‘Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929 Karel van de Woestijne editie Leo Jansen en Jan Robert logo_letm_01 GEBRUIKT EXEMPLAAR eigen exemplaar dbnl ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van ‘Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929 van Karel van de Woestijne, bezorgd door Leo Jansen en Jan Robert uit 1997. Het betreft aflevering 29 van de reeks Achter het boek. REDACTIONELE INGREPEN p. 216: 1927 → 1928. ‘Bussum, 10 maart 1928’ Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 10, 238, 242) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina ongenummerd (I)] Achter het Boek - 29 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [pagina ongenummerd (II)] Karel van de Woestijne Letterkundig Museum, Den Haag / Bas Lubberhuizen, Amsterdam [pagina ongenummerd (III)] ‘Altijd maar bijeenblijven’ Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929 Bezorgd door Leo Jansen & Jan Robert [pagina ongenummerd (IV)] Achter het Boek Redactie: Gillis Dorleijn, Sjoerd van Faassen, Anton Korteweg, Nop Maas, Marita Mathijsen en Dick van Vliet. Beeldredactie: Hester Quist. Redactieadres: Prinses Irenepad 10, 2595 BG 's-Gravenhage. Ontwerp: -lambooy-ontwerp, Polsbroek (Renske Lambooy) Druk: Haasbeek, Alphen aan den Rijn isbn: 90-73978-73-4 © Letterkundig Museum. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie zijn de publicatierechten geregeld met Beeldrecht te Amsterdam. De uitgevers hebben er naar gestreefd auteursrechten op de illustraties te regelen volgens wettelijke bepalingen. Degenen die menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich alsnog tot de uitgevers te wenden. Niets uit deze uitgave mag zonder schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd op welke wijze dan ook, behoudens hetgeen door de wet is toegestaan. [pagina 1] Inhoud 3 Inleiding 11 Brieven 231 Verantwoording 239 Bijlage I: Bibliografie van Karel van de Woestijne (1903-1929) 243 Bijlage II: Register op het tijdschrift Vlaanderen (1903-1907) 257 Geraadpleegde literatuur 261 Register 2007 dbnl / Leo Jansen en Jan Robert woes002ljan01_01 yes Karel van de Woestijne, ‘Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929 (editie Leo Jansen en Jan Robert). Letterkundig Museum, Den Haag / Bas Lubberhuizen, Amsterdam 1997 DBNL-TEI 1 2007-02-07 DH colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Karel van de Woestijne, ‘Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929 (editie Leo Jansen en Jan Robert). Letterkundig Museum, Den Haag / Bas Lubberhuizen, Amsterdam 1997 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/woes002ljan01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Inleiding C.A.J. van Dishoeck was een belangrijk literair uitgever in Nederland in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Hij koesterde een meer dan gemiddelde interesse in de Vlaamse letteren. Karel van de Woestijne was in dezelfde periode een van de meest vooraanstaande Vlaamse auteurs. Hij ondervond ook in Nederland veel waardering voor zijn werk. Toen Van de Woestijne in 1929 stierf, had Van Dishoeck in vijfentwintig jaar tien van zijn boeken uitgegeven. Het resultaat van hun verbintenis is vanuit zakelijk oogpunt over het geheel voor beide partijen goed te noemen: Van Dishoeck verhoogde het aanzien van zijn fonds, en de dichter wist zich verzekerd van gunstige voorwaarden en een voortreffelijke verzorging van zijn uitgaven. Van de brieven die Van Dishoeck en Van de Woestijne gewisseld hebben, bleef lang niet alles bewaard. Het Van Dishoeck-archief, dat zich in het Letterkundig Museum te Den Haag bevindt, bevat 180 brieven in het kleine, meticuleuze handschrift van Van de Woestijne, maar het is zeker dat er meer geweest zijn. Een verklaring voor de teloorgang van vermoedelijk enkele tientallen brieven is er niet; wellicht waren ze persoonlijker van karakter dan gebruikelijk en achtte Van Dishoeck het niet passend ze in het zakelijke archief op te bergen. Met zijn brieven aan Van de Woestijne is het helaas nog slechter gesteld: op slechts enkele uitzonderingen na gingen ze verloren. De in deze editie uitgegeven correspondentie tussen Van Dishoeck en Van de Woestijne is dus zo goed als eenzijdig, maar er zijn voldoende redenen om deze brieven te publiceren. Ze bevatten waardevolle gegevens voor de nog altijd niet geschreven biografie van Van de Woestijne; daarnaast is de totstandkoming van verscheidene werken van Van de Woestijne in de brieven te volgen. Ook voor een juist begrip van de betekenis van Van Dishoeck als uitgever zijn de brieven van Van de Woestijne belangrijk. Cornelis Anthony Jacobus van Dishoeck (1863-1931) was vlak na de eeuwwisseling, toen hij voor het eerst zakelijk met Van de Woestijne te maken kreeg, een nog jonge en ambitieuze uitgever. Met zijn winstgevende schoolboekenfonds maakte hij minder lucratieve literaire uitgaven mogelijk. Van Dishoeck voerde een intensief en alert acquisitiebeleid, bijvoorbeeld door letterkundige congressen te bezoeken, zelf de halfjaarlijkse aanbiedingsreizen naar Vlaanderen te maken en literaire tijdschriften uit te geven om talent aan zich te binden.Verder bestond zijn strategie uit betrokkenheid bij zijn auteurs en hun werk, een goede honorering en zorgvuldige vormgeving van de boeken. In het algemeen gold dat auteurs in Nederland betere honoraria ontvingen en dat hun boeken beter verzorgd werden dan in Vlaanderen. Al voor 1900 richtte Van Dishoeck zijn aandacht op de Vlaamse literatuur, die zich {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} door de generatie rond het tijdschrift Van Nu en Straks definitief geëmancipeerd had. In het door Van Dishoeck van 1898 tot 1902 uitgegeven tijdschrift De Arbeid komen de namen voor van jonge Vlaamse auteurs als Lode Baekelmans, Ary Delen, Victor de Meyere, Karel van den Oever en Herman Teirlinck. Van Dishoeck gaf tussen 1900 en 1903 ook het tijdschrift Cosmos uit, waaraan eveneens enkele veelbelovende Vlamingen bijdroegen. In veel gevallen leidde de medewerking aan de tijdschriften tot zelfstandige uitgaven door Van Dishoeck. Van Dishoeck had de door hem uitgegeven tijdschriften slechts met grote moeite enkele jaren drijvende kunnen houden, en in 1918 beweerde hij op Vlaanderen, de door hem uitgegeven opvolger van Van Nu en Straks, ‘vijfduizend goeje guldens verloren te hebben (brief 169). Daar stond ook wel eens een succes tegenover, zoals P.C. Boutens’ Beatrijs of Johan de Meesters roman Geertje. Van Dishoecks enigszins filantropische houding ging op gepaste tijden echter wel degelijk vergezeld van een strikt zakelijke, zoals blijkt uit zijn pogingen om op de jaarafrekeningen van zijn auteurs een bedrag voor ‘algemeene bedrijfsonkosten’ in mindering te brengen, en uit zijn afwijzende reacties op latere tijdschriftplannen (brief 97-98 en 168). 1 In de loop der jaren bereikte Van Dishoeck als uitgever een groot aanzien. Hij bekleedde uiteenlopende functies in commissies, besturen en vakverenigingen. Hoewel in de brieven in het Van Dishoeck-archief vaak sprake is van wrijvingen tussen auteurs en uitgever, waren zijn Vlaamse auteurs in het algemeen op hem gesteld. Niet alleen onderhielden sommigen van hen al snel vriendschappelijke betrekkingen met hem, zij zagen ook in dat Van Dishoeck een belangrijk aandeel had in de verspreiding van de Vlaamse literatuur. Als blijk van hun waardering overhandigden zij hem ter gelegenheid van zijn zilveren uitgeversjubileum in 1914 een oorkonde op perkament: ‘Gij hebt machtig bijgedragen tot de ruimere verspreiding van de Vlaamsche letterkunde in Holland en dat erkennen wij in dankbare eensgezindheid. Ook door uw streven om aan het modern boek een aesthetisch uitzicht in volle harmonie met zijn inhoud te geven, onderscheidt gij u eervol onder uw vakgenooten en verdient gij de hulde van alle boekenvrienden.’ Bij de twaalf ondertekenaars van de oorkonde is ook Carolus Petrus Eduardus Maria (Karel) van de Woestijne (1878-1929). De kennismaking tussen hem en Van Dishoeck had plaats tijdens het 25e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Gent, in augustus 1899. Van de Woestijne en Van Dishoeck lijken in de daarop volgende jaren echter nauwelijks of geen persoonlijk contact te hebben gehad. In Cosmos verschenen in 1902 Van de Woestijnes ‘Laethemsche brieven over de lente’, en in 1903 behoorde hij van den beginne tot de vaste medewerkers van het tijdschrift Vlaanderen. De correspondentie tussen Van de Woestijne en Van Dishoeck begint in maart 1903. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Jules de Praetere had de door hem typografisch verzorgde en gedrukte oplage van Van de Woestijnes eerste dichtbundel Het vader-huis aan Van Dishoeck ter uitgave aangeboden. De gestelde voorwaarden waren voor de potentiële uitgever aanleiding om eerst de dichter zelf te raadplegen. Het resultaat was dat Van Dishoeck van de uitgave afzag; de bundel verscheen later in het jaar bij uitgeverij L.J. Veen. In maart 1904 bood Van de Woestijne aan Van Dishoeck zijn volgende verzenbundel en een prozabundel ter uitgave aan (brief 2), en vanaf dat moment kan Van Dishoeck gedurende circa vijftien jaar beschouwd worden als zijn vaste uitgever. In de tussentijd bracht Van de Woestijne alleen zijn Ilias-bewerking uit 1910 bij een andere uitgeverij onder, n.l. bij de Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur te Amsterdam (de latere De Wereldbibliotheek). In de brieven keren enkele thema's telkens terug. Van de Woestijne bood nieuwe uitgaven vrijwel altijd in een (te) vroeg stadium aan: hij had de kopij dan slechts gedeeltelijk gereed, maar beloofde het ontbrekende binnen een afgesproken termijn. Dergelijke beloften bleken keer op keer ijdel, reden om ze te vervangen door nieuwe. De meeste uitgaven kwamen dan ook over langere perioden tot stand. De verklaring hiervoor is tweeledig. Het maken van plannen leek voor Van de Woestijne gedurende zijn gehele schrijversleven noodzaak danwel een niet te onderdrukken eigenschap geweest te zijn. Hij verkeerde bovendien altijd in geldnood. Talrijk zijn de verzoeken aan de uitgever om vroegtijdig honoraria voor boekuitgaven of voor bijdragen in Vlaanderen te mogen ontvangen. Aan een smaakvolle uitvoering van de boeken hechtten uitgever en auteur allebei evenzeer. Van de Woestijne dacht mee over lettertype, papiersoort en band- of omslagontwerp. Van de meeste uitgaven werd een beperkt aantal exemplaren op luxe papier gedrukt en in een speciale band gestoken. Met het eerste resultaat van de samenwerking (De boom-gaard der vogelen en der vruchten, samen met een herdruk van Het vaderhuis in oktober 1905 verschenen onder de hoofdtitel Verzen) was Van de Woestijne buitengewoon ingenomen, en hij liet blijken alleen al om die reden ook in de toekomst met Van Dishoeck verder te willen. Inmiddels was eind 1904 een tweede zakelijke band tussen dichter en uitgever ontstaan. Met ingang van 1905 trad Van de Woestijne toe tot de redactie van het door Van Dishoeck uitgegeven tijdschrift Vlaanderen, tegelijk met zijn vriend Victor de Meyere. Toen Van de Woestijne in 1906 redactiesecretaris van het tijdschrift werd, nam de frequentie van de brievenzendingen zoals voor de hand ligt nog verder toe, en hadden dichter en uitgever intensief contact met elkaar. Van de Woestijne blijkt een weliswaar consciëntieus, maar tevens weinig accuraat secretaris te zijn. Hoewel zijn taakopvatting {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} en -uitoefening na verloop van tijd bij mede-redacteuren wrevel wekten, blijkt uit de brieven dat hij het tijdschrift zeer was toegedaan. Dat het vaak lastig was het tijdschrift tijdig gereed te krijgen, was zeker niet alleen aan hem te wijten: niet nagekomen beloften van auteurs en mede-redacteuren, vertragingen bij drukkerij Thieme en zoekgeraakte postzendingen waren oorzaken die Van de Woestijne niet in de hand had. En ook de gevolgen van zijn weinig solide constitutie (in de zomer van 1906 leed Van de Woestijne aan een ernstige maagkwaal; elk jaar had hij omstreeks juni last van heftige hooikoortsaanvallen) konden hem nauwelijks verweten worden. Dat Vlaanderen na zijn secretariaat nog slechts één, moeizaam volbrachte jaargang beleefde, kon dan ook niet - of niet uitsluitend - op Van de Woestijnes conto geschreven worden. Terwijl Vlaanderen ten onder ging, was Van de Woestijnes volgende uitgave bij Van Dishoeck in voorbereiding: de verhalenbundel Janus met het dubbele voor-hoofd die al in maart 1904 beloofd was. Van Dishoeck maakte bij de totstandkoming van dit boek grondig kennis met de grilligheden van zijn auteur. In oktober 1907 zag de uitgever zich dan ook genoodzaakt Van de Woestijne tot de orde te roepen; uit de brief, waarvan bij uitzondering een (gedeeltelijke) kladversie bewaard bleef (brief 87), blijkt dat zijn beproefde geduld op was. De bundel zag in de zomer van 1908 alsnog het licht. Ook de totstandkoming van de daarop volgende bundel De gulden schaduw vergde jaren, en de in 1918 verschenen prozabundel De bestendige aanwezigheid was al vanaf 1912 in de maak. Soms ook leidde uitstel tot afstel. Zo ontwierp Van de Woestijne in 1911 een groot meerdelig dichtwerk, Het licht der kimmen. Eind 1912 besloot hij het eerste deel, Het gelaat des dichters, afzonderlijk uit te geven. Van Dishoeck verleende een voorschot en liet zelfs al een titelpagina en een eerste vel drukken om mee te nemen op zijn aanbiedingsreis in het voorjaar van 1913. Van de Woestijne kon echter niet tot een bevredigende compositie van de bundel komen, deels doordat hij in zijn poëzie op een keerpunt gekomen was. Nadat de eerste wereldoorlog begonnen was, werd Het gelaat des dichters helemaal een slepende zaak: Van Dishoeck informeerde er nog op gezette tijden naar, maar Van de Woestijne hield hem aan het lijntje. In maart 1918 schreef Van Dishoeck weer een brief om aan te geven dat zijn geduld met Van de Woestijne opraakte (brief 165). De bundel verscheen in 1920 in sterk gewijzigde vorm als De modderen man bij een andere uitgever, Het Roode Zeil in Brussel. Het was het eerste deel van de trilogie Wiekslag om de kim. Op vergelijkbare wijze kwam de beoogde prozabundel Omzettingen, voor het eerst ter sprake gebracht in oktober 1915 (brief 152), niet tot stand; de voorbarige plannen mondden uit in Beginselen der chemie, pas in 1925 verschenen bij Nijgh en Van Ditmar; daar zag ook de met Herman Teirlinck geschreven briefroman De leemen torens (1928) het licht. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is anderzijds ook enkele malen voorgekomen dat Van de Woestijne zijn uitgever tot spoed maande: als hij met nieuw werk voor een literaire prijs wilde meedingen. In 1909 probeerde hij zowel De gulden schaduw als de verhalenbundel Afwijkingen uitgegeven te krijgen met het oog op de Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse letterkunde. Maar geen van beide boeken verscheen op tijd: het werd 1910. Van de Woestijne liep de prijs mis. Met De tweede bundel der Interludiën (1914) gebeurde hetzelfde, nadat Van de Woestijne zelfs nog getracht had Van Dishoeck over te halen de jury te schrijven om uit te leggen dat de bundel weliswaar ná de inzendingsdatum zou verschijnen, maar dat daarvóór al met het drukken was begonnen (brief 147-148). Van de Woestijne benutte af en toe de mogelijkheid iets terug te doen voor zijn coulante uitgever. Van Dishoeck vroeg soms de mening van zijn auteurs over manuscripten die hem ter uitgave waren aangeboden, en zo peilde hij half augustus 1906 Van de Woestijne over Warhold van Adriaan van Oordt en De wondernacht van Constant van Buggenhaut. Van de Woestijne gaf een gunstig oordeel, maar realiseerde zich dat een uitgave van het geprezen Warhold geen financieel succes verzekerde (brief 73). Zelf werd hij immers zijn gehele literaire loopbaan lang geconfronteerd met de discrepantie tussen literaire kwaliteit en commercieel succes. Ook maakte Van de Woestijne Van Dishoeck al in 1905 opmerkzaam op de mogelijkheid het werk van Vlaamse auteurs in te zenden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Onderwijs. Het ministerie kocht boeken in voor de Vlaamse volksbibliotheken en bestelde dan vele tientallen exemplaren. Na enig lobbyen door Van de Woestijne nam het ministerie vrijwel steeds een lucratief aantal van Van de Woestijnes werken af - wat Van de Woestijnes naam en Van Dishoecks debiet ten goede kwam. De afzet van uitgaven in Vlaanderen vereiste bijzondere aandacht wegens de geringere onderlinge samenwerking van uitgevers en boekhandelaren. Wanneer nieuw werk te verschijnen stond, stelde Van de Woestijne zijn uitgever voor in Vlaanderen een prospectus te laten verspreiden en zo kopers te werven. Ook trachtte hij zelf in zijn kennissenkring intekenaren te vinden, en schafte hij raad bij de keuze van een boekhandelaar in Vlaanderen die als distributiepunt voor Van Dishoeck kon dienen. Toen in 1914 de oorlog uitbrak, had de samenwerking tot acht uitgaven geleid (inclusief een herdruk van Verzen). De oorlogsomstandigheden hinderden de correspondentie, die pas na een jaar weer regelmatiger werd. In België was het maatschappelijk leven geheel ontwricht en de bevolking leed soms grote ontberingen. Van Dishoeck zette zich in Nederland intensief in voor Belgische vluchtelingen, en nam er tientallen bij zich in huis. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Als in de loop van 1919 de correspondentie stokt, is dat mede te verklaren uit onvrede bij Van Dishoeck over de trage voortgang van uitgaven waar hij al veel geld in geïnvesteerd had. Van de Woestijne gaf bovendien wel in 1918 bij W.P. van Stockum in Den Haag zijn Goddelijke verbeeldingen uit en beweerde een aanbod van De Wereldbibliotheek voor een roman van zijn hand te hebben gekregen. Hij leek op zijn beurt ontstemd te zijn geweest over de wijze waarop Van Dishoeck in de voorbije periode zijn belangen had behartigd. Het contact viel langzaam stil en de correspondentie vertoont vanaf 1919 een lacune van ongeveer zeven jaar: uit de periode 1920-1927 zijn geen brieven bewaard gebleven. De vertrouwde uitgever die van groot belang was geweest voor de literaire carrière van Van de Woestijne, zou daarna geen oorspronkelijk literair werk van hem meer uitgeven. Van de Woestijne publiceerde zijn werk in de jaren twintig bij meerdere uitgeverijen, waarvan A.A.M. Stols de belangrijkste werd. Opvallend genoeg hebben de jaren van verflauwd contact een sterkere wederzijdse vertrouwelijkheid niet in de weg gestaan. Het is zeker dat er in de periode 1920-1927 nog contact is geweest: de eerstvolgende brief, van 5 november 1927 (brief 177), begint immers ‘in medias res’; verzoenende woorden of andere toenaderingsfrasen ontbreken. Ook is het niet waarschijnlijk dat de afzonderlijke herdruk van het verhaal ‘Christophorus’ uit Janus met het dubbele voor-hoofd in 1926 (een gezamenlijke uitgave van Van Dishoeck en De Sikkel te Antwerpen) zonder contact tussen Bussum en Zwijnaarde tot stand kwam. Vanaf november 1927 is het hoofdonderwerp van de brieven de totstandkoming van de volledige Werken. In eerste instantie stelde de uitgever een nieuwe herdruk van Verzen voor, vermoedelijk met het oog op Van de Woestijnes vijftigste verjaardag in maart 1928. Het was Van de Woestijne die toen het idee opperde om zijn gehele werk te herdrukken. Hij dacht daarbij ook aan de werken die bij andere uitgevers verschenen. Het luxe-exemplaar van het eerste deel van zijn Werken werd hem op 10 mei 1928 tijdens een huldigingsbanket door Van Dishoeck overhandigd. In de anderhalf jaar die de laatste brieven beslaan werd intensief en hartelijk gecorrespondeerd, en daarnaast valt op dat Van de Woestijne meer dan voorheen gewag maakte van gezinsaangelegenheden. De toon is opvallend ontspannen. In de laatste overgeleverde brief, uit mei 1929, uitte Van de Woestijne zelfs zijn tevredenheid over de huwelijkskeuze van zijn zoon. Een dergelijke ontboezeming is tekenend voor de allengs toegenomen vertrouwelijkheid in de verstandhouding, die afbrak door Van de Woestijnes dood op 24 augustus 1929. Niettemin heeft de amicale omgang die Van Dishoeck met enkele andere van zijn auteurs had - sommigen begonnen hun brieven met ‘Beste Kees’ - tussen hem en Van de Woestijne niet bestaan. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Van de Woestijne was voor zijn uitgever een angezeglijk auteur. Zijn vriend Fernand Toussaint schreef eens aan Van Dishoeck: ‘Als ik Van Dishoeck was, zou ik geen boek van v.d. Woestijne ter perse leggen vóór ik de hééle copij in handen had; dan het boek heel vlug laten zetten en, als 't gezet is, den auteur flink honoreeren. Ik ken Karel sedert ongeveer een kwart eeuws [...] er is geen kerel, waar je beter op de baan meê kunt, dan hij; maar je moet nooit aan zijn “faiblesses” toegeven.’ Deze passage laat duidelijk uitkomen dat Van de Woestijne een zekere faam had als lastpost, en het moet gezegd dat Van Dishoeck dat duchtig heeft ondervonden. De uiteenlopende taken van gezinshoofd, dagbladcorrespondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant (van 1906 tot zijn dood) en ambtenaar aan het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten (in de jaren 1911-1920), én zijn wankele gestel hadden met grote regelmaat een vertragende uitwerking op zijn literaire werkzaamheden. De pragmatische en doelgerichte instelling van de uitgever contrasteerde niet zelden met Van de Woestijnes literaire en typografische dromerijen. Dat de band tussen beiden, over meningsverschillen en irritaties heen, stand hield, is voor een belangrijk deel te danken aan Van Dishoecks diligentie en meegaandheid. Over de verkoop van Van de Woestijnes werk moest een uitgever geen grote verwachtingen koesteren. Ook A.A.M. Stols klaagde daarover na zijn ervaringen met de bij hem verschenen delen uit Wiekslag om de kim, Van de Woestijnes lyrisch magnum opus. Desalniettemin heeft Van Dishoeck een zo groot deel van Van de Woestijnes werk uitgegeven dat hij zonder voorbehoud als Van de Woestijnes belangrijkste uitgever kan gelden. Terugblikkend kan alleen met betrekking tot de lyriek geconstateerd worden dat Van de Woestijne enkele malen onvast was in de keuze van zijn uitgever; Van Dishoeck bracht - benevens De boom-gaard der vogelen en der vruchten en De gulden schaduw - veruit het meeste scheppend en kritisch proza in het licht, en een omvangrijk deel van de epische poëzie. Gezien het betrekkelijk kleine debiet voor Van de Woestijnes werk verdient de Bussumse uitgever respect voor de toewijding die hij het werk van de Vlaming steeds betoond heeft. C.A.J. van Dishoeck overleed op 15 november 1931. De uitgeverij, die decennia lang een familiebedrijf zou blijven tot ze in 1965 fuseerde, bleef geruime tijd medeverantwoordelijk voor de verspreiding van Van de Woestijnes werk. Het derde deel van de Werken kwam in 1930 tot stand, toen de oprichter van het bedrijf nog aan het roer stond. De twee vervolgdelen verschenen in 1933 en 1936. Toen bij A. Manteau in Brussel in 1947 het Verzameld werk verscheen, nam Uitgeverij Van Dishoeck het deel van de oplage voor Nederland op zich. Dat tekent de uitgever die bereid was om - binnen zekere marges uiteraard - enkele van zijn auteurs uit te geven om de literaire waarde van hun werk, ook al duurde het soms jaren voor de laatste exemplaren van de zolders verdwenen waren. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 Sint-Martens-Latem, 18 maart 1903 Sinte Martens Laethem, 18 Maart 1903. Geachte Heer. Ik stuur U hierbij den brief des heeren de Praetere terug: ook ik kan zoo'n schrijven moeilijk anders dan... vreemd noemen. 1 Ik heb het drukken van mijn bundeltje zelf geleid, weet nagenoeg wat het gekost heeft, en kan alleen vaststellen dat de heer de Praetere het boekdrukken tot een zeer winstgevend stieltje wil maken... Aan zulke prijzen is, ik begrijp het licht, de uitgave door U volkomen onmogelijk, hoe gaarne ik ze ook door U ondernomen zag. Misschien zou overigens, niettegenstaande de ‘onveranderlijkheid’ zijner prijzen, bij den heer de Praetere wel de helft af te dingen zijn!... Ik zeg, natuurlijk, ‘misschien’; maar weet tevens dat de heer de Praetere geen lust heeft die vellen druks op zijn nek te blijven dragen... Voor wat het klein getal exemplaren betreft: ik mag U verzekeren dat zij geen hinder zouden zijn tot den verkoop. 2 De tien exemplaren op Japansch papier zouden al dadelijk, en zonder tusschenkomst van den boekhandel, verkocht zijn. De 100 exemplaren op van Gelder, mits een goed prospectus, zouden ook wel aan den man te brengen zijn, ook buiten kommissie-zending, of deze tot op het uiterst-noodige gebracht. Ik zelf zou plaatsing weten voor een groot getal der ex. op Japansch papier. De ‘Nederl[andsche] Boekhandel’ zou zich zeker wel willen gelasten met de andere. 3 Dit alles zeg ik U, natuurlijk, zonder formeele belofte; nochtans niet zonder werkelijke zekerheid. Ik kan alleen, voor 't oogenblik, U in overweging geven, of U het geraadzaam vindt den heer de Praetere een aanbod te doen. Ik zou er aan hechten, omdat het uitblijven van mijn werkje me uiterst onaangenaam is. 4 Met de meeste achting, Uw dw. Karel van de Woestijne. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Titelpagina van het door Jules de Preatere op de handpers gedrukte Eerste verzen zijnde: Het vader-huis, 1903.==} {>>afbeelding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} 2 Sint-Amandsberg, 15 maart 1904 Gent, 15 Maart 1904. Geachte Heer, Tegen het najaar zal ik een bundel Verzen klaar krijgen, van circa 200 bdz., en vóor 1905 een boek proza dat, in gewoon formaat, ruim 300 bdz. zal beslaan, en heeten moet: ‘De gelaten der Liefde’. 1 Een stuk eruit is de ‘Romeo’ die in het tijdschrift ‘Vlaanderen’ verscheen; 2 een ander stuk verschijnt in het April-nummer van ‘Groot-Nederland’; 3 anderen deelen liggen voor ‘Vlaanderen’ klaar. 4 Ik wilde gaarne van u weten of u geneigd zoudt zijn voor 't uitgeven dier boeken met mij te onderhandelen, en groet u intusschen hoogachtend. Karel van de Woestijne Prins Albertstraat, 52 te Sint Amandsberg bij Gent (Vlaanderen) 5 3 Sint-Amandsberg, 27 juli 1904 Sint Amandsberg bij Gent, 27 Juli 1904 (Prins Albrechtstraat, 1 52) Zeer Geachte Heer. Ik heb - waarover mijn hartelijken dank - in goede orde en in tijds (ik zal eerst, door 't slechte weêr, slechts zaturdag avond afreizen) uw postwissel van 50 F ontvangen. 2 Mijne bijdrage in de Juli-aflevering besloeg 17 bladzijden. Deze in 't Augustusnummer gaat over 6 bdz., samen dus 23. 3 Aanvaard mijn herhaalden dank en de verzekering van mijne ware achting. Uw dw. dr. Karel van de Woestijne {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} 4 Sint-Amandsberg, 15 oktober 1904 St Amandsberg bij Gent, 15 Oct. 1904 Zeer geachte Heer, Geloof dat ik zeer beschaamd ben, Uw brief van 22 September laatstleden, die ik daareven weêr in handen krijg, onbeantwoord te hebben gelaten: ongesteldheid van mijne vrouw en de zware ziekte van een dicht bloedverwant deden hem mij uit het oog verliezen. 1 Wees zoo goed mij te verontschuldigen. Beschouw dit dus als een - laat - ontvangstbericht der som van 76 F die de brief me bracht om mijne bijdrage van Sept. in ‘Vlaanderen’. 2 - Gisteren stuurde ik de druk-proef van eene kroniek die in het November-nummer moet verschijnen, en 21 bdz. beslaat. 3 Is het niet veel-eischend, U te vragen of U me niet thans, in plaats van ná 't verschijnen, 't bedrag van 't honorarium voor die bijdrage zoudt willen betalen? Het ware me, om verscheidene redenen, een werkelijken dienst bewijzen! Durf ik op Uwe vriendelijkheid rekenen? - Bij voorbaat dank! 4 Voor 'tgeen de zaak eener verzen-uitgave aangaat: mijn boek heb ik, wat onbesuisd, aan een vriend afgestaan, die er me om vroeg; 5... nu merk ik echter hoe onvoorzichtig ik was. Er is echter, geloof ik, nog redding. Ik zal de vrijheid nemen U over een paar dagen daar nader over te schrijven, en U het geval, waar ik nu betere uitkomst voor zoek, ten oordeele onder oogen brengen. Intusschen verzoek ik U, met mijn dank, aan mijne ware achting te gelooven. Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne Prins Albertstraat, 52 te St Amandsberg bij Gent België. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} 5 Sint-Amandsberg, 28 oktober 1904 Geachte Heer, Vóor enkele dagen schreef ik U aangaande den heer A. Herckenrath in bewoordingen die voor dezen niet vleiend waren. 1 Thans verneem ik dat hij, in de zaak die mij scheen toe te laten aldus over hem te oordeelen, slechts ridderlijk en in rechte gehandeld heeft. Wees dus zoo goed, de woorden die voor hem beleedigend konden zijn in mijn brief als ongeschreven te beschouwen, en de uitdrukking van mijne ware achting te aanvaarden. Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 28-10-04. 6 Sint-Amandsberg, 19 november 1904 St. Amandsberg bij Gent, 19 Nov. 1904. Waarde Heer van Dishoeck, Ik ontving eerst heden het contract van wege mijn vriend de Meyere. 1 Ik verhaast mij het U, onderteekend en met mijne instemming, terug te sturen. Ook ik zal me beijveren de uitvoering ervan te waarborgen. Voór een paar dagen kreeg ik uw brief. Laat me U eerst voor Uwe gelukwenschen van harte bedanken. Ge weet dat ik onder de werkzaamste in ‘Vlaanderen’ was; thans kan ik misschien ook nog ander nut stichten dan door eenvoudige meêwerking: ik zal er mijn best voor doen. Nu over dien bundel verzen van mij! Ik heb werkelijk weinig geluk tot op heden met wat ik uitgeef! Mijn ‘Vaderhuis’ werd buiten mijn weten verhandeld; 2 met het voorhandig boek gaat het me slechter nog, - in zooverre dat ik besluiteloos ben, en niet goed weet wát er meê aan te vangen. Een Hollandsch vriend nam het op zich, alles tot goed einde te brengen. Tot op heden heb ik echter nog geen uitslag. Ik geloof {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} waarlijk dat ik weinig aanleg heb voor zulke zaken! 3 Ik hoop echter dat de ondervinding me leert, een klaar inzicht te krijgen in het uitgeven. Mocht gíj me daar tevens in helpen!... Ik heb tegen vóor-jaar 1905 een bundel proza (verhalen) klaar. 4 Bij uwe aanstaande reis door Vlaanderen zou het me aangenaam zijn met U daarover eene overeenkomst te treffen. 5 Gij geeft me dan wel gelegenheid er over met u te onderhandelen, nietwaar? Met dank bij voorbaat en de hartelijkste groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 7 Sint-Amandsberg, 26 november 1904 Sint Amandsberg bij Gent, 26 Nov. 1904 Prins Albertstr. 52 Waarde Heer van Dishoeck! Neem me niet kwalijk zoo'k u eenige dagen op antwoord liet wachten. Wijt het vooral niet aan onverschilligheid of wantrouwen: ik wist echter niet wát met dien bundel verzen aan te vangen. Hem mijn vriend terug-vragen was moeilijk; - en tóch volgde ik liever úw raad. 1 Nu dat ik echter nóg geen stipte beslissing heb, denk ik er aan maar over alles heen te stappen, en wilde U vragen of U mijn boek ter uitgave wilt, en met welke voorwaarden. Gij kent dien bundel reeds door mijne vroegere beschrijving: 2 ± 225 bz. druks, en bevattende: 1o Het Vader-huis (waarvan ik copie-recht behield vermits ik met Veen geen contract heb; die eerste druk is overigens op een paar exemplaren na uitverkocht), 2o De Boom-gaard der Vogelen en der Vruchten (een nieuwen bundel) en 3o Vroegere Verzen. Naar ik wel hoorde zou dit nogal lijvig boek voor mij een doorslaand succes kunnen zijn. Gij weet hoe men reeds over ‘Het Vader-huis’ schreef (Kloos, 3 o.a., en van Nouhuys 4, en Verwey, 5 en de Meyere 6). Van Langendonck schrijft er voor 't oogenblik ook een artikel over voor ‘Vlaanderen’, naar wie het lazen zeer lovend, schijnt het. 7 {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Verschijnen van dat tweede boek, en de eventuëele bijval moeten mij een zweepslag zijn voor een drama waar ik wensch aan te beginnen. Ge weet dat zulken zweepslag soms zéer noodig is voor een dichter. Maar dan moet ik een goed uitgever gevonden hebben. Neem me niet kwalijk dat ik aan U denk daarvoor; ik ben overtuigd dat u een góed uitgever zijt. Zult u echter willen aannemen? 8 Ik verduik U niet dat ik eenigs-zins haastig ben, deels - ik zei het reeds - voor mijn volgend werk, deels om andere, nog meer belangrijke redenen, die ik U liever mondeling meêdeel. 9 Want ik reken ten stelligste op Uw vereerend bezoek, overtuigd dat samen-praten me veel duidelijk zal maken, en dat we zéker elkander in meening over vele zaken samen-treffen zullen. Het zal me dus een groot genoegen zijn U over heel kort te mogen zien. Schrijf me, bid ik U, wannéer U overkomt, en of ik U ten mijnent zal ontvangen. Liefst ontmoette ik U, natuurlijk, alleen. Kunt U echter niet tot in Gent overkomen, ik vervoeg u dan wel in Brussel of in Antwerpen, naar uw verkiezen. Liefst echter, ik herhaal het, tot grootere vertrouwelijkheid in Gent, zoo 't u meêvalt. En laat me intusschen, verzoek ik U, weten, of U er zin in hebt mijn bundel voor U te nemen. Geloof me met achtende groeten Uw Dw. dr. Karel van de Woestijne 8 Sint-Amandsberg, 1 december 1904 St Amandsberg bij Gent, 1 Dec. 1904. Waarde heer van Dishoeck, Ik heb Uw briefje van gisteren wel ontvangen. Het blijft dus afgesproken dat ik U, tot nader besluit der zaak, over kort verwacht. Ik hoop dat we dan gemakkelijk overeen komen. 1 Ook wíj verwachten over heel kort - een paar weken nog slechts - een eerste kindje. Het is zelfs éene der redenen dat ik gaarne heel spoedig mijn boek verschijnen zie. 2 {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik hoop dat intusschen bij U alles goed verga: ik begin die voorafgaande angsten te kennen. Mijne vrouw wenscht Mevrouw van Dishoeck het beste toe: zij is, ge begrijpt het wel, in uw verwachting zeer begaan. In afwachting dat ik U dus weder moge ontmoeten - want ik herinner mij het Gentsche letterkundig Congres nog zeer goed - bied ik U mijne hartelijkste groeten aan. 3 Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne. Verschooning voor dit papier: ik heb er geen ander voorhandig. 4 9 Sint-Amandsberg, december 1904 Waarde heer van Dishoeck, Is het te véel eischen, als ik U verzoeken zou, me, thans liever dan later, het honorarium voor de December-bijdrage op te sturen? 1 Ik verduik U niet dat ze te stade komen zou! Ik heb het Nr van ‘Vlaanderen’ van U ontvangen. Hartelijk dank. Van Langendonck's opstel heeft me geroerd en verheugd, te meer omdat ik zijne oprechtheid en zijn ernst ken. 2 Met dank en oprechtste hartelijkheid Uw dw. dr. Karel van de Woestijne Ik hoop dat bij U alles goed gaat. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Van de Woestijne aan Van Dishoeck, 18 maart 1903 (brief 1). (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} 10 Sint-Amandsberg, na 7 december 1904 Waarde Heer van Dishoeck. Ik heb door tusschenkomst van d[en] H[eer] Herckenrath van U ‘In hooge Regionen’ van G. van Hulzen - een mooie uitgave - ontvangen. 1 Aanvaard er mijn besten dank voor. Ik hoop in dit werk evenveel genoegen te vinden als in vroegere boeken van V. Hulzen, 2 - dien ik persoonlijk ken en wiens adres ik door Uw bemiddeling gaarne vernam. Ik hoop dat de gezondheid van Mevrouw van Dishoeck en die van Uw jongste dochtertje U gauw toelaten naar Vlaanderen te komen, en bied U intusschen de uitdrukking aan van mijn hartelijksten groet. 3 Uw dw. Karel van de Woestijne 11 Sint-Amandsberg, december 1904 Waarde Heer van Dishoeck Het spijt me dat ik eerst later het genoegen zal hebben U te mogen ontvangen. Ware 't niet goed dat ik U, in de afwachting van uw bezoek, een handschrift of een lijstje van den inhoud van mijn bundel Gedichten opstuurde? Het zou de zaak wellicht bespoedigen; ge weet waarom ik wensch dat het boek zoo spoedig mogelijk - met uw goed-dunken: om het voorjaar - verschijnt. Zoolang dat niet uit de voeten is, kan ik bezwaarlijk ander werk aanvangen; ik lig lam - vooral met de omstandigheid dat mijne vrouw mij iederen dag een kindje geven kan - en wensch door de blijde drukte van eene uitgave tot nieuwen arbeid aangepord te worden. Ik hoop erdoor te worden aangezet, mijn bundel proza te voltooien en mijn treurspel ‘Dejaneira’ aan te vangen. 1 Met de hoop dat uwe ongesteldheid gauw betert en ware achting Uw d.w. Karel van de Woestijne. Ik heb in Jan.-nummer eene kroniek over ‘Jezus de Nazarener’: 14 bladzijden. 2 Ware {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} 't veel-eischend, u te vragen er me thans het honorarium van te willen opsturen? Ik zou er U zeer dankbaar om zijn. - Ik heb niet goed begrepen hoe U het honorarium van het Dec.-nummer had berekend. Er was eigenlijk te veel, als het bedrag tegen 4 fr. per bladzijde was. Is er vergissing van uwentwege geweest, wellicht? Met besten groet. 12 Sint-Amandsberg, half januari 1905 Waarde Heer, Ik heb u tot op heden niet mogen schrijven over mijn bundel gedichten. Mijne vrouw, ten gevolge van hare bevalling, is ten doode ziek geweest, en eerst nu, dat ze aan de beterhand is, kan ik aan andere zaken denken. 1 Ik zal u dus over enkele dagen heel den bouw van 't boek kunnen blootleggen. Tenzij de toestand van uwe eigene gezondheid U eene spoedige reis naar Vlaanderen toeliet, hetgeen ik hoop. Laat het me, bid ik U, weten, en aanvaard intusschen de uitdrukking van mijne ware achting. Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 13 Sint-Amandsberg, tussen 20 en 24 januari 1905 Waarde Heer. Vermits U me dan den voorkeur geeft: dan verwacht ik U met uw goedvinden liefst Donderdag a.s. 26 Jan. Als U wilt deelt U mijn sober middagmaal (de ziekte van mijn vrouw zal mij niet toelaten U even goed te ontvangen als ik zou wenschen). U zoudt b.v. zoo tegen 11 ure ten mijnent zijn; dan zouden we samen de zaak behandelen en, tegen 't uur dat U vertrekken zoudt, afdoen. Valt U dat meê? Ziehier nu hoe u best in de Prins Albertstr. komt. U neemt aan 't Zuider-station de tram die als aanduiding draagt: Kasteelboulevard. U vraagt dan: eindpunt St Amands- {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} berg. Daar stapt u af aan de Schoolstraat, waar de Prins Albertstr. de voortzetting van is. Ik woon in nr 52. Met de hoop dat U deze afspraak eene goede voorkomt, bid ik U aan mijne ware achting te willen gelooven. Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 14 Sint-Amandsberg, tussen 7 en 10 februari 1905 Waarde Heer van Dishoeck, Ik heb aan den heer Veen geschreven om hem te verwittigen dat het ‘Vader-huis’ herdrukt wordt, en te vragen hoeveel er nog wel van de oplage overbleef. 1 Hierbij gaat zijn antwoord, waaruit dan blijkt dat de heer Veen geen bezwaren heeft. 2 Met hartelijkste groeten Uw dw. Karel van de Woestijne 15 Sint-Amandsberg, tussen 7 en 13 februari 1905 Waarde Heer. Proef-druk en -papier goed ontvangen. Ook ik vind de gewone Augustijn niet goed; die is dus voor goed geweerd. Ik vind die nieuwe letter (Französische Antiqua) heel goed. Hij is ook wat smaller, geloof ik, dan den Grasset, hetgeen meêvalt voor de langere verzen. De keus van 't papier laat ik aan u over. Nemen wij den Grasset-letter, dan maar liefst geschept, en op eenigszins breeder formaat, altijd met het oog op de langere verzen, want dat overstappen vind ik toch jammer. 1 Liefst zag ik: ‘Französische Antiqua’ op papier-Vermeylen; 2 maar dan hebben we weêr last van de lange lijnen!... En een grooter formaat nemen, dat is ook al moeilijk. Ik weet overigens niet in welke formaten het papier-Vermeylen te krijg is... En een kleinere letter nemen, dat gaat ook niet. Misschien dan maar geschept nemen, op een {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} gegeven formaat... Ik laat dan maar liefst de zaak aan u over: wilt U er nog eens over nadenken? U is beter aan de bronnen om een schikking te vinden. U wilt er dan wel een woordje over zeggen, nietwaar? Met Veen is het in orde, zooals ik U schreef. Ik schrijf nog eens aan mijn broer om gauw die omslag af te maken. 3 U dankend voor de belangstelling in den toestand van mijn vrouw, die heel stilletjes betert, blijf ik, met vriendelijke groeten, Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 16 Sint-Amandsberg, tussen 11 en 13 februari 1905 Waarde Heer, Ik heb volgend briefje aan den heer Veen geschreven (bewaar dit, s.v.p., als kopij ervan): ‘Ik heb uw briefkaart goed ontvangen. Ik maak er uit op dat gij geen bezwaar hebt tegen het herdrukken van “Het Vader-Huis”. Wil me s.v.pl. laten weten tegen welke voorwaarden gij mij de nog overblijvende exemplaren over zoudt maken, en aanvaard... etc.’ 1 Ziedaar. Uit zijn antwoord zal wel blijken of we verder kunnen gaan. Papier en letter zijn dus in orde, ook formaat en papier voor den omslag. (Witgeschepte van ‘In hooge Regionen’.) 2 De teekening komt binnen de vier dagen in orde. 3 Ik stuur ze u onmiddelijk op. Heeft U reeds iets gevonden voor het portret? Eenmaal dát klaar, kunnen wij dan vooruit. Voor het bandje kies ik maar liefst het grijze linnen: het heeft de meeste distinctie, vindt U niet? Het boek kan er zéer voornaam meê uitzien. Op het plat drukken we dan niets, alleen op den rug, misschien in zilver(?). Van Langendonck schreef me (zei ik het u reeds?) dat hij geneigd is een klein inleidend woord te schrijven, maar wilde weten, hoeveel tijd hij daarvoor heeft. 4 Dat zou met het laatste vel kunnen worden gedrukt, nietwaar; en wij zouden hem kunnen vragen klaar te zijn over een drietal weken. Is dat goed? Ik dank U van harte voor Uwe wenschen aangaande mijne vrouw. Moge het waar zijn! {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik verwacht dan gaarne nieuws voor V. Langendonck. Heb ik er van Veen, dan maak ik het u dadelijk over. Met hartelijkste groeten, Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 17 Sint-Amandsberg, op of kort na 14 februari 1905 Waarde Heer, Daareven ontvang ik hierbijgaande kaart van Veen. 1 Wil ze a.u.b. voor mij bewaren. Acht U het nog noodig dat ik die exempl. inkoop? Liefst deed ik het natuurlijk niet! Hecht U er echter aan dat ze van den Hollandschen boekenmarkt verdwijnen, ik vind hier in België misschien wel een boekhandelaar die ze voor rekening neemt. Ik laat de zaak, overigens, aan Uw believen over. Ik hoop dat ik U binnen de twee dagen de omslag-teekening kan laten geworden. Dan kunnen we spoedig vooruit. Ik werk aan de twee gedichten die achteraan nog ontbreken. 2 - Heeft U reeds gedacht aan 't vóorwoord-van Langendonck? - Wil U ook herinneren, bij 't laten-ontwerpen van den linnen proefband, dat we gesproken [hebben] van dik bord-papier, dun uitloopend, voor het plat. Aanvaard, bid ik U, mijne hartelijkste groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 18 Sint-Amandsberg, tussen 1 en 4 maart 1905 Waarde Heer. Ingaande op Uw laatste schrijven, heb ik de overblijvende exemplaren van ‘Het Vaderhuis’ aangeboden aan L.J. Krijn en aan de firma Postema en v. Raalte, met het gevolg dat beide weigeren ze over te nemen. 1 Krijn verkiest met den nieuwen bundel te werken (en hij heeft gelijk), en de andere heeren hebben te veel andere uitgaven. Op {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Smeding valt voor zoo'n zaak niet te rekenen: de Nederlandsche Boekhandel had den verkoop van het ‘Vader-huis’ voor België; 2 het heeft er overigens niets geen werk van gemaakt. U denkt wel dat ze 't nu nog minder zullen doen. - Blijft dus nog alleen Herckenrath. En ziehier wat ik denk te doen. Ik bestel aan Veen de overblijvende exemplaren, maar verzoek hem ze nog een paar maanden in magazijn te houden. Intusschen vind ik wellicht middel om nog eenige exemplaren te plaatsen, en Herckenrath te bepraten dat hij 't overige voor zich neemt. Aldus win ik tijd in om er me [mee] bezig te houden (wat thans, van wege de ziekte van mijn vrouw, die, hoewel eenigszins beter, toch nog bedlegerig is en al mijn zorgen eischt, onmogelijk is), en vind ik ook het geld om Veen te betalen, want ik heb thans meer dan ooit die som, eene nogal groote, voor eigen gebruik noodig. Heeft U nu vrede met die combinatie? Weet U beteren raad, geef hem me, s.v.pl. In allen gevalle bereiken we aldus het hoofd-doel: de boeken in Holland uit den handel terug trekken. Is er een beter middel, ik wend het gaarne aan. Ik heb vrede met het overtrekken van het titelblad. Maar zorg er a.u.b. voor, dat de teekening goed haar karakter behoude, en er niet ál te recht, ál te... opgepoetst uitzie. Het moet er geen druk-werk en dan nog zeer zuiver druk-werk uitzien... 3 Maar dat laat ik aan uwe goede zorg over, overtuigd dat U daar zelf wel de hand aan houdt. - Terwijl ik er aan denk: zouden we dien titel niet beter in blauw trekken in plaats van donker-groen? Ik kreeg van u geen antwoord nog aangaande Voor-woord van Langendonck en drukken van portret. 4 Wilt U me daar niet een woordje over schrijven? Ik heb thans - met het oog op het kontraktje - den titel vast-gesteld van mijn bundel proza. Hij zal heeten: ‘Dubbelzinnige Verhalen’. Hij zal bevatten: Romeo of de Minnaar der Liefde; de Vrouw van Kandaules; Don Juan sentimenteel; Blauw-baard of het zuivere inzicht; en Christophorus. 5 Misschien komt er nog iets bij. Ik zal hem volledig-klaar hebben tegen einde September. Ik geloof dat ik U thans niets verders meê te deelen heb. Ik verwacht nu een woordje van U (opdat ik zou kunnen schrijven aan Veen) en verblijf intusschen, met vriendelijke groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} 19 Sint-Amandsberg, 7 maart 1905 Waarde Heer, Ik heb Uw brief van 3 j.l. ontvangen. - Ik zal dan maar bij v. L[angendonck] niet aandringen voor dat inleidend woordje. Ik heb gehoord, overigens, dat hij lang niet gezond is voor 't oogenblik. Ik laat hem dan maar in vrede, nietwaar? en 't boek verschijnt zónder voor-woord. Aan Veen heb ik geschreven. Ik laat U dan bij antwoord weten of hij er in toestemt mij den voorraad voor 50 F af te staan. 1 Voor de uitvoering van het boek zijn wij het dus eens: papier en formaat als van Vermeylen; omslag als ‘Hooge Regionen’; band in grijs linnen. De toon waarin den titel gedrukt wordt beoordeelen we dan naar proef-omslag en proef-band, nietwaar? - Ook ik hou niet zoo hartstochtelijk van geschept Hollandsch papier, - te meer dat men er tegenwoordig veel mooier maakt in Engeland, dat niet zoo-zeer dóordrukt. Maar dat is, geloof ik, heel duur. Nu, dat papier-Vermeylen vind ik heel goed, en niet gewoon. Wij houden er ons dus bij. Ik vind de tekst, zooals U hem uitlegt, van de overeenkomst heel goed. Ik stuur hem hierbij terug, en zal dan gaarne een afschrift ervan ter onderteekening ontvangen. 2 Ik hoop dan al spoedig de eerste proeven van het boek te zullen ontvangen, en verblijf intusschen, met vriendelijke groeten, Uw D.w. Dr. Karel van de Woestijne 20 Sint-Amandsberg, tussen 8 en 10 maart 1905 Waarde Heer, Hierin gesloten de postkaart, daareven van Veen ontvangen. 1 Wat zal ik hem antwoorden? Veen houdt dan alleen 6 ex. Holl[andsch] en 2 ex. Jap[ansch]. 2 Dat is geen voorraad! Ik geloof dat we kunnen toestemmen. Vindt U niet? Op Uw antwoord wachtend, met mijne hartelijkste groeten Uw dw. Karel van de Woestijne {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} 21 Sint-Amandsberg, tussen 8 en 12 maart 1905 Waarde Vriend, Ja, de reproductie is wel goed. Op dof papier en met een ondergrond zal 't mooi worden. Alleen wat hooger op de bladzijde plaatsen, nietwaar, zoodat het overeenkomt met den bladspiegel. Uw vraag over de litho-reproductie was heelemaal niet gek, en ten bewijze: zoodra ik Uw briefkaart had ontvangen stuurde ik ze aan mijn broer. Het duurde een paar dagen eer ik zijn antwoord had. Hij had liever eene reproductie naar de oorspronkelijke teekening. Maar deze is ingelijst, en verder gemaakt op papier dat niet mag opgerold worden. We hadden het U dan moeten sturen met lijst en al, hetgeen een dubbel gevaar opleverde: dat der reis, en dat van het reproduceeren (vermits men de teekening uit de lijst had moeten nemen en dan weer inlijsten, iets waar mijn broer bang voor is, omdat zijn werk zoo teêr is en er zoo gemakkelijk een vlek aan kon komen). Toen besloten wij, zelf een foto te maken, en U die op te sturen. Maar een eerste en een tweede foto slaagden niet, en... weêr verliepen de dagen zonder dat ik nieuws kreeg, en... zoo deed ik U ook wachten. En nu was ik juist van plan U te schrijven: in godsnaam dan maar een reproductie naar de litho. Toen ik die reproductie ontving... 1 Nu, tout est bien qui finit bien. Gij wilt mij wel verontschuldigen? Met onze hartelijkste groeten, tt. Karel van de Woestijne 22 Sint-Amandsberg, 13 maart 1905 Waarde Heer. Ik schrijf aan Veen het volgende: ‘G.H. Ik wil dan gaarne 10 expl. op Hollandsch en 3 expl. op Japansch papier van “Het Vader-Huis” tegen 50 frank ontvangen, mits het afgesproken blijft dat U de overige exemplaren privé voor U houdt, en ze dus geheel uit den handel blijven. Gij zult {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Karel van de Woestijne met zijn verloofde Mariette van Hende, 1903-1904. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} dus zoo vriendelijk zijn ze niet meer aan te kondigen als tot uw fonds behoorend. Met de hoop dat dit ook met Uwe bedoeling strookt en dat U me dit wel bevestigen wilt, heb ik de eer te zijn, met hoogachting, Uw dw. dr.’ 1 Ziezoo. Ik hoop wel dat Veen daarin toe zal stemmen. Zijn antwoord deel ik U bij ontvangst onmiddelijk meê. De proefpagina vind ik heel gelukkig. Ik geloof wel dat we aldus tot een nobel geheel komen. Zéker kan dat ‘ren’ van ‘geboren’ in de margina inschieten, 2 en laat zich het vers ‘Mijn hart!...’ aan wit wel wat inkrimpen, zoodat het op éene lijn komt. 3 Bij het drukken van ‘Het Vader-huis’ bij de Praetere, hebben we voor gelijke typographische bezwaren gestaan, die we dan ook - al zijn de letterzetters op dat stuk niet altijd mak - op de zelfde wijze hebben opgelost. Bij het proeflezen bezorg ik dat dan wel. Het portret laten we dan maar weg: ik ben er heelemaal niet op gesteld het in den bundel opgenomen te zien. Wil dus zoo vriendelijk zijn het me terug te sturen. 4 We kunnen dus met het drukken beginnen, niet waar? Op het eerste vel, eerste proeve, schikken we dan definitief het geheele uitzicht van het boek. In afwachting dus, en met vriendelijkste groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 23 Sint-Amandsberg, tussen 15 en 17 maart 1905 Waarde Heer! Hierbij een postkaart van Veen, waaruit blijkt hoe die heer het verstaat, iets privé voor zich te houden! 1 Wat raad nu? Wil me daarover eens schrijven, s.v.pl. - 't Is een vervelende zaak. Met vriendelijke groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} 24 Sint-Amandsberg, tussen 15 en 17 maart 1905 Waarde Heer, Ik heb U daareven - een paar uur geleden - het antwoord van Veen opgestuurd. Die man is bepaald niet heel zuiver in zijn handelwijze. 't Is waarlijk jammer... 1 Hierbij dan de onderteekende overeenkomst. 2 Ik ben waarlijk blij dat mijn portret in den bundel niet voorkomt: dat is alles behalve noodig, dat mijn kop daar in staat. Met de hoop op een spoedig antwoord op mijn eersten brief van heden, en de vriendelijkste groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 25 Sint-Amandsberg, tussen 15 en 20 maart 1905 Waarde Heer, Ik stuur U hierbij de eerste druk-proeven op. Ik schreef er de aanmerkingen op, die ik noodig achtte. Ik geloof wel dat ge ze beamen zult. Aldus: de schikking van den titel. In goede typographie moet deze in grootte gelijk-staan met den tekst. Het brengt meer harmonie in het boek, vindt ge niet? Dan de hoofd-titels als ‘de Boomgaard enz...’ die ik in het midden der tekst-ruimte laat plaatsen, om ze van de ondertitels te onderscheiden. 1 Tusschen ‘de Boom-gaard enz...’ en ‘Ernstige liederen’ moet er eene bdz. wit blijven, met de ‘I’ die eene eerste afdeeling van het boek aanduidt... 2 ‘Het Vader-Huis’ komt natuurlijk vooraan, nietwaar, zoodat de blad-nummering nog niet definitief is? Stuurt U me de druk-proef van ‘Het Vader-huis’ misschien in zijn geheel; ik meen: heel het werk inéens? Ik zie het met nieuwsgierigheid te gemoet. In elk geval bevalt me wat ik tot nu zag zéer. Met vriendelijke groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Zetproef Verzen, 1905. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} 26 Sint-Amandsberg, op of kort na 21 maart 1905 Waarde Heer! Hierbij het antwoord des heeren Veen, waaruit het groote vertrouwen blijkt dat die heer heeft in mij! 1 - Ik had hem gevraagd hoe de betaling zou geschieden: op 30 dagen of op 3 maand (dit laatste had ik gewild omdat ik dan in staat ware geweest U niet lastig te moeten vallen). Veen eischt niet alleen comptante betaling: hij wil betaald worden op voorhand!... Ik zou er mij in ergeren, ware 't niet dat ik met hem niets gemeens meer hebben wil. Daarmeê is, goddank, die zaak uit de voeten! 2 Met vriendelijke groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 27 Sint-Amandsberg, eind maart 1905 Waarde Heer! Ik zal me verkeerd uitgedrukt hebben: ik heb het geld voor Veen op 't oogenblik niet beschikbaar. Over drie maand zou ik het waarschijnlijk hebben gehad: dáarom had ik aan Veen betaling op drie maand gevraagd... Wilt U dus zoo vriendelijk zijn het me op te sturen? U kunt het dan liefst van het honorarium op den bundel Verzen afhouden. Is dat goed? Met vriendelijke groeten, en dank Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} 28 Sint-Amandsberg, eind maart/begin april 1905 Zeer geachte Heer. 't Is inderdaad de eenige oplossing tegenover den kwaden wil (ik wil het op zijn zachtst aldus noemen) van Veen. Als deze aldus met iedereen handelt, verwondert het mij niet dat Streuvels, die - ik ken hem - nochtans zeer behandelbaar is, van bij hem weggaat. 1 Nu dat ik zelf in zaken ben, 2 versta ik overigens niet dat een uitgever, die correct handelen wil, aldus ‘het Vader-huis’ heeft willen exploiteeren, zonder verdrag, was het zelfs maar mondeling, met den schrijver. 3 Eindelijk komt dan, door uw voorstel, de zaak in orde, en het is van ganscher harte en wel-gemeend dat ik U bedank om het deel dat ge er in nemen wilt. - Het valt me inderdaad moeilijk mijn deel in de betaling voor 't oogenblik te betalen. U wilt het me dan bij gelegenheid sturen, en dan op mijn honorarium voor de ‘Verzen’ afhouden. Is dat goed? 4 U doet dan voor de omslag-teekening wat U goed dunkt. Mij is het om het even, overtuigd als ik ben dat u alles voor 't beste schikt. 5 Met verontschuldigingen voor al den last die ik U geef en de vriendelijkste groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 29 Sint-Amandsberg, 8 april 1905 Waarde Heer, Wil me verontschuldigen dat ik U tot op heden niet heb bedankt voor de toezending der 94 F voor den heer Veen. Ik heb acht dagen te bed gelegen door overspanning, en ben slechts heden opgestaan. Ik heb me dan verhaast het geld naar Veen op te sturen. Zoodra ontvangen zend ik U de helft der exemplaren van ‘Het Vader-huis’. Met vriendelijke groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} 30 Sint-Amandsberg, omstreeks 15 april 1905 Waarde Heer, Ik zend U hierbij de proef-omslagen voor de Verzen. Wij - mijn vrouw en ik - vinden het uitmuntend, waarlijk heel heel mooi: juist gelijk ik me had voorgesteld. Ik geloof dat het boek een zeer eigen, voornaam karakter zal krijgen. Laat er me U hartelijk om danken. Hierbij ook de drukproeven terug. Vel I kan na correctie worden afgedrukt. - En bij die gelegenheid wilde ik u iets vragen. Zou er geen middel zijn, natuurlijk op mijne kosten, van het boek éen exemplaar op Japansch papier te trekken? Ik zou het gaarne mijn vrouw aanbieden, in een bijzonderen band die ik er voor zou doen vervaardigen, als voor haar exemplaar van ‘Het Vaderhuis’. 1 Ziet U daar gelegenheid toe, nu nog niets definitief afgedrukt is? Het zou me groot genoegen doen. Mijn dank voor uwe belangstelling in de gezondheid van mijn vrouw. Deze week was ze weêr veel minder goed. Het schijnt echter weêr over te willen gaan, gelukkig! Het zal nog wel een heele tijd zijn vóor wij ze geheel genezen terug hebben... Ik verheug mij dat de Verzen gaarne gewild worden; ik hoop dat het aldus voortgaat. Zou het de tijd niet zijn om voor België een prospectus gereed te maken? 2 Ik verhuis over een veertien dagen. Van op 1 Mei wordt mijn adres weêr: Laethemstr., St Martens-Laethem aan de Leie. 3 Met vriendelijkste groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 31 Sint-Amandsberg, tussen 15 en 21 april 1905 Waarde Heer, Eene aanhoudende ongesteldheid belette mij U vóor van morgen de verbeterde drukproeven terug te sturen, en U te berichten dat ik Uw post-kaart en Vermeylen's brief aangaande herdruk van ‘Kritiek der Vl[aamsche] Bew[eging]’ aan den heer van Roy, die me met de vraag gelastte, heb overgemaakt. 1 De Paasch-vacantie, die hem van de stad verwijderd houdt, zal, denk ik, de reden zijn dat hij U nog geen antwoord gaf. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Bleef dit te lang uit, dan zal ik hem gaarne herinneren dat ik U zijn vraag over-maakte, en dat hij daardoor verplichting tegenover U en Vermeylen aanging. 2 - Die ongesteldheid ook belette mij, U de toegekomen exemplaren van ‘Het Vader-huis’ over te sturen: dat geschiedt morgen. In den loop der week ga ik aan den verhuis; mijne vrouw zal intusschen bij hare ouders gaan verblijven. Dit als inleiding tot een verzoek. Ik heb in ‘Vlaanderen’, Meiaflevering, eene bijdrage van 33 pagina's. 3 Ik wilde U vragen of het U gelegen komt, het bedrag aan honorarium ervan me vóor 't verschijnen der aflevering uit te keeren, als het kan in de loopende week nog. Dat verhuizen geeft een heel geharrewar, ook voor de bestelling mijner correspondentie, en dit wel voor een heele tijd. Daarom - en omdat ik dat geld nu ook goed kan gebruiken - durf ik U dit te vragen, en ik hoop dat het bij U geen misnoegen wekt. Wilt U zoo vriendelijk zijn de vraag instemmend te beantwoorden, wil dan zoo goed zijn het mandaat (alsook alle andere briefwisseling) voorloopig te sturen naar 't adres der firma: 4 ‘Slijpstraat, 106, Gent’: ik zal er, tot in den aanvang van Mei, verblijven. Met dank bij voorbaat, hoogachtend, en vriendelijkste groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 32 Gent, 28 april 1905 Gand, le 28 April 1905 Waarde Heer van Dishoeck, Neem me dit papier niet kwalijk: ik heb er geen ander onder de hand. 1 Bij mij te huis, door dat verhuizen, ligt alles door elkaêr gegooid, en ik heb vergeten mijn eigen schrijf-papier naar hier mede te brengen. Ik heb de wissel der Twentsche bank ten bedrage van 173.25 Frank in goede orde ontvangen. 2 Hartelijk mijn dank. - Hierbij gaan weêr nieuwe drukproeven. Het doet me genoegen dat het zoo goed vooruit gaat. Maar ik bemerk dat sedert een vel of vijf de titels in een anderen letter zijn gedrukt. Blijft dat zoo? Maar dan is [er] geen overeenkomst met de eerste vellen, die wellicht reeds zijn afgedrukt! En ten andere, {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} ik vind den thans-gebruikten letter minder mooi. Wilt U daar eens uw aandacht aan wijden? Ik ontving gaarne een woordje hierover. Ik had U, voor een paar weken geloof ik, gevraagd of er middel was een exemplaar op Japansch papier te laten trekken. Komt het u onmogelijk voor, wil dan toch, s.v.pl., de vriendelijkheid hebben, een exemplaar ongenaaid en ongeplooid voor mij over te houden, dat ik dan in een bijzonderen band laat steken. U wilt dit wel doen? Ik hoop dat het boek verkocht wordt. Heeft U reeds aan een prospectus voor Vlaanderen gedacht? Ik ontving nieuws van d.H. van Roy, aangaande brochuur-Vermeylen. Het moet zijn dat mijn brief, die ik hem met den brief van Vermeylen stuurde, verloren en zoek is geraakt. Uw kaart ontving hij, en hij beloofde mij dat hij er U zou op hebben geantwoord. Deed hij het reeds? 3 Ik geloof dat ik U niets anders te melden heb. Wil mijne hoogachting en mijne vriendelijkste groeten ontvangen. Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 33 Gent, begin mei 1905 Waarde Heer, Ik heb van morgen, naast Uwe twee post-kaarten, nieuwe revisie-proeven van de Verzen ontvangen, die ik U reeds terug-zond. Wil zoo vriendelijk zijn, ze vóor 't afdrukken nog eens na te zien. - Uwe correspondentie kwam me, van St Martens Laethem, over St Amandsberg te Gent, Slijpstraat, toe. Dit is te wijten aan 't feit dat de gezondheid van mijn vrouw den overtocht nog niet toelaat. Want deze is lang niet genezen, helaas! Twee-maal reeds, wanneer we haar op betrekkelijk-goeden voet achtten, is ze hervallen; thans weêr ligt ze te bed, en de dokters laten geen genezing hopen dan over een maand of drie-vier. Ik hoop echter tegen 15 Mei te Laethem te zijn. Wil intusschen, s.v.pl., verdere mededeeling naar Slijpstraat, 106, Gent, sturen. Ik hoop U over kort te mogen verzoeken, alles definitief naar Laethem te sturen. De proefbanden ontving ik nog niet: het omreisje zal ze, vrees ik, achter gehouden hebben. Zoodra ontvangen stuur ik ze U, met mijn keuze, terug. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Contract voor de uitgave van Verzen en Dubbelzinnige verhalen, dat uiteindelijk onder de titel Janus met het dubbele voor-hoofd in 1908 zou verschijnen, maart 1905. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Jammer dat we geen ex. op Japansch papier kunnen hebben. Ik zal me dan met Hollandsch tevreden houden. Wilt U er dan éen voor mij laten afdrukken? Hartelijk dank bij voorbaat! Maandag zond ik U - eindelijk! - Uwe exemplaren van ‘het Vader-huis’ op, - ontving echter van de grens-douane nog geen bericht van aankomst en opgave van hetgeen ik schuldig ben voor het verzenden. Heeft men U misschien vervoer-kosten gerekend? (Ik zond het pak franco.) Wil me dan die kosten van het honorarium maar afhouden. Hoe denkt U over een prospectus voor Vlaanderen? Ik geloof wel dat het vruchten dragen zou. Wat zal het boek kosten? Misschien kan ik reeds een en ander ervoor doen. Met de hoop op een antwoordje hier-omtrent en mijne hartelijkste groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 34 Gent, half mei 1905 Waarde Heer, Na lang wachten en allerlei wederwaardigheden, waarvan ik U 't verhaal sparen zal, ben ik eindelijk gisteren namiddag in bezit gekomen van de boek-banden. Van morgen liet ik ze U terug-sturen, - en wil U thans schrijven hoe dankbaar ik ben om de moeite, de werkelijke toewijding waarmede U mijn Verzen omringt. Ik geloof dat ik nooit een uitgever hadde gevonden, die me evenveel recht zou hebben gelaten over de uiterlijke uitvoering van mijn werk. Nogmaals dank. Als U, verkies ik den bruinen band, die U bedoelde. Ik zou hem echter liefst uitgevoerd zien zooals den grijzen, (afgerond naar de randen): het zou steviger worden. - Ge laat de boeken dus in dien zin inbinden, niet waar, in die mollige bruine stof? 1... Mijne vrouw, die ik raadpleegde, deelde echter in mijn keus niet. Zij verkiest het bandje dat ik, in het pakket, vlak onder het bruine lei: het room-kleurige, effen-linnen, met diep bruin gedrukt (het ligt dus nr 2). Nu vraag ik U als een gunst, dat U, vermits de proef-band toch is gemaakt, een exemplaar onder deze die U me schenkt er meê laat inbinden. Dan is mijn vrouw óok bevredigd. Ik ontving nu de proeven van 8 vel druks, en stuurde ze U terug, gereed om afgedrukt te worden. Ik stuurde ze liever naar U dan rechtstreeks naar Thieme: 2 U wilt {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} ze wel nog eens herlezen vóor het afdrukken: ik ben zoo bang dat ik fouten laat! Nu, die prospectus. Ik geloof wel dat het de moeite loonen zou, er te laten drukken. Ik-zelf krijg toch wel een 25 inteekenaren (niet veel, maar toch niet te versmaden); en de Ned. Boekhandel te Antwerpen heeft nogal de gewoonte zulke prospectus'sen in de afleveringen van de tijdschriften die ze stuurt te lasschen. Dat brengt óok misschien wat op. Ik geloof dat het een doelmatig middel tot verkoopen is; we hebben immers geene boekhandels waar men de boeken ziet, en aldus ontgaat aan belangstellenden het middel om 't verschijnen van een boek te vernemen. Daarin kan een prospectus verhelpen. Dunkt het U echter overbodig dan dring ik niet aan... - Wat zullen de ‘Verzen’ kosten? Men vroeg er me onderscheiden malen om. Met vriendelijkste groeten Uw Karel van de Woestijne 35 Gent, half mei 1905 Waarde Heer, Neem me niet kwalijk dat ik U eenige dagen op antwoord wachten liet: ik ben de heele week ingenomen geweest door onze verhuizing naar Ste Martens Laethem: laden en ontladen der wagens, schikking van het huis, wat weet ik al! eene heele beslommering die veel tijd inneemt, het werken belet, en me doodmoe heeft gemaakt. Voeg daarbij dat ik reeds heel overspannen was, en in behandeling van den dokter... Gelukkig wordt het van volgende week af beter, als ik definitief op Laethem wonen zal, d.i. van Dinsdag af. Laat me dus voortaan aldaar alle mededeeling geworden, s.v.pl. 1 Ik vind het goed dat de Hollandsche prijzen voor Vlaanderen behouden worden: 6 F ingenaaid, en 7 F gebonden. 2 Dat is niet te duur voor een boek dat toch nogal dik wordt. Voor wat het prospectusje aangaat: op keerzijde vindt U nog een proevetekst. 3 Dat kan heel eenvoudig gehouden worden. Voor wat het getal afdrukken aangaat: ik heb er slechts een paar honderd noodig; maar worden er ook in ‘Vlaanderen’ gestoken? Dan moeten er natuurlijk méer zijn. Ik laat dit overigens aan U over. Ikzelf zend er dan aan mijne kennissen, en laat ze terug naar mij sturen: dat zal som- {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} mige menschen noodzaken in te schrijven. - Verkiest U de prospectussen in ‘Vlaanderen’ niet te lasschen, laat me dan de abonnenten-lijst op het tijdschrift geworden: dan gelast ik mij met de geheele verzending. Mijne vrouw - die gelukkig aan 't beteren is - laat U van harte danken voor het bijzonder exemplaar. Met vriendelijke groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 36 Sint-Martens-Latem, eind mei 1905 Waarde Heer, Sedert ruim veertien dagen zag ik geene enkele drukproeve meer van den bundel Verzen. Hapert er dan iets? Ik ben eenigszins ongerust... Ze werden toch zeker naar geen verkeerd adres gestuurd? Ik woon thans definitief: Sinte Martens Laethem aan de Leie (België). Wil zoo vriendelijk zijn het den drukker te laten weten. Denkt U nog aan dat prospectusje? Het ware goed misschien, er een aantal van aan Leo J. Krijn te sturen, die wel iets voor den verkoop in Brussel doen kan. Wil ik hem daar even over schrijven? Als die jongen iets aanpakt, kan hij wel flink werken, geloof ik. Nu wacht ik de verdere drukproeven af, en verblijf intusschen, met vriendelijke groeten, Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 37 Sint-Martens-Latem, eind mei/begin juni 1905 Waarde Heer, Ik verhaast mij U op Uw daar-even ontvangen brief te antwoorden. Op het honorarium van het boek heb ik nog niets gehad, maar wij hadden afgesproken dat gij het geld, dat ge me hebt verschoten voor de Veen-kwestie (42 frank, {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Karel van de Woestijne, ca. 1904. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} geloof ik) 1 van het honorarium afhouden zoudt, zoodat er me nu nog 158 frank zou toekomen. 't Laatste wat U me stuurde (170 F ongeveer) was voor mijne groote bijdrage in de Mei-aflevering van ‘Vlaanderen’. Ik heb de prospectus-kaart ontvangen. Dat is heel goed aldus. U van harte dankend voor uwe hulpvaardigheid, en met mijne vriendelijke groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 38 Sint-Martens-Latem, eind mei/begin juni 1905 Waarde Heer! U zult reeds de drukproeven van gisteren terug-ontvangen hebben. Ik ben blij dat we reeds zoo ver zijn. Tegen einde der maand, vermoed ik, kan alles klaar zijn. Wil zoo vriendelijk zijn mij intusschen de prospectus-kaarten te laten geworden. Bij overeenkomst belooft Ge me het honorarium der ‘Verzen’ bij verschijnen van het boek uit te betalen. Ik heb over een paar dagen veel te betalen. Is het vrijpostig U te verzoeken mij thans te willen uitkeeren wat me nog op dat honorarium toekomt? Het ware me zeer verplichten, en Ge zoudt er me werkelijk dankbaar om vinden. Met de hoop op instemmend antwoord, en de vriendelijkste groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 39 Sint-Martens-Latem, half juni 1905 Waarde Heer! Ik heb van morgen Uw brief, bevattend de som van 75 gulden, ontvangen, en verzoek U aan mijn hartelijksten dank te gelooven. In belgisch geld heeft het bankpa- {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} pier 156 F gegeven; wil zoo vriendelijk zijn, wat mij op die som niet toekomt, af te houden van een eerste honorarium voor ‘Vlaanderen’. 1 Ik heb tevens ontvangen de eerste vellen van den bundel, afgedrukt; ik ben er waarlijk heel voldaan over: het is goed druk-werk. Ook hierom moet ik u dank-zeggen. Het is zeer verzorgd. En vermits ik van ‘ontvangen’ spreek: twee-maal reeds zijn proeven of brieven me na een reisje van een dag of vier toegekomen... uit Duitschland. Daar moet ergens een plaatsje zijn dat Laethen heet, en ligt aan de Zeil. Van daar, verwarring... Wilt U zoo vriendelijk zijn, bij mijn adres de melding ‘België’ niet te vergeten? Van dáar komt de verwarring op de post, - en dien kon U als mij last geven... Jammer van dat omslag-linnen!... Maar ik ben toch gerust, eenmaal dat de zaak in Uwe handen is. 2 Ik stuur U hierbij nieuwe verbeterde proeven. Een paar gedichten ontbreken nog. 3 Dáarom ontving ik liefst nu revisie-proeven van de voorafgaande, onafgedrukte vellen. Intusschen stuur ik U, tegen 't einde der week, wat nog ontbreekt, en kunnen we, vermoed ik, over eene week later, tegen einde der maand, klaar zijn. Het zal me een verlossing wezen! Ook de kaarten, in dank, ontvangen. Het is heel goed, maar... er staat ‘Het Vaderland’ in plaats van ‘Het Vaderhuis’... Enfin, ik verander het wel, of liever - mijn vrouw, die de adressen zal schrijven, zal er zich wel meê gelasten. 4 Ingesloten, kwitancie. En ontvang, verzoek ik U, de vriendelijkste groeten van Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 40 Sint-Martens-Latem, juli 1905 Waarde Heer! Ja, ditmaal, en tot mijn groot spijt, lag alles aan mij. Maar hoe tegen mijn wil! Ik ben namelijk geruimen tijd ziek geweest aan de hooikoortsen, die me om Juni-Juli ieder jaar overvallen. En dan is men voor een heel tijdje belet te doen wat men zou willen, - waar men, overigens, volkomen willoos is. En dan moeten uwe naastbestaan- {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} den het bekoopen, - en ook de bundel die verschijnen moet. Nu, genezen, heb ik heden rechtstreeks naar Thieme de laatste proeven en al het noodige opgestuurd, en kunnen we verder. Over veertien dagen kunnen we dus geheel klaar zijn, als Thieme meê-wil. Het komt er overigens niet op aan, als we een beetje later verschijnen, niet waar? Over de ‘Dubbelzinnige Verhalen’ schrijf ik U later. Mijn ziek-zijn heeft me gedwongen een heeleboel zaken aan kant te leggen, die ik nu in orde breng. Het zal wel mogelijk zijn, meen ik, er einde dit jaar, om Kerst-dag, meê te verschijnen. 1 Ik blijf intusschen, met vriendelijkste groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 41 Sint-Martens-Latem, eind juli/begin augustus 1905 Waarde Heer. Ik wilde U niet schrijven vóor dat de laatste druk-proef weg was, en wat ik dus aan mijn bundel nog te doen had, geëindigd. Dat is nú het geval: ik wacht alleen nog op een definitieven afdruk van de drie vôorlaatste vellen om 't afdrukken van 't laatste vel toe te laten, - en dan begint de taak van den inbinder... Gelukkig dat we zoover zijn! Gelukkig voor mij, die er eene nieuwe gelegenheid in vind, U nogmaals voor de zorg, waarmeê ge mijn Verzen hebt omringd, te bedanken. Ik heb de inteeken-kaartjes verzonden. Helaas, slechts weinig zijn tot op heden terug-gekomen. Dat ligt, denk ik, hieraan: dat uw kaartje van ‘Vlaamsche Schrijvers’ waar mijn bundel óok op voorkomt, éerst verzonden is geweest, zoodat al eenige inschrijvingen op mijn boek bij de boekhandelaars kunnen ingekomen zijn; 1 en daarbij: het is vacantie! - Intusschen komen echter nog dagelijks inschrijvingen binnen, zoodat ik nog enkele dagen wacht vóor ik ze opstuur. A propos van die inteeken-kaartjes die bij mij inkomen moet ik u iets vragen. Herckenrath is bij mij geweest, en heeft me gevraagd of ik de ingevulde kaarten aan hem wilde geven: dat hij dan het getal ingeschreven boeken bij U bestellen zou (natuurlijk met zijne korting van boekhandelaar) en dat hij dan zelf die exemplaren zou ver- {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} zenden. Ik heb hem natuurlijk geantwoord dat ik daar zonder uwe toelating niet kon in toestemmen, en dat ik U dus de vraag zou onderwerpen. - Herckenrath scheen dat niet plezierig te vinden... Ziedaar de vraag. Wat moet ik nu doen: U de kaartjes sturen, of aan Herckenrath? Ik beken U dat ik ongaarne zien zou dat Herckenrath, die onvriendelijk is geweest tegenover mij en me slechts opzoekt als er profijt bij is voor hem, achter mijn werk geld zou winnen, hoe weinig ook. Nog liever dan bij Krijn gaan... Maar ik bemoei me met zaken die mij niet aangaan. Wil zoo vriendelijk zijn mij te zeggen wat ik doen moet: U weet dat natuurlijk beter. - Zult U de recensie-dienst op U nemen? Zoo ja, mag ik U dan verzoeken een exemplaar te sturen naar volgenden Vlaamsche tijdschriften? (De Hollandsche tijdschriften en couranten kent U natuurlijk beter dan ik.) Wil dus sturen, bid ik U, naar: Lectuur: Prof. Dr. Scharpé, Naamsche Weg, Heverlé-Leuven. De Groene Linde: Minderbroederstraat, 29, Leuven. Jong Dietschland: George Eeckhout, Slijpstr. Gent Dietsche Warande en Belfort: M. Belpaire, Markgravelei Berchem-Antwerpen Kunst en Leven: Pol de Mont, Ommeganckstr. 30, Antwerpen Biekorf: Caesar Gezelle, St Amanduscollege, Kortrijk Durendal: Aug. Cuppens, pastor te Loxbergen-Diest. 2 Dat is wat veel gevraagd, misschien... en toch heb ik nóg een paar exemplaren te vragen. Ik weet uit goede bron, en 't is op aandringen van een officiëel persoon dat ik het doen zou, dat het opsturen van twee exemplaren naar het Ministerie, met een aanbevelenden brief (die ik hebben zal), voor gevolg zou kunnen hebben de bestelling van een zeker getal exemplaren. Dat ware niet te versmaden, nietwaar?... Nu heb ik wel de tien exempl. die U me afstaat, maar die zijn reeds uitgedeeld op voorhand. Is het veel-eischend, U nog die twee exempl. méer te vragen? Aanvaard bij voorbaat mijn besten dank. Nu heb ik niets meer te vertellen, geloof ik. Wil me gelooven, met mijne vriendelijke groeten en hoogachtend, Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 3 {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Van de Woestijne aan Van Dishoeck, tussen 7 en 13 februari 1906 (brief 15). (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} 42 Sint-Martens-Latem, 24 augustus 1905 Waarde Heer, Zeer overspannen, ga ik voor enkelen tijd naar de zee uitrusten. Ik denk Maandag of Dinsdag te vertrekken. Nu wilde ik U vragen of U mij vóor dien tijd het honorarium van mijne bijdrage in aanstaande September-aflevering van ‘Vlaanderen’, die negen bladzijden beslaat, zoudt willen afsturen. 1 Voor U is dat een verschil van enkele dagen maar, en mij spaart het moeite. Ik hoop dat ik op Uwe gewone dienstvaardigheid mag rekenen, dank U bij voorbaat van harte, en verblijf, met vriendelijke groete, Uw dw. dr. Karel van de Woestijne Sinte Martens-Laethem aan de Leie, 24 Aug. 1905. 43 Sint-Martens-Latem, 9 september 1905 Waarde Heer, Terug te huis wil ik U eerst bedanken voor 't mij toegezonden honorarium, in goede orde ontvangen. Hierbij de ontvangen inschrijvingen: slechts negen, helaas! Ik schreef u reeds waaraan dit waarschijnlijk te wijten was: boekhandelaren en vacantietijd. Ook denk ik wel dat er nog enkele kaarten zullen binnenkomen, vanwege studenten o.a., die nog niet terug in Gent zijn. Bij deze inschrijvingen komt nog deze van de Gentsche Universiteitsbibliotheek die, naar de hoofd-custos me zelf bericht, mijn bundel langs Vuylsteke om besteld heeft. 1 Ook kan ik U nog als zeker vermelden de inschrijving van een aantal exemplaren door het Ministerie. Ik heb met den hoogen beambte gesproken die met de bestellingen is gelast, en die me beloofd heeft het noodige te doen om het boek goed te doen keuren. Dat zal een kleine vergelding zijn. Ik denk dat het boek thans bijna klaar moet zijn, daar ik sedert een heel tijdje {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} het laatste afgedrukte vel ontvangen heb. Het ware misschien goed de recensie-exemplaren nogal spoedig aan de tijdschriften en couranten te sturen: de boeken-markt is thans niet overladen, zoo hebben dan de recensenten meer aandacht voor 't weinige dat verschijnt en hebben we eene betere pers. Ik zal waarschijnlijk een paar pracht-banden voor het boek laten vervaardigen voor eene Tentoonstelling van het Moderne boek te Frankfurt, in Maart 1906; dat belooft zeer interessant te zijn. 2 Gaat de verkoop bij de Hollandsche boekhandelaren goed? Van Vlaanderen spreek ik niet; al weet ik dat het boek in de tijdschriften goed zal worden ontvangen (vele redacteurs vroegen me reeds op voorhand om allerlei inlichtingen, en er is onder de allerjongste dichters een vlaag van gekke bewondering voor mij) toch komt er allicht niet veel van hier. Laat mij hopen dat ik mij bedrieg! Ik geloof niet U nog iets anders te melden te hebben, tenzij dat ik, natuurlijk, met ongeduld een eerste exemplaar te gemoet zie. Aanvaard intusschen, waarde Heer, mijne vriendelijkste groeten. Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 9 Sept. 1905 44 Sint-Martens-Latem, half oktober 1905 Waarde Heer, Ik heb van middag de ingenaaide boeken ontvangen. 1 Het is werkelijk heel mooi, heel degelijk werk. Mijn herhaalde dank ervoor. - Ik hoop ook spoedig een ingebonden exemplaar te ontvangen: U weet met welk doeleinde. Zoodra ontvangen stuur ik het met een ingenaaid ex. naar het ministerie. Stuur ik alleen ingenaaide exemplaren, dan worden er natuurlijk geene ingebonden aangekocht, en dat ware jammer. Daarom heb ik dan ook dat ingebonden ex. noodig. - Wil ook s.v.pl. voor de beloofde recensie-ex. voor het Vlaamsche land, die ik-zelf opsturen zal, in tijds zorgen: ik hoop er een goeden uitslag meê. Nog dit: U hebt me tot nog toe geen antwoord gegeven op de vraag, hoeveel ik {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} besteden mag voor den bijzonderen band die ik voor U zal laten vervaardigen voor éen der exemplaren op Hollandsch papier. Daar is nu nog wel geen haast bij, maar ik wilde U daar gaarne over raadplegen. Zie voor nadere bedoelingen mijn voorlaatsten brief. - Ik heb hier op Laethem een vriend, een Duitsch schilder die tevens een zeer knap boeken-verluchter is. 2 Ik heb hem verzocht voor U, naar míjne aanwijzingen, een band-ontwerp voor dat speciaal exemplaar te willen maken. Hij wil het gaarne doen, en ik ben overtuigd dat U er heel tevreden meê zijn zult. Ik zal hierop dus antwoord verwachten, en noem me intusschen, met nogmaals mijn dank en vriendelijke groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 45 Sint-Martens-Latem, 28 oktober 1905 Waarde Heer, Daareven heb ik de twee pakken ontvangen. Vandaag nog stuur ik alles op. 1. De ingebonden ex. zijn werkelijk heel mooi, heel voornaam: heelemaal zooals ik gedroomd had. Hartelijk dank. 2 Iets anders. Ik moest in November-aflevering van ‘Vlaanderen’ een prozastuk hebben ‘de Zwijnen van Kirkè’, waar de proeven verbeterd van zijn en dat 14 bdz. beslaat. Ik rekende op het honorarium van dat stuk om een rekening te betalen die aanvang-November vervalt: een overschotje nog van de ziekte van mijn vrouw... Nu beslist Vermeylen dat het stuk eerst in December verschijnt, en... ik zit werkelijk verlegen. 3 - Zou het al te vrijmoedig zijn, U te verzoeken mij tháns het bedrag van dat honorarium te betalen? Gij zoudt me een grooten dienst bewijzen, waar ik U heel dankbaar om zijn zou. - Ik schaam me werkelijk U nogmaals lastig te vallen. Geloof echter dat het voor mij al even lastig als voor U is... Aanvaard, met mijn grooten dank bij voorbaat, de uitdrukking van mijne hartelijkste gevoelens. Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 28 Oct. 05. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Karel van de Woestijne, ca. 1908. (Foto Firmin van Hecke; collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} 46 Sint-Martens-Latem, 4 november 1905 Waarde Heer. Ik mocht tot op heden geen antwoord ontvangen op mijn brief van voor een week. Moet ik er uit opmaken en vreezen, dat U verkiest aan mijn verzoek geen gevolg te geven? Het zou me in werkelijke verlegenheid brengen. Zoo bid ik U me daar een woordje over te laten weten... Van de boeken beleef ik een werkelijk genoegen: niets dan lof er over, - vooral over de uitvoering. Ik had hier gisteren Herckenrath, die me kwam vragen of het boek reeds verschenen was. Hij zei dat hij vijftien ex. besteld, maar nog niet ontvangen had, terwijl het bij de boekhandelaars reeds uitgestald lag. Is het waar dat hij die 15 ex. besteld heeft? 't Volgende nu handelt over ‘Vlaanderen’. 1 1o Eerst wilde ik U verzoeken voortaan aan mij het pak ruil-tijdschriften en de recensie-boeken op te willen sturen. Ik gelast me dan ze verder naar de onderscheiden redacteurs, elk naar zijn bevoegdheid, op te zenden. 2o De voorraad kaarten voor weigering van kopij is uitgeput. U wilt wel zoo vriendelijk zijn er me nieuwe te sturen, waar 't adres van het secretariaat op veranderd weze (liefst in volgende woorden: ‘Secretariaat der Redactie: Karel van de Woestijne, Sinte Martens Laethem aan de Leie (Oost-Vl. - België)’). 3o Het zou hoogst-wenschelijk zijn, met het oog op het nieuw ‘Vlaamsch Overzicht’ dat we maandelijks plaatsen zullen, dat we meer boeken ter recensie van de uitgevers ontvingen. 2 Al de interessante boeken zelf koopen is natuurlijk niet te doen. Ziehier dus wat we U willen vragen. Zoudt U zoo vriendelijk willen zijn kaartjes te laten drukken, formaat briefkaart, met langs de éene zijde: Bestelkaart voor Boekwerken, en langs de andere zijde volgende formule: {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Die kaarten zouden ons van groot nut zijn. Mogen wij op Uwe bereidwilligheid rekenen? Dan zouden we durven aandringen op spoed, want wij wenschen er gebruik van te maken voor onze Januari-aflevering, die belooft, naar ik zie aan de brieven van toetreding (o.a. van L. van Deyssel), zeer interessant te wezen. 3 Zal Teirlinck zorgen dat de noodige veranderingen op het omslag worden aangebracht? 4 't Zou ook wel goed zijn, meen ik, dat omslag in eene andere kleur te maken, hel bruin, b.v. (de kleur van mijn band)... Maar daar is nog tijd voor. 5 4o Nog dit, over het uitkeeren van het honorarium voor het maandelijksch ‘Vlaamsch Overzicht’. - Het zal heel dikwijls gebeuren dat twee, zelfs drie, bijdragen op éene bladzijde elkander volgen. Dan wordt het natuurlijk heel moeilijk vast te {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} stellen wat aan elk meêwerker toekomt aan honorarium. Zoo stellen we U dan het volgende vóor, met de hoop dat het U moge gevallen. Iedere volle bldz. kleine tekst bevat 42 lijnen. In plaats nu van 4 frank zulke bladz. te betalen, zoudt U honoreeren aan 10 centiemen per lijn = aan 4,20 F. Citaten in den tekst zonden niet worden gehonoreerd, zoodat U de 0,20 F per bdz. te véél, daardoor inwinnen zoudt. - Dit komt ons de billijkste wijze van honoreeren voor dat ‘Vlaamsch Overzicht’ vóor. Laat ons weten, s.v.pl., of U er eenig bezwaar tegen hebt. 6 5o Voor 't einde nu wilden we U nog vragen om welken datum nagenoeg ‘Cinematograaf II’ van G. van Hulzen verschijnt. Ziehier waarom. Gij weet dat v. Hulzen ons een stuk in druk-proeven liet geworden. De eerst volgende nummers zijn echter reeds bezet, zoodat het stuk op plaatsing zou moeten wachten... Wilt U zoo vriendelijk [zijn] ons hierover in te lichten? 7 Ziedaar: mijne secretaris-plichten zijn voor heden volbracht. Ik verzeker U dat ik al wat te schrijven heb gehad! Maar het tijdschrift wordt er, hoop ik, te beter om... Durf ik U om een spoedig antwoord vragen? Intusschen verblijve ik met hoog-achting en beste groeten Uw d.w. dienaar Karel van de Woestijne Sinte Martens Laethem, 4 Nov. 1905. 47 Sint-Martens-Latem, 7 november 1905 7 November 05. Waarde Heer. Dank voor het toegezegde geld. 1 Het helpt me uit de verlegenheid. Geloof dat U me zeer aan U verplicht... Ja, we pakken ‘Vlaanderen’ met nieuwen moed aan, en het zal aan míj niet liggen als het ditmaal niet meê moest willen. Gelijk wij het thans inrichten willen verwezenlijkt het een droom die ik sedert lang koester. 2 Geen wonder dan dat ik als secre- {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} taris de zaak ernstig opneem, en mijn best doe dat het goed ga. - Het Januari-nr zal wel het beste van ‘Vlaanderen’ zijn, sedert zijn ontstaan. Reeds heb ik enkele bijdragen in mijn bezit. Andere, belangrijke, zijn uitdrukkelijk toegezegd. U zult zien: het tijdschrift wordt een ‘levend’ ding. Van Deyssel zal ook meêwerken, maar... er is een geldelijk bezwaar, dat U duidelijk wordt uit hierbij-gaande briefkaart van hem. 3 't Ware jammer dat we in ons eerste nr iets van hem ontberen moesten. Wij laten dit echter aan U over... Mag ik ook hierover een woordje verwachten? De briefkaart van v. Deyssel is van 30 October reeds... Met vriendelijkste groeten en herhaalden dank Uw Karel van de Woestijne 4 48 [Deurle, 21 november 1905] Waarde Heer van Dishoeck. Ik stuur U hierbij een deel terug van ‘Mannenwetten’; U hebt me n.l. tweemaal het tweede deel gestuurd, het éene (dat ik U terugstuur) verkeerd ingenaaid. Wilt U me een ander ex. bezorgen? 1 Ik verneem dat de zaak met dat prospectusje in orde is. Des te beter. 2 Is er geen enkel boek nog der aangevraagden voor ‘Vlaanderen’ toegekomen? We ontvingen ze gaarne zoo spoedig mogelijk: ze zijn op voorhand voor de recensies uitgedeeld. Is er nog over de ‘Verzen’ niets verschenen? 3 Met ware achting en vr. groeten Uw Karel van de Woestijne {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} 49 Sint-Martens-Latem, 10 december 1905 Waarde Heer. Hierbij de tekst voor het kleine prospectus, te voegen bij het December- en Januarinummer van ‘Vlaanderen’, zooals we 't gisteren samen met de vrienden op de redactie-vergadering samenstelden. 1 Het zal goed zijn, meen ik, er eenige exemplaren ter verspreiding aan de Vlaamsche boekhandelaars te sturen. Ook de redactie wil er wel eenige ontvangen, liefst onder band, 2 voor 't verspreiden onder meêwerkers en bekenden. Dat brengt allicht eenige abonnés meê. Ik ben werkelijk-blij teruggekeerd van de redactie-vergadering van gisteren: er is nieuw leven onder de leden, ik voel het, en ik ben overtuigd dat het ditmaal, systematisch ingericht, wel heel goed gaan zal. Het eerste nr hoop ik prachtig te maken als inhoud. Het zal misschien 56 bdz. moeten bevatten, maar dat half vel druks méer verliezen we dan wel in den loop van het jaar. Is het U goed? 3 Ik sprak van den inhoud van nummer I: ik ontving reeds van Van Deyssel een opstel, zóo onverwacht-goed, vooral met het oog op de verspreiding van het tijdschrift, dat niemand het beter had kunnen doen. Het is tevens uitmuntend-literair. In éen woord: een echt openings-artikel, waar we allen zeer blijde meê zijn. 4 - Dáarom meent de redactie, en geeft ze U in bedenking, of het niet goed ware aan de vraag van L. van Deyssel te voldoen, en hem dus een honorarium van fl. 2,50 per bdz. te betalen, met het minimum per bijdrage van 25 gulden. Daargelaten nog dat zijn stuk nu juist zoo buitengemeen-geschikt is als propaganda voor het tijdschrift en de Vlaamsche schrijvers, moesten we toch in bedenking nemen dat hij door ons uitgenoodigd is tot meêwerking, en dat hij daar heel bereidwillig heeft in toegestemd. 5 Nog iets ánders wilde U 't meerendeel der redactie-leden voorstellen: namelijk, dat tot bij het januari-nummer hun het oude honorarium van 5,25 F zou worden betaald. Ik ben dus hier hun tolk bij U, dat ze de nieuwe honoreer-voorwaarden liefst met 1906 zagen aanvangen. Daar dit overeenkomt met het voorstel dat ge me zelf vóor eenige dagen deedt, vertrouw ik er in dat gij mijne mederedacteuren wel wilt voldoening geven. 6 Ik ontving gisteren het nieuw pak boeken. Een deel ervan werd reeds naar de bevoegde redacteurs gestuurd. - Ik wilde U vragen mij, zoodra ontvangen, de aangevraagde recensie-ex. te willen laten geworden. Intusschen blijf ik, met mijne hartelijkste groeten, Uw Karel van de Woestijne {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bandontwerp door Karel van de Woestijne voor Verzen, 1905. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Karel van de Woestijne (rechts) met Herman Teirlinck en Jules de Praetere, Sint-Martens-Latem ca. 1900. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} 50 Sint-Martens-Latem, 20 december 1905 Waarde Heer! Neem me niet kwalijk dat ik U enkele dagen op antwoord heb laten wachten. Reden daarvan is, dat ik iederen morgen hier uit Laethem, om 6 uur, door duisternis en mist naar Gent moet, voor de zaak (einde van 't jaar!), en slechts 's avonds om zeven uur weêr thuis ben. Dan heb ik het nog heel druk met ‘Vlaanderen’: de meêwerkers belóven, men wacht tot op 't laatste oogenblik, en dan komen ze af... met leêge handen. Slotsom: ik mag het zelf doen!... 1 Maar ik mag niet klagen, waar het de goede zaak geldt. - Intusschen is nr I geheel klaar. Maar wilt U niet eens op de teenen trappen van Thieme? De drukproeven komen me heel traag toe. Nu antwoord ik U ook methodisch op Uwe twee brieven: Op deze van 15den dezer: I Ik heb aan een heele boel menschen - ook aan de redacteuren, - geschreven voor de opgave van 'tgeen ze hopen te plaatsen in ‘Vlaanderen’, dit jaar. Ik heb vooralsnog slechts antwoord van: Karel van de Woestijne: Don Juan sentimenteel. De eeuwige Samen-spraak. - Verzen - Het proza van Guido Gezelle. - De vraag der inspiratie. Het Vers. - Literaire Kronieken. 2 L. Ontrop. Het muziek-drama en Glück. Muziekale Kronieken. 3 Fr. Verschoren. Droeve dagen. Op den Velodrôme. 4 Fritz Sano. Wetenschappelijke opstellen en Kronieken. 5 C. Eeckels: gedichten. 6 {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Verzen. Het vader-huis; De boom-gaard der vogelen en der vruchten; Vroegere gedichten, 1905==} {>>afbeelding<<} {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} en... 't is al. Zoodra ik meer weet, laat ik het u kennen. Misschien ware goed, in den loop van Januari, na 't eerste nr, zoo'n lijstje te verspreiden. 7 II Ik vind dat geel papier wel goed voor 't omslag. Donker-blauw of donker-groen (liefst blauw) zal er mooi op staan. 8 III Laat liefst maar de ‘XXe Eeuw’ voortaan aan mij geworden. Ik stuur het dan wel aan de vrienden door. Ik heb het immers noodig voor de rubriek ‘Tijdschriften’ die 'k op mij heb. Krijgen we ‘groot-Nederland’ niet? En de Vlaamsche tijdschriften? - Hierbij gaat, dies-aangaande, een brief van het ‘Hooger Onderwijs voor 't Volk’. 9 'k Geloof dat het goed ware, daar op in te gaan: die groepeering is heel interessant, en maakt veel propaganda. Uw brief nu van gisteren. I Vandaag of morgen ontvangt u alles wat van de ‘Dubbelzinnige verhalen’ klaar is. Dit is: Romeo of de Minnaar der Liefde, De vrouw van Kandaules, De zwijnen van Kirkè, drie gevoelerige parabels. Een ander stuk, ‘Blauwbaard of het Zuivere Inzicht’, verschijnt in Februari in ‘Groot-Nederland’. Komen over een maand of twee klaar: ‘Christophorus’, ‘Don Juan Sentimenteel’ en ‘de Eeuwige Samenspraak’. 10 Einde Maart hebt ge alles in handen. Titel (veranderd, met uw goedvinden) en inhoud zijn als volgt: Janus met het dubbele Voor-hoofd. Voorwoord (een paar bladzijden) 1. Romeo of de Minnaar der Liefde. 2. De Vrouw van Kandaules. 3. De Zwijnen van Kirkè. 4. Blauw-baard of het zuivere Inzicht. 5. Don Juan Sentimenteel. {Binnen-huis 6. Drie gevoelerige parabels. {Verwachting {Zondag-namiddag. 7. Christophorus. 8. De eeuwige Samen-spraak. Ik geloof wel dat ik liefst nog had: formaat en letter van ‘Geertje’, maar langs onder {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} meer wit: de tekst op de bladzij wat vierkanter dus. 11 Dit is nog te bespreken, later, en dat krijgen we dan wel klaar met den drukker. Wilt U niet eens een proef laten zetten? Dan zouden we ook kunnen uitrekenen hoe dik het boek wordt. Een mooi formaat is ook dat der ‘Moderne Sprookjes’ van O. Wilde (Baarn-Hollandia). 12 Ik zorg zelf voor een omslag-teekening. 13 Intusschen dank ik U, dat U met het boek een aanvang maken wilt, en ook aangaande de meêdeeling over de ‘Zwijnen’. De Bom zei me ook al dat het een succes was. 14 ‘De Vrouw van Kandaules’ werd ook vroeger heel goed bevonden. Laat ons hopen dat we daar een goed boek aan hebben. II Ik ben heel blij dat de advertenties al iets hebben opgeleverd. 15 Voor 'tgeen de Vlaamsche bladen aangaan: ik maak Uwe vraag aan Vermeylen over, die daar goed op de hoogte van is. 16 III Gaarne belast ik mij met het zenden van 1e nummers aan Vlaamsche tijdschriften en couranten; wil er me dan de noodige van sturen. IV Míj kan het niks schelen, of mijn naam, ja of niet, op dien titel staat: 't voornaamste is toch, dat ik heb meêgewerkt. Ik persoonlijk vind het dus niet noodig er nieuwe te laten drukken, tenzij de Meyere er absoluut aan hechtte! 17 V Tot slot: een goed nieuwtje. Mijn vriend, Prof. Scharpé, heeft mijn boek van het ministerie ter beoordeeling ontvangen. Hij is me komen bezoeken, en heeft me zijn advies erover getoond. Het kan niet gunstiger. 18 Zoodat we ons weldra aan eene goede bestelling mogen verwachten. Intusschen, met vriendelijkste groeten, Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 20 Dec. 1905 51 Sint-Martens-Latem, begin januari 1906 Waarde Heer, Ik ontvang daareven Uw brief. Ik ben blij dat ons nr I u bevalt. 1 Ook Vermeylen, die anders niet licht te voldoen is, wenscht er me geluk meê. En, daar ik de overtuiging {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} heb nog drie-vier volgende afleveringen even degelijk te kunnen maken, dan krijgen wij een uitstekenden jaargang. Het zou natuurlijk wenschelijk zijn steeds heel vroeg in de maand te kunnen klaar komen. Een bezwaar echter is, dat ik in ieder nummer de tijdschriften der vorige maand recenseer, - die ik gewoonlijk nogal laat ontvang, té laat dat het nr heelemaal tegen 15e der voorafgaande maand zou gedrukt zijn. Maar met de hulp der medewerkers zou het zich allicht schikken, dat we tegen den 20en klaar kwamen. Is dat goed? Zorg er dan a.u.b. voor dat ik iedermaal spoedig de tijdschriften krijg! Hierbij gaat Uw lijst van present-ex. terug. 2 Ik heb doorgehaald wat me overbodig scheen: het is onnoodig te sturen, waar men nooit over ‘Vlaanderen’ spreekt. Met de nrs die U me stuurt doe ik natuurlijk mijn best. We hebben Zaterdag redactie-zitting: dan spreek ik met de vrienden over mogelijke propaganda-middelen, en vraag naar adressen van boekhandelaren hier in Vlaanderen. 3 Hierbij gaat ook een post-kaart: een vermoedelijke abonnent. 4 Wilt U er nota van nemen? Gisteren had ik de verrassing, reeds eene drukproef van vel I van ‘Janus’ te ontvangen. 5 Zoó ziet het er heel goed uit, vind ik. Welk papier neemt ge voor het boek? Dat van de drukproef? Deze week stuur ik U het inleidend woord tot het boek. De omslag-teekening komt einde der maand. Met hartelijkste groeten, Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 52 Sint-Martens-Latem, begin januari 1906 Waarde Heer van Dishoeck, Daareven uwe post-kaart ontvangen. - Naar mijne berekening beslaat mijn boek, gedrukt als op déze drukproef, niet meer dan 17 vel druks. Ik zei U immers dat wat gij thans in hande hadt een groot derde besloeg? Neen, het boek wordt niet meer dan ± 275 bdz. 1 - Dat is dan goed, nietwaar? Zooals het tháns op de bdz. staat, vind ik het héel goed. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor omslag en band: wat denkt U van groen: een nogal scherp groen, vooral voor den band? Toen U me proeven stuurde voor de ‘Verzen’ was er zoo'n groene linnen band die me heel goed beviel met het oog op ‘Janus’. We zouden er dan in kleur kunnen op drukken, misschien (heel diep rood?). De teekening: ik zal mijn best doen die zoo spoedig mogelijk klaar te hebben, zoodat U een proef-exemplaar op reis wel meênemen kunt, - wat ik natuurlijk óok wensch. Ommezijds gaat een lijstje met het adres van nieuwe meêwerkers. 2 Ik ben, geloof ik, uitgepraat; - heb dan nog alleen U mijne vriendelijke groeten aan te bieden. Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 53 Sint-Martens-Latem, omstreeks 20 januari 1906 Waarde Heer van Dishoeck Duizend verontschuldigingen! Zoo 'k niet antwoordde is het, dat ik te bed lig sedert een tiental dagen, zóo overspannen dat men mij mijne correspondentie zelfs niet afgeven mocht... En aldus heb ik uw toorn verdiend... Natuurlijk mag de omslag van ‘Vlaanderen’ blauw blijven, nu 't eerste nr onder blauw verschenen is. Dat heeft overigens weinig belang. 