenderen, gezongen door Joannes Monstrul. Terwyl wy bezig waren met de gedachtenis van een arme weduwe aen het nageslacht over te stellen, hebben wy ons herinnerd dat God ondertusschen de geringste en verachtelykste persoonen in de oogen van de wereld, verkiest, om zyne inzigten uit te werken: Ignobilia mundi et contemptibilia elegit Deus. 1 Cor. I, 28. {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXXVII. Merkweerdige feest ter eere van O.L.V. onbevlekt ontvangen. Krachtens bevel van Z.D.H. Joannes-Baptista Malou, bisschop van Brugge, moest den 6 Mei, wezende de eerste Zondag der evengenoemde maend van het jaer 1855, op alle parochien, een luisterlyk feest gevierd worden, ter eere van O.L.V., onbevlekt ontvangen. Met regt en reden, eischt deze feest eene bladzyde in den Parochieboek van Iseghem. Ziehier eene schets daervan, gedrukt den 13 Mei 1855, in de Gazette van Thielt. ‘Vruchteloos zou iemand poogen een gedacht te geven van de schoone viering, welke Zondag hier, ter eere van Maria Onbevlekt, heeft plaets gehad. Zulke dingen moet men zien om te kunnen vatten hoe ryk, hoe schoon, hoe verrukkend het was. Een eenparig gevoel scheen de gansche bevolking bezield te hebben, om al te doen wat er doenlyk zou wezen op dit feest, welk het feest van eenieder was. {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} Arm en ryk deed om het meest, en al die poogingen vereenigd hebben eene wonderschoone plegtigheid opgemaekt. De straten waren ten rykste versierd; zegepoorten, rustaltaren, bloemkransen, feestegroen, jaerschriften, vaendels, kroonen, behangsels van alle slach en alle kleur, ontrolden een schitterende en lieve vertoog. 'S avonds was de verlichting een ware wonder, en, spyts den wind, eene echte hemelfeest. Het klooster der Maria-Zusters scheen vooral by zyne kostbare verlichting uit. De heer De Pelichy, deszelfs bestierder, had noch kost noch moeite gespaerd om iets treffende te bereiden, en het is hem wonder gelukt; de statige voorgevel van het klooster, met zyne ontelbare vensters, leverde het verrukkendste gezigt en schitterde by duizende en duizende lichten en pronkte met de liefste en rykste versieringen. Elk was het eens om te zeggen dat nooit iets zoo schoon, niet alleen te Iseghem, maer zelfs niet in onze grootste steden, te zien was geweest. Eer aen de Iseghemsche bevolking {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} die zulke edele gevoelens van godvruchtigheid ter eere van Gods heilige Moeder luidop heeft beleden en een nieuwe regt tot hare hooge bescherming heeft verworven.’ § XXXVIII. Naemlyst der ee. heeren pastors. Mementote praepositorum vestrorum, qui vobis locuti sunt verbum Dei: Weest uwe oversten indachtig, die u het woord Gods verkondigd hebben (1). Wy geven hier de opvolging der bekende pastors van Iseghem, opdat ze, na hunne dood, zouden spreken aen hunne parochianen: Defunctus adhuc loquitur (2). Deze namen overloopende, zullen de inboorlingen kennis maken met hunne aloude priesters, en aen malkander van den eenen konnen zeggen: zie, deze pastor heeft met onze voorouders geleefd; van anderen zullen zy meer weten en er byvoegen: die pastor heeft de woorden des levens ontvangen om {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} ze ons te geven: Hic est qui fuit.... cum patribus nostris: qui accepit verba vitae dare nobis (1). Met reden achten wy ons gelukkig dat wy niet alleen den enkelen naem, maer ook het stichtende leven van den eersten pastor konnen bekend maken. Wat genoegen voor de Iseghemnaers, toen zy overdenken dat hun eerste pastor ook hun apostel geweest is, en als hun patroon in den hemel heerscht! Hy zal dan aen het hoofd der naemlyst van de pastors pralen. Daerby zullen wy voegen een korte schets van zyn leven (2), hetwelk op het einde van dezen boek volledig zal verhaeld worden. {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} Sint-Hilonius, Apostel, eerste pastor en patroon van Iseghem. Sint-Hilonius, voormaels Tillo genoemd, wierd in Saksenland van ariaensche, dat is, kettersche ouders geboren. Nog zeer jong zynde, viel hy in de handen van roovers, die hem te schepe naer Frankryk voerden. Gelukkiglyk kocht Sint-Eligius onzen jongeling af, en zond hem naer het klooster van Solignac, om er in het geloof onderwezen en in de christelyke zeden opgebragt te worden. Nadat zyne opvoeding voltrokken was, keerde hy terug tot zynen weldoener, die in het hof van Dagobertus goudsmid was. Hy leerde by zynen meester dezelfde konst. Zelfs bekwam hy de eereplaets in de goudsmedery van het hof, toen zyn meester tot de bisschoppelyke weerdigheid verheven wierd. De nieuwe bisschop, aenmerkende het uitstekende gedrag van zynen discipel, verhief hem tot het priesterdom, en stelde hem aen tot overste van {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} Solignac. Gelyk hy dit ambt maer tegen dank aenveerdde, legde hy het neder na de dood van den H. Eligius. Hy vertrok naer Auvergne, in eene wildernis, alwaer hy zoo streng leefde, dat hy van eenieder Paulus genoemd wierd, omdat hy het leven van Paulus, eersten eremyt, verbeeldde. Welhaest kwam geheel de wereld, arm en ryk, tot hem toegesneld: de eenen, om eene vermaning uit zynen mond te hooren; de anderen, om door hem genezen te worden. In zynen iever voor de glorie Gods, stichtte hy, ter plaetse, genoemd Braggette, een klooster, alwaer hy 300 moniken onder zyn bestuer vereenigde. Naderhand, vermaend zynde door eenen engel, keerde hy terug naer Solignac, alwaer hy als ware monik leefde. Begunstigd met de gaef van mirakels, genas hy vele persoonen; onder hen bevond zich de vrouw van den graef Lantharis, genoemd Almanna. Deze zieke vrouw zond hem een fleschje met olie, hetwelk, door hem gewyd en wedergezonden zynde, haer genas. De graef, willende zyne dankbaerheid erover betoonen, zond hem geschenken; maer de {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} mirakeldoener weigerde, met verontweerdiging, dezelve te ontvangen. Toen hy nu negentig jaer was; kreeg hy eenen aenval van kleine koortsen, die hem, zoo hy voorzag, zouden in het graf rukken. Hy vergaderde zyne broeders en zeide hun vaerwel. Ondertusschen zond hy eenen bode naer den Bisschop van Limoges, om den opperherder te verzoeken van hem de laetste geregten te komen bedienen. De bisschop lag ziek te bedde; maer op het ontvangen van deze boodschap, wierd hy genezen en begaf zich naer Solignac, om den heiligen ouderling met de heilige Sakramenten des stervenden te versterken, voordat hy zynen levensloop voltrekken zou. Na zyne dood, wierden zyne stoffelyke overblyfsels, met veel solemniteit, te Solignac begraven; en uit zyn graf spruitte er olie ten behoeve van de kranken en zieken. De feestdag van Sint-Hilonius word te Iseghem, daegs na Drykoningen, plegtiglyk gevierd, met toeloop van vreemdelingen, die hem komen aenroepen tegen de koortsen. Op denzelfden dag wordt zyn feestdag ge- {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} vierd te Gits, alwaer ter zyner gedachtenis vele mirakels geschied zyn. Te Iseghem wordt hy als patroon geëerd, om reden dat de heilige bisschop Eligius hem, voor de bekeering der vlamingen, tot gezel genomen en hem gezonden heeft naer de Iseghemnaers, om ze in het katholyk geloof te onderwyzen. Ook is het, naest God, aen den H. Hilonius dat de Iseghemnaers hunne christenwording toeschryven. Deze geloofszendeling wordt afgebeeld als abt, met den staf in de linkerhand, en houdende in de regterhand eenen kelk, waeruit de zieken, binnen zyn leven, de gezondheid dronken. De engelsche paters, die binnen Ingelmunster (1) een klooster hadden, zullen mogelyk, na den H. Hilonius, voor de christenheid van Iseghem, gezorgd hebben. Inderdaed, de nabyheid dezer twee plaetselykheden, en de zending waermede die moniken belast waren, laten {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} zulks vermoeden. Immers, die Engelsche of Schotsche geestelyken waren daer gevestigd om in den wyngaerd des Heeren te werken en het geloof voort te planten. De benediktyners van S. Martinus, die door de Noordmannen uit Doornik waren gejaegd, ten jare 1092 hersteld zynde, verkregen, zoo van den plaetselyken bisschop als van den eenen of anderen kanonik der kathedrale, verscheidene autaren, en onderander van kanonik Adam den autaer van Iseghem (1). Sedertdien zullen deze moniken het herdersambt bekleed of ten minste eenen pastor aen den bisschop voorgesteld hebben, om de parochie te bedienen (2). Onder de oude pastors is er een die als kanonik te voorschyn komt. Hy is bekend gebleven door het stichten van zyn jaerge- {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} tyde ‘te doene op Ste Loonis dach.’ Van dit jaergetyde wordt er gewag gemaekt in de dischrekening van 1531. Deze heer schynt aen het hoofd te moeten komen van de pastors, die namelyk bekend zyn en hieronder volgen: Philippus Hanebert, pastor en kanonik genoemd, had waerschynlyk twee kapellaens, aengezien hy een jaergetyde stichtte, met behulp van diaken en subdiaken. Jan Galle is bekend gebleven als prochipape, door zyn handteeken op de dischrekening van 1514 en 1515, bewaerd onder de kerkarchieven. Clement de Dondere was prochipape in 1528 en 1531, volgens de getuigenis der dischrekeningen van deze jaren, dewelke hy onderteekende. Adriaen Van Coutere komt te voorschyn als prochipape, in de dischrekeningen van 1540 en 1541, alsook van 1546, 1547 en 1548. Hy overleed na, in zyne parochiekerk, een jaergetyde gesticht te hebben. Joannes Brauwerius wordt aengeduid als tegenwoordig in de dischrekeningen van {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} 1565 en 1566, in dezer voegen: psent Mer Jan de Brauwere, erfachtig prochipape van Iseghem (1). Die geleerde man was in gemeenschap met den vermaerden Molanus, professor der voormalige universiteit van Leuven, die in 1585 overleed. Ook gaf hy hem-een afschrift der bovengemelde levensschets des H. Hilonius, welke hy zelf opgesteld, of waerschynlyker onder de kerkarchieven gevonden had (2). Pastor de Brauwere vercynsde de erve gelegen achter de priesteragie, groot omtrent honderd roeden, voor de som van twee pond Par. 's jaers. Antonius van Halle was pastor in 1586, als blykt door zyn handteeken, ten dezen jare gesteld op de dischrekening, benevens dit van den hoogbalju Maximiliaen de Montmorentsy, in dezer voege: Interfui et laudavi Anto. van Halle. {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} Adrianus Leydanus bediende het herderschap, in 1590, als blykt door een tafereelken der keuregoederen welke hy, ten dien jare, maekte en onderteekende, als volgt: ‘Iseghem 1590. De keure van Iseghem competeert en toebehoort eene thiende bestreckende in de parochie van Iseghem te weten etc. De selve keure competeert twee ponden parisis in zeeker erfve achter 't huis van den pastor uitgegheven te cheinse by Mr Jan de Brauwere pastor in die tyd van Iseghem Nog een huys en staet by de kercke met erf groot omtrent hondert landt sonder scheure ita est Adrianus Leydanus pastor de Iseghem. Arnoldus Van Hamme was pastor, in 1602, en mogelyk daervoor, zoo als bewezen wordt door eene dischrekening van dit jaer. Om de groote schaerschheid van priesters, ten dien tyde, had hy benevens Ise- {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} ghem, ook nog Ingelmunster en Emelghem te bedienen (1). Mr. Van Hamme, naer het schynt, was van het ypersche. Hy stichtte twee jaergetyden, waervan het eene ten laste van de kerke, en het andere ten laste van den disch gedaen moest worden. Daerby stichtte hy nog, ten behoeve van zyne naestbestaenden, eene studiebeurs van twee pond Gr. 's jaers, daertoe bestemmende eene rente, bezet op een huis, genoemd de Trompe, staende op den knok, binnen Iseghem. 'T was hy die in 1606 begon register te houden van de gedoopten, en in 1613 van de getrouwden en overledenen. {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} Men vindt zynen sterfakt onder de overledenen binnen de Meimaend van 1625, op den doodboek geschreven in dezer voegen: ‘3 Meester Arnout Van Hamme pbr. en pasteur deser prochie. Jakobus Canisius (D'hondt) ontving zyne benaming in 1625. 'T was ten tyde van dezen pastor dat de grauwezusters van Iseghem geroepen wierden om een nieuw klooster te stichten te Tourcoing, alsdan gelegen onder het bisdom van Doornik. Joannes Bravo, pastor van Oyghem, sedert 1628 wierd, in 1635, tot de pastory van Iseghem verheven. Onder de kerkarchieven, bestaet eene memorie, waeruit blykt dat zyne tiende, in 1637, te samen bedroeg: 75 pond Gr. 7 schel. elf grooten en tien korten. Deze pastor overleed, binnen Iseghem, na korten tyd het herderschap bediend te bebben. Antonius Roymans, S.T.L., was pastor, ten minste van het jaer 1638, tot zyn overlyden in 1653. Onder de kerkarchieven wordt nog bewaerd een geschrift, waerby {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} heer ende Meester Antheunis Roymans, pasteur van den graefschepe van Iseghem, den 27 January 1638, in pachte geeft eene party land ofte weide, de pastory toebehoorende, en gelegen t' Iseghem, noordwest van de Koornmarkt, langs de Wulfstrate, tusschen zes of zeven honderd groot, voor de somme van 48 pond Paris. 's jaers. De Eerw. heer Roymans was licentiaet in de Godgeleerdheid, en bediende nog de pastory op t' einde van 1653, zoo als 't blykt door een extrakt uit den landboek van Iseghem, onder de dagteekening van 13 Xber 1653, alwaer men, onderander, leest hetgene volgt: ‘de priesteragie deser prochie. gebruykt by den pasteur heer Antheunis Roymans. Eene behuysde en bewalde mote met een voorhof palende oost de papestraet suyt de voorgaende erfve west het kerckestraetjen en noord het kerckhof ofte wel de beke groot. iij c.’ Jakobus Van Dolré, S.T.B., van het Ypersche, naer het schynt, ontving zyne {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} zending in 1654. Tot heden bestaet er nog een pachtbrief door hem onderteekend, waerby hy, den 29 July 1654, zyne tiende verpachtte, voor vyftig pond Gr. 's jaers. Groote minnaer en bevoorderaer van den eerdienst des heiligen Hilonius, liet hy te Yper, in de vlaemsche tael (1), zyn leven drukken, hetwelk hy verspreidde onder zyne parochianen, om alzoo de devotie tot hunnen patroon te vermeerderen. Uitmuntende weldoener zoo van kerk als van disch, verkoos hy deze twee weezen voor zyne uitsluitelyke erfgenamen. Boven een jaergetyde met brood aen de armen, stichtte hy, by zyn testament van 12 Oktober 1680, eene gezongen mis, op den eersten woensdag van elke maend, ter eere van den H. Hilonius, opdat deze heilige belyder, als patroon tegen de kwade en brandende koortsen, door zyne voorspraek by God almagtig, de parochie van zulke ziekten zou bevryden. Sedert deze stichting, vinden wy den pastor niet meer. {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} Joannes Franciskus de Beuckeleer was pastor, naer 't schynt, van 1682 tot 1694. Ten zynen tyde, wierd de Oostcamptiende, die t'Iseghem geheven wierd, aengeslagen, ten profyte van Lodewyk XIV, alsdan meester van onze streke. Maer gelykerwys de gemelde tiende belast was, krachtens beslissing van 't geestelyk hof, te Doornik, in 1601, jaerlyks 34 gulden te betalen, voor haer aendeel, in 't onderhoudsregt der pastors van Iseghem, zoo diende heer de Beuckeleer by den Raedpensionaris van Meenen een verzoekschrift in, ten einde van den ontvanger der konfiskatien die betaling te bekomen. Zyn smeekschrift wierd aenhoord: de ontvanger kreeg order op den 17 Mei 1692, om hem te betalen. Het echte afschrift dezer rekwest, opgesteld in het fransch, wordt tot heden, onder de kerkarchieven bewaerd. N.N. Dela Houssoye overleed en wierd {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} begraven in de hoogkerke, den 9 November 1694, zoo als bestatigd wordt door den ontvangboek van het begraefregt in de kerke. Dus kan hy maer zeer korten tyd pastor geweest zyn. Paschasius De Backer, voormaels onderpastor van Thielt, wierd pastor in December 1694. Deze heer deed veel poogingen om eene relikwie van den heiligen Hilonius te bekomen, zonder dezelve te verkrygen, zoo men vinden kan in 't leven van onzen patroon, hetwelk hieronder volgen zal. Paschasius de Backer stierf, en wierd, den 26 Februarius 1700, in de hoogkerke begraven. Men bemerkt dat deze pastor een allerfraeiste pen had en allerschoonste opstellen maken kon. Henrikus Commacen bekwam de pastory, in 't jaer 1700. Volgens overlevering, was hy een felle predikant; en hetgeen men maer zelden weet gebeuren, had hy een houten been. Hy overleed t'Iseghem, in 1723, na 23 jaer het herderlyk ambt bediend te hebben. 'T was hy die, onder het gezag van Z.H. Joannes Ernestus Loewenstein, {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} bisschop van Doornik, de gilde van het heilig Sakrament instelde. Joannes Franciskus Lust aenveerdde, den 16 Mei 1724, het herdersambt. Geboortig van Meenen, was hy deservitor der kerk van St.-Hilonius, toen hy pastor benoemd wierd. Om de devotie tot de H. Barbara onder zyne parochianen te verspreiden en hen, door hare voorspraek, van eene schielyke dood te bevryden, bezorgde hy, in 1726, eene relikwie van deze heilige aen de kerk. In 1732, deed hy een nieuwen predikstoel maken, die tot heden nog bestaet, met een geringe verandering. Den bloei der gilde van het H. Sakrament behertigende, verkreeg hy voor haer van paus Clemens XII, op den 23 Augustus 1737, verscheidene voorregten en aflaten. De bisschop van Doornik, Franciskus Ernestus, graef van Salm, liet deze aflaten, den 2 December 1738, afkondigen, en gaf tevens zyne goedkeuring aen de regels of statuten des broederschaps. Ten zelfden tyde benoemde hy pastor Lust tot hoofdman des genootschaps; en dezen titel vereenigde hy, {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} voor altyd, met de pastory van Iseghem (1). Minnaer van de heilzame devotie tot het bitter lyden van den gekruisten Jesus, en wenschende dezelfde godvruchtigheid te printen in de herten van degenen die aen zyne zorg toevertrouwd waren, bragt hy den kruisweg in, die, op den 17 April 1753, door pater Bruneel, gardiaen der Rekolletten, te Kortryk, ingerigt wierd. 'T was met hetzelfde oogwit, dat hy dikwyls de dierbare relikwie van 't heilig Kruis, dewelke hy, in 't zelfde jaer verkregen had, uitstelde. Om te voldoen aen het verlangen der handbogisten, bezorgde hy hun, in 1753, de relikwie van den heiligen Sebastianus, hunnen patroon. In 1757, vereerde hy insgelyks de wevers met de relikwie van hunnen patroon, den heiligen Severinus. Gelyk er van ouds, voornamelyk in Frankryk en in Italië, alsook in 't bisdom van Doornik, {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} veel devotie bestond tot den heiligen Rochus, patroon tegen de peste, deed hy ook veel poogingen om zyne relikwie te bekomen, dewelke hy eindelyk, in 1753, verkreeg. Door die menigvuldige relikwien der heiligen, verhoopte hy zoo veel beschermers en voorsprekers aen zyne parochianen te bezorgen. Onder al de bekende pastors van Iseghem, heeft heer Lust langst van allen de pastory bediend. Hy stierf, binnen Iseghem, den 6 Mei 1770, na 46 jaer het herderlyk ambt bekleed te hebben. Jakobus Franciskus Braye wierd pastor binnen den loop van 1770. Zyne gedachtenis is nog in zegen. Voor zyne aenkomst, was hy reeds by naem en daed, voordeelig onder de parochianen bekend, vermits hy, in 't gebuerte, Winckel-Sint-Eloy als deservitor loffelyk bediend had. Die achtbare priester zag het eerste levenslicht te Mouscron. Hy was de oudoom van den eerweerden heer Braye, pastor van Reckem, en van den voortreffelyken heer Braye, gewezen burgemeester van Mouscron. Nauwelyks {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} kan men zich een gedacht maken van het buitengewoon gezag, welk hy over Iseghem voerde, zoo door zyn onberispelyk en deftig gedrag en zyne hooge geleerdheid, als door zyne groote fortuin, welker inkomen hy geheel en al en nog meer aen den arme mededeelde (1). Bemerkende dat er onder zyne parochianen veel devotie bestond tot de Heiligen, die met God in den hemel zegepralen, en dezelve nog willende vermeerderen, bezorgde hy hun de relikwie van den heiligen Antonius van Padua, byzonderen patroon om weder te bekomen hetgene men verloren heeft. Het jaer 1774 verschafte hem byzondere gelegenheid, om te toonen tot hoe verre zyn vermogen ging by het wereldlyke gezag. Een vierentwintigtal zyner arme parochianen hadden zich pligtig gemaekt aen eene koornplundering; zy wierden allen veroordeeld om opgehangen te worden; maer de pastor, medelyden hebbende met die onge- {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} lukkigen, welke, door eenen voorbygaenden drift, misleid waren, sprak voor hen ten beste en verkreeg, met de kwytschelding der doodstraf, zelfs hunne volkomene vryheid. Om de goede zeden in de onervarene jongheid te doen bloeijen en de vruchtelooze tranen van menig misvallen huwelyk te voorkomen, trachtte hy, met alle mogelyke voorzorgen, de jonge dochters van de herbergvergaderingen verwyderd te houden. Hy hield zich sterk met het plakkaet van Karel II, graef van Vlaenderen, uitgegeven den 2 Maert 1682. Dit bevel verbood aen alle jonge dochters zich te bevinden ter vergadering der jongmans, in de herbergen om aldaer te drinken of te dansen, binnen de zon- heilig- en marktdagen, op straffe van zes gulden boete, ten laste van den weerd ofte van de weerdinne, ende dry gulden boete, ten laste van iederen jongman of elke jonge dochter, hier tegen misdoende. Alle christelyke ouders verstonden zoodanig wel het gedacht van hunnen herder dat zy liever hunne dochters t'huis zouden {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} gebonden hebben, dan dezelve te laten ter herberge gaen. Ook waren er, in dien gelukkigen tyd voor de zeden, op geheel Iseghem, geene jonge dochters, die zich zouden verstout hebben, onder de jongelingen, in de herbergvergaderingen te verkeeren. Pastor Braye betrachtte, uit al zyne krachten, het eeuwig geluk zyner parochianen; maer ter zelfder tyde liet hy zich niet onverschillig aen hun tydelyk welvaren. 'T is alzoo dat men hem niet zelden de neerstigheid, de huishoudende spaerzaemheid, de regtveerdigheid en matigheid hoorde aenbevelen, als zoovele bekwame middels om een tydelyk welzyn te bekomen of te bewaren. De arme of geringe huisgezinnen, die zich door vlytigheid en werkzaemheid onderscheiden, was hy byzonderlyk toegenegen. Toen hy ze bezocht en ondervond dat zy neerstig en deugdelyk waren, gaf hy hun ondertusschen eene handvol kroonstukken. Alzoo heeft hy menigen huisvader van den geringen burgerstand geheel en al opgeholpen. Nadat hy zich alles aen allen gemaekt had, om allen zalig te maken, ging {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} hy den loon van zynen arbeid ontvangen, hy stierf binnen Iseghem, den 23 Maert 1786, na 16 jaer aldaer het herderlyk ambt bekleed te hebben. Samuel De Laere, van Ingelmunster, was achtervolgens onderpastor en deservitor van Rolleghem. Hy bediende de pastory van Heestert, toen, op de presentatie van den abt der Benediktyners van Sint-Martens, de bisschop van Doornik, hem, den eersten September 1786, zyne zending gaf als pastor van Iseghem (1). Hetgene wonder was, de deken van Kortryk stelde hem in bezit van zyne nieuwe bediening in de kerke van Cuerne. Wy weten niet waerom deze plegtigheid daer geschiedde. Het was misschien omdat de Weleerw. heer deken Cooreman, die te Harelbeke als kanonik der kollegiale kerk verbleef, oud geworden zynde, de moeite van verder te reizen ontzag. Van den beginne af, toonde de nieuwe pastor veel iever en moed. Alles uitzoekende {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} wat dienen kon om de zaligheid zyner parochianen te vervoorderen, bragt hy, in 1787, het loffelyk gebruik in van te prediken, tusschen vespers en lof, op de hoogdagen en voornaemste heiligdagen des jaers. Als ware herder, bestierde hy zyne kudde in vrede, toen de Franschen zyne ruste kwamen stooren. Zes millioenen schatting leggende op de geestelykheid van Westvlaenderen, eischten zy van hem, voor zyn aendeel, 25,800 livres. Eenige jaren daerna, bleef hy zoo vast als eene rots, te midden der woedende stormen. Hy weigerde kloekmoediglyk, in 1797, den eed van Haet aen 't koningdom, enz., niettegenstaende dat hooggeplaetste persoonen hem daertoe opwekten by brieven, die nog onder de kerkarchieven bewaerd worden. Ten dien gevolge wierd hy gebannen uit de kerk, die gesloten wierd, en uit zyn huis, hetwelk tot herberg dienen moest. Maer hetgeen hem smertelyks van al viel, was de aenkomst van den wolf in den schaepstal! Op den 12 April 1798, kwam tot Iseghem een beëedigde priester, een indringeling of {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} gezagroover aen, om 't herderlyk ambt in de plaets van den wettigen pastor te bekleeden. Gelukkiglyk verbleef hy maer eenen nacht in de pastory. Hy vertrok 's anderendaegs geheel vroeg, met den schrik in 't lyf, en waerschynlyk als gejaegd zynde door knagingen van konscientie. De Eerw. heer De Laere was bestemd om den kelk van smerten ten gronde toe uit te drinken. Op den 26 Januarius 1799, kwam er, van hoogerhand, een dekreet, dat hem tot het ballingschap verwees (1). Maer dat heeft hy weten te ontgaen, met zich te verbergen (2), zonder nogtans zyne parochianen te verlaten. Hy bleef onder hen om op alles het oog te houden en by der hand te zyn als iemand zynen dienst mogt noodig hebben. De beregtingen deed hy, verkleed en by nachte; insgelyks bediende hy de andere HH. Sakramenten. {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} Na het konkordaet van 1801, met de herinrigting der bisdommen en parochien, toen zoovele pastors van plaetse veranderden, wierd hy als herder van Iseghem bevestigd. Om de parochie eenen voorspreker te verschaffen tegen alle ongelukken door den donder en bliksem, bezorgde hy aen de kerk, in 1803, eene relikwie van den heiligen Donatus. Vol van erkentenis jegens den heiligen Eligius., apostel van Vlaenderen, die, buiten twyfel, ook het geloof aen de Iseghemnaers zal gepredikt hebben, rigtte hy, den 16 December 1804, onder het gezag des bisschops van Gent, ter eere van dien heilige eene feest in, waerby hy zyne relikwie processiewyze inhaelde. Ten zelfden jare, wierd de kerk, door zyne zorg, ook vereerd met eene relikwie van den heiligen Clemens, om aldus te voldoen aen de devotie der molenaers, die dezen heilige als den patroon hunner nyverheid aenroepen. Op 't einde zyns levens had hy nog den troost van de wydvermaerde Portiunculafeest te zien hersteld worden en herbloeijen, tot geluk zyner parochianen. Immers, sedert {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} het afschaffen van 't nonnenklooster en het vernietigen der kloosterkapel, was de jaerlyksche solemniteit van Portiuncula, die aldaer van ouds, met onbeschryfelyken toeloop van volk, gevierd wierd, opgehouden. Dikwyls beklaegden zich de inwoners omdat zy van die geestelyke en zalige feest beroofd waren. Om aen hunne wenschen te voldoen, zond de pastor tot den paus eenen smeekbrief, waerby hy zyne Heiligheid verzocht dat hy zou gelieven den alouden aflaet van Portiuncula, van het gewezen klooster, naer de parochiekerk over te voeren. Die weldaed wierd goedjonstiglyk toegestaen den 4 Augustus 1809, door Zyne Heiligheid den Paus van Roome, Pius VII. Men vierde de feest van Portiuncula, voor den eersten keer, op den eersten en tweeden Augustus 1810, in de parochiekerk. Zoo als in voorige tyden, kwam menig mensch, van Ingelmunster, Emelghem, Lendelede, Winckel-Sint-Eloy, Ouckene, Rumbeke en Cachtem, om den wydvermaerden aflaet van Portiuncula te winnen. Van dien tyd af tot den dag van heden is deze solemniteit, van jare tot jare, in de parochiekerk gevierd geworden. {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} De pastor overleefde maer korten tyd de vervoering van Portiuncula