Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800 Bert Thobokholt GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: G 1154   ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand is een diplomatische weergave van Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800 door Bert Thobokholt uit 1983. De eindnoten op p. 111-134 zijn opgenomen als ‘noten’ bij de betreffende tekstgedeelten, en niet als tekst op de genoemde pagina's.   REDACTIONELE INGREPEN p. 61: rijnkroniek → rijmkroniek, ‘de rijmkroniek van Melis Stoke’ p. 190: de kop [Slot] is toegevoegd.   Bij de omzetting van het oorspronkelijke tekstverwerkingsbestand naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's zijn niet opgenomen in de lopende tekst (p. II, 4, 6, 9, 46, 62, 110).   [pagina ongenummerd (p. 1)] B. Thobokholt Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800 Ruygh-bewerp XIV Omslag: De titelpagina van de Tael- en dichtlievende oefeningen I van het genootschap. Dit exemplaar bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Foto: Fotodienst Koninklijke Bibliotheek.   [pagina ongenummerd (p. 2)] Ruygh-bewerp   Voorstudies en werkteksten op het gebied van de neerlandistiek, tot stand gekomen en vermenigvuldigd op het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. I Het liedboekje van Marigen Remen. (Hs. Leiden, Ltk. 218, F.62-F.78). Uitgegeven met een inleiding en woordverklaring door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1966. (uitverkocht) II B. van den Berg, Actieve taalbeheersing van twaalfjarigen. Een eerste verkenning van schriftelijk taalgebruik. 2e ongew. dr. Utrecht, 1972. (uitverkocht) III De Roemster van den Aemstel off: Poëtische beschrijvinghe van de Riviere Aemstel. Met inleiding en aantekeningen door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1973. (uitverkocht) IV Constantijn Huygens, Zes zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. 2e dr. Utrecht, 1976. V Truwanten. Een toneeltekst uit Handschrift-van Hulthem. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Brusselse en Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1976. (uitverkocht) VI J. van Vondel, Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1977. VII Lodewijk Meijer, Verloofde koninksbruidt. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1978. (uitverkocht) VIII Nieuwe tegenstellingen op Nederlands taalgebied. Een bundel opstellen aangeboden aan Prof. dr. B. van den Berg. Onder redactie van P.C.A. van Putte en H.J. Verkuyl. Utrecht, 1978. IX A. Maljaars, Bijdrage tot de kennis van genus en geslacht in de achttiende eeuw met een uitweiding over de pronominale aanduiding in het moderne Nederlands. Utrecht, 1979. (uitverkocht) X D.V. Coornhert, Boeventucht. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1980. XI Bartholomeus Engelsman, Van de werelt ende van de materialike lichamen des hemels. Het achtste boek van Bartholomaeus Anglicus' De proprietatibus rerum in een Middelnederlandse vertaling. Uitgegeven naar de druk van Jacob Bellaert, Haarlem 24 dec. 1485, door I.M. Gondrie. Utrecht, 1981. 2 dln. XII Joachim Oudaan, Haagsche broeder-moord of Dolle blydschap. Treurspel. Ingeleid en voorzien van annotatie door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1982. XIII Dirc Potter, Der minnen loep. Derde boek. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1983. XIV B. Thobokholt, Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800. Utrecht, 1983.   [pagina ongenummerd (p. 3)] B. Thobokholt Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800 Utrecht 1983 Instituut De Vooys   [p. 7] Inhoudsopgave Voorwoord 5 Inhoudsopgave 7 1. Verantwoording 11 1.1 Inleiding 11 1.2 Opzet 12 1.3 Inhoud 13 2. Geschiedenis 15 2.1 1766-1773 15 2.2 1773-1787 18 2.3 1787-1800 20 3. Organisatie 47 3.1 Doel 47 3.2 Leden 47 3.3 Bestuur 50 3.4 Vergaderingen 52 3.5 Beoordeling van ingeleverde stukken 54 3.6 Prijsvragen 56 3.7 Uitgave van werken 59 3.8 Kosten 59 3.9 Bibliotheek 60 4. De jaarlijkse vergadering van 1775 63 5. Ledenbestand 67 5.1 Aantal leden 67 5.2 Sociale geleding 68 5.3 Geografische spreiding 70   [p. 8] 6. Lijst van werken 71 6.1 In de Universiteitsbibliotheek te Leiden 72 6.2 In het Gemeentearchief te Leiden 82 7. Lijst van prijsvragen 93 7.1 Prijsverzen 94 7.2 Prijsverhandelingen 100 7.3 Levensbeschrijvingen der dichteren 103 8. Besluit 107 Noten 111 Noten hoofdstuk 1. 111 Noten hoofdstuk 2. 114 Noten hoofdstuk 3. 119 Noten hoofdstuk 4. 124 Noten hoofdstuk 5. 125 Noten hoofdstuk 6. 128 Noten hoofdstuk 7. 131 Noten hoofdstuk 8. 133 Lijst van geraadpleegde literatuur 135 A. Secundaire werken 135 B. Werken van het genootschap 138 Bijlagen 141 A. Zoeklijst 141 B. Ledenregister 143 C. Grafiek ledenaantallen 182 D. De bedankbrief van Johannes le Francq van Berkhey 183 E. De verklaring van Willem Bilderdijk 187 F. De dankbrief van George Washington 188   2004 dbnl / B. Thobokholt   thob001taal01_01 Bert Thobokholt, Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800. Instituut De Vooys, Utrecht 1983   DBNL-TEI 1 2004-02-05 MG colofon toegevoegd 2005-07-20 LS conversie van het bestand naar teixlite Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Bert Thobokholt, Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800. Instituut De Vooys, Utrecht 1983 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/thob001taal01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord De voor U liggende uitgave is de sterk gereviseerde versie van een doctoraalscriptie, zoals ik die in de tweede helft van 1982 heb geschreven. Verscheidene personen en instellingen hebben er op verschillende wijzen toe bijgedragen dat die scriptie van toen en de uitgave van nu tot stand zijn gekomen. Mijn erkentelijkheid gaat dan ook uit naar M. Davidse, W.W. Mijnhardt, de redactiecommissie van de Ruyghbewerpserie, het Gemeentearchief te Leiden, de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, het Stedelijk Museum de Lakenhal te Leiden, het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam en de Universiteitsbibliotheek te Leiden. Een aparte vermelding is op zijn plaats voor J.J. Kloek, die in drie verschillende fasen mede verantwoordelijk kan worden genoemd voor het ontstaan van deze uitgave. In de eerste fase als docent van het doctoraalcollege ‘Dichtgenootschappen’, waaraan ik begon met als enige voorkennis dat er ooit dichtgenootschappen hadden bestaan. In de tweede fase als begeleider en critisch corrector van de scriptie. En in de derde fase als initiatiefnemer en stimulator voor het op deze wijze vermenigvuldigen van die scriptie. Het is niet goed mogelijk om al zijn opmerkingen en suggesties in een verwijzingssysteem onder te brengen. Men kan er vanuit gaan dat zijn invloed moeilijk te onderschatten is. Tenslotte: Deze uitgave zou er nooit zijn gekomen zonder de daadwerkelijke steun en hulp van haar, die mijn zorgen deelt.   Eindhoven, 20 october 1983 {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} ô, Hooggeachte rei van waerdige Meceenen! Kunstoefenende Broederschap, Die U, het zij uw zang ons lagchen doet of weenen, Alom ziet aangejuicht door billijk handgeklap; En thans in Pindus Lauwerdaalen, Om 't waare Kunstschoon te bepaalen, Den hoogen Rechterstoel bekleedt! Ziet hier, wien ge andermaal den gouden' prijs behaalen, En op den zelfden stond een' zilvren winnen deed. Willem Bilderdijk, tijdens de avondmaaltijd van de jaarlijkse vergadering van 8 mei 1777 van Kunst wordt door arbeid verkreegen. Zoo zag ik menigwerf een aantal waanpoëeten, Op rijm en maat gespitst, ten rechterstoel gezeten, Als Rhadamanten, met gerimpeld aangezicht, Hun hart verschansen voor den indruk van 't gedicht. Gewapend met een wal van Moonens, Sewels, Stijlen, De handen toegerust met liksteen, schaaf, en vijlen. Het hoofd met wind vervuld, ziedaar den kring vergaârd! Willem Bilderdijk, Kunst der Poëzy. (1809) {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdstuk 1. Verantwoording 1.1 Inleiding Het culturele leven in Nederland wordt de tweede helft van de achttiende eeuw gekenmerkt door een veelheid van genootschappen en maatschappijen met uiteenlopende activiteiten. Op het gebied van de letterkunde was het de bloeitijd van de dichtgenootschappen, verenigingen met als doel de gezamenlijke productie en beoordeling van voornamelijk poëzie. In de periode van 1748 tot 1800 moeten er minstens 34 van deze instellingen hebben bestaan (de dichtgenootschappen, die vrijwel uitsluitend voorkwamen in Holland en Utrecht, floreerden met name van 1765 tot 1790), en hun totale productie bedroeg zeker 81 werken verspreid over 167 delen.¹ In de literatuurgeschiedenis is slechts een bescheiden plaats ingeruimd voor deze voor hun tijd zo karakteristieke verschijnselen. Onder invloed van een veranderende literatuuropvatting werd hun creatieve werk al snel beschouwd als onpersoonlijke en inferieure rijmelarij, en dat is tot op heden zo gebleven. Het is onder verwijzing naar deze geringe kwaliteit van hun letterkundige productie, dat de dichtgenootschappen van de literatuurhistorici maar marginaal aandacht krijgen toebedeeld.² De enige uitzondering hierop vormt het hoofdstuk Dichtgenootschappen in Te Winkel, dat een goed overzicht geeft.³ Een samenvattende studie, laat staan een doorwrochte monografie, ontbreekt evenwel. Een inventarisatie van de achttiende-eeuwse dichtgenootschappen, de door hen uitgegeven werken en de door hen uitgeschreven prijsvragen, is onlangs in druk verschenen.⁴ Het interne leven van een dichtgenootschap is eenmaal uitgebreid bestudeerd. H.A. Höweler gaat in een gedetailleerd artikel uitvoerig in op de organisatie, de geschiedenis en de werkzaamheden van het Haagse Kunstliefde spaart geen vlijt.⁵ Voor meer informatie is men aangewezen op terloopse opmerkingen in uiteenlopende studies en artikelen.⁶ Met het oog op deze stand van zaken leek het mij een legitieme en verantwoorde stap om een nieuw onderzoek te verrichten naar het interne leven, de geschiedenis en de activiteiten van een groot achttiende-eeuws dichtgenootschap. De achterliggende gedachte is dat een dergelijk onderzoek ook meer algemene gegevens kan opleveren over het literaire genootschapsleven in de achttiende {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} eeuw. Ik wijs er met nadruk op dat het hier gaat om een documentaire studie. Uitspraken over de poëticale opvattingen van de genootschapsleden, of een inhoudelijke analyse van hun creatieve werk, zal men tevergeefs zoeken; dat is niet onderzocht. Ik heb gekozen voor het Leidse Kunst wordt door arbeid verkreegen (voortaan KWDAV). Het nam samen met het reeds onderzochte Kunstliefde spaart geen vlijt (voortaan KSGV) een dominante positie in onder de Nederlandse dichtgenootschappen.⁷ KWDAV was een strak georganiseerd en groot genootschap met nationale bekendheid. Het heeft meer dan dertig jaar een bloeiend bestaan geleid, het heeft ongeveer 6500 bladzijden aan werk uitgegeven (waaronder een drietal seriewerken) en het heeft in totaal 46 prijsvragen uitgeschreven. Onder zijn leden telde het, naast politieke kopstukken als Wybo Fynje en Pieter Vreede, bekende literatoren zoals Willem Bilderdijk, Gerrit Brendar à Brandis, Rhijnvis Feith, Johannes le Francq van Berkhey, Juliana Cornelia de Lannoy, E.J.B. Schonck en A.C.W. Staring. 1.2 Opzet Als bronnen voor het onderzoek kwamen in eerste instantie de uitgaven van het genootschap zelf in aanmerking. Een hieruit voortvloeiende verplichting is dat alle door KWDAV uitgegeven werken ook daadwerkelijk bekend en beschikbaar moeten zijn. Om dit te kunnen nagaan was er inmiddels de bibliografie van Kloek e.a. Ik heb de hierin voorkomende lijst van werken van KWDAV gecontroleerd in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, en ik heb daar ook nog een meer uitvoerige zoektocht naar mogelijke werken ondernomen.⁸ Dit leverde een aantal aanvullingen en correcties op.⁹ Bij het samenstellen van bovengenoemde bibliografie is niet gezocht naar werken in archieven, maar dat was in mijn geval niet verantwoord. Een onderzoek in het Gemeentearchief te Leiden had nog een aantal aanvullingen tot resultaat. Door deze inventariserende fase van het onderzoek was nu aan een preliminaire voorwaarde voldaan: alle door KWDAV uitgegeven werken waren ter inzage beschikbaar. Maar om een goed beeld te krijgen van het interne leven van een dichtgenootschap, heeft men aan alleen de werken eigenlijk niet voldoende. Höweler: ‘In vele gevallen zal men niet verder kunnen komen bij gebrek aan archiefstukken.’¹⁰ Immers, ‘Niet de gedrukte bundels maar de archiefstukken maken het ons mogelijk om de 18e-eeuwse genootschappen te waarderen als in hun tijd passende, levende organismen [...].’¹¹ Höweler beschikte voor zijn onderzoek in ruime mate over archivalia. Voor KWDAV ontbrak deze bron echter volledig. Pelinck: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Wat er werd van het archief met de notulen, boeken, de honderden manuscript-gedichten en de waarschijnlijk zeer uitgebreide correspondentie [...], wij weten het niet.’¹² Ook in het archief van de Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen, waarin KWDAV door fusie is opgegaan, ontbraken - wat betreft het Leidse genootschap stukken van enige importantie. Pelinck: ‘Het archief der Maatschappij, doch zonder veel belangrijks uit Leiden [...].’¹³ Een zeer rijke bron is hiermee verloren gegaan. Een gelukkige bijkomstigheid is dat onder de werken van het genootschap zich wel de gedrukte handelingen van de jaarlijkse vergaderingen bevinden. Toch missen we veel informatie. Het is nu onmogelijk om iets te weten te komen over de financiële positie van het genootschap, over de gebeurtenissen op de maandelijkse vergaderingen, over de frequentie waarmee in de praktijk gedichten werden ingeleverd, over de bestuurlijke problemen van de hoofdleden, enzovoort. Het beeld dat ik in de hierna volgende hoofdstukken van het genootschap wil geven kan dan ook onmogelijk volledig worden genoemd; het materiaal daarvoor is niet overgeleverd. 1.3 Inhoud Wat kan men in deze uitgave aantreffen? Hoofdstuk 2. geeft een beeld van de geschiedenis van KWDAV, vanaf de oprichting in 1766 tot aan de fusie met twee andere genootschappen in 1800. In hoofdstuk 3. zal, voornamelijk aan de hand van de beschikbare wetten, de organisatie van het genootschap uitvoerig worden beschreven. Hoofdstuk 4. bestaat uit een verslag van een jaarlijkse vergadering, die van 1775. Hoofdstuk 5. gaat in op een aantal aspecten van het ledenbestand. Hoofdstuk 6. bestaat uit een beschrijvende lijst van de werken van het genootschap, en hoofdstuk 7. behelst een volledige opgave van de door KWDAV uitgeschreven prijsvragen. In hoofdstuk 8., het besluit, zal ik voorzichtig enige concluderende opmerkingen plaatsen. Als bijlagen treft men een zoeklijst aan om werken van genootschappen in alfabetische catalogi op te sporen, een omvangrijk ledenregister, een grafiek van het aantal leden, en enige - bij mijn weten nog niet eerder gepubliceerde - brieven. 1 Gegevens ontleend aan J.J. Kloek et al., ‘Literaire genootschappen 1748-1800.’ In: Documentatieblad werkgroep 18e eeuw XV/I [57-58] (1983), p. 21-91. De genoemde cijfers betreffen genootschappen met een min of meer geïnstitutionaliseerd karakter, tot uiting komend in een gereglementeerde organisatievorm en het voeren van een naam, en waarvan de beöefening van de letterkunde de enige of de hoofddoelstelling vormde (ten minste de helft van het werk wordt ingenomen door literaire bijdragen). Leesgezelschappen en toneelgenootschappen zijn buiten beschouwing gelaten. 2 Over de dichtgenootschappen: W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. 4e dr., herz. en tot den tegenwoordigen tijd bijgewerkt door C. Honigh. Groningen, 1888-1892. Dl. IV, p. 438-439; dl. V, p. 292-294 en p. 300-304. G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Groningen, 1906-1912. Dl. V, p. 477-489; dl. VI, p. 41-46. J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. 2e dr. Haarlem, 1922-1927. Dl. V, p. 516-537. G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. 5e geheel herz. dr. 's-Hertogenbosch, 1970-1976. Dl. II, p. 553-555. H.J. Vieu-Kuik en J. Smeyers, De letterkunde in de achttiende eeuw in Noord en Zuid. Amsterdam/Antwerpen, 1975. p. 38. [= Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Onder red. van F. Baur, W.J.A.M. Asselbergs, J. van Mierlo e.a., dl. 6.] Voorbeelden van de kritiek op de dichtgenootschappen: Kalff dl. V, p. 477: ‘De geschiedschrijver onzer literatuur echter is eenmaal gescheept en moet erover; hij mag een, zij het ook vluchtig, overzicht dezer poëzie niet achterwege laten, al verklaart de dichtgenootschapper BERNARDUS DE BOSCH naïvelijk van zijn eigen gedichten: “ik moet bekennen, dat men ze wel zou kunnen missen, vooral in eene eeuw als deeze, waarin ons soortgelyk letterooft in overvloed wordt opgedischt”.’ Vieu-Kuik, p. 38, onder de kop De rol der dichtgenootschappen: ‘Het zijn vooral de dichtgenootschappen, die voor de critici, de latere in het bijzonder, het zwarte schaap betekenen, omdat zij, naar Frans model klassieke regels propageerden en populariseerden, waardoor tenslotte poëzie werd genoemd wat in feite holle retoriek was. [...] de nakomeling vraagt zich af hoe voor tal van bundels onverteerbare poëzie een Mecenas was te vinden ter aanmoediging van de dichter, die voor dit bedrijf werd betaald.; hij kent de toespelingen niet meer en ziet in dit vertoon van vernuft en vriendschapsbetuiging slechts nutteloze tijdsverspilling. Inderdaad: leggen wij rustig deze efemeriden naast ons neer.’ Over het beeld om de dichtgenootschappen, die enkele decennia lang bijzonder floreerden, eendagsvliegen te noemen, kan men redetwisten. Dat de genootschapsleden voor hun dichterlijke werk werden betaald is onjuist; ze moesten ervoor betalen om lid te mogen zijn. 3 Dl. V, p. 516-537. 4 Zie noot 1. Kloek e.a. 5 H.A. Höweler, ‘Uit de geschiedenis van het Haagsche dichtgenootschap “Kunstliefde Spaart Geen Vlijt” 1772-1818.’ In: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 56 (1937), p. 94-184. Rekent men de ietwat anders geaarde Maatschappij der Nederlandsche letterkunde ook tot de dichtgenootschappen, dan moet ik hier ook vermelden: F.K.H. Kossmann, Opkomst en voortgang van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden. Geschiedenis van een initiatief. Leiden, 1966. Overigens besteedt Te Winkel dl. V, p. 527-529, wel aandacht aan de organisatie van KWDAV, maar van een studie naar het interne leven van dit genootschap is hier geen sprake. 6 Voornamelijk artikelen in stedelijke jaarboekjes en monografieën over 18e eeuwse literatoren. Informatie over KWDAV is bijv. te vinden in de studie van J. Kolkhuis Tanke (Een Nijmeegs dichter uit de 18e eeuw: dr. E.J.B. Schonck. Utrecht/Nijmegen, 1963. p. 9-12.) en in de studie van P.J.A.M. Buijnsters (Tussen twee werelden; Rhijnvis Feith als dichter van ‘het Graf’. Assen, 1963. p. 22-23.). Het genootschapsleven in de 18e en de 19e eeuw staat de laatste tijd wel volop in de belangstelling. Zo is er op 29 en 30 october 1982 te Alkmaar een symposium gehouden over het genootschapsleven in de eerste helft van de 19e eeuw. De teksten van de hier gehouden voordrachten zijn onlangs gepubliceerd in het Documentatieblad werkgroep 19e eeuw 2 (1983). Van belang voor de studie naar het achttiende-eeuwse dichtgenootschap zijn met name de artikelen van W.W. Mijnhardt (‘Het Nederlandse genootschap in de achttiende en vroege negentiende eeuw.’, p. 76-102) en van W. van den Berg (‘Het literaire genootschapsleven in de eerste helft van de negentiende eeuw.’, p. 146-179). Er is de laatste tijd zelfs zo'n duidelijke groei in de interesse voor het Nederlandse genootschap, dat A. de Jonge en W.W. Mijnhardt een leidraad hebben ontwikkeld voor genootschapsonderzoek in Nederland. Dit namens de werkgroep ‘Genootschappen’ (p/a R.P.W. Visser, Biohistorisch Instituut te Utrecht). Deze leidraad (Het Genootschapsonderzoek in Nederland) bestaat voor een groot deel uit een presentatie van standaardvragen voor onderzoek. De standaardvragen - bedoeld als aanbevelingen - zijn verdeeld over vier thema's: de typologie van de genootschappen, de formele regelingen, de activiteiten en de sociale samenstelling. Het doel hiervan is om de aanpak van genootschapsonderzoek zoveel mogelijk te uniformeren, zodat resultaten onderling zo optimaal mogelijk vergelijkbaar zullen zijn. Ik ontving de leidraad - nog in typoscript - via de heer Mijnhardt op het moment dat mijn onderzoek was afgesloten. Achteraf blijkt dat ik op het merendeel van de standaardvragen in deze uitgave een antwoord geef. 7 Ze zorgden samen voor zo'n 60% van de totale genootschapsproductie (nl. 32 werken verspreid over 99 delen). Er is overigens nog een goede reden om voor KWDAV te kiezen. Volgens Te Winkel dl. V, p. 527, kan de organisatievorm van KWDAV als exemplarisch gelden voor die van een volledig ingericht en invloedrijk dichtgenootschap. 8 De meeste werken van de genootschappen zijn vaak te vinden in de plaats waar het genootschap was gevestigd, zeker wanneer het een grote plaats betreft. Dit is niet alleen een logische gedachtengang; het raadplegen van Centrale Catalogus in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag leverde ook aanwijzingen in die richting op. In vergelijking met het onderzoek dat is verricht voor het samenstellen van de inventarisatie Kloek e.a., bestond mijn onderzoek uit de volgende extra componenten: -De alfabetische catalogus is doorgewerkt aan de hand van een zoeklijst met ongeveer 100 trefwoorden als ingangen (de werken zijn bijna nooit onder de naam van het genootschap gecatalogiseerd). De zoeklijst zoals die is gebruikt door Kloek e.a. bestond uit nog geen 25 trefwoorden. De door mij gehanteerde lijst is te vinden in Bijlage A. -In de zogenaamde standcatalogus (waar werken staan gecatalogiseerd op volgorde van de signatuur) is de direkte omgeving onderzocht van de al bekende werken. -De catalogus van de handschriftenkamer is geraadpleegd. 9 Ik vond deze aanvullingen en correcties nog voordat de definitieve copij voor Kloek e.a. gereed was. Ze zijn dan ook nog in dat artikel opgenomen. 10 Höweler, p. 98. 11 Höweler, p. 100. 12 E Pelinck, ‘De vergaderzaal van Kunst wordt door arbeid verkregen.’ In: Leids jaarboekje 48 (1956), p. 154-161. Citaat op p. 160. Vergelijk ook Kolkhuis Tanke, p. 148 noot 50: ‘Van het archief van KWDAV is zo goed als niets over.’ Mogelijk is het archief verloren gegaan door de buskruitramp van 1807, waardoor ook de vergaderzaal van KWDAV gedeeltelijk werd verwoest (zie Pelinck, p. 160). 13 Pelinck, p. 160 noot 4. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdstuk 2. Geschiedenis 2.1 1766-1773¹ Veel genootschappen zijn het resultaat van een particulier initiatief, zijn voortgekomen uit een vrienden- of kennnissenkring, en KWDAV vormt daarop geen uitzondering. De grondleggers waren twee Leidse boekdrukkers die elkaar reeds langer kenden, Cornelis van Hoogeveen jr.² en Cornelis Heyligert. ‘Mannen wier verdiensten, zo in Tael- Digt- als Oudheid-kunde, Ul. en den Vaderlandschen Letterkundigen niet onbekend kunnen zijn.’³ In de nazomer van 1766 kwamen zij tot het ontwerp voor het vormen van een genootschap, dat zich voornamelijk zou richten op het beoefenen van de toneelpoëzie. Ze legden het plan voor aan een derde, Johannes van der Zijp, die het goedkeurde. Dit driemanschap besloot toen dat ieder voor zich nog iemand zou opsporen die mee behulpzaam zou kunnen zijn voor het oprichten van een dergelijk genootschap. Deze waren snel gevonden (Gerrit van Gulik, Jan Moelée en Jan Hollebeek), en op Dinsdag 11 november 1766 - vanaf dat moment de officiële oprichtingsdatum - vond de eerste bijeenkomst plaats. In deze allereerste vergadering, die werd gehouden bij één van de leden thuis (‘onder het gebruik van een Vaderlandschen dronk goed Leydsch Bier’⁴), werden de drieëntwintig van tevoren ontworpen regels nader bekeken, goedgekeurd, ondertekend en als wetten vastgesteld. Men koos een vignet, waarnaar een blazoen en een zegel werden vervaardigd, en een spreuk, Kunst wordt door arbeid verkreegen. Cornelis van Hoogeveen werd voor drie maanden tot voorzitter benoemd⁵, en Cornelis Heyligert voor onbeperkte tijd tot secretaris.⁶ Al op 19 november, acht dagen na de oprichting, werd het eerste werkje, een dichtstuk op het prille genootschap door C. van Hoogeveen onder de titel Ter Inwijdinge, naar de drukpers gebracht. Het verscheen in een oplage van zesendertig exemplaren. Het stukje is een zinnespel met in de hoofdrol ‘Kunstgenootschap’ in de rol van een ‘Jeugdige Maegd’. In de laatste regels doet ze een beroep op ‘Oefening’, ‘Zangkunst’, ‘Yver’, en ‘Vermaek’: ‘'k Betuig mijn dankbaarheid voor uwe vriendschaps blyken, En zal myn poogingen besteeden tot uw' lof; Maer 'k bid ô eed'le rei, wil my altyd verzellen! Gy Yver, waerde Vriend, zult dan bevestigt zien Hoe waer het zy: dat Kunst door Arbeid wordt verkreegen.’⁷ {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Door de uitgave van het stuk groeide de bekendheid van het genootschap. Het duidelijkste symptoom hiervan was de vrij snelle aanwas van leden. Van een strakke organisatie, zoals later, was in die begindagen nog geen sprake. De voorzitter deelde maandelijks aan de andere leden een taak uit, zoals het maken van een klein toneelstukje, het onderzoeken en beoordelen van de stukjes van anderen e.d. In 1767 besloot men om stukken, die reeds enige bekendheid genoten doordat ze in de schouwburg waren opgevoerd, in een grotere oplage te laten drukken dan alleen de zesendertig exemplaren voor intern gebruik. Ook werd er dat jaar op alle werken ‘octrooi’ aangevraagd bij de ‘Heeren Staeten van Holland en Westfriesland’.⁸ Dit octrooi zou overigens pas in 1774 worden verleend, voor de duur van vijftien jaar. De naam van het genootschap werd vooral gevestigd door het toneelstuk De dood van Calas⁹, ook al van de hand van Cornelis van Hoogeveen. Het werd in 1767 vier maal in de Haagse schouwburg opgevoerd, onder meer een keer voor het aanwezige stadhouderlijke hof, compleet met buitenlandse afgezanten. Het stuk moest vele malen herdrukt worden (ook de andere stukken vonden gretig aftrek), en het is nog jarenlang in vele schouwburgen opgevoerd. De stijging van het aantal leden, mede hierdoor veroorzaakt, had zijn practische consequenties. Zowel in 1767 als in 1768 zag men zich genoodzaakt om naar een grotere vergaderzaal te verhuizen, en tevens in 1767 nam men vast personeel aan: de knecht Jan Klinkenberg. Hij zou het genootschap tot aan de fusie in 1800 blijven dienen. Op organisatorisch gebied maakte men een verdeling in hoofdleden (de zes oprichters), die de eigenaren van de bezittingen waren en het bestuur uitoefenden, en medeleden, die nu ook van buiten de stad Leiden mochten komen. In 1770 was het ledental opgelopen tot zesentwintig, en moest er voor de derde keer worden verhuisd, nu naar ‘eene ruime en deftige zael’¹⁰ in de Pieterkerkkoorsteeg, achter het Rapenburg.¹¹ Op 17 April, 's middags om 5 uur, werd de nieuwe ruimte plechtig ingewijd¹²; men zou er tien jaar blijven. Het was hier dat op Hemelvaartsdag 1770 de eerste algemene jaarlijkse vergadering werd gehouden, die werd besloten met een maaltijd. De secretaris deed verslag van de stand van het genootschap, wat er zoal was gebeurd en wat er was uitgegeven. Onder ‘het drinken van Gezondheden’¹³ zongen de leden eigengemaakte liederen. De lijst van werken¹⁴ laat zien dat het genootschap in deze beginperiode al meteen bijzonder actief was. In 1770 werd er een Spraekkunst uitgegeven, ‘Ten einde nu alle de Leden van dit Ligchaem in Tael en Spelling zo veel mogelijk mogten overeënstemmen’¹⁵. Deze poging heeft blijkbaar geen succes gehad, want korte tijd later zag men zich genoodzaakt toe te staan dat ieder lid toch {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} de eigen spelling bleef aanhouden. Ook had men binnen het genootschap het ambitieuze plan om een groot nederlands woordenboek te gaan vervaardigen, maar het is slechts bij een plan gebleven.¹⁶ Op de vergadering van 6 november 1771 werd besloten om een geheel nieuwe berijming van de Psalmen Davids te gaan maken. Ieder lid kon meewerken, en men kon ook aanmerkingen maken op reeds bewerkte psalmen die op proefbladen werden rondgestuurd. Zo zou het tot een soort collectieve uitgave moeten komen.¹⁷ Het initiatief was voor een groot deel succesvol; slechts een klein aantal nog niet bewerkte psalmen is niet in druk verschenen.¹⁸ Tot 1771 hielden de leden zich alleen bezig met toneelpoëzie, vanaf dat jaar ‘vond men goed zich bij vervolg ook op andere soorten van Dichten toe te leggen’.¹⁹ Op 3 juli 1772 kocht het genootschap het Pan Poëticon Batavum, een kabinet met driehonderdzevenentwintig geschilderde portretjes van Nederlandse dichters en dichteressen.²⁰ Men benoemde de kunstschilder Nicolaas Reyers (zelf lid van het genootschap) tot opzichter over dit kabinet. Op verzoek van het genootschap breidde hij het Pan Poëticon verder uit met voornamelijk portretten van KWDAV-leden.²¹ De lofdichten die op het Pan gemaakt werden en de bijschriften die reeds eerder door diverse dichters bij de portretjes waren gemaakt, werden door het genootschap in druk uitgegeven. Men kon er voor de prijs van ƒ3,10 op intekenen bij een groot aantal boekhandelaren. Het jaar 1772 was vooral in organisatorisch opzicht belangrijk. Na lang aarzelen (‘Al langen tijd was men onder de Kunstgenooten bedagt geweest om het aenzien des genootschaps, dat, door aenwinst van kundige Leden, en verstandige kunstvrienden, meer en meer bekend was, te vermeerderen’²²) werd op de jaarlijkse vergadering van 28 mei besloten dat men vier aanzienlijke heren, te selecteren uit de nieuw ingestelde groep van honoraire leden, zou benoemen tot beschermheren.²³ Op 6 december van dat jaar namen ze voor het eerst zitting in de maandelijkse vergadering. Reyers schilderde hun portretten voor het Pan Poëticon. Op die jaarlijkse vergadering van 28 mei 1772 besloot men ook om, nadat Kunstliefde spaart geen vlijt hiertoe al was overgegaan, prijsvragen te gaan uitschrijven.²⁴ Het laatste belangrijke organisatorische punt van dat jaar: er werden gecommitteerden benoemd om een complete verzameling wetten voor het genootschap samen te stellen. Beschermheer Daniël van Alphen had hierbij een grote inbreng. In maart 1773 werd het wetboekje aan de leden voorgesteld. KWDAV is dan niet meer een wat formele kennissenkring, maar krijgt een geïnstitutionaliseerd karakter en de inrichting van een groot en strak georganiseerd dichtgenootschap. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} 2.2 1773-1787²⁵ Het genootschap met zijn beschermheren, hoofd- en medeleden, en honoraire leden, ontplooide zijn activiteiten nu volop. In 1774 werd door beschermheer Jan van Royen een exemplaar van de lofdichten op het Pan Poëticon aangeboden aan de burgemeester van Leiden, en ook aan de stadhouder Willem V.²⁶ De prins en stadhouder betuigde zijn bijzondere achting voor het genootschap. In 1774 werd te Leiden uitgebreid het tweehonderdjarig bestaan van het ontzet van de stad gevierd. Cornelis van Hoogeveen maakte daar een eeuwspel op dat, nadat het op zijn verzoek door de gecommitteerden²⁷ was onderzocht en hij het naar hun inzichten had verbeterd, werd uitgegeven onder de titel Het feestvierend Leyden.²⁸ Op 3 october zelf hield het genootschap een buitengewone vergadering, waarin de verlossing van Leiden met ‘treflijke Digtstukken’ werd herdacht, en men de avondmaaltijd hield met ‘Hutspot met wortelen, Haring met Witte Brood, de eerste spijzen der verloste Steedelingen’²⁹, zoals dat gebruikelijk was in vele Leidse huisgezinnen. Bijzonder actief waren de twee van KWDAV lid zijnde kunstschilders. Nicolaas Reyers kreeg een zilveren eerpenning voor zijn werk, waaronder het ontwerp van die penning zelf³⁰, en Constantijn La Fargue bood het genootschap een schilderij aan van de vergaderzaal (zie de afbeeldingen aan het eind van dit hoofdstuk). Johannes le Francq van Berkhey beloofde een gedicht op het schilderij te zullen maken. In de vrij korte periode dat hij lid was, was hij één van de meest enthousiaste leden. Tijdens de jaarlijkse vergadering van 1774 kreeg hij een eerpenning van het genootschap toegekend voor een lang gedicht dat hij in 1772 had voorgedragen.³¹ In 1776 besloot men tot het uitschrijven van een tweede type prijsvraag, de Levensbeschrijvingen der Dichteren.³² De voorzitter deed ook in dat jaar een beroep op de leden om meer (goede) stukken in te leveren zodat het tweede deel van de Tael- en dichtlievende oefeningen uitgegeven kon worden. En er was een stukje uitgegeven, getiteld Twee vliegen in eene Slag, waarin werd beweerd dat er conflicten (‘cabaal’) zouden zijn geweest binnen het genootschap. Er werd een onderzoek ingesteld onder leiding van Pieter Vreede, en toen hieruit naar voren kwam dat er geen enkele sprake van onenigheid was geweest, reageerde het bestuur met een uitgebreid stuk om de naam van het genootschap te zuiveren. Men werd in het gelijk gesteld, want de - overigens anonieme - schrijver van het belastende artikeltje bekende zijn fout en bood schriftelijk zijn excuses aan.³³ Op 8 december 1778 werd het inmiddels gereed gekomen tweede deel van de Tael en dichtlievende oefeningen door onder meer Pieter Vreede (de latere felle {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} patriot) aangeboden aan de prins, en de dag daarop aan de Leidse burgemeester. Het genootschap kon van hun protectie verzekerd zijn. Ook andere genootschappen kregen het deeltje toegestuurd.³⁴ Vooral ter wille van de leden die niet veel op de vergaderingen konden komen, besloot men dat jaar om kleine dichtstukken, die ter ere van diverse gelegenheden vooral op de vergaderingen werden voorgedragen, alleen voor de leden te drukken. Men betaalde hiervoor twee stuivers per half blad.³⁵ In 1780 zag van Hoogeveen geen kans meer om de vergaderzaal nog langer te huren, en men werd dus gedwongen tot een vierde verhuizing, nu naar een zaal aan de Overwulfde Voldersgraft of Langebrugge.³⁶ Op 6 december werd de nieuwe zaal ingewijd met een buitengewone vergadering. Rhijnvis Feith droeg bij die gelegenheid een Ode aan God voor, en kreeg daarvoor een zilveren eerpenning aangeboden. Zijn portret zou geschilderd worden voor het Pan Poëticon.³⁷ Ook in 1780 besloot men tot het uitschrijven van een derde type prijsvraag, de theoretische verhandeling.³⁸ In 1781 werd het derde deel van de Tael- en dichtlievende oefeningen aan prins en burgemeester aangeboden, het zou de laatste keer zijn.