1 't Februari-nr is, wat tekst betreft, klaar, maar zal, door mijn ziek-zijn, een paar dagen te laat moeten verschijnen. Geloof dat ik de eerste ben om het te betreuren. Voor wat het pakje kwitancies aangaat, dat heeft mijn vrouw beredderd, terwijl ik ziek lag. 2 Deze van Brussel is ze zelf gaan ontvangen, om kosten te vermijden. Allen hebben betaald, behalve de twee voornaamste: M. Tijtgat, Schoolstr. (reden: die abonnementen op ‘Vlaanderen’ zijn een cadeau van U, aldus beweert Mevr. M. Tijtgat), en Van der Linden, Ruysbroekstr. (beweert die abonnementen te hebben opgezegd). - Een van mijne broeders moest naar Mechelen gaan, nu een tiental dagen geleden. Mijne vrouw heeft hem de twee kwitancies op Mechelen meêgegeven. De eene is betaald geworden (van Doeselaer, 45,68 F); de Wed. P. Rijckmans zegt nooit van u de gedetailleerde rekening voor het bedrag der kwitancie te hebben ontvan- {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} gen. Zoodra die rekening ontvangen zal ze betalen. De overige kwitancies werden op de post gedaan nu 11 dagen geleden. Ik heb er nog geen nieuws over, maar dat zal niet uitblijven. Zoodra ontvangen stuur ik U dan de geheele verrekening, met het honorarium voor de afleveringen van Januari en Februari... Ge ziet dat ik een prachtig accountant word. Ik vrees echter dat ik het zonder de hulp van mijn vrouw nooit zoo ver zou hebben gebracht. Hier moet ik uitscheiden, op hooger bevel. Ik ben nog zeer zwak. Over een paar dagen hoop ik u dan langer te schrijven, aangaande die kwitancies, ‘Vlaanderen’, enz. Met herhaalde verontschuldigingen en vriendelijke groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne Ik heb stappen aangewend om 't Ministerie eenige inschrijvingen op ‘Vlaanderen’ te doen nemen. Ik hoop dat het lukken zal. 54 Sint-Martens-Latem, tussen 20 en 25 januari 1906 Waarde Heer van Dishoeck Met de opbrengst der postkwitanties is het treurig gesteld. Ziehier wie betaald hebben, behalve wat ik U in mijn vorigen brief schreef: Vooruit, Gent F 27,00 De Seyn-Verougestraete, Aalst 8,20 Delmelle, Namen 8,10 Ceyssens, Hasselt 16,00 Rosseeuw, Gent 8,10 Uytspruyt, Leuven 8,10 Fontijn, Leuven 5,78 Leflot, Laeken 4,79 F. Timmermans, Lier 10,00 _______ F 96,07 {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Hebben niet betaald: Leïn, Hasselt F 47,42 (geweigerd) P. Putman, Waereghem 8,10 (niet geabonneerd) Fr. Verhaeghen, Aerschot 10,00 (geweigerd) Herckenrath, Gentbrugge 64,27 (geweigerd) Vuylsteke, Gent 58,72 (geweigerd) Dr van Roy, Nevele 10,00 (Vertrokken naar Indië) Torfs, Lier 10,00 (zal op de post voldoen) Callewaert, Yperen 8,10 (zal op het bureel betalen) Vlietinck, Oostende 9,30 (bureel) Florus, Antwerpen 10,00 (overleden) Blondeel, Antwerpen 10,00 (geweigerd) {== afbeelding Gedrukte aankondiging met handgeschreven verbetering door Manette van de Woestijne voor Verzen, 1905. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat moet ik met die kwitanties doen? Wil ik ze weer, binnen een paar dagen, boven op de post bestellen? 1 Of stuur ik ze u terug? Het beste ware misschien, die menschen met een kaartje te verwittigen dat een postkwitantie binnenkort opnieuw zal worden aangeboden. Deze die een reden hadden om niet te betalen, zullen ze u dan wel opgeven... Met de hoop op een berichtje van u, verblijf ik, met vriendelijke groeten, Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne Zaturdag even opgestaan, ben ik weêr in mijn bed mogen keeren! 55 Sint-Martens-Latem, 25 januari 1906 Waarde Heer van Dishoeck, Ik heb U van morgen de drukproeven van ‘Janus’ gestuurd, met verzoek dat ik er nog eene moge van ontvangen. - Wat de titel van ‘Janus met het dubbele voorhoofd’ beteekent? De Romeinen hadden onder hunne mindere goden éenen, die het twijfelachtige, het dubbelzinnige van den menschelijken aard voorstelde, en dien ze noemden ‘Janus bifrons’ = ‘Janus met het dubbele voorhoofd’ (d.i. ‘gelaat’). De bedoeling van den titel wordt overigens duidelijk door 't ‘korte sermoen aan den lezer’ dat de verhalen inleidt (twee bdz. slechts, bij het vóor-werk). 1 Deze titel paste zoo voortreffelijk bij mijne ‘dubbelzinnige’ verhalen, dat ik hem mij-zelven niet heb willen ontzeggen. Hij gaf overigens aanleiding tot eene aardige omslag-teekening: ik stuur ze u hierbij. 2 Hoe wij dien nu zullen drukken? Ik stel vóor: wit of roomkleurig papier (liefst glad, nagemaakt Japansch b.v., en omgevouwen), gedrukt in schel-groen, bleek-oranje, violet of rood-brons. Wat denkt ge? Voor de banden: zelfde kleuren, of nagenoeg. We zouden eens kunnen zien, vindt U niet? ‘Vlaanderen’ zal, als Thieme meê wil, deze week gansch zijn afgedrukt. Het is weêr een goed nummer. Nr III, mits ik vroeg de tijdschriften ontvang, komt gansch klaar tegen 15 Februari. Nieuws nu over De Meyere. Het is, helaas, wáar dat hij plagiaat op groote schaal heeft gepleegd. 3 Het is echter éven waar dat de beschuldiger kwade bedoelingen heeft {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} gehad. U kunt wel denken dat heel de redactie daar ruim over gecorrespondeerd heeft; waar de éenen de Meyere onmiddelijk uit ons midden bannen wilden en over boord gooien, vonden anderen weêr dat we hem den tijd laten moesten zich te verrechtvaardigen. Tot dit laatste is besloten: ik heb heden morgen aan de Meyere geschreven, om hem te vragen wat hij van plan was te doen tegenover de beschuldiging van plagiaat. Bekent hij, dan zal hij zelf genoeg eer-gevoel hebben om zijn ontslag te nemen ('tgeen nog geen plaats had, wat ook een Antwerpsch smousje in de N.C. hebbe gezeid 4); loochent hij, dan vinden wij wel middel om de Meyere te bewijzen dat hij bij ons in de redactie niet blijven kan, en geen recht meer heeft over het eerlijk werk van anderen te oordeelen... Wat nu die nieuwe plagiair mag zijn: dat zal vooralsnog 't geheim zijn van 't Joodje - een meneer die we in Vlaanderen al dikwijls geweigerd hebben, en dien ik ál te goed ken, daar hij mijn makker was aan de Universiteit -. Misschien is hij het zélf wel! 5 Intusschen bewijst dit alleen, of hoofdzakelijk althans, dat de jonge literatoren die tot Vlaanderen niet doordringen kunnen, alle middelen gebruiken om ons te bezwadderen. Ja, ons Vlaandrenland wordt een ‘literair’ land, evenals Holland: we gaan er elkander kelen en bevlekken gelijk het daar benoorden gaat! - Gelukkig zijn we hier nog een zestal die vuisten hebben, en áchter deze een legertje meêwerkers die het even-góed meenen! ‘Vlaanderen’ wordt meer en meer noodwendig in ons land. Vóor 't einde van 't jaar (op 't letterkundig Congres van Augustus, te Brussel, o.a.) zal het bewezen worden. Ik denk wel dat U, als onze uitgever, daar wel plezier aan hebben zult! 6 In afwachting der aangekondigde boeken, met vriendelijke groeten, Uw genegen d.r. Karel van de Woestijne 25 Januari. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} 56 Sint-Martens-Latem, 3 februari 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Ik stuur U hierbij de vijf eerste vellen van ‘Janus’ pers-klaar terug. Wilt U ze echter nogmaals overlezen, vóor ze naar de drukkerij gaan? Hier en daar mocht me soms nog iets ontgaan zijn... U hebt toch de omslag-teekening ontvangen? - Tot heden had ik nog geen bericht hierover. Dat ‘Vlaanderen’ een dag te laat komt, ligt aan Thieme. Verbeeld U dat hij de laatste proef van 't eerste vel ervan, dat ik nog herlezen moest, in plaats van aan mijn adres gestuurd had aan 't adres: Herman Teirlinck, te Sinte Martens-Laethem. Nu is dat pakje gegaan, eerst naar boer Teirlinck van Laethem, dan naar boer Teirlinck van Deurle, dan naar drie-vier Teirlinck's in Gent (waarom moet Herman nu ook zoo'n populairen naam hebben?) totdat het, terug te Deurle - dat St Martens Laethem bedient -, in de scheurmand ging gaan of terug-gestuurd worden naar Nijmegen, - als de brievenbesteller den inval kreeg, langs binnen in het pakje te zien, mijn naam op de revisieproef zag, en mij aldus het ding bracht, na een omreisje van drie-vier dagen... Me dunkt dat Thieme zulke vergissingen moest achterlaten... Te meer dat het dan viermaal meer kost om alles per express terug te sturen... Ik wilde U over iets gansch anders raadplegen, wetend dat gij me goeden raad geven zult. Ik zit, met den aanvang van het jaar en ten gevolge van de ziekte mijner vrouw, in groote geldverlegenheid. Na de apothekers betaald te hebben (die honderden franken meêdroegen) heb ik de geneesheeren nog: iets als drie-duizend frank, - geen kleinigheid dus! - te betalen. Toen ik nu naar middelen uitzag om daarin ten spoedigste te verhelpen, raadde de Bom - een vertrouwd vriend van mij - me aan, eene omreis te doen door Holland, en er mijn verzen en uit ‘Janus’ vóor te lezen. Dat zou me allicht (en Herman Robbers, die het ook heel goed vindt dat ik naar Holland gaan zou, deelt zijne meening) 1 een 1000 frank opbrengen: eene mooie verlichting reeds. Nu wist ik wel dat het met Teirlinck slecht vergaan was, - maar dit was te wijten, weet ik ook, aan slechte organisatie, waar M. Boogaert heel wat geld aan verloren heeft. Met Streuvels daarentegen is het wel meê gevallen. 2 Nu heb ik, zegt de Bom mij, in Holland een goeden naam gekregen; en telkens dat ik hier in Vlaanderen vóorlas (te Antwerpen o.a.) had ik veel succes. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu wilde ik U vragen: wat dunkt U van het ontwerp? En hoe leg ik het aan boord om het te doen slagen? - De pers in Holland zou ik zeker meê hebben: de Bom, correspondent van de N. Rott. Ct., zou daar wel voor zorgen. En voor den verkoop mijner boeken zou het ook wel goed zijn, niet waar... Ik deel U dit alles in vertrouwen meê, en niet zonder eenigen tegen-zin dat ik zooveel menschen in zulke intieme zaken mengen moet. Maar als men voor zúlke moeilijkheden staat... En dan nu nog zulke dringende... Ik vertrouw erin dat U me hier-aangaand een woordje schrijven wilt, en me eenigszins den weg wijst die ik te volgen heb om het ding te doen slagen. U zoudt me een grooten dienst bewijzen... Intusschen, met dank bij voorbaat en de hartelijkste groeten Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne. Nog een verzoek: wilt U zoo vriendelijk zijn me den tekst of eene spoedige drukproef van de ‘drie gevoelerige parabels’ uit ‘Janus’ te laten geworden? Ik zou ze, in afwachting dat het boek verschijnt, plaatsen als Feuilleton in de N. Rott. C., 3 op aanraden van de Bom en met goedkeuring van J. de Meester. 4 57 Sint-Martens-Latem, 3 februari 1906 Waarde Heer van Dishoeck, Hierbij gaat het voor-werk, gelijk ik het mij voorstel, van ‘Janus met het dubbele voorhoofd’. Gij merkt, in de ‘tabel des inhouds’, hoe ik thans definitief de stukken schik. 1 Naarmate de druk vordert kan ik de nog ontbrekende kopij leveren, en aldus verschijnen wij, met Uw goed-vinden, tegen den Zomer en vóor 't lezend publiek in vakantie gaat: een goed oogenblik, meen ik. Met de hoop van uw antwoord op mijn brief van van morgen, blijf ik, met vriendelijkste groeten, Uw genegen en d.w. Karel van de Woestijne 3 Februari. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} 58 Sint-Martens-Latem, 5 februari 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Het valt helaas alles inéens op mijn nek! Ik krijg daareven bericht dat ik tegen 10 dezer eene rekening te betalen heb, waar ik van dacht nog wel wat tijd te hebben, - anders krijg ik last... Wilt U zoo vriendelijk zijn, me nogmaals te helpen, en, als 't U mogelijk is, me de tweehonderd frank van mijn honorarium op ‘Janus’ sturen? 1 - Het zou me weêr uit de verlegenheid helpen! 't Is een ellende, de gevolgen van zulk een ziekte... Met dank bij voorbaat en de hoop dat ik instemmend antwoord krijg Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 5 Februari 1906. 59 Sint-Martens-Latem, 18 februari 1906 18 Febr. 06. Waarde Heer van Dishoeck. Dat ik U tot op heden niet bedankte voor het gestuurde honorarium van ‘Janus’ ligt hieraan, dat ik met influenza, en nogal leelijk aangetast, bedlegerig ben. Wil me dus verontschuldigen en mijn hartelijken dank ontvangen. Gelukkig is ‘Vlaanderen’ klaar! Wees daar dus niet over ongerust! Een andere zaak. De Meyere, die niet loochenen kon plagiaat te hebben bedreven, heeft, op ons aandringen, zijn ontslag als redactielid van ‘Vlaanderen’ aangeboden. Wilt U zoo vriendelijk zijn, zijn naam op het omslag te laten schrappen? 1 Ander nieuws heb ik voorloopig niet. Wil dus, met mijn herhaalden dank, mijne vriendelijkste groeten aanvaarden, Uw genegen, Karel van de Woestijne Pardon voor 't geschrift: ik lig te bed. 2 {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Van de Woestijne aan Van Dishoeck, 21 april 1905 (brief 32). (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} 60 Sint-Martens-Latem, begin maart 1906 Waarde Heer van Dishoeck Naar onze afspraak heb ik boek gehouden van 'tgeen aan de meêwerkers van ‘Leven en Kunst’ in ‘Vlaanderen’ voor het eerste kwartaal toekomt. Ziehier nu mijne berekeningen. Januari Februari Maart Aug. Vermeylen F 4,40 + 2,20 = 6,60 F Dr V. Fris 1 (Toekomst-str. 76, Gent) 13,30 + 22,40 = 35,60 F L. de Raet 2 (Westfalen-str. 24, St Gillis, Brussel) 15,80 = 15,80 F Emm. de Bom (Antwerp-sche steen-weg, 53, Cappellen-Antwerpen.) 11,80 = 11,80 F A. de Cock 3 (Clayslaan, 55, Schaarbeek, Brussel) 23,80 = 23,80 F Maurits van de Woestijne 4 (Fortlaan, 26, Gent) 6,10 = 6,10 F Herman Teirlinck 3,40 = 3,40 F L. Bossart 5 (Greinstraat, 20, Antw.) 12,80 = 12,80 F Karel van de Woestijne (Jan. betaald 37,10) 5,60 + 46,30 = 51,90 F {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Balans: Gij hebt uitgegeven voor ‘Kunst en Leven’ de som van 205 F. Kunst en Leven heeft in die drie maand 49 bdz. ingenomen; iedere bdz. bevat 43 lijnen = 4,30 F per bdz.; dus 49 × 4,30 = 209,70 F. F 209,70 - 205,00 = 4,70 F (titels, wit, enz). Daaruit zal U blijken, waarde Heer, dat mijne berekeningen juist zijn, hoop ik. Ik heb ook, op Uw verzoek, aanteekening gehouden van de redactie-kosten over de drie eerste maanden van mijn secretariaat. Deze zijn tamelijk aanzienlijk geworden, - naar ik hoor hooger dan vroeger. Dit ligt hieraan dat er, met ‘Leven en Kunst’, heel wat meer briefwisseling en opsturen van boeken is geweest dan vroeger. De nieuwe inrichting van 't tijdschrift-zelf, 't ruimer getal meêwerkers, 't opsturen van prospectussen en proefafleveringen, dit alles heeft heel wat postzegels geëischt. Ziehier dus: In December heb ik uitgegeven: F 13,30 In Januari heb ik uitgegeven: 10,45 In Februari heb ik uitgegeven: 9,50 _______ F 33,25 Ware dat nu niet zoo nauwkeurig uitgerekend, dan zou ik waarlijk beschaamd zijn, u die cijfers te onderwerpen... Gelukkig worden die kosten langzamerhand minder, nu het ding goed in gang is en zooveel briefwisseling niet meer vraagt... Is het goed dat we die redactie-kosten ook om de drie maand vereffenen? Dan zou ik van U met Maart ontvangen: Kronieken in ‘Leven en Kunst’: 51,90 F ‘Blauw-baard’ 6 (8 bdz. nr III): 32,00 Redactie-kosten: 33,25 ________ 117,15 F Ik heb echter nog 6 F schuld aan U, te veel ontvangen op 1 Januari (U had mij een bankbiljet van 25 gulden = 51 F gestuurd, en waart me slechts 45 F schuldig). Blijft dus F 117,15 - 6,00 = 111,15 F, die ik gaarne dezer dagen ontving. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Oef! al die cijfers brengen mijn hoofd op hol, vooral nu dat ik nog niet heelemaal genezen ben... Gelukkig dat ‘Vlaanderen’ ook aangenamer bezigheden geeft. Nr III zult ge waarschijnlijk al hebben. In allen gevalle zal het toch reeds zijn afgedrukt. Het is wel een goed Nr, vind ik. Heeft U er voor gezorgd dat de naam van de Meyere op het omslag wordt geschrapt? 7 Ik zie geen verdere proeven van ‘Janus’ komen. Die drukker heeft geen haast, schijnt het wel... Verder nieuws meen ik niet te hebben. Ik verzoek U dan maar mijne vriendelijkste groeten te aanvaarden, en me te gelooven Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne 61 Sint-Martens-Latem, begin maart 1906 Waarde Heer van Dishoeck Hartelijk dank voor de 120 Frank, die 'k daareven ontvang. Ik blijf U dus 8,85 F schuldig, af te rekenen met verder honorarium. Ja, laat U ‘Janus’-omslag maar eens in verschillende toonen drukken. Wat zoudt U denken, b.v., van een omslag tabak-kleur (rossig), met de zuil 1 in wit en de letters in rood goud (koper-brons)? Ik geloof wel dat het mooi staan zou... Enfin, doet U maar naar Uw goedvinden: ik weet dat ik in U vertrouwen mag hebben... Ik ben, gelukkig, hersteld, of haast hersteld (want ik heb 's avonds nog wat koorts). Nu ga ik weêr aan 't werk. Met vriendelijke groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne Wilt U spoedig voor de tijdschriften zorgen? {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} 62 Sint-Martens-Latem, 20 maart 1906 20 Maart 1906 Waarde heer van Dishoeck. Ik had U al lang moeten schrijven, over ‘Janus’ (waarvoor drukproef van vóor-werk hierbij gaat), 1 over het tijdschrift, enz., maar - ik heb het werkelijk te pakken gehad in den laatsten tijd: weêr influenza, gevolgd door eene onoverwinbare moeheid, en daarbij dan nog allerlei zorgen... Gelukkig is ‘Vlaanderen’ klaar; 2 en, is 't wat laat, ik kom er toch toe U te schrijven. Eerst dan over ‘Vlaanderen’. Die vraag van den heer Swerts (zijn kaart gaat hierbij): 3 neen, het interesseert ons absoluut niet; de meeste leden van den ‘onderwijswereld’ waarvan sprake zijn overigens op ‘Vlaanderen’ geabonneerd, zoodat het niet noodig is het hun kosteloos te sturen. - Meer aandacht verdient de vraag van de ‘Revue Bibliographique Belge’ (16 Treurenberg-straat, Brussel), waar vroeger meê uitgewisseld werd; thans echter niet meer. 't Zou goed zijn, geloof ik, dat toch maar voort te zetten. 4 Iets anders: dr. V. Fris, schrijver van de studie over ‘Pirenne’ in ‘Vlaanderen’, zou gaarne, mits betaling, eenige (een 25) der nummers hebben waar zijn stuk in verscheen. 5 Is dat mogelijk? En hoeveel zou dat kosten?... Ik ontving daar gaarne antwoord over, want Fris vroeg er me herhaalde malen naar. Ander nieuws over ‘Vlaanderen’ is er niet, dan dat ik me natuurlijk verheug over 't feit dat we zoo bijzonder-goed in Holland worden ontvangen. Wat o.m. Joh. de Meester over ons schrijft is niet alleen vriendelijk: het is ook hartelijk. Wat een goed mensch moet dat zijn! 6 En à propos van goede menschen: heeft U gelezen wat Pater Linnenbank over mijne Verzen geschreven heeft in het ‘Centrum’? 7 Dat is niet alleen lovend (wat ik voorbij zie), maar het is zoo oprecht en zoo eerlijk dat het me echt geluk heeft gegeven... En aldus daal ik op me-zelf neer. In ‘Vlaanderen’ verschijnt het slot van ‘Blauw-baard’, dat 25 bladzijden beslaat. 8 Nu heb ik tegen zondag aanstaande weêr heel wat te betalen. Mag ik U vragen mij het honorarium nu, in plaats van na 't verschijnen, te betalen? Ge zou me weder zeer verplichten, en ik zou er u uiterst dankbaar om zijn. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Janus’ nu. Ik zie gaarne 't vervolg der proeven te gemoet. We zijn nog slechts aan einde ‘Vrouw van Kandaules’; liggen dus nog ter drukkerij: ‘de Zwijnen van Kirkè’, ‘drie Gevoelige Parabelen’, en ‘Blauwbaard’. Het overige volgt spoedig. - Het voorwerk is heel goed. Maar ik zag gaarne, onderaan den titel, de verandering aangebracht die 'k op proef aanduid. Vindt U 't goed? - Gaarne ontvang ik ook een ontwerp-omslag... 't Is alles, geloof ik, dus zwijg ik. Er in vertrouwend dat U mijne vraag niet kwalijk op neemt blijf ik, met de vriendelijkste groeten, Uw genegen en d.w. dr. Karel van de Woestijne 63 Sint-Martens-Latem, 25 maart 1906 Waarde Heer, Ik heb het geluk u bekend te kunnen maken, dat ik daareven bericht ontvang dat het Ministerie inschrijft op 75 exemplaren van mijn ‘Verzen’, à 6 Frank per ex. = 450 F. 1 Morgen stuur ik U de noodige papieren om de verzending te kunnen doen. Heeft U mijn vorigen brief ontvangen? Met de vriendelijkste groeten Uw dw. en genegen Karel van de Woestijne 25 Maart 1906. 64 Sint-Martens-Latem, eind maart 1906 Waarde Heer, Ik hoop dat ge mijn brief van Zondag laatst ontvangen zult hebben. Ziehier hoe de bestelde exemplaren (75, à 6 F = 450 F) moeten worden opgestuurd; Vrachtvrij; aan dit adres: {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bij het pak moeten worden gevoegd, de twee hieringesloten aangiften. Wees zoo goed deze niet te vergeten: zij dienen voor de vereffening. Ik vermoed dat de betaling aan mij zal geschieden, daar aan mij wordt besteld. Ik laat U zoodra ontvangen het geld natuurlijk geworden. Het spijt me, nog geen antwoord op mijn vorigen brief te hebben ontvangen. Wilt U aan mijn vraag geen gevolg geven? Met de vriendelijkste groeten, Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 65 Sint-Martens-Latem, 6 april 1906 6 April 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Neem me niet kwalijk dat ik U niet vroeger voor de toegestuurde honderd frank bedankt heb. 1 Ik heb een heele week te bed gelegen, waarlijk uitgeput, en 't hoofd op hol. - Ik heb heel wat door te maken tegenwoordig. De zaak die ik met mijne drie broeders heb dreigt uiteen te gaan door den moedwil van éen onzer, die ons van ons deel, mits eene belachelijke vergoeding, te zijnen bate zou willen berooven; en {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Omslag van het tijdschrift Vlaanderen, waarvan Van de Woestijne sinds november 1904 redacteur was. Tijdens de vierde jaargang voerde hij het redactiesecretariaat. Het omslag-ontwerp is van Herman Teirlinck, januari 1906.==} {>>afbeelding<<} {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} 't ongeluk wil dat mijne twee andere broers zeer wankelend zijn... Voor mij is het een loopen van advokaat aan advokaat, bij onze groote leveranciers, wat weet ik al!... Nu schijnen de zaken te mijnen voordeele te willen keeren, maar - na welke moeite! En wie weet wat me nog te wachten staat! 2 Ik vertel U dit vertrouwelijk, om U duidelijk te maken hoe het komt dat ik op ‘Vlaanderen’ weinig toezicht kon houden, en dat we aldus te laat verschijnen. 3 Nu weet ik wel dat U me antwoorden kunt dat ‘Vlaanderen’ met mijne persoonlijke zaken niets te maken heeft. Maar U zult ook wel begrijpen dat, met zulke bekommernissen in het hoofd, de literatuur eenigszins op zij geschoven wordt.... Nu kan ik U echter belooven dat het niet meer vóorkomen zal. - Wellicht, helaas, zal ik binnen kort nog slechts aan literatuur te denken hebben, en... dan heb ik tijd te over om ‘Vlaanderen’ te beredderen!... Intusschen heb ik waarlijk spijt U last en kosten te hebben berokkend; en ik begrijp al te goed dat de verontschuldigingen die ik in te brengen heb voor U als verontschuldiging niet gelden kunnen. Geloof echter wel - 't is 't eenige dat ik U zeggen kan - dat er bij mij noch kwaden wil, noch slordigheid in 't spel zijn, en dat het me pijn zou doen, moest U 't gelooven. Ik heb tegenwoordig zoo véel in het hoofd, en ben zóo overspannen, dat de kleinste tegenslag me haast eene physieke foltering is... Zoo'n leven is bijna niet uit te houden; God geve dat het spoedig eindige, al was het ook te mijnen nadeele... Met herhaalden dank en verontschuldiging, hoogachtend Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 66 Sint-Martens-Latem, eind april 1906 Waarde Heer van Dishoeck, De talrijke beslommeringen met de Zaak beletten mij te werken gelijk ik het zou wenschen; toch komt het overige voor ‘Janus’ gauw in orde. Men kan altijd voortgaan met ‘Blauwbaard’, nietwaar? Intusschen maak ik ‘Don Juan’ klaar, en kunnen we verder drukken. 1 ‘Blauwbaard’ kan afgedrukt worden naar ‘Vlaanderen’. Van 't Ministerie: nog niets. Ik weet niet na welk termijn die menschen betalen. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Heeft Vermeersch het geld reeds gehad? 2 Zoodra ik het ontvang, stuur ik het u natuurlijk op. Voor ‘Vlaanderen’: ik had gehoopt een nr te kunnen maken van slechts 2 ½ vel druks. 3 Dat was nagenoeg klaar: alleen wachtte ik nog op een brok proza van Stijns, beloofd door Teirlinck. Ik heb gewacht tot voor enkele dagen; toen zou het te laat worden, en ben ik gedwongen geweest een stuk te plaatsen van Toussaint, dat 14 bdz. beslaat in plaats van 10. 4 Zoodat ik, tot mijn spijt, gedwongen was een nr te maken van 2 3/4 vel. 5 - Het nr is geheel klaar, 't eerste vel moet reeds afgedrukt zijn, denk ik. - Voor 't Juni-nr is reeds heel wat kopij ter drukkerij: we zullen een volledig nr (48 bdz.) moeten maken, vrees ik. Maar dan winnen we dat in met Juli, hoop ik, en geven dan slechts 40 bdz. 6 't Is weêr einde der maand, en weêr heb ik veel te betalen. Daar komt geen einde aan!... En weêr kom ik U vragen of U me 't honorarium voor de Mei-afl. nu niet, in plaats van ná den eersten, sturen wilt. Het ware me zeer verplichten: U weet het. Ik heb 4 bdz. verzen + 162 lijnen kleinen tekst; dat maakt 20 + 16,20 = 36,20 F. 7 Verleden maand heeft U me 100 F betaald. Maar ik had 28 bdz. in plaats van 25 bdz., zoodat me daar nogmaals 12 F op toekomt, plus: 12,70 F kleinen tekst, samen dus 12 + 12,70 = 24,70 F. 8 Nu heb ik nog in Maart: 6,99 F en in April 8,66 F redactie kosten gehad, samen: 15,65 F. Zoodat me, met uw goeddunken, zou toekomen: 36,20 + 24,70 + 15,65 + 76,55 F. Doch, ik-zelf ben U nog 8,85 F schuldig van in Februari: U stuurde me toen 120 F in plaats van de 111,15 die me toekwamen. 9 Zoodat de rekening van heden zou bedragen: 76,55 - 8,85 = 67,70 F. Ik weet dat ik vervelend ben met die geldkwesties. Geloof dan ook maar dat, indien ik het zoo noodig niet had, ik U zeker niet lastig zou vallen! - Geloof me intusschen zeer dankbaar, dat U me telkens zoo vriendelijk helpen wilt. Met de hoop dat U ook ditmaal zoo goed zult willen zijn en dat ik over een paar dagen het geld zal mogen ontvangen, blijf ik, met vriendelijke groeten, Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} 67 Sint-Martens-Latem, eind mei 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Ik hoop dat U de 360 Frank die ik U per postmandaat op 21 dezer stuurde goed hebt ontvangen. 1 Ziehier wat aan de meêwerkers aan ‘Leven en Kunst’ over het 2e trimester (April-Mei-Juni) toekomt: De Raedt, 15,40 F; A. de Cock, 29,20 + 13,70 = 42,90 F; Bossaert, 17,70 F; de Bom, 15,10 F; 't overige werd geleverd door mij die 't bedrag voor April en Mei reeds ontving, en wien thans nog 29,10 F toekomt. 2 De correspondentie-kosten voor Mei beliepen 8,45 F. Ik heb tevens in de Juni-aflevering drie bladzijden verzen = 12 frank. 3 Zoodat me deze maand zou toekomen: 29,10 + 8,45 + 12 = 49,55 Frank. Is het te veel vragen, u te verzoeken mij die som tegen Zaturdag op te sturen? Ik kan ze weer best gebruiken! Met de hoop dat U weer zoo vriendelijk zijt mijne vraag in te willigen, blijf ik, met vriendelijke groeten, Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne Wilt gij opschrijven als abonnent op ‘Vlaanderen’: Dr Julius van Roy, geneesheer, te Nevele (Oost.-Vl.). De vijf eerste nummers gaf ik hem op mijn abonnement. Wil dus zoo vriendelijk zijn die vijf nummers aan mij te sturen, en 't overige te beginne met Juni aan hem. 68 Sint-Martens-Latem, rond 8 juni 1906 Waarde Heer van Dishoeck, Ik ben, zeer onverwacht, deze week een paar dagen in Holland geweest, en had wel gehoopt U bij deze gelegenheid op te zoeken. 1 't Onthaal dat ik daar echter genoot, zóo vriendelijk dat ik er waarlijk beschaamd om was, belette mij, 't genoegen van een bezoek ten Uwent te genieten. Mijn tijd - die kort was, om verscheidene rede- {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} nen, - werd geheel ingenomen door mijn gastheer Robbers, door Jac. van Looy, door Mijnssen, 2 door J. de Meester, - wie weet ik al! zoodat ik, tot mijn groot spijt, moest heen gaan zonder U gezien te hebben. Neem het me niet kwalijk: nu dat ik éenmaal in Holland geweest ben, en na 't onthaal dat er mij te beurt viel, keer ik er stellig, en misschien wel spoedig, terug; en dan zal ik de vrijheid nemen U in de eerste plaats op te zoeken, als U 't me toelaat. Met vriendelijkste groeten Uw genegen en dw. Karel van de Woestijne 69 Sint-Martens-Latem, eind juni 1906 Waarde Heer van Dishoeck, Neem me niet kwalijk dat ik U niet vroeger schreef: Uw laatste briefkaart heeft me te bed gevonden, stervens-ziek. Ik ben inderdaad een tiental dagen in doodsgevaar geweest: eene etterwonde in de maag, die plots is open gebroken. Ik heb verschrikkelijk-veel bloed verloren... Nu, Goddank, ben ik buiten onmiddelijk gevaar, en, als ik wat sterker geworden ben (ik ben heden voor 't eerst op uit bed), ga ik weêr dapper aan 't werk. Zoodat het laatste van ‘Janus’ u spoedig bereikt. Intusschen kan men al ‘Blauwbaard’ naar den tekst uit ‘Vlaanderen’ zetten. Ik denk dat het Juli-nr van ‘Vlaanderen’ reeds geheel gedrukt moet zijn; de laatste verbeterde proef is sedert een tiental dagen op de drukkerij. Ook de Aug.-aflevering komt heel spoedig klaar. In de Juli-afl., heb ik in ‘Leven en kunst’ voor een zes frank tekst. 1 Tevens heb ik deze maand 9,60 F aan briefwisseling uitgegeven; samen dus: 15,60 F. Zou ik die tegen zondag kunnen krijgen? 't Ware me werkelijk verplichten... U vroegt me 't adres van Hermina Schuyters. Die jufvrouw is een vriendin van mijn vrouw; u kunt het honorarium voor hare bijdrage naar mij sturen: zij heeft daar vóorkennis van. Ik overhandig haar dan het geld. 2 Hier schei ik uit. Ik ben heel zwak in mijn hoofd nog. Met hartelijken dank bij voorbaat en vriendelijke groeten {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne Wilt U zoo vriendelijk zijn de ingekomen boeken voor ‘Vlaanderen’ te sturen? Ik heb vraag naar verscheidene ervan van wege de redacteurs; er zijn er die we gaarne voor de Aug.-Afl. zouden bespreken. 70 Sint-Martens-Latem, 4 juli 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Ik heb in goede orde den postwissel ontvangen. 1 Hartelijk dank! Ook de Aug.-Aflevering, die, op een paar bdz. na, geheel op de drukkerij reeds is, komt intijds klaar. - Wijt echter niet steeds uitsluitend aan mij 't soms lang wegblijven der afleveringen: Thieme is soms heel traag, en de meêwerkers, in 't proef-verbeteren, ook al. En ook de boekhandelaars die 't nummer verzenden. Ziet U eens: de Juli-afl. was tegen 25 Juni geheel klaar. Ik vermoed dat U het vóor einde-Juni verzonden hebt. En weet U wanneer ik het heb ontvangen? Vandaag, 4 Juli!... En dan komen de overige redactie-leden bij mij klagen, dat we zoo laat klaar zijn... Ja, stuurt U me alleen de boeken die ik aanvroeg: 't overige hebben we niet noodig. Toch ontving ik ook gaarne 't volgende, dat nog niet in de ‘Ned. Bibliografie’ voorkwam, maar op ons omslag staat: 2 Biroekoff: Tolstoï's Leven. 3 Jos. van Veen: Ernest Hello. 4 Temme: Verzen. 5 J.B. Schepers, Alwin. 6 Wilt U zoo vriendelijk zijn, me ook spoedig de tijdschriften te sturen? Ik wacht er op om de laatste hand aan het Aug.-nummer te leggen. 7 Intusschen, met mijne vriendelijkste groeten Uw dw. en genegen Karel van de Woestijne {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Prospectus voor Vlaanderen, eind 1902. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} 71 Sint-Martens-Latem, eind juli 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Ik stuurde daareven de laatste proef weg voor ‘Vlaanderen’. 1 We zijn dus ditmaal toch wel zoo vroeg mogelijk klaar! Ik ontvang ook daar de ‘Ned. Bibliographie’. Wilt U voor ‘Vlaanderen’ aanvragen? (Ik zelf heb geen aanvraag-biljetten meer, en kan het dus niet doen): 2 H. Bavinck: Bilderdijk (Kampen, J.H. Kok) 3 L. van Deyssel: Opstellen, 9en Bundel (Scheltema en Holkema) 4 J. Koopmans. Letterk. Studiën (W.Versluys. Amst.) 5 El. Haighton. Dr Doorenbos (Mart. Nijhoff. 's Hage) 6 Is. Querido. Literatuur en Kunst (Erven Bohn, Haarlem) 7 de Ruiter. Gevleugelde woorden (Amst. Becht) 8 H. Borel. Chineesche kunst (,, Veen) 9 La Roseraie du Savoir (Leiden, E.J. Brill) 10 Aletrino. Line (Amst. ‘Letteren en Kunst’) 11 L. Baekelmans. De zonnekloppers (Rott. M. Boogaerdt) 12 L. Couperus. Van oude Menschen (Amst. Veen) 13 H. Gorter. Een klein heldendicht (W. Versluys. Amst.) 14 W.L. Penning. Sintjans-lot (Rott. M. Boogaerdt) 15 Eça de Queiroz. Briefwisseling van F. Mendes (Amst. Schreuders) 16 Deze maand heb ik in ‘Kunst en Leven’ 361 lijnen tekst en 10,85 frank briefwisseling kosten. 17 Ge zoudt me zeer verplichten, indien ik die som nu, liever dan later, ontvangen kon (36,10 + 10,85 = 46,95 F). Die nieuwe ziekte van mij heeft weêr een heelen boel geld gekost... Met hartelijken dank bij voorbaat, en vriendelijke groeten Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne 18 {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} 72 Sint-Martens-Latem, begin augustus 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Ik heb in goede orde boeken en tijdschriften ontvangen, 1 - ook de nummers van ‘Vlaanderen’ die ik nog niet had. Tot mijn spijt echter níet, enkele boeken die ik aanvroeg en op de lijst der ingekomen boeken aangekondigd stonden, o.a: M. Uyldert, Door het Leven; Aernout Drost, de Pestilentie van Katwijk en andere, die ik gaarne in de Sept.-aflevering zou bespreken. 2 De Aug.-Afl. is geheel bij Thieme, ook de Sept.-Aflevering bijna volledig: alleen nog ‘Kunst en Leven’ ontbreekt. Zoo komen we ook heel vroeg in orde. Ik ben beter en kan weêr aan werken beginnen denken. 't Gaat echter nog wel moeilijk: ik ben nog heel zwak. Niettemin ontvangt U morgen of overmorgen de verbeterde vellen van ‘Janus’, pers-klaar, en ook spoedig dan 't vervolg van den tekst. Dan komen we wel klaar. Intusschen, met vriendelijke groeten, Uw genegen Karel van de Woestijne Ziehier eenige boeken die ik als ‘ingekomen’ in ‘Vlaanderen’ zag, en nog niet ontving. Gaarne wilde ik ze in eerstvolgend pak vinden: L. de Rooy van Heerlen: Het liefdeleven van Leo Trelong. 3 Joh. W. Broedelet: de Grijsaard en het Meisje. 4 van Elring: Harald de Scalde 5 S. Goudsmit: Dievenschool 6 H. Borel: Studies. 7 Etc... Met dank bij voorbaat, Uw K.v.d.W. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} 73 Sint-Martens-Latem, half augustus 1906 Waarde Heer van Dishoeck! Eene moeilijke vraag die ge me daar stelt! Voor mij, naar mijn persoonlijken smaak, is ‘Warhold’, zooniet een volkomen meester-stuk (daartoe is het nog niet zuiver, nog niet gaaf genoeg), dan toch zeker het allerbeste verhaal dat in de laatste jaren verscheen. 1 Als visie grootsch, als stijl, buiten kleine vlekjes, uitmuntend, heeft het op de loopende literatuur vóor, dat het erin niet te doen is om een klein gevalletje, en om het stipt détailleeren, om het wroetend ontleden van dat gevalletje. Het is kunst-zonder-kleinheid; het is groote, nobele, zooniet volkomen-bereikte kunst. - Ik herhaal: dat is mijn persoonlijken smaak, die gaarne afdwaalt van het burgerlijk realisme en liefst leeft in een meer ideëelen wereld, in een wereld die, op sterke realiteit gebouwd, toch mijn zin voor fantazie en mijn lust tot fantazeeren bevredigt. (Ik lig daar nog steeds in briefwisseling over met Herman Robbers, die het voor 't gewone realisme houdt, en... op zijn standpunt gelijk heeft.) 2 De kunst-waarde van ‘Warhold’ is dus zeer groot; als verkoop-waarde is het echter, vrees ik, veel minder. - Of het in Vlaanderen, inzonderlijk in katholieke kringen, en bijzonder onder de priesters, belangstelling zou wekken? Dat is eene andere vraag!... Zeker, als U de uitgave doet - hetgeen ik voor Adriaan van Oordt hoop - zal ik persoonlijk mijn best doen om 't boek aan te bevelen: ik ben er genoeg mede ingenomen om er in volle oprechtheid een uitgebreid opstel in ‘Vlaanderen’ aan te wijden, dat den schrijver en U bevredigen zou. - Maar de katholieken, en de priesters-kringen!! Weet U dan niet dat daar, op zeer weinige uitzonderingen na, als algemeene stelregel geldt: niet lezen, of althans niets lezen, dan boeken door priesters geschreven? Stijn Streuvels' ‘Lenteleven’ werd, bij de eerste uitgave, in de katholieke colleges als lectuur verboden; 3 en toch was Streuvels als goed katholiek en als peetneef van Guido Gezelle gekend! Zoudt ge willen gelooven (entre nous) dat Gezelle-zelf al 't mogelijke gedaan heeft om Streuvels het schrijven te beletten? 4 Ik-zelf, hier als katholiek gekend (hoewel als zeer vrij katholiek), ik word met achterdocht letterlijk vervolgd hier in Vlaanderen, waar ze in Holland gelukkig zijn te weten dat ik een oprecht katholiek ben (lees wat Pater Linnebank in het Centrum schreef). 5 Neen: in de bekrompen priesters-kringen (en ze zijn over 't algemeen veel bekrompener dan de Hollandsche geestelijkheid) leest men niet, en doet men zijn best om onder de geloovigen het lezen te beletten, althans het vrije lezen, het lezen dat niet {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} onder hoogere controol is doorgegaan. Ge ziet dat van dien kant niet veel is te verwachten... Dit alles zeg ik niet om u af te raden, ‘Warhold’ uit te geven! Wel integendeel: ik zag het liever in uwe, dan in andermans handen, want ik weet dat het waarborg is voor eene degelijke uitgave. Dat is mijn lezers-standpunt... Maar de finantiëele zijde der vraag durf ik niet aan te raken: ik vrees wel dat ge dáar gelijk zoudt hebben, het boek niet te nemen, - wat ik toch allerminst, voor de Nederlandsche literatuur en voor van Oordt, wensch... Nu over van Buggenhaut: de ‘Wondernacht’ is een uitmuntend werkje, waar ik de auteur meê geluk heb gewenscht. 6 Gij zoudt groot gelijk hebben het in een boekje te laten overslaan: het zou een sukses kunnen worden dat van Buggenhout bepaald verdient: hij is onder de fijnste onzer meêwerkers. U geluk wenschende met deze nieuwe uitgaven blijf ik, met vriendelijke groeten, Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne 74 Sint-Martens-Latem, 26 augustus 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Neem me mijn lang zwijgen niet kwalijk: ik heb weêr een tiental dagen in bed gelegen, ziek aan de maag. Maar nu ben ik beter. Morgen verbeter ik de drukproeven van ‘Janus’ en stuur ze U dan onmiddelijk op. Wat Vlaanderen aangaat: de twee eerste vellen kunnen worden afgedrukt; wat nog ontbreekt voor het derde - een paar bladzijden - werk ik heden af en stuur het naar de drukkerij. Wij zullen dus ruim in tijds klaar zijn. 1 Deze maand heb ik 7 bdz. gedichten in het nummer, en Leven en Kunst, 8 volle bdz. is gansch van mij. 2 Zoodat me voor dit nummer 60 F toe zou komen. Ik heb aan briefwisseling 9,10 F verteerd. Samen dus: 69,10 F. Zou het U gelegen komen me deze som op te sturen? Ik zou ze thans goed gebruiken kunnen. Met hartelijken dank bij voorbaat, en vriendelijkste groeten Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Van de Woestijne aan Van Dishoeck, tussen 20 en 25 januari 1906 (brief 54). (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} 75 Sint-Martens-Latem, begin september 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Er is een lastig geval. Stel U voor dat een deel van de kopij voor ‘Vlaanderen’, Septemberafl., moet verloren gegaan zijn. Op 26e Aug. stuurde ik aan Thieme als vulsel voor de 2 laatste bldz. van de afl. den noodigen tekst, om 't blad te vullen. 1 Nu heb ik daar nog geen proef van ontvangen. Vermoedelijk is mijn tekst verloren gegaan. Ik wachtte in Brussel op die proef om het ‘bon à tirer’ te geven. 2 Wel kreeg ik, zooals ik U toen zei, de proef van 't laatste vel, maar niet van die twee laatste toegevoegde bdz. - Zoodat ik dat nu te hermaken heb!... Daarom stel ik U voor - al doe ik het met tegenzin - deze maand niet te verschijnen (het is nu toch te laat geworden), en in October een dubbel nummer te geven. Dit heeft nog een voordeel. Ik heb nl. een lang stuk van Stijn Streuvels, ‘de Ommegang’, dat hij ons wil afnemen als het niet in zijn geheel in 't Octobernummer komt, onder voorwendsel dat het boek, waar het stuk in verschijnen moet, vóor November verschijnt. Geven we nu een dubbel Octobernummer, dan kan het stuk van Streuvels, dat zeer schoon is, voor ons bewaard blijven, en in zijn geheel worden opgenomen. 3 Het spijt me zeer U dit te moeten schrijven; maar de schuld ligt aan Thieme of aan de post: dat stukje proza (dat over van Hulzen handelde, Cinematograaf II enz.) had me moeite gekost, en - dat het nu verloren is, is mij waarlijk niet aangenaam, behalve dat we dan nog niet verschijnen kunnen. 4 Met de hoop op een spoedig antwoordje en vriendelijke groeten, Uw genegen en d.w. Karel van de Woestijne 76 Sint-Martens-Latem, begin september 1906 Waarde Heer van Dishoeck! De heer De Cock is bepaald in de war. Toen hij me in Brussel aansprak over het honorarium, en me zei dat hij meende te weinig ontvangen te hebben, zei ik natuurlijk dat ik verwonderd was, daar ik-zelf uitgerekend had hoeveel hem toekwam. 1 {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarop zei hij me dat hij dacht aan vier fr. per bdz. betaald te worden; waarop ik hem deed opmerken dat de rubriek ‘Leven en Kunst’ per regel, aan 0,10 F eigen tekst werd gehonoreerd... De heer De Cock zal me, in de congresdrukte, slecht hebben begrepen. Hij kwam me ook storen terwijl ik met andere menschen in gesprek was... Nu heb ik nageteld in ‘Vlaanderen’, en... ik heb me niet vergist: hem komt voor April 29,20 F toe (titel en handteekening inbegrepen: 292 regels) en voor Juni 13,70 F (zijn tekst, dus zonder aanhalingen of nota's die alleen een uitgeversnaam vermelden); samen: 42,90 F. Als u natellen wilt, zult U zien dat ik me niet heb vergist. 2 Toen ik den heer De C. uitnoodigde tot meêwerking, schreef ik inderdaad: Honorarium: 4 F per bldz.; maar voor de kronieken: 0,10 F per regel. Dat was toch duidelijk! - Wilt U dat ik-zelf den heer De Cock over het geval schrijf? Dat zal misschien het beste zijn. Een woordje daarover, a.u.b. Als de heer D.C. overigens naar Uwe meêdeeling, dat de aanhalingen en citaten niet worden gehonoreerd, heeft nageteld, dan zal hij wel in hebben gezien dat alles volkomen in orde was. Ik reken gewoonlijk wat aan meêwerkers toekomt op de drukproef uit. Zoo komt het wel eens dat, door tekstverandering, een lijn te veel of te weinig wordt gerekend. Maar verder gaat dat niet... Ik hou overigens mijne nota's daaromtrent te uwer beschikking. Vermits we nu toch over honorarium aan 't praten zijn: in 't laatste kwartaal werkten alleen meê: Vermeylen, De Bom, en uw dienaar. 3 Uw dienaar kreeg reeds al wat hem toekwam: nogmaals dank. Aan De Bom komt toe: voor Juli 10,00 + 1,40 = 11,40 F (met tekst van aanhalingen bijgerekend: 16,10 F); En aan Vermeylen, voor Augustus: 7,40 F. De drukproeven voor Janus heeft U reeds ontvangen, nietwaar? 't Overige volgt spoedig. Heeft U soms niet nog een exemplaar voor mij van mijn Verzen? Ik ben er een schuldig aan iemand, en om dat zelf te koopen... Met hartelijken dank bij voorbaat, en hartelijke groeten, Uw genegen Karel v.d.W. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} 77 Sint-Martens-Latem, half september 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Ik hoop, U deze week nog een goed stuk van ‘Janus’ op te sturen. Zoo kunnen wij dan voort. Is ‘Blauwbaard of het Zuivere Inzicht’ reeds op de zetterij? Ander nieuws: tegen 15 October zal ik van Laethem weg zijn, en in Brussel, van wege mijne correspondentie in de N.R.Ct. 1 Ik ga niet ver van Vermeylen wonen; adres volgt binnen een paar dagen. Wil er dan voor zorgen, s.v.pl., dat het in ‘Vlaanderen’ bekend worde gemaakt. 't Zou me dan ook aangenaam zijn, vóor 15 dezer de ingekomen boeken en tijdschriften nog te Laethem te ontvangen. Ik lees in de N.R.Ct. dat er in ‘Van Onzen Tijd’ een stukje over mij van Maria Viola staat. 2 Dat interesseert me zeer: 't oordeel van een vrouw over poëzie is steeds interessant, en 't gemaakte in Maria Viola's optreden is voor mij niet zonder charme. Ik ben zeer benieuwd. Het nr van ‘Vlaanderen’ zal wel klaar zijn, vertrouw ik. 3 Gij ziet er in dat ik er 2 bdz. verzen, en 160 lijnen ‘Leven en Kunst’ in heb. 4 Reken ik goed, dan maakt dit samen 8 F + 16 F = 24 F uit. De correspondentie beliep deze maand 8,90 F. Samen dus: 24 + 8,90 = 32,90 F. Mag ik U vragen, me dat sommetje op te willen sturen? Verhuizen kost zooveel geld, en alle baten helpen immers. Ik heb een ontwerp, dat ik U, zonder meer, onderwerp; 't is waarschijnlijk onuitvoerbaar; misschien wel... nuchter van mijnentwegen. En toch bied ik het u aan... voor wat het waard is. Ziehier. Ik heb een goed deel klaar van wat ik noem: ‘de twaalf maanden’, d.i. een gedicht per maand. Een deel ervan hebt ge in ‘Vlaanderen’ kunnen lezen. 5 - Nu heb ik gedacht: gij zoudt een ‘almanak’, een ‘Jaarboek der ziel’, of zoo iets uitgeven: eenvoudig een kalender, vier dagen (eenvoudig de datum) per bladzijde, en, vóor iedere maand geplaatst, een gedicht van mij. Ik reken dat, in kwarto-formaat, dit een bundel - een kerstbundel - van een 150 bdz. zou zijn, met heel weinig drukkosten, en... een zeer schoone uitgave zou uitmaken. Begrijpt ge me goed? Het zou iets zijn als volgt. Eerst: titel (Jaarboek voor 1907, of zoo iets, of dichterlijk: Jaarboek der ziel voor ---). Daarna: Januari; mijn Januari-gedicht; een lijst der dagen van Januari, vier per bdz. geplaatst, met na iederen dag ruimte om er zijn indrukken of... zijne te betalen rekeningen op aan te teekenen. - En zoo voort voor Februari, Maart, etc... Nu vindt ge meer dan waarschijnlijk mijn voorstel idioot. Ik bied het U ook voor niet veel meer aan. 't Ware echter misschien iets dat als kerstgeschenk te ondernemen {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} ware. Het is een oud plan van De Praetere en van mij... Het spreekt van-zelf dat ik U voor die twaalf gedichten - waar ik zeer tevreden over ben - geen honorarium vragen zou, buiten een paar exemplaren... als het ooit zoover komt. 6 Lach me nu niet te zeer uit, - en geloof me, na vriendelijkste groeten Uw dw. en verkleefden Karel van de Woestijne 78 Sint-Martens-Latem, tussen 24 en 27 oktober 1906 Waarde Heer van Dishoeck. Neem me niet kwalijk dat ik U niet vroeger antwoord gaf: ik heb het zoo ontzettend druk bij dien verhuis, over en weêr geloop naar Brussel, inpakken - over een paar dagen reizen wij af -, enz., dat ik geen vijf minuten vind om rustig te gaan zitten; daardoor ook vertraging in opsturen van ‘Janus’. Gun me dan ook de tijd tot mijn aankomst in Brussel: het duurt nog slechts tot de volgende week, want Dinsdag reeds zal ik definitief aan mijn nieuw adres zijn: Emmanuël van Driessenstraat, 38, Elsene (Ixelles)-Brussel, niet ver van Vermeylen. 1 Het schikte zich nu goed voor een nummer van 2 ½ vel voor ‘Vlaanderen’. 2 ‘Leven en Kunst’ heb ik ditmaal weggelaten: er was geen kopij genoeg voor een volledig nummer, en ik had de tijd niet om er zelf bij te maken. In December komen we dan met een goed nummer van drie vel. Gelast gij u met de tabel van inhoud? Hoeveel plaats neemt die in? Dinsdag schrijf ik U meer in 't breede over al 't overige waar nog over te spreken is. 3 Intusschen, met hartelijke groeten, Uw dw. en genegen Karel van de Woestijne {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Drukproef Het gelaat des dichters. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} 79 Brussel, eind november 1906 Waarde Heer van Dishoeck, Ja, gij hebt alle reden om op mij boos te zijn, - maar als ge wist hoe ik hier in Brussel zit, zoudt ge toch niet zoo streng zijn. 1 Vooreerst ben ik nog niet geheel geïnstalleerd; in mijn werkkamerken ligt het alles onder te boven; mijn boeken nog niet uitgepakt, mijn papieren niet in orde: ik zit hier zóo op den vreemde, en heb daarbij als correspondent van de N.R.C. zúlke beslommeringen (zorgen voor vrijen doorgang, voor een plaats in de schouwburgen, voor politieke inlichting enz.), dat mijn debuut als Brusselaar me van Laethem vooralsnog niet getroost heeft. Nu weêr zit ik U op een hoek der keukentafel te schrijven, en... aldus is het dat ik correspondenties aan de courant heb gestuurd. Plezierig is het allerminst, te meer a[ls] men daarbij gekweld is door financiëele zorgen. Dat is demoraliseerend in den hoogsten graad, en stemt niet tot rustigen letterarbeid... Maar dit alles legt u nog maar gedeeltelijk uit, waarom ‘Janus’ achterblijft; het kan u dus koel laten. 't Volgende echter niet. Ik heb namelijk bezwaren tegen mijn eigen boek. Ik weet wel dat het een ‘succes’ kan worden, dat ik goede recensies hebben zal, enz. Maar mij - en dat is het, dat me aarzelen doet - laat het onbevredigd. Mijn ‘Verzen’ zijn goed onthaald geweest. Ge hebt allicht gelezen wat ook onlangs Messet erover schreef in de Mercure de France. 2 De bijval was zóo groot, dat men mij de redactie aanbood - die ik natuurlijk afsloeg - van een tijdschrift alleen aan poëzie gewijd. 3 - Dat heeft me alles gelukkig gemaakt... en vrees gegeven voor later werk. Ik heb verplichting tegenover me-zelf, en mag niet dulden dat een minder-[go]ed werk op de ‘Verzen’ zou volgen, - minder-goed [a]lthans in mijn oordeel... Om 't boek in te houden is het natuurlijk te laat. Iets kan ik dus nog alleen doen: wat nog niet is gedrukt om te werken totdat het me goed genoeg voorkomt, om gedrukt te worden. 't Is hetgeen ik thans doe, in de benarde omstandigheden die 'k doormaak, - in mijn arbeid vertraagd door die omstandigheden... Schrik echter niet dat ik nu al te lang nog met het overige uitblijf. Ik zie te goed in dat ik u scha kan berokkenen, en doe dus mijn best. Stel me een datum, de laatste, en ik zal mijn best doen, niet-tegenstaande de moeilijkheid. Maar verdenk me intusschen niet van kwaden wil... Wat nog overblijft zal circa een 75 bdz. innemen, misschien even meer. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu over ‘Vlaanderen’. Ik wilde u vragen hoeveel bdz. het laatste December-nummer mag beslaan. Naar onze - Vermeylen's en mijne - berekening zou het zijn: 44 bdz. We hadden inderdaad 3/4 vel teveel gegeven. Een half vel is in November ingehaald. Dus moesten we nog een kwart-vel, 4 bdz. dus, inhalen. Maar zou het u iets geven dat die 4 bdz. erbij kwamen, en dat we dus 48 bdz. gaven? Stof is er wel genoeg, en ik zou blij zijn den jaargang op een goed nummer te sluiten. Laat me weten of ge iets tegen die vier bladzijdetjes hebt. 4 Nog iets: ik wilde u een verzoek doen. Die verhuis heeft me dubbel gekost dan ik dacht. Nu krijg ik van u nog 6,50 frank correspondentiekosten voor November, en zal ik aan 't Decembernummer ruim bijdragen. Zou ik U mogen vragen mij op dit alles een 50 Frank voor te schieten? Wij zouden bij 't verschijnen van het Decembernummer afrekenen; wat ik te veel heb ontvangen zoudt ge me van verder honorarium afhouden; kreeg ik te weinig, dan zoudt ge me 't ontbrekende bij gelegenheid wel opsturen... Ik vraag u dit, eerst omdat ik het waarlijk broodnoodig heb, en, ten tweede, ik vraag het aan u, omdat ik Uwe bereidwilligheid ken, en gij weet in welke omstandigheden ik verkeer. Dat ik van U discretie over die omstandigheden verzoek, daar dring ik, u kennend, niet op aan... Mag ik weêr op Uw goedheid rekenen, en 't geld spoedig ontvangen? Gij zoudt me voor enkele dagen uit een moeilijken toestand redden... Hierbij een briefje, dat ik voor enkele dagen ontving. Het is van H. Coopman Thz., Daillystraat, Brussel. Het loopt over de bijdrage ‘Juliaan Dillens’. De inhoud gaat me natuurlijk niet aan. Neem me niet kwalijk dat ik het u deshalve over-maak. 5 Ik wilde U nog 't volgende vragen. Men heeft nogal geestig gevonden dat op den omslag als mijn adres staat: Elsene (Ixelles) Brussel. Dat Ixelles had ik er voor U bijgevoegd, om U, die Brussel kent, nagenoeg te wijzen waar ik ergens verblijf. Op 't adres voor ‘Vlaanderen’ mag die Fransche naam echter wel weg. Gij wilt hem wel door Thieme laten schrappen, nietwaar? 6 - Thieme, niettegenstaande verwittiging, stuurt nog steeds alles naar Laethem; waardoor merkelijke vertraging voor de drukproeven. Wilt ge hem daar even attent op maken? Onlangs - en ik herinner me niet, het beantwoord te hebben - vroegt ge me of het geraadzaam was, Edmond van Offel uit te geven. 7 Rechtuit gesproken, ik loop met van Offel niet hoog op. Zelfs als schilder kan ik hem moeilijk eene personaliteit toekennen; als letterkundige, waarvan het werk me dan nog zeer gemengd voorkomt, natuurlijk nog minder. En ik meen wel dat ik met mijn oordeel niet alleen sta hier {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} in Vlaanderen. Maar daarentegen staat, dat Edm. van Offel in Holland goed ontvangen wordt. Van Deyssel, b.v., schijnt hem hoog te stellen. 8 Van Uw standpunt uit ware er dus misschien met van Offel een zaak te doen. En 't succes in Holland zou misschien in Vlaanderen dan ook een succes wekken... Maar mijn meening blijft, dat al wat ge tot hiertoe van Vlamingen - me-zelf er buiten gehouden - hebt gepubliceerd, boven van Offel's werk stond. Ik geloof niet dat ik U nog iets te melden heb, - tenzij ik gaarne ter recensie Kloos' Bilderdijk ontving. Kunt ge daar voor zorgen? 9 In December bespreek ik van Buggenhaut's ‘Wondernacht’, met welken uitgave ik U hartelijk geluk wensch: dat is een goede daad. 10 Nu blijft me alleen nog over, u van harte bij voorbaat te danken, en, na vriendschappelijke groeten, te teekenen Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 80 Brussel, eind november 1906 Waarde Heer van Dishoeck Hartelijk dank voor de toegestuurde gelden. Dat is allervriendelijkst van U. Geloof dat ik me tegenover U zeer verplicht gevoel. Ook voor uw bemoedigende woorden ben ik U dankbaar. Ik ben nu weêr kalmer, geruster, en 't werk zal nu al heel spoedig klaar komen... Neen, meer kunt u met die bloemlezing van ‘Prudens van Duyse’ niet oploopen, maar... in Holland zal dat toch niet pakken, vrees ik. 1 Van Duyse heeft voor ons, Vlamingen, een zekere beteekenis. In een tijd, dat er in Vlaanderen niets was, was hij veruit de beste. Hij maakt deel uit, is een toppunt van onze cultuurgeschiedenis, evenals, b.v., Pol de Mont. 2 Hij heeft ook wel eenige kernige, krachtige verzen geschreven; maar - in Holland, waar hij weinig gekend is, en géen cultuurbeteekenis heeft, zal hij alleen om zijn literaire waarde zijn te beoordeelen, en, zeer verouderd als hij is, vrees ik wel dat het gehoopte posthuum succes een fiasco wordt. Maar oneer is er natuurlijk nooit, een bloemlezing van Van Duyse uit te geven, al even weinig als om een bloemlezing van zijn tijdgenoot Bilderdijk, en veel minder dan om eene bloem- {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} lezing uit mindere sterren, als een Tollens of zoo... 3 In ‘Vlaanderen’ zal er ook wel, denk ik, bij gelegenheid van die uitgave, een uitvoerig opstel verschijnen, dat U misschien van dienst zal kunnen zijn. De Wandelende Jood kreeg ik van Vermeylen. 4 Hartelijk geluk gewenscht om de uitvoering! En voor uw verzoek - adressen van congregaties: ik heb onmiddelijk geschreven aan een Professor der Universiteit van Leuven, die daarvan goed op de hoogte is. Zoodra zijn antwoord ontvangen stuur ik het u op. 5 Die studie van V. Oordt las ik ook wel graag. 6 Met herhaalden dank en vr. groeten, Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 81 Brussel, begin december 1906 Waarde Heer van Dishoeck, Met den besten wil der wereld kan ik niet binnen de twee dagen klaar zijn: ik heb het tegenwoordig voor de Courant zóo druk - iederen dag Kamerzitting, met de Kongo-kwestie, 1 en dan nog 's avonds mijne correspondentie er voor schrijven -, dat ik alleen 's avonds heel laat aan ‘Janus’ werken kan, en dan nog een stuk in den nacht. - Het zal dus, als U 't goedvindt, voor volgend jaar zijn. Het is dan ook beter, meen ik. Er verschijnt thans zóo veel, dat mijn boek er wel in verloren kon loopen... Wij zullen ons best doen om ‘Vlaanderen’ zoo vroeg mogelijk klaar te krijgen. Ik zal eens op de kneukels der mederedacteuren kloppen. Reeds Zaterdag a.s. houden we redactiezitting. 2 Daar steken we 't nummer ineen, dat dan wel tegen Kerstdag verschijnen kan. Is het goed aldus? Zaterdag ook dan stellen we dan samen het schema van prospectus, door U gevraagd, op, en laten U meteen een lijstje geworden van waarschijnlijke bijdragen in 1907. 3 Intusschen, met vriendelijke groeten, Uw d.w. Karel van de Woestijne {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Kopijhandschrift Het gelaat des dichters (1913). (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} 82 Brussel, begin januari 1907 [xxx] 1 Aan de Januariaflevering hebben meêgewerkt: 2 Herman Teirlinck: 22 bladzijden = F 115,50 Arnold Sauwen: 3 bldzijden. = 12,00 Fern. Toussaint: 4 bldzijden. = 16,00 Om. K. de Laey: 2 bldzijden. = 8,00 Joris Fassotte: 4 bldzijden. = 16,00 Leven en Kunst: Toussaint: 52 lijnen = 5,20 Vermeylen: 157 lijnen = 15,70 De Raet: 133 lijnen = 13,30 De Cock: 158 lijnen = 15,80 ________ F 217,50 Ik dacht, u reeds opgegeven te hebben wat voor ‘Leven en Kunst’ aan de verscheiden meêwerkers toekomt voor het vierde kwartaal. Ik kan me echter vergissen. 3 Ziehier dus: De Cock: 15,10 + 12,00 = 27,10 F Vermeylen: 5,20 F Wat ik bijdroeg is sedert lang voldaan. Aan redactiekosten betaalde ik in December 8,70 F plus 1,30 voor de postwissels. Maakt: 10 frank juist. Wil die a.s.bl. aftrekken van wat u zoo vriendelijk waart me voor te schieten. 4 En aanvaard, na dezen vervelenden zakenbrief, met mijne vriendelijkste groeten, de hartelijke wenschen die ik met nieuwjaar U en uw gezin toestuur. Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} 83 [Sint Gilles-Brussel, 10 februari 1907] Waarde Heer van Dishoeck, Ik ben meer dan ooit overspannen. Teirlinck kan het getuigen. Heden ben ik overigens geheel belet U te schrijven gelijk ik het wenschen zou en gelijk het noodig is. Wilt ge me uitstel geven tot morgen? Dan ontvangt ge een langen brief. Met vriendelijke groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 9 Febr. 07. 84 Brussel, 11 februari 1907 11 Februari 1907. Waarde Heer van Dishoeck. Ziehier wat ik mij, in persoonlijken naam, niet in naam der redactie van ‘Vlaanderen’, verplicht gevoel U te schrijven. De heer Aug. Vermeylen heeft bij U zijn ontslag gegeven als redactielid van ‘Vlaanderen’. Wat hij als reden mag opgegeven hebben is mij onbekend. 1 De heer Vermeylen deelde ook aan mij, met de bedoeling dat ik het aan de overige redacteuren bekend zou maken, zijn besluit mede, uit onzen kring te treden; de redenen die hij opgaf zijn de volgende: 1o ‘Vlaanderen’ verschijnt niet op gestelden datum; 2o er zijn vele ‘bewijzen van laksheid in het beheer’; 3o ‘Vlaanderen’, zooals het nu is, is allerminst geschikt om op het Vlaamsche publiek in te werken; 4o ‘nog meer dat (hij) nu niet wensch(t) te zeggen’. Ik heb met Teirlinck - de eenige redacteur met denwelken ik onmiddelijk in aanraking kon komen - den brief des heeren Vermeylen herhaalde malen herlezen. Wij kwamen tot het besluit: 1o dat de heer Vermeylen met heel de redactie de verant- {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} woordelijkheid droeg van het te-laat-verschijnen, vermits dit deels te wijten was aan 't voorkomend gebrek-aan-goede-kopij. 2 (Teirlinck-zelf was voor de Januari-aflevering gedwongen in der haast een stuk te schrijven; 3 en hoe dikwijls heb ik niet in hetzelfde geval verkeerd!) 2o Wij begrijpen niet wat door ‘het beheer’ bedoeld wordt. Is de bedoeling ‘het secretariaat’? (maar dat is toch hetzelfde niet, en de heer Vermeylen is gewoon te goed zijn woorden te wegen vóor hij spreekt). Of is zijn meening: de administratie, die in uwe handen is? 3o Is ‘Vlaanderen’ voor 't oogenblik niet geschikt om op het Vl. publiek in te werken, ligt dit niet weer aan de redactie, en dus ook aan den heer Vermeylen? Maar deze, die de vorige jaren aan 4, 6 en 7 afleveringen meêwerkte, zond verleden jaar, niet tegenstaande herhaald aandringen, slechts tweemaal in. 4 Ik, daarentegen, heb, behalve ‘Leven en Kunst’ dat ik voor het ⅔ gevuld heb, zeven bijdragen gehad. Is het literair peil van het tijdschrift in den laatsten jaargang gedaald? - Wees zoo vriendelijk, waarde heer, eens even de inhoudsopgave van de twee laatste jaargangen te vergelijken? In no 4 van de redenen des heeren Vermeylen, meenen wij de echte te lezen: de heer Vermeylen wenscht niet bekend te maken, waarom hij ons in den steek laat. Die redenen, die we niet kennen moeten, gaan dus de meerderheid der redactie niet aan, het zijn dus vermoedelijk persoonlijkheden, waar wij niet over oordeelen kunnen. Om die persoonlijkheden wenscht de heer Vermeylen aan de algemeene taak niet meer meê te doen. Ik zal zulke handelwijze niet beoordeelen... 5 Van die vierde reeks redenen dus afgezien, alsook van no 2 waar de beteekenis me niet duidelijk van is, blijven twee redenen, die ik in den geest des heeren Vermeylen beschouw als tegen mij gericht. Ik laat aan anderen de zorg over, te beoordeelen in hoeverre ze gewettigd zijn; hoeverre, nl., mijne verantwoordelijkheid en die der overige redacteuren ging. Gij-zelf weet met welken ijver ik verleden jaar begonnen ben, en... hoe ik bij U van aanvang af te klagen had over de wijze waarop de redactie mij alleen liet staan. Ik heb nochtans volgehouden, niettegenstaande veel persoonlijken tegenspoed, niettegenstaande rechtstreeksche tegenkanting, nog onlangs ondervonden. 6 Dat ik in zulke omstandigheden soms faalde, ik verduik het niet. Daarom wil ik mij ook niet verdedigen. Maar ik vraag U, me rechtuit te zeggen: Gelooft gij, de uitgever, dat het, zooals de heer Vermeylen insinuëert, mijne schuld is dat ‘Vlaanderen’, altijd volgens den heer Vermeylen, vervalt en ten gronde gaat? {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoo ja, dan geef ik gaarne, tot beteren bloei van ‘Vlaanderen’, mijn ontslag als secretaris en als redacteur. Vermits ik voor het tijdschrift schadelijk ben, dan vraag ik niet beter dan mij te verwijderen, zelfs met de belofte niets te doen, dat ‘Vlaanderen’ in den weg kon staan. Ik zal dezelfde vraag stellen aan mijne mederedacteuren op de algemeene vergadering van Zaterdag aanstaande. Intusschen ware 't mij aangenaam, uw oordeel te bezitten. De heer Vermeylen schijnt niet bereid te zijn, op zijn besluit terug te komen. Op onze uitnoodiging met ons eergisteren te vergaderen, weigerde hij beslist. 7 Misschien brengt mijn verwijdering uit de redactie hem tot betere gevoelens. Daarom zal het maar goed zijn, dat ook gij zoudt vrede hebben met mijn aftreden. Want ik zou niet wenschen dat ‘Vlaanderen’, 'tzij verdween door mijne schuld, 'tzij leed onder het ontslag des heeren Vermeylen, hetgeen eene afkeuring zou zijn van zijn eigen werk. Daarom, ik herhaal het, verdwijn ik maar liever. Ik heb overigens rust noodig, - de noodige rust om aan eigen werk te denken en te arbeiden... Ik ben U nog uitleggingen verschuldigd aangaande de mij toevertrouwde kwitancies. 8 Gij weet wat ik daarvan ontvangen heb: niet genoeg om heel 't Januarinummer te honoreeren. 't Overige heb ik weer op de post gedaan, vertrouwend dat ge naar mijne opgave aan die menschen zult geschreven hebben. Mijne vrouw is teruggekeerd van bij Van der Linden en bij Tijtgat. De eerste houdt vol, die vier abonnementen niet schuldig te zijn. Volgens inlichtingen, bij Teirlinck genomen, zou dit waar zijn: die abonnementen zouden aan Krijn zijn overgedragen. 9 Maar bleef v.d. Linden geregeld het tijdschrift ontvangen? Wil dit s.v.pl. eens nazien. Zoo ja, en stuurde hij het niet terug, dan moet hij natuurlijk betalen... Tijtgat zei, dat hij U uitstel gevraagd had. Is dat waar? Mijne vrouw zal er einde der maand terugkeeren. Voor Fris is gezorgd. 10 Is al het geld binnengekomen, dan verrekenen wij samen. Iets moet ik u nog zeggen: ik betwijfel zeer, of Vuylsteke te Gent betalen zal. Ik hoor dat hij in zeer slechte zaken zit voor 't oogenblik. Nog een woord over de Februariaflevering. De tekst ervan lag klaar toen Vermeylen's brief kwam (Gij kent de reden, waarom hij zoo laat kwam). 11 Nu bestaat de tekst voor 't grootste deel uit een opstel van mij over Vermeylen en Teirlinck. Nu wil ik geenszins dat in hangend geval mijn opstel verschijnt. Ik heb daar goede redenen voor. 12 - Nu stel ik U voor, deze maand, gezien de omstandigheden, niet te verschij- {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} nen, en de volgende maand een dubbel nummer te geven. Ik weet dat de Bom een goed opstel heeft. Intusschen is er nog anderen tekst binnengekomen. Vindt U 't goed aldus?... 13 Laat toe, dat ik nu ophou. Deze brief, als 't minste wat ik doe, kost me tegenwoordig bovenmenschelijke inspanning. Ik gevoel me zeer afgemat, zeer zenuwziek... Met de hoop op een spoedig antwoord en de uitdrukking van mijn spijt, dat ik ten tweede male gedwongen ben U wegens ‘Vlaanderen’ onaangenaam te zijn, 14 met vriendelijke groeten, Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne Deze brief heeft, ik herhaal het, een strikt-persoonlijk karakter. Ik zal U slechts dán met stelligheid over de zaak-Vermeylen kunnen spreken, als de redacteuren zullen vergaderd hebben. 15 85 Mariette van de Woestijne aan C.A.J. van Dishoeck. [Sint Gilles-Brussel, 13 maart 1907] Geachte heer van Dishoeck. Tot mijn spijt moet ik U melden dat mijn man voor enkele dagen gedwongen is in Gent te verblijven, en niet voor dinsdag terug kan komen, ik moet hem morgen gaan vervoegen en zal hem uwe kaart mede dragen. Met de meeste achting. M. van de Woestijne 86 Bosvoorde, mei/juni 1907 Waarde Heer van Dishoeck, Ik ben waarlijk geroerd door uw zoo vriendelijken, hartelijken brief. Welk verschil met de bejegening die ik hier van z.g. vrienden onderga! 1 Toch vergist ge u, als ge meent dat ik de voor U ontvangen gelden voor eigen {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Janus met het dubbele voor-hoofd met een bandtekening door Gustave van de Woestijne, 1908.==} {>>afbeelding<<} {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} gebruik zou hebben aangewend. Ziehier wat is geschied. Al mijn geld (Uwe 260 F, plus een 230 fr. van mij) lagen, met de nog onbetaalde kwitancies, in eene lade op slot. Op zekeren dag wil ik die kwitancies nemen om ze u terug op te sturen, en - bemerk dat al het geld, alsook de eenige kwitancie die nog in Brussel betaalbaar was, die van Tijtgat, 2 verdwenen was. Huiszoeking, natuurlijk, maar zonder gevolg. Wie te beschuldigen? Ik had vreemde werklui in huis... Mijne eerste beweging was, u alles te schrijven. Maar zou dat niet op eene ontvreemding gelijken? Liever dan maar wachten dat ik het geld teruggewonnen had, om U dan alles eerlijk terug te geven, en te zeggen hoe alles kwam. Het was misschien een domme fierheid van mij, liever onder verdenking te staan tot ik alles aanzuiveren kon dan mij te willen verontschuldigen; maar dat ligt nu zoo in mijn aard, - en ik heb geen ongelijk; ge gaat later zien waarom. Mijn vrouw gaat natuurlijk naar Tijtgat: men was nog niet komen ontvangen; en Tijtgat zou alles met u afhandelen. Heeft hij dat gedaan?... Ik, intusschen, was ziek, dat herinnert ge u nog. Niet te minder werkte ik. Ik had gehoopt geld te kunnen leenen, om 't spoediger met u af te kunnen handelen; maar 't ging niet. Gelukkig had ik een bestelling voor de ‘Wereldbibliotheek’: de vertaling van de ‘Ilias’. 3 Deze zal nu begin der volgende week klaar zijn. God zij gedankt: alles komt dus in orde binnen enkele dagen. Dat ik gelijk had, me bij niemand te willen verontschuldigen, en fier te zwijgen, wordt bewezen door 't gedrag van, b.v., Vermeylen. Hierbij gaat zijn laatste brief: gij ziet dat hij de waarheid niet spreekt, en daarenboven een wantrouwen toont dat ik nooit van een vriend zou verwachten, en me nooit tegenover een vriend zou veroorloven. 4 Zulke bejegening heeft me verontwaardigd en bedroefd: ik zou dan ook mijn ontslag reeds gegeven hebben in de redactie van ‘Vlaanderen’, was het niet dat gij uitgever waart... Want met menschen die mij zóo... onbeleefd als Vermeylen bejegenen, heb ik niet gaarne omgang. Om nu de zaken maar geheel af te maken in eens: Ik stuur U hierbij de onbetaalde kwitancies terug. Op uw lijstje was die van Callewaert-Yperen vergeten (8,10). - Ontbreekt dus: Tijtgat-Brussel. Die van V.d. Linden-Brussel werd u vroeger teruggestuurd, meen ik. Zooniet, dan werd die ook ontstolen... Ik had dus voor u ontvangen: F 262,05. Op 19en November 1906 ontving ik als voorschot van u: F 66,97 Voor Dec. krijg ik als honor. F 17,30 {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} blijft F 49,67 In Jan. betaal ik aan briefwisselings en verzendingskosten F 9,50 aan postwissels voor de kwitancies F 3,50 _________ samen F 13,00. F 13,00 Ik blijf dus einde Jan. schuldig 36,67 F. Overdracht: 262,05 F Voor Maart krijg ik als honor.: F 48,00 Voor Mei krijg ik als honor.: F 36,00 5 ________ samen F 84,00 Ik ben schuldig F -36,67 ________ te mijnen bate dus F 47,33 die ik aftrek: -47,33 F ________ blijft: F 214,72 Ik heb aan Teirlinck in Febr. als afkorting op honor. gegeven: F -70,00 ________ blijft dus: 144,72 F die ik U dus schuldig ben, en volgende week met U vereffen. Wil me laten weten of dat alles met uwe rekeningen klopt. ‘Janus’ nu. Ik ben werkelijk beschaamd; maar moest alles natuurlijk laten liggen tot de ‘Ilias’ af was. Nu nadert het einde, en ga ik mij met verschen moed aan 't werk kunnen zetten, zoodat dit alles heel, heel gauw in orde komt. Ik zie straks nog die proeven na. Morgen of overmorgen zal ik U dan zeggen wat definitief af mag worden gedrukt. En tegen den zomer kunnen we dan wel verschijnen... En laat me U nu, welgemeend, uit ganscher harte danken voor uwe goedheid jegens mij. Geloof dat ik U erkentelijker ben dan ik wel zeggen kan. Met hartelijke groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} 87 C.A.J. van Dishoeck aan Karel van de Woestijne. Bussum, 7 oktober 1907 1 Waarde Heer! Ik waag nu nog dit allerlaatste schrijven betreffende Janus. De 4 vel heb ik nu zelf nogmaals af laten drukken en doorgelezen en slechts een enkel drukfoutje gevonden. Ik zal tot Woensdagavond wachten of u u verwaardigt mij eenig antwoord of uw correctie der revisie te zenden, anders order geven tot afdrukken. Verder deel ik u mede dat ik nog tot Zaterdag zal wachten, hoogstens Maandag op de verdere copie Don Juan Sentimenteel en Christophorus. 2 De eerste stond meen ik reeds in eenig tijdschrift en zal ik naar zoeken, vind ik het u proef doen zenden en 3 dagen wachten op correctie of 't anders zelf corrigeeren. Hoor ik in 't geheel niets dan sluit ik het boek met Blauw-Baard en laat het verschijnen. Langer wensch ik nu niet meer te wachten. 3 Dat begrijpt u nu zelf wel. 1 ½ jaar geleden zou 't verschijnen, heb ik uw honorarium betaald en wacht ik nòg langer dan ben ik m'n bestellers misschien ook weêr voor een deel kwijt. 4 88 Bosvoorde, november 1907 Waarde Heer van Dishoeck, Het lezen van uw brief is mij een waar geluk. Dank voor Uwe deelneming en uwe wenschen. Zij helpen veel dragen, veel verduren, en geven nieuwen moed. 1 Om tot de zaak te komen: ‘Don Juan’ zou in het boek een drietal, en ‘Christophorus’ een vier- à vijftal vellen beslaan, naar mijne schatting. In mijn plan moest ‘Christophorus’ het boek besluiten: het is een stuk van hoop en betrouwen, van liefde voor mijn land en voor God. Ik wilde dat die de eind-indruk van mijn boek was... ‘Don Juan’ is daarentegen pessimistisch: een tegenhanger, in het tragische, van ‘Blauw-baard’. - Daar het dus op kiezen aan komt: ‘Don Juan’ maar laten liggen, en ‘Christophorus’ plaatsen. Misschien schrijf ik dan nog een klein na-bericht (een paar bladzijden), om het boek te besluiten... 2 Er is echter een ander bezwaar. Van Nouhuys liet me weten dat ‘Christophorus’ {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} in December niet kon verschijnen. Daar ik Uwe plannen niet kende heb ik niet aangedrongen. Daar kan echter nog wel in verholpen worden, denk ik. Indien U eens aan v. Nouhuys schreeft, hem zeggen dat ik uwe plannen niet kende, dat ik dus maar goed vond, later te verschijnen; maar vermits gij nu wenscht in December uit te komen, dat het toch wenschelijk zou zijn dat het stuk óok in de December-aflevering kwam... - Hij zal u dat niet weigeren, hoop ik: het zal nog wel tijd zijn den inhoud der aflevering te wijzigen. Wil dan ook bij hem aandringen dat ik zoo spoedig mogelijk druk-proef krijg, en vraag dan ook een afdruk der proef voor U, waar men reeds op zetten kan... 3 Ik heb de vier vel van ‘Janus’ gevonden en herlezen, en aan van Nifterik nagestuurd. 4 Dat is dus ook in orde. Gaat alles nu goed met ‘Christophorus’, dan is de zaak gauw uit de voeten. Mocht ze voor u een groot sukses zijn! Ik ben heel blij, dat ge me verder uitgeven wilt. Ik hoop heel, heel veel van dien nieuwen bundel verzen. 5 Maar gij krijgt hem maar als 't geheele handschrift klaar is: dat bespaart ons zeker al den last dien we met ‘Janus’ hadden... Zoodat ‘Vlaanderen’ dan verdwijnt? In alle rechtzinnigheid, het spijt me. Ik heb daar toch ook anderhalf jaar mijn best voor gedaan, en ik geloof niet dat ik me om dat anderhalf jaar, voor 'tgeen den afgelegden arbeid en de degelijkheid van den inhoud aangaat, te schamen heb. Vermeylen, die een geboren criticus is, heeft gemakkelijk klagen gehad: ik stel vast dat hij het niet zoolang als Teirlinck en ik heeft uitgehouden... En nu gaat het me spijten, dat ik in Februari ziek moest worden, en het opgeven moest; ik had zeker den moed niet verloren... - Maar vermits de zaak nu zoover staat, moeten wij er ons maar bij neêrleggen. ‘Vlaanderen’ is misschien later wel door iets anders te vervangen, dat niet iedere maand op vasten datum verschijnen moet. Want dat was de moeilijkheid voor de redactie: op datum verschijnen. De literaire productie, de goede wel te verstaan, is in ons land daartoe te gering nog. Hoogstens een driemaandelijksch tijdschrift kon waarlijk-degelijk werk leveren, een tijdschrift waar alleen de allerbesten aan medewerken zouden met hun allerbeste werk. En blijkt dat onmogelijk: dan maar geen tijdschrift meer... 't Ongeluk is, dat er bij den val van ‘Vlaanderen’ zooveel gaat gejuicht worden, en dat we een leger van nieuwe tijdschriften uit den grond gaan zien rijzen. 6 Want wij mogen het wel zonder valsche nederigheid zeggen: wij waren eene ontzag-wekkende macht. Die vijf jaargangen staan daar als een monument. Jammer, dat het niet duren mag... {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Van de Woestijne aan Van Dishoeck, december 1909 (brief 110). (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} Iets wat wij, redacteuren (in den laatsten tijd waren wij het maar heel weinig meer), niet vergeten zullen is, welken goeden uitgever wij aan u gehad hebben. Ik zal hier niet verder op ingaan; maar, als onze erkentelijkheid eenigszins opwegen kan tegen het geldverlies, dan mag ik U met volle overtuiging verklaren, dat ieder van ons u die zóo-verdiende erkentelijkheid toedraagt... 7 Hier wil ik maar sluiten, met de hoop dat alles bij 't eindigen van ‘Janus’ goed verloopt. Ik dank U nogmaals van harte voor uwe goede woorden, en blijf, in afwachting van nieuws, Uw steeds genegen Karel van de Woestijne 89 Bosvoorde, 31 december 1907 Waarde Heer, Ik heb met U verscheidene zaken af te handelen, maar wil er niet meê beginnen, zonder U, met het nieuwe jaar dat binnen enkele uren aanvangt, alle geluk in uw gezin en in uwe zaken toegewenscht te hebben. 't Moge u alles naar wil gaan, vooral met de Vlaamsche klanten die u - ik beschuldig me-zelf! - soms wel eens leelijke parten spelen... Ik, om te beginnen, beloof me te beteren, voor zoverre de grilligheid van mijne natuur verbeterbaar is; en dat de anderen nu maar volgen... Ik wilde u eerst schrijven over ‘Janus’. Vóor enkele dagen schreef van Nouhuys mij dat hij ‘Christophorus’ naar de drukkerij had gestuurd en dat het stuk stellig in de Februari-afl. geplaatst zou worden. De proeve moet me dus binnen zeer weinige dagen toekomen. Onmiddelijk stuur ik U dan de kopij. Voor 'tgeen ‘Don Juan’ aangaat: als hij haast áf was heb ik hem weêr gescheurd. En nu hermaak ik hem... voor later. Dit om u te zeggen dat het ding in den bundel dan niet zal komen, gelijk gij aanvankelijk hadt voorgesteld. Later, als er een tweeden druk mocht komen, kan het altijd ingeschoven worden. Nu laten wij het maar buiten. Zoodat de bundel weldra klaar is. Van nu af aan zouden we reeds het vóor-werk geheel gereed kunnen maken, dunkt me; ik bedoel de inhoudsopgave met de juiste pagineering. Krijg ik daar nog een druk-proef van? {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede punt ter bespreking: ik zei U dat een nieuwe bundel verzen in aantocht is. Deze vordert verbazend ras, is bijna geheel klaar, zoodat ik u 't geheele handschrift tegen Mei-Juni vast belooven kan, en we met het najaar zouden kunnen verschijnen. Is U bereid dit uit te geven?... - Ziehier nadere bepalingen. Het boek zal ± 12 vel druks beslaan (de dikte haast van mijn vorigen bundel). Het heet: ‘“De Gulden Schaduw” deel II der verzen van Karel van de Woestijne. - (De Rei der Maanden; het Huis van den Dichter; Poëmata)’ - De uitgave zou ik wenschen overeen te stemmen met die van den eersten bundel verzen, om er als het vervolg van te zijn. 1 Wilt U daar in toestemmen?... Ik wilde gaarne weten hoe ge over dit alles denkt... Hoe staat het nu met de zaak-‘Vlaanderen’? Ik verneem er hier heel weinig over: ik leef heel afgezonderd, en, daar ik het weêr met de zenuwen te pakken heb, kon ik naar de laatste redaktie-vergadering niet gaan. Ik kreeg alleen een paar woordekens van Vermeylen: hij trad beslist af; gij zoudt wenschen voort te zetten; intusschen bemoeide van Langendonck zich met de zaak... Wat kan ik daar uit opmaken? Is het onbescheiden er u naar te vragen?... Einde-Januari of aanvang-Februari kom ik naar Holland, in Rotterdam - en vermoedelijk ook wel elders - verzen voordragen. Daar dat met het verschijnen van ‘Janus’ samen-valt, kon dat wel eenigen invloed op den verkoop hebben, meen ik... - Zal ik dan het genoegen hebben, U in Bussum even op te zoeken? Met hartelijkste groeten en herhaalde wenschen Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne 90 Bosvoorde, januari 1908 Waarde Heer van Dishoeck! Wie wel het meeste verbaasd is van ons beiden?... Ziehier de toedracht der zaken: verleden Zaterdag, nu juist eene week geleden, hield de redactie vergadering, en Van Langendonck stelde vóor dat hij de leiding op zich zou nemen, mits ons aller trouwe meêwerking - hetgeen wij allen, ook Vermeylen, beloofden - en een duchtig secre- {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} taris. Sabbe zou daartoe worden uitgenoodigd. Wij namen allen gretig aan, omdat v. Langendonck's waarde door iedereen erkend wordt, en dat hij als katholiek weêr veel sympathieën voor ‘Vlaanderen’ winnen kan. Wij hebben overigens als stelregel aangenomen, niets dat eenigszins aanstoot zou kunnen geven op te nemen. Zoo zou voor ‘Vlaanderen’ misschien een nieuw tijdvak van bloei aanbreken... Nu nam Teirlinck op zich, U dit onmiddelijk te laten weten. Ik dacht dus dat gij sedert Zondag reeds van alles op de hoogte waart en de zaak goedkeurdet, vermits het de redding van ons tijdschrift was... Wat er nu weêr mag gebeurd zijn; wat Teirlinck mag belet hebben U te schrijven: chi lo sa? 1 Teirlinck was, even als wij allen, vol geestdrift. Van Langendonck en ik brachten hem tot aan 't station: dáar beloofde hij nogmaals uitdrukkelijk alles in orde te brengen. Hij zelf had aangedrongen, dat hij u schrijven zou. En nu hoor ik dat er niets van terecht kwam! - Heeft van Lang. misschien tegenbevel gegeven? Maar dat zou mij ten zeerste verwonderen! Ik bleef Zaterdag lang met hem: hij was als verjongd en vol moed. Dat ze hem Voorzitter v.d. Vereeniging v. Letterkundigen hadden gekozen, had hem reeds opgeknapt. Nu nam hij ‘Vlaanderen’ op zich; geen twijfel of hij zou thans de volle maat van zijn krachten geven... 2 En nu hoor ik dat er vooralsnog niets van gekomen is... - Vermits gij hem geschreven hebt, zult gij er thans al iets meer van weten, misschien. Ik ben heel benieuwd te weten hoe dat uitloopt... Nu is ‘Christophorus’ geheel in uw bezit. Daar hij geheel gedrukt is zal dat gauw gaan, en kunnen wij, denk ik, spoedig verschijnen... Ik ben 3 Februari in Zwolle, 4 Februari in Rotterdam. Daarna misschien nog elders (waarschijnlijk Groningen en Den Haag). Ik wilde elders ook nog wel optreden, in Utrecht en Leiden, b.v.: ik verplaats me zeer moeilijk, maar als ik dan eens naar Holland kom, dan blijf ik er wel gaarne een paar dagen. Misschien kunt ge mij daar uit doen noodigen? 3 Met hartelijkste groeten Uw Karel van de Woestijne {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} 91 Bosvoorde, 8 februari 1908 Zaturdag middag. Waarde Heer van Dishoeck Ik heb Uw voorstel aangaande ‘Vlaanderen’ bij aankomst aan v. Langendonck medegedeeld. Hij scheen er niet ongenegen aan te zijn, maar wilde eerst met de vrienden praten, vóor hij eene uitspraak waagde. Gisteren nu zag ik Vermeylen, die, met van Langendonck, Streuvels had gezien. Ik was er niet bij en weet dus niet wat er gebeurd is. In overeenkomst met Vermeylen, heb ik v. Langendonck heden verzocht zoo spoedig mogelijk eene redactiezitting te beleggen, waarbij een definitief besluit zou worden genomen. Dat besluit laat ik u dan gaarne onmiddelijk kennen, tenzij een ander redactielid er aan hechtte het te doen. 1 Aangaande ‘Janus’: ik verzend heden aan Nifterik vel 15 en 17, klaar om af te worden gedrukt, alsook vóorwerk. Vel 18 heb ik in proef, en vertrekt ook meê. Vel 16 heb ik U in revisie ter hand gesteld op de kamer van Mejuffrouw Salomons, 2 met het verzoek, zelf die revisie eens door te willen zien. Is die revisie nu verloren gegaan? Of aldaar blijven liggen? - Daar ware nog weinig aan verloren: dat Nifterik mij een nieuwe proef stuurt, en 's anderen daags heeft hij ze terug. De reis in Holland is heerlijk geweest, ook dank aan Uwe bemoeiïngen. Ik ben er u zeer dankbaar om. Er bestaat plan dat ik in 't najaar terug kom. Met vriendschappelijke groeten, Uw d.w. Karel van de Woestijne 92 Bosvoorde, 1 maart 1908 1 Mrt 1908. Waarde Heer van Dishoeck, Ik verzond daareven aan uw adres de laatste drukproeven van ‘Janus’. U wilt ze nog wel eens dóorlezen, niet waar? En dan maar laten afdrukken. Nu wilde ik even nog {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afwijkingen, 1910.==} {>>afbeelding<<} {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} een laatste drukproef van het vóorwerk zien, en... dan is alles, Goddank, klaar. Wanneer denkt ge dat we verschijnen? Jhr. Feith, van het ‘Handelsblad’, vroeg me eenige inlichtingen over mijn ‘jongste plannen.’ Ik heb een stukje ingezonden over ‘Janus’. 1 Dat kan niets dan goed, natuurlijk. Als het klaar is, wilt U me dan wel een twintigtal presentexemplaren sturen, niet-waar. Wil zoo vriendelijk zijn bij het pak het paar beloofde boeken te voegen, en ook een gebonden exempl., zoo mogelijk van mijne ‘verzen’, voor Emile Verhaeren. 2 Deze zond me weêr, met eene allerliefste opdracht, zijn laatste boek, en... ik kan hem niets terugsturen, vermits ik niets meer heb... 3 En als ‘Janus’ klaar is, kunnen we dan eens nader praten over den nieuwen bundel Verzen? Binnen een paar maanden is hij geheel klaar. Met hartelijke groeten Uw dw. Karel van de Woestijne 93 Bosvoorde, 4 maart 1908 Boschvoorde, 4 Maart 1908 Waarde Heer van Dishoeck. Neem me niet kwalijk dat ik u weêr lastig val; maar het geldt een levenszaak voor mij en mijn gezin, en gij zijt altijd zoo vriendelijk voor mij geweest... Ziehier, in een paar woorden, wat het is. Ik heb aanvang volgende week eene voor mij enorme som te betalen; betaal ik niet, dan slaat men hier alles aan en zit ik op straat. Gelukkig zijn dit mijn laatste schulden: nog een paar kleinigheden, en dan ben ik voor goed van de zorg verlost; maar intusschen... Door mij af te beulen, zal ik er in slagen de som bijeen te hebben, behalve een 300 frank (iets meer) die me ontbreken. Heb ik die 300 fr. niet, dan ben ik verloren. Nu had ik het volgende bedacht. Ik ben u nog iets als een honderd frank schuldig, misschien iets meer. We zouden nu kontrakt maken voor ‘De Gulden Schaduw’, mijn nieuwen bundel verzen. Ik zou hem u in vollen eigendom afstaan, behalve toestemming van mijnentwege voor eene tweede uitgave. Als honorarium zoudt ge me {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} 400 frank geven. Na er de 100 frank die 'k u nog schuldig ben af getrokken te hebben, zou ik in tijds de 300 noodige frank hebben... Gaat dat? Gij weet niet welken dienst ge mij bewijzen zoudt!... 400 frank is zoo heel veel niet, als gij bedenkt dat ik een goede bestelling van het Ministerie zal hebben, en ook misschien wel van het Provinciaal bestuur. Ik ben nu ook meer bekend dan bij mijn eersten bundel, heb in de laatste tijden veel succès gehad... Stemt ge toe? Ge kunt wel denken dat ik U slechts als laatste toevlucht schrijf. Weigert gij, dan weet ik waarlijk niet wat er moet gebeuren. Ik zit een paar weken reeds stukken in den nacht te schrijven... - Het blijft verstaan, nietwaar, dat dit strikt tusschen ons blijft?... Voor 'tgeen den bundel aangaat: ik kan u binnen een paar maand al de kopij sturen. Daar hebt ge nu misschien niet veel vertrouwen in: ik ben nu eenmaal niet zakelijk, en met ‘Janus’ heb ik wel wat nukkig gehandeld; dat ligt zoo in mijn aard, en voor ‘Janus’ had ik dan ook redenen, die ge half kent. Met ‘de Gulden Schaduw’ gaat het andersom: ik-zelf verwacht heel veel van het werk, dat ik oneindig beter dan 't vroegere geloof... Gij hebt dus niet te vreezen dat ik het verschijnen belemmeren zal... Ik zie uw antwoord met angst te gemoet. Nogmaals: neem me niet kwalijk dat ik U weêr kom vervelen. Maar ge zijt altijd goed geweest voor mij, en ik weet dat ik in U vertrouwen mag stellen... - Vervelend, al die zaken, nu vooral dat ik het einde zoo nabij ben... 1 Met dank bij voorbaat, en met mijne hartelijkste groeten, Uw erkentelijke Karel van de Woestijne 94 Bosvoorde, maart/april 1908 Waarde Heer van Dishoeck. Neem me niet kwalijk dat ik niet vroeger schreef. Het was ondankbaarheid noch luiheid. Maar ik heb het zoo lastig gehad met allerlei moeilijkheid, was daarbij ongesteld. Ik kon er niet toe komen met een kalm hoofd na te denken. - Nu zal het binnen enkele dagen grootendeels uit den weg zijn geruimd. Goddank! {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Laat ik u eerst danken voor 't gestuurde honorarium. Ik vergeet niet licht den dienst dien ge me daar bewezen hebt. Geloof dat ik er me zeer aan U door verplicht gevoel. Nogmaals dank. 't Ontwerp-contract vind ik heel goed: zag er echter gaarne in vermeld dat auteur en uitgever gezamenlijk de stoffelijke uitvoering van het boek, ook bij herdruk, bespreken. 1 Aangaande ‘de Gulden Schaduw’ (waaruit gedichten in ‘de(n) Gids’ komen): 2 Toussaint, die een bibliophiel is, zou gaarne hebben dat een klein getal exemplaren ervan op Japansch papier zou worden getrokken. Hij-zelf zou u dertien exemplaren bestellen op Japansch papier, die ge hem in vellen leveren zoudt. Gij zoudt den prijs rekenen van een gewoon ingebonden exemplaar, plus de kosten van het papier. Hij zou zich daarentegen verbinden die boeken niet in den handel te brengen: zij zouden in de handen komen van dertien vrienden van hem, die elk een dertiende deel der onkosten zouden dragen. Toussaint zou tegenover u verantwoordelijk zijn. - Dit was zoo maar een voorstel van ons. Kunt u daar op ingaan? Toussaint wil U als dank volgenden dienst bewijzen. - U vraagt me of ik kaarten wensch tot inschrijving, van ‘Janus’ en, later, van ‘Gulden Schaduw’. Ik-zelf ken hier weinig menschen. Van vrienden uit Vlaanderen ben ik geheel vervreemd sedert anderhalf jaar. Die kaarten zouden dus niet veel geven. Maar Toussaint heeft heel veel betrekkingen, kan onmiddelijk in het ministerie werken; en is daarenboven secretaris der ‘Vereeniging van Letterkundigen’. Als dusdanig heeft hij plaatsing van driehonderd zulke kaarten, die hij zich gelast te verzenden. Dat brengt in elk geval meer op dan als ik het zou doen. Wilt U dan voor die kaarten zorgen? En krijg ik er drukproef van? Ik zie met spanning naar ‘Janus’ uit. Is hij nog niet klaar? 3 Dank voor de beloofde present-exemplaren. Wilt U er dan die twee exemplaren van mijne ‘Verzen’ bij doen, alsook ‘Meisje-Studentje’ en ‘Floris V’? 4 Hartelijk dank bij voorbaat. Ik verontschuldig mij nogmaals om mijn laat schrijven, en beloof u mij te beteren, en bied u mijn hartelijksten groeten aan. Uw genegen en d.w. Karel van de Woestijne {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} 95 Bosvoorde, april/mei 1908 Waarde Heer van Dishoeck. Wist ge wat ik thans heb aangegaan, gij zoudt me mijn lang stilzwijgen niet kwalijk nemen. Sedert een kleine maand n.l. ben ik vertaler der kamer van Volksvertegenwoordigers. Ik werk daar van 's middags éen tot 's avonds tien uur, en soms nog later; ik kom afgebeuld thuis, en ben nog niet uitgerust of moet weer al weg. En 't brengt bijna niets op, daarenboven!... Ik klaag echter niet: binnen enkele jaren kan het een mooie toekomst openen, en, al lijd ik er zelf onder, en ook mijn literair werk, het is maar goed een ambtenaar te worden, als het een beetje welstand voor je huisgenoten mee kan brengen. Gij zult me dus wel verontschuldigen, dat ik niet schreef... De boeken heb ik ontvangen. 1 Wees er hartelijk om bedankt. Ik vind ze heel mooi: weer een nieuw sukses voor den uitgever v.D. Ik wensch vurig dat het ook geldelijk een sukses worde... Voor 't Ministerie zorg ik. Aan Baekelmans heb ik niet gestuurd. Zoo bevriend ben ik met hem niet. Wil ik het echter doen, dan: gaarne. Te meer dat langs dien kant een goede recensie te verwachten is... 2 Jammer dat u naar Mej. Belpaire gestuurd hebt. Dáar wordt het eene systhematische afbrekerij. 3 Dat kan me nu wel niet schelen, maar 't is misschien slecht voor mijn plaats in de Kamer... Voor de kaarten zorg ik deze week nog. Of liever: Toussaint zal er voor zorgen, op mijne aanduidingen. Die jongen doet dat graag, en zeer accuraat... 4 En dan schrijf ik U tevens aangaande de prachtuitgave. 5 Ziedaar voor de ‘zaken’. Intusschen vordert ‘De gulden Schaduw’ goed. Ik zond vóor een veertien dagen nog een twintigtal nieuwe bladzijden ervan aan Van Nouhuys. En anderen komen binnen kort klaar. 6 Ook in ‘Europa’ zijn er deze maand. 7 Op negen Mei krijg ik een maand vacantie. Ik ben er wat blij om! Ik zal alles kunnen beredderen en klaar maken gedurende die maand. En daarna komt er voor mij een groote vreugde: ik zal aan mijn treurspel kunnen beginnen... 8 Maar genoeg gebabbel. Te meer dat ik over een kwartier weêr op dwangarbeid moet. Ge hebt er geen idee van hoe lastig dat overijld vertaalwerk is, tot soms een stuk in den nacht!... Na herhaalden dank en vriendelijke groeten Van harte, uw Karel van de Woestijne {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Portret van Van de Woestijne door Gustave van de Woestijne, 1910. (Foto Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} 96 Bosvoorde, eind augustus 1908 Waarde Heer van Dishoeck, Uwe harde woorden verdien ik niet, hoe 'k de schijn tegen mij hebbe; slechts aan een licht verzuim ben ik plichtig. Ik ben ruim eene maand afwezig geweest, zeer ziek aan zee; dat ik al dien tijd zweeg in de Courant zal U wel een teeken geweest zijn dat er iets haperde. 1 't Eenige verwijt dat ik verdien is: we zijn hier vertrokken zonder de post te verwittigen, zoodat niets nagezonden werd. Ik was werkelijk te down toen ik vertrok, ben ook te overijld weggegaan om daar aan te denken. Zoodat ik eerst gisteren, bij mijne thuiskomst, - gelukkig wat opgeknapt na de hooikoorts en de acute neurasthenie, - uwe twee postkaarten en uw brief van 17en dezer heb gevonden... Die brief is wel heel hard voor mij. Maar gij kondt natuurlijk aan slechten wil {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} toeschrijven wat heelemaal buiten mijn schuld gebeurde. Hadt ge echter even bij een vriend van hier, b.v. Toussaint, of bij de Meester geïnformeerd, dan hadt ge geweten dat ik niet te Boschvoorde, maar te Uytkerke aan zee was... - Dit is nu echter alles voorbij, en ik hoop dat bij 't volgende uwe woede bedaren zal. Ik heb me gehaast, bijeen te zoeken wat destijds over mijne verzen geschreven werd. Ik vind echter niet alles, zelfs niet het beste, terug. Wat achterblijft volstaat echter. - Ziehier nu het plan dat ik heb, morgen met Toussaint bespreek, en U onmiddelijk na bespreking onderwerp. We zouden een prospectus drukken van vier bladzijden, op papier en formaat van ‘Den Gulden Schaduw’. Eerste bldz.: aankondiging, als verschijnend in 't najaar, van ‘D.G.Sch.’ Tweede blz.: aankondiging als ‘pas verschenen’ van ‘Janus’ en als ‘vroeger verschenen’ van de eerste ‘Verzen’, waarop volgen eenige boekbeoordeelingen over deze, als algemeene aanbeveling. Derde bdz.:Inschrijvingsbulletijn. Vierde bdz. voor Uw adres. - We zouden dat typographisch verzorgen, dat het eenig uitzicht heeft en niet onmiddelijk de scheurmand ingaat. Is dat goed?... Ik herhaal: morgen reeds ontvangt ge dat. 2 Nu: De Gulden Schaduw. Het boek is, op enkele bladzijden na (die de verschillende deelen moeten verbinden) geheel klaar. Het zal op zijn minst 15 vel druks beslaan. Ik ben er zeer tevreden over. Groote deelen ervan moeten in September en October verschijnen in Nieuwen Gids, Groot-Nederland, Elseviers, Beweging, Gids (misschien) en XXe Eeuw. 3 Het verschijnen zal dus goed voorbereid zijn. - Om aan Uw verlangen te voldoen heb ik nog alleen over te schrijven. Ik beloof U echter vast, U tegen einde der week het eerste deel, nl. ‘De Rei der Maanden’ (met den titel twee vel druks) toe te sturen. De daarop volgende week komt dan ‘Het Huis van den Dichter’, d.i. het 2e deel. En zoo voort. Zoodat men ongestoord aan het drukken kan gaan. Ik herhaal: het is een kwestie van overschrijven, meer niet. Wat doen we echter met papier, letter, formaat, omslagteekening e.z.v.? Heeft U daar reeds eene bepaalde voorstelling van? Doen we 't geheel gelijk de eerste ‘Verzen’? Of laat U niet meer bij Thieme drukken? Zouden we 't niet eens op hollandsch papier doen, kwarto-vierkant?... Ik verwacht hier een antwoordje over... - In elk geval, reken op mijne belofte: ik hecht er even zeer als U aan, spoedig te verschijnen, en 't is allerminst mijne bedoeling, u schade te berokkenen. Ik heb ‘Janus’ voor 't Ministerie ingestuurd maar ontving nog geen nieuws. Ik geloof echter dat het wel gaan zal. Er wordt hier tegenwoordig veel over mij gesproken, zoo ineens. Ik ben er zelf over verwonderd. Met het oog op het Ministerie is dat heel goed... {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Ziedaar al wat ik U heden te zeggen had. Morgen meer dus: kopij van het Prospectus. Wilt U intusschen voor papier, letter en formaat zorgen? Ik voeg hierbij het afschrift van een gedicht, dat in mijne bedoeling juist éene bdz. moet beslaan. 4 U kunt het alvast als proef-bdz. laten zetten, als u 't goedvindt. Ik hoop dat ge niet langer kwaad meer zijt, en stuur U mijne hartelijkste groeten. Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne 97 Bosvoorde, augustus/september 1908 Waarde Heer van Dishoeck, Ja, een geboren handelsman [ben] ik niet: niets meer dan een dichter. En was ik geen dichter geweest, dan had ik U op 1 Mei ‘De Gulden Schaduw’ gestuurd, en hadde U gezeid: het is klaar. En dat was het ook werkelijk... behalve voor den dichter, die, nooit tevreden met zijn werk, aldoor maar voort wou ploeteren en verbeteren en, waar 't hem noodig schijnt, aanvullen. - Was ik nu hier geweest toen uwe eerste dringende kaart kwam, dan had ik tóch maar van nood een deugd gemaakt, en gestuurd zooals het was. Geen haan had er over gekraaid; niemand zou de leemten hebben gemerkt, nog zelfs de kleine vlekjes aan sommige verzen, - behalve ik-zelf. Maar dan was ik mijn leven lang met dat boek ontevreden geweest... Nu zou ik niet zeggen dat ik blij ben, omdat we eerst in 't voorjaar verschijnen. Maar 't geeft me voor 't overschrijven nog wat tijd, die ik nuttig gebruiken kan, en waar 't boek, dus gij ook, zeker niet bij verliest. Laat me intusschen weten wanneer we aan 't drukken gaan, en of we van nu af aan niet reeds aan papier, formaat, letter, enz. kunnen gaan denken. Is dat niet gewenscht? Daar ik u nu het geheele manuscript ineens zal kunnen zenden, zal het drukken spoediger kunnen gaan. Hierbij kwijting. Het concept-contract zoek ik... vergeefs. 't Princiep ervan: algeheel eigendomsrecht, erken ik overigens door hierbijgaande kwitancie. 1 't Eenige wat ik aan uw ontwerp wilde toevoegen, vond U bereid het te doen: voor iedere nieuwe oplage (klinkt dat niet een beetje ironisch?) schikken we samen den vorm der uitgave, door mij goed te keuren. En nu nog iets: u spreekt voor u en uwe erfgenamen; mag ik ook voor mijne erfgenamen spreken? - Met deze opgave kunt u alvast het {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} definitieve contract opstellen en mij ter onderteekening sturen, als U denkt dat een kontrakt noodig is, - hetgeen mij, die U vertrouw, overbodig voorkomt, daar ge ook van mij wel niets te vreezen hebt... Die prospectus: ik zou het toch wel goed vinden dat we er niet al te lang meê uitbleven; misschien nog een maand of zoo, omdat we dan ook recensies over ‘Janus’ kunnen overdrukken (heeft U die in ‘De Hofstad’ gezien? Ik heb er een paar, goede, in Fransch-belgische bladen en tijdschriften. Heeft U indertijd gestuurd aan Baekelmans voor ‘De Vlaamsche Gazet’? 2 Zonderling dat ze er in Holland zoo traag meê vooruitkomen). Hoe vroeger we 't prospectus voor dien Schaduw hebben, hoe langer er kan meê gewerkt worden. Ik heb daarvoor geschikte mannen in Leuven (moest dan in October klaar zijn!) en te Brussel, waar Toussaint wil ijveren. A propos van Toussaint. Hij wil, naar ik hoor, U einde der maand opzoeken, en weêr over een Vlaamsch tijdschrift spreken. Ik dacht dat ik meê zou kunnen komen, maar dat gaat waarschijnlijk niet, tot mijn groot spijt. Ik weet niet of U nog aan zoo'n tijdschrift denkt. Ziehier - en dit om U tegen verkeerde voorstellingen van wie ook te vrijwaren - de voorwaarden waarop ik met zoo'n tijdschrift meê zou gaan: ik bekommer me minder om het honorarium dan om de degelijkheid, wil zelfs gratis meêwerken, maar stel als eerste punt dat de oude redactie in haar geheel, of althans grootendeels, en namelijk met Vermeylen, zooniet opnieuw het bestuur in hande zou nemen, dan toch zich tot krachtige meêwerking verbinden zou. Wel te verstaan zal ik desvoorkomend niet de eenige zijn, die niet gehonoreerd wordt: de leefbaarheid van het tijdschrift, die ik hiermede op het oog heb, zou dan ook op dezelfde wijze door andere oud-redacteurs, die beter tegen het verlies kunnen dan ik, principiëel moeten gewaarborgd worden. Ik doe dus meê, ook zonder betaling, als de anderen, en bepaaldelijk Vermeylen, op zelfde transactioneele voorwaarde meêdoen. Dit is nu alles misschien onnoodig, vermits ik niet weet hoe U over of aan een nieuw tijdschrift denkt. Ik wilde alleen, dat hetgeen ik zou hebben kunnen gezegd niet bij U verkeerdelijk zou worden overgebracht... Ik dank U voor uwe bezorgdheid aangaande mijne gezondheid. Deze is werkelijk niet goed. Ik heb aldoor maar koorts nog, en heel veel last bij het werk; en daarbij slaaplooze nachten meestal. God betere 't! Met hartelijkste groeten en handdruk, Uw dw. Karel van de Woestijne {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} 98 Bosvoorde, augustus/september 1908 Waarde Heer v. Dishoeck. Ik verhaast mij u te antwoorden. Dat ik u nogmaals over een Vl. tijdschrift schreef ligt hieraan, dat er me door Toussaint herhaald over gesproken werd. Deze zou er u over spreken, en vroeg of ik meê zou werken in geval er een nieuw kwam. Toen gaf ik hem mijne voorwaarden op, die ik U, om alle misverstand te vermijden, eveneens meêdeelde. Hecht s.v.pl. geene andere beteekenis aan 'tgeen ik u schreef, en denk vooral niet dat ik mij veroorloven zou eraan te denken, welke drukking ook op u uit te oefenen... Te meer dat ik het best begrijpen kan, dat u aan Vl. tijdschriften genoeg hebt. Ik herinner me zeer goed dat het concept-contractje niet op zegel geschreven was. Ik schreef er zelfs enkele opmerkingen met potlood op, 'tgeen ik natuurlijk niet op zegelpapier zou gedaan hebben. Voor ‘Janus’ heb ik op het Ministerie al gedaan wat ik kon. Dat ik nog geen uitslag ken, ligt hieraan dat het vacantie is. Vóór October moeten we, vrees ik, niets verwachten. Ik denk wel dat er besteld zal worden; ik in elk geval deed wat ik vermocht. Heeft u reeds gedacht aan papier, formaat, karakter voor ‘Gulden Schaduw’, en prospectus ervan? Voor dit laatste zou het heel goed zijn, dat we spoedig klaar kwamen. Met vriendelijke groeten Uw dw. dr. Karel van de Woestijne 99 Bosvoorde, augustus/september 1908 Waarde Heer van Dishoeck, De brief uit Duitschland dien U, tot voortzenden, aan mijn naam werd gestuurd, is van een heer Albrecht Otto (Snarezstrasse, 37, IV, Charlottenburg), die me toelating vraagt om ‘mijne werken’ in 't Duitsch te vertalen, en mij met dat doel toezending ervan vraagt. 