naer de parochiale kerk. Een langdurig en smertelyk ongemak aen de beenen, deed hem ten grave dalen, den 24 Oktober 1810, na 24 jaren, onder veel lyden en smerten, het herdersambt loffelyk bediend te hebben. Martinus Vincentius Buseine wierd geboren te Becelaere, alwaer hy zich, van zyne kindsche jaren af, door eene teedere godvruchtigheid, liet onderscheiden. Zyne ouders waren zeer christelyk, doch weinig begoed. Hy had voor meter jufvrouw Delfortrie (1) die hem in zyne studiën onderhield. In 't kollegie van Meenen, waer hy zyne latynsche scholen begon in 1781, was hy het voorbeeld van al de studenten, wier achting en liefde hy over zich trok. Zyne godvruchtigheid scheen des te meer uit, omdat hy ver boven al zyne medeleerlingen uitmuntte door zynen voortgang in de wetenschappen. De plaetsenlysten van zyne vier {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} eerste latynscholen, die wy ter hand hebben, getuigen dat hy, op het einde des jaers, in elke algemeene afroeping, den eersten prys behaeld heeft. Daerenboven hebben wy gelezen dat hy telkens, in andere takken, van dry tot vyf andere eerste plaetsen heeft bekomen. Om zynen roep tot den geestelyken staet te bereiken, begaf hy zich tot het seminarie van Yper, alwaer hy zich, door de oefeningen van alle slach van deugden, tot het priesterdom bereidde. Hy ontving de priesterlyke wyding, in 1790, en wierd, het volgende jaer, als onderpastor naer Bulscamp gezonden. Nadat hy acht jaer deze parochie gesticht had, ging hy, in 1798, in dezelfde hoedanigheid over naer Duinkerke, en, in 1802, naer Eessen. In beide plaetsen liet hy niet weinig teekens na van een ievervollen priester. Pastor van Blankenberghe, in 1804, benoemd zynde, won hy op korten tyd al de herten zyner parochianen. Ook waren de Blankenberghenaers zeer bedroefd, toen zy hunnen herder, in 1808, zagen overgaen {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} tot de pastory van Vlissinge in Zeeland. Hy was daer pastor, toen de Engelschen, in 1809, de zeewerf, gesticht door Napoleon I, kwamen vernielen, de acht tienden der stad, ter zelfder tyde, in assche leggende. Spytig was 't voor dit laetste zeestedeken dat zyn verblyf aldaer zoo kortstondig was! niettemin zou men bezwaerlyk konnen beschryven al het goed dat hy daer gedaen heeft, binnen den loop van twee jaren. Men zag er, by der oog, het geloof herleven, de zeden verbeteren, de religie herbloeijen. Maer de goddelyke Voorzienigheid bestemde hem tot een meerdere bevolking, waer hy al de krachten van zynen iever kon uitbreiden. Op den 5 December 1810, wierd hy als herder van Iseghem ingehuld met eenen triomf zonder weerga. Van den derden dag zyner aenkomst bragt hy een kerkelyk gebruik in, hetwelk al de parochianen goedkeurden. Sedert de wyding van het nieuw kerkhof, wierden de lyken, om den ruimen afstand, van de kerk naer de begraefplaets, zonder priester, gedragen. De afwezigheid van eenen priester, in zulke plegtigheid, {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} scheen den Eerw. heer Buseine gebrekkelyk, of ten minste niet christelyk genoeg. Hy wilde dat de priester, die de eerste vriend is van den mensch als hy ter wereld komt, ook de laetste wezen zou, wanneer hy de wereld verlaet en ten grave gedragen wordt. Van 't eerste lyk dat er te begraven was, zag men, met genoegen, eenen priester hetzelve verzellen tot aen het graf, en aldaer de laetste gebeden van de kerk lezen. Om het dikwylig bywonen der heilige Sakramenten aen te moedigen en meer te verspreiden, begon heer Buseine met zich de weke door in den biechtstoel aen te bieden. Dit was iets nieuws voor Iseghem, alwaer men op de gemeene wekedagen, buiten de zaterdagen, niet gewoon was biechte te zitten. Volk of geen volk, ging hy, alle dage, van 's morgens vroeg, naer den biechtstoel, alwaer hy standvastig verbleef tot omtrent ten acht ure, altyd even verduldig biechtkinderen afwachtende. Alzoo kwam allengskens het gebruik in van ook op de gemeene wekedagen te naderen tot de heilige Sakramenten. {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot Iseghem aenkomende, vond hy aldaer eene armschool half gesticht, die nog ledig of onbruikbaer stond, en gedurig scheen te roepen om voltrokken te worden. Zonder uitstel, sloeg er de nieuwe pastor de hand aen: hy leende by eenen voortreffelyken landbouwer van Iseghem, 200 pond grooten courant, om die op te bouwen en in gang te stellen. Nauwelyks was het gesticht begonnen, of hy wist hetzelve te benuttigen, om er ook eene zondagschool in te rigten, dewelke al de kinderen, zonder onderscheid, die voor hunne eerste kommunie leerden noodzakelyk moesten bywonen. In 1811, verkreeg hy voor de kerk eene relikwië van den heiligen Franciskus de Hieronymo, waermede men nog hedendaegs de kinderen zegent, opdat zy bevryd of genezen mogen worden van de ziekte, genoemd de kinderhoest. Heer Buseine strekte zyne herderlyke zorg gelykelyk uit over alle ouderdommen, rangen en staten: de armen vonden in hem een waren vader; de ryken, een getrouwen en geleerden raedsman; de jongheid, een {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} ervaren bestierder; de zieken, eenen troostengel. Van iedereen wierd hy hoogst geacht en bemind, vooral om zyne uitstekende zachtmoedigheid, dewelke, zoo als in den heiligen Franciskus de Sales, uitscheen in alles wat hy zeide, in alles wat hy deed, en hem verzelde overal waer hy ging. Niemand kon aen zyne liefdevolle woorden wederstaen; de hardste waerheden zelf, die uit zynen mond vloeiden, wierden zonder misnoegen aenveerd, om de liefelyke manier waermede hy dezelve wist uit te drukken. Met een woord, hy wierd als een heilige pastor aenzien van zyne parochianen, waeronder niemand zich zou verstout hebben eenig kwaed van hem te spreken. Terwyl hy met zooveel vrucht de herderlyke bediening uitoefende, kwam eene typhuskoorts zyne kudde verwoesten. Zoo als een goede herder, zyn leven voor zyne schapen ten beste gevende, ging hy, met een onvermoeijelyken iever, de zieken bystaen, hun de laetste heilige Sakramenten bedienen en hen troosten zooveel hy kon. Hy wierd {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} het slagtoffer zyns ievers: door een zware typhuskoorts van eenige dagen nedergeveld, verzocht hy de laetste heilige Sakramenten der stervenden, waerna hy gerust ontsliep in den Heer, op den 20 Februarius 1813, in den jeugdigen ouderdom van 48 jaren en 5 maenden, na 26 maenden en half, als een apostel, het herdersambt, binnen Iseghem, bediend te hebben. Zyn al te vroege dood overdekte gansch de stad met een rouwfloers; de parochianen, die nu als schapen zonder herder waren, beweenden het smertelyk verlies van hunnen welbeminden pastor, zonder te konnen getroost worden omdat hy er niet meer was. Hunne tranen vloeiden over zyne grafstede, totdat ze zynen opvolger kenden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} bonus pastor animam suam dat pro ovibus suis. Bid voor de Ziel van den eerweerden heer MARTINUS VINCENTIUS BUSEINE, Geboren te Becelaere by Yper 1764. Priester geworden 1790. Onderpastor te Bulscamp 1791. Te Duynkerke 1798. Te Eesene 1802. Pastor te Blankenberge 1804. Te Vlissinge in Zeeland 1808. t'Iseghem, op 't einde van 1810. En aldaer overleéden 20 February 1813. R.I.P. Hy heéft voor zyn volk zorg gehad. Eccl. 50 ℣. 4 Jois. 10 ℣. 11. {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} Petrus Joannes De Simpel wierd, den 2 November 1767, te Staden, geboren van christelyke en voortreffelyke ouders, die hem, van jongs af, in de vrees des Heeren opbragten. Na zyne kleine studien, met het eervolste onderscheid, gedaen te hebben, begaf hy zich naer de universiteit van Douay, alwaer hy, in het seminarie van de La Torre, gesticht ten behoeve der studenten des bisdoms van Brugge, zynen koers van philosophie zoo voortreffelyk voltrok, dat hy, op 't einde van het tweede jaer, in den pryskamp, als primus, of zoo men 't noemde, als publica de lauwerkroon behaelde. Alzoo was de akademische jongeling het sieraed en de roem des bisdoms van Brugge, hetwelk sedert de inrigting der universiteit nog nooit eenen publica, te Douay, gehad had (1). Om zyne hooge bekwaemheden, wierd hy, in 1789, professor van {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} de logica in d'universiteit van Douay benoemd. Priester gewyd in 1792, begon hy, het jaer daerna, de heilige bediening, als koadjutor des pastors van Wercken uit te oefenen. 'T was daer dat de priestervervolgers, in 1798, hem kwamen vinden. Vermits hy, als getrouwe priester aen de Kerk van Jesus Christus, den eed van haet aen {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} 't koningdom, enz. geweigerd had, besloten zy hem te vangen en in ballingschap weg te voeren. Dit besluit kwam ter kennis van eenen zyner vrienden te Rousselaere, die terstond een spoedigen bode zond naer de familie De Simpel van Staden, met last van haer te verzoeken dat zy, in aller haeste, een verschen koerier zou afveerdigen om den koadjutor te waerschouwen. Het was avond en daerby alleronstuimigst weder, toen de voetganger met de tyding tot Staden aenkwam. Men stelde zich gerust, zeggende: De gendarmen zullen toch, dezen nacht, in zulkeen ongeweerte, op de jagt der priesters niet gaen. Alzoo wierd de koadjutor niet verwittigd. Maer, binnen den naestvolgenden nacht, verschenen de gendarmen, omringden de pastory, en namen M. De Simpel gevangen, en dit met zooveel onbeschoftheid, dat zy hem den tyd niet lieten van zyne soutaen en zyne schoenen aen te doen. Van daer wierd hy, langs al de gevangenissen van Frankryk, van stad tot stad, gehaet van allen, als een overtreder van 's lands {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} wetten, als een verfoeijelyk mensch, als een vyand des vaderlands en der burgery, gestierd (1) naer de eilanden van Ré en Oleron. Na den val van het fransch Directorie, op den 9 November 1799, en de inhulding van 't Konsulaet, begon de generael Napoleon Bonaparte, eerste konsul, in den loop van 1800, de priestervervolging wat te sussen. Hy opende de Staetsgevangenissen waerin de oude of gebrekkelyke priesters zuchtten, en liet, geheel Belgenland door, aflezen dat de weggevoerde geestelyken van d'eilanden mogten afkomen. Ten dien gevolge keerde heer De Simpel van zyn ballingschap naer zyn vaderland terug. Hy zette zyn priesterlyke levensbaen voort eerstmael als deservitor van Swevezeele; kort daerna, als onderpastor van Sint-Salvator; naderhand als zielbestierder van Sint-Janshospitael, te Brugge. Hy bediende met veel iever deze laetste plaetse, toen Mgr. De Beaumont, hem bestemde om het kollegie van Rousselaere te {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} helpen herinrigten. Ten dien einde zond hy hem naer Parys, om de beste leerwyzen voor de kollegien te onderzoeken en te bestuderen. Daer volmaekte hy zich, ter zelfder tyde, zoodanig in de zuivere fransche uitspraek, dat hy zoo goed als de beste Parysnaer de fransche tale sprak. In 1806, wierd het kollegie van Rousselaere, eindelyk, na veel poogingen, heringerigt. De Eerw. heer Bruson was de eerste superior en heer De Simpel de eerste geestelyke zielbestierder. Na de dood van den Weleerw. heer Joris, pastor van O.L. Vrouwkerk, te Brugge, en deken van Ghistel, overleden den 27 Augustus 1807, wierd de directeur van het kollegie, te Rousselaere, in 't begin van September, geroepen om die pastory te bedienen. Waerschynlyk was dit de laetste pastorsbenaming, welke Mgr. De Beaumont, voor zyn vertrek, in 't bisdom van Gent gedaen heeft. Kort daerna, ontving de nieuwe pastor zyne benaming als superior van het evengenoemde kollegie van Rousselaere. Hy bestierde dit wydvermaerde leergesticht, waer- {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} uit zooveel groote mannen voor Kerke en Staet gesproten zyn, met een wys beleg zonder weerga, van 1807 tot aen deszelfs afschaffing, door keizer Napoleon, in 1812. Het navolgende jaer, wierd hy tot opvolger van wylen heer Buseine benoemd. Maer, helaes! het was maer voor een luttelken tyds! De Opperherder had besloten de beproevingen van heer De Simpel in den hemel te kroonen. Zyn verblyf binnen Iseghem was even als een enkele doorgang naer d'eeuwigheid. Hy verscheen er en hy was er niet meer! Met de heerschende ziekte neergeveld overleed hy, versterkt door de laetste HH. Sakramenten, gerustelyk in den Heer, op den 19 Mei 1813, onder de tranen en gebeden der inwoners, na het herdersambt, nauwelyks twee maenden bediend te hebben. De helft van Rousselaere schier, en bykans al de studenten van het afgeschafte kollegie, zoo uit eerbied als uit erkentenis, gingen zyne begraving bywonen. De dienst wierd gedaen door den deken Bulcke, pastor van Swevezeele, die ook zyne lykrede uitsprak. Naer het gebruik van dien tyd, maekte hy een zinspeling op den naem des overledenen. {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} Het dunkt ons dat wy het nog hooren: Zyn naem was Simpel, zeide hy, en die man was simpel, regt, godvreezende en afwykende van het kwaed (1). Om zyne gedachtenis te vereeren, dichtte heer Annocqué, overleden pastor van Oordeghem, in den naem van al zyne medeleerlingen, eene rouwklacht, in 't latyn, waerin hy, op de treurigste wyze, afschetste hoe gevoelig zy altemael waren aen het smertelyk verlies van hunnen voormaligen superior. Alzoo stierven er binnen Iseghem, in den tyd van twee jaren en half dry pastors: hetgeen even zooveel was, als er, in geheel den loop der verleden eeuw, overleden waren! Pastor De Simpel was de moederlyke oom van de twee heeren gebroeders Van Hove, waervan de oudste alsnu pastor en de jongste onderpastor is van Lauwe. Om onze levensschets te voltrekken moeten wy er nog byvoegen dat heer De Simpel van zyne ambtgenooten aenzien wierd als een der geleerdste en ootmoedigste priesters van gansch het bisdom. {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} quasi stellae Qui ad justitiam erudiunt multos, in perpetuas aeternitates. Dan. 12 ℣ 3. BID VOOR DE ZIEL van DEN EERWEERDEN HEER PETRUS-JOANNES DE SIMPEL, Geboóren te Staden by Rousselaere 29ber. 1767. Eerst Professor der Logica in d'Universit. van Douay, 1789. Priest. 1792 en Coadjut. te Wercken, 1793. Verbann, in d'eyland. Rhé en Oleron, 1798. Van daer weder geroepen, 1802. Hy word Deservitor in Swevezeele. Korts daer na onder-Past, van St. Salvator en nademael Direct, van St. Jans Hospitael te Brugge. Geestel. Ziel-bestierd. van 't Bisschoppelyk kleyn Seminarie te Rousselaere, 1806. Pastor van O.L.V. te Brugge, 1807. Nog 't zelve jaer opper-Overst. van 't voormelde Seminarie tot de afschaffing, 1812. In 1813 Pastor te Iseghem, en aldaer naer twee maenden overleéden 19 Mey 1813. R.I.P. Dilectus Deo et hominibus, cujus memoria in benedictione est. Eccl 45. ℣. I. {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} Gulielmus De Smet, van Waerschoot, was, zoo als zyn voorzaet, een hooggeleerd man. Ten jare 1790, wierd hy primus van rhetorika in de universiteit van Leuven uitgeroepen. In de algemeene promotie van Leuven, in 1792, op 128 akademische jongelingen, bekwam hy de tiende plaets der eerste linie (1). Verheven tot het priester- {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} schap, bekleedde hy, op zyne geboorteplaets, de bediening van onderpastor, toen Mgr. De Broglie, den 9 Mei 1808, een klein seminarie, te Sint-Nikolaes, Land van Waes, in 't oude klooster der Rekolletten inrigtte. De bisschop noemde hem eersten superior van dit nieuwe kollegie, en die keus wierd van eenieder toegejuicht. Heer De Smet beantwoordde aen de verwachting van zynen bisschop: de studerende jongheid van 't land van Waes begaf zich, in menigte, tot het nieuwe leergesticht, hetwelk welhaest bloeide door zyne schoone regeltucht en de goede studien die er gedaen wierden. Maer, ongelukkiglyk tot groote droefheid der studenten, schafte keizer Napoleon dit kollegie af, in 1812. Binnen de afschaffing, deed de gewezen superior, als onderpastor, eenen interim te Sleydinge, toen hy, in 1813, pastor van Iseghem benoemd wierd. Een min kloekmoedig man, ingezien de {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} heerschende ziekte welke reeds twee pastors in 't graf gerukt had en nog altyd even geweldig woedde, zou eenen schrik gehad hebben van naer Iseghem te komen. Maer de nieuwe herder, versterkt door de kracht desgenen die leven en dood in zyne handen heeft, stelde zich boven alle menschelyke berekeningen. Hy verscheen als een onbeschroomd apostel, bereid, was 't noodig, om ook, als een goed herder, zyn leven ten beste te geven voor zyne schapen. Vol van den geest Gods, spaerde hy zich nergens in: hy ging de zieken beregten en troosten, overal waer hy geroepen wierd. God bewaerde hem van de koortsen, dewelke nogtans, na zyne aenkomst, nog eenen merkelyken tyd zyne kudde verwoestten. Zyne aenhoudende zorgvuldigheid voor de zieken, zyne milddadige liefde voor den arme, zyne welsprekende en ievervolle sermoenen, de goede orde in 't beschikken der kerkelyke diensten, dit alles deed hem, op korten tyd, gansch het vertrouwen winnen zyner parochianen, dewelke allen, van den meeste tot den minste van hem ingenomen {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} waren. By deze en andere loffelyke hoedanigheden, vervoegde de nieuwe pastor een statig en deftig voorkomen, hetwelk eerbied en ontzag inboezemde. Moeijelyk ware 't om uit te drukken wat verheven gedacht de Iseghemnaers van hem hadden, hoezeer zy hem beminden en ontzagen. Ook was heer De Smet een van die zeldzame mannen, die tot alle plaetsen dienen konnen. Met eer was hy aen 't hoofd van een kollegie geweest; met eer hadde hy konnen eenen leerstoel als professor, in 't groote seminarie bekleeden; zelfs een myter, op zyn hoofd, zou hem niet miszeten hebben. Zoo oordeelde men te Iseghem. Om de ware godvruchtigheid meer en meer onder de inwoners te verspreiden, begon hy, op den 5 Oktober 1816, met het voortreffelyk broederschap van 't goddelyk Herte van Jesus, onder het gezag van Zyne Hoogweerdigheid den bisschop, in te stellen. Hy verhoopte dat de devotie tot het heilig Herte van Jesus het grootste nut onder zyne parochianen zou te wege gebragt hebben. Het docht hem dat de overdenking der overgroote liefde van 't goddelyk Hert {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} noodzakelyk moest wederliefde ontsteken, en hen bewegen om hunne herten gelykvormig te maken aen het Hert van Jesus, door de oefening derzelfde deugden. Onder de heiligen des hemels, toonde hy, naest Maria, eene byzondere devotie tot de heilige apostelen, die de pilaren der katholyke Kerke genoemd worden. Hy ontving dan met vreugd van den weledelen heer J.A. Van Huerne, de relikwien der heilige apostelen, en deed ze, op den 4 Junius 1816, met prachtigen toestel, processiewyze, van het klooster der Mariazusters naer de kerke dragen. Om de kerkelyke solemniteiten te vermeerderen, en des te meer het volk naer de goddelyke diensten uit te lokken, bezorgde hy nog aen de kerk, in 1818, de relikwien van de heilige moeder Anna en van den heiligen Joseph, en in 1820, die van den heiligen Karolus Borromeus. Volgeern zou hy binnen Iseghem een hospitael gezien hebben voor den behoeftigen en krachteloozen ouderdom van beide geslachten, onder het bestier der Zusters van {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} Liefde, dewelke hy ingerigt had om de zieken ten huize te dienen. Daerop peisde hy dikwyls; maer, terwyl hy by zichzelven ontwerpen maekte, wierd hy, tot groote droefheid der Iseghemnaers, ten jare 1829, pastor van Waerschoot en deken der christenheid van Eecloo benoemd. Vooraleer hy van Iseghem vertrok, hetwelk hy omtrent zestien jaer bediend had, liet hy aldaer een aenzienlyke hulpsom, als het eerste geld tot het inrigten van een oud-mannenhuis. In 1836, beloonde Mgr. Vande Velde de talenten en bewezen diensten van den weerdigen deken met hem te verheffen tot de weerdigheid van grootvikaris des bisdoms van Gent, in de plaets van wylen den Weleerw. heer Goethals. Tevens benoemde hy hem kanonik, deken des kapittels en examinator synodal. Ten gevolge der nieuwe weerdigheden door het hof van Roome, in 1845, aen het kathedrael kapittel van Gent gegeven, wierd de Weleerw. heer De Smet vereerd met den titel van aertsdiaken. Al die benamingen waren, gansch het bisdom {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} door, welgekomen. Die hooge plaetsen bediende hy lofweerdiglyk tot 1849, wanneer, op den 26 Februarius, een allerstichtelykste dood zyn onberispelyk leven kwam eindigen. Gulielmus De Smet, vikaris generael, stierf te Gent, in den ouderdom van 78 jaer en 2 maenden, en wierd te Waerschoot begraven. De grootvikaris was de broeder van den Weleerw. heer Bernardus De Smet, gewezen superior van het kollegie te St.-Nikolaes en van hetgene der H. Barbara te Gent, oudprofessor der H. Schriftuer in het bisschoppelyke seminarië, titulairen kanonik van Sint-Baefs, en apostelyken covisitator der geprivilegieerde kloosterordens in Belgenland, overleden den 28 April 1842. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} Jesus, Maria, Joseph, help my in de uer myner dood, (100 dagen aflaet verleend door Pius VII, 25 April 1807). De vreugd van ons hert is uytgedoofd;.... De kroon van ons hoofd is gevallen. Thren. XV, 16. † BID VOOR DE ZIEL VAN DEN ZEER EERWEERDEN HEER GULIELMUS DE SMET, Geboren te Waerschoot den 5 December 1770, Priester gewyd te Mechelen den 25 July 1796, Professor van de Rhetorica en Vice-Regent van de Lelie te Leuven in 1796, Bediende de parochie van Waerschoot in den besloten tyd. Onderpastor te Waerschoot in 1801, Eersten Superior ven het Kleyn-Seminarie te St. Nicolaes in 1808, Pastor te Iseghem in 1813, Pastor en Deken te Waerschoot in 1829, Vicaris-Generael van 't Bisdom van Gent, en Deken van 't Capittel van St. Baefs, 4 Mey 1836, Overleden te Gent den 26 February 1849. Het gene voor Gods oogen aengenaem was heeft hy gedaen,.... noch ter rechter, noch ter linker zyde is hy er van afgeweken. IV. Reg. XXII, 2. Hy was ten hoogsten geacht by ieder een; om dat hy zeer godvreezende was: en er was niemand die van hem eenig kwaed kon zeggen. Judith, VIII, 8. Het is niet zeggelyk hoe zeer hy uytmuntende was in voorzienigheid, godvruchtigheyd, zachtmoedigheyd en priesterlyken iever. Vita S. Anton. Myne kinderen, doet volgens het gene gy van my geleerd, ontvangen, gehoord en in my gezien hebt: en den God van vrede zal met u zyn. Phil. IV, 9. R.I.P. {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} Joannes Verkest wierd pastor krachtens konkoers van 1829. Die achtingsweerdige priester, wiens naem en faem van Kortryk tot Iseghem waren voorgeloopen, was aldaer ten hoogste welkom. Volgens de parochianen 't was M. Buseine die in heer Verkest herleefde. Binnen zyn vyfjarig herderschap verhaestte hy zich om al het goed, wat hy kon, te doen, alsof hy beheerscht geweest ware door een voorgevoelen van aldaer niet ang te verblyven. Ten zynen tyde, en door zyne krachtdadige medewerking, wierd het schuilhuis voor de oude arme mans en vrouwen ingerigt. Om de heilzame devotie tot de Moeder Gods meer en meer te verspreiden, stelde hy, in 1831, onder het gezag des bisschops van Gent, het broederschap van den Roozenkrans in. In 1834, rigtte hy ook, op de dry Sinksendagen, het veertiguergebed in (1). {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} Pastor Verkest vierde maer eenmael deze vruchtvolle solemniteit. Hy wierd, in de maend September van het jaer 1834, professor in de nieuwingerigte katholyke universiteit benoemd. Korten tyd daerna verhief Mgr. Boussen hem tot honorairen kanonik der kathedrale van Brugge. Alzoo zag die weerdige man zich op een nieuw verwyderd van de societeit van Jesus, waeronder zyn hert sedert lang woonde. Hy geraekte er eindelyk, in het jaer 1840. My dunkt dat hy by zyne intrede in het klooster uitriep: Hier is voor altyd myne rustplaets; ik zal er blyven omdat ik ze gekozen heb (1). Ook was de societeit voor hem een waerachtig aerdsch paradys. Het geheugt my zeer wel uit zynen mond gehoord te hebben dat hy, binnen het noviciaet, maer met een zake moeite had, te weten, om zich in te houden van niet te veel uitwendig zyne tevredenheid en zyn genoegen te laten blyken. Pater Verkest was voor de discipels van den H. Ignatius hetgene hy {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} geweest was voor de wereldlyke priesters, dat is, een spiegel van heiligheid. Hy heeft de paters gesticht door een heilig leven en een heilige dood. Onze schets van den achtbaren heer Verkest, zou wyder uitloopen, indien zyn leven niet reeds beschreven ware om in het licht te komen. Het is van onze kennis dat de Eerw. pater L.A.V. met de beschryving is belast geweest en zyn werk voltrokken heeft. Hetgene merkweerdig voorkomt in het leven van dien ootmoedigen man, is dat hy ten allen tyde, zooveel hy kon, de eere vlugtte, en dat de eere, altyd, tegen zynen dank, aen zyne stappen kleefde. Dat was geen wonder: er staet immers geschreven: Wie zich vernedert, zal verheven worden. {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} † Bid voor de Zielrust van den EERW. P. VERKEST, VAN DE SOCIETEIT JESUS, Geboren te Wynghene den 26 September 1795. In het Seminarie te Gent gegaen den 1 October 1817. Priester gewyd den 13 Augusty 1820. Onderpastor van S. Maertens te Kortryk 11 Sept. 1820 Pastor van Iseghem den 23 Juny 1829. President en leeraer in theologie in het provinciael seminarie van de katholieke universiteit, eerst te Mechelen en daerna te Leuven in Sept. 1834. Eer-Kanonik der hoofdkerk van Brugge, den 6 September 1837. Leeraer in theologie den 2 February 1839. In het klooster getreden den 27 September 1840. Geprofest den 2 February 1851. Godvruchtig als rector, te Namen overleden, den 6 Augusty 1858. Ik heb de wysheid begeerd en zy is my gegeven geworden; ik heb den Heer aenroepen en de geest der wysheid is in my gekomen. Sap. 7.7. Uit geheel zyn hert heeft hy den Heer geloofd; hy heeft den God bemind die hem geschapen had. Eccl. 47, 10. R.I.P. {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Joannes De Bruyne, geboren te Pitthem, 13 Juny 1794, priester gewyd 9 Nber 1821, begon den 10 Xber daerna de heilige bediening uit te oefenen als onderpastor van Somerghem. Hy wierd voor al de andere heeren van Westvlaenderen die met hem, het jaer 1818, in het seminarie aenveerd waren, pastor benoemd. Krachtens konkoers van 1830, bekwam hy de pastory van Bovekerke. Ruim vier jaer daerna, ontving hy, in 1834, zyne zending als pastor van Iseghem..... § XXXIX. Naemlyst der bekende heeren onderpastors. Pieter Vanden Broucke en Lukas van Camerbeke waren beide, in 1531, onderpastors, zoo als het blykt uit de dischrekening van dit jaer. Joos Van Langhermeersch, priester, bekend op de bovenstaende rekening, door de betaling aen den disch over zyne doodschuld van 6 schelen, kan een derde onderpastor geweest zyn. {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} Joos Eghels, in 1622, zoo als vermeldt de kerkrekening van dit jaer. Fol. 22. Mathias de Valliers (1), in 1636, zoo als het blykt uit den budget, of uit de begrooting der jaerlyksche uitgaven of parochiekosten van dit jaer. Hy was nog onderpastor in 1655. Jakobus de Poortere in 1673. Obiit 6 April 1707, en wierd in de hoogkerke begraven. N.N. Van de Putte, in 1720. Joannes Franciskus Lust, onderpastor in 1720, wierd pastor van Iseghem in 1724. H. Van Oost, in 1735. Felicianus Van Overschelde, mogelyk geboortig van Luigne, stierf in 1740. Alphonsus Veys, van Tieghem, was onderpastor in 1750, en wierd, in 1764, pastor van Heule, alwaer hy overleed in 1785. Petrus Corrouble, van Ronck, eerste tweede onderpastor, bediende deze stand- {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} plaets van 1760 tot 1772, en overleed pastor van Gulleghem in 1813. F.J. Vercruysse wierd onderpastor in 1764, en had voor ambtgenoot den Eerw. heer Verhamme. Rochus Rosseeuw, in 1767 en stierf te Iseghem 1770. Laurens Saverys in 1769 en 1770. Vincent. Jak. Verhulst, van Iseghem, was onderpastor in 1773; wierd, in 1789, pastor van Coyghem, alwaer hy verscheidde. N.N. Langendries in 1774 en 1776. N.N. Bertens was onderpastor in 1776, deservitor in 1786, en stierf rond de jaren 1790, te Iseghem. Petr. Frans Six, van Moorseele, van de jaren 1780 tot op 't einde der voorgaende eeuw. Petr. Dionys. Van Meulebroucke, van Tieghem, onderpastor sedert 1794, vertrok, in 1808, als pastor van Couckelaere, alwaer een schielyke dood hem overviel, 26 April 1810. Joes. Frans Joseph. Van Elslande, van Helchin, was onderpastor tot het einde van {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} 1805, en eindigde zyn leven als pastor van zyne geboorteplaets, 7 Juny 1825, in den ouderdom van 67 jaer. Leo Anton. Fid. Cruenaere, van Kortryk, onderpastor in 1802, wierd, in Mei 1812, pastor genoemd van Meenen, en betaelde den tol der natuer den 9 Juny 1845, als pastor van St.