³⁹ Er gebeurde in deze jaren weinig schokkends: ‘De bezigheden [...] hebben zich meestal bepaald tot het gewoone werk.’⁴⁰ Rhijnvis Feith toonde in 1782 zijn occupatie met de dood door het voorlezen van een Ode op de Onsterfelijkheid.⁴¹ Jan de Kruyff gaf in 1783 blijk van zijn verlichte geest door zijn gedicht De Gruwel des Slaevenhandels, en een onbekend lid demonstreerde zijn eerzucht door op zijn naambriefje bij een niet bekroonde inzending op een prijsvraag te zetten: ‘Ik heb alleen na de Goude Medailje geschreeven, en verzoeke dus het stuk te rug te mogen halen.’⁴² De politiek ging een steeds belangrijker rol spelen binnen het genootschap; KWDAV was een patriottengenootschap bij uitstek.⁴³ Zo rond 1783 begon zich de algemene politieke splitsing in twee partijen ook in het genootschap te doen gelden: ‘De tijdsomstandigheden welke wij thands begonnen te beleeven, de verschillendheid van staetkundige gevoelens, al eenigen tijd in de Republiecq geheerscht hebbende, begonnen zig ook thands in dit ons Genootschap te vertoonen; de Algemeene Vergadering van dit jaer ging niet met die gulheid en hartelijkheid gepaerd, welke anderszins de bijeenkomsten der Kunstgenooten zo zeer kenmerkten. De Bestuerders meenden het daerom beter te zijn, deeze Vergadering met geenen gewoonen maaltijd te besluiten, dan daerop eenige ongenoegens, uit de verschillendheid van Staetkundige begrippen gebooren, te ondervinden [...].’⁴⁴ Andersdenkenden (niet-patriotten) voelden zich al snel niet meer thuis bij KWDAV; ‘nimmer is binnen de mueren onzer wooninge eenig staetkundig geschil tusschen de {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} twee partijen gereezen, zij, die anders dagten dan het grootste deel der Kunstgenooten, namen geheel hun afscheid, anderen lieten hunne stoelen ledig staen. - Hun gemis was voor ons niet zwaer.’⁴⁵ De letterkundige activiteiten bleven nog redelijk op peil, ‘de kunstgenooten vergastten elkander met een keur van Gedigten: Vaderlandslievende en vrijheidsademende Digtstukken wisselden elkanderen af.’⁴⁶ Toch hadden de vergaderingen blijkbaar wat opvulling nodig. Vanaf 1786 werd er besloten om elke maandelijkse vergadering verhandelingen over de letteren voor te lezen, en om dichtstukken van verschillende dichters voor te dragen. Er werd een speciale commissie gevormd om die dichtstukken uit te zoeken. Rhijnvis Feith bleef een enthousiast genootschapslid. Hij kreeg in 1786 een getuigschrift uitgereikt, omdat hij op eigen initiatief afstand deed van de door hem in 1785 gewonnen eerpenningen.⁴⁷ Het jaar 1787 naderde. ‘Er heerschte van de aenvang af eene doodsche stilte in de Maendlijksche Bijëenkomsten, de stoelen waren bijna leedig, men zag elkander, als uit voorgevoel, met droefgeestigheid aen: De Lier was door het krijgsrumoer ontsteld; geenen vrolijke zangen werden gehoord.’⁴⁸ 2.3 1787-1800 Het met Pruisische hulp bewerkstelligde gezagsherstel van Willem V betekende een grote klap voor het patriottische KWDAV. ‘De gevolgen der gedugte Omwenteling waren voor dit Genootschap zo verre uiziende, dat deszelfs einde scheen te naderen. - Bijna veertig der Leden werden verpligt hun Vaderland te verlaeten⁴⁹, of werden van hunne Eerampten en kostwinningen ontzet.⁵⁰ Twee der arbeidzaemste onder de Hoofdleden [Romswinckel en Vreede] waren meede onder de ten lande uitgedreevenen, zelfs deeze Huizinge, dikwijls ten dienste des Vaderlands, zo wel als ten dienste der Kerke, door de Hoofdleden geleend, ontweek ter naeuwernood de woede van de heffe des volks.’⁵¹ Opmerkelijk is daarom het snelle herstel van het genootschap. Het aantal leden nam na een dieptepunt spoedig weer toe⁵², en twee jaar later kon men alweer zeggen dat, ondanks dat ‘de algemeene nood des Lands, de bezorging der gewichtigste belangen, zelfs de bijeenkomsten der Kunstbeminnaeren, bijnaer geheellijk vernietigde [...] de staet des Genootschaps sedert de voorige Jaarlijksche Vergadering aanmerkelijk is verbeterd.’⁵³ Alleen de financiële situatie was minder rooskleurig. Doordat een aantal leden de jaarlijkse vergadering niet kon bijwonen, hadden zij een aanzienlijke betalingsachterstand opgelopen. Om te voorkomen dat dit onherstelbare gevolgen voor het genootschap zou hebben, ging het bestuur er toe over om in het vervolg bij het afleveren van de gedrukte handelingen van de jaarlijkse vergaderingen het benodigde {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} geld in te vorderen. Leden die erg achter waren, mochten het bedrag in twee keer voldoen.⁵⁴ Het Pan Poëticon bleef een inspiratiebron voor het genootschap. Vanaf 1789 liet men elk jaar afbeeldingen maken van nog in leven zijnde dichters en dichteressen, op kosten van de leden, die hiervoor twee personen mochten kiezen uit de in totaal zes voorgestelde.⁵⁵ Zo rond 1790 verliep alles weer harmonieus. De verhouding met een aantal andere genootschappen werd nog steeds goed genoemd⁵⁶, het octrooi - dat na 15 jaar was afgelopen - werd opnieuw aangevraagd en verkregen, en onder al deze genoegens ‘is geene van de minste geweest dat Kunstgenooten, die, sedert de bekende omwenteling, deze Landen hebben verlaeten, van tijd tot tijd blijken geeven hoe zeer hun het welzijn van dit Genootschap ter harte gaat.’⁵⁷ Het genootschap kwam in dat jaar 1790 tot een geheel nieuw initiatief. Men wilde een gedenksteen oprichten voor de dichteres Lucretia van Mercken. Deze gedenksteen zou geplaatst moeten worden in de Oude Kerk te Amsterdam, de kerk waar zij begraven lag. Het zou in zijn geheel rond de drieduizend gulden kosten; de helft van dit bedrag moest door de leden worden opgebracht, want ‘grootmoedige Lettervrienden’ hadden reeds de andere helft bijgedragen.⁵⁸ Rhijnvis Feith las in twee maandelijkse vergaderingen van 1791 twee zangen voor van zijn bekende Het Graf. Op de jaarlijkse vergadering van dat jaar las secretaris Karel de Pecker de vertaling van een brief voor, die het genootschap van niemand minder dan George Washington had ontvangen. In de brief bedankt Washington het genootschap voor de hem toegezonden gedichten (KWDAV had een prijsvraag uitgeschreven met Washington als onderwerp, en had de winnende prijsverzen naar hem opgestuurd).⁵⁹ Op 22 mei 1792, een dag voor de jaarlijkse vergadering, overleed onder armoedige omstandigheden de oprichter en grote animator van het genootschap, Cornelis van Hoogeveen jr. ‘[...] de treurige toestand, in welken Hij, als 't ware ontijdig, zijne dagen heeft moeten eindigen, [eisen van] elken waare Menschenvriend een traan van christelijk mededogen [...].’⁶⁰ Hij had het vijfentwintigjarig bestaan van het genootschap nog mee kunnen maken, dat het jaar daarvoor feestelijk was gevierd. Hiervoor vond een speciale feestelijke vergadering plaats. Een orkestje speelde muziekstukken, die werden afgewisseld door gedichten van leden en door een uitvoerig verslag van de secretaris over de geschiedenis van KWDAV. Feith droeg een feestzang voor en kreeg daarvoor een dubbele zilveren eerpenning. Na de vergadering volgde een feestmaaltijd. Op het midden van de tafel stond een laurierboom, die was geplaatst in ‘eene achthoekige, net beschilderde tobbe, [...] op haare vier hoofdzijden pronkende met de beelte- {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} nissen der Vaderlandsche Dichteren, Vondel, Spiegel, Hooft en Cats.’⁶¹ Ook de knecht Jan Klinkenberg vierde een vijfentwintigjarig jubileum, in 1793. Hij kreeg als geschenk - uiteraard - een eerpenning met als opschrift: ‘Aen Jan Klinkenberg voor een getrouwen dienst van vijf-en-twintig jaeren.’ Het geschenk werd hem overhandigd nadat hij gewoontegetrouw een gedicht had opgezegd tijdens de maaltijd na de vergadering.⁶² Het jaar daarop werd bovendien zijn portret geschilderd, dat in het Pan Poëticon in de onderste lade bij de sleutels werd neergelegd.⁶³ Van 1794 dateren de laatste gedrukte handelingen van de jaarlijkse vergaderingen. Er is daardoor weinig informatie over de laatste jaren van het genootschap. Mogelijk dat de voorzitter van dat jaar al een voorgevoel had van het naderende einde van KWDAV. Zijn slotregels van de jaarlijkse vergadering van 1794 luiden: ‘Algoedheid! gun, dat ik mijn beê tot U verheffe! Ach! dat in 't volgend jaar ons minder onheils treffe! Ach! dat zich elk van ons steeds in uw gunst verblij! Bewaar de Broederschap, bewaar deez' Maatschappij!’⁶⁴ In 1795 eindigde de Republiek der Verenigde Nederlanden en begon de periode van de Bataafsche Republiek (1795-1806). Hiermee werd ook het einde van het genootschap ingeluid. De jaarlijkse vergadering van 1795 werd afgelast, omdat de eerste voorzitter A. Soeck plotseling was overleden en de tweede voorzitter J. de Kruyff om gezondheidsredenenen niet kon komen, maar vooral ook ‘door de omstandigheden des tijds.’⁶⁵ De bijeenkomst vond nu op 2 december plaats.⁶⁶ Van het jaar 1796 weten we het volgende: de maandelijkse vergaderingen werden naar de zaterdagen verschoven, ‘ten einde het genoegen te hebben verscheidene Leden tegenwoordig te zien, welke, thands in de Haege hun verblijf houdende, in het midden der weeke onmooglijk zouden kunnen overkomen.’⁶⁷ Een aantal leden had het nu blijkbaar veel drukker met overheidsfuncties.⁶⁸ De laatste informatie komt uit een gedrukte brief d.d. 19 juli 1797: ‘Daar de omstandigheden des tijds, en de gewigtige gebeurtenissen der twee jongstverlopene Jaaren eenen zo aanmerkelijken invloed gehad hebben op den staat en de werkzaamheden van bijna alle de Letterkundige Maatschappijen in ons Vaderland, zal het gewis niemand kunnen bevreemden, dat ook die invloed zich bijzonderlijk deedt gevoelen bij dit Genootschap, als welks meeste Leden, in de eene of andere betrekking, tot het bestuur der algemeene zaken geroepen zijn, en alzo aan de drukke bezigheden, daar mede, vooral in dezen tijd, verbonden, rijkelijk deel gekregen. Van hier natuurlijk eenige veragtering in den gewoonen loop der Huishoudelijke zaken, een geest van lustelooze traagheid, zelfs bij de werk- {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} zaamste Leden, een stilstand van alle Kunstoeffening, en, 't geen hier uit noodzaakelijk voortvloeit, alomme ledige, werkelooze of kwijnende Vergaderingen.’ Daarom nodigde het bestuur de reeds lang gescheiden leden uit voor een jaarlijkse vergadering op zaterdag 29 juli 1797, 's middags om 5 uur. ‘'t Is het oogmerk zich ter deezer Vergadering, welke als naar gewoonte met eenen vriendelijken Maaltijd zal besloten worden, bezig te houden, deels met het beraamen van alle zodanige schikkingen, als nodig zullen bevonden worden, om de zaken des Kunstbestuurs in haaren gestremden loop te herstellen, deels, en wel bijzonderlijk, met de raadpleging over een allerwigtigst voorstel, onlangs bij Bestuurderen ter tafel gebracht, en strekkende, ‘ter vereeniging van dit Genootschap met twee haarer Zusteren tot ééne Dicht- en Letterkundige Maatschappij.’⁶⁹ Hier een eerste vermelding van de op handen zijnde fusie. Op Sinterklaasavond 1798 moet er in ieder geval nog een vergadering zijn geweest op de tweeëndertigjarige verjaardag van het genootschap.⁷⁰ Het initiatief voor de fusie met het Amsterdamsch dicht en letteroefenend genootschap en het Rotterdamse Studium Scientiarum Genetrix tot één maatschappij, was afkomstig van de bestuurders van KWDAV.⁷¹ Na herhaald overleg kwam deze fusie in 1800 tot stand. De afzonderlijke genootschappen werden opgeheven en verenigd tot de Bataafsche Maatschappij van taal- en dichtkunde.⁷² Men kende hierin dan drie afdelingen: de Leidse, de Rotterdamse en de Amsterdamse, onafhankelijk qua bestaan en eigendommen, maar één lichaam qua werkzaamheden, met één verzameling wetten. De eerste vergadering vond plaats op 3 september 1800, en stond onder leiding van Jan de Kruyff.⁷³ Daarmee heb ik het eindpunt van de geschiedenis van Kunst wordt door arbeid verkreegen reeds overschreden. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Er zijn van deze vergaderzaal twee schilderijen van la Fargue, één uit 1774 en één uit 1780 (zie: Afb. 2.). Doordat het schilderij van 1780 de zaal vanaf een andere kant laat zien dan het schilderij van 1774, krijgen we een uitstekende indruk van het interieur van deze zaal aan de Pieterkerkkoorsteeg nr. 20. Pelinck, p. 157-158, heeft naar aanleiding van deze schilderijen de zaal meer gedetailleerd beschreven. Hij begint met het schilderij uit 1774: ‘Binnentredende zien we een langwerpige zaal met houten koofzoldering, links een deur naar een binnenplaats en drie ramen, rechts achteraan een uitspringend gedeelte, waarin de schouw. De gordijnen en beschildering zijn groen. In het midden langs de wand staan regence-stoelen, waaronder twee met armleuningen. In de hoek staat een grote fauteuil; een stoflaken is teruggeslagen en laat het rijke borduurwerk van de rugleuning zien. Het is waarschijnlijk de zetel van de voorzitter. Tegen de achterwand prijkt het Pan Poëticon met er boven het wapenbord van de eerste vier protectoren en aan weerskanten de acht ingelijste en in verschillende letters 3 geschreven gedichten op het Beleg en Ontzet van Leiden door Lucretia van Merken; voorts 6 wapenschildjes, portretjes en andere schilderijen. Rechts in de hoek, boven de fauteuil, een gebronsd Apollobeeld. De 18de-eeuwse schouw is versierd met een allegorie in rococolijst. Rechts op de voorgrond, hoog tegen de wand een begin 17de-eeuws portret, mogelijk Prins Maurits (?) en het model van het monument van Vondel in de Nieuwe kerk te Amsterdam. Links tussen de ramen een allegorie met het wapen van Leiden, vijf portretjes en een ingelijst manuscript beginnende met Johannes (?) Rondom wandlusters en boven de tafel een glazen kroon. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 1. De vergaderzaal van ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’. Schilderij uit 1774, gemaakt door het KWDAVlid Paulus Constantijn la Fargue. Het bevindt zich in het Stedelijk Museum de Lakenhal te Leiden. Foto: Fotodienst Stedelijk Museum de Lakenhal. ==} {>>afbeelding<<} {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Het tweede schilderij, uit 1780 laat ons de ingangswand zien. In het midden een roodgeverfd kabinet met boeken. Rechts hiervan de toegangsdeur, waarboven een Apollobeeld en in de hoek een staand horloge. Links een tafeltje en een blasoen en in de hoek een buffet met bokalen. Naast de schouw zien we nog een rederijkersblasoen. Boven langs de wand zijn 10 grote portretten aangebracht. ‘Maurits’ is blijkbaar verplaatst.’ {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 2. De vergaderzaal van ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’. Schilderij uit 1780, gemaakt door het KWDAVlid Paulus Constantijn la Fargue. Het bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam, onder catalogusnummer A 3834. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. ==} {>>afbeelding<<} {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 3. Cornelis van Hoogeveen De maker van dit portret is onbekend. Het bevindt zich in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 3. Cornelis van Hoogeveen Jr. (1740-1792) ==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 4. Rhijnvis Feith Graveur: L.A. Claessens. Tekenaar: Pelletier. Het portret bevindt zich in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 4 Mr. Rhijnvis Feith (1753-1824) ==} {>>afbeelding<<} {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 5. Johannes le Francq van Berkhey Graveur: J. Houbraken. Tekenaar: H. Pothoven. Het portret bevindt zich in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 5. Johannes le Francq van Berkhey (1729-1812) ==} {>>afbeelding<<} {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 6. Juliana Cornelia Barones de Lannoy Graveur: J. Houbraken. Schilder: N. Rode. Het portret bevindt zich in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Foto: Fotodienst Rijksmuseum.   Het gedicht onder het portret is van Simon van der Waal en luidt: ‘Dit's d'Eedle De Lannoy door dicht en deugd verëngeld; Verëerd met Nederlands liefde en Pindus zegekroon; Der kunsten Schutsvorstin, heeft zelf van Ruslands troon Een eerlauwrier, om 't hoofd dier Melpomeen gestrengeld.’ {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 6. Juliana Cornelia Barones de Lannoy (1738-1782) ==} {>>afbeelding<<} {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 7. Gerrit Brender à Brandis Graveur: C. Josi. Schilder: Adr. de Lelie. Het portret bevindt zich in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 7. Gerrit Brender à Brandis (1751-1802) ==} {>>afbeelding<<} {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 8. Pieter Vreede Graveur: R. Vinkeles. Schilder: T.L. (?) Het portret bevindt zich in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 8. Pieter Vreede (1750-1837) ==} {>>afbeelding<<} {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 9. Jan de Kruyff Graveur: R. Vinkeles. Schilder: L.B. Coclers. Het portret bevindt zich in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Foto: Fotodienst Rijksmuseum.   Het gedicht onder het portret is van Pieter Vreede en luidt: ‘Dees Print verbeeldt De Kruyff. Na dat de dood 's mans leest Reeds zichtbaer had misvormd, wist teekenkunst de trekken Van zyn gelaet, op nieuw, dus aen het oog te ontdekken. Maer wie, wie schetst zyn hart, en ryk begaefden geest? 's Mans gouden poezy, die stichten kan en streelen, Toont ons zyn deugd en kunst in grootsche dichttafreelen.’ {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 9. Jan de Kruyff (1706-1775) ==} {>>afbeelding<<} {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 10. Cornelis van der Pot Portret uit het Pan Poëticon Batavum. Het werd vervaardigd door Dionys van Nijmegen (1705-1798). Het portret bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam, onder catalogusnummer A 4622. Foto: Fotodienst Rijksmuseum.   De afbeeldingen 10. en 11. geven de portretten van de enige KWDAVleden die zich nog in het Pan Poëticon Batavum bevinden, zoals dat aanwezig is in het Rijksmuseum. De afmetingen van de portretjes: 11 bij 9 cm. De foto's zijn dus op ware grootte. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Uit het Pan Poëticon Batavum: {== afbeelding Afb. 10. Cornelis van der Pot ==} {>>afbeelding<<} {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Afb. 11. Adrianus van Royen Portret uit het Pan Poëticon Batavum. De naam van de schilder is niet bekend. Het portret bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam, onder catalogusnummer A 4617. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 11. Adrianus van Royen (1704-1779) ==} {>>afbeelding<<} 1 Het verwijzingssysteem in de noten m.b.t. de werken van het genootschap gaat als volgt: Ik geef de titel in short-title-vorm. De volledige titel is te vinden in de Lijst van geraadpleegde literatuur B. Werken van het genootschap (indien het gaat om stukjes uit een grotere bundel werk van het genootschap), of via een verwijzing in die lijst in hfdst. 6. Lijst van werken (indien het gaat om de titel van een volledige bundel werk van het genootschap). Dit systeem geldt voor deze gehele uitgave. De bronnen voor deze par. 2.1 1766-1773 waren: - Bijvoegzel. - Oefeningen I, Voorbericht. - Verjaersfeest. Deze bronnen geven alle drie een beeld van de eerste jaren van het bestaan van het genootschap. Ik zal ze niet bij elke passage afzonderlijk als bron vermelden (zoals ik dat vanaf par 2.2 wel ga doen met de bronnen); ze overlappen elkaar erg veel. Tenzij er dus andere bronnen worden gegeven, kan men er vanuit gaan dat de gegeven informatie op deze drie bronnen berust. 2 Hij was ook al zeer actief en leidend in de Leidse toneelgezelschappen Door Vlijt en Kunst en Veniam Pro Laude (zie: Te Winkel dl. V, p. 524.). Hij bleef lange tijd een dominante en productieve figuur binnen KWDAV, tot aan zijn dood in 1792, en hij schreef vooral in het begin de meeste toneelstukken. A.J. van der Aa (Biographisch Woordenboek der Nederlanden [...]. Voortgezet door K.J.P. van Harderwijk en Dr. G.D.J. Schotel. Achtste deel, tweede stuk. Haarlem, z.j. p. 1131.) gaat er in navolging van P.C. Witsen Geysbeek (Biografisch, anthologisch en critisch Woordenboek der Nederduitsche dichters. Bijeenverz. door -. Derde deel. Amsterdam, 1822, p. 307-308.), beiden onder het trefwoord Cornelis van Hoogeveen, vanuit dat Door Vlijt en Kunst is uitgegroeid tot KWDAV, erin is overgegaan. Ik heb hier geen enkele bewijsplaats voor kunnen vinden. Integendeel, er is een duidelijk argument tegen: Door Vlijt en Kunst heeft zelf tot aan 1785 werken uitgegeven (vgl: Kloek e.a., p. 46.). 3 Van citaten geef ik uiteraard wel de bron. Dit citaat komt uit het Verjaersfeest (een ongepagineerd stuk). 4 Verjaersfeest. 5 Hij zou dat tot 1776 blijven. 6 Hij zou dat tot 1774 blijven. 7 Het stuk is te vinden in de Toneelpoëzie I. (zie par. 6.1 Lijst van werken in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, bij 1767, p. 72.) De cursivering is van het citaat zelf. Opvallend is overigens dat deze eerste stukken, in tegenstelling tot de latere, rijmloos waren. 8 Het gaat hier niet om een octrooi in de zin van een protectoraat van het gewest. Bij deze laatste was er sprake van een nauwe relatie met de staat, en trad de stadhouder vaak op als officiële protector (zie: Mijnhardt, p. 82.). Hier gaat het slechts om een soort ‘copyright’, om te voorkomen dat derden straffeloos stukken uit de werken van het genootschap konden publiceren. 9 Eveneens te vinden in de Toneelpoëzie I. 10 Verjaersfeest. 11 Zie voor het interieur van deze zaal de afbeeldingen en de beschrijving op p. 24-27. 12 Dit blijkt uit een handgeschreven brief d.d. 4 april 1770, te vinden in de Handelingen I. 13 Verjaersfeest. 14 Hfdst. 6, p. 71-92. 15 Bijvoegzel, p. 15. 16 Dit blijkt uit de Spraekkunst, Voorrreden p. I. Gebrek aan mankracht en een tekort aan enthousiasme zijn waarschijnlijk de oorzaak geweest. 17 De informatie over deze psalmenuitgave stamt uit twee handgeschreven brieven, beide d.d. 4 december 1771, te vinden in de Handelingen I. 18 Zie par. 6.1 Lijst van werken in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, bij 1772, p. 75. 19 Oefeningen I, Voorbericht p. X. Wie de lijst van werken van het genootschap goed bekijkt (hfdst. 6.), ziet dat er in de praktijk al vanaf 1769 niet uitsluitend toneelgedichten werden vervaardigd. 20 De datum van de aankoop blijkt uit een handgeschreven brief d.d. 8 juli 1772, te vinden in de Handelingen I. Over het Pan Poëticon Batavum, zie: Pelinck, p. 155-156; Te Winkel dl. V, p. 58-59; en vooral: Alle schilderijen van het Rijksmuseum te Amsterdam. Volledig geïllustreerde catalogus. Haarlem, 1976. p. 723-736. Deze collectie portretten die nu nog, zij het incompleet, aanwezig is in Rijksmuseum te Amsterdam, werd in het eerste decennium van de 18e eeuw door de Amsterdamse schilder/dichter/beeldhouwer Arnoud van Halen (1673-1732) begonnen. Hij schilderde de portretjes zelf, en maakte in 1719 een walnoten kabinet om de collectie in te zetten. Na de dood van van Halen werd de collectie voortgezet door de Amsterdammer Michiel de Roode (1685-1771), die hiervoor aan diverse schilders opdrachten gaf. Na het overlijden van de Roode kwam het Pan Poëticon op 29 maart 1771 terecht op een veiling te Amsterdam, maar het bleef onverkocht. Arnoud de Jong, die belast was met de afwikkeling van het testament van de Roode, hield het enige tijd in zijn bezit en liet het met drie portretjes uitbreiden. Totdat in 1772 KWDAV het kabinet kocht, en het lid Nicolaas Reyers (1719-1796) er de verantwoording voor kreeg. In 1807 raakte het kabinet beschadigd door de explosie van het kruitschip op het Rapenburg. Nadien veranderde het nog zeker twee keer van eigenaar. Het houten kabinet is spoorloos sinds 1849. Een aantal van de schilderijtjes bevindt zich nu dus in het Rijksmuseum. Van de portretten van KWDAVleden zijn er nog twee: die van Adrianus van Royen en die van Cornelis van der Pot. Voor afbeeldingen, zie p. 42-45. 21 Voorbeeld: in 1773 werd het portret van Johannes le Francq van Berkhey opgenomen in het Pan Poëticon. Bron: Handelingen, 1773. 22 Verjaersfeest. 23 Bron voor dit gegeven: Uittrekzels uit de aentekenboeken, punt 1. Voor meer informatie over de functie van de beschermheren, zie par. 3.2 Leden. 24 Bron voor de datum: Uittrekzels uit de aentekenboeken, punt 2. 25 Vanaf dit moment is de werkwijze m.b.t. het geven van de bronnen van de informatie als volgt: volgt na een passage een noot, met daarin de vermelding bron:, dan houdt dat in dat die gehele passage, inclusief gegeven citaten, op de in die noot gegeven bron is gebaseerd. Dit geldt dan uiteraard vanaf een vorige noot waarin een bron wordt genoemd. Mochten er binnen de betreffende passage citaten voorkomen die niet uit de voor die passage opgegeven bron stammen, dan zal dit door een aparte verwijzing worden aangegeven. Deze werkwijze geldt voor hoofdstuk 2 (wat nog volgt), 3 en 4. 26 Tot in 1781 werden vrijwel alle belangrijke werken aan de prins en aan de burgemeester aangeboden. 27 Zo noemde men de leden die werden aangewezen om de stukken van de andere leden te beoordelen, en daar op- en aanmerkingen bij te maken. Zie ook par. 3.5 Beoordeling van ingeleverde stukken. 28 Zie par. 6.1 Lijst van werken in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, bij 1774, p. 76. 29 Verjaersfeest. (cursivering van citaat zelf.) 30 Zie voor deze penning par. 3.6 Prijsvragen, p. 59. 31 Voor de (erg lange) titel van het gedicht, zie het eerste nummer van par. 5.2 Lijst van werken in het Gemeentearchief te Leiden, p. 82. 32 Bron: Verjaersfeest. Voor de organisatie van dit type prijsvraag, zie par. 3.6 Prijsvragen, p. 58; voor de uitschrijvingen en bekroningen zie par. 7.3 Levensbeschrijvingen der dichteren, p. 103-106. 33 Bron: Handelingen der Beschermheren. 34 Er werd melding gemaakt van een goede verhouding met De Maatschappij der Nederlandsche letterkunde, Diligentia Omnia, Kunstliefde spaart geen vlijt, Studium Scientiarum Genetrix en Volmaakter door den tijd. 35 Bron: Handelingen, 1778, p. 2-3. Deze losse stukken zijn voor een deel te vinden in de Mengelzangen (4 dln.) van het genootschap. 36 Waarom Cornelis van Hoogeveen de oude zaal niet langer meer kon huren wordt mij niet duidelijk. Mogelijk ligt hier geldgebrek aan ten grondslag. Voor een beschrijving van de inrichting van de nieuwe zaal, zie: Pelinck, p. 158-159. 37 Bron: Handelingen, 1781, p. 3-4. 38 Bron: Handelingen, 1780, p. 6-7. Voor de organisatie van dit type prijsvraag, zie par. 3.6 Prijsvragen, p. 59; voor de uitschrijvingen bekroningen zie par. 7.2 Prijsverhandelingen. 39 Bron: Handelingen, 1782, p. 3. 40 Handelingen, 1783, p. 2. 41 Bron: Handelingen, 1782, p. 12. 42 Bron: Handelingen, 1783, p. 2 en 5. Om verwarring te voorkomen: KWDAV heeft twee leden gekend met de naam van Jan de Kruyff. Het betreft hier vader, geboren 1706 (van der Aa, tiende deel, p. 410.), en zoon, geboren 1753 (idem, p. 411.). 43 Notoire patriotten als Wibo Fynje, Gerrit Paape, Pieter Vreede, Jan de Kruyff jr., C. Heyligert en C.v.Hoogeveen waren belangrijke leden van KWDAV. (vgl.: Buijnsters, p. 23; voor van Hoogeveen en Heyligert, zie ook: A.J. Hanou en Wa. R.D. van Oostrum, ‘Cornelis Heyligert: Apekees, en het faillissement van een Leidse boekdrukkerij in 1792.’ In: Spektator 4-5 (1974/75), p. 290-296.). De leden C.P. Chastelein, Jan de Kruyff jr., Frans van Aken, Jan van Royen, J. 't Hooft jr., G.J. Loncq en G.J.G. Bacot waren bekende patriottische krijgsdichters die o.a. gedichten voordroegen bij het optreden van het Leidse pattriotische exercitiegenootschap Voor Vrijheid en Vaderland (zie: Te Winkel dl. VI, p. 168-170.). Het is dan ook niet onlogisch dat de werken van het genootschap na 1781 niet meer aan de prins werden aangeboden. 44 Bron: Verjaersfeest. 45 Bron: Verjaersfeest. Ook de prinsgezinde Bilderdijk verliet in 1785 het genootschap. 46 Bron: Verjaersfeest. 47 Bron: Handelingen, 1786, p. 9. 48 Bron: Verjaersfeest. 49 En zij waren bepaald niet de enigen: ‘degenen die actief aan de patriotten-beweging deelgenomen hadden, [werden] met strafrechtelijke vervolging bedreigd, zodat ongeveer vijf duizend patriotten naar de Zuidelijke Nederlanden en vandaar naar Frankrijk vluchtten.’ C.H.E. de Wit, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848. Heerlen, 1965, p. 47. 50 Bekend voorbeeld natuurlijk Rhijnvis Feith. Zie: Buijnsters, p. 39. 51 Bron: Verjaersfeest. 52 Zie par. 5.1 Aantal leden en Bijlage C. Grafiek ledenaantallen. 53 Bron: Handelingen, 1789, p. 3-4. 54 Bron: Uittrekzel uit de notulen. 55 Bron: Handelingen, 1789, p. 11-12. 56 Genoemd worden: Kunstliefde spaart geen vlijt, Studium Scientiarum Genetrix, Amsterdamsch dicht- en letteroefenend genootschap en Vlijt is de voedster der wetenschappen. (Handelingen, 1790.) 57 Bron: Handelingen, 1790, p. 12-13. 58 Bron: Handelingen, 1790, p. 8-10. Hoewel dit niet uit de werken van het genootschap naar voren komt, is het gedenkteken er wel gekomen. In de Oude Kerk te Amsterdam is nl. zowel een gedenkplaat voor Nicolaas Simon van Winter als Lucretia van Mercken te vinden. (Bron voor dit gegeven: Querido's letterkundige reisgids van Nederland. Onder red. van Willem van Toorn. Amsterdam, 1982. p. 281.) 59 Bron: Handelingen, 1791, p. 4-6. Men kreeg het antwoord van Washington reeds in 1790, maar het werd in de jaarlijkse vergadering van 1791 - vertaald - voorgelezen. De Vertaalde brief is te vinden in Bijlage F. De dankbrief van George Washington, p. 188-189. 60 Bron: Handelingen, 1792, p. 4-5. Vgl. ook: van der Aa, achtste deel, tweede stuk, p. 1131: ‘Hij [van Hoogeveen] behartigde de belangen dier genootschappen meer dan zijne eigene zaken en geraakte daardoor met zijne vrouw en 6 kinderen tot armoede.’ 61 Bron: Verjaersfeest. 62 Bron: Een losse en titelloos gedrukte vermelding van deze gebeurtenis, te vinden in de Handelingen II. Een drietal van deze door de knecht voorgedragen gedichten, zijn in druk bewaard gebleven. Zie par. 6.1 Lijst van werken in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, p. 81 en par. 6.2 Lijst van werken in het Gemeentearchief te Leiden, p. 92. 63 Bron: Handelingen, 1794, p. 5. 64 Bron: Handelingen, 1794, p. 18. 65 Bron: Een gedrukte brief d.d. 16 mei 1795, te vinden in de Handelingen II. 66 In een gedrukte brief d.d. 17 november 1795 wordt men voor deze vergadering uitgenodigd. In de brief wordt ook de agenda van de vergadering vermeld. De brief is te vinden in de Handelingen II. 67 Bron: Gedrukte brief d.d. 1 december 1796, te vinden in de Handelingen II. 68 Voorbeelden: De KWDAVleden Y. van Hamelsveld, P. Vreede, J. Kantelaer, J. van Maanen, G.J.G. Bacot en B. Bosch waren lid van de Nationale Vergadering van 1796 (zie: Te Winkel dl. VI, p. 201.). De leden W. Fynje en P. Vreede waren leidende figuren in de ultrademocratische staatsgreep van 22 januari 1798, en waren daarna ook lid van het Uitvoerend Bewind (zie: De Wit, p. 165.). 69 Bron: Gedrukte brief d.d. 19 juli 1797, te vinden geheel achterin de Handelingen II. De cursivering is van de brief zelf. 70 Er is nl. nog een gedrukt gedicht bewaard, dat op die vergadering is voorgedragen. Zie par 6.1 Lijst van werken in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, bij 1798, p. 82 en par. 6.2 Lijst van werken in het Gemeentearchief te Leiden, bij 1798, p. 92. 71 Dit blijkt uit: L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, Beknopt overzicht der Geschiedenis van de Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen. 1800-1900. Z.p., z.j. p. 12. Werken der Bataafsche maatschappij van taal- en dichtkunde. Dl. I. Amsterdam, 1804. Voorbericht, p. III-VII. 72 De naam werd in 1806 veranderd in Hollandsche maatschappij van fraaye kunsten en wetenschappen. In 1818 trad ook KSGV tot deze maatschappij toe. 73 Bron: Werken der Bataafsche maatschappij dl. I, Voorbericht p, III-VII. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdstuk 3. Organisatie KWDAV kende een strakke en sterk gereglementeerde organisatie. De formele regels zijn neergelegd in de Wetten van het genootschap. Alleen al de verzameling wetten uit 1773 bestaat uit 17 hoofdstukken, onderverdeeld in vele artikelen, met een totale omvang van 71 pagina's.¹ Later worden daar nog een aantal aanhangsels aan toegevoegd. Logischerwijze vormen vooral deze Wetten dan ook de belangrijkste bronnen voor dit hoofdstuk. 3.1 Doel Het doel van het genootschap veranderde enigszins in de loop der tijd. Zoals reeds opgemerkt was het oorspronkelijk de bedoeling dat men zich alleen met toneelpoëzie zou bezighouden. Van ongeveer 1770 echter dateert de volgende uitspraak: het is de bedoeling van de leden ‘in hunne uuren van uitspanning, de Nederduitsche Tael in haer kracht, rijkdom en schoonheid te bevestigen, en, zoo veel van hun vermogen toelaet, meêr en meêr te zuiveren van een aental bastaert woorden en verkeerde Spreekwijzen; alsook om zich te oefenen in de aenvallige en nooit volprezene Dichtkunde [...].’² Hier wordt al niet meer gesproken van de beperking tot het toneel. In de definitieve versie van de Wetten is het taalzuiverende aspect weggelaten. Het is daar de taak van elk lid om ‘de daedlijke beöefening der Nederduitsche Tael- en Dichtkunde [te], bevorderen, naer zijn vermogen, en op eene zodaenige wijze, als hij zal oordelen dienstig te kunnen zijn’³ - een ruime formulering, die gedurende het hele bestaan van KWDAV niet meer gewijzigd zou worden. Alleen in 1785 wordt, onder invloed van de tijdsomstandigheden, nog een opmerking gemaakt over wat het doel zou moeten zijn van ieder genootschap: ‘den Vaderlande nuttig te zijn.’⁴ 3.2 Leden Het genootschap ging uit van een indeling in vier verschillende typen leden: beschermheren, hoofdleden, medeleden en honoraire leden. Ze zullen ieder apart worden besproken. Nieuwe leden werden verkozen op advies van bestaande leden. Om in aan- {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} merking te komen voor het lidmaatschap moest men voldoen aan een aantal eisen: ‘Men zal geene anderen tot Leden van dit Genootschap voorstellen, dan persoonen van een' onbesproken wandel, en bekwaem ter bevordering van het oogmerk des Genootschaps.’ Een aanmelding moest dan ook vergezeld gaan van korte informatie over de kundigheden van het candidaatlid in taal en poëzie. Was de candidaat goedgekeurd door de vergadering van hoofdleden en beschermheren, dan moest hij nog worden voorgesteld aan de eerstvolgende algemene vergadering (een maandelijkse of een jaarlijkse), zodat de daar aanwezige leden eventuele bezwaren naar voren konden brengen. Naam, woonplaats en beroep moesten van tevoren zijn opgegeven. ‘Dit alles alleen met het oogmerk, om de nodige voorzorg te kunnen neemen, opdat de eer van het Genootschap door onwaerdige Leden niet worde bezoedeld.’