1 Onder ‘mijne werken’ zal die heer waarschijnlijk ‘Janus’ bedoelen. Misschien wilt U aan zijn verzoek wel voldoen, en hem ook de ‘Verzen’ sturen. Wat moet ik dien heer schrijven? ‘Janus’ behoort immers U toe, en U heeft er- {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} over te beschikken. Vindt U 't goed dat die vertaling er komt? Ik heb er natuurlijk niets tegen! Als u toestemt, wilt U misschien zelf wel naar dien heer schrijven, zeggen dat U, en ik ook, tot de vertaling toestemmen, maar dat ik gaarne eene drukproef van de vertaling zie voór ze verschijnt, met het oog op mogelijk slecht-begrijpen van mijn tekst. Als U dien meneer schrijft, moet ik het niet doen, en ik ben zeker dat U het beter doet dan ik. Wilt U dan zoo vriendelijk wezen?... Met hartelijke groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne Heeft u wel meer van dien heer Albr. Otto gehoord? Hij zegt dat hij al heel veel vertaald heeft. Misschien kunt u dat nagaan in Duitsche bibliographieën, en me melden wat hij zooal gepresteerd heeft. 100 [Bosvoorde, 19 september 1908] Waarde Heer van Dishoeck, Behalve door een heer uit Groningen, wien ge zoudt aangeraden [hebben] mij niet te schrijven, daar ik nooit antwoord gaf, vernam ik niets meer van u. 1 U heeft toch {== afbeelding Kwitantie van het door Van Dishoeck betaalde honorarium voor De gulden schaduw, 6 maart 1908. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} die brief van voor een paar weken ontvangen, aangaande vertaling-Janus? Ik verzocht U, bij dien man onze gezamenlijke belangen voor te willen staan. Kwam daar iets van, of vernam U iets meer daaromtrent? 2 Ik begrijp niet waarom over Janus gezwegen wordt zooals blijkt uit het weinige dat me door u werd toegestuurd. 3 Kwam er niet iets in de ‘N[ieuwe] C[ourant]’, door Fritz Lap[idoth]? Afbrekend, hoorde ik, -: eene wraakneming?... Ik las het graag. 4 Baekelmans, die er in 't lange en breede over schrijven wou, ontving niets, zei hij me Zondag. Ook Gust van Hecke niet, die het vroeg voor ‘Nieuw Leven’. 5 Ik-zelf heb geen enkel exemplaar meer, zelfs niet voor eigen gebruik; anders had ik het die heeren gaarne gestuurd. Daar wilt U misschien wel voor zorgen nu... Ik hoorde ook niets over ontwerp-uitgave (formaat, letter, papier) van ‘den G. Schad.’, noch over prospectus. Nu dat de vacantie eindigt zou van het laatste werk moeten worden gemaakt. Wilt U daar eens aan denken? Met vriendelijke groeten Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne 101 Bosvoorde, eind oktober 1908 Woensdagavond, 9 uur. Waarde Heer van Dishoeck Daareven ontvang ik uit Gent bericht, dat mijn schoonmoeder stervend is. Mijne vrouw is er een paar dagen geleden al heen gereisd. Ik ben verplicht haar te vervoegen. U wilt me wel verontschuldigen, dat ik u niet ontvangen kan. 1 De drukproeven ontvangt U deze week nog. 2 Ik beveel me aan voor Uw toekomstig bezoek aan Brussel. Van harte, met verontschuldigingen Karel van de Woestijne {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} 102 Bosvoorde, voorjaar 1909 Waarde Heer van Dishoeck. Ik ontvang daareven uw briefje met monster van papier. 1 Neem me niet kwalijk dat ik u niet vroeger schreef: ik heb het hier zoo lastig gehad. Heel den winter ziek en in de zwartste zorgen. En daarbij tegenslag in alles. Men heeft werkelijk den moed niet, nog te reageeren... Men had me beloofd dat de regeering mij een reisbeurs zou verleend hebben, een tweeduizend frank, om naar Italië te gaan voor een maand. Ik had een heerlijk plan: een H. Franciskus, in verzen. Die zou ik gaan schrijven te Assisi, waar hij geleefd heeft. Het ware zeker mijn eerste echt goed werk geworden. En dan zou ik er bovendien nog wel met een ander boek, reisschetsen b.v., van teruggekeerd zijn. Ik had alle gemak voor die reis. In Assisi zou ik een maand lang in 't klooster van Franciscus-zelf hebben doorgebracht. - En dan: 't ware genezing, 't ware frisch leven voor mij geweest... Maar nu hebben ze geen geld voor mij, schijnt het. Voor een Vlaamsch schrijver hebben zij er nooit. Zoodat mijn mooi plan in duigen valt, en 't gedroomde boek ook wel ongeschreven zal blijven... Jammer!... Ik kan u niet zeggen hoe ik lijd onder zooiets... En daar komt bij dat al wat ik daarenboven doe om een plaatsje te krijgen, ergens in een ministerie, eveneens afspringt. 2 Men is bang voor dichters. En daar ik oud-en ouder wordt, wordt de kans geringer, geplaatst te worden. - Aldus heb ik de laatste maanden doorgebracht, daarbij neurastheniek zooals ik het nooit was, en met een anderen zieke nog in huis, die me gastvrijheid was komen vragen... 3 Dit alles ter verontschuldiging... Morgen of overmorgen stuur ik U de drukproeven terug. Heden, zondag, gaat het niet, omdat ik niet vrij ben: straks komt er volk. En dan hoop ik dat we met den ‘Gulden Schaduw’ gauw vooruit komen. Met hartelijke groeten, Uw d.w. en genegen Karel van de Woestijne {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} 103 Bosvoorde, april 1909 Waarde Heer van Dishoeck, Ik heb goed nieuws, althans half goed: na haast een jaar wachten vraagt het ministerie mij den prijs (geb. en ing.) van ‘Janus’. Dit is de voorbode van eene bestelling, die, hoop ik, niet lang uitblijft. Wilt ge mij dien prijs mededeelen (in Belgisch geld)? Ik ken hem niet... 1 En terwijl ik het over ‘Janus’ heb: ik heb er zóoveel weggegeven, dat ik er geen enkel exemplaar voor eigen gebruik van overgehouden heb. Mag ik mij voor éen ex. aanbevolen houden? Hierbij gaat, eindelijk, de proef van het proefveld. 2 Mijne aanmerkingen schreef ik er op. Anders vind ik het wel heel goed. Het wordt dan weêr een mooi boek, uiterlijk althans. Mocht het ook innerlijk mooi gevonden worden! Voor mij is dit van 't allerhoogste belang. Ziehier waarom. (Dit alles ‘entre nous’, nietwaar.) 3 Dit jaar vervalt de vijfjaarlijksche prijs voor Nederlandsche letterkunde. Dingen meê: de boeken vóor einde 1909 verschenen. Nu is men hier van gevoelen dat ik grooten kans op den prijs heb. Verleden maal werd proza bekroond (Streuvels); 4 doorgaans gaat de prijs daarna aan een dichter, en ik heb geen ander mededinger dan René de Clercq. 5 Nu vrees ik wel dat ik niets krijg, al stelt men mij hier boven de Clercq (in de laatste maanden verheug ik mij in stijgend sukses en voel ik veel warme sympathie om mij, vooral te Gent), en er zou heel wat gescholden worden, verkoos men mij m'n mededinger. Dit zal de jury zeker wel in 't oog houden. Er is echter nog een ander middel om die juryleden te verbluffen: dat is door het getal der boeken die men in de laatste vijf jaar heeft uitgegeven. En hier heb ik, met de ‘Verzen’, ‘Janus’ en den ‘Schaduw’, hooge troeven. Ik heb zelfs nog een ander bundeltje geheel klaar: proza, dat ‘Afwijkingen’ heet. Wilt ge dat hebben, om tegen Sinterklaas te laten verschijnen? Ik hoop dat ‘de Gulden Schaduw’ dan al lang uit de voeten is: ik zal mijn best doen met het proef-lezen. En ik herhaal: de ‘Afwijkingen’ liggen geheel klaar. Het is een klein bundeltje: een zeven vel druks maar; iets meer als we een kleiner formaat kiezen. Het zijn allemaal korte stukjes, een vijftiental, 't beste, vind ik, onder mijn proza. Zoo ge 't wilt, zou ik geen hooge eischen hebben. Voor mij is het hoofdzaak: 1o dat het dit jaar nog verschijnt, 2o dat het een mooie uitgaaf wordt. Ik hoop dat de ‘G. Sch.’ geen hinder is... Wilt ge me daar even een woordje over schrijven? De tekst kan ik u dadelijk laten geworden. (Ik zou hierover graag een zekerheid hebben, daar het vóor einde 1909 verschijnen moet.) 6 {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Studenten van Leuven hebben me gevraagd, of zij eene bloemlezing uit mijn journalistiek werk mogen uitgeven. Ik heb ja gezeid, al krijg ik er geen cent honorarium voor. Het ding zal ‘Het dagelijksch Brood’ heeten, en in October verschijnen. 't Wordt netjes gedrukt; is opgedragen aan Johan de Meester... Ik weet niet of daarmeê iets in Holland te doen is. Anders zou U daar wel een deel exemplaren aan den prijs van het drukwerk van af kunnen gestaan worden, denk ik, en uw naam als medeuitgever worden vermeld. Dit laatste zou ik persoonlijk zeer wenschelijk vinden, - al heb ik niet de minste opdracht om u daarover iets te vragen of aan te bieden! Het wordt een boekje van een 250 bldz., zoo weinig Belgisch, zoo weinig aktuëel mogelijk: alleen de fantazieën en de luimige kronieken. Wat denkt ge daarvan? 7 Ik ben, Goddank, lichamelijk beter, en hoop dat ik nu weêr goed aan 't werk zal kunnen. Maar andere zorgen ontbreken niet! Met hoop op een antwoord en hartelijke groeten, Uw genegen Karel van de Woestijne 104 [Bosvoorde, 29 april 1909] Waarde Heer van Dishoeck, Mag ik U herinneren aan mijn laatsten brief, vooral met het oog op de waarschijnlijk[e] aankoop van ‘Janus’ door het Ministerie, en over de uitgave der ‘Afwijkingen’, waar ik graag zekerheid over had? Met de hoop op een spoedig antwoordje en vriendschappelijke groeten Uw genegen Karel van de Woestijne 105 [Bosvoorde, 2 mei 1909] Waarde Heer van Dishoeck, Het zal me zeer aangenaam zijn, u binnen enkele dagen ten mijnent te mogen zien. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Van woensdag af ben ik geheel te uwer beschikking. Dinsdag moet ik naar Antwerpen; daarna ben ik vrij. Wil zoo vriendelijk zijn me te schrijven wanneer U dan komt. Wij verwachten u vóor den middag: over tafel kunnen we dan praten. Ziehier hoe u in Boschvoorde aanlandt: aan Porte de Namur nemen: tram 30 of 31. Rijden tot aan Boitsfort-Place Communale. Vragen naar den Vijver (langs de Rue Middelbourg, vlak vóor u bij 't afstappen van de tram). Het tweede hek naast den vijver, rechts (gezicht naar den vijver gekeerd) brengt U bij mij binnen. Of eenvoudiger: ik kom U, om half-twaalf voormiddag, b.v., vinden in Café de l'Horloge, hoek Porte de Namur; en dan rijden we samen naar huis. Laat me weten wat u 't beste past. Het proefblad van vóorwerk-gulden Schaduw kan aldus worden afgedrukt. Binnen enkele dagen dus! Met vriendelijke groeten, Uw genegen Karel van de Woestijne 106 Bosvoorde, 18 mei 1909 Waarde Heer van Dishoeck, Ik verkeer in de grootste moeilijkheid. Donderdag, 20en, heb ik 100 frank te betalen, die ik niet geheel heb. Ik [he]b vijftig frank te kort ongeveer. Ik had gehoopt uitstel te krijgen; andererzijds meende ik vroeger klaar te komen met het overschrift der ‘Afwijkingen’, die U zoo vriendelijk waart van mij aan te nemen en waarover U me onmiddelijk honorarium sturen zoudt. 1 Maar Van Nouhuys stuurde heel laat; 2 heden verloor ik een heelen dag te Antwerpen, waar ik les moest geven. 3 En bij thuiskomst: het aangenaam nieuwtje dat ik last heb [me]t deurwaarders, als ik die 100 frank niet betaal tegen twintigsten dezer... Gij kunt u niet voorstellen hoe vervelend zoo iets is. Het is dan ook alleen door uitersten nood gedwongen dat ik mijn toevlucht neem tot U. Zoudt U me bij ontvangst dezer niet een voorschot van 50 frank op de 200 der ‘Afwijkingen’ willen sturen?... Het is brutaal gevraagd. Maar wij zijn in zulke verlegenheid! En dan: morgen middag vertrekt de geheele kopij van de ‘Afwijkingen’ naar U toe. Ik zou zelfs liefst gewacht {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben tot ik ze u sturen kon, om geld te vragen. Dan kon ik me op uw belofte beroepen. Maar dan komen de centen te laat, en... Gij kunt wel denken dat ik U aldus niet schrijven zou, indien wij niet in dergelijke omstandigheden verkeerden. Die schuldeischers zijn onvermurwbaar. Zij dreigen met het allerergsten, en - drijven de zaak tot het uiterste door... Mogen wij op U rekenen? Gij zoudt er ons zoo dankbaar om vinden!... 4 Met onzen hartelijksten dank bij voorbaat, bieden mijn vrouw en ik u onze beste groeten aan. Uw genegen Karel van de Woestijne {== afbeelding De gulden schaduw. De rei der maanden; Het huis van den dichter; Poëmata, 1910.==} {>>afbeelding<<} {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. Gij kunt er vast op rekenen, dat U Donderdag de kopij van de ‘Afwijkingen’ hebt. Ik geef er U mijn woord op. 107 Brussel, 21 mei 1909 1 Afwijkingen gisteren verzonden dringende bede stuur beloofde per telegraphisch mandaat 2 Woestijne 108 Mariette van de Woestijne aan C.A.J. van Dishoeck. Bosvoorde, 1 juli 1909 Boschvoorde 1 Juli Waarde Heer van Dishoeck. Eerst van morgen heeft het geld van 't ministerie ons bereikt, ik verhaast me, u de twee honderd frank te sturen. 1 Karel was in de laatste weken ernstig ongesteld; vergeef ons lang stilzwijgen. De gevraagde kopij bereikt u volgende week zeker. 2 Met onze vriendelijkste groeten. Mariette van de Woestijne PS: hartel. dank voor het percent op de boeken. 3 {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} 109 Sint Joost ten Noode, oktober/november 1909 1 Voor den heer Van Dishoeck 2 Heb zoolang met deze proeven gedraald omdat ik sedert bij de twee maand met drie zieken lig, die ik alleen ben om te verzorgen. 3 Heb sedert aanvang-Oktober geen enkele proef meer ontvangen van ‘Afwijkingen’. K.v.d.W. 110 Sint Joost ten Noode, december 1909 Geachte Heer, Mijne vrouw deelt me Uw geëerd schrijven meê. Uw schimpen is te gemakkelijk en uw beleedigen te lomp, dan dat ze me zouden kwetsen. Te meer dat Uwe aantijgingen op onwaarheden berusten. 1 De drukproeven der 5 eerste vellen - misschien zijn er zes geweest - der ‘Afwijkingen’ ontving ik aanvang October. Ik stuurde ze onmiddelijk terug naar de drukkerij, waar U zich informeeren kan. Sedert dien ontving ik niets meer, sedert ruim twee maand dus. Voor wat den ‘Gulden Schaduw’ aangaat, de twaalf eerste vellen moeten U in drukproef terug zijn gestuurd door mijn vriend Firmin van Hecke, te Ertvelde, die zoo vriendelijk was ze na te zien. 2 Na een laatste revisie, kan ik die laten afdrukken. Ziedaar de waarheid: zij komt niet overeen met hetgeen ge mij ten laste legt, en meent te moeten schrijven... aan mijne vrouw. Ik vraag me af waarom... Ik lig hier in bed, na ruim twee maand drie zieken te hebben opgepast: mijne vrouw, mijn zoontje en mijn schoonbroer, die alle drie nóg bedlegerig zijn. Ik-zelf ben uitgeput, kan niet meer opstaan. Ge kunt denken hoe aangenaam brieven als den Uwe zijn in zulke omstandigheden, vooral als ze op onnauwkeurigheden berusten. Na beleefde groeten Karel van de Woestijne Ik begrijp niet hoe U aldus schimpt om werken, die U aangekocht en betaald hebt. Ik zag nooit iemand zoo weinig respekt hebben voor zijn eigendom. 3 {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} 111 Sint Joost ten Noode, 26 december 1909 26 December Waarde Heer van Dishoeck. Wijt het aan de drukte, bid ik u, der laatste dagen - ge stelt u niet voor wat het voor een, daarenboven zieken, journalist is, een koning te begraven en een andere in te huldigen! 1 - dat ik u niet schreef naar aanleiding van dat vervelende incident tusschen ons beiden. Heb ik u gekrenkt, dan vraag ik u wel heel ootmoedig om vergiffenis. En laat dit nu over zijn, wilt ge? Eindelijk heb ik een oogenblik vrij, maak ervan gebruik om alles voor den ‘G.Sch.’ in orde te brengen. Ik stuur u hierbijgaand alles, d.i. de drukproef der vellen die definitief onder pers mogen, een paar nog die ik even in revisie ontvangen wil, en de laatste kopij. Daarmeê komen wij nu tegen 1 Januari natuurlijk niet klaar. En dat is voor mij zoo heel jammer! Misschien verlies ik er den groot[en] prijs van 5000 frank door! 2 Want na sommige opstellen - o.a. van Dirk Coster - had ik werkelijk hoop. 3 Daar is echter nog wel een middel om alles te redden,... als gij maar wilt. Ziehier: als al 't ontbrekende deze week nog gezet werd - en dat kan toch! - zouden wij, na lezen der eerste proef en een zorgvuldige correctie, misschien tegen ± 7 Januari een exemplaar-in-drukproef laten kunnen innaaien. Door op het omslag als jaar-van-verschijnen 1909 te laten staan, zijn we gered, en ik kan tegen 10 Januari, laatste datum, mijne drie boeken: ‘Verzen’, ‘Janus’ en ‘Gulden Schaduw’ aan de jury inzenden. De dienst die ge me dáarmeê bewijzen zoudt is, ge begrijpt het, heel groot. En bij eventuëele bekroning zoudt gij, uitgever, toch ook gebaat zijn... Wilt ge me laten weten of ge hiertoe bereid zijt? Ik dank er u bij voorbaat van harte om. 4 Langer schrijven gaat heden niet: ik heb zoo veel te doen. Ik besluit dan maar met een ‘Merry Christmas’ dat te laat komt, en een ‘Gelukkig Jaar’ - waar ik wel op terugkeer. Van harte genegen Uw dw. Karel van de Woestijne {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Van de Woestijne, ca. 1910. (foto G. Gysenlinck, Avelghem; collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} 112 [Brussel, 31 mei 1910] Amice. We zijn juist aan 't station toegekomen, op het oogenblik dat de trein naar Holland vertrok. Het spijt ons ten zeerste, u gemist te hebben. Wil ons verontschuldigen. - Wij hopen dat ge spoedig in België terugkomt, en dan natuurlijk de Keulenstraat aandoet. 1 Hartelijke groeten van ons beiden. Uw genegen Karel van de Woestijne Dag Mhr van Dishoeck. dag Eewout! 2 113 Sint Joost ten Noode, 3 of 4 juni 1910 Waarde Vriend, Wij ontvangen daareven het kiekje. Hartelijk dank! Mijn vrouw is er zeer meê ingenomen. Kunt gij er nog een paar van afdrukken, dan zou ze er u zéer dankbaar voor zijn. - Het doet ons genoegen dat ge goede herinnering bewaart aan Uw Brusselsch reisje, gij en Ewout. Geloof wel dat ook wij nog dikwijls praten over 't gezellig samenzijn met u; voor mij is uw bezoek eene echte opwekking geweest, wezenlijk eene ontspanning, waarbij dan nog gekomen is het tweedaagsche gezelschap van onzen Parijschen vriend, die me de kennis heeft doen maken van den kunsthandelaar Reckers, die toevallig in Brussel was. 1 Gij ziet: deze tien laatste dagen zijn voor ons goed, en tevens aangenaam gevuld geweest. In dat aangename hebt gij het leeuwenaandeel. Daar dank ik U op mijne beurt om. - A propos van Reckers: deze vindt het portret van mijn broer zoo goed, dat hij heeft aangedrongen dat hij bij hem te Rotterdam zou exposeeren... 2 Ik ben blij dat ‘De Gulden Schaduw’ klaar is, en in den handel. 3 Voor de circulaires wordt gezorgd. 4 Toussaint beloofde mij er een aantal van te verzenden, en Aug. van Cauwelaert doet het ook wel. 5 Verder: ik-zelf, natuurlijk. Ik zend ook onmiddelijk naar het Ministerie in. Wilt ge me nog even den prijs opgeven? 6 Laat om de cir- {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Van de Woestijne, ca. 1910. (Foto G. Gyselinck, Avelghem; collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} culaire eene, tamelijk breede, strook papier doen, s.v.pl. Dan kunnen wij ze verzenden met éen centiem. Onder enveloppe wordt het 5 centimes. Ik vind goed dat aan Toussaint een Japansch ex. cadeau wordt gedaan. 7 Maar misschien wil hij het liever in vellen. U wilt hem dat misschien vragen? Of doe ik het? Ter recensie in België zal het goed zijn te sturen aan: Maurits Sabbe, voor ‘Vlaamsche Gids’ 8 Aug. van Cauwelaert, voor ‘Hooger Leven’ en ‘Vl[aamsche] Arbeid’ 9 Dr. Jul. Persijn (Marksgravelei, 188 Antwerpen) voor ‘Dietsche Warande’ 10 Herckenrath voor ‘Nieuw Leven’ 11 André de Ridder (Keizerlei, 41 Antwerpen) voor ‘La Métropole’ 12 Mr. Firmin v.d. Bosch (advocaat-generaal te Gent) voor ‘Durendal’ 13 Willem Gijssels (Anspachlaan Brussel) voor ‘Ontwaking’ 14 redactie van ‘De Week’ (p.a. boekh. ‘Het Kersouwken’ Antwerpen) 15 redactie van ‘La Belgique Artistique et littéraire’ (rue du Trône, 227, Brussel) 16 H. Messet, p.a. ‘Mercure de France’ Rue de Condé, 26 Paris 17 redactie van ‘La Vie Intellectuelle’, p.a. Monsieur Stassart (G. Rency) professeur à l'Athénée de Bruxelles. 18 Piérard (Rue Chisaire, Mons) voor ‘La Société Nouvelle’ 19 Dat vindt ge misschien heel veel. Maar die menschen schreven vroeger allen zeer vriendelijk over mij, en het kan nut afwerpen, hun een ex. te sturen. Wilt gij u daarmeê gelasten? Komt er me dan verder nog een naam in het hoofd, dan zend ik uit het pak dat ge me voor over een paar dagen al belooft. Dank hiervoor. Ik heb in het handschrift van dien heer François gelezen. 20 Slapjes, hoor, en onbegrijpelijk-oud. Voor ik u echter een definitief oordeel geef, wil ik alles lezen. Misschien zijn er betere deelen in, die konden uitgegeven worden... De ‘Afwijkingen’ bereiken u binnen een paar dagen, ditmaal zonder fout. 21 Er zal nog een klein sluitstukje bijkomen, denk ik. 22 En nu sluit ik dezen, voor mij ongewoon-langen, brief, met een warmen handdruk en ons beider hartelijkste groeten, ook voor Ewout, Uw genegen Karel van de Woestijne Gij zorgt dan voor Holl[andsche] tijdschriften en couranten? Onnoodig te sturen aan Verwey, voor ‘De Beweging’. Ik vind het ongewenscht. 23 {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} 114 Sint Joost ten Noode, begin juli 1910 1 Waarde Heer van Dishoeck. Hartelijk dank. 2 Als U Thieme maar wat tot spoed aanzetten wilt, dan komt alles nog in orde. 3 Wat U daar gedaan hebt met koning Albrecht 4 vind ik uitmuntend. 5 Dat het in de handen van onzen sympathieken koning komt lijdt geen twijfel: hij doet al het werk zelf; daar heb ik in de laatste dagen - ik ga met een deel der koninklijke omgeving vertrouwelijk om - verbazende bewijzen van gehad. De koning laat aan zijn vrienden briefjes sturen... om 2 uur 's nachts. - Enfin, uwe daad vind ik prachtig: wij mogen u allen een kaarsje branden... Ik vind het prettig dat wij u binnen kort meer dan éens in Brussel zullen hebben. Ik woon nu een stap van het station: geen vijf minuten. U hoeft er ditmaal geen driekwartier tram over te doen. En ook met de tentoonstelling ben ik al goed vertrouwd... 6 Ik hou me dus aanbevolen! Met hartelijke groeten, Vriendschappelijk, uw genegen Karel van de Woestijne Mag ik die kist boeken aan den koning in de pers (de Belgische) bekend maken? 7 115 Mariette van de Woestijne aan C.A.J. van Dishoeck. [Brussel (Woluwe), 6 augustus, 1910] dag Mhr van Dishoeck, hoe gaat het? Karel werkt aan d'artikels voor het NVdB. 1 - en stuurt morgen laatste proeven afwijkingen. Wanneer komt ge naar Brussel? Wij groeten u allerhartelijkst M. van de Woestijne {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} 116 Schaarbeek, 10 augustus 1910 Brussel, 10 Aug. 1910 Waarde Vriend, De heer van Duysse zegt me daareven, dat je Vrijdag naar Brussel komt. 1 Zullen wij 't genoegen hebben, je te zien? Wij zijn in ons nieuw huis sedert een week. 't Is een zwoegen geweest, de laatste dagen! Je zal de ‘Afwijkingen’ wel ontvangen hebben, denk ik. Ook de artikels (drie) voor het N. v.d. Bh. zullen Vrijdag geheel klaar zijn. Je zal ze dus kunnen meêdragen. - Die verhuis heeft zoóveel meer gekost dan wij hadden gedacht, dat het honorarium over die artikels ons goed te pas zal komen. Zou het onbescheiden zijn, op spoed voor het uitbetalen ervan aan te dringen? Dat wil je zeker wel doen voor mij. Met hartelijke groeten, ook van mijn vrouw, Je verkleefde Karel van de Woestijne 117 [Schaarbeek (Deux Ponts), 18 augustus 1910] Ave. Er zitten hier twee van je uitgegevenen, en die van éen tot vier uur niets dan goed van je verteld hebben! 1 Zelfs de vrouw van den eene sprak goed van je, en de zoon van den eerste zoowel als de zuster van den tweede kunnen, niettegenstaande hunne minderjarigheid, niet anders doen dan de waarheid daarvan bevestigen. Waarop ze geteekend hebben: Karel van de Woestijne Mariette van de Woestijne J. de Meester Sr M. van Hende Paul J. de Meester Jr {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} 118 [Schaarbeek (Deux Ponts), 18 augustus 1910] dag Mhr van Dishoeck. Goed tehuis gekomen? We hopen dat ge ras terug komt. M[ariette]. Ik ook. K[arel]. Ikke ook maar gauw want anders verloopt mijn retourtje en is de vacantie happa! J[ohan] d[e] M[eester]. M[adeleine] Van Hende zuster van Mar. Paul v.d.W. 119 [Schaarbeek (Deux Ponts), 19 augustus 1910] Waarde Vriend, Dringend verzoek, aan niemand, ook niet aan den Aristokratischen vader van Geertje, te zeggen, dat ik de expositie heb laten afbranden zonder erbij aanwezig te zijn geweest. 1 Mag ik op u rekenen? Van harte, na de beste groeten van ons drieën, Uw K.v.d.W. 120 Mariette van de Woestijne aan C.A.J. van Dishoeck. [Schaarbeek (Deux Ponts), 6 september 1910] Waarde heer van Dishoeck. Voor circulasies is samen met Toussaint gezorgd geweest over eenige dagen, 1 Karel is ernstig ziek, neurasthenie, en heeft eenige dagen verlof gekregen van de Courant. - hij rust zich thans uit, ge krijgt dan in 't kort de artikels over de boekententoonstelling. 2 Ik hoop dat het u goed gaat. met hartel. groeten. Mariette van de Woestijne {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} 121 Mariette van de Woestijne aan C.A.J. van Dishoeck. Brussel, 14 december 1910 Brussel 14de December 1910 Waarde Heer Van Dishoeck. Als Karel u 't laatst gezien heeft hebt gij hem gesproken van verschillende recenties, die over zijne boeken zijn uitgekomen; van morgen vernam hij ook dat er eene recentie van Karel Scharten verschenen is. 1 - Hebt gij er ook kennis van? Karel is eenigszins verwonderd deze artikels van U niet gekregen te hebben, en ge zoudt hem wel verplichten wildet gij ze hem sturen, zoo als gij er tot nu toe de gewoonte van hadt. We danken u op voorhand, en hopen dat het u goed gaat. Met hartelijke groeten Mariëtte van de Woestijne Gaucheret Straat 160 122 Schaarbeek, 20 januari 1911 20 Januari Waarde Vriend, Ik hoop dat ge niet ziek zijt. Ik vraag dat, omdat omstreeks nieuwjaar mijne vrouw u geschreven heeft, en wij tot op heden geen antwoord kregen. Waart gij Karel van de Woestijne, dan zou me dat niet verwonderen; maar C.A.J. van Dishoeck antwoordt gewoonlijk zéer stipt... In dien brief van mijn vrouw was - voor 't geval gij hem niet zoudt hebben ontvangen - spraak van eventuëele benoeming in het Ministerie van Wetenschap en Kunst. Nu zult ge misschien hebben gelezen, in de postkaart van Verschoren, die ik u gisteren zond met de boekbestellingen, dat ik inderdaad benoemd ben. 1 O, 't is voor 't oogenblik niks: ik win er voorloopig (zes maand lang) bijna niets; maar die zes maand moeten dienen, om daar zelf uit te zien naar een werkkring die binnen mijn bevoegdheid en... mijn genoegen valt. Daarna komt definitieve aanstelling, met hooger salaris. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Kunst en geest in Vlaanderen. Eerste bundel opstellen, 1912.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Interludiën, 1912.==} {>>afbeelding<<} {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben thans bij het onderwijs gedetacheerd, maar verhuisde liever naar de kunst. En bij die verhuizing zoudt ge mij een goeden dienst kunnen bewijzen. Ziehier waarover het gaat: ik heb een heele reeks opstellen klaar, verschenen in ‘Elseviers’ en elders, die ik zou verzamelen onder den titel ‘Studies over Kunst en Geest in Vlaanderen’, en die, naar mijn berekening, formaat en druk van Vermeylen's opstellen, 2 ± 300 bladzijden zouden uitmaken. Een degelijk boekwerk dus, over welks inhoud ge b.v. De Meester kunt raadplegen. Ik zou u de kopij leveren tegen einde Februari (zij is geheel klaar, maar moet geordend en hier en daar gewijzigd worden); het honorarium zoudt ge mij slechts bij de laatste drukproef betalen (laat het ons voor het oogenblik op 500 frank stellen), en wij zouden verschijnen einde Mei, of zelfs vroeger als het kan. In 't contrakt stellen wij, dat ik geen cent honorarium krijg als ik niet al de drukproeven vóor einde April heb ingediend. Wat zegt ge daarvan? - Ik hoop op een spoedig antwoord, want van die uitgave kan voor mij veel afhangen. Ik vertrouw dan ook dat het inwilligend zal wezen. Ik begon door een vraag naar uw gezondheid. De mijne is verre van goed: heel de week heb ik zóozeer aan mijne jaarlijksche bronchitis geleden, dat ik naar het Ministerie niet geweest ben en een weekje rust aan de courant heb moeten vragen. Van middag ben ik voor 't eerst opgestaan, en schrijf 't allereerst aan u... Wilt ge me gauw antwoorden? Intusschen, met vr. groeten, van harte uw Karel van de Woestijne P.Sc. Al de recensies in goede orde ontvangen. Ik ben blij dat er slechts uit Vlaanderen eenige wanklank komt. 3 123 Schaarbeek, eind april/begin mei 1911 Waarde Vriend. Ik ben eindelijk weêr nagenoeg op de been, al valt het loopen me nog heel moeilijk, en al zal ik niet vóor einde Mei terug naar het Ministerie kunnen keeren. Die laatste drie maanden - het is begonnen ongeveer 20 Januari! - zijn voor mij ver- {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} schrikkelijk geweest. 1 Ik moest er natuurlijk voor zorgen dat ik de Courant bijhield; met stijve vingeren schreef ik van uit mijn bed brieven, die ik zoo opgewekt mogelijk maakte, omdat de directie maar niet raden zou dat ik weêr ziek was. 2 Ik mag je verzekeren: zoo iets is ellendig, te meer dat ik meer pijn had dan je zich kan voorstellen. Om er je een idee van te geven: ik ben twaalf kilogr. vermagerd!... Daarbij kwamen allerlei zorgen; aan werken, behalve voor de courant, viel - en valt nog steeds - niet te denken; en - je weet wat het kost, ziek te zijn, verzorgd te worden door een specialist (ik heb drie dokters na mekaêr gehad), en dan al die dure medicijnen. Waarbij de beloofde betaling kwam van achterstallige rekeningen. Het zijn voor ons heel erge maanden geweest. Nu nog: ik zou er uit moeten voor een paar weken, naar zee zegt de dokter om heelemaal op te knappen. Maar je kan wel denken dat daar niet aan te denken valt... Neem me niet kwalijk dat ik je met mijn gejammer lastig val. Het was eigenlijk mijn bedoeling, over heel iets anders te praten, en dat wil ik nu ook doen. In Januari schreef mijn vrouw je over de eventuëele uitgave van een bundel studies. 3 Heel geneigd het te doen was je toen niet, en vroeg dat ik er je zelf over schrijven zou. Dat doe ik nu. Het boek, dat ‘Kunst en Geest in Vlaanderen’ zou heeten, zou de studies bevatten over schilders en dichters die in Elseviers en elders verschenen; niet in hun geheel echter, maar ontdaan van het actuëele, zoodat het essentiëele alleen ervan overblijft. Aldus spreekt uit die opstellen over kunstenaars vooral hun ‘geest’, zooals de titel zegt, waaruit de algemeene geestesstroomingen (die ik uit zal drukken in een Voorwoord) in Vlaanderen zullen blijken. Het tijdelijke en polemistische dat sommige brokken aankleeft valt aldus weg, en het boek krijgt een meer synthetisch karakter. De tekst ervan is, behalve de inleiding, geheel klaar en zou binnen de veertien dagen aan den eventuëelen uitgever kunnen opgezonden worden. Het zou ± 300 bdz. druks beslaan, formaat en druk van Vermeylen's opstellen. Ik zou er een honorarium van 500 frank voor vragen. En nu bied ik het u aan: wilt ge 't. Ik zou een spoedig antwoord zeer op prijs stellen: ik verberg je niet dat ik binnen kort veel geld noodig heb, waar ik beloften voor aangegaan heb. En andere vooruitzichten heb ik niet, vermits ik geestelijk nog te zwak ben om voor tijdschriften te werken, genoeg althans om intijds geld genoeg te verzamelen. Daarom zal me uw antwoord welkom zijn, 'tzij omdat het mij een geruststelling zal zijn, 'tzij het me toe zal laten spoedig naar andere middelen uit te zien. Er is een Vlaamsch uitgever die mijn handschrift wel wil, - maar ik hecht er niet aan het hem te geven, tenzij ik niet {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} anders kon... 4 Ik heb je als naar gewoonte zeer openhartig, misschien té openhartig geschreven. Neem het mij niet kwalijk. Je kent me genoeg dat ik me dat niet zou permitteeren... In afwachting van gunstig antwoord en hartelijkste groeten, ook van mijn vrouw, Van harte Uw Karel van de Woestijne 124 Schaarbeek, 16 mei 1911 16 Mei 1911. Waarde Vriend van Dishoeck. Ik ben geen zakenman, allerminst als het me-zelf aangaat. En voor wat de handelswaarde van mijn werk betreft: ik heb er geen flauw begrip van. In 't bepalen van honorarium zijt ge me dus geheel de baas. Ik zou me dan ook geheel neerleggen bij Uw voorstel aangaande mijne ‘Opstellen over Kunst en Geest in Vlaanderen’ (definitieve titel), indien ik niet méer noodig had dan de 300 frank die gij me aanbiedt... Als men te Brussel naar de Markt visch gaat koopen, en men dingt af, dan loopt het er altijd op uit dat de verkoopster voorstelt, het verschil in twee te deelen; en dát blijft dan eindakkoord... Nu wil ik graag aangenomen zien, dat mijn werk niet meer dan... visch is, laat staan: rotte visch, als gij er eveneens in toestemt, ons verschil in twee te trekken: ik zal honderd frank afstaan van de 500; voeg gij er honderd bij de 300, en laat ons afspreken dat ik U tegen 25 Mei 1911 de volledige kopij zend, terwijl gij me bij ontvangst ervan (want ik heb bij de 600 fr. te betalen einde der maand, en... ben er ver van, die rijk te zijn) 400 frank laat geworden. Laat dit afgesproken zijn, wilt ge? en dat die afschuwelijke geldkwestie van tusschen ons beiden verdwijne! - Ik heb trouwens (dit als eindwoord over de zaak) in het Ministerie aangedrongen voor den aankoop van ‘Gulden Schaduw’ en ‘Afwijkingen’; antwoord was dat dit nu gauw zou geschieden. Ook die opstellen worden natuurlijk aangekocht. Zoodat ge al heel spoedig die 100 fr. zult hebben ingewonnen! Mag ik daar nu spoedig antwoord op hebben, voor 't bijeenzoeken der kopij? Ik heb nu juist een beetje tijd... {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Dank voor Uw wenschen: het betert traag, maar, hoop ik, zeker. Intusschen blijft het nog heel pijnlijk; stel u voor: als kiespijn in de beenen. En dat duurt nu sedert bijna vijf maand!... Hartelijkste groeten van mijne vrouw en van Uw genegen Karel van de Woestijne P.S. Op de asch van mijn voorvaderen beloof ik U ten stelligste, dat de drukproeven voor die nieuwe opstellen met bliksemvlugheid zullen worden gecorrigeerd. 125 Schaarbeek, 21 mei 1911 21 Mei. Waarde Vriend, Mag ik op een antwoordje aandringen? Ik verberg U niet dat ik met de zaak eenige haast heb, ik heb u gezeid waarom. Tegen 25 dezer moet ik veel in orde brengen, en daarom wacht ik op uw besluit, niet zonder ongeduld. De kopy ligt klaar om opgezonden te worden. 1 Na hartelijke groeten, Uw genegen Karel van de Woestijne 126 Schaarbeek, 24 mei 1911 Brussel, 24 Mei 1911. Beste Vriend, Ik ontvang daareven uw briefkaart van gisteren (gij hebt verkeerdelijk gedagteekend: 24-5-1911; maar dit is natuurlijk een vergissing, vermits de post 23-5 draagt). Ik haast {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Van de Woestijne aan Van Dishoeck, 18 november 1913 (brief 141). (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} mij, er op te antwoorden, omdat het morgen Zondag is, of althans een als Zondaggeldende dag, 1 en er dus kans bestaat dat deze brief u thuis vindt, en gij twee minuten vindt om dit te lezen. Drie weken geleden al, schreef ik U over wat ons thans bezighoudt: aanbieding van mijn boek, tegen 500 F honorarium. Gij hebt me toen geantwoord - ik ontving Uw brief op 14 dezer - dat gij er wel 300 F voor wilt geven. Waaruit ik toen besloot dat gij het aanvaardt. Ik heb U toen, 16 dezer, geantwoord: brief waarover ik thans antwoord krijg. Of liever: waarover uw kaart géen antwoord geeft. Want ik schreef u dat ik gaarne iets definitiefs wist tegen 25 dezer- nl. of gij het boek wildet hebben voor 400 F, én of ik het u sturen mocht tegen 400 F omgaand. Uw antwoord is: ‘zend me de copie nu maar, en laat ik 't eens bekijken a.s. Zondag.’ En verder: ‘'t Is waar: 'k héb geen tijd nu voor wat nieuws’; terwijl het uit uw vorig schrijven toch bleek dat gij het boek wél wilt, vermits gij, zonder naar ‘bekijken’ te vragen, er 300 frank voor aanbiedt... En nu zit ik leelijk in moeilijkheid. Want op Uw aanbod van 14 Mei, dat ik beschouwde als een vaststaand besluit waar ik op rekenen kon (ik bén geen zakenman, en wij hebben nu eenmaal gewoonte onder mekaar, ónzakelijk maar vertrouwend om te gaan), op uw aanbod ben ik afgegaan om mijne eigene zaken te regelen. Ik schreef het u Maandag jl. al: morgen, 25 Mei, heb ik veel te betalen. Die betaling kan ik tot drie dagen later uit stellen, maar langer niet... En nu sta ik voor een twijfel, en voor een zekerheid. De zekerheid is: gij wilt mijn boek wel, vermits gij er me geld voor aanbiedt. De twijfel is: krijg ik het geld in tijds?... Ik vraag u 400 F in plaats van 300. Daar gij mij geen antwoord geeft hieromtrent, neemt gij mijn vraag in aanmerking. Ik verzoek U, mij het honorarium op te sturen bij ontvangst der copie: daar gij mij ook híerover geen antwoord geeft beschouw ik dit als eene afspraak. Maar de vraag is nu: wanneer beslist gij, of gij mij 400, in plaats van de aangeboden 300 fr. geeft?... Uw antwoord in deze beschouw ik als een contract: wij hebben wel meer zoo gehandeld, zonder daardoor eenige contestatie daaromtrent gerezen is... Om dit alles, en om een einde aan de zaak te maken, dat ons beiden bevredigt, stel ik u voor: tegen Zondag 28 dezer stuur ik u de copie (± 266 bdz., naar mijn berekening), en gij stuurt me 200 frank omgaand - tegen 30-31 dezer -, dit de helft zijnde van het honorarium. Wilt gij dit niet als de helft beschouwen, ik bedoel: is 400 {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} fr. u teveel (en ik hoop wel dat dit het niet zal wezen!), dan schrijft ge me wel naderhand. Intusschen zal ik gedeeltelijk gered zijn... Ontvang ik vóor Zondag geen antwoord, dan beschouw ik dit als afgesproken. Gij zoudt me anders in verschrikkelijke moeilijkheid brengen... Dit zal dus wel in orde zijn, nietwaar? Ik hoop van harte dat wij het hierin eens zijn, en blijf intusschen, na hartelijke groeten, uw verkleefden Karel van de Woestijne 127 Schaarbeek, 5 juni 1911 Brussel, 5 Juni Beste Vriend. Dank voor uw vriendelijken brief. Vermits het niet anders gaat: stuur me dan nog honderd frank - ik heb er dan driehonderd gehad, waar ik U hierbij kwitantie van geef, 1 - en dan zijn wij quitte voor dezen bundel opstellen. Of we daar geen twee bundeltjes van maken kunnen? Me dunkt ja, en op twee manieren: door ze in kleiner formaat uit te geven (anders worden de boeken te dun), óf door er nog een paar opstellen bij te voegen. Maar die moet ik dan nog schrijven. En daar krijg ik dan nog wel wat extra-honorarium voor, nietwaar? Enfin, doe er meê wat gij wilt. Mijn voorkeur gaat naar éen bundel, zooals ik hem opgaf, met de stukken in chronologische volgorde (van den Abeele dus vooraan). Die orde dient trouwens in elk geval behouden. Wilt gij echter twee boeken: mir gut! 2 En nu verwacht ik, dat gij mij die 100 frank omgaand stuurt. De tijden zijn duur, en na al wat ik betaald heb deze laatste dagen, zit ik op het droog! Mag ik op u rekenen? Hartelijksten dank bij voorbaat. Mijne vrouw la[a]t u vriendelijkst groeten. W[ar]men handdruk van Uw genegen Karel van de Woestijne {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} 128 Schaarbeek, 8 juni 1911 Waarde Vriend, Ik kreeg nog geen antwoord op mijn brief van Maandag laatst. Wij zijn toch t'akkoord, nietwaar? Stuur me dan, bid ik U, de 100 frank: ik heb ze noodig. Mag ik ze omgaand verwachten? Gij zoudt mij ten zeerste verplichten. Met dank bij voorhand en van harte Uw genegen Karel van de Woestijne 129 [Brussel, 23 augustus 1911] Amice van Dishoeck, Ik ben niet meer in het ministerie (ik vertel je wel eens hoe dat komt), zoodat ik niet rechtstreeks op aankoop kan aandringen, ook niet-voor Vermeersch. 1 Ik heb echter de vaste belofte van die menschen. Daar men echter in die afdeeling belangrijke wijzigingen aan 't doen is, duurt het wat langer. Vermeersch moet inzenden, met eene aanvraag. Ik twijfel niet, of dat komt ook wel in orde. Al de drukproeven ontvangt ge binnen een paar dagen. 2 Van dat centraal bureau voor Auteursrecht heb ik nooit gehoord. Zal echter op inlichtingen uitgaan, en ze u dan meêdeelen. 3 Ik heb heel veel gewerkt in den laatsten tijd, en moet het nu bekoopen. Ik hoop binnenkort voor een paar weken naar zee te gaan, om even uit te blazen. Hebt gij gezien dat ik nu geregeld eene ‘kroniek der Gedichten’ heb in de Groene? 4 Ik hou me dan ook aanbevolen voor uwe dichtuitgaven (liefst rechtstreeks aan mij te sturen). A propos, ik bezit niet wat Coenen over de ‘Afwijkingen’ heeft geschreven. 5 Hebt gij dat nog? Vrouw en kind zijn gezond, en groeten hartelijk. Van mij een warmen handdruk. [xxx] 6 {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} 130 Schaarbeek, augustus/september 1911 Waarde Vriend, Had de eminente speurder der N. Rott. Ct. wat vroeger dat brochuretje van H.C.C. Clockener Brousson gelezen - beter gezegd: te lezen gekregen - dan had hij (zélf wel auteur, maar die al zijn auteursrechten aan zijn uitgever afstond, en zich dus weinig bekommert om een bureau dat zulke rechten behartigt) dan had hij zijn uitgever van aanvang af kunnen geruststellen... 1 Toen gij mij daar voor 't eerst over schreeft, steldet gij dat bureau der Rue Royale vóor als iets nieuws. Toen vroeg ik aan literaire vrienden en kennissen of ze daar iets van afwisten. Geen enkele kende dat. Wat kon ik U dan al meer schrijven, dan dat ik verder informeeren zou? De eminentste speurder is nog geen jachthond, die op den neus af het best-verborgen wild opjaagt! Nu ge me die brochure hebt gezonden wordt het mij duidelijk dat bedoeld centraal-bureau niets anders is dan de société des droits d'auteurs, die hier in België sedert lang en zoowat overal fungeert. Letterkundigen hebben daar niets meê te maken, tenzij dramaturgen, voor zoover ze hunne rechten op hun werk behouden. Het zijn vooral de musici, die aangesloten zijn bij deze of gene maatschappij, die er iets meê te stellen hebben. Voert men werk uit van éen dezer musici, dan heft de maatschappij een zekere som op de uitvoering, en het is het bureau voor auteursrechten die gelast wordt met het innen dier som. Hetzelfde gebeurt, meen ik, voor tooneeluitvoeringen. Is het nu de uitgever die de rechten van den tooneelschrijver of musicus heeft afgekocht, dan is het voor hem dat de agent van bedoeld bureau werkt, en zijn werking geschiedt slechts tegen muziekuitvoerders of tooneeldirecteurs, die in 't openbaar en tegen betaling werken zouden ten gehoore brengen en zouden weigeren, er de bepaalde rechten op te betalen. Wie de som bepaalt, weet ik niet; vermoedelijk is het de Maatschappij waar de auteur of de uitgever deel van uitmaakt. Het bewuste Centraal Bureau beschermt dus geenszins de auteur tegen den uitgever: die maken ja dan niet contract, en daar ze beiden eerlijke lui zijn, heeft het centraal bureau niet tusschen te komen... Zoo'n bureau is dus een finantiëele onderneming, en als dusdanig voor mij weinig sympathiek, maar waar ook de uitgevers - en in een land als Holland: vooral de uitgevers - wel belang bij hebben. Moge deze uitlegging u dus aangaande Pedro geruststellen. 2 En, blijft het u ergeren dat hij vlak over u woont, koop dan zijn huis en laat hem aan de deur zetten... 3 {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja, beste vriend, het is wel heel vervelend dat het ministerie geen grootere bestelling heeft gedaan. 4 Maar vindt gij het niet al heel mooi; dat ze van mijn werk toch iets koopen, terwijl de boeken der anderen geweigerd worden?... Het ware dan ook beter bij dezen geklaagd!... Met vr. groeten en van harte Uw genegen Karel van de Woestijne De drukproeven volgen. 5 131 Brussel, 12 februari 1912 Waarde Vriend, Wijt het aan de drukte der laatste dagen, dat ik U eerst heden de kwitantie terugstuur. 1 Ik zal bij V. Nouhuys aandringen in den zin, door U gevraagd. Eene vroegere drukproef bezit ik tot mijn spijt niet. 2 Zoodat wij reeds in 't voorjaar zouden verschijnen? 3 Prettig! Het verbeteren der drukproeven zal vlug en goed gebeuren. Ik heb daartoe als medehelper de proeflezer van het ministerie. Mijn vriend Aug. Michot sprak mij van een exempl. op bijzonder papier. 4 Ik heb hem naar U gezonden. Als het zoover komt kunt U misschien een tweede ex. laten maken voor mij, buiten den handel? Met hartelijken groet en handdruk Uw genegen Karel van de Woestijne Vrouw en zoon groeten van harte. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De tweede bundel der Interludiën. 1914.==} {>>afbeelding<<} {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} 132 [Brussel, 16 februari 1912] Waarde Vriend. Ik heb het beloofde, waar ik U Maandag quittantie voor zond, nog niet ontvangen. 1 Ik had er nochtans op durven rekenen. - Wilt U nu omgaand sturen? Ik heb het tegen Zondag zeer noodig. Ik durf dan ook hopen dat gij mij niet langer wachten doet. Met vr. groeten, van harte Uw steeds dw. Karel van de Woestijne 133 Brussel, 5 mei 1912 Brussel, 5 Mei 1912 Gaucheretstr. 160 Waarde Vriend. Ik heb het genoegen U mede te deelen, dat de regeering inschrijft op vijftig exemplaren van ‘Kunst en Geest in Vlaanderen’; het is de hoogste inschrijving die nog wordt gedaan. - Wilt gij er voor zorgen dat de boeken zoo spoedig mogelijk gestuurd worden aan ‘Ministerie van Wetenschappen en Kunsten, beheer van het hooger onderwijs, de wetenschappen en de letteren, 3, Beyaertstraat, Brussel’, zonder factuur natuurlijk: daar zorg ik-zelf voor zoodra gij mij bericht hebt dat de exempl. verzonden zijn. 1 De drukproeven van ‘Interludiën’ gaan heden naar U terug. Gij zult zien dat op vel 3 negen fragmenten zijn weggevallen. Is de copy daarvan wellicht zoek geraakt? Gij kunt ze trouwens terugvinden in Groot-Nederland. 2 Gaat dit niet, dan schrijf ik ze graag voor U over. Ik hoop dat het U naar wensch gaat. Hier is alles stilletjes. Met de hartelijke groeten, Uw Karel van de Woestijne Mijne vrouw groet meê. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} 134 Laken, omstreeks 15 september 1912 1 band en omslag heel goed, ook als kleur. Jammer alleen van het dubbelpunt achter ‘Woestijne’; nu het cliché echter gemaakt is, kan het best aldus blijven. 2 Zou het niet mogelijk zijn een exemplaar geheel klaar en ingebonden te hebben tegen Zaterdagochtend? Ik ga dien dag naar Leuven, weêr eens een Congres ‘verslagen’, en ben te gast bij Prof. Verriest, wien 't boek is opgedragen, en wien ik het dan graag overhandigde. 3 Ik kom, vrees ik, wat laat met mijne vraag, nietwaar? Anders zoudt gij mij een groot plezier doen. 135 Laken, oktober/november 1912 Waarde Vriend, Er zijn toch menschen die de onbeschaamdheid wat ver drijven! Die Pausaers (Jul Krekel) verwijst niet alleen U, maar ook Robbers naar mij. 1 Nochtans heb ik alles gedaan om hem kwijt te geraken, en hij heeft wel begrepen dat ik hem schuw, vermits hij-zelf mij niet meer groeten durft... Het is een indringer en een Streber, en zijn roman, die ik inderdaad gelezen heb, is een ongelooflijk produkt van het laagste erotisme. Gij weet wel dat ik niet bang ben van een beetje zinnelijkheid; maar wat Krekel biedt is lage pornographie, die de laatste der Fransche... speciale auteurs zou doen blozen. En dit zou ik nog over het hoofd zien, bood Krekel maar Kunst. Maar 't eerste deel is onbeholpen afkooksel van Querido, 2 en de rest naäperij van Teirlinck. Ik heb er ook, niet zonder verbazing, gezien dat het de ellendeling gelukt is, mijn eigen stijl te verkrachten... Trouwens: volslagen gebrek aan taalkennis, aan constructie. Ik kan u geen anderen raad geven dan deze: hebt gij wat tijd over en lust wat ónstichtelijke literatuur te genieten, vraag dan het handschrift... De inschrijvingsbiljetten heb ik niet zelf, maar heeft Toussaint verzonden, als ik het goed voor heb. Vermits het er verleden maal zoo heel slecht meê vergaan is, zou het misschien beter zijn, geen tweede maal te probeeren. 