-Salvators, te Gent. Gul. Frans Tanghe, van Iseghem, sedert het einde van 1805, tot zyne benaming als pastor van Bavichove in 1808. Hy overleed pastor van Oostroosebeke, 18 Feb. 1835. J. Franciskus Strobbe, van Iseghem, benoemd in July 1808, was maer dry maenden onderpastor. Hy verhuisde van de wereld als pastor van Steenkerke, in 1847. Frans. Lodewyk Lenoir, van Yper, van 1808, totdat hy, krachtens konkoers van 1816, pastor wierd van Beernem, alwaer hy stierf 13 July 1824, oud zynde 61 jaer. By zyn testament stichtte hy een jaergetyde met brood aen de armen voor honderd jaer: 50 jaer te doen te Beernem, en 50 jaer te Iseghem. Het eerste jaergetyde te vieren t'Iseghem, moet gedaen worden in 1875. {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} Frans Vincentius De Ceunynck, van Caeskerke, benoemd in Nber 1808, en te Iseghem Overl. 6 Janry 1815, oud 33 jaer. Benediktus Bracke, van Zele, voormaels econome van het kollegie, te Rousselaere, was onderpastor sedert July 1812 tot Juny 1814. Obiit onderpastor van Rousselaere, 2 Maert 1820, oud 36 jaren. Gulielmus Sandyck, van Gent, sedert July 1814, totdat hy in Nber 1814, onderpastor wierd van Sint-Martens, te Kortryk; obiit pastor van Wondelghem, 6 7ber 1845, oud 54 1/2. Louis Frans Joes. Cuypkens, van Brugge, van Janry 1815, totdat hy, in Nber 1815, onderpastor wierd van Sint-Jan, te Poperinghe. Obiit te Gent, 2 8ber 1857, oud omtrent 66 jaer. Ivo Van Wtberghe, Geb. te Thielt 1791; onderpastor in Nber 1815; pastor van Coolkerke in Augustus 1825; obiit pastor demissionaris van Wacken, te Brugge, 20 Febry 1861, oud 69 jaer en 8 maenden. Joannes Marinus Van Eesbeck, geboortig van Aelst, was onderpastor sedert Septem- {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} ber 1816, totdat hy, krachtens konkoers van 1817, pastor benoemd wierd van Berchem, alwaer hy overleed, 21 Oktober 1857, oud 82 jaer. Petrus Augustus Everaert, Geb. te Belleghem, 1792; benoemd 28 Juny 1817; onderpastor der kathedrale van St.-Baefs, 29 April 1820; overleed op zyne geboorteplaets, 22 Oogst 1822. Michiel De Ceuninck, Geb. te Staden 1792; onderpastor van Emelghem, in 1816, en tegelyk van Iseghem, in 1817; pastor van Ettelghem, Nber 1821; nu pastor van Assebrouck. Franciskus Sonneville, Geb. te Destelbergen 1792, van Mei 1820, tot Maert 1829. Obiit pastor van Sleydinghe, 13 Oktober 1844, oud 52 jaren. Karel Eugeen Penneman, van Aeltre, was 9 maenden onderpastor: van Febry 1825, totdat hy in dezelfde hoedanigheid overging naer Sinte-Walburge, Audenarde, alwaer hy stierf, 10 7ber 1832, oud 34 jaer. Raimundus Van Hecke, Geb. te Rousselaere 1794; van 8ber 1825, totdat hy ver- {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} trok, als onderpastor van Sint-Martens, te Kortryk, in Juny 1832. Obiit pastor van Autryve, 25 April 1861, oud 66 jaer en vier maenden. Theodorus Van Der Straeten, Geb. te Gent 1798, was onderpastor van Iseghem en Emelghem sedert Nber 1825, toen hy in dezelfde hoedanigheid overging tot Eecloo, in Juny 1828. Obiit pastor demissionaris van Haesdonck, te Gent, 3 8ber 1841, oud 43. Frederikus Van Coillie, van Beveren, onderpastor genoemd in July 1828, vertrok in 1841. Nu pastordeken van St. Gillis, te Brugge. Petrus De Vos, van Oostroosebeke, sedert April 1829, tot Mei 1841, overleed Past. van Moorseele, 6 Xber 1852. Petrus Maes, van Meulebeke, onderpastor van Julius 1832, tot 1844. Nu pastor van Wielsbeke. Felix Pollet, geboren te Thourout 1809, eerste vierde onderpastor benoemd in 1839. Leonard. Ludov. Nollet, S.T.B., van Gheluwe, onderpastor van April 1841 tot Juny 1852. Nu pastor van Westoutre. {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} Gratianus Ant. Bened. Vervot, van Poperinghe, van November 1841 tot Juny 1843. Nu pastor van Locre. Isidorus Ampe, geboren te Thielt, van Juny 1843, totdat hy pastor wierd van Couckelaere, Janry 1854. Henrikus Veys, geboren te Brugge 1812, was onderpastor van 13 Juny 1844, tot zyn overlyden, 5 Maert 1848. Karel Konstantinus Van Hullebusch, geboren te Thielt 1818, van Maert 1848 tot July 1851. Nu pastor van Ouckene. Augustus Franciskus Van Eecke, van Boesinghe, was onderpastor sedert Augustus 1851, totdat hy in July 1857, pastor van Beernem benoemd wierd. Nu pastor van Oostroosebeke. Josephus Ludovikus De Lannoy, geboren te Hooglede 1822, benoemd Juny 1852.... Ivo Volckaert, geboren te Beveren 1825, benoemd Febry 1854.... Frans Biebuyck, geboren te Wielsbeke 1819, benoemd Augustus 1857.... {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} § XL. Naemrol van priesters en paters van Iseghem. Mgr. JUDOKUS BOUCKAERT, bisschop van Yper, geboren in 1583 en overleden in 1646. Jak. Frans Marchelier, beneficiant van Winckel-Sint-Eloy, obiit 1740. N.N. Japec, Overl. pastor van Hulste. Placidus S. Mar. Schaeck, geboren 1718, diskals, Ob. 2 Mei 1803. Laur. Hil. Verduyn, Ob. pastor van Marcke 1781. Pater Casimirus, vikaris van de kapucynen, Ob. te Gent in 1784, oud 37 jaer. Pet. Frans Maes, pastor demissionaris, stierf 27 Xber 1799, in het gevang, te Brugge. Joes. Frans Valcke, Geb. 1736, pastor van Leke, stierf aldaer, 3 Febry 1801, als vlugteling op eene hofstede. P.F.J. D'hooghe, deservitor van Heule, stierf t'Iseghem, verborgen op eene hofstede. Joseph F. Vyncke, kanonik van Ghistel, {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} stierf ten gevolge van mishandelingen, 13 Oktober 1797, oud 47 jaer. Pet. Van Becelaere, Geb. in of omtrent 1753, obiit Onderp. van Lendelede. Jak. Georg. Werbrouck, kanonik der kollegiale van O.L.V., te Kortryk, gedurende 47 jaer, obiit 3 Maert 1797. Anto. Nuttens, kapucyn, onderpastor van Desselghem, Ob. 2 April 1810, oud 79 jaer. Broeder Severinus, kapucyn, Ob. te Leuven 1771, oud 22 jaer. Frans Fid. Amand Vande Putte, pastor van Avelghem, Ob. 3 Nber 1807, oud 62 jaer. Joes. Bapt. Vande Putte, monik van Zonnebeke, Onderp. van Deerlyck, obiit 31 8ber 1819, oud 52 jaer. Pater Gellinck, diskals, obiit omtrent het einde der voorgaende eeuw. Vinc. Jak. Verhulst, pastor van Coyghem, geboren 1744. Ob. 22 Nber 1836, oud 92 jaer. Petrus Vergote, Geb. 1750, overste der Broeders Van Dale, te Kortryk, Ob. 1836. Mart. Albert. Frans Van Dommele, pas- {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} tor van Wielsbeke, Ob. 3 Febry 1815, oud 66 jaer. Joes. Frans Gellinck, pastor van Welden, Ob. 4 Oogst 1827, oud 63 jaer. Gul. Frans Tanghe, Geb. 1760, pastor van Oostroosebeke, Ob. 18 Febry 1835. Jak. Frans Strobbe, Geb. 1778, pastor van Steenkerke, Ob. 11 Janry 1847. Louis Bened. Desmadryl, Geb. 1785, pastor demissionaris van Seeverghem, Ob. te Thielt, 11 July 1853. Pet. Bonifac. Caniere, obiit pastor van Schendelbeke, 16 Nber 1834, oud 45 jaer. Pet. Joes. Van Haverbeke, obiit onderpastor van Ardoye, 10 Febry 1821, oud 31. Arkadius Godefridus Van Haverbeke, geboren 1796, broeder des voorgaenden, pastor van Sint-Kruis. Desider. Ignat. Verduyn, Geb. 1792, ridder van het Leopoldsorden, deken van Gent (extra muros), aldaer pastor van Sint-Nikolaes, honoraire kanonik van Sint-Baefs, lid van den bisschoppelyken Raed en prosynodale examinator. Joes. Bened. Langendonck, Geb. 1792, Ob. pastor van Ichteghem, 10 Oogst 1851. {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} Pet. Jak. Beernaert, Geb. 1793, Ob. pastor van Zerkeghem, 17 Oogst 1861. Joseph Louis Vierstraete, Geb. 1794, Ob. pastor van Lapscheure, 21 July 1852. Gul. Frans Tanghe, Geb. 1802, titulaire kanonik, sekretaris van het kapittel, boekkeurder, missionaris des bisdoms. Pet. Jak. Tanghe, S.T.L., broeder des voorgaenden, Geb. 1807, pastor van Onze Lieve Vrouw en deken van Brugge (extra muros zuid), honoraire kanonik, lid van den bisschoppelyken Raed en prosynodale examinator. Karel Vandermeersch, Geb. 1801, pastor van Marialoop. Raimundus De Jonckheere, Geb. 1795, Ob. onderpastor van Lendelede, 6 Nber 1830. Petrus Denys, Geb. 1796, pastor demissionaris van Houttave. Karel Joseph Andries, Geb. 1794, onderpastor van Desselghem. Rochus De Jonghe (Broeder Laurentius), Overl. trappist te Westvleteren, in 1860, oud 61 jaer. {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Fidelis De Preitere, Geb. 1810, voormaels professor in het kollegie, te Kortryk, Ob. te Iseghem, 22 July 1838. Hubertus De Preitere, Geb. 1817, rekollet, broeder des voorgaenden, guardiaen te Lokeren. Mart. Louis Vereecke, Geb. 1801, Ob. onderpastor van Lisseweghe, 21 Oogst 1847. Bruno Van der Heeren, Geb. 1806, direkteur van het hospitael van Sint-Dominikus en Engelendale, te Brugge. Mart. Louis Nuttens, Geb. 1814, pastor van Ooteghem. Bruno De Scheemaecker, Geb. 1818, onderpastor van Sint-Petrus en Paulus, te Oostende. Bruno Van Hove, Geb. 1819, superior van het kleine seminarie, te Rousselaere. Karel Van Hove, Geb. 1822, onderpastor van Thielt, broeder des voorgaenden en des volgenden. Franciskus Van Hove, Geb. 1825, Onderp. van Sint-Jan, te Poperinghe. Franciskus Robyn, Geb. 1818, onderpastor van Oedelem. Pet. Joseph Casemiere, Geb. 1819, obiit {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} Onderp. van Langhemarck, 27 Febry 1852. Medard. Eduard Coolen, Geb. 1819, onderpastor van Waereghem. Pet. Louis De Jonghe, Geb. 1818, Ob. Onderp. van Passchendaele, 23 Nber 1848. Jordan. Adolph. Clement, Geb. 1821, onderpastor van Ichteghem. Ivo Louis Tras, Geb. 1825, onderpastor van Ooteghem. Francies Tras, Geb. 1828, jesuit, broeder des voorgaenden. Victor Vanneste, Geb. 1830, diskals. Augustinus Van Campenhoudt, broeder jesuit, oud 52 jaren. Eduard. Isidorus Van Campenhoudt, broeder des voorgaenden, Geb. 7 April 1824, pastor missionaris van St.-Josef, te Detroit, in de Vereenigde Staten van Noordamerika (1). {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} Gustavus Callens, Geb. 1826, onderpastor van Sint-Jakobs, te Brugge. Konrardus Callens, Geb. 1828, diskals, broeder des voorgaenden. Petrus Henry Lahousse, S.T.L., Geb. 1831, onderpastor van Sinte-Petrus en Paulus, te Oostende. Alphonsus Lahousse, Geb. 1843, jesuit, broeder des voorgaenden. Victor Henry Louis Van Ruymbeke, Geb. 1833, surveillant der internen in het kollegie van Kortryk. Bruno Losschaert, Geb. 1836, jesuit. Frans Verhelle, Geb. 1834, trappist. {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} Gustavus Thibau, Geb. 1836, seminarist. Joes. De Jonckheere, Geb. 1840,’ Bruno De Jonghe (Broeder Aloysius), overste der Broeders Van Dale, te Kortryk, oud 37 jaren. Joannes Verstraete, Broeder van Liefde, te Gent, oud 37 jaer. Isidoor Doorme, Broeder in 't gesticht van Sint-Jan de Deo, te Gent, Overl. oud 31 jaren. Augustus Josephus Doorme, Geb. 1829, Broeder Kapucyn in Engeland. Petrus Rebry, Geb. 1829, Broeder in 't gesticht Sint-Gabriël, voorgeborgte Sint-Mauritius, te Ryssel. Konstant Nollet (Broeder Felix), in 't gesticht Van Dale, te Kortryk, gevestigd in de school van Vyve, te Sint-Kruis, oud 25 jaren. Frederikus Debonnet, Broeder der goede Werken, te Ronsse, oud 38 jaer. {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} § XLI. Tafereel der bekende hoogbaljuws en burgemeesters van Iseghem. I. Hoogbaljuws: Jan Schoonvelde was balju en ontvanger van den heer van Iseghem in 1502. Het was hy die gelast was van wege zynen heer Jan van Stavele, in 1502, aen het hof en kasteel van den graef van Vlaenderen, te Kortryk, de overgave te doen der heerlykheid van Iseghem (1). Franciskus van Caloen, in 1531. Jr. Maximiliaen de Montmorency, in 1586. Pieter Le Loup, in 1636. Jakobus Vander Beke, in 1655, schoonzoon des voorgaenden. Maximiliaen Le Loup, in 1676. {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} Petrus Frans Joseph Le Loup, in 1685. Francies Le Loup, in 1692 en 1699. Pieter Ferd. Le Loup tot 1725. Maximiliaen Le Loup, heer van Rosuel en raedpensionaris der stad Meenen, benoemd den 25 7ber 1725, in vervanging van zynen broeder, stierf naer het schynt, in 1733. Josephus Jakobus Deman d'Hemstroode, in 1733, waerschynlyk tot 1738. N.N. De Lannoy, van 1738 tot 1739. Hy kreeg van den prins van Iseghem het hoogbaljuschap met de magt van eenen plaetsvervanger aen te stellen. Jan Baptista Verhulst, van 1739 tot 1778 (1). Jan Verhulst, zoon des voorgaenden, van 1778 tot 1783. Pieter Coucke van 1783, tot aen de afschaffing van dit ambt door de fransche republikeinen. {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} II. Burgemeesters: Gulielmus Vander Schuere, in 1636 (1). P. Van Der Bruggen, in 1676. Joos de Roo, in 1685. Ferdinand Hamerlinck, in 1727. Gillis Buyse, in 1733 en 1736. Francies Vanneste, van 1754 (2). Thomas Van Tomme, van 1770 (3), herbenoemd in 1776 (4). Joseph Loncke, van 1789 (5). Korten tyd daerna ontstonden de staetsberoerten, die eindigden met ons land over te leveren in de handen dergenen die in Frankryk autaer {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} en Staet omgeworpen hadden. De namen der mannen die sedert Joseph Loncke, hetzy als president, hetzy als meijer of burgemeester, bestierd hebben, kan men vinden in de chronyk van Iseghem. § XLII. Oude en nieuwe gebruiken. Men zegt: Ieder land Heeft zynen trant, Elke stad hare zwieren En byzondere manieren. Onder die gebruiken zyn er eenige die onveranderlyk blyven, daer andere volgens de tyden nieuwe gedaenten aennemen: Tempora mutantur nos et mutamur in illis. Er bestaen dan oude en nieuwe gebruiken; de eene zyn eigen aen Iseghem alleen, maer de andere zyn gemeen met andere plaetselykheden. De voornaemste of belangrykste hebben wy hier in een tafereel verzameld. Het meestedeel is meer of min verbonden met de kerke, omdat deze inderdaed {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} de historie van de parochie vertoont. Om met orde voort te gaen zullen wy alles in kleine hoofdstukjes verdeelen. Opschriften der kerkdeur. Boven de lykdeur der voormalige kerk, zoo als wy duizendmael en nog gelezen hebben, praelden de navolgende hoofdletters: D. O. M. dat is, Deo optimo maximo: Aen den God van goedheid en majesteit. Hierdoor wierd beduid dat de kerken en autaren alleen worden opgerigt aen God, wien alleen godsdienst en sakrificie toekomt. Een weinig leeger, zag men eene spreuk getrokken uit den Boek der veropenbaring van den heiligen apostel Joannes; te weten: DE HONDEN BUYTEN. Apoc. XX, 15. Deze spreuk vereischt uitleg en stelt ons zeer natuerlyk op weg om een woordje aen te stippen wegens het ambt van hondenzweperschap. Men leest in den Resolutieboek van Iseghem dat de wetheeren, in 1721, twee hondenzwepers aenstelden, om de {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} honden op de zon- feest- en zelfs wekedagen uit de kerke te jagen. Tot teeken van gezag, droegen de gemelde ambtenaers eenen bandelier van violet kleur, waerop het parochiewapen al den eenen kant prykte, en al den anderen kant: de Tiene-viere, zoo als men letterlyk leest in den evengenoemden Resolutieboek. Maer wat is de Tiene-viere? Het zinnebeeld, door de wetheeren, Tiene-viere genoemd, is, naer ons dunkens, niets anders dan de naem van Christus, in grieksche hoofdletters verkort geschreven. Immers de twee eerste hoofdletters van dezen naem worden in de grieksche tael uitgedrukt door het teeken X, en de derde letter door het teeken P. Nu deze twee letters in een verbonden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} verbeelden het romeinsch cyfergetal X en IV. Ten minste is het zeker dat deze letters gebruikt worden om den naem van Christus uit te drukken (1). Hieruit volgt dat de twee {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} ambtenaers, met den bandelier op de schouders en de zweep in de hand, zienlyker wyze, vertoonden de geschiedenis van Christus, die de schenders van zynen tempel met eene zweep daeruit bande. Mogelyk hing de zweep eertyds, buiten de goddelyke diensten, in het kerkportael, zoo als 't nog hedendaegs geschiedt in eene parochiekerk niet ver van Brugge (1). Dit ambt bestaet niet meer; of eerder het wordt vervangen door eenen kommissaris van kerkpolicie, gemeenlyk genoemd garde-suisse. Kruisweg buiten de kerke. Niet alleen de voorkant maer gansch de buitenkring der voormalige kerk leverde merkweerdigheden op. Zoo als binnen de kerke, hingen er ook aen de buitenmuren veertien statien (2) verbeeldende het lyden van Christus. Gedurende het zomersaizoen, {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} ging de geestelykheid, op elken vierden zondag, den kruisweg buiten. Kalvariëberg. Gelyk hedendaegs nog, bestond er een berg van Kalvarie, boven denwelken een Kruis verheven was. Die Kalvariëberg, ingerigt tusschen de graven en doodsbeenderen, beteekent dat de ligchamen der christenen rusten onder de schaduw van het Kruis, of onder de bescherming van den gekruisten Zaligmaker, en, door zyne verdiensten, de glorieuze verryzenis afwachten. Want het laetste uitwerksel, de volle en volmaekte vrucht van het lyden van Christus en hetwelk ons toegepast wordt in de heilige Sakramenten, voornamelyk in de heilige Kommunie, bestaet in een glorieuze verryzenis aen de dooden te bezorgen. Heilig Graf. Achter den hoogenautaer bevond zich eene spelonk, alwaer Christus vertoond {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} wierd liggende in het graf. Dit was eene navolging van de kerk van het H. Graf, te Jerusalem, alwaer de begraefplaets van Christus, achter den hoogenautaer te zien is. Boven het graf van Christus las men een opschrift, waerby de voorbygaenden aengesproken wierden, als volgt: O gy allen die langs den weg voorbygaet, aenmerkt en beschouwt of er een smert is gelyk aen myne smert. Thren. I, 12. Kruisen op de graven. Op het Vrye van de kerke, dat is, op het kerkhof, verhieven zich, boven menigvuldige graven, houten of yzeren kruisen, met opschriften en de namen der overledenen, opdat de levenden voor hen zouden bidden, en tot getuigenis dat zy geleefd hadden en gestorven waren in het geloof van den gekruisten Christus, in de gemeenschap van zyne Kerk, en door zyne verdiensten eene glorieryke verryzenis verwachtten. {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} Kermisvaentje en Omgangtak. Tweemael 's jaers, plagt de kerktoren eene vaen of eenen tak te vertoonen. Onze voorouders maekten een beredend onderscheid tusschen deze vreugdeteekens. Op de kermis staken zy eene kruisvaen uit, om door deze vlag aen te kondigen den verjaerdag van kerkmis of kerkwyding, die onder andere ceremonien geschiedt door het planten van het zegepralende teeken des heilig Kruis; maer op den omgang staken zy een bladerryken tak uit, om te beteekenen een mindere vreugdefeest die jaerlyks in de kerk plaets had. De Tigchelvloer en de Grafkelders. Oudtyds was de kerke bevloerd niet met marmer of schorren, maer wel met gebakken steen, te weten met tigchels: hetgene vooral 's winters, veel beter was voor de voeten. Zelfs nog in het jaer 1621 wierd de nederkerk met tigchels hervloerd (1). {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} De kerk was ondermynd door steenen grafkelders, alwaer de overledenen der voornaemste familien begraven wierden. Er bestond een verschillig fabriekregt voor degenen die in de neder- of hoogkerke hunne begraefplaets kozen. Dit gebruik gaf gelegenheid om den psalm De profundis, met eene oratie en asperges ten grave te bespreken in het stichten van jaergetyden, zoo als onderander Max. Leloup gedaen heeft. Koperen Mozes en Gaendery. In voorgaende eeuwen, stond er tusschen de moerpilaren en de kommuniebank een koperen Mozes, de twee steenen tafels der oude wet voor hem houdende, als eenen lessenaer, waerop men de absolutien over de lyken zong. Dit beeld beteekende de oude Wet, in dewelke de menschen die stierven hunne zaligheid moesten verwach- {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} ten door de verdiensten van den toekomenden Messias; even als degenen die sterven in de nieuwe Wet hunne zaligheid hopen door de verdiensten van Christus, die reeds gekomen is. Binnen de voormalige kerk verhief zich boven den zuidchoor eene gaendery tot toegang naer den klokzolder. Deze galery was noodzakelyk om te geraken op den toren, die in het midden van het kerkgebouw stond, in veronderstelling, gelyk het was, dat de trap al buiten kwam. Banken en Stoelen. Tot omtrent het einde der voorgaende eeuw was de kerk vol van bestendige banken, waerop men kon knielen en zitten, onder de goddelyke diensten. Die te laet kwam om eene bank te krygen, mogt op den grond knielen: want men wist van geene stoelen. Het gebruik van stoelen is een fransche uitvinding; 't is van Frankryk in onze Nederlanden gekomen. De kerkraed liet eerstmael 25 stoelen maken. {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} 'S heerschaps zitbank. Onder de voorregten der heeren, graven en prinsen (1) van Iseghem, was er een, waerby zy eene zitbank in de kerk bezaten. Deze zitplaets bevond zich langs den zymuer, regt over degene van den edelen stam van Huerne. In afwezigheid der prinselyke heeren wierd de zitbank bekleed door hunne ontvangers en toezieners. Onder dezen titel heeft men opvolgelyk de voortreffelyke familien Du Jardin en Maes van de zitbank zien gebruik maken. {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} Mans- en Vrouwenchoor. Het kerkgebouw is een afbeeldsel van het hemelsch Jerusalem, alwaer vele verblyfplaetsen zyn; 't is het huis Gods op der aerde, alwaer al zyne huisgenooten hem komen dienen met welvoegelykheid en orde: Honeste et secundum ordinem (1). Volgens eeuwenoude orde, is het sanctuarium de uitsluitelyke plaets der kerkdienaers; de hoogzael dient voor den koster met zyne hulpen; en al het overige voor de enkele geloovigen. De volksplaets wordt natuerlyker wyze in tweeën verdeeld: de eene is bestemd voor de mans- en de andere voor de vrouwspersoonen. Zoo was het gebruik onder het Oude Testament: in den tempel van Jerusalem hadden beide geslachten elk hunne afzonderlyke plaetse (2). Onder het Nieuwe Testament bestaet dit gebruik in alle kerken, waer goede orde en welvoegelykheid heerschen. Deze gewoonte wordt by de {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} Iseghemnaers sedert twaelf honderd jaren onderhouden. Zy noemen manschoor de plaetse welke voor hen bestemd is, en vrouwenchoor, degene die door de persoonen van het andere geslacht bekleed wordt. Dit zedig en christelyk gebruik is bezegeld door het gezag der kerkvergaderingen en van den H. Karolus Borromeus, wiens schikkingen, zegt een schryver, overal onderhouden worden, waer orde bestaet (1). Kerkrentjes en Ketten. Voormaels was er schier niet een begoede familie, of zy betaelde jaerlyks tot onderhoud der kerk een rentje, bezet op hare huizen of landen, zoo als de kerkrekening van 1621-1622 getuigen kan. Deze zorg voor het huis Gods was een gedachtenis van een heerschende gebruik onder het {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} volk van Israël. Immers alle Israëlietische manspersoonen waren verpligt, van den ouderdom van twintig jaren af, jaerlyks een halven sikkel, dat is, omtrent 1 1/4 frank op te brengen, by wyze van hoofdgeld, ten behoeve van den tempel, te Jerusalem. Men aenmerkt dat het gebruik van kerkrentjes te maken allengskens onderbleven is door het opkomen van de kerkschale, onder de goddelyke diensten. Deze kette wierd ingebragt door het toedoen van Albertus en Isabella, krachtens plakkaten van 1611 en 1613, betrekkelyk het herbouwen en herstellen der kerken, die door de Geuzen vernietigd waren (1). Toen de kerkschael opkwam, bestond reeds het gebruik van de kette voor den arme. Keizer Karel V had, by plakkaet van 7 Oktober 1531, vastgesteld dat de dischmeesters voor hen, onder de kerkdiensten, zouden rondgaen. Zoolang er maer een schale rondging, was 't niet noodig dat de omhaler aenkondigde tot wiens behoeve hy inzamelde: een- {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} ieder wist het; maer wanneer een tweede schale opkwam, begonnen de inzamelaers, op hunne ronde, van tyd tot tyd, hun oogwit luidop te laten hooren. Zy voegden er eenen dankwensch by, telkens dat zy eenen penning ontvingen. Deze gebruiken worden tot hedendaegs behouden. Hoogtyden en voorname dagen. Volgens een onheugelyk gebruik in Vlaenderen, gaen de wetheeren op de hoogtyden en andere voorname dagen des jaers, onder de hoogmis, ter offrande. Dit wordt aenzien als een voortreffelyk onderscheid. Het is een overblyfsel van voorige tyden, toen de geloovigen nooit de Mis bywoonden zonder eene offerande te doen (1). Binnen de evengenoemde dagen, plagt de burgemeester, 's namiddags onder het Lof zelf met de schael rond te gaen, ten behoeve van de kerkfabriek. {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} Paeschtyd en Sinksen. Voordezen, zelfs nog binnen de XVIIde eeuw, wierd er een suikerkoek geschonken aen degenen die te Paschen kommuniceerden; daerby gaf men hun, na de H. Kommunie, eene teug wyns te drinken: hetwelk ook plaets had op den hoogdag van Sinksen. Het gebruik van wyn te geven aen degenen die gekommuniceerd hadden, bestond mogelyk in gansch Belgenland, zoo als men eenigzins besluiten kan uit de 32ste les van den Mechelschen Katechismus. Op Wittendonderdag plagt de pastor de voeten te wasschen aen twaelf kinderen, die men de twaelf apostels noemde. Deze kinderen ontvingen, ter dezer gelegenheid, eenen suikerkoek met een glas wyns. Het is klaer dat deze ceremonie een gedachtenis was van den Zaligmaker, die, voor het laetste avondmael, de voeten zyner discipels waschte. In oudere tyden, op denzelfden dag, was het in de huisgezinnen een algemeen gebruik van 's avonds te soppen, dat is, van brood in {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} wyn gedopt te nemen voor kollatie. Zelfs bestond er te Iseghem een fondatie, waerby jaerlyks, op Wittendonderdag, wittebrood gedeeld wierd aen de armen om daermede te soppen. Dit avondmael geschiedde tot gedachtenis dat Jesus Christus, onze Heer, 's avonds voor zyne dood, onder de gedaenten van brood en wyn, zyn vleesch en bloed aen zyne apostelen gegeven had. Binnen de XVIIde eeuw, was de kerkfabriek gewoon den predikant van de passie en verryzenis met wyn te beschenken; deze verkwikking is sedert lange en vele jaren onderbleven. Maer het gebruik van de namen dergenen die omtrent Paschen te biechte gaen op te schryven, is nog in voege gebleven. Het oudstbekende spoor daervan klimt tot het jaer 1568. Ten dien tyde gaf de bisschop van Doornik, Engelbertus d'Ongnies, aen de biechtvaders te Audenaerde bevel van de namen der biechtelingen omtrent Paschen op te teekenen, om alzoo ter kennis te komen van de schurfte schapen die, door de Geuzen tot kettery verleid {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} zynde, de HH. Sakramenten verzuimden (1). Naderhand, in 1574, wierd deze maetregel door de kerkvergadering van Doornik tot gansch het bisdom uitgebreid (2). Kersliedjes en Godsdeel (la part