⁵ Alle leden kregen de gedrukte werken van het genootschap. Allemaal waren ze gebonden aan de wetten, die ze de eerste vergadering waarop ze aanwezig waren moesten ondertekenen. Ze werden geacht zoveel mogelijk de vergaderingen bij te wonen, vooral de jaarlijkse vergadering. Wie zich niet aan de wetten hield of twee jaar lang het contact met het genootschap verwaarloosde, kon zich als geroyeerd beschouwen.⁶ Beschermheren Door vooraanstaande mannen lid te maken van een genootschap, werd de naam en de roem van zo'n genootschap een stuk vergroot. De beschermheren van KWDAV zullen dan ook ‘ten allen tijde verkoozen worden uit de aenzienlijkste en kundigste lieden, welke aen dit Genootschap eer en luister kunnen bijzetten.’ Hun taak: ze werden verzocht, uiteraard ‘zo veel hunne gewigtige bezigheden het zullen toelaeten’ de vergaderingen bij te wonen, m.n. de jaarlijkse. Samen met de hoofdleden bepaalden zij de onderwerpen voor de prijsvragen, en ook samen met hen beoordeelden zij de daarop binnengekomen stukken. De beschermheren zelf waren niet verplicht dichtstukken in te leveren; deden ze dat toch, dan strekte dat het genootschap alleen maar tot eer.⁷ Nieuwe beschermheren werden verkozen door de hoofdleden en de andere beschermheren. Was één van deze laatste groep er tegen, dan ging de benoeming niet door. Bij verschil van mening onder de hoofdleden was er een drievierde meerderheid vereist. Het stemmen gebeurde via het werpen van een witte (goedkeuring) of zwarte (afkeuring) boon in een zak.⁸ Hoofdleden De eerste jaren van het bestaan van KWDAV bestonden de hoofdleden uit de oorspronkelijke zes leden van het genootschap, later werden ook anderen als hoofd- {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} lid toegelaten. De hoofdleden hadden de meeste macht binnen het genootschap, en de diverse bezigheden vergden vrij veel van hun vrije tijd. Zij waren de eigenaren van de bezittingen van het genootschap. Uit de hoofdleden werden de bestuursfunctionarissen gekozen. Samen met de beschermheren stelden de hoofdleden het onderwerp voor de prijsvraag vast en bekroonden ze de daarop binnengekomen stukken. Behalve de reguliere maandelijkse en jaarlijkse vergaderingen hadden zij elke tweede Woensdag van de maand nog een bijeenkomst om de bestuurlijke en huishoudelijke zaken te regelen. Wanneer ze gekozen werden tot gecommitteerde voor het beoordelen van de ingekomen stukken (niet de inzendingen op de prijsvragen, maar de door de leden regelmatig ingeleverde dichtstukken)⁹, dan mochten ze zich daaraan niet onttrekken. Ook het controleren van de drukproeven van de werken behoorde tot hun taak. En ondanks al die activiteiten waren ze verplicht om elke drie maanden een taal- of dichtkundig stuk in te leveren.¹⁰ De hoofdleden konden alleen door de andere hoofdleden gekozen worden.¹¹ Medeleden De medeleden werden ook wel buitengewone leden genoemd, omdat ze niet tot het eerste bestaan van het genootschap behoorden. Zij mochten een gecommitteerdeschap wel afwijzen. Hun taak was het bijwonen van de vergaderingen (de jaarlijkse vergadering diende twaalf dagen van tevoren te worden afgezegd)¹², en het inleveren van de stukken. Per jaar waren dat, evenals bij de hoofdleden, vier taal- of dichtkundige stukken. Een stuk van meer dan tweehonderd regels gold voor twee, een uitgebreide verhandeling of een toneelstuk voor vier. Kwam men niet aan de vier stukken toe, dan was men een gulden verschuldigd voor ieder ontbrekend stuk.¹³ Om de roem van het genootschap te vergroten en vanwege ‘de schaersheid van kunstbeöefenende bezigheden in de Maendlijksche Vergaderingen’ werd deze jaarlijkse verplichting voor de hoofdleden en medeleden vanaf 1776 als volgt uitgebreid: Men moest nu, naast de vier stukken, per jaar twee schriftelijke beoordelingen van Nederlandse dichtstukken inleveren, ‘naers ijders vrye keuze; op die wijze als zulks door den Heer Huidecoper op den Ovidius van Vondel is geschied.’¹⁴ Ieder ontbrekend stuk kostte het betreffende lid een gulden. Deze beoordelingen werden in de maandelijkse vergaderingen voorgelezen en gekeurd voor plaatsing in de werken. De auteurs van de beoordelingen waren niet verplicht zich bekend te maken. Wel zal men ‘zich volstrektlijk moeten wachten voor alle partijdige, stootende of iemands eer beledigende beöordelingen en aenmerkingen.’¹⁵ {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Honoraire leden De honoraire leden vormden de meest talrijke groep, en zij zorgden dus ook voor de meeste inkomsten. Zij droegen bij tot de faam van het genootschap.: ‘Eenige Minnaers van nutte Kunsten en Wetenschappen, voornaemlijk van Tael en Poëzij, genegen zijnde het bestaen en den luister van dit Genootschap te helpen onderschraegen, zullen tot Honoraire Leden aengenomen worden.’ Zij hadden geen enkele verplichting, behalve dat ook zij de jaarlijkse vergadering tijdig moesten afzeggen. Zij waren vrij in het wel of niet inleveren van stukken, en mochten een gecommitteerdeschap weigeren.¹⁶ 3.3 Bestuur Gezien de strakke organisatie en de vele activiteiten is het niet verwonderlijk dat men beschikte over een vrij omvangrijk bestuur. Het bestond uit zes leden: de voorzitter, twee secretarissen, de penningmeester en twee opzichters over de eigendommen. De bestuursfunctionarissen werden bij meerderheid gekozen, door de vergadering van hoofdleden, uit de in Leiden wonende hoofdleden. Ze moesten ‘met alle naerstigheid en getrouwheid’ te werk gaan, en deugdelijke rekeningen van de kosten indienen. Elk jaar, op 11 november (de oprichtingsdatum), moesten ze verantwoording afleggen aan de andere hoofdleden.¹⁷ Voorzitter De voorzitter hield zich met name bezig met de meer eervolle en representatieve activiteiten. Hij opende en sloot alle vergaderingen, en deed daar de voorstellen namens de beschermheren en de hoofdleden. Ook kon hij een buitengewone vergadering beleggen. Samen met de secretaris ging hij een nieuw verkozen beschermheer diens verkiezing plechtig opdragen. (Woonde de beschermheer buiten Leiden, dan gebeurde dat per brief.) De voorzitter controleerde en ondertekende alle handelingen van de vergaderingen. Was hij ziek of afwezig, dan werd hij vervangen door de secretaris; was die er niet, door het oudste aanwezige hoofdlid. De voorzitter werd gekozen voor drie maanden, maar was onbeperkt herkiesbaar.¹⁸ In 1782 werd deze laatste regeling gewijzigd. Men koos vanaf dat jaar twee voorzitters, een eerste en een tweede, voor de periode van één jaar. Zij mochten nu ook uit de niet-hoofdleden komen. Het kiezen vond plaats op de jaarlijkse vergadering. Het voorzittersambt mocht voortaan niet meer door dezelfde persoon twee jaar achter elkaar worden bekleed.¹⁹ {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Secretarissen De secretarissen waren belangrijke en druk bezette functionarissen. Er waren er twee, maar voor zover uit de stukken en de werken van het genootschap blijkt verzette vooral de eerste secretaris veel werk. Zoals duidelijk zal zijn kwamen alle administratieve werkzaamheden voor hun rekening. Zij notuleerden alle vergaderingen, en moesten deze notulen de eerstvolgende vergadering ter goedkeuring voorlezen. De gedrukte handelingen van de jaarlijkse vergaderingen werden door een van beiden (meestal de eerste) ondertekend en naar de leden verstuurd. Alle besluiten werden door hen opgetekend. Ze hielden een naamlijst bij van alle leden, met vermelding van soort lid en van de data van intreden, uittreden of overlijden. De secretarissen ontvingen alle brieven, verstuurden de antwoorden, en verzorgden de overige post. Ze kondigden de onderwerpen voor de prijsvragen aan, bewaarden de briefjes (met de spreuken) van de inzendingen, maakten de winnaars bekend, en zorgden er ook nog voor dat de informatie over de prijsvragen bij verschillende kranten en tijdschriften terecht kwam. De tweede secretaris had nog als extra taak een nieuw verkozen medelid of honorair lid diens verkiezing te melden. De eerste secretaris werd gekozen voor zolang als hij lid van het genootschap was, de tweede voor de periode van één jaar.²⁰ Penningmeester De penningmeester beheerde de kas, zorgde voor het ontvangen van de contributies en andere inkomsten, regelde de uitgaven en zette dit alles nauwkeurig op schrift. Op 11 november van elk jaar moest hij verantwoording afleggen tegenover de hoofdleden. Was hij ziek, dan nam een der secretarissen zijn werk over. Die secretaris moest dan wel werken op apart papier, zodat duidelijk zichtbaar bleef wie waarvoor verantwoordelijk was. De penningmeester werd gekozen voor één jaar.²¹ Opzieners over de eigendommen De twee opzieners over de eigendommen werden geacht te zorgen voor een getrouwe bewaring van alle goederen, bezittingen, boeken e.d. Ze hielden een lijst bij van de goederen en de bezittingen; boeken, prenten en tekeningen kwamen op een apart blad. Ze werden gekozen voor één jaar.²² Medebestuurders Het werk groeide het zeskoppige bestuur blijkbaar boven het hoofd, want op de maandelijkse vergadering van 3 augustus 1774 werd besloten om vier medebestuurders aan te stellen, te verkiezen uit de medeleden en de honoraire leden. Ze {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} werden voorlopig aangesteld tot aan de jaarlijkse vergadering van 1777. Daarna trad elk jaar de oudste af, en werd een opvolger benoemd. Na het aftreden van de laatste der eerst-benoemden, was degene aan de beurt die het langst zitting had. Aanstelling geschiedde uiteindelijk dus voor vier jaar. Na één jaar geen medebestuurder te zijn geweest kon men weer gekozen worden. De aanstelling geschiedde door de bijzondere vergadering van hoofdleden en beschermheren, nu dus ook aangevuld met medebestuurders.²³ In 1789 werden nog vier zogenaamde buitengewone medebestuurders aangesteld. Dit was noodzakelijk omdat een aantal bestuursfunctionarissen vanwege de politieke omstandigheden het land hadden moeten verlaten. De buitengewone medebestuurders werden gekozen voor vier jaar.²⁴ Verdere informatie over hun functie ontbreekt. 3.4 Vergaderingen De vergaderingen waren de bijeenkomsten waarop de leden elkaar troffen, eensdeels voor het regelen van organisatorische zaken, andersdeels voor het zich gezamenlijk wijden aan de letterkunde. Ook hier zijn er verschillende soorten te onderscheiden: de bijzondere, de buitengewone, de maandelijkse en de jaarlijkse vergaderingen. Alleen leden hadden toegang. Bijzondere vergaderingen De bijzondere vergaderingen, ook wel hoofdvergaderingen genoemd, waren bestemd voor de hoofdleden en de beschermheren (en vanaf 1774 ook voor de medebestuurders), en vonden plaats op elke laatste Woensdag van de maand. Het doel van deze vergaderingen was voornamelijk zaken te regelen en organisatorisch voor te bereiden, die in de maandelijkse vergaderingen aan de orde zouden komen. Zo werden voorstellen van leden en ingezonden brieven hier eerst bekeken voor ze daar ter sprake zouden worden gebracht. Hier ook werden de gecommitteerden voor de ingekomen stukken benoemd. Deze benoeming moest dan nog wel in de eerstvolgende maandelijkse vergadering worden goedgekeurd. De hoofdleden vergaderden bovendien iedere tweede Woensdag van de maand om het huishoudelijk bestuur te regelen. Op 11 november van elk jaar is er dan nog een bijzondere vergadering over de situatie van de eigendommen.²⁵ In feite waren er dus drie soorten bijzondere vergaderingen. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Buitengewone vergaderingen De hoofdleden konden, eventueel na ruggespraak met de beschermheren, een buitengewone vergadering beleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding gaven. Deze vergadering was voor alle leden toegankelijk. De datum en de punten van behandeling, waarvan tijdens de vergadering niet mocht worden afgeweken, moesten vier weken van tevoren bekend zijn gemaakt.²⁶ Maandelijkse vergaderingen De maandelijkse vergaderingen vonden plaats op de eerste Woensdag van iedere maand, zonder dat daarvoor schriftelijke uitnodigingen werden verstuurd. Alle leden hadden toegang. De aanvangstijd was half zes, de sluitingstijd uiterlijk negen uur. Alleen de voorzitter kon, om dringende redenen, de vergadering met een uur verlengen. De voorzitter opende de vergadering. Nieuwe leden werden door hem aan de vergadering voorgesteld en ter goedkeuring voorgedragen. Nadat hierover gestemd was las de secretaris het verslag voor van de vorige maandelijkse vergadering, eveneens ter goedkeuring. Ingezonden brieven werden hier besproken, en men beraadde zich op een passend antwoord. De leden droegen gedichten voor en de ingeleverde stukken werden voorgelezen, alvorens men ze aan de gecommitteerden overliet. Tot 1774 bepaalde de maandelijkse vergadering welke reeds onderzochte en verbeterde stukken in de werken zouden worden opgenomen, daarna niet meer.²⁷ Alles wat op de jaarlijkse vergadering zou worden voorgedragen werd hier bekeken en overwogen. Ook mocht de maandelijkse vergadering kleine wetswijzigingen voorstellen, met tweederde meerderheid aan te nemen, die dan van kracht waren tot de eerstvolgende jaarlijkse vergadering. Alleen deze laatste kon duurzame wetten aannemen. Het bestuur was verplicht leden schriftelijk van wetswijzigingen op de hoogte te stellen.²⁸ Jaarlijkse vergaderingen De jaarlijkse vergaderingen vonden plaats op Hemelvaartsdag. Een maand van tevoren werd elk lid schriftelijk uitgenodigd (deze gedrukte uitnodiging ging meestal vergezeld van een eveneens gedrukte opgave van de agendapunten van de vergadering). De aanvang was om twee uur 's middags, het einde om uiterlijk acht uur 's avonds. Was er dan nog een punt niet aan de orde gekomen, dan werd dit uitgesteld tot een volgende jaarlijkse vergadering, of werd er een buitengewone vergadering belegd. Zagen de hoofdleden en de beschermheren door een overvolle agenda aankomen dat de vergadering uit kon lopen, dan mochten zij het aanvangstijdstip vervroegen. Alleen de vooraf vastgestelde agendapunten {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} mochten aan de orde komen, tenzij een tweederde meerderheid een voorstel steunde om nog een ander punt te behandelen. Voor blijvende wetswijzigingen was zelfs een drievierde meerderheid vereist. Van deze jaarlijkse vergaderingen zijn, zoals gezegd, de gedrukte handelingen beschikbaar. Wie al deze handelingen doorleest, komt - in combinatie met wat het betreffende hoofdstuk van de wetten over deze vergaderingen zegt - tot een volgend programma voor de gemiddelde jaarlijkse vergadering: De voorzitter opende de bijeenkomst met een gedicht, en stelde daarna de nieuwe leden voor. Wanneer hij, uit naam van de hoofdleden en de beschermheren, geen nadelig verslag uitbracht over de nieuwelingen, kon er gestemd worden door middel van het werpen van een witte of een zwarte boon in een zak. De aangenomen leden tekenden de wetten van het genootschap, en werden soms vereerd met het voordragen van een welkomstgedicht door één van de bestaande leden. De secretaris las daarop het verslag voor van de belangrijkste gebeurtenissen en handelingen van het voorafgaande jaar²⁹, en hij las de ledenlijst voor. Hierna moest de vergadering de benoemingen van de nieuwe commissarissen en van de nieuwe gecommitteerden voor de ingeleverde stukken goedkeuren.³⁰ Er volgde nu een tijdlang aandacht voor de prijsvragen: de winnaars werden bekend gemaakt, de winnende stukken werden voorgedragen en het onderwerp voor de nieuwe prijsvraag werd bekend gemaakt. Vervolgens werden de nieuwe bestuursfunctionarissen voorgesteld. De vergadering naderde het einde. De leden droegen gedichten voor en boden geschenken aan, zoals boeken en prenten. De voorzitter sloot de vergadering, meestal met een gedicht. De bijeenkomst werd afgesloten met een avondmaaltijd; tijdens deze maaltijd droeg men nog gedichten voor.³¹ 3.5 Beoordeling van ingeleverde stukken De leden leverden gedichten in. Deze gedichten werden onderzocht, en er werden op- en aanmerkingen op gemaakt. Ik zal kort ingaan op de eisen die aan de dichtstukken gesteld werden, en daarna zal ik uitgebreid de procedure weergeven die in gang werd gezet bij ieder ingeleverd dichtstuk. In te leveren stukken Hoewel het genootschap een Spraekkunst had uitgegeven, o.a. om alle leden een uniforme spelling te laten hanteren, was men toch vrij om de spelling naar eigen goedvinden aan te houden, mits het stuk met naam of initialen ondertekend was. Stukken die door meerdere leden waren vervaardigd, moesten wel de spelling van het genootschap volgen. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Er mochten geen persoonlijke stukken worden ingeleverd, zoals huwelijks-, verjaers- of lijkdichten.³² Vooral ook mocht een stuk niet beledigend zijn. ‘Men zal geene Stukken, zo wel van Leden, als van anderen, goedkeuren, welke den geöpenbaerden Godsdienst hoonen; tegen alle beginsels van deugd strijden; de goede zeeden benadeelen; de eerbaerheid kwetsen; 's Lands wettige Regering doorstrijken; eenig Genootschap beschimpen; of iemand, wie hij ook zij, door haetlijke uitdrukkingen, schertsende redeneringen, en bijtende woorden, beledigen; en iemands eer en goeden naem met vuilen laster, of laffe spotredenen, bezwalken.’³³ Ook al was het stuk verder nog zo voortreffelijk, als de inhoud niet door de beugel kon, dan werd het afgekeurd. Procedure Een stuk werd op de maandelijkse vergadering ter tafel gebracht en eventueel voorgelezen. De secretaris nam het in bewaring en overhandigde het de gecommitteerden. Tot onderzoek van een stuk werden minstens twee gecommitteerden aangewezen, en dit aantal kon door de bijzondere vergadering - die ze koos - naar wens vermeerderd worden.³⁴ Deze gecommitteerden gingen over tot de beoordeling, en zetten hun aanmerkingen, die zo onpartijdig mogelijk moesten zijn, op papier om ze op een volgende maandelijkse vergadering in te brengen.³⁵ Ze mochten de stukken per persoon niet langer dan tien dagen per honderd bladzijden in hun bezit houden. De aanmerkingen en verbeteringen werden met het stuk aan de schrijver terug gegeven of gezonden, die het stuk aan de hand hiervan en naar eigen inzichten verbeterde, en het weer terugstuurde. De gecommitteerden gingen dan over tot een tweede onderzoek en brachten daarvan verslag uit in een volgende maandelijkse vergadering, met daarbij als advies welke stukken zij waard vonden om onder de naam van het genootschap gedrukt te laten worden. De maandelijkse vergadering moest dan het uiteindelijk fiat geven. Was een schrijver tijdens de verbeteringsfasen onverhoopt overleden, dan beoordeelde een aantal van vier gecommitteerden het stuk.³⁶ In 1774 werd de regeling gewijzigd. Voortaan werd voor de beslissing van het wel of niet laten drukken een speciale commissie ingesteld, te formeren uit de bijzondere vergadering (dus uit de beschermheren, hoofdleden en medebestuurders). Deze commissie bestond uit zeven leden, met als naam: Commissarissen der bijzondere vergadering. Zij beslisten nu door middel van het kiessysteem van de witte en de zwarte boon welke stukken, reeds verbeterd, in de werken van het genootschap werden opgenomen. Zij moesten aantekeningen bijhouden van de argumentatie, en er was een vierzevende meerderheid vereist. Voor deze beslissing vonden er jaarlijks drie bijzondere vergaderingen plaats, in {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Maart, Juli en November.³⁷ Vanaf de maandelijkse vergadering van April 1775 onderging de procedure een tweede wijziging en kreeg het geheel een nog collectiever karakter. Wanneer een stuk in de maandelijkse vergadering werd voorgelezen en vervolgens werd ingeleverd, kon elk van de leden van die vergadering die aanmerkingen wilde maken bij de secretaris zijn naam opgeven. Men kreeg dan een afschrift van het stuk en moest dit na een maand met schriftelijke opmerkingen erbij weer inleveren. De secretaris zette de opmerkingen van alle leden per stuk geordend op papier. ‘Men zal gehouden zijn deeze aenmerkingen met alle mogelijke onzijdigheid te maeken, zonder daer omtrend eenige steekende uitdrukkingen te mogen gebruiken [...]’. Had men zich eenmaal opgegeven om aanmerkingen te maken, dan was men daaraan gehouden op straffe van twaalf stuivers (tenzij men het gedicht tijdig terugstuurde met de vermelding dat men bij nader inzien toch geen adequate opmerkingen wist te maken). In de volgende maandelijkse vergadering werd het gedicht, regel voor regel, met de bijbehorende aanmerkingen voorgelezen. Van wie de aanmerkingen afkomstig waren bleef geheim. De door de vergadering als gegrond beschouwde kritiek werd, mèt de aantekeningen van de nog gewoon in actie blijvende gecommitteerden, en met het stuk zelf, naar de schrijver teruggestuurd. Na verbetering beslisten de commissarissen over plaatsing in de werken.³⁸ De secretaris nam de stukken tot druk in bewaring. Eenmaal voor druk waardig bevonden, ging een stuk ongewijzigd naar de pers, tenzij een tweederde meerderheid van de maandelijkse vergadering alsnog een wijziging wilde doorvoeren. De stukken mochten voor verschijning aan niemand buiten het genootschap worden voorgelezen.³⁹ De afgekeurde stukken kwamen bij de papieren van het genootschap of werden teruggestuurd, maar mochten merkwaardigerwijs ook dan niet aan niet-leden worden voorgelezen. Niet-leden mochten ook stukken inleveren. Die ondergingen dezelfde procedure en werden bij goedkeuring in de werken geplaatst achter de stukken van de leden.⁴⁰ 3.6 Prijsvragen Eén van de belangrijkste activiteiten van de dichtgenootschappen was het uitschrijven van letterkundige prijsvragen en het bekronen van de daarop binnenkomende stukken. KWDAV kende drie typen prijsvragen, de prijsverzen, de levens-beschrijvingen der dichteren en de theoretische verhandelingen. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Prijsverzen Nadat Kunstliefde spaart geen vlijt met het uitschrijven van prijsverzen was begonnen⁴¹, volgde KWDAV al snel. Op de jaarlijkse vergadering van 28 mei 1772 kwam men tot het besluit⁴²: ‘Het Genootschap zal, naer het voorbeeld van veele andere Maetschappijen, zo binnen als buiten ons Vaderland; en ter aenspooring der Nederlandsche dichteren; Jaarlijks eenen zilveren Eerprijs, bestaende ijder in eene Penning, uitdeelen aen de Dichteren der twee bestgekeurde Nederduitsche Dichtstukken.’ Het onderwerp voor de prijsvraag werd bepaald door de hoofdleden en de beschermheren, en werd aan de kranten en tijdschriften doorgegeven.⁴³ Kwamen er in het jaar van uitschrijving geen stukken binnen, waard om bekroond te worden, dan werd de prijsvraag meestal nogmaals uitgeschreven (herhaald), samen met het voor dat jaar bepaalde onderwerp. Kwam er dan nog niets binnen van voldoende kwaliteit, dan had men de keuze: weer herhalen of de prijsvraag intrekken. Iedereen mocht meedingen, ook niet-leden, uitgezonderd de hoofdleden, de beschermheren en de medebestuurders. Wanneer de eigen leden mee wilden doen, dan waren zij verplicht om hun stuk door iemand anders te laten opschrijven, zodat de beoordelaars op geen enkele wijze van partijdigheid beticht konden worden. Het ingeleverde stuk moest ondertekend zijn met een zinspreuk, en moest vergezeld gaan van een briefje met de zinspreuk als opschrift en binnenin - afgesloten - de naam en de woonplaats van de dichter. Maakte iemand zich van tevoren als deelnemer bekend, dan was hij van verdere deelname uitgesloten. De ingezonden gedichten werden door de beschermheren en de hoofdleden beoordeeld. In een bijzondere vergadering tekenden zij, ieder afzonderlijk, op verzegelde stembriefjes aan welke twee gedichten zij de prijs toekenden. Deze briefjes werden overhandigd aan de secretaris. Op een volgende bijzondere verg. werden de briefjes door de oudste aanwezige beschermheer geopend, waarna de secretaris de inhoud voorlas en de stemmen optelde. Bij drievierde meerderheid werd dan de prijs toegekend. Het besluit werd genoteerd en de stembriefjes werden verbrand. Op de jaarlijkse vergadering, tot dan toe gold absolute geheimhouding, maakte de secretaris mondeling bekend welke zinspreuk, en dus welk gedicht, de prijs had gewonnen. De oudste vertegenwoordigers van elk type lid gingen daarop rond een tafel zitten, en de oudste beschermheer opende de winnende briefjes waarop de namen van de dichters stonden. De andere briefjes werden ongeopend verbrand. De winnaars kregen persoonlijk bericht, en de kranten en tijdschriften werden door de secretaris op de hoogte gesteld. Het winnende stuk werd voorgedragen, en kwam in de werken. De prijsverzen bleven eigendom {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} van het genootschap, mochten voor druk door niemand buiten de vergadering gelezen worden, en mochten ook niet in de eigen werken van de auteur gedrukt worden.⁴⁴ De dames van KWDAV waren echter uitgezonderd van het verbod om bekroonde stukken zelf te publiceren.⁴⁵ In een bijzondere vergadering van januari 1775 werd besloten dat er ook tweede zilveren eerpenningen mochten worden uitgereikt.⁴⁶ Een week later besloot de bijzondere vergadering dat ook goede stukken, die net niet voor bekroning in aanmerking kwamen, vermeld en gedrukt mochten worden, als zgn.accessit.⁴⁷ Op een buitengewone maandelijkse vergadering van 22 juli 1782 onderging de toekenningsprocedure een lichte wijziging. In het vervolg zouden niet meer de hoofdleden en de beschermheren de ingekomen prijsvraaggedichten beoordelen, maar een speciaal daarvoor te kiezen commissie, bestaande uit zeven leden. Deze commissie werd samengesteld door de bijzondere vergadering.⁴⁸ Levensbeschrijvingen der dichteren Sinds de aankoop van het Pan Poëticon Batavum was het een doelstelling van het genootschap om ‘een volledig Werk, behelzende de Leevensbeschrijvingen der voornaamste Dichteren en Dichteressen van ons Vaderland, [...], in het licht te geeven.’⁴⁹ Op een bijzondere vergadering van 1776 kwam men tot een conceptregeling voor een prijsvraag over levensbeschrijvingen⁵⁰, en in de jaarlijkse vergadering van dat jaar werden de eerste in aanmerking komende dichters opgegeven.⁵¹ In 1778 kwamen de wetten voor deze prijsvraag gereed.⁵² De bijzondere vergadering van beschermheren en bestuurders koos jaarlijks vier dichters uit, en bood die op de jaarlijkse vergadering aan het publiek aan, ter levensbeschrijving. Men dient zich als inzender te houden aan ‘een historische Beschrijving van 's Mans afkomst, geboorte, beroep, inborst, zeden, sterven en diergelijke zaken.’ Vooral ook moest men hem doen kennen als dichter, moest men zijn dichtwerken onderzoeken. Levensomstandigheden die betrekking hebben op het werk moesten ook in de beschouwing worden opgenomen. Zowel de gaven als de gebreken van de dichter moesten naar voren worden gehaald, ter navolging en ter vermijding. In de jaarlijkse vergadering werden elk jaar vijf leden als gecommitteerden benoemd om de inzendingen te beoordelen. Deze gecommiteerden kenden bij meerderheid van stemmen de prijzen toe, waarbij absolute geheimhouding verplicht was. Als prijs werd er een zilveren eerpenning uitgeloofd, die door inscriptie afweek van de gewone. De rest van de procedure is identiek aan die van de prijsverzen.⁵³ {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} Theoretische verhandelingen In 1780 werd besloten tot het uitschrijven van prijsvragen voor theoretische verhandelingen, nadat men had overwogen ‘hoe zeer het met de inrichting eener Dichtlievende Maetschappij overeenstemme, niet alleen de daedlijke beöefening der Poëzij door het uitlooven van Eerpenningen aentemoedigen, maar tevens door het bevorderen der theoretische kennis, den aenwas eener meer gezuiverde kunst te helpen vermeerderen [...].’⁵⁴ Ook hier werden weer wetten voor ingesteld.⁵⁵ De vergadering van beschermheren en bestuurders bepaalde de stof. Elk jaar werd een onderwerp uitgeschreven. Tot beoordeling werden vijf gecommitteerden benoemd. De rest van de procedure is identiek aan die van de prijsverzen.⁵⁶ Penning De penning was ontworpen door het lid Nicolaas Reyers. Aan de ene kant vertoonde de penning Apollo, leunend tegen een afgebroken zuil waarop het wapen van de stad Leiden is te zien. Hij houdt in zijn linkerhand een lier, en biedt met zijn rechterhand een lauwerkrans aan aan de voor hem knielende dichter. Deze kant heeft als opschrift: Praemium Poesios Laurus; lauwer is de ereprijs der dichtkunst. Op de andere kant is een krans afgebeeld, buiten om die krans staat de naam van het genootschap, binnen de krans kwam de naam van de winnende dichter.⁵⁷ 3.7 Uitgave van werken Met de winnende gedichten en de goedgekeurde stukken wilde men zo eens in de twee jaar een boekdeeltje vullen.⁵⁸ De voorberichten bij deze deeltjes werden geschreven door één van de hoofdleden, benoemd door de bijzondere vergadering, die deze voorberichten ook moest goedkeuren. De hoofdleden controleerden de drukproeven. Ze moesten daarbij met een hoge mate van nauwkeurigheid te werk gaan, zodat ‘de uitgave in eene goede en behoorlijke orde geschiede en tot eer van het Genootschap gedije.’ Op verzoek kon een schrijver zijn eigen drukproeven nakijken.⁵⁹ De eigen spelling van de schrijver bleef gehandhaafd.⁶⁰ Geen andere stukken dan die waren goedgekeurd, werden onder de naam van het genootschap uitgegeven.⁶¹ Werd een stuk eenmaal als werk van het genootschap erkend, dan mocht het ook niet nog eens op andere wijze worden uitgegeven.⁶² 3.8 Kosten De kosten verbonden aan het lidmaatschap waren niet bepaald laag. Beschermheren {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} en hoofdleden betaalden als entreegeld 10 guldens en 10 stuivers, als contributie jaarlijks 14 guldens, en voor het bijwonen van de jaarlijkse vergadering 2 guldens (de hoofdleden betaalden die 2 guldens ook als ze niet op de vergadering aanwezig waren). Medeleden en honoraire leden betaalden bij verkiezing eveneens 10 guldens, en jaarlijks 12 guldens als ze binnen Leiden woonden en 10 guldens als ze buiten Leiden woonden. Honoraire leden betaalden voor elke jaarlijkse vergadering 2 guldens, de medeleden betaalden dat bedrag ook als ze niet op die vergadering aanwezig waren. Men kende ook een vrij strikt boetesysteem, ‘ten einde de Wetten, zonder welke geen ligdchaem van deezen aert kan bestaen, ongeschonden te bewaeren.’ Blijkbaar achtte het bestuur het nodig om de leden onder dreiging van forse financiële represailles de regels te laten respecteren, want de bedragen logen er niet om. Zo kostte het inbrengen van een beledigend dichtstuk in het genootschap 10 guldens. Iemand die een afschrift van zijn werk, bedoeld voor het genootschap, aan niet-leden liet lezen, verbeurde 3 guldens. Beschermheren en hoofdleden die zich niet aan geheimhouding hielden met betrekking tot de stemming over de prijsverzen en voor de jaarlijkse vergadering toch al de uitslag bekend maakten, konden rekenen op een boete van maar liefst 50 guldens. Het te laat komen op vergaderingen, ‘waardoor niet zelden, ongeregeldheid veroorzaakt wordt’, leverde de penningmeester 6 stuivers op; het voortijdig verlaten 8 stuivers. Wie op de jaarlijkse vergadering na 10 uur nog bleef hangen kon rekenen op 12 stuivers.⁶³ Het lid dat zich 12 dagen voor het begin van een jaarlijkse vergadering niet had afgemeld en toch niet verscheen, moest wel de vereiste twee guldens betalen, met daar bovenop nog 1 gulden boete. Omdat het invorderen van de betalingen op de verschillende vergaderingen nogal hinderlijk was, werd op de jaarlijkse vergadering van 1773 besloten dat alle bedragen voor een jaar in één keer moesten worden voldaan.⁶⁴ 3.9 Bibliotheek De theoretische interesse van KWDAV blijkt niet alleen uit de theoretische prijsvragen, maar ook uit een behoorlijke bibliotheek, opgebouwd uit geschenken van leden en uit aankopen. Alleen met kennis van de voorzitter mochten de leden binnen Leiden een boek lenen, voor drie maanden. Kwam de potentiële lener van buiten Leiden, dan was toestemming van alle hoofdleden vereist. Niet-leden mochten niet lenen.⁶⁵ Er is een chronologisch geordende Naamlijst van boeken, het genootschap kunst wordt door arbeid verkreegen, toebehoorende uit 1785.⁶⁶ In dat jaar be- {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} stond de bibliotheek uit 436 titels. Een greep uit de collectie: div. werken van Jacob van Maerlant (o.a. de Spieghel Historiael); de rijmkroniek van Melis Stoke; div. Emblematabundels; werken van rederijkerskamers; div. werken van Jan van der Noot; div. werken van Carel van Mander; veel van Joost van den Vondel (o.a. de 12-delige Werken); het complete archief van Nil Volentibus Arduum; div. werken van Brederode; div. berijmde psalmbundels; div. werken van Pieter Langedijk; div. werken van Rhijnvis Feith, E.J.B. Schonck, W. Bilderdijk, G. Brender à Brandis; werk van Balthasar Huydecoper (o.a. de Proeve van Tael- en Dichtkunde); veel werken van verschillende andere genootschappen, zoals Kunstliefde spaart geen vlijt, Magna Molimur Parvi, Volmaakter door den tijd, Studium Scientiarum Genetrix, Vlijt volmaakt, Hier na volmaakter, Diligentiae Omnia en de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde. In 1818 werd de bibliotheek geveild. De veilingscatalogus is bewaard gebleven⁶⁷: een groot deel van het boekenbezit uit 1785 blijkt daarin te ontbreken - misschien dat de bibliotheek ook gedeeltelijk werd verwoest door de buskruitramp van 1807?⁶⁸ De meeste werken van KWDAV en het archief van Nil zijn op die lijst niet meer te vinden. De catalogus bevat wat betreft de gewezen boeken van KWDAV nog slechts 286 nummers. 1 De Wetten uit 1773 zijn te vinden in de Handelingen I, in de Oefeningen I, en als los bundeltje in het Gemeentearchief te Leiden (zie par. 6.2 Lijst van werken in het Gemeentearchief te Leiden, bij 1778, p. 88.). 2 Bijvoegzel, p. 12. 3 Wetten, hfdst. 1. 4 Handelingen, 1785, p.4. 5 Bron: Wetten, hfdst. 2. Of in de praktijk deze ballotage ook werkelijk zo streng was, is moeilijk te beoordelen. Ik ben geen vergadering tegengekomen, waarin de leden weigerden een voordracht goed te keuren. Duidelijk is wel, dat een deugdzaam karakter aan de kunstbeöefening vooraf behoorde te gaan. Dit gold evenzeer voor Kunstliefde spaart geen vlijt, zie: Höweler, p. 102. 6 Bron: Wetten, hfdst. 1. 7 Bron: Wetten, hfdst. 