3 Tenzij Toussaint vergeten had, ze verleden maal op de post te doen... Dat Sabbe er 170 inschrijvers bij won, vind ik prachtig. Ik zie me heelemaal niet in staat hem hierin de loef af te steken: hij heeft {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} heel veel betrekkingen en ik leef, zooals ge weet, zoo afgezonderd mogelijk... Laat gij biljetten drukken, dan zal ik mijn best doen; maar ik laat het aan U, te weten óf het behoort er te drukken. Het zal ons een vreugd zijn U te Laeken in ons klein huisje te ontvangen. Gij verwittigt ons op voorhand? Vrouw en kind stellen het goed, - ik véel minder. Ik ben erg overspannen, zou rust moeten nemen. Maar hoe? Er dreigt meer en meer werk... Tot binnen kort dus! Met hartelijken groet Uw Karel van de Woestijne P.S. Een advokaat heeft mij onlangs een belangrijken dienst bewezen, - wil er echter geen geld voor aanvaarden, maar vraagt als honorarium het stel van mijne werken, bij U uitgegeven. Zoudt gij mij het genoegen willen doen, ze bij het pak der presentexempl. van ‘Interludiën’ te voegen? Ik zou er U zeer dankbaar voor zijn! De prijs verrekenen wij dan wel. - Bleven de ‘Interludiën’ dan nog lang uit, dan wilt gij de boeken misschien rechtstreeks laten zenden aan Mr. Carl Verwilghen, 10, Place Loix, St Gillis - Brussel. 4 Natuurlijk kan hij dan wel het port betalen. 136 [Brussel, 3 november 1912] Waarde Vriend, Uw briefkaart van hedenochtend brengt ons in de desolatie: wij zitten sedert een week zonder dienstmeisje, zoodat mijne vrouw zich in de pijnlijke onmogelijkheid bevindt, u naar behooren te ontvangen. Wilt gij haar excuseeren? Misschien kunnen wij elkander ergens ontmoeten in stad? Want ik hecht er ten zeerste aan U te zien. Gij wilt mij dan wel verwittigen? (Liefst zie ik U na vier uur: dan moet ik niet wegblijven van het ministerie, waar mijne diensten in den laatsten tijd vooral óntrouw waren, vooral wegens ziekte.) 1 Nogmaals: duizend verontschuldigingen. En hartelijke groeten, in afwachting van den handdruk. Uw genegen Karel van de Woestijne {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} 137 [Brussel, 26 november 1912] In der haast!! De gravin van Vlaanderen is dood!!! 1 Waarde Vriend. Ik heb de boeken gisteren in goede orde ontvangen. 2 Het ziet er weêr heel mooi uit. Mijn hartelijken dank erover. - Voor de bestelling in het Ministerie doe ik natuurlijk mijn best. Maar welk is de verkoopprijs? 3 Laat mij die omgaand weten, s.v.pl.; dan dien ik onmiddellijk het boek in. Met onze hartelijkste groeten, Uw genegen Karel van de Woestijne De hond van naast de deur is verkouden: nu blaft ie een dubbele terts lager. 138 Brussel, begin januari 1913 Beste Vriend, Mag ik U, met onze beste wenschen voor U en de uwen, een Nieuwjaargeschenkje aanbieden? Ik heb daareven van mijn minister bericht ontvangen dat hij inschrijft op 130, zegge honderd dertig exemplaren van de ‘Interludiën’, à 4 fr. (samen dus 520 F.). Het is eene zeldzaam-hooge bestelling, die, hoop ik, U genoegen zal doen. Nu wilde ik U vragen, de boeken zoo spoedig mogelijk op te laten sturen, en liefst, zoo dit in Holland mogelijk is, met ‘verzekering tegen vertraging’. Er gebeuren in den laatsten tijd zonderlinge dingen op het ministerie. Heele pakken boeken komen nimmer toe, al werden zij opgezonden; een pak dat op 12 December Antwerpen verliet, is tot op heden in het Ministerie niet binnen. Een ander verdween spoorloos, en men vond het... toevallig in een hoek terug, maanden na de inkomst, wanneer er een ernstig onderzoek was bevolen. - Aan wie dit ligt? Er bestaan natuurlijk vermoedens, al is het moeilijk eene besliste aanklacht te doen. Daarom wenscht het bevoegd bestuur, in het belang der uitgevers evengoed als voor eigen zekerheid, dat bestellingen stipt worden uitgevoerd, en de opzendingen met alle mogelijke waarborgen worden {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Portret van C.A.J. van Dishoeck door Henri van Straten, 1917, houtsnede, 22 × 19 cm. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} omringd. Sabbe zal U kunnen vertellen dat ook hem zoo'n grapje is overkomen... Mag ik in deze op U rekenen? Ik zou U zeer dankbaar zijn voor verwittiging, als het pak Bussum verlaat. Ik heb niet veel ander nieuws, dan dat ik hier, anderhalve maand reeds, verweduwd zit. Mijne vrouw is te Gent, bij hare moeder, die eene erge operatie heeft onderstaan en thans nog niet genezen is. 1 Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om flink influenza te hebben en mijn jaarlijksche bronchitis te verslijten. Waarmede ik verblijf, na hartelijkste groeten, Uw genegen Karel van de Woestijne Adres voor de opzending: Ministerie v. Wetenschappen en Kunsten, Beheer der Wetenschappen en Letteren, 3, Hendrik Beyaertstraat Brussel. 139 [Brussel, 20 januari 1913] Beste Vriend, De bestelling is: honderddertig ex. Ik reken er dan op, dat zij op z'n laatst morgen vertrekken, liefst met verzekering tegen vertraging. Ik maak dan tegen Donderdag mijne factuur op, met de hoop dat tegen dien dag de boeken zullen toegekomen zijn. Hartelijk dank voor de korting. 1 Bij uitbetaling regelen wij dan tevens het vorige. 2 In aller ijl! Met vr. groeten Uw genegen Karel van de Woestijne {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} 140 Laken, 24 februari 1913 24 Februari. Waarde Vriend, Ik heb U bij onze laatste ontmoeting gezeid, dat ik U binnenkort weêr zou lastig vallen met een nieuw boek. 1 En daar ben ik al. Ziehier waar het om gaat. Ik zal over een paar maand (laat ons zeggen: aanvang-Mei) klaar zijn met een reeks gedichten: ‘Het Gelaat des Dichters’, dat, als ‘Het Vaderhuis’ en ‘Het Huis van den Dichter’ (om die twee voorbeelden maar te noemen), 2 éen geheel uitmaakt, - geheel dat echter afhangt van een grooten bundel gelijk ‘De Gulden Schaduw’), die heeten zal: ‘Het Licht der Kimmen’. 3 Nu heb ik, om volgende reden, tot plicht, dat ‘Gelaat des Dichters’ afzonderlijk uit te geven. Einde dit jaar valt de Prijs-Aug. Beernaert, 1000 frank, uit te reiken door de Koninklijke Vlaamsche Academie. 4 Nu wil ik voor dien prijs mededingen met minstens twee werken: bedoelde verzen en een bundel proza, waar ik U binnen enkele maanden over schrijf. 5 Ik ding mede, omdat ik zoo goed als zeker ben, den prijs niet te hebben: deze zal gaan naar een of ander, meer of minder beminnelijk tweederangswerk. Nu is het Gelaat des Dichters, naar oordeel van mijne vrienden, het allerbeste wat ik ooit geschreven heb en misschien ooit schrijven zal (fragmenten verschenen in ‘De Gids’ en ‘Groot-Nederland’). 6 En 't proza dat nog komen moet (een boek als ‘Janus’), zal ook veel beter zijn dan wat ik tot hiertoe gaf. Nu begrijpt gij mijne bedoeling: dát werk stellen, dat niet zal bekroond worden, tegenover het wélbekroonde van tweeden rang... Ik had er aanvankelijk aan gedacht, dat ‘Gelaat’ uit te geven in een luxeuitgavetje, op een zeer beperkt getal exemplaren, die zouden uitverkocht zijn tegen het verschijnen (einde 1914) van ‘Het Licht der Kimmen’. 7 Ik ben toen echter gaan denken, ons beider leus indachtig: ‘altijd maar bijeenblijven’, dat het beter was, U het boekje aan te bieden. Het zal ± 150 bdz. groot worden, gewone letter, gewoon papier, gewoon formaat. Men zou op een nogal groot getal exemplaren kunnen trekken, om volgende reden: ‘het Gelaat des dichters’ is het eerste deel van ‘het Licht der Kimmen’, komt dus in dézen grooten bundel vooraan. Al de exemplaren, die niet in de afzonderlijke uitgave zijn verkocht, kunnen dus onveranderd dienen als eerste vellen voor ‘het Licht der Kimmen’. Zelfs de pagineering blijft immers dezelfde. Alleen omslag en vóorwerk zouden veranderen, - en daar zijn de kosten niet zoo groot voor. Bij verschijnen van ‘Het {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Licht der Kimmen’ zou die eerste oplage van ‘Het Gelaat des Dichters’ dus feitelijk uitverkocht zijn, vermits de overblijvende exemplaren zouden verwerkt worden in den volgenden, grooten bundel. Over honorarium zouden wij wel te akkoord komen. En daar ik U van volgende week af kopij kan sturen van de twee eerste vellen druks, zoudt gij misschien het boek al kunnen meênemen op Uwe voorjaarsreis, en ermede verschijnen tegen de zomervacantie. 8 Wat zegt gij over dit alles? Het schoone portret dat mijn broer van mij heeft gemaakt zou hierbij misschien kunnen worden gereproduceerd, en dan wegblijven bij ‘het Licht der Kimmen’, - hetgeen van ‘Het gelaat des dichters’ wel degelijk eene aparte editie zou maken. 9 En nogmaals vraag ik: Wat zegt gij? Ik zie met goed betrouwen Uw antwoord te gemoet, En zeg, naast zoon en vrouwe: Van Dishoeck, wees gegroet! (En nu, nu zal ik houën Mijn snoet) Karel van de Woestijne 141 Brussel, 18 november 1913 Bruxelles, le 18 November, 1913. Waarde Vriend, Ja, er is hier een vulpenhouder gevonden, merk ‘Swan’. - Er waren hier drie menschen geweest, wien hij kon toebehooren: de dokter, een vriend en een wijnkoopman, die alle drie geschreven hadden, vermoedelijk met zoo'n instrument. Merkwaardig: aan U had ik heelemaal niet gedacht; slechts bij ontvangst van Uw briefkaart heb ik mij herinnerd dat gij, met Uw vulpen, eene opdracht in het boekje van {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Boutens hebt geschreven. 1 - Ik hou deze schoone moderne uitvinding geheel te uwer beschikking; zal ze met zorg tusschen de Copy van de ‘Interludiën II’ en ‘de Bestendige Aanwezigheid’, dewelke U eerlang bereikt, inpakken; zoodat ze - wat mijne vurige hoop is - U ongehavigd te Bussum bereiken moge. 2 Het gaat hier beter. 3 Maar tot vóor een paar dagen bestond nog ernstige vrees voor typhus. De koorts is echter sedert eergisteren belangrijk afgenomen, zoodat wij blijkbaar voor eene, trouwens ernstige, darmintoxicatie staan. Gelukkig bestaat geen groot gevaar; maar het kan een heelen tijd duren. - Het dienstmeisje is beter... maar de deur uit. Ze is niet willen blijven als ze gehoord heeft van eene langdurige ziekte in huis. Zoodat mijne vrouw alleen met den last zit. Gelukkig komt er, schijnt het, morgen eene nieuwe meid binnen, en zullen wij, na de tien dagen angst, verademen mogen... Gij hebt mij een stel beloofd van die Hollandsche leerboekjes. 4 Ik heb er van gesproken met den huisonderwijzer van Paul, die heel benieuwd is ze te zien. Hij is leeraar in de middelbare school te Brussel, en groot voorstander van aanvankelijk onderricht bij middel der moedertaal. Misschien kan hij ze voor de lagere scholen aanbevelen. Mag ik spoedige toezending verwachten? Gij zoudt er ons zeer dankbaar voor vinden. Intusschen, met de hartelijkste groeten, Uw steeds genegen Karel van de Woestijne 142 Laken, 29 november 1913 Laeken, 29 November. Waarde Vriend, Ik heb tegenover U zooveel plichten te vervullen, dat ik er zelf niet meer uit geraak. Ik moet U eerst bedanken in naam van mijn zoon Paul. Het is voor hem eene verrukking geweest, heel die bibliotheek te ontvangen, en de verrukking is overgegaan op zijn onderwijzer, die de boekjes prachtig vindt. 1 Ik ook trouwens. Serieus: ik wou dat ik kon schrijven als die Hollandsche onderwijzers: dat zijn eerste-rangs- {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Briefkaart van Van de Woestijne aan Van Dishoeck, 26 november 1912 (brief 137). (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} psychologen... Intusschen is Paul een goed deel van de verzameling al door. Die boekjes boeien hem, als een roman ons zou boeien... Tweede plichtvervulling: de vulpenhouder, prachtig ingepakt, gaat met dezelfde post. Ik had gehoopt hem weg te kunnen moffelen tusschen de copy van ‘Interludiën II’, die ik u eveneens bij deze stuur. Maar gij zijt er wel meê! Een vulpen laat hare aanwezigheid voelen overal waar zij is, en stemt er niet in toe, de post te verschalken... En daarmeê weet gij al, dat ik u ook, mitsgaders de drukproeven van de nieuwe uitgave der ‘Verzen’ 2 (wannéer krijge ik de eerste proeven van ‘Interludiën II’ en van ‘Bestendige Aanwezigheid’?), een aanvullend deel stuur van de copy van ‘Interludiën II’. Zoo hebt gij, op enkele bladzijden na, het boek compleet. (‘Bestend. Aanw.’ volgt over kort.) En nu heb ik weêr een plicht te vervullen, maar ditmaal tegenover mij-zelf. En {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} ik schrijf het u maar vlakaf: wilt gij zoo vriendelijk zijn, mij op het nog verschuldigde honorarium tweehonderd frank te sturen? Ik heb in de eerste dagen van December veel te betalen, en 't gemakkelijkste middel om aan geld te komen is dat voorschot. Kon ik het hebben tegen Dinsdag, dan zoudt gij mij weêr een grooten dienst bewezen hebben. En ik zou U zeer dankbaar zijn. Ik mag daar op rekenen, nietwaar? En ik dank u bij voorbaat. Hier is alles betrekkelijk goed. Mijn schoonzusterke is beter, en begint uit te gaan. Mijne vrouw en Paul verkeeren in goede gezondheid. Mijne rheumatiek ook. En was het niet van die betalingen tegen begin-December... Maar ik vertrouw op U. Intusschen ben ik en blijf ik, met hartelijke groeten, Uw genegen Karel van de Woestijne 143 Laken, 25 december 1913 Kersdag, 1913 Waarde Vriend, Merry Christmas! Hierbij gaat, aangeteekend, het in het zweet mijns aanschijns van nacht voltooide afschrift, of liever het oorspronkelijke manuscript van mijn ‘Stierendief’, waarme- {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} de nu het handschrift van ‘Het tweede boek der Interludiën’ geheel kompleet is, en wij spoedig met den druk ervan geheel klaar kunnen zijn. Over enkele dagen - ik hoop, tegen Nieuwjaar, maar dat hangt af van de jufvrouw der schrijfmachine, die ze aan het tikken is (ik heb er opzettelijk eene gekozen die Lotje heet. Zoo is mijn werk van Lotje getikt) 1 - binnenkort dus ook de copy van ‘de(n) arme(n) Hendrik’, die ‘de Bestendige Aanwezigheid’ volledig maakt. 2 Wanneer gaat deze laatste onder pers? Ik vrees dat wij tegen einde-Januari niet klaar komen! 3 Duizendmaal verschooning voor de vertraging in het terugzenden der laatste proeven. Maar deze liggen in het ministerie, waar ik in geen acht dagen geweest ben. Ik heb al dien tijd thuis gezeten met een dikke wang: iets dat naar roos zweemde, maar gelukkig geen roos geworden is: alleen een heele reeks abcessen in de wang zelve en op het tandvleesch. Erg pijnlijk. Maar nu weêr beter. Zoodat ik overmorgen naar [het] ministerie terugkeer, en U dan alles terugstuur. Beken trouwens dat ik mij ditmaal bij proeflezen prachtig van mijn plicht heb gekweten... Om te eindigen: zoudt gij zoo vriendelijk willen zijn, mij bij ontvangst der copij-Stierendief de mij nog toekomende 150 frank van mijn honorarium te sturen, zoodat ik ze tegen Zondag hebben zou? Er komen eindejaars-rekeningen binnen, waaronder schrikbarende. En daar ik er niet van hou, die te laten liggen, betaal ik die liefst zoo spoedig mogelijk. Dit is braaf van mij. Ook twijfel ik niet of gij zult mij in deze plichtbetrachting behulpzaam zijn. Ik ben zoo vrij op U te rekenen. Stuur gerust in Hollandsch geld. Kwitantie bereikt U omgaand. Ik dank U bij voorbaat van harte, en verblijf intusschen, met vriendschappelijke groeten, steeds tt. Karel van de Woestijne Op 15 Januari lees ik te Delft (‘Vrije Studie’) ‘De Stieren-dief’ en een paar ‘Heiligen’ voor. 's Daags te voren misschien ook te Leiden. 4 Ontmoeten wij dan misschien elkander even? {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} 144 Laken, half januari 1914 Waarde Vriend, Dien 1 Januari heb ik veel aan U gedacht: ik was hier heel alleen te Brussel - al de anderen te Gent, op Nieuwjaarvisite - en stelde mij in mijne eenzaamheid de feestelijke hulde voor te Bussum, de welverdiende hulde. Toen heb ik U getelegrafeerd. Het was kort, maar welgemeend, hoor! 1 Ik ben intusschen ongesteld geweest: die akelige winter hier! Het heeft achteruitgang gebracht in het werk. Hierbij echter gaan Uwe papiertjes met de drukfouten die gij nog hebt ontdekt. Ik heb er mijne aanmerkingen op aangeteekend. Zoodat wij vooruitkunnen met het drukken - op het papier dat gij zult verkiezen, als het maar niet al te veel afwijkt van dat der andere bundels. Van het verschijnen einde-Januari van ‘De bestendige Aanwezigheid’ heb ik afgezien. Ik ben aan het einde van ‘Arme Hendrik’ die den bundel besluit, maar heb het met allerlei zaken zoo druk, dat ik moeilijk vooruit kom. Als wij met het drukken einde Februari of Maart klaar komen, is dat nog tijd genoeg voor het voorjaar, nietwaar? Woensdag en Donderdag ben ik in Holland: te Leiden en te Delft. Te Leiden draag ik o.m. ‘De Stierendief’, te Delft o.m. de twee eerste der ‘Drie Heiligen’ voor. Nu heb ik daar geen afschrift van, en moet U de bede doen: wilt gij mij omgaand mijne copy van die stukken sturen (liefst aangeteekend)? Ik stuur ze U in Holland-zelf terug, tenzij ik het voorrecht had, U b.v. te Delft te ontmoeten. Dan kunt gij de boel weêr meê naar huis nemen, en lijden wij aldus een minimum van tijdverlies. Ik reken op onmiddellijke opzending, mag ik? Want ik moet nog repeteeren! ‘De Stierendief’ zal wel ineens kunnen gezet, zoodat wij daar in enkele dagen persklaar meê zijn. Ik hoop aldus einde der maand in het bezit te zijn van twee exemplaren der tweede ‘Interludiën’, desnoods in vellen. Wilt gij er dan, voor den Beernaert-prijs, twee exemplaren der eerste ‘Interludiën’ aan toevoegen? Is ‘Kunst en Geest’ in 1912 verschenen? 2 Zoo ja, dan ook twee exemplaren dáarvan, s.v.pl. Ik geef U daar weer een heelen last. Verontschuldigingen en dank bij voorbaat. Met de hartelijkste nieuwjaarswenschen van mijn gezin aan het Uwe, en de vriendelijkste groeten, tt. Karel van de Woestijne {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} 145 Laken, 21 januari 1914 Laken, 21, 1, 1914. Waarde Vriend, Niettegenstaande al de wintersche akeligheden waar ik in verkeer, heb ik voor U (met weêrslag op me-zelf) wonderen verricht: sedert gisteren, 20 dezer, zijn al de drukproeven van Den Stierendief, en ook die van voorwerk-Interludiën II, verbeterd, en klaar voor den definitieven druk, bij Thieme terug. Gij ziet: ik heb mij gehaast. En ik heb het werk zóo nauwgezet volbracht, dat, mits aandachtige en even nauwgezette medewerking van Thieme's menschenmateriaal, eene revisie niet meer noodig is dan een waterproof voor een kikvorsch. (Intusschen ben ik geen kikvorsch, helaas!) Tien dagen dus om af te drukken en een paar exemplaren in te naaien. Dat is toch voldoende? En zonder dat het je extrakosten bezorgt? Ik hoop het van harte. Want de Beernaertprijs heb ik nog niet. En geloof minder en minder dat ik hem krijg... Wat ik nu tegen 1 Februari van u verwacht: 1o twee exemplaren van ‘Interludiën I’ (die doen ook meê) 2o drie exemplaren van ‘Interludiën II’ (twee voor den prijskamp en één voor het Ministerie. Hoe spoediger wij daar inzenden, hoe vlugger de bestelling. En bij aanvang des jaars is er altijd meer geld dan later, zoodat de bestelling ruimer uitvalt.) Nu wilde ik u nog vragen: wanneer komt ‘Interludiën II’ op de markt? Moeten zij nog meê op voorjaarsreis? Zoo ja, dan verschijnen zij officiëel toch niet vóór 1 April? In dit geval kan ik den ‘Dief’ nog naar een tijdschrift sturen, hetgeen mij een paar honderd frank kan opbrengen. Kan dit? En krijg ik daarover omgaand een antwoordje? Dan stuur ik onmiddellijk in. Ik hoop dat gij het goed stelt. Ik-zelf heel slecht. Ik kan heelemaal niet meer tegen de vochtige koude die wij hier hebben. In Holland, - Leiden en Delft - was het veel beter. Met vr. groeten van harte Uw Karel v.d. Woestijne Hierbij je postzegels, en die van landgenooten van je, terug. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} 146 Laken, 24 januari 1914 24 Januari. Waarde Vriend. Mag ik U herinneren aan mijn brief van voor enkele dagen, en u nogmaals vragen rond welken tijd ‘Interludiën II’ op de markt komt? Gebeurt dit eerst in April of zoo, dan kan ik ‘De Stierendief’ nog naar een tijdschrift inzenden, hetgeen mij wat geld opbrengen zou en misschien voor de uitgave-zelf zoo slecht niet zou zijn (wij zetten dan onderaan in eene nota: ‘Uit Interludiën II, verschijnt eerlang bij C.A.J. v. D). Gij zoudt mij met een spoedig antwoordje ten zeerste verplichten. Het boek zal nu wel heelemaal afgedrukt zijn, naar ik vermoed. Ik hoop dan ook ten zeerste, het in den loop der volgende week te ontvangen (drie exempl. Interludiën II en twee exempl. Interludiën I). De boeken moeten ingezonden zijn tegen 2 of 3 Februari. (Op 4 Februari 's avonds wordt de wedstrijd afgesloten. Hoe eerder wij zen- {== afbeelding De bestendige-aanwezigheid, 1918.==} {>>afbeelding<<} {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} den, hoe beter dus.) Wilt gij mij ook even den verkoopprijs van ‘Interludiën II’ melden, voor het Ministerie? Gij zoudt er mij zeer dankbaar voor vinden. Ik ken de samenstelling van de Jury voor den Beernaertprijs, maar... mag hem niet vóor 5 Februari mededeelen. 1 In elk geval is hij voor mij zeer goed. Ik begin te hopen dat ik den prijs krijg. Hij zou mij goed te stade komen om een paar ontwerpjes te verwezenlijken, die ik sedert lang koester. Intusschen zit ik met bronchitis en rheumatiek, dank zij dezen prachtigen winter. Met vr. groeten en hoop op omgaand antwoord, t.t. Uw Karel van de Woestijne Kan het niet anders, dan geven wij ‘De Stierendief’ niet in een tijdschrift. Al zou het mij spijten. Enfin, doe wat gij het beste acht. 147 Laken, 24 maart 1914 Laeken, 24 Maart, Waarde Vriend, Neem mij mijn lang stilzwijgen niet kwalijk. Heel dezen winter, en vooral de drievier laatste maanden, heb ik veel geleden aan rheumatiek, ook in de keel. Ik lig geregeld de helft der week in bed, en heb daarbij allerlei moeilijkheden. Stel je voor dat men mij o.a. lastig valt voor de garde-civique. 1 Men had mij tot op heden met rust gelaten; maar nu, dat ik nog slechts drie jaar dienst zou hebben te doen, wil men mij doen marcheeren. Ik weiger natuurlijk. Te meer dat ik bang ben voor schietgeweren. Met het natuurlijk gevolg dat ik éen dezer dagen als belhamel voor den krijgsraad word gesleurd. Fusilleeren zal men mij wel niet. Maar ettelijke dagen gevangenis kan ik er wel bij oploopen. Tenzij Koning Albert wilde tusschen komen, hetgeen hij voor mij wel zal doen. Wist je al dat mijn broer zijn portret heeft gemaakt? Heel mooi!... - En dan is daar nog dat ministerie, waar ik moeten vechten heb. 2 Het gaat er nu sedert enkele dagen beter, door tusschenkomst van invloedrijke menschen bij den minister. Deze moet bevel hebben gegeven, mij voortaan met rust te laten. Zoodat {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} het getob nagenoeg voorbij is. - Maar met dat al heb ik toch erg gevreesd voor de bestellingen van ‘Interludiën II’. Vandaar ook, dat ik aldoor maar wachtte u te schrijven, tot ik zekerheid had. Want met de menschen, die moesten beslissen en mij inlichten konden, sprak ik zoo weinig mogelijk. Die zekerheid heb ik nu sedert een klein half uur: de minister teekent in voor honderd dertig exemplaren à 4 frank, samen dus voor 520 frank. De bestelling ontvang ik binnen een paar dagen al. Zij gewordt U dan onmiddellijk. Gij kunt dus gerust bij ontvangst dezer reeds het pak laten klaar maken, om het dan te verzenden zoodra de bestelling in uwe handen is. Krijg ik dan ook meteen mijne presentexemplaren?... Ik denk eraan: ‘De Stierendief’, waar ik reeds proef van verbeterd heb, verschijnt in ‘De(n) Gids’ van April, of allerlaatst van Mei. 3 Dat is dus ook in orde... Gij hebt U voor dat boek heel wat moeite getroost, waar ik U, wel wat laat maar dan toch heel oprecht, voor dank. Van het percent, dat gij mij gewoonlijk op de bestelling van het Ministerie afstaat, wilt gij dan wel de kosten afhouden, die het verhaaste afdrukken heeft meêgebracht. - Helaas, al die spoed zal misschien tot weinig baten! Er is hier iemand in Brussel die met handen en voeten bij de jury van den prijskamp gewerkt heeft om te beletten dat het boek nog in aanmerking zou komen, onder voorwendsel dat het op 31 December nog niet geheel was afgedrukt. En die vieze meneer - gij raadt misschien zijn naam - heeft gewacht tot op het oogenblik, dat hij bijna zeker was in zijn helsch plan geslaagd te zijn, om zijne eigene boeken in te zenden. Ik uit de voeten, bestond er voor hem natuurlijk een kans te meer, om bekroond te worden... Hoe vindt ge 't?... Er bestaat natuurlijk een middel om alles weer goed te maken. Een briefje van U aan Stijn Streuvels, die ook deel uitmaakt van de Jury, zou den toestand redden. Gij zoudt eenvoudig schrijven, gehoord te hebben, dat sommige juryleden ‘Interludiën II’ willen weren, omdat het als datum van uitgave 1914 draagt; dat het boek echter op 1 Januari geheel klaar was, en er alleen 1914 op staat, omdat de verkoop eerst met 1914 kon beginnen. Met zoo'n briefje zoudt gij mij een grooten dienst bewijzen, en ook wel aan uzelf, meen ik, vermits het feit der eventuëele bekroning natuurlijk de aandacht en den kooplust gaande zou maken... Mag ik U vragen, in dien zin te handelen? Ik dank U van harte, gelijk ik U nogmaals dank voor de dienstwilligheid mij bij het drukken bewezen, en blijf, met de hartelijkste groeten steeds Uw genegen Karel van de Woestijne {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} 148 Laken, 28 maart 1914 Laeken, 28 Maart. Waarde Vriend. Ik heb de bestelling van het Ministerie vanochtend te zelfder tijd als Uw brief ontvangen: zooals ik zei: honderd dertig exemplaren à vier frank. Gij hebt nog geene exemplaren in huis, zegt gij; maar die zullen, denk ik, bij den drukker of brocheerder al klaar liggen, vermits afgedrukt in Januari. 1 Laat ze dan, bid ik U, zoo spoedig mogelijk naar Uw huis, of rechtstreeks naar het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten, beheer van het Hooger Onderwijs, de Wetenschappen en de Letteren, dienst der Vlaamsche Letteren, Beyaertstraat, 3, Brussel opsturen. Hoe gauwer dit gebeurt, hoe beter, want gaat er weêr eenige tijd over heen, dan wordt de zaak geklasseerd (deze gaat door minstens tien handen), en het vraagt een heelen tijd vóor men bij de ontvangst der boeken terugvindt waar die boeken zijn thuis te brengen. Gij weet niet wat de Belgische Administratie is! Onlangs was er een Belgisch-Fransch schrijver die ook een bestelling had gekregen. De boeken waren echter wat lang uitgebleven, zoodat de ‘aangifte in dubbel’, die hij bij de bestelling moet indienen, zoek was geraakt in het geheugen, en ook tusschen de papieren van den betrokken ambtenaar. Men weigerde dus, den schrijver te betalen, vermits er geen dergelijke aangifte was. Deze komt naar het ministerie, doet de aanwezigheid der boeken constateeren, maakt eene nieuwe aangifte op, en wordt eindelijk een drietal maanden nadien betaald. Alles leek dus wel afgeloopen. Toen hij, weêr een paar maand daarna, een nieuw betalingsbevel op de Staatskas voor dezelfde bestelling ontving; het was gelukkig een eerlijke jongen: hij gaat naar het Ministerie het mandaat terugbrengen. Daar vernam hij dat men zijne eerste aangifte teruggevonden had. Hij had er twee gemaakt; hij had dus recht op eene dubbele betaling... Ik heb toevallig het historietje vernomen van den schuldigen beambte-zelf. Men heeft het geval geheim gehouden, omdat het een beste jongen is, die trouwens een slachtoffer is van de verdeeling van den arbeid en den overvloed van de paperassen in de Belgische Ministeries. Zoudt gij willen gelooven dat, door dezelfde redenen, onlangs twee of drie zeer kostbare etsen verloren gegaan zijn, en dat men zelfs soms schilderijen vermist, die tot dertig kilo wegen? - Neem mij deshalve niet kwalijk zoo ik op leveren der bestelling eenigszins aandring: het komt er vooral op aan, geen gras {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} over de zaak te laten groeien. 't Feit, dat het werk nog niet in den openbaren handel is, kan geen beletsel zijn tot het insturen naar het Ministerie. De volksbibliotheken, waar het voor bestemd is, krijgen het toch niet vóor drie-vier maand. Men laat de boeken altijd vóor het verzenden nog wat ‘rijpen’ in de zolders van het gebouw, zooals men met winterappels doet. Tegen dien tijd is de boekhandel al lang bediend. Ik hoop intusschen dat ook dáár de bestellingen overvloedig zijn. Ik heb als een voorgevoel dat het boek goeden aftrek zal vinden. Ik hoop het voor ons beiden. Al stel ik-zelf mij heel wat meer voor van wat er op volgen moet, zooals ‘het Licht der Kimmen’. Daar werk ik ernstig aan door. 't Zal wel 't beste zijn wat ik tot hiertoe heb gemaakt. Dat vinden mijne vrienden ook... A propos van vrienden: gij hebt natuurlijk geraden dat de dader van het schelmstukje, waar ik het over had, Toussaint is. 2 Alleen hij is daartoe in staat. Ziehier hoe den vork in den steel zit. Vóór maanden al vroeg hij mij: ‘Doet gij meê voor den Beernaertprijs?’ Ik antwoordde hem van ja, dat ik het deed uit principe, en er ‘Interludiën II’ zelfs klaar voor gemaakt had. Hij-zelf verklaarde toen dat hij, eveneens uit principe, niets inzond, omdat hij zich niet wilde onderwerpen aan de jury die de academie zou samenstellen: dat was beneden zijne kunst en zijne waardigheid. Toen ik nu, ± 25 Januari de exemplaren van ‘Interludiën II’ ontvangen en voor den prijs had opgezonden, ging ik bij Dela Montagne, die, naar ik wist, deel uitmaakte van de jury, en aangedrongen had dat ik inzenden zou. Ik kondigde hem mijne inzending aan. ‘Ja maar,’ zei hij, ‘dat laatste boek kan niet mededingen, Toussaint heeft mij gezeid dat het ná 1 Januari gedrukt is. Dus moet het uitgesloten worden.’ Dela Montagne is zélf de zoon van een drukker: ik vroeg hem of het praktisch mogelijk was, een boek van meer dan 250 bdz. geheel in een twintigtal dagen (van 1 tot 20 Januari) te zetten, te drukken en in te naaien, als reeds iedere drukproef van de vijftien vel van dat boek op zijn minst drie-vier dagen noodig had om van het hart van Holland naar de ziel van België te komen, en vice versa. De la Montagne gaf geen bescheid, beriep zich op de rechtschapenheid van Toussaint. - Ik ging onmiddellijk dezen vinden. Vroeg hem of dit alles waar was. Hij antwoordde, nogal beteuterd, ‘ja’. Toen vroeg ik hem of hij erin volhardde, niet in te zenden. Hij antwoordde: ‘Neen, ik wilde alleen niet meêdoen, omdat ik U als mijn meerdere erken, en U geen kansen op den prijs wilde ontnemen. Maar nu het vaststaat dat Uwe Interludiën II uitgesloten moeten worden, heb ik ook mijne boeken ingezonden.’ Ik zei: ‘Ook het “Landelijk Minnespel”?’ ‘Ja,’ zei hij. ‘Dat is wel in 1910-11 verschenen, maar dan slechts op 71 exemplaren. {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Alleen de uitgave-van Dishoeck telt meê, en die is van 1912.’ 3 Ge moet weten dat alleen boeken, in 1912 en 1913 uitgegeven, mede mogen dingen... Ziedaar geheel de geschiedenis. Ik had, enkele maanden geleden, evenals gij gehoopt, dat Toussaint eindelijk eenige eerlijkheidsbegrippen aangeworven had. Intusschen had ik wel gehoord, dat hij, onder voorwendsel dat hij er een artikel in ‘Elseviers’ over zou schrijven, aan een bekend en talentvol Vlaamsch schilder een 20tal schetsen en teekeningen ontfutseld [had]. 4 Maar dit hield ik - neem mij de vergelijking niet kwalijk - voor een oprisping van nog niet lang verduwde kwalijke neigingen. Gij ziet echter hoe het met zijne intenties van eerlijkheid staat: zoo'n grapje speelt hij aan mij, den laatste die, niettegenstaande duizend verwittigingen, hoopte op zijne beternis en hem dan ook vriendschappelijk bejegende; en dat grapje heet dan nog gespeeld... uit eerbied voor mijne erkende meerderwaarde!... Ik geef er u mijn woord van eer op, dat dit alles tekstuëele waarheid is. En nu vraag ik u: heb ik den plicht niet, daartegen te reageeren? - Ik ben zoo goed als zeker, dat ik den Beernaertprijs niet krijg: ik ben onder eene slechte ster geboren, en vrees wel dat ik mij van alle officiëele aanmoediging, tenzij die der rechtmatige bestellingen, moet spenen. Ik ben nu eenmaal correspondent der N.R.Ct., waar mijn zin voor onafhankelijkheid wat al te duidelijk is, - iets waar ik werkelijk niet kan aan doen. Want liegen kan ik ook toch niet zoo heel goed. Maar ik heb hier onder de hand een heel pak drukproeven, tot op enkele vellen na, van ‘Interludiën II’, waar den datum-stempel van Thieme op staat, en die stempel klimt tot November op. Dus was de bundel in November reeds onder pers. Dus werd hij in 1913 reeds gedrukt. Dat kan bewezen. Is het dan zoo'n groote leugen, gezien vooral de omstandigheden waarin ze gezegd wordt, te verklaren, dat het boek in 1913 werd gedrukt, en het jaarmerk 1914 draagt alleen, omdat het in 1914 op den markt zou komen? Het is, waarde vriend, de eenige verklaring die ik U vraag. 5 Zij bezorgt mij misschien den prijs niet, - maar misschien ook toch wél: want, de handelwijze van Toussaint eenmaal aan de kaak gesteld, kan er voor het boek misschien zekere sympathie ontstaan... Ik laat het natuurlijk geheel aan U over, te handelen volgens geweten. Maar meen niet, dat gij u iets te verwijten hebt, door dat briefje aan Streuvels te schrijven. - Ik zou dat nu ook wel zelf kunnen doen. Ik zou zelfs bij al de leden van de jury kunnen loopen, die allen zg. vrienden zijn. Maar gij begrijpt wel dat mij dit moreel geheel onmogelijk zou zijn... Streuvels, anderdeels, is toch wel een eerlijke jongen, al zijn wij het in vele zaken niet eens. In de jury kan hij de eerste viool {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} spelen, - al zal hij het niet doen. Maar juist dáárom kan het gewicht hebben als hij zegt: ‘“Interludiën II” kunnen zonder bezwaar mededingen.’ 6 Dit is een lange, en vervelende brief. Maar hij was er, geloof ik, noodig. Laat den geheelen inhoud tusschen ons beiden blijven, bid ik U. En geloof intusschen aan mijne oprechte dankbaarheid. Met onze hartelijkste groeten, tt. Karel van de Woestijne {== afbeelding Van de Woestijne en zijn echtgenote op bezoek bij James Ensor, Oostende 1921. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} 149 Laken, 15 april 1914 Laeken, 15 April 1914 Waarde Vriend. Ik had U de bestelling toch al overgemaakt? Ik herhaal dan maar: Gelief voor mijne rekening te sturen aan Ministerie van Wetenschappen en Kunsten Dienst der Vlaamsche letteren 3, Hendrik Beyaartstraat Brussel, honderd dertig exemplaren van ‘Interludiën, tweeden bundel’, à vier fr. het exemplaar. Van de gewone korting houdt gij de extrakosten af die gij voor de uitgave gedaan hebt. (Rekening aan mij, s.v.pl.) Is het in orde? En kan ik er op rekenen dat de opzending onmiddelijk bij ontvangst dezer geschiedt? Ik dank U bij voorbaat. En krijg ik dan ook de presentexemplaren? Hierbij een bestelkaartje, dat ik dezer dagen ontving. 1 Gij wilt daar wel even voor zorgen. Op een paar boekjes na verscheen alles bij u immers. En die paar boekjes zijn van geen belang. Veel plezier op reis, o waarde Regierungskommissär! 2 Met hartelijkste groete tt. uw Karel van de Woestijne 150 [Laken, [xxx] mei 1914] Waarde Vriend, Ik verhaast mij de gevraagde drukproeven terug te sturen: ik had die in eene lade gestopt, en zoowaar vergeten. 1 Ik geloof niet, dat ik het voorwerk al gezien heb. Maar verzoek U, dit zelf in orde te brengen, want ik lijd, als ieder jaar, aan hooikoorts, dit jaar echter veel meer dan naar gewoonte; Zondag of Maandag ga ik voor een tijd naar zee, beterschap zoeken... Zoodra ik nieuws heb van het ministerie verwittig ik U. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Met hartelijkste groeten Uw genegen Karel v.d.W. P.S. Heeft het ministerie in 190[5] op de eerste uitgave der ‘Verzen’ ingeschreven? Wilt gij eens nazien? 2 151 [Amsterdam, 22 november 1914] 1 Waarde Vriend, Het is ons tot ons spijt onmogelijk, morgen naar Brussel 2 te komen. Misschien keeren wij vroeger naar Brussel terug, dan wij hadden gedacht. Met onzen spijt en hartelijkste groeten Uw steeds genegen Karel van de Woestijne 152 Laken, 15 oktober 1915 Laeken-Brussel, 15 October 1915 13, de Vrièrestraat (let op het nieuwe adres, s.v.pl.!) 1 Waarde Vriend! Gij hebt misschien al gedacht dat ik dood was, - literair althans. 2 Dit zou nochtans eene grove vergissing zijn, en ik neem de geboden gelegenheid te baat, dat ik u een brief kan schrijven (op een briefkaart kan men zoo weinig schrijven, en briefkaarten kan ik trouwens niet schrijven) om het u te bewijzen. Zóóver is het dus nog niet gekomen. Al heeft het twaalf maand geduurd, vóor ik weêr aan ‘scheppend’ werk kon denken. En in de twee maand en half, die nu op dat eerste oorlogsjaar zijn gevolgd, is het nog tot niet veel meer gekomen, dan tot her- {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} lezen, verbeteren en aanvullen van wat reeds vóór 't uitbreken van de crisis zoo goed als klaar lag, en waar ik allang met U over gesproken had. Dát echter is meêgevallen: de omstandigheden hebben mij gerijpt, al zeg ik het zelf, en 't gevolg is, geloof ik, niets dan bate. Gij zult er overkort met eigen oogen kunnen over oordeelen. Eén November nl. verschijnt in ‘Elseviers’ een groote bijdrage, die heet ‘De Vijf Zinnen’. In Januari of Februari hoop ik in hetzelfde tijdschrift eene nóg grootere gedrukt te zien, die heeten zal: ‘De arme Hendrik’. En met al dat proza is mijn bundel ‘De bestendige Aanwezigheid’, waar wij, geruimen tijd geleden al, samen over onderhandelden en afspraak sloten, kant en klaar voor de pers en de uitgave. 3 - Buiten die ‘Aanwezigheid’ heb ik ook geheel gereed een bundeltje, dubbelganger van de ‘Afwijkingen’, dat ‘Omzettingen’ heeten zal, en dat ik aanvang-1916 in ‘Groot-Nederland’ geven zal. 4 - En dan is er ook, zooals gij zoo goed als ik weet, mijn derden grooten bundel Verzen, waar ‘Het Gelaat des Dichters’ het grootste deel van uitmaakt. En nu wilde ik U vragen: zouden wij ‘De bestendige Aanwezigheid’, in den destijds afgesproken vorm, met het vóorjaar niet uitgeven? Ik smacht zoowaar naar drukproeven. En ik wil verder niet in den vergetelhoek geraken. Wij moesten, gij herinnert het u, verleden jaar verschijnen; maar... De ‘Aanwezigheid’ zou bevatten: 1o het inleidingetje uit ‘Kunst en Geest’ (in uwe handen); 2o ‘De Vijf Zinnen’ (die er vroeger niet bij waren, maar nu hunne rechtmatige plaats opeischen); 3o ‘Drie Heiligen’ (in de Juni- of Juli-aflevering van den ‘Gids’ van 1913) 5 en eindelijk 4o ‘De arme Hendrik’. Handschriften-sturen gaat niet, is althans heel moeilijk; 6 maar in de eerste maanden van volgend jaar zoudt gij, in de tijdschriften waar zij verscheen of verschijnen moet, de copy volledig kunnen bezitten, en van nu af aan kon zelfs met het zetten van wat er al is een aanvangen kunnen worden gemaakt. Hoe denkt gij hierover? (Drukproeven kunnen doorgezonden.) Ik vergeet niet dat de ‘Aanwezigheid’ reeds is gehonoreerd. 7 Ik heb zelfs nog ander geld van U: het Ministerie betaalde mij, kort voor het uitbreken van den oorlog, de bestelling uit van ‘Interludiën II’, nl. F 520. Daar kwam mij de gebruikelijke korting op toe van 20 t[en] h[onderd], of F 104. Zoodat ik voor u heb: 520 - 104 = 416 frank. Nu wilde ik U voorstellen: wilt gij daar de nieuwe ‘Omzettingen’ voor? De tekst zult gij, eveneens in tijdschrift, in het begin van volgend jaar kunnen hebben. Wat den 3en bundel Verzen betreft: hij is, gelijk ik zei, eveneens geheel gereed, en in alle onderdeelen persklaar. Maar ruim de helft ervan is nog niet in periodieken verschenen, en ik zou niet graag verliezen wat hij aldus opbrengen kan. Gij-zelf zult waar- {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} schijnlijk liever met uitgeven wachten tot in het najaar-1916. Wel te verstaan kan de volledige tekst u tegen Aug. 1916 bereiken: tegen dien tijd kan zoo goed als alles in tijdschriften verschenen zijn. Hoe denkt gij ook hier over? Wilt gij het niet voor Sinterklaas van volgend jaar geven, dan in het voorjaar 1917: zoo'n grooten haast heb ik niet... Zijn wij het hierin t'akkoord, dan zou ik u willen verzoeken, mij op dien bundel een paar honderd gulden te willen voorschieten. Of beter: de 416 fr. die ik u nog schuldig ben, en de 200 gulden die ik u vraag zouden het gezamenlijk honorarium uitmaken van de twee bundels: ‘Omzettingen’ en ‘Verzen’. - Zulke transacties hebben wij wel meer gedaan, en ik geloof niet dat ik U, in deze, ooit reden tot klagen gegeven heb. Integendeel, zou misschien Ibsen hebben gezegd. En waarom zoudt gij het hem niet nazeggen?... Het leven is hier in duurte verdubbeld (ik overdrijf niet); anderdeels zijn mijne inkomsten voor den helft verminderd. Gij kunt U dan wel voorstellen, welken dienst gij mij bewijzen zoudt, door mijn voorstel aan te nemen. En ik vertrouw dan ook, dat wij het ten spoedigste eens worden, wat ik te meer wensch, daar het al aardig koud begint te worden, de steenkolen duur zijn, de voedingsstoffen zeldzamer, en al wat uwe fantazie er bijfantazeeren kan... wat dan nóg beneden de waarheid zijn zal. - Mag ik dan drie woordjes op een briefkaart, plus een internationaal postmandaat verwachten? Dit is alles afschuwwekkend-zakelijk, en ik griezel er om in Uwe plaats. Maar al het ander nieuws, dat ik zou kunnen hebben, leest gij in mijn lijfblad, 8 en het is te saai dan dat ik het hier zou herhalen. Van U hoor ik ook wel nu en dan langs denzelfden weg: den eenig-begaanbare voor de voeten onzes geestes... Van onze gemeenschappelijke vrienden zie ik er weinig en ontmoet ik er zelden. Tot uitgaan heeft niemand veel lust, en wij hebben niet veel aan elkander te vertellen. Derhalve... Ik hoop dat gij het intusschen goed stelt. Wij hebben hier nogal gesukkel gehad. De gezondheid van mijn vrouw, die Januari-Februari ernstig ziek is geweest, blijft sukkelig, nu en dan zelfs zorgwekkend. De kleine jongen is, Goddank, gezond. Ikzelf, zonder feitelijk ziek te zijn, ben ruim tien kilo vermagerd: de zenuwen, ziet ge... Schrijf mij nu maar spoedig, het essentiëele, op een briefkaart vermits het niet anders mag: ik verlang ernaar met ongeduld, want het is nu ook al veertien maand dat ik van u niets gezien heb. Intusschen, met vriendelijkste groeten, van harte Uw Karel van de Woestijne {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bijdrage door Van de Woestijne over een tentoonstelling van zijn broer Gustave te Brussel aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26 oktober 1921.==} {>>afbeelding<<} {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} 153 Laken, 3 november 1915 1 Laeken, 3 November. Waarde Vriend, Ruim veertien dagen geleden schreef ik U uitvoerig over voor mij zeer belangrijke en ernstige zaken. Al kan het niet anders of mijn schrijven moet U hebben bereikt, toch mocht ik tot op heden van U geen antwoord ontvangen. Daarom neem ik de vrijheid, dringend uwe aandacht op mijn verzoek te vestigen. Ik moet eene oplossing vinden, en daartoe is het noodig zoo spoedig mogelijk te weten waar ik mij aan houden kan. Ik hou mij dan ook ten zeerste voor een woordje van U aanbevolen. Aangeteekende stukken komen het spoedigste toe. Met dank bij voorbaat en hartelijksten groet. Uw steeds dw. Karel van de Woestijne 154 Laken, 15 november 1915 1 Laeken, 15 November 1915 13, de Vrièrestraat. Waarde Vriend, Ik heb U, ruim een maand geleden, uitvoerig geschreven, langs een weg die U mijn brief met zekerheid in handen moest brengen. Veertien dagen nadien herinnerde ik u aangeteekend aan dienzelfden brief. Tot op heden mocht ik echter nog geen antwoord ontvangen. Waaruit ik besluit, al bevreemdt mij uw stilzwijgen, dat gij op mijne voorstellen niet verkiest in te gaan. Ik leg mij bij Uw besluit neêr, en verzoek U deshalve bedoelde brieven als niet ontvangen en ongeschreven te beschouwen. Met vr. groeten Uw Karel van de Woestijne {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} 155 Laken, 20 november 1915 1 Laeken, 20 November 1915 Waarde Vriend, Ik ontvang daareven uw postkaart van 15 dezer. 2 Ik had U intusschen, ongerust als ik was, te derden male geschreven, in de gedachte dat gij op mijn voorstel niet wildet ingaan. Ik zie nu dat dit niet het geval is, en ik dank U van harte. Scheur dus s.v.p. dat laatste briefje. 't Aangekondigde geld heb ik niet ontvangen. Immers het is moeilijker, geld uit sommige Belgische steden naar Brussel te sturen, dan uit Holland of naar Holland. Vermits uwe bedoeling is, mij 't gevraagde te zenden, is het eenvoudigste, het mij (liefst bij ontvangst dezes!) te laten geworden uit Bussum in een internationaal postmandaat, en van uw schuldenaar te verzoeken dat hij rechtstreeks aan U op dezelfde wijze zou zenden wat U toekomt. Dat is het kortst en het zekerst. - Zoodra ontvangen zend ik U aangeteekend kwitantie. Mag ik ten spoedigste antwoord verwachten? Mogen wij elkander spoedig terug zien! Met herhaalde dank en hartelijkste groeten. tt. Karel van de Woestijne Afz: K. v.d. Woestijne 13, De Vrièrestraat Laeken-Brussel {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} 156 Laken, 27 november 1915 Laeken, 27 November 1915 Waarde Vriend, De Heer Nijgh heeft mij door tusschenkomst van den agent der N.R.Ct. de som van vier honderd frank voor U laten uitbetalen. 1 Hij laat mij tevens weten, dat gij over al wat ik U schreef volkomen met mij akkoord gaat. Ik verheug er mij ten zeerste in en ben er U van harte dankbaar om. Wilt gij dit briefje als voorloopige kwitantie tot nadere afspraak aanzien? In de Nieuwe Groene zult gij weldra de eerste ‘Omzettingen’ zien. 2 ‘Elseviers’ bracht - later dan ik hoopte - nr I der ‘Vijf Zinnen’, en in December zal, denk ik, nr II staan. 3 En binnenkort leest gij ook, hier en daar, nieuwe verzen van mij. 4 Nogmaals mijn dank, en met hartelijkste groeten, Steeds Uw Karel van de Woestijne P.S. Er bestaat gelegenheid, mij boeken te sturen aan volgend adres: Schröder Pressezentrale Brüssel durch Vermittlung der Kaiserl. Deutschen Gesandschaft im Haag. 5 Zou ik U mogen verzoeken, mij twee exemplaren van 2en druk der ‘Verzen’, en éen exempl. van ‘Gulden Schaduw’ te zenden? 6 157 Laken, 10 december 1915 Laeken, 10 December. 13, de Vrièrestraat. Waarde Vriend. Ik ontvang daareven Uw briefkaart van 22 November, die mij verheugt. Alles is dus in orde, en ik ben er U zeer dankbaar voor, - ook voor Uw aanbod, waar ik bij gelegenheid erkentelijk gebruik van maken zal. 1 Gij zult in ‘Elseviers’ mijne ‘Vijf Zinnen’ gelezen hebben (in Nov. en in Oct.), en {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} ik hoop, dat het werk U bevalt. 2 Te dezer gelegenheid wilde ik U vragen, of wij met ‘De Bestendige Aanwezigheid’ niet onder pers zouden gaan? Gij hebt in Uw bezit: de inleiding, en nu die ‘vijf zinnen’, die het boek openen. Ik kan U onmiddellijk de ‘drie heiligen’ sturen, die daar op volgen. Blijft dan nog: ‘de Arme Hendrik’, dat ik laat overtikken en, naar ik hoop, aanvang-1916 in tijdschrift verschijnt. Ik kan er U intusschen een afschrift van bezorgen. Aldus zouden wij kunnen verschijnen met Paaschen (einde-April). Zoudt gij daar bezwaar tegen hebben? - De proeven zouden mij in groote pakken kunnen worden gestuurd aan het u-bekende adres voor de boeken: 3 daar alles kan worden gezet op gedrukten tekst, zal dat verbetering zéér vergemakkelijken. Wat dunkt U?... Ik zit verdiept in literatuur: ons eenig heul, en redding tegen de doodende verveling. En dat ik er dan ook aan denk, weêr met een boek voor den dag te komen, na twee jaren, zult gij kunnen begrijpen... De post gaat weêr meer geregeld, naar ik merk. Heel graag zie ik dan een briefkaart van U te gemoet. Met vriendelijkste groeten en warmen handdruk, steeds Uw Karel van de Woestijne. P.S. Ik heb gisteren de boeken gekregen. Hartelijk dank! 4 158 Laken, 16 december 1915 1 Laeken, 16 December 1915. Waarde vriend, In Januari begin ik in de Rotterdammer eene rubriek ‘Nieuwe Fransche Boeken’, waar ik mij wel wat van voorstel, waar echter niets van terecht kan komen, als gij er mij niet bij helpen wilt. 2 Ziehier op welke wijze. - Fransche boeken kan ik hier in Brussel natuurlijk niet koopen, althans de nieuwe niet, die ik voor mijne rubriek noodig heb. Dan ben ik zoo vrij geweest, maar onmiddellijk aan u te denken. Ziehier wat ik van u zou verlangen. Er moet wel eene goede Fransche Bibliographie bestaan, die ook onder den oorlog verschijnt. Daar zoudt gij voor mij een abonne- {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} ment op nemen, en ze mij iedere maand bij verschijnen langs den u-bekenden weg (dien voor de boekzendingen) sturen. Ik zou u dan bekend maken met de gekozen boeken, die ik u dan verzoeken zou, voor mij te bestellen. Bij aankomst, zoudt gij ze langs zelfden weg naar Brussel zenden. De rekening zou natuurlijk door de Rotterdammer worden betaald, waar ze bv. om de drie maand zou aangeboden worden. Dit laatste gaat mij trouwens niet aan: dat zoudt gij wel zelf regelen met den heer Nijgh. Voor mij komt het alleen aan op de vraag, of ik ook in deze weer maar eens beslag mag leggen op uwe bereidwilligheid, - iets waar ik dan ook niet aan twijfel. Zoo gij dan toestemt, verzoek ik u nu al te bestellen: A. Barre: Le Symbolisme - (Paris, Jouve), 3 en den jongsten prix-de Goncourt: René Benjamin: Gaspard. (Uitgeverij mij onbekend, maar voor u zeker wel vindbaar). 