à Dieu). Alle jaren tusschen Kers- en dertienavond, aenmerkt men arme muzykanten, dikwyls met eene papierenster in de hand, die aen de begoede deuren, in hope van eenige belooning, een kersliedje gaen zingen, ter eere van den Messias. Dit gebruik bestaet op al de volkrykste plaetsen van Vlaenderen, en overal wordt het op denzelfden vois gezongen. Mogelyk laten zich deze volksliedjes hooren op denzelfden toon, gansch de katholyke wereld door. Ten minste is het zoo in Engeland, volgens berigten van deze streek. Insgelyks bestaet dit gebruik in Azië. Immers, over eenige jaren, was een kanonik {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} van Brugge tegenwoordig by het kollegie der Propagande, te Roome, in de letteroefeningen, die er jaerlyks plaets hebben op den feestdag der Drykoningen. Daer verschenen uit de vreemdste landen des werelds op het tooneel jonge geloofszendelingen, die elk in hunne moedertael een letterstuk uitgalmden. Onderander hoorde hy eenen student die een kersliedje zong op denzelfden vois, zoo als het in Vlaenderen geschiedt. En die zanger, zoo hy vernam, was geboortig van Sennaer in Azië. Zou men daeruit niet mogen besluiten dat de kruisvaerders het kersliedje en zynen toon, uit het Oosten, elk in hun land hebben medegebragt? Van onheugelyke tyden plagten de behoeftige of onbegoede lieden binnen den Kerstyd, voornamelyk op Dertienavond, rond te gaen om eene aelmoes, die zy het Godsdeel noemden. Deze omhaling was nog in vollen zwang over een dertigtal jaren en bestaet nog op omliggende parochien. Wat was de oorsprong daervan? Het gebruik kwam voort van den boonkoning, dien men {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} eertyds koos op Dertienavond. Voor een eerlyk verzet, bakten de familien eenen koek waerin zich eene boone bevond, en deelden denzelven stuksgewyze uit. Die het boonstukje kreeg, was koning. Een gedeelte van het koekebrood moest aen den arme gegeven worden en heette het godsdeel (1), omdat God in den persoon der behoeftigen ontvangt. De armen gingen dan het godsdeel in den koningskoek ophalen. Maer toen de boonkoek onderbleef, hielden zy niet op van rond te gaen en kregen in plaets van koek een stuk broods. Sint Eloisdag en de zegening der peerden. Volgens den geleerden geschiedschryver Ghesquière van Kortryk, die in 1802 overleden is, bestond er ten zynen tyde, gansch Belgenland door, een gebruik van de peerden, op Sint Eloisdag, te leiden tot aen de kerkdeur om ze aldus te stellen onder de bescherming van dezen heiligen apostel van {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} Vlaenderen (1). Deze ceremonie had ook plaetse te Iseghem. Men versierde prachtiglyk de peerden en men reed stoetswyze, paer en paer, naer de kerke. Aen den ingang van het kerkhof, nevens den muer, bevond zich de pastor in kerkgewaed, die de peerden met wywater besproeide en zegende met de relikwie van den H. Eligius, welke in een hamertje schuilde. Dit gebruik is onderbleven op het einde der regering van Napoleon, hetzy om misbruiken, hetzy omdat er vele ruiters of loijers in krygsdienst waren, of op de fransche slagvelden gesneuveld lagen. Men vindt den oorsprong van deze feest te Douay in de kapelle der H. Maria Magdalena, alwaer met veel eere, twee hamertjes van den H. Eligius bewaerd wierden. Ter gelegenheid dezer relikwien, onstond er, uit de naburige steden en dorpen, een overvloedige toeloop van ruiters, die hunne peerden aenboden aen den priester der evengenoemde kapel, opdat hy ze zou zegenen met deze {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} hamertjes en met wywater besproeijen. Door de aenraking dezer relikwien liet God zyne almogendheid blyken. Hetgene wonder maer zeker is, zegt Ghesquière: Als een peerd dol is, houdt zyne plaeg op, zoohaest het by wyze van kruis gezegend en met wywater besproeid wordt; indien het van deze plaeg niet weet, zoo wordt het voor een jaer daertegen verzekerd (1). Iseghem- en Emelghemomgang. Door den omgang van Iseghem wordt hier verstaen de oude weg der groote processie, dat is, van de kerke naer de kruiskapelle, en van daer, langs het kasteel, tot de kerke. Langs deze omwandeling plagten er statiën (2) te staen, verbeeldende de zeven Weedommen van Maria; daertusschen bevonden zich ook, van afstand tot afstand, {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} andere kapelletjes met godvruchtige afbeeldsels. Al het volk was gewoon dezen omgang eens 's jaers solemnelyk te gaen met de priesters; maer daerenboven deden vele parochianen ondertusschen dezen omgang troepsgewyze, uit byzondere devotie, zoo als 't nog hedendaegs geschiedt te Brugge, Poperinghe, enz. Het was een opregte bedevaert: zy baden al gaende en zy baden op hunne knien aen elke statie of kapelle. Emelghemomgang was, onder zeker opzigt, vermaerder. Alle jaren, op O.L.V. Hemelvaert, vereenigde zich de geestelykheid van Iseghem aen deze van Ingelmunster, om de groote processie van Emelghem te vergezelschappen. Naer 't schynt, begaven zich beide parochien stoetsgewyze, met hare gilden, trommel en vaendel voorop, tot deze ceremonie. Dit gebruik bestond nog over twee eeuwen. Eerbewyzingen aen de dooden. Het overlyden van elken parochiaen wordt aengekondigd door het luiden van de eind- {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} klok; maer het teeken van het sterfhuis in den binnen van Iseghem, is verschillig by dit van den buiten. In stad wordt er een lanteern, met een brandende keers, gehangen aen het huis des overledenen. Dit licht is een eerbewyzing aen het ligchaem, hetwelk tot woonplaets gediend heeft voor den H. Geest, en tot tabernakel voor Jesus Christus, die gratie geeft om het eeuwig leven te bekomen en de glorieuze verryzenis beloofd heeft aen dengene die hem weerdig nut (1). Te lande wordt er een strooijen kruis ter aerde nedergelegd niet verre van het huis des overledenen. Dit uitgedorschen stroo, waerin eertyds het graen besloten was, beduidt het ligchaem dat van de ziel afgescheiden is. Het kruis drukt de hoop uit dat het geestelyk graen of de ziel verzameld is op den hemelschen graenzolder, door de verdiensten van den gekruisten Zaligmaker. Als iemand schielyk aen zyne dood kwam langs wegen of straten, plagt men ter zelf- {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} der plaetse een houten of yzeren kruis op te regten, met een kortbondig verhael van die droevige geschiedenis. Dit diende tot uitnoodiging om voor de ziel te bidden, en aen de voorbygaenden tot gedachtenis van de broosheid des levens, dat aen duizende gevaren blootgesteld is. Al de lyken, zoo wel van ryken als van armen, worden met voldoende plegtigheid ter aerde besteld. Er bestaet een broederschap van bermhertigheid ter eere van den H. Tobias, ook genoemd de gilde van de Tobiassen, om de armen op een behoorlyke wyze te begraven. Deze inrigting heeft in het taelgebruik verscheidene uitdrukkingen medegebragt, die zonder uitlegging elders niet konnen verstaen worden. Alzoo hoort men: Er is een tobias overleden of te begraven, enz. Op Allerzielendag wordt de kerkdienst verrigt zoo als op andere plaetsen; maer men vergenoegt zich niet met eenige poozen by dage over de dooden te luiden; men luidt daerenboven, op elke ure eene halfure, gedurende den ganschen nacht. {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} Het planten van Meiboomen. In oude tyden, ten minste in Frankryk en in de Nederlanden was men gewoon, op Meiavond of op den eersten dag van Mei, een zinnebeeldigen boom te planten voor de deur van eenen persoon, wien men wilde vereeren. Deze ceremonie had plaets zoo wel in de steden als op de dorpen. Men plantte binnen de steden Meijen voor de paleizen van bisschoppen, gouverneurs en andere magistraetspersoonen, zelfs voor de deur der wykhoofden. Dit alles geschiedde onder vele vreugdebedryven. Op Iseghem buiten wierden er Meiboomen ingehuldigd voor de kruisbeelden die op schei- of kruiswegen stonden, en waer omtrent men eenige huizen aentrof. Het geheugt my nog zeer wel diergelyke ceremonie, over meer dan een halve eeuw, bygewoond te hebben. De boom te planten was ter grootte van een kleine gaeipers, slangswyze geschilderd en op allerlei wyze versierd. Nadat hy geplant was, wierd hy begroet door eene losbranding van verschei- {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} dene musketschoten, door herhaelde vivatgeroepen. De geleerdste of byzonderste man van den wyk las eenen dicht af, waerop een liedje volgde, gezongen door de omstanders, en waerna de vivatgeroepen op nieuws weergalmden. De Meiboom wierd dan alleenlyk ter eere van den gekruisten God geplant. Vermits de boom niet leefde, kon hy geene wortels schieten noch vruchten dragen. Maer hy diende voor al de omstanders in de planting, en naderhand voor al de voorbygaenden tot gedenkteeken dat de hulde welke hy bewees aen Christus, moest wortel nemen in hunne herten en vruchten dragen van wederliefde, over het groot werk van de verlossing die de kruisdood heeft medegebragt. {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} Leven van den heiligen Hilonius, eersten apostel en pastor alsook patroon van Iseghem. Da mihi animas, coetera tolle tibi. Geef my de zielen en houd al het andere voor u. Gen. XIV. 21. {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} Inleiding. Het leven van den heiligen Hilonius, apostel, eersten pastor en patroon van Iseghem, in 't licht gevende, ontwaren wy de noodzakelykheid van, voorafgaendelyk, onze lezers rekenschap onzer onderneming te geven. 1. Buiten twyfel, zullen sommigen niet weinig nieuwsgierig zyn om te weten uit wat bronnen wy geput hebben, en waer wy de stukken byeengezameld hebben om het leven van den heiligen Hilonius te beschryven. Volgeern voldoen wy aen hunne begeerte, dewelke wy hoogst redelyk vinden. Willen weten wat men leest, hoeveel staet men daerop mag maken, wat geloof daeraen te geven is, dit schynt ons eene handeling van voorzigtigheid en eene blyk van wysheid van den kant des lezers. Welnu, het leven van den heiligen Hilonius, voor wat den inhoud betreft, hebben wy getrokken uit het nooitvolprezen werk, getiteld: Acta sanctorum Belgii, 5de boekdeel, Bladz. 393 tot 422. Daer hebben wy dry levensbegrypen van den heiligen Hilonius gevonden, waervan wy een eenig hebben trachten te maken, met een stuk van 't eene aen een stuk van 't andere te knoopen. 2. Aen den patroonheilige van Iseghem geven wy geen anderen naem dan dien van Hilonius, omdat hy in Vlaenderen alzoo genoemd wordt. In Braband nogtans, komt hy gemeenlyk te voorschyn onder den naem van Thielman of Tilman; by de oudste schryvers, die van hem spreken, wordt hy Tillo of Tyllo of Tyllo-Paulus genoemd. De Franschen heeten hem gewoonlyk Théau. {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. De geschiedenis van den heiligen Hilonius hebben wy in dryen verdeeld: het eerste deel bevat zyn leek leven; het tweede, zyn priesterlyk leven; en het derde, zyne verheffing na zyne dood, in hemel en op aerde. In 't eerste deel komt hy te voorschyn als een voorbeeld der wereldlyke persoonen; in het tweede, als een spiegel, waeraen de priesters en kloosterlingen zich konnen spiegelen; en in het derde, als een inwoner des hemels, als een vriend van God, die van de christenen met veel voordeel, aenroepen, gediend en gevierd geweest is. Deze levensbeschryving offeren wy aen den goddelyken Zaligmaker aller volkeren op, als een huldebewys van dankbaerheid over de dierbare weldaden, welke hy aen Vlaenderen, door zynen dienaer Hilonius geschonken heeft. Door het omstandig verhael des levens van den eersten apostel van Iseghem, verlangen wy aen den heiligen Hilonius al de schuldige erkentenis te bewyzen, over den zegepralenden standaerd van 't heilig kruis, welken hy, binnen Iseghem, boven de puinen der afgodery geplant heeft en over de onuitsprekelyke gaef des geloofs, welke hy, met de beschaving, aen onze voorvaders gebragt heeft, door het zweet zyner evangelische predikatien, in den naem van God, wien zy eere en glorie in alle eeuwen der eeuwen: Cui honor et gloria in saecula saeculorum. Amen. Rom. XVI, 27. {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} Leven van den H. Hilonius. Eerste deel. § I. Zyne geboorte, geslacht en eerste opvoeding. Quis putas puer iste erit? Wat zal toch dit kind zyn? Luc. I. 66. HILONIUS, afkomstig van Saksenland, wierd geboren ten jare 610, binnen den gulden tyd der VIIde eeuw, zoo vruchtbaer in roemweerdige en heilige mannen voor de Nederlanden, dat deze, ten opzigte van ons gewest, de heilige eeuw genoemd wordt. Zyne ouders waren aenzienlyk en luisterlyk in de oogen der wereld; maer ongelukkig- {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk, bezaten zy den kostelyken schat niet, welken men, op der aerde, hebben kan. Beroofd van 't waerachtig licht des geloofs, buiten de heilige Kerk, de eenige arke van zaligheid, zuchtten zy onder de schaduwe des doods in de dolingen des heidendoms; of, ten minste, hetgeen bykans even arg is, waren zy besmet met de kettery van Arius. Het spreekt van zelf dat hun zoon Hilonius in de duisternissen der ongeloovigheid opgebragt wierd, en aldus het rampzalig erfdeel van zyne ouders ontving. Met de edelheid van bloed erfde hy hunne valsche geloofsgezindheid; maer even als eene roozebloem, die uit eenen doornstruik spruit, zal hy welhaest, met den dauw der hemelsche gratie besproeid, bloeijen door den glans van 't waer geloof en den goeden geur van Christus alom verspreiden. By den titel van geboren edelman zal hy dien van christenmensch voegen, welken hy, naer weerde schattende, veel hooger dan den eersten achten zal. God, wonderbaer in zyne heiligen, die kastydt wie hy bemint, had Hilonius verkozen om een licht op den kan- {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} delaer te worden en het Evangelie aen de heidenen te verkondigen; daerom liet hy hem een groote beproeving overkomen, waerdoor hy moest in 't katholyk geloof onderwezen worden, en de dierbare gratie des doopsels ontvangen. § II. Hy wordt door de roovers van zyn vaderland weggevoerd en als slaef verkocht. Necesse fuit ut tentatio probaret te. 'T is noodig geweest dat de ramp u beproefde. Tob. XII, 13. Dikwyls is de tegenspoed het eerste beginsel van 's menschen geluk; zoo heeft het Hilonius ondervonden, in eenen ouderdom, waer men doorgaens nog niet weet wat dat kruisen en ongemakken zyn. Toen hy omtrent vyftien jaer oud was, zag hy, keer voor keer, zyn vaderland verwoest worden door rooversbenden, dewelke niet alleenlyk plunderden, maer de inwoners, zelfs by geheele troppen, naer andere landen weg- {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} voerden om ze, als slaven, te verkoopen (1). Hilonius mogt zich aen 't zelfde lot verwachten. Inderdaed, op zekeren dag van 't jaer 625, viel hy in de handen der roovers, die hem, zonder genade, aen het vaderlyke huis ontrukten. Gelyk er aen 't geweld geen wederstand te bieden is, zoo wierd hy, te schepe, naer de Nederlanden gestierd, en daerna, als slaef, in Frankryk, verkocht. Hoe hard die slaverny aen den jonker vallen moest, kan men ligtelyk bevatten. Maer God, die in zyne wysheid alles bestiert, had zyne inzigten over hem; hy liet deze smertelyke vernedering toe voor zyn geluk. Even gelyk hy met den jongen Joseph was, die door zyne broeders weggevoerd en als slaef in Egypte verkocht was geweest; alzoo zal hy zyn met den kleinen Saksenaer, die als balling uit zyn vaderland naer vreemde landen weggestierd wierd. Hoe verder Hilonius zich van zyne geboorteplaets verwy- {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} derde, hoe meer hy zyn geluk naderde; elke stap van zyn vaderland weg, was een stap tot zyn welvaren. Gelyk Joseph na zyne slaverny onderkoning en de behoeder van Egypte geworden is, alzoo zal Hilonius, na zyne vryheid bekomen te hebben, ook eens in 't huis Gods verheven worden. § III. Hy wordt door Eligius afgekocht. Vendiderunt eum. Zy hebben hem verkocht. Gen. XXXVII, 28. Ten dien tyde leefde te Parys, in 't hof des konings, een heilig man, genoemd Eligius, die van Clotarius II, om zyne ervarenheid en uitstekende deugden, tot het muntmeestersambt verheven geworden was. Dien man mogen wy hier niet laten varen, met hem in 't voorbygaen te begroeten; hoogst betamelyk is 't dat wy van hem een wydloopig gewag maken, omdat men hem, zoo dikwyls, in 't vervolg des levens van Hilonius ontmoeten zal. {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} Welnu, Eligius was het voorbeeld der hoofdstad van Frankryk. Hy ging regelmatig naer de kerk om de goddelyke diensten by te wonen, en de onderwyzingen te aenhooren, welke aldaer gegeven wierden. Men kan niet genoegzaem bewonderen zyne openhertigheid en voorzigtigheid, zyne zachtmoedigheid en dienstwilligheid. Ofschoon bestierder der munt, zoo als verscheidene gouden geldspecien, geslagen met zynen naem en tot heden bewaerd, nog getuigen, liet hy daerom niet na zelf in 't goud en zilver te werken. Onder den arbeid, had hy voor zich een christelyken boek open liggen, waerop hy, van tyd tot tyd, de oogen sloeg om zich te onderrigten en in de deugd te versterken. Zyne kamer was vervuld met godvruchtige boeken, waeronder prykte het H. Schrift, hetwelk hy dagelyks, met den grootsten eerbied, las. In 't eerste dat hy in 't hof verkeerde, droeg hy kostelyke kleederen; maer, onder zyn praelgewaed, had hy een rouwen harengordel. Naderhand begon hy zoo eenvoudig gekleed te gaen, dat de koning hem somtyds van zyn {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} eigene kleederen gaf. Zyne milddadigheid tot de armen en behoeftigen kende geene palen, en was zoodanig gekend, dat, wanneer een vreemdeling naer zyn huis vroeg, men antwoordde: Ga in zoo eene straet, en waer gy eene menigte arme menschen zult zien staen, daer woont hy. Dikwyls vastte hy twee of dry dagen achtereen, zoo dat zyn leven eene gedurige versterving was. Telkens hy vernam dat er zou slavenmarkt gehouden worden, ging hy er naer toe; en altemets kocht hy er een vyftig, zelfs een paer honderd, ja tot dry honderd, in eenen koop. Hy verkocht zyn gouden sluijer, welken hy in 't hof dragen moest, en tot de schoenen van zyne voeten, om destemeer slaven te konnen afkoopen. Onder deze slaven bevond zich de jonge Hilonius, wien God van in der eeuwigheid beschikt had, om vele zielen van de geestelyke slaverny te verlossen. {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} § IV. Hy ontvangt het doopsel. Primum omnium sacramentorum locum tenet S. Baptisma, quod vitae spiritualis janua est. Het H. Doopsel, dat de deur is van het geestelyk leven, is het eerste van al de Sakramenten Eug. IV ad Armenos. Eligius, die voor al zyne afgekochte slaven zorgde, naer ziel en ligchaem, betoonde een byzondere liefde voor Hilonius. Hy kon de edelheid zyns wezens, zyn rein en jong aenzigt, blyde van gedaente, niet aenschouwen, zonder getroffen te worden. Zoohaest hy vernam dat hy heiden was, wachtte hy niet van hem te spreken nopens het alleen zaligmakende geloof, en hem te overhalen om het evangelie van Jesus Christus te aenveerden. De gratie van God, welke krachtdadiglyk werkte op het hert van den jongen Hilonius zegepraelde over hem, en voltrok de bekeering des jongelings, die naderhand zelf zoo vele heidenen bekeeren moest. Door de zorge van Eligius, wien men met regt zynen vader noemen mag, wierd hy {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} onderwezen in de leerstukken van 't katholyk geloof, in de geloofspunten, welke men weten moet om te konnen zalig worden. Na de noodzàkelyke voorbereiding, verscheen eindelyk de kostelyke dag, het langgewenscht oogenblik des doopsels van Hilonius. De kracht van 't heilig Sakrament veranderde hem in een geheel anderen mensch; zy ontstak in hem de begeerte om een levend evangelie, een andere Christus te worden. § V. Hy gaet studeren by de moniken van Solignac. Proficiebat sapientiâ, et aetate, et gratiâ apud Deum et homines. Hy nam toe in wysheid en jaren en in genade by God en menschen. Luc. II, 52. Nadat Hilonius het noodigste der zeven heilige Sakramenten ontvangen had, gaf Eligius hem de keur van dryën: gy moogt, zeide hy hem, in vryheid naer uw vaderland wederkeeren; of by my blyven, niet als slaef, maer als huisgenoot; of eindelyk 't kloosterlyk leven aenveerden. Hilonius verkoos het {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} middelste. Maer gelyk Eligius een leerzame, opregte en deugdzame inborst in dezen jongeling bemerkte, zond hy hem naer d'abdy van Solignac, om aldaer verder in de wetenschappen en in de katholyke religie onderwezen te worden. Hy bevool hem, op eene byzondere manier, in de zorg en bescherming van den heiligen Remaclus, die alsdan abt van Solignac was, en naderhand, na de dood van den heiligen Amandus, op den bisschoppelyken Stoel van Tongeren verheven geweest is. Deze abdy was, onder de milddadige medewerking van koning Dagobertus, gesticht en begiftigd door Eligius, die ze vereenigd had met de vermaerde Benediktyners van Luxeu. Op korten tyd, nam deze gemeente zoodanig toe dat men er tot 150 moniken telde, die verschillige ambachten uitoefenden en in eene wonderbare vurigheid leefden. In dit klooster wierd de regel zoo stiptelyk en nauwkeuriglyk onderhouden, dat men vruchteloos zyne weergade, gansch Frankryk door, zou gezocht hebben, Daer deed Hilonius grooten voortgang in de wetenschappen, in de godvruchtigheid {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} en alle slach van deugden. Hy stichtte de moniken door de regtzinnigste ootmoedigheid en bereidveerdigste gehoorzaemheid, en bekwam hunne achting en liefde door zyne lieftalligheid en uitstekende zachtmoedigheid. Zoodanig wierd hy door de goddelyke gratie verlicht, dat men verwonderd stond over zyne welsprekendheid en de honingvloeijende woorden die uit zynen mond kwamen. Deftig en gestadig, zoo als een achtbaer ouderling, was hy altyd blyde van gelaet en vreedzaem van manieren. Altyd in den Heer opgetogen, altyd verslonden in hemelsche zaken, beminde hy God, uit geheel zyn herte, uit gansch zyne ziel en uit al zyne krachten. § VI. Hy wordt goud- en zilversmid, by Eligius, te Parys. Implevitque eum spiritu Dei, sapientiâ et intelligentiâ, et scientiâ et omni doctrinà, ad excogitandum, et faciendum opus in auro et argento. Hy heeft hem vervuld met den geest Gods, met wysheid en verstand, en wetenschap en allerlei geleerdheid om werken van goud en zilver uit te vinden en te maken. Exod. XXXV, 31-32. Toen Hilonius zyne studien by de moniken van Solignac voltrokken had, keerde hy {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} weder naer Parys by Eligius, die nu, onder koning Dagobert, muntmeester was. Daer oefende hy zich in de konst zyns meesters, in 't smeden van goud en zilver, waerin hy, op korten tyd, zoo ervaren wierd dat hy vele stukken, ten dienste des konings, verveerdigen moest. Naer het voorbeeld zyns meesters, had Hilonius onder het werk, altyd een godvruchtigen boek open liggen om, ter zelfder tyde, zyne ziel met God bezig te houden. Alzoo deed hy een dubbel ambacht: zyne handen waren ten dienste der menschen, maer, zyn hert was God toegewyd. In zynen omgang met de menschen sprak hy zoo gemakkelyk en zoo zuiver dat hy scheen met de tael te spelen. Waer hy ook was, daer gedroeg hy zich zoo als een man van groot verstand. In alle gelegenheden kon men zien dat hy de eenvoudigheid van eene duif bezat om niemand te bedriegen, met de voorzigtigheid van een serpent om van niemand bedrogen te worden. Zulke verhevene hoedanigheden, gepaerd met de ervarenheid in de konstwerken, trokken over hem de achting niet {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} alleenlyk van de stad Parys, maer ook van de omliggende streken: want, ten allen tyde, hebben deugd en konst den mensch verheven. § VII. Zyne levenswyze te Parys. In omnibus teipsum praebe exemplum honorum operum. Wees in alles het voorbeeld van goede werken. Tit. II. 7. Zulk een meester zulk een knecht, zegt het spreekwoord, en de ondervinding aller tyden heeft deze waerheid bevestigd. Even als zyn meester, was Hilonius een spiegel voor geheel de stad door zyne neerstigheid en zynen iever om de goddelyke diensten by te wonen. Niets hoorde hy liever den het woord Gods, naer hetwelk hy zoo luisterde dat men zyne aendacht op zyn wezen lezen kon. Wat hy in de kerk had hooren prediken, dat trachtte hy te onthouden en in zyn geheugen te printen, om hetzelve, naderhand, in de stilte van zyn gemoed, rypelyk, te overwegen. Twee grondregels van 't hei- {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} lig Evangelie speelden dikwyls in zyne gedachten; nimmer kon hy de goddelyke woorden van Onzen Heer Jesus Christus vergeten, waerby gezeid en bevolen wordt: Alles wat gy wilt dat de menschen u doen, doet gy ook hun zoo (1). En verder: Met de maet waermede gy zult gemeten hebben, zal u toegemeten worden (2). Men kan niet twyfelen of Hilonius schikte zich, in alle omstandigheden, volgens die nooitvolprezene grondregels, waerdoor het geschiedde dat hy met alle menschen in vrede leefde. Gelyk hy zelf eenieder beminde, achtte en eerde, zoo wierd hy ook van alleman bemind, geëerd en geacht. Zoo onberispelyk van leven en zoo gedienstig en lieftallig was hy jegens iedereen, dat men wel denken mag, dat er niemand van geheel de stad, hoe groot zy was, van hem eenig kwaed sprak. {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} § VIII. Hy zuivert zyne ziel meer en meer door eene generale biecht. Amplius lava me ab iniquitate mea. Wasch my nog meer van myne ongeregtigheid. Psal. L, 3. Hilonius bewandelde de loopbaen der volmaektheid met dappere schreden. Naer het voorbeeld van Eligius zynen vader en zynen meester, legde hy de gronden van een vuriger en heiliger leven, door eene generale biecht. Dewyl hy niet zoo zeer verlangde dan God de offrande te doen van een rein en zuiver hert, deed hy, ten dien einde, eene algemeene belydenis van al zyne zonden, en onderwierp zich aen een strenge boetveerdigheid, geheele nachten met bidden en weenen overbrengende. Alzoo heeft de heilige Ignatius, stichter der societeit van Jesus, ook te werk gegaen. Door het lezen van de levens der heiligen beweegd zynde om zich geheel en al aen God toe te wyden, nam hy een peerd en reed naer een Benediktynerklooster van Cataloniën, alwaer hy aen eenen pater een {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} generale biecht sprak, waerna hy zynen degen in de kerk hing, tot eene eeuwige gedachtenis dat hy een krygsman van Jesus Christus geworden was. De roemweerdige discipel van den heiligen Ignatius, de apostel van Indië en Japonië, de heilige Franciskus Xaverius, wydde zich ook den Heer toe en begon zyn heilig en apostelyk leven door een algemeene belydenis van zyne zonden. Nadat de heilige Franciskus de Borgia, ter gelegenheid van de dood der keizerin Dona Isabella besloten had de wereld te verlaten om den Heer, zonder verdeeling, beter en vuriger te dienen, begaf hy zich, ten eersten werke, by den vermaerden Joannes d'Avila, om zyne ziel, meer en meer, door eene generale biecht te zuiveren. Ondertusschen, ofschoon de generale biecht in sommige gevallen aen te raden, en, in andere, noodzakelyk is, kan zy ook schadelyk zyn, zoo dat eenieder, dienaengaende den raed zyns biechtvaders volgen moet. {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} § IX. Zyne voorzorgen om de bekoringen te overwinnen. Militia est vita hominis super terram. Het leven van den mensch op de aerde is eene bekoring. Job, VII, 1. Vermits niemand vry is van bekoring, was Hilonius altyd op zyne hoede, om niet te vallen in de strikken des duivels, die gedurig rondloopt zoekende wien hy zal kunnen verslinden (1). Den boozen vyand ging hy te keer door de vurigheid des geests, en bovenal door een edelmoedige liefde tot God, die hem zoo versterkte, dat er niets ter wereld bekwaem was om hem van den regten weg af te trekken. Wetende dat de zegeprael, in den stryd des levens, van den hemel komen moet, zoo bad hy onophoudelyk om niet te vallen in bekoring. 