3. Het is duidelijk dat de beschermheren bij KWDAV een meer actieve taak hadden dan bij KSGV, waar de nadruk meer lag op de roem die het genootschap via de beschermheren verkreeg en op de financiële steun die ze verleenden. Zie: Höweler, p. 102-103. Of de beschermheren bij KWDAV ook nog goed waren voor een extra geldelijke bijdrage (afgezien van de normale contributie) heb ik nergens uit kunnen opmaken. 8 Bron: Wetten, hfdst. 2. Voor de namen van alle beschermheren die het genootschap gekend heeft, zie: Bijlage B. Ledenregister, p. 145. 9 Zie hiervoor: par. 3.5 Beoordeling van ingeleverde stukken, p. 55. 10 Bron: Wetten, hfdst. 4. 11 Bron: Wetten, hfdst. 2. Voor de namen van alle hoofdleden die het genootschap gekend heeft, zie: Bijlage B. Ledenregister, p. 146-148. 12 Bron: Wetten, hfdst. 5. 13 Bron: Uittrekzels uit de aentekenboeken, punt 4. Voor de namen van alle medeleden die het genootschap gekende heeft, zie: Bijlage B. Ledenregister, p. 149-160. 14 Bron: Handelingen, 1777, p. 3. 15 Bron: IVe Aenhangsel. Ik betwijfel of dit initiatief wel zo'n succes is geweest. Ik ben in de werken van het genootschap maar weinig van dit soort beoordelingen tegengekomen. Hier, maar niet alleen hier, wreekt zich het feit dat alleen maar de handelingen van de jaarlijkse vergaderingen zijn overgeleverd, en bijv. niet die van de maandelijkse vergaderingen. 16 Bron: Wetten, hfdst. 6. Voor de namen van alle honoraire leden die het genootschap gekend heeft, zie: Bijlage B. Ledenregister, p. 161-181. 17 Bron: Wetten, hfdst. 11. 18 Bron: Wetten, hfdst. 12. Tot 1776 is Cornelis van Hoogeveen onafgebroken voorzitter geweest. In Bijlage B. Ledenregister staat achter de betreffende namen vermeld wie nog meer (eerste) voorzitter zijn geweest. 19 Bron: Handelingen, 1782, p. 3 en 4. 20 Bron: Wetten, hfdst. 13. Of dit een betaalde functie was, zoals bij KSGV (Höweler, p. 107.) is mij niet duidelijk geworden. Te Winkel dl. V, p. 526, geeft C. Heyligert op als eerste secretaris van KWDAV. Dat is niet onjuist, wel onnauwkeurig. Heyligert heeft deze functie de eerste acht jaar uitgeoefend, tot 1774, zijn opvolger Karel de Pecker zesentwintig jaar, tot aan het einde van het genootschap. 21 Bron: Wetten, hfdst. 14. 22 Bron: Wetten, hfdst. 15. 23 Bron: IIe Aenhangsel. 24 Bron: Handelingen, 1789, p. 13. 25 Bron: Wetten, hfdst. 8. De hoofdleden hadden dus altijd minimaal drie vergaderingen per maand, twee bijzondere en één maandelijkse. 26 Bron: Wetten, hfdst 7. 27 Zie voor een uitgebreide beschrijving van deze procedure: par. 3.5 Beoordeling van de ingeleverde stukken, p. 55. 28 Bron: Wetten, hfdst. 9. 29 Hierdoor weten we m.b.t. de geschiedenis van het genootschap toch nog heel wat meer dan alleen datgene wat er op de jaarlijkse vergaderingen was voorgevallen. 30 Zie voor deze functionarissen: par. 3.5 Beoordeling van ingeleverde stukken, p. 55. 31 Bron: Wetten, hfdst. 10, en de handelingen van alle jaarlijkse vergaderingen. Verdere informatie over deze vergaderingen: Een verslag van een jaarlijkse vergadering is te vinden in hfdst. 4. De jaarlijkse vergadering van 1775, p. 63 - 66. Voor de opkomst op dergelijke vergaderingen, zie: par 5.1 Aantal leden, p. 67-68. 32 Bron: Wetten, hfdst. 1. 33 Bron: Wetten, hfdst. 16. 34 Meestal werden er elk jaar in totaal zo'n tien gecommitteerden benoemd. Vaak dezelfde namen: C. Heyligert, C. van Hoogeveen, J. de Kruyff, L.G.F. Kerroux, J.E. Wittert, E. Seignard, B. Broes, T. Woordhouder. Johannes le Francq van Berkhey was in 1774 gecommitteerde, Willem Bilderdijk van 1778 tot en met 1780. Rhijnvis Feith was in 1779 gecommitteerde en verder onafgebroken van 1781 tot en met 1794 (het laatste jaar waarvan we informatie hierover krijgen). 35 Het is ook daarom zo spijtig dat we niet over de handelingen van de maandelijkse vergaderingen beschikken. We hebben daardoor weinig kijk op de poëticale normen van de als beoordelaars gekozen genootschapsleden. Het maken van aanmerkingen kon natuurlijk voor de beoordeelde, maar ook voor de beoordelaar een pijnlijk proces zijn. Dit blijkt o.a. uit een brief van Willem Bilderdijk aan Rhijnvis Feith d.d. 21 April 1780, afgedrukt in: Brieven van Mr. Willem Bilderdijk. [Bijeenverzameld door W. Messchert.] Dl. 1. Amsterdam, 1836. p. 26-28. Bilderdijk had een gedicht van Olivier Porjeere moeten beoordelen en schrijft hierover: ‘Ik neme de vrijheid ook de mijne [aanmerkingen] aan 't oordeel Uwer WelEd. te onderwerpen, en vraag hier uwe aandacht toe: vooral daar ik het ongeluk gehad hebbe, den Dichter onaangenaamheden te moeten zeggen, die, met wat zorgvuldigheid men haar ook bewimpele, echter altoos iets hatelijks hebben, en licht aan bijzondere vooringenomendheid worden toegeschreven.’ (citaat op p. 27-28.) Er is een gedrukt stukje bij de werken van het genootschap te vinden (Vaert wel aen de leden), waaruit een conflict over een soortgelijke kwestie naar voren komt. G.J. Loncq vond dat J. 't Hooft een gedicht van hem te hard had beoordeeld, en liet dat op een bedekte wijze merken door op de maandelijkse vergadering van februari 1786 het volgende voorstel te lanceren: ‘Of men niet iets zoude kunnen uitvinden, waer door men zoude voorkomen, wanneer er een stukjen werdt voorgeleezen of ingeleverd, dat het zelve niet meer op eene hoonende wijze, na het eindigen der Vergadering, beöordeeld werd, [...].’ (Vaert wel aen de leden, p. 7.) Het conflict laaide dermate hoog op, dat 't Hooft - die eerst niet door had dat het voorstel. in feite tegen hem gericht was - het genootschap na verloop van tijd heeft verlaten. Dit nadat andere leden hem de werkelijke strekking van het voorstel hadden ingefluisterd, en nadat het bestuur niet op zijn vragen hieromtrent was ingegaan (maar wel toezegde het voorstel in ogenschouw te nemen), 't Hooft haalde zijn gram door het bovengenoemde stukje te schrijven, waarin hij de zaken uiteenzet, en waarin hij de handelswijze van het bestuur aan de kaak stelt. Het stuk wordt voorafgegaan door een gedicht. 36 Bron: Wetten, hfdst. 16. 37 Bron: IIe Aenhangsel. Er kwam vanaf dat jaar dus nog een vierde soort bijzondere vergadering bij. 38 Bron: IIIe Aenhangsel. 39 Dat kon wel eens problemen opleveren, zoals blijkt uit een deel van een brief van Willem Bilderdijk aan Rhijnvis Feith d.d. 23 juni 1780 (in: Brieven van Mr. Willem Bilderdijk dl. 1. p. 33-37.): ‘Freule Lannoy heeft ('t zij met verschuldigde eerbied gezegd) een kleene étourderie begaan. - Zij heeft naamlijk een afschrift van haren brief aan Avitus, die in het Derde deel van K.w.d.a.v. gedrukt wordt, aan een' harer vrienden in Overijssel gezonden. Thands, dit nadenkende, en met de zaak verlegen, vraagt ze mij tot Advocaat bij 't Genootschap, indien dit gevolgen mocht hebben. - Mag ik dierhalve U vergen, mijn Heer, indien U bij een of ander toeval dit dichtstukje voor mocht komen, de verspreiding van hetzelve, voor zo verr' zulks gevoeglijk geschieden kan, tegen te gaan, tot het ter perse liggende deel afgedrukt en gereed tot uitgave is. Want schoon ik niet wanhope, de Dichteresse bij het Genootschap te kunnen rechtvaardigen, ik had nochthands liever dat men te Leyden er niets van vername.’ (citaat op p. 36, cursivering van brief.) 40 Bron: Wetten, hfdst. 16. 41 Zie Höweler, p. 138-148 en Te Winkel dl. V, p. 529. 42 Bron voor de datum: Uittrekzels uit de aentekenboeken, punt 2. 43 Waaronder in ieder geval de Boekzaal en de Konst- en letter-bode (vgl. Kloek e.a., p. 69-74.) 44 Bron: Wetten, hfdst. 17. 45 Dit staat nergens in de wetten van het genootschap, maar blijkt uit de Voorreden van Juliana Cornelia de Lannoy, Dichtkundige werken. Leyden, 1780. p. VI-VII: ‘[...] ik zou, daar ik tot nu toe mijn voornaamste werk van de Toneel-poëzij heb gemaakt moeite gehad hebben om eenen genoegzaamen voorraad bij een te brengen, bijaldien ik mijne Lierzangen die door de Genootschappen bekroond zijn er niet bij had kunnen voegen, en hier liepen de wetten dier Maatschappijen volstrekt tegen aan; doch deeze zwarigheid is uit den weg geruimd door de zonderlinge vrindelijkheid der Heeren Bestuurderen van het Leydsch Genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen; naa dat gemelde Heeren mij de eer hadden gedaan van mij tot Honorair Lid hunner Maatschappij te verkiezen, geliefden ze 't besluit te neemen, dat de Dames, Leden van 't Genootschap, van 't verbod omtrent het gebruik maaken der bekroonde stukken zouden uitgezonderd weezen: een blijk van achting voor mij en voor mijne geheele Sex, het welk ik altoos met dankbaarheid gedenken zal.’ Uit het voorbericht blijkt dat KSGV een dergelijke vrijstelling niet had verleend. De Lannoy uit haar dankbaarheid in een gedicht, getiteld: Dankzegging aan de heeren bestuurderen der maatschappij van taal en dichtkunde te Leyden. (in: Dichtkundige werken, p. 49-54.) Pas in 1791 maakt secretaris Karel de Pecker in het Verjaersfeest een opmerking over de vrijstelling: ‘[...] onze genegenheid voor de Sexe deed ons een middel vinden om zonder krenking van ons recht, de Digteresse te believen [...].’ 46 Bron: gedrukte brief d.d. 25 januari 1775, te vinden in de Handelingen I. 47 Bron: gedrukte brief d.d. 1 februari 1775, te vinden in de Handelingen I. 48 Bron: Handelingen, 1782, p. 6. Voor de complete lijst van de door het genootschap uitgeschreven onderwerpen, en de bekroonde prijsverzen, zie: par. 7.1 (de lijst van) Prijsverzen. 49 Bron: Arnoud van Halen's Pan Poëticon verheerlijkt, Voorbericht p. XXV. 50 Bron: IVe Aenhangsel. 51 Bron: Handelingen, 1776, p. 11. 52 Te vinden in Handelingen, 1778; Oefeningen III (1780); Leven der Nederlandsche dichteren en dichteressen (1782); in het losse bundeltje wetten in het gemeentearchief te Leiden (zie par. 6.2 Lijst van werken in het Gemeentearchief te Leiden, bij 1778, p. 88.) Deze wetten vormen de bron voor de rest van deze paragraaf over de levensbeschrijvingen. 53 Voor de complete lijst van de uitgeschreven en bekroonde levensbeschrijvingen, zie: par.7.3 (de lijst van) Levensbeschrijvingen der dichteren. Hierop vooruitlopend kan ik melden dat dit type prijsvraag feitelijk geflopt is. In totaal werd slechts 6 keer een levensbeschrijving bekroond; dit was vooral te wijten aan het gebrek aan inzendingen. 54 Bron: Handelingen, 1780. p. 6. 55 Te vinden in Oefeningen III (1780) en Prijsverhandelingen I (1782). Deze wetten vormen de bron voor de rest van deze paragraaf over de theoretische verhandelingen. 56 Voor de complete lijst van de uitgeschreven onderwerpen en de bekroonde verhandelingen, zie: par. 7.2 (de lijst van) Prijsverhandelingen. 57 Bron: Oefeningen I, Voorbericht p. XVII. Zie voor deze penning ook: F. Zwierzina, ‘De penningen betrekking hebbende op Leiden geslagen vòòr 1813, le stuk.’ In: Leids jaarboekje 9 (1912), p. 94-121. (voor een beschrijving van de penning van KWDAV: p. 118). En vooral: G. van der Meer, ‘Prijspenningen van Nederlandse genootschappen in de achttiende eeuw.’ In: Documentatieblad werkgroep 18e eeuw XV/I [57-58] (1983), p. 1-21. (voor een beschrijving van de penning van KWDAV: p. 15; voor een foto daarvan: p. 20.) 58 Bron: Wetten, hfdst. 17. De bedoelde deeltjes zijn de Oefeningen, 7 dln. 59 Bron: Wetten, hfdst. 16. 60 Bron: Wetten, hfdst. 17. 61 Bron: Wetten, hfdst. 16. 62 Bron: Wetten, hfdst. 1. Uitzondering op deze regeling vormden, zoals reeds vermeld, de bekroonde stukken van vrouwelijke leden. 63 Bron: Uittreksels uit het boek der besluiten. 64 Bron: Ie Aenhangsel. 65 Bron: Wetten, hfdst. 15. 66 Te vinden achterin Mengelzangen III en los in het Gemeentearchief te Leiden (zie par. 6.2 Lijst van werken in het Gemeentearchief te Leiden, bij 1785, p. 90.) 67 Catalogus van godgel., regtgel., medische, grieksche en lat. autheurs, en andere boeken. Een appendix bevattende de boeken van het gewezen taal- en dichtlievend genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen, waaronder rare manuscripten en boeken voorkomen. En rariteiten. Leiden, 1818, (bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, signatuur: Port. 466.) 68 Zie ook hfdst. 1., noot 12. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdstuk 4. De jaarlijkse vergadering van 1775 Om duidelijker te maken hoe het op een dergelijke bijeenkomst toeging, en om iets van de sfeer te laten proeven zoals die in zo'n groot dichtgenootschap geheerst moet hebben, geef ik hier een verslag van de jaarlijkse vergadering van 1775.¹ Het is Donderdag 25 mei 1775, 2 uur 's middags, de vergaderzaal van Kunst wordt door arbeid verkreegen aan de Pieterkerkkoorsteeg nr. 20 te Leiden. Aanwezig zijn negenenveertig mensen, allen lid van het genootschap; twee beschermheren (Daniël van Alphen en Jan van Royen), zeven hoofdleden (waaronder de later als politicus bekend geworden Pieter Vreede), drie medebestuurders, elf medeleden en zesentwintig honoraire leden. De voorzitter, Cornelis van Hoogeveen jr., verwelkomt de leden met enige passende dichtregels: ‘Beschermers van dit Choor! Puikzangers! heusche Vrinden Der achtbre Poëzy! Die, in dit heuglijk uur, als braeve Kunstgezinden, U in deez' Broedrenkring, tot onze vreugd, laet vinden, Van alle zorgen vrij! Ik mag uit Phoebus naem u driewerf welkom heeten, Op deezen grooten Dag, Nu 't blinkend lauerloof, de loon der Kunstpoëeten, De noeste Lettervlijt en 't onvermoeide zweeten, Te recht beloonen mag.’ (enz.)² Van Hoogeveen draagt vervolgens, uit naam van beschermheer Jan van Royen, diens Nederduitsche navolging van den Latijnschen Eeuwzang voor. Na afloop van zijn voordracht deelt de voorzitter mee dat het stuk reeds door de commissarissen der bijzondere vergadering is onderzocht, en dat het is goedgekeurd om in het eerste deel van de Tael- en dichtlievende oefeningen te worden opgenomen. Het woord is nu voor lange tijd aan de eerste secretaris Karel de Pecker, die verslag doet van de voornaamste bezigheden van het genootschap sinds de vorige jaarlijkse vergadering. Hij gaat in op de nieuwe functie van medebestuurder, en geeft aan wie er als zodanig benoemd zijn. Hij deelt de leden mee, dat het {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} eeuwspel Het feestvierend Leyden, dat Cornelis van Hoogeveen op verzoek van de jaarlijkse vergadering van 1773 voor het tweehonderdjarig bestaan van Leiden's ontzet had gemaakt, na correctie voor uitgave was goedgekeurd. Een gebonden exemplaar van het inmiddels verschenen werk is in 1774 aan de raad van Leiden en aan de Prins van Oranje aangeboden, ‘en wij hadden het genoegen te hooren, dat de Erfstadhouder, na minzaeme dankzegging, het Genootschap van zijne protectie verzekerd en verderen voortgang in de Kunst toewenschte’.³ Een edelmoedige beminnaar der letteren had het vorige jaar dertig gouden ducaten beschikbaar gesteld voor de ‘beste Verhandeling in onrijm, behelzende eene aenleiding der Nederduitsche Taal- en Dichtkunde’.⁴ Een uitgebreide omschrijving van wat men van een dergelijk stuk verwachtte was inmiddels aan de pers doorgegeven. Omdat er niet voldoende goede dichtstukken waren binnengekomen op het Tweede Eeuwgetijde der Leydsche Hoogeschoole, had men deze prijsvraag in de maandelijkse vergadering van 1774 verlengd, waarna negen dichtstukken waren binnen gekomen. Op de buitengewone jaarlijkse vergadering is hierover uitspraak gedaan. De gouden eerpenning was toegekend aan de spreuk Eere zij Gode, Heil den Volke!, zilver aan Deo Patriaeque, tweede zilver aan Door tijd en vlijt, en een accessit aan Manet honos et antiquae Societatis insigne. De winnaars waren respectievelijk Simon van der Waal, Izaäk van Nuyssenburg en David Johannes van der Trappen. De dichter van het accessit vond het niet goed dat zijn naam openbaar zou worden gemaakt, en zijn briefje werd met de briefjes van de andere inzendingen verbrand. De bijzondere vergadering is bezig met het opstellen van wetten, die ervoor moeten zorgen dat alle leden aanmerkingen kunnen maken op de ingeleverde stukken. Men wacht nog even met het invoeren van een dergelijke regeling, ‘tot dat de ondervinding hun het bestuur geleerd zal hebben, welke feilen daerin nog huisvesten.’⁵ In het afgelopen jaar werd het genootschap door koop eigenaar van alle overgebleven manuscripten van Nil Volentibuus Arduum, en men zal ‘zo haest de gewigtiger bezigheden zulks toelaeten, eenige der nog onuitgegeevene stukken van dat Genootschap in 't licht brengen.’⁶ Verscheidene leden hebben het afgelopen jaar weer blijk gegeven van hun kunstvermogen, waarvoor het genootschap zijn dank betuigt. Ook worden zij bedankt die hebben bijgedragen aan de uitbreiding van de boekenverzameling van het genootschap of door andere geschenken het bezit van KWDAV hebben verrijkt. Tot zover het verslag van de secretaris. Aan het einde ervan leest hij volgens de gewoonte de naamlijst van de leden voor. Het woord is weer aan de voorzitter. Hij meldt dat er, zoals gebruikelijk, {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuwe gecommitteerden zijn voorgesteld voor het beoordelen van de ingeleverde stukken. Hij noemt de namen van potentiële beoordelaars, en de vergadering keurt het voorstel goed. Vervolgens geeft hij bericht dat op de vorig jaar uitgeschreven prijsvraag Tot Lof van de Heeren van der Does, van de Werff en van Hout slechts twee dichtstukken waren binnengekomen, met als spreuken Beter laat als noyt en Ter Liefde van 't Vaderland. De leden van de bijzondere vergadering hebben besloten de gouden eerpenning toe te kennen aan het stuk behorende bij de tweede spreuk. Het andere gedicht had te weinig kwaliteit om voor een bekroning in aanmerking te komen. De secretaris brengt de verzegelde briefjes ter tafel en, nadat gecontroleerd is of ze inderdaad goed zijn verzegeld, gaan de oudste aanwezige beschermheer, het oudste aanwezige hoofdlid, en de oudsten der aanwezige medeleden en honoraire leden rond die tafel zitten. De beschermheer opent het briefje met de winnende spreuk. Jonkvrouwe Juliana Cornelia de Lannoy blijkt de dichteres te zijn. De secretaris wordt gelast haar hiervan ten spoedigste bericht te geven en de pers in te lichten. Het andere briefje wordt ongeopend verbrand. ‘De Voorzitter, aen het verlangen der Leden gaerne willende voldoen, las het bekroonde Dichtstuk voor, waerover de Leden in het algemeen veel genoegen betoonden.’⁷ De secretaris leest vervolgens uit naam van de bijzondere vergadering voor: ‘De Beschermheeren, Hoofdleden en Medebestuurders, van dit Genootschap hebben in hunne Bijzondere Vergadering, op den 26 van Grasmaend laetstleden, beslooten eenen Gouden Penning, ter waerde van twintig Ducaeten, aen te bieden aen den Dichter van het beste der door hun goedtekeuren Dichtstukken, behelzende: den Invloed der Dichtkunst op het bestuur van den Staet. En, ter opwekkinge van den ijver der Kunstöefenaeren, is bij gemelde Heeren ook beslooten; dat, behalven dien gouden Penning, nog een zilveren Penning van gelijke grootte en munt, zal worden geschonken aen dien Dichter, wiens stuk goed gevonden, en naest bij het best gekeurde te komen geöordeeld, zal worden.’⁸ De voorzitter maakt er melding van, dat binnenkort het eerste deel van de Tael- en dichtlievende oefeningen gereed zal zijn, en dat daarvan, volgens de traditie, een gebonden exemplaar zal worden aangeboden aan de Leidse burgemeester en aan de Prins. De vergadering kiest de voorzitter en de eerste en tweede secretaris om dit eervolle karwei op zich te nemen. Het hoofdlid Pieter Vreede jr. biedt het genootschap als geschenk een portret van Jan de Kruyff aan, voor het Pan Poëticon. Het schilderijtje werd na het overlijden van de Kruyff gemaakt door de kunstschilder Cokler. Wilhelmus van Waenen vereert het genootschap met een exemplaar van zijn Dichtmatige Redevoering, ter Inwijding der Nieuwe Psalmberijming in de Gemeente te Katwijk aan Zee. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} De heren worden hartelijk voor hun geschenken bedankt. Daniël Righout overhandigt de voorzitter een brief van Johannes le Francq van Berkhey. In die brief bedankt van Berkhey voor het lidmaatschap van het genootschap.⁹ De brief wordt voorgelezen en zijn naam wordt van de ledenlijst geschrapt. ‘Niemand der Leden in deeze Vergadering iets meêr hebbende voor te stellen, bedankte de Voorzitter de gezamenlijke Leden voor hunne aengewenden ijver, ten nutte van het Genootschap; verzocht voor het toekomende den aenhoudenden bijstand der Beschermheeren; en sloot wijders deeze Vergadering met eenige Dichtregelen;’¹⁰ ‘Wil deez' noesten arbeid staeken, En in ongestoorde vreugd, Naer het voorschrift van de Deugd, Onberispelijk u vermaeken. Kom, ontspan dan, Broedrenkring! Thans den boog der oefening.’¹¹ Men besluit de vergadering als gewoonlijk met een maaltijd bereid op de Schutters Doelen. 1 Bron voor dit hele hoofdstuk was uiteraard: Handelingen, 1775. 2 Het gedicht staat niet in het verslag van de vergadering, maar is als los stukje ingebonden in de Handelingen II, op dezelfde plaats waar ook het verslag van de vergadering is ingebonden. 3 Handelingen, 1775, p. 3. 4 Handelingen, 1775, p. 4. Zie ook par. 7.2 (de lijst van) Prijsverhandelingen, p. 100. 5 Handelingen, 1775, p. 5. 6 Handelingen, 1775, p. 5 en 6. Voor de geschiedenis van dit archief, zie: B.P.M. Dongelmans, Nil Volentibuus Arduum: documenten en bronnen. Utrecht, 1982. m.n. p. 11-19. Het archief van Nil werd gekocht door Cornelis van Hoogeveen jr. die het daarna heeft geschonken aan KWDAV. Waarschijnlijk zijn het archief van Nil en dat van KWDAV tegelijkertijd (bij de buskruitramp?) verdwenen. Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft KWDAV het plan om stukken van Nil uit te geven niet uitgevoerd. 7 Handelingen, 1775, p. 7. Zie ook par 7.1 (de lijst van) Prijsverzen, p. 94. 8 Handelingen, 1775, p. 7. Zie ook par.7.l (de lijst van) Prijsverzen, p. 95. 9 Deze brief is te vinden in Bijlage D. De bedankbrief van Johannes le Francq van Berkhey. Voor speculaties over de redenen van le Francq van Berkhey's plotselinge vertrek, zie: Hanou, p. 290-292. Later heeft hij zich nogal spottend uitgelaten over de dichtgenootschappen. Zo schreef hij twee hekelende rondeeltjes over KWDAV en KSGV (zie hfdst. 6. Lijst van werken, noot 21, p.129.), en schreef hij een gedicht met de fraaie titel Eersiul veur de Heer Kornelis van Hoogeveen Junior. Prinsetent van het kunstgenootschap kunst wordt deur aambei verkreegen. Dit gedicht is in handschrift aanwezig in het Gemeentearchief te Leiden, sign: Coll le Fr. v.B. Band 4 aa. 10 Handelingen, 1775, p. 8. 11 Ook dit gedicht stond niet in het verslag van de vergadering, maar was los ingebonden in de Handelingen II. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdstuk 5. Ledenbestand Dankzij het voorhanden zijn van naamlijsten van de leden van het genootschap (met o.a. de data van in- en uittreden, en vaak ook de vermelding van het beroep en de woonplaats)¹, en van de handelingen van de jaarlijkse vergaderingen (met vermelding van de aanwezige leden), is het mogelijk wat nader in te gaan op het ledenbestand van KWDAV. Hoeveel leden zijn er geweest? Hoe was de opkomst op de vergaderingen? Wat was het beroep van die leden? Waar woonden ze? Met deze en soortgelijke vragen wil ik me in dit hoofdstuk bezighouden. Ik zal hierbij regelmatig verwijzen naar Bijlage B. Ledenregister en Bijlage C. Grafiek ledenaantallen.² 5.1 Aantal leden De ledenlijsten lopen van 1773 t/m 1794. Bijlage C. Grafiek ledenaantallen geeft in grafiekvorm weer hoeveel mensen er in die periode per jaar lid van het genootschap waren (bovenste lijn). Van 6 leden in 1766 en 26 leden in 1770³ steeg het aantal leden naar 71 in 1773. En met uitzondering van de jaren 1785-1788 bleef het aantal leden gestaag toenemen tot aan 170 in het topjaar 1791. Het aantal leden dat de jaarlijkse vergaderingen bezocht (de onderste lijn in de grafiek) lag uiteraard een stuk lager. Het schommelde zo rond de 50. Natuurlijk hing de omvang van dit bezoek ten dele af van het totaal aantal leden dat er in het betreffende jaar lid was. Met betrekking tot het vergaderingenbezoek - het gaat hier uitsluitend om de jaarlijkse vergaderingen - is er in 1783 een knik naar beneden te constateren. In het hoofdstuk over de geschiedenis van het genootschap⁴ is reeds duidelijk gemaakt dat dit de periode is waarin een aantal leden op grond van politieke meningsverschillen de vergaderingen niet meer bezocht. Een tweede en veel sterkere teruggang, zowel wat betreft het vergaderingen-bezoek als wat betreft het totaal aantal leden, is te zien voor de jaren 1785-1788. Ook hier lagen voor een deel politieke omstandigheden aan ten grondslag. De omwenteling van 1787 had immers een enorme en bijna fatale uitwerking op de gang van zaken binnen het genootschap.⁵ Opvallend is daarom hoe snel KWDAV zich herstelde. Het aantal leden nam weer vlot toe, was in 1789 al op het oude peil, {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} en schoot vervolgens door naar recordhoogte in 1791. Hier doet zich het op het eerste gezicht opmerkelijke feit voor, dat het genootschap goed draaide op momenten dat het de leden politiek gezien niet erg voor de wind ging. Men had blijkbaar alle tijd en animo om zich met de letteren bezig te houden. Toen in 1795 de politieke situatie volledig was veranderd, en veel leden overheidsfuncties bekleedden, was het dan ook spoedig met het zelfstandige bestaan van het genootschap gedaan. De genoemde cijfers laten zich per ledentype nog wat nader specificeren. Het aantal hoofdleden varieerde van 7 tot 9, allen immer aanwezig op de jaarlijkse vergaderingen. Het aantal medeleden bedroeg over het algemeen ongeveer de helft van het aantal honoraire leden. Deze laatste groep was veruit in de meerderheid, ook tijdens de vergaderingen. Als illustratie geef ik de getallen van de uitgebreid beschreven vergadering van 1775. Aanwezig waren 2 beschermheren, 7 hoofdleden, 4 medebestuurders, 11 medeleden en 26 honoraire leden (totaal: 49). Lid waren dat jaar 4 beschermheren, 7 hoofdleden, 4 medebestuurders, 25 medeleden en 58 honoraire leden (totaal: 98). Gedurende zijn gehele bestaan heeft KWDAV in totaal 20 hoofdleden, 115 medeleden en 210 honoraire leden gekend, samen 345 leden.⁶ Er moet dus een tamelijk groot verloop zijn geweest, niet iedereen bleef erg lang lid. Dit werd m.i. mede veroorzaakt door het grote contingent studenten onder de leden.⁷ Een nadere beschouwing leert, dat velen van hen maar zo'n 3 tot 7 jaar lid bleven. Blijkbaar was de liefde voor de letteren ook weer niet zo groot, dat men na het verlaten van de universiteitsstad het genootschap trouw bleef. In Bijlage B. Ledenregister staat o.a. vermeld hoeveel KWDAVleden tevens lid waren van andere dichtgenootschappen. Voor zover bekend waren dat er 63.⁸ 49 mensen waren lid van KSGV, 15 van Studium Scientiarium Genetrix, 11 van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde en 6 van Dulces ante omnia musae. 5.2 Sociale geleding⁹ Gezien de kosten die aan het lidmaatschap waren verbonden en de eisen die het genootschap stelde, zal het duidelijk zijn dat de Leidse dichtgenootschappers een selecte groep uit de bevolking vormden. Van de in totaal 345 leden waren er 46 student, 23 advocaat, 21 predikant, 14 kaptein of luitenant bij de schutterij¹⁰, 12 lid van de raad¹¹, 12 koopman, 11 schout, 11 leraar van de Remonstranten of Doopsgezinden, 10 arts, 7 rector van Latijnsche scholen, 6 secretaris, 5 hoogleraar, 4 notaris, 4 kostschoolhouder, 4 commis, 3 kunstschilder, 2 burgemeester, 2 organist en 2 boekhandelaar. Gegoede en geletterde burgers, zoals {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} te verwachten was, met daaronder opvallend veel studenten en advocaten.¹² Eén keer wordt er melding van gemaakt dat er een ‘Katwijker Ambagtsman [...] Cornelis van den Berg, Smit te Katwijk aan Zee’ een gedicht maakte dat in de smaak van het genootschap viel. Dit gedicht, met als titel Eenzaeme Wandeling, werd door één van de leden voorgelezen op de maandelijkse vergadering van februari 1790, en er kwam zoveel ‘dichterlijke genie’ naar voren, dat men besloot de maker ervan als blijk van aanmoediging een compleet exemplaar van de - op dat moment 7-delige - Tael- en dichtlievende oefeningen te zenden, met daarbij een begeleidende brief.¹³ Maar over een eventuele uitnodiging tot het lidmaatschap van KWDAV wordt nergens gerept. Het genootschapsleven was vrijwel uitsluitend een mannenaangelegenheid.¹⁴ KWDAV slaat in dat opzicht, gezien de maatschappelijke verhoudingen van die tijd en gezien ook het aantal dichtende vrouwen in de tweede helft van de achttiende eeuw, niet eens zo'n slecht figuur: in totaal 9 dichteressen zijn lid geweest.¹⁵ Zonder uitzondering waren zij honoraire leden; drie van hen waren van adel. Twee vrouwen waren eens gecommitteerde. Anna van der Aar de Sterke in 1778, Maria Petronella Elter in 1793 en 1794. Zo rond 1790 ontstond er blijkbaar een wat meer tolerante houding ten aanzien van dichtende vrouwen in het genootschap. Maria Petronella Elter bezocht de jaarlijkse vergaderingen van 1790 en 1794, en volgens vermeldingen in de verslagen van diverse jaarlijkse vergaderingen moeten Adriana van Overstraeten in 1793 en Petronella Moens in 1792, 1793 en 1794 gedichten hebben voorgedragen op maandelijkse vergaderingen.¹⁶ Ik heb overigens geen directe verklaring voor de geringe rol van de vrouw bij KWDAV, d.w.z. geen verklaring vanuit de interne organisatie. Er was geen wet die het bezoek van vrouwen verbood; er is dus mogelijk sprake geweest van een ongeschreven regel, een gewoonte.¹⁷ Echtgenotes van leden, als zijnde niet-leden, hadden geen toegang. In 1791 kwam het bijna zo ver dat men een genootschapsaangelegenheid kon bijwonen. Voor de vijfentwintigjarige viering van het bestaan van het genootschap was men bereid een uitzondering te maken, en had men ‘het voorrecht, om bij de eerste [te weten de plechtige vergadering van het feest] eene Dame met zich te mogen brengen’. Het wetsartikel dat dit verbood werd hiervoor tijdelijk ongeldig verklaard. Het feest zou ƒ14,- per persoon gaan kosten, voor middagmaaltijd en vergadering, en met 70 deelnemers was men uit kosten.¹⁸ Maar dit aantal werd niet gehaald en het feest ging niet door. Er werd nu alleen een feestelijke vergadering, zonder echtgenotes, aan het jubileum gewijd.¹⁹ Pas in 1794 krijgen ze een keer toegang tot een genootschapsgebeurtenis. Het lid Jacob Kantelaer hield in de Doopsgezinde kerk een speciale redevoering naar aanleiding van het overlijden van beschermheer Hendrik Schultens. Echtgenotes hadden ook toegang.²⁰ {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} 5.3 Geografische spreiding Van de 20 hoofdleden die het genootschap heeft gehad, kwamen er tenminste 13 uit Leiden en 1 van daarbuiten²¹; van 6 is de plaats van herkomst onbekend.²² Gezien de vele activiteiten die zij moesten ontplooien, lijkt het vanzelfsprekend dat de meeste van hen hun domicilie dichtbij de vergaderzaal, binnen Leiden, hadden. Medeleden werden geacht regelmatig de vergaderingen te bezoeken. Toch kwamen tenminste 61 van hen van buiten de stad Leiden, tegen slechts 38 van daarbinnen; van 16 is het onbekend. Op de jaarlijkse vergaderingen was hun opkomst dan ook niet erg hoog. Door de bank genomen waren er daar zo'n 12 tot 13 medeleden aanwezig. Bij de honoraire leden is de verhouding anders. Van de in totaal 210 honoraire leden kwamen er tenminste 124 uit Leiden en 85 van daarbuiten; van 1 van hen is de woonplaats mij onbekend. Hun opkomst op de jaarlijkse vergaderingen lag dan ook een stuk hoger. Over het algemeen bedroeg hun aantal daar zo'n 25 tot 30 leden. Logischerwijze kwam het merendeel van de bezoekers aan de jaarlijkse vergaderingen uit de stad Leiden. Om nog eens de vergadering van 1775 als voorbeeld te nemen: van de 49 kwamen er 13 van buiten de stad. De meerderheid van de buiten Leiden woonachtige leden kwam uit de andere grote steden: Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, in veel mindere mate Delft en Utrecht, een paar keer Zwolle. Verder uit wat kleinere plaatsjes in de omgeving van Leiden, zoals Katwijk en Noordwijk, zij het niet veel. Ver afgelegen plaatsen waren uitzonderingen: Groningen (2), Gent (1) en Parijs (1). Toch blijkt hieruit duidelijk dat een groot dichtgenootschap als het Leidse faam maakte tot ver buiten zijn stadgrenzen. Het had nationale allure.²³ 1 Zie voor de preciese beschrijving van deze bronnen Bijlage B. Ledenregister, p. 2 Ik zal me met name bezighouden met de door mij uit het materiaal gehaafde cijfers, veel minder met het geven van verklaringen daarvoor. Daartoe acht ik mij niet bevoegd en nog minder competent. Ik zal alleen dan commentaar leveren, wanneer dat commentaar wel erg evident is. Vgl. de Jonge en Mijnhardt, p. 5: ‘Wanneer men het genootschap niet alleen inhoudelijk wil bestuderen maar tevens aandacht wil besteden aan vragen omtrent het sociale draagvlak van de in het genootschap aangehangen opvattingen, de plaats van het genootschap in de sociale hiërarchie van een stad of regio of de sociale plaatsbepaling van het genootschap temidden van de andere genootschappen, is een prosopografische aanpak noodzakelijk. Omdat een sociale stratificatie voor de achttiende eeuw ontbreekt en voor de negentiende eeuw slechts impressionistische overzichten of locale studies beschikbaar zijn, betreedt men hier noodgedwongen een terrein vol voetangels en klemmen.’ Het zal duidelijk zijn dat ik zover in het geheel niet gegaan ben. Aan de andere kant waren er uit het materiaal wel zoveel gegevens te halen, dat ik het opnemen van dit hoofdstuk in deze uitgave gerechtvaardigd vind. 3 Zie het hoofdstuk over de geschiedenis van het genootschap, par. 2.1 1766-1773, p. 16. 4 Zie par. 2.2 1773-1787, p. 19-20. 5 Zie par. 2.2 1773-1787, p. 20. 6 Zie voor deze en de volgende gegevens ook Bijlage B. Ledenregister, p. 143-181. 7 Zeker 46 leden waren student (op het moment dat ze het lidmaatschap aanvaardden). Zie par. 5.2 Sociale geleding, p. 68-69. 8 De bronnen hiervoor waren: - De vermelding van het lidmaatschap van een ander genootschap in de ledenlijsten van KWDAV. Na 1781 wordt dit echter niet meer vermeld. - Het register van leden van dichtgenootschappen, zoals dat is opgebouwd in de eerste fase van het onderzoek van Kloek e.a. Dit register is verre van compleet. Kortom: Er kunnen, en er zullen vermoedelijk ook, nogal wat meer KWDAVleden lid geweest zijn van een ander genootschap dan dat ik opgeef; nooit minder. 