4 Er moet ook van Paul Bourget bij Plon-Nourrit verschenen zijn: ‘Le sens de la mort’. 5 Ik weet echter niet of dit niet eene heruitgave is. Is het boek echter nieuw, dan wilt gij het misschien ook wel bestellen. Ik geef u daar weer een heelen last, nietwaar. Helaas, kon ik mij maar zelf behelpen! Daar nu het welslagen van mijne nieuwe rubriek, waar ik werkelijk op gesteld ben, er van afhangt, heb ik gedacht, niet beter te kunnen gaan aanbellen, dan bij u: ik hoop mij niet van adres vergist te hebben... Mag ik gauw iets van u hooren? Met besten dank bij voorbaat en de hartelijkste groeten, een warmen handdruk van uw steeds genegen Karel van de Woestijne 159 Laken, 4 februari 1916 1 Laeken-Brussel, 4 Februari 1916. De Vrièrestraat, 13. Waarde Vriend, Ik heb u heel wat mede te deelen, maar wil u eerst bedanken voor toezending van Bourget: ‘Le Sens de la Mort’ en R. Benjamin: ‘Gaspard’, die ik in goede orde voor {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Van de Woestijne aan de Belgische kust tijdens de periode waarin hij God aan zee schreef, 1926. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} rekening-Nijgh ontvangen heb. Ik kreeg ook drie nummers Meulenhoff's bibliographie; daar heb ik echter maar weinig aan, omdat de Fransche uitgaven er maar in kleinen getale in vermeld staan. Is er geen Fransche bibliographie die mij betere diensten zou kunnen bewijzen? Dat ze mij met eenige vertraging bereiken zou, doet er minder toe. Ik had u gevraagd, ook A. Barre: ‘Le Symbolisme’ (Paris, Jouve) voor mij te bestellen. Ontving het echter nog niet; al vertrouw ik dat gij het wel zult gevraagd hebben, en dat ik het dan ook wel spoedig ontvang. Intusschen verzoek ik u, voor mij te laten komen: J.E. Blanche: Cahier d'un Artiste (Paris, Nouvelle Revue Française); 2 L. Blum: Stendhal et le Beylisme (Ollendorff); Tr. Bernard: Le P[oi]lu civil (Flammarion). 3 Wilt gij ook voor mijn rekening laten komen: La Rochefoucauld, textes de 1665 et de 1678, publiés par Ch. Royer (Petite Collection Lemerre), 4 en mij laten sturen: ‘Interludiën’, I en II (gebonden, liefst, als gij er voorhande hebt)? - Ik dank u voor al de moeite die ik u hierbij geef van ganscher harte. Moget gij er eenige vergoeding voor vinden in het volgende dat, hoop ik, u van wege het onverwachte verheugen zal. Ik heb namelijk van het Belgische Ministerie van Wetenschappen en Kunsten de bestelling gekregen van honderd exemplaren van mijn ‘Verzen, 2den druk’. Het ding is te prettiger, dat er nooit één ex. van een herdruk gekocht wordt. Er is echter een groote ‘maar’ bij: het ministerie betaalt mij fl. 2.90 het ex., maar stelt dit als voor den oorlog gelijk met 6.10 Fr., en betaalt mij dus ook tegen dezen laatsten prijs. 5 Ik heb niettemin de bestelling aangenomen. Ik heb gedacht dat wij dit later wel samen verrekenen zouden, als de tijden en de wisselkoers beter zullen geworden zijn: verliezen kunt gij er niet bij, dan den interest van uw geld, en moet ik er naderhand iets aan verliezen (hetgeen ik niet hoop), dan doe ik het liever dan de bestelling nu te weigeren. Ik verzoek u dus, bedoelde honderd exemplaren ten spoedigste te willen sturen aan: Herrn Dr. Alberti, Kaiserlich Deutsche Gesandschaft, im Haag. (für Herrn R.A. Schröder, Brüssel). Als ik op spoed aandring, dan is het omdat reeds een paar weken over de bestelling zijn heengegaan. Vóór ik u verwittigde moest ik weten of de bestelling uitvoer- {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} baar was, en waar de boeken konden worden gestuurd. Gelijk gij ziet is dat in orde. De rekening krijg ik dan wel bij gelegenheid. - Er is mij ook een dergelijke bestelling toegezegd voor ‘De bestendige Aanwezigheid’, hetgeen u misschien ook wel pleizier zal doen. Dit brengt mij op het derde punt van mijn brief. Ik heb drukproef ontvangen van de twee eerste vellen van de ‘Aanwezigheid’. 't Eerste vel heb ik al terug gezonden, en gij zult erop gezien hebben, welke wijzigingen ik wensch. Gij zult ook hebben opgemerkt dat de ‘Drie Heiligen’, waarvan ik den tekst bij de proef heb gevoegd, nu vóór ‘De Vijf Zinnen’ komen. 6 Dit is, omdat wij gedwongen zijn, eene verandering in den tekst te brengen. Het groote stuk, waar het boek moest op sluiten, is nu geheel klaar, en ik heb er den omvang van kunnen beramen. Het is echter zóo lang uitgevallen, dat, zoo het in het boek werd opgenomen, dit niet minder dan plus-minus 400 bladzijden lang zou worden. 7 Dit is natuurlijk te veel. Ik heb dan ook besloten, ter vervanging ervan een derde stuk aan de ‘Vijf Zinnen’ toe te voegen, dat van geringeren omvang is. Het boek wordt dan circa 275 bdz., wat ruim genoeg is. ‘De Arme Hendrik’, dat als slotstuk bedoeld was, komt dan wel in een volgend boek. Want ik ben alles behalve van zin, ermee uit te scheiden... Het nieuwe stuk zal over een week reeds klaar zijn, en ik heb er bij de Meester reeds een plaatsje voor gevraagd in den ‘Gids’. 8 Zie zoo: ik geloof dat wij met het zakelijke klaar zijn. En buiten dat weet ik waarlijk niet veel te vertellen, - al heel blij dat ik het zakelijke als bezigheid heb... Voorwaar, ik zeg het u: wij zinken hier in de verveling als in een modderbad... Ik hoop van harte dat het u goed gaat. In afwachting dat ik iets van u verneem, druk ik u met de vriendschappelijkste groeten de hand. Steeds uw genegen Karel van de Woestijne {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} 160 Laken, 8 augustus 1916 Laeken, de Vrièrestraat, 13, 8 augustus 1916 Mijn waarde Vriend, Hierbij de drukproeven van vellen 1,2 en 3 van ‘De bestendige Aanwezigheid’ terug. Dat zij zoolang wegbleven heeft een heele geschiedenis, die ik U weleens vertel bij gelegenheid. 't Voornaamste is: gij hebt ze terug. Ik zal zeer blijde zijn, revisie en vervolg te krijgen, liefst zooveel vellen mogelijk in eens, en aan het gekend adres (K.v.d.W., durch Vermittlung des Herrn Schröder, Pressezentrale, Brüssel, p/a. Dr. Alberti, Kais. Deutschen Gesandtschaft, im Haag). Ik zal verzoeken dat het mij spoedig gewordt, en dan gaat het ook spoedig naar u terug. - Dan doe ik er tevens het slotstuk bij, en wat ik bezit aan copy voor het bundeltje ‘Omzettingen’, waar ik U reeds over sprak. Ik ontving van u de afleveringen Januari, Maart en April (Februari niet) van het ‘Bulletin Mensuel des nouvelles publications Françaises’ van Le Soudier. 1 Verder niets meer. Mag ik U vragen, bij ontvangst het overige te sturen? (De ontvangen boeken moet, naar ik verneem, de directie der N.Rott.Ct. hebben betaald.) Wil, s.v.pl., voor mij verder bestellen: 2 Remy de Gourmont: Pendant l'orage (Mercure de France) 3 Ch.H. Hirsch: Mariée en 1914 (Flammarion) 4 Lucie P. Marguerite: Les colombes (Michel) 5 H. Matthey: Essai sur le merveilleux etc. (Payot) 6 H. Bataille: La divine Tragédie (Fasquelle) 7 Abel Hermant: L'autre aventure du joyeux garçon (Lemerre) Abel Hermant: Chroniques françaises (Renaissance du livre) 8 Jeanne Landre: Puis il mourut (Renaissance du livre) 9 Louis de Robert: Le Prince amoureux (Renaissance du livre) 10 J.H. Rosny: Perdus? (Flammarion) 11 Fr. Jammes: Cinq prières pour le temps de guerre (Libr. de l'art catholique) 12 En verder: Claude Prieur: De Dixmude à Nieuport (Perrin) 13 Cte. Fr. Jehay: L'invasion du Gr. Duché de Luxembourg (Perrin) 14 Deze twee laatste boeken zijn voor den heer Obreen. 15 Wil dit, a.u.bl., bij inleve- {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} ring der rekening aan N.Rott.Ct., vermelden. Wil mij ook laten sturen: Alf. de Vigny: Poésies Alf. de Vigny: Journal d'un poète (Lemerre. Collect. Elzévirienne) 16 Ziedaar voor het zakelijke. Nu wilde ik u nog vertellen, dat ik onlangs mijne ‘Laethemsche brieven over de Lente’ heb herlezen, die in 1901 of 1902 verschenen zijn in ‘Cosmos’; weet gij dat nog? - Nu bestaat daar geene uitgave als boek van (tenzij in de Flandria-bibliotheek, trouwens al lang uitverkocht, vermoed ik; het ding is overigens mijn eigendom). Ik zou het spijtig vinden dat dit eerste prozaschriftje van mij, waar ik en mijne vrienden van houden, en dat het natuurlijk commentarium uitmaakt van ‘Het Vaderhuis’, geheel verloren zou gaan. Daarom heb ik gedacht: indien wij daar een uitgavetje van maakten (liefst een luxe-dingetje: het is geen vijftig bladzijden lang, zoodat het niet veel kosten zou)? Ik zou er drie lijnen inleiding en een sonnet bij schrijven. Honorarium zoudt gij zelf bepalen: ik leg er mij bij voorbaat bij neer. Het zou trouwens gedekt worden door een inschrijving der regeering, en zelfs de drukkosten. Wat zegt gij daarvan? Als Sinterklaasgeschenk zou dit wel geschikt zijn!... De tekst vindt gij wel terug: ik heb hem trouwens te uwer beschikking. 17 En à propos van regeering: hoeveel exemplaren ongeveer zijn er nog van mijn ‘Janus’? Men maakt hier in Brussel een lijst op van de voorraden voor de Volksbibliotheken, waar de bestellingen voor bestemd zijn. Ik weet dat er spraak is van eene nieuwe ‘Janus’-bestelling. Gij hebt mij anderdeels vóór den oorlog gezegd, geloof ik, dat het boek moest herdrukt worden (of vergis ik mij?). In dit geval kan ik voor eene bestelling zoo goed als zeker instaan... Ook hierover vernam ik gaarne iets van u. 18 Daarmeê ben ik weêr eens uitgepraat. Niet dat ik niet nog heel veel te vertellen heb. Maar ik moet mij kunnen beperken, en deze brief is al lang genoeg en geeft u de handen vol werk. Hier gaat alles naar omstandigheden betrekkelijk goed. Wij hopen dat het u en de uwen nog beter gaat. De vrienden hadden het onlangs over u, en verzochten mij U bij gelegenheid te groeten. Hiermede is het gedaan. Ik hoop op een spoedig antwoord, en blijf intusschen uw verkleefde Karel van de Woestijne {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Te Zwijnaarde, 1926. Staand v.l.n.r. Paul van de Woestijne, Mariette van de Woestijne, Nora de Bom, Madeleine Roelants-van Hende met dochter en Maurice Roelants; zittend v.l.n.r. Van de Woestijne, Cyriel Buysse, Joris Eeckhout, Lily van de Woestijne en Em. de Bom. (Foto Edgar Barbaix; collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} 161 Laken, 7 oktober 1916 Laeken, 7 October. Waarde Vriend, Vanmorgen ontvangen, stuur ik u vanavond de drukproeven al terug. Ik hoop spoedig het vervolg te krijgen, liefst enkele vellen druks ineens, zooals ik u reeds gevraagd had: aldus vorderen wij het best. Met de correctie daarvan stuur ik u dan het eindstuk. 1 Mijn dank voor de ‘bulletins bibliographiques’; van de bestelde boeken ontving ik nog geen enkel. Misschien zijn ze ook bij u nog niet gearriveerd; ik beveel mij voor spoedige opzending aan, wanneer ze bij u zijn aangekomen. De vrienden komen nu vrij geregeld samen, en dan wordt uw naam meer dan eens genoemd. Vermeylen gaf mij een brief voor u: ik hoop dat mijn censor hem met dezen naar u opsturen wil. Wij allen groeten u van ganscher harte, Sabbe incluis, die, geloof ik, over kort een surprise voor u hebben zal. 2 (Ik ben hierbij onbescheiden misschien, maar vermits Maurits er mij over sprak...) Ons leven in het bijzonder, en het Brusselsche in het algemeen, zijn eerder grauw dan rozekleurig. Maar klagen helpt niet, en daarom zeg ik er maar niets van. Wij zijn betrekkelijk gezond, wat al veel is. Ik-zelf ben sedert een paar weken erg verkouden, en zeer gedrukt. Maar ook dát zal wel overgaan, - precies als de oorlog... Mijne vrouw groet u van harte; terwijl ik u vriendschappelijk de hand druk. Uw steeds genegen Karel van de Woestijne 162 Brussel, 9 december 1916 Kopij 1 Brussel 9 December 1916 Waarde Vriend, De censuur toont mij, in een nummer van de N.R.Ct. dat Brussel niet heeft bereikt, {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} een briefje van u aan onzen vriend De Meester, waarin ik, tot mijn verbazing, lees dat mijn huis dag en nacht bewaakt wordt alsook dat van Vermeylen. 2 Van zulke bewaking heb ik nooit iets gemerkt. Ik zou trouwens de bewakers beklagen: de straat is opgebroken en het tocht er verschrikkelijk! Ook op den Dieweg, waar ik nu en dan bij Gust aanloop, en waar het even verschrikkelijk tocht, heb ik nooit iets dergelijks gezien. 3 De bewaking aldaar zal ook wel tot de mythologie behooren... Maar wie mag u dat hebben verteld? Ik toch niet! In uwe mededeeling aan Johan de Meester zie ik een blijk van uwe oude en beproefde vriendschap, en daar ben ik zeer gevoelig aan. Maar... wat wij voor 't oogenblik het meest verlangen, is: rust. Laten mijne vrienden in Holland over mij liefst zwijgen: dat zij aan mij denken is mij genoeg. Gij wilt misschien De Meester wel even opbellen en hem dit briefje voorlezen. Of er hem uit overschrijven wat nuttig kan zijn. Ik dank u bij voorbaat. Met ons aller gezondheid is het betrekkelijk goed: wij klagen niet en hebben niet te klagen. Wees [door] ons van harte gegroet Uw genegen, Karel van de Woestijne. P.S. Wat gij in bovengemeld briefje schrijft over drukproeven bevreemdt mij: ik heb u een paar maand geleden gestuurd al wat ik had van ‘De Bestendige Aanwezigheid’, met verzoek naar meer. Ik stuurde u ook een brief van Vermeylen. 4 Tot hiertoe geen antwoord. Gij kunt ons schrijven langs den weg van boeken en drukproeven. 163 Laken, 15 februari 1917 Laeken. Brussel, 15 Februari 1917 13, de Vrièrestr. Waarde Vriend. Eene jonge Vlaamsche uitgeversfirma met durf en draagkracht wil o.a. een bloemlezing uitgeven - éen 10tal vel druks maar - van mijne gedichten uit ‘Verzen’ en ‘De Gulden Schaduw’. 1 Zij verzoekt mij U daaromtrent te schrijven en toelating te vragen. De uit- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} gave zou goedkoop zijn, voor verspreiding vatbaar, en is, meen ik, juist op dit oogenblik gewenscht: er wordt thans meer gelezen dan in gewonen tijd, zelfs verzen, en zelfs mijne verzen. Zoo'n boekje zou een soort inleiding kunnen zijn tot de volledige uitgaven, de uwe. Er bij verliezen zoudt gij dus zeker niet, - althans naar mijne opvatting. Ik zou trouwens in het voorwoordje dat men mij vraagt wijzen en drukken op de bundels waaruit geput is, met vermelding, natuurlijk, van uw naam als uitgever. Mij lacht het plan toe. Er ontbreekt alleen nog Uwe instemming. Kunt of wilt gij die geven? Ik zou U voor een spoedig antwoordje, waar ik durf op aandringen, dankbaar zijn. Gij kunt schrijven langs den weg der drukproeven: dat gaat vlug en zeker. Ik hoop dan ook, u over enkele dagen te lezen. 2 Intusschen, met hartelijken groet, Uw dw. Karel van de Woestijne {== afbeelding Christophorus, 1926.==} {>>afbeelding<<} {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} 164 Brussel, 25 augustus 1917 Brussel, 25 Aug. 1917 Waarde Vriend, Sabbe laat mij zeggen dat gij ontevreden zijt omdat ik elders een boek uitgeef terwijl ik er een bij U onder pers heb, waar gij niet al de copy in hande van hebt. 1 Mag ik U op mijne beurt mijne verwondering uitdrukken over het feit dat verscheidene brieven, waarin ik om verdere proef van dat boek verzocht, nooit antwoord waardig werden gekeurd; 2 dat ons onrechtstreeks werd bekend gemaakt dat op dit oogenblik aan geen uitgeven kan worden gedacht; maar dat ik niet te min verscheidene boeken, als bij u moetende verschijnen, aangekondigd zie? Wat aan copy voor ‘de Bestendige Aanwezigheid’ ontbreekt ligt sedert maanden te wachten. Ik stuur het u op zoodra ik nieuwe drukproeven ontvangen zal hebben. Bedenk toch dat wij van vóór den oorlog met het drukken daarvan bezig zijn, - zonder dat gij u op papierschaarschte beroepen kunt, aangezien gij sedert dien en nu nog uitgeven blijft. - Dat ik intusschen heb voortgewerkt, en mijn arbeid gaarne vruchten zie dragen: hoe komt gij ertoe, mij dit kwalijk nemen? Dat ik u die nieuwe boeken niet aanbood, wát natuurlijker, als ik zie dat gij ‘de Best. Aanw.’ al dien tijd voor werk van anderen stop zet? - En tusschen haakjes: ik vraag mij af wat daar weêr mag achter zitten, welke nieuwe laster, welke onzinnige praatjes?... Zend mij, ik bid er u nogmaals om, verdere proeven, en gij krijgt omgaand het ééne stuk dat ontbreekt. Intusschen met vr. gr. Uw Karel van de Woestijne {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} 165 C.A.J. van Dishoeck aan Karel van de Woestijne. Bussum, 6 september 1917 1 Bussum 6-9-17 V.d. Woestijne Ge hebt mij wel veel verdriet gedaan met dezen laatsten brief en ik word er wanhopig onder en begrijp U niet. Reeds 3 jaren wacht ik nu op de rest dier copie en U hebt eenige malen geschreven waarom het ging en ge wilt het maar niet begrijpen of ontvangt nooit eenig schrijven van mij. Zie hier dan nog eens. Ik heb papier, nog mooi papier voor dat boek ‘De bestendige aanwezigheid’, wat ik in der tijd dacht dat genoeg was. Nu moet ik mijne oplage bepalen naar gelang van het aantal vellen dat het wordt en ik weet nog maar altijd niet hoeveel dat restant is. Ik kan dus geen enkel vel afdrukken alvorens de oplaag te kunnen vaststellen en meer proeven maken alvorens vorige vellen afgedrukt zijn is onmogelijk omdat de drukker geen letter meer daarvoor disponibel heeft. Is het u nu duidelijk en begrijpt ge nu hoe ge mij zoo iets kunt schrijven. De eerste drie vellen heb ik daarenboven nooit teruggekregen voor afdrukken en ik zend ze nogmaals. Ik zond ze U October verleden jaar of vorig jaar, ik weet niet meer. Ik heb van 't andere verzameld wat ik zag maar de ‘Omzettingen’ heb ik er nog maar twee gezien, verzen in ‘de Gids’, en in Elzevier iets uit ‘Het Gelaat des dichters’. 2 Dat is alles wat ik heb. In 't begin van den oorlog heb ik gemeend dat 't veel beter was arme vluchtelingen te verzorgen wat ik met m'n heele ziel en lichaam deed en nog doe, dan boekjes uittegeven. 3 Nu zijn de drukkerijen hier verdriedubbeld, de papierprijzen idem enz. enz. en ik mis nog zoo goed als geheel den afzet in Vlaanderen. En toch gaf ik geregeld uit van Buysse, van Sabbe, van Jozef Muls en ook van U zou ik uitgegeven hebben geregeld als ik 't gehad had. 4 Buysse, Sabbe, en U zijn de drie die ik durf uitgeven hier in deze tijden. Ik heb vele boeken in die jaren afgegeven, véél Vlaamsche voor alle goede doeleinden, geschenken en voor heel lage prijzen. 5 Zoodat ik nu Janus heb herdrukt en zelf gecorrigeerd, letter voor letter en komma voor komma controleerde. 't Is ten minste bijna gedaan en zal U een paar exempl. zenden als 't er is. 6 Als ge me omgaand opgeeft - of beter nog de copie zendt, hoeveel vel 't ontbrekende wordt gaat de Aanwezigheid dadelijk verder. Dat ik niet uitgeef is dwaze praat. Ik kan niet alles uitgeven nu met die verdriedubbelde prijzen en veel meer. Een roman gaat nog, ofschoon het ook moeilijk is. Teirlinck vroeg me een bundeltje een-acters waarvan ik copie moest vragen o.a. aan Rooyaards, 7 ik heb {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} dat gevraagd maar nooit zelfs antwoord gekregen van hem. En dan is zoo iets toch onmogelijk nu. Een bundel losse vertellingen vroeg Toussaint, wel dat kan toch ook niet, nu, zonder hulp van België. En dank welke prijzen moeten onze boeken nu met deze frank, berekening in België hebben, veel te hoog. Ik heb nu alles gedaan, finantieel ook, wat ge wenscht en ik krijg zulk schrijven. 't Is droevig. Ik word er ziek van! Sabbe heeft U toch wel verteld van m'n werk. Ik heb er nog ± 160 te verzorgen, meest Vlamingen, maar ook Duitsche, enkele kinderen ook. En toch hebt ge wel gezien wat ik al daarbij nog uitgeef. En 't schrijven wordt zoo ontmoedigend. Komt 't er, 't komt er niet. En dan weer geen antwoord. Ik heb eens in 1 ½ jaar, geloof ik niets van je gehoord. Groeten aan Herman 8 en Toussaint en leef gezond verder tot 't einde van dezen rampzaligen oorlog, ook voor ons rampzalig. Hartelijke handdruk. Je vriend. 166 Laken, 23 september 1917 Laeken-Brussel, 23 Sept. '17 Waarde Vriend v. Dishoeck. Heden Uwe zendingen ontvangen. 1 Ik had in lang van U niets gehoord, was verkeerd en onvolledig ingelicht, en er moet ook van mij veel verloren zijn gegaan. Daardoor mijn laatste brief, waar ik U alle verontschuldigingen over aanbied. 't Verbeterde en ontbrekende volgt over enkele dagen; de Omzettingen in hun geheel van winter. Ik hoop spoedig de tweede Janus te zien (dank voor de moeite), en dat wij ook tegen Sinterklaas of zoo met de Aanwezigheid klaar komen. Intusschen, met vriendelijke groeten, van harte Uw Karel Afz.: K.v.d. Woestijne 49 Prudent Bols-laan Laeken Brussel 2 {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} 167 Brussel, 17 december 1917 Brussel, 17 December Waard-Friend, Gij zult nu vel 11 & 12 verbeterd in uw bezit hebben. 1 Nog een paar vel, en dan zijn wij dus geheel klaar. Zooals gij zegt: wij kunnen nu eindelijk verschijnen. Ik ben er ten zeerste over verheugd. Ik zorg ervoor dat de ‘Omzettingen’ tegen het voorjaar in Uw bezit zijn. Wat de ‘Verzen’ betreft (de bundel wordt langer dan vóór den oorlog beslist was: gij herinnert U dat misschien; ik zal het U al geschreven hebben), die komt te zelfder tijd klaar, of even later. In elk geval zal hij in 1918 kunnen verschijnen. Ik dank U dat gij er papier voor overhouden wilt. 2 De tweede druk van ‘Janus’ is in mijne handen. 3 Hartelijk dank voor de besteden moeite. Het ziet er heel mooi uit. - Jammer inderdaad dat het moeilijk is om nu naar België over te komen; hebt gij daar al moeite voor gedaan? Ik meen dat die moeite zou geloond worden: er is hier in Vlaanderen voor 't oogenblik waarlijk heel wat te doen; er is meer leeslust dan ooit, en er wordt blijkbaar ook gekocht. Ik geloof dat de Hollandsche uitgaven van Vlaamsche werken (ook van Hollandsche dan) nooit recht goed geëxploiteerd is geworden; tevens dat daar nu meer dan ooit gelegenheid toe bestaat. Iets anders: ik wilde graag weten hoe het met onze rekening staat. Ik heb daar wel een voorstelling van, maar zou graag weten of die klopt met de werkelijkheid. Mag ik U vragen, mij den staat even te laten overschrijven? Met mijne beste groeten Uw genegen Karel van de Woestijne P.S. De boodschap voor de Beiaard-serie heb ik gedaan. 4 {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} 168 Pamel, 21 januari 1918 21 Januari Waarde Vriend. Uw kaart langs de post van 18 December heb ik drie dagen geleden ontvangen. Intusschen zult gij wel al de drukproeven teruggekregen hebben, ook die van het voorwerk. Wij kunnen dus verschijnen; ik hoop dat het spoedig geschieden mag! Wilt gij dan in mijn naam een exemplaar sturen aan: Johan de Meester, Brusse, 1 Fr. Mijnssen, Robbers, Van Deyssel en Van Looy? Het spaart U en mij de moeite met de present-exemplaren. Krijg ik er dan een tiental voor België, hetgeen wel gaat, dan is alles in orde. Ja, het ware zeer te wenschen dat gij eens naar hier overkwaamt. Daar heb ik U toch al over geschreven? Voor zaken kan men, naar ik meen, wel een pas krijgen, en - wij zouden er voor zorgen, de vrienden en ik, dat het U hier naar omstandigheden niet te kwaad ga. Gij weet dat ik thans buiten woon, te Pamel, op het Brabantsch platteland? Dat is een gróót geluk voor ons, waar gij ook wel een paar dagen zoudt van kunnen profiteeren. En verder zijn daar de vrienden te Brussel... Ik dring aan, omdat het juist voor de zaken van u goed zou zijn: er worden hier meer dan ooit boeken gelezen en gekocht; daar kan ik u bewijzen van geven. Ik kan mij vergissen, maar ik geloof dat de boekhandel vóór den oorlog slecht ingericht was, wat de boeken uit Holland betreft. In elk geval lijkt mij het afzetgebied grooter geworden. Misschien is het goed, van nu af aan maatregelen voor na den oorlog te treffen. Ik wilde U dan ook spreken over een plannetje van mij: het uitgeven van een tijdschriftje, uitsluitend aan poëzie gewijd, driemaandelijksch, en telkens niet meer dan vier vel druks. Ik zou redacteur zijn voor Vlaanderen, en wij zouden Boutens vragen voor Holland (het zou hem geen werk geven: ik zou alles doen). Wij zouden alleen op geschept papier drukken (enkele exemplaren op Japansch); daar de kosten niet hoog zouden oploopen wat drukken betreft, zouden wij flink kunnen honoreeren. (De Gids geeft 25 cent per regel; zes strofen maximum per bdz. zou dan geven: 4×6=24 regel = fl. 6.00 of fl. 1536 in 't jaar.) In Holland en Vlaanderen samen zouden wel een vier- à vijfhonderd abonnementen te plaatsen zijn; ad 10 gulden zou dat fl. 4 à 5000 geven. Er zou hier in België een uitgever te vinden zijn die daar de helft van overnemen zou. {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie uit Christophorus door Jozef Cantré, 1926.==} {>>afbeelding<<} {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij zouden, wel te verstaan, eerst na den oorlog ermeê voor den dag komen. Is dat onuitvoerbaar? Veel winst zou dat misschien niet afwerpen, maar 't zou mooi en edel zijn... Wat zegt gij daarvan? 2 Dáár wou ik U dan over spreken, en over wel andere dingen ook nog. Mocht het U voor de reis overhalen! Ik heb U al eens gevraagd hoe het staat met onze rekening. Ik wou weten of het klopt met mijne voorstelling. Hebt gij nog papier voor een onuitgegeven roman van mij, tegen het najaar? Hij zal niet in een tijdschrift verschijnen, tenzij voor een klein deel. Ook hierover kreeg ik gaarne bescheid. 3 Het adres van Herman 4 zult gij nu al hebben: ik heb het op drukproef-voorwerk gezet. Schrijf mij voortaan langs den gewonen weg aan het adres: Dr. A van Liere, Pressezentrale, Lambermontstraat, 2, Brussel. De heer Schröder is van hier weg. Met mijne beste wenschen voor 1918 en de oprechte hoop U dan over kort te zien, steeds Uw Karel van de Woestijne 169 C.A.J. van Dishoeck aan Karel van de Woestijne. Bussum, 3 februari 1918 Bussum, 3/2 1918 Waarde Vriend Van de Woestijne. 'k Heb uwe brieven wel ontvangen, maar kom er maar niet toe te schrijven. 't Liefst doe je maar niets dan krachtig, daadwerkelijk zorgen voor de leniging van wat deze oorlogsjammer aan ellenden met zich brengt: en dat is zorgen voor mijn vele vluchtelingen-gezinnen, die 't gelukkig hier zoo goed hebben, en 'k zooveel mogelijk doe vergeten dat ze vluchtelingen zijn. En daarom alleen, beste vriend, misschien begrijpt ge 't nù wel, kan 'k er niet uit en dagen lang, met de onzekerheid hoè lang, is geheel onmogelijk. Ge hebt er geen gedacht van wat dat is, wat ik mij op den nek heb genomen èn in mijn herte, dat verzórgen van een 160 tal (de 300 zijn tot 160 geslonken) hulpbehoevende menschen, meestal van goeden huize, van wie elke familie afzonderlijk {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} woont en z'n eigen ménage heeft en z'n eigen misèries. 'k Heb eigen schoenmaker en doktoren en tandmeesters en apothekers en al wat maar noodig is voor lijf en ziel: de kinderen gaan allen op de beste scholen enz. enz. en allen komen voortdurend om raad en bonnetjes voor dit en bonnetjes voor dat en er zijn veel bij die verwaarloosde ziekten hadden, die geopereerd moesten worden, in de beste ziekenhuizen werden gebracht en geholpen. Je weet niet wat daaraan al niet te doen is. Gij hebt een gezin met uw drietjes en kent de zorgen, welnu peis dan eens 'n keer aan mijn vaderschap over 160. Ook aan eten of drinken denk ik geen oogenblik, dat zou me niets kunnen schelen als 'k bij u was en 't minder had dan hier, is voor mij nooit van veel belang geweest en 'k zou wel geerne komen en allen eens spreken en veel is er van zakenaard dat besproken en geregeld moest worden, maar 't zal niet gaan. Ik heb sedert 1 Jan. 1914 geen centiem ontvangen uit België, wel veel franken geleend en veel betaald hier voor bijv. van Goethem in Gent 1 en 'k leverde maar steeds tot abnormaal-lage prijzen en er werd niet betaald omdat die franken zoo weinig waard waren en ik dan bijna niets voor m'n boeken kreeg. 'k Gaf ook veel boeken weg voor ziekenhuizen, hospitalen, vluchtelingen-kampen enz. enz. Nu zitten we met idioot-hooge prijzen voor papier en krankzinnig-hooge drukprijzen: uitgeven is eigenlijk onmogelijk geworden hier en omzetting in franken tot iets heel dwaas leidend. En als men dan nog bruikbaar papier kàn krijgen. Toch geef 'k u uit en de bestendige Aanwezigheid is klaar, waarmede dan de daarvoor genoteerde f 216:83 vervalt (hoeveel franken is dat nu wel, 700 zoowat meen ik). Ik zal zenden, zoodra 't gebonden en ingenaaid is ('t is juist afgedrukt en ziet er nog best uit) aan de opgegeven adressen. Ge vraagt mij naar den stand der rekening, wel ik betaalde u voor Omzettingen, waarvan ik een gedeelte (uit Elsevier) alleen heb (de 416 francs van 1914) fl 200.- voor den derden bundel verzen, nog te ontvangen fl { 200.- { 188.92 voor Het Gelaat des dichters fl 388.92 en gij hebt 488 francs voor mij ontvangen en nog niet afgedragen. Dat er meer te doen zal zijn in Vlaanderen nu en later, dan vroeger, 'k geloof het graag. Maar wat helpt mij dat als ik er niets voor ontvang. En er steekt wel heel veel {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} geld in deze afdeeling van m'n uitgeverij. Zet men de prijzen van onze guldens om in franken, dan is 't verkoopen in België totaal onmogelijk en de prijzen hier moeten heel hoog zijn, want de productiekosten zijn 4 à 5 maal zooveel. 't Is een onmogelijke tijd en je zoudt er wel uit willen loopen. En nu je laatste briefje van 21 Januari eens bekijken. Alles is dus afgedrukt en hoop ik dat er niet één drukfoutje ingebleven is, ja ééntje toch heb ik gezien door den drukker op 't laatste moment een letter van het voorgaande woord vastgemaakt aan 't volgende. Ellendelingen! Ik zal een 10 tal Ex zenden. En over tijdschrift-plannen zullen we voorloopig maar niet denken. Herinnert ge u nog de ellende van Vlaanderen en de vijfduizend goeje guldens, die ik daarin verloren heb. 2 Toch kunnen wij daarover later praten. Of 'k nog papier heb voor 'n onuitgegeven roman? Neen op 't moment niet, maar mij is er wel beloofd tot den prijs van fl. 1.30 per kilo voor 't zelfde of minder kwaliteit dat vroeger 28 cent per kilo kostte. Waar moet het heen? Adres van Herman heb ik, maar 'k kreeg maar geen antwoord op mijn vraag of ik 'n herdruk van Serjanszoon (een boek dat nu langzamerhand wat gevraagd gaat worden hier en ik daarom durf herdrukken) zelf zal corrigeeren. 't Bedrijf v/d kwade en Stille Gesternte zijn ook uitverkocht, maar durf ik nu niet te herdrukken. 3 Misschien, hoop ik, heeft de vrouw van Albert Geudens 4 die in Brussel is vanwege 'n zieke moeder, hem gesproken en ik hoopte ook u, want 'k wist niet dat ge Brussel ontvlucht waart. 5 Ons gaat 't nog al goed, ofschoon op allerlei gebied, 't hier ook narigheid wordt. 't Brood is ellendig en te weinig. Thee krijgen we heelemaal niet meer, alles is gerantsoeneerd. In de schoolboeken-afdeeling gaat 't Gode zij dank prachtig en dat [geeft] v/d pecuniaire zijde voldoening. M'n oudste, die dood-ziek was in Indië, typhus, is geluk[kig] weêr in het land terug en ziet er nu best uit. Hij was op een van die zeven Nederlandsche schepen, die in 't voorjaar getorpedeerd zijn, de Menado, en is gelukkig gered en moest toen 2 ½ maand in Londen blijven alvorens te kunnen oversteken. Hij is zee-officier zooals ge weet. 6 En de tweede, m'n oudste dochter, studeert al 4 jaar in Utrecht biologie en m'n tweede zoon is al in z'n tweede jaar medicijnen in Leiden en zoo word ik ouder in jaren evenals gij en al de anderen, maar gelukkig voel ik er niets van en ben stevig {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} en gezond, jong van herte. 7 Alleen die ellendige oorlog moest nu eindigen. En gij beaamt dezen zielskreet wel met mij! En [hoe] maakt het Mevrouw en de zoon, die groot wordt zonder dat ik er iets van zie. Geloof mij, als steeds, uw toegenegen vriend Van Dishoeck 170 Pamel, 15 maart 1918 Pamel (Brabant), 15 Maart '18 Waarde Vriend van Dishoeck, Ik heb Uw langen brief goed ontvangen, - wel met vertraging, wat aan mij ligt. (Straks ziet gij waarom.) Mag ik eerst het zakelijke afhandelen? Ik heb van u ontvangen: voor Omzettingen fl. 260 260.00 voor ‘Gelaat des Dichters’ én derden bundel verzen (ik schreef u al een paar maal dat het ‘Gelaat’ in dien 3en bundel opgenomen is; zij worden dus één boek): fl. 200.00 + 188.92 388.92 __________ fl. 648.92 Wat de 488 francs betreft, dat moet eene vergissing zijn; die heb ik voor u, voor zoover ik mij herinner, niet ontvangen. Wél herinner ik mij dat gij mij, toen ik in 1914 om geld vroeg, hebt geschreven dat Sabbe mij dit uitbetalen zou op geld dat hij voor U had opgehaald. Sabbe deed dit echter niet, en toen hebt gij mij het geld langs Nijgh laten sturen. Herinnert ge u nog? Of is er vergissing van mijnentwege? Misschien wilt gij dit wel in het klare trekken. ‘Omzettingen’ ontvangt gij over enkele weken. De 3e bundel verzen (mét ‘Het gelaat’ dus) komt, zooals ik U reeds schreef, van zomer. Hij is klaar, maar ik hou hem nog graag wat onder mij. Dat wordt zéker mijn beste boek; daarom wil ik het zoo {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} zorgvuldig mogelijk afmaken. Gij hebt nu ‘Janus’ herdrukt, en, naar Herman Teirlinck mij schreef, zijt gij van plan nog een ander boek van mij heruit te geven, volgens Mevr. Geudens hem zei (ik mocht haar tot mijn spijt niet ontmoeten; zij had den titel van het boek vergeten; misschien wilt gij mij hierover wel inlichten). 1 Nu hebt gij mij voor den herdruk van den eersten bundel verzen een klein honorarium betaald; gij doet zeker wel hetzelfde voor ‘Janus’ en voor dat derde boek. Zoodat ik U, eens ‘Omzettingen’ en het 3e boek verzen bij U, vermoedelijk niets schuldig meer zijn zal. Misschien krijg ik zelfs dan nog wel iets van U. Schrijf mij ook dáár eens over. Iets anders nu, dat veel pijnlijker is. Gij schrijft mij van al die miserie om u heen, die gij helpt lenigen. Gij zegt mij ook dat het leven voor U Hollanders lang niet aangenaam is. Beste vriend, wist gij maar hoe het ons hier in België vergaat! En klein voorbeeld: boter, voor zoover te krijgen, kost tot vijf en dertig frs de kilo; vleesch een goede twintig francs. En het overige is evenduur, - altijd als men het koopen kan. Van koffie en thee is allang geen spraak meer. En 't wordt langs om erger, ook hier op het land. Wij zijn echter een taai ras: wij willen niet ondergaan; zoo houden wij er den moed in, en willen voor niets ter wereld in asch en zak gaan zitten. Maar nu komt daar iets persoonlijks bij, dat mij dieper treft dan de algemeene ontbering: sedert een kleine drie weken ligt mijne vrouw doodelijk ziek te bed: koortsen die niet wijken willen, bijna nooit minder dan veertig graden, en vannacht heeft zij veel bloed verloren. De toestand is zeer bedenkelijk; of wij er haar doorheen halen...? De dokter noemt den naam der ziekte niet, maar - ik kan hem raden. Stel u mijn situatie voor... De levensduurte is er schuld van, dat wij dag aan dag leven van mijn, zeer geslonken, inkomsten. Maar geld heb ik niet liggen, dat begrijpt gij, en - geld heb ik dringend noodig, niet alleen voor thans, maar... voor hetgeen ik helaas moet vreezen. - Nu heb ik u geschreven over dien nieuwen roman van mij, en gij schijnt bereid hem uit te geven. De ‘Wereldbibliotheek’ wil er mij achthonderd gulden voor geven, voor de 2000 eerste exemplaren, onmiddellijke betaling. Er is nog eene andere firma die mij naar een roman vraagt. Ik wensch echter bij U te blijven, zooals ik U reeds schreef. Maar zou dan willen dat gij mij bij ontvangst een twee honderd vijftig gulden als voorschot sturen zoudt. Ik verzeker U: ik heb ze dringend noodig, en zou ze U niet vragen, was mijn positie niet zoo verschrikkelijk. Ik twijfel dan ook niet, of gij wilt mij nogmaals helpen. Stuur mij dan dat geld zoo spoedig als gij kunt, langs de administra- {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} tie van de Nieuwe Rotterd. Courant, met verzoek onmiddellijk te laten volgen. Over een tiental dagen zal ik gaan zien of het toegekomen is. Ik ben overtuigd dat gij mij niet zult teleurstellen: ik reken op u als op een redplank! Neem mij niet kwalijk zoo ik ophou: mijn dierbare zieke heeft mij noodig. Nogmaals: ik reken op u! Met mijn besten dank bij voorbaat, Uw steeds toegenegen Karel van de Woestijne {== afbeelding V.l.n.r. Mariette en Karel van de Woestijne met hun kinderen Lily en Paul, Zwijnaarde 1928. (Foto Edgar Barbaix, Gent; collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} 171 Brussel, 5 april 1918 Brussel, 5 April. Waarde Vriend van Dishoeck, Ik schreef U drie weken geleden een dringenden brief. Tot op heden zonder gevolg. Ik leef in angsten. Mag ik niets van U vernemen? Uw genegen Karel van de Woestijne 172 Brussel, 15 oktober 1918 Brussel, 15 October. Waarde Vriend, Ik heb U in Maart en in April jl. dringend geschreven over voor mij pijnlijke zaken. Ik heb op geen van beide brieven antwoord ontvangen, wat mij van uwentwege te meer bevreemdde dat gij bij zulk antwoord toch ook wel belang hadt. Nu vraag ik mij af of U die brieven hebben bereikt, of ze zelfs van hier uit verzonden zijn geworden. Sommige menschen hadden er belang bij, ons van elkander te scheiden: ik hoop binnenkort gelegenheid te hebben, daar met U over te spreken; schrijven gaat moeilijk. 1 Intusschen wil ik U bij deze mededeelen dat de copy voor de ‘Omzettingen’ klaar is. In de afwachting dat gij ze ontvangt, ik bedoel: dat ik ze u kan laten geworden - buiten censuur om, want met de censuur wil ik niets meer te maken hebben - zoudt gij kunnen beginnen met te laten zetten wat gij hebt, in de volgorde: 1o Het maal der idioten; 2o Dans-studie. 2 Het geheel moet een boekje worden als de ‘Afwijkingen’. Mijn grooten ‘Verzen’-bundel, waar ik nu negen jaar aan vijl, is nu ook zoo goed als klaar. Zoodra ik kan bezorg ik U een eerste deel der copy. Laat ons hopen dat de twee boeken voorjaar-1919 kunnen verschijnen. 3 Van de ‘Bestendige Aanwezigheid’ toonde Toussaint mij een exemplaar. 4 Ik dank U voor de goede verzorging. Maar waarom werd mij geen enkel exemplaar bezorgd? Werd over het boek geschreven? Van diverse zijden hoorde ik dat men het wél mooi {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} vindt, maar las er nog niets over. Gij hebt het toch naar kranten en tijdschriften gestuurd? Ik heb U indertijd geschreven over een roman. Die is nu klaar. Wilt gij hem? Gij hebt mij daarover half en half een toezegging gegeven. Nu wilde ik bescheid hebben. 5 Gij zult ook in Den ‘Gids’ Teirlinck's en mijn roman ‘De leemen Torens’ hebben gezien. Dat eerste boek wordt twee deelen. Het tweede boek kan eerst een jaar na den oorlog verschijnen. Wilt gij het werk? (Ik schrijf ook in naam van Teirlinck.) De ‘Wereld-bibliotheek’ wil het wel hebben, en geeft achthonderd gulden voor de tweeduizend eerste exemplaren; maar eischt wijzigingen die wij niet inwilligen kunnen. 6 Over dit alles kreeg ik graag een antwoordje van U. Wees zoo vriendelijk het omgaand te sturen aan Johan de Meester; dan krijg ik het langs den weg die U dit briefje bezorgt. 7 Met vriendelijke groeten Uw genegen Karel van de Woestijne P.S. Gij schijnt wel gebelgd om de hulp die ik verleende aan eene andere uitgeverszaak. 8 Van nu af aan kan ik u zeggen dat ik daarmede gebroken heb. Laat dit voorloopig entre nous blijven. Ik vertel U wel eens wat daar achter zit. 173 Brussel, 1919 1 Zaturdagmiddag. Waarde Vriend. Het is mij voor 't oogenblik heel moeilijk, Brussel te verlaten: ik heb in het Ministerie veel werk, en ik zou er last door kunnen hebben, als ik er niet heen ging. Als het voor U hetzelfde is, dan zie ik U nog het liefst te Brussel. Mijne vrouw laat U vragen of het u past, Dinsdag avond, zoo tegen zes uur, ons avondmaal te komen deelen. Dan konden we beiden samen rustig over alles praten. Is dat goed? Een woordje s.v.pl., en intusschen, met vriendschappelijke groet, tt. Uw Karel van de Woestijne {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} 174 Brussel, begin juli 1919 Waarde Vriend, Ik ben een tijdje weg geweest; nu vind ik thuis de droevige mare. Mijne vrouw en mij heeft zij diep ontsteld: wij herinneren ons nog heel goed de foto die je ons in 10 en in 13 van het heerlijke baasje toonde; zoo'n flink kereltje. Wat heb je moeten lijden, beste vriend! En wat is dat hard voor je vrouw! Bied haar, bidden wij u, de uitdrukking van ons innig medelijden aan, en geloof dat wij diep in uw smart deelen. 1 Van harte, met warmen handdruk, je Karel van de Woestijne 175 Brussel, 30 augustus 1919 30 Aug. 1919. Waarde Vriend, De dochter van een vriend, Mej. Gilles (Rosine), gaat naar Holland, en moest referenties opgeven. Ik heb haar uw naam aangegeven. Moest men U dus vragen of gij ze kent, dan zegt gij natuurlijk ja. Haar vader is directeur-hoofdredacteur van het ‘Journal de Bruxelles’. In aller haast! Van harte Uw genegen Karel van de Woestijne {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} 176 Brussel, september 1919 1 Vertrouwelijk Waarde Vriend. Toussaint zegt mij dat ik u vermoedelijk vóór uw vertrek niet meer zien zal. Dat spijt mij, want ik had u wel een en ander willen mededeelen. Dit eerste dan, dat vertrouwelijk is, want het gaat van een ambtenaar uit die u dit niet zou mogen schrijven. 2 Gij hebt in den laatsten tijd wel eenige boeken uitgegeven waar de regeering op inschrijven kan. Ziehier hoe dat kan gebeuren: gij stuurt een exemplaar van het boek naar Z.E. den Minister van Wetenschappen en Kunsten, met een schoonen brief als volgt: ‘M. de M., hierbij een ex. van mijne uitgave, dat ik geschikt acht voor de Belgische Volksbibliotheken. Met de hoop op eene inschrijving, rechtstreeks tot mij (of tot den schrijver) te richten, heb ik de eer te zijn...’ Dat is alles: voor de rest zorg ik. Natuurlijk komen in hoofdzaak Vlaamsche schrijvers in aanmerking. Maar hunne persoonlijke tusschenkomst is niet noodig. Voor groote bestellingen vraagt men gewoonlijk eene korting van 10%. Tenzij gij bijzondere Belgische prijzen maakt. 't Andere nu. Gij zegt dat gij dit najaar niet veel uitgeeft. Ook niet een bundeltje verzen van mij? 3 Zoo ja, dan laat ik u de copy binnen een week geworden. Ik heb goede redenen om het tegen 1 November klaar te hebben, ik bedoel: gedrukt. Gaat gij daar op in? Misschien vindt gij nog wel tijd, hier vóór uw vertrek op te antwoorden. Schrijf dan maar naar het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten. Vale, en goede reis! Uw verkleefde Karel van de Woestijne {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} 177 Zwijnaarde, 5 november 1927 Zwijnaarde, 5 November '27 ‘La Frondaie’ Waarde Vriend, Ik antwoord maar onmiddellijk, anders komt het er niet van. In de eerste plaats bied ik U excuses aan voor mijn zwijgen in September. Uw briefje was mij gevolgd naar zee, waar ik was om te rusten. 1 Eerst bij heropening van de Universiteit - ± 10 Oct. - ben ik naar Gent teruggekeerd. Ik zag dan ook de mogelijkheid niet in u te ontmoeten, en wist niet waar ik het U melden zou. Op 14 en 15 December ben ik in Haarlem en in Utrecht. Misschien bestaat er dan gelegenheid, elkander te zien? Bij nieuwe drukken van mijn werk hebben wij misschien wel een en ander te bepraten. Ik vind het best dat U Verzen I opnieuw uitgeeft. 2 In denzelfden vorm dan? Ik zal aan het boek vermoedelijk niets veranderen, maar wensch in elk geval de proeven te corrigeeren. Ik hoop U dan volgende maand te spreken en verblijf intusschen, met vr. gr. Uw Karel van de Woestijne 178 Zwijnaarde, 10 november 1927 Zwijnaarde, 10 Nov. '27 ‘La Frondaie’ Amice! Ik geloof dat ik ditmaal wat te vlug heb geschreven. Ziehier waarom. - Ik verneem uit diverse monden dat niet alleen de ‘Verzen I’ uitverkocht zijn, maar dat de voorraad van mijne andere bundels gedichten niet zoo heel groot meer zou zijn. Dan heb ik aan het volgende gedacht. Gij weet zoo goed als ik dat, tot mijne groote beschaming, mijne vrienden mij op 10 Maart '28 in het zonnetje willen zetten. 1 Er blijkt {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} groote belangstelling: de gelegenheid maakt mij misschien tot een rendeerend schrijver. Nu had ik het volgende gedacht: zou het oogenblik niet gunstig zijn voor een herdruk van al mijne door U uitgegeven dichtbundels, naar eene nieuwe classificatie? Twee boeken: één Lyriek (Verzen + Gulden Schaduw, zonder dan de ‘Poëmata’), één Epiek (Poëmata + de 2 bundels Interludiën). Men zou heel wat uit kunnen sparen, compacter drukken, zoodat het handelbare boeken zouden worden. Een Belgische uitgave zou, geloof ik, aftrek vinden: men begint mij te ontdekken in mijn land en men wil zelfs weten - ik merk het aan de studenten - wat ik geschreven heb. En aangezien je nu toch aan herdrukken denkt... 2 Dat is zoo maar een suggestie. Ik hoop je in December te zien, als het je past en mijn gezondheid geen stokken in de wielen steekt, want ik ben nog altijd de krakende kar van vroeger. Of anders correspondeeren wij erover. Met vr. gr. Vale! Karel van de Woestijne 3 179 Zwijnaarde, 24 november 1927 Zwijnaarde, 24 Nov. 27 Amice, Ik ben een weekje in Brussel geweest, en kan eerst heden op Uw briefje van 15 dezer antwoorden. We zien elkander dus vast op 14 of 15 December. Ik hoop te Bussum, al kan ik nog niet bepaald zeggen of het zal zijn op de reis van Haarlem naar Utrecht. 1 Ik logeer bij prof. de Vooys, en dat bindt mij wel eenigszins. 2 Ik verwacht nader nieuws uit de twee steden; ik zend U wel nader bericht. Die eisch van Robbers bevreemdt mij wel een beetje. Hij heeft mijn tekst sedert Augustus al, en het is mijn schuld niet als hij hem eerst in Februari plaatst. Ik denk trouwens dat alles gemakkelijk in orde komt. Van ‘De Schroeflijn’ heb ik eerst heden ochtend proef gekregen van de eerste 34 pagina's. Het spreekt van zelf dat in die voorwaarden de ‘Standaard’ onmogelijk tegen 31 December met de twee deelen klaar {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} komt, al is hij contractuëel verbonden. Blijft hij een paar maand langer uit, dan heb ik daar niets tegen. Herman Robbers schrijft mij dat 1 April als datum van uitgave hem goed is. Zoo komt alles in orde. Want gij zult wel geen bezwaar [hebben] tegen die vertraging, aangezien April toch nog een goed seizoen is. 3 De nieuwe letter voor ‘Verzen’ vind ik best. 4 Over uitgave enz. praten wij dan in December. Wilt gij met dien herdruk spoedig verschijnen? Is er nog voorraad van ‘Gulden Schaduw’? Is de prijs 6 frs. per gulden dezelfde voor al mijn boeken? Hoeveel kosten die dan tegenwoordig? 5 Met vr. groeten, tt. Karel van de Woestijne {== afbeelding De schroeflijn, I. Opstellen over plastische kunst, 1928.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De schroeflijn, II. Opstellen over literaire kunst, 1928.==} {>>afbeelding<<} {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} 180 Zwijnaarde, 8 december 1927 Zwijnaarde, 8-12-'27 ‘La Frondaie’ Amice, Woensdag en Donderdag ben ik dan in Holland. Ik hoop naar Bussum te komen Donderdag, 15 dezer. Ik zou aankomen om 10.34 u., om naar Utrecht te vertrekken om 13.37. Is dat goed voor U? Met vr. gr. Uw dw. Karel van de Woestijne 181 Familie C.A.J. van Dishoeck aan Karel van de Woestijne. Bussum, 10 maart 1928 1 Prof. Van de Woestijne Zwijnaerde Beste wenschen Beste wenschen Familie Van Dishoeck. 182 Zwijnaarde, 22 maart 1928 Zwijnaarde, 22 Maart 28 ‘La Frondaie’ Waarde Vriend, Laat ik U eerst danken voor uwe vriendelijke wenschen op mijn verjaardag. De talrijke blijken van vriendschap die ik mocht ontvangen hebben er een echt feest van gemaakt. Zij hebben mij jonger gemaakt en nieuwen werklust gegeven. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij zult de drukproeven van den eersten bundel der ‘Werken’ ontvangen hebben, de eerste vellen persklaar, de andere verbeterd. Gij oordeelt zelf wel of van de laatste eene revisie door mij noodig is. - Naar mij dunkt zijn wij goed op dreef. Hoeveel deelen denkt gij per jaar uit te geven? Van nu af aan kunnen volgen: Lyriek II, Epiek I en II, Proza I (Janus), Proza II (Afwijkingen + een onuitgegeven bundeltje + ‘Laethemsche Brieven’, Kritiek I (Kunst en Geest). Dat is al zeven bundels! Kan ‘Bestendige Aanwezigheid’ (Proza III) ook al herdrukt? Tegen dat alles klaar is zullen ‘Modderen Man’, ‘God aan Zee’ en ‘Berg-meer’ ook wel uitverkocht zijn, en kunnen dan samen worden Lyriek III. 1 En ik hoop tusschenin nu en dan nog wel wat te schrijven. Iets anders. Toen ik in December bij U was hebben wij terloops gesproken over honorarium, maar daar in bijzijn van Greshoff 2 niet op ingegaan. Ik ben U nog een zekere som verschuldigd, maar gij hebt toen gezeid dat daar nog wel iets bijkomen kon. Mag ik U vragen wat gij daarover denkt? Ik verberg U niet dat ik op dit oogenblik wel wat geld zou kunnen gebruiken... Misschien wilt gij mij wel hierover schrijven, zooals afgesproken, en mij tevens een voorschot sturen? Ik spreek daar niet gaarne over, maar einde der maand sta ik voor nogal groote betalingen. Met mijn respect aan Mevr. Van Dishoeck en dank bij voorbaat; Mijn hartelijkste groeten, ook die van mijn vrouw Uw Karel van de Woestijne 183 Zwijnaarde, 28 maart 1928 Zwijnaarde, 28 Maart La Frondaie Amice, Zijt gij ziek? Ik vind er geen andere verklaring voor, waarom gij mijn brief van nu haast een week geleden zonder antwoord liet. Zondag of Maandag as. vertrekken wij allen naar zee. Het moet: mijn vrouw is ziek, mijn zoon overwerkt en overspannen; terwijl ook ik wel wat rust zal kunnen {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} verdragen. Maar vóór ik afreis is het voor mij van belang te weten, welke Uwe bedoelingen zijn. Daarom durf ik aan te dringen op een spoedig woordje van U, dat mij tegen Zaturdag op zijn laatst zou bereiken: er hangt voor ons heel wat van af! Met dank bij voorbaat en vr. gr. Steeds Uw Karel van de Woestijne 184 Zwijnaarde, 1 mei 1928 Zwijnaarde-Gent, 1 Mei ‘La Frondaie’ Waarde Vriend, Wij zijn gisteren van aan zee teruggekeerd, waar wij, in De Panne, een maand hebben doorgebracht. Eene prettige vacantie is het helaas niet geworden. Het weêr viel niet altijd meê. Mijn zoon, die er overwerkt en ziek is aangekomen, was nogal gauw weêr beter. Maar de eerste dagen al heeft mijn vrouw op hare beurt griep gekregen, met hevige pijnen in maag en keel. Ze is pas sedert drie-vier dagen uit bed opgestaan, maar nog altijd eenigszins lijdend en nogal zwak. Ik hoop dat ze tegen zondag goed genoeg zal zijn om meê naar Brussel te kunnen. Ik zelf ben overspannen weggegaan, en kan nog altijd niet rustig worden. Het moge mijne verontschuldiging zijn, zoo ik U nog niet heb geschreven en bedankt voor de toezending van de tweeduizend francs. 