'T was ook, ten dien einde, dat hy nooit werkeloos maer altyd bezig was, omdat de heilige Geest hem geleerd had dat de ledigheid eene leerschool van alle kwaed is. {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} Om de vleeschelyke wellusten te temmen en te bedwingen, wapende hy zich met eene gestadige overdenking van de uitersten des menschen. Aldus wederstond hy aen den grooten brand des vleeschs door het aenzien van den brand der eeuwige pynen; door het geheugen van 't helsche vuer doofde hy het vuer der wellusten uit. Niet alleenlyk was hy sober en matig aen tafel, op hoop en in afwachting van door de hemelsche maeltyd, in de gelukzalige eeuwigheid verzadigd te worden; maer ook vastte hy zoo strengelyk, dat zyn aenzigt bleek en zyn ligchaem afgemat wierd. Alzoo leerde hy alle dagen in 't kleine lyden, om daerna van het zwaerdere bevryd te worden. De dood en het oordeel, die hem altyd opperst lagen, boezemden hem eene kinderlyke vrees in, van dewelke er geschreven staet: Zalig is de mensch die altyd vreest (1). Bewerkt uwe zaligheid met angst en vrees (2). Door die zalige vrees des Heeren, {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} die 't beginsel der wysheid is, trachtte Hilonius het minste wat God mishagen kon, te vermyden. Alles wat kwaed is, niet alleenlyk de doodelyke maer ook de dagelyksche zonde vlugtte hy, gelyk het aenschyn van een serpent. Tweede deel. § X. Hilonius wordt priester gewyd. Qui honorat sacerdotem, honorat Christum; et qui injuriat sacerdotem, injuriat Christum. Die den priester eert, eert Christus; en die den priester verongelykt, verongelykt Christus. S. Joan. Chrys. Hom. XVII, in Matth. De dood van den heiligen Acharius, voorgevallen ten jare 639, liet de Stoelen van Noyon en Doornik openstaen, dewelke, omtrent het jaer 512, onder het bisschoppelyk bestier van den heiligen Medardus, vereenigd waren geweest. Door eene schikking der goddelyke Voorzienigheid, wierd Eligius de opvolger van den heiligen Acharius benoemd. Men verkoos hem tot bisschop, voornamelyk, ter oorzake van den {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} ellendigen staet, waerin zich de omstreken van Gent en Kortryk bevonden, welker inwoners nog heidensch en barbaersch waren, ja zelfs niet gedoogden dat men hun het heilig Evangelie verkondigde. Eligius, na zich weerdiglyk tot de heilige ordens bereid te hebben, wierd, in 't jaer 640, te Roanen, bisschop gewyd. Het eerste jaer zyner bisschoppelyke bediening besteedde hy tot hervorming der geestelykheid en het inrigten van eene nauwkeurige onderhouding der kerkelyke regeltucht. Daerna hield hy zich bezig met middelen te beramen om de ongeloovigen, die omtrent Antwerpen, Brugge, Gent en Kortryk woonden, te bekeeren. Ten dien einde verhief hy tot het priesterschap zynen diseipel Hilonius, van wien hy veel hulp verwachtte in zyne bisschoppelyke bediening en in zynen apostelyken arbeid. Hilonius beantwoordde aen de verwachting zyns bisschops en hielp hem, met den grootsten iever en moed, in de bekeering van 't Kortryksche, enz. Er wordt verhaeld dat hy zynen meester van de dood verloste: want, Eligius, op zekeren keer, door de Gentenaers in de {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} Schelde geworpen zynde, zou zonder de tegenwoordigheid van Hilonius nog erger gevaren hebben (1). De Gentenaers waren verbitterd tegen den H. Eligius, niet alleen omdat hy zich als geloofszendeling aenbood, maer ook omdat hy franschman was, terwyl Hilonius een Sakser was. Boven den heiligen Hilonius, had de bisschop nog eene menigte dienaers, misschien ook afgekochte slaven, die hem verzelden en hielpen in de voortplanting des geloofs. Onder die medehelpers bevond zich een Sweef, genoemd Tituenus, die martelaer gestorven is. Volgens sommige geschiedschryvers, zoo als Bouquet en Debast, dienden deze dienaers ook tot taelsmannen by de Vlamingen, aen den heiligen Eligius, die de oudduitsche tael niet verstond (2). {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} § XI. Hy wordt van Eligius, bisschop van Doornik, gezonden om Iseghem te bekeeren. Euntes in mundum universum, praedicate Evangelium omni creaturae. Gaet in de geheele wereld, en predikt het Evangelie aen alle schepsel. Marc. XVI, 15. Onder het grondgebied van Kortryk hetwelk Eligius en Hilonius met het zweet hunner predikatien besproeiden, lag Iseghem, waer de zon der waerheid nog niet geschenen had. Heidenen van geslacht tot geslacht, leefden die dorpelingen als afgodisten, juist het averegtsche doende van al wat het heilig Evangelie leert. Om zich een waer denkbeeld der zedelyke gesteltenis van dit oude dorp te maken, behoeft men alleenlyk de geboden Gods, van een tot tien, te overloopen, en zich voor te stellen dat men aldaer in eene gestadige overtreding leefde van al hetgeen door elk gebod bevolen wordt. Eligius, die nu bisschop van Doornik was, medelyden hebbende met dit ellendig volk, betrachtte hetzelve aen Jesus Christus {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} te winnen. Hy zond er zynen discipel Hilonius, om het heilig Evangelie te prediken en den standaerd van het heilig Kruis te planten. Mogelyk kwamen zy, den eersten keer, beide te samen om dit ongeloovige volk te bekeeren. Wat er van zy, mag men, ten minste, voor zeker houden dat ze tot Iseghem niet welkom waren, zoo als men besluiten kan uit de onaengename en onbeschofte wyze, waermede zy elders onthaeld wierden. Zelfs tot heden bestaet er, te Iseghem, een aloude en niet onwaerschynlyke volkstraditie dat Hilonius aldaer weggesteenigd zou geweest zyn, en dat de naem van Steendam, gegeven aen eene wyk, op den oostkant der stad, daervan zou, voortgekomen zyn. Maer, Hilonius, wetende dat de boom met den eersten slag niet valt, zal, langs eenen anderen kant, in Iseghem weder inkomen. {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} § XII. Hilonius eerste pastor van Iseghem. Non immerito S. Tillo primus Iseghemensium pastor creditus. Met regt wordt de H. Hilonius als de eerste pastor der Iseghemnaers gehouden. Act. SS. Belg. Tom. V, Fol. 394. Indien 't waer is dat Hilonius, zoo als de heilige Stephanus en Paulus, gesteenigd geweest is, mag men veronderstellen dat die vervolging de bekeering van Iseghem verhaest zal hebben. Ja, die steenenbui, als een heilzame regen, zal het zaed van 't evangelie, welk de hemelbode gezaeid had, vruchtbaer gemaekt hebben: omdat hy deze vernedering, ter bekeering van dit hardnekkig volk, aen God zal opgedragen hebben. Ware de zendeling niet een apostel, maer een ieverloos en vreesachtig man geweest, hy zou, na een zoo onbeschoft onthael, Iseghem, zoo 't was, heidensch gelaten hebben. Maer, neen; hy was de man niet om eene begonnen zaek te laten steken. De geestelyke oogst van Iseghem was ryp; {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} de uer zyner verlossing was geslagen en Hilonius was beschikt om aldaer de eerste pastor te worden. Hy keert terug met nieuwen moed, met nieuwen iever: hy predikt het woord Gods, dat, even als een scherpsnydend zweerd, begint te dringen tot in 't binnenste van de ziel en van den geest, tot in de gewrichten en het merg der beenderen. Op korten tyd was Iseghem zoo goed als bekeerd. Hilonius verbleef onder de nieuw bekeerde christenen of ten minste, ging er gedurig weg en weer om hen te onderwyzen, in 't geloof te versterken en hun de heilige Sakramenten te bedienen. Uit alles wat gewoonlyk gepleegd wierd in de christenwording van een volk, heeft men redens om te gelooven dat Hilonius den afgodstempel van aldaer zal gezuiverd en veranderd hebben in eene kerk, toegewyd aen den waren God. Hetgeen, naer alle waerschynlykheid, de gemoederen meest beweegd heeft om het heilig Evangelie te aenveerden, zyn de mirakels of wonderheden, welke Hilonius, te Iseghem, volgens een eerbied- {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} weerdige overlevering, gedaen heeft. Men verhaelt tot op heden dat de zieken, welke uit zynen kelk, waermede hy mis las, dronken, genezen wierden. Ook bestond er in d'oude kerke, aen zynen voormaligen autaer, eene schildery, die hem vertoonde als hebbende in de hand eenen missekelk, waeruit de zieken de gezondheid dronken. Deze schildery, gemaekt in 1670, door Jan Baptista Van Moerkerke, bevindt zich alsnu in de kruiskapel, aen den noordkant der nieuwe kerk. § XIII. Hy verlaet de pastory van Iseghem om in de abdy van Solignac monik te worden. Exemplum enim dedi vobis. Ik heb u een voorbeeld gegeven. Joan. XIII, 15. Nadat Hilonius Iseghem bekeerd en dit dorp, als ware herder, bestierd had, heeft hy hetzelve, met de toestemming van zynen bisschop, Eligius, verlaten, om het kloosterleven te omhelzen in de abdy van Solignac, alwaer hy, zoo hierboven aengestipt is, in zyne jongheid gestudeerd had. Er valt {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} geen twyfel of de bisschop van Doornik zal alsdan Iseghem van een anderen pastor voorzien hebben, om het werk van Hilonius voort te zetten (1). Te Solignac, waer Hilonius zeer voordeelig bekend was, wierd hy, zoo van den abt als van de broeders, met veel liefde, aenveerd. Daer stichtte hy de heilige vergadering door zyne uitstekende godvruchtigheid en zyne wonderbare ootmoedigheid. Hy diende God in waken en in vasten, in zuiverheid en langmoedigheid, in koude en naektheid, zyn vleesch onder bedwang brengende, om zelf niet verloren te gaen, na aen anderen gepredikt te hebben. Volgens de vermaning van den Apostel, was hy vreugdig met die in vreugd waren, en hy weende met die weenden. God bovenal beminnende, onthecht van alle uitwendige dingen, afgestorven aen alles wat aerdsch is, had hy altyd, zoo in voor- als in tegenspoed, een oog op den hemel. Men kan wel denken dat hy, in zyn klooster, Iseghem niet vergat; maer menig- {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} mael dit volk aen den Heer bevool, met de vurigste gebeden, de standvastigheid in 't geloof voor hen verzoekende. Ook is het katholyk geloof, van dan af tot heden, aldaer ongeschonden gebleven. Het geslacht dat van Hilonius den schat des geloofs ontvangen had, heeft denzelven, ten grave dalende, aen zyn nakomelingschap overgeleverd. Sedert dit tydstip, is Iseghem, omtrent veertigmael uitgestorven en alweer vernieuwd geweest; maer veertigmael zyn de waerheden des geloofs aen de nieuwe inwoners overgezet geworden. Buiten twyfel of het eene geslacht zal beter dan het andere geleefd hebben, en elk zal zyne meerdere of mindere gebreken gehad hebben; maer onder die veertig geslachten, is er niet een dat afgevallen is van 't katholyk geloof, hetwelk Hilonius hun was komen prediken. Het tegenwoordig geslacht, even gelyk over twaelf honderd jaer, gelooft juist dezelfde waerheden, heeft dezelfde geboden van God te onderhouden, en leest dezelfde gebeden, zoo als: Onze Vader, Wees gegroet en het Symbolum des geloofs, enz. {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} § XIV. Hy wordt abt van Solignac. Qui praeest in solicitudine. Die aen het hoofd is, heeft de zorge. Rom. XII, 8. Eligius, beter dan iemand, de uitstekende deugden en verhevene bekwaemheden van Hilonius kennende, verkoos hem tot abt van Solignac, waerschynlyk in de plaets van den heiligen Remaclus, die bisschop van Maestricht of Tongeren benoemd was. Hoe aengenaem moest de keus vallen aen de vurige moniken dezer gemeente, alwaer Hilonius reeds eenigen tyd den goeden geur van een heilig leven verbreid had! Aen 't hoofd der abdy zynde, stelde hy al zyn betrouwen op de bermhertigheid van Christus, wiens liefde tot de armen hy trachtte na te volgen. Overwegende dat de mensch, door krankheid, dagelyks zondigt, gaf hy dagelyks aelmoezen om die gebreken te boeten en af te koopen. Wel, zeer wel! nauwelyks is er eene oefening in 't christelyk leven, die, door {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} den heiligen Geest, meer aenbevolen wordt dan de aelmoes. Ook zyn de vruchten der liefdewerken overvloedig naer ziel en ligchaem, in den tyd en in de eeuwigheid. De aelmoes brengt honderd voor een voort, keert rampen en ongelukken af, bezorgt een goede dood, een genadig oordeel en de kroon des hemels. Gelukkig dan hy die er zich aen verstaet om den arme en behoeftige te ondersteunen; de Heer zal hem, ten kwaden dage, verlossen (1). De vermaningen welke Hilonius aen zyne broeders gaf, liepen meestal over het betrouwen op God, en over alles wat strekken kon om hen in 't geloof te versterken. Waertoe kon hy hen beter opwekken? Immers alle menschen leven en moeten op hope leven; maer alle menschen vestigen hunne hoop niet waer zy dezelve moeten vestigen. Velen voeden zich met een ydele hoop, omdat ze zich op henzelven betrouwen, dat is, op een gebroken riet, hetwelk buigt en plooit, zoo zy zich daerop willen steunen. Sommigen worden in hunne hoop bedrogen, omdat ze {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} van de menschen verwachten hetgeen zy van hen niet zullen verkrygen: aengezien de eenen niet willen doen hetgeen zy konnen, en de andere niet konnen hetgeen zy willen. Hy had dan gelyk, de heilige man, Hilonius, wanneer hy zyne moniken vermaende al hunne hoop op God alleen te stellen: omdat God alleen magtig en oneindig goed zynde, kan en wil helpen. § XV. Hy verlaet de abdy om strenger in eene hermitagie te gaen leven. Beati qui esuriunt et sitiunt justiam: quoniam ipsi saturabuntur. Zalig zyn zy die honger en dorst hebben naer de regtveerdigheid: want zy zullen verzaed worden. Matth. V, 5. Hilonius bekleedde niet lang de abtelyke weerdigheid. Na de dood van zynen geestelyken vader, den heiligen Eligius, verliet hy de abdy, omdat men hem aldaer te veel eerbied bewees. Alzoo gaf hy, omtrent het jaer 660, volgeern zyn ontslag van eene weerdigheid, welke hem tegen dank was opgelegd geweest, en ging zich opslui- {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} ten in eene eenzaemheid, niet verre van Solignac. De kluis welke hy tot woonplaets verkoos, was zoo verborgen en tusschen de bergen van Auvergne vernepen, dat hy over handen en knien kruipen moest om er te konnen in geraken. Van dan af voerde hy den naem van Paulus, zoo om des te beter onbekend te blyven, als uit achting voor den eersten kluizenaer, die denzelfden naem gedragen had. Daer begon Hilonius, zoo als de heilige Antonius en Macharius, te leven in dezelfde vurigheid en strengheid. Zyn voorgaende boetplegingen verdubbelende, nam hy maer eenmael daegs een luttelken spys, na zonnenondergang. Zyn gewoonlyk voedsel waren moeskruiden en appelen, en zyn drank bestond in louter water; maer, alle dry dagen voegde hy er een stuksken brood, met eenige graentjes zout, by. Door die strenge versterving wierd Hilonius zoo mager en zoo uitgemergeld, dat hy kwalyk, op zyne waggelende beenen, staen kon. Letterlyk het heilig Evangelie volgende, had hy maer een kleed alleen, met een harenvel van onder, hetwelk hy droeg totdat hetzelve, {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} ten pulver, afgemaeld was. Zyn bed waerop hy sliep, was de bloote grond. Naer het voorbeeld der oude Egyptische moniken, oefende hy zich dagelyks niet alleenlyk in 't gebed en in de zalige overdenkingen, maer ook in den ligchamelyken arbeid, zich daertoe opwekkende door de woorden van den apostel, die zegt: Zoo wie niet werken wil, dat die niet en ete (1). § XVI. Zyn drydubbele zegeprael. Haec est victoria, quae vincit mundum, fides nostra. De zegeprael die de wereld overwint, komt van het geloof. I Joan. V, 4. Zulkeen heilig leven kon de booze vyand niet verdragen: hy kwam hem, dag en nacht, verontrusten, kwellen en bekoren, zoo dat men een grooten boek van zyne bekoringen zou konnen opmaken. Maer, die beproevingen, hoe lastig of hoe zwaer zy waren, strekten tot meerderen voortgang in de deugd; zy dienden om hem meer en meer te zuiveren, te verootmoedigen en te onder- {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} rigten. Hilonius was gelyk het goud dat, met in den vueroven geworpen te zyn, beproefd en gezuiverd wordt. Met het teeken des H. Kruis, verjaegde hy den duivel met al zyn bedryf. Hy vond zyne sterkte in 't gebed en in de heilige Schriftuer, dewelke hy, met luider stem, van buiten las. Alzoo behaelde Hilonius eene drydubbele zegeprael: hy had over de wereld gezegepraeld met dezelve teenemael te verlaten om in eene hermitagie te leven; hy had over het vleesch gezegepraeld met altyd de versterving van Christus in zyn ligchaem te dragen; en over den duivel zegepraelde hy met hem te verachten, met zyne listen en lagen te verydelen en al zyne bekoringen zoo te overwinnen, dat hy aen de hel ontzaggelyk en vervaerlyk wierd. Gelukkige man, die door deze menigvuldige beproevingen zich weerdig maekte van de hemelsche belooning! Want, wat zegt de apostel Jakobus? Zalig is de man die bekoring lydt, omdat hy, na beproefd geweest te zyn, de kroon des levens ontvangen zal, welke God beloofd heeft aen degenen die hem beminnen (1). {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} § XVII. Groote volkstoeloop tot Hilonius, zyne vermaningen. Nocte et die, non cessavi, cum lacrymis, monens unumquemque vestrùm. Zoo by nachte als by dage, heb ik niet opgehouden eeniegelyk uwer te vermanen. Act. XX, 31. De glans van zyn heilig leven kon niet verborgen blyven: groot en klein, arm en ryk, jong en oud, kwam, van alle kanten, naer zyne schuilplaets toegeloopen, om eenige woorden van zaligheid uit zynen mond te hooren en zich in zyne gebeden te bevelen. Het was gelyk de toeloop tot den heiligen Joannes Baptista op de oevers der Jordaen. Naer zyn voorbeeld, gaf hy aen de geloovigen de zaligste vermaningen, en toonde hun, door zyne woorden en werken, den weg naer het hemelsch vaderland. Meestal zyne aenwakkeringen liepen over de wederliefde tot Jesus Christus, de noodzakelykheid van in- en uitwendige zuiverheid, de broederlyke liefde, de verachting van de wereld, de kortheid van 't leven, de over- {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} denking van 't oordeel en de bermhertigheid tot den arme. O myne broeders, zeide hy hun, luistert wel toe naer myne woorden: Bemint uit geheel uw verstand, uit ganscher herten, onzen Heer Jesus Christus, die, voor ons, zyn dierbaer bloed ten beste gegeven heeft; houdt uwe ziel zuiver van alle slechte en oneerbare gepeizen, en uw ligchaem onbesmet van alle onreinigheid; leeft in eene broederlyke liefde tot elkander, zonder de aerdsche zaken van deze wereld te beminnen. Peist er wel op: hoe kort is ons leven! Alle vleesch is hooi en al zyne glorie is gelyk de bloem des velds (1). Weest altyd den dag des oordeels indachtig, en terwyl gy nog kont, koopt uwe zonden door almoezen en goede werken af. Dit waren de woorden, door welke Hilonius de toevloeijende volksmenigte vermaende om de geboden Gods te onderhouden. {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} § XVIII. Hy keert weder naer de abdy van Solignac. Humiliamini igitur sub potenti manu Dei. Verootmoedigt u onder de magtige hand Gods. I Petr. V, 6. Op zekeren keer viel er hem in den zin naer de abdy van Solignac weder te keeren; volgens Menardus en Sausssayus wierd hy daertoe door eenen engel vermaend. De pen is kwalyk bekwaem om te beschryven met wat genoegen en vreugd hy aldaer onthaeld wierd van de moniken, zy die peisden hem nooit meer op de wereld te zien. Niet minder was de vreugd van Hilonius, voornamelyk als hy zag hoe de kloosterlingen in hunne eerste vurigheid gebleven waren. Hoe was hy getroffen, toen hy wederom getuige was van hunne vurigheid in 't bidden en waken, van de broederlykheid die onder hen heerschte, van hunne liefde tot de armen, hunne voorzigtigheid in 't spreken en van hunnen geest van armoede! By die bloeijende regeltucht, welke hy binnen het klooster bemerkte, vond hy het uitwendig der {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} abdy zoo genoegelyk, zoo wel van hoving en fruitboomen, dat hy er de oogen niet op vestigen kon, zonder uit te roepen: Hoe schoon zyn uwe tabernakelen, Jakob, en uwe tenten, Israël (1). Daer gedroeg zich Hilonius als den laetsten der broeders, by zoo verre dat hy van een tot een ging om ootmoediglyk de benediktie te vragen. O gelukkige man, in wiens herte geschreven stond: Die zich verheft zal vernederd, maer die zich vernedert zal verheven worden (2). § XIX. Zyne mirakels. Fecit enim mirabilia in vita sua. Hy heeft wonderen in zyn leven gedaen. Eccli. XXXI, 19. God verheerlykte Hilonius binnen zyn leven, met de gaef van mirakels. Men leest in zyn leven dat hy de blinden het gezigt, de kreupelen den gang en de dooven het {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} gehoor gaf. Hy genas de lammen, verloste de bezetenen; met een woord, door de kracht zyner gebeden wierd menig mensch van zyne ziekte hersteld. Maer even als Petrus, de prins der apostelen, na het mirakel van den kreupele, aen den ingang des tempels, gaf hy er al de glorie van aen God, wien alleen zy toekomt. Verre van zich daerover te roemen, vreesde hy van kwalyk te varen in 't oordeel, en van het vonnis in te loopen, hetwelk reeds in 't evangelie uitgesproken is, tegen vele persoonen, alhoewel zy mirakels zullen gedaen hebben. Nooit kon hy de goddelyke woorden van onzen Heer Jesus Christus vergeten, waerdoor hy, in zyne bergrede, het volk vermaende, zeggende: Velen zullen op dien dag tot my zeggen: Heere, Heere, hebben wy niet door uwen naem gepropheteerd, en door uwen naem duivels uitgedreven, en door uwen naem vele mirakels gedaen? En dan zal ik hun openlyk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaet weg van my, gy werkers van ongeregtigheid (1). {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} Op zekeren keer, zond Almanna, huisvrouw van graef Lantarius, eenen knecht tot Hilonius met eene flesch olie, opdat hy deze tegen ziekten zou gewyd hebben. De glazen flessche, welke zy gezonden had, was geenszins vol geweest; maer door de heilige gebeden van Hilonius was de olie zoo vermenigvuldigd, dat ze, wanneer de bode het fleschtje aen mevrouw ter hand stelde, overliep en zyn kleed verfde. Op dit aenzien begaf zich mevrouw, met zeven haesten, tot Hilonius, zoo om hem geschenken te doen als om zich in zyne gebeden te bevelen. Maer die giften wilde hy op geener wyze aenveerden. Op eenen anderen keer, kwam hy in 't gemoet eene vrouw, die halfdood was van eene yselyke wonde in den hals, en hem te voet viel, opdat hy het teeken des H. Kruis op hare kwael zoude maken. Nauwelyks had Hilonius het kruis gemaekt op de wonde, die krielde van wormen, of het ongedierte verdween en de vrouw was genezen. Eens vond hy, by zyne wederkomst, aen de kloosterpoort, eenen man staen, die door {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} 't krempen der zenuwen aen zyn eenen voet lam was, en zynen bystand afsmeekte. Hilonius bad voor hem, en op denzelfden oogenblik wierd die kreupele man genezen. In den kloosterkelder lag er een ydel wynstuk; Hilonius, door Gods ingeving, stortte er den zegen over, en ging uit het klooster weg. Maer, daegs daerna, een knecht, by gevalle in den kelder gegaen zynde, vond het stuk, tot zyne groote verwondering, vervuld met wyn, tot aen het bovenste. § XX. Hilonius wordt raed gevraegd van den heiligen Bonitus. Labia sacerdotis custodient scientiam, et legem requirent ex ore ejus. De lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en uit zynen mond zal men de kennis der wet zoeken. Malac. II. 7. Hilonius wierd niet alleenlyk aenzien als een man van hooge volmaektheid en vol van den heiligen Geest, maer ook als een priester van uitstekende geleerdheid, wiens lippen de wetenschap bewaerden, zoo als {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} 't blykt uit het volgende voorbeeld. Bonitus, bisschop van Alverne, was te wege het ontslag van zyn bisdom te geven; doch eer hy zyn gedacht uitvoerde, vond hy goed Hilonius raed te plegen, als zynde een man vervold met den geest Gods en vermaerd om zyne heiligheid. De oorzaek van zyne onrust en waerom hy meende zyn bisdom te verlaten, was niet dat de wereldlyke magt hem op den bisschoppelyken Stoel verheven had, zoo als Petrus Damianus vermoedt, maer wel omdat hy in de plaets gesteld geweest was van zynen broeder Avitus, die nog leefde. Geheel het geval, zoo 't was, onderwierp hy aen het oordeel van Hilonius, die hem eenen raed gaf weerdig van een wyzen en heiligen man. Als men, zeide hy hem, gladaf, tegen de heilige schikkingen der kerkelyke wetten, eene bediening onregelmatig bekomen heeft, het beste wat men doen kan, is dezelve te verlaten. Ook heeft de heilige Bonitus, den raed volgende, kort daerna, dat is, in 699, zyn ontslag gegeven. {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXI. Hy leeft heilig in eene afgezonderde cel. Moratus est in solitudine. Hy verbleef in de eenzaemheid. Gen. XXI, 20. Hilonius gevoelende dat de hooge jaren, met dappere schreden, begonnen te naderen, vraegde aen den abt, of hy niet hadde willen, by 't klooster, doch buiten de muren, een celleken maken, ter eere van den heiligen Eligius, om aldaer in de eenigheid God te dienen. De heilige Gundebertus stond zyn verzoek volgeern toe en stichtte een verblyfplaetsken, op eenen afstand van omtrent 700 stappen van d'abdy. Daer begon Hilonius, met nieuwe vurigheid, een engelsch leven op de wereld te leiden; hy verdobbelde zyne stappen naermate hy het hemelsch vaderland naderde. Niet een oogenblik was hy ooit werkeloos; maer altyd hield hy zich bezig met bidden, lezen of werken. Telkens dat hy uit zyne cel ging, maekte hy zyn kruis, en, na zyne tehuiskomst, 't eerste wat er hem inviel, was weer al bid- {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} den en bidden. 