9 Ook bij deze paragraaf heb ik vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van gegevens zoals die naar voren kwamen uit de ledenlijsten. Voor wie dit een wel erg gemakzuchtige wijze van onderzoek plegen vindt, geef ik als voorzichtig excuus het volgende citaat (de Jonge en Mijnhardt, p. 5-6): ‘Hoewel het voor de hand zou liggen voor deze vragenlijst [te weten de standaardvragenlijst voor de ledengegevens] aansluiting te zoeken bij het onlangs gepresenteerde “aangekleed genealogisch kader” van de Leidse werkgroep “Elites”, dat als leidraad moet dienen voor het Nederlandse patriciaatsonderzoek, blijkt dit voor gebruik in het genootschapsonderzoek niet of nauwelijks geschikt. In de eerste plaats heeft het ledenbestand van de diverse genootschappen een sociaal veel heterogener karakter dan de ondanks alles homogene regentengroep. In de tweede plaats kan voor vele genootschappen weliswaar veel biografisch en genealogisch materiaal worden achterhaald via de gebruikelijke biografische woordenboeken en de omvangrijke genealogische literatuur, maar met name voor de leden van de locale genootschappen zoekt men hier vaak tevergeefs. Tenslotte is, gegeven het feit dat genootschapsleden uit verschillende plaatsen met een verschillende sociaal-economische structuur afkomstig zijn en bovendien vaak niet tot de maatschappelijke top behoren, het onderzoek naar welstand (via belastingen, vermogens, notariële en weeskamerarchieven) nog hachelijker en tijdrovender dan het gewoonlijk al is.’ 10 Alleen honoraire leden. 11 Alleen honoraire leden. 12 Hierbij moet goed bedacht worden dat ik uit ben gegaan van het beroep op het moment van toetreden. Wijzigingen daarin zijn niet opgenomen. Er is daarom dan ook sprake van een niet geheel exacte momentopname. 13 Bron voor deze alinea: Handelingen 1790, p. 8. 14 Vgl.van den Berg, p. 153: ‘Op welk type leden men ook mikt, in één opzicht trekken de open en gesloten gezelschappen één lijn: vrouwen zijn als lid vrijwel nooit welkom.39 In dit opzicht vormen de letterkundige genootschappen een typische mannenmaatschappij. Toegelaten tot sommige openbare vergaderingen of dameslezingen, onmisbaar bij festiviteiten, worden zij als werkend lid geweerd en staat geen bestuursfunctie voor hen open. Voer voor feministes en andere belangstellenden vormen de talloze uitlatingen aan het adres van de vrouw, waarin zij bedolven onder verbale blijken van respect, genootschappelijk buiten (het) spel worden gezet.’ Noot 39, p. 170 luidt: ‘Hier en daar komt men gegevens tegen over vrouwen die hun gedichten konden voorlezen in genootschapsbijeenkomsten. Het blijven echter uitzonderingen die de algemene regel bevestigen.’ 15 In volgorde van binnenkomst: Jonkvrouw Anna van der Aar de Sterke (1774), Jonkvrouw Juliana Cornelia de Lannoy (1778), Clara Jacoba Porjeere (1780). Clara Feyoena Baronesse van Raesfelt geb. Sytzema (1781), Suzanne Olympe l'Ange (later: Stoppelaar)(1784), Margaretha Geertruida van der Werken wed. Decambon (1784), Adriana van Overstraeten (1789), Maria Petronella Elter geb. Woesthoven (1789), Petronella Moens (1789). 16 Dit komt naar voren uit de Handelingen van die respectievelijke jaren. 17 Bij KSGV, dat eveneens enkele vrouwen onder zijn leden telde, duurde het tot 1807 eer een vrouw de vergadering binnentrad. Zie: Höweler, p. 119. J.C. de Lannoy toonde zich overigens tevreden over de houding van het Leidse genootschap ten opzichte van de vrouwen. Nadat haar is toegestaan om haar prijsverzen ook zelf te publiceren (zie ook het hoofdstuk over de organisatie van het genootschap, par. 3.6 Prijsvragen, noot 45, p.122), laat ze zich in het dankgedicht op dichterlijk optimistische wijze uit over de situatie van vrouwen in genootschappen (J.C. de Lannoy, Dichtkundige werken. Leyden, 1780. Gedicht (Dankzegging aan de heeren bestuurderen der maatschappij van taal en dichtkunde te Leyden) op p. 49-54; fragment op p. 53): ‘En welk Genootschap ook in ons Gewest besta, Hunne eerste zorg zal zijn de Dames te vereëren. Ons goed humeur zal 't zoet der Maatschappij vermeeren, 't Zal alles beter gaan, en Neêrland krijgt gewis, Een nieuwen graad van roem door deez gebeurtenis.’ 18 Bron: gedrukte brief d.d. 7 augustus 1791, te vinden in de Handelingen II. 19 Bron: gedrukte brief d.d. 10 october 1791, te vinden in de Handelingen II. 20 Bron: een losse gedrukte uitnodiging voor deze redevoering in de Handelingen 1794. 21 Nieuwveen, een plaatsje dat grofweg ligt in het midden van de driehoek Utrecht, Amsterdam, Leiden. 22 Op de ledenlijst staat dan geen woonplaats vermeld. Soms wist ik uit andere bronnen de woonplaats van een aantal leden toch (die heb ik hier, noch in het ledenregister opgenomen). Daaruit kwam naar voren dat de vermelding van de woonplaats in de ledenlijsten alleendan werd weggelaten als het Leiden betrof. Het ligt dan ook voor de hand om voor de onbekende woonplaatsen in gedachten Leiden in te vullen. Het aantal woonplaatsen waar ik via andere bronnen toch op de hoogte ben, is echter veel te gering om hier verantwoord een algemeen geldende regel van te maken. 23 Immers, 158 van de 345 leden kwamen van buiten de stad Leiden, dat is bijna 44%. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdstuk 6. Lijst van werken Dit hoofdstuk wil een beschrijving geven van de in Leiden beschikbare werken van Kunst wordt door arbeid verkreegen. Er is daartoe een tweedeling gemaakt tussen de werken aanwezig in de Universiteitsbibliotheek (voortaan UBL) en de werken aanwezig in het Gemeentearchief (voortaan GAL).¹ Deze werken worden in chronologische volgorde gepresenteerd, zodat tevens de activiteiten van het genootschap duidelijker naar voren komen. Dit hoofdstuk moet dan ook mede gezien worden als een aanvulling op het hoofdstuk over de geschiedenis van het genootschap. In verband hiermee wordt tevens de inhoud van de werken beknopt omschreven.   Ter verduidelijking en verantwoording de volgende opmerkingen: -Wanneer een werk zowel in de UBL als in het GAL aanwezig is, dan wordt het onder de eerste besproken. Daar wordt dan ook de signatuur van het GAL vermeld, zodat duidelijk wordt dat het daar ook aanwezig is. In de lijst van het GAL volgen dan een verkorte titelbeschrijving, een verwijzing naar de lijst van de UBL en een herhaling van de signatuur. Men zou de lijst van de UBL daarom de primaire lijst van werken kunnen noemen. -De titelbeschrijving is altijd gebaseerd op de titelpagina van het geraadpleegde exemplaar, en kan dus afwijken van de titelbeschrijving van de catalogi. Alleen wanneer het betreffende werk zelf geen titelpagina heeft, wordt de titelbeschrijving van de catalogus overgenomen. -De eerst genoemde signatuur is altijd die van het geraadpleegde exemplaar. -Het hoofdlettergebruik is genormaliseerd en gestandaardiseerd. -Bij elk stuk wordt de omvang ervan in bladzijden weergegeven. Dit met het doel om een indruk te geven. Er is dus beslist geen sprake van een analytische paginaformule met bijbehorende bibliografische waarde. -De werkwijze m.b.t. de seriewerken is als volgt: Bij het jaar van uitgave van het eerste deel wordt de volledige titelbeschrijving en de signatuur gegeven. De daarop volgende delen worden met verkorte titelbeschrijving geplaatst bij hun jaar van uitgave. -Sommige stukken binnen de werken zijn ook afzonderlijk in de UBL gecatalogiseerd, en zijn daardoor in de alfabetische catalogus onder hun eigen titel terug te vinden. Dit zal worden vermeld. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} -De stukken in het GAL zijn voornamelijk documentjes en losse gedichten, die voor een deel ook al in andere werken staan (waar ik dat heb waargenomen is dat aangegeven). Ik geef het volledige bezit van het GAL toch weer, uit oogpunt van volledigheid. Bovendien zijn er daar een aantal stukken die ik nergens anders ben tegengekomen, en die zeker niet van belang ontbloot zijn. 6.1 In de Universiteitsbibliotheek te Leiden Tooneel-poëzy van het kunstgenootschap, ten zinspreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Leyden, 1766-1768. 2 dln., 2 bdn. UBL 1088 F 27-28 1088 E 20-21 707 D 2-3   De drie exemplaren zijn vrijwel identiek. Alleen dl. 1 van 1088 E 20-21 bevat extra: voorin een lijst van alle tot op dat moment uitgegeven werken van het genootschap, een handgeschreven inhoudsbeschrijving van het stuk Bataefsche veldvreugd, en twee gedichten in handschrift bij het stuk De dood van Calas. De inhoudsopgave van de delen, zoals die hierna volgt, is gebaseerd op 1088 F 27-28.   Deel 1. (‘eerste jaer’). Inhoud: I. Ter inwijdinge van het kunstgenootschap, onder de zinspreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Opgerecht binnen Leyden op den 11. van slachtmaend, des jaers 1766. 1766. De eersteling van het genootschap (8 blz.). Zinnespel, vervaardigd door C. van Hoogeveen. Met een Voorbericht (4 blz.). (Het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.) II. De dood van Calas; treurspel. 1766. Een treurspel in drie bedrijven (53 blz.) van C. van Hoogeveen, met de hulp van enige leden. Met een Voorbericht (3 blz.). Het stuk wordt vooraf gegaan door en besloten met een gedicht (resp. 2 en 1 blz.). (Het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.) III. Bataefsche veldvreugd, ter gelegenheid van het huwelijk zijner doorluchtige hoogheid Willem den vijfde, prinse van Oranje en Nassau, erfstadhouder enz. enz. enz. en haere koninklijke hoogheid Frederica Sophia Wilhelmina, prinsesse van Pruissen. 1767. Arcadisch toneelstuk (30 blz.), gevolgd door bijbehorende liedjes van Giovanni Lolizzi (13 blz.). Met een Voorbericht (1 blz.). (Het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.)²   Deel 2. (‘tweede jaer’). Inhoud: I. Ter verjaringe van het kunstgenootschap, onder de zinspreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Opgerecht binnen Leyden op den 11. van slagtmaend 1766. 1767. Zinnespel, qua opzet gelijk aan dl. 1., I. (22 blz.) Met een Voorbericht {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} (3 blz.). (Het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.) II. De eerlijke misdadige. Burger-treurspel. Gevolgd naer het Fransche van den heere Fenouillot de Falbaire. 1768. Toneelstuk in 5 bedrijven (86 blz.), naar het Franse l' Honnête criminel. Met een Voorbericht (3 blz.) en een vertaald voorwoord van de Franse schrijver (6 blz.). Een gedicht op het stuk volgt. (1 blz.) III. De zegeprael der reden, over de liefde; herders-spel in maetzang. 1768. Toneelstukje (16 blz.), nagevolgd naar een Frans toneelstukje, te vinden in de Recueils des opera francois. Met een Voorbericht (1 blz.). IV. Annette en Lubin, of de eenvoudige natuur. Landspel. 1768. Toneelstukje (40 blz.), naar een stukje van de schrijver Marmontel. Met een Voorbericht (1 blz.).³ V. Herdersvreugd, ter verjaringe van Daphnes. 1768. Toneelstukje (12 blz.). Met een Voorbericht (1 blz.). VI. De dorp-schoolmeester, Kluchtspel. 1768. Toneelstukje (24 blz.) van Dirk Kuipers.⁴ Met een Voorbericht (3 blz.).⁵   Poëzy van het kunstgenootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Leyden, 1768-1774. 6 dln., 2 bdn. UBL 1088 F 29-30 1088 E 22-23 707 D 4 (aleen dln. 3 en 4, 1 band)   Bundels, qua opzet en uitvoering volledig gelijk aan die van de Toneel-poëzie. Ook de telling van de delen loopt gewoon door. Alleen de titel-pagina wijkt af.⁶ De drie exemplaren zijn niet geheel identiek. 1077 F 29-30 en 1088 E 22-23 zijn dat wel, maar na het laatste stuk van de dln. 3 en 4 (1 band) in 1088 F 29-30 volgen in 707 D 4 nog: Lof der toneeldichtkunde en Theoné; treurspel, die in 1088 F 29-30 in de dln. 5-8 (1 band) zijn ondergebracht, en een gedicht dat niet in 1088 F 29-30 staat.⁷ De inhoudsopgave, zoals die hierna volgt, is gebaseerd op 1088 F 29-30.   Deel 3 en 4 (‘derde en vierde jaer’). Inhoud: I. Ter Verjaringe van het kunstgenootschap, onder de zinspreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Opgerecht binnen Leyden op den 11. van slagtmaend, des jaers 1766. 1768. Zinnespel (12 blz.). Met een Voorbericht (1 blz.). (Het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.) II. Op de haetlijke overwinning der Franschen op Pascal Paöli. Gevolgd na het Latijnsche van den hoog-geleerden heer mr. P. Burman, en Pascal Paöli's afscheid, aen Corsica, bij zijn vertrek naer Livorno. 1769. Twee gedichten (resp. 14 en 6 blz.). Met een Voorbericht (4 blz.). III. Spoore ter wijsheid en wetenschap, uitgesproken bij gelegenheid der derde verjaring van het kunstgenootschap, onder de zinspreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Opgerecht binnen Leyden op den 11. van slachtmaend, des jaers 1766. 1769. Gedicht (11 blz.). Met een Voorbericht (2 blz.). IV. Fanny, of het gelukkig berouw, zedenspel. 1770. Toneelstukje in 3 bedrijven (48 blz.). Met een Voorbericht (5 blz.). Een {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} gedicht op het stuk volgt (4 blz.). V. Melanie, of de rampzalige kloosterdwang, treurspel. 1770. Toneelstukje in 3 bedrijven (55 blz.), naar een stuk van de Franse schrijver de la Harpe. Met een Voorbericht (5 blz.). Een gedicht op het stuk volgt (1 blz.). VI. De triumph der liefde, kamerspel. 1770. Zinnespel (12 blz.). Met een Voorbericht (1 blz.).   Deel 5-8 (‘vijfde-achtste jaer’). Inhoud: I. Yver en vriendschap vertoond als de voornaemste zuilen eener maetschappij; uitgesproken bij gelegenheid van den vierden verjaerdag des genootschaps. 1770. Gedicht (12 blz.). Met een Voorbericht (2 blz.). (Het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.) II. Theoné; treurspel. 1771. Toneelstukje in 5 bedrijven (58 blz.), vrij nagevolgd naar een stuk van de Franse schrijver la Roque. Met een Voorbericht (5 blz.), en een apart voorwoord gericht aan de Maatschappij der nederlandsche letterkunde. (Het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.) III. Lof der toneeldichtkunde. Uitgesproken bij gelegenheid des vijfden verjaerdags van het genootschap. 1771. Gedicht (14 blz.). Het staat ook in de Tael- en dichtlievende oefeningen III. (Het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.) IV. Het feestvierend Leyden. Eeuwspel. 1774. Zinnespel (26 blz.). Met een Voorbericht (1 blz.). Het is ook los uitgegeven, zie bij het jaar van uitgave 1774. Na deze stukken volgen nog enkele gedichten (23 blz.) en tenslotte een van het nederlands naar het frans vertaalde versie van De dood van Calas (64 blz.). Met een Voorbericht (3 blz.).   Handelingen der jaarlykse vergadering van het tael- en dichtlievend genootschap, Kunst wordt door arbeid verkreegen. Opgerigt den 11en van slagtmaend 1766, gehouden te Leyden van 177O-1776, 1782-1797. Met wetten, naemlyst der leden enz. Leyden, z.j. 2 bdn. UBL 1167 A 12-13   De titelbeschrijving is van de alf. cat. van de UBL; de bundels zelf hebben geen titelpagina. Deze bijzonder belangrijke bron bestaat uit een samenvoeging (losse stukken, die later zijn gebundeld) van wetten met aanhangsels, naamlijsten van leden (van 1773 t/m 1777 en van 1782 t/m 1794, vgl. de incorrectie in de titelbeschrijving!) - waaronder twee handgeschreven lijsten, één uit 1777 en één uit 1782 -, handelingen van de jaarlijkse vergaderingen (van 1773 t/m 1777 en van 1782 t/m 1794), gedrukte brieven, uitnodigingen, aankondigingen, ingevoegde gedichten enz.⁸ De eerste band (413 blz.) loopt t/m 1777, de tweede vanaf 1782.   Omdat de naamlijsten en handelingen van 1778 t/m 1781 in Leiden dus ontbreken, moest er bij wijze van uitzondering gezocht worden naar een andere bewaarplaats. Ze waren wel aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek: {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Handelingen der algemeene jaarlijksche vergadering van het genootschap ter spreuke voerende Kunst wordt door arbeid verkregen. Leyden, 1773-1794. KB 296 A 27 Naemlijst der tegenwoordige leden van het tael- en dichtlievend genootschap: onder de zinspreuk: Kunst wordt door arbeid verkregen. Leyden, 1773-1794. KB 296 A 28. De titelbeschrijvingen zijn van de KB.   Nederduitsche spraekkunst, ten gebruike van het genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Leyden, [1770]. UBL 1193 E 29 1187 G 4 (id. Leyden, 1774)   Dit werk (138 blz.) is een navolging van eerdere spraakkunsten van Ernst Zeydelaer en Frans de Haes.⁹ Het is ws. van de hand van C. van Hoogeveen.¹⁰ Met een Voorbericht (4 blz.). Het werd ontworpen om de leden op het gebied van spelling en syntaxis op één lijn te krijgen (zoals reeds opgemerkt een niet geslaagde poging)¹¹. Het werk is ook niet geheel voltooid, het houdt midden in een zin op.¹²   Het boek der psalmen; nevens de gezangen, bij de hervormde kerk in gebruik: op de gewoone zangwijzen. Op nieuw in dichtmaet gebragt door het kunstgenootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Leyden, 1772. UBL 707 D 5 1187 F 1 1187 F 2   Het enige deel van de psalmbewerkingen van het genootschap, hoewel men van plan was meerdere deeltjes uit te geven.¹³ In totaal 104 psalmen (320 blz.). Met een Voorbericht (4 blz.). Mogelijk is verdere uitgave gestaakt vanwege het verschijnen van een van regeringswege ingevoerde nieuwe berijming.¹⁴   Arnoud van Halen's Pan Poëticon Batavum verheerlijkt door lofdichten en bijschriften; grootendeels getrokken uit het stamboek van Michiel de Roode; en nu eerst in 't licht gebracht door het genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Leyden, 1773 UBL 707 D 6 1187 G 3   Dit werk (240 blz.) bevat ten eerste de lofdichten op het Pan Poëticon, en {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} ten tweede de bijschriften door diverse dichters op de portretten gemaakt, en geschreven in het zgn. Stamboek van Michiel de Roode.¹⁵ Met een Voorbericht, waarin de geschiedenis van het Pan Poëticon wordt verteld, een alfabetische naamlijst van de geschilderde personen, en een naamlijst van personen die reeds op dit werk hadden ingeschreven (totale omvang Voorbericht: 34 blz.).   Het feestvierend Leyden; eeuwspel door het tael- en dichtlievend genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Leyden, 1774. UBL 707 D 7 1171 F 710) 1099 D 23 1097 D 22   Een blijkbaar herhaaldelijk uitgegeven zinnespel (26 blz.), want het staat ook in de Poëzie 5-8, en in de hierna volgende bundel. De auteur is volgens de alf. cat. van de UBL L.W. van Mercken, volgens de Handelingen, 1774, echter duidelijk C. van Hoogeveen.¹⁶   Verzameling van vaerzen en tractaten. Uitgegeeven op het tweede eeuwgetyde van Leydens beleg en ontzet. Gevierd binnen Leyden, op den 3den October, des jaars MDCCLXXIV. Tweede stuk. Z.p, z.j. [1774]. UBL 1206 E 24   In de bundel met bovenstaande titel zijn een viertal gedichten van KWDAV te vinden: - Op de vergadering van het Leydsch genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen, in de maand Mey van Leyden's twee-honderd-jaarig jubeljaar, tot herinnering van het in die maand begonnen beleg dier stad; op den Leydschen Doele uitgesprooken. (4 blz.) - Ter opening der vergaderinge van het tael- en dichtlievend genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Op den tweehonderdjaerigen gedenkdag van Leydens verlossinge; den III. van wijnmaend 1774. (6 blz.) (Het is ook te vinden in de Handelingen I.) - Verwelkoming aen de leden van het tael- en dichtlievend genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen; ter vergaderinge, op den tweehonderdjaerigen gedenkdag van Leyden's verlossinge. Den III. van wijnmaand 1774. (2 blz.)(Het staat ook in de Handelingen I; het is ook onder de eigen titel gecatalogiseerd in de alf. cat. van de UBL.) - Het feestvierend Leyden; eeuwspel door het tael- en dichtlievend genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. (Zie het vorige nummer.) - Voorts een aantal losse feestgedichten, bijschriften e.d. van KWDAVleden, onder hun eigen naam. Sommige daarvan staan ook in de Handelingen I. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Tael- en dichtlievende oefeningen, van het genootschap ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. En prijsvaerzen. Leyden, 1775- [l790]. 7 dln. UBL 707 D 8-14 1187 G 5-11 GAL 76132 d.(alleen de dln. III t/m VII) Coll. le Fr. v.B. 59 a (alleen de prijsverzen van dl. I.)   Dl. I, 1775. Dl. II, 1778. Dl. III, 1780. Dl. IV, 1783. Dl. V, 1787. Dl. VI, 1790. Dl. VII, [1790].   Voor alle delen van dit seriewerk geldt dezelfde opzet: eerst is er een Voorbericht met vnl. informatie over de prijsvragen; daarna volgen de afdelingen Prysvaerzen (de winnende gedichten van de prijsvragen) en Mengeldichten (gedichten van allerlei soort). Soms wordt een deel besloten met een verhandeling.¹⁷   Deel I, 1775: Bevat de Wetten van het genootschap (71 blz.). Het Voorbericht (18 blz.) geeft een overzicht van de geschiedenis van het genootschap. Daarop volgen 5 prijsverzen (86 blz.) en 16 mengeldichten (168 blz.). Het deel wordt besloten met een verhandeling van H. Houtam, Onderzoek over de benaamingen der Nederduitsche naamvallen.   Handelingen der beschermheren en verdere bestuurderen van het tael- en dichtlievend genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Ter verdediging der eere van alle de leden van dat genootschap, tegen den hoon hun aengedaen, in zeker stukje, getijteld: Twee vliegen in ééne slag. Z.p., [± 1776]. UBL 1190 E 395) GAL 76145 p.   De signatuur 1190 E 39 is van een bundel, De vermakelyke slaa-tuintjes. Ad fidem veterum membranarum sedulo castigati curis eibesii. Utrecht, 1775. Dit is een werk van het KWDAVlid E.J.B. Schonck.¹⁸ Het stuk zelf (13 blz.) is een reactie op een artikeltje (in bovengenoemde bundel opgenomen voor het stuk van KWDAV), getiteld Twee vliegen in ééne slag, of ernstige berispingen aan den speler van het troefblaadje, tegen de schrijvers der taal en dichtkundige mengelstoffen, onder de spreuk Suum cuique. Hierin wordt gezegd dat die betreffende mengelstoffen afkomstig zijn van leden van KWDAV, en bovendien dat er hierover ‘cabaal’ in het genootschap zou zijn geweest. In het stukje van KWDAV worden beide beweringen tegengesproken.¹⁹ Het stuk staat ook in de Handelingen I en de Mengelzangen I en II. {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Prijsvaerzen, behelzende den invloed der dichtkunst op het staetsbestuur; en de waere liefde tot het vaderland. Z.p., [1776-1777]. UBL 1206 E 20 1023 G 331) (uitgave met door Bilderdijk geëtste vignetten.)   Een aparte uitgave met de winnende prijsverzen van W. Bilderdijk en J.C. de Lannoy (138 blz.). Identiek aan de eerste vier prijsverzen van de tael- en dichtlievende oefeningen II.   Tael- en dichtlievende oefeningen II, 1778.   Met een Voorbericht (4 blz.), 6 prijsverzen (182 blz.) en 15 mengeldichten (116 blz.). Volgen nog 7 gedichten betreffende Pan Poëticon (31 blz.).   Tael- en dichtlievende oefeningen III, 1780.   Met wetten (6 blz.) betreffende de levensbeschrijvingen der dichteren en de theoretische verhandelingen. Na het Voorbericht (5 blz.) volgen 4 prijsverzen (104 blz.) en 23 mengeldichten (163 blz.). Het deel besluit met een verhandeling van W. Bilderdijk, Dichtkundig onderzoek van 's heeren Jacob Cats, Cupido verloren en uytgeroepen (33 blz.).   Leven der nederlandsche dichteren en dichteressen, uitgegeeven door het genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Eerste deel. Leyden, 1782. UBL 707 D 20 1168 C 352) 1497 D 5 GAL 76153 d.   Het enige deel van een als serie bedoeld werk. Het bevat wetten betreffende levensbeschrijvingen der dichteren (4 blz.). Na het Voorbericht (6 blz.) volgen de levensbeschrijvingen van Philip van Marnix door Johannes Prins (119 blz.), van Sybrand Feitama door Jan de Kruyff (24 blz.) en van Arnold Hoogvliet, eveneens door Jan de Kruyff (95 blz.). Met tekeningen van de beschreven personen.   Prijsverhandelingen, uitgegeeven door het tael- en dichtlievend genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Leyden, 1782-[1790]. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} 4 dln. UBL 707 D 15-18 1187 G 16-19 GAL 76132 d. (alleen de dln. I en II)   Dl. I, 1782. Dl. II, 1786. Dl. III, 1788. Dl. IV, [1790].   Een seriewerk met daarin een groot deel van de bekroonde theoretische verhandelingen   Deel I, 1782: Met wetten betreffende de theoretische verhandelingen (3 blz.). Na het Voorbericht (3 blz.) volgt alleen de Verhandeling over het heldendicht van Rhijnvis Feith (238 blz.).   Tael- en dichtlievende oefeningen IV, 1783.   Met een Voorbericht (3 blz.), 4 prijsverzen (125 blz.) en 23 mengeldichten (198 blz.).   Mengelzangen door het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Z.p., z.j. 4 dln. UBL 1187 G 12-15   Merkwaardige bundels met gedichten. Bovenstaande titelbeschrijving is van de alf. cat. van de UBL. De titels van de delen zelf: Deel 1: Geen titelpagina. Rugtitel: Kunst word door arb. verkregen. Gedigten. Deel 2: Geen titelpagina. Rugtitel (handgeschreven, opgeplakt): Losse Gedichten. Deel 3: Titelpagina: Mengeldichten bij bijzondere gelegenheden uitgesproken in het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Alleen voor de leden gedrukt. Leyden, 1785. Rugtitel: Mengeldichten. Deel 4: Titelpagina: Mengeldichten. Tweede deel eerste stuk. Rugtitel: Mengel[dichten] 2 1. st. Alleen deel 3 kent dus een jaartalsaanduiding. De volgorde van de delen is dan ook gebaseerd op de volgorde zoals de signatuur van de UBL die aangeeft. Inhoudelijk overlappen de delen 1, 2 en 3 elkaar voor een groot gedeelte. Door hun variëteit aan gedichten geven ze een goed beeld van de sfeer in het genootschap. Er zijn ook handgeschreven gedichten bij.²⁰   Deel 1: Bevat zo'n 30 mengeldichten. Onder de gedichten ook: De knegt (een stuk uit {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} 1792, zie daar). Verder in dit deel: Handelingen der beschermheren (een stuk uit 1775, zie daar). (De totale omvang is ± 200 blz.)   Deel 2: Hierin zo'n 30 mengeldichten. Het bevat verder het stuk Vaert wel aen de leden (zie de lijst van het GAL, bij 1786), het stuk Handelingen der beschermheren (ook al in deel 1), en een afdeling Rondeeltjes met daarin twee spottende gedichten op KWDAV en KSGV en een spotdicht op twee ‘apekeesjes’ (vermoedelijk C. Heyligert en C. van Hoogeveen). Deze afdeling is mogelijk geheel van de hand van J. le Francq van Berkhey.²¹ Bovendien in dit deel de handgeschreven lidmaatschapsopzegging van le Francq van Berkhey.²² (de totale omvang van dit deel is ± 200 blz.)   Deel 3: Met een inhoudsopgave van de 56 mengeldichten die in dit deel staan. Achterin bevindt zich een lijst van alle boeken die op dat moment in het bezit van het genootschap waren (24 blz.)²³ (De totale omvang is ± 300 blz.)   Deel 4: Met een inhoudsopgave van de 57 mengeldichten die in dit deel staan. Achterin bevindt zich het veel als bron gebruikte Verjaersfeest (78 blz.)²⁴ (De totale omvang is ± 200 blz.)   Prijsverhandelingen II, 1786.   Na het Voorbericht (4 blz.) volgt de Verhandeling over het lierdicht, door G. Brender à Brandis (156 blz.)(goud) en Dirk Erkelens (67 blz.)(zilver).   Tael- en dichtlievende oefeningen V, 1787.   Met een Voorbericht (4 blz.), 6 prijsverzen (137 blz.) en 18 mengeldichten (115 blz.).   Prijsverhandelingen III, 1788.   Na het Voorbericht (6 blz.) volgt de Verhandeling over het rijm, door J. Rochussen (48 blz.)(goud) en J. van Dijk (40 blz.)(zilver).²⁵ Verder in dit deel een viertal theoretische stukken, die waren voorgelezen op verschillende maandelijkse bijeenkomsten: -G. Brender à Brandis, Het verband tusschen de dicht- en de schilderkunstige naarvolging. (21 blz.) -Proeve over het gebruik der natuur-kennisse in de dichtkunst. (Anoniem) (45 blz.) -D. Erkelens, Beöordeling over den Lucifer van Vondel. (38 blz.) -G. Brender à Brandis, Proeve van ophelderingen over Horatius dichtkunst. (34 blz.) {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Tael- en dichtlievende oefeningen VI, 1790.   Na het Voorbericht (2 blz.) volgen 5 prijsverzen (83 blz.) en 21 mengeldichten (168 blz.),   Prijsverhandelingen IV, [1790].   Met een Voorbericht (2 blz.). Daarna de Verhandeling over de verëischten en kenmerken van den stijl der poëzy in onderscheiding van dien der welsprekendheid, door D.J. Kasteleyn (132 blz.) (goud), J. Rochussen (23 blz.) (zilver) en D. Erkelens (67 blz.)(zilver). Gevolgd door een verhandeling: De eerste herderszang uit de dichtlievende tijdkortingen, beoordeeld door W. Bilderdijk (23 blz.).   Prijsverhandeling over de vereischten in eene levensbeschrijving der dichteren, uitgegeeven door het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Leyden, 1790. UBL 707 D 19 1168 C 35 1) GAL 76132 d.   Na het Voorbericht (2 blz.) volgt de bekroonde verhandeling met bovenstaande titel van J.J. Vereul (60 blz.). De verhandeling moest beschouwd worden als een soort van inleiding op de uitgegeven levensbeschrijvingen. In 1168 C 35 volgen na deze verhandeling dan ook de drie levensbeschrijvingen uit 1783 (zie daar).   Tael- en dichtlievende oefeningen VII, 1e stuk, [1790].   Alleen het le stuk met een Voorbericht (2 blz.) en 6 prijsverzen (155 blz.).²⁶   Aenspraek van de knecht van het genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen na den maeltijd der jaarlijksche vergadering van 1790. Z.p., [1790]. UBL Port. 29 GAL 76154 F (handgeschreven versie)   De signatuur van de UBL is van een mapje, dat van de UBL als rugtitel meekreeg: Gedichten op Maatschappijen/Boekdrukliederen. Hierin bevinden zich 3 losse gedichten van KWDAV, die onder hun eigen titel in de alf. cat. staan. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} (zie ook de twee hierna volgende nummers). Het was blijkbaar de gewoonte dat de knecht (Jan Klinkenberg) na afloop van de maaltijd een grappig bedoeld gedicht voordroeg (dat blijkens een onderschrift overigens door de secretaris werd vervaardigd). Drie van deze gedichten zijn gedrukt, of in ieder geval bewaard gebleven. Het gedicht met bovengenoemde titel is daar de eerste van (9 blz.).   De knegt van het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen, aen de vergaderde leden, op St. Nicolaes-avond in het jaer 1792. Bij gelegenheid der XXVI verjaeringe des genootschaps. Z.p., [1792]. UBL Port. 29 1156 E 30 GAL 76155 p. 76156 p. (afwijkend, erg klein formaat)   Dit gedicht (9 blz.) is ook als aparte publicatie in de UBL. Het is ook los te vinden in de Mengelzangen III (zie bij 1785). (Zie verder hierboven.)   De knegt van het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen, aen de vergaderde leden, op St. Nicolaes-avond in het jaer 1798. Bij gelegenheid der XXXII verjaeringe des genootschaps. Z.p., [1798]. UBL Port. 29 GAL 76155 p. 76156 p. (afwijkend, erg klein formaat)   (7 blz.)(zie verder hierboven.) 6.2 In het Gemeentearchief te Leiden Proeven van het vermogen der Nederduitsche dichtkunst, om op een' vrolijken en vrijen trant de maatklanken op allerleie onderwerpen te schikken, en naar bijzondere geluiden te buigen; door Joannes le Francq van Berkhey uitgesproken, in de vergadering van het tael- en dichtlievend genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen; op den 2. van wintermaend, 1772. Bij gelegenheid dat de welëdele gestrenge en hooggeleerde heeren mr Johan van der Marck, AE. Z. mr Daniel van Alphen, mr Jan van Royen, A.Z. en dr Jan Jacob Schultens; {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} het genootschap gunstig in hunne bescherming nemen. Z.p., [1772]. GAL 76137 p.   Er zijn twee bundeltjes met deze titel en signatuur. De ene is een gedrukte, de andere een handgeschreven versie (resp. 51 en 42 blz.). In beide bundels staan bovengenoemd gedicht (resp. 40 en 31 blz.), gevolgd door een ander gedicht van le Francq van Berkhey, de Lof der dankbaarheid, een bekroond prijsvers van KSGV.²⁷ Het titelgedicht (dat ook te vinden is in de Tael- en dichtlievende oefeningen I, p. 33) is gebaseerd op een spel met klank en vorm, en viel bij het voorlezen zo in de smaak, dat de schrijver er twee jaar later een eerpenning voor kreeg.   Aan den heer xxx op den verjaardag des tael- en dichtlievenden genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Z.p., z.j. Door W. Bilderdijk. Hierbij circulaires, bewijs van lidmaatschap, enz. GAL 76158 PF   De titelbeschrijving is van het GAL. De signatuur is van een mapje, waar met de hand op geschreven staat: Maatschappij Kunst wordt door arbeid verkregen. Hierin bevindt zich het volgende: -Bovenstaand gedicht van W. Bilderdijk (3 blz.), gevolgd door een gedicht getiteld Aan Dafne (1 blz.). -Een handgeschreven brief d.d. 10 october 1772 van secretaris C. Heyligert aan J. van Royen, waarin hij hem bekend maakt dat hij als beschermheer is verkozen, en waarin Heyligert ook de andere verkozen beschermheren vermeldt (2 blz.).²⁸ -Gedrukte uitnodigingen en programma's voor de jaarlijkse vergaderingen van 1773 en 1775 (beiden 2 blz.)(ook te vinden in de Handelingen I). -Een handgeschreven benoeming van C.P. Chasteleyn tot medehoofdlid, d.d. 28 april 1779. Met een zegel van het genootschap.   Jok en ernst, of de onaangenaamheden van het onvoorzigtig hekeldicht. Schertsend voorgesteld aan het aanzienlijk dichtlievend genootschap, Kunst wordt door arbeid verkreegen, vergaderd binnen de stad Leyden, den 20 van bloeimaend 1773. Z.p., [1773]. GAL Coll. 1e Fr. v.B.; B 32 3e band n   Gedicht (40 blz.), ondertekend met Vrank en Vrij, te vinden in een bundel uit het archief van J. 1e Francq van Berkhey zonder titelpagina, maar met als rugtitel: J. le Francq van Berkhey, Dichtwerken.²⁹ {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Leydsch Parnas verheerlykt door deszelfs groot-achtbaeren beschermheer mr. Johan Hieronimus van der Marck, in het genootschap, Kunst wordt door arbeid verkreegen, met alle toegenegenheid en opregte burgerliefde ontfangen (in plaats van wijlen den ed'len groot achtb. heer Joh. van der Marck Aeg. z.) den eersten van wintermaend, in het jaer voor Leyden's en der vaderlandsche vryheid tweede eeuwgetyde. Z.p., [1773]. GAL 76157 p. Coll. 1e Fr. v.B. 32. 3e band mm   Welkomstgedicht (4 blz.).³⁰   Uitnodiging en programma voor de jaarlijkse vergadering van 1773.   Zie: Aen den heer xxx, bij 1772, p. 83.   Welkomstgroet aen de leden van het genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen; in de jaarlijksche vergadering, op den 12. van bloeimaend, 1774. Z.p., [1774]. GAL 76139 p.   Het zeer kleine bundeltje met deze titelpagina bevat twee gedichten: -Het bovengenoemde gedicht (3 blz.). -Verschoning voor dichtverzuim aen den weleerwaardigen zeer geleerde heer Joannes van spaan. Door C. van Hoogeveen. (1 blz.)   Op de vergadering van het Leydsch genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen, in de maand Mey van Leyden's twee-honderd-jaarig jubeljaar, tot herinnering van het in die maand begonnen beleg dier stad; op den Leydschen Doele uitgesproken. Z.p., [1774]. GAL 76140 p. Coll. 1e Fr. v.B.; B 32, 3e band nn   Gedicht (4 blz.)   Handelingen der jaarlijksche vergadering van het tael- en dichtlievend genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen: gehouden te {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Leyden, in deszelfs vergaderzael, op Donderdag den 12. van bloeimaend MDCCLXXIV. Z.p., [1774]. GAL 76134 PF   De gedrukte handelingen van die vergadering (8 blz.). (ook te vinden in de Handelingen I.)   Ter opening der vergaderinge van het tael- en dichtlievend genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Op den tweehonderdjaerigen gedenkdag van Leydens verlossinge; den III. van wijnmaend 1774. Leyden, 1774. GAL 76138 p.   Gedicht (6 blz.), gemaakt door beschermheer J. van Royen. Alleen gedrukt voor de leden.   Uitnodiging en programma voor de jaarlijkse vergadering van 1775.   Zie: Aen den heer xxx, bij 1772, p. 83.   Ter openinge der algemeene vergadering van het tael- en dichtlievend genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Op den eersten van sprokkelmaend, 1775. Z.p., [l775]. GAL 76141 p. Coll. 1e Fr. v.B. 4. 3e band hh   Gedicht (4 blz.), gemaakt door C. van Hoogeveen jr. Alleen gedrukt voor de leden.   Extract uit de handelingen der jaarlijksche vergadering van het taal- en dichtlievendt genootschap ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen: gehouden te Leijden in deszelfs vergaderzaal, op Donderdag den 25e van bloeimaand 1775. Z.p., [1775]. GAL 76135 PF   Handgeschreven verslag (6 blz.) van een deel van die vergadering, en wel dat deel dat handelt over het besluit om de gouden eerpenning aan J.C. de {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Lannoy toe te kennen.   Dichtstukjes, in de jaerlijksche vergadering van het tael- en dichtlievend genootschap ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen; op den XXV. van Bloeimaend 1775. uitgesproken. Z.p., [1775]. GAL 76142 p.   Een klein bundeltje met 4 gedichten, alleen gedrukt voor de leden. De gedichten worden vooraf gegaan door een Voorbericht van C. van Hoogeveen (1 blz.). Daarna: -Verwelkoming aen de leden van het genootschap, ter jaarlijksche vergaderinge, op den XXV. van Bloeimaend 1775. Door C. van Hoogeveen. (2 blz.) (Het is ook te vinden in de Handelingen I.)³¹ -Opwekking aen mijne kunstgenooten. (1 blz.) -Het Pan Poëticon Batavum aen den heere Pieter Vreede, junior, wanneer zijn weled. het welgelijkend afbeeldsel van wijlen den heer Jan de Kruyff, na deszelfs overlijden geschilderd, aen het genootschap vereerde. (1 blz.) -Ter sluitinge der jaarlijksche vergaderinge. Eveneens door C. van Hoogeveen (2 blz.). (Het is ook te vinden in de Handelingen I.)³²   Aan den heere J. le Francq van Berkhey. Uit naam van het genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen. Z.p., [± 1776]. GAL 76146 p.   Zoals reeds vermeld (hfdst. 4, p. 66) bedankte le Francq van Berkhey in 1775 voor het lidmaatschap van het genootschap. Dit is een afscheids- en dankgedicht voor hem, vervaardigd door H. Coster (3 blz.).   Dankoffer aan de weduwe en kinderen van den heere Jan de Kruyff, voor het boekgeschenk 's mans gedichten, door dezelven aan het genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen; te Leyden. gedaan. Z.p., [1776].³³ GAL 76152 p.   In dit gedicht (4 blz.) bedankt H. Coster, uit naam van het genootschap, de weduwe van J. de Kruyff voor een geschenk. Alleen voor de leden gedrukt.   Schets der waere dichtkonst, den heeren leden van het tael- en dichtlievend genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen den 16. van bloeimaend 1776 ter openinge der jaerlijksche vergaderinge toegezongen. Z.p., [1776]. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} GAL 76147 p.   Een poëticaal gedicht van P. Vreede jr. (8 blz.), alleen gedrukt voor de leden. (Het is ook te vinden in de Tael- en dichtlievende oefeningen II, p. 251; in de Handelingen I; en in de Mengelzangen II.)   Handelingen der beschermheren, [± 1776]. GAL 76145 p.   Zie de lijst van het UBL, bij 1776, p. 77.   Een woordje tot stichting ter elfde verjaering van het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Z.p., [l777]. GAL 76148 p.   Gedicht van P. Vreede jr. (12 blz.).   Willem Bilderdijk, Bevestiging van de ontvangst v.d. gouden eerepenning van het tael en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen. Amsteldam, den 1. van herfstmaend 1777. GAL 76159 p.   De titelbeschrijving is van het GAL. Het is een handgeschreven verklaring (1 blz.) van Bilderdijk, d.d. 1 september 1777, waarin hij verklaart zich aan de wetten van het genootschap te onderwerpen en dus het dichtstuk waarvoor hij de eerpenning heeft ontvangen niet te laten drukken en voor uitgave door het genootschap het ook niet aan niet-leden te laten lezen.³⁴   Bij het vieren der elfde verjaering van het genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Den III van wintermaend 1777. Z.p., [1777]. GAL Coll. 1e Fr. v.B. 34 v   Gedicht van C. van Hoogeveen (5 blz.) in een bundel getiteld Digtstukken, die voorkomt in het archief van le Francq van Berkhey.³⁵ {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Wetten van het tael- en dichtlievend genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen; binnen Leyden. Opgericht op den XI van slagtmaend, MDCCLXVI. Z.p., [1773]. Hierbij: Aenhangsel op de wetten van het genootschap. Z.p., [1778]. GAL 76130 p.   De verzameling wetten van 1773 (71 blz.), een aanhangsel uit 1777 (betreffende de correctie der ingeleverde werken en betreffende het inleveren van schriftelijke beoordelingen), en de wetten betreffende de levensbeschrijvingen der dichteren uit 1778 (samen 7 blz.). Allemaal in één bundeltje.   Handgeschreven benoeming van C.P. Chasteleyn tot medehoofdlid, d.d. 28 april 1779.   Zie: Aen den heer xxx, bij 1772, p. 83.   Ter dertiende verjaaring van het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Voorgelezen den 1. van wintermaend MDCCLXXIX. In de algemeene maandelijksche vergadering. Z.p., [1779]. GAL 76149 p.   Een lofdicht op de activiteiten van het genootschap, door H. Coster (4 blz.).   Tael- en dichtlievende oefeningen III, 1780. GAL 76132 d.   Zie de lijst van de UBL, bij 1780, p. 78.   Aan de leden van 't genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen; ter nagedagtenisse van deszelfs overleden bestuurder en voorzitter den heere Hermanus Coster. In de gewoone maandelijksche vergadering van den V. december MDCCLXXXI. Zijnde de dag der vijftiende verjaring van hetzelfde genootschap. Z.p., [1781]. GAL 76151 p. Coll. 1e Fr. v.B. 1. 4e band u   Gedicht van J. de Kruyff (7 blz.). Ook te vinden in een bundel uit het {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} archief van J. le Francq van Berkhey (zonder titelpagina, rugtitel: Berkhey, Mengeldichten).   Aen de leden van het genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen; ter nagedagtenisse van hunnen vriend en kunstgenoot Anthony de Hen, overleden den XVII. van Wijnmaend 1782. Z.p., [± 1782]. GAL Coll. le Fr. v.B. 34. 1e band cc   Gedicht van J. de Kruyff (4 blz.) in een bundel uit het archief van J. le Francq van Berkhey (zonder titelpagina, rugtitel: J. le Francq van Berkhey, Dichtwerken).   Leven der nederlandsche dichteren en dichteressen, 1782. GAL 76153 d.   Zie de lijst van de UBL, bij 1782, p. 78.   Prijsverhandelingen I, 1782. GAL 76132 d.   Zie de lijst van de UBL, bij 1782, p. 78.   Tael- en dichtlievende oefeningen IV, 1783. GAL 76132 d.   Zie de lijst van de UBL, bij 1783, p. 79.   Agenda voor de jaarvergadering van het genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen. Z.p., [1783]. GAL 76149/01 PF   De titelbeschrijving is van het GAL. Het is de agenda van de jaarlijkse vergadering van 1783 (4 blz.). De agenda is dubbelgevouwen en in handschrift gericht aan P. Vromans. Het is bovendien voorzien van een zegel van het genootschap en een gedrukt klein uitnodigingskaartje. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Aen de beschermheren, hoofdleden, medebestuurders, en verdere leden des genootschaps, ter zinspreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen; bij het aanvaerden van het voorzittersampt in de maandelijksche vergadering. Den 7e juli MDCCLXXXIV. Z.p., [1784]. GAL 76150 p.   Een klein bundeltje met drie gedichten: -Het bovenstaande gedicht van D.A. Hovens (6 blz.). -Aen den weledelen gestrengen heere mr. J.A. Cunoeus, raed en schepen der stad Leyden, toen zijne weledele voor de eerstemae1, als beschermer, de maandelijksche vergadering van het genootschap bijwoonde. Door D.A. Hovens (2 blz.). -Ter gelegenheid van de zeventiende verjaaring van 't genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen; gevierd op den 3. van wintermaend 1783. Door A. le Pla (4 blz.).   Handelingen der jaarlijksche vergadering van het tael- en dichtlievend genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen, gehouden te Leyden, in deszelfs vergaderzael, op Woensdag den 11. van bloeimaend MDCCLXXXVI. Des namiddags ten twee uuren. Z.p., [1785]. GAL 76136 PF   De gedrukte handelingen van die vergadering (14 blz.). (Ook te vinden in de Handelingen II.)   Naemlyst der tegenwoordige leden van het taal- en dichtlievende genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Opgerecht binnen Leyden, op den XI. van slagtmaend 1766. Z.p., 1785 en 1790. GAL 76131 PF   De ledenlijsten van 1785 (twee) en 1790 (4 blz. per ledenlijst). (Ook te vinden in de Handelingen II.)   Naemlijst van boeken, het genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen, toebehorende. Z.p., [± 1785]. GAL 76133 p.   Een lijst van de boeken die op dat moment in het bezit van het genootschap waren (24 blz.) (Ook te vinden in de Mengelzangen III.) {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaert wel aen de leden des tael- en dichtlievenden genootschaps, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkregen, te Leyden; en betoog der redenen welke daer toe aenleiding gegeeven hebben. Z.p., [1786]. GAL Coll. le Fr. v.B. no. 22 11e band 6 l   Een gedicht van J. 't Hooft (4 blz.), gevolgd door een uiteenzetting over de aanleiding van het gedicht (7 blz.).³⁶ Te vinden in een bundel uit het archief van J. le Francq van Berkhey (J. le Francq van Berkhey, Verzameling van stukken der Leidsche beroerte). (Het is ook te vinden in de Mengelzangen II.)   Prijsverhandelingen II, 1786. GAL 76132 d.   Zie de lijst van de UBL, bij 1786, p. 80.   Tael- en dichtlievende oefeningen V, 1787. GAL 76132 d.   Zie de lijst van de UBL, bij 1787, p. 80.   Tael- en dichtlievende oefeningen VI, 1790. GAL 76132 d.   Zie de lijst van de UBL, bij 1790, p. 81.   Prijsverhandeling over de vereischten in eene levensbeschrijving der dichteren, 1790. GAL 76132 d.   Zie de lijst van de UBL, bij 1790, p. 81.   Tael- en dichtlievende oefeningen VII, 1e stuk, [1790]. GAL 76132 d. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie de lijst van de UBL, bij 1790, p. 81.   Aenspraek van de knecht van het genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen, [1790]. GAL 76154 F   Zie ook de lijst van de UBL, bij 1790, p. 81. Een handgeschreven versie van dit gedicht uit 1790 (6 blz.). Het staat in een vrij forse bundel (130 blz.) anonieme handgeschreven fel-patriottische gedichten (zonder titelpagina), die van de cat. van het GAL als titel meekreeg: Politieke gedichten in hoofdzaak over gebeurtenissen te Amsterdam en te Haarlem, 1787 en 1788, Z.p., z.j. (de gegeven signatuur is ook van die bundel.) Voor mijn lekenoog staat een aantal van deze gedichten in hetzelfde handschrift geschreven als de Aenspraek. Mogelijk dus dat een deel van deze bundel afkomstig is van leden van het (patriottische) KWDAV.   De knegt van het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen, [l792]. GAL 76155 p. 76156 p. (afwijkend, erg klein formaat)   Zie ook de lijst van de UBL, bij 1792, p. 82. 76156 p. is hetzelfde gedicht, maar dan op zeer klein formaat, en met een licht afwijkende titel: Een aartig gedicht van een knegt van een zeker dichters-gezelschap, het welke hij, bij gelegenheid van St. Nicolaas-avond, in het jaar 1792, in het jaar 1792, aan het zelve overhandigde.   De knegt van het genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen, [1798]. GAL 76155 p. 76156 p. (afwijkend, erg klein formaat)   Zie ook de lijst van de UBL, bij 1798, p. 82. Ook hier is 76156 p. hetzelfde gedicht op zeer klein formaat en met een enigszins afwijkende titel: Een aartig gedicht van denzelfde knegt, 't welk hij, bij gelegenheid van St. Nicolaas-avond, in het jaar 1798, aan het zelfde gezelschap overhandigde. 1 Eén keer zal van deze beperking tot de in Leiden beschikbare werken worden afgeweken. De Handelingen en de Naemlijsten van 1778 t/m 1781 zijn niet aanwezig in Leiden, maar wel in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Zie deze Lijst van werken, bij 1770, p. 74-75. 2 Dit deel 1. bevat diverse op de stukken betrekking hebbende illustraties, waarvan een aantal met de hand zijn ingekleurd. De stukken onder nr. II. en III. kregen vanwege hun populariteit een algemene druk. Om de verzameling stukken voor de leden compleet te houden, werden er 36 exemplaren (de gebruikelijke oplage) met de hand genummerd. 3 Ook dit stuk kreeg een meer algemene druk. 4 Dat Kuipers de auteur is, blijkt uit een opmerking in het Verjaersfeest. 5 Dit deel 2. bevat eveneens een aantal illustraties. 6 In de alf. cat. van de UBL staan zowel de Toneelpoëzy als de Poëzy dan ook gecatalogiseerd onder één titel: Toneelpoëzy van het genootschap: ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’. Leyden, 1766-1772. 8 dln. 4 bdn. Dat is niet onlogisch, gezien de uniforme opzet en uitvoering. Maar de titelpagina's wijken af, waarschijnlijk omdat in deel 3. en 4. ook niet-toneelgedichten voorkomen. En bij deze Lijst van werken ga ik nu eenmaal uit van de titelpagina. (vgl. ook de titelbeschrijving van Kloek e.a., p. 53.) 7 De verklaring voor die verschillen is vrij simpel. De stukken zijn eerst afzonderlijk voor de leden gedrukt en uitgegeven en pas làter gebundeld. Het bewijs hiervoor: de verschillende stukken werden voor verspreiding met de hand genummerd van 1 t/m 36. De stukken binnen één band nu hebben verschillende nummers. Ze zullen dus pas later bijeen zijn gevoegd. 8 Het aantal gedichten is veel te groot om ze allemaal afzonderlijk te vermelden, compleet met titelbeschrijving en omvang. Dat ik dat bij sommige andere werken toch doe, heeft meerdere redenen. Het kan zijn dat het om erg lange gedichten gaat, die ook in de inhoudsopgave vermeld worden; het kan zijn dat een werk maar uit een paar gedichten bestaat; het kan zijn dat die gedichten apart zijn gecatalogiseerd en vaak ook alleen maar los zijn te vinden (dit geldt met name voor een aantal stukken in het GAL). Ik ben mij er zeer goed van bewust dat deze Lijst van werken in dit opzicht bepaald geen toonbeeld van consequent beschrijven mag worden genoemd, maar ik zie geen andere mogelijkheid om compleetheid (die losse gedichten zouden anders niet boven water komen) te combineren met een redelijke mate van leesbaarheid (zou ik alle gedichten opnemen, dan zou deze lijst een opsomming worden van vele honderden gedichten). 9 Aldus blijkt uit de Voorreden van de Spraekkunst. 10 Volgens een opmerking in het Verjaersfeest. 11 Zie de geschiedenis van het genootschap, par. 2.1 1766-1773, p. 16, en de organisatie, par. 3.5 Beoordeling van ingeleverde stukken, p. 54. 12 Dat gebeurt niet alleen met de exemplaren te Leiden, maar ook met het exemplaar dat zich in de Koninklijke Bibliotheek bevindt. 13 Uit het Voorbericht van de Psalmen (ongenummerd, maar het citaat staat op de eerste blz.): ‘En maken tevens bekend, dat wij, [...]; niet zullen nalaeten, van tijd tot tijd, in boekdeeltjes van gelijke grootte als dit tegenwoordige, de volgende Psalmen, aen dewelke thans met allen ijver gearbeid word [sic]; aen het licht te brengen.’ Een opmerking: deze Psalmberijming is ‘naer het getal van Vaerzen en op dezelfde Zangwijzen als die van P. Datheen’. (Voorbericht) 14 Deze suggestie staat met potlood geschreven op de kaart van de Psalmen in de standcatalogus van de UBL. 15 Zie de geschiedenis van het genootschap, par. 2.1 1766-1773, noot 20, p. 115. 16 Zie ook de geschiedenis van het genootschap, par. 2.2 1773-1787, p. 18. 17 Ik zal niet bij elk deel van de Tael- en dichtlievende oefeningen vermelden welke gedichten er in te vinden zijn (dat zijn er daarvoor teveel, zie noot 8), en ook niet welke prijsverzen erin staan. In par 6.1 (de lijst van) Prijsverzen staat al vermeld waar de winnende gedichten in druk zijn te vinden; het zou dubbel schrijf- en leeswerk opleveren om dat hier weer te doen. Dat ik verderop bij de inhoudsbeschrijving van bepaalde werken wel de Theoretische verhandelingen en de Levensbeschrijvingen der dichteren vermeld, en dan dus wèl dubbele informatie geef, is omdat ik die stukken literair-historisch gezien veel belangrijker acht. 18 Zie: Kolkhuis Tanke, p. 6. 19 Zie ook de geschiedenis van het genootschap, par. 2.2 1773-1787, p. 18. Hoe de twee stukken die betrekking hebben op KWDAV in het werk van Schonck terecht zijn gekomen, is mij niet geheel duidelijk. 20 Mijn hypothese voor het ontstaan van deze bundels: het zijn losse stukjes, alleen voor de leden gedrukt, die later (voor en/of door verschillende leden) zijn ingebonden. Hiermee worden ook de interne formaatsverschillen van de bundels verklaard. 21 Deze rondeeltjes (Rondeeltje voor de heeren Bestuurders van het Dichtlievend Genootschap: Kunst Liefde spaart Geen Vlijt in 's Gravenhage. Omgekeerd Rondeeltje voor de Heeren Hoofdleden van het Dichtlievend Genootschap, Kunst wordt door Arbeyd Verkregen in Leyden) zijn ook te vinden in J. le Francq van Berkhey's Mengeldichten (rugtitel) in het GAL, onder signatuur: Coll. le Fr. v.B. No. 1; 4e band tt. Zie ook: Hanou, p. 290. 22 Deze brief is hierachter opgenomen als Bijlage D. De bedankbrief van Johannes le Francq van Berkhey, p. 183-186. 23 Zie ook de organisatie van het genootschap, par. 3.9 Bibliotheek, p. 60-61. 24 In dit Verjaersfeest bevindt zich nl. een uitgebreide redevoering van secretaris Karel de Pecker over de geschiedenis van het genootschap tot op dat moment (1791). 25 Hoewel ik mij verder niet op inhoudelijk terrein begeef, wil ik als terzijde een opvallend aspect van het Voorbericht van deze Prijsverhandelingen III niet onvermeld laten. Samengevat komt het op het volgende neer: Hoewel de bekroonde verhandelingen verdedigingen zijn van het gebruik van het rijm, betekent dat niet dat het genootschap in dit opzicht ook partij kiest. Immers, men beoordeelde de verhandelingen op innerlijke waarde en niveau van uitvoering. Ook rijmloze gedichten zijn welkom. (In praktijk zijn er echter maar weinig rijmloze gedichten in de werken van het genootschap te vinden. 26 Volgens een opmerking in het Voorbericht van de Prijsverhandelingen IV, zou het 2e stuk van dl. VII van de Tael- en dichtlievende oefeningen ter perse liggen. Het is echter nergens te vinden, en is dus waarschijnlijk ook nooit verschenen. Er hoeft natuurlijk helemaal niet wèrkelijk copij ter perse klaar hebben gelegen. Als àlle overgeleverde verzamelingen - en dat zijn er vrij veel - juist dit ene deel missen, dan kan men veiliger aannemen dat het nooit is verschenen. Opvallend is overigens dat de Prijsverhandeling over de vereischten in eene levensbeschrijving der dichteren (1790, zie p. 81 en p. 91) in het exemplaar van het GAL de rugtitel heeft van Tael- en dichtlievende oefeningen VIII. 27 Zie: Höweler, p. 140. 28 Vandaar dat ik dit nummer chronologisch gezien maar op deze plaats heb gezet. De andere stukken van dit nummer worden in short-title vorm nog eens bij hun jaar van uitgave vermeld. 29 Het gedicht is volgens de Handelingen 1773, p. 5, door J. le Francq van Berkhey voorgelezen op de jaarlijkse vergadering van dat jaar. 30 In de titelbeschrijving van het GAL staat voor dit gedicht foutief het jaartal 1794 vermeld. 31 Voor de beginregels van dit gedicht, zie hfdst. 4 De jaarlijkse vergadering van 1775, p. 63 32 Voor de slotregels van dit gedicht, zie hfdst. 4 De jaarlijkse vergadering van 1775, p. 66. 33 De jaartalsaanduiding is gebaseerd op een opmerking in de Handelingen 1776, p. 5. 34 Die verklaring is hierachter opgenomen als Bijlage E. De verklaring van Willem Bilderdijk, p. 187. 35 In deze bundel volgt na het genoemde gedicht nog een ander gedicht van KWDAV, nl. Een woordje tot stichting (zie bij 1777, p. 87), maar het is niet volledig; het wordt middenin afgebroken. 36 Zie ook de organisatie van het genootschap, par. 3.5 Beoordeling van ingeleverde stukken, noot 35, p. 121. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdstuk 7. Lijst van prijsvragen Dit hoofdstuk bestaat uit een overzicht van alle prijsvragen die het genootschap gedurende zijn bestaan heeft uitgeschreven. De prijsvragen zijn opgesplitst in de drie typen: de prijsverzen, de prijsverhandelingen en de levensbeschrijvingen der dichteren. Er wordt de volgende informatie gegeven:   Titel: De titels van de prijsvragen zijn zo volledig mogelijk weergegeven. Waar in de verschillende bronnen afwijkende formuleringen voorkomen of toevoegingen worden gegeven, worden deze tussen teksthaken achter de titel vermeld. Dit geldt niet voor spellingvarianten of varianten in het hoofdlettergebruik.   Data: De prijsvragen zijn chronologisch geordend op het jaar waarvoor ze zijn uitgeschreven. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het jaar waarin ze zijn uitgeschreven (het jaar waarin er voor het eerst melding van de prijsvraag wordt gemaakt), en het jaar waarvoor ze zijn uitgeschreven (het jaar waarin de prijsvraag bekroond moest worden). Soms waren er dan geen inzendingen die voor bekroning in aanmerking kwamen; het onderwerp kon dan nogmaals worden uitgeschreven. Dit wordt aangegeven door herhaald + jaartal.   Winnaars: Opgave van alle prijswinaars met vermelding van het kaliber van de prijs (goud, zilver of accessit).   Bron: Hier komt te staan waar in de werken van het genootschap ik de vermeldingen van de prijsvragen heb gevonden. Er worden verkorte titelbeschrijvingen gehanteerd. De volledige titels zijn te vinden in de lijst van geraadpleegde werken van het genootschap (p. 138-140) of via verwijzingen binnen die lijst in hfdst. 6. Lijst van werken. De bronnenopgave pretendeert volledig te zijn, en vormt als zodanig een aanvulling op de prijsvragenlijst in Kloek e.a.   Druk: De lijst van Kloek e.a. geeft niet aan waar de bekroonde stukken in de {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} werken zijn opgenomen. Dat gebeurt hier wel, eveneens met verkorte titelbeschrijving.¹   In dit overzicht zijn ook de prijsvragen opgenomen die wel zijn uitgeschreven, maar nooit zijn bekroond (met uitzondering van de levensbeschrijvingen der dichteren, zie daar). Omdat via deze lijst van prijsvragen ook een deel van de activiteiten van het genootschap duidelijker naar voren komt, moet dit hoofdstuk mede gezien worden als een aanvulling op het hoofdstuk over de geschiedenis van KWDAV. 7.1 Prijsverzen Op het tweede eeuwgetijde van Leyden's Beleg en wonderbaere Verlossing. Uitgeschreven: 1772. voor: 1774. herhaald: - . bekroond: - . Winnaars: - Bron: Oefeningen I, Voorbericht p. XIX. Verjaersfeest. Handelingen I, brief d.d. 3-12-1772; 17-4, p. 6. Druk: - .   Op het tweede eeuwgetijde van Leyden's Hoogeschoole. Uitgeschreven: 1772. voor: 1774. herhaald: 1774. bekroond: 1775. Winnaars: Simon van der Waal (goud) Izaäk van Nuyssenburg (zilver) David Johannes van der Trappen (2e zilver) Anoniem (accessit) Bron: Oefeningen I, Voorbericht p. XIX en XXI. Verjaersfeest. Handelingen I, brief d.d. 3-12-1772; 1774, p. 7; 1775, p. 4 en 5. Druk: Oefeningen I, p. 3-71.   Ter eere van drie braeve Voorstanderen der Vrijheid in den Burgerstaet en in den Godsdienst; Jonkheere Johan van der Does, Heere van Noordwijk, Gouverneur; den Heere Pieter Adriaansz. van de Werff, Voorzittenden Burgemeester; en den heere Jan van Hout, Secretaris; allen binnen de Stad Leyden, geduurende haere strenge belegering, in den jaere 1574, deeze diensten met zo groote trouw en waekzaamheid bekleed hebbende, dat aen Hun voornaemelijk het behoud van deeze Stad, en {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} dus ook vervolgens van ons lieve Vaderland, onder Gods hulpe en het schrander en voorzichtig bestuur van 's Lands wijze Vaderen, Prins Willem den Eersten en de Staeten van Holland, te danken is. Uitgeschreven: 1774. voor: 1775. bekroond: 1775. Winnares: Juliana Cornelia de Lannoy (goud) Bron: Oefeningen I, Voorbericht p. XX en XXII. Verjaersfeest. Handelingen I, 1774, p. 6; 1775, p. 6 en 7. Druk: Oefeningen I, p. 71-85.   De invloed der Dichtkunst op het bestuur van den Staet [het staetsbestuur]. Uitgeschreven: 1775. voor: 1776. bekroond: 1776. Winnaar: Willem Bilderdijk (goud) Bron: Oefeningen I, Voorbericht p. XXIII. Oefeningen II, Voorbericht p. III. Verjaersfeest. Handelingen, 1775, p. 7; 1776, p. 7; 1777, p. 3. Druk: Oefeningen II, p. 3-37. Prijsvaerzen, p. 4-35.   De waere Liefde tot het Vaderland. Uitgeschreven: 1776. voor: 1777. bekroond: 1777. Winnaars: Willem Bilderdijk (goud en buitengewoon zilver) Juliana Cornelia de Lannoy (gewoon zilver) Johan Pieter Broeckhoff (accessit) Anoniem (accessit) Bron: Oefeningen II, Voorbericht p. III en IV. Oefeningen III, Voorbericht p. VI. Verjaersfeest. Handelingen, 1776, p. 8; 1777, p. 6-8; 1778, p. 2. Druk: Oefeningen II, p. 37-183. Prijsvaerzen, p. 35-183 (alleen goud en zilver).   Tweede Eeuwgetijde van de Utrechtse Unie [als de voornaemste Grondslag van deeze vrijen Staet]. Uitgeschreven: 1776. voor: 1778. herhaald: - . bekroond: - . Winnaars: - (ingetrokken in 1778) Bron: Oefeningen II, Voorbericht p. IV. Verjaersfeest. Handelingen, 1776, p. 8; 1777, p. 9; 1779, p. 3. Druk: - . {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} De Voortreffelijkheid van den Christelijken Godsdienst. Uitgeschreven: 1777. voor: 1778. bekroond: 1778. Winnaars: Olivier Porjeere (goud) Hendrik Lussing (zilver) Bron: Oefeningen II, Voorbericht p. IV. Oefeningen III, Voorbericht p. III. Verjaersfeest. Handelingen, 1777, p. 8 en 9; 1778, p. 6. Druk: Oefeningen III, p. 3-67.   Het heil van den Vrede. Uitgeschreven: 1778. voor: 1779. bekroond: 1779. Winnaars: Rhijnvis Feith (goud) Joan de Stoppelaar (zilver) Bron: Oefeningen III, Voorbericht p. III. Verjaersfeest. Handelingen, 1778, p. 6; 1779, p. 5 en 6. Druk: Oefeningen III, p. 67-107.   Gods wijsheid in Zijne werken. Uitgeschreven: 1778. voor: 1780. bekroond: 1780. Winnaars: Gerrit Jacob George Bacot (goud) Olivier Porjeere (zilver) Hendrik Lussing (2e zilver) Jacob van Maanen (accessit) Bron: Oefeningen III, Voorbericht p. IV. Verjaersfeest. Handelingen, 1778, p. 6; 1779, p. 6; 1780, p. 3-5; 1781, p. 3. Druk: Oefeningen IV, p. 3-126.   Het Geweeten. Uitgeschreven: 1779. voor: 1781. herhaald: - . bekroond: - .² Winnaars: - Bron: Oefeningen III, Voorbericht p. IV. Verjaersfeest. Handelingen, 1779, p. 7; 1780, p. 5; 1781, p. 5. Druk: - .   Het nut [De nuttigheid] van den Handwerksman. Uitgeschreven: 1780. voor: 1782. herhaald: 1782. bekroond: 1783. Winnaars: Thomas van Limburg (goud) Margaretha Geertruid van der Werken (zilver) {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Bron: Oefeningen III, Voorbericht p. IV. Verjaersfeest. Handelingen, 1780, p. 5; 1781, p. 6; 1782, p. 9; 1783, p. 4. Druk: Oefeningen V, p. 41-85.   De Vrije Zee [of de Oceaan geen eigendom van een bijzonder Volk]. Uitgeschreven: 1781. voor: 1782. bekroond: 1782. Winnaars: Kornelis van der Palm (gewoon zilver) Thomas van Limburg (buitengewoon zilver) Jan Willem Kumpel (zilver)³ Bron: Oefeningen V, Voorbericht p. IV. Verjaersfeest. Handelingen, 1781, p. 5; 1782, p. 8 en 9. Druk: Oefeningen V, p. 3-41.   De regtschapen Burgervader. Uitgeschreven: 1782. voor: 1784. bekroond: 1784. Winaars: Jacob Petrus van Heel (goud) Dirk Erkelens (zilver) Bron: Oefeningen V, Voorbericht p. IV. Verjaersfeest. Handelingen, 1782, p. 9; 1783, p. 5; 1784, p. 5 en 6. Druk: Oefeningen V, p. 85-141.   Lof van [den Admirael] de Ruyter. Uitgeschreven: 1783. voor: 1785. bekroond: 1785. Winnaar: Rhijnvis Feith (goud en zilver) Bron: Oefeningen V, Voorbericht p. V. Oefeningen VI, Voorbericht p, I. Verjaersfeest. Handelingen, 1783, p. 5; 1784, p. 5; 1785, p. 5 en 6. Druk: Oefeningen VI, p. 3-35.   George Washington. Uitgeschreven: 1784. voor: 1785. herhaald: 1785, 1786 (1). bekroond: 1786 (2)⁴ Winnaars: Dirk Erkelens (goud) Gerrit Brender à Brandis (buiten mededinging)⁵ Bron: Oefeningen V, Voorbericht p. V. Oefeningen VI, Voorbericht p. I. Verjaersfeest. Handelingen, 1784, p. 5; 1785, p. 8; 1786 (1), p. 5; 1786 (2), p. 9. Druk: Oefeningen VI, p. 41-61. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} De Vrijheid der Drukpers. Uitgeschreven: 1784. voor: 1786. herhaald: - . bekroond: - . Winnaars: - Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1784, p. 6; 1785, p. 7; 1786 (1), p. 4. Druk: - .   Heldinnebrief van Maria van Reigersbergen aen Hugo de Groot na zijne ontkoming. Uitgeschreven: 1785. voor: 1787. herhaald: - . bekroond: - . Winnaars: - Bron: Handelingen, 1785, p. 8; 1786 (1), p. 4; 1787, p. 4. Druk: - .   Nieuwjaarszang voor de Leydsche wezen.⁶ Uitgeschreven: 1786. bekroond: 1787. Winnaar: Abraham Vereul (zilver) Bron: Handelingen, 1786 (2), p. 10; 1787, p. 3; 1788, p. 3. Druk: - .   De Weelde, de Kanker der Vrijheid. Uitgeschreven: 1786. voor: 1788. herhaald: - . bekroond: - . Winnaars: - Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1786 (1), p. 4; 1787, p. 4; 1788, p. 4. Druk: - .   De Invloed van een vast Geloof aen de Voorzienigheid. Uitgeschreven: 1787. voor: 1789. bekroond: 1789. Winnaars: Anoniem (goud) Petrus Joannes Kasteleyn (goud, bij opvolging)⁷ Abraham Vereul (zilver) Maria Petronella Elter (zilver) Petronella Moens (buiten mededinging) Bron: Oefeningen VII, Voorbericht p. I. Verjaersfeest. Handelingen, 1787, p. 4; 1788, p. 4; 1789, p. 6-9; 1790, p. 5. Druk: Oefeningen VII, p. 1-104.   Judas de Machabeër. Uitgeschreven: 1788. voor: 1790. bekroond: 1790 Winnaars: Lambertus van Oyen (buitengewoon zilver en accessit) Adam Simons (accessit) {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Bron: Prijsverhandelingen IV, Voorbericht p. II. Verjaersfeest. Handelingen, 1788, p. 4; 1789, p. 9 en 10; 1790, p. 12 en 13. Druk: - .⁸   De Onschuld. Uitgeschreven: 1789. voor: 1790. herhaald: - . bekroond: 1791. Winnaars: Abraham Vereul (goud) Petronella Moens (zilver) Petrus Joannes Kasteleyn (buitengewoon zilver) Petrus van Heel (accessit) Bron: Prijsverhandelingen IV, Voorbericht p. II. Verjaersfeest. Handelingen, 1789, p. 10; 1790, p. 14; 1791, p. 8-10 en 16. Druk: - .⁸   De Inënting der Kinderziekte. Uitgeschreven: 1790. voor: 1791. herhaald: - . bekroond: 1792. Winnaars: Petrus Joannes Kasteleyn (goud) Maria Petronella Elter (zilver) Bron: Prijsverhandelingen IV, Voorbericht p. II. Verjaersfeest. Handelingen, 1790, p. 14; 1791, p. 10; 1792, p. 5 en 6. Druk: - .⁸   Benjamin Franklin. Uitgeschreven: 1791. voor: 1792. herhaald: 1793. bekroond: 1794. Winnaar: Petrus Joannes Kasteleyn (goud) Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1791, p. 10; 1792, p. 7; 1793, p. 6 en 7; 1794, p. 10 en 11. Druk: - .   De invloed der schoone Weetenschappen op het geluk der Maetschappij: naer aenleiding van het gezegde van Ovidius: Ingenuas didicisse fideliter artes emollit mores nec sinit esse feros.⁹ Uitgeschreven: 1792. voor: 1793. herhaald: ? bekroond: ?¹⁰ Winnaars: ? Bron: Handelingen, 1792, p. 7; 1793, p. 7; 1794, p. 12. Druk: - . {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} De Verlichting. Uitgeschreven: 1793. voor: 1795. herhaald: ? bekroond: ? Winnaars: ? Bron: Handelingen, 1793, p. 7; 1794, p. 12. Druk: - .   De Godsdienst van Jezus onwrikbaer, onder alle aenvallen en onder alle 's waerelds wisselingen. Uitgeschreven: 1794. voor: 1796. herhaald: ? bekroond: ? Winnaars: ? Bron: Handelingen, 1794, p. 12. Druk: - . 7.2 Prijsverhandelingen Handleiding [Aenleiding] tot de Nederduitsche Tael- en Dichtkunste. [= Alles wat een jong Digter, noodzaekelijk hebbe waertenemen, om eene zuivere tael te schrijven, als meede de kortste, klaerste en leerzaemste regels, welke bij het maeken van alle soorten van Vaerzen, geene uitgezonderd, in 't oog moeten gehouden worden; dezelve door voorbeelden in rijm, op te helderen; en tevens aen te wijzen, welke Schrijvers en Digters, zo in Tael- als Dichtkunst, van trap tot trap, door den vorderenden Kunstöefenaer, met vrucht, kunnen en moeten gebruikt worden.]¹¹ Uitgeschreven: 1774. voor: 1775. herhaald: 1775, 1776. bekroond: - . Winnaars: - (ingetrokken in 1777) Bron: Verjaersfeest. Handelingen I, ‘programma’; 1775, p. 4; 1776, p. 6; 1777, p. 3. Druk: - .   De waere vereischtens van het Heldendicht. Uitgeschreven: 1780. voor: 1781. bekroond: 1781. Winnaar: Rhijnvis Feith (goud) Bron: Oefeningen III, Voorbericht p. VI. Prijsverhandelingen I, Voorbericht p. II. Prijsverhandelingen II, Voorbericht p. II. Verjaersfeest. Handelingen, 1780, p. 7; 1781, p. 6. Druk: Prijsverhandelingen I, p. 1-238. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} De Geschiedenis der Nederduitsche Poëzy in ons Vaderland. Uitgeschreven: 1780. voor: 1782. herhaald: 1781. bekroond: - . Winnaars: - Bron: Oefeningen III, Voorbericht p. VI. Prijsverhandelingen II, Voorbericht p. II en III. Verjaersfeest. Handelingen, 1780, p. 7; 1781, p. 7; 1782, p. 10; 1783, p. 3. Druk: - .   De Vereischten van het Lierdicht. Uitgeschreven: 1781. voor: 1782. herhaald: 1783. bekroond: 1784. Winnaars: Gerrit Brender à Brandis (goud) Dirk Erkelens (zilver) Bron: Prijsverhandelingen II, Voorbericht p. II. Verjaersfeest. Handelingen, 1781, p. 7; 1782, p. 9 en 10; 1783, p. 3; 1784, p. 7. Druk: Prijsverhandelingen II, p. 1-226.   Het waere Boertige. Uitgeschreven: 1783. voor: 1785. herhaald: 1785. bekroond: - . Winnaars: - Bron: Prijsverhandelingen II, Voorbericht p. II en III. Verjaersfeest. Handelingen, 1783, p. 3; 1785, p. 8; 1786 (1), p. 7. Druk: - .   Welk een prijs heeft men te stellen op het Rijm? Behoort hetzelve tot het weezen der Nederduitsche Poëzy? Uitgeschreven: 1784. voor: 1786. bekroond: 1786. Winnaars: Jan Rochussen (goud) Jacob van Dijk (zilver) Bron: Prijsverhandelingen II, Voorbericht p. III. Prijsverhandelingen III, Voorbericht p. I en II. Verjaersfeest. Handelingen, 1784, p. 8; 1785, p. 8; 1786 (1), p. 7. Druk: Prijsverhandelingen III, p. 1-91.   De verëischten in eene levensbeschrijving der [Nederlandsche] Dichteren. [Bijzonderlijk voor zo verre dezelve dienen moet ter kenschetze van hunne onderscheidene verdiensten en dus ter bevorderinge der Geschiedenisse van onze Nederduitsche Poëzy.]