1 Ik heb trouwens in De Panne, met mijne zieken, de handen vol gehad. Tot zondag dan, hoop ik. We praten dan wel over verdere uitgaven. Met mijn respect aan Mevrouw en hartelijke groeten voor U. Uw steeds genegen Karel van de Woestijne De afgedrukte vellen in goede orde en dank ontvangen. 2 {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} 185 Zwijnaarde, 10 mei 1928 Zwijnaarde, 10 Mei 28 ‘La Frondaie’ Waarde Vriend, Ik dank u voor uwe aanwezigheid op het feestmaal van Zondag en voor het schoone geschenk dat gij mij hebt meêgebracht en dat iedereen bewondert. 1 Ik hoop dat er meer ex. zijn op Hollandsch papier: daar zal, naar ik hoor, vraag naar zijn. De drukte heeft ons belet, samen over verdere uitgaven te praten. Ik weet wel dat ik geen auteur ben die goed, d.i. onmiddellijk, verkoopt. Maar bij duur van tijd gaat dat blijkbaar tóch. Ik kan trouwens wachten. En gij toch ook. Ik hoop dan ook dat de reeks herdrukken der ‘Werken’ voortgezet wordt. Dat dit alles niet heel vlug moet of kan gaan zie ik heel goed in. Maar - zouden twee of drie bundels in het jaar te veel zijn? Zoo stel ik mij voor dat dit jaar nog zouden verschijnen: Werken II, Lyriek II: De Gulden Schaduw (zonder de Poëmata) Werken III, Epiek I: Kronos + Poëmata + De Vliegende Man + Adonis. Volgend jaar zou dan komen: Werken IV, Kritiek I: Fragmenten uit ‘De Primitieven te Brugge’ 2 en een deel van ‘Kunst en Geest’ Werken V, Kritiek II: het overige van ‘Kunst en Geest’ + twee onuitgegeven opstellen. 3 Werken VI, Proza I: ‘Laethemsche Brieven’ + ‘Afwijkingen’ Daar ik vermoed dat over een paar jaar ‘Interludiën II’ een goed eind uitverkocht zal zijn, zou Werken VII dan worden wat overblijft uit de twee bundels Interludiën. Ik vermoed verder dat tegen dien tijd vrij komen de drie bundeltjes die Stols heeft uitgegeven, en die zouden worden Werken VIII, Lyriek III. 4 Vóor dien zal ik een bundel Interludiën III klaar hebben. En tegen het vierde of vijfde jaar zullen er wel nog andere boeken uitverkocht zijn... Dit alles is natuurlijk toekomstmuziek. Maar ik acht het gewenscht, daarover een afdoende afspraak te maken. Ik wil dan ook gaarne vernemen hoe gij daarover denkt. Intusschen zal ik over zéér kort een nogal uitvoerig gedicht klaar hebben, dat zou kunnen uitgegeven worden in beperkt getal exemplaren, als luxeuitgave. Wilt gij dat hebben? 5 Ik dank u nogmaals voor de toezending van de 2000 frs. Dit brengt mij op het {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Van de Woestijne in zijn werkkamer, Zwijnaarde 1928. Links op zijn werktafel een gipsen afgietsel van ‘De grote geknielde’ (1898) door George Minne dat hij bij zijn huwelijk in 1904 van de beeldhouwer ren geschenke had gekregen. Links naast de deuropening hangt een foto met opdracht van Paul Valéry, daaronder twee houtsneden door Jozef Cantré uit Christophorus (1926). In de achterste kamer hangt boven het dressoir het portret van Van de Woestijne door zijn broer Gustave uit 1910. (Foto Edgar Barbaix, Gent; collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} vraagstuk-honorarium. Dat moet ik wel aanraken, uit principe. En dan, er is hier heel zeker geen enkel schrijver, die minder met zijne boeken heeft verdiend, als ik... Maar ik laat deze zaak aan u over: misschien wilt gij mij wel voor de toekomst een voorstel doen. Dan is onze afspraak voor ‘Werken’ afdoend, hetgeen ook gij zeker wel wenschen zult. Wil intusschen mijn respect aan Mev. van Dishoeck overmaken en voor u een warmen handdruk aanvaarden. En verder groeten van huis tot huis. Steeds Uw Karel van de Woestijne 186 Zwijnaarde, 13 juli 1928 Zwijnaarde, 13 Juli 1928 Waarde Vriend, Ik zit in volle examensdrukte en vind eerst nu een rustig oogenblikje om op uw laatsten brief te antwoorden. Ik kan het heel goed begrijpen dat gij u in de eerste plaats stelt op uw uitgeversstandpunt. 1 Deze nieuwe druk der ‘Werken’ kan, het spreekt van zelf, geen zaak van onmiddellijken verkoop zijn; dat het hier echter gaat om aanhoudende verkoop (gij hebt mij zelf gezeid dat mijn boeken nog jaarlijks verkocht worden, hetgeen trouwens blijkt uit dezen herdruk), heeft toch ook zijne waarde, naar ik meen. Het geeft mij het vertrouwen, u mijne schrijversinzichten mede te deelen. Deze nieuwe, definitieve uitgave, brengt voor mij meê: 1o het zeer zorgvuldig herzien van een, immers voortaan ne varietur, tekst. Aan de verzen valt uit der aard weinig te veranderen. Maar dit is alles behalve het geval met het proza. Gij hebt met den ‘Sikkel’-druk van ‘Christophorus’ kunnen merken, dat ik er heel wat aan moest wijzigen: 2 ik moet streven naar volmaaktheid, en ik doe het in geweten, en zal het ook moeten doen met al het prozawerk. Dat zal van mij heel wat moeite vergen. Dat mijn arbeid er eene andere, bepaalde en onveranderlijke gedaante door krijgt, kan ten goede komen aan den verkoop, als er van uwentwege op gewezen wordt. {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} 2o ik heb u geschreven dat in de volgende deelen heel wat nieuws komt: ongebundelde opstellen in ‘Kunst en Geest’, een gansch nieuw deel bij ‘Afwijkingen’, nieuwe verzen bij ‘Epiek I’, een nieuwe bundel in den aard der ‘Interludiën’. Dit alles zijn geen herdrukken; ik heb er dus nooit honorarium voor gekregen. Nu wil ik mij gaarne neerleggen bij Uw voorstel, mij tweeduizend francs uit te betalen bij elk nieuw deel der ‘Werken’. Laat ik u verzoeken, mij die som te sturen onder het verbeteren van telkens de drukproeven. Wij houden ons dan ook verder bij de afspraak, dat twee deelen per jaar verschijnen, maar laat er ons dan bijvoegen, dat twee een minimum is. Ik zou U echter willen vragen mij een extrahonorarium te verleenen, telkens er in één der deelen, nieuwe en ongebundelde brokken voorkomen. Dat extrahonorarium zou dan vastgesteld worden naar gelang van den nieuwen, ongebundelden inhoud. Voor het onuitgegeven deel ‘Epiek’ bijvoorbeeld zou het twee maal het gewone honorarium, d.i. 4000 F bedragen; het zou natuurlijk minder zijn als het nieuwe deel slechts de helft of een derde van den inhoud is. Dit komt mij billijk voor, aangezien een onuitgegeven werk meer kans op aftrek vindt dan een herdruk. Laat ik U dan verder voorstellen dat de inhoud der opvolgenlijke deelen en de opvolging daarvan niet dan na gemeenschappelijke afspraak gebeurt, en dat alle wijzigingen en toevoegingen aan mijne beslissing zijn overgelaten: ik alleen ben daar immers aansprakelijk voor, en het gaat hier om eene definitieve uitgave. Ik erken hierbij vnn u ontvangen te hebben: 1o vijfhonderd gulden, in 1913 en 1914, naar uw eigen opgave; 3 2o tweeduizend francs, in Maart 1928. Deze laatste som kan ik, naar de voorstellen die gij mij doet, beschouwen als honorarium voor het eerste deel der ‘Werken’, als ‘Lyriek I’, waarover mijn herhaalden dank. Zij komt dus te vervallen. Blijven de fl. 500. Gij berekent ze naar den tegenwoordigen prijs van den gulden, d.i. 14 F ongeveer, zoodat ze op dezen dag 7000 fr. zouden waard zijn. Laat mij toe, u in deze niet te volgen. Ik heb die som ontvangen vóór den oorlog. Toen ging de gulden ± twee fr. Die fl. 500 waren dus 1000 frs. waard, en zij behouden in den tegenwoordigen tijd juist dezelfde waarde, aangezien ik ze al lang niet meer heb, en er dus geen 7000 frs. meer voor koopen kan. Dit spreekt, naar mij dunkt, van-zelf, en gij zult dan ook mijn standpunt zeker begrijpen. Zoodat ik U geen zevenduizend, maar duizend francs schuldig blijf. Deze som beschouw ik als voorschot op het, thans afge- {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} drukte, deel ‘Lyriek II’; waarop mij derhalve nog 1000 frs. zou toekomen. Ik vertrouw dat wij het hierover eens zijn. Wees zoo vriendelijk het mij te bevestigen, zoo spoedig mogelijk. Intusschen sturen wij U allen onze hartelijkste groeten. Mijn respect aan Mevr. van Dishoek s.v.pl. Uw steeds genegen Karel van de Woestijne {== afbeelding Werken, I. Lyriek I. Vroegere gedichten; Het vader-huis; De boomgaard der vogelen en der vruchten, 1928.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Werken, II. Lyriek II. Het gedicht; De gulden schaduw; De rei der maanden; Het huis van den dichter, 1928.==} {>>afbeelding<<} {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} 187 C.A.J. van Dishoeck aan Karel van de Woestijne. Bussum, 1 oktober 1928 Amice! Ik kom volgende week enkele dagen in België voor de aanbiedingsreis en ook in Gent. Alleen den Donderdag 11 Oct. moet ik voor eene vergadering in Antwerpen zijn. Wanneer, waar en hoe laat zullen we elkaar treffen één dier dagen. Wil 't mij omgaand even melden vooral, want ik moet m'n ‘tournée’ ernaar regelen. Met hart. groeten voor Mevrouw ook svp. tt. C.A.J. van Dishoeck Bussum, den 1/10 1928. 188 Zwijnaarde, 30 oktober 1928 Zwijnaarde, 30 October '28 ‘La Frondaie’ Waarde Vriend, Uw briefkaart van 1 October, op 3 October te Zwijnaarde toegekomen, heeft mij eerst op 8 dezer bereikt: ik was te Brussel, zooals mij thans maar al te dikwijls gebeurt, o.m. ten gevolge van het vertrek van mijn zoon, volgende week, naar Parijs, waar hij door de Universiteit te Gent afgevaardigd is naar de ‘Ecole normale supérieure’: dat brengt heel wat beslommeringen en officiëele formaliteiten meê, die tot gevolg hebben dat ik meer in Brussel dan te Gent ben. Hij is gepromoveerd maxima cum laude en gaat nu een gansch jaar in Frankrijk studeeren. Daar ik vermoedde dat gij op 8 of 9 van October reeds in België waart, maar niet wist aan welk adres U te schrijven, gaf ik U geen antwoord. Daarenboven was toen al mijn tijd, voor ruim een week, ingenomen door de examina die ik afnemen moest. Neem mij derhalve mijn verzuim niet kwalijk. Ik vermoed dat gij mij kwaamt spreken over mijn laatsten brief. Laat ik U met dit enkele woordje zeggen dat de voorstellen, die ik daarin deed, de deur open lie- {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} ten voor alle mogelijke onderhandelingen. Hebt gij andere inzichten, dan zie ik die gaarne te gemoet. Wij komen ongetwijfeld tot een vergelijk. Met hartelijkste groeten, Uw genegen Karel van de Woestijne 189 Zwijnaarde, 13 december 1928 Zwijnaarde, 13 December 1928 ‘La Frondaie’ Waarde Vriend, Ik heb uw laatsten vriendelijken brief met groot genoegen gelezen. Dat het u beiden en uw kinderen allen zoo goed gaat, maakt me blij. Men heeft toch altijd loon naar werken, en ook wij worden in onzen zoon beloond. Zooals gij weet, is hij tegenwoordig te Parijs, waar hij zijn studies voortzet in de ‘Ecole normale supérieure’, in opdracht van de Faculteit der letteren van de Gentsche Universiteit. Om de twee jaar zijn er slechts twee afgevaardigden voor de vier universiteiten van het land. Dat geldt dan ook als een groote eer, die eene schoone toekomst opent. Maar het heeft een keerzijde: het kost mij maandelijks heel veel geld. Wij hadden gehoopt op eene studiebeurs, maar daar schijnt niets van te zullen komen: ik ben immers professor, hetgeen geen aanbeveling is, integendeel... In uw brief spreekt gij over dat ‘vergelijk’ dat wij zeker wel treffen voor de heruitgave van de ‘Werken’. Ik zie hieromtrent uw bezoek te gemoet om tot eene definitieve overeenkomst te komen. Hoe spoediger hoe liever, en gij doet mijn vrouw dan zeker wel het genoegen, bij ons te komen lunchen of dineeren. Wil dan zoo vriendelijk zijn ons intijds te verwittigen. Intusschen wil ik u weêr iets vragen: tusschen uitgever en schrijver kan het wel niet anders, of er moet spraak van geld zijn. Gij moet weten, toen uw laatste brief Zwijnaarde bereikte was ik al lijdend aan grippale bronchitis; met een winter als deze wordt het er niet beter op, zoodat ik in de onmogelijkheid verkeer, het werk te leveren dat mij onmiddellijk geld opleveren kan. Dat geld heb ik nu noodig, gedeeltelijk {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} om het op te sturen naar mijn zoon die anders, daar op den vreemde, in verlegenheid geraakt. Daar gij zoowel als ik de zekerheid hebben, tot eene voor beiden bevredigende oplossing te komen wat honorarium betreft, zoo vraag ik u (met tegenzin, maar omdat ik voor het oogenblik geen anderen uitweg zie): zoudt gij mij niet willen een nieuw voorschot sturen van, bv., 1500 frs.? Dat is nauwelijks 100 gulden voor u, en mij trekt gij er meê uit de moeilijkheden. Doe dat, nietwaar? Het is immers maar een voorschot op de beloofde 2000 frs. per deel. En ons, mijn vrouw en mij, bewijst gij een dienst waar wij u uiterst dankbaar voor zullen zijn. Ik hoop dan ook spoedig een gunstig antwoord. 1 Intusschen sturen wij U, met mijn respect aan Mevr. van Dishoeck, onze hartelijkste groeten. Uw genegen Karel van de Woestijne 190 Zwijnaarde, 20 december 1928 Zwijnaarde, 20 Dec. '28 Beste Vriend, Dank voor de toezending van de 1500 frank: gij helpt ons uit de verlegenheid. 1 Hoe wij die franken zullen berekenen, spreken wij af bij Uw eerste bezoek. Ik hoop dat gij spoedig komt. En dank ook voor Uwe wenschen. Of Kerst- en Nieuwjaarsfeesten hier zoo prettig zullen zijn, moet ik voorloopig betwijfelen. 2 U en de Uwen ga het intusschen op die dagen zoo goed mogelijk! Van harte Uw genegen Karel van de Woestijne {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} 191 Zwijnaarde, 21 mei 1929 Zwijnaarde, 21 Mei La Frondaie Waarde Vriend, Daareven ontvang ik (waarover mijn hartelijksten dank) die prachtige ‘Gedenkpenning’. Stel U voor dat ik van Uw jubileum niets heb afgeweten, dan dagen later. 1 Ik woon zoo afgezonderd, zie niemand, lees zelden de bladen en was in Januari reeds ziek. Want ik heb weer eene verschrikkelijke crisis doorgemaakt, net als in 1911 (je herinnert je misschien), maar heviger: algemeene bloedvergiftiging door piszuur, rheumatiek in alle lichaamsdeelen en organen, maag en lever incluis. Hoogtepunt: Maart ongeveer. Dan hebben wij heroïsche zuiveringsmiddelen aangewend, en nu is de algemeene toestand beter, al kan ik niet loopen, niet meer dan een stap of tien: mijn beenen zijn als verlamd. Ik hoop dat ook dit echter spoedig betert: mijn zoon komt dezer dagen definitief uit Parijs terug, waar hij een academisch jaar heeft doorgebracht, en die zorgt wel dat ik de noodige oefeningen doe. Jammer blijft hij niet lang meer onder ons dak: hij trouwt nog vóór September (eigenlijk juist op de grens) met een buitengewoon, ook muziekaal, ontwikkeld meisje, heel ernstig en heel verstandig, en daarenboven van zeer goeden huize. 2 Zijne toekomst is verzekerd en daardoor ook wel eenigszins, bij weêrslag, dat van zijn zusje. 3 Wij hoeven dus, wat hem betreft, geen zorgen meer te hebben, - alleen nog tot aan het huwelijk. Uw lang stilzwijgen heeft mij wel eenigszins verwonderd. Maar nu ik weet van die prachtige reis... Wat bennen jullie toch eeuwig jong, en wat hebben jullie gelijk, daarvan te profiteeren! - Nu begin ik weêr te hopen dat er iets terecht komt van deel III van ‘Werk’, waar ik tot hiertoe niets van vernomen heb. 4 Maar daarover praten wij spoedig samen. Verwittig mij. Gij luncht of dineert met ons. Ik hoop dat ik U tegen dien tijd kan afhalen aan het station. Mijn respect aan Mev. van Dishoeck, s.v.pl. Mijne vrouw laat U hartelijk groeten. Ik druk u van harte de hand, Uw toegenegen Karel van de Woestijne {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} 192 Mariette van de Woestijne aan C.A.J. van Dishoeck 1 Waarde Heer van Dishoeck Het spijt me wel te vernemen dat u ongesteld zijt geweest - ik hoop dat het ras allemaal gedaan en vergeten zal zijn. - Hartelijken dank voor de calenders, het is wel vriendelijk van u, dank ook voor Janus. - Karel is ook wel beter, maar met dit leelijke weder, is volkomen genezing toch onmoogelijk, en hij heeft het nu ook heel lastig, gansch de dag aan 't werk - maar hij klaagt er toch niet over, dat altijd weg zijn, komt me zoo zonderling voor. - Ik wensch het beste voor uwe jonge familie, - Jammer dat we u niet zagen toen ge in Belgien waart, Antwerpen maar 30 minuten van Brussel - !! Karel schrijft u wel over de zaken kwestie. - Tot spoedig hoop ik, en bied u mijne allervriendelijkste groeten aan. Mariette van de Woestijne {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Portret van Van de Woestijne door Gustave van de Woestijne, 1928. (Foto Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven, Antwerpen.)==} {>>afbeelding<<} {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Portret van C.A.J. van Dishoeck door Valentijn van Uytvanck, 1929, zwart krijt?, afm. onbekend. (Huidige verblijfplaats onbekend; foto Iconografisch Bureau, Den Haag.)==} {>>afbeelding<<} {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording Overlevering In het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag bevinden zich in de Van de Woestijne-collectie 180 brieven, briefkaarten, brieffragmenten en een telegram van Karel van de Woestijne aan de uitgever C.A.J. van Dishoeck (sign. W.803 B.1). Daar bevinden zich ook 6 brieven en briefkaarten die uit naam van Van de Woestijne zijn geschreven door zijn vrouw, Mariette van de Woestijne-van Hende, en 1 briefkaart geschreven door meerdere personen (waaronder Van de Woestijne) aan Van Dishoeck. De brieven maakten oorspronkelijk deel uit van het archief-Van Dishoeck, en zijn begin 1966 aan het Letterkundig Museum overgedragen. Voorzover ons bekend, zijn deze brieven alle overgeleverde brieven van de dichter (of zijn penvoerders) aan Van Dishoeck. Brieven van Van Dishoeck aan Van de Woestijne zijn vrijwel niet bewaard: de vele verhuizingen van Van de Woestijne zullen hier (mede) debet aan zijn. In het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen bevinden zich 4 brieven (waaronder twee kladversies; deze hebben uiteraard een voorlopig karakter) en 1 telegram van Van Dishoeck aan Van de Woestijne (sign. W.803 B.2). Zij zijn ook in deze editie opgenomen. De in totaal 192 brieven bestrijken een periode van ruim zesentwintig jaar: de eerste brief dateert van 18 maart 1903, de laatste van 21 mei 1929, drie maanden voor het overlijden van Van de Woestijne op 24 augustus 1929. Datering Van de Woestijne heeft zijn brieven veelal niet gedateerd, en enveloppen met plaatsen datumstempels zijn niet overgeleverd. In deze editie geven wij de vermoedelijke datering van alle ongedateerde brieven op één na (brief 192). Bij de datering hebben wij ons gebaseerd op de inhoud van de brieven, op de bestaande biografische Van de Woestijne-literatuur en op verdere gegevens die konden dienen om de brieven hun vermoedelijk juiste plaats binnen de chronologie te geven. Omdat Van de Woestijne zijn briefpapier met voorgedrukt adres ook na een verhuizing nog gebruikte, zijn de briefhoofden niet altijd een betrouwbare aanwijzing bij het dateren. Wanneer grote twijfel bleef bestaan over de juiste datum, hebben wij onze overwegingen in een noot toegelicht. Als plaats van verzending is in de kopregel bij de brief steeds Van de Woestijnes ‘werkelijke’ woonplaats aangenomen. De brieven zijn in deze uitgave in chronologische volgorde geplaatst en doorlo- {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} pend genummerd. Het nummer staat in de kopregel boven het begin van elke brief. Na het nummer volgen, gecursiveerd en onderstreept, de plaats en de (vermoedelijke) datum van verzending. Indien plaats en datum zijn ontleend aan een poststempel op de betreffende briefkaart, zijn zij tussen teksthaken gezet. De dateringen door Van de Woestijne zelf zijn in de afgedrukte brieftekst uiteraard behouden. Als onze datering van verschillende, ongedateerde brieven dezelfde maand van hetzelfde jaar opleverde, geeft de nummering van de brieven de door ons veronderstelde chronologische volgorde. De brieven die door Mariette van de Woestijne-van Hende uit naam van Van de Woestijne aan Van Dishoeck zijn geschreven, zijn op de chronologisch juiste plaats in de doorlopende nummering in de leestekst opgenomen (brieven 85, 108, 115, 120, 121), evenals de brieven van Van Dishoeck aan Van de Woestijne (brieven 87, 165, 169, 187). Eén brief van Mariette van de Woestijne hebben wij niet kunnen dateren; deze is als brief 192 achterin de editie opgenomen. Tekstconstitutie Van de Woestijnes brieven vertonen weinig verbeteringen of doorhalingen. Wij hebben dan ook aan zijn schrijfwijze en spelling - evenals aan die van de andere scribenten - vrijwel niets veranderd. Met het corrigeren van voor ons ongebruikelijke spelling zijn wij terughoudend geweest; gehandhaafd zijn bijvoorbeeld ‘zaturdag’ en ‘onmiddelijk’, vormen die overigens in contemporaine correspondenties vaker voorkomen. Eventuele onjuiste naamvalsuitgangen zijn niet verbeterd. Lijstjes of rijtjes in de brieven zijn overgenomen zonder wijzigingen in de interpunctie. De interpunctie is ook verder gehandhaafd, behalve bij vergeten of onjuist geplaatste leestekens (zoals punten aan het einde van een zin, punten voor of juist na een afhaling of een haakje, vergeten of onjuist geplaatste aan- of afhalingstekens en haakjes). Deze zijn stilzwijgend toegevoegd of verplaatst. Abusievelijk aaneen geschreven woorden zijn, wanneer ze niet als samenstelling bedoeld kunnen zijn, stilzwijgend los van elkaar gezet. Voorvoegsels van achternamen zijn eveneens los gezet. Kleine letters aan het begin van een nieuwe zin zijn stilzwijgend in een hoofdletter veranderd. Ongebruikelijke afkortingen in de brieftekst zijn opgelost door het afgekorte woord tussen teksthaken aan te vullen, waarbij de afkortingspunt is weggelaten (behalve als deze samenvalt met de punt aan het einde van een regel). Als door het ontbreken van woorden (door een omissie van de schrijver) geen zinvolle lezing mogelijk was, hebben wij de tekst tussen teksthaken aangevuld. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Woorden of letters die door beschadiging van het briefpapier of door het dooreen schrijven van woorden onleesbaar waren geworden, zijn, indien wij zeker meenden te zijn van de verloren gegane tekst, tussen teksthaken aangevuld. Deze aanvullingen zijn niet apart verantwoord. Woorden of delen van een brief die wij niet hebben kunnen ontcijferen (of die ontbreken omdat bijvoorbeeld een deel van de brief verloren is gegaan) zijn aangegeven door drie x-en tussen teksthaken. Doorhalingen zijn niet overgenomen. Als er sprake is van verbeteringen van de schrijver, is de laatste lezing gegeven. Doorhalingen en verbeteringen die een verhelderend licht op inhoudelijke zaken kunnen werpen, worden in een annotatie behandeld. Alle overige ingrepen (behalve de in deze ‘Verantwoording’ categoriaal aangegeven wijzigingen) worden hieronder genoemd. Na het brief- en het regelnummer (de kopregel en witregels zijn niet meegeteld) wordt eerst de verbeterde versie gegeven; na de Duitse komma volgt de oorspronkelijke, foutieve lezing. 28 - 4 nochtans/nochthans 29 - 2 heb/hebt 31 - 5 gelastte/gelaste 33 - 15 U er/er U 34 - 15 laat/te laten 34 - 27 overbodig/overboding 41 - 4 is/ik 43 - 21 belooft/beloofd 46 - 43 onze/ons 46 - 58 vragen/vraagen 50 - 32 I/II 50 - 53 we/ge 60 - 35 dit/die 65 - 26 al/als 66 - 16 Juli/Juni 73 - 27 word/wordt 75 - 7 zei/zij 77 - 31 voor niet/voor niet voor 89 - 34 Is/Ik 90 - 15 brachten/brachtten 93 - 15 af/er af 95 - 7 lijd/lijdt {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} 111 - 25 komt/kom 122 - 11 ik/in 123 - 38 wil/wilt 123 - 41 zou/jou zou 138 - 21 gelegenheid/genegenheid 140 - 6 reeks/reeds 143 - 11 Bestendige/Bestende 143 - 31 Heiligen/Heilige 152 - 39 Interludiën/Interludieën 152 - 39 gebruikelijke/gebruikelijk 158 - 27 afhangt/afhangd 159 - 47 dat/dat ik 163 - 6 verzoekt/verzoek 165 - 13 daarenboven/darenboven 170 - 61 ik/ik ik 185 - 18 onuitgegeven/onuitgeven 185 - 25 zullen/zal 186 - 29 een minimum/en minimum 189 - 18 zijn/zij 191 - 8 herinnert/herinner. In deze editie wordt papiersoort en formaat niet verantwoord, noch of het om een brief of een briefkaart gaat. In enkele gevallen worden bijzonderheden over het gebruikte briefpapier wel vermeld, bijvoorbeeld wanneer Van de Woestijne in de brief het papier waarop hij schreef becommentarieerde. De meest brieven zijn geschreven met pen en inkt; dit is niet verder verantwoord; wel wordt melding gemaakt van getypte brieven en van telegrammen. Van de Woestijne gebruikte zeer uiteenlopende soorten briefpapier: alledaagse en luxe-kwaliteiten, rouwpapier, briefpapier van hotels of van het ministerie waar hij werkte, briefkaarten et cetera. De papiersoort is in deze editie niet apart vermeld. Enkele papiersoorten hebben een voorgedrukt briefhoofd. In de periode januari 1904-april 1905 gebruikte Van de Woestijne veelal briefpapier met de opdruk: ‘Karel van de Woestijne aan’ (brieven 12, 13, 15-20, 22-31, 33-37, 39-47, 49-51, zie afb. p. 47); onder het briefhoofd schreef hij in dat geval aanvullend: ‘den heer C.A.J. van Dishoeck’ of ‘den Weledele heer C.A.J. van Dishoeck’). Dit voorgedrukte papier komt ook later twee keer voor (brieven 61 en 64). {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Brief 32 is geschreven op postpapier met onder meer de opdruk ‘Firme Vve. Al. Van de Woestyne-Sielbo’ (zie afb. p. 72). In de periode mei 1905-oktober 1906 liet Van de Woestijne briefpapier drukken met het briefhoofd ‘Karel van de Woestijne. Te St-Martens-Laethem aan de Leie, Oost-Vl.’ in rode of blauwe inkt (brieven 52-55, 57-60, 62, 63, 66-78, 84; zie afb. p. 90). Ook dit papier gebruikte hij nog na verhuisd te zijn (brief 86). Briefkaart 105 heeft een - door Van de Woestijne doorgestreept - briefhoofd: ‘Kunstkring “Open Wegen”’. Twee brieven (138 en 164) hebben de opdruk ‘Hôtel des Boulevards/Bruxelles’. Drie brieven (141, 175, 176) dragen het briefhoofd ‘Ministère des Sciences et des Arts, Bruxelles, le ... 191’ (zie afb. p. 149). Van Dishoeck schreef brief 169 op postpapier van de ‘Vereeniging Nederlandsch Comité tot steun van Belgische en andere Slachtoffers/Afdeling Bussum en omstreken’; brief 187 is een voorbedrukte briefkaart van uitgeverij C.A.J. van Dishoeck. De vorm van de brieven is geüniformeerd. De aanhef en ondertekening zijn telkens respectievelijk linksboven en linksonder de brieftekst geplaatst (bij de ondertekening is ingesprongen), zonder witregels; overige witregels zijn gehandhaafd. De datering is, afhankelijk van de plaats boven of onder de brief, steeds linksboven respectievelijk linksonder de brieftekst geplaatst. Regel- en paginawisselingen zijn niet aangegeven. Bij nieuwe alinea's is ingesprongen, behalve bij de eerste regel na de aanhef en na een witregel. Bij liggende streepjes aan het begin van een regel, waarmee Van de Woestijne een nieuwe alinea aangaf, is ingesprongen zoals bij elke nieuwe alinea, en de streepjes zijn stilzwijgend weggelaten. Door Van de Woestijne in de marge geschreven tekst is tussen de tekst in de brief geplaatst als duidelijk was waar hij de toevoeging bedoelde. In alle andere gevallen is margetekst na een regel wit onder de ondertekening geplaatst; in de annotatie is daarvan een verantwoording gegeven. Door de briefschrijver een- of meermalen onderstreepte woorden en getallen zijn door ons gecursiveerd. Dubbele aanhalingstekens zijn vervangen door enkele aanhalingstekens, behalve binnen een aanhaling: daar zijn het steeds dubbele aanhalingstekens. Het beletselteken is steeds drie puntjes. {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} In deze uitgave worden de volgende diacritische tekens gebruikt: Nederl[andsche] de afkorting ‘Nederl.’ is door ons aangevuld tot ‘Nederlandsche’ dat we gesproken [hebben] van ‘hebben’ staat niet in de tekst, maar is door ons voor een goed tekstbegrip toegevoegd onleesbaar woord. [xxx] Annotaties In de annotaties worden die personen, zaken en titels toegelicht waarvan we veronderstellen dat ze niet algemeen bekend zijn. De toelichting vind plaats bij de eerste vernoeming in de brieven. Het was ons niet mogelijk alle genoemde personen nader te identificeren. Abonnees van het tijdschrift Vlaanderen die in de brieven worden genoemd, hebben wij niet geprobeerd te identificeren. De periode tussen de eerste plannen voor nieuwe boekuitgaven van Van de Woestijne en de daadwerkelijke verschijning beliep vaak jaren, met als gevolg dat in veel opeenvolgende brieven dezelfde uitgave ter sprake komt. Om niet in herhaling te vervallen, geven wij in het algemeen bij de eerste vernoeming aan in welke uitgave het plan uitmondde; zodra de uitgave een feit is geworden, geven we de definitieve titel en zo mogelijk de verschijningsdatum. In het register zijn alle plaatsen in de editie opgegeven waar werk van Van de Woestijne en anderen wordt genoemd. Boek-, tijdschrift- en dagbladtitels zijn in de toelichtingen steeds gecursiveerd; titels van niet zelfstandig gepubliceerde verhalen, opstellen, gedichten en artikelen zijn tussen enkele aanhalingstekens geplaatst. In de toelichtingen wordt verwezen naar de vind- of bewaarplaatsen van de daar gebruikte of geciteerde brieven, documenten en andere teksten. De signaturen van brieven en documenten in bibliotheken of andere instellingen worden daarbij niet genoemd; deze zijn via de naam van de geadresseerde of de adressant eenvoudig in het bewaarsysteem van de genoemde instellingen terug te vinden. Bijlagen Als Bijlage I is een primaire bibliografie van alle boekuitgaven van Van de Woestijne opgenomen die tijdens zijn leven zijn verschenen, én alle postume uitgaven van Van de Woestijne waarover in de brieven wordt gesproken. Vooral tijdens Van de Woestijnes redactiesecretariaat van het tijdschrift Vlaanderen, {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} maar ook in de andere jaren waarin het tijdschrift verscheen, komen bijdragen aan het tijdschrift veelvuldig ter sprake. Om die reden is een volledig overzicht van de inhoud van alle jaargangen (1903-1907) opgenomen als Bijlage II. Bibliografie In de bibliografie zijn alle titels opgenomen van de voor deze editie gebruikte secundaire literatuur over Van de Woestijne en anderen. Register In het register zijn opgenomen de in de inleiding, de brieven, bijlagen en de annotaties voorkomende namen en titels van personen, instellingen e.d., periodieken, reeksen en boekuitgaven, en bovendien van tijdschriftbijdragen op naam van Van de Woestijne, tenzij deze namen of titels deel uit maken van een door de bezorgers gegeven literatuurverwijzing. Dankbetuiging Wij bedanken de volgende personen en instanties van wie wij bij de totstandkoming van deze uitgave raad, (financiële) ondersteuning, onderdak of andere hulp hebben gekregen: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, David Baarspul, Evert Baarspul, Caroline Hoogwegt, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Letterkundig Museum, M. Somers, Els Stubbe, H.T.M. van Vliet, M.J. van de Woestijne en P. van de Woestijne. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Bijlage I Bibliografie van Karel van de Woestijne (1903-1929) De primaire bibliografie bestaat uit twee geïntegreerde gedeelten. De gedeelten met grijs fond bevatten alle afzonderlijke uitgaven die tijdens Karel van de Woestijnes leven zijn verschenen bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum. Daaraan is een opgave toegevoegd van de gedeeltelijk postume uitgave van Van de Woestijnes Werken die al tijdens zijn leven in voorbereiding was. Al deze publicaties verschenen onder de auteursnaam Karel van de Woestijne, behalve De leemen torens (1928) dat door Van de Woestijne en Herman Teirlink samen werd geschreven. De overige uitgaven verschenen in dezelfde periode bij andere uitgeverijen. 1903 De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge, De Nederlandsche Boekhandel, Gent. Eerste verzen zijnde: Het vader-huis, L.J. Veen, Amsterdam. 1904 Parabel en Laethemsche brieven over de lente, Vennootschap Plantijn, Gent. 1905 Verzen. Het vader-huis; De boom-gaard der vogelen en der vruchten; Vroegere gedichten. 1908 Janus met het dubbele voor-hoofd. 1910 Afwijkingen. De gulden schaduw. De rei der maanden; Het huis van den dichter; Poëmata. 1910 Homeros, Ilias. Proza-bewerking door Karel v.d. Woestijne, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam. 1911 Kunst en geest in Vlaanderen. Eerste bundel opstellen. 1912 Interludiën. {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} 1914 De tweede bundel der Interludiën. Verzen. Het vader-huis; De boom-gaard der vogelen en der vruchten; Vroegere gedichten (tweede druk). 1917 Janus met het dubbele voor-hoofd (tweede druk). 1918 De bestendige aanwezigheid. 1918 Goddelijke verbeeldingen, W.P. van Stockum & Zoon/De Nederlandsche Boekhandel, 's-Gravenhage/Antwerpen. 1920 De modderen man, Het Roode Zeil, Brussel. 1921 Laethemsche brieven over de lente aan Adolf Herckenrath, Palladium, Arnhem. 1924 Zon in den rug, Boosten & Stols, Maastricht. Substrata, De Sikkel/C.A. Mees, Antwerpen/Santpoort. 1925 Beginselen der chemie, Nijgh & Van Ditmar's Uitgevers-maatschappij, Rotterdam. 1926 Het zatte hart, Palladium, Arnhem. Het menschelijk brood, A.A.M. Stols, Bussum. God aan zee, A.A.M. Stols, Bussum. 1926 Christophorus. {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} 1928 Herman Teirlinck/Karel van de Woestijne, De leemen torens, Nijgh & Van Ditmar's Uitgevers-maatschappij, Rotterdam. Gedichten. Gekozen uit zijn bundels Verzen, De gulden schaduw, De modderen man, Het zatte hart, God aan zee, Het berg-meer, Joh. Enschedé & Zonen, Haarlem. Het berg-meer, A.A.M. Stols, Maastricht. 1928 De schroeflijn, I. Opstellen over plastische kunst. De schroeflijn, II. Opstellen over literaire kunst. Werken, I. Lyriek I. Vroegere gedichten; Het vader-huis; De boomgaard der vogelen en der vruchten. Werken, II. Lyriek II. Het gedicht; De gulden schaduw; De rei der maanden; Het huis van den dichter. 1930 Werken, III. Kritiek I. Kunst en geest in Vlaanderen. 1933 Werken, IV. Over schrijvers en boeken. 1936 Werken, V. Over schrijvers en boeken. Tweede bundel. {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} Bijlage II Register op het tijdschrift Vlaanderen (1903-1907) Deze bijlage omvat de inhoudsopgave van de vijf jaargangen van het tijdschrift Vlaanderen. De redactiesamenstelling wordt aan het begin van elke nieuwe jaargang overeenkomstig de opgave in het tijdschrift vermeld; tussentijdse wijziging van de redactie wordt aangegeven. Hierna volgen - per maand/nummer - de paginanummers, auteurs en titels van de bijdragen. De titels van de bijdragen c.q. de beginregels van gedichten zijn tussen enkele aanhalingstekens geplaatst. Alle toevoegingen tussen vierkante haken zijn van de bezorgers afkomstig. 1903 Jaargang 1 redactie: Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Emmanuel de Bom, August Vermeylen, Alfred Hegenscheidt en P. van Langendonck afl.1, januari p. 1-12 Stijn Streuvels ‘Joel [I]’ p. 13-15 Karel van de Woestijne ‘Liefde-zang’ p. 16 René de Clercq ‘Rapen’ p. 17-18 Edm. van Offel ‘Lente’ p. 19 Willem Gijssels ‘De regen’ p. 20 Caesar Gezelle ‘Herfst’ p. 21-34 Herman Teirlinck ‘Het gesmoor’ p. 35-41 Prosper van Langedonck ‘Het woud’ p. 42-46 August Vermeylen ‘Kroniek. Iets over ons’ [programmatische bijdrage] p. 47 A.V[ermeylen] ‘Overzicht. De toestand van den Fransch-Belgischen schrijver’ p. 48 A.H[egenscheidt] ‘Overzicht. Verzen van Caesar Gezelle’ p. 48 H.T[eirlinck] ‘Overzicht. Wijding van Richard de Cneudt’ afl.2, februari p. 49-81 Stijn Streuvels ‘Joel [II]’ p. 82 Lambrecht Lambrechts ‘De harp’ p. 83 Lambrecht Lambrechts ‘De bieënhal’ p. 84 Willem Gijssels ‘Avond’ p. 85 Willem Gijssels ‘Verloren tijd’ p. 86-87 Caesar Gezelle ‘Kind’ p. 88-94 Prosper van Langendonck ‘Kroniek. Eenige gedachten over Guido Gezelle’ p. 95-96 A.H[egenscheidt] ‘Overzicht. Louis Bouwmeester en Koning Oedipus’ p. 96 A.H[egenscheidt] ‘Overzicht. Lyrisch Tooneel van Antwerpen’ p. 96 P.v.L[angendonck] ‘Overzicht. De waard uit “De bloeiende eglantier” door Lode Baekelmans’ {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} afl.3, maart p. 97-114 Reimond Stijns ‘Onder den hamer (uit “Arme menschen”)’ p. 115-118 Pol de Mont ‘Aan een Brabantschen leeuwerik’ p. 118-120 Pol de Mont ‘De meinachthemel is een eindloos meer’ p. 121-127 Hendrik Coopman Thz. ‘Het wondersprookje van Franciscus' duiven’ p. 128-129 V. de la Montagne ‘Het huizeken’ p. 130-131 Arnold Sauwen ‘De kranen’ p. 132-133 Prosper van Langendonck ‘Brabantsche landschappen. Bij de Stortbeke (Woluwe); Uit Westerloo’ p. 134-142 Karel van de Woestijne ‘Literaire Kroniek. Proletarische poëzie en mevrouw Roland-Holst’ [over De nieuwe geboort] p. 143-144 A.V[ermeylen] ‘Overzicht. Karel van de Woestijne: De Vlaamsche primitieven, hoe ze waren te Brugge’ afl.4, april p. 145-150 Stijn Streuvels ‘Zomerboodschap’ p. 151-161 René de Clercq ‘Elk zijn ambacht. Op het stuk; Dorscherslied; De mulder; Lapper Crispijn; Ring-king; Van 't spinsterke; De zeeldraaier; De zwingel’ p. 162-175 Gustaaf d'Hondt ‘Een weerzien’ p. 176-186 Lode Baeckelmans [sic] ‘De man der zuidwesters [I]’ p. 187-190 Prosper van Langendonck ‘Literaire Kroniek: Repliek aan den heer Frans Netscher’ p. 190-192 A.V[ermeylen] ‘Overzicht. Allerlei menschen door Johan de Meester’ afl.5, mei p. 193-214 Gustaaf Vermeersch ‘Klosjes, klosjes’ p. 215-216 Adolf Herckenrath ‘Verzen I-III (uit “Stille festijnen”)’ p. 217-220 Stijn Streuvels ‘In de wonnegaarde’ p. 221-232 Lode Baekelmans ‘De man der zuidwesters [II]’ p. 233-238 August Vermeylen ‘Kroniek. L. Simons: Studies over Vondels's “Gijsbrecht” en over “Nationaal leven”. A. de Winne: A travers les Flandres’ p. 239-240 H.T[eirlinck] ‘Overzicht. Levensschets van Domien Sleeckx, door Paul Fredericq’ afl.6, juni p. 241-246 Herman Teirlinck ‘Uchtendzotternije’ p. 247-274 Reimond Janssens ‘Om een meisje’ p. 275-286 Karel van de Woestijne ‘Litteraire Kroniek. De uitdrukking der poëzie, en Giza Ritschl’ [over Verzen] p. 287-288 A.V[ermeylen] ‘Overzicht’ [over de onthulling van een borstbeeld van Guido Gezelle te Kortrijk] afl.7, juli p. 289-300 Emm. de Bom ‘Een moord’ p. 301-303 Karel van de Woestijne ‘Verzen. Ernstige liederen I-III’ p. 304-307 Karel van de Woestijne ‘Stille gesprekken. 1, De voorspelling; 2, Ephitalaam’ p. 308-311 Karel van de Woestijne ‘De jongste sater’ p. 312-321 J. van Overloop ‘Bakkersjongen’ p. 322-334 Aug. Vermeylen ‘Kroniek. Particularisme? [I]’ p. 335-336 P. Hamelius ‘Overzicht. L. Einstein: The relation of literature to history’ {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} afl.8, augustus p. 337-366 Stijn Streuvels ‘Dorpsgeheimen. De lawine’ p. 367-370 René de Clercq ‘Verzen. In de dreven; Zijt gij nog warelijk; Stemming’ p. 371-372 Fernand Toussaint ‘Troostliedeken’ p. 373 Ary Delen ‘Elegie’ p. 374-375 Karel van den Oever ‘Maanrondekens I-III’ p. 376-384 Aug. Vermeylen ‘Kroniek. Particularisme? [II]’ afl.9, september p. 385-388 Prosper van Langendonck ‘Verzen. Beatrice; Die lotusblume; Aan mijn vriend, dichter X...; Muziek en poëzie’ p. 389-419 Gustaaf Vermeersch ‘De oude visscher’ p. 420-432 Emmanuel de Bom ‘Kroniek. Jong Neerlandsch proza: Frans Coenen Jr.’ afl.10, oktober p. 433-468 Stijn Streuvels ‘Dorpsgeheimen. Jantje Verdure [I]’ p. 469 Prosper van Langendonck ‘Regenlucht’ p. 470-476 M. Brants ‘Boekbeoordeeling. Friedrich Kauffmann: Balder, Mythus und Sage’ p. 477-480 Emm. de Bom ‘Overzicht. De oorlog van Peter Benoit’ afl. 11, november p. 481-500 Stijn Streuvels ‘Dorpsgeheimen. Jantje Verdure [II]’ p. 501-526 Karel van de Woestijne ‘Romeo of De minnaar der liefde’ p. 527-528 H.T[eirlinck] ‘Overzicht. Judith. Drama in drie bedrijven, door Jeanne Reyneke van Stuwe; Van te lande. Verzen van Om. K. De Laey; Uit blijde tijden. Verzen van M. Boogaerdt Jun; Zon en nevel. Verzen van W. van Weide’ afl. 12, december p. 529-548 Stijn Streuvels ‘Dorpsgeheimen. Jantje Verdure [III]’ p. 549-550 René de Clercq ‘Verwelkoming’ p. 551-553 René de Clercq ‘John Keats: To a nightingale; Aan eenen nachtegaal’ p. 554 René de Clercq ‘Morgenlucht’ p. 555-560 Herman Teirlinck ‘De sprookjes-literatuur en Marie Marx Koning’ p. 561-568 August Vermeylen ‘Thoreau. Henry David Thoreau: Walden, met een voorwoord van dr. Fred. van Eeden en een inleiding van H.W. Dircks, uit het Amerikaansch vertaald door Suze de Jongh van Damwoude’ p. 569-574 Lodewijk Ontrop ‘Over “Prinses Zonneschijn”, een zangspel van P. Gilson, op woorden van P. de Mont’ p. 575-576 H.T[eirlinck] ‘Overzicht. Bloemlezing uit de almanakken van het Taalminnend Studentengenootschap 't Zal Wel Gaan; Japansche verzen door J.K. Rensburg’ {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} 1904 Jaargang 2 redactie: Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Emmanuel de Bom, August Vermeylen, Alfred Hegenscheidt en P. van Langendonck afl.1, januari p. 1-24 Herman Teirlinck ‘De Kroonluchter, kunstgenootschap [I]’ p. 25-26 Constant Eeckels ‘De zee’ p. 27 Adolf Herckenrath ‘Zie, d'avond blaast...’ p. 28 Richard de Cneudt ‘Uchtend’ p. 29 René de Clercq ‘Het puideken’ p. 30-36 Aug. Vermeylen ‘Hollandsche en Vlaamsche literatuur [I]’ p. 37-50 Lodewijk de Schutter ‘Een dag’ p. 51-56 Lodewijk Erps ‘Koolmijnen in de Kempen’ afl.2, februari p. 57-80 Herman Teirlinck ‘De Kroonluchter, kunstgenootschap [II]’ p. 81-83 René de Clercq ‘Een nachtegaal’ p. 83 René de Clercq ‘Hoort gij den eik’ p. 84-91 Aug. Vermeylen ‘Hollandsche en Vlaamsche literatuur [II]’ p. 92-96 J. van Overloop ‘De blijde wereld. Reden over mensch en maatschappij door Frederik van Eeden.’ afl.3, maart p. 97-116 Herman Teirlinck ‘De Kroonluchter, kunstgenootschap [III]’ p. 117-144 C. van Buggenhaut ‘Zwervend leven’ afl. 4, april p. 145-168 Herman Teirlinck ‘De Kroonluchter, kunstgenootschap [IV]’ p. 169-184 Gustaaf d'Hondt ‘De man met de kloppers’ p. 185-192 Aug. Vermeylen ‘Prof. De Ceuleneer en de academische ploertocratie’ [over de Vijfjaarlijkse Staatsprijs der Koninklijke Vlaamsche Academie] afl. 5, mei p. 193-208 Stijn Streuvels ‘Bertken en de moordenaars alle twaalf’ p. 209-213 Karel van de Woestijne ‘Aan de vertroosting’ p. 214-230 F. Verschoren ‘De meulderkes’ p. 231-240 Aug. Vermeylen ‘Stijn Streuvels’ ‘Minnehandel’ afl. 6, juni p. 241-266 Prof. Dr. G. Verriest ‘Over de grondslagen van het rythmisch woord [I]’ p. 267-268 Leonce du Catillon ‘Boeren-kermis I-II’ p. 269-271 Constant Eeckels ‘Nazomer’ p. 272 Constant Eeckels ‘Later...’ p. 273 Constant Eeckels ‘Herfstnevel’ p. 274-283 J. van Overloop ‘Wintervoorraad’ p. 284-288 Aug. Vermeylen ‘“Het stille gesternte” van Herman Teirlinck’ afl. 7, juli p. 289-309 Prof. Dr. G. Verriest ‘Over de grondslagen van het rythmisch woord [II]’ p. 310-311 Caecilia Ameye ‘Uit de natuur’ {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} p. 312-313 Caecilia Ameye ‘Iets! - Niets!’ p. 314 René de Clercq ‘Pad of puit?’ p. 315-316 Jef Mennekens ‘Elegie’ p. 317 Gustaaf de Mey ‘Avondstilte’ p. 318 Gustaaf de Mey ‘Droomhoekje’ p. 319-335 Karel van de Woestijne ‘Literaire Kroniek. Gevoel en begrip, en de laatste “Verzen” van Herman Gorter’ p. 336 H.T[eirlinck] ‘Aanteekening. Flemish literature in Belgium - Its history since 1830 by Edw. Coremans’ afl.8, augustus p. 337-377 Reimond Steins ‘Evolutie’ p. 378-383 Karel van de Woestijne ‘Verzen. Acht idyllische gedichten I-VIII’ p. 384-390 Herman Teirlinck ‘Over Querido's Menschenwee’ p. 391-392 ‘Overzicht [van tijdschriften]’ afl. 9, september p. 393 Prosper van Langendonck ‘Aan Guido Gezelle’ p. 394-418 Gustaaf Vermeersch ‘De gewone gang’ p. 419-437 Karel van de Woestijne ‘Literaire Kroniek. Eenige dichters’ [Victor de Meyere, De avondgaarde; Joannes Reddingius, Beeld en spel; Cornélie de Waal, Van leven en lieven; W.v.d. Weide, Stille geluiden; Lodewijk de Schutter, Verzen; Edw.B. Koster, Verzamelde gedichten] p. 438-440 ‘Overzicht van tijdschriften’ afl.10, oktober p. 441-477 Stijn Streuvels ‘Martje Maertens en de misdadige grafmaker’ p. 478-486 P. Hamelius ‘Boekbeoordeeling. P. Kropotkin: Wederkeerig dienstbetoon’ p. 487-488 ‘Overzicht van tijdschriften’ afl. 11, november p. 489-507 Herman Teirlinck ‘Het wiel’ p. 508-529 Karel van de Woestijne ‘Literaire Kroniek. Beeld en woord’ [over René de Clerq, Liederen voor het volk; Caesar Gezelle, Primula Veris; C.S. Adama van Scheltema, Levende steden. Londen; Willem Gijssels, Wandelingen; Pol de Mont, Lentesotternijen en twee eerste Idyllen; Omer Wattez, Germaansche beelden uit de heldensagen] p. 530-533 Constant Eeckels ‘Verzen I-II’ p. 534-536 A.V[ermeylen] ‘Overzicht. Prof. Frans Van den Weghe: Eigen beelden en schetsen; De dichter Albert Giraud; The Nineteenth Century’ afl.12, december p. 537-556 Aug. Vermeylen ‘De wandelende Jood (Eerste hoofdstuk van een romantisch verhaal)’ p. 557-567 Karel van de Woestijne ‘Gedichten uit “Den boomgaard der vogelen en der vruchten”. Liefde-zangen; Twee idyllische gedichten; Twee epigrammatische gedichten; Uit den eind-zang, en ter wijding’ p. 568-575 Prosper van Langendonck ‘Het vaderhuis’ [over Karel van de Woestijne, Het vader-huis] p. 576 ‘Overzicht van tijdschriften’ {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} 1905 Jaargang 3 redactie: Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Emmanuel de Bom, August Vermeylen, P. van Langendonck, Vict. de Meyere en K. van de Woestijne afl. 1, januari p. 1-11 Stijn Streuvels ‘Jeugd’ p. 12-14 Aug. Vermeylen ‘De strijd met den engel’ p. 15-34 F. Verschoren ‘Nonkel Sooi’ p. 35-40 Aug. Vermeylen ‘Aan Camille Lemonnier’ p. 41-54 Karel van de Woestijne ‘Jezus de Nazarener en Rafaël Verhulst’ p. 55-56 L. Erps ‘Overzicht. G. de Leener, L. Wodon & E. Waxweiler: Le carbon dans le Nord de la Belgique’ p. 56 A.V[ermeylen] ‘Overzicht. “Vlaamsche oogst” door “De Gids” besproken’ afl. 2, februari p. 57-90 Cyriel Buysse ‘Z'n iegen boas zien’ p. 91-93 Fernand Toussaint ‘Verzen. Blakende blozelaar; Zorg en zegen; Herfst-aandoening’ p. 94-96 Richard de Cneudt ‘Herfstgedichten. I, Droef is de regen...; II, Ik voel een vreemde goedheid; III, De witte wolkjes...’ p. 97-101 Herman Teirlinck ‘Kroniek. Vlaamsche oogst, proza en poëzie van hedendaagsche Zuid-Nederlandsche schrijvers, bijeengebracht door Ad. Herckenrath, met een voorwoord van August Vermeylen en eene historische inleiding door Prosper van Langendonck’ p. 102-104 A.V[ermeylen] ‘Overzicht van de tijdschriften. Vlaamsche oogst in Holland’ afl. 3, maart p. 105-122 J. van Overloop ‘Thuiskomst’ p. 123-128 Constant Eeckels ‘Verzen. De vloed; De Schelde; Herwording’ p. 129 Karel van de Woestijne ‘O Vrouwe-leed in liefde ontvange’ en leven telen’ p. 130-138 Victor de Meyere ‘Letterkundige Kroniek. Steynen-Van der Meer-Baekelmans’ [over Proletariër en Maagdelijkheid; Jong leven en Van licht en duisternis; De doolaar en de weidsche stad] p. 139-144 Lodewijk de Raet ‘Vlaamsche “captains of industry”?’ afl. 4, april p. 145-161 Const. van Buggenhaut ‘Hoe 't winter werd’ p. 162-186 Victor de Meyere ‘Janneke Kop’ p. 187-196 Aug. Vermeylen ‘Christen Ideaal’ [over E. Belpaire, Christen Ideaal, gevolgd van: Liefderozen geplukt in de legende der Heilige Elizabeth] afl. 5, mei p. 197-202 Reimond Stijns ‘Het onherstelbare’ p. 203-235 Karel van de Woestijne ‘De geschiedenis van het gedicht’ p. 236 V.d.M[eyere] ‘In memoriam. Reimond Janssens’ afl.6, juni p. 237-265 Jan Eelen ‘Salomé. Spel in drie bedrijven’ p. 266-288 F. Verschoren ‘Op 't Begijnhof’ {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} afl. 7, juli p. 289-317 Gustaaf Vermeersch ‘De aanslag’ p. 318-321 Constant Eeckels ‘Het kind I-II’ p. 322 Constant Eeckels ‘Requiem’ p. 323-324 Ary Delen ‘Verzen I-II’ p. 325-330 Lod. de Raet ‘Vlaanderen's economische ontwikkeling’ p. 331-335 Aug. Vermeylen ‘“De last” van Gustaaf Vermeersch’ p. 336 A.V[ermeyten] ‘Nog eens Christen-Ideaal’ afl. 8, augustus p. 337-352 Karel van den Oever ‘Perelierken en Ginneginneken’ p. 353-354 Constant Eeckels ‘Verzen’ p. 355-356 Constant Eeckels ‘Terug bij moeder’ p. 357-367 Léonce du Catