De Lantaarn voor 1801 Pieter van Woensel GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1199 H 21   ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens enkele hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De Lantaarn voor 1801 door Amurath-Effendi, Hekim-Bachi (een pseudoniem van Pieter van Woensel) uit 1801.   REDACTIONELE INGREPEN De gotische tekst uit het origineel is in deze versie vet weergegeven. Op pagina V is tussen vierkante haken de kop ‘Kalender’ toegevoegd. De bladmuziek tussen pagina 56 en 57 zat in het origineel ondersteboven. De afbeelding is hier wel correct gepresenteerd. Voor pagina 114 zit een pagina die hier als het ware overheen geplakt was. Na pagina 116 komen twee uitklappagina's, die met A en B genummerd zijn. p. 8, deel I: deerniswaaardigen → deerniswaardigen; ‘hunnen deerniswaardigen toestand openleiden aan den Franschen Minister in den Haag’. p. 32, deel I: ook ook → ook; ‘De mensch, en dus ook de Bestianianen’. p. 53, deel I: zjj → zij; ‘waarop zij inzakten, onbekwaam om overeinde aan 't werk te blijven’. p. 87, deel I: Tiojaansche → Trojaansche; ‘Langen tijd was 't een grievend hartzeer geweest voor het Trojaansche Paerd’. p. 51, deel II: ik → in; ‘in welk school Signor Babbelarini zijn sterrekundig onderwijs genooten heeft’. p. 95, deel II: betrekkiugen → betrekkingen; ‘De loop en betrekkingen van den Koophandel zullen niet gestremd’.   Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (IV, 86 en 104 in deel I, 2 in deel II) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<}   [pagina ongenummerd (p. *I)] De Lantaarn voor MDCCCI.   [pagina ongenummerd (p. *III)] De Lantaarn voor 1801.   - ‘wij en hebben nooit met pluimstrijkende woorden (onder) u omgegaan, gelijk gij weet, noch met (eenig) bedekzel van gierigheid: - - - Noch zoekende eere uit menschen, noch van u, noch van anderen.’ 1 Thessalon. II. v. 5 & 6.   NIEUWE VERANDERDE UITGAAF, MET UIT- EN INLAATINGEN, MET BIJ- EN ONDERLAAGEN.   DOOR P. VAN WOENSEL, M.D.   Te AMSTERDAM, In 't Nieuwe Licht.   2004 dbnl   woen003lant05_01 scans Pieter van Woensel, De Lantaarn voor 1801 (onder pseudoniem Amurath-Effendi, Hekim-Bachi). In 't Nieuwe Licht, Amsterdam z.j.   DBNL-TEI 1 2004-11-18 LvtL colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Pieter van Woensel, De Lantaarn voor 1801 (onder pseudoniem Amurath-Effendi, Hekim-Bachi). In 't Nieuwe Licht, Amsterdam z.j. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==*II==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding HET GELAAT VAN DEN DAG; benevens de laatste woorden van den stervenden Zip . ==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} IETS, niet voor het PUBLIEK, maar voor eenige weinigen. Onder de duizend en één gravamina tegens het vorige, 't zij overleeden, 't zij ingeslaapen, bewind, was de slavernij, onder welke het hieldt der Ingezeetenen conscientie. Gelijk men thans, zedert de daarstelling der Vrijheid, een paspoort nodig heeft, om met fatzoen 't land uittekomen, hadt men toen nodig eene kerkelijke attestatie, om tot iets, dat een iets genaamd kon worden, bevorderd te worden; en ik herinner' mij zeer wel, hoe ik, voor eenige jaaren, zeker werk van mij (dat wel een klein snufje van den mutsaart hadt) ter leezinge gegeeven hebbende, aan een zeer aanzienlijk lid der voorige regeering - een man die aanzienelijk geweest zoude zijn, ware hij ook geen lid van regeeringe geweest - dit werk te rug ontving, met een: ‘Dr. uw boek heeft mij plaisier gedaan; maar {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} als men zo wil schrijven, moet men niets van nooden hebben.’ Eene zo geweldige heerschappij over der medeburgeren denkwijzen, mishaagde bij uitstek den toenmaalige Mal-Contenten; zij beweerden, dat dit strijdig was met eene vrije regeeringe. Maar nu, nu 't niet Oranje, nu 't Franje (*) boven is, wat doen nu die zelve klagers? Vergeetende, dat de vrijheid onder geene andere vlag vaart, dan die der Tolerantie, hoe rusteloos arbeiden zij niet, omzich te dringen in de binnenste schuilhoeken van eens anders geweeten, ten einde te ont- {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} dekken, of misschien zich daar ook eenige saffraanächtige tint schuil houdt? en meenen zij, dikwerf bedroogen door een valsch daglicht, die tint te ontwaaren, dan is 'er een schrikkelijk misbaar; bovenäl zo hij, gedrukt door zulke suspicie van ketterij, gebeneficieerd is. Mij dunkt, ik zie den Representant *** nog voor mij staan, zeggenden met eene weêrgadelooze deftigheid: ‘Dr. zulke manieren strooken niet met 't heerschende systhema.’ Mij dunkt ik zie den man nog voor mij staan; en ik dank' den Hemel, dat ik hem niet vlak in 't aangezicht uitlachte, in spijt zijner deftigheid. - Ook ben ik in scriptis Harlemensibus beleerd geworden, dat mijne taal niet is die van een Amptenaar der Patriotten. Ik, die noch 't instrument, noch het slachtoffer, noch de martelaar ben van al dit gesnor, (want ik verklaar' u in oprechtheid, dat ik dit schrijvende zit te lagchen) maak ulieden kont en kennelijk mijn vast voorneemen, om {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} noch voor één, noch voor tien ampten mijne ziel te willen verpanden; beneevens mijne afkeerigheid van te danzen naar de pijpen van de zulken, die 't woord vrijheid in den mond en dwingelandij in 't hart besturven hebben. En hiermede wensch ik alle geeuwhongerige ampteloozen wel te rusten; verzoekende ten besluite, de zulken die mij zoeken, te kwellen, zich die overbodige moeite te willen spaaren; daar 't verdriet doorgaans zo veel vat op mij heeft, als de olie op een natte plaat.   NB. Ik had bijna iets vergeeten. Ik heb ten eventüeele, of staaving, of opheldering mijner Allusies, bij manier van Bij- of Onderlaagen, aan 't einde van dit merkwaardig boekske, neêrgelegd eenige stukken van Fransche Proclamaties, waarin ample mentie gemaakt wordt van Keetens, Boeijens, Geklonken Boeijens, Juk, Slavernij, Dwingelanden, Onderdrukkiug, en diergelijk fraai bak-werk meer. Ik verzoek mijne Lezeressen zich vooräl te voorzien, voor dat zij 't waagen deeze meesterstukken te leezen, van wat geest van hartshoorn; den anderen zou misschien een slokje bitter volstaan kunnen. - Ik voor mij betuige bij al wat heilig is, deeze Proclamaties niet te hebben kunnen uitschrijven, zonder (met permissie) een zeer onaangenaam gevoel in mijn maag. {==V==} {>>pagina-aanduiding<<} [Kalender] JANUARY, Louwmaand. XXXI. Dagen. 1 Dond. 2 Vrydag 3 Saturdag 4 Zondag 5 Maandag 6 Dingsdag 7 Woensd. 8 Dond. 9 Vrydag 10 Saturdag 11 Zondag 12 Maandag 13 Dingsdag 14 Woensd. 15 Dond. 16 Vrydag 17 Saturdag 18 Zondag 19 Maandag 20 Dingsdag 21 Woensd. 22 Dond. 23 Vrydag 24 Saturdag 25 Zondag 26 Maandag 27 Dingsdag 28 Woensd. 29 Dond. 30 Vrydag 31 Saturdag. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier Woend. den 7, 's avon. ten 8. uur. 4 minn. Vorst.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan Woens. den 14, 's avonds ten 8 uur. 50. min. vorst.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier Woens. den 21, 's avonds ten 0 uur. 5 min. Wind.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan Dond. den 29, 's avonds ten 10 uur. 43 min. Dooi Weer.  FEBRUARY, Sprokkelmaand, XXVIII. Dagen. 1 Zondag 2 Maandag 3 Dingsdag 4 Woensd. 5 Dond. 6 Vrydag. 7 Saturdag. 8 Zondag. 9 Maandag 10 Dingsdag 11 Woensd. 12 Dond. 13 Vrydag. 14 Saturdag 15 Zondag. 16 Maandag 17 Dingsdag 18 Woensd. 19 Dond. 20 Vrydag 21 Saturdag 22 Zondag 23 Maandag 24 Dingsdag 25 Woensd. 26 Dond. 27 Vrydag 28 Saturdag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier Vrydag den 6, 's morg. ten 6 uur. 12 minn. Hagel.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan Vrydag den 13, 's morg. ten 3 uur. 46 minn. Vorst.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier Vryd. den 20, 's namidd. ten 3 uur. 32 min. Reegen.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan Saturd. den 28. 's namidd. ten 3 uur. 20 min. Mooy Weer {==VI==} {>>pagina-aanduiding<<} MAART, Lentemaand. XXXI. Dagen. 1 Zondag. 2 Maandag 3 Dingsdag 4 Woensd. 5 Dond. 6 Vrydag 7 Saturdag 8 Zondag 9 Maandag 10 Dingsdag 11 Woensd. 12 Dond. 13 Vrydag 14 Saturdag 15 Zondag 16 Maandag 17 Dingsdag 18 Woensd. 19 Dond. 20 Vrydag 21 Saturdag 22 Zondag 23 Maandag 24 Dingsdag 25 Woensd. 26 Dond. 27 Vrydag 28 Saturdag 29 Zondag 30 Maandag 31 Dingsdag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Leste Quartier Saturd. den 7, 's namidd. ten 4 uur. 18 min. Regen.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan Saturd. den 14 's namidd. ten 3 uur. 3 minn. Mooy Weer.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier Zondag den 22, 's morg. ten 2 uur. 39 min. Regen.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan Maand den 30, 's morgens ten 4 uur. 17 min. Maan Eclips. Storm.  APRIL, Grasmaand, XXX. Dagen. 1 Woensd. 2 Dond. 3 Vrydag 4 Saturdag 5 Zondag 6 Maandag 7 Dingsdag 8 Woensd. 9 Dond. 10 Vrydag 11 Saturdag 12 Zondag 13 Maandag 14 Dingsdag 15 Woensd. 16 Dond. 17 Vrydag 18 Saturdag 19 Zondag 20 Maandag 21 Dingsdag 22 Woensd. 23 Dond. 24 Vrydag 25 Saturdag 26 Zondag 27 Maandag 28 Dingsdag 29 Woensd. 30 Dond. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quatier Maand. den 6, 's morg. ten 3 uur. 2 min. Groeizaam.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan Maand. d. 13, 's morg. ten 4 uur. 8 min.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quart. Dingsd. den 21, 's morg. ten 2 uur. 36 min. Zoel.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan, Dingsd. den 28, nam. ten 3 uur. 28 m. {==VII==} {>>pagina-aanduiding<<} MAI, Bloeimaand, XXXI. Dagen.   1 Vrydag 2 Saturdag 3 Zondag 4 Maandag 5 Dingsdag 6 Woensd. 7 Dond. 8 Vrydag 9 Saturdag 10 Zondag 11 Maandag 12 Dingsdag 13 Woensd. 14 Dond. 15 Vrydag 16 Saturdag 17 Zondag 18 Maandag 19 Dingsdag 20 Woensd. 21 Dond. 22 Vrydag 23 Saturdag 24 Zondag 25 Maandag 26 Dingsdag 27 Woensd. 28 Dond. 29 Vrydag 30 Saturdag 31 Zondag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Dingsd. den 5, 's morg. ten 11 uur 31 min. Mooy Weer.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan, Dingsd. den 12, nam. ten 6 uur. 26 min. Warm.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier, Woensd. den 20, nam. ten 5 uur. 56 min. Droogte.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan, Dond. den 28, 's morg. ten 1 uur. 3 min. Heet.  JUNY, Wiedemaand. XXX. Dagen. 1 Maandag 2 Dingsdag 3 Woensd. 4 Dond. 5 Vrydag 6 Saturdag 7 Zondag 8 Maandag 9 Dingsdag 10 Woensd. 11 Dond. 12 Vrydag 13 Saturdag 14 Zondag 15 Maandag 16 Dingsdag 17 Woensd 18 Dond. 19 Vrydag 20 Saturdag 21 Zondag 22 Maandag 23 Dingsdag 24 Woensd. 25 Dond. 26 Vrydag 27 Saturdag. 28 Zondag 29 Maandag 30 Dingsdag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Woensd. den 3, 's av. ten 7 uur. 55 min. Vogt.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan, Dond. den 11, 's morg. ten 8 uur. 56 min. Zonneschyn.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier, Vrydag den 19, 's morg. ten 7 uur. 3 min. Zware Lugt.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan, Vrydag den 26, 's morg. ten 8 uur. 2 min. Warm. {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} JULY, Hooimaand. XXXI. Dagen. 1 Woensd. 2 Dond. 3 Vrydag 4 Saturdag 5 Zondag 6 Maandag 7 Dingsdag 8 Woensd. 9 Dond. 10 Vrydag 11 Saturdag 12 Zondag 13 Maandag 14 Dingsdag 15 Woensd. 16 Dond. 17 Vrydag 18 Saturdag 19 Zondag 20 Maandag 21 Dingsdag 22 Woensd. 23 Dond. 24 Vrydag 25 Saturdag 26 Zondag 27 Maandag 28 Dingsdag 29 Woensd 30 Dond. 31 Vrydag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Vrydag den 3, 's morg. ten 5 uur. 22 min. Donder.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan, Vrydag den 10, 's av. ten 11 uur. 50 min. Onweêr.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier, Saturdag den 18, 's av. ten 5 uur. 56 min. Zonneschyn.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan, Saturdag den 25, nam. ten 3 uur. 29 min. Droogte.  AUGUSTUS, Oogstmaand. XXXI. Dagen. 1 Saturdag 2 Zondag 3 Maandag 4 Dingsdag 5 Woensd. 6 Dond. 7 Vrydag 8 Saturdag 9 Zondag 10 Maandag 11 Dingsdag 12 Woensd. 13 Dond. 14 Vrydag 15 Saturdag 16 Zondag 17 Maandag 18 Dingsdag 19 Woensd 20 Dond. 21 Vrydag 22 Saturdag 23 Zondag 24 Maandag 25 Dingsdag 26 Woensd. 27 Dond. 28 Vrydag 29 Saturdag 30 Zondag 31 Maandag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Saturd. den 1, 's av. ten 8 uur. 25 min. Onweer.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan, Zondag den 9, namidd. ten 3 uur. 36 min. Broeijig.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier, Maandag den 17, 's morg. ten 3 uur. 29 min. Verand.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan, Maandag den 24, 's morg. ten 1 uur. 33 min. Vogt.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Maandag den 31, 's morg. ten 6 uur. 11 min. Heet. {==IX==} {>>pagina-aanduiding<<} SEPTEMBER, Herfstmaand. XXX. Dagen. 1 Dingsdag 2 Woensd. 3 Dond. 4 Vrydag 5 Saturdag 6 Zondag 7 Maandag 8 Dingsdag 9 Woensd. 10 Dond. 11 Vrydag 12 Saturdag 13 Zondag 14 Maandag 15 Dingsdag 16 Woensd. 17 Dond. 18 Vrydag 19 Saturdag 20 Zondag 21 Maandag 22 Dingsdag 23 Woensd. 24 Dond. 25 Vrydag 26 Saturdag 27 Zondag 28 Maandag 29 Dingsdag 30 Woensd {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan, Dingsdag den 8, 's morg. ten 4 uur. min. Donder.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier, Dingsdag den 15, 's morg. ten 12 uur, 10 min. Hagel.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan, Dingsdag den 22, 's morg. ten 8 uur. 2 min. M.Ecl.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Dingsdag den 29, 's morg. ten 9 uur. 37 min. Regen.  OCTOBER, Wynmaand. XXXI. Dagen. 1 Dond. 2 Vrydag 3 Saturdag 4 Zondag 5 Maandag 6 Dingsdag 7 Woensd. 8 Dond. 9 Vrydag 10 Saturdag 11 Zondag 12 Maandag 13 Dingsdag 14 Woensd. 15 Dond. 16 Vrydag 17 Saturdag 18 Zondag 19 Maandag 20 Dingsdag 21 Woensd. 22 Dond. 23 Vrydag 24 Saturdag 25 Zondag 26 Maandag 27 Dingsdag 28 Woensd. 29 Dond. 30 Vrydag 31 Saturdag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan, Woensd. den 7. 's av. ten 8 uur. 19 min. Mooi Weêr.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier, Woensd. den 14, 's av, ten 9 uur 3 min. Wind.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan. Donderd. den 22, 's morg. ten o uur. 27 min. Donker.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Donderd. den 29, nam. ten 4 uur. 2 min. Kud. {==X==} {>>pagina-aanduiding<<} NOVEMBER, Slagtmaand. XXX. Dagen. 1 Zondag 2 Maandag 3 Dingsdag 4 Woensd. 5 Dond. 6 Vrydag 7 Saturdag 8 Zondag 9 Maandag 10 Dingsdag 11 Woensd. 12 Dond. 13 Vrydag 14 Saturdag 15 Zondag 16 Maandag 17 Dingsdag 18 Woensd. 19 Dond. 20 Vrydag 21 Saturdag 22 Zondag 23 Maandag 24 Dingsdag 25 Woensd. 26 Dond. 27 Vrydag 28 Saturdag 29 Zondag 30 Maandag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan, Vrydag den 6, 's morg. ten 9 uur. 15 min, Zonneschyn.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier, Vrydag den 13, 's morg. ten 6 uur. 25 mid. Regen.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan, Vrydag den 20, 's morg. ten 10 uur. 5 min. Storm.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Saturdag den 28. 's morg. ten 10 uur. 5 min. Storm.  DECEMBER, Wintermaand. XXXI. Dagen. 1 Dingsdag 2 Woensd. 3 Dond. 4 Vrydag 5 Saturdag 6 Zondag 7 Maandag 8 Dingsdag 9 Woensd. 10 Dond. 11 Vrydag 12 Saturdag 13 Zondag 14 Maandag 15 Dingsdag 16 Woensd. 17 Dond. 18 Vrydag 19 Saturdag 20 Zondag 21 Maandag 22 Dingsdag 23 Woensd. 24 Dond. 25 Vrydag 26 Saturdag 27 Zondag 28 Maandag 29 Dingsdag 30 Woensd. 31 Dond. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Maan, Saturdag den 5, 's av. ten 9 uur. 16 min. Vorst.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eerste Quartier, Saturdag den 12, 's av. ten 5 uur. 27 min. Veranderlyk.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Volle Maan, Saturdag den 19, 's av. ten 8 unr. 1 min. Storm.   {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laatste Quartier, Maandag den 28, 's morg. ten 3 uur. 45 min. Vorst. {==t.o. 1==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gelijk de wakkere Haan tot kraaijen is geneegen, Zo laat u, jonge Jeugd, tot onderwijs beweegen {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Ieder huishouden zijn eige apteek (*) ‘Tweedens wil ik haastelijk doorloopen de heete of haastige ziektens, en uitvorschen de baaten, die de Lijders daar tegen uit hun huishouden trekken mogen.’ Zie de Lantaarn van 1798, bladz. 2. Zeker verbeeldde ik mij, dit schrijvende, zeer methodiek te zijn. Maar waar was mijn hoofd? waar waren mijne zinnen? - Juist niet in Nova Zemla, maar in de hoofdstad van Moscoviën. Nu gelieve de goede Lezer te weten, dat in dit overgroot keizerrijk eene meenigte punten gevonden worden, waaruit men cirkels van een omtrek van hondert mijlen zou mogen trekken, zonder in dien omtrek een Artz, Woud-Artz, Kruidmenger of Vroedmeester te kunnen vinden. Verstooken van alle hulp van buiten, is 't Wijsselijk, in dergelijke (niet hiergelijke) verleegenheid die van binnen te zoeken. Het Publiek gelieve zich te vergenoe- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} gen met deeze verschoning: Wie is ten allen uure wijs! - Een kleine anecdote zal hier juist ter snêe komen. Voor eenige maanden pas gezeeten, in 't N.H. Kossijhuis, vol van nieuwsgierigheid, in een ogenblik, waarin belangrijke gebeurtenissen elkander volgden als een stortregen, de Haarlemsche Courant zo op 't moment in de hand genomen hebbende, komt mij de Burger N. op zij schieten met ‘Dr.! Een woordje’ - Wat is 'er van uw dienst? - Hierop volgde eene zeer langdradige historie van ziekten en ongemakken, die beslooten wierdt met een ‘wat moet ik 'er in doen?’ - Mijne gemelijkheid, over het teleurstellen mijne nieuwsgierigheid, verbergende achter het masker eener schijnbaare oplettendheid, had ik beslooten, geduurende zijne lange Jeremiade, hem zijne indiscretie in te peeperen, en antwoordde hem: ‘Ik weet u een zeer goeden raad te geeven.’ Geperst om dien te openbaaren, zeide ik: Mijn vrind! de raad dien ik u te geeven heb is deeze: neem een Doctor, en betaal hem rijkelijk; en deze raad zal u van een dubbel nut zijn. Voor eerst zult gij de hulp van uwen Artz hooger waardeeren, om dat zij u geld kost; en ten anderen zult gij door 't geld de opmerkzaamheid en ijver van uwen Doctor scherpen. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} (Ik kan deeze geleengenheid onmogelijk laaten voorbij gaan, om mijne medebroeders alhier op 't ernstigste afteraaden, in Kofsijhuizen, Collegiën, op eenige publieke gezelschappen, te treden in consultatiën, veel weiniger 'er ruimschoots in te zijn, aldaar raad te geeven, die om niet gegeeven, ook niet geächt wordt; de raadvragers, die u in een ogenblik van uitspanninge komen verveelen, kort aftewijzen naar uwe woningen, ook in 't geheel niet mild te zijn, in aldaar uittestallen veel medicinaale geleerdheid, die kwalijk begreepen en kwalijk overgebragt, uw mond doet schijnen een trechter van ongerijmdheid, of uw hoofd den zetel van verwaandheid.) Ik trek alzo mijne woorden, die strekken tot motto van dit artikel, weder in den hals, en raade mijne vrienden, liever dan te sluimeren op 't bedrieglijk oorkussen van huisselijke hulpe, in haastige ziekten, (waarin 't is schielijk 'er op of 'er onder, of 't geen ook al niet appetijtelijk is, die mishandelt u storten in langwijlige ziektens, die, zo ze u niet sleepen in 't graf, u zeker sleepen in verdriet) ik raade, herzeg ik, mijne vrienden, en zelfs mijne vijanden, in haastige ziektens haastig te zijn met het inroepen van de hulpe van een doctor, of bij onstentigheid van dien, ten platten lande, zijnen plaatsvervanger. Ik wil {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} zelfs hier van niet uitgezondert hebben die geenen, die door 't leezen van Tissot, Buchan (*) en zoortgelijke boeken, hunne harssens verwandelt hebbende als in eene zoort van medicinaale luizenmarkt, zich vetbeelden al diepe inzichten in de geneeskunde te bezitten, en 'er niet weinig vaarts oploopcn, zelfs de zulken raade en bezweer ik, in hun nood, interoepen dien geen, van wien men recht heeft, (ratione officii) verligtinge te wachten, liever dan te boeten voor hunne verwaandheid; en mij, die belangeloos spreek, te gelooven, dat ook een heel sober Artz altoos 'er nog iets meer van weet, dan zulke halfbakken, geparlevinkte, neuswijze boek-doctoren: wijl de geneeskonst niet enkel eene weetenschap, maar eene konst is; dat is, niet enkel door leezen, ook van goede werken, maar door hebbelijkheid en praktijk verkreegen word. (Ook moet ik mijne medebroeders hier een tweeden raad geeven: namelijk als zij met zulke zoort van zieken, die eens aan den tempel der medicijnen ge.... hebben, te doen hebben, in Gods naam! met hen nooit of nimmer te treeden in eenige medicinaale conferentiën, tenzij zij goedvinden zich moedwillig eene {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Waereld van gemartel en getob te bereiden, en de zulke aftewijzen met: dat een Medicus wel komt om den Lijder, zo mogelijk, te geneezen, maar niet om hem de geneeskunde te leeren.) De reeden nu, waarom ik van mijn voorneemen voorn., dat is, van de gedagten, om zich in haastige ziektens eene hulp te zoeken in zijn eigen huishouden, afzie, is deeze, dat misschien de helft deezer ziektens, behoorende tot de klasse der onsteekings ziektens, en vallende doorgaans in gestellen, rijk in rijk bloed, als een eerste en hoofd-middel vordert het lancet, het geen ik in goede goweeten niet durve betrouwen aan ongewijde handen. In plaatze alzo van te slaapen op het bedriegelijk vertrouwen van ‘'t zal wel schikken, braaf drinken en doorwaazemen,’ enz. zeg ik nog eens, dat zij hulpe zoeken, daar, waar zij mogen verwachten die te vinden; dat is, dat zij beleefdelijk laaten verzoeken den Doctor spoedig bij hen te komen, (want of schoon zij ook zeer goed betaalen, is het loon altoos beneeden den dienst. - Daar 'er geene evenreedigheid is tusschen een stuk geld en 't leeven of de gezondheid. en 'er dus een saldo over blijft, enkel te vereffenen, door beleefdheid) in 't administreeren van welken raad aan mijne landslieden, niemand mij beschuldigen zal van {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} overtollige moeite genomen te hebben; over al het welke, en nog iets anders, ik mij voorbehoude, weër en wind dienende, t'eeniger tijd mijne welspreekendheid uittestallen. Gallicana. - - - Het was niet genoeg, dat men aldus behandelde, (dat is mishandelde) neutraale mogendheeden; men ging nog met meer roofzieke inhaligheid te werk, ten opzichte der Bataafsche Republiek, onzen Bondgenoot, onze Vriendin. 't Was zeker een beuzeling, dat de Bataaven ons de verovering van hun land hadden gemaklijk gemaakt, uit haat der vexatiën van het huis van Oranje, uit haat dat de Stadhouder Engeland begunstigde, ten nadeel van hun land. - Zeker was 't eene beuzeling, dat zij eene form van Regeering hadden aangenomen, zodaanig als wij ze hun hadden opgegeeven. Zeker was 't eene beuzeling, dat zij ons onbereekenbaare sommen gegeeven hadden, in vergoeding van de moeite, die wij genomen had- {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} den, om hen te veroveren. - 't Was eene beuzeling, dat zij ons afgestaan hadden een deel van hun grondgebied, en dat zij zich verbouden hadden, om te voeden en te kleeden een aanmerkelijk deel van het Leger, 't geen aan Vrankrijk toebehoorde. - Zeker was 't eene beuzeling, dat zij om onzentwille in oorlog waren gekomen met Engeland, en dat die vredebreuk oorzaak was van de totaale vernieling van hun handel, zonder wiens werkzaamheid 'er geen Holland is. Zeker was 't eene beuzeling, dat zijne ongelukkige inwoners, ten einde te betaalen de Bataafsche Rescriptiën, toegestaan ten voordeele der Fransche Republiek en van de Fransche Troepen in hunne soldij, verplicht waren zedert twee jaaren te betaalen de helft van hun wezenlijken eigendom, (denkelijk is hier een drukfout ingesloopen.) Neen! Fransche Zeeschuimers moesten hun, tot in hunne binnen-wateren, onder het geschut van hunne Forten, nog gaan ontrooven de weinige kleine vaartuigen, die zij te water durfden laaten gaan. - Zonden zij proviand na hunne Coloniën, om ze te voorzien van 't noodige, en daar door te beletten, dat zij zich niet overgaven aan Engeland uit gebrek, zo onderschepten Fransche Kapers deeze Convooijen en deeden ze goeden prijs verklaaren, onder begunstiging van wetten ge- {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} maakt, hiertoe betreklijk, en waarvan de toepassing verzonnen werdt in zekere gerichtshoven, door Rechters, die in de Kapers geïnteresserd waren. 't Was te vergeefsch, dat de Agent der Bataafsche Marine, en die van buitenlandsche zaaken, de burgers Spoors en Van der Goes, hunnen deerniswaardigen toestand openleiden aan den Franschen Minister in den Haag, (den Auteur van dit Werk.) 't Was te vergeefsch dat die Minister, ooggetuige van deeze zeeschuimerij, 'er kennisse van gaf aan den Minister Talleijrand - alles was te vergeefsch (*). {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Advertentie. 't Is het lot van alles, wat zich verheft boven het gemeen, de aandacht van dat gemeen na zich te trekken; zo als 't het lot is van het geen de aandacht van 't gemeen na zich trekt, zijn afgunst gaande te maaken. Zeker zou het wel zonderling zijn, zo de Grootste Man van zijn land, van Europa, en van zijne eeuw hiervan eene uitzondering maakte. Dus zou het niet onmogelijk zijn, dat de Biographische bijdraagen, die wij in den eersten druk eene plaatze gaven (en die wij in den tweeden druk eene plaatze weigeren.) niet vrij waren van onnauwkeurigheeden, onwaarheeden, verdraaijingen: ofschoon wij, niets anders bedoelende dan waarheid, die putten in den zuiverste en onvervalschte bronnen. Om zich alzo niet bloot te stellen aan 't gevaar van mistastinge, in een zo aangeleegen onderwerp, gebiedt de voorzichtigheid zich niet te overhassten in 't verzamelen van bouwstoffen tot de Leevensbeschrijving van deezen Grooten Man. Misschien krijgen wij in 't vervolg een vaster voet, om dit onderwerp met meer veiligheid en min gevaar van mistastinge te behandelen. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Toekruid. 't Is even weinig belachlijk luidruftig, ja zelfs met eene hooge borst, voor den dag te komen met de domste opiniën, met de handtastelijkste dwaalingen, met zotternijën van allerlei zoort, wanneer deeze kraamereijen in de mode, of, om mij te bedienen van eene uitdrukkinge in de mode, aan de order van den dag zijn, als het weinig belachlijk is te loopen met een zotskap midden in het Gekhuis. Integendeel een ordentlijke hoed zou 'er mal staan. Foei i weg met die singulariteit! men moet de aangenoomen gevoelens respecteerem. En hoe de waarheid, 'k meen de verbreiding der waarheid, daarbij wint! {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} De bijl. Die 't vatten kan, die vatt' de kneep. De Bijl (wie weet hoe lang geleeden!) Nog zonder steel, kwam 't bosch intreeden, En keek onnozel als een Lam, En groette zelfs den kleinsten stam; Sprak voorts eerbiedig tot de boomen, D'Eersten in rang: Ik ben gekoomen, O Eedle stammen, die uw kruin Verheft tot boven berg en duin, Om iets gerings u aftesmeeken! 'k Verzoek voor mij te moogen breeken Van 't kleene hout, dat u niet deert, Een steeltje, dat mij slegts mankeert; {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} En zonder 't welk mij staat te vreezen Dat 'k gantschelijk onnut zal weezen Aan u, geëerde Maatschappij, Waar aan ik al mijn zorgen wei'.’ De Boomen straks aan 't overleggen, Wat antwoord aan de Bijl te zeggen. Een enkle Boom slegts hier en daar Begreep maar eenigzints 't gevaar, 't Welk hun allen stondt te vreezen, Wierd aan de Bijl een steel geweezen! - Het antwoord was, om kort te gaan, De Bijl 't verzogte toe te staan. - Deez' hadt zo dra geen Steel bekoomen, Of sprak aldus: ‘Gij groote Boomen, Gij trotschen, werpt u voor mij neêr! Erkent in mij uw Vorst en Heer. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} En stelt u niet in 't minst daar tegen; De magt die 'k wettig heb verkreegen Eischt eerbied, duldt geen trotsch bestaan, Elk uwer is mijn onderdaan. - Die taal deedt al de Boomen schrikken; Maar niemand durfde een woord te kikken: Want die zich 't spreeken onderwondt, Wierdt neêrgehakt, hoe vast hij stondt. Die dit bezeft, zal zeker beeven, Om aan de Bijl een Steel te geeven. NB. 't Is met de spijzen voor den geest, als met die voor 't dierlijk ligchaam, in welke 'er zijn, die men bestendig nuttigt met graagte. als brood en aardappelen, die altoos welkom zijn. Even zo zijn voor den geest zommige werken. Wie neemt een Telemaque, een Belisaire, een Pope, een {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Cervantes in de hand, zonder 'er een oogenblik in te kijken; ofschoon men die werken ook aan stukken geleezen hadt, als de kinde ren hunne AB-boeken? Ik durve bovenstaande Fabel in denzelven rang schikken. Zij is vol van wijsheid, en overvloeijende in stof tot nadenken. Ik verstoute mij haar, schoon niet nieuw, hier te plaatsen; met des te meer vertrouwen, om dat het schijnt, als of zij voor zeer veelen nog geheel nieuw geweest is. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Historie van een Trojaansch Paerd. Eene allegorie. Inleiding en Inroeping. Dit papier is toegeweid aan de Historie van een Trojaansch Paerd, het booste van alle Trojaansche Paerden. Wie zal mij bijstaan in eene zo halsbreekende onderneeming? Zanggodinnen!,.. Neen! met u, Lolgodinnen! wil ik niets te doen hebben. Gij, erfvijandinnen van het waare! gij zoudt, in een verhaal, uit zich zelven reeds vol van onwaarschijnelijkheeden, mij voorzeker van den wal in den sloot helpen: en behalven dat, kan professor X* u alle negen, en nog wel negentien drukkers beezig houden. Evenwel wil ik dit alleen, niet een enkel woord, vraagen: maar liegt niet! zijn 'er geniën van groote afgestorvenen, die nog zwee- {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} ven over de aarde, en zich nog bemoeijen met het geen 'er op omgaat? Zo roepe ik aan de genie van hem, die alles, wat boven - op - en onder de aarde leeft en is, ging inventariseeren; en ieder artiekel zo behendig wist te beschrijven, dat een blind man het in donker kan vinden; of wel de genie van hem, die de 240 spieren van een Hout-Rups durfde uit een te splijten, den twijfelaars toeteroepende, dat de ongelovige het mij nadoe, en zo hij 't niet gelooven wil, ze zelve telle. Zulke bescherm-engels zijn het, wier hulpe ik behoev'. Een van beiden of wel beiden staat mij bij! en helpt mij mijne Bataafsche Medeburgers kennen een gedierte, tot nog toe op geen catalogus ie vinden. Indedaad , wie meer dan ik behoefde een bescherm-engel! Eene versse wonde laat zich bezwaarlijk behandelen. ô Trojaansch Paerd! hoe talleloos veelen hinken nog pijnelijk aan uwe kneuzingen. In waarheid! 't is {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} meer dan kaerels-werk iemand te doen lagchen, die kies-pijn heeft. Verum enim vero (zegt Voltaire in zoortgelijk geval) alles wel ingezien en wel bekeeken zijnde, zal het verre best zijn, en zanggodinnen en bescherm-engels, mistgaders alle groote en kleine geniën voor St. Felten te laaten loopen: want zo het mij lustte iedereen den mond open te doen, om informatie omtrent den Held van deeze Historie, en ik alle zijne kneepen en godvergeeten parten, die men mij van hem mogt inluisteren, wilde opteekenen, ik reeken, dat de 'heele waereld te klein zou zijn, om zijne levens-historie te bevatten. En dat zou wat te druk loopen! {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Beschrijving van een Trojaansch Paerd. Op geen catalogus te vinden. Dit is indedaad te verwonderen. Want weet, en zijne bitterste vijanden weeten en bekennen het gewillig, dat het Kameel-paerd, het grooste der tot nog toe bekende dieren, 'er maar een kind bij is in groote. Dan is het Trojaansch Paerd in weezenlijkheid groot, de verbeelding welke hij heeft van zich zelven is nog veel grooter. Zo meende hij, (en deeze meening heeft hij tot groote geruststelling van de waereld meenigmaal lucht gegeeven) wanneer hij zijne vier pooten uitstrekte, geheel Europa te kunnen overdekken; meer of min als die van Geneve, wanneer ieder burger zijn hemd te bleeken {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} legt, de geheele domeinen van die republiek, een linnen tapijt geeven. De gezichtkundigen zullen deeze begoocheling aan eene fout in de constructie van zijn oog wijten: want van hen leeren wij, dat wij de voorwerpen zien, onder die dimensie os maat van groote, als de bolheid van 't oog gebiedt. Maar 't zonderlinge van de historie is, dat, terwijl het Trojaansch Paerd zich zelven aanzag, als half zo groot als de geheele waereld, hij rondsom op alles neêrzag, als of 't dwergjes waren. Deeze gezichtkundige tegenstrijdigheid heeft mij lang in groote verleegenheid gebragt. Eindelijk herinnerde ik mij de opinie van de zulken, die beweeren, dat zo de natuur ons twee oogen geest, het eene als maar voor 't breeken is; daar wij uit maar één oog te gelijk zien. Dit lost alle zwarigheid op; en zo 't Trojaansch Paerd zich zelven met het eene oog beschouwde, dat vergrootte, hij het ande- {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} re dat verkleinde, bezigde om rondsöm zich te zien. En zo zal 't dan wel weezen! Van de Afkomst en eenige on eigenschapen van 't Trojaansche Paerd. (Zie Bijlaag A.) 't Is als of 't Paerd reeds met mij aan de hol was, ten minste met mijn hoofd. Ik heb daar mooitjes 't hemd over den rok getrokken, en daar ik dit beestje reeds ging beschrijven, noch geen woord gekikt van zijn afkomst. Excuseer. Dit zult gij, Mannen-Broeders doen, zo gij u, in 't allerminste een denkbeeld kunt maaken van de verleegenheid, waarin mijn beklemd gemoed zich thans bevindt. Digressie over de kleine en de groote verleegenheid. I. 't Is bij mij nog niet uitgemaakt, of deeze çierlijke episode hier, dan wel aan 't {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} einde van dit hoofdstuk past; en dit maakt mij dubbel verleegen; daar ik zelve niet weet, of 't eene kleine dan groote verleegendheid is. II. Vebbeeld u een juffertje, dat voor haar trouwen eens gestruikeld hadt, en wiens historie, nu daar zij pas getrouwd is, falikant uitkomt. Ach! hebt gij geen' deernis? Zier! hoe 't arme ding 't zweet van alle kanten uitbreekt! In waarheid, wij behoorden zo streng niet te zijn. Deeze onrechtvaardigheid kleedt ons te slechter, naar maate wij, al veeltijds, zelven de struikelblokken haar voor de voeten brengen. III. Wie is 'er, die durft bezweeren, dat hij niet meer of min verleegen was, toen hij zich neêrzette op 't stoeltje, om zich een kies te laaten trekken, waarvan de kroon was afgebrooken? IV. Wanneer iemand uit het stof verheeven wordt tot het hoogste aanzien, wanneer hij, die voor een jaar geen dubbeltje hadt, om zijn schoenlapper te betralen, nu koets, paerden, buiten-plaats, livreibedienden houdt, {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} en zich de airs geeft van al vrij wat te zijn, wanneer zo iemand gevraagt wordt naa zijne familie, zoudt gij ook meenen, dat hij in 't naauw zit? want met goed fatzoen kan hij niet wel antwoorden, als zeker iemand (wiens naam mij nu niet wil invallen) ‘Ik heb geen vader, ik heb geen moeder.’ Niets van dit alles kan haalen bij mijne tegenswoordige beneepenheid. - Enfin ter zaake, en 't moet 'er uit: 't Is u bekend uit de Natuurlijke en Onnatuurlijke historie van 't Paerd, dat in 't eerste geval het veulen gebooren werdt uit de conversatie van een Hengst met eene Merrie, in 't tweede geval met eene Ezelinne. Nu zal de benaaming van Paerd u hebben doen bevroeden, dat 'er hier wederom zo wat micmac, iets niet recht pluis in til was. Maar Hemel! menschen! hoe verre zijt gij de plank mis! Drinkt eens. Het Trojaansche Paerd, waarover ik u onderhoud (in kennisse zijt gij 'er reeds lang {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} mede gebragt tot uw groot profijt!) is gebooren uit 't huwelijk van een paauw met een slang. Weg ! weg! zult gij zeggen, met zulke spookjes. Een ogenblik, en gij zult mij bijval geeven. Ik behoorde evenwel vooraf te laaten gaan, dat de hoedanigheeden van den vader en moeder mijns helds, in zo gelijke maaten, geämalgameerd zijn in zijne compositie, dat het eene onmoogelijkheid is, te bestemmen, wie van beiden het meeste aandeel in deeze fabriek gehad heeft. Om nu zijne bovengezegde afkomst te staaven, zo dient, dat men dit Paerd meest hier ter stede ziet gaan of loopen op zijn achterste pooten, met de borst hoog opgeheeven, met een groote vederbos, een bonte pluimagie, op den kop. Ook zijn tred, die staatig en hoogmoedig is, verraadt zijn oorsprong: zijnde hij even als de Paauwen ongewoon, voor iemand te wijken. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Wederom als de occasie het zo presenteert, weet dit beestje zich zeer klein te maaken, 't trekt zijne pootjes in, en plakt zich vlak tegen de aarde in eene kruipende gestalte; houdt zich in schijn stil, maar legt eigenlijk op de loer, neemt even als de helft van zijne familie een sprong, en zit u op 't lijf. Hier mede houde ik dit stuk van de afkomst van mijn held voor voldongen, en mijn gemoed ontheven van een zwaar pak. Lezers ! ik sprak zo even van het kiezentrekken. Ik weet niet of gij eens 's maandags op de Botermarkt (te Amsteldam.) den behendigen s. Lehman zag domineeren in de menschelijke gebitten, en de geruïneerde tanden de monden uittoveren. Misschien hebt gij 't gezien en bewondert: maar hebt gij ook waargenomen het onderscheid in de gelaatstrekken tusschen hem, die de chais op- en hem, die de chais afsteigt? En nu kunt gij een denkbeeld maaken, hoe luchtig ik mij gevoel, na dit moeijelijkste hoofdstuk van deeze moeijelijke historie te {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben afgeweeven; luchtig als iemand, dien eindelijk een kies getrokken is, waartegen hij lang hadt geprotesteerd. Van de kenmerken en eenige hoedanig-heeden van 't Trojaansche Paerd. Men kent de Leeuwen aan de klaauwen, de Haanen aan de kam, en de Trojaansche Paerden aan de snoet. Mijn held hadt 'er een van eene singulieren conformatie. Meest altoos hadt hij de bovenste lip en neusgaten geheel opgetrokken, zodat men en tanden en tandvleesch naakt zag. Des kundigen zijn 't niet eens op 't stuk der oorzaaken deezer singulariteit. Deeze beweeren, dat zulke trekkingen niet anders waren dan een aart van geeuwing, het uitwerkzel van honger. Anderen wederom houden staande, dat deeze optrekkingen van den neus een luchtje hadden van zijn paauwachtigen oorsprong, en een kenmerk waren van de goede {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} opinie, die 't dier van zich, en der slechte die hij van anderen hadt. Ik voor mij laat de zaak in 't midden. Uit deeze opgesperde en opgetrokken neusgaten kwam bestendig een sterke wind. Voorbeeldeloos was de heerschappij des Trojaanschen Paerds over deeze vloeistoffe: want op denzelven tijd, dat de wind komende uit 't eene neusgat gloeijend heet was, kon men 't niet houden van wegens de koude, welke uit 't andere kwam. Bij wijlen kon het dier sterk uitädemen; en dan was die adem alles overtreffende in lieflijkheid. Edoch deeze lieflijkheid had dit gemeen met de witte leliën, dat zij wel een aangenaame geur van zich gaf, doch dat zij te sterk opgesnooven, de harsens bedwelmde, en hen, die deeze uitademing te greetig ingeslorpt hadden, deeden in 't rond draaijen, en den een tegen den ander met 't hoofd aanloopen. - De parfuim-werkers zijn in de gewoonte hunne flesjes zorgvuldig te kurken; daar zij bij {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} ondervinding weeten, dat, bij foute van deeze voorzorg, de geur van hunne welriekende wateren vervliegt. Het bedwelmend, ja gekmaakend parfuim, dat het Trojaansch Paerd uitädemde, was schoon extra volatiel, van een anderen aart; het liet zich leggen in papier, verzenden van Europa, na eenig ander waerelddeel, en behieldt jaaren zijne kragt. Schrandere Wijsgeeren hebben opgemerkt, dat de Natuur den mensch met geene kwaal bezogt, waartegen (de kanker uitgezondert) het hem tevens geen geneesmiddel gaf. Het Trojaansche Paard hadt al wederom eene zeer zonderlinge eigenschap. In andere gevallen heeft de Natuur den mensch bezogt in Europa, bij voorbeeld, met de anderendaagsche koorts, en het tegengift tegen dezelve wel over de duizend mijlen verre in America weggelegd. Hier nu waren de omstandigheeden van eene andere natuur; hadt de adem van 't Trojaansche Paerd, een bedwelmde-duizelig- {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} krank-zinnig maakende kragt, een poosje daar na ademde het van achteren meestäl eene zo verfoeijelijke stinkende lucht uit, dat een gezond mensch 'er van bezwijnmde. Dan 'er was even als in de duivelsdrek, in die lucht eene specisique eigenschap, om die geene welke te greetig van zijn lieflijken adem hadden ingeslurpt, spoedig te doen bijkomen. Voor 't overige was 't dier doorgaans van eene zeer winderige complexeie. De paerden-doctors hielden, het doorgaans daar voor, dat hij t'eeniger tijd sterven zou aan een trommelzucht. Wanneer deeze winderigheid van voren los liet, hadt zij eene weergadelooze kragt, bekwaam om huizen en schaaren van menschen om verre te ploffen. De Natuurlijke Historie, of beter de Natuur laat ons zien Slangen, welke twee tongen hebben, even zo hadt ook het Trojaansch Paerd (en dit strekke tot staaving van de hier boven gededuceerde afkomst van mijn held) {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} 'er twee. Zommige beweeren, dat het de gaaf bezat, om met beide deeze tongen te gelijk te spreeken. Zeker wordt deeze sustenue waarschijnelijk gemaakt door 't vreeslijk gedruis, welk hij gewoon was te maaken. Anderen zijn van gevoelen, dat 't geluid deezer spraakdeelen tot elkander stond, als kruis en mol in de muziek, zo dat hij de gaaf bezat zijne klanken te stemmen uit een sleutel ad libitum. Ik erken ook deeze opinie heeft eenen glimp ven waarschijnelijkheid, daar het geluid van 't dier iets muzikalisch over zich hadt. Zeker is 't dat 't dier zijne tongen met een voorbeeldelooze snelheid (even als de Slangen) kan beweegen, en een geluid maaken, waarvan een iegelijk de beteekenis kon verstaan. Met één woord - 't moet 'er uit. Het Trojaansche Paerd kan spreeken. Ei lieve Lezers! schudt het hoofd niet. 'Er is een Boek, 't geen bij het diepdenkend menschdom meer crediets, en met recht, heeft, dan mijne Lantaarns ooit zullen krijgen. De Vroome Ridder de la Mancha {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} getuigt 'er van, dat het niet kan liegen. Indit boek communiceert men ons de conversatie van een Ezel. Dit stichtelijk werk is in de hand van een ieder, is zijn vade mecum. Dit verblijdt mij uitsteekend; want nu word ik geloofwaardig. Niemand heeft 't recht mijn zeggen in twijfel te trekken; ten zij hij uit de natuur der dingen bewijzen kan, dat een Paerd, en wel een Trojaansch Paerd, min spreeken kan dan een Ezel. Maar stappen wij hier over heen, en laaten wij toch niemand belgen. Foei! De Historie van mijn held is geheel wonderspreukig. Wij leezen ('k meen) van den H. Dionisius , dat hij onthalst met 't hoofd onder den arm, zich op marsch begaf, en dat hij aan een rivier gekomen, dat hoofd tusschen de tanden genomen hebbende, die overzwom. Ik verzoek u, Lezers! niet te lagchen, (of 't mogt dan zijn, als of gij pijn in 't lijf hadt.) Ei lieve, slaat nwen Bomare eens op. Daar, en deeze Schrijver is classiek, zult gij vinden, dat de Slangen grooter stukken opvreeten, dan zij zelve zijn. Even zo kenmerkt zich mijn {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Paerd door gulzigheid, en hapte in eens brokkon op, twee maal zo groot, als hij zelve De pooten, die het Trojaansch Paerd, vier in getal hadt, zijn of waren een weinig langer en schraaler dan de gewoone boeren paerden pooten t'onzent. Ook waren zijne hoeven als die van de Vriessche en andere Paerden, behalven dat in ieder hoeve verborgen lagen, vier zwaare klauwen, welke het dier zeer verre kan uitstrekken, en waarin het eene buitengewoone kragt hadt. Dagelijks was het Trojaansch Paerd onderheevig aan krampen in deeze deelen, als dan rekte het deeze klauwen ellen lang uit; en wee alles, wat onder zijn bereik kwam! Zeker was dat alles verlooren! 't Was als of het bij Pinetti hadt leeren googchelen; alles wat het in zijn pooten vast kreeg, was hocus pocus happa! zonder dat men merkte, waar 't bleef. Deeze nu, zijn de voornaamste uiterlijke teekenen, waaraan het Trojaansch Paerd zich kenmerkt; en ik vertrouw, dat 'er nu in Be- {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} stiania ('t tegenwoordig land zijner inwooning: waarvan zo aanstonds nader) geen kind is, welk mijn held niet in donker zou kunnen vinden uit duizend andre Paerden, ten zij hij nog bedwelmd was, door zijn parfuim. Dan , dit laatste is hoogts onwaarschijnelijk, om deeze navolgende reeden. De mensch, en dus ook de Bestianianen, gewent zich aan alles; alles verliest zijn kragt door het gewennen. Zo hadt zich Mithridates gewend aan de venijnen, tot dat eindelijk de venijnen 't voor hem niet meer waren: (als 't u belieft). Alzo begon men zich ook te gewennen aan de bedwelmende kragten van het Trojaansche parfuim, het geen, zo 't nog eenige kragt bezat, scheen alleen die te zijn, om balöorig te maaken Niemand is 'er, die twijfelen zal aan dit zeggen. De baloorigheid steeg dikwerf zo hoog, dat men wel eens lust kreeg om het Trojaansch Paerd dugtig afterossen; en men zou gewis aan deeze verzoeking niet hebben kunnen weêrstaan, ware het niet geweest, dat {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} het Trojaansch Paerd desperaat kan achteruit slaan. Van de geäartheid des Trojaanschen Paerds. Is 't uit dit pertinent verhaal gebleeken, wat zonderling schepzel mijn held was. Niet min zonderling was de tijd, waarop het in 't leeven kwam. Nooit beleefde eenig Trojaansch Paerd zonderlinger tijd; en 't was al zeer gevallig: want men kon ligt twisten of het Trojaansch Paerd best voor zijn tijd, dan de tijd voor 't Trojaansch Paerd geschikt was. Het was nog niet wel honderd jaaren voor zijn geboorte, dat men een man hadt zien gebooren worden, wien het inviel, en dat niet zonder succes, alle dingen nieuwe naamen te geeven. Bij voorbeeld, zo vondt hij goed te noemen. brood - boter boter - kaas kaas - mes, enz. Dit gaf een groot gemak! en als men de {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} meid zondt, om een duit peterselie, bragt zij een bosje zwavelstokken. Dat hij nu navolgers hadt, spreekt van zelven: want het was eene overoude mode, dat men zich gaerne de airs gaf, iets anders te zijn, dan de groote hoop, iets meer te weeten. Zo zag men in den bloeitijd van mijn held twee mannen opstaan, die, om te doen gelooven, dat zij iets particuliers in de mars hadden, goed vonden te spreeken in hunne moedertaal, zonder dat iemand hen verstondt. In waarheid nimmer werdt 'er zonderlinger, woeliger tijd beleeft. Zeker stondt de aerde toen in de constellatie van de Sloopers. Men was overal beezig met afbreeken; en de gebouwen, die nog bleeven staen, kreegen door den weêrömstuit zulken schok, dat het geschaapen stondt, als of geen steen op den anderen zou blijven. Intusschen, hetgeen de lust tot vernielen en afbreeken een weinig bekoelde, was 1o., dat (daar een mensch toch niet onder den blooten hemel kan logeeren) de {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} provisioneele lootzen, die men in haast opsloeg, zo ellendig slecht waren; dot zij ieder ogenblik invielen: om nu niet te spreeken van haare gaaterigheid - was, 2o. dat de tagrijnen, die vijf schoft geärbeid hadden in 't sloopen, de beste brokken van de afbraak wegmoffelden, en voor zich behielden, latende de onnozelen in 't hemd en wel eens zonder hemd staan. - Men was gek van goede gedagten van zich zelven, en de groote geleerdheid sloeg tot razernij over, Deeze gesteldheid gaf de geboorte aan een geest, om alles te bedillen, alles kort en klein te slaan, om de voorvaderen in 't aangezicht te spuuwen. Ook waren de Trojaansche Paerden 'er deerlijk van aangestooken. Het onze was 'er een schreeuwend voorbeeld van. Zo vondt het prositabel den grondregel in de zedekunde ‘doe uwe vijanden goed,’ juist om te keeren en te gebieden, en bij alle geleegenheeden te practisecren ‘doe uwe vrienden kwaad.’ Dagelijks hoorde men 't zelve binnnen {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} 's monds of binnen 's beks preevelen, bij wijze van een Ave Maria, 't is goed riemen snijden uit een ander mans leêr: hebben is hebben: zalig zijn de bezitters; ook, als hij in een goed humeur was, zong hij dit aangenaam vooijske: Veel belooven, weinig geeven, Doet de gekjes in vreugde leeven. Conversatie met mij zelven. Is 't woord profitabel, 't geen ik daar zo los uit de pen laat vallen, wel saisoenelijk? Ter eene zijde was het natuurlijk uitwerkzel deezer nieuwmodische praktijk; dat het Paerd dadelijk zonder vrienden was; want het klein getal van gekken, die goed vinden, zich op den kop te laaten et caetera, en het voor zoete koek opëeten, maaken een nietsbeteekenende uitzondering. Aan de andere zijde, kon het woord profitabel van groote kragt zijn, {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} zo het geval was, dat het dier uit zijne nieuwe praktijk in eens zo veel voordeel raapte, als mogelijk; met duidelijker woorden, zo het zijne vrienden in eens tot op het gebeente uitkleedde, en ze daarna gerust voor oud vuil kon laaten loopen. Vervolg. Ik heb mijn Trojaansch Paerd behandeld, ('t is schande) als of het een Houten Paerd was. Neen! neen! zo was het niet. 't Kon wel dapper de handen uit de mouw steken; en dan was het in zijn element. 't Was bestendig in beweeging. Maar zijne beweeging was een weinig irregulier. 't Was onvoorzichtig het te naderen; en men moest met den kop gebruid zijn, om het te willen berijden. Als het dier extra goedig van humeur scheen, en 'er deeze of geene eigenwijze kwast zich opdeedt, die 'er een tourtje meê ging doen, zo mogt die zotskap den hemel {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} danken, zo hij 'er alleen met een gebrooken arm of been afkwam; wel verre van het zich te durven laaten invallen, om het Trojaansch Paerd te actionneeren, om het meester-loon. Maar was de lucht betrokken, en was het dier toornig, dan spande het 'er anders. Verre van zich te laaten berijden, was het niet eer bevreedigd, dan voor dat het en piqueurs, en ruiters, en palfreniers, en staljongens onder het lijf hadt, die het zo kneep, zo de spooren gaf, dat zij 'er de bek bij inschooten. Toen nu het dier veele duizenden dood gekneepen, of de armen en beenen kort en klein geslaagen hadt, kwam het op den inval zich te scheiden van de zijnen, en zijn ouden familie naam te veranderen, gebiedende voortaan genaamd te worden: Het Groote Paerd. Dan, in deeze aanspraak op zedigheid kunnen wij onzen Held niet te wille zijn, en omdat wij niet behooren tot het kerk-genoodschap der Wederdoopers, en omdat onder die geenen, welke hij een en meer dan een knauw {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} gegeeven heeft, 'er zijn, voor welke wij vriendschap hebben. Alzo moet hij, in deeze waarächtige historie, den naam van Trojaansch Paerd tot aan het einde toe behouden. En nu, Lezers, de eer gehad hebbende u in particuliere kennisse te brengen met het dier, moet ik een paar woorden zeggen van het land zijner tegenswoordige inquartiering. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Bestiania-Ambidubius. Dit land ligt precies aan deeze zijde van den AEquator, zo wat tusschen den Tropicus Cancri en den Circulus Polaris, juist niet in 't midden, wel hondert mijlen N.O. ten N. van de Trojaansche Paerden stoeterij. (Zo iemand lust kreeg - 't geen zeker een misselijke lust zou zijn - dit land, onder dien naam, op de kaart te loopen zoeken, moet hij eerst de oogen goed uitveegen, dat is, zich Ontbestianianen: anders mogt 't voor hem zijn, zoekt en gij zult niet vinden: maar als hij helder uit de oogen ziet, zal hij 't zonder kaart wel vinden.) Gelijk alles, in deeze deftige historie, curieus is, zo is ook Bestiania. 't Is een land, meest bebouwd met stallen; dat is, bebouwd naar de geäartheid zijner bewooners. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ! Let wel op, scherpzinnige Lezer! dat ik alleen in cas voorhanden, dit land noeme {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Befliania; zo als ik deszelfs inwooners logeere in stallen, alleen relatief tot deeze waarachtige historie. Voor 't overige zou 't overbodig zijn, 'er iets meer van te zeggen. Niemand mijner lezers is 'er, die 't niet kent, en uit de ondervinding, en uit een vlijtige lectuur van boeken, zo nauwkeurig, dat men 'er vinden kan, hoe veele hairen iemand uit den neus groeijen. Dit alleen vind' ik niet opgeteekend, en daarom zal het hier geschieden, dat de Bestianiaanen zeer beroemd zijn door hunne behendigheid in het pijpen stoppen, waartoe zij een bijzondere handgreep hebben. Aan 't hoofd van Bestiania (het geen men betreklijk dit onderwerp, gevoeglijk Stalland mogt noemen) stondt, zat, en hadt het ongeluk (dat mij ook veeltijds om zeven uuren namiddag overkomt) van te slaapen de doorkluchtige Stalhouder Ambidubius , ook wel bij genaamd Vleesch-noch-Visch, eene nieuwe curositeit; ten min- {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} ste zijne kleedij: half met goud geborduurd, half livrei. Gij kent, Mannen Broeders, de kleedij der Bestianiaansche Weeskinderen, half wit en rood of rood en bruin; verstaan mij wel, niet een witte broek en een rood of bruin wambuis. Verbeeld u ook niet, dat zijn kleed van buiten belegd was met livreikoorden en van binnen geborduurd, of dat het was van binnen belegd met die koorden, en van bniten geborduurd. Neen! preçies van boven tot onder, midden door gebondwerkt. Alzo is ('k wil zeggen, was) de equipage van Ambidubius . De eene helft van 't kleed hadt hij, zeg ik, rijk geborduurd met goud, en de andere helft, belegd met livreikoorden. Men moet het gezien hebben, om zich een denkbeeld te maaken van de verwarring, tot welke deeze misgebooren kleeding geleegenheid gaf. En wat kon 'er wel anders het gevolg van zijn? Bekeeken de Bestianiaanschen Magnaaten Ambidubius (dien zij, hem en zijne rechte {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} en onrechte descendenten tot eersten Stalhouder gemaakt hadden tot aan het uiteinde der aarde) bekeeken zij, zeg ik, hem van de linker zijde, dan was het: Wij souvereinen van Bestiania, wij beveelen, gebieden, op straffe van onze hoogste indignatie, enz. maar wip! deedt Ambidubius een halven slag om, liet hun de geborduurde zijde zien, en dan lagen de souvereinen op de knieën. Wederom hadden de Magnaaten, onder de Bestianiaanen zich een poosje gewend Ambidubius van de vergulde zijde te bekijken, en kwam hun, al was 't ook maar 't kleinste snippertje van de lievrei-koorden in 't oog, ontstaaken zij even als Kalkoensche Haanen, wanneer zij scharlaaken zien, in toorn over hunne verneedering, en liepen pruilende, kijvende, scheldende, enz. heen. In één woord, nu waren de Potentaaten van Bestiania bars, als Schuppen-boer, nu gedwee als zeemleer, hunkerende na de eer, als Ambidubius .., als hij, met of zonder permissie, {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} na 't stilletje ging, hem een papiertje toetereiken. En alzo hakkelde Ambidubius met de Bestianiaanen, en de Bestianiaanen met Ambidubius jaar in jaar uit voort. Schrandere weêrkundigen meenen opgemerkt te hebben, dat zo dikwijls de wind over 't land woei, de livrei kant meest vooruit kwam, daar de zee-winden integendeel de geborduurde zijde lieten zien. 't Is waar , Bestiania genoot somtijds vrij lange vlaagen van kalmte; en zulks was, wanneer Ambidubius de behendigheid hadt, even als de krabben, zijdelings, en somtijds bot in den wind voort te scharrelen, en de geborduurde zijde altoos vooruit te houden. Wat zal ik zeggen; een mensch is een mensch, en veelen (die nu hard scheeruwen, als of zij de heiligheid zelve waren; als of zij liever meester-knegt, dan meester zouden willen zijn) en veelen zouden in het zelve geval Ambidubii zijn. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Deeze geforceerde gang begon den Stalhouder te verveelen. Men zegt, en 't is zo menschelijk - wie wil niet gaerne mooi zijn? - dat ik mij geneegen voele het te gelooven, daar 'er zo veele duizenden zijn, die 'er het H. Avondmaal op zouden neemen - men zegt.... Maar hola! ik moest eerst nog iets anders gezegt hebben. Een mensch loopt het hoofd om van drukte. Gij weer nu, dat Ambidubius een rok droeg half geborduurd, half livrei. Maar meent gij, dat gij nu alles weet? Misschien weet gijlieden niet, dat de mot zich niet ontziet te knaauwen aan de heiligste papieren. Gij weet, misschien weet gij 't niet, dat de mot nimmer knaagt aan goed, 't geeen gedragen wordt. Hierom waren de Ingelanden van Bestiania op den singulieren inval gekomen, hunne handvesten en privilegiën te naaijen onder de koorden van het livrei rokkige van Ambidu - {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} bius , meenende alzo hunne heiligste panden eene veilige bewaarplaatzen gegeeven te hebben. Ik heb u gezegd, dat Ambidubius de behendigheid hadt, van met de geborduurde zijde van het kleed voor uit en in 't gezicht te schuiven; nu zou ik uw schrander doorzicht beleedigen, zo ik u in 't breede ging deduceeren, dat hij gevolglijk ook die bezat, om de livrei-zijde uit het gezicht te houden. Toen zegt men, dat Ambidubius in de verzoekiug kwam, de koorden, die hij langen tijd uit 't oog hadt weeten te houden, snippertje voor snippertje af te tornen, ten einde om zich zoetjes in een geheel geborduurt kleed te steeken, en de bewijzen van eigendom te verduisteren of te naderen. Geen koe heet bont, zegt men, of 'er is een vlak aan; en dat hier een vlak en een vrij groote vlak aan geweest zij, word hoogst waarschijnelijk, en wel om deeze twee pertinente reedenen: α. Behoeft men maar te raadpleegen met de menschelijke natuur; behoeft men maar in {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} zich zelven te keeren, en zich zelven te vraagen: ‘zou ik ook zóó niet gedaan hebben?’ en dat hij die met waarheid zeggen kan: ‘ik zou mijn livrei-rok behouden, ik zoude mij in geen geborduurd kleed gestoken hebben, hoe schoon ook de kans stondt’ den eersten steen werpe op Ambidubius . Item , 't mag nu ter materie dienen of niet dienen; 't moet 'er uit. Laaten wij elkander geen, ooren aannaaijen. Al die redelijk is, zal de steenen stilletjes laaten liggen. De zulke weeten, dat Ambidubius van de wieg af een sinjeurtje, en van de bakermat een verwend kindje was. Dat de ongeloovige opslaan de jaarboeken van Bestiania; en daar zullen zij vinden, dat deszelss Potentaaten, hem in de wieg liggenden (even als zulks, voor eeuwen, aan den Heere J.C. in de kribbe liggenden, door de Wijzen ut het Oosten, is gepractifeerd) hunne eerbiedige opwachtinge kwamen maaken, en ruiken aan de luijeren, of {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Ambidubius culus ook syroop van rhabarber nodig hadt. β. Is 't mij gebleeken (en dit strekt grotelijks ter verschooning van het gefupposeerde of geconstateerde attentaat) dat veele onder de hoofd ingelanden van Bestiania (zeker in 't vooruitzicht op een karretje mest) geduurig kwamen aankloppen bij Ambidubius , hem weezen op het vernederende van zijn lievreirok, hem de behulpzaame hand booden, in 't aftornen van de koorden.   Quid facient domini, audent cumtalia fures!   dat is:   Wat valt 'er veel van Vleesch-noch-Visch te zeggen, Als Been-en-Graat en Altoos goor het slechter laaten leggen! (*)   En de hemel weet, of onder hen, die voor- {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} heen torn-mesjes aandroegen, 'er nu niet zijn, die steenen werpen! Dat nu het torn-mesje gebruikt was, word bijna zeker. Want het gebeurde op zeekeren tijd... Maar wacht een amerijtje... Buffon , een man, dien men wel noemen mag, telt over de zestien zoorten van honden. Deeze geleerde man mag zo geleerd zijn als hij wil, ik laat hem zijne opinie; ik wil zijn herders hond wel juist niet affronteeren; voor mij zijn 'er geen schranderer honden dan de kees-honden; ja ik durve 'er één eed op te doen, en al waren 't 'er twee, dat in Bestiania meer dan een kees-hond slimmer is dan zijn baas. Nu gebeurde het, dat als Ambidubius eens, met zijn gewoonen tred, de vergulde zijde na voren, gaande wandelen, gevolgd werdt van een kees-hond, op een tijd, dat bij toeval een der bovengenoemde bewijzen van eigendom, of zeker stukske van een privilegie van onder een losgetornd koord kwam uithangen. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Denkelijk was het document wat smotzig; zodra hadt het snugger dier het niet gerooken, of het zette een strot op, die klonk over geheel Bestiania; vermoedelijk ook wel, dat Ambidubius niet kunnende verdraagen dit gesnuffel aan zijn kleed, wel weetende, wat 'er aan den knikker was, hem op de poot getrapt hadt. Ik zal u niet verhaalen, want gij zijt 'er oorgetuigen van geweest, hoe dit geb af een heirleger van keesjes, jaaren achter een, aan den gang bragt; en zo ik 'er bijvoegde, dat van de hondert die blaffen, met eene ordentlijke bereekening, preçies niet wel één gevonden wordt, die weet, waarom hij eigentlijk blaft, zoude ik niet gelooft worden. Dan dit is even veel. Amurath is zo gewoon niet gelooft te worden, als hij de waarheid spreekt, als zommige luiden gewoon zijn gelooft te worden, wanneer zij het publiek knollen, en dat wel heel vooze knollen, verkoopen voor kostelijke citroenen. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} En hier mede zoude ik dit destig stuk over Ambidubius en zijn vaderland (iets dat de oordeelkundige leezer niet anders kan aanmerken, dan als een integreerend ingrediënt van deeze merkwaardige geschiedenisse) kunnnen besluiten, wanneer ik met een woord zal aangeroerd hebben, dat, te midden van al dit gehaspel, 'er groote overvloed was van brood in Bestiania, waar van het gebruik de lieden van dat land dronken maakte. Vervolg van bladz. 39. Haec dum aguntur in Bestianiâ, dat is grouwelijk overgezet, terwijl alle deeze duiveljagerijen voorvielen in Bestiania, was het ook niet helder onder de stoeterijen van onzen held. Integendeel rookte 't 'er impertinent. De schoorsteenvegers liepen iemand ieder ogenblik op 't lijf, dat 't 'er niet te houden was; zo als het indedaad dan ook niet meer was, zedert eenige rookverdrijvers begreepen, dat het beste middel om rook te verdrijven, was de schoorsteenen toe te metzelen. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Deeze rook nu verspreidde zich over alle de velden; en 't wierdt 'er zo pik-donker, dat men kon noch zien, noch denken om de knap of huisselijke beezigheeden. Ook waren 'er, vóór deeze rook verdrij venee operatiën in dat gewest, eene meenigte van insecten, die de veldvruchten van den landman opäten, als zij noch op 't veld stonden. Gevoeglijk laat zich dit gespuis in drie klassen verdeelen De eerste bevat de grootsten. Hun familie was niet talrijk, misschien geen dertig sterk, maar zeer groot; hunne schrokkigheid zou drie vierde van een oogst des geheelen lands hebben verzwolgen. De tweede klasse bevat de bonte sprinkhaanen, die de boeren bestendig op den neus sprongen, en door, God weet! wat al kattenkwaad, hen ongelukkig maakten. Maar de ergsten van alle waren die in de derde klasse, namelijk een heirleger van Zwarte Vliegen. - De Natuur is een pakhnis van merk- {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} waardigheeden, en van singulariteiten. Eene uit de duizenden, ons schijnbaare, grilligheeden is die van zeker insect, welke, op Gods lieven aardbodem, geen andere kraam-kamer vinden kan, dan den endeldarm van 't paerd, en daarin zijne eijeren laat uitbroeijen. Zo zijn onze Zwarte Vliegen gewoon te nestelen in de ooren van allen, die onbezorgd leefden, zonder 'er katoen in te stoppen. Het eerste, waar aan men deeze inkwartiering, vergezeld van veel gesuis, ontwaarde, was de duizeligheid van den patiënt; die gevolgd wierdt van eene bijzondere zwakheid in de knieën, waarop zij inzakten, onbekwaam om overeinde aan 't werk te blijven; en dat deeze duizeligheid aan dit gesnor geen windeijeren lag, weeten deeze geplukte vinken best. Gelukkig, ja driewerf gelukkig, mag men wel uitroepen, de zulken, wier ooren ininkwartierabel zijn, voor zulken gespuis! Waarlijk 'er is maar half zo veel nodig, om een eerlijk mensch den kop op hol te maaken. De rook, waarvan hier boven, belette nu {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} wel te zien, maar zou op zich zelven niet belet hebben te hooren. Noch Priestley , noch La Voisier , noch Montgolfier , hebben denzelven beschreeven. Hij is van een vlak strijdigen aart met dien des laatsgenoemden; want in plaatze van de ligchaamen te doen rijzen, doet hij die vallen. Zeelieden hebben tot hun troost waargenomen, dat wanneer het mist, 't tevens dood stil is; dan deeze rook gaat vergezeld van een zwaar gedruis. Lezer ! misschien lustte het u eens 't oor te leggen aan een korf, als de bijen den aftocht blaazen. Zo nu eene ordentlijke zwerm maar 4000 bijen telt, en die zo een drommelsch geraas kunnen maaken, reeken dan uit, wat meer dan twintig millioenen schepzels, ieder een zwermende bijen korf gelijk, kunnen uitvoeren. Zeker is 't, dat 'er tijden verliepen; waarin de een den ander van wegen het gedruis niet verstaan kon. Onder zulke ongunstige omstandigheeden, liet het zich niet aanzien, dat het jammerge- {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} klag der bovengenoemde keeshondjes ooit ter oore van het Trojaansche Paerd zou hebben kunnen komen. Hierom namen die, dat is eenigen, van Bestiania de voorzorge, met overgroote kosten, zeer groote blaasbalken, even over de grenzen van hun land te plaatzen, die sterk aangezet voornoemde geluid tot in zijne ooren deeden arriveeren. Langen tijd bleef hij doof voor hun geklaag over Ambidubius . Ook moet ik hier ter eere van de familie van het dier, nederschrijven, (en dit strekke ten bewijs mijner onpartijdige waarheidsliefde) hoe men de klagers in den aanvang, met eene soort van neus, en een daar twee kijven, hebben beiden schuld, afwees, hun onder 't oog brengende, dat 't wel ongelukkig was, wanneer eene familie in onmin leefde, maar dat het schandelijk was, de vlam de deur uittelaaten slaan; maar, maar, maar, dat het krankzinnig was, de buuren interoepen, om de rusie bijteleggen: omdat dit bezwaarlijk plagt aantegaan, {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder dat 'er iets uit den boêl vermist werdt. De summierlijke inhoud der rescriptie van de familie, op 't klaag schrijven der Bestianiaanen was: ‘Weert het Trojaansche paerd uit 't land, Of anders helpt g' u zelfs van kant (*). En daar wij weeten, dat gijlieden u beter verstaat op tweemaal twee is vier, dan op ut, re, mi, fa, sol, zo hebben wij op 't nooten laaten zetten; op dat gijlieden het dagelijks moogt neuriën, het geen ulieden profijtelijker weezen zal, dan uwe lamentable melodijen.’ Maar 't mogt al niets baaten, en 't was praaten tegen een dooven. Dat verbruide borduursell dat zo geduchtc tornen aan de livreikoorden bedurf alles, en verdrong alle redeneeringen. Het valt mij nu bij; en wat hoeft het {==t.o. 56==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} ook? omstreeks welken tijd, en ongevaer om welke reedenen het Trojaansche Paerd veranderde van politiek systhema. Zeker is 't, dat de zo evengemelde ingetogenheid niet altoos duurde; het zij die verandering te wijten zij, of aan de natuurlijke wispeltuurigheid van het dier, of aan het aanhoudend gejammer van voornoemde hondjes. Toen nu het Trojaansche Paerd beslooten hadt een springtochtje te maaken na Bestiania, wilde het methodiek ageeren. Ten dien einde blies hij uit een frisse provisie van 't hier bovengemelde parfuim, met oogmerk, om te ondertasten, of de Bestianianen ook rijp waren voor het geen hij noemde de verlichting; in welk laatste woord hij zich vergiste; moetende geweest zijn opligting: zo als dit alles ter zijner tijd kennelijk zal worden. Nooit bediende eenig Trojaansch Paerd zich van zijn parfuim, met zo gewenscht succes, dan in het geval voorhanden; en de helft der Bestianiaanen was zo bedwelmd, {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} dat zij krom voor recht, zwart voor wit, de nacht voor den dag aanzagen, dat zij huppelden en dansten, wanneer zij zich hadden moeten achter de ooren krabben, dat zij schaterden van lagchen, toen zij bitter hadden behooren te schreijen. ( Verbeeldt u eene familie, die op 't ogenblik als huisbraakers de poorten zoeken te overweldigen, die zelve gaan ontgrendelen, zeggende: ‘Mannen komt binnen.’ Hun kisten en kasten openen, zeggende: ‘Vrinden tast toe.’ - En van alle deeze halsbreekende luchtsprongen waren wij ongelukkig veroordeeld de ooggetuigen te zijn, met dezelve aandoening, die iemand ondervindt, welke uit zijn eersten slaap opgewekt door een misbaar, in schrik de trappen afvliegt, de glaazen van zijn huis hoort inslaan, en een begin ziet maaken van 't plunderen zijner woninge, dat is, met een innig gevoel van hartzeer.) Zich nu wel verzekerd hebbende, dat hij den Bestianiaanen paardendrek voor vijgen {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} kon verkoopen, liet hij aan hun 't navolgend zendschrijven afgaan:   Mannen-Broeders !   ‘'t Is ulieden bekend, hoe wij altoos, met de tederste, de oprechtste, de belangeloosste liefde bemind hebben de Bestianianen. Uw jammergeklag over 't godtergend wangedrag van Ambidubius , over zijne tallelooze vexatien, over 't ondragelijk juk zijner tierannij, hebben ons edeldenkend hart van een gescheurd. Mannen! waar zijn uwe oude kragten? zo zijn de keetenen, waarin die tijran u geboeid houdt, te vast geklonken, om door uwe vrijheid minnende handen alleen verbrooken te worden. Gij kent onze edelmoedigheid! Dat die dwingeland beeve voor onze onoverwinnelijke poot! Straks zullen wij komen, om hem te verdelgen van de aerde. Het gevoelen van uwe verlossers geweest te zijn zij de eenige belooning van onze belangelooze on- {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} derneeming! weldra zal, door onzen onweêrstaanbaaren invloed, de tijd herbooren worden, waarin gij nog eens drie man zult zeven armen afhouwen. Gelooft toch, dat niets aan ons edelmoedig hart nader ligt dan uwe vrijheid en voorspoed: want wij kunnen, gij weet het, noch vlijen! noch liegen.’ Zij-stap over het getromp en geruiter . Wat zoudt gij zeggen van iemand, die een vriend verzogt hebbende op een Concert, hem door de Muziek-zaal omvoert, één uur. na dat alle de Muzikanten reeds vertrokken zijn; staande houdende, dat de lucht in die zaal nog dezelve is, als zij was voor vier uuren. Gij zoudt 'er om lagchen! en waarom lacht gij dan niet om de historieschrijvers, die van daag spreeken van onze zaaken, zo als zij stonden voor anderhalve eeuw? Het leeven leevert op eene schilderij in eene bestendige be veging. Men verhaalt van menschen, die met zwart hair na bed gingen en {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} met grijs hair opstonden. Doorgaans beweegt het tafereel zich wat langzaamer, en de tijd, die 'er de aanvoerer van is, wordt te recht vergeleeken bij eene vijl, die alles zagtjes afneemt. De tijd heeft nog eene anderen eigenschap, namelijk te zijn een rechte haspel, die groot en klein, bitter en zoet, bitter dooreen kletst. Zo nu de tijd en vijl en haspel is, zo is het menschelijk leeven niet min op de vaste wal als op 't water eene scheepvaar, waarin ieder ogenblik het schip verandert van positie. Dat zij die in het ruim zitten, of in de kuil loopen, schadeloos (of 'er mogten historieschrijvers onder zijn) deeze verandering van positie veronachtzaamen, maar zij die in den stuurstoel zitten, of aan 't roer staan, moeten en minsten één oog altoos open hebben. Wat zal ik zeggen! 't is digt bij de eeuw, zedert dat oog meestäl geslooten was! of zo 't open ging, men 'er de dingen mede zag, zo als zij stonden in den voorleeden tijd. Dit is eene der oorzaaken, die zonderling heeft medegewerkt ten nadeele van dit land. Voor 't zelve is voorwaar ieder oorlog een ongeluk; om dat het zijne kragten vermindert: dan dit ongeluk wordt dubbel, zo 'er bijkomt, dat onder de hoofden van 't zelve de opinie {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} van zijne sterkte dezelve blijft, als die was voor den oorlog. Hadden die hoofden, voor twintig jaaren, de beide oogen niet gewend gehad na de gebeurtenissen van de vorige eeuw, hadden zij ten minste 'er één van gevestigd op het geen hen omringde, ik zoude misschien nimmer gelegenheid gehad hebben dit vertoog (helaas! mostert na den maaltijd) te schrijven. Greetig doe ik hulde aan onze Helden van de vorige eeuw. Ik verhoogmoedig' mij op hun landgenootschap. Ik smeeke den Hemel, dat ook in het tegenswoordige geslacht 'er gevonden mogen worden, waarop de naneeven groots mogen zijn: en met dit al, durve ik opgeeven als een vraagstuk: ‘of de diensten, welke deeze Helden hun Vaderland toebragten, aan 't zelve meer voordeel deeden, als de ondiensten aan welke hunnen nagedagtenis de geboorte gaf, nadeel deeden?’ ‘Ik beweer', dat zo alle onze Zee-Helden van de vorige eeuw nog aanwezig geweest waren, voor vijf en twintig jaaren, zij toen niet geweest zouden zijn, wat zij voorheen waren: want men kan geen ijzer met handen breeken. Zodanig was de staat van zaaken hier en elders veranderd! Het betoog van dit beweerde kunt gijlieden haalen uit de comparatie van de lijsten der {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeemacht van Engeland en deeze Republiek; en de vermindering van de laatste, zedert hondert jaaren, de vermindering van geöefende Zeeluî en Zee Officieren, de verslimmering van onze zee gaten, verlies van een legplaats voor de oorlogschepen in 't wintersaisoen, gesteld tegen over een aanhoudend arbeiden aan 't vergrooten en verbeeteren der Marine aan de overzijde, zal u ten betoog strekken. Eene Mogendheid van den derden rang, zo als wij plagten te zijn, toen wij nog eenigen rang hadden, kan door een abuis van die van den eersten rang voor een ogenblik met dezelve hardebollen; maar de uitzondering maakt niet den regel. Wanneer nu een uitgeteerd lig haam, meenende nog meester te zijn van zijne oude kragten, de zinneloosheid heeft, om te willen vechten tegen een gezonden reus, zo loopt hij op zijn laatste gras. Nog onlangs ligt de Heer *** te bed met een gebrooken been. In toorn ontstooken vergeet hij zijn been-breuk, vliegt van 't bed op, plost ter aarde, breekt zijn been op nieuws, niet zonder groot gevaar, zeker met een groote verspillinge van kragten, - Gelooft mij, dat zij die u aan de ooren leggen te lellen van Trompen en De rui - {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} ters , of gek zelve zijn, of 't ulieden zoeken te maaken. Besluit: En welk is 't facit van dit artikel? is het, om dat wij onze zeemacht niet kunnen brengen tot de hoogte van die der Engelschen, dat wij daarom dezelve beneden, en onze ressourcen en beneeden onze behoeftens moeten laaten vallen? maar waarom, wijl wij gene legers kunnen onderhouden, geëvenredigd aan die van Vrankrijk, Oostenrijk, Rusland, Pruissen, houden wij nog eenige legermacht in onzen dienst, Waarom houden Denemarken, Zweeden en Rusland eene Vloot, ofschoon die Vloot zwakker is dan die van Engeland? Het oogmerk van dit schrijven was: 1. Alle aerde potten afteraaden het harde-bollen tegen de ijzere potten. 2 Eene Marine daartestellen, niet geëvenredigd aan onze behoeftens, (want deeze vorderen misschien eene zo groote als die van Engeland,) maar eene geëvenredigd aan onze ressources, in stuk van finantie, bevolking en zeevaart; in één woord, te springen, maar niet verder te springen, dan onze stok rijkt. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Eene vrouw uit duizenden. Mevrouw N.N. bezat een buitengemeen verstand, en paarde dat verstand met een buitengemeen goed hart: een niet alledaagsch verschijnzel! schoon jong en gezond, vergunde zij haaren Echtgenoot de keuze van haare Kamenier: eene groote onvoorzichtigheid! Oordeel of zij 'er zich over te beklaagen hadt! Oordeel of haare Echtgenoot ook reekende op haare goedhartigheid. In plaatze van de Kamenier, onder dit of geen voorwendzel, de deur uittehelpen, vertoont hij aan haar (de vrouw) haare onbedachtzaamheid, belijdt hij haar zijne ontrouw, bekent haar, dat haare bediende binnen eenige maanden 'er de vruchten van ter waereld zal brengen. De historie meldt niet, dat zij haaren man bekeef, bestrafte, kwalijk bejegende, na den rechter ging loopen, om gescheiden te worden. Neen! Mevrouw N.N. was eene andere zoort van vrouw. Voorgeevende eene ontevredenheid met haare Kamenier, zet zij haar in schijn de deur uit, en verbergt haar in weezenlijkheid, in een afgeleegen hoek van 't huis, waar zij buiten weeten van eenig bedienden haar voorziet van haare noodwendigheeden. Ondertusschen wordt Mevrouw N.N. zwanger, zo als zij vertelt aan Mama, aan de Oo- {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} mes en Tantes, zwelt in leest, in reeden van het aannaderend tijdstip der verlossinge, neemt den raad van haar arts, voor de ongesteldheeden der zwangere vrouwen, houdt in de laatste weeken de kamer, wordt van haaren braaven man op 't allerliesst opgepast, de zoolen uit de schoenen gediend, en... en wordt moeder van een welgeschaapen kind, uit het vertrek van de Kamenier. Nimmer hadt eenige vrouw eene zo gemakkelijke verlossing! Of nu Mevrouw N.N. de keuze van haar Kamenier aan haar man voortaan overliet, zwijgt de historie. Maar gij heeren van den getrouwden staat, waagt het niet op deezen kerfstokbrood te haalen! Gij zoudt den bakker niet thuis vinden. En waar meent gij dat dit gebeurd is? In Palmyra, Ispahan, Byzantium, Atheene of Rome? Neen in - Amsterdam . Deeze waare historie zal veele ongeloovigen ontmoeten, en onder de vrouwen de meesten. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Vervolg van bladz. 60. In zulke soort van schrijven - iets waar van gijlieden misschien onkundig zijt, zit, in zulke soort van geleegenheeden, eene quasi magnetische kragt. Ik weet niet, of gijlieden mij begrijpt. Gelijk de zeilsteen de hoedanigheid bezit, het ijzer mot den eenen pool aantetrekken, bezit hij tevens die om 't zelve met den anderen pool aftestooten. Even zo werkte nu dit kleine briefke. Aan de eene zijde vermeerderde het grotelijks de aantrekkende kragt na het Trojaansche Paerd, aan de andere zijde vermeerderde het de lust om Ambidubus wegtestooten. 't is zeer zeker, dat op het ontvangen van dit schrijven eene groote blijdschap gebooren werdt, onder de helft der Bestianiaanen. Men gaf dikwerf concerten, waarop men Hymnen zong ter eere zan 't Trojaansche Paerd. Ook ontbrak het geenzints aan maaltijden en dans- {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} partijën, kenbaar door de guldhartigste en best begreepene vreugde. Men vondt zelfs eenigen, onder de voornaamsten der Trojaansche Paerden - gezinde Bestiaaniaanen, die, in den zondvloed van deeze hunne vreugde, ten hunne kosten, Catechiseer-schoolen oprichten, alwaar men tot laat in den nacht arbeidde, om door het leezen van stichtelijke boekskens over de Ambidubiaansche Tierannij, hunne geloofsgenooten moed in te boezemen tot het afwerpen van het Vleesch-noch Vischiaansche juk. Deeze Catechiseer-schoolen namen spoedig op, kreegen grooten toeloop van proselijten, zedert de goede gemeente de lucht kreeg, dat het gezelschap gratis bediend werdt van zeker Schiedamsch arcannum. Met dit laatste gaat het als met andere arcana; 't heeft zijne vrienden en vijanden: edoch, beiden zijn 't daarin vrij eens, dat zo dit arcanum versterkt het hart, 't zelve in tegendeel verzwakt en 't hoofd en de beenen. - {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Jeremiade. Zo eenig mensch de behendigheid nodig hadt, om met beide handen te gelijk te schrijven, was het, waarachtig! een Historieschrijver: want tot dus verre is het niet costumierlijk, dat men, even als in de muziek de partijen, de gebeurtenissen, de een na de ander, in partituur brengt, om ze met gelijke schreden, even als soldaaten marcheeren, te doen voort gaan. Nu is men altoos uit de maat. Bij voorbeeld, in mijn geval, zo iemand dagt, dat Ambidubius dood of lang vertrokken was, zou ik het den man kwalijk mogen neemen; daar 't wel een uur is, dat ik geen woord van hem gesprooken heb? Neen, Vrinden! hij leeft nog, juist niet wel zo fris als een visch: 'er komt reeds een luchtje aan. Want hij, die gezwooren hadt zijn dood, de held onzer historie, 'k meen het Trojaansche Paerd, stondt reeds met de ééne poot op het land der Bestianiaanen. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} 'k Gaa voort. In deeze positie bleef het eenigen tijd staan, bot met zijn snoet voor een breed water. Hij bleef staan bot stil, herzeg' ik: want gij moet weeten, dat mijn Paerd geheel anders dan andere Paerden, niet kan zwemmen. En 't laat zich aanzien, (of hij mogt 't opgegeeven hebben) dht hij 'er nog zou staan, was het niet gebeurd, ddt zeker Noordsche Tovenaar, wiens naam uit de hijperborische spraak in de onze getrouwelijk overgezet, beteekent Winter, hem 'er over geholpen hadt. Niemand, uitgenomen de familie van het Trojaansche Paerd, is 'er die twijfelt aan den dienst, dien die Tovenaar hem bewees. En nu zou het Trojaansche Paerd dit exploiet wel aan zijne knappigheid alleen toegeschreeven willen hebben! En zo doet hij dagelijks. Van dat ogenblik gaf Ambidubius den geest; of zo 'er iemand aan twijfelt, hij stierf. Ook hier mede, beklaagenswaardige Ambidubius ! hebt gij het bitter verbruid. Singu {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} lier menschdom! Men wilde uwen dood, en gij mogt niet sterven! ô Schimmen van Ambidubius ! stoort u aan geen gekkenpraat; en zijt gerust, dat hij die ze niet uitslaat, u niet zal veroordeelen. En nu, wijl de mortuis nil nisi bene, zoo mooge, mijnentweege, zijne assche rusten in vreede, tot aan 't uiteinde der aerde! Een sprookje. 't Gebeurde, 't is niet wel hondert jaaren geleeden, dat jonkheer Mutato nomine , D.T. meer liefhebber dan behendig hengelaar, zich een zwaren visch-hoek diep in de kuit sloeg. De Natuur halt de goedaartigheid en haak en weêrhaak te incrusteeren met eene zoort van eelt. Doch, in spijt van deeze voorzorg, liet hij niet na te hinken, en pijnelijk te hinken. Maar met al die bezwaarlijkheid scharrelde hij 'er meê voort, en kon nog al reedelijk weg afleggen. Eens bal- {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} oorig, dat hij geen entre-chat kon maaken, laat hij, half bestooven van een bruiloft thuis gekomen, een wondartz haalen, en zich den visch hoek 't been uithaalen. Verwenscht zij de Chirurgijn! verwenscht zij de voorstander van zulke verderselijke kunstbewerkingen! Helaas hij scharrelt niet meer. Het been moest worden afgezet; en nu ligt hij met één been kwijnend te bed! De joyeuse entrée van het Trojaansche Paard in Bestiania Eerste dag. Horatius verbiedt zijne medebroeders alle halsbreekende onderneeming; en de Hollandsche keukenmeid gebiedt wat brandt uit de hand te laaten vallen. U, Lezers! een denkbeeld te geeven van de blijdschap der Bestianiaanen, bij het heuchlijk arrivement van hun zo lang verwachten vriend {==t.o. 73==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Intrêe van 't Trojaansche Paerd in Bestiania, het XVIIIde Jaar na de geboorte van den Heere C. Kattekwaad. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Intrêe van 't Trojaansche Paerd in Bestiania, het XVIIIde Jaar na de geboorte van den Heere C. Kattekwaad. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Intrêe van 't Trojaansche Paerd in Bestiania, het XVIIIde Jaar na de geboorte van den Heere C. Kattekwaad. ==} {>>afbeelding<<} {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} en verlosser, gaat mijne vermogens te boven. Verlost te zijn van dien duivel van een meesterknegt, die de meester zogt te worden over zijne baazen, en dan in 't bezit te zijn van een zo lief, vriendelijk Paerdje; welke reeden tot blijdschap! Dat alzo wat de mijne niet vermag, de teeken-pen en het graveer-ijzer beproeven! en daar uit zult gij zien, dat ik knappe luî aan mijn snoer heb. Daar staat dan mijn Held op stal? zal ik nu de deur toedoen, en de Bestianiaanen met deeze vreugde in de maag na bed laaten gaan, denkende bij mij zelven: ‘morgen komt 'er weêr een dag.’ Neen! schoon ik ook anticipeere op de order der gebeurtenissen, moet ik evenwel hier verhaalen, hoe veelen van deeze lieden, en daar onder eenige boezemvrienden van het Trojaansche Paerd, welke het zelve alleen kenden bij naam, toen zij het dier met beide oogen bekeeken en berooken, elkander in 't oor beeten, wel zor- {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} gende zo zagt te fluisteren, dat hij 't niet hooren kon: ‘Hebt gij 't Trojaansche Paerd gezien? Hoe schriel ziet hij 'er uit! en daarbij wat een vies gezicht! 't is als of hij ons verachtte; hoe ziet hij op ons neêr! hoe vermagerd! hoe uitgehongerd! hoe akelig toegetuicht; hoe snoes-haanerig in zijn gang! Was dat een Sjabrak? ja! een stuk van een oude deken! en nog vol scheuren en gaten! en wat een omslag van Palfreniers en Staljongens! nu dat zal ons heugen! Neen; die scheeren-sliepen zullen bij mij niet over den drempel komen. 'k Geloof dat ze stijf waren van ongedierte.’ enz. enz. enz. In dit verhaal zal ik geloofd worden; want de Bestianiaanen zijn een zindelijk, huishoudelijk, eerlijk, dienstvaardig, waarlijk goed, eenvouwdig, niet overslim, iets ondergeestig, niet overgemanierd volkje; ongewoon aan de winderigheid, omslag, snorkerijen, bombario, die met het Trojaansche paerd in hun land kwamen. Tot dus verre. En dat nu het Beestje slaape; en laaten wij zien, wat het morgen in de mars heeft. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede dag Ik heb u gezegd, dat de Bestianiaanen goede eenvoudige menschen waren. 't Is waar, maar 't is 't niet al. De Potentaaten van Bestiania houden veel van statie en plechtigheid. Plechtigheid is een sausje, het geen zij, in extra geleegenheeden, weeten te gieten over alle hunne daaden; en daar door meenden zij die daaden geheel te veranderen van natuur. 't Is waar, 'er zijn 'er eenigen; niet lomp genoeg, om in zo een mal gebreid net zich te laaten vangen. Ik heb u op den eersten dag niet omstandig verhaald, hoe de nieuwe Potentaaten van Bestiania het Trojaansche Paerd plechtig te gemoet gingen en verwelkomden: om dat ik meende en nog meen, dat gijlieden het zelfs begreep. Van deeze plechtigheid is een der kenmerken de karré-pruik. Nu hadt het dier bij zijn ontwaaken de vreemdste gril, die men bedenken kan. Verbeeld u eens! nog was het geen {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} agttien uuren op stal geweest, of 't wilde dat men hem, Trojaansche Paerd een karré-p'ruik opzette. Men bragt hem, edoch met de betamelijke bescheidenheid, onder 't oog, hoe de karré-p'ruik enkel door de potentaaten en Souvereinen van Bestiania gedraagen werdt; hoe dit eene openbaare infractie op hunne rechten en Privilegiën was - hoe Ambidibius zelve nimmer (was het met waarheid?) daaraan hadt durven ruiken. 'Er was zelfs iemand, die, zo ik wel geinformeerd ben, wat meer moeds hebbende, dan de rest, die zich met eene fluisterende stemme liet ontvallen: ‘dat zij het Trojaansche Paerd alléén als Vriend en Verlosser verzogt hadden, binnen te komen, en niet om zich eenige adtribuuten van het Magnaatschap, hoedanig wel voornamelijk de karré p'ruik was, te arrogeeren. Het karakteristieke der Trojaansche Paerden is onverzettelijk te zijn; lieten zij zich ligt {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} ompraaten, zouden zij geen Trojaansche Paerden zijn. Dit verdroot de nieuwe Potentaaten van Bestiania, die zich gevleid hadden, na 't overlijden van Ambidubius , het beste van zijne nalatenschap te benaderen, machtig, en bragt hen in geene geringe verleegenheid. Men kwam onder de hoofden overeen eene plechtige deputatie na het Trojaansche Paerd aftezenden, ten einde hem 't onvoeglijke van deeze pretensie onder 't oog te brengen. Men doste zich op 't plechtigste uit, en men vergat niet ieder een nieuwe karré-p'ruik op te zetten. Het Trojaansche Paerd, schoon anders kort van stof..... (maar Een ogenblik.) Langen tijd ben ik bij mij zelven twijselmoedig geweest, wat van beiden op den ganschen aarbodem eigenlijk het gevaarlijkste {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} is, zich intelaaten in religieuse, of politieke geschillen, met den barbier, op 't ogenblik, dat hij u 't hair van onder de kin gaat wegscheeren, dan wel aan eene jonge, welgespierde deern iets zuurs te zeggen, wanneer 't kemphennetje daar staat, en een natten dweil uitwringt; en ziet! daar nadert het Trojaansche Paerd, en redt mij uit die ongerustheid: want het is voortaan bij mij uitgemaakt, dat van alle gevaaren 'er geen grooter is, dan aan 't kijven te raaken met dit gedierte: zo als de Lezer zich zal mogen overtuigen, bij aldien hij hartvochtigheids genoeg bezit, om de lotgevallen van de deputatie voormeld tot aan 't einde toe afteleezen; het geen onmogelijk is, zonder te storten beeken van traanen. Daarom voorziet u van neusdoeken! Vervolg. Het Trojaansche Paerd, schoon anders kort van stof, hoorde haar zonder eenigen schijn van ongedult. Toen nu zijn beurt ge- {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} komen was, zette het dier zich op beide de achterste pooten, en bulderde, met een crescendo van gramschap, in maniere als volgt: ‘Vervloekte zotskappen, beesten daar gij zijt! hoort, domöoren! na mijne woorden! 't is ruim één dag, dat ik u verloste van onder het juk van Vleesch noch-visch , en alreeds hebt gij eene zo groote weldaad vergeeten! alreeds begint gij de haanen-veer op te steeken. Behandelt gij alzo uwe weldoeners' Merkt gij niet, hoe ik mij voor u in 't zweet werk', en dat alles voor niet?   (Hier nam het dier een blaasje.)   ‘Hebben wij u daarom tot zulke groote heeren gemaakt, om u al aanstonds den beest te laaten speelen over uwe verlossers? Hebt gij dan, Hondenkinderen! Neetenzoonen! geen oogen in den kop? en ziet gij niet, welke overgroote voorspoed tevens met de Vrijheid, in gelijke passen, met mijne komst in uw land gekomen is? {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘ô Godvergeeten monsters van de snoodste ondankbaarheid! pakt u, op 't ogenblik, uit mijne hooge tegenswoordigheid, of ik ruk u p'ruiken af, die beter passen op houte bollen, dan op de uwen!’ 'k Kan niet zeggen, dat deeze statige Deputatie met even groote plechtigheid afdroop. (Lezers! en vooräl Lezeressen! ik verzoek u, eer gij voortgaat met leezen, wat eau de lavende op uwen neusdoek te doen.) Nu wilde, tot haare smerten, juist het geval of ongeval, dat zekere N.N. een oud trawant van Ambidubius , wat veel vers bier gedronken hebbende, tegen de stal-deur stondt te......, en deeze Trojanieke harangue, zeer duidelijk beluisterd hebbende, zo begon te lachen.... te lachen, dat hij zich be-etcaetera. Hij moest zich gaan verschoonen. 't Blijkt alzo, dat het Trojaansche Paerd zich weinig stoorde aan deeze Deputatie, zo plechtig zij dan ook was; en of men hoog dan of men laag sprong, hij moest de karré-p'ruik eens passen. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Na dat men nu den ganschen dag dit belangrijk point hadt overwogen, en elf maalen op reçes gescheiden, kwam men overëen omtrent de navolgende Articles convenus. I. De Potentaaten van Bestiania worden bij deeze hersteld in 't uitgestrektste recht, om de karré p'ruiken te moogen dragen. II. Niemand, behalven deeze Potentaaten alleen (het Trojaansche Paerd zelve niet uitgezonderd) zal in geheel Bestiania karrép'ruiken mogen draagen. III. Voornoemde karré-p'ruiken zullen bewaard worden in een p'ruikendoos, wel voorzien van een sterk slot, waarvan het Trojaansche Paerd alleen de sleutel in 't bezit zal hebben. Aldus gedaan op Uilenstein, enz. enz. 't Eerste Jaar van 't Uitgebrooken Dolhuis . Lieden , die meenen te weeten de gehei- {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} men der kabinetten, verhaalen, dat zo deeze epineuse materie zo gunstig voor de Bestianianen getermineerd wierdt, dit alleen te wijten was aan den invloed en voorspraak van zijn eersten Palfrenier, welke zij, ten teeken van hunne erkentenisse, een paar diamanten oorringen lieten maaken, ter waarde van ƒ525,000:-: Derde dag. 't Schijnt , dat het Trojaansche Paerd een slechten nacht gehad, of dat men hem slecht gestroot hadt. 's Morgens, reeds voor dauw en dag wakker geworden zijnde, liet hij het navolgend schrijven afgaan: Aan 't volk van Bestiania. Uwe gulle, ongeveinsde oprechtheid maakte van de eerste tijden af een der hoofd trekken {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} van uw nationaal karakter, Nu hebt gij ons duizendmaal laaten verzeekeren van uwe tedere vriendschap voor ons. Gij weet onder vrienden moet alles gemeen zijn. Gij zult deswegens geen oogenblik aarselen, mij subïto de navolgende kleinigheeden te doen geworden; wel te verstaan alles betaalbaar in duchtige quitantiën op Roeland Steen . (*) Haver 13,789 Lasten. Boonen 11,368 - - Stroo 8,000,000 Bossen. Alles beste qualiteit. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor mijn schabrak 15,600 stukken Laken, van negen quart, à 50 ellen per stuk. Voor 't borduurzel van 't zelve, 125 pond goud, en 431 pond zilver. NB. Wenschte het zelve binnen drie uuren en vijfminuuten te hebben. Voor mijne Palfreniers, en het gevolg, het geen ik verwacht 991,891 stukken Karsai. 2,210,000 paar Pantoffels. Item, 1731 zilvere Roskammen; met dit laatste Artiekel is groote haast: daar mijn voornemen is 'er een groot gebruik van te maaken, enz.   