¹² Uitgeschreven: 1786. voor: 1787. herhaald: 1787, 1788, 1789. bekroond: 1790. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Winnaar: Jan Jacob Vereul (zilver) Bron: Oefeningen VII, Voorbericht p. II. Verjaersfeest. Handelingen, 1786 (1), p. 7; 1787, p. 5; 1788, p. 5; 1789, p. 10; 1790, p. 16 en 17. Druk: Prijsverhandeling over de verëischten in eene levensbeschrijving.   De Verëischten en kenmerken van den Stijl der Poëzy, in onderscheiding van dien der Welsprekendheid. Uitgeschreven: 1786. voor: 1788. herhaald: 1788. bekroond: 1790. Winnaars: Petrus Joannes Kasteleyn (goud) Jan Rochussen (zilver) Dirk Erkelens (2e zilver) Bron: Oefeningen VII, Voorbericht p. II. Prijsverhandelingen III, Voorbericht p. VII. Prijsverhandelingen IV, Voorbericht p. I. Verjaersfeest. Handelingen, 1786 (1), p. 7; 1787, p. 4; 1788, p. 5; 1789, p. 10; 1790, p. 14 en 15. Druk: Prijsverhandelingen IV, p. 1-128.   Over de vereischten van het Herderdicht. Uitgeschreven: 1787. voor: 1789. herhaald: 1789. bekroond: 1791. Winnaars: Jacobus Kantelaar (goud) Abraham Vereul (zilver) Bron: Prijsverhandelingen III, Voorbericht p. VII. Prijsverhandelingen IV, Voorbericht p. II. Verjaersfeest. Handelingen, 1787, p. 5; 1788, p. 5; 1789, p. 10; 1790, p. 16; 1791, p. 10 en 11. Druk: - .   Welken invloed heeft de thans heerschende smaek voor het sentimenteele op de Poëzy in ons Vaderland? Uitgeschreven: 1790. voor: 1792. herhaald: 1792. bekroond: - . Winnaars: - . Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1790, p. 16; 1791, p. 11; 1792, p. 7 en 8; 1793, p. 7 en 8; 1794, p. 12. Druk: - .   Wat wordt 'er vereischt tot een Dichter? Uitgeschreven: 1791. voor: 1793. herhaald: ? bekroond: ? {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Winnaars: ? Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1791, p. 12; 1792, p. 7 en 8; 1793, p. 7. Druk: - .   De verëischten eener goede vertaeling, bijzonder van Dichtstukken. Uitgeschreven: 1793. voor: 1795. herhaald: ? bekroond: ? Winnaars: ? Bron: Handelingen, 1793, p. 8; 1794, p. 13. Druk: - .   Eene Verhandeling over de zogenaemde woorden van ééne beteekenis (Synonimes) in onze Nederduitsche Tael. Uitgeschreven: 1794. voor: 1796. herhaald: ? bekroond: ? Winnaars: ? Bron: Handelingen, 1794, p. 13. Druk: - . 7.3 Levensbeschrijvingen der dichteren Bij dit type prijsvraag zal het hierboven gehanteerde model alleen worden gebruikt voor de bekroonde prijsvragen. Er zijn van dit type namelijk zoveel uitschrijvingen (vanaf 1776 vier dichters per jaar), en zo weinig bekroningen (in totaal zes), dat een wat andere opzet hier meer voldoet. Eerst worden, chronologisch geordend op het jaar van uitschrijving (de uitschrijvingen waren altijd voor de termijn van een jaar), alle opgegeven namen vermeld. De bronnen daarvoor waren telkens de Handelingen van die betreffende jaren. Daarachter komen dan - volgens het model - de vermeldingen van de bekroningen. Uitschrijvingen 1776:Jan Dousa, van Noordwijk, de oude Philip van Marnix, Heer van St. Aldegonde Sybrand Feitama Johannes van Vollenhove {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} 1777:Jan van Hout Janus Secundus Jacob Cats Constantijn Huighens 1778:Jan Dousa, van Noordwijk, de oude Jeremias de Dekker Arnold Hoogvliet Sybrand Feitama 1779:Arnold Hoogvliet Jacob Cats Petrus Scriverius Jan Jacob Mauricius 1780:Jacob Cats¹³ Constantijn Huighens Petrus Scriverius Johannes van Vollenhove 1781:Dirk Smits Joannes Antonides van der Goes Huibert Cornelisz. Poot Janus Broeckhuizen 1782:Juliana Cornelia de Lannoy Petrus Burman Jan de Kruyff Jakob Spex 1783:Huibert Cornelisz. Poot Geeraerdt Brandt Pieter Cornelisz. Hooft Lucas Pater 1784:Janus Secundus Caspar Barlaeus Lucas Schermer Elisabeth Koolaart, geb. Hoofman 1785:Jan Baptista Wellekens Jan van Hout Adrianus van Royen Jan de Kruyff 1786:In dat jaar werd men uitgenodigd om op alle tot nu toe nog niet bekroonde levensbeschrijvingen in te zenden. Men werd tevens uitgenodigd om een theoretische verhandeling over de vereisten van een levensbeschrijving te vervaardigen.¹⁴ 1787:Herhaling van dit dubbele verzoek. 1788:Idem. 1789:Idem. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} 1790:Uitnodiging om op alle tot nu toe nog niet bekroonde levensbeschrijvingen in te zenden, met daarbij vier nieuwe namen: Lucretia Wilhelmina van Merken Johannes van Spaan Willem Hendrik Sels Jacob Bellamy 1791:Men kon op alle tot nu toe uitgeschreven en nog niet bekroonde levensbeschrijvingen inzenden. 1792:Idem. 1793:Idem. 1794:Idem. Bekroningen Marnix van St. Aldegonde. Uitgeschreven: 1776. bekroond: 1777. Winnaar: Johannes Prins¹⁵ Bron: Oefeningen III, Voorbericht p. V. Verjaersfeest. Handelingen, 1776, p. 11; 1777, p. 9. Druk: Leven der Nederlandsche dichteren en dichteressen.   Janus Secundus. Uitgeschreven: 1777. bekroond: 1778. Winnaar: Johannes Jacobson Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1777, p. 9; 1778, p. 6. Druk: - .   Sybrand Feitama. Uitgeschreven: 1778. bekroond: 1779. Winnaar: Jan de Kruyff Bron: Oefeningen III, Voorbericht p. IV. Verjaersfeest. Handelingen, 1778, p. 7; 1779, p. 7. Druk: Leven der Nederlandsche dichteren en dichteressen. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Geeraerdt Brandt. Uitgeschreven: 1783. bekroond: 1785. Winnaar: Gerrit Brender à Brandis Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1783, p. 3; 1785, p. 9. Druk: - .   Elisabeth Koolaart, geb. Hoofman. Uitgeschreven: 1784. bekroond: 1785. Winnaar: Thomas van Limburg Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1784, p. 8; 1785, p. 9. Druk: - .   Adrianus van Royen. Uitgeschreven: 1785. bekroond: 1786 Winnaar: Gerrit Brender à Brandis¹⁶ Bron: Verjaersfeest. Handelingen, 1785, p. 9; 1786 (1), p. 7. Druk: - . 1 Ik moet hier kort verantwoorden waarom ik in deze uitgave een prijsvragenlijst opneem, terwijl ik daarmee een gedeelte van de prijsvragenopgave van Kloek e.a. doubleer. Twee argumenten voor het wel opnemen zijn reeds aan bod gekomen: de volledige bronnenopgave en de vermelding van waar in de werken de bekroonde inzendingen zijn opgenomen. Er zijn er nog twee. De lijst van Kloek e.a. maakt geen onderscheid tussen het jaar van uitschrijven en het jaar waarvoor de prijsvragen werden uitgeschreven. Belangrijker: de lijst van Kloek e.a. kent geen scheiding tussen prijsverzen en prijsverhandelingen. Of er in de prijsvraag om een gedicht dan wel om een verhandeling werd gevraagd wordt daar alleen maar duidelijk uit de in dat opzicht vaak misleidende titels. 2 In 1781 kwamen er acht inzendingen op deze prijsvraag binnen, maar geen enkele werd goed voor een bekroning geacht. 3 Dat Jan Willem Kumpel zilver zou hebben gewonnen, blijkt alleen uit een opmerking in het Verjaersfeest. 4 Er waren dat jaar twee jaarlijkse vergaderingen, een gewone op 31 mei en een buitengewone op 6 december. Deze prijsvraag is tijdens de eerste vergadering herhaald, en tijdens de tweede bekroond. 5 Hij had zijn stuk te laat ingeleverd, maar kreeg toch een eervolle vermelding. 6 Niet zozeer een ‘officiele’ prijsvraag. Naast de reguliere jaarlijkse prijsvraag werd bovendien een eerpenning uitgeloofd voor diegene die de beste nieuwjaarszang zou maken voor de Leidse weeskinderen. 7 Omdat de winnaar zich niet bekend maakte, kreeg Kasteleyn - eerst voorbestemd voor de tweede prijs - nu de gouden eerpenning. 8 Volgens een opmerking uit het Voorbericht van de Prijsverhandelingen IV zouden de bekroonde stukken op Judas de Machabeër, De Onschuld en De Inënting der Kinderziekte in het (niet verschenen) 2e of 3e stuk van het 7e deel van de Oefeningen komen. (zie ook hfdst. 6 noot 26, p. 130.) 8 Volgens een opmerking uit het Voorbericht van de Prijsverhandelingen IV zouden de bekroonde stukken op Judas de Machabeër, De Onschuld en De Inënting der Kinderziekte in het (niet verschenen) 2e of 3e stuk van het 7e deel van de Oefeningen komen. (zie ook hfdst. 6 noot 26, p. 130.) 8 Volgens een opmerking uit het Voorbericht van de Prijsverhandelingen IV zouden de bekroonde stukken op Judas de Machabeër, De Onschuld en De Inënting der Kinderziekte in het (niet verschenen) 2e of 3e stuk van het 7e deel van de Oefeningen komen. (zie ook hfdst. 6 noot 26, p. 130.) 9 Hoewel de titel een verhandeling doet vermoeden, wordt hier wel degelijk om een gedicht gevraagd. 10 Vanaf deze periode bestaat er door het ontbreken van informatie, m.n. door het stagneren van de verschijning van de Oefeningen en later ook de Handelingen, weinig zekerheid meer over bekroningen e.d.; vandaar het toenemend aantal vraagtekens. 11 Zoals gezien in het hfdst. over de organisatie (par. 3.6) ging het genootschap er pas vanaf 1780 toe over om regelmatig theoretische prijsvragen uit te schrijven. Een ‘onbekend edelmoedig letterminnaer’ (Handelingen, 1775, p. 4.) had echter in 1774 al een gouden eerpenning beschikbaar gesteld voor de beste inzending op deze prijsvraag. Tevergeefs overigens. Het tussen teksthaken gezette gedeelte is het ‘programma’ van de prijsvraag, zoals die los te vinden is in de Handelingen I. 12 Een verhandeling, uitgeschreven i.v.m. de prijsvragen van het type levensbeschrijvingen der dichteren. (zie par. 7.3) 13 Aan de frequente herhalingen van dezelfde namen is al te zien dat er weinig respons was op deze prijsvragen. 14 Zie par. 7.2 (De lijst van) Prijsverhandelingen, p. 101-102. 15 Men kon voor dit type prijsvraag alleen maar zilveren eerpenningen in de wacht slepen; ik zal de aanduiding van de hoogte van de prijs dan ook weglaten. 16 Hij kreeg de eerpenning onder het uitdrukkelijk beding ‘dat hij 't geen hem zal worden aangeweezen, naer genoegen des Genootschaps, verbeterde.’ (Handelingen, 1786 (1), p. 7.) {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdstuk 8. Besluit In dit besluit wil ik een poging doen om een aantal van de nu beschikbare gegevens in een meer algemeen kader te plaatsen. Ik heb in de Verantwoording immers al uitgesproken, dat de achterliggende gedachte van dit onderzoek ook was, dat er mogelijk meer algemene gegevens over het (literaire) genootschapsleven in de achttiende eeuw boven water zouden komen. Het is noodzakelijk daar nu op terug te komen.   W.W. Mijnhardt heeft op het symposium ‘Genootschapsleven in de (eerste helft) van de negentiende eeuw’ een schets gegeven van de ontwikkeling - in de tijd - van het genootschapsleven, met de nadruk op de achttiende eeuw.¹ Hij maakt hiertoe een indeling in vier generaties genootschappen, die van elkaar onderscheiden zijn door een aantal duidelijk eigen kenmerken. Binnen elke generatie komen verschillende typen genootschappen voor. De vier generaties volgden elkaar chronologisch op, maar konden ook tegelijkertijd bestaan. De dichtgenootschappen rekent hij tot de tweede generatie.² Kenmerkend is dat het gaat om het formele en geïnstitutionaliseerde (locale) genootschap, met een strakke organisatie, een gecompliceerd stelsel van regels met als sanctie een uitgebreid boetesysteem. Het interne leven van zo'n genootschap is die van een geheel eigen wereldje, een geïsoleerd samenzijn waarbinnen eigen regels gelden. Het genootschap diende naar binnen (b.v. door het ondertekenen van de wetten door alle leden) en niet naar buiten bevestigd worden. Er was dan ook, in tegenstelling tot de generatie daarvoor, geen sprake van een directe relatie met de staat; geen protectoraat, geen semi-overheidsinstelling. De macht binnen het genootschap lag bij de middengroepen; de intellectuelen, de predikanten, de vrije beroepen, de kleine kooplieden en de renteniers. De ledencategorieën waren niet gebaseerd op sociale stratificatie, maar op verdienste.³ In essentie samengevat: ‘Een vast kenmerk van de nu besproken genootschapstypen van de tweede generatie was het geprivatiseerde, niet op de staat georiënteerde en op zelfverwerkelijking gerichte karakter.’⁴ Wie deze omschrijving toetst aan met name de hoofdstukken over de organisatie en het ledenbestand van KWDAV, concludeert al snel tot de juistheid van Mijnhardt's indeling. Het Leidse genootschap had een ingewikkelde organisatie, {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} hàd geen directe relatie met de staat, hàd een ledenbestand uit de middengroepen, enz. Al diè kenmerken die Mijnhardt essentieel acht voor de tweede generatie. Dat hij de dichtgenootschappen hiertoe rekent, wordt wat betreft KWDAV bevestigd. Maar stellen we ons diafragma wat scherper. Een onderlinge vergelijking van dichtgenootschappen op overeenkomstige kenmerken ligt voor de hand. Behalve van KWDAV beschikken we dankzij het onderzoek van Höweler⁵ ook over de nodige gegevens van KSGV. De overeenkomsten tussen de twee genootschappen zijn evident: Het gaat om grote genootschappen⁶, die zeer productief en actief waren wat betreft het uitgeven van werken en het uitschrijven van prijsvragen⁷; die organisatorisch veel gemeen hadden (de vergaderingen⁸, de procedure's voor het beoordelen van ingeleverde stukken⁹, de eisen aan de leden¹⁰); die beide over een behoorlijke bibliotheek beschikten¹¹. Vrouwen hadden slechts een marginale inbreng.¹² De twee genootschappen kwamen ongeveer tegelijkertijd in een crisisperiode terecht, zo rond 1795.¹³ Zelfs de zinspreuken komen, programmatisch gezien, op het zelfde neer.¹⁴ Zijn er verschillen? Ja. Het eerste verschil ligt op het gebied van de ledencategorieën. KSGV kende twee ledentypen meer: de buitengewone leden van verdienste, een elite van puikdichters die geen enkele verplichting had en kosteloos de werken kreeg.¹⁵ En de zogenaamde aankwekelingen, jonge dichttalenten die begeleiding kregen van de bestuurders.¹⁶ Dit verschijnsel van een aankwekeling is waarschijnlijk uniek voor KSGV.¹⁷ Bovendien waren de beschermheren bij KSGV duidelijk minder bij de activiteiten betrokken dan bij KWDAV. Was hun functie bij het eerste vooral om luister aan het genootschap bij te zetten¹⁸, bij het tweede waren ze bijvoorbeeld ook actief bij het uitschrijven en beoordelen van de prijsvragen. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe dat bij andere grote dichtgenootschappen is geregeld. Een tweede verschil zit in de verschillende typen prijsvragen. KSGV schreef één keer per jaar een prijsvraag uit voor gedichten, niet voor verhandelingen.¹⁹ KWDAV schreef, zoals bekend, vanaf 1780 op elke jaarlijkse vergadering wel drie prijsvragen uit. Waarom een groot genootschap als KSGV geen theoretische prijsvragen uitschreef, is mij niet duidelijk. Andere forse dichtgenootschappen, zoals het Amsterdamsch dichten letteroefenende genootschap en Studium Scientiarium Genetrix, deden dit wel.²⁰ De prijsvragen van het type Levensbeschrijvingen der dichteren waren vrijwel zeker uniek voor KWDAV. Resumerend: Hoewel het gevaarlijk is om op grond van een vergelijking tussen slechts twee genootschappen conclusies te formuleren, zou ik - in afwachting van verder onderzoek - tot de volgende samenvatting willen komen: De inrichting van KWDAV is voor het grootste gedeelte representatief voor die van {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} een groot en invloedrijk dichtgenootschap, en daarmee representatief voor een groot genootschap van de tweede generatie in de zin van Mijnhardt.   Ik wil dit besluit beëindigen met een soort oratio pro domo. In de Verantwoording heb ik vermeld dat de dichtgenootschappen door de literatuurhistorici nogal stiefmoederlijk zijn behandeld, omdat hun letterkundige productie, eufemistisch geformuleerd, zo weinig fraais aan onze literatuur heeft toegevoegd. Hoewel ik mij niet met een inhoudelijke analyse heb bezig gehouden, wil ik toch een paar kanttekeningen bij deze opvatting plaatsen. Juist KWDAV laat zien dat we de genootschappen niet alleen op ‘dichterlijke resultaten’ moeten beoordelen, maar ook op hun theoretische belangstelling, hun reflectie op literatuur en literaire normen (vgl. het aantal prijsverhandelingen), hun aandacht voor verzorgd taalgebruik (KWDAV gaf in 1770 reeds een Spraekkunst uit, en had zelfs plannen voor een woordenboek), hun stimulerende activiteiten voor de bestudering van de moedertaal (in een tijd dat het vak Nederlands aan de universiteiten nog niet officieel bestond) en hun belangstelling voor andere dichters. Helemaal onmeetbaar is ook het aanmoedigingseffect. De meeste dichters die wij nu nog relatief vinden uitsteken (Bellamy, Bilderdijk, Feith, Staring) zijn allemaal wel eens (of vaak) gehuldigd. Niemand kan zeggen of dit niet, eventueel tijdelijk, zeer essentieel voor hun dichterlijke activiteit en enthousiasme is geweest. En dan is er nog de omvang van het verschijnsel. In bijna geen enkele andere periode waren zoveel mensen actief bezig met (wat zij zagen als) de literatuur. 1 Zie ook hfdst. 1, par. 1.1 Inleiding, noot 6, p. 112. 2 Grof samengevat kenmerkt de eerste generatie zich door een nauwe relatie met de staat; de genootschappen stonden onder toezicht van de overheid. (bijv. het Zeeuws Genootschap). De derde generatie richtte zich vooral op maatschappelijke problemen en kwam ook zelf met hervormingsvoorstellen (concurrentiepositie ten opzichte van de staat; bijv. de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen). De vierde generatie is die van de politieke genootschappen, die zich tegen de staat richtten. (Mijnhardt, p. 80-92.) 3 Zie: Mijnhardt, p. 84-88. 4 Mijnhardt, p. 88. 5 Zie ook hfdst. 1, par. 1.1 Inleiding, noot 5, p. 112. 6 Zo'n 100 tot maximaal 150 leden. Zie: Höweler, p. 102. 7 Zie: Kloek e.a., p. 55-56. 8 Zie: Höweler, p. 150. 9 Zie: Höweler, p. 129, voor de ingekomen dichtstukken, en p. 138, voor de prijsverzen. Er waren wel wat kleine verschillen, bijv. in het preciese aantal leden dat beoordeelde, hoe ze genoemd werden. Maar het principe was hetzelfde. Bij de ingekomen dichtstukken: Men beoordeelde en verbeterde een gedicht, zond het naar de maker terug, die verbeterde het aan de hand van deze aanmerkingen en retourneerde de nieuwe versie. Pas dan werd beslist over plaatsing in de werken. Dit basispatroon is bij beide genootschappen hetzelfde. 10 Een deugdzaam karakter en kundigheid in de poëzie en de taalkunde. Zie: Höweler, p. 102. 11 Zie: Höweler, p. 124-125. 12 Zie: Höweler, p. 119. 13 Beide genootschappen kwamen na 1795 in de problemen. KSGV herstelde zich echter weer. Zie: Höweler, p. 159-160. 14 Vergelijk ook een aantal namen van andere dichtgenootschappen: Door oeffening werd veel verkreegen; Natuur begaaft, oefening beschaaft; Oeffening kweekt kunst; Sine labore nihil; Tot vlijt vereenigd; Vlijt kweekt kunst; Vlijt moeder der weetenschappen; Vlijt volmaakt. 15 Zie: Höweler, p. 110-111. KSGV had wel wat andere termen. Zijn gewone leden zijn bij KWDAV: hoofdleden. Zijn buitengewone leden zijn bij KWDAV: medeleden (Höweler, p. 102.). 16 Zie: Höweler, p. 113-119. 17 Zie: Höweler, p. 113. 18 Zie: Höweler, p. 102-103. 19 Zie: Höweler, p. 138-149, en Kloek e.a., p. 75-78. 20 Zie: Kloek e.a., p. 65-68 en p. 79-81. Hoewel de verhandelingen daar niet als apart prijsvragentype worden onderscheiden, en de titels niet altijd uitsluitsel geven over de aard van het stuk, lijdt het geen twijfel dat deze twee genootschappen ook theoretische prijsvragen hebben uitgeschreven. (door ondubbelzinnige titels als Welke is het verband tusschen de Muzyk en de Dichtkunst? En welke Regelen, uit de eerste afgeleid, zijn ook op de laatste toepasselijk, voornamenlijk zo in de Maat, als in den Trant, het Rijm, de Rust en Snede der verzen (Amsterdamsch dicht- en letter-oefenend genootschap, uitgeschreven 1788; zie: Kloek e.a., p. 66) of Verhandeling over het treurspel (Studium Scientiarium Genetrix, uitgeschreven 1794; zie: Kloek e.a., p. 81). Er was overigens nog een heel ander verschil tussen KWDAV en KSGV. In Den Haag overheersten de prinsgezinden (Höweler, p. 166), in Leiden de patriotten. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van geraadpleegde literatuur Deze lijst is in twee delen opgesplitst. Het eerste deel is wat men gebruikelijk de lijst van geraadpleegde literatuur noemt; de secundaire werken die geraadpleegd zijn. Het tweede deel is een opgave van de werken van het genootschap die als bron gediend hebben voor de diverse hoofdstukken. Voor de opzet en het verwijzingssysteem van dat tweede deel, zie aldaar. A. Secundaire werken A.J. van der Aa, Biografisch Woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op enigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt. Voortgezet door K.J.R. Harderwijk en Dr. G.D.J. Schotel. Haarlem, z.j. 21 dln.   Alle schilderijen van het Rijksmuseum te Amsterdam. Volledig geïllustreerde catalogus. Haarlem, 1976.   W. van den Berg, ‘Het literaire genootschapsleven in de eerste helft van de negentiende eeuw.’ In: Documentatieblad Werkgroep 19e eeuw 2 (1983), p. 146-179.   J. Bosch, Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling. Eerste deel: 1772-1794. Wageningen, 1955.   Brieven van Mr. Willem Bilderdijk. [Bijeenverz. door W. Messchert.] Amsterdam, 1836-1837. 5 dln.   P.J.A.M. Buijnsters, Tussen twee werelden; Rhijnvis Feith als dichter van ‘het Graf’. Assen, 1963.   Catalogus van godgel., regtsgel., medische, grieksche en lat. autheurs, en andere boeken. Een appendix bevattende de boeken van het gewezen taal- en dichtlievend genootschap; Kunst wordt door arbeid verkreegen, waaronder rare manuscripten en boeken voorkomen. En rariteiten. Leiden, 1818. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} B.P.M. Dongelmans, Nil Volentibuus Arduum: documenten en bronnen. Utrecht, 1982   A.J. Hanou en Wa. R.D. van Oostrum, ‘Cornelis Heyligert: Apekees, en het faillisement van een Leidse boekdrukkerij in 1792.’ In: Spektator 4-5 (1974/75), p. 290-196   H.A. Höweler, ‘Uit de geschiedenis van het Haagsche dichtgenootschap “Kunstliefde Spaart Geen Vlijt” 1772-1818.’ In: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 56 (1937), p. 97-184.   W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. 4e dr., herz. en tot den tegenwoordigen tijd bijgewerkt door C. Honigh. Groningen, 1888-1892. 6 dln.   A. de Jonge en W.W. Mijnhardt, ‘Het Genootschapsonderzoek in Nederland.’ Utrecht, 1983. Artikel in typoscript.   G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Groningen, 1906-1912. 6 dln.   J.J. Kloek et al., ‘Literaire genootschappen 1748-1800.’ In: Documentatieblad werkgroep 18e eeuw XV/I [57-58] (1983), p. 21-91.   G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. 5e geheel herz. dr. 's-Hertogenbosch, 1970-1976. 4 dln.   J. Kolkhuis Tanke, Een Nijmeegs dichter uit de 18e eeuw: dr. E.J.B. Schonck. Utrecht/Nijmegen, 1963.   F.K.H. Kossmann, Opkomst en voortgang van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden. Geschiedenis van een initiatief. Leiden, 1966.   L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, Beknopt overzicht der Geschiedenis van de Hollandse Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen 1800-1900. Z.p., z.j.   J.C. de Lannoy, Dichtkundige werken. Leyden, 1780. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} G. van der Meer, ‘Prijspenningen van Nederlandse genootschappen in de achttiende eeuw.’ In: Documentatieblad werkgroep 18e eeuw XV/I [57-58] (1983), p. 1-21.   W.W. Mijnhardt, ‘Het Nederlandse genootschap in de achttiende en vroege negentiende eeuw.’ In: Documentatieblad werkgroep 19e eeuw 2 (1983), p. 76-102.   E. Pelinck, ‘De vergaderzaal van Kunst wordt door arbeid verkregen.’ In: Leids Jaarboekje 48 (1956), p. 154-161.   Querido's letterkundige reisgids van Nederland. Onder red. van Willem van Toorn. Amsterdam, 1982.   H.J. Vieu-Kuik en J. Smeyers, De letterkunde in de achttiende eeuw in Noord en Zuid. Amsterdam/Antwerpen, 1975. [= Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Onder red. van F. Baur, W.J.A.M. Asselbergs, J. van Mierlo e.a., dl. 6.]   Werken der Bataafsche maatschappij van taal- en dichtkunde. Amsterdam, 1804-1810. 5 dln.   J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. 2e dr. Haarlem, 1922-1927. 7 dln.   C.H.E. de Wit, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848. Heerlen, 1965.   P.G. Witsen Geysbeek, Biographisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Amsterdam, 1821-1827. 6 dln.   F. Zwierzina, ‘De penningen betrekking hebbende op Leiden geslagen vòòr 1813, 1e stuk.’ In: Leids Jaarboekje 9 (1912), p. 94-121. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} B. Werken van het genootschap In deze lijst staan de titels van de stukken of werken van het genootschap, die als bron hebben gediend voor de verschillende hoofdstukken. Deze bronnen zijn in de noten steeds in short-title-vorm weergegeven. Ik herhaal hier eerst die verkorte titelbeschrijving. Daarna zijn er twee mogelijkheden: 1. Het gaat om stukken uit een bundel van het genootschap. Ik geef de volledige titelbeschrijving van het stuk, en vermeld in welk werk het te vinden is, met verwijzing naar hoofdstuk 6. Lijst van werken. 2. Het betreft een volledige bundel werk van het genootschap. Ik verwijs rechtstreeks naar hoofdstuk 6. Lijst van werken.   Aenhangsel: Aenhangsel op de uittreksels uit het boek der besluiten van het genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Ie Aenhangsel: van de jaarlijkse vergadering van 1773. IIe Aenhangsel: van de maandelijkse vergadering van 3 augustus 1774. IIIe Aenhangsel: van de maandelijkse vergadering van 5 april 1775. IVe Aenhangsel: van de maandelijkse vergadering van 7 augustus 1776. Het zijn korte aanvullingen op de wetsartikelen; ze zijn verspreid te vinden in de Handelingen I, zie hfdst. 6., bij 1770, p. 74.   Arnoud van Halen's Pan Poëticon verheerlijkt: Zie hfdst. 6., bij 1773, p. 75-76.   Bijvoegzel: Bijvoegzel op de beschrijving der stad Leyden. Van het konstgenootschap ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Een stuk over de beginjaren van het genootschap, van de hand van Daniël van Alphen, daterend van ongeveer 1770. Het staat voorin de Handelingen I, zie hfdst. 6., bij 1770, p. 74.   Handelingen Er zijn twee mogelijkheden: 1. Handelingen + jaartal (+ pagina): dat zijn dan de handelingen van de jaarlijkse vergadering van dat betreffende jaar. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Handelingen I of II: Dat zijn de twee bundels van de UBL, waarin, naast andere stukken, die handelingen van de jaarlijkse vergaderingen zijn opgenomen. Zie hfdst. 6., bij 1770, p. 74-75.   Handelingen der Beschermheren: Zie hfdst. 6., bij 1776, p. 77.   Leven der Nederlandsche dichters en dichteressen: Zie hfdst. 6., bij 1782, p. 78.   Mengelzangen: Zie hfdst. 6., bij 1785, p. 79.   Naemlijsten: Naemlijst der tegenwoordige leden van het tael- en dichtlievende genootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. De jaarlijkse ledenlijsten van 1773 t/m 1774, zoals die te vinden zijn (m.u.v. 1778 t/m 1781) in de Handelingen I en II, zie hfdst. 6., bij 1770, p. 74-75.   Oefeningen: (ook wel: Tael- en dichtlievende oefeningen) Zie hfdst. 6., bij 1775, p. 77.   Prijsvaerzen: Zie hfdst. 6., bij 1776, p. 78.   Prijsverhandelingen: Zie hfdst. 6., bij 1782, p. 78-79.   Prijsverhandeling over de vereischten in eene levensbeschrijving: Zie hfdst. 6., bij 1790, p. 81.   Spraekkunst: Zie hfdst. 6., bij 1770, p. 75.   Tael- en dichtlievende oefeningen: Zie Oefeningen. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Uittreksels uit het boek der besluiten: Uittreksels uit het boek der besluiten van het genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. (van de buitengewone vergadering van 25 november 1772) Een aantal organisatorische besluiten, genomen op die genoemde vergadering. Te vinden in de Handelingen I, zie hfdst. 6., bij 1770, p. 74.   Uittrekzel uit de notulen: Uittrekzel uit de notulen der huishoudelijke vergadering van 't genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen. Woensdag, den 13 van Bloeimaend 1789. Eveneens een optekening van organisatorische besluiten. Te vinden in de Handelingen II, zie hfdst. 6., bij 1770, p. 74.   Uittrekzels uit de aentekenboeken: Uittrekzels uit de aentekenboeken en resolutiën van het kunstgenootschap, onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Een aantal regelgevende artikelen, daterend van rond 1772. Te vinden in de Handelingen II, zie hfdst. 6., bij 1770, p. 74.   Vaert wel aen de leden: Zie hfdst. 6., bij 1786, p. 91.   Verjaersfeest: Het vijf- en twintigste verjaersfeest des tael- en dichtlievenden genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Gevierd op den elfden van Slagtmaend MDCCXCI. Een beschrijving van dat jubileumfeest. Daarin is opgenomen een (ongepagineerde) redevoering van secretaris Karel de Pecker over de geschiedenis van het genootschap tot op dat moment. Het is te vinden achterin de Mengelzangen IV, zie hfdst. 6., bij 1785, p. 80.   Wetten Wetten van het tael- en dichtlievende genootschap onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen.. De verzameling wetten uit 1773, zoals die is te vinden in de Handelingen I (zie hfdst. 6, bij 1770, p. 74), in de Oefeningen I (zie hfdst. 6, bij 1775, p. 77) en als los bundeltje in het GAL (zie hfdst. 6, bij 1778, p. 88). {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Bijlagen A. Zoeklijst Vanwege de mogelijke bruikbaarheid voor ander onderzoek, geef ik hier de zoeklijst, zoals die is gehanteerd voor het opsporen van de werken van het genootschap in de alfabetische catalogus (zie ook hoofdstuk 1, noot 8). De cursief gedrukte trefwoorden zijn ook gebruikt voor het onderzoek van Kloek e.a.; ze vormden daar de gehele zoeklijst, en bleken bijzonder effectief. Men zou die trefwoorden dan ook kunnen beschouwen als een hulpmiddel voor een beperkt onderzoek, en de hele hier gegeven lijst als hulpmiddel voor een meer omvangrijk onderzoek.   Vooraf enkele toelichtingen: -Alle enigszins in aanmerking komende samenstellingen met de woorden zijn ook bekeken. -Alle spellingvarianten zijn bekeken. -M.b.t. de zelfstandige naamwoorden: ik geef het enkelvoud, maar het meervoud is ook altijd bekeken. Als illustratie bij deze laatste twee opmerkingen een voorbeeld: Waar in de lijst staat Prijsvaers, kan men er vanuit gaan dat ook is bekeken: Prijsvaersen, Prijsverzen, Prijsvaerzen.   Vanwege de overzichtelijkheid zal ik de hele lijst op één pagina weergeven, zie daarom de volgende bladzijde. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Aanhangsel Aanleiding Aanmerking Aanspraek Aantekenboek Academie Alle de - Archief Bataefsche Bekroonde Beleg Beoordeling Berijmde Besluit Blijspel Boek Brief Bijbelse Bijdrage Bijschrift Catalogus Dank- Dicht- Eerpenning Eerprijs Eeuwspel Extract Feest- Gedachte Gedenk- Gedicht Genootschap Geschiedenis Handeling Handleiding Handschrift Inwijding Jaar- Kabinet Konst Kweekschool Leden Letter- Lied Literaire Lof Lijst Maatschappij Magazijn Mengel- Naamlijst Nagelaaten Nederduitsche Nederlandsche Nieuwe Nieuwjaar Notulen Ode Onderzoek Ontboezeming Op de - Opening Oratie Poëtische Poëzy Proeve Programma Prijsvaers Prijsverhandeling Redevoering Resolutie Schatkamer Schets Sociëteit Societas Spraakkunst Taal- Ter inwijding Ter opening Ter verjaring Toespraek Toneel Treurspel Tweede Tijdkorting Uittreksel Vaderlandsche Vergadering Verhandeling Verjaring Vernuft Verscheidene Verzameling Vijf-en-twintig Werk Wet Zedelijke Zinnespel {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} B. Ledenregister Opgesplitst naar de verschillende ledentypen zal ik hier, alfabetisch gerangschikt, alle leden van het genootschap vermelden met achtereenvolgens: naam, datum van intreden, datum van uittreden, een eventuele bestuursfunctie, (indien mogelijk) beroep, (indien mogelijk) woonplaats, lidmaatschap van andere genootschappen, bladzijde waarop ze in deze uitgave worden genoemd. Deze bijlage moet dan ook zowel gezien worden als een opgave van alle mensen die ooit lid van het genootschap zijn geweest, als een personenregister (van leden) bij deze uitgave.   De bronnen voor deze bijlage waren de ledenlijsten van het genootschap, te weten: 1. (handgeschreven) Naamen der Leden van het Genootschap ter Spreuke voerende: kunst wordt door arbeid verkreegen. (tot 1777) Te vinden in de Handelingen I. 2. (handgeschreven) Naemen der Leden van het Genootschap ter spreuke voerende Kunst wordt door arbeid verkreegen sedert deszelfs oprichtinge op de Elfden van Slagtmaend des Jaers 1766. (tot 1782) Te vinden in de Handelingen II. 3. Alle gedrukte Naemlijsten (van 1773 t/m 1794), zoals die te vinden zijn in de Handelingen I en II, met uitzondering van de lijsten van 1778 t/m 1781 die los zijn geraadpleegd in de Koninklijke Bibliotheek (zie par. 6.1 (Lijst van werken) In de Universiteitsbibliotheek te Leiden, bij 1770, p. 74-75.)   Ten aanzien van het hierna volgende schematische overzicht volgen hier enige opmerkingen met betrekking tot een aantal componenten van dat overzicht:   Lidtype: Bij de indeling in ledentypen ben uitgegaan van het laatste lidmaatschap. Was iemand eerst drie jaar medelid en daarna honorair lid, dan zal men deze persoon alleen onder de lijst van honoraire leden aantreffen. Daar wordt dan wel het eerdere medelidmaatschap vermeld.   Datum van intreden: De handgeschreven ledenlijsten lopen tot uiterlijk 1782 (nr. 2). Hierin wordt vaak ook vermeld waàrom leden het genootschap hebben verlaten (of ze hebben bedankt, of ze zijn geroyeerd, of ze zijn gestorven), en wordt de exacte datum van uittreden gegeven. Na 1782 blijkt het uittreden van leden alleen maar uit het feit dat ze niet meer op de ledenlijsten voorkomen. Vanaf dat jaar 1782 is de datum {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} van uittreden dus niet gebaseerd op een expliciete vermelding, maar op een onderlinge vergelijking van de jaarlijkse ledenlijsten. Als datum geef ik dan altijd het jaar waarin men voor het laatst lid had kùnnen zijn. Voorbeeld: lid x komt wel voor op de lijst van 1784, maar niet meer op die van 1785; ik vermeld als datum van uittreden: 1785. Van na 1794 zijn er geen ledenlijsten meer. Wie er de laatste zes jaar het genootschap nog hebben verlaten, wordt dus niet duidelijk.   Beroep: Het beroep dat wordt vermeld is het beroep op het moment van intreden. Wijzigingen daarin zijn niet opgenomen. De omschrijving van het beroep is die zoals die letterlijk voorkomt in de ledenlijsten; ik heb ze niet ‘vertaald’. Overigens is het erg moeilijk om een onderscheid te maken tussen ‘ambt’ en ‘beroep’. Ik heb dat onderscheid in het overzicht niet gemaakt; men dient uit de omschrijving zelf tot de keuze te komen.   Lidmaatschap van een ander genootschap: Voor de verklaring waarom dit nooit een volledige opgave kan zijn, zie het hoofdstuk over het ledenbestand van het genootschap, par. 5.1 Aantal leden, noot 8, p. 125. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Beschermheren Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Alphen, van Mr. Daniël 07-10-1772 Oud Raed en Schepen; griffier Leiden Mij der Ned ltk (president) 17, 63, 82, 138 Cunoeus, Mr. Johan A. 19-05-1784 Raed en Schepen Leiden 90 Gillissen, Aegidius 27-01-1779 Hoogleraer in de Godgeleerdheid Leiden Marck, van der Mr. Johan 07-10-1772 09-12-1772 (overleden) Oud lid v.d. Raed; Oud-burgemeester Leiden 82, 84 Marck, van der Mr. Johan Hieronymus 10-11-1773 1785 Lid v.d. Raed en Schepen Leiden 84 Royen, van Mr. Jan 07-10-1772 Lid v.d. Raed en Oud Schepen Leiden 18, 63, 82, 83, 85, 117 Schultens, Hendrik Albert 19-05-1784 1794 (overleden) Hoogleraer Oosterse talen Leiden 69 Schultens, Johannes Jacobus 07-10-1772 1778 (overleden) Hoogleraer in de Godgeleerdheid en Oosterse talen Leiden 82 {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdleden Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Amalry, Mr. Jean Portal 25-01-1780 1783 eerst medelid, hoofdlid vanaf 29-05-1782 Advocaet Leiden Studium Scientiarium Genetrix Chastelein, Mr. Cornelis Pieter 29-01-1777 eerst medelid, hoofdlid vanaf 28-04-1779 Schout Leiden 83, 87, 88, 117 Coster, Hermanus 30-03-1774 dec. 1781 (overleden) eerst medelid, hoofdlid vanaf 1777. Voorzitter in 1777 en 1780 Organist Leiden 86, 88 Gulik, van Gerrit 11-11-1766 05-07-1769 medeoprichter 15 Heldewier, Daniël Michiel Gijsbert 25-11-1772 eerst honorair lid, hoofdlid vanaf 29-05-1782 Student (later: Advocaet) Leiden Hen, de Anthony 01-11-1769 1782 (overleden) eerst medelid, hoofdlid vanaf 13-05-1772 Leiden 89 Heyligert, Cornelis 11-11-1766 medeoprichter; secretaris van 1766-1774 Boekdrukker/handelaar Leiden 15, 80, 83, 117, 120 Hollebeek, Jan 11-11-1766 04-11-1767 (geroyeerd) medeoprichter 15 {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Hoogeveen, van Cornelis (jr.) 11-11-1766 1792 (overleden) medeoprichter; voorzitter van 1766-1776 en in 1779 Boekdrukker/handelaar Leiden KSGV 15, 16, 18, 19, 21, 18, 29, 63, 64, 72, 75, 76, 80, 84, 85, 86, 87, 114, 116, 117, 118, 120, 124 Hoogeveen Langerak, van, Johannes Arnoldus 01-11-1769 aug. 1781 (overleden) eerst medelid, hoofdlid vanaf 11-11-1769 Leiden Ingeneger, Jan 19-11-1766 23-04-1771 01-11-1769 16-09-1771 Kruyff, de Jan 15-05-1776 eerst honorair lid, hoofdlid vanaf 11-11-1776. Voorzitter in 1778, 81, 83, 87, 92. Koopman Leiden Mij der Ned ltk 19, 22, 23, 40, 41, 65, 78, 86, 88, 89, 104, 105, 116, 117, 120, 188 Kuipers, Dirk 07-01-1767 27-12-1769 06-01-1768 09-05-1771 (geroyeerd) 79 Moelee, Jan 11-11-1769 08-01-1772 medeoprichter 15 Pauw, Jan 30-01-1782 eerst honorair lid, hoofdlid vanaf 26-09-1782 Doctor Philosophie Leiden Pecker, de Karel 01-11-1769 28-05-1772 04-01-1772 eerst medelid, hoofdlid vanaf 01-05-1771. Secretaris van 1774-1800 Leiden 63, 120, 122, 129, 140, 190 {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Romswinckel, Mr. Nicolaas Abraham 25-10-1775 eerst honorair lid, vanaf 1782 medebestuurder, vanaf 1782 hoofdlid Schout en Secretaris Nieuwveen 20 Staden, van Jacobus 11-12-1767 05-05-1779 opziener over de boeken in 1773 Praeceptor der Latijnsche Schoole Leiden Vreede, Pieter (jr.) 03-08-1768 voorzitter in 1776, 82, 86 Leiden KGSV; Mij der Ned ltk 12, 18, 20, 38, 39, 40, 63, 65, 86, 87, 117, 118 Zijp, van Johannes 11-11-1766 27-12-1769 03-05-1769 03-06-1770 medeoprichter 15 {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Medeleden Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Aken, van Frans 11-05-1785 1787 Leiden 117 Arends, Roelof 29-09-1773 mei 1775 Dordrecht KSGV Backer, Jan Aukes 28-11-1781 1789 Harlingen Bacot, Gerrit Jacob George 26-10-1777 Doctor in de Philosophie; predikant Eenrum 96, 117, 118 Bartelink, Jan 04-04-1770 26-02-1774 (overleden) Kamerbewaerder Hoorn Berg, van den Cornelis 28-03-1792 Katwijk aan Zee Bergen, van Thomas 20-04-1785 Procureur Leiden Bilderdijk, Willem 28-08-1776 1785 Amsterdam KSGV; Mij der Ned ltk 10, 12, 61, 78, 81, 83, 87, 95, 109, 117, 121, 130, 186, 187 Blussé, Abraham 09-09-1772 1785 Dordrecht KSGV Bosch, Bernardus 30-07-1783 Predikant Diemen 118 {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Bredero, Dionysius 20-03-1771 01-04-1772 Brender à Brandis, Gerrit 28-11-1781 Leermeester in de wiskunde Amsterdam KSGV; Amst dicht- en letteroef gen; Natuur begaaft, oefening beschaaft 12, 36, 37, 61, 80, 97, 101, 106, 120, 188 Brink, ten Jan 25-11-1790 Student wijsbegeerte Leiden KSGV Bulderen, van Bernard Johan Pielat 11-11-1772 12-04-1775 Student rechten Leiden Bussingh, Johannes Wilhelmus 29-03-1780 1787 Student Leiden KSGV; Mij der Ned ltk Bye, de P.J. 20-03-1786 1793 Student wijsbegeerte Leiden Clignett, Mr. Jean Arnoud 19-02-1783 Leiden Cuypers, Hendrik 11-11-1772 03-05-1775 Student medicijnen Leiden Damen, Petrus 24-11-1773 1780 Student rechten Leiden Dietz, Jacobus 20-02-1771 06-05-1772 Geneesheer {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Dobbrauski, Ferdinand 27-11-1776 1784 Amsterdam KSGV Dozy, Jacques 02-12-1780 Proponent Leiden Egmond, van Gijsbertus 01-04-1775 mei 1775 Praeceptor der Latijnsche Schoole Delft Eigeman, Johannes 01-08-1770 26-02-1772 Erkelens, Dirk 28-11-1781 Koopman Rotterdam Mij der Ned ltk; Studium Scientiarium G 80, 81, 97, 101, 102, 188 Feith, Mr. Rhijnvis 09-05-1774 eerst honorair lid, medelid vanaf 03-11-1779 Advocaet Zwolle KSGV; Mij der Ned ltk; Stud S G; Amst dichten letteroef gen; Dulces ante omnia musae 12, 19, 20, 21, 30, 31, 61, 79, 96, 97, 100, 109, 112, 117, 120, 121 Francq van Berkhey, le, Johannes 05-08-1772 25-05-1775 Medicijnen Doctor; Lector in de natuurlijke Historie KSGV 12, 18, 32, 33, 66, 80, 82, 83, 86, 87, 89, 91, 115, 120, 124, 129, 183, 184, 185 Graaf, de Jan (Simonszoon) 25-08-1773 02-02-1774 {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Grinwis, Thomas 04-04-1770 04-03-1772 Haagedoorn, Adolf Hendrik 28-11-1781 30-09-1789 1783 Rotterdam KSGV; Studium S G Haastert, van Izaak 28-11-1781 1782 Kunstschilder Delft KSGV Haeften, van Mr. Jacob 30-05-1781 Advocaet Utrecht Dulces ante omnia musae Halewijn, Francois 25-08-1773 1791 Leiden Hall, van Mr. Maurits Adriaan 26-12-1786 Advocaet Leiden Hartenroth, Jan Jacob 24-08-1784 1792 Student Godgeleerdheid Leiden Heel, van J.P. 28-11-1781 eerst honorair lid, medelid vanaf 1790 Notaris Rotterdam 97, 99 Hensbeek, van Dirk 20-03-1771 01-04-1772 (geroyeerd) Hooft, 't Jacob 11-05-1785 1786 Leiden Hoog, Willem Christoffel 27-02-1788 Student theologie Leiden {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Hoogklimmer, van Heulen, Jacobus 24-04-1776 oct. 1777 Student theologie Leiden Houtam, Hendrik 23-09-1772 jan. 1781 (overleden) Gerechtsbode en Conciërge van het Raedhuis Gouda KSGV 77 Jordens, Jan 28-11-1781 Amsterdam Amst. dichten letoef gen; Hier na volmaakter Kaas, Thomas 30-09-1789 Rotterdam KSGV; Studium S G Kantelaer, Jacobus 29-03-1786 Predikant Almelo Mij der Ned ltk 69, 102, 118 Kasteleyn, Petrus Joannes 25-08-1789 1794 (overleden) Apotheker Amsterdam Natuur begaaft, oefening beschaaft 81, 98, 99 102, 131 Kerroux, Lodewijk Gabriël Floris 04-04-1770 22-07-1772 06-05-1772 Taelmeester Leiden 120 Kumpel, Jan Willem 04-04-1781 1785 Candidaat rechten Leiden 97, 131 Lau, la Izaak Nicolaas 20-02-1771 26-02-1772 {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Lennep, van David Jacobus 27-11-1793 Student rechten Leiden Lennep, van Gerrit 30-04-1794 Student rechten Leiden Leuter, Pieter 26-11-1777 1785 Rotterdam KSGV; Studium S G Lil, van Jan 30-04-1783 1788 Rotterdam Loncq, Gozewijn Jan 08-12-1782 1792 medebestuurder vanaf 1785; voorzitter in 1789 Leiden 117, 121 Loosjes, Adriaan 28-11-1781 1789 Haarlem Looy, Jofias 04-12-1771 26-02-1772 Maanen, van Jacob 28-11-1781 Utrecht Volmaakter door den tijd 96, 118 Maas, Abraham 01-12-1790 Oud Leraer der Remonstranten Alkmaar Marron, Paul Henri 30-09-1788 Predikant Parijs {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Meer, van der Jan Jacob 28-06-1780 1791 eerst honorair lid, medelid vanaf 05-12-1787 Baljuw en Schout Leiden Mes, Jan 07-05-1788 Amsterdam Meulman, Bernardus 26-01-1791 1792 Predikant Katwijk aan Zee Mey, de Mr. Pieter 13-01-1773 mei 1776 Advocaet Alkmaar Mortier, du David 27-10-1790 Leiden Nispen Muller, van Simon Johannes 28-01-1784 1786 Student Leiden Nuyssenburg, van Izaak 29-09-1773 aug. 1775 (overleden) Predikant Geertruidenberg KSGV 64 Oudkerk, Willem Haringh 10-03-1773 mei 1775 Predikant Kerkwijk Oyen, van Lambertus (A.Z.) 30-09-1789 Rotterdam Studium S G 98 Paape, Gerrit 30-09-1778 Delft KSGV {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Palm, van der H.J. 28-11-1781 Student godgeleerdheid Leiden KSGV; Dulces ante omnia musae 97 Palm, van der Kornelis 21-08-1782 1784 Delfshaven KSGV; Studium S G Pla, Pieter Adriaan 08-12-1769 09-05-1774 (geroyeerd) Griffier Vianen Pluygers, Pieter 30-03-1791 1792 Leiden Polderman, Dirk 28-08-1793 Vlaardingen Porjeere, Olivier 30-09-1778 1788 Predikant Alkmaar KSGV 96, 121 Post, Jan 05-09-1770 06-11-1771 Poth, van der Jacob 04-06-1770 06-05-1772 Prins, Mr. Gijsbertus 09-09-1772 1786 Advocaet Leiden Pruys, Martinus 09-06-1773 april 1776 Student medicijnen Leiden Remmers, Johannes (jr.) 07-03-1770 Koopman Amsterdam {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Reyers, Nicolaas 02-12-1772 Kunstschilder Leiden 17, 18, 59, 115 Reyzig, J.H. 29-11-1786 1794 Zwolle Rochussen, Jan 27-09-1786 Secretaris Etten-Breda 80, 81, 101, 102 Royen, van Henricus 19-02-1783 1786 Preaeceptor der Latijnsche Schoole Leiden Ruloffs, Barthalomeus 06-02-1771 Organist Amsterdam Schalk, van der Jacob 20-03-1771 04-12-1771 Scheidius, Dr. Fredericus Albertus 20-02-1771 06-05-1772 Schonck, E.J.B. 26-11-1777 Rector der Latijnsche Schoole Nijmegen 12, 61, 77, 122, 129 Schouten, Johannes 01-08-1770 27-05-1778 (geroyeerd) Predikant Uitgeest Sels, Mr. Willem Hendrik 23-05-1787 16-12-1789 (overleden) Auditeur militair Amsterdam {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Simons, Adam 27-02-1788 Student theologie Leiden 98 Sluiter, Johannes Albertus 24-08-1784 1791 Commis Amsterdam Sniet, Mr. Joannes Jacobus 03-10-1770 Advocaet Den Haag Snoey, Petrus Wilhelmus 04-06-1770 29-01-1772 (overleden) Den Haag Soeck Arnoldus 26-01-1785 1795 (overleden) buitengew. medebest. vanaf 1789; voorzitter in 1793 en 1795 Heel- en vroedmeester Leiden Sonsbeek, van Jan Willem 03-10-1792 Student rechten Leiden Spaan, van Reinier 22-07-1772 28-11-1781 april 1776 Student rechten Leiden KSGV Staring, A.C.W. 29-11-1786 1788 Harderwijk KSGV; de Goudsbloemen 12, 109 Steenwinkel, Mr. Jan 19-02-1783 Leiden Stel, van der Willem 27-02-1788 Heukelom {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Stoop, Dirk 28-08-1793 Bodegraven Stoppelaar, de Joan 27-12-1775 1786 Student Leiden 96 Stoppendaal, Lambertus 01-11-1769 april 1769 Notaris Nijmegen Taay, Willem Hendrik Louis 01-01-1772 Procureur Tiel Verboom, Frans Melchior 03-10-1770 30-10-1770 Vereul, Abraham 27-02-1788 Amsterdam 98, 99, 102 Vereul, Jan Jacob 28-01-1789 Student rechten Leiden 81, 102 Vereyck, A.J. 27-09-1786 Den Bosch Verveer, Jan 31-05-1786 Rotterdam KSGV; Studium S G; de Goudsbloemen Vijgh, Daniël 04-04-1770 20-03-1771 {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Waal, van der Simon 29-03-1775 01-02-1781 (overleden) Kostschoolhouder Geertruidenberg KSGV; Dulces ante omnia musae 43, 64, 94 Waenen, van Wilhelmus 29-03-1775 Predikant Katwijk aan Zee 65 Waller, Elbert 22-07-1772 1785 Leiden Weyland, Pieter 24-08-1784 Leeraer der Remonstranten Utrecht Zeydelaar, Ernst 09-10-1771 26-10-1777 (geroyeerd) Kostschoolhouder Amsterdam {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Honoraire leden Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Aar de Sterke, van der Jonkvrouwe Anna 09-05-1774 dec. 1779 Leiden 69, 126 Allart, Johannes 11-05-1785 Amsterdam l'Ange Suzanne Olympe (later: Stoppelaar) 19-05-1784 1786 Delft 126 Assendelft, van Adrianus 23-12-1772 1792 medebestuurder vanaf 1774 en 1781. Voorzitter in 1784 Predikant Leiden KSGV; Mij der Ned Itk; Linguaque animoque fideles Backer Mr. Willem (Dircksz.) 27-10-1773 april 1778 Leiden Barels, Mr. Jeronimo Mattheus 18-05-1791 1792 Amsterdam Bas, de Mr. Pieter Francois 28-01-1778 Secretaris der Hooge Heerlykheden Voorschoten Beer Poortugael, den, Mr. Jacobus Catharinus Cornelis 28-08-1793 Advocaet Amsterdam {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Begram, Hendrik 28-07-1773 Candidaat rechten; koopman Leiden Berg, van den Anthonius Hubertus 28-10-1772 13-04-1774 Praeceptor der Latijnsche Schoole Amsterdam Berkhout, van Pieter Jacob Teding 23-04-1774 1790 Student rechten Leiden Beurden, van Mr. Martinus Carolus 11-11-1772 1789 Leiden Blok, Mr. Bernardus 30-05-1781 Secretaris Enkhuizen Blok, van der Jacobus 28-11-1781 1783 Schiedam Bogaers, Adrianus 30-07-1777 Clerk ter Secretarye Den Haag Bosch, van den Pieter 23-12-1772 oct. 1775 Leraer der Remonstranten Leiden Mij der Ned ltk Bosch, van den Reijer 16-05-1781 Delft Bouvink, Johannes Wilhelmus 29-03-1775 1785 Predikant Voorschoten {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Bouwman, Denijs 31-08-1774 Notaris en procureur Leiden Brandsma, Petrus 03-01-1773 febr. 1776 Student rechten Leiden Brasser, Mr. Jacobus Jaspersen 19-12-1781 1790 Advocaet Vlissingen Breggen Pauw, van der, Petrus 27-09-1781 buitengew. medebest. vanaf 1789; medebest. vanaf 1792 Leeraer der Remonstranten Leiden Broeckhoff, Johan Pieter 20-05-1773 1787 Koopman Emmerik KSGV 95 Broes, Broërius 29-03-1775 eerst medelid, honorair lid vanaf 24-11-1785; medeb vanaf 1785 en 1790; voorzitter in 1791 Student (later Doctor en Hoogleraer in de godgeleerdheid) Leiden KSGV 120 Bruininx, Cornelis 19-02-1783 1788 Rotterdam Bucaille, Mr. Nicolaes 28-11-1781 1784 Advocaet Leiden Burch, van der Mr. Jan Louis 02-12-1780 Veertig in Raed Leiden {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Buren, van Mr. Pieter 29-09-1773 april 1776 Commis der Finantien van Holland Den Haag KSGV Burman, Petrus Franciscus 02-12-1780 1787 Student rechten Leiden Busken, Coenraad Rutgerus 28-08-1776 1794 Oud-kaptein der schutterij Vlissingen Buuren, van Mr. Izaak 24-01-1786 1794 Schout en Commissaris der notarissen Leiden Bijleveld, Mr. Casparus 26-04-1780 1785 Advocaet Den Haag Bijleveld, Mr. Jacobus 28-11-1781 Kaptein der schutterij Leiden Castrop, van Mr. Hendrik 09-09-1772 1792 eerst medelid, honorair lid vanaf 03-08-1774 Advocaet Hoorn Clignett, Arnoud 23-12-1772 dec. 1779 Oud-bajuw en Schout Leiden Coevenhoven, van Pieter Hendrik 26-10-1785 Student rechten Leiden Copper, Abraham Hercules 16-01-1774 mei 1776 Medicijnen Doctor Leiden {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Couperus, Mr. Jan 25-08-1789 Oud-raed in de vroedschap Gouda Cramer, Mr. Peter (Frederiksz.) 25-11-1790 Leiden Crimpen, van Adrianus (jr.) 23-11-1774 mei 1778 Student Leiden Deutz, Mr. Daniël 25-02-1789 1790 Ontvanger van penningen O.I.C. Amsterdam Deventer, van Pieter 20-02-1782 Kostschoolhouder Warmond Dibbetz, Hendrik Albert 30-10-1776 Hoofd-commis Leiden Mij der Ned ltk Doublet, Pieter 29-02-1792 Amsterdam Douw, J.J. Helenus 24-03-1787 1789 Regent van gasthuizen Leiden Dozy. Mr. Jacques Leonard 16-04-1792 1794 Advocaet Leiden Drabbe, Adrianus 25-11-1772 maart 1782 (overleden) Luitenant der schutterij Leiden {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Drabbe, Theodorus Louis 29-03-1780 1781 Leiden Druyvesteyn, Jan Willem 29-03-1780 1787 Leiden Eekhout, Evert Jan 28-11-1781 Burgemeester Zwolle Elter Maria Petronella (geb. Woesthoven) 25-08-1789 Amsterdam 69, 98, 99, 126 Entrop, Pieter Jan 05-08-1772 16-11-1772 (overleden) Amsterdam Fargue, la Paulus Constantijn 07-03-1770 1783 eerst medelid, honorair lid vanaf 10-07-1776 Kunstschilder Leiden (later: Den Haag) 18, 24, 26 Feilke, Casparus 28-11-1792 Leraer bij de Lutherse gemeente Leiden Foreest, van Jonkheer Cornelis 25-06-1777 Alkmaar Forsten, Rudolph 27-04-1774 30-04-1777 Student medicijnen Leiden Fridags, van Baron Mr. Gijsbert Lucas Geerlig 24-09-1777 Zwolle {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Fronhoff, J.W. 30-09-1789 1792 Kapellaan Beverwijk Fynje, Hendrik 02-12-1789 1794 Leiden Fynje, Wybo 25-09-1776 1788 Doctor Philosophie Delft 12, 117, 118 Gillissen, Aegigius Willekens 15-11-1790 Predikant Leyderdorp Goes, van der Adriaan Willem 25-11-1790 Student rechten Leiden Goes, van der Mr. Willem Jan 04-05-1780 1789 1786 1793 Secretaris van de Weeskamer Leiden Goorberg, van der Willem 27-04-1791 Oud-kaptein der schutterij Leiden Graafland, Mr. Pieter 24-08-1784 1794 Raed en Schepen Brielle Grabner, Jakob 30-06-1790 Luitenant Steenbergen Grasveld, van Carel Hendrik 28-04-1790 1794 Student medicijnen Leiden Gravesande, 's-Mr. Maximiliaan 30-08-1775 dec. 1779 Delft {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Hahn, Mr. Jacob George Hieronimus 28-01-1789 1794 Secretaris Leiden Halder, Dirk 07-05-1777 mei 1781 Student theologie Leiden Hamelsveld, van Prof. Ysbrand 08-06-1792 buitengew. medeb. vanaf 1792; voorzitter in 1794 Leiden Dulces ante omnia musae 118 Hasebroek, Henricus 26-08-1772 03-04-1782 (overleden) Predikant Haaften Heekeren, van Jan 28-11-1792 1794 Student medicijnen Leiden Heemskerk, van Reinier 07-10-1772 1784 medebest. vanaf 1774 en 1779 Rector der Latijnsche Schoolen Leiden Heukelom, van Jan 25-02-1789 Koopman Leiden Heyst, van Johannes 28-08-1793 Vlaardingen Hofman, J.F. 23-05-1787 Leiden Holtrop, Willem 28-11-1781 Leiden {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Hoogvliet, Johannes 13-05-1779 1794 Vlaardingen Hopman, Mr. Johannes Regenerus 04-12-1771 eerst medelid, honorair lid vanaf 12-04-1775 Student rechten (later: Advocaet) Leiden (later: Den Haag) Hovens, Daniël 29-01-1779 medebest. vanaf 1778 en 1789; voorzitter in 1785, 90 Leraer der Doopsgezinden Leiden Studium S G 90 Hubert, Samuël 28-08-1776 Predikant Leyderdorp Hubrechts, Mr. Jofias Johan 13-05-1782 1785 Secretaris der stad Leiden Hulsenkamp, F.C. 30-06-1790 1794 Amsterdam Hulthem, van C. 30-10-1793 Advocaet en Schepen Gent Immerzeel, van Cornelis Adriaan 02-12-1780 1786 Leiden Jacobson, Johannes 09-06-1773 mei 1779 Candidaat rechten Leiden 105 Jong, de Johan 02-12-1780 1783 Student rechten Leiden {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Karseboom, Jeronimus Mattheus 24-03-1793 Student rechten Leiden Kempenaer, de Mr. Ludovicus Timon 02-09-1772 Kaptein der schutterij Leiden KSGV Kerchem, Cornelis van 02-12-1780 dec. 1782 (overleden) Doctor medicijnen Noordwijk Kerkhooven, Jacobus 30-08-1775 Notaris en Procureur Leiden Kerkhoven, Jan 06-12-1786 1789 Leydschendam Keun, Dirk 19-12-1783 1788 Kaptein der schutterij Leiden Kinkée, Mr. Jacobus 28-07-1773 1789 Advocaet Leiden Knibbe. Jan Hendrik 27-10-1773 Schout Leiden Kock, Hendrik 26-01-1785 1794 1789 Kaptein Leiden Konynenburg, Jan 26-11-1783 1791 Leraer der Remonstranten Kooten, van Theodorus 13-05-1778 Rector der Latijnsche Schoole Middelburg KSGV {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Kops, Jan 27-01-1790 Leraer der Doopsgezinden Leiden Lange, de Mr. Cornelis Jacobus 27-11-1793 Leiden Lange, de Stephanus 08-05-1776 mei 1778 Student Leiden Lannoy, de Jonkvrouwe Juliana Cornelia 28-10-1778 19-02-1782 (overleden) Geertruidenberg KGSV 12, 43, 35, 65, 78, 85, 86, 95, 104, 121, 122, 126 Lannoy, de Baron Jan Hendrik 30-08-1775 1787 Colonel der cavallerie Den Haag Lannoy, de Baron Jan Oswald Joost 01-12-1790 Leiden Lansbergen, van Hendrik Hollingerus 28-08-1776 13-03-1782 Secretaris der Hooge Heerlykheid Alkemade Ledeboer, Abraham (Joh.z.) 23-11-1774 1788 Medicijnen Doctor Leiden Lelijveldt, van Pieter 28-12-1785 buitengew. medeb. vanaf 1790; medeb. vanaf 1793 Kaptein der schutterij Leiden {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Leyden, van Mr. Diderik 27-12-1775 Veertig in Raeden Leiden Leyden, van Jonkheer Baron Frederik 27-02-1793 Leiden Lil, van Jacob 28-01-1789 Pakhuismeester O.I.C. Rotterdam Limburg, van Thomas 30-06-1779 1794 Advocaet Den Haag KSGV 96, 97, 106 Lutfenburg, van Mr. Jacobus 28-04-1790 Schout en Secretaris Leiden Luzac, Mr. Etienne 27-01-1790 Leiden Marchant, Jan Pieter 27-11-1793 Kostschoolhouder Bodegraven Markon, Jan (Paulusz.) 25-01-1780 1786 Leiden Marle, van Mr. Christiaan George Reinhart 06-12-1786 Leiden Meulen, van der Mr. Jan 24-01-1786 1791 Kaptein der schutterij Leiden {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Meyer, Pieter 16-12-1772 1787 Luitenant der schutterij Leiden Modderman, Tonco 07-10-1772 Candidaat rechten (later: Advocaet) Groningen KSGV Moens, Petronella 25-08-1789 Aardenburg KSGV; Studium S G 69, 98, 99, 126 Monchy, de Francois Willem 03-01-1773 Candidaat medicijnen Leiden Mossau, van Baron Hendricus 04-12-1793 Leiden Musketier, Abraham 20-05-1789 Oud-colonel der schutterij Leiden Neck, van Mr. Jacob 26-11-1783 Advocaet Amsterdam Nievelt, van Mr. Albertus 31-05-1786 Leiden Noordziek, Pieter 28-12-1785 Leiden Nozeman, Cornelis 29-11-1786 buitengew. medeb. vanaf 1789 Leraer der Remonstranten Leiden {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Olden, van Rudolph 09-07-1772 Student rechten Leiden Onderdewijngaard, Mr. Canzius 28-11-1781 1787 Raed in de vroedschap Delft KSGV Oudemans, Adrianus 25-08-1773 1789 Predikant Noordwijk Outeren, van Mr. Petrus 19-02-1783 1785 Leiden Overstraeten, van Adriana 25-08-1789 Bergen op Zoom Studium S G; Amst dicht- en letteroef gen 69, 126 Peene, van Marcus 04-11-1772 Veertig in Raed Leiden Pla, le Andreas 28-11-1788 1790 Medicijnen Doctor Leiden KSGV 90 Poole, le Samuel 26-11-1788 Leiden Porjeere, Clara Jacoba (geb. van Santen) 05-04-1780 Alkmaar 126 Pot, van der Cornelis 02-12-1772 Koopman Rotterdam KSGV; Studium S G 42, 43, 115 {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Prins, Johannes 30-12-1772 1785 Koopman Leiden 78, 105 Pryn, Jan Anthony 04-12-1793 Leydschendam Radermacher, Mr. Samuel 27-01-1790 1792 Leiden Raesfelt, van Baronesse Clara Feyoena (geb. van Sytzema) 06-06-1781 Heemse KSGV 126 Reeman, Timotheus 03-10-1774 29-04-1778 (geroyeerd) Koopman Amsterdam Reepmaker, Matthys 27-02-1793 Student rechten Leiden Retman, Christiaen 25-01-1780 medebest. vanaf 1782 en 1791; buitengew. medeb. vanaf 1789 Predikant Leiden Riemersma, Mr. Pieter Cornelis 27-05-1789 Leiden Rieu, du Paulus (jr.) 30-12-1772 Leiden {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Righout, Daniël Hendrikus 30-09-1772 1788 Leiden 66 Romswinckel, Mr. Joost 11-11-1772 Veertig in Raed Leiden KSGV Romswinckel, Maarten 15-10-1777 Amsterdam Rouveroy, Evert Hunik 25-01-1777 april 1779 Royen, van Adrianus 31-12-1777 feb. 1779 (overleden) Medicijnen Doctor; Hoogleraer. Leiden KSGV 44, 45, 104, 105 Royen, van Evert Jacob 24-04-1793 Student rechten Leiden Royen, van Mr. Herman Johan 08-11-1780 1788 Raed in de vroedschap; hoofdofficier Delft Royen, van Rippert 08-11-1780 Commis Den Haag Santen, van Mr. Laurens 07-10-1772 medebest. vanaf 1774 Leiden Santheuvel, van den Mr. Anthony Diederik 25-02-1789 Oud-raed in de vroedschap Leiden {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Schadee, Cornelis 26-10-1791 1794 Baljuw en Schout Leiden Schagen, Johannes 28-11-1781 1786 Predikant Monnikendam Scheuren, van der J.F. 26-10-1785 1792 Gent Schneither, Jean Jacques 15-05-1793 Kostschoolhouder Leiden Schryver, Jacobus Johannes 08-06-1791 Koopman Rotterdam Studium S G Schut, Jan Hendrik 29-04-1789 Leiden Seignard, Elie 16-12-1772 1780 (overleden) Leiden (later Noordwijk) 120 Sleyden, van der Mr. Jacob 27-02-1793 Schout Leiden Slingeland, van J.P. 26-10-1785 1788 Student rechten Leiden Snep, Hendrik 11-06-1794 Delft Spaan, van Gelinus 02-12-1772 mei 1776 Koopman Rotterdam KSGV {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Spaan, van Joännes 22-07-1772 april 1776 Predikant Den Haag KSGV; Mij der Ned ltk; Amst dicht- en let oef gen Spaan, van Mr. Pieter 19-08-1772 april 1776 Griffier Den Haag KSGV Spaan, van Mr. Reinier 28-11-1781 1788 Advocaet Den Haag Spoors, Mr. Jakob 20-02-1782 Advocaet Den Haag Spijk, van Paulus 30-12-1772 dec. 1779 (overleden) Leiden Steen, van der Dirk 26-08-1772 april 1775 (overleden) Koopman Rotterdam KSGV Steeneveld, van Christianus 28-11-1781 1785 Predikant Scheveningen Stengh, van der Willem 19-05-1790 Medeopziender over s'Lands collectieve middelen Leiden Swart, Mr. Arend Bernard 19-05-1790 Advocaet Leiden {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Takens, Simon Petrus 30-04-1777 1790 Proponent Leiden Tasman, Jacobus 20-02-1782 Predikant Knollendam Teyssen, Mr. Nicolaas 20-09-1773 12-04-1775 Raed in de vroedschap en Schepen Gouda Tol, van Mr. Vincent Snoek 27-01-1790 Leiden Top, Willem Christiaan 27-05-1789 Leiden Trip, Mr. Lukas 13-05-1782 1784 Burgemeester Leiden Val, du Thomas 30-08-1775 Kaptein der schutterij Den Haag Valentyn, Abraham 25-08-1789 Oud-kaptein der schutterij Amsterdam Valk, Jan Kornelis 10-05-1773 oct. 1775 Leraer der Remonstranten Leiden Mij der Ned ltk Valkenaer, Mr. Izaac 24-07-1782 Advocaet Den Haag Veirac, Johannes 19-05-1790 1794 Medicijnen Doctor Rotterdam {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Verschuur, Johannes 13-05-1782 1786 Medicijnen Doctor Leiden Vosmaar, Jacob 28-10-1772 april 1776 Controlleur over 's Lands middelen; Commis Den Haag KSGV Vromans, Mr. Pieter 12-05-1773 medebest. vanaf 1788 en 1793 Commissaris der Echtzaken Leiden Warendorp, Andries 25-01-1780 Luitenant der schutterij Leiden Weille, de Mr. Dirk 31-12-1789 Oud Raed en Schepen Leiden Werken, van der Margaretha Geertruid (wed. Decambon) 24-08-1784 Den Haag 96, 126 Westerbaan, Cornelis Willem 13-12-1791 Leeraer der Remonstranten Leiden Westerbaan, Hendrik 26-02-1794 Katwijk a/d Rhijn Wetstein, Carolus Antonius 25-11-1778 april 1780 Leiden Witt, de Leonardus 23-09-1772 27-08-1778 Student rechten Leiden {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam Datum intreden Datum uittreden Functie Beroep Woonplaats Ander genootschap Pagina Wittert, Adriaan 27-04-1774 mei 1784 Leiden 120 Wittert, Mr. Johan Eduard 29-03-1775 1788 Advocaet Tiel Woordhouder, Mr. Toussaint 25-04-1781 Schout en Secretaris Leiden 120 Wormer, Dirk 25-02-1779 buitengew. medeb. vanaf 1794 Kaptein der schutterij Leiden Wybo, Jan Canzius 27-04-1775 aug. 1775 (overleden) Student rechten Leiden Zoutmaat, Francois 03-06-1772 07-07-1773 Den Haag Zwieten, van Mr. Armand 28-12-1791 Advocaet Leiden {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} C. Grafiek ledenaantallen De bovenste lijn in onderstaande grafiek geeft per jaar aan hoeveel mensen er lid van het genootschap waren. De onderste lijn geeft per jaar de opkomst aan van de leden op de jaarlijkse vergaderingen. Voor vermelding van de bronnen van deze gegevens, en voor commentaar op de grafiek, zie par. 5.1 Aantal leden (p. 67-68.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} D. De bedankbrief van Johannes le Francq van Berkhey Hierachter volgt de door mij letterlijk overgenomen brief van Johannes le Francq van Berkhey, d.d. 26 mei 1775, waarin hij bedankt voor het lidmaatschap van KWDAV (zie p. 66). Deze handgeschreven brief is te vinden in de Mengelzangen III. De brief is hier te vinden op p. 185.   Bij Afb. 12. Johannes le Francq van Berkhey (p. 184) Lithografie: J.P. Berghaus en G.J. Bos. Tekenaar: M. Jelgerhuis. Het portret bevindt zich in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 12. Johannes le Francq van Berkhey (1729-1812) ==} {>>afbeelding<<} {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn Heeren Dewyl zo wel myne aanhoudende als toenemende bezigheeden als ook andere tussenkomende gebeurtenissen mij verhindren om van het lidmaatschap van UEd. Kunstgenootschap behoorlijk en nuttig genoegen te mogen genieten; Neem ik de vrijheid om in deeze het genootschap te bedanken voor zoo veele bijzondere blijken van toegenegenheid voor mijn persoon en arbeid en bijzonder voor de aanzienlijke en tot heeden toe Wettig gehandhaafde posten en commissien die ik de eer heb gehad om onder de luysterrijkste Praesidien en Maecenaatschappen te bekleden: Bijzonder bedank ik de Hoofdleden voor de blijken van genegenheid op den vierden van Wijnmaand bij het houden mijnder redevoering betoont; en wel uytdrukkelijk voor de gunstige bescherming mijner goede naam en faam met betrekking tot het Verheerlijkt Leyden door de schranderste der Leeden en Maecenaten zo in het openbaar als bijzonder verdedigt, dermaten dat ik mij selven van ondankbaarheit zoude moeten beschuldigen, indien ik in uwe opentlijke vergadering het dankoffer van schuldpligtige dankbetuiging in den nevel der onerkentelijkheit en eigenliefde liet smooren: Ik bedank des alle De Leeden van het genootschap voor hunne vriendlijke en Dichterlijken ommegang: Ik bedank de dichters in 'tgemeen voor hunne bekoorlijke Dichtversnaperingen zoo meenigmaal met genoegen en toejuiching gehoort. In een woord voor alle blijken van Vriendschap. Ik wensch vervolgens het genootschap alle mogelijke voorspoed en luyster: en dit wenschende heb ik de Eere te zijn. Mijnheeren. van huis den 26 Mey 1775 UEd. Dienaar J. Lefranc van Berkhey N.B.[?] Versoeke een Reekening van Verzuim van Inlevering om dezelve behoorlijk te voldoen. De Heeren Reyers en La Fargue Kunstschilders hoop ik bij gelegenheid te betuygen, hoe hoog ik (volgens mijne gedane belofte) hunne Kunst waardere. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 13. Willem Bilderdijk (1756-1831) ==} {>>afbeelding<<} Portret vervaardigd door Charles Howard Hodges. Afmetingen: 79 bij 63 cm. Het portret bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam, onder catalogusnummer A 1453. Foto: Fotodienst Rijksmuseum. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} E. De verklaring van Willem Bilderdijk In het Gemeentearchief te Leiden is een handgeschreven briefje aanwezig van Willem Bilderdijk, d.d. 1 september 1777; een verklaring over het ontvangen van de gouden eerpenning (voor De waere Liefde tot het Vaderland, zie p. 95.). Deze verklaring kreeg in de catalougus van het Gemeentearchief de volgende titel: Bevestiging v.d. ontvangst van de gouden eerepenning van het Tael- en Dichtl. Genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’. Amsterdam, den 1. van Herfstmaend 1777. (signatuur: 76159 p., zie ook p. 87.). Deze verklaring, waarop geen adressaat staat vermeld, zal door Bilderdijk waarschijnlijk aan de bestuurders van het genootschap zijn overhandigd. Ik geef hier dit briefje, mede als aanvulling op: J. Bosch, Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling. Aanvullende uitgave. Eerste deel: 1772-1794. Wageningen, 1955. Diss. Amsterdam. Hierin worden alle brieven van Bilderdijk voor de periode van 1772 tot 1794 vermeld. De bovengenoemde verklaring is daar niet bij, maar hoort daar mogelijk wel thuis (tussen de nrs. 6 en 7 op p. 18.) De verklaring luidt als volgt: Ik ondergeteekende bekenne uit handen van den Eersten Secretaris van het Tael- en dichtlievend Genootschap, onder de Spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen; binnen de stad Leyden gevestigd, ontvangen te hebben de aen mij en op den 8en van Bloeimaend 1777 door hetzelve Genootschap toegeweezen gouden Eerpenning. En beloove bij deezen het dichtstuk waarvoor mij dien Penning geschonken wordt in volkomen eigendom van het Genootschap te zullen laeten, en hetzelve nimmermeer te zullen laten drukken, ook daervan in 't geheel geen gebruik te maeken, noch hetzelve aen iemand buiten de vergadering van het Genootschap te zullen laeten leezen voor dat hetzelve door het Genootschap zal zijn uitgegeeven, alles ingevolge van de Wetten van het Genootschap waeraen ik mij volkomen onderwerpe. Actum in Amsteldam den 1. van herfstmaend 1777 Willem Bilderdijk {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} F. De dankbrief van George Washington Zoals in hfdst. 2. over de geschiedenis van het genootschap staat vermeld (p. 21.), had men ervoor gezorgd dat de winnende gedichten op de prijsvraag George Washington (van Dirk Erkelens en Gerrit Brender à Brandis, zie p. 97.) enige jaren later ook werkelijk bij de Amerikaanse president terecht kwamen. In october 1790 werd men vereerd met een dankbrief. Ik geef hier die brief in de vertaling van het KWDAVlid Jan de Kruyff, zoals die te vinden is in de Handelingen, 1791, p. 6. Het origineel van de brief is vermoedelijk tegelijkertijd met het archief van KWDAV verdwenen. Een toelichtende opmerking: de in de brief genoemde heer Dumas is degene die er voor het genootschap voor zou zorgen dat de gedichten bij Washington terecht zouden komen. De brief is op de volgende bladzijde te vinden. {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuw York, den 30. Juny 1790. Wel edele heeren! Ik heb, door den Heer Dumas, ontvangen de Dichtstukken en den Brief, welken U Ed. mij in de maand July des voorledenen Jaers hebben toegezonden. Geheel doordrongen van erkentenisse voor dit blijk uwer beleefdheid en vriendelijke attentie te mijwaards, biede ik U Ed. deswege mijne beste dankzeggingen aan onder verzekering, dat ik steeds met het levendigst gevoel zal gedenken aan de goede wenschen uwes Genootschaps, voor mijn welvaart en geluk - wenschen, die met zo veel vuurs staan uitgedrukt in uwe Letteren; Voorts vergunt mij hier bij te voegen, dat ik mij zelver ten hoogsten gestreeld vinde door de gunstige denkbeelden, welke ik zie dat wegens mijn gedrag en gevoelens huisvesten, en ook bij de zulken, welke nimmer eenig personeel voordeel uit mijne verrichtingen getrokken hebben. Na wederkeerig over uwe Maatschappij mijne zegewenschen te hebben uitgeboezemd, teken ik mij Wel edele heeren! Uwe zeer Gehoorzame Dienaar (was get.) G. Washington De Beschermheren en Bestuurders van het Dichtlievend Genootschap te Leyden in Holland {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} [Slot] Ziet daer, bij den Oorsprong en de Lotgevallen, den teegenwoordigen staet deezes Genootschaps. Ik zie en gevoele dat ik U mijne Heeren! te lang heb beezig gehouden. - Dan, mijn last was om Ul. alles medetedeelen wat tot de Geschiedenis van 't Genootschap betrekking had, en mijn tegenwoordige post, [...], liet niet toe dat ik mij van dien last onttrok. Ik vraeg verschooning voor het gebrekkige dat mij ook in het doen van dit Verslag heeft aengekleefd, ik zal U niet dikwijls meer met eenig Verslag, aen mijn tegenwoordig ampt gehegt, verveelen. Karel de Pecker, tijdens de viering van het vijfentwintigjarig bestaansfeest van Kunst wordt door arbeid verkreegen. 3 Jan a Backer, De Jonge reiziger door Nederland I (1789) blz. 263.