'S avonds, als 't nu al gedaen was, ging hy naer zyn bed, kwansuis om zich te slapen te leggen; maer zoohaest hy gewaerwierd dat zyne kamergenooten in slaep gevallen waren, hy, van zyn bed opstaende, ging naer de kerk bidden, om alzoo aen den Heer te behagen, die gezeid heeft: Bid uwen Vader in 't verborgen, en uw Vader, die in 't verborgen ziet, zal 't u vergelden (1). Alzoo bragt hy de laetste dagen zyns levens over om het ryk des hemels met geweld in te nemen. § XXII. Hy voorzegt zyne dood en wordt begraven door den bisschop van Limoges. Cum bono profectu timoris Dei, perrexit in pace. Grooten voortgang gedaen hebbende in de vreeze Gods, stierf hy in vrede. Tob. XIV, 4. Eindelyk begon Hilonius gewaer te worden dat zyn loop op de wereld stond te eindigen. Hy riep dan al de moniken van Solignac byeen, om zyn afscheid van hen te {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} nemen, tot in der eeuwigheid. Broeders, zeide hy hun, ik weet, van Gods wege, dat ik ga sterven; ik beveel mynen doodstryd in uwe gebeden. Hierop stelden de broeders zich aen het weenen en zy antwoordden hem, al snikkende: Heilige priester, het zy nu nog niet! ach, verlaet ons nog niet! maer heb nog een weinig geduld met ons! het gelieve aen Jesus Christus uwe voorbeelden nog eenigen tyd voor de wereld te bewaren! Doch Hilonius, zich keerende tot de broeders, gaf hun een voor een den laetsten vredekus met deze woorden: Broeders, in plaets van over myne dood te treuren, zoudt gy moeten u over dezelve verblyden; omdat gy weet dat ik, niet naer een ballingschap, maer naer myn langgewenscht vaderland vertrek: want Christus is myn leven en de dood is my een gewin (1). Ik verhoop dat ik in de gelukzalige eeuwigheid de kroon der eeuwige glorie zal ontvangen. Na deze woorden wierd hy met eene ligte koorts bevangen, binnen dewelke hy zich uitsluitelyk bezig hield met het gepeis van {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} den hemel. Zyne ziekte toenemende, zond hy eenen dienstknecht tot den bisschop van Limoges, met deze woorden: Ga, spoediglyk, myn zoon, naer de stad Limoges, en vraeg den opperherder der kerk dat hy morgen vroeg herwaerts kome, myne ziel, door zyne gebeden, aen God bevele, en myn ligchaem ter aerde bestelle. Dan ontving hy het ligchaem ende bloed van onzen Zaligmaker en ontsliep zachtjes in den Heer, onder de tranen zyner broeders, in het jaer 700 of 702, den 6 Januarius, in den ouderdom van 92 of 94 jaer. Ondertusschen was de knecht gegaen tot den bisschop van Limoges, genoemd Ermenus, die, gelyk een boom, geveld, te bed lag, zonder zich te konnen keeren, noch roeren. Maer nauwelyks had hy het boodje van Solignac hooren spreken, of hy gevoelde dat hy door de voorspraek van Hilonius genezen was. Hy stond dan op, begaf zich, uit devotie, te voet, naer de abdy, en wilde zelf, met de moniken, het lyk naer de begraefplaets dragen. Na de begraving gedaen en, ter zelfder tyde, God over zyne mira- {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} kuleuze genezing bedankt te hebben, keerde hy naer zyne bisschoppelyke stad terug. Maer kort daerna, deed hy op de grafstede van den man Gods een gedenkteeken van zilver, goud en kostelyke gesteenten opregten. Alzoo toonde de bisschop zyne dankbaerheid over de veelvoudige weldaden, welke hy van God, door de voorspraek van Hilonius, bekomen had: want in al zyne onpasselykheden, had hy eenen bode tot den heiligen monik gezonden om zyne gebeden te verzoeken, en telkens was hy genezen geweest. Derde deel. § XXIII. Mirakels na zyne dood. Mirabilis Deus in sanctis suis. God is wonderbaer in zyne heiligen. Psal. LXVII, 36. God, die wonderbaer is in zyne heiligen en de ootmoedigen verheft, verheerlykte den heiligen Hilonius, kort na zyne dood, door {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} menigvuldige mirakels. In de jaerboeken der Benediktyners leest men dat er alle slach van wonderheden by zyn graf geschied zyn. Daer, vonden zoo blinden als dooven en kreupelen de genezing hunner ongemakken; daer, wierden de bezetenen van den duivel verlost, door de kràcht van Jesus Christus, wien zy, met den Vader en den H. Geest, lof, eer en glorie in alle eeuwigheid! By zyne grafstede, in eene glazen lamp, vloeide er eene soort van mirakelolie, waermede vele zieken en kranken gezalfd en genezen zyn, 'T is ter dezer gedachtenis, dat men tot op heden, in de kerk van Iseghem, ter eere van den heiligen Hilonius olie wydt, dewelke tegen den kinderhoest gebruikt wordt. Deze mirakels moeten, buiten twyfel, zoo vele beweegredenen zyn om met betrouwen zyne toevlugt te nemen tot den heiligen Hilonius, in de menigvuldige noodwendigheden des levens. Ja, zy zyn een bewys van het groot vermogen of gezag dat de heilige Hilonius, by God, in den hemel geniet. {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer, om van hem verhoord te worden en zyne krachtige voorspraek te verkrygen, moet men, gelyk hy, zich van de zonde onthouden en zich oefenen in de liefde tot God. § XXIV. Hilonius wordt als heilig gevierd. Laudate Dominum in sanctis ejus. Looft God in zyne heiligen. Ps. CL, 1. 'T is een punt van ons geloof, veropenbaerd van God en door de heilige Kerk voorgehouden om te gelooven, Dat het goed en nuttig is de heiligen eerbiediglyk te aenroepen, en tot hunne gebeden, hulp en bystand zyne toevlugt te nemen (1). Ja, het is goed de heiligen te aenroepen, omdat zulks God aengenaem is; even als het eenen aerdschen koning behaegt dat men zyne gunstelingen te voet valle, om door hun toedoen van hem weldaden te bekomen, welke hy, zonder hunne voorspraek, niet vergunnen zou. {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} Nuttig is 't ook de heiligen eerbiediglyk te aenroepen, om de dierbare voordeelen welke men vindt in 't dienen der heiligen: want, door hunne tusschenkomst bekomen zy van God menigvuldige gratien voor ons, die wy door onszelven niet zouden verkrygen. Welnu, nauwelyks was Hilonius gestorven of menigvuldige christenen, uit eigene beweging, gingen hem, wien zy als heilig aenzagen, op zyn graf eeren, aenroepen en dienen. Nogtans ware het moeijelyk om zeker te bepalen wat jaer de heilige Kerk den heiligen Hilonius heeft beginnen te vereeren. Het schynt dat de nieuwe heilige, kort na zyne dood, met kerkelyke plegtigheden gevierd geworden is. Van dan af wierd zyn naem, van eeuw tot eeuw, hoe langer hoe meer, vermaerd. Men vindt zynen naem in verscheidene martyrologiums van Frankryk, Nederland en Duitschland. In Auvergne, Limousin, enz., ziet men vele kerken aen God toegewyd, onder de aenroeping van den heiligen Hilonius. In 't martelaersboek der kerk van Solignac wordt er van zynen naem en zynen {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} feestdag gewag gemaekt in dezer voegen: VII Idus Januarii, S. Tillonis monachi et confessoris sollemniacensis, cujus vita virtutibus et sanctitatis gloriâ illustris fuit: dat is: Op den 7 Januarius, feestdag van den heiligen Tillo, monik en belyder van Solignac, wiens leven door zyne deugden en de glorie van zyne heiligheid vermaerd geweest is. By de Bollandisten bestaet er, ter eer van den heiligen Hilonius, een officie, waer men de volgende kollekte leest: Deus, qui beatum Tyllonem confessorem tuum, piumque doctorem atque ministrum, infra collegium Deo psallentium praefecisti; quique illum honorem mundanum fugere, ac eremum petere monuisti: concede nobis, quaesumus, ut qui ejus festivitatem celebramus, ejus apud te pro nobis semper suffragia sentiamus. Per Dominum nostrum. Dit gebed kan, in 't vlaemsch, aldus vertaeld worden: O God, die den heiligen Tillo, uwen belyder en christelyken leeraer en dienaer aen 't hoofd van eene godlovende vergadering gesteld hebt; en die hem vermaend hebt de wereldsche eer {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} te vlugten en de woestyn te zoeken: verleen ons, bidden wy u, dat wy, die zynen feestdag vieren, zyne voorspraek by u, voor ons, altyd gewaerworden. Door onzen Heer, enz. § XXV. Hy wordt verkozen tot patroon van Iseghem. Hic est qui multùm orat pro populo. Hy is het die veel bidt voor het volk. Mach. XV, 14. Wanneer de Iseghemnaers vernamen hoe de heilige Hilonius aenroepen en gediend wierd, verkozen zy hem voor patroon en beschermheilige, en dat van den jare 703, volgens de aenmerking op zyn leven door den geleerden schryver Ghesquiere. Ook was 't hoogst redelyk en betamelyk: vermits de inwoners van hem in 't katholyk geloof onderwezen waren geweest, en aldus, naest God, aen hem hunne bekeering te danken hadden. Naderhand, toen zy een nieuw kerkgebouw timmerden, wilden zy dat het den almogenden God zout toegewyd worden {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} onder de aenroeping van den heiligen Hilonius. Voor zynen dienst bestemden zy een byzonder autaer, alwaer de geloovigen tot hem hunne toevlugt namen, hem vereerden en zyne voorspraek afsmeekten. Deze eerbiedige en regtzinnige hulde aen den heiligen Hilonius door een geheel volk opgedragen, kon dienen tot een openbare eerboet, over de berispelyke en verachtelyke wyze, waermeê zy hem onthaeld hadden, toen hy, den eersten keer, onder hen verscheen, met het kruisbeeld in de handen, om hun het geloof van Jesus Christus te verkondigen. Aldus heeft het heidensche Iseghem Hilonius veracht en verstooten; maer, als christen, heeft het den heiligen man Gods geacht en verheven. Deze openbare hulde is onlangs, op de plegtigste wyze, vernieuwd geweest door het stichten eener nieuwe kerk, welke de bisschop van Brugge, onder de aenroeping van den heiligen Hilonius, aen God heeft toegewyd, den 2 September 1855. Met den heiligen Hilonius voor patroon te verkiezen, schikten de Iseghemnaers zich {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} naer een oud en godvruchtig gebruik, waerby alle kerken of parochien doorgaens eenen patroon of patroones vieren, onder wiens bescherming zy schuilen. Alzoo hebben menigvuldige kerken Onze Lieve Vrouw, of eene heilige maegd of vrouw voor patroones; andere hebben eenen engel of apostel voor patroon; sommige, eenen martelaer of eenen belyder. Die heilige patroonen of patroonessen dienen niet tot een enkel ceremonieel; maer zy bewyzen veel dienst aen de parochien, die onder hunne bescherming staen. Zy beletten den boozen geest kwaed te doen aen de parochie, welke hun toevertrouwd is; zy zyn middelaers tusschen Jesus Christus en de parochianen, voor wie zy ten beste spreken; en zy zorgen voor de zaligheid van gansch de bevolking. Sterft er iemand van de parochie, zy helpen hem en staen hem by, in zynen laetsten doodstryd; moet hy in 't ander leven gezuiverd worden, zy bewegen zyne vrienden, door goede ingevingen, om voor hem te bidden en het heilige Sakrificie tot lafenis zyner ziel te doen op- {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} dragen. Dit zoo zynde, het spreekt van zelf dat de parochianen, uit dankbaerheid en wederliefde, onder al de heiligen in den hemel, voornamelyk hunnen patroon of hunne patroones moeten vereeren. § XXVI. Feestdag van den heiligen Hilonius, binnen Iseghem, gevierd op den 7 januarius. Concede nobis quaesumus, ut qui ejus festivitatem celebramus, ejus apud te pro nobis semper suffragia sentiamus. Verleen ons, bidden wy u, dat wy, die zynen feestdag vieren, zyne voorspraek, by u, voor ons altyd, gewaerworden. Orat. S. Hilonii. Van aloude tyden, mogelyk, met den eersten verjaerdag des sterfdags van den heiligen Hilonius, is zyne feest, op den 7 Januarius, tot op heden, t'Iseghem gevierd geworden. Ten zelfden dage, vierde men ook zynen feestdag te Gits, alwaer hy menigvuldige mirakels gedaen heeft. In verleden tyden, kwam het omliggende, by menigte, naer Iseghem, op Sint-Hiloniusdag, om hem, tegen de kwaedaerdige koortsen te aenroepen en te dienen. Ten minste, {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} bestond die toeloop tot den heiligen Hilonius nog, voor 't einde der XVIde eeuw. Waerschynlyk zal de toevloed met den geuzentyd en de oorlogen der XVIde en XVIIde eeuw, verslapt hehben. Heden wordt de feestdag van den heiligen Hilonius, t'Iseghem elk jaer gevierd, op eene wyze die hem hoogst aengenaem wezen moet. Zyne zending of zyn apostelyke arbeid om Iseghem te bekeeren wordt nu jaerlyks vereerd, door eene byzondere plegtigheid, allerbekwaemst om zyn begonnen werk te vervoorderen en overvloedige vruchten van zaligheid voort te brengen. Sedert 1839, wordt er, aldaer, van jaer tot jaer, op zynen feestdag, een geestelyke zending gegeven, dewelke tevens eene gedachtenis en eene vernieuwing is der eerste zending van den heiligen Hilonius, waerby die roemweerdige apostelyke man de fakkel des geloofs tot Iseghem gebragt heeft. Wat een loffelyk en nooitvolprezen gedacht! {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXVII. Vereering der relikwien van den heiligen Hilonius, bewaerd te Solignac. Domine... in Sanctorum tuorum Reliquiis mirabilia operaris. Heer... gy doet wonderheden door de relikwien van uwe Heiligen. Orat. in Fest. SS. Reliq. 'T is eene katholyke waerheid, veropenbaerd van God en door het heilig koncilie van Trenten voorgesteld om te gelooven: Dat de heilige ligchamen der heilige martelaers en anderen welke met Christus leven, die levende lidmaten van Christus en de tempels geweest zyn van den H. Geest, door wien zy tot het eeuwig leven zullen verwekt en verheerlykt worden, door de geloovigen moeten vereerd worden; en dat God, door dezelve, vele weldaden aen de menschen bezorgt: zoo dat degenen die houden staen dat men de relikwien der heiligen geene eerbewyzing noch achting schuldig is, of dat deze en andere heilige gedenkenissen van de geloovigen onnuttiglyk vereerd worden, en dat men de rustplaetsen der heiligen vruch- {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} teloos bezoekt om hunne hulp te verwerven, teenemael te veroordeelen zyn; zoo als ze de Kerke overlang veroordeeld heeft en ook nu veroordeelt (1). Zoo dan de moniken van Solignac, by wie de H. Hilonius stierf, bewaerden zyne eerbiedweerdige relikwien met zorg en nauwkeurigheid. In 1502, bezaten zy deze nog geheel en ongeschonden. Volgens een oud schrift, in hun orden bewaerd, zyn de relikwien van den heiligen Hilonius, ten jare 1502, in een nieuwe vergulde kasse verplaetst geweest. Hetzelfde stuk vermeldt dat er voor de oorlogen van Frankryk met Engeland, in de XIIIde en XIVde eeuw, veel devotie bestond tot deze relikwien, maer dat ze, by gevolg van die oorlogen, merkelyk verminderd was. In het evengenoemde schrift is er nog te lezen dat men, in oude tyden, zyne toevlugt nam tot den heiligen Hilonius om, door zyne voorsprake, na langdurige droogten, regen te verkrygen. Wy zullen de woorden van den schryver letterlyk laten volgen: {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ten jare 1065, op den 3den September, wezende de feestdag des heiligen Remaclus, was er een zoo groote schaerschheid van water, by gebrek aen regen, dat de vruchten en de menschen vergingen. Hierop deed de kerk en het volk van Solignac ter eere Gods, en der heilige Maegd, en aller heiligen, en voornamelyk des heiligen Hilonius, wiens ligchaem in hunne kerk berustte, eene processie, waerin het ligchaem van Hilonius, eerbiediglyk, van wyk tot wyk, rondgedragen wierd, zoo als men, in diergelyken nood, plagt te doen. Nauwelyks was de processie geëindigd en het ligchaem op zyne voorige plaets wedergedragen, of het begon zoodanig te regenen dat de boomen, enz. herleefden.’ Joannes Mabillon, by wien men deze wonderdaed beschreven vindt, bemerkt dat zulks, naderhand, menigmael, en onderander in 't jaer 1656, geschied is. Hy voegt er by dat men ook, te Solignac en in 't omliggende, gewoon was den heiligen Hilonius te aenroepen tegen de ziekten en gebreken der kinderen. {==513==} {>>pagina-aanduiding<<} De relikwien van den heiligen Hilonius wierden, in de XVIde eeuw, ten grooten deele, door de woedende Calvinisten verbrand; evenwel, volgens den geleerden schryver Mabillon, is er een deeltje van deze kostelyke overblyfsels aen de vlammen ontsnapt; hy zegt dat eenige halfverbrande beenderen van den heiligen Hilonius, te samen met zyn heilige assche, te Solignac bewaerd worden. Dit getuigt ook Adrianus Baillet, in zyn boekwerk, getiteld: Les Vies des Saints. De mirakels van God gedaen door de relikwien van den heiligen Hilonius, moesten noodzakelyk het volk van Iseghem, waer hy patroon is, doen verlangen om eenige overblyfsels van dien heiligen man te bezitten. Inderdaed, Paschasius De Bakker, pastor van Iseghem, heeft, ten dien einde, over ruim eene eeuw en half, eenen brief geschreven aen Zyne Doorluchtige Hoogweerdigheid, Ludovikus Antonius de Noailles, aertsbisschop van Parys, om, door zyne tusschenkomst, deze relikwien te bekomen. Dezen brief zoo merkweerdig, on- {==514==} {>>pagina-aanduiding<<} der vele opzigten, kan men vinden in 't kostelyk werk: Acta Sanctorum Belgii (1). Wy hebben dezen brief uit het latyn in 't vlaemsch vertaeld, en wy zullen hem hier laten volgen, geenszins twyfelende of men zal dit oud stuk, met smaek, doorlezen. § XXVIII. Brief van Paschasius de Bakker, pastor van Iseghem, aen den aertsbisschop van Parys, om, door zyne tusschenkomst, de relikwien van den H. Hilonius te bekomen. Christus Dominus sanctorum Reliquias velut salutiferos fontes praebuit, ex quibus plurima ad nos beneficia manant. Christus, onze Heer, heeft ons de Relikwien der heiligen verleend, als heilzame bronnen, waeruit er vele weldaden tot ons vloeijen. Ex Tract. S. Joan. Damasc., de fide Orthod. ‘De vrede en de liefde van Christus zy met u! Gedoog, een oogenblik, Doorluchtige Bisschop der kerk Gods, dat uw onbekende dienaer, Paschasius De Bakker, pastor van Iseghem, in 't bisdom van Doornik, na uwe gezalfde handen gekust te hebben, zich nederbuige voor den aertsbisschoppelyken staf uwer hoogweerdigheid, en, in alle nederigheid, zyne gevoelens {==515==} {>>pagina-aanduiding<<} uitdrukke. Even als de apostel Paulus, tot Athenen aenkomende, eenen autaer vond, toegewyd aen den onbekenden God, alzoo heb ik, over vier jaer, pastor onweerdig van Iseghem benoemd zynde, by myne aenkomst, aldaer, eene kerk gevonden, en in die kerk eenen autaer, opgeregt ter eer van den heiligen Hilonius, apostel en patroon van Iseghem, doch aldaer ook zoo goed als onbekend. Om dan dezen heilige, welken zy dienden zonder hem te kennen, hun te konnen verkondigen, heb ik, met christelyke nieuwsgierigheid en alle mogelyke neerstigheid, zyn leven opgezocht, hetwelk ik eindelyk gevonden heb, by Molanus, in zyne Geboortedagen der Heiligen van België. Welnu, wanneer ik dit leven, op den feestdag des voornoemden heiligen, die alhier, daegs na Drykoningen, gevierd wordt, aen 't volk gepredikt had, waren zy daerover zoo voldaen, dat zy my kwamen proficiat wenschen, omdat ik deze kostelyke en zoo lang verholen perel, waervan het roomsch martelaersboek geen gewag maekt, gevonden had. Daerdoor heeft de devotie van het Iseghemsche volk tot hunnen apostel, zoo toegenomen, dat de peters, doorgaens, den naem van Hilonius aen de knechtjes in het doopsel geven. Ook heeft men alhier reeds wondere weldaden van God, door de {==516==} {>>pagina-aanduiding<<} voorspraek van zynen dienaer Hilonius, verkregen. Dit zoo zynde, Hoogweerdigste Heer, verlangen en zuchten wy eenpariglyk om toch eens de relikwien van onzen apostel en patroon te bekomen. Doch, gelyk zyn ligchaem, in Frankryd, ter abdy van Solignac berust, zoo bid ik u, nedergeworpen voor de voeten van uwe Hoogheid, dat het u gelieve ons hierin te helpen en, ten onzen voordeele, eenen letter te schryven aen den bisschop van Limoges. In 't bisdom van Limoges is onze Apostel en Patroon niet alleenlyk bekend, maer ook zeer vermaerd: vermits een bisschop van aldaer, by mirakel, door Hilonius, volgens Molanus, genezen is. Hoogweerdigste Heer, geweerdigt gy acht op my te slaen, gy ziet eenen priester die deze gunst, met tranen en zuchten, verzoekt; aenziet gy myne parochianen, zy zyn weerdig verhoord te worden. Meer dan ooit toonen zy devotie voor hunnen patroon Hilonius, en zy wenschen hem beter en beter te dienen, tot eer en glorie desgenen die bovenal bemind moet worden, wien wy dagelyks bidden opdat hy, nog langen tyd, uwe Doorluchtigste Hoogweerdigheid voor zyne heilige Kerk beware. Van uwe Doorluchtigste Hoogheid de ootmoedigste dienaer, Paschasius De Bakker, pastor van Iseghem. Iseghem, 20 December 1698.’ {==517==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXIX. Aenmerkingen op den gemelden brief. Futura tempora oblivione cuncta pariter operient. De toekomende tyden brengen alles gelykelyk in vergetenheid. Eccl. II, 16. De brief des pastors De Bakker toont dat hy moest een geleerd man zyn: vol van de schoonste gedachten, versierd door de edelste uitdrukkingen, is hy met den fynsten smaek en in vloeijenden styl geschreven. Daerby is hy ook een bewys van de devotie der toenmalige inwoners van Iseghem tot den heiligen Hilonius. Maer, in denzelfden brief, ontwaert men eenige zinsneden, die men kwalyk kan aeneenknoopen. Om ons gedacht te vatten, moet men in aendacht nemen dat een pastor van Iseghem, heer Jakobus Van Dolré, in 1660, een boekje van 26 bladzydetjes, in 't vlaemsch, opgesteld had, behelzende het leven van den heiligen Hilonius, hetwelk hy, te Yper, liet drukken en opdroeg aen de heeren: Hoogbalju, Burgemeester, Schepenen en Regierders, met de Onderzaten van den {==518==} {>>pagina-aanduiding<<} Graefschepe van Iseghem. Welnu, hoe heeft zyne eerweerdigheid Paschasius De Bakker, die, maer vier en dertig jaer daerna, met het herdersambt van Iseghem bekleed wierd, in zynen brief, konnen aenstippen, dat, wanneer hy tot Iseghem aenkwam als pastor, de heilige Hilonius aldaer zoo goed als onbekend was? Hoe zal men uitleggen dat de Iseghemnaers, hunnen pastor, toen hy het leven van den H. Hilonius, in den predikstoel, opgehelderd had, zyn gaen proficiat wenschen omdat hy den verborgen schat gevonden had? Waerschynlyk, om niet te zeggen buiten twyfel, zal de pastor niet geweten hebben dat een zyner naeste voorzaten het leven des heiligen Hilonius opgesteld had. Men kan ook, met reden, veronderstellen dat de gelukwenschingen zullen gekomen zyn van wege de geringste parochianen, die niemendal wisten van 't leven des heiligen Hilonius, omdat zy in de boeken niet konden: want, volgens het gebruik, in vroegere tyden, bleef de mindere volksklas, gemeenlyk, ongeletterd. Doch, ten minste, {==519==} {>>pagina-aanduiding<<} moest de geleerde klas het leven van den heiligen Hilonius kennen: vermits het kleine boekwerkje door pastor Van Dolré het leven van den heiligen Hilonius behelzende, buiten twyfel, onder hen, verspreid was. § XXX. Antwoord op het verzoek om de relikwien van den heiligen Hilonius te bekomen. Habeat caput responsum tuum. Antwoord in weinige woorden. Eccli. XXXV, 2. Nadat de aertsbisschop van Parys den heuschen brief des pastors van Iseghem gelezen had, heeft hy diens verzoek voor oogen gelegd by zyne Hoogweerdigheid Franciskus de Carbonel de Canisy, bisschop van Limoges. Deze bisschop, niet min de zaek ter herte nemende, belastte zynen grootvikaris Bourdon dienaengaende te schryven aen de moniken van Solignac. Op den brief van den weleerweerden heer Bourdon gaf Dom Landrieu, monik van Solignac, den 27 Februarius 1699, een schriftelyk antwoord, zoo als volgt: {==520==} {>>pagina-aanduiding<<} ..... ‘By ons bestaen er oude geschriften, welke verzekeren dat de relikwien van den heiligen Tillo (Hilonius) in ons klooster van Solignac berusten; maer, tydens den inval der ketters, zyn deze, door onze moniken, in eene zoo geheime plaets verborgen geweest om ze aen hunne razerny te onttrekken, dat, sedert het tydstip, op welk ons klooster vereenigd is geweest met de gemeente van den heiligen Maurus, in 1619, niemand van ons weerdig geweest zy die relikwien te vinden.’..... Maer, indien het zoo is, hoe heeft de geleerde benediktyner, Joannes Mabillon, die in 1669 schreef, konnen zeggen dat er, ten dien tyde, eenige halfverbrande beenderen van den heiligen Hilonius met zyne heilige assche te Solignac bewaerd wierden? Men besluite hieruit dat Dom Landrieu de historie der relikwien van den heiligen Hilonius niet zal gekend hebben, of de moeite niet heeft willen nemen om de plaets te vinden waer de relikwien, in 't klooster, bewaerd wierden. Alzoo derft men, tot op heden, te Iseghem, de relikwien des heiligen Hilonius, welke men aldaer volgeern bezitten zou. {==521==} {>>pagina-aanduiding<<} § XXXI. Beeld van den heiligen Hilonius. Cujus est imago haec? Wiens beeld is dat? Matth. XXII, 20. Volgens gotisch gebruik, sedert de XIIIe eeuw, bevindt zich het beeld des patroons in den voorgevel der nieuwe kerke, boven de groote deur (1). Hilonius wordt vertoond als abt, met eenen staf of eene krootse in zyne linker- en eenen kelk in zyne regterhand. Door den staf wordt beteekend de abtelyke weerdigheid, welke hy met der daed bekleed heeft, of ten minste, tot welke hy, door den heigen Eligius benoemd geweest is, zoo nogtans dat hy dezelve, uit ootmoedigheid en liefde tot de eenzaemheid, volgens sommigen, niet zou aenveerd hebben. De missekelk, welken hy in zyne regterhand houdt, bediedt dat hy priester geweest is, alsook dat de zieken die uit zynen autaerkelk {==522==} {>>pagina-aanduiding<<} dronken, hetzy binnen zyn leven, hetzy na zyne dood, genezen wierden. Het aenzien van dien kelk, waeruit hy aen de zieken de gezondheid te drinken gaf, moet zeker wel bekwaem zyn om een groot betrouwen te verwekken, in de kranken en zieken, die tot den heiligen Hilonius hunne toevlugt nemen. Zeer wel heeft een dichter gezeid: Als aenzien gedenken doet, Dan zyn de christen' beelden goed! Ook is het eene waerheid van ons geloof: Dat men de beelden van Christus, van de Moeder Gods, Maegd, en van de andere heiligen byzonderlyk in de kerken, moet hebben en houden; en dat men aen deze behoorlyke eer en achting bewyzen moet (1). De beelden zyn van allergrootste nut: het zyn gelyk de boeken van de ongeletterde menschen, waerin zy de mysterien van ons geloof leeren en waerdoor zy dezelve blyven onthouden. Aldus dient het beeld van den gekruisten Jesus, wonderwel, voor den ongeleerden {==523==} {>>pagina-aanduiding<<} man, tot eene gedachtenis dat God de Zoon, tweede persoon van de heilige Dryvuldigheid, die, mensch geworden zynde, Jesus Christus genoemd wordt, aen het Kruis genageld en gestorven is, om ons te verlossen uit de slaverny des duivels. Van gelyken is het beeld van Onze Lieve Vrouw, met het kindeken Jesus, op haren arm, een zeer bekwaem middel om, van geslacht tot geslachte, voort te zetten dat Maria de Moeder van Jesus Christus is, van den Zoon Gods mensch geworden. De beelden zyn een kort levensbegryp der heiligen en een onophoudelyke vermaning, die iedereen, zonder eenig menschelyk opzigt, opwekt om hen na te volgen. 'T is aldus dat de beelden van Sint Pieter en van de heilige Maria Magdalena, die nooit ophouden hunne zonden te beweenen, voor alleman een gedurige lesse van boetveerdigheid zyn. Eindelyk de beelden van Sint Martinus en van de heilige Elisabeth, die aelmoezen geven, houden niet op den aenschouwer te vermanen bermhertig te zyn tot den arme. {==524==} {>>pagina-aanduiding<<} Slotrede. Melior est finis orationis quam principium. Het einde van eene rede is beter dan het beginsel Eccl. VII, 9. 1. In 't leven van den heiligen Hilonius kan men, by der oog, naspeuren hoe wonderbaer God in zyne heiligen is, vermits hy van steenen ware kinderen en volmaekte navolgers van Abraham maken kan. Ware Hilonius, door de aenbiddelyke schikkingen van God, uit zyn vaderland niet weggerukt geweest, mogelyk zou hy nooit de gaef des geloofs ontvangen hebben, en in plaets van in den hemel te zegepralen, zou hy nu eeuwig in de hel branden. Zoo heeft dan de heilige Hilonius zyne christenwording en zyne heiligheid aen de hardste beproevingen te danken gehad! 2. Van den oogenblik af dat hy het heilig Sakrament des Doopsels ontvangen had, verliet hy den ouden mensch om zich met {==525==} {>>pagina-aanduiding<<} den nieuwen te bekleeden. Zyne kindsche jaren afkoopende, welke hy verloren en versleten had, in de duisternissen des heidendoms, betrachtte hy altyd, in den staet en ouderdom die hy beleefde, en in alle hoegenaemde omstandigheden, volmaekt te wezen. 3. De levensbaen der regtveerdigen, zegt de Heilige Geest, is even als een blinkende licht, hetwelk voortgaet en groeit tot op den volmaekten dag van d'eeuwigheid (1). Zoo is 't leven van den heiligen Hilonius geweest. Naermate hy voorderde in jaren, nam hy ook in deugd en heiligheid toe. Hoe ouder hoe vuriger. Hy was vernuftig om middelen uit te zoeken om tot hoogere volmaektheid op te stygen. Begaf hy zich tot het priesterschap, 't was om in dien verheven staet zichzelven en zyne naesten te heiligen; aenveerdde hy 't kloosterlyk leven, 't was om volmaektelyk de evangelische raden te konnen uitoefenen; wierd hy einde- {==526==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk kluizenaer, 't was om, ten innigste mogelyk, zich met God te vereenigen. Hoe nader het einde zyns levensloop, hoe ryper voor d'eeuwigheid! 4. Van 't hoogste des hemels schynt hy tot ons te roepen: Volgt my na, even als ik Christus nagevolgd heb (1). Betracht alles wat waerachtig, eerlyk, regtveerdig, beminnelyk, stichtelyk, deugdelyk en loffelyk is. Doet hetgeen gy van my geleerd en ontvangen hebt, hetgeen gy van my hebt hooren zeggen, en hetgeen gy in my gezien hebt, en de God van vrede zal met u wezen (2). {==527==} {>>pagina-aanduiding<<} Nalezing of byvoegsel. Bladz. 148-151. In 1862, wierden de delfwerken betrekkelyk de Mandel Bevaermaking van de Mandel genoemd; in 1863, voeren zy den naem van Nieuwe Vaert. Op den 11 July 1863, heeft plaets gehad de aenbesteding van de werken uit te voeren aen het deel der vaert van Rousselaere naer de Leije, begrepen tusschen Rousselaere en Iseghem. Ziehier den uitslag daervan: Hebben aengeboden: MM. Vollemaere, 456,800 Fr.; Willems, 469,100 Fr.; Bouchez, 471,555 Fr.; Van de Weghe, 472,240 Fr.; De Schryver, 474,000 Fr. (1). Bladz. 