ô Hoe groot was de vreugde onder de Bestianiaanen, dat de Commercie, Fabrieken en Trasieken, zo bij hen stonden te bloeijen! Deeze was, even als deeze geheele Historie, van een bargoenzen aart; zij hadt een bijzon- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Houbraken sculpsit. Afbeelding van een Bestianiaan, op den 3den dag, na den intogt van het Trojansche Paerd, in Bestianiaan, naar 't leeven geteekend. ==} {>>afbeelding<<} {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} der uitwerkzel op de onderkaak, en nog meer op de onderlip, welke beiden door voornoemde vreugde zeer verzwakt na beneden hingen; in maniere, dat hunne tronies de helft langer wierden, dan zij waren voor drie dagen. Vierde dag. Al wederom wat moois! Langen tijd was 't een grievend hartzeer geweest voor het Trojaansche Paerd, zich beschouwende als geheel iets anders dan gewoone Paerden, als zodanig behandeld en beslagen te worden. Om een einde te maken aan deeze verongelijkingen, geboodt hij, dat men hem beslaan zou met goude hoefijzers. Na veel tegenstribbelings kwam men in deeze kostbaare operatie. Maar het ongeluk wilde, dat ieder morgen, als men het stal opende, de hoefijzers happa waren, en de man op 't kerkhof was. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Alle dagen vier nieuwen zou wat te duur zijn uitgekomen. Hierom hadden die van Bestiania de slimmigheid, de Goudsmeden om te koopen, ten einde ze wat te doen talmen in den arbeid. Volgende dagen. Men behoeft geen Paerd, 'k laat staan een Trojaansch Paerd geweest te zijn, om te weeten, dat het ongemaklijk loopt, als men een hoef ijzer verlooren heeft. Alzo was het getop en gemartel over de verlooren hoef ijzers eindeloos. Nu wilde juist het geval, dat omstreeks deezen tijd het Trojaansche paerd gekweld raakte met de geelzucht. Deeze ziekte maakt, gelijk gijlieden weet, dat men alles geel ziet. Meenende nu dat het zand, 't geen in Bestiania aan den oever van de zee legt, goud was, hadt hij de gematigheid, om in eens, en voor altoos, zo als hij sprak, alle pretensies aftedoen, te vorderen, dat men hem dertig scheepsladingen met stofgoud bezorgde. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Men zou ligtelijk geïnclineerd hebben, hem deswegens vertoogen te doen; doch de herïnnering aan de voorleeden receptie maakte de menschen huiverig, en deedt de gedupeerde Bestianiaanen al wederom veel meer belooven, dan zij houden konden. En hier mede hadden hunne kwellingen nog geen einde. Want al in den beginne van zijn intocht in Bestiania (het geen ik door de drukte vergat u kont te doen,) hadt hij van alle de huisdeuren in dit land de sloten en grendels laaten afneemen, de bewoners op 't ernsttgste gebiedende de deuren niet te sluiten. Niemand was 'er, die nu niet merkte, dat het Trojaansche Paerd kolderde, uitgenomen die (en hun getal is niet extra klein) zelve kolderden; en 'er bleef den arme Bestianiaanen, tegen hun zin zich voelende verradelings weggesleept in een verderfelijken maalstroom van gekheeden, 'er bleef, zeg ik, deeze eerlijke dupes niets anders overig, dan zich achter de ooren te krabben. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn Vaderland. Op 't uiteinde der Achtiende Eeuw. Dit uur, deeze dag, deeze week (langer heb' ik geen tijd) gaat besteed worden aan de afteekening van deeze Republiek, in dit zelve ogenblik, (15 October 1800) en zo die teekening mij behaagt, (want anders vreeze ik, dat zij u niet mogt behaagen) zult gij van mij hooren, en misschien wel zien: maar voor dit laatste staa ik u Lezer, geen borg. Verwacht intusschen niets meer dan eene luchtige schetze; en wanneer gij dit artiekel zult hebben afgeleezen, zal men mij niet vraagen, waarom hij niets meer verwachten moest. Wijle de Keizer Josephus , bemoeialächtiger, knoeiächtiger (want door zijn geknoei verloor hij of zijn kroost de Nederlanden) en neuswijziger gedachtenisse doorreisde, nu ongevaar twintig jaaren geleeden, deeze gewesten. Gevraagd zijnde, hoe hij deeze Pays-Bas vondt, antwoordde hij bien bas; en ik houd' mij 't hart vast, dat in dat antwoord meer waarheids stak dan welleevendheids; want ook een dagelijksch verstand kon in de toen opkomende onlusten, in de onbevoegdheid van het {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Toenmaalig Eminent Hoofd (NB) om die onlusten intereekenen of uittedooven, zien zo niet den ondergang, den zinkenden staat deezer Nederlanden, en dat met dezelve gerustheid, waarmede ik, die noch groot Reken- {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} meester, noch groot Financier ben, kan uitcijferen, hoe, wanneer ik voortgaa met zo te teeren, nog voor 't einde van deeze week mijn beurs leêg zal raaken. Rechtvaerdige hemel! leefde de man nu nog, hoe zou hij die Pays-bas, thans vinden? Het antwoord op die vraag zal liggen in dit tafereel; waarin ik gaa onderzoeken den staat van mijn vaderland in zijne, I Natuurlijke' II Politieke, III Moreele, IV Militaire, V Finantiëele, VI Commerciëele betrekkingen, op klokslag van 1801. Gij ziet, lezer! 't veld, 't geen ik met mijne bijziende oogen gaa overzien, is tamelijk uitgestrekt; vindt gij 'er wantstaltigheeden in, verschoon die uit aanmerking van die uitgestrektheid en mijn bijziendeheid. En hier mogt ik alle kritijken.... (maar eerst een schietgebedeke: ô Gij, onzer aller Vader! ik danke u, dat gij ons allen zo mildlijk bedeelde met eige liefde. 't Is deeze uuwe mildaadigheid die mij beschermt, en zorgt, dat niemand uwer kinderen zich aan mij belge. Dat ik, beveiligd door deeze uwe goedheid, ongesteenigd ten grave daale! Maar Vader! mogt het u behaagen deeze maat van eige liefde der menschen kinderen te verkleinen, begin, smeek ik u, met uwen {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} dienaaren, die hier zit te schrijven voor uw aanschijn; opdat meer ingetogenheid hem aangenaamer maake in uw oog en dat zijnen medeschepzelen, Amen. En nu, dit pak van 't hart, laaten wij voortgaan, als of wij geen ongemak aan 't been hadden.) Van professie of van liefhebberije, in welken laatsten klasse ik begrijp dat heirleger van ordinaire pijpjes-rokers, en wel bijzonder dat slag van weezens, hoog van borst, vol van buik en beurs, kruimeloos van hoofd, bedurven door de jabroerderij hunner afhangelingen, dat slag, dat zonder eenigen jeugdelijken aanleg tot studie, zonder eenige applicatie in hun gezetten leeftijd, oordeelende in publieke gezelschappen zonder oordeel, hunne domheid op 't vengster zetten, en de maat van hun klein verstand aan de klok reep hangen, alle deeze vrienden mogt ik hier gesmeekt hebben niet verder te leezen, mijn boekje toetedoen, een stuk papier, pen en inkt ter hand te neemen, en de kostelijke geleegenheid, die hun zo in den mond loopt, waarteneemen, om hunne gedagten over dit onderwerp of deeze onderwerpen op 't papier te leggen. Ei lieve! toe! doet het eens. Behelpt u niet met een', ik heb 'er mijne gedagten niet over laaten gaan. Denkt 'er eens over. Ik smeeke u, vat het werk eens ter hand! De zaak verdient wel voor ieder Nederlander, dat hij 'er {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} mede beezig houdt; doet het eens! En mogt dan, wanneer gij uw lapje af hebt, mogt dan de vergelijking van uw en mijn werk, voor uwe eer, u overtuigen, dat het min zwaar valt iets zelve optestellen, dan het opstel van een ander te beoordeelen! ô Wat is 't gemaklijk voor een mank mensch te loopen zonder kruk! Dit vertoog zal geschreeven worden met orde en methode, waarvan ik een groot vriend ben: zo als zich laat ontwaaren uit 't opzetten der kegels. Nu alzo mijn Vaderland beschouwd hebbende in zijne Natuurlijke, ik meen zijne Aardrijkskundige betrekkingen, beschouw ik dat land, zedert onze concessiën van land en steden aan onze Fransche Mama (*) als een man, wien men het ééne pand van de rok heeft afgesneeden: daar dat rokje van te vooren al niet te lang was. Zo nu het XVIIde artikel van ons Vreedens-tractaat met Frankrijk van 16 Meij 1795 zijne vervulling bekomt, en wij in compensatie van Vlaanderen eene gelijke oppervlakte gronds {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} in 't Hertogdom Kleef krijgen, dan vindt die man zich gestooken in een rok van best Leidsch laken, met een pand van karsaai. Laat ik mijn bedroefd oog gaan over de zo kostbaare ons nu ontweldigde bezittingen, heeft die ook veel gelijkenisse met een kleed, voorheen geborduurd, waarbij nog hangen de draaden van zijn afgerukt tooizel. Denk ik aan 't restantje onzer bezittingen, en doet mijn oog een springtochtje na Texel, Hellevoet, Vlissingen, Brest, Toulon, Cadix, van daar te rug keerende na de Militaire Zee-Havens van England, dan staat het met ons als met een oud man, die een orlogie nog wel in de hand heeft, maar waaraan door de ketting getrokken wordt van een jongen struikrover, en die 't ogenblik vooruitziet van het te moeten laaten slippen. Wilt gij weeten den politieken stand deezer Republiek, zo als ik dien zie? Verbeeld u een dobberend schip in den grooten Oceaan, dat met een afneemenden storm uit het Z.W. dobbert, en zijn bestek en zijn kompas verlooren heeft. Onze goede hollandsche vrouwen laaten zich ongaarne in de pot kijken. Zo begreepen 't ook onze goede voorvaderen, en met oogmerk om niet in de pot gekeeken te worden van 't machtig Frankrijk, (daar zij wel wisten dat die pot kijkers wel eens groote snoepers worden, of de koks van 't huis de keuken uitjaa- {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} gen) hadden zij de sneedigheid om tusschen dat land en het onze een Oostenrijksche middelmuur te zetten. Die middelmuur ligt 'er nu toe; en wij moeten het ons alzo laaten welgevallen in de pot te worden gekeeken, en dat nog wel van groote snoepers. Mij dunkt ik wordt slaperig. Goeden nacht, lezer tot morgen!... Goede morgen! 'Er zijn natiën, die, in haare dweepziekte, een groot gewicht hangen aan droomen en dromerijen. Tot deeze klasse behooren mijne verlichte landslui niet, Daarom zullen zij zeker, het geen ik gaa vertellen, aan zien als sans conséquence. Ziet eens, droomde ik, met welke diepe beleefdheid wij staan te groeten Z.M. den Koning van Pruissen! Mij dunkt Z.M. houdt zich, als of Z.M. het niet zag; en zo hij al eens eventjes met 't hoofd knikt, mag (vroeg ik in mijn droom, een wijs mensch gelooven, dat hij dit doet met een goed hart? Mag men gelooven, dat hij 't geheugen zo geheel kwijt is! Zou hij een zo oprecht kristen zijn, sprak ik tegen mij zelven in mijn droom om ons te vergeeven, een - zeker in zijn oog - sieltenstuk? mag men zich vleijen, van een oprechte vriendschap tusschen de zulken, die zo dapper en met zo veel) succes in de weer waren, om zijne famielie uit dit land en aan een {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} vreemden dijk te jaagen? zou, droomde ik, hij niet te met zeer geneegen zijn, om ons aan te merken als kinderen die 't zwaar verbruid hebben, en die hij gewis zou komen (wat hij zal noemen) kastijden; ware het niet, dat onze Fransche Mama hem de handen vast hieldt? Of zou temet Mama.... (hier verwarde zich mijn hoofd). Eilieve, Mevrouw de Posteriteit! verhaast uw antwoord op alle deeze dromerijen, of ik ruk u 't voorschoot van 't lijf, om te zien, wat 'er in uwe baarmoeder zich verschuilt (*). In waarheid! ik durve niet te zeggen, dat 'er eenige politieke connexiën plaats grijpen tusschen Engeland en ons; en ik houde mij verzeekerd, dat, zo deeze hoogmoedige eilanders, om ons denken, het niet is, om met ons, maar over ons in onderhandelingen te komen. ô Spijtige, ô verdrietige waarheid! Onze overige, mij bekende, politieke con- {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} nexiën zijn zo spinraggig, zo imperceptiebel, zo weinig beteekenende, dat ik het veel te druk heb, om 'er aan te denken. Maar is dit gebrek aan connexiën wel een groot ongeluk? Moralisten van zekere jaaren en temperamenten preevelen, zedert 'er gepreeveld is, van 't verval van deugd. Wat mij aangaat, ik geloof dat de maat van deugd en ondeugd, van 't moreele en immoreele, in alle landen, in alle tijden, zo knapjes gelijk staat: uitgezondert de tijden van burger-oorlogen, oorlogen om, wat zommigen noemen religieuse, meeningen; want in zulke tijden zijn de menschen doorgaands extra slecht. Ook behoort dit niet eigentlijk tot het moreele van mijne natie bij 't einde van deeze eeuw, dat ik bedoele, en waardoor haar gelaat zich kenmerkt, als 't gelaat van een lagchenden van een schreijenden. Evenwel alvorens te komen tot het karakteristiek moreel, waar aan mijne natie kenbaar is, (heden 1mo. November 1800) moet 'er vooräf een woordje (een woordje ten goede) gesprooken worden. Een fatzoenelijk mensch valt zo niet met de deur in 't huis. - Was ik nu een redenaar, zo zou ik beginnen met een ‘ik zal niet spreeken van, enz.’ en ondertusschen zeggen alles, wat voor den mond komt. Neen! zulke kneepen vallen niet in mijn humeur. Neen! 'k heb liever, als de Le- {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} zer zich in mijn gezelschap bevindt, dat hij meent te zijn in dat van een Bakker, en niet in dat van eene Verçierster. Ik zal alzo, hulde doen aan de oude braafheid mijner landgenooten, aan hunne eerlijkheid (*), arbeidzaamheid, nijverheid, huishoudelijkheid, waar door zij zich voordeelig onderscheiden van andere volkeren. Bij deeze oude physiognomie zijn nieuwe trekken gekomen. De Annhangers en Aanhangeressen van het Calvinistendom zijn min dom, dan voorheen. Het mystieke vervliegt allengs in iets min zots. De gelijkmaaking der Democratie verbiedt hen met waanwijsheid en hoogmoed voor den dag te komen. De Nederlanders hebben op dit ogenblik een meer opgeklaard verstand dan immer; zij voelen hunne rechten, gesprooten uit het oorspronkelijke oogmerk, waarom de mensch zich vereenigde in maatschappij, beter dan voorheen. Nimmer was 'er een tijdstip, waarin men ontmoette zo veelen, bedeeld met de gaave van zich wel uittedrukken - ook zo wel te redeneeren? ja! als religieuse of politieke questiën buiten 't spel zijn. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar! maar! in 't allerlaatste geval, spijt het mij te moeten zeggen, te moeten zeggen met waarheid, dat veele mijner Landgenooten zich kenschetzen, in onze dagen, door eene meer dan gewoone maat van gekheid. 't Is waar, de zwaare nevel, die over dit land hing, is wel een weinig opgetrokken, maar nog mist het in veele hoofden geweldig; en men ontmoet dagelijks menschen, die niet geheel vrij zijn van razernij, eene razernij die alleen te geneezen is, zo zij te geneezen is, door hun geest te houden, in eene halfdozeinjarige quarantaine van politieke geschriften en discoursen. Met deeze voorzorge zou 'er misschien voor hun kans zijn, om te beseffen de waarheid, die hun vlak aan den neus hangt. Ik wensch hun, ter eere van mijn vaderland, eene spoedige geneezing. Gelijk het karakteristieke deezer menschen in onzen tijd, is overmaat van Gekheid, zo is die Gekheid ook van een bijzonderen aart. Zij is niet van dat slag, welk den lijder alléén koeijen doet aanzien voor karseboomen, of de gekjes in vreugde doet leeven; maar eene die vermaagdschapt is met slechtheid. Uit deeze amalgame worden gebooren allerlei ontëerende suspiciën, omtrent het karakter van anderen. Men zegt, geen koe heet bont, die geen vlak {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft; maar in 't oog van deeze ellendelingen wordt de pas gevallen sneeuw pik-zwart. Hun hoofden zijn meestäl vol van cabaalen, factiën, conspiratien en contra-revolutionnaire complotten. Niets evenaart hunne slechtheid, als hunne stoutheid, en hunne stoutheid als de onbeschaamdheid. De onschuldigste, zo hij hun in 't oog loopt, zal in circulairen, in periodieke vuilnisvaaten, beticht worden van hoog verraad, van 't uitstrooijen van valsche tijdingen, van te daalen van Minister tot Agioteur, om ten kosten van de beurs van zijne dupes de zijne te vullen; en dat alles zonder eenigen grond van beschuldiging, uitgenoomen de boosheid van hun hart. Perst men deeze schendtongen, om voor den dag te komen, met het geen zij, ten nadeele van den belasterden geleezen, gezien of gehoord hebben, dan komt het uit op een ellendig ‘men zegt.’ Wanneer door de uitkomst de onrechtvaardigheid hunner betichtingen hun voor 't hoofd springt, meent gij, dat zij weeten van bloozen? - Ja bloozen!.... Meent gij, dat de aldus door de uitkomst vrijgesprooken, bij hen herneemt de maat van achtinge, op welke zijne onschuld hem recht geeft aanspraak te maaken? neen, voor altoos blijft hij in hun zot harssengestel, in hun boos hart, onder verdenking van verraad. Ik stap hiervan af, maar niet om dat ik 'er niet meer van weet. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} En nu brengt mij de orde tot de Historie van de talrijke familie van den Heer C. Zip en Mevrouw Isegrim, gebooren Zip. Het karakteristieke van deezen tijd is de pruilerij. De Natie is, gelijk een ieder weet, gescheiden in Aanhangers van 't Stadhouderlijk Bewind, en in lieden, die 'er tegen zijn, en die zich noemen Gemeenebest-gezinden of Patriotten. Beiden meenen zij 't zo wel met 't Land. Een galmpie! ô Vaderland, wat hebt gij in de laaste vijfentwintig jaaren al vrienden gekreegen! wat gaat het u bij de uitneemendheid wel! maar onder hoe duure verplichtingen ligt gij niet, aan hun die met gaten in de kouzen zich voor u in 't zweet loopen! Gaat gij voort, Bataafsche Mannen! al zoudt gij ook loopen geheel zonder kouzen, tot aan 't einde uwer glorierijke loopbaan! Gij die niets anders dan 't heil van uw vaderland beöogt, gaat voort, al was 't ook barrevoets, met het ontdekken van daaden, die tegen het belang des Vaderlands strijden, en het aan de hand geeven {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Heer Zip huiswaarts keerende van zijne sollicitatie om een Ampt. ==} {>>afbeelding<<} {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} van zulke middelen, die ter bevordering van het algemeen nut kunnen verstrekken! Zela ! Nu is 'er niemand, die ontkent, dat de zulken, die ik het eerste noemde, en wien het niet naar de zin gaat, pruilen. Hierin zal ik ligt geloofd worden; en min zal ik geloofd worden, zo ik zegge dat onder de geenen, welke ik de tweede noeme, 'er veelen in 't zelve geval zijn, die zo ongevaar eene houding aanneemen van een kind, dat zich zo wat bij de hielen gedaan heeft. Ik zou niet durven beslissen, in welke van de twee genoemde klassen 'er het meeste gepruild wordt. Maar! vraagt wel iemand, waarom pruilen toch de laatsten? misschien, zo gij Vraager 'er toe behoort, weet gij het zelve best. A. Legt in de loterij, en trekt een prijsje van ƒ100, daar hij op een van 1,000 gereekend hadt. B. Legt in de Loterij, en trekt een niet, pruilende, dat hij zijne meubeltjes in de Lombard zette, om een lot te koopen. Zo pruilt men overal, en niemand meer dan de heetste sectarissen in beide partijen. De zulken van de tweede klasse, die loopen (want meer doen zij 'er toch meest niet) na de voorheen predomineerende kerke, zijn boos op zich zelve, dat zij zich zo misreekenden, en pruilen, dat de gelijkheid hen encanailleerde. De Joo- {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} den, die na de revolutie pretendeeren als broeders behandeld te worden door de Kristenen, pruilen, dat men hen als voorheen schimp en smaad aandoet, hen scheldt voor Smouzen, durvende, ô tijden! durvende nu openlijk 'er voor uit komen, dat de Kristenen onbeschaamde snoevers zijn, hun verwijtende dat 'er onder de gedoopten meer Smouzen zijn dan onder de besneedenen, en dat hun pretense pakhuis van hoog opgeveizelde deugden, niets anders is dan een pakhuis met bedurven waar. Ieder beweert in zijne partij de waarheid aan zijne zijde te hebben; en de minste schaduw eener ligte politieke deviatie van de aangenomen canones van orthodoxie, (die zommigen noemen principes), baart onder goede vrienden verkoeling en pruilerij. Men ijst als men een Municipaal een Oud-Burgemeester ziet groeten, dat de Oud-Burgemeester een Municipaal niet zal doen, zo hij niet wil, dat men hem pruilt tot aan 't einde van de waereld. Ik beschouw dit Volk als een Koopman, die, zonder de balans opgemaakt te hebben, wel voelt, dat hij vrak zit, en zegt: ‘betaalen zit 'er toch niet op, laaten wij in Gods naam 't 'er zo lang van neemen, als 't ons gebeuren mag.’ Hier van wil ik echter uitgeslooten hebben onze dames, die nog niets {==t.o. 106==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} of zeer weinig verlooren hebben van haare antieke nijpnaarzerij. Zo de Natie iets verlooren heeft, is het iets van haare stille ingetogenheid en zedigheid. De gesprekken en geschriften willen zich wel eens kenmerken door eene ongewoone winderigheid en praalerij. Ik heb Proclamaties aangeplakt gezien (een bedaard mensch geeft de lectuur eene draaijing in 't hoofd) vol van wind en snorkerij. Men zou in 't vermoeden komen, dat zij woord voor woord uit 't Fransch vertaald waren. De heerschende toon der publieke gezelschappen is die van eene overgroote gemeenzaamheid of familiariteit, niet te verwarren met broederschap of vriendschap. Bij openbaare rechtspleegingen was voorheen de houding van 't publiek die van eene stille, droevige, zwaarmoedige opgetogenheid - zedert 95 hoort men wel eens roepen: bravo! bravo! En nu een moreel karakteristiek van mijn tijd en land vastgesteld hebbende, haaste ik mij, daar ik wel een Vertoog, niet een Boek schrijve, haaste ik mij na wat anders. 'Er valt nog veel te kluiven. Langen tijd is 't bij mij onbeslist gebleeven, wat voor een Staat van meer aanbelang is het {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Militaire dan wel het Finantiëele. Men kan 'er lang over twisten. Voor een enigzints talrijk volk, bezield met energie, verdient, dunkt mij, het Militaire den voorrang. Rijkdommen, zonder een goed Militair, verhaasten de overheering, om dat zij een lokaas zijn voor de begeerlijkheid des veroveraars. Wij leeren uit de historiën, hoe zeer geringe legermachten, best geörganiseerd, aangevoerd door krijgskundige bevelhebbers, ook met zeer geringe finantiëele middelen, wonderen gedaan hebben. Hoe groot was de macht van Alexander bij zijn uittocht uit zijn Macedoniên? Alzo voor u, mijne Heeren van den Degen! neeme ik den hoed af; en dat niet zonder zorge, om dat ik zo wat weet uittereekenen, wat gevaarlijke meubels gij zijt. Het Militaire heeft drie zijden, waaruit het zich laat beschouwen, het eigenlijk Militair, dat is zijne inwendige organisatie; het politieke van het Militair en zijn finantiëel. Misschien begrijpt men mij niet; maar ik hoop, men zal mij begrijpen binnen een paar minnuten. De organisatie van ons leger is, gelijk een ieder weet, geheel Fransch. Schoon ik, zo ik ergens van ben, zeker niet ben een man van den degen (boven welken in mijn begrip den voorrang heeft de schêe) durve ik echter {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} beweeren, en zou met die belijdenisse durven de waereld uittrekken, dat die organisatie oneindig beter is, dan zij was voor 1795. 't Is onvoorzichtig te spreeken van dingen, van welken men weinig of geheel geen verstand heeft; en nogtans durve ik staande houden, dat die organisatie oneindig beter is, dan zij was onder het bestier van den vorigen Kapitein Generaal; en dat beweeren rust op het gevoel der belagchelijkheid van den staat onzer Armee voor 1795, boven welke belachlijkheid ik geene grooter ken op Gods lieven aardbodem; en een mensch, die zich moê gelagchen hadt met Cervantes , kon gerust het officiers-boekje ter hand neemen, om zich nog eens de lever te schudden. Lieve vader! welke eene zotte proportie van officiers tot gemeenen! welk een heirleger van Generaals voor eene macht van 30,000 man! wat al officieren bij de Armee, surnumerairen, titulairen, à la suite! Generaals met tractement van Luitenant, of Luitenants-Effectief, en titulaire Generaals. Ik herinner' mij zeer wel gehoord te hebben uit den mond van een toenmaalig officier, dat de verwarring in de Hollandsche Armee zo groot was, dat zij onder zulke verwarring met geene mogelijkheid te velde kon trekken. En wie hadt toch daar aan schuld? antwoordt mij daarop {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} gijlieden, die zo gaarne zwart wit wilt noemen. - De waarheid verbiedt mij van ons militaire weezen aftestappen, zonder vooräf de verdiende rechtvaardigheid te hebben laaten wedervaaren, aan de uitmuntende krijgstucht onzer Hollandsche Officieren, thans dienst doende in Duitschland, en aan de over 't algemeen uitsteekende goede houding van ons Militaire, van welken men van alle zijden niet dan met lof hoort spreeken. Die zich herinnert aan dit volk voor dertig jaaren, en nu de oogen uitveegt, om te zien wat 'er omgaat, zou haast meenen te leeven onder een ander volk. Voorheen moest men de Schutters als met stokken drijven na de exercitie plaatzen! wat al getob was 'er om hun de patroontas aan 't lijf te krijgen! wat hadden de geweeren een lief uitzien! hoe belachlijk ging 't met het excerceeren, onder geleide van een Drilmeester! Hebt gij 't nooit gezien, of is 't u vergeeten, zo gaat na Hamburg, en daar kunt gij 'er een pendant van vinden. Nu is onze Natie geheel militair; en men ziet zelfs boerenknaapen, des zondags, in jagers monteeringen, het platte land afloopen: en dat met gejuich. (Hoorde dit tot de Historie van 't karakteristieke of van het Militaire van onzen tijd?) {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Militaire-weezen uit een politiek oogpunt bekijkende, verklaare ik het niet eens te zijn, met die meenen, dat daar de Republiek toch ligt tusschen twee groote Mogendheeden, die ieder niet de helft van haare macht behoeven, om ons te verpletteren, alle militaire zorg voor eigen-behoud overbodig, en nodeloos uitgegeeven geld is. Alles wel overwoogen dunkt mij dit stelzel vol gevaars. Inteegendeel zou ik van meening zijn, dat wanneer de Regeering een zo sterk krijgsweezen als mogelijk, eene zeer wel gewapende burgermacht op de been houdt, de republiek, in geval van aanval van eene dier twee groote Mogendheeden, veel eer hulpe zoude vinden bij de andere in zulken staat, dan in dien van eene volslaagen weêrloosheid. Gelijk alle dingen hun tijd hebben, zo heeft ook het vechten den zijnen, iets dat mij spijt, daar ik wenschte dat de menschen nimmer den tijd hadden, om elkander te vernielen. Maar 't is niet anders; en zeker is het, dat het voor een kind, verzwakt door herhaalde zwaare bloedstortingen, geen tijd is om te vechten tegen een gezonden reus. Deeze is de betrekking waarin onze Marine staat tot die van Engeland. Maar schoon 't nu wel de tijd niet is Engeland te bevechten, is het {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} daarom wel, die om zich te voorzien van messen. 't Is met dat vechten niet altijd te doen. Ik onderstel, voor een ogenblik, dat wij twintig schepen van linie, wel bemand, wel gecommandeerd, in Texel hebben liggen, en dat de magt van onzen vijand in de Noord Zee niet grooter is; en toch zoude ik afraaden onze macht te laaten uitloopen; en dat wel om deeze reeden, dat de Engelschen in ééne week een even groot getalschepen, voor die vernield zijn geworden, weder in zee kunnen brengen: daar wij een jaar lang uit den strijd adem- en weêrloos zouden blijven. Neen, mijns bedunkens gebiedt de voorzichtigheid, dat wij onze vijanden laaten zich vermoeijen, met te pierewaaijen voor onze gaten, langs onze kusten. En in dit geloof, voel ik mij gesterkt, door het voorbeeld van onze Fransche Mama, wel onderricht, dat het verstandiger is de schepen thuis te houden, dan ze te doen worden een prooi der Engelschen. Maar wanneer zal het tijdstip geboren worden, dat wij met eene ordentlijke vloot, die geen oneer doet aan onze oude reputatie, onzen vijand zullen kunnen gaan zien onder en in de oogen? In deezen oorlog nooit. Nooit! al duurde die oorlog nog vijfentwintig jaaren: {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} daar God ons voor bewaare! Hemel en Aarde maaken het onmogelijk! Zo eene ledige kas en der Ingezeetenen uitgeputte beursen al geene onoverwinnelijke hinderpaalen waren, zeker nog zoude 'er eene zijn, een gebrek aan genoegzaame matroozen, om eene ordentlijke vloot te bemannen, en aan even zo veele kundige officieren, om ze te commandeeren: kwaalen, die geduurende den oorlog ongeneeslijk zijn. Dat men zich altoos wel doordringe van deeze waarheid, dat die overgroote Marine van Engeland een werk is van meer dan hondert en vijftig jaaren. Welk eene bedroevende positie gedwongen, ja gedwongen te zijn, (want stondt het aan ons!...) te moeten oorlogen zonder gereedschap! en 't niet te kunnen krijgen! Wat wilt gij nu, Lezer! dat ik over dit onderwerp meer zegge? wat is? wat moet zijn? wat zal zijn? Maakt mijn compliment aan den tijd, met verzoek, dat hij u de twee laatste vraagen beäntwoorde. {==over 114==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} Vto ACH! Het staat gruwelyk en ysselyk in 't Land. Jeremias V: vs. 30.   Ruim acht honderd millioenen schuld.   Jaarlyksche Staatsbehoeften zeven en veertig millioenen.   Jaarlyksche Inkomsten dertig millioenen. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Bijaldien het costumierlijk was met rooden, groenen of geelen inkt te schrijven, ik zoude, in het tegenwoordig geval, van dat gebruik afgaan, en mij voor dit artiekel van zwarten bedienen. Het ziet 'er donker uit. Men gewent aan alles; maar wat vaderlandlievend mensch kan toch de Hoogstraat doorgaan, en 't hoofd wenden na 't O.I.C. Sterfhuis, zonder te treuren, als hij zich herinnert, dat men aan dat (nu) Sterfhuis zich voorheen dood drong, om in den dienst der Compagnie te worden opgeschreeven? Die denkt aan de grievende verliezen, welke de Republiek in de Oost en West leedt, kan ligt begrijpen, hoe de koophandel kwijnen moet. Het verlies onzer Westindische Bezittingen is ondertusschen 'er meer een voor den Staat, dan wel voor de Partikulieren, eigenaars van plantagiën, die de produkten van den landbouw of tegens hooger prijzen in Engeland laaten verkoopen, of dezelven van daar herwaards laaten komen. Hoe donker 't 'er ook moge uitzien, nog wordt het veel erger gemaakt, dan het is. Zo men de gesprekken der Kooplieden alle voor contante munt aannam, zou men moeten denken, dat 'er volstrekt geen koophandel meer bestondt, en dat 'er in 't geheel niets omging. Dan gelukkig worden deeze klagten geloogenstraft, door het geen men dagelijks ziet omgaan aan de Waagen, door de goederen, die men dagelijksch ziet laaden en lossen. Men mag het over 't algemeen tot een veiligen stokregel neemen, dat de klagten der kooplieden niet zijn een juiste thermometer van 't publiek ongeluk. Ik heb tijden beleefd, waarin en koophandel en zeevaart den hoogsten trap van bloei bereikt hadden, waarin de schatten van Engeland en Frankrijk dit land instroomden, en waarin men moest verduu- {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} ren het zinneloos geteem over de ongelukken van de Natie. ‘Nationaale Scheepvaart is 'er nu toch niet.’ Laaten wij zes maanden vreede met Engeland hebben, en men zal duizend en meer Hollandsche vlaggen de zee zien bevaaren. D'as partikulier! Waren onze Voor-Vaderen zo kwalijk beraaden, toen zij bij den Westphaalschen Vreede, zo naauw gezet, bedongen het sluiten van de Schelde? Waren onze Voor-Vaderen het, toen zij, bij den overgang der Spaansche Nederlanden, onder de heerschappij van Oostenrijk, uitdrukkelijk bedongen, dat het laatste deeze landen bezitten zou alléén met denzelven lastpost? En geeft het openen der Schelde, de Kanaalen van communicatie tusschen die rivier en de Maas en Rhijn, niet een donker uitzicht in onze toekomstige commerciëele positie? Hoe slecht het nu ook moge gaan met onzen koophandel, één artiekel is 'er, waarin de negotie meer bloeit dan ooit. 'k Meen het genoemd te hebben in mijne Voorreeden. {==116a==} {>>pagina-aanduiding<<} Generaale Sterkte der Bataafsche Marine, zo als dezelve zich bevonden heeft in 1800. SCHEPEN VAN LINIE.       stukken buiten dienst Zoutman 80 - Pieter Paulus 80 - Bato 74 in dienst Wreeker 74 - Brutus 74 - Herstelder 68 - Schrikverwekker 68 - Pluto 68 - Doggersbank 68 - De Kortenaar 68 - Neptunus 68 - J. de Witt 68 - Revolutie 68 - Oldenbarneveld 68 - FREGATTEN.     De Eendrágt 44 - Juno 32 - Phoenix 32 - Kenau Hasselaar 32 buiten dienst Zeepaard 24 in dienst Alarm 24 - CORVETTEN.     Scipio 18 - Hypomenes 18 - 't Duifje 18 buiten dienst Gouda 18   BRIKKEN.     Ajax 16 in dienst Daphne 16 - Atalante 16 - Spion 16 buiten dienst Echo 16 - 54 Canoneer-Booten, voerende ieder van 2 tot 4 stukken, van 24 tot 30 pond, beneevens eenige Advysjachten en Uitleggers, voerende van 4 tot 10 stukken, alle bemand en in dienst. Nog 3 Engelschen Pryzen, als: The William van 16 stukken; een Cotter van 14 stukken, en een Canoneer-Brik van 14 stukken. {==116b==} {>>pagina-aanduiding<<} Generaale Sterkte der Bataafsche Armee, zoo als zich dezelve bevonden heeft in 1800. Nationaale Armee. Corpsen. Dienstdoende 1ste 1/2 Brigade 1ste Bataillon 465   2de dito 494   3de dito 586 2de 1/2 dito 1ste dito 443   2de dito 426   3de dito 518 3de 1/2 dito 1ste dito 496   2de dito 655   3de dito 457 4de 1/2 dito 1ste dito 569   2de dito 476   3de dito 406 5de 1/2 dito 1ste dito 450   2de dito 478   3de dito 433 6de 1/2 dito 1ste dito 477   2de dito 497   3de dito 562 7de 1/2 dito 1ste dito 374   2de dito 443   3de dito 411 Jagers 1ste dito 487   2de dito 671   3de dito 489   4de dito 396 Rydende Artillerie 2 Compagnien 121 Artillerie 1ste Bataillon 716   2de dito 879   3de dito 694   4de dito 758 Cavallarie 1ste Regiment 407   2de dito 417 Dragonders Regiment 394 Hussaren dito 384 Mineurs en Sapeurs 2 Compagnien 130 Pontonniers 1 Compagnie 34 TOTAL   16793 Geweeze Gardes Amsterdamsche 381   Friesche 124   Groningsche 34 TOTAL   539 Duitsche Troupes 1ste Regiment Waldekkers 406   2de dito dito 351   5de Bataillon Waldeckers 191   Regiment Saxen Gotha 395 TOTAL   1343 Total Generaal   18675 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} De Lantaarn voor 1801. Tweede stuk. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Welke is de voegzaamste houding voor eene Nieuwe Regeering, in geval van eene Eventuëele Revolutie? NB. De zulken, die in dit vertoog meenen te ontwaaren een compliment aan eene Eventuëele Regeering, laaten zich bedriegen door hunne driften. Men zegt niet was is wat zal zijn, maar wat behoorde te zijn. Ook is het niet geschreeven in den geest, om vooruitteloopen op gebeurtenissen, bij wier daarstelling de schrijver geen belang hadt. En die 'er nu nog venijn uit zuigen, laat ik loopen als ongeneeslijk. 1ste Fragment. - -'t Is waar! en een bekwaam veldoverste heeft niet meer nodig zijne voordeelen weten te nutten, dan bedacht te zijn op eene voeglijke retraite, in geval van een nederlaag. Alzo moet ook een staatsman (naris emunctae) d.i. die niet snotterig is, een greintje meer dan gewoon vooruitzicht hebben, en met behulp van dat vooruitzicht maaken, dat de waereldsche zaaken, (ten minste zo verre die {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} onder zijn beheer zijn) die wisselvallig, of liever misselvallig zijn, zo veel mogelijk op de rechte zijde vallen: iets 't geen zeldzaam pleegt te zijn, ten zij men bij voorraad dien val bereid heeft. Niemand is 'er, hoe verre hij ook moge wegloopen met den steun, die deeze staat, of, om mij juister uittedrukken, de tegenswoordige form van Regeering in denzelven, vindt of hoopt te vinden, in 't bondgenootschap van de Fransche Republiek, niemand is 'er, die bij de beraamde Expeditie der Engelschen tegens deezen staat, niet wel een oogenblik nagedacht heeft, of die staat misschien wel zou blijven staan; en de bekende onbestendigheid van het krijgsgeluk wettigde dat nadenken. (*) Ligtelijk begrijpt gij, dat te discutieeren, of eene Revolutie voor dit land wenschelijk zij, op dit oogenblik zo onsaisoenelijk is, als kluifjes te eeten in de synagoge. Zulken onderwerpen kunnen onmogelijk aangeroerd worden, in zulke oogenblikken, dan door een vleijer of een zotskap. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Zonder te willen vooruitloopen op gebeurtenissen, van welke de tijd binnen kort verlossen zal, onderstel ik, dat de Engelschen slaagen; en vraage, op die onderstellinge, welke de houding zij, welke die Regeering, dewelke de tegenswoordige misschien zou kunnen vervangen, voegtzaamst voor het belangen van 't vaderland behoord aanteneemen; met die clausule, dat die Eventuëele Regeering de handen vrij en ongebonden aan eenig verdrag hebbe. Dan men zou zich bezwaarlijk in deeze laatste benaauwende omstandigheid bevinden, bijaldlen het aan mij stondt de lotgevallen van ons waereld-stipje te regelen. Gelijk het voor een stuurman, wien het nu onmogelijk is geworden, 't schip te brengen in behouden haven, raadzaamer is, dat schip te zetten op 't strand, met oogmerk om ten minste het wrak en zoo veel mogelijk wat van de manschap en lading te bergen, liever dan met man en muis te vergaan: even alzoo begrijp' ik, dat, ingeval het geschreeven staat in 't Boek des Noodlots, dat de tegenswoordige Regeering moet vervangen worden door eene andere, het voor de eerste oneindig voegzaamer weezen zou, met bedaartheid en met het beste accoord de helm overtegeeven, dan van 't stuur en uit den stuurstoel geschopt te worden met brutaliteit. Zulk een gedrag is, in mijn bijziende oog, {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} dat van een wijs man en alle die malle praatjes van bloed, van laatste druppels bloed, te sterven op zijn post, geen steen op den ander te laaten, en wat weet ik 't niet al meer, zuivere wind-negotie. 't Is in zulke oogenblikken met een staat geleegen als met eene stad, die belegert wordt. Men verdeedigt zich zoo lang men kan; maar als 'er eens in de kapitaale wal is bres geschooten, capituleert men, liever dan de stad aan storm en plundering en de bezetting aan 't gevaar bloot te stellen van over de kling te springen. De Kristenen beweeren, dat in 't beginzel, doet aan anderen 't geen gij wilt dat men u doet, de geheele zedenkunde beslooten is; en ik beweer, dat in 't woord belangen van 't vaderland, 't geen mij flus zonder nadenken uit de pen viel, nu ik 't nadenk', de geheele richtsnoer van den Nieuwen Ouden of Ouden-Nieuwen Regent begreepen is. 't Is of natuurlijk, of hoogst waarschijnlijk, dat vooraan aan die Eventuëele Regeering zich bevinden zal een (schrikt niet, Lezer!) Stadhouder of Keurvorst. Deeze (of een der zijnen) wijzer geworden, in de duure schoole van tegenspoed, beleerd door eene twintig jaarige ondervinding, dat de opinie van eene natie omtrent haare regeeringe niet onverschillig moet zijn aan die {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} regeering, dat die opinie niets anders wil dan eene Republiek, en een onverwinlijken weêrzin heeft tegen eene eenhoofdige regeering, tegens alles wat 'er een reuk van heeft, weetende hoe zeer de opinie, misschien van de helfte der natie, die hij moet trachten te winnen, tegen hem is, zal den ouden mensch uittrekken, een geheel anderen perzoon aanneemen, dan waartoe zijne opvoeding en de tijds-omstandigheeden hem bragten. Alzo zal hij na niets hooger haaken, dan te zijn de eerste Burger, de Washington , van deeze Republiek. Vergenoegd met deezen tijtel (en welk gevoelig, onbedorven hart zou 't niet zijn!) zal hij ook niet anders willende leeven dan als zodanig, een hofstaat, die voegt aan een Gemeenebest als kante-lobben (verschoon de vergelijkenis, ik heb 'er geene betere bij de hand) aan de poot van een varken, kamerheeren, guardes du corps, opper-jagermeester, opper-schenker, en God weet welk al gesnor! vaendels dragende de wapens van den kapitein-generaal, en niet van den staat, alle indices, of voor zodanig gehouden, van eene stervende Republiek, van zich verweideren. Men zal in zijne antichambre (zo hij 'er eene heeft) zeker niet zien den president van 't eerste Collegie van Regeering, om te vraagen na instructies, veel min dien president, zijn kamerheer, in den openbaaren schouwburg achter zijn stoel {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} staan: alle dingen welke zo aangenaam zijn aan den geest van dit volk, als een vreemde hond 't is aan den vleeschhouwer. Ik onderstel, dat hij in de lange leer school van verdriet wijzer geworden, den voet alhier aan wal zet, doordrongen van zulke of zoortgelijke gezinningen. Niet zodra zal de gelegenheid het toelaaten, of hij zal zich omringd zien van eene stoet, die om 't hardste schreenwen zullen Oranje boven! patriotten na de d. nd. r. pronkende met oranje-cocardes als tafelborden, eenige geheel oranje, om 't meest eene vaart loopende op hunne politieke orthodoxie, op hunne volherding in die rechtzinnigheid (misschien bereekenden zij, dat eene apostasie voor hun verlooren was) hem smeekende om permissie de nu onderleggende partij met voeten te mogen treeden, haar te mogen vernielen en verdelgen. ‘Zijn deeze, zal hij zich stil vraagen, zijn deezen dan de lui, die het zo wel meenen met 't Land? zijn deeze de menschen wier raad en wier vriendschap mij voorheen zo veel hielp? vordert 't welzijn van den staat, dat de eene helft van de natie de andere of ombrengt of uitdrijft? zouden zij die nu aftreeden uit het regeerings-gestoelte alle slecht zijn? volstrekt niets goeds gedaan hebben? zou het misschien niet wijzer zijn, voordat men alles kort en klein gaat slaan, eerst eens te zien, {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} of 'er ook eenig voordeel voor de Regeering te trekken zij uit de gemaakte veranderingen? kunnen 'er geene verbeeteringen onder zijn? Eene Natie is of behoort te zijn als eene groote familie. Zo nu des huisvaders belang is, dat deeze laatste leeve in goede harmonie, is 't dat des staatsmans, dat de eerste niet uit elkander gescheurd zij of blijve door partijschappen. Men beschouwt de verbroedering der Nederlanders als een harsenschim, de wonde diè hen van een scheurt, als alleen geneesbaar door den tijd. Vergunt mij, mijne Vrienden! eene andere meenig te mogen hebben. Ziet hier het onfeilbaar middel tot verbroedering. Ik verkoop 't ulieden voor niet: maar gaat het daarom niet verachten! Laat de Stadhouder (gesteld, dat de Hemel het zo beschikt heeft, dat deeze wederom aan 't hoofd, in 't midden, of bezijden onze Regeering gesteld worde) zijnen aanhang met een vierde min warme vriendschap, dan waarop die aanhang staat maakt, ontvangen; dat hij iets min ijlvaardig zij, dan zij verwachten, om hen te omhelzen, iets min greetig de ooren opene voor hun jammergeklag, en dat hij tevens, verre van de nu afgegaane Regeering geweldaadig te vervolgen, die iets min zuur behandele, dan waarop haare vijanden reekenden. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Deeze eenvoudige staatkunde, aan de hand gegeeven door dagelijksch menschen-verstand, maar verstand, niet spoorbijster gemaakt door hartstogten, zal ten gevolge hebben, dat de eerste, een weinig verslaagen over deeze halve teloorstelling, zo wat bekoelen zullen in hun oranje-vuur of furie, en dat de anderen bezorgd voor mishandelingen, deeze nu niet ondervindende, den Stadhouder uit vriendelijker oogen zullen gaan aanzien. De pasiën nu wederzijdsch gebragt zijnde als in eene soort van koel-oven, deeze fundamentsplank tot verbroederinge gelegd zijnde, kan hij even zeker, als de weg tusschen Amsterdam en Haarlem recht uit loopt, tot het voorgesteld doelwit regelrecht geraaken, bijaldien hij, de Eventuëele Revolutie daargesteld zijnde, eene weinig talrijke Commissie, uit Oude en Nieuwe Regeering benoemt, die bedaardlijk onderzoekt: 1. welke goede voorvaderlijke wetten en instituuten, zedert 95, enkel uit een geest van tegenspraak en neuswijzigheid, zijn afgeschaft, en die weder in kragt brengt. 2. Welke goede inrichtingen zedert dat tijdstip gemaakt zijn, en die behoudt. 3. Zo hij een Regeering in werkinge brengt, zamengesteld uit de kundigsten, de braafsten, de aanzienelijksten ingezeetenen; enkel in die keuze de belangens van 't Vaderland, en niet {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} noch driften, noch geleedene beleedingen of ontvangene diensten in aanmerkingen neemende. En alzo zal de Burger-oorlog den geest geeven. Dat God geeve! Amen! Van den ouderdom. Interdict. (Dat niemand, beneden de vijftig, dit leeze op poene van weerzin!) Bevindt men zich op zee met een lek schip, zo poogt men (als 't water tegen 't pompen klimt) spoedig binnen te vallen; en in 't midden van die pogingen zoekt men, zo men dan kan, de lekken digt te houden. Het leeven is als eene scheepvaart, en de ouderdom, beneevens zijn gewoonen nasleep, een voos ligchaam, het lekke schip. - Dat iemand, die mank gaat, over Gods aardboden zo goed voortscharrelt, als zijne ontwrichte leden gedoogen, zonder te klaagen over zijn ongemak, is prijsselijk: maar wanneer hij mij wil vertellen, dat mank gaan mooi staat, verlies ik mijne kleine provisie van geduld. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} En dit is nogthans het geen gedaan is door M.T. Cicero , in zijn schrijven over den Ouderdom. Zo eenig ordinair Scribent van onzen tijd, à ƒ5-5: per blad, een dergelijk vertoog van zich hadt laaten afgaan, zeer klein zou, voorwaar! de apparentie zijn, dat hij door mij geleezen zou worden. Maar voor een man als M.T. Cicero , die zeker niet schreef om ƒ5-5-: per blad, neem ik den hoed af; mij reserveerende het recht dien, naar welgevallen, weder op te zetten. Met ontdekte hoofde gaa ik zijn Ed. Groot Achtbaaren volgen, in zijne verdeediging, of zo gij wilt, loftuitingen, van den Ouderdom. Vierderlei, zegt hij (*), is het bezwaar der klagers. Het eerste, dat de Ouderdom ons onbekwaam maakt tot het bewind van zaaken. Lieve Hemel! wat komt daar de burgemeester uit de mouw! Is hier de zaak van de regeerders, of van de geregeerden? wordt 'er gesprooken van het menschdom in 't algemeen, dat is van den grooten hoop, of van eenige weinigen? Alzo, wijl mijn lezer en ik denkelijk nooit burgemeester geweest zijn, en hoogst waarschijnelijk het nu nimmer zullen worden, zo stap ik daar over heen, als beneeden of bezijden mijne aandacht. Het tweede bezwaar is, dat de Ouderdom het ligchaam verzwakke. Ik spreek' hier al {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} wederom van 't menschdom en niet van burgemeesters. De bestemming van de meenigte is te winnen voor zich en de zijnen de kost door den arbeid zijner handen. Zo nu de ouderdom die handen zodanig verzwakte, dat ze onbekwaam wierden, om te voorzien in de noodwendigheeden des leevens, zou de ouderdom gewis een groot ongeluk, en dat bezwaar zeer gegrond zijn. - Ter andere zijde, indien 'er om ziek te worden, in het ligchaam zekere sterkte gevorderd wordt, is 'er in de zwakheid iets troostelijks, voor zo verre zij dient ten behoedmiddel tegen ziekte; maar zwakheid is geene corruptie, doorgaans de gezellin des ouderdoms. 't Derde artikel is, dat de Ouderdom mist de wellust. ‘ô Heerlijk present, zegt gij, (of Cato voor u,) zo de onderdom ons dat ontneemt, het geen in de jeugd het slechte is.’ En gij en uwe Architas leerende: ‘dat geen grooter pest aan den mensch van de natuur gegeeven is, dan de wellust des ligchaams,’ doen mij lagchen! Zo het genot van wellust ons gelukkig maakte, wat doet dan alzo de berooving van dat genot? Eerwaarde Grijsaarts, toen de Vos zeide, dat de druiven zuur waren, om dat hij 'er niet bij kon, waren ze 't daarom? en bleeven het geen lekkere druiven? - - {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Van voorlang heeft men den eernaam van wijsgeer voor de varkens gesmeeten, en geschonken aan menschen, die niets voor zich hadden, dan grillige, misselijke opiniën. Zo heet dan Zeno , door Gods genade! ook een philosooph. Hij is, gelijk gij weet, het hoofd der Stoïcijnen. Indien de menschen wijs genoeg waren, om enkel het gezond verstand en de ervaaring te volgen, en niet weg te loopen met het geen vreemd en onnatuurlijk is, zoude hij weinig fortuin gemaakt hebben. Maar het tegendeel is waar, en zijn vies leerstelzel komt nog dagelijks uit de mouw (*); ofschoon 'er geen ander is, dat met zo veel studie de gezonde reeden en de ondervinding in 't aangezicht vliegt. Volgens deezen man staat het geen in ons voelt en denkt, de ziel, tot het ligchaam, als ik hier staa tot mijn herberg; even weinig als 't schrobben, boenen, secreet leegen, timmeren, metzelen, verwen van het huis, invallen van 't dak of schoorsteen (mits mijne kamer in haar geheel blijve) mij aandoet; even zo weinig doet de koorts, kiespijn, jicht, graveel, kolijk, 't breeken van armen en beenen, de ziel aan; en met die zelve deelneeming, {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} waarmede een reiziger zijn herberg verlaat, met even zo veel deelneeming verlaat, bij het afsterven, de ziel het ligchaam. Zij hebben beiden niet meer met elkander gemeens, dan het pennemes, dat voor mij ligt, en de koker. Zulk raserneeren is openbaar rebelleeren tegens het dagelijks menschen-verstand en de handtastelijkste ondervinding. Gebooren uit ondragelijken hoogmoed en domheid, sleept dit stelzel zijne aanhangers in een eendeloozen maalstroom van zotternijen. Uit deeze stinkende bron heeft, in dit derde artiekel, M.T. Cicero zijne argumenten, om dit derde bezwaar te verligten, geschept. Quand l'absurde est outré, On lui fait trop d'honneur, En voulant par raison combattre son erreur. La Fontaine. Ik ben zo gebeeten op dit stelzel, dat, zo ik den Heer Zeno , in de andere waereld, met kennisse tegen kom, ik mij verlustige in het vooruitzicht, van hem een duchtigen schop te geeven: en dit zal ik des te eer doen, wijl ik toch weet, dat een schop den Stoïcijn niet aan de koude klêeren zal gaan. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Seneca , dien ik nog al wel lijden mag, schoon ik hem anders als een Zeno's kind voor muf houde, tot lof van den ouderdom spreekende, zegt: ‘dat den liefhebbers van wijn het laatste glaasje best smaakt.’ Doch hierin heeft de oude heer abuis: of 't mogt dan vin de Segur zijn. Ten laatste beklaagt men den ouderdom, wijl hij de voordeur van 't graf is. Zeker is 't, dat zo te leeven een genot is, dat genot te missen, verdrietig valt, en dat het vooruitzich van dat gemis onaangenaam is: ten ware, dat het leeven was als een maaltijd, van welken men de schotels met onverschilligheid ziet afdraagen, zodra men zich verzadigd heeft. De conclusie van dit alles is, dat zo 't prijsselijk is, wanneer men mank gaat, dit geduldig te draagen, het belachlijk zou zijn te beweeren, dat mank gaan mooi staat.   Ep. 12. Deditos vino potatio extrame delectat. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede en derde fragment. Vervolg van bladz. 115. Wat is de mensch geneegen zich zelven te bewierooken! Daar had ik dan, naar mijne gedachten, mij zo wel uitgesloofd, den burgeroorlog geëindigd, en den vreede tusschen alle partijen voor eeuwig geslooten! Arme Amurath ! gij vergeet, welk struikelblok gij nog uit den weg te ruimen hebt! de ampten! de ampten! man. Wat moet 'er worden van die geenen, welke de Revolutie van 95 uit hunne posten zette? Hoe zal men oude onrechtvaardigheid te recht brengen, zonder nieuwe te begaan. Ik beken, en zo ik mij niet bedrieg, zal niemand het ontkennen, dat het veel gemaklijker is, de dingen in- dan uit de war te brengen. Dit is zo zeker, als dat de weg, dien ik tot 't laatste gaa inslaan, aan alle de belang-hebbenden zal mishaagen. 'Er zijn Amptenaaren, welke na 95 van hunne bedieningen ontzet zijn, alléén om dat zij daarin gezet waren door de vorige regeering. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Anderen wederom bekwamen, zedert dien tijd, hun ontslag, om dat zij weigerden te doen eene verklaaring of belofte van getrouwheid aan de tegenswoordige regeering. Nog zijn 'er Amptenaars, die posten bekleeden, welke door het overlijden der vorige bezitters vacant wierden. De remotiën der eersten zijn eene der schandvlekken van de Revolutie. Zij verraaden de vermaagdschapping van Patriotismus en Egoïsmus. Op oud ijs vriest het ligt. De eerste remotiën van Ministers en Geëmploijeerdens in het oude regeeringswerk werden bevoolen en door de Revolutie noodwendig gemaakt. Maar moesten daarom een heirleger van eerlijke en bekwaame Officianten, die niets te doen hadden met zaaken van Regeering, van hunne bedieningen ontzet en tot den bedelzak gebragt worden? Heeft, tot zelfs eene Turf-tonster, iets te doen met het politieke? Was dit waare Vaderlandsliefde, oude Amptenaaren aftezetten, in perijkel van het bestier van zaaken te brengen, in onervaaren en onbekwaamen handen? Stelt u in de plaatze van de onschuldig ontzette Amptenaars, die zeker in den beginne van de Revolutie nog wel in geene gelegenheid waren geweest, om te mishaagen aan hunne nieuwe heeren; en die zo zij, in alle {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} gevallen, toonden, met liefde te denken aan de vorige Regenten, hunne weldoeners, daar door, wat hunne zedelijke persoonen betreft, roonden eerlijke lieden te zijn; stelt u in hunne plaatzen, en gij zult met mij al het onrechvaardige deezer mishandelingen gevoelen, en gaarne deeze billijken grond van misnoegen weggenomen zien. Maar! maar! de tegenswoordige bezitter van het ampt (misschien heeft hij 't reeds uit de tweede of derde hand ontvangen,) bezit, bij voorbeeld, een inkomen van ƒ2,000. Hij heeft zich in den echt begeeven - hij heeft kinderen - hij heeft verbintenissen aangegaan, welke hij kan honoreeren uit zijn inkomen - in één woord, hij heeft zich gezet op - en gewend aan eene leevenswijze, waartoe hem zijn ampt wettigt. Zo gij nu den nieuwen Amptenaar wegjaagt, begaat gij wel niet eene onrechtvaardigheid, even zo groot als die, waar door de voorige eigenaar 't slachtöffer werdt der Revolutie van 95; maar reeken, hoe veele ongelukkigen gij maakt door ieder remotie! Verre van kans te zien, om 't ieder een naar de zin te maaken, zie ik groote waarschijnelijkheid, om oude en nieuwe Amptenaars beide tegens mij te vertoornen, zo mijn raad gevolgd wierdt, namelijk, den laatsten den last opteleggen, om den eersten eene re- {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} cognitie, leevens lang, bedraagende de helft van 't inkomen, uittekeeren; met de clausule; dat, bij het overlijden van den nieuwen Amptenaar, de oude wederom in zijn voorigen post treede. NB. Ieder begrijpt, dat hier enkel de reeden is van posten, die met het politieke of de regeering niets gemeens hebben. En nu mij deeze lastige supplianten, zo goed en zo kwaad ik dan kon, van den huls geschooven hebbende, zal het veel gemaklijker zijn, met beide anderen vaardig te worden. Wanneer iemand, het genot hebbende van een ampt, weigert getrouwheid aan eene Regeering, niet van welke, maar onder welke hij dat genot heeft, is het wel gewis, dat die Regeering buiten allen blaam is, zo zij 'er hem van ontzet: maar de vraag is, wanneer eene Eventuëele Revolutie deeze laatste wederom doet aftreeden van het regeerings-kussen; geeft dan die voorleeden weigering van getrouwheid hem billijke aanspraak, om uit dien hoofde, in zijn post hersteld te worden? Heeft ieder Regeering recht, ten minsten van haare Amptenaaren, te vorderen eene beloste van getrouwheid, was in die vorderingen van de zijde der Regeeringe niets onbillijks, gaf zijne weigering haar genoegzaamen grond tot ontzettingen, verloor hij zijn ampt door eigen moedwilligheid, zo durve ik op dit ogenblik {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} niet uitcijferen, met wat recht hij vorderen kan hersteld te worden in zijn ampt. Wat aangaat alle die Amptenaaren, welke nu posten bekleeden, vacant geworden door het afsterven der vorige bezitters; het spreekt van zelven, dat het even onrechvaerdig zou zijn deeze te removeeren, als het was het te doen even na 95. - Na de Regeering volgen onmiddelijk in aanzien de Geestelijken. Maar hoe zal het met dat aanzien gaan, zo de behoeftigheid hen dwingt, te loopen met kouzen gestopt boven den schoen? of - wat erger is, met kouzen met gaten? - of, wat de Hemel verhoede, zonder kouzen? De gemeene Lands kasse zal binnen kort ophouden de predikanten te voeden. Ik gaa nooit in de kerk; ik profiteer nooit onder hun gehoor (profiteeren zeg ik, dus zal men mij niet verdenken te spreeken uit eigenbelang, wanneer ik verklaare dat deeze behandeling onrechtvaardig en onbarmhartig is. Indedaad het behaagt mij niet, wanneer ik mij verbeelde een geheel regiment lieden, grijs geworden in het prediken, iets waarbij zij niets hebben kunnen overgaêren, nu grijs geworden, en met de grijsheid arm, en onbekwaam om iets anders te doen, dan te prèeken! en met een leêge maag preêkt het slecht! Neen hierin hoop ik zal verandering gemaakt worden. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Belangelooze goedwilligheid. 'Er is in ons waerelddeel een land, waarin meesterächtige uitspraken van oudsher in de mode geweest zijn. Kinderen van zes jaaren plagten 'er te spreeken als mannen van zestig 't Is - alles over 't geheel genomen - het vruchtbaarste land van de aarde; maar 't is als of zedigheid niet wil groeijen op dien bodem; zij maakt 'er weinig fortuin: daar zij algemeen gehouden wordt voor nietsbeteekenendheid of slechthoofdigheid. (Zedigheid is toch in mijn oog als een Alma-viva, of ronde mantel door behulp waarvan men zijne schitterende zijde uit 't oog houdende, den nijd in slaap houdt, waarmede men zijne gebreken bedekkende, zich bedekt tegen veelerlei injuriën.) Onder deeze menschen stondt voor ruim hondert jaaren een man op, die ééns voor altoos heeft uitgemaakt, dat alle menschelijke daaden, die geene zelfs welke men voorheen hieldt voor staalen van de belangelooste edelmoedigheid niet uitgenomen, alle spruiten uit eigenbelang, en aan eigenliefde haare geboorte al- {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} léén verschuldigd zijn. Ofschoon het nu hard valle, dat aan iemand, die op een eenzaamen weg, waarop hij van niemand gezien wordt, aan een onbekende armen een gulden gaf, gezegd worde, dat hij een eigenbelangzoeker is; zelfs zo hij dit stuk gelds weggaande neêrgelegd heeft, om de dankbetuigingen te ontduiken, is deeze gewaagde machtspreuk als eene staale wet langen tijd doorgegaan. Onlangs is 'er echter in een ander land iemand opgestaan, die heeft durven bestaan, deezen grondregel in de zedenkunde eens te gaan uitpluizen, en, naar ik hoor', de dwaaling deezer stellinge aan den dag te leggen. Te oud geworden om eene nieuwe taal te leeren, heb ik de werken van dien man niet durven bij de hand neemen, en loope alzo geen gevaar mij schuldig te maaken aan letterdieverij in deeze onderneeming, dienende om te betoogen, dat den mensch is ingeprent een beginzel of instinct van Belangelooze Goedwilligheid. Ik onderstel iemand, veroordeeld voor zijn geheele leeven tot de gevangenisse, iemand, dien door deeze sententie alle banden, alle betrekkingen met 't menschdom zijn afgesneeden. Ik onderstel, dat deeze gevangene van 't dak ziet gevallen een, hem onbekend, kind in de ijzere pennen voor de traliën van zijn kerker, {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} wiens pijnelijk wringen hij kan zien, wiens gekerm hij kan hooren, en ik vraage, of hij de vrijheid heeft, om doof te zijn voor bovengezegde instinct; of hij meester is, om niet pijnelijk aangedaan te worden door dit ongeluk; of 't aan hem staat niet te wenschen, dat het schepzeltje afgeholpen wordt van de pennen, of hij kan nalaaten welvergenoegd te zijn, zich te verblijden, wanneer dit schaapje gered wordt. Ik haal' dit voorbeeld aan uit duizenden, om dat het mij juist voor de gedagten kwam, om dat ik meende, dat het alle chicanes, allen verband met de eigenliefde uitsluit; om dat ik mij verbeeldde, dat het dáárzijn van dit instinct in den mensch eens onwrikbaar vastgesteld zijnde, men daar uit zou mogen voortredeneeren. Dit instinct werkt ieder oogenblik in dulzend gevallen, waarin het gezicht van een aannaderend gevaar van ramp of destructie, waarmede de ons onbekende evenmensch bedreigt wordt, ons ongerustheid, schrik en benaauwdheid aanjaagt, waarin te zien, dat hij dit gevaar is te boven gekomen, ons verblijdt. Even als in twee muziek instrumenten, (de vergelijking is niet nieuw) die nauwkeurig gestemd zijn uit denzelven toon, het aanraaken van de snaaren in 't eene die in 't andere doet klinken, even zo doet het, ter kennisse gekomen, lijden van den een den ander lijden. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Wie bewondert in deeze schikkingen niet de wijsheid der Natuur? Daar de mensch zo gemaakt is, dat de een de hulpe van den ander behoeft, en langen tijd behoeft, kon 'er geen beter ciment voor de gezellige zamenleeving worden uitgedagt; want daar het lijden van den een een lijden is voor den ander, daar hem dit lijden te ontneemen eene verzagting is van onze eige pijnen, daar wij bestendig werken, om allen ongeluk van ons aftekeeren, moet uit deeze bron onmiddelijk vloeijen een stroom van onderlinge behulpzaamheid. Zo nu eens anders ongeluk ons ongelukkig maakt, zo iemand, die werkt ten kosten van duure opöfferingen, om zich te ontlasten van 't pijnelijk gevoel, 't geen 't lijden van een ander hem geeft, niet gezegd mag worden belangeloos te handelen; zo de behoeftigen, die tusschen vier oogen gered wordt uit den nood, berechtigd is aan zijn helper te zeggen: ‘Gij zijt duur aan mij verplicht, dat ik u geleegenheid gegeeven heb, uwe belangens zo te bevorderen.’ zonder dat de ander deezen sophist (in mijn oog) een schop mag geeven voor 't vleezigste deel van zijn ligchaam, dan moge, in dit bedurven huishouden, van mijnentwege de Hertog van Rochefoucault recht hebben in zijne {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} meeninge, dat 't Eigenbelang het beginzel is van alle menschelijk daaden: met verzoek aan mijne Lezers, om Belangelooze Goedwilligeheid, aan 't hoofd van dit artiekel, door te haalen, en 'er voor in de plaatze te schrijven: Medegevoeligheid in den Mensch met 't Lijden van zijn Evenmensch; en deeze voortreffelijke hoedanigheid der menschheid laat ik mij door geen Duc of Pair, noch door de Zeven Wijzen van Griekenland, noch door iemand, hij zij wie hij zij, ontstrijden. Wanneer nu de mensch doof voor de gebiedende stemme van dit instinct van Belangelooze Goedwilligheid, of, zo 't dan zo weezen moet, Medegevoeligheid, daar tegen rebelleert, en juist dat geene doet wat die stem verbiedt, dan ondervindt hij in zich zekere ontevredenheid: en dit is 't geen de zedenkundigen noemen Geweeten, of liever wroegingen van 't Geweeten. De mensch nu van deeze voortreffelijke zijde beschouwd zijnde, voelt men zich geneegen te vragen: hoe kan 'er op zo een kostelijken grond iets anders dan de beste vruchten geteeld worden? Dat 'er distels en onkruid op groeijen, gaf het zo even gezegde indirect te kennen. Van waar nu met die natuurlijke helling tot goedwilligheid zo veel kwaad? {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Spijt mij het te moeten zeggen, maar ik gevoel mij geneegen te gelooven, (zouder dit gevoelen, dat ook niet nieuw is, niemand op te dringen) dat den mensch een dubbel beginzel bezielt, een van goedheid, een van boosheid. Dit laatste beginzel bij mij zelven uitpluizende, wenschte ik het te kunnen oplossen in een overmaat van Eigen gevoeligheid, in een Verkeerd begreepen Eigenbelang, of zo iets diergelijks; maar mij dunkt de ondervinding doet dien wensch mislukken, en ontwringt mij de belijdenisse, dat de mensch wel eens kwaad doet, enkel en alleen om 't plaisier van kwaad te doen; doet mij ontwaaren, dat zo de mensch, van de fraaije zljde bekeeken, lijdt, als hij een ander ziet lijden, bekeeken van de zwarte zijde, hij weleens lijdt, wanneer het een ander wel gaat. 't Schijnt dus, zo ik 't geluk niet heb te dwaalen in mijne meeninge, dat de mensch bezielt is door een beginzel tot goed en tot kwaad. Niet verder liggen Oost en West, Heet of Koud, uit elkander, dan deeze beginzels. Dat men niet zegge, dat, even als de melaatsheid, 't schurft, enz. 't ligchaam worden aangezet door den ommegang, wij alzo deeze laatstgemelde kwade neiging niet in de waereld medebrengen, maar die op de waereld, bij wijze van eene zedelijke aansteeking, {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} overërven. 't Spijt mij te moeten zeggen: 't is onwaar. Beziet de menschen 't naast aan 't geen de natuur ze maakte, 'k meen de kinderen, de kinderen onder elkander, neemt aandachtig waar hun bedrijf, en daar uit zult gij kunne opmaaken, dat het welzijn, het vergenoegen, de blijdschap, het geluk, het hebben van den een den ander wel eens ontevreeden maakt, zonder dat de ontevreedene behoeft het geen den ander te vreeden maakt; maakt, bij voorbeeld, dat zij, schoon of gezeeten of niet willende zitten, den stoel zullen omsmijten, waar op een ander vuurig verlangt te gaan zitten. De Lezer ziet, dat ik met een zekeren omslag van woorden beschrijve, het geen ik in één woord, in ééne sijllabe, kon noemen, ten minsten het komt 'er 't naaste aan, Nijd. 't Was om duidelijk te zijn; en nog eens, ik bedoele hier niet die aandoeninge, welke een hongerige ondervindt, als hij een ander een stuk brood in de hand ziet hebben. Deeze gemoedsbeweeging, de oudste dochter van Eigenbelang, is in mijn oog zo verschoonlijk, zo natuurlijk als de honger. Ik bedoele die afschuwelijke aandoeninge, waar door de mensch zich bedroeft over het geen zijn evenmensch gelukkig maakt, ofschoon hij het geen den benijden gelukkig maakt niet behoeve, ofschoon de bezitting van {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} het geen des anders geluk uitmaakt, voor hem onverschillig zou zijn. Ik bedoel' de lust om den hongerigen een stuk brood te ontrukken, niet om zich te laaven, maar om 't weg te smijten. 't Spijt mij, dat ik moet zeggen, 'er zijn zulke menschen, 'er zijn 'er voor welke kwaad doen eene behoefte is, als 't drinken voor een dorstigen. Dan ik hoop' voor de eere van ons geslacht, dat de zulken in de zedelijke waereld zijn, als kinderen met twee hoofden in de natuurlijke. Eene min lelijke, maar meer algemeene eigenschap den mensch aangebooren, niet aangewreeven door zedelijke aanraaking, is de Heerschzucht, door welke, van de eerste kindsheid af, de een den ander van zich zoekt te maaken een slaaf, en die, in de groote kinderen, de waereld, van wiens stoffagie men bijna een paradijs kon maaken, verwandelt in een eeuwigduurend treurtooneel van eindelooze jammer en elende. Basta! {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} George de Derde, Door Gods genade, Koning van Groot-Brittanniën, Vrankrijk en Ierland Verdeediger des Geloofs. 't Is bij mij nog niet uitgemaakt, of de Tijd een Vroedmeester, dan wel een Doodgraaver is. Uitgemaakt is het bij mij en moet het bij een ieder zijn, dat die Sinjeur een groote Haspel is. 'Er aan te twijfelen staat (in onze dagen) niemand vrij, ten zij hij met Epimenides (*) een uiltje gevangen hadt. Zo (gesprooken van haspelen) zo gebeurde het mij, die de eer heeft, Lezer! hier voor u te zitten schrijven. - 't is nog geen twee maanden geleeden - dat een zeker sukkelje van een boekdrukker, preçies onbekwaam om twee ordentlijke regels achtervolgens te schrijven, zich absoluut wilde opwerpen tot Reviseur van dit beschreeven papier. In waarheid! zulke dingen plagt men voorheen niet te zien. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe nu ook de Tijd de gebeurtenissen door elkander heen haspelt, toch kan hij ze niet van elkander afhaspelen. Zij volgen de eene de andere, niet als de menschen bij eene lijkstatie elkander volgen, ook niet als een boot volgt het schip, waaraan het op sleeptouw ligt, maar als... als het kuiken volgt het ei, waarin het ligt opgeslooten; en - let wel op! deeze remarque is juist en vrij nieuw, hij die veel doorzicht heeft, kan dikwerf reeds in het tegenswoordige zien tot in toekomende; even als een ontleedkundige in de afgesponnen pop zien kan het toekomstig kappelletje. Maar met alle die specalatiën. met alle die drukte, hadde ik bijna vergeeten Zijne Koninglijke Majesteit, George III, Koning door Gods genade, (en in zijn toorn) zo als boven, dien ik voorneemens ben, in dit morgen uur, mijne Vrienden! ten uwen plaisier, warm uit de pan te bedienen. Het zoude wat omslachtig zijn, in de ontwikkeling der ketting van de waereldsche gebeurenissen op te klimmen tot de Eerste Schalm, of in 't duister te morrelen na de Kram, waaraan die ketting haakt. de Schalm, waarbij ik denk' te blijven staan, is zijne Majesteit, de Koning van Groot-Brittanniën. Wijle haar Rus-Keizerlijke Majesteit, Ca - {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} tharina II, (Lezer! ik breng u in goed gezelschap) arbeidde, gelijk de Finantiën van Rusland dit weteen, met veel lust aan de voortteeling. En evenwel zal niemand, die de historie van haare regeering gevolgd heeft, ontkennen, dat die regeering niet een millioen menschen aan ons geslacht gekost heeft. Maar dit alles heeft geen handwater bij de verwoesting, die mijn Engelsehe Held verspreid heeft over den aardbodem, en waar van hij eigenlijk de Uerheber is. De vorige oorlog met zijn rijk, de tegenwoordige oorlog met het zelve, het onmeetbaar menschen bloed, het geen de Revolutie in Vrankrijk deedt stroomen, het ongeluk van mijn arm vaderland, en misschien de ruïne van zijn eigen land, alles staat op zijn kerfstok, ter zijner verantwoording. Millioenen van ongelukkigen mogen roepen om wraak over deezen man, hunnen vernieler. -- Waren niet de Amerikaansche Omlusten de kiem, waaruit alle de rampspoeden van het tegenswoordig geslacht gebooren werden? - En welke waaren de oorzaaken dier onlusten? Misschien zal iemand zeggen: ‘voorgaande oorlogen.’ Neen, Vriend! zou ik 'er op antwoorden, die oorlogen hadden zeer wel gevoerd kunnen geweest zijn, zonder deeze onlusten. Het zit 'em daar niet. Luistert toe, hoe ik, onder verbeetering, deeze zaak inzie. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} De oorlogen, welke die onlusten voorafgegaan zijn, hadden de Finantiën van Engeland uitgeput. Om deeze vervallen staat van zaaken te herstellen, vondt de regeering van Engeland oirbaar, haare toenmaalige Amerikaansche Coloniën te doen draagen in de algemeene lasten. - De menschen hebben overal den mond vol van braafheid, vaderlandsliefde, (op zijn Engelsch, public spirit) maar els 't aankomt op 't afschuiven, trekt men malle gezichten. (Zie dat van den Heer C. Zip , tegen over bladz. 102.) Zeker was 't kind zedert lang ongewoon aan 't moederland iets te geeven, en dit maakte deeze nieuwigheid nog haatelijker. Met dit al was deeze maatregel der Engelschen wijs en billijk. Na eenig gehaspel begreep men ook de redelijkheid 'er van in Amerika. Maar, spraken de luiden van dat land, is 't billijk, dat wij dragen in de algemeene lasten, zo is 't ook redelijk. dat wij genieten de algemeene voordeelen; dat is, dat wij Amerikaanen, zo min als de Engelschen, bezwaard worden met belastingen, zonder geholpen te hebben die zelve te voteeren; dat is, zouder onze Afgevaardigden te hebben in 't Lagerhuis van Engeland. En waarom toch wilde Zijn Majesteit niet treeden in zulke redelijke vorderingen? Misschien zal 't u bekend zijn, dat de Engelsche, {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} in naam eene vrijë, maar indedaad eene despotieke regeering is; des te despotieker, daar die regeering den schijn heeft van vrij te zijn. Door buitenspoorige rijkdommen, door het recht van te begeeven een heirleger van civiele, militaire, en daar onder zeer lucratieve posten, heeft de koning van Engeland zich eene zo vaste, doorgaande, zekere meerderheid van stemmen weeten te verkrijgen in 't Lagerhuis, dat al wat hij begeert, daarin doorgaat; en zulks met des te meer vertrouwen, daar de natie zich niet durft vergrammen over 't geen de natie schijnt te voteeren. Zo nu de Koning den Amerikaanen verleend hadt de vrijheid van Leden te mogen zenden in 't Lagerhuis, in reeden der bevolking van hun land, begrijpt gij en ik ook, dat door deeze recuteering van onafhanglijke, onomgekogte, en misschien onomkoopbaare menschen de Koning aanstonds de meerderheid voor hem zou verlooren hebben, en een Koning geworden zou zijn, zo als de Constitutie van Engeland medebrengt. 't Is alzo niets anders dan de ongeöorloofde heerschzucht des Konings van Engeland, welke de geboorte gaf aan de scheuring van Amerika van zijne Stiefmoeder Q.E.D. Uit dit slinkend nest broeide de voorlaatste Engelschen oorlog, die den eersten slag gaf {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} aan ons welvaaren, die aanleiding gaf tot onzen ellendigen burger oorlog, die de Finantiën van Vrankrijk, door het voeren van een kostbaaren oorlog, geheel uitputte; uitputting, welke de Franschen Revolutie, en met de Revolutie eene series malorum in infinitum in de waereld bragt. Van alle deeze ongelukken klaag' ik u, George III, bij het tegenswoordig en de toekomstige geslachten aan, als de eenige oorzaak; gij alleen draagt 'er de schuld van: en zij, die willen schuiven uwe wandaaden op reekening van uwe Ministers, zijn zo wijs als de houden, die, geslaagen wordende, in den stok bijten; want gij zijt alléén de man, die uwe Ministers afzet en aansteld. En nu, mijn Vriend Job , gekwelder gedachtenisse, roepe ik uwe welspreekendheid in, om lucht te geeven aan den wrevel, die mij bezielt tegen deezen ellendeling. Staa vast!   De dag vergaa, waarop hij gebooren is, en de nacht, waarin men van hem zeide: ‘een knechtske is ontvangen.’ Die nacht zij een' eeuwige duisternisse! zo eensaam, dat 'er geen vrolijk gezang inkome! Hem vervloeken alle die vervloeken! - Verwenscht zij zijne moeder, om dat zij niet geslooten heeft de deuren haars buiks, en zijne oogen belet heeft te zien het licht des daags! om dat hij niet gestorven is van de baarmoeder af. Want zonder deezen zouden wij nederliggen en stille zijn, en 'er zou ruste zijn over de aarde. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het voor en het teegen. Indien eene zaak maar eene zijde hadt, van welke men die zaak beschouwen kon, of zo de beschouwer de gaaf bezat, om zijn oog gelijktijdig en in ééns te slaan op alle de zijden, van welke zij beschouwd kan worden, de menschen zouden het onder elkander meer eens zijn. Nu is 't, zo veel hoofden, zo veel zinnen. De een is voor de Consubstantiatie, de anderen voor de Transsubstantiatie. Bij deezen is de Maan koud en uitgebrand, bij geenen warm en bevolkt. Soortgelijke vodderijen zijn van geen gevolg. Dat de men- {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} schen disputeeren, zo dit hun plaisier doet; kinderen moeten wat om 's hands hebben, anders doen ze maar katten kwaad. Maar als men twist over iets, waarbij het weezenlijk, dat is het tijdelijk welvaaren van een Land, of staat of valt, dan mag ieder een deel neemen aan een dispuut, bij welk ieder individu, als eene uniteit van de massa, belangen heeft. Tot deeze klasse behoort de aangeleegene questie: ‘is 't beter voor dit Gemeenebest, Engeland of Vrankrijk ten Bondgenoot te hebben?’ Het getal der laatste opineerenden is zo talrijk, zij hebben den wind zo mêe, voor 't minsten zij houden zich zo; de vrienden der Engelschen zij zo modest, zo neêrgeslaagen, dat ik niet weet, of 't meer halsbreekende dan onsaisoenelijk is aan deeze questie te tornen. Eene kleine Republiek is als eene jonge Juffer in de groote waereld. Even als de laatste daarin niet verschijnen kan, ten zij dat iemand haar introduceert, haar beschermt tegen allen overlast, voor welken jonge juffers, beroofd van beschermers, pleegen bloot te liggen; even zo kan eene kleine Republiek onmogelijk beslaan zonder eenen machtigen Bondgenoot. Wanneer 'er consideratiën van beide zijden zich opdoen, dan moet een allerexactste belans, met de grootste bedaardheid, {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} dezelven, dat is, dat voor, en dat tegen, afweegen. Met Engeland, als de ancienneteit hebbende, gaa ik beginnen. Voor 't Bondgenoodschap met het zelve plijten de volgende consideratiën: Voor I. Dezelve Godsdienst. II. Meerdere conformiteit van Zeden en Gewoonten. III. Hebbelijkheid van Bondgenoodschap. IV. De ligging van dit land opzichtelijk tot Engeland. Dezelve is zodanig, dat onze Zeevaart, voor verre het grootste gedeelte, voorbij zijne kusten, onder zijne wallen, midden door zijne vlooten, ten minsten eene lengte van negentig mijlen, gaan moet: zo dat wij, of moeten ophouden de zee te bevaaren en handel te drijven, zo dra wij met die Mogendheid in oorlog zijn, of eene Zeemacht daarstellen, bekwaam om die der Engelschen te bevechten: dat God gaf! maar dat onmogelijk is. V. Reeden van Menagement voor die Mogendheid, getrokken uit onze bezittingen, die wij in oorlog met Engeland niet kunnen be- {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} schermen, van welke wij ophouden voordeel te kunnen trekken en welke te verliezen wij in 't eminenste gevaar zijn: om dat alle handel en transactie met onze coloniën in dien oorlog ophoudt. VI. Bescherming tegen de Veroveringsziekte en Heerschzucht van Vrankrijk. VII. Weinig uitzicht voor deeze Republiek, om in Vrankrijk een nuttig Bondgenoot te vinden, uit hoofde van de woelächtigheid van die regeering, zich bestendig van oudsher bemoeijende met de zaaken van Europa, waar door deeze Republiek, eene bondgenoot van Vrankrijk, van den eenen oorlog gesleept zou staan te worden in den anderen. VIII. De geest van dat land, meer geneigd, om te lande veroveringen te maaken, dan wel om eene groote Zee-Mogendheid te worden (*). IX. 't Gevaar van door 't veroverzieke Vrankrijk te worden opgeslokt, te worden {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} van een onafhanglijk Bondgenoot, een of twee Departementen van de Fransche Republiek, en de hek sluiter van wijlen de Oostenrijksche Nederlanden te blijven. Teegen. I. Het gemanifesteerde Plan der Engelsche, om te staan na de opperheerschappij van de zee, en alle de natiën, die dezelve bewaaren, te tyranniseeren. II. Eindelooze vexatiën en roverijën door de Engelschen gepleegt, jegens onze Koopvaardijvaarers. III. Jaloesij in de Commercie. Zucht der Engelschen, om ons, ofschoon ook hunne Bondgenooten, uittesluiten van alle markten; ren einde zij alleen alle de voordeelen van de Commercie mogen opslokken. IV. Onheuschheid van dat volk, waar door het, in oorlog zijnde met Vrankrijk, ons belet heeft, ten onzen voordeele gebruik te maaken van de Tractaaten, en het artiekel, vrij schip, vrij goed. V. Geruststeiling in 't Bondgenoodschap van Vrankrijk, tegen alle verzoeking om ons te veroveren, bij de zijde van Pruissen, Oostenrijk, of eenige andere groote Mogendheid. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} VI. Vertrouwen in de bestendigheid van dit Bondgenootschap, uit hoofde dat zij voor Vrankrijk, uit aanmerking van Commerciëele betrekkingen, voordeelig is. VII. De Commercie van de Republiek met Vrankrijk is ten onze voordeele. VIII. Vooruitzicht, dat Vrankrijk zijne natuurlijke voorrechten eens zal nutten, zich met ernst op eene Marine toeleggen, en weldra een groote Zee-Mogendheid zal worden: ten einde, ons te beschermen, tegen den overlast der Engelschen. IX. Nabuurschap van Vrankrijk aan de Republiek, die de laatste absoluut verbiedt, nu met 't zelve te breeken; uit vreeze van binnen korten tijd door 't zelve overheerd te worden. (NB) Daar ons vast voorneemen is, strict onpartijdig te zijn, verzoeken wij den lezer van bovenstaanden artiekel, bij aldien hij in dit Voor of dit Teegen eene notable Omissie vindt, ons die medetedeelen; wanneer wij in eene tweede uitgaave 'er dankbaarlijk willen gebruik van maaken. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Briefwisseling tusschen den Prins de L.... en den laatst overleeden Prins Suwarou. Het militaire leeven van Suwarou is vol hopelooze onderneemingen, die hem gelukten. Zijn vertrouwen op zijn geluk maakte, dat alles gelukte. Zijn karakter hadt zeer veel van 't Don Quichottige; zijn moed was raazend, misschien wijl hij dien moed tapte uit zijn liqueur kelder, zo als men in zijn vaderland ten minste beweerde. - De Prins de L...., die een spotter was, en hem van zijne bespottelijke zijde kende, schreef hem voor eenige jaaren, toen Oostenrijk en Rusland, den niemand schaadenden Sultan beöorloogden navolgenden brief: ‘Mijn lieve Neef van Alexander, mijn lieve, Schoonbroeder van Karel XII, mijn lieve Neef van Baijard en Na-Neef van Blaize de Mont, gij hebt mij traanen doen storten van verteedering en van verwondering. Ik hoop' dat wij te zamen zullen storten, het bloed van den ongeloovigen, in een quarré, dat nooit {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} ledig zijn zal: want het zal vol zijn van uwen verlichten moed. Ik zal 'er u in navolgen, zo veel ik kan, en u van ganschen harte omhelzen. De glorie van onze Keizerin, van onzen Vorst, en de onze zullen, zo ik hoop, binnen kort fraai spel hebben. Gij doet mij recht hebben, mijn waarde Krijgskameraad! dat ik u ziende geraaden hebt, dat gij 't was, van wien ik zo veel had hooren spreeken. Ook zal ik altoos recht hebben van uwe zijde een weinig vriendschap te hoopen, voor de tedere verknogtheid, waarmede ik ben.’ Antwoord. ‘Mijn waarde Oom! gesprooten uit Julius Caezar, kleinzoon van Alexander, en achterkleinzoon van Josua, ik zal altoos achting, eerbied en eene teder vriendschap voor u hebben. Ik zal uwe heldhaftige deugden navolgen, en met blijdschap van harte, zullen wij met onze bedaardheid en de hulp van den Almagtigen de vruchtbaare landen besproeijen met stroomen bloed van de ongelovigen: zodanig dat 'er daarna niets goeds op groeijen zal. Een dik quarré bij wijze van een phalange zal ons lot beslissen. 't Krijgsgeluk zal ons volgen. Wij zullen eene massive, voortwerkende Colonne voorstooten als een grooten Ram tegen de Por- {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} te waar de ziel verliet het lichaam van de latsten Palaeologus, en wij zullen fraai spel hebben. Daar zal ik u omhelzen, uitroepenpe: Prins Prins! gij zult mij of dood of zegenpraalenden zien. De glorie van beiden Vorsten, en de onzen zullen ons als een donder vervullen, met wijsheid en met sterkte. Doorluchtige Krijgskameraad, met een hart en sneedig oordeel, zijt gij de beminnelijke Sully van den grooten Joseph. Mars is uwe Vader, Minerva uwe Moeder, gij zijt aangebeeden van de Nymphen van Venus.’ Van de echtscheidingen. Het krankteristieke des Priesterdroms was voorheen eerst de menschen gek te maaken, daarna met beide beenen 'er schrijelings over heen te gaan zitten, ten laatsten ze tot op 't hemd uit te kleeden, hen wel ernstig gebiedende, den hemel ootmoedig te danken, dat hun nog een hemd gelaaten werdt. Toen de mensch uit den wilden staat der Natuur, waarin zijne vrijheid geene andere paalen kende dan die zijner vermogens, overging in de Burgerlijke Maatschappij, stondt hij niets meer af van die natuurlijke vrijheid, dan 'er tot instandhouding van die Maatschappij no- {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} dig is. Dit overschot der natuurlijke vrijheid altoos te beknibbelen, zich meer en meer macht aan te matigen, was in alle eeuwigheid de bestreeving van hen - Keizers, Sultans, Nababs, Mogollen, Koningen, Hertogen, Graaven, Paussen, Stedehou ders, Burgermeesters, Scheepenen - aan wie de wilde mensch zijne bescherming toebetrouwde. Van daar dat men niet meer in despotieke dan in democratische Regeeringen wetten vindt, om daaden te bepaalen, waarvan de natuurlijke mensch zeer zeker aan zich voorbehieldt de weiziginge, en straffen over bedrijven, waarin hij zeker zijne bestuurders nimmer beöogde toetelaaten den neus te steeken. Eene lieve potsitie tusschen Priesters en Dwingelanden! Zo hebben de eerste zich in 't bezit gesteld, om te vergoddelijken het huwelijk. Zo hebben zij de gaave gehad, het malle menschdom te doen gelooven, dat de woorden, die zij bij het trouwen uitpreevelen, eene soort van Goddelijke Ciment zijn, waardoor twee schepsels, die heden niet weeten, wat zij morgen willen, voor hun leven lang aan elkander gesoldeerd worden. De Reformatie, die aan de R. Katholijke Religie een deuk gaf, om dat zij steekeblinde menschen het eene oog half open deedt, de Reformatie heeft het Sacramentachtige des huwe- {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} lijks sterk doen vervliegen; en met dat alles komt, in die landen zelfs, waarin de Heilige Roomsche Kerk niet domineert, nog bestendig de oude aap uit de mouw. 't Is mij onbegrijpelijk, hoe onder zulke omstandigheeden, menschen die rottenkruit voor goede peper hielden, genoeg onberaaden waren, om zich te leggen aan een band, die hun geheele leeven knelde. 't Is mij onbegrijpelijk, hoe het gevoel deezer knellinge ook niet het beste huwelijk verpestte! Wat is de reeden, dat de vrouwen, meer dan de mannen, vijandinnen zijn van echtbreuken, 'k meen echtscheidingen? Misschien, en niet meer dan misschien, vinden wij gelegenheid in dit artiekel hierop te antwoorden. Het huwelijk, bekeeken met het eenvoudig oog van onbedurven menschenverstand, is niets meer nog min dan een verdrag tusschen twee persoonen, om zich te vereenigen, ten einde te voldoen aan het instinct der natuur, de kinderen op te kweeken, en zich het leeven wederzijdsch zo genoeglijk te maaken als doenlijk. Dat nu wanneer deeze menschen door de ondervinding beleerd worden, bij voorbeeld dat zij niet goed gepaard zijn, om te voldoen zan de bestemming des huwelijks, dat hunne geäartheeden niet dienen, om genoeglijk met elkander te leeven, wanneer zij beiden dit {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} begrijpen, dat nu zeg ik, deeze beide menschen in zulken geval, zeer zeker het recht hebben, om dit verdrag tot wederzijdsch genoegen te breeken, ieder zich te paaren met een ander, of zo de ondervinding hen leerde, dat van een gescheiden zij nog ongelukkiger zijn, zich te herpaaren, zonder nodig te hebben, deeze menschelijke bedrijven aan den neus te hangen, veel min consent te vraagen, van Priesters of Magistraaten (ik zeg nog eens voor de laatste maal, zo zij beide 't juist eens zijn) is de uitspraak van de gezonde reeden. Zo dit nu het gedrag is van een redelijk handelend mensch, zo de waare deugd en de reeden nimmer kunnen kijven, welke is dan de oorzaak, dat, ik vraag' niet theologanten, maar waarom moralisten en rechtsgeleerden, de vermeerderde echtscheidingen, als een onloochenbaar bewijs, van het verval der zeden, en ieder echtscheidinge als iets schandelijks hebben aangezien? En hiermede, Mijn Heeren van de Sacramenten (*) zij u een goede nacht gewenscht. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Zo gamaklijk nu de echtscheidingen gevonden worden, wanneer beide de partijën het eens zijn, zo weinig nodig het is, alsdan scheidsmannen van buiten interoepen, even zo nodig is het tot de uitspraak van den rechter toevlucht te neemen, wanneeer eene van beiden alleen de echtscheiding begeert: want daar het huwelijk een contract is door twee partijën gemaakt, kan het zelve ook niet gebroken worden, dan met beider toestemming: ten zij eene wettige reeden daarvan eene uitzondering vordert: gevallen waaromtrent ons bestek niet gedoogt zelfs de buitenste om rekken van een wetboek te haalen. Is te handelen naar de regelen van het gezond verstand, en elkander zo min mogelijk ongelukkig te maaken, zeden bederven? schandelijk? Lucca. ‘Gisteren bleef de Senaat van Lucca vergaderd, van vijf uuren namiddag tot vier uuren in den ochtend. Wat was 'er gaande? Afscheid te geeven aan een Sergeant.’ {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb hooren verhaalen van iemand, die als hem de tabaksdoos bij het lijf neêrviel, een tang gebruikte, om ze op te beuren. Die van Lucca mogten misschien 'er wel eene dommekragt toe beezigen. Door een bijzonder toeval, heeft het mij mogen gebeuren, uit de Registers van dat Collegie, te doen ligten een echt verhaal van het gebeurde op dien dag en nacht, het geen ik mij haast den Luccaners met allen eerbied, en aan het pupliek, sans façon, optedraagen: ten einde de eersten daaruit mogen leeren de dingen toch niet te overhaasten - het tweede te lagchen in tegenspoed, en (indien dit zo zijn welbehaagen is) stil te liggen, terwyl het gevild wordt.   EXTRACT uit de Registers van den Senaat van Lucca.   1 April, 1785.   President, Signor Houtteman !   De Secretaris doet het gewoon gebed: Heere! Heere! bewaar ons voor nutteloos redentwisten, voor beuzelen, voor dagdieven. AMEN! De President laat de Notulen resumeeren. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Signor Queetbeeterik zegt in deeze resumtie verscheiden notable fouten te hebben ontdekt, die hij niet gedenkt te releveeren, daar de Vergadering zich gaat onleedig houden, met zaaken van de hoogste aangeleegenheid; recommandeerende aan den Commies Notularis voor 't toekomende meer oplettendheid. Wordt geleezen het Request van Spadassino , Sergeant in dienst van deeze Republiek: inhoudende een verzoek, tendeerende om na een twaalfjaarigen dienst daar uit te worden ontslaagen, behoudens zyn half pensioen en de vrijheid te mogen hebben, om eene épaulette te mogen draagen, ter keuze van deeze Hooge Vergandering, 't zy op den rechter, 't zij op den linker schouder, of waar deeze Hooge Vergadering zulks, in haare wijsheid, zal goedvinden te statueeren.   Signor Babbelarini , } te gelijk. Signor Harigo , } te gelijk. Signor Eccoeccola , } te gelijk.   Signor Babbelarini . President! Ik heb 't eerste gevraagd. Verscheiden Leden. Appui! appui! De President instituëert appél nominal, waar uit met eene meerderheid van vier stemmen {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} blijkt, dat Signor Babbelarini het eerste spreeken zal. Signor Babbelarini . President! Ik meen opgemerkt te hebben, dat de Requestrant zich beroept op een dienst van twaalf jaaren, nu meen ik zeer wel te weeten, dat des Requestrants dienst zich verder uitstrekt, en wel tot een tijd van twaalf jaaren en vijf dagen. Signor Teuterario zegt, dat die geene, welke laast gesprooken heeft in erreur is; daar hy niet gedagt heeft op de schrikkeljaaren. Signor Magino . Ik wenschte, bij occasie te mogen weeten, in welk school Signor Babbelarini zijn sterrekundig onderwijs genooten heeft. Signor Zero vraagt te mogen weeten, of dit de Sergeant Pedro Spadassino , dan wel de Sergeant Gregorio Spadassino is. De Secretaris zoekt na 't Request, en zegt dat des Requestrants naam is Pedro Spadassino . Signor Aquamuco di Muco vraagt, of Pedro Spadassino dezelve is, die getrouwd is met Angelica Schuifof ? De Secretaris zegt, zulks te ignoreeren. De President staat op, en zegt met luider stemme: Senori Senatori! Het Request, 't welk thans uitmaakt een poinct van deliberatie voor deeze Hooge Vergadering, schijnt {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} in den eersten opslag drieleedig. Merkt wel op, Signor! 't woord schijnt: want hij, dien de Hemel met een weinig gezond oordeel (meesmuilende van vergenoegen) gezeegend heeft, zal terstond inzien, dat des Requestrants verzoek vierleedig is. Ik herzeg vierledig; de Requestrant verzoekt:   1mo. Om ontslag uit den dienst. 2do. Om half pensioen. 3tio. Om de vrijheid tot het draagen van eene épaulette.   Maar! maar! Signori! nu ik het u gezegd heb, zult gijlieden begrijpen, dat in het Request nog één poinct ligt opgeslooten, namelijk de stoffagie van de épaulette, en dat dus des Requestrants verzoek vierledig is. Signor Spreeuwini . Il Signor Preside heeft zich daar sterk vergallopeert. Ik beweer', dat het Request van Pedro Spadassino niet meer dan drieleedig is; en wel om deeze notable reeden, om dat épaulette en de stoffagie van épaulette niets met elkander gemeens hebben; daar men épaulettes kan maaken, die van geene stoffagie zijn. De President en veele Leden roepen te gelijk: Dat is onmogelijk! Geene taxatoire uit drukkingen! {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Signor Spreeuwini . Gij zult mij wel willen excuseeren. - Zo men verkiest den Requestrant épaulettes te geeven, die van geene stoffagie zijn, zo..... Signor Aquamuco di Muco Ik verzoek, te mogen weeten, waar dat goed, geene stoffagie, gefabriceerd wordt. Signor Spreeuwini . Zo men verkiest den Requestrant épaulettes te accordeeren, die van geene stoffagie zijn, dan zoo heeft men alleen nodig, ze hem op den schouder te laaten teekenen met krijt. De Vergadering snuit zich den neus en neemt een snuifje. De President spreekt: De menschelijke vermogens, Signori! hebben hunne eindpaalen. Ook het allerdoorluchtigste verstand ziet eene zaak maar van eene zijde tevens. Daar nu des Requestrants verzoek notoir dan drie zijden heeft, stel ik voor dit verzoek te maaken Commissoriaal, en ten dien einde te benoemen, midden uit deeze Vergadering, drie Commissiën, ieder benoemd, om serieuslijk ieder een afzonderlijk poinct te overweegen, en bij aldien mogelijk de Vergaderinge, geduurende de tegenswoordige zittinge, te dienen van consideratiën en advijs. Signor Albedilli . Daar opponeer ik mij tegen! ik houde het beneeden de waardigheid {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} van dit Hooge Collegie, bij iemand te loopen, om advijs. Signor Modestini . Signor! gij gelieve in consideratie, en niet in advijs, te neemen, dat deeze gedelegueerde Commissie Leeden zelve van die Hooge Collegie zijn. Signor Albedilli . 't Is waar: maar 't is voor mij niet langer te dulden, dat men dingen, die zo hemels breed uit elkander liggen, als consideratiën en advijs, verwarre. 'Er ontstondt een hevig gedruis in de Vergadering; de Leden zijn verdeeld. De President institueert Appél Nominal, en concludeert conform, ‘dat de Vergadering gediend worde van consideratiën.’ De benoemde Commissiën gaan de zaal uit. Da President converteert de Vergadering in een Committé Generaal, en communiceert aan dezelve, in een confidentiëele conversatie, hoe bij hem is ingekomen een brief van zekeren Antonio saccharini , inhoudende een verzoek om gebeneficieerd te mogen worden, met de leverantie aan deeze Vergadering van Kokkinje, inzendende een monster uit zijn fabriek. De President produceert het monster. De Leden van de Vergadering plaatzen zich plechtig, één voor één, voor 't altaar van 't Vaderland; en de President steekt hun ieder een babbelaar in den mond. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Signor Talmerini . Ik verzoek door eene tweede proefneeminge mij te verzekeren van de deugdelijkheid van de waar. Veele Leden roepen: appui! De President roept nogmaals alle de Leden voor het altaar des Vaderlands, en steekt hun met eige hand ieder een babbelaar in den mond. Hun nu deeze materie hebbende laaten bekooken, spreekt hij de navolgende woorden: ‘Leden van dit Hooge Collegie, ik vertrouw, dat gij nu met mij zult instemmen, dat A. Saccharini zich verstaat op zijn handwerk; daar nu de conditiën van leverantie zij allervoordeeligst, zoo proponeer ik aan deeze Hooge Vergadering hem daarmede te begunstigen, en conform van dien conclu....’ De Presidiaale hamer was nog geen duim meer van de tafel, als juist een der Leden Signor Francifilo riep: President! President! wat gaat gij beginnen? weet gij dan niet, dat Saccharini een Jansenist is? Ja! een Jansenist! De babbelaars zijn lekker en goedkoop: maar al waren ze nog tweemaal zoo lekker, tweemaal zoo goedkoop, hij is een Jansenist. Waar toch moet het heen, President! (die vast bleek wordt en ontstelt) zoo deeze Vergadering niet waakt, dat in geene vette, smeerige of zoete ampten, beneficiën of leverantiën lieden geplaast worden, {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} dan die toegedaan zijn aan de H.R. Kerke, en aan deeze Constitutie, die ik voor zoo vast houde als een muts met een keeleband? ik voor mij zoude van opinie zijn, dat men aan voornoemden Saccharini , ten straffe dat hij de religie van dit Hooge Collegie heeft zoeken te surpreneeren, het trommeltje leedig, zonder eenige schaêvergoeding, terug zende: en dat men de resteerende babbelaars onder de kinderen uitdeele. De meerderheid van de Vergadering roept: Bravo! Bravo! appui! appui! De President vraagt: (met eene beevende stemme) of men het ledige trommeltje open dan toe zal terug zenden? Veele Leden, ad libitum:   HEET. Art I. Het oogmerk der maatschappelyke vereeniging is beveiliging van persoon, leven, eer en Goederen , en beschaaving van verstand en zeden.   KOUD. Art. XXIV. Alle eigenlyke gezegde Heerlyke Regten en Tituls, waardoor aan een byzonder Persoon of lichaam zou worden toegekend eenig gezag omtrent het Bestuur van zaken in eenig Stad, Dorp of Plaats, of de aanstelling van deze of geene Ambtenaaren binnen dezelve, worden, voor zo verre die met de daad niet reeds zyn afgeschaft, by de aanneming der Staatsregeling, Zonder eenige schaêvergoeding, voor altyd vernietigd. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Een Splinter-Nieuw Idee. In aristocratische republieken blijven H. Ed: Groot Achtbaaren op eenen zekeren afstand van de gemeente. Een Burgemeester van Amsterdam vondt, voor 1748, (en toen dogt 't niet) 'er geen been in, den deftigsten burger van die stad een half uur op de vloermat te laaten staan. In zulken toestand, zoude ik het wel uit mijn lijf gelaaten hebben, van 't denkbeeld waarvan ik zwanger gaa, te verlossen; maar in volks regeeringen is 't al Frere et Compagnon (deugt 't nu?) en de broederschap verbiedt iets kwalijk te neemen. De menschen tot deugd en braave daaden aan te zetten door belooningen, hun naijver optewakkeren, voor al de militaire dapperheid, door eereteekenen, is een zeer oude uitvinding; zo oud als 't is, dat papa zijn kind een stuk koek geeft, als het zijne les wel heeft opgezegt. Maar waarom moet papa ook niet wat hebben? Burgers Representanten des Bataafsche Volks! met allen eerbied, ik beschouw u als de vaderen des Vaderlands, en vraag u, waarom moet papa ook niet wat hebben? Verdient een burger, die zich uitsteekend verdienstelijk gemaakt heeft, bij het land, eene belooning, een eereteeken, en waarom verdient ook niet een lid van 't Wetgeevend Ligchaam eene even goede behandeling? Alzoo wilde ik jaarljks eene Commissie benoemd hebben, die het gedrag der Wetgeevende Ligchaamen met onpartijdigheid hebbende onderzogt, dat Lid, 't welk zich in dat jaar het prijsselijkste gedraagen hadt, met eenig eereteeken decoreerde, om 't zelve dat jaar, tot dat hij vervangen werdt, of zo men 't goedvond, leevens lang te draagen. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu treeden de drie voornoemde Commissiën ter zaale in. Deeze gezeeten zijnde, vraagt de President, of de Vergadering goed vinde, dat de Rapporteurs spreeken in orde van de poincten van het Request. Veele Leden, (te gelijk) ja! ja! Signor Accademico . De zo gwigtigte als vereerende Commissie, aan wiens hoofd het deeze Hooge Vergadering behaagt heeft mij, nog onervaaren in de behandeling van zaaken, te plaatzen, heeft het poinct in questie met alle mogelijke naauwkeurigheid onderzogt, immers zoo veel de kortheid des tijds toegelaaten heeft. Het resultaat van haare penible deliberatien is, dat men den Requestrant Pedro Spadassino , uit hoofde van zijne getrouwe diensten, de verzogte demissie zou kunnen geeven, met de clausule van geduurende den tijd van zes jaaren verantwoordelijk te blijven, van zijne Administratie der Compagniespenningen. Signor Albedilli . President! ik verzoek 't woord. Ik hoor den Rapporteur mentie maaken van 't woord dienst. 't Is reeds voorlang Signor President! dat ik zwanger ging met eene motie, tendeerende om, eindelijk eens, paal en perk te stellen aan de ondragelijk insolentie van 't krijgsvolk, liever dan hen te stijven in hunne verwaandheid, liever {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} dan hun hoogmoed te koesteren, door uitdruk kingen, welke daartoe regelrecht dienen. Dienst herzeg' ik. Heeft Pedro Spadassino Lucca gedient; of, het geen wel deeglijk mijne opinie is, heeft Lucca Pedro Spadassino gediend, hem 's weeklijks tachtig stuivers (*) laatende uitbetaalen? Signor Officiale . Ik voor mij kan niet begrijpen, waarom het laatst gesprooken hebbend lid zich zoo spijtig kan maaken, over 't woord dienen. 't Is nog geen 14 dagen, dat niemand in deeze Vergadering zich vergramd heeft over dezelve uitdrukkinge, te vinden in zeker Request van Signor Vino di Vino , Schrijver op 't wijn-kantoor, verzoekende om vermeerdering van soldij, uit hoofde van zijne zwaare diensten. En toen had niemand van de leden op 't woord dienst iets te zeggen. Mij dunkt Signori! dat 'er nog al eenig onderscheid is, met de bajonet tegen het vuur in te loopen, of met de pen te loopen tegen den inktkoker; dat men voor één knap militeir wel tien schribenten kan vinden - dat hij die in een oogenblik van gevaar, al was 't ook maar één oogenblik, zijn leeven waagt, om den {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} staat te redden, dien staat meer dienst doet, dan hij die tien jaaren papier zit te bekrabben. De manier van denken en spreeken van Signor Albedilli , of zo gij wilt, spreeken en niet denken, is niet nieuw in deeze en in verscheiden andere Vergaderingen. Wanneer men de Hoofden van een Staat aldus hoort praaten van het Krijgsweezen, moet men meenen, of dat die Staat een eiland is, midden in den Vreedzaamen Oceaan, zonder Buuren en Bondgenooten, (want weet Heeren! dat de Bondgenooten aan een Staat dikwerf meer werks verschaffen, dan de vijanden zelve) of dat die Hoofden 't zijn zonder herssens. Signor Sansfaçon . Signori! Misschien zult gijlieden raadzaam vinden deeze discussiën, geduurende de tegenswoordige zitting, te termineeren, wanneer ik ulieden zal gecommuniceerd hebben mijne intentie, om eerstdaags aan de order van den dag te brengen, ter deeze materie, eene motie tendeerende, om aan de Militairen eenemaal voor allen te accordeeren twee vingers, bestaande in den middelsten vinger en pink, met scherpe injunctie aan het Committé van Surveillance, om te zorgen, dat zij zich niet meester maaken van de 'heele hand. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Signor Moderato . Ik appuijeer ten ernstigste het gezegde van Signor Sansfaçon , Zo men vroeger bedagt geweest was, om ieder, in ieder vak van bewind, de paalen van gezag en plichten tot gehoorzaamheid aftebaakenen, zoo zou mijn Broeders vrouw nog leeven. Verscheide Leden. Wat is 'er gebeurd? Signor Moderato . Mijn Broeder is, gelijk gijlieden weet, Hoofd Officier van Lucca Nu om dat hij zekeren Vaendrig, die twee Burgers met stokslagen in hun huis mishandelt heeft, niet wilde ontslaan uit zijn arrest, komt de Commandant Bulderini bij hem instuiven, en 'er zo een goddeloos misbaar maaken, dat mijne schoonzuster van schrik een miskraam krijgt, die haar het leeven kost. Maar dit al wederom vergeeten! wat zal 'er van worden, zo ieder in zijn vak van administratie zich gaat bemoeijen, met dat van zijn buurman? zo de Collonel Die een detachement Soldaaten mag straffeloos zenden bij den Minister van Finantiën, 't geld met geweld uit de kas haalen? zoo de Minister van Justitie zich wil bemoeijen met 't militaire commande? De linie van demarcatie, welke het gezag van Justitie, Finantie en 't Militaire uit elkander houdt, is voor de twee eersten voldoende, schoon ook gemaakt van papier {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} maar voor 't laatsten mogt die wel van ijzer, of nog sterker metaal zijn. Het Krijgsvolk, of zijne Hoofden, houdt of houden veel van commando, maar niet 'er aan onderworpen te zijn. Deeze bonte-heeren dulden ongaarne van iemand tegenspraak. Hunne alles voor zich heen dringende voortvaarendheid en kragt werkt niet in de manier van een Zoetvijl, het gereedschap der politieken - niet als een Dommekragt, het oude eigendom der geestelijken - maar als een Ankersmits hamer, die met een suffisanten slag alle wetten en ordonnantiën vergruist, of, bij wijze van een Breek-ijzer, door alle hinderpaalen heen werkt. In één woord; zij zijn des te gevaarlijker, om dat zij de werktuigen, dienstbaar aan hunne opstuivendheid, (om niets ergens te zeggen) in handen hebben (*). {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} De President proponeert zich eenvoudig te bedienen van het woord demissie en concludeert conform. Signor Sobrio . Het verzoek van deeze Vergadering, om, geduurende de tegenswoordige zittinge, gediend te worden van consideratiën en advijs.... Veele leeden . He! he! 't Wil zeggen, van consideratiën en geen advijs, heeft ons buiten de mogelijkgeid gesteld, om den tegenwoordigen staat der finantiën nategaan met de vereischte nauwkeurigheid. Echter in aanmerking genomen zijnde, {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} de modiciteit van de summe, zijnde niet meer dan 48 scudi's, zou uwe Commissie van advijs, 'k meen van consideratie zijn, den Requestrant deszelfs verzoek van half pensioen te accordeeren. Signor di Harrewarri . Daar verzet ik mij tegen. De Constitutie die wij bezwooren hebben, geeft ons de vrijheid, om te accordeeren Heele en niet Halve Pensioenen. Zoo deeze Vergadering ieder oogenblik verkiest aftegaan van de Constitutie, zal zij weldra zoo los raaken, als een mutz zonder keeleband. Veele leden: appui! appui! De Presidnt concludeert declinatoir op het tweede poinct. Signor Eccoeccola . Uwe Commissie zou des Requestrants verzoek, op 't stuk der épaulette ligtelijk toestaan; ware het niet, dat in geheel Lucca geene épaulettes gefabriceerd worden. Hierom zou dezelve voegzaamer oordeelen den Requestrant eene maal voor allen, uit 's Lands kasse toetestaan voor twee duiten krijt, ten einde zich zelven eene épaulette van geene stoffagie te maken. De President. Signori Senatori! Nu dunkt mij, 't is indedaad mooi laat, zou men deeze belangrijke zitting mogen termineeren; ten zij iemand van de leden nog iets te proponeeren hadt. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Signor Contadini . Een ogenblik! Niemand is 'er in deezen Senaat, die niet opgemerkt heest mijne bestendige stilzwijgendheid. En indedaad Signori! door de vrije keuze der Luccaners geroepen van mijn Kool en Aardappelen, waarvan ik verstand hebbe..... Signor Spreeuwini . Excusez! Zijt niet zoo nedrig! De kennis van Kool is niet onverschillig: want schoon men 'er hier zelden van spreekt, laat men niet na ze dikwijls te verkoopen. Signor Contadini . Door de keuze der Luccaners geroepen van mijn Kool en Aardappelen, waarvan ik verstand hebbe, tot het regeeren van 't land, waarvan ik geen verstand hebbe, ofte 't mogt dan zijn, om 't te beploegen, dagt ik die keuze de meeste eer aan te doen, met het minste te spreeken. Dan daar ik door de ondervinding leere, dat men eene gekheid kan doen, zonder belachlijk te worden, wil ik mij niet onderscheiden van eenigen mijner amptgenooten. Dat uwe zedigheid zich niet belge Signori! zo ik vooräf de verdiende hulde doe aan uwe deugden. Waar vindt men in geheel Italiën, en zelfs aan de andere zijde der Alpen een Senaat, even talrijk en even rijk in braafheid en welwillendheid? ik bidde, ik smeeke, ik bezweere u het geen ik gaa zeggen, en 't {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} geen u zal mishaagen (dat mij mishaagt) niet te wijten aan bedilzucht, maar aan liefde voor den Staat. Mijne Moeder (hoe zou die Vrouw opzien, zo zij nog leefde en haaren Klaas hier zag zitten!) Mijne Moeder hadt een Porcelein-kas ter ordinaire groote, van vier planken. 'k Had wel lust u den inventaris 'er van, die ik hier in mijn zak heb, voorteleezen; was 't niet dat: ‘de vochtige, nacht, die vast in groote snelheid van den hemel afdaalt.’ - was 't niet, dat: ‘het verdwijnende gesternte.’ - was 't niet, dat de gerekte aangezichten, en het gegeeuw van eenige Signori, in deeze aanzienlijke Vergaderinge, mij herinerden, dat 't tijd en meer dan tijd is, dat ieder, gedachtig aan zijne huisgoden en huisgodinnen, schoon ook slaperig, wederkeere tor zijn smachtende egâ. Maar ter zaake; en laat het ulieden genoeg zijn, dat in boven aangehaalde Porcelein - kas gehuisvest waren 96 stukken. De Vrouw was kraakzindelijk. Eens ('t was op een tijd, dat men 't overal druk had met uithaalen) kwam 't haar in 't hoofd, in ééns, 24 Schoonmaaksters aanteneemen, alléén om die Porceleins-kss opteredderen; en ziet! de helft van 't porcelein raakte aan stukken. - Gij lacht, Signori! en gij vreest niet u zelven te belachen! {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Verbeeld u eens, dat Lucca de Porceleinkas, en wij de Schoonmaaksters zijn! meent gijlieden niet, dat 't veel gelds aan den Staat, en niet minder omslags aan de zaaken befpaard zou zijn, indien drie vierde van ons na huis gingen, en aan dat werk, waartoe zijne opvoeding hem bestemd hadt? Meent gijlieden niet, dat zulks profijtelijker weezen zou, dan te blijven arbeiden aan het fabriceeren van scheurpapier voor de nakomelingschap? Ei! wat spreek' ik van nakomelingschap! Ondervindt gijlieden niet de verneedering, reeds bij uwen leevendigen lijve, uwe Staats-papieren een prooi te zien der Kommenij-winkels? Eilieve, Signori! zendt een van uwe kinderen om een pond kaas; en 't is tien tegen een, dat gij die kaas zult krijgen, gewikkeld in eene van uwe resolutiën. Naauwlijks had Signor Contadini uitge sprooken, als de Signori Albedilli , di Harrewarri, Officiale, Bulderini , begonnen om 't harste te schreeuwen en onder elkanderen te tieren:   Tutti, Rinforcando, Prestissimo.   A. President! in verzoek, dat men nog... H. De propositie van Contadini. O: De Wacht! De Wacht! Laat de Wacht . B. Contadini is een verdomde schurk! zittende {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} deeze Vergadering de credentiaalen, loopt regelrecht tegens het Reglement, Komen President! en laat contadini een Intriguant! van Contadini laat nazien van deezen Senaat onmiddelijk arresteeren . Tien tegens een, dat hy een Jansenist is. Middelerwijl zat il povero Contadini zich de ooren te krabben, roepende met eene beevende stemme: ‘Vader! wat heb ik begonnen!’ Het nut der tegenspoeden. De Heer N*** hadt onlangs in zijne bezitting een viool; geen Cremoonsche, geen Hendriks Jacobs, geen Steiner, zelfs geen Kuiper. Her was een Neuremberger, misschien een Mitwalder van ƒ5-5. De tijden, dagt hij, gaan slecht, de beurssen raaken plat; ik kan 't 'er wel meê doen. En de man hadt recht: want hier gezegd en gebleeven; hij had meer van 't nooten krakerige dan van het musikalische. Ook had hij nog in zijne possesie een eenig zoontje, Hollandsch maakzel; een aller, {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} liefts knaapje. 'k Meen van dat lieve zoort, dat door paatje en maatje in den grond bedurven, geheel verwend en onhandelbaar geworden zijn. Overal met de vuurige nagels aan! alles bedauwlen! alles bederven! gewoon, als men hun den zin niet laat, hen niet laat breeken een repetitiehorologie van ƒ300-:-: een strot op te zetten als een boeven klok! In één woord, van dat zoort van goed, dat een derde met vermaak een mes in de hand zou geeven, in hoop dat 't zich zelven den hals mogt afsnijden. Eens, terwijl de oude heer beezig was te zoeken na zijn tabaks-doos, nam de bengel, niet weetende, wat met zijne leêge handen te doen, 'er de viool in. Te vergeefsch mama: ‘Wimpie laat 't liggen!’ De bengel? met een graauw: ‘'k wil niet’!!! Genoeg, hij morrelde 'er zo lang aan, tot dat de viool uit de handen, op den grond en in tien stukken viel. Nu zou ik u in maniere van épisode kunnen vertellen, dat Papa dol was, en den jongen bijna behandelde, als deeze zijn viool. Zeker zou Papa beter gedaan hebben, zo hij zich zelven een paar oor-vijgen gegeeven hadt, om dat hij zijn kind bedurven hadt. Maar dit doet niet tot mijne historie. De Heer N*** radeloos, ('t kwam 'er krapjes om) {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} laat de viool lijmen; en ziet! de viool werdt puiks puiks! Zoudt gijlieden, in gelijke gevallen, uwe vrienden raaden de viool te laaten vallen? Kan een mensch te veel weeten? Eene Historie en eene Fabel De algemeene opinie is, dat een mensch niet te veel kan weeten. Dit geloofs artiekel is niet het mijne. Zeker stondt de groote weetenschap der Latijnsche Poëzij grootelijks in den weg aan Dr. O. zeker zou hij de deur niet uitgejaagd zijn geweest, door den Rector van 't Latijnsche School, zo hij, terwijl hij omringd van eene angstvallige famile, bezig was des Rectors kind, gevaarlijk bedleegerig, te onderzoeken, niet gezogt hadt zijne weetenschap in de Latijnsche Poëzij te vergrooten, door te vraagen, of zekere sijllabe lang of kort was. De volgende historie, die hier past als 't vierde rad aan een wagen, zal komen te staaven mijne meening. Het is gebeurd, in den voorlaatsten oorlog, dat 'er, op den zelven tijd, zich bevondt op St. Eustatius, een twintigtal koopvaardij schippers, wier schepen de Engelschen genomen hadden. Deeze twintig lieden komen op den inval met een brik herwaarts te steevenen; en nimmer kwam 'er een schip maller over {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} zee, dan dat geheel bemand met twintig koopvaardij schippers. Misschien vraagt iemand, die den zin niet vat, wat raakt mij uwe historie? Meer dan gij denkt. Europa. Den 15 November, 1800. Nimmer bevondt zich eenig gezelschap in grooter verwarring, dan nu die is, waarin zich, op dit ogenblik, bevindt het gezelschap der Mogendheden van Europa. 't Is moeijelijk te bestemmen, wie (Vrankrijk uitgezondert) 'er de malste houding in neemt. In 't midden van alle Hooge en Middelbare Persoonadiën staat Vrankrijk als een jonge Reus, vol van 't gevoel zijner sterkte; 't eene oog vol van bedreiging, het andere van vriendelijkheid. Niemand zit 'er in 't gezelschap, die onkundig is van de sterkte van deezen Held, en zijne bedreigingen niet vreest. Een oude wrok, herinnering aan voorige slechtigheeden, mistrouwen op de bestendigheid der tegenswoordige orde van zaaken, wantrouwen op {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} de onderlinge eerlijkheid, de vrees om de een den ander te mishagen, doet den hopeloosten oorlog voortduuren, belet het aangaan van vriendschap. Oostenrijk zich gevleid hebbende mans genoeg te zijn, om dit varken alléén te waschen, om deezen reus alléén den kop afteslaan, zit bereutert te kijken op de Kaart van Europa, zoekende en niet meer kunnende vinden zijne vorige, zo begeerlijke en zo begeerde bezittingen in Italiën, die 't gereekend hadt te voegen bij zijne domeinen, als eene welkome schâvergoeding voor zijne verlooren Nederlanden. Gedachtig aan 't verlaaten der coälite door Pruissen, ziet het uit de hoogte, deezen breidel zijner heerschzucht aan met toorn, innig wrevelig, dat 't zich te zwak gevoelt, om hem deeze pots in te peperen. Wendt het zijne oogen na Rusland, zo loopen die oogen over van traanen. Mij dunkt, ik hoor' hem zeggen: ‘ Paulus! Paulus ! vergeeft het mij! laat u vermurven.’ - - Engeland! Engeland! bergt u, zo gij geen graauw wilt hebben: want Oostenrijk wenscht u en uw geld voor den duivel. De schrokkigheid van den laatsten, intusschen heeft alles (voor hun) bedurven. Half lam geslaagen zit Oostenrijk in 't hemd, of in een slechten Engelschen hemd-rok, en durft raadeloos {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} niet te denken, om bij de buuren hulp te zoeken. 't Begint zijn aangezicht, half gewend na Vrankrijk, in eene vriendelijke plooi te zetten: maar een kind kan zien, dat het een gedwonge fraaijigheid is. Rusland, met reeden gebelgd, dat men hem, dienstbaar aan de inhaligheid van Oostenrijk, enkel gebruiken wilde, om de gloeijende kastantjes uit 't vuur te haalen, dat is, om te bevechten de meest heldhaftige en militaire natie van Europa, een kat noch zelfs met geen handschoenen aantegrijpen, (en die hij toch in den knijpert gekreegen hadt) gebelgd, dat men zijne saccesvolle hulp ondankbaar miskend, laatdunkend van zich gestooten heeft, zou, voorwaar! lagchen om den tegenspoed van de famile; waare het niet, dat deeze vrolijkheid getemperd werdt door het bezef, dat die tegenspoed Vrankrijk, wien het zelden, en bovenäl niet in de laatste twaalf jaaren een goed hart toedroeg, geduchter maakt. Voor 't overige is Rusland de eenige in 't gezelschap, die door zijne ligginge en door zijne colossaale macht zich bevindt buiten een gevaar, 't geen alle de anderen drukt, om te moeten danzen naar de pijpen van deezen reus. (*) {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Niemand is 'er in 't gezelschap, die niet gevoelt, dat ieder op zich zelven en alléén nu te zwak is, om hem 't hoofd te bieden; en allen zijn deeze eerlijke lieden te vol van wantrouwen, te vol van nijd en heimelijke vijandschap, onder een, om tot dit voor hun zo gewenscht werk de handen in elkander te slaan. Alzo is Vrankrijk dubbel sterk, en door zijne eigen kragten, en door de verdeeldheid zijner vijanden. Van alle de persoonen, in deezen cirkel, is 'er geene, wiens houding geheimzinniger is, dan die van Pruissen. - Pruissen, 't geen de kostelijke oogenblikken heeft laaten voorbij gaan, om de aanzienelijkste rol van de wae- {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} reld te speelen, die des Bevreedigers van Europa, 't geen daar door zijn aanzien oneindig vermeerderd zou hebben, en 'er voor zich zelven wel iets hadt kunnen uithaalen, ligt nu zo wat tusschen de braadpan en 't vuur. Pruissen, 't geen in nood is, als Oostenrijk en Rusland zich verstaan, en gevaar loopt, onder deeze verstandhouding, bij de eerste geleegenheid een veeg uit de pan te krijgen; Pruissen, 't geen, door eindeloos overleg en industrie, eene grooter Mogendheid geworden is, dan waartoe zijn land en zijne bevolking het bestemd hadt, is nu, door het kijven deezer twee geduchte nabuuren, wel ontheven van alle vreeze van die zijde, maar moet, al is 't wat laat, beginnen te bezeffen, dat Vrankrijk, door zijne overmacht, hem de wet zal voor schrijven. Op dit oogenblik geen anderen bondgenoot hebbende, geen anderen dan een verafgelegenen bondgenoot kunnende krijgen, kon het wel eens daarin een lastigen meester vinden, en bij de vreede zich verslooken zien van de geleegenheid, om iets voor eene verongelukte familie te bedingen. Engeland, 't welk de goede Hemel met alles gezegend heeft, behalven een wijzen koning - Engeland, 't welk door zijne gelukkige ligginge en groote zijner zee-macht, vrij was van de misselijke noodzakelijkheid, om zich te be- {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} moeijen met de knoeijerijen der Mogendheeden van 't vaste land, maar ten ongeluk van zijn en andere landen 'er zich aanhouden mede bemoeit - Engeland, 't geen op dit oogenblik voortgaat met den allerbelachtelijksten oorlog (indien de rampen van den oorlog het lagchen gedoogden) belachlijk, wijl 't hopeloos is dien te voeren met eenigen kans van succes - Engeland, dat zich bemoeit met de zaaken van 't vaste land, zonder 'er een eenigen zekeren bondgenoot op te hebben, of 'er een heeft, die machteloos en verslaagen is, die t'onvreeden is de handen te hebben uitgestooken na zijn geld, die reikhalst, om zich van hem af te scheuren - Engeland, 't geen naar oogenschijn reeds den burger-oorlog in zijn land gehad zou hebben, ware het niet, dat de natie te wijs, om zich niet te spiegelen in de ondervinding, aan 't voorbeeld haarer nabuuren, geduldig een slecht bewind lijdt; om dat zij uitgeçijverd heeft, dat eene revolutie aan haar geen beter bewind kan bezorgen - Engeland, zo ongelukkig en zwak in 't gebruik van legermachten, in 't doen van expeditiën, als gelukkig en geducht ter zee - Engeland, 't geen, door 't misbuiken zijner militaire sterkte ter zee, zich alle Nautraale Mogendheeden van Europa, bovenäl de Noordsche Mogendheeden, ten vijand gemaakt heeft, die niet langer willen dulden het schenden van {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} haare militaire vlaggen, en 't opbrengen in Engelsche havens van haare convooijen, en zeer geneegen zouden zijn, om iets te doen, ('t geen zijn ligtelijk kunnen doen, wanneer Engeland en Rusland 't oneens zijn) te sluiten de Sond, te verbieden zijne navigatie op de Oost Zee, een doodsteek voor Engeland, ziet het ogenblik naderen, waarin zijn rol, God lof! is uitgespeeld, waarin het uiteinde van 't treurspel hem zal leeren, dat het te vergeesch zijne schatten verspild, en den kerfstok zijner nationaale schuld heeft vol gemaakt. Zijne ligging en zijne marine maaken, dat men 't geen moed kan noemen, zoo 't de macht van Vrankrijk braveert: of 't mogt dan zijn, dat het eindelijk begreep, dat zijn vijand vreede met allen, behalven hem alleen, gemaakt hebbende, zijn oog dadelijk zal laten vallen op Hanover (*), 't geen Vrankrijk voor eene ver- {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} snaperinge kan opslokken, om welk te verdededigen Pruissen alleen het harnas tegen Vrankrijk zeker niet zal aangespen. De Groote Heer tegen zijn zin gesleept in twisterijen, waarmede hij niets te doen hadt, zit twijfelmoedig, niet weetende, op wien hij meer gebeeten zal zijn, op de Franschen, wegens den onverdienden inval in zijn land, of op de Engelschen, zedert deezen hem hinderden, om dit lastig bezoek van den hals te krijgen. Edoch hij vindt zijn verdriet verzagt door de rusie tusschen Oostenrijk en Rusland wier vriendschap hem met reeden ontrust. Z.H. Paus Pius VII, zit bestendig met gevouwen handen, den hemel dankende, er met één half blaauw oog af te zullen komen; daar hij nog onlangs vreesde, beide de oogen te zullen verliezen. Een wijs gedrag boezemt vertrouwen in. Hij wordt verzogd zich tebelasten met de opvoeding van Z.M. den Koning van Napels. Men ontrukt aan Oostenrijk den stoel van Z.M. den Koning van Sardiniën, waarop 't zelve, zijne famile en bondgenoot onlangs over den schouder aanziende, zijne beide beenen gelegd hadt; en Vrankrijk verzoekt hem te gaan zitten. (*) {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan staat 'er nog eene oude Juffrouw te kijken, door 't scheurtje van de deur. Men heeft haar gestooken in een nieuwe samaar. Mij dunkt, zij zwoegt. Zou die samaar haar te met knellen? 't Is als of zij 't gemoed overkropt heeft, en niet durft te spreeken. Ach! waarom mag zij niet zijn van 't gezelschap? 't is, dat zij 'er haveloos begint uittezien, zedert men haar 't borduurdzel van de japon heeft afgetornd. Half bezwijmd, wat duizelig, staat zij te knikkebollen. Haar hoofd (zo als men beweert, waar voor ik niet instaa, als willende geen knik op mijn eigen bol hebben) haar hoofd knikt nu na Vrankrijk, nu na Engeland. Vol van angst schijnt zij, opmerkende, dat Vrankrijk en Pruissen elkander iets in 't oor luisteren. Met lang uitgerekten hals, staat zij in eene kommervolle opgetogenheid te bespieden, wat dit verwarde gezelschap over haar zal besluiten. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Vreede of oorlog. Schoon het tegenswoordige zeer belangrijk is, laat het niet na aangenaam te zijn, te gluuren door het gordijn, geschooven voor het toekomstige. Die zulks doen kan met succes, kan zijn leeven als verlengen. De vraag aan 't hoosd geplaatst is belangrijk in den hoogsten graad. - Zet een gek of een dronken mensch midden op den Dam, en vraagt mij, wat weg hij zal inslaan. Zoo gij nu onderstelt, dat zij die aan 't toer zitten der zaaken van de groote Mogendheeden, thans in oorlog, geregeerd worden door koppigheid, driften en onverstand, zo is het als of gij vraagt, waar de dronken man na toe gaat. Maar gesteld, zo als men moet, dat die roergangers eindelijk eens geleid worden door de beginzels eener gezonde staatkunde, dan durve ik u, zonder te zijn een Horoskoop-trekker, durv ik u, vrienden der menschheid! bijna geluk wenschen met een aanstaanden vreede. En dit vertrouwen rust op 't onvermogen, waarin Oostenrijk zich bevindt, om langer den Oorlog te voeren tegen Vrankrijk, zonder met open oogen te loopen in zijn ondergang - het onvermogen, om geholpen te worden door Rusland, en van wegens het al te naakend gevaar, en den onwil, en, zo als ik gezegd hebbe en dat ieder een niet weet, het onvermogen (uit gebrek van gela aan de zijde van Rusland om {==t.o. 80==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} de familie te kunnen bijspringen, met iets anders dan manifesten of dreigementen.   (Heden 20 November.) P.S. Het schijnt of ik mij wat te veel gehaast hebbe met mijne gelukwenschinge - 't schijnt als of ik met een dronken Man op den Dam en niet met een Staatsman, handelenden volgens redelijke beginzels, te doen had. - 't schijnt, als of het in Gods naam! dan wederom oorlog worden moet. Hoe, al dit schijnbaare zich verdaadelijkende, hoe staan de uitzichten in het toekomstige? Het toekomstige laat zich alléén raaden, zoo het zich laat raaden, door de kennissen van het voorleedene, en het tegenswoordige. Deeze beide scheeve maatstokken nu te hulp neemende, zo laat het zich niet anders aanzien, dan dat de wapenen onzer Fransche Broeders zullen zegenpraalen. - Hoe dwaas moeten die geenen zijn in Napels b.v. die de familie in Weenen niet aanraaden subito en à tout prix vreede te maaken met Frankrijk: daar een kind kan voorzien, dat, zo de oorlog wederom begint, geheel Italiën weldra een prooi der Groote Republiek zijn zal? dat Mantua, hoe sterk het dan ook wezen mag, eindelijk de poorten voor de Franschen zal moeten openen. Zoo het waar is, dat men verteld, dat midden onder het vechten, de Negotiateurs in Luneville of in Parijs blijven, dan is het te voorzien, {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} dat, de Oostenrijksche legers op nieuws weder eene gevoelige knaauw of twee gekreegen hebbende, spoedig een vreede zullen maaken, naar het verlangen en voorschrift van Frankrijk. Maar in een strijdig geval, is de voortgang der Fransche wapenen onberekenbaar voor een ieder; en die bereekent alle de voordeelen der Franschen boven hunne vijanden, moet zich niet verwonderen, zo hij binnen drie maanden de driekleurige vlag ziet waaijen van 't Keizerlijk slot te Weenen. Maar, vraag ik mij zelven uit nieuwsgierigheid, zal dan de ambitie van Frankrijk bevreedigd zijn, wanneer Oostenrijk geheel te ondergebragt zal zijn? Hoe grooter de voorspoed der Fransche wapenen is, hoe grooter de waarschijnlijkheid wordt van eenige groote coälitie in de toekomst. Kan men verwachten, dat eene der grootste militaire Mogendheeden van Europa niet ontrust zal worden, door het vooruitzicht van geheel Europa te zien bukken onder de heerschappij van één. Het resultaat van mijn nieuwsgierig gluuren in het donkere toekomende is, zo het iets is, dat of Frankrijk met meer gematigdheid gebruike zijn voorspoed, en aan zijne vijanden een voordeeliger vreede geeve, dan waarop hunne militaire positie hun recht gaf aanspraak te maaken; of dat 'er tusschen de grootste Moogendheden van ons waereld-deel eene coälitie ontstaa, om zich te {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} verzetten tegens de allengs (juist niet zo allengs) inkruipende overheersching van één. En welke zullen de lotgevallen deezer Eventuëele coälitie zijn? ongeluk! Een dragt maakt macht, en omgekeerd. Frankrijk alléén zal ook zegenpraalen over de coälitie. En wat zullen dan de lotgevallen van Frankrijk zijn? mole ruere suâ. Het ligchaam zal te groot worden, om niet uit elkander te vallen; en 't zou geen wonder zijn, zo Europa zich binnen tien jaaren vondt onder de heerschappij van een dozein gelukkige Veld-oversten. Eindelijk gesteld zijnde, dat het Frankrijk gelukke Oostenrijk te dwingen tot een zonderlinge vreede, wat zal 'er dan worden van de houdinge tusschen Frankrijk en Engeland? Het eerste zal aan het laatste alle gemeenschap, zo veel mogelijk, met het vaste land zoeken aftesnijden, om het te beletten zich te ontdoen van de overkropping zijner koopwaaren. De Oost Zee, en de Archipel zullen aan 't zelve overblijven; en Engeland zal zich per saldo in 't bezit bevinden van alle de colonien en établissementen der Franschen, Spanjaarden en Nederlanders in Asia, Africa en America. En welke was, in alle deeze aangelegen transactien over vreede en oorlog, ik zeg voorheen, de houding, het deelneemende, het deelgeevende, het concert tusschen Frankrijk en zijne Bondgenooten, 'k herzeg voorheen (*) die van een Brouwer {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} tegens een jongen, die een half vat t'huis brengt. Ziedaar hoe Amurath de dingen beziet; Hij beweert niet, dat zij zo zijn, maar zij komen hem zo voor. Hij veroorlooft zich geene meesterächtige uitspraaken. Hij waagt zijne opiniën. Misschien komen zij anderen geheel anders voor. Misschien geeft dit broddel werk iemand, wiens verstandelijke gezicht, einder zich wijder uitstrekt, wiens oog dieper in de dingen indringt, wiens brein rijker voorzien is van kunde, de geleegenheid in plaatze van dit broddel-werk te leeveren eenig kabinet werk. Waartoe geluk slaa! De hoveniers van Enckhuizen. (Eene nieuwe ontdekking in den Landbouw.) Wij leezen in de gedenkschriften der Bataafsche Republiek, hoe in 't najaar van 1799, na den aftocht onzer vijanden, man den vrijheidsboom herplantte in Enckhuizen, en, bij die geleegenheid, eene nieuwe zoort van mest beezigde. - - Zommige Hoveniers zijn gewoon het kreng van een doode kat te leggen aan den worrel van den wijnstok; anderen begieten de wortels der vruchtboomen met ossen-bloed, enz. Maar dat men Oranjevlaggen gebruikt, om Vrijheidsboomen te bemesten, was iets nieuws. Enckhuizer Mannen! hoe zit het onder ul.?....... 't Is aan alle Natuurkundigen en Natuur-Onkundigen bekend, dat de gewassen aanneemen iets van de hoedaanigheid der mesten. Wat na zal 'er {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} van worden, zo uwe Vrijheids-boom geene uitzondering is van den algemeenen regel? Zou het, naar de 100,000 en eene speeling der natuur een mirakel zijn, zo aan dien boom iets geels, iets oranjeägtigs groeide? Waar ons de goede hemel voor bewaare! Na-reeden. Een zeker Schrijver, die, onder lieden van vernuft, eene zekere reputatie heeft, en die reputatie verdient (de man heet H. Fielding ) getuigt, dat van alle zijne schrijverijen niets hem meer moeite kostte, dan zijne voorreedens. Denkelijk wilde hij de voorredens schrijven in 't vertrouwen van ze leesbaar te maaken. Ongaarne wil ik deezen Autheur tegenspreeken; en gaarne bekenne ik, dat 't mij oneindig min moeite kostte deezen middag water-baars te eeten, dan na dat eeten dit P.S. te schrijven. Gelooft mij, Bataaven! ik zou 'er niet aan getornd hebben, zo 't mij niet was voorgekomen, dat ik nog niet had uitgepraat. - Gelieft alzo te weeten, dat 't hoofdzakelijke van den inhoud van dit boekske geschreeven lag, in 't najaar des voorleeden jaars, dat is, even voor - en omtreeks de laatste revolutie in Frankrijk, die den Grootsten Man van Europa, (en niet den ongelukkigsten) aan 't hoofd dier Groote Republiek bragt. - - Gelieft u te herinneren, dat de omkeeringen van zaaken tegenswoordig elkander volgen, als eene harddraverij, waarin eenige paarden aan 't hollen geraakt zijn. - gelieft te weeten, dat alle boeken, en ook dit boekske dit gemeen hebben met de schilderijen, dat men ze niet juist beöordeele, ten zij men zich plaatze juist in 't oogpunt, waar uit de kunstenaar ze maakte - gelieft te weeten, dat dezelve voorwerpen een geheel onderscheiden aanzien neemen, naarmate 'er een helder zonnenlicht over schijne, of dat de lucht bewolkt is. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik verzoek', dat men mij geloove, als ik verklaare alléén te spreeken van zaaken en geenzints van persoonen, van zaaken en niet van persoonen (*), te haaten alle personaliteiten, en zeer weinig te beminnen die ze beminnen. Dat dezulken, welke, met hunne pretense scherpziendeheid, meenen 'er duidelijke toepassingen in te vinden, dit wijten aan hun geweeten en niet aan dit schrijven. Rembrand , wien men beschuldigd de verwen 'er wat dik op te smeeren (†), plagt te zeggen, dat zijne stukken niet gemaakt waren, om berooken te worden; en ik, die geen wiskundige ben, schrijve niet voor de zulken, die ieder woord op een goud-schaaltje leggen. Ten einde voortekomen alle misduidinge, verklaar ik het print werk voor Carrícatuur, en 't schrijf-werk voor zuiver Amfigouri. (**) En hier mede wil ik u, mijne, Lezers en Lezeressen! continuatie van welzijn gewenscht hebben - verzoekende om verschooning, zoo 't boekske uitviel beneeden uwe verwachting, u verzoekende te gelooven, dat naaijverig uwer goedkeuring, ik mij beijverde 't dingetje zoo aangenaam te maken als (voor mij) doenlijk; en zelfs met geen onbezwaard geweten u durvende belooven eene toekomstige beterschap; daar ik vast nader' mijn Nadir.   1800 7/20 {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} dito. dito. Eene der beweegreedenen, waarom wij deeze Lantaarn staaken in een nieuwen Over-Rok, is niet dat de oude versleeten was, neen! die hadt nog zeer wel konnen dienen. (De tijden gaan slecht, en in spijt van alle de duurte der olie, smijt men mij de Lantaarn om.) - De reeden deezer nieuwe équipage is de hatelijke uitlegging, die eenigen geeven aan de oude figuuren. Zoude ik in mijn leven hebben kunnen droomen, dat men eenige gelijkenisse zoeken zou tusschen den gep'ruikten Paardenkop en het portrait van den zoo veel beminden Burgermeester Hoofd ? Ik heb deezen Goeden Man gekend, ben vriendelijk van hem bejeegend, had de eer in zijne familie overlaaden te worden met beleeftheeden; en ik zou de laagheid hebben de asche van deezen Goeden Man, ware het mogelijk, te gaan ontrusten! De waarheid is, dat zo 'er dan eenige gelijkenis is, die gelijkenis eene zuivere toevalligheid is; daar hij, welke dien kop geteekend heeft, dien Oud-Burgemeester in zijn geheele leeven nimmer gezien heeft - en dat die kop naar eene der plaaten van De Wit gemaakt is. Ook vondt men 't hatelijk iemand een mes in den buik te steeken. Niet zo hatelijk, als gij u verbeeldt. De wonden in den buik, vraagt het aan uw heelmeester, zijn niet alle doodelijk. Er zijn voorbeelden, dat menschen doorreegen {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} wierden van een deegen, en een paar dagen daarna zo fris over straat liepen, als of 'er niets gebeurd was. Nu dit daar gelaaten. Mogt dan deeze nieuwe over-rok u beter behaagen! Dit dagt ik voegzaam ten slot te zeggen; schoon 'er hier of daar wel een Criticus zitten zal, die mij verwijten zal, dat ik deeze Na-Reeden hebbende willen schrijven, en juist niet rijk voorzien zijnde van stoffagie, zo wat vuilnis de achterdeur uitsmijte. Bijlaagen. A. Van de kenmerken enz. bladz. 25.-33. De zulken, welke een stiefmoederlijk noodlot veroordeelde, om zich te geneeren met het maaken van portraits, weeten te spreeken van de hardheid hunner broodwinning, daaglijks ondervindende best, wat al getob 'er vast aan is. Mevr. X. telt reeds meer dan vijf kruisjes, maar zegt, dat haar portrait na eene oude vrouw lijkt. Mijn Hr. Z. heeft de physiognomie van een vooze raap, en klaagt, dat de schilderij zonder expressie is. etc. Deskundigen erkennen ook gewillig de moeijelijkheid, om een enkel persoon te beoordeelen juist en volleedig. Veel moeijelijker valt het te beöordeelen eene groote natie, en wijl het veld groot is, en wijl ons verstandelijk oog, onder invloed der hartstochten, lijdt de zelve ongemakken, geleeden door het natuurlijk oog, {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} behept met de Strabismus; een ongemak waardoor het alle voorwerpen scheef ziet. Of in de Allusies mijner Allegorie mijn oog deeze kwaal geleeden heeft, mag ik niet beöordeelen; en zij, die zeggen 'er over te mogen oordeelen, spreeken 'er onderscheiden van. - Het aartig, verstandig boekje van Du Clos , Considérations sur les moeurs de ce siecle, is overbekend. De schrijver was een Franschman, geboortig uit Bretagne, hebbende de hoedanigheid van zijne landlieden, gewoon voor hunne gevoelens onbewimpeld uit tekomen. Hij schreef dit boekje, was en bleef Historieschrijver van Frankrijk. Ik ben ook in Frankrijk geweest, en hebbe dit werkje meer dan eens geleezen; en zou wel lust hebben 't nog eens te leezen; hadt het niet ongelukkig 't lot van het uitleenen ondervonden, en ware het niet op de hol geraakt.   B. Weert het enz. bladz. 56. 't Is mij gebeurd, in het tweede jaar deezer gezegende omwenteling, mij te bevinden op de tribune der Nationaale Conventie, daar zeker lid, voorheen een uitgeweeken Bataaf, zien stappen uit zijn gelid en treeden in den spreekstoel; en de woorden die hij sprak, en die men in de dagbladen gedrukt kan leezen, zijn ongevaar en summierlijk deezen: ‘Ik vervoegde mij bij Robespierre , met verzoek om bijstand voor de uitgeweekene Bataaven, voor de Pa- {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} triotische partij in de Republiek, hem smeekende haar toch te willen komen helpen, om de Stadhouderlijke Regeering te vernielen, enz. enz. enz. Robespierre antwoordde, dat het slecht was, te komen aankloppen, om de Franschen in hun land te krijgen; dat de uitgeweeken Bataaven’ (de aanzienelijksten namelijk, zo als de redenaar was), ‘veel beter zouden doen zich te verdraagen met hun Prins en Prinses. Maar (voegde de redenaar 'er bij) gij kunt wel begrijpen, dat ik 'er geen ooren na had.’ Dit trof mij zo geweldig, dat ik schoon kort van geheugen, het nog tamelijk wel onthouden heb... Robespierre !... geene ooren!...   C. Het bovengemelde parfuim.   De Representanten van het Fransche Volk, bij het Noordlijk leger, aan de Ingezeetenen van Nederland, en in het bijzonder aan de Burgers van Amsterdam.   Bataaven !   Uit naam der roemruchtige Fransche Natie bieden wij U heil en broederschap. - Onze {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} zegevierende Legers zijn thans den Bataafschen grond genaderd; dien grond, op welke, ruim twee eeuwen geleeden, zo veel bloeds gestort is, om denzelven aan den geweldenaar Philippus den tweeden te ontrooven, maar die door het listig beleid van den ondankbaaren Willem den eersten , Prince van Oranje, aan zijn eigen huis en geslacht onderworpen is geworden. Het knellend juk, door dit heerschzugtig huis op uwen vrijen hals gedrukt, heeft u meer dan eens poogingen tot uwe redding, en ter bekoming van uwe vrijheid, doen beproeven. Maar deeze alle zijn tot hier toe vruchteloos geschied, om dat gij steeds al uw vertrouwen alleen gesteld hebt in vermoogende grooten, en rijken Medeburgers, die u bedroogen hebben, dewijl derzelver zoeken geenzints was uwe Grootheid, uwe waare Vrijheid; maar alleen de vermeerdering van Hunne Magt, en het vermogen vun Hunne bijzondere familien. - Wij komen thans, om u van dit Stadhouderlijk Oranje-juk, zo wel als van de helsche ketens dezer snoode Aristocratie, op eens te ontheffen. - U tegen ons te verzetten, zou eene even zoo roekelooze daad zijn, als zij uwer onwaardig zou wezen. - Onze roemruchtige Republiek heeft geenzints den Oorlog aan de Nederlandsche Natie, maar aan Willem den vijfden , haaren Stadhouder, en zijne {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Aanhangelingen, verklaard en afgekondigd. Het is, om aan die verklaaring en afkondiging gestand te doen, en dezelve te agtervolgen, dat wij thans gereed staan, uwen bodem te betreden, en de muuren uwer Steeden te naderen. Daar wij dus geenzints uwe vijanden zijn, maar alleen die van uwe Onderdrukkers, hebt Gij, braave Natie! ook niets van ons te vreezen; maar wagt u ook, om, door eenige ontijdige gehoorzaamheid aan uwe beevende Onderdrukkers te betoonen, oorzaak te geeven, dat wij u mede als onze vijanden zouden moeten beschouwen, of als een Volk, het welk de vrijheid en het geluk, dat wij hen willen aanbrengen, ten eenemaal onwaardig is. Toon integendeel, dat gij moeds genoeg hebt, om nog bij tijds zelve tegen uwe kleine Dwingelanden op te staan, en hunnen troon om ver te werpen. Verdelg de Onderdrukkers, die u de wapens tegen uwe vrienden in de handen zoeken te geeven, om in het einde uwe vrouwen en kinderen, en uwe vrienden te vermoorden. Maar, dat gij noch bij tijds een Volk wordt, het welk wij met onze legerbenden niet behoeven te overwinnen, maar dat bij onze aankomst ons de hand van broederschap, en in dezelve de laurieren zijner overwinningen, over de dwinglandij behaald, blijmoedig aan kan bieden. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Als dan, Burgers van Nederland! zullen Frankrijks Helden geenzints als overwinnaars, maar als vrienden, voor de poorten uwer steden verschijnen, en zich gelukkig achten hunne wapens voor dezelve neder te leggen, om u te vraagen, of gij van dezelve gebruik wilt maaken, om uwe ontluikende Vrijheid te beschermen; dan of gij daadelijk toe wilt treeden, om met het magtigste Gemeenebest van gantsch Europa eenen onverbreeklijken band van verëeniging te sluiten, tegen welken geene zamenzweering der nog overig zijnde Despoten in dit werelddeel immer eenigzints zal kunnen opweegen. Proclamatie. Der Volks-Reproesentanten, bij de Legers van het Noorden, de Sambre en da Maas, aan de Bataaven. Bataaven! de Legers der Republiek hebben reeds een aanmerkelijk gedeelte van uw Grondgebied in bezit, reeds zijn uwe sterke plaatzen in de magt der Franschen, of staan gereed om in hunne magt te vallen. - Maar! daar wij u zouden kunnen aanspreeken als uwe Meesters en Overwinnaars, willen wij u niet aanspreeken dan als Broeders en Vrienden. Bataaven! Indien het gevoel van Vrijheid in {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} uwe ziel niet is uitgedoofd, het oogenblik is daar! Toont aan Europa, aan de geheele wereld, die het oog op u gevestigd heeft, dat het bloed van uwe edel bezielde Voorvaderen nog heden door uwe aderen stroomt. Te lang reeds hebt gij het hoofd door slavernij vergruisd, onder de wetten van den haldadigen Stadhouder gekromd. Te lang reeds zijt gij afhanglijk geweest van het listig en trouwloos Gouvernement van Engeland, dat zich alleen en met uitsluiting van alle van den Koophandel meester maken, alle de rijkdommen der wereld aan zich trekken, ter zee den meester speelen, en de volken onder zijn bedwang wil honden. Uwe schatten moeten niet langer dienen om de heerschzucht der Despooten te voeden; de vrucht van uwe arbeidzaamheid moet niet langer strekken ten voordeele der Dwinglandij. Veréénigt uwe poogingen met die der Franschen, om den Scepter van dit overheerschend Gouvernement te verbrijzelen. Slaaven onder uwen Stadhouder, waart gij de werktuigen van het Despotisme, weest nu van dat juk verlost door de Franschen, deelgenooten van hunnen roem, en met hun werkzaam, om de Zeeën vrij te maken. Het Fransche Volk is de vriend en natuurlijke Bondgenoot der vrije Volken! zoo luidt de Constitutie der Republiek, die door 24 Millioenen vrije menschen is aangenomen. Bataaven! leest {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} in dit artiekel het voorschrift der pligten van een Volk, het welk getoond heeft, dat het zijne Rechten weet te verdeedigen. Zoo verschriklijk het is voor zijne Vijanden, zoo goed, edelmoedig, en getrouw is het jegens zijne Bondgenoten. Uw Grondgebied inrukkende, komen wij niet om u wetter, opteleggen; maar verzekerd, dat gij u zelven waardig zult betoonen het Volk, het welk u aan uwe Onderdrukkers ontrukt heeft, en dat gij u zelven een Regeerings bestuur zult geven, geschikt om uwe Vrijheid te bevestigen, zullen de Legers der Republiek zich enkel met u verëenigen, om de handhaving van uwe Rechten en van uwe onäfhanglijkheid te verdeedigen. Daar zal geen de minste inbreuk plaats hebben op uwe gewoonten, gebruiken of gevoelens, want, te gelijker tijd, dat het Fransche Volk niet duldt, dat eenig volk zich niet zijn Regeeringsbestuur bemoeit, bemoeit het, getrouw aan de Constitutie, welke het zich zelven gegeeven heeft, zich ook niet met het Regeeringsbestuur van eenige Natie. De loop en betrekkingen van den Koophandel zullen niet gestremd, de Eigendommen en bezittingen zullen geëerbiedigd, het leven van uwe vrouwen en kinderen zal onder de vrijwaring der Fransche eer en de wetten van menschlievendheid, veilig wezen. Alles wat tot bestaan en proviandeering der Legers geleverd zal worden, zal stipt betaald worden. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Bataaven! gij hebt de slavernij van uwe vaderen ontfangen, de Franschen bieden u aan om de Vrijheid op uwe kinderen over te brengen. Wat schande, indien gij u de gelegendheid liet ontslippen, die u thans zoo gunstig is, om hun deeze dierbaare ervenis te kunnen verzekeren! Maar neen, gij zult niet ongevoelig zijn voor uwe eer en het geluk van uwe nakomelingschap; de Natuur zal niet te vergeefsch haare rechten in roepen. En gij, gij zult ook een Vaderland hebben! Gij zult niet onzeker dobberen tusschen de slavernij en Vrijheid, tusschen schande en glorie, tusschen tijrannen, die de geessel des menschdoms zijn, en tusschen de vriendschap van een Volk, dat de vriend is der geregtigheid.   D. Verbeeldt u eene familie, bladz. 77. In zeker Stukje, getijteld Extract uit het Register der Decreten van het Committé hij de Noordlijke Armeeën aan de Maas en Waal, (Gedrukt te Nijmegen bij Van Goor ) vindt men een Brief van het Committé Revolutionair te Nijmegen, aan bovengemelde Committé van den 21 December 1794. Waar in behalven een naauwkeurig verslag van den inwendigen toestand van ons vaderland, en van de gezindheden der Ingezetenen, ook het berigt van de afvaardiging der Nederlandsche Gezanten werdt gevonden: terwijl het tevens kennis geeft van hunne benoeming eener commissie naar Parijs, om dit ge- {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} zantschap tegen te werken. Op den ontfangst van dezen Brief, werdt door het gemelde Committé beslooten op den 25. December eene commissie te benoemen, die zich ten spoedigsten naar Parijs moest begeven, om, onmiddelijk na derzelve aankomst zich in de Nationaale Conventie te vervoegen, en aldaar uit naam van het gemelde Committé Bataave, als ten deeze representeerende provisioneel, het gantsche ligchaam Bataaven, ten sterksten aan te dringen, dat de verdere noodige orders naar de Legers werden afgevaardigd, om, zonder eenig tusschenpoozing of verzuim, met alle kracht en macht in de Nederlanden met de gantsche Armee in te dringen. - Verder werdt goedgevonden, de meer gemelde commissie te gelasten, om aan de Nationaale Conventie voor te dragen, van aan geene vredes voorstellen het oor te leenen, welken of door wien dezelven ook zouden gedaan worden, als zijnde zij Commissarissen in het zekere geïnformeerd, dat 'er artikelen van Vreede zullen worden voorgedragen, die doorlist, geweld, verraad, bedrog en trouwloosheid, onder betuiging van vriendschap gesmeed zijn; en dat zij, Vertegenswoordigers des Volks, nimmer medewerken, noch eenige toestemming geven aan eene vernieuwing of wederoprichting eener Alliantie, die met geen ander oogmerk wordt voorgesteld, als om onder deeze begunstiging, te {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} gemaklijker de Bataaven, ja de gantsche Fransche Natie aan ketenen te kunnen sluiten: welke maatregelen dan ook van dat gevolg waren, dat eer nog de gemelde Gezanten te Parijs aankwamen, de Fransche Legers reeds bijna geheel Utrecht en Holland overmeesterd hadden.   E. Uilenstein . bl. 81. In ernst lijkt het niet wel uilenspel, wanneer men zo uit éénen mond heet en koud blaast? wanneer men op 't plechtichste een volk voor vrij en onafhanglijk erkent, en 't ieder ogenblik in de uitoffening zijner souverainiteit belemmert? zo goed als met ronde woorden zegt ‘ik ben uw heer en meester! naar mijne pijpen zult gij danzen?   F. Uitgebrooken dolhuis . bl. 81. Dit Dolhuis heeft meer dan ééne façade. I. Als men zich herinnert den staat van dit land kort na de invasie onzer Fransche Broeders, hoe de natie in ééns overstelpt 'raakte met een algemeen sop van regeeringskunde, ten minste hier in A; hoe 'er spoedig voor den dag kwamen Committées Revolutionaires, Wijk-Vergaderingen, Algemeene Wijk vergaderingen, Centraale Vergaderingen, Hoofd-Bestuuren, (zeker slaa ik 'er verscheiden over) hoe men geringe werklui, kruijers en allerlei parlevinkers {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} zag loopen na hunne Vergaderingen, scheidende op reçes, 'er laat in den nacht zag uitkomen met zakken vol van documenten, even als de Haagsche Procureurs, op hoeken van steegen en straaten, op de stoepen van kroegen hoorde conferseeren, zag 't 'er toen niet zo wat uit als een schuit, waar in alle de passagiers in den stuurstoel indringen? en mag men dit niet wel noemen eere der façades van 't Dolhuis? II. Men verschoont een kind, dat lagchend rotten-banket op eet. Maar past 't lagchen een mensch, niet gezet in 't Dolhuis, wanneer hij met een half oog zien kan, dat hem de zwaarste verliezen voor de deur staan? Zoo ook de gelukkigste vreede een einde maakt van deezen droevigen oorlog, kan dan de vreugde grooter zijn, dan zij was, bij 't inweiden van dien Boom, die nog staat voor het huis der Gemeente alhier? toen, toen men reeds wist, dat het maakloon van dien Boom duur uitkwam, toen de Engelschen ons reeds gevoelig gekneepen hadden? Hebbe ik niet de beste menschen zien schreijen van blijdschap! welke blijdschap! de beste nog die ingegeeven werdt door eene onbekende wraak! Ben ik niet getuigen geweest, hoe men haspelde over deeze of geene voddige organisatie, toen de courant op tafel lag met de tijding van 't verlies van Ceylon? {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoo de ziektens van de ziel zoo aansteekende waren als die van het ligchaam, zou men dan niet verwachten, dat rondsöm zulken land een cordon getrokken zou worden, en die uit zulken Dolhuis uitbraaken, in quarantaine gezet zouden worden? &c. &c. &c. &c. {==t.o. 100==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} (*) Wat toch wel anders behalven Franje is het, als men onder de leere van Broederschap elkander haat en vernielt? - van Gelijkheid, als men, om eene pretense politieke orthodoxie, den een eene preferentie gunt boven den ander? - van Vrijheid, als men niet te vreeden, dat de daaden der goede Ingezeetenen niet aandruischen tegen de daargestelde orde van zaaken, hun geweeten brengt onder den dwang van verklaaringen en eeden? (*) Behalven in heete ziektens. (*) Avis au Peuple. House Physician. (*) Zie le Dixhuit Brumaire, bladz. 169. Dat dit staal alleen genoeg zij, ten bewijze der ondragelijke Mishandelingen, die mijn Vaderland (voor de laatste revolutie in Vrankrijk) van zijn nieuwen Bondgenoot ondergaan heeft. Dit getuigen dringt des te sterker, wijl het en een Franschman zelve, en een Minister is, die spreekt. Zo iemand weinig genoeg onderricht of te veel vooringenomen is, om te weigeren 'er zijn zegel aan te hangen, dat hij opslaa de Moniteur, daarin kan hij duizend en meer dergelijke getuigenissen vinden. Mogt dit stukje alle Zondagen, in de Kerken afgeleezen worden, met den behoorlijken nadruk! Misschien is 'er geen nadruk bij nodig. (*) Mij dunkt, ik word' van oogenblik tot ogenblik grooter dichter! Vivat! (*) Eene snotterige rijmelarij! Zo gaat het een mensch, als men zich brouilleert met de Zanggodinnen! zo even dacht ik, dat de juffrouwen niet meer boos waren. (*) Daar deeze Kassier reeds voor eenige jaaren verwandeld is in bik-steen, kan men daar uit opmaaken' dat deeze gebeurtenissen niet melkvers zijn, of dat onze held getrokken heeft op een huis dat failliet was. Item. Laat 'er zich uit opmaaken, waarom verscheiden dingen waar en toepasselijk, toen A.E. ze schreef, het nu niet meer zijn, of nu een ander aanzien hebben. Zo veranderlijk is het tafereel des heden-daagschen leevens! (NB) Opdat men mij niet verdenke van die lafhartigheid, om te lasteren die geenen, die men straffeloos lasteren kan - eene vrijheid welke slechte weezens zo schandelijk misbruikten - opdat men mij niet verdenke te loopen bij partij, om informatie, zo leest dit navolgende: ‘den 27 December, 1787. De Raadpensionaris, die tot heden het grootste vertrouwen op mijn Grootvader (den Griffier Fagel ) schijnt te stellen, beklaagde zich deezen ochtend bij hem, over de weinige directie van den Prins, die zijne dagen doorbrengt met gehoor te verleenen; dat hij de groote zaaken verzuimt, om zich enkel met kleine beezig te houden, en dat hij geen het minste onderscheid maakt tusschen zijne verklaarde vijanden en tusschen zijne vrienden: integendeel ontfangt hij de eersten met opene armen, en laat de tweeden dáár, dit veroorzaakt dat, dat deze hem onvergenoegd verlaaten, en dat de eersten hem bespotten...’ ‘Men sprak toen van den Prins... van zijn Charakter enz. De Raadpensionaris zeide: Het is al een zeer raar Heer, en die geenen, die zich verbeelden, dat hij geen Systhema heeft, zo als veele menschen denken, bedriegen zich zeer, hij heeft wel degelijk een Systhema, maar van verwarring en desorde. Zijne Politique is de dingen zo veel in de war te brengen, als het maar doenlijk is.’ (*) De Citoyen Lombard de Langres noemt deeze Mama eene Stiefmoeder. Die 't weet moet 't zeggen. Zonderling is 't, dat de dochter wel Overgroot moeder kon zijn van Mama. Verdrietig is 't, als men zo oud geworden is, als de dochter, nog eene Mama te moeten hebben. Maar wat zal ik zeggen! de gewoonte is eene tweede natuur. (*) Tien tegen één, dat men hier wederom venijn uit zal willen trekken! Maar in 's Hemels wille, is de schuld aan mij, zo de politieke constellatiën zo staan! - Men zal mij beschuldigen, dat ik uit de duizend en ééne mogelijkheid anticipeer' op ééne, die aan eenige behaagen, aan eenige mishaagen zou; dat ik, als 't ware, een slapende kat schijne wakker te maaken. Waarlijk! zo, om bij kat te blijven, zij slaapt, mijne nietigheid zal haar niet wakker maaken! (*) 't Is niet wel honderd jaaren geleeden, dat zeker Fransch Negociateur de zedigheid, de welleevendheid hadt een departement van bewind in den neus te wrijven, dat wij niet eerlijker, maar dommer waren dan anderen. (*) Zo de prijs-courant der Nationaale Effecten de balans is, waarmede men weegen kan het vertrouwen der Natie op de voortduuring van haare Regeering, moeten 'er oogenblikken, in 't voorleeden najaar, geweest zijn, waarin dat vertrouwen zo verre was van vol, als 13 is van 100. (*) De Senectute. (*) Dagelijks hoort men 't ligchaam den kerker van de ziel noemen. (*) Volgens echte berichten nam deeze slaapmuts een tukje van 300 jaaren en twee minuuten. (*) De Lezer bevat zeer wel, dat, als hij eene schaal in de hand houdt, het geene hij neemt van de eene de zwaarte van de andere vermeerdert; en dat dus het geen militeert tegen Vrankrijk, werkt in faveur van Engeland; en omgekeerd. (*) Men begrijpt van welke heeren, en welke Sacramenten hier gesproken wordt. Niemand, op wien dit zeggen niet past, behoort zulks zich aantetrekken. Dan deeze herinnering was overbodig. De Geestelijken zouden zulks zelve begreepen hebben, naar den aart der Kristelijke liefde, waarvan zij zo vol zijn, als een ei, dat uitgeloopen is. (*) Tachtig stuivers van Lucca bedraagen ongevaar vier gulden Hollandsch. (*) Ik herinnere mij zeer wel, hoe bij het opkomen der onlusten, die de Vrije Nederlanden zo ongelukkig maakten, de verstandigste lieden van meeninge waren, dat alle deeze hatelijke kijverijën zouden zijn geweest voorgekomen, zo men de wijsheid bezeeten hadt aan de handen van een Reglement of Instructie eens voor altoos te leggen de Uitvoerende Magt; met welke benaaminge men zich behaagde toen te bestempelen den Stadhouder, dwars tegen de waarheid en ondervindinge in; blijkens welke, 't zij dan rechtelijk of wederrechtelijk, 't zij door een wettigen of afgepersten afstand, 't zij bij inkruiping de Stadhouder iets meer dan de Uitvoerende Magt alleen was. Dan dit daar gelaaten: het ontwerpen en in stand brengen van vernoemde Instructie of Reglement voor den toenmaaligen Stadhouder was een der hoofdbedoelingen der verstandigste Republikeinen van dien tijd. Hier door meenden zij vastelijk het Gemeenebest te schooren tegen de hellinge na het monarchaale. Wanneer men nu de gezegdens, die tot deeze aanteekening aanleiding gaven, bekookt, zal men al 't zwakke deezer voorzorge inzien. Als men hier bij zich herinnert, door welke menschen omwentelingen of veranderingen in Regeerings-zaaken worden daargesteld, als men de kragt van 30,000 Bajonetten zet tegen over die van 30 Artiekelen, zal men begrijpen, dat het even veilig is voor de Burgerlijke Vrijheid, dertig duizend man te laaten ter dispositie van één, schoon gebonden aan een Reglement, als 't is een gevangenen te sluiten achter een deur met een knipje, zoodra men zijne gevankenisse gelaaten heeft vol van bijtels en mokers. (*) Men verspreidt zedert korten tijd het gerucht eener verzoening tuschen deeze twee groote Mogendheeden, een gerucht van 't aanrukken van een leger van 150 duizend man, ten hulpe van Oostenrijk. Dan het bekende onverzettelijke karacter van Paulus I. de onmogelijkheid, waarin Rusland is, om een zo groot leger over de grenzen te laaten trekken, zo het niet bijgesprongen wordt met geld, maaken deezen tijdinge hoogst onwaarschijnelijk. De verbittering tusschen Rusland en Engeland houdt steeds aan. Nog onlangs heeft de keizer den St. Petersburgsche kooplieden op de Beurs laaten aanbieden zijne gewapende oorlogs-fregatten, om koopgoederen overtebrengen, zelfs na Holland, om te beproeven, of deeze ook door de Engelschen zouden worden gemolesteerd. (*) Men zal zeggen, dat de Engelsche Natie zich weinig bekreunt om dat land, en reeds meenigmaal gewenscht heeft deezen lastpost verlooren te hebben. Dit is waar; maar 't is 't ook tevens, dat de Koning, die regeert, en niet de Natie, dit Keurvorstendom oneindig ongaarne verliezen zou. - Ook heeft het mij wel eens verwonderd, waarom Vrankrijk, 't geen Engeland niet kan deeren, niet reeds lang 't oog daarop heeft laaten vallen, om dit veroverende Engeland te dwingen tot vreede. (*) En waarom is Spanje niet van 't gezelschap? 't Is dat het zedert een geruimen tijd beezig is met zoeken na eene Nota, behelzende de eigenlijke reedenen, waarom het in den oorlog is met Engeland, die het niet kan vinden. Portugal, schoon bedreigd door Spanje en Vrankrijk, zit gerust, zedert liet heeft uitgeçijverd, dat de verovering van zijn land even zo veel zijn zou, als Brasiliën aan Engeland te bezorgen. (*) Ik heb 1 1/8 reeden, om niet te spreeken van het tegenswoordige. (*) Wel te verstaan eenig leevend persoon. (†) Houbraken zegt, dat hij een Pourtrait maate zo dik van verw, dat men 't bij den neus kon opbeuren. (**) Misschien heeft de Lezer zijne Dictionnaire de l'Académie Fransçoise niet bij de hand; daar staat 't geen op 't eerste ook toepasselijk is: Amfigouri , phrase, discours ou poëme burlesque, dont les mots ne présentent que des idées sans ordre, et n'ont ancun sens déterminé; vrij vertaald, wildzang.