179-189. De heerlykheid van den Wal en van Wallemote was binnen de XVIIe eeuw een en hetzelfde landgoed, toebehoorende aen de hoogedele familie de Croix, van Dadizeele. {==528==} {>>pagina-aanduiding<<} Daeruit volgt niet dat er geen negentien heerlykheden bestonden te Iseghem: want in de opneming is er eene achtergelaten, te weten: de heerlykheid van Rhodes of Rooden, die zich voornamelyk over Cachtem, enz., maer ook over eenige gronden by den Abeele, op Iseghem, uitstrekte. Bladz. 413. Petrus Josephus Japick, geboortig van Iseghem, overleed pastor van Hulste, den 8 8ber 1769, in den ouderdom van 70 jaer. einde. {==529==} {>>pagina-aanduiding<<} INHOUDSTAFEL. BESCHRYVING VAN ISEGHEM Voorwoord 5 § I. Algemeen overzigt 9 § II. Chronyk 35 § III. Mandel 148 § IV. Heerlykheid, Graefschap en Prinsdom 152 § V. Heeren, Graven en Prinsen van Iseghem 156 § VI. Kasteel der oude Heeren van Iseghem 171 § VII. De wet der parochie, des prinsdoms en van den prinselyken leenhove 172 § VIII. Budget of begrooting der uitgaven, ten laste der parochie en graefschepe van Iseghem, voor het jaer 1636-1637 174 § IX. De negentien heerlykheden binnen Iseghem 179 § X. De priesteragie of pastory 190 § XI. De voormalige halle 192 § XII. Het nieuwe kasteel van de weledele geslachten van Huerne en Gilles De Pelichy 194 § XIII. Schikkingen van Gilbertus de Choyseul, bisschop van Doornik, by zyn kanoniek bezoek der parochiekerk 217 § XIV. Het kruis en de kruiskapelle 223 § XV. Het voormalige nonnenklooster 229 § XVI. Ontwerp van een kollegie van engelsche jesuiten 234 § XVII. Schoolgestichten. - Klooster der zusters van Maria 236 {==530==} {>>pagina-aanduiding<<} § XVIII. Andere schoolgestichten 242 § XIX. De zondagschool 245 § XX. De kongregatie 254 § XXI. Vergadering der Zusters van Liefde 257 § XXII. Weezenmeisjeshuis 260 § XXIII. Het ziekenhospitael 261 § XXIV. Hospitael voor oude arme mans en vrouwen 264 § XXV. Tertiarissen of derdeordelingen van den heiligen Franciskus 269 § XXVI. Konferentie van den H. Vincentius à Paulo 272 § XXVII. Genootschap der Jufvrouwen van Bermhertigheid 275 § XXVIII. De oude of afgebrokene kerk 278 § XXIX. De nieuwe kapel van Sint-Hilonius 284 § XXX. Nieuwe kerk van Sint-Hilonius 289 § XXXI. O.L.V. van Scherpenheuvel 310 § XXXII. Aloude fondatien van kerkelyke diensten, enz. 314 § XXXIII. Kerkgeluid 318 § XXXIV. Uittreksel van de kerkrekening, ann. 1621-1622 327 § XXXV. Uittreksels van de dischrekening, anno 1531 330 § XXXVI. Merkweerdige persoonen van Iseghem 333 § XXXVII. Merkweerdige feest ter eere van O.L.V. Onbevlekt Ontvangen 348 § XXXVIII. Naemlyst der EE. heeren pastors 350 § XXXIX. Naemlyst der bekende heeren onderpastors 405 § XL. Naemrol van priesters en paters van Iseghem 413 {==531==} {>>pagina-aanduiding<<} § XLI. Tafereel der bekende hoogbaljuws en burgemeesters van Iseghem 421 § XLII. Oude en nieuwe gebruiken 424 LEVEN VAN DEN H. HILONIUS. Inleiding 452 § I. Zyne geboorte, geslacht en eerste opvoeding 454 § II. Hy wordt door de roovers van zyn vaderland weggevoerd en als slaef verkocht 456 § III. Hy wordt door Eligius afgekocht 458 § IV. Hy ontvangt het Doopsel 461 § V. Hy gaet studeren by de moniken van Solignac 462 § VI. Hy wordt goud- en zilversmid, by Eligius, te Parys 464 § VII. Zyne levenswyze te Parys 466 VIII. Hy zuivert zyne ziel meer en meer door eene generale biecht 468 § IX. Zyne voorzorgen om de bekoringen te overwinnen 470 § X. Hilonius wordt priester gewyd 472 § XI. Hy wordt van Eligius, bisschop van Doornik, gezonden om Iseghem te bekeeren 475 § XII. Hilonius eerste pastor van Iseghem 477 § XIII. Hy verlaet de pastory van Iseghem om in de abdy van Solignac monik te worden 479 § XIV. Hy wordt abt van Solignac 482 § XV. Hy verlaet de abdy om strenger in eene hermitagie te gaen leven 484 § XVI. Zyn drydubbele zegeprael 486 § XVII. Groote volkstoeloop tot Hilonius, zyne vermaningen 488 {==532==} {>>pagina-aanduiding<<} § XVIII. Hy keert weder naer de abdy van Solignac 490 § XIX. Zyne mirakels 491 § XX. Hilonius wordt raed gevraegd van den heiligen Bonitus 494 § XXI. Hy leeft heilig in eene afgezonderde cel 496 § XXII. Hy voorzegt zyne dood en wordt begraven door den bisschop van Limoges 497 § XXIII. Mirakels na zyne dood 500 § XXIV. Hilonius wordt als heilig gevierd 502 § XXV. Hy wordt verkozen tot patroon van Iseghem 505 § XXVI. Feestdag van den heiligen Hilonius, binnen Iseghem, gevierd op den 7 Januarius 508 § XXVII Vereering der relikwien van den heiligen Hilonius, bewaerd te Solignac 510 § XXVIII. Brief van Paschasius De Bakker, pastor van Iseghem, aen den aertsbisschop van Parys, om, door zyne tusschenkomst, de relikwien van den H. Hilonius te bekomen 514 § XXIX. Aenmerkingen op den gemelden brief 517 § XXX. Antwoord op het verzoek om de relikwien van den H. Hilonius te bekomen 519 § XXXI. Beeld van den H. Hilonius 221 Slotrede 524 Nalezing of byvoegsel 527 (1) Auribus nostris audivimus: patres nostri annuntiaverunt nobis. Psal. XLIII, 2. (2) Beide, van Iseghem, hebben aenteekeningen gemaekt over hunne geboorteplaets. (1) Van ouds bevestigt de liefdadige familie Gilles dat Antwerpen, hare geboorteplaets, onder de belgische steden, door zynen rykdom gekenmerkt wordt: ............ Antverpia nummis. Nauwelyks had Petrus Gilles, in 1535, vernomen dat Thomas Morus, zyn boezemvriend, door Hendrik VIII, den Nero van Engeland, in de gevangenis gesloten was, of hy trok over zee met eenen koffer gouds om hem te verlossen. Maer helaes! zyn goud kon den onsterfelyken gezant, den roemryken kanselier, den edelmoedigen verdediger der katholyke kerk aen het schavot niet onttrekken. Thom. Mor. par Mad. la Princesse de Craon. (2) Nam in Christo Jesu per Evangelium ego vos genui. I Cor. IV, 15. (1) Boven Iseghem, bestaen er, in Westvlaenderen, negen gemeenten, met eene uitgestrektheid van 1400 tot 1500 hektaren; te weten: Becelaere, met 1431; Comen, met 1405; Dottignies, met 1414; Harelbeke, met 1483; Lampernisse, met 1444; Lophem, met 1447; Moorseele, met 1497; Oostvleteren, met 1409; Oudenburg, met 1474 hektaren. Men heeft konnen aenmerken dat Iseghem juist eene hektare minder is dan Becelaere. (1) Volgens de officiele opgaef van 1846, moet Iseghem, van binnen, de volkrykste onder de kleine steden wezen. Immers, terwyl deze stad, van binnen, 5,696 zielen bevat, zoo telt er Poperinghe, van binnen, maer 5,563; Wervick, 3,624; Dixmude, 3,894; Nieupoort, 3,359; Thourout, 2,415. (1) Germ. IX. (1) Recueil d'antiquités Romaines et Gauloises. (2) Essai sur les noms des villes et communes de la Flandre Occidentale et de la Flandre Zélandaise. (1) In voorige tyden bestond er in de parochiekerk zeker beneficie of eene kapellany van O.L.V., die vergeven wierd door den abt van Zonnebeke. (1) Videtur Acharium Amandumque inter et Audomarum sic convenisse: ut illic Taruannicae et Tornacensis Dioeceseos limites statuerentur, ubi propemodum jam suos figit Yprensis. Malb. de Reb. Mor. Tom. I, Fol. 330 (1) Het oude bisdom van Doornik was verdeeld in dry aertsdiakenschappen of geestelyke distrikten, waervan de hoofdplaetsen waren Doornik, Gent en Brugge. Het aertsdiakenschap van Doornik bevatte onder zich vyf dekenyen; dit van Gent, vier; en dat van Brugge, drie. (1) Het pensioen van den onderpastor te Oostcamp, beloopende tot 40 P.G., wierd hem betaeld uit de tiende van Iseghem. (1) Kasselry komt voort van kasteel, dat is, een sterke plaets. Immers onze eerste graven stichtten tegen de Noordmannen kasteelen of burgten. Naderhand verhieven zy sommige kasteelen tot bestuerlyke hoofdplaetsen, waeronder zy stelden een zeker getal dorpen, welke, te samen genomen, Kasselry genoemd wierden. Het Pairschap was een hooge eertitel, welke alleenlyk vergund wierd aen luisterryke heerlykheden, die onmiddelyk van den graef van Vlaenderen gehouden wierden. Alzoo waren Meenen, Wervick, Coyghem, Dadizeele, Heule en Roosebeke ook Pairschappen. Sand. Fland Illust. Tom. III, Fol. 21. (2) Ejus opera S. Eligius, jam tum Noviomensis ac Tornacensis episcopus creatus, in conversione Yseghemensium usus fuisse traditur; ut non immerito S. Tillo primus Yseghemensium pastor creditus sit. Act. SS. Belg. Tom. V, Fol. 394. (1) Gueldria, e qua notum est Menapios in Flandriam prorupisse. Malbrancq, de Mor. Tom. I, F. 65. (2) Het tydvak der Karolingers begint in 754 en eindigt in 987. (1) Roulers.... ab aliquibus inter antiquos annumeratur vicos, uti et Iseghemum. Malbrancq de Mor Tom. I, Fol. 69. (2) Beatum Hillonem discipulum suum Iseghemum destinavit, ut illius loci incolas lumine fidei illustraret. Le Groux XXXV. (1) De zalige Hildebertus, abt van Sint Pieters, wierd, te Gent, door de beeldstormers gedood. Le Groux, Fol. XLij. (2) Jaerb, der stad Kortryk. (1) Sand. Vit. Bald. III. IV Com. (1) Deze abdy wierd gesticht in de stad Doornik, op eenen berg, waer St. Martinus gebeden en eenen doode tot het leven verwekt had. St. Eligius, bisschop van Doornik, die er de stichter van was, gaf haer den naem van H. Martinus. In 882 wierd dit vermaerde klooster verwoest door de Noordmannen, die nogtans de kapelle ongeschonden lieten. Maer, Oda, kanonik van Doornik, herstelde, in 1092, de abdy, onder het gezag van den bisschop, en wierd er abt van genoemd. De moniken van Sint Martens groeiden zoodanig aen, dat ze, in 1105, boven de tachtig waren. Zy volgden den regel van den H. Benediktus. Men mag, met reden, veronderstellen dat die paters als een seminarie waren, en vele pastors leverden om de parochien van het bisdom te bedienen. Zie Miraeus, Orig. Caenob. Belg. Cap. XII. (1) Debast, Rec. d'Antiq. Pag. 77. (1) Jaerb. der stad Kortryk. (1) De chronykschryver Froissart zegt dat het kanon, genoemd Dulle Griete, hetwelk te Gent op de Vrydagmarkt ligt, gemaekt wierd voor de belegering van Audenaerde. Buiten twyfel is dit oorlogsstuk het grootste dat in Europa bestaet. Achttien voet lang, met eenen omvang van tien voet en half, weegt het 33,600 pond. (2) De stad Yper zegepraelde over de belegeraers, die de staketsels, genoemd tuinen, niet konden doorbreken; hetwelk toegeschreven wierd aen de voorspraek van O.L.V., welke men gedurig aenriep, binnen de vyandelyke aenvallen. Van daer kwam de instelling van den Tuindag. Deze feest, ter gedachtenis van het ontzet der stad, wordt hedendaegs nog gevierd. Ten dien tyde, volgens Lambin, Beleg van Yper, Bladz. 91, beliep de bevolking van deze stad met hare voorgeborgten, tot 81,293 zielen. (1) Uittreksel van den handboek van heer Pieter de Cogghe, gewezen griffier der parochie van Iseghem, afgeschreven door heer J.B. Vande Walle, en bewaerd door heer A. Vande Walle. (1) Zelfde uittreksel als vooren. (1) C. Smet, Heil. en Roemw. persoonen, Tom, II, Fol. 377. (2) Te Parys ging het schier nog slechter: de pest had de wereldstad zoodanig verwoest dat de wolven, verlekkerd op 't menschenvleesch, tot in 't midden van Sint Antoniusstraet, de kinderen kwamen halen. (1) Omtrent ten zelfden tyde woedde de peste hevig te Brugge, alwaer er, in 1581, op dry maenden tyds, 80,000 menschen aen deze en andere ziekten stierven; maer, daeronder moet men wel 40,000 landslieden begrypen, die naer de stad gevlugt waren. Zie Custis en B.J. Gaillard. In 1583, schoten er, in geheel de stad Yper, nauwelyks drie huizen vry van dien geesel, zoo als men leest, by J.B. Gramaye. Te Kortryk, volgens denzelfden schryver, stierven er, in 1582 en volgende jaer 60,000 menschen aen de peste; hetgeen ongeloofelyk is voor degenen die niet weten dat al de huizen en verblyfplaetsen zoo opgepropt waren van gevlugte landslieden, dat zy by geheele benden op de straten, onder den blauwen hemel, sliepen. Men moest twee nieuwe kerkhoven maken, waervan het eene, tot heden, nog genoemd wordt het Boerekerkhof, om de menigte van landslieden of boeren, die aldaer, by geheele hoopen, in eenen put, dagelyks, begraven wierden. (1) In Vlaenderen alleen wierden er meer dan 400 kerken door de geuzen of beeldstormers verbrand of geplunderd. (1) Pater Petrus Martini Iseghemium ivit, et ne magis a milite infestaremur a generali comite de Rantzau Sauvegardum (u. vulgo dicimus) pro conventu et oppido (Rollariensi) petiit et obtinuit. Hands. der August. paters van Rousselaere. (1) Handb. van heer J. Vande Walle. (1) Handb. van heer J. Vande Walle. (2) Handb. van heer J. Vande Walle. (1) Handb. van heer J. Vande Walle. (2) Handb. van heer J. Vande Walle. (3) Handb. van heer J. Vande Walle. (1) Handb. van heer J. Vande Walle. (2) Handb. van Heer J. Vande Walle. (1) Handb. van heer J. Vande Walle. (1) Handb. van d'heer Vande Walle. De ooijevaren zyn groote trekvogels, die op het laetste van den zomer samenscholen, en onze koudere oorden verlaten. (1) Handb. van heer Vande Walle. (2) Idem. (1) Handb. van heer J. Vande Walle. (1) De keizer bemoeide zich zoodanig in de kerke en met hare ceremonien, dat hy de gekroonde koster genoemd wierd; hy schreef voor hoeveel missen er moesten gedaen worden en hoeveel keersen men aen den autaer zou gebruiken. Maer terwyl hy bezig was met de keersen te tellen, waren de Vlamingen en Brabanders bezig met te tellen hoeveel man zy waren. (1) Handb. van heer Vande Walle. (1) Op de hofstede, waer de opsteller des parochieboeks van Iseghem geboren wierd, verschuilde de pastor van Orleans. (1) In den slag van Meenen was de prins van Oranje, later koning der Nederlanden, onder den naem van Willem I. Na manhaftig gevochten te hebben, wierd hy in den stryd gewond. Wegvlugtende, gelyk de anderen, keerde hy weder naer Holland, langs Rousselaere. Te Thourout, liet hy zyne wonde vermaken, en leende geld by den hoogbalju, om zyne reis voort te zetten. (1) De Franschen vertrokken uit Meenen, zonder adieu te zeggen. Zy keerden er weder, den 23 Oktober, en verbleven er vier dagen. Binnen dien tyd stichtten zy veel kwaeds: zy sloegen het kerkorgel aen stukken, roofden de klokken, welke zy medevoerden. (1) Den 19 Junius 1855, kwam tot Iseghem de barones Marie Kray, geboren barones van Wenckheim, om op het graf van haren grootvader te bidden. Zy verzocht den Eerw. pastor eene Mis ter lafenis zyner ziel te lezen door den navolgenden brief: Je prie Mr le curé d'avoir la bonté, si c'est possible, de dire, demain à 8 heures, une Messe basse, pour un mort, nommé François. Il y a 64 ans que mon grand-père, Général, baron de Wenckheim a péri au siège de Courtrai, et fut enterré à Iseghem, près de l'église. C'est pour son Ame que je viens prier. Il était général autrichien. Veuillez bien me faire dire oui ou non Je vous présente mes respects, en vous suppliant de m'excuser et reste votre servante très-humble. B. Marie Kray, née baronne Wenckheim. (1) De geldschatting gelegd op Brugge en het Vrye beliep tot 4 millioen, en, op Westvlaenderen, tot 10 millioen livres. (1) De vereeniging van België met Frankryk wierd naderhand bekrachtigd door het verdrag van Campo-Formio, waerby Franciskus II, op den 18 Oktober 1797, de oostenryksche Nederlanden aen de fransche republiek afstond. (1) Het Staetsbestuer van Frankryk, het eenigzaligmakende geloof verloren hebbende, behandelde de priesters, even als Engeland, Zweden, Denemarken en Holland, binnen de XVIde eeuw, gedaen hadden. Immers, toen deze landen van het katholyk geloof afvielen, doodden zy de getrouwe priesters, of wierpen ze in de gevangenis, of eindelyk banden zy dezelve uit het land. (1) Cum gentes essetis, ad simulachra muta, prout ducebamini, euntes, I Cor. XII, 2. (1) Deze eerste volksligting droeg den naem van eerste klas, jaer VI. By de tweede volksligting, wierden de negen jongsten gevraegd, zonder te loten. Naderhand geschiedde de ligting by loting, met zwarte en witte brieftjes: dus trokken de lotelingen zwart of wit, soldaet of vry. Verder wierd de loting met numeros gedaen; maer, zy bleef altyd even hard, even pynlyk vallen. (1) 1798 die 28 octobris, incidente in diem dominicum, multi ex vicinis parochiis, etiam ex hâc parochiâ, circa horam 8m matutinam, audito campanae sonitu seu classico, cum sclopetis, gladiis, aliisq. instrumentis rusticalibus, quosdam milites gallos, venientes Rollario, per Cachtem, Emelghem et Ingelmunster, Cortracum persecuti sunt ac fugarunt usque ad portas Cortracenses; qui milites, cum aliis militibus ex civitate cortracensi, tanquam furiosi redeuntes, crudeliter ac inhumane interfecerunt quotquot potuerunt et permultos lethali vulnere sauclaverunt, inter quos ex hâc parochiâ misere interfecti sunt sequentes. Aenteek. van M. De Laere, Past. van Iseghem. (1) Heer Petrus Franciskus Maes, geboortig van Iseghem en oom van d'heer Karel Maes, onlangs overleden, was een heilige priester en een geleerd man. In de algemeene promotie van 1752, te Leuven, bekwam hy, op 120 akademische studenten, de twaelfde plaets na de linien Hy begon zyne priesterlyke levensbaen op zyne geboorteplaets, als koadjutor van pastor Lust. Van daer wierd hy, als onderpastor, naer Hulste gezonden. Verder onderpastor van Sint Martens, voor Walle, benoemd zynde, bediende hy deze plaets, totdat hy, in 1773, de pastory van Bisseghem bekwam. De bisschop van Doornik, wetende hoe zeer hy in de rubriekkunde vervoorderd was, benoemde hem tot het opstellen der choortabelle van zyn bisdom. Nadat hy twee en twintig jaren de pastory van Bisseghem bediend had en reeds zes mael, door de troepen, geplunderd geweest was, gaf hy, in 1795, zyn ontslag, om op zyne geboorteplaets, zonder zielzorg, te leven voor zyn eigene zaligheid. Daer liet hy een huis timmeren, hetwelk nu het postkantoor is. (1) Napoleon stelde allengskens een einde aen de regeringsloosheid. Er kwam een nieuwe Konstitutie uit, die te Brussel, den 23 Februarius 1800, afgekondigd wierd. Sedert dit tydstip, begon Belgenland op denzelfden voet als Frankryk bestuerd te worden. De departementen kregen eenen prefekt, en de arrondissementen eenen onderprefekt. De eerste prefekt van Brugge was heer Deviry; hy had voor opvolger, in 1804, F. Chauvelin. Baron Arborio, derde prefekt, stierf, te Brugge, 14 Augustus 1811 F. Soult, broeder van den maerschalk van denzelfden naem, was de laetste prefekt. (1) De explicito ipsius Gubernii postulato, singularum Pacis Justitiarum territorium unam tantum complecti debebat Ecclesiam Parochialem. Dec. Epi. Gand. circa Const. Eccl. Par. et Suc. 30 Nov. 1802. (2) In de eerste inrigting der kantons, ten jare 1795, komt noch Iseghem noch Ingelmunster als hoofdplaets te voorschyn, ten minste volgens de gedrukte naemlyst die ik ter hand heb. 'T is nogtans zeker dat Iseghem in 1799 kanton was, zoo als bestatigd kan worden, door een officieel stuk, berustende onder de kerkarchieven van Iseghem. (1) Mgr. de Beaumont, den eersten April 1750, te Avignon, in Frankryk, geboren, wierd, den 21 December 1782, te Frascati, met Chiaramonte, later Pius VII, bisschop gewyd van Sebastopol in partibus en koadjutor van Vaison. Den 15 Mei 1802, op den bisschoppelyken stoel van Gent verplaetst zynde, verliet hy denzelven, op den 7 September 1807, bisschop benoemd zynde van Plaisance, Hy overleed te Parys, 26 Oktober 1835. (1) Een liefhebber van statistieken heeft uitgecyferd hoeveel jongelingen keizer Napoleon, sedert den 17 Januarius 1805 tot den 15 November 1813, onder de wapens geroepen, of hetgeen bykans hetzelfde is, tot de slagtbank geleid heeft, en hy heeft bevonden dat het getal, in negen jaer tyds, beloopt tot twee miljoen honderd dry en zeventig duizend. (1) Die schitterende voorspoed kon 's keizers moeder niet verblinden. In al de schepters en kroonen had zy geene trouw; zy spaerde en vergaderde tegen een voorval, zonder nogtans de noodige aelmoezen te weigeren. ‘Wie weet het? zeide die verstandige vrouw, binnen eenige jaren, zal ik misschien een halve dozyn koningen hebben, die my brood zullen vragen’. Inderdaed, met het jaer 1814, vielen al de glansryke kroonen af van de hoofden der familie Bonaparte, en men vond haren naem niet meer onder de mogendheden van Europa. (1) De naem van Ingelmunsterkapel komt voort van eene kapel, die mevrouw van het kasteel te Ingelmunster, binnen de XVde eeuw, stichtte. In die kapel, genoemd Tendoorn, wierd er Mis gelezen volgens de devotie van die het verzochten, en daerenboven, krachtens fondatie, alle zaterdagen, ten geryve der voorbygaenden die zich naer de markt van Iseghem begaven. Die kapel was weinig minder dan degene van Sinte-Katharine, in het gebuerte. Half vernietigd, in 1794, door de Franschen, wierd zy welhaest geheel afgebroken. Maer, het gehucht van daeromtrent bleef den naem van die kapel behouden. (1) Mgr. de Broglie deed als bisschop, den 4 December 1807, zyne intrede te Gent. Het volgende jaer gaf hy bewyzen van zyn vernuft met de katholyke scholen en kollegien zyns bisdoms van den ondergang te bewaren, waermede zy bedreigd wierden, ten gevolge der rampzalige inrigting van de keizerlyke universiteit te Parys. Zonder 's keizers ongenade te vreezen, wilde hy, in 1809, het kruis van 't eerelegioen niet aenveerden, omdat hy, ten dien einde, eenen eed hadde moeten afleggen, die ongeoorlofd geworden was. Zoo deftig verdedigde hy de regten der Kerk, in 't nationael koncilie van Parys, dat de keizer hem terstond in de gevangenis deed werpen. Door den val van Napoleon zyne vryheid bekomen hebbende, wierd hy te Gent, den 24 Mei 1814, triomfantelyk ingehaeld, juist, op denzelfden dag, dat de Paus Pius VII zyne intrede deed binnen Roome. Maer welhaest verwachtten hem nieuwe moeijelykheden: hy vond zich verpligt den eed af te keuren, dien de nieuwe koning der Nederlanden, in 1815, afeischte, en zyne ontwerpen op het openbaer onderwys tegen te spreken, waermede hy, het volgende jaer, voor den dag kwam. Onder deze en andere even ydele voorwendselen, van misdaed beschuldigd zynde, nam hy, den 17 Maert 1817, de vlugt uit Belgenland. Zyne regters verwezen hem tot het ballingschap; zelfs deden ze zyn geschreven vonnis, op eene der openbare markten van Gent, den 10 November 1817, tusschen twee dieven, aen den schandpael hangen!! (1). Geboren te Boom (aertsbisdom van Mechelen), 8 September 1779, wierd hy, in 1802, te Emmerich, priester gewyd, door Mgr. den baron van Velde de Melroy, oudbisschop van Roermonde. Hy klom langs al de trappen, van den leegsten tot den hoogsten. Van onderpastor wierd hy sukursale pastor; hy was primaire pastor en deken van Lier, toen hy op den kandelaer verheven wierd. Op een goeden morgen ontboden zynde in het hof, by den minister van het Inwendig, die zyn officiele benaming tot den Stoel van Gent ontvangen had, verwachtte hy zich daer zoo weinig aen dat hy meende ingeroepen te zyn om rekening te geven over eene of andere valsche overdraging. Hy ontving den 8 December 1829 de bisschoppelyke wyding van Mgr. Delplanck. De twee vikarissen van Gent bekleedden de plaetse van hulpbisschoppen, krachtens pauzelyke vergunning. De nieuwe bisschop vond in zyn bisdom 120 seminaristen, onder welke 80 priesters; kort daerna opende hy het seminarie voor 200 aenkomelingen. Een byzondere zorg voor het schoolonderwys kenteekende zyn bestuer. Mgr. Van de Velde was niet kloek van gezondheid. Hy verscheen voor den laetsten keer in Sint-Baefs, op Allerheiligen 1836, om de pauzelyke benediktie te geven. Ten dien einde deed hy een buitengewone pooging. (1) Mgr. Boussen, geboren te Veurne, den 2 December 1774, bezat voormaels een heerlykheid in Veurnambacht en was sekretaris van Coxide. Priester gewyd in 1805, toen hy reeds 31 jaer oud was, bekleedde hy, sedert 1806, achtervolgens de bediening van sekretaris by hunne Hoogweerdigheden de Beaumont, de Broglie, Van de Velde, bisschoppen van Gent. In 1820 en 1821, tydens de kerkvervolgingen van het hollandsch gouvernement, had hy de eer van gevangen te zitten, te Brussel, nevens de grootvikarissen Goethals en Maertens. Hy was sedert 1815 kanonik honorair van Sint-Baefs, toen hy, in 1829, titulair en officiael des bisdoms van Gent benoemd wierd. Geroepen om den Stoel van Brugge te vervullen, door Zyne Heiligheid Gregorius XVI, nam hy bezit van zyn bisdom den 23 Julius 1834. Dezelfde paus verhief hem tot de voornaemste weerdigheden van zyn hof: by brieven van 19 September 1843, vergunde hy hem de titels van huisprelaet, assistent by zynen troon en roomschen graef. Na zyn bisdom vaderlyk bestierd te hebben, wierd zyne dood betreurd als deze van eenen vader. Zyn ligchaem rust in eenen grafkelder van Sint-Salvators, onder eenen marmeren steen waerop men leest: Franciscus Renatus Boussen, XVIII Episcopus Brugensis, obiit prima Octobris 1848. Depositus est die quartâ ejusdem mensis. R.I.P. Hy voerde op eenen zilveren wapenschild eenen goeden herder in purper gekleed, en had voor kenspreuk: Sequere me. Door een gelukkigen inval maekte een anagrammist of letterkeerder van zynen naem: Bonus es, dat is: Gy zyt goed. Inderdaed, hy was goed met naem en daed. Hy was goed door de heiligheid zyns levens, en goed bestuerder van zyn bisdom. (1) Deze prelaten waren: 1oZyne Eminentie Mgr. Sterckx, kardinael aertsbisschop van Mechelen, wyderprelaet; 2oMgr. Van Bommel, bisschop van Luik, eerste assistent, overleden den 7 April 1852; 3oMgr. Labis, bisschop van Doornik, tweede assistent; 4oZyne Excellentie Mgr. de San-Marzano, apostelyke nuntius te Brussel; 5oMgr. Sibour, aertsbisschop van Parys; 6oMgr. graef de Mercy-D'Argenteau, aertsbisschop van Tyr, in partibus; 7oMgr. De Hesselle, bisschop van Namen; 8oMgr. Delebecque, bisschop van Gent; 9oMgr. Wiseman, bisschop van Melipotamos, apostelyke vikaris van Londen; 10oMgr. baron de Wykerslooth, bisschop van Curium in partibus, overleden 1851; 11oMgr. Laurent, bisschop van Chersonese in partibus. (1) Ter gelegenheid der kerkwyding, en der feest, ter eere van O.L.V. onbevlekt ontvangen, gevierd op den naestvolgenden zondag, gaf de baron aen ieder arm huisgezin van Iseghem een brood, twee hemden en een halven frank. (1) Nadat de suikerkerke, zekeren tyd, ten pronk gestaen had, wierd zy gegeven aen de arme Weezenmeiskens van Iseghem, die dezelve mogten afbreken en met de materialen kermis houden. (1) Zie aenteekening, Fol. 155. (1) Oudtyds bestond er een heerlykheid genoemd Lichtervelde, ter parochie van dezen naem, en een tweede te Wetteren. Ik meen dat er hier gewag gemaekt wordt van het Lichterveldsche te Wetteren. (1) Sohier was de oom van den vermaerden Arnulphus van Maldeghem, kanonik van Doornik, stichter van het hospitael te Maldeghem, en grooten weldoener van vele kloosters, die overleed den 2 Februarius 1276. (1) Argent. Croix de sable et 12 merlettes de mème. (1) Deze familie was van ouds eene der aenzienlykste van geheel Gent; men zeide eertyds dat, om iets in deze stad te zyn, men den naem van Triest, Vilain of Bette dragen moest. Men weet dat het cyfergetal XIIII by den naem van Vilain gevoegd wordt. Verscheidene schryvers hebben hierop hun hoofd gebroken om de reden daervan te vinden; maer tot nu toe is de oorsprong een raedsel gebleven. Volgens sommigen, zou de eerecyfer door Lodewyk XIIII, koning van Frankryk, aen die familie gegeven zyn. Zoo is 't niet. De oorsprong daervan is ouder, vermits men, voor de geboorte van Louis den Groote, daerop reeds onderzoek gedaen heeft. Lindanus, die tusschen 1627 en 1642 overleed, geeft daer dry verschillige uitleggingen van. Volgens hem droeg die familie in hare wapens, van beide kanten, het getal XIIII als eene zinspeling op de veertien kasteleins van Gent, die uit haren stam voortgekomen waren, en als eenen room over de veertien graven die zy voortgebragt had, waeronder er zes graven van Gent en acht van Aelst geweest waren. Naer de tweede uitlegging, zou dit byvoegsel voortkomen van veertien steden, welke eertyds een lid van die familie op den vyand veroverd had De derde uitlegging is zoo duister en verre gezocht dat zy schier onverstaenbaer is. Die nieuwsgierig is, kan dezelve vinden by Gramaye, in 't Byvoegsel door David Lindanus, derde boek, bladzyde 92. (1) Zie Acta SS. Belg. Tom. I, Fol. 140; item: Essai sur les Apôtres du Dioc. de Bruges, par C. Carton. (1) Sanderus heeft zyn kaert van Iseghem aen graef Balthazar Philips Vilain van Gent opgedragen. Op deze kaert vindt men de afteekening van het toenmalige Iseghem. Zy vertoont de kerk, het klooster, de oude halle; de groote- koorn- en melkmarkt; de gent- nieuw- wyngaerd- groene- hond- en wulfstraet; het hof van de kanonniers, van den hand- en kruisboog; het oude kasteel, het huis der barony van Sint-Amand, en de pastory. (2) Massemen, eene kleine parochie by Dendermonde, wierd, in 1652, door Philippus IV, tot prinsdom verheven. (1) Den 18 Junius 1768, ging zy naer Wetteren, om hare inhuldiging als vrouw van deze plaets te vieren. (1) De tiendheffers, waren verpligt, ten minste, sedert 1685, aen den kapellaen een jaerlyksch pensioen van 16 pond Gr. te betalen. (1) Van oude tyden, was de orgelist ook schoolmeester, waerschynlyk is dit gebruik in stand gebleven tot binnen de loopende eeuw. (1) Deze staet, hierboven letterlyk aengehaeld, is des te merkweerdiger, omdat hy overgenomen is, niet uit eene kopy, maer wel uit het echte en oorspronkelyke stuk, dat, in 1636, opgemaekt en behoorlyk onderteekend wierd. Dit stuk, in zeer moeijelyk geschrifte, berust onder de kerkarchieven van Iseghem. (1) Van deze heerlykheid is er nog een gedachtenis overgebleven te Rousselaere: er bestaet eene herberge voerende voor opschrift: Den Haselt. (1) Men leest in een schriftje bewaerd onder de kerkarchieven, dat de hoogedele familie van Schiervelde het voorregt van te laten Misse lezen in de kasteelkapel bekwam van Urbanus VIII, in 1633; en van Innocentius XIII, in 1723. (1) Deze familie heeft haren naem ontleend van de plaetselykheid Heurne, welker heerlykheid zy bezat. Reeds van het jaer 1362, wordt er gewag gemaekt van eenen ridder, genoemd Geeraert, heer van Heurne. Gillis van Huerne, geboortig van Audenarde, was de eerste van dit geslacht die zich vestigde te Brugge, alwaer hy, den 3 Oktober 1431, het burgerregt gekocht had. In oude tyden bestond het familiewapen in een zilveren veld met een zwart wapenschildeken, bekroond door dry zwarte merletjes: Argent à un écusson de sable, accompagné de trois merlettes de même en chef. (1) Carnin was een heerlykheid, gelegen tusschen Ryssel en Lens. (1) Obit Oswaldae 1816, 25 Aprilis. (1) Mevrouw de barones De Pelichy, geboren van Huerne, was ouder, Mejufv. Koleta van Huerne was de jongste. Zy overleed negen jaer oud zynde. Het portret van dit kind, bezig met te leeren in een boeksken, hangt in de Pottery, t'einden de kerk, te Brugge. (1) Mher Theodoor baron de Pelichy, geboren den 19 November 1741, in het landgoed van Gildenstein, digtby Utrecht, was raedpensionaris van het Brugsche Vry, lid des Raeds en getitelden edeldoms der Staten van Vlaenderen. Hy overleed, den 26 Augustus 1811, te Turkswart, en wierd begraven te Afferdin Diest, distrikt van Gelderland. (2) Mevrouw de Stappens, geboren den 19 Juny 1749, te Brugge, was dochter van Mher Valentyn, en van vrouw Marie Henriette Leopoldine Karoline de Nieulant. Zy verwisselde het tydelyke met het eeuwige, den 17 Februarius 1829, te Turkswart. (1) Mher Jan Philips baron de Pelichy was burgemeester en schepen van het Brugsche Vry, lid des getitelden edeldoms van Vlaenderen, en vertegenwoordiger by de Staten van Vlaenderen. Hy stierf te Brugge, den 9 Januarius 1792, en wierd te Sint-Michiels begraven. Na de dood zyner eerste gezelnede, verbond hy zich, door tweeden huwelyke, met vrouw Barbara Franciska Barret, van Brussel, eeredame van H.M. de keizerin Maria Teresia. (1) Het wapen der familie De Pelichy bestaet, voor zyne bestanddeelen, in een groen veld, met eene zilveren streep, verzeld door dry gulden roozen, overdekt met eene gulden kroon. Kenspreuk: Vulnerat et sanat. De sinople a la fasce d'argent, accompagnée de trois roses d'or. (1) Wylen Jan baron De Pelichy bevond zich eens by Z.M. Leopold, die hem vriendelyk deze woorden toestierde: Mr. de baron, gy hebt my dikwyls iets gevraegd voor een ander; vraeg my eens iets voor u. De baron antwoordde: Sire, ik heb maer twee kinderen, eene dochter en eenen zoon. Myn zoon is priester; dus gaet myn naem uitsterven; ik bid Uwe Majesteit te vergunnen aen myn schoonzoon den titel van baron, met het voorregt van by zynen naem te mogen voegen dien van De Pelichy. Terstond wierd deze gunst toegestaen. (1) Bergeyck was een heerlykheid, gelegen in Braband, die, in 1664, tot barony, en, in 1676, tot graefschap verheven wierd. Nobil. des Pays-Bas. (1) Ecartelé au 1 et 4 d'azur au chevron d'or, accompagné de trois glands de chêne, qui est Gillès; au 2 et 3 de sinople à la fasce d'argent, accompagnée de trois roses d'or, qui est De Pelichy; l'écu surmonté d'une couronne de baron d'or. (1) Deze straet de Kastanjedreef genoemd, omdat dezelve plagt men kastanjeboomen beplant te zyn, droeg in voorige tyden, den naem van Wulfstraet, waerschynlyk ter oorzaek van de wolven, die oudtyds aldaer zullen genesteld hebben. (1) Als katholyken, eeren wy de kruisbeelden van Jesus Christus; nogtans gelooven wy niet dat er in die beelden eenige kracht is, waerom wy die moeten vereeren; wy stellen ook geen het minste betrouwen op de beelden, wy vragen aen de beelden geene gunsten, geene gratien. Maer al de eer die wy aen de beelden bewyzen, stieren wy tot Christus zelven, die vertoond wordt, zoodanig dat wy, voor zyne beelden knielende, licht ontstekende of biddende, onze eerbewyzingen niet betoonen aen de beelden, maer aen Jesus Christus zelven, wien wy ons voorstellen. (1) In het klooster der Grauwezusters, te Rousselaere, wordt nog bewaerd de handvest, geteekend door Lodewyk XIV, waerby deze koning, alsdan meester van Vlaenderen, niet alleen den oorlof vergunt om in de stad een kouvent te stichten, maer ook het wettig bestaen. De zusters die het klooster van Iseghem verlieten om te Rousselaere te stichten waren: Maria Pacifika Vanhamme, Maria Cecilia Van den Berghe, Godelieve Nolf en Elisabeth Maes. (2) De refugie was gelegen ter plaets, waer nu het hospitael van Sint-Joseph zich bevindt. (1) Deze jongvrouw won dagelyks een halve kroon met speldewerken. (1) Binnen 1862 is deze taek verdeeld geweest tusschen den Eerw. heer De Pelichy en den Eerw. heer Schipman. (1) Aptissima omnino sunt arma senectutis artes exercitationesque virtutum. (1) Hierin zyn begrepen twee kleine zychooren, die afgebroken zyn. (1) Dit liefdadig en godsdienstig werk herinnert ons de wyze stichting van Mevrouw Maria Placida de Croix, waervan gehandeld wordt hierboven: § XII. (1) Beatus qui intelligit super egenum et pauperem. Psal. XL, 1. (1) Naderhand heeft de baron de gifte vermeerderd tot honderd en zes duizend frank. Daerenboven heeft hy 30,000 frank in leening gratis gegeven, voor vyf jaer, mits de kerkfabriek hem jaerlyks een vyfde zou teruggeven. Hierin zyn niet begrepen de nieuwe kerkmeubels, noch zyn aendeel in het nieuwe klokgeluid, waermede zyn gifte reeds 150,000 frank zal bedragen. (1) Deze jonste is vermeerderd geweest door eene som van 10,000 frank, voortkomende uit het testament van wylen jufvrouw Maria Vanden Bogaerde, mitsgaders door eene som van 6,000 frank, van wege byzondere weldoeners van Iseghem. (1) Stylus Gothicus sacris aedificiis maxime congruit; quare optandum, ut novae quae erigentur ecclesiae, juxta purissimas hujusce styli regulas, construantur. Tit. X. Art. II. (1) De volksplaets, zonder de kruiskapellen, is 1,300 vierkante meters groot: dus kan zy, na de noodige aftrekking uit hoofde van de pilaren en andere belemmering, omtrent 3,750 menschen bevatten, gerekend aen drie op eenen meter. (2) 'T is merkweerdig dat de gronden en de lengte van de kerke, als ook de hoogte van den toren, volgens het plan, maer eenige meters verschillen. (1) Onder den toren en aen het sanctuarium vertoonen zich twee halve pilaren, die met de geheele samenwerken. (1) Ecclesia etiamnum elegans praeambulo horario olim insigni, pronao fornicibus non carente. (2) Al deze klokken zyn gewyd geweest: als dusdanig behooren zy de kerkfabriek toe, en ook als roerend goed, waervan het ongestoord bezit dient voor titel. (B.W. Art. 2279). Oudtyds wierd het klokluiderschap, clocmannia, aen geestelyken alleen toevertrouwd. (1) De stem der gewyde klokken verheft zich hemelwaerts, doordringt de wolken, bidt God om genade voor de zielen der overledenen; zy roept, op de zondagen en gebodene feestdagen, de geloovigen naer de kerk ter gestelde uer der godsdienstsoefeningen; immers, zy dient om alle godsdienstige plegtigheden aen te kondigen. In rampvolle oogenblikken van brand, overstrooming of oorlog, vermaent zy het volk malkander ter hulp te snellen om hunne wederzydsche pligt van christelyke liefde te volbrengen. Daeruit kan men besluiten dat het een berispelyk misbruik is, als men ze doet of laet dienen om enkel wereldlyke feestjes aen te kondigen of te verluisterlyken. (1) Men beweert dat de beijaerden in Vlaenderen uitgevonden zyn. Bartholomeus Coecke, zoo men schryft, is er de uitvinder van. Die groote muzykant, te samen klokkengieter en speeltuigmaker, bespeelde voor de eerstemael te Aelst, zyne geboortestad, den beijaerd in het jaer 1468. Dit beijaerdspel behaegde zoodanig aen de Vlamingen dat de overige steden van België ook zulkeen klokkenspel wilden bezitten. Met der tyd vond men groote en kleine beijaerden. Duinkerke heeft eenen gehad met 96 klokken. Die van Brugge bestaet uit 48 klokken, waervan de zwaerste 11,000 pond weegt. Het onlangs gesmolten karillon van Sint-Martens, te Kortryk, was samengesteld uit 37 klokken. Dit van Harelbeke bevat 35 klokken, en zyn trommel heeft 92 maten. Onlangs aenmerkte een persoon dat men beter zou doen den beijaerd van Iseghem niet te herstellen, omdat hy te weinig klokken heeft. Nogtans heeft men, korten tyd geleden, voor den kerktoren van St.-Germain-l'Auxerrois, in Frankryk, een nieuwen beijaerd van 24 klokken gemaekt, die dus minder is dan deze van Iseghem. (1) Helaes! de meter der groote klokke, de barones Jan Gillès De Pelichy, geboren Moretus, overleed te Antwerpen, den 22 Maert 1863, oud 21 jaer. (1) Het blykt uit deze rekening dat de kerk verscheidene gronden bezat, alsook vele inkomsten van geldrenten, mitsgaders wyn- olie- en koornrenten. Zy had ook de offeranden of ten minste profyten van de kapel ten Abeele, zoo als een kwitantie van 1640 getuigt. (1) Pene, waerschynlyk eene verkorting van penning, was het minste of een der minste muntstukjes van dit tydstip. Te Brugge noemt men nog hedendaegs penen kleine winkeltjes waer men bestelt voor een penningske, B.V. voor eene centiem. (1) In voorgaende tyden bestonden er in Vlaenderen vele eremyten. Tydens de eerste stichting van de Kerk te Dadizeele, waerschynlyk binnen de XIIIde eeuw, woonde aldaer een kluizenaer. Rousselaere had zyn ermytagie, gesticht op de plaets genoemd Ter Mote. De kluizenaer die er leefde in 1626, was broeder Gillis van Bolle. Tusschen Emelghem en Ingelmunster stond een ermytagie. Jabbeke telde voormaels eenen kluizenaer onder zyne inwoners. Te Couckelaere bestond een bosch, gekend onder den naem van ermytagie. De beggyne Barbara Bonte, overleden in 1642, stichtte de kapelle van Sinte-Anna, op Kortryk buiten, met eene ermytagie daernevens. Een pastor van Coyghem, deken van Helchin, deed een ermytagie maken, te Sint-Denys voor twee kluizenaers, die zich bezig hielden met het onderwys der jeugd. De laetste kluizenaer, genoemd broeder Petrus, stierf in 1735. In Wynendaelbosch bestond eene kluis; de molen van Berg-op-Zoom was belast zeven stuivers daegs aen den eremyt, tot zyn onderhoud, te betalen. Wie zou gelooven dat de vreedzame eremyten door het Staetsbestuer zouden verontrust worden? Het was nogtans zoo. Keizer Joseph II, die zoovele hatelyke gedachtenissen nagelaten heeft, schafte, in 1783, binnen de staten van gansch zyn ryk, al de kluizenaers af. (1) Hebr. XIII, 7. (2) Hebr. XI, 4. (1) Act. Apost. VII, 38. (2) Joannes De Brauwere, pastor van Iseghem, over omtrent dry eeuwen, heeft deze levensschets, die in 't latyn was opgesteld, toevertrouwd aen Molanus, professor van Leuven, opdat hy dezelve zou gegeven hebben in zyn kostelyk boekwerk, genoemd: Natales Sanctorum Belgii, Maer vermits Molanus stierf, voordat hy zyn werk uitgegeven had; zoo heeft Petrus Delou, voormaels primus, en alsdan professor van Leuven, dezen boek, in 1590 laten drukken. Het Dagboek van de heiligen der Nederlanden was reeds ten deele gedrukt, toen Delou onder de geschriften van Molanus, de levensschets van den H. Hilonius vond: dit is de reden, waerom hy ze, by manier van byvoegsel, achteraen in dit boekwerk gesteld heeft. (1) 'T is aen dit Engelsch Munster, dat is, klooster, dat Ingelmunster, voormaels genoemd Hulsthout, zynen naem ontleend heeft. (1) Dacheri Spicil. Tom. XII, Fol. 437. (2) De benaming van de Benediktyners tot de pastory, zal nu en dan onderbroken geweest zyn door de benamingen die Leuven mogt doen, krachtens voorregt, dat de oude universiteit, in 1483, van den paus Sixtus IV ontving, en hetgene dat de paus Leo X vergunde, ten jare 1531, aen de faculteit der wetenschappen, in dezelfde universiteit. (1) Deze dischrekening draegt het handteeken van Maximiliaen Vilain, eersten graef van Iseghem. (2) Het handschrift van het leven des heiligen Hilonius is langen tyd onder de kerkarchieven bewaerd geweest. Sanderus maekt er gewag van in zyn Hagiologium Flandriae. Hy zegt dat het ten zynen tyde nog bestond: Iseghemii.., exstat ibidem vitae ejus (S. Hilonii) historia manuscripta (1) Om de schaerschheid van priesters, ten dien tyde, moest de pastor van Rumbeke, boven zyne parochie, ook Ouckene en Cachtem bedienen. Aldus was er, in 1586, maer een priester voor Rousselaere, die daerby nog belast was met de herderlyke zorge van Hooglede en Beveren Dit gebrek aen priesters was het bittere gevolg van den geuzentyd, binnen denwelken de jongheid geene gelegenheid vond om te studeren, en de priesters ten deele of weggevlugt of vermoord waren. Alzoo leest men dat de pastor van Cuerne onder vele anderen, in dien ongelukkigen tyd, ter dood gebragt geweest is. De priesters, die overgebleven waren, hielden zich op in steden en groote dorpen zonder schier op de mindere dorpen te durven blyven, om de dagelyksche invallen zoo van de vyandelyke legers als van de boschgeuzen. (1) Tot in 't jaer 1673, was de kennis der fransche tael binnen Iseghem zeer raer, en in zekere omstandigheden, zeer profytig: men leest, in eene kwittantie onder de kerkarchieven bewaerd, dat de Eerw. Heer Jakobus Van Dolré 14 schellingen grooten betaelde, voor eene overstelling van een getuigschrift in de francoyssche taele en voor dezelve tweemael in 't net te schryven. (1) In 't voorbygaen, zullen wy hier aenstippen, dat de honderdjarige jubilé, sedert de kanonieke instelling des broederschaps van het H. Sakrament, gevierd is geweest, met een achtdaegsche plegtigheid, in 1839, den 7 Januarius, die de voornaemste feestdag des genootschaps is. (1) De pastor had by hem eene zuster wonachtig, welke dagelyks veertien stuivers won met te spinnen; maer die godvreezende en milddadige jufvrouw deelde dit gewin dagelyks of wekelyks den armen uit. (1) De benamingsbrieven van pastor De Laere tot het deservitorschap van Rolleghem en tot de pastory van Iseghem, benevens den akt van zyne inhuldiging in deze laetste hoedanigheid, worden onder de kerkarchieven van Iseghem bewaerd. (1) Het vonnis van deportatie, uitgesproken tegen pastor De Laere, wordt, ter eeuwige gedachtenis, onder de kerkarchieven bewaerd. (2) Binnen deze kerkvervolging, wierden er twee priesters te Iseghem genomen en naer de gevangenis van Brugge gevoerd; te weten: de eerweerde heer P.F. Maes, en een pater diskals, Theodorus Florin, geboortig van Marcke. (1) Deze weldoenster was de vrouw van den griffier en de grootmoeder van den burgemeester en notaris Bayart, te Becelare. (1) De volle koers van philosophie in de aloude universiteit van Douay, was van twee geheele jaren. Die, in de samengerekende examens na het tweede jaer, de eerste plaets bekwam, wierd publica genoemd, als d'eerste eer hebbende van, op 't einde van den koers, de gewoonlyke thesen voor het publiek te verdedigen. Degene die, in de evengenoemde examens, naest op den eerste volgde, wierd subpublica genoemd, als de eer hebbende van na den publica, in de publieke ondervragingen, te mogen antwoorden. Dus was er jaerlyks te Douay, in den vollen philosophischen koers, een primus alsook een tweede primus. Volgens dien laetsten zin, heeft de weleerweerde heer Servatius Franciskus Maes, overleden kanonik des kapittels van Brugge, zich als eerste of subpublica, te Douay, onderscheiden. Insgelyks heeft wylen de weleerweerde heer kanonik Joannes Baptista Seys de plaets van subpublica, in de universiteit van Douay, bekomen. Maer behalve de pryskampen voor de philosophen van den vollen koers, wierden er ook, in ieder van de dry bestaende kollegien, aen de philosophen van 't eerste jaer, examens in de logica, gegeven, waervan er, in elk kollegie, een primus en een tweede primus uitgeroepen wierd. Aldus is de eerweerde heer P.M. Glorie, overleden pastor van Tieghem, primus in de logica, te Douay, geweest. Wylen de Weleerw. heer J.J. De Keyser, kanonik en officiael des bisdoms van Brugge, was, in 1788, primus van de logica, in 's konings kollegie, te Douay. (1) De civitate in civitatem, omnibus odiosus, ut refuga legum et execrabilis, ut patriae et civium hostis... extrusus est. 2 Mac. V, 8. (1) Job, I, 1. (1) Om dit te verstaen behoeft men te weten dat de lessen in philosophie twee jaer duerden, en gegeven wierden door vier professors in vier kollegiën of pedagogien. Daerenboven moet men ook weten dat de studenten na hunnen koers van philosophie voltrokken te hebben, elk in hun kollegie, tweemael opstelden om prys. De negen eersten wierden uitgeroepen als deelmakende van de liniën. Dan kampten deze studenten wederom onder hen negen, door twee andere schriftelyke examens, en, volgens hunne verdiensten, wierden er dry gesteld in de eerste, dry in de tweede, en dry in de derde linië. - Eindelyk volgde het algemeene konkoers: de dry studenten der eerste linië van elk kollegie, kampten met malkander in twee nieuwe opstellen, en die de palm behaelde in dezen stryd, wierd uitgeroepen: Primus in Philosophie, Primus in artibus. Daerna wierden de dry liniën afgekondigd, bestaende elk uit dry sudenten van ieder kollegie, dus te samen twaelf plaetsen: gevolgelyk die de 13de plaets bekwam, was de eerste der tweede linië, en die de 25ste behaelde, was de eerste der derde linië. Voor de studenten der vier kollegiën die in de dry liniën niet geraekt waren, maekte men eene achterlinië: men rigtte voor hen een nieuw konkoers in, en de beste helft wierd ordelyk volgens verdiensten afgeroepen. Deze studenten hadden den naem van Postlineares of Achterliniers; maer degene die de eerste of eigenlyk de 37ste plaets bekwam, wierd akademische eerste genoemd: Primus academicus. Annu. de l'Univ. Cath. 1857, Fol. 249. (1) De feest van het Gebed van veertig uren, eerstmael alleenlyk voor eenige jaren toegestaen, wierd, op het verzoek van den eerweerden pastor De Bruyne, ten jare 1844, door Zyne Heiligheid Gregorius XVI, paus van Roome, voor eeuwig aen de kerk van Iseghem verleend. (1) Haec requies mea in saeculum saeculi: hic habitabo quoniam elegi eam. Psal. CXXXI, 14. (1) Heer Valliers, als kapellaen, genoot jaerlyks van eene fondatie, ten laste van den disch, 12 pond Par. voor leering te doen; insgelyks had hy zyn woonhuis, waervan de pacht geschat was op 18 pond Par., mits jaerlyks de gestelde diensten te doen ter intentie der fondateurs; daerby had hy een pensioen van eene fondatie ten laste van de kerke voor katechismus te houden. (1) De geloofzendeling verliet zyn vaderland den 15 Mei 1846, en is, sedert eenige jaren, pastor van Sint-Josephskerk, welke hy zelf gesticht heeft in de bisschoppelyke stad van Détroit. Toen deze kerk, den 25 Mei 1856, gewyd wierd, door Mgr. Lefevere, bisschop koadjutor van Détroit, en door Mgr. Baran, bisschop van Ste Maria, had er een wonderbaer samenval plaets. Immers Mynheer Van Campenhoudt deed er het eerste sermoen, in het engelsch. Op het einde zyner aenspraek, vraegde hy, tot wederliefde over de kerk die hy kwam te bouwen, de gebeden zyner parochianen, opdat hy, als herder, getrouwelyk zyne pligten kwyten zou. Daerby verzocht hy een gebed voor zyn ouden vader. Over tien jaren, zeide hy, liet hy my, voor uwe zaligheid, naer Amerika komen; maer, gy kont denken hoe hard en pynlyk het hem viel, als ik myn afscheid van hem nam. Die man leeft nog, maer hy is ziekelyk en lydende. Bidt voor hem, opdat de goede God hem, in zynen ouderdom, vertrooste. Bidt Jesus Christus voornamelyk onder de H Mis, die in deze kerke, voor de eerste mael, gaet opgedragen worden, opdat hy eens, door de voorspraek van den H Joseph, moge een goede en zalige dood sterven Maer, zie, het was juist onder deze eerste Mis, dat heer vader Van Campenhoudt, te Iseghem, godvruchtig in den Heer ontslapen is, oud wezende 79 jaer. (1) 'T is uit het verslag van balju Schoonvelde, geschreven op den leenboek der kasselry van Kortryk, dat wy grootendeels het IVde hoofdstuk van onze bebeschryving opgesteld hebben. Dit verslag, hetwelk wy gansch en geheel herlezen hebben, laet blyken dat de heerlykheid van Iseghem zich uitstrekte over een deel der parochie van Lichtervelde, maer niet over het Lichterveldsche, te Wetteren. (1) Jan Baptista Verhulst was ter zelfder tyde baljuw der parochie van Cachtem. Ten minste vindt men hem bekleed met deze weerdigheid in 1773. (1) In 1643 voerde de balju van Roode te Cachtem denzelfden naem. Vermoedelyk vereenigde dezelfde persoon beide bedieningen. (2) Ten dien tyde waren de schepens: Christiaen Strobbe, Frans Van Wtberghe, Gul. Herreman, Joos. Loncke, Jan Schoubeke, Lieven Neerinck. (3) In 1770, vindt men als schepens Frans Ign. Van Elslande, Lieven Neerink, Joseph Coucke, Frans Van Stauthamer, Petrus De Voldere, Jan Vande Putte, filius Gulielmi. (4) Ten jare 1776, had het prinsdom voor schepens: Martinus Van Canneyt, licentiaet in medecyn, Joseph Loncke, Petrus De Voldere, J.B. Vande Putte, Petrus Nuyttens, Pieter Joseph Bossuyt. (5) Men leest dat in 1789 de navolgende mannen schepenen waren: J.B. Vande Putte, Pieter Joseph Nuttens, Gul. Loncke (Emelghem), Jan Callens, Ignat. De Raedt, Jakobus Basyn (1) Het grieksche zinnebeeld van Christus naem is eerstmael openbaerlyk vertoond geweest op de krygsvaendels, die keizer Konstantyn aen het hoofd van zyne legers deed dragen. (1) Een engelsche protestant onderzocht hebbende wat die zweep mogt beteekenen, heeft zich laten gezeggen dat het een discipline was ten gemeenen gebruike van de parochianen. (2) Deze statien op hout geschilderd door M. Crombet, waren een gifte van wylen Mher van Huerne. (1) Nog hedendaegs bestaen er te Roome verscheidene kerken, die met tigchels gelegd zyn, zoo als onderander, deze van Sint Ignatius en die der twaelf Apostels. Te Cachtem heeft men den tigchelvloer in de kerke behouden tot omtrent het jaer 1830. Te Gent is de nieuwe kerk van Sinte-Anna met tigchels gevloerd, zoo als wy gezien hebben in Juny 1863. (1) De heerlykheid en voorregten welke de heerschappelyke geslachten bezaten, waren voor hen een krachtige aenmoediging om de weldoeners en beschermers van Iseghem te wezen. Waerschynlyk waren de Iseghemnaers aen hunnen heer Jan van Stavele het klooster der Grauwzusters verschuldigd, vermits hy den eeresteen daervan gelegd heeft. Men kan niet twyfelen of de graven en prinsen zullen, in oorlogstyden, meermaels Iseghem bevryd hebben hetzy van krygsschattingen, plunderingen en brandrampen. Indien de prinses van Iseghem, binnen den oorlog van Lodewyk XIV, in 1684, verscheidene parochien van het Brugsche Vrye, door hare voorspraek by den Koning, bevrydde van brandrampen, wat moet zy niet gedaen hebben ten voordeele van haer prinsdom? Als de Franschen, ten jare 1645, het vuer in Rousselaere staken, brandden te Ingelmunster, Meulebeke, Thielt en Ruysselede, spaerden zy Iseghem, mogelyk door het toedoen van zynen graef. (1) 1 Cor. XIV, 40. (2) Atrium feminarum ab atrio virorum fuit distinctum in templo, A Lap. com. in I Epist. ad Cor. Cap. XIV. 35. (1) Les hommes y sont séparés des femmes, selon l'ordonnance des Conciles et de St. Charles Borromée, dont on suit les réglemens par-tout, où il y a de l'ordre. Dévelop, dâ petit Catéchisme, qui est en usage dans les Dioc. de Cambrai, de Liége et de Namur. Tom. II, page 558. (1) Zie Synod. Belg. Tom. I, Fol. 329. (1) Aucun fidèle ne participait au saint sacrifice sans faire une offrande. Bergier, Dict. de Theol. ly Offrande. (1) Historie der kettersche beroerten in Audenaerde, door pater P.L. Robyn. Bladz. 21. (2) Confessores omnes registrum confitentium habeant, illudque quotannis renovent. Syn. Torn. Anni 1774, De Sacr. Confes. Cap. 7. (1) La part à Dieu, dans le gateau des Rois, est celle qu'on donne aux pauvres. Dict. de Trévoux. Met Part. (1) Usitatus per Belgium mos est, ut festo die Eligii ad valvas ecclesiae adducantur equi: hoc ritu tutelae Sancti committuntur. Acta SS. Belg. Tom. III, F. 330 (1) Res mira, sed certa, si equus phrenesim vel rabiem patitur, statim ut cruce signatus et aquâ sanctâ respersus est, ab omni malo citiùs liberatur: si verò ab infirmitate hujusmodi liber est, ne in eam illo anno incidat, praeservatur. Acta SS. Belg. Tom. III, Fol. 330. (2) Langs de kassy, op de Melkmarkt, stond er eene van die statiën, welke wy, over een vyftigtal jaren, om hare bouwvalligheid, hebben zien omwerpen. (1) Qui manducat meam carnem et bibit meum sanguinem habet vitam aeternam et ego resuscitabo eum in novissimo die. Joan. VI, 55. (1) Hedendaegs bestaet de slavenhandel nog ten opzigte der negers of zwarte menschen, nakomelingen van Cham, in Afrika. Jaerlyks worden er velen van hen aen den vaderlyken grond onttrokken, ingescheept en naer de slavenmarkten van Westindië en Zuiderzee vervoerd. (1) Omnia ergo quaecumque vultis ut faciant vobis homines, et vos facite illis. Matth. VII, 12. (2) In quâ mensurâ mensi fueritis remetietur vobis. Id. VII, 2. (1) Circuit quaerens quem devoret. I Pet. V, 8. (1) Beatus homo qui semper est pavidus. Prov. XXVIII, 14. (2) Cum metu et tremore vestram salutem operamini. Philip. II, 12. (1) Extraits des Annales de la société d'Émulation, tome X, 2e série. (2) Vredius (Historioe Com. Flan. T.I.P. 325) bemerkt, in uitdrukkelyke woorden, dat de heilige Eligius bisschop van Doornik geworden is, nadat hy, in 't hof der koningen Clotarius en Dagobertus, zoo wel de duitsche als de romansche tael geleerd had. Zoo leest men ook van den heiligen Mommelinus, opvolger van den heiligen Eligius, dat hy een man van zeer heilig leven was, even ervaren in de romansche als in de duitsche tael. (1) Postquam Tillonis loco substituisset alterum Iseghemiensium pastorem. Act. SS. Belgii. (1) Ps. LX, 1. (1) II Thes. III, 10. (1) Jac. I, 12. (1) Is. XL, 6. (1) Quam pulchra tabernacula tua Jacob, et tentoria tua, Israël. Num. XXIV, 5. (2) Qui autem se exaltaverit, humiliabitur, et qui se humiliaverit, exaltabitur. Matth. XXIII, 12. (1) Matth. VII, 22. (1) Matth. VI, 6. (1) Philip. I, 21. (1) Conc. Trid. Sess. 25. (1) Conc. Tr. Sess. XXV, de Inv. Vener. et Reliq. SS. (1) Tom. V, Fol. 396. (1) Het beeld, in wit steen zeer kunstig gesneden, door Van Arendonck, te Antwerpen, is 2 meters 20 C. hoog, weegt 550 Kilogr. en is door Mgr. Malou, bisschop van Brugge, gewyd den 10 Juny 1861. (1) Conc. Trid. Sess. XXV, de Sac. Imag. (1) Semita autem justorum quasi lux splendens, procedit et crescit usque ad perfectam diem. Prov. IV, 18. (1) I Cor. IV, 16. (2) Philip. IV, 8-9. (1) Standaerd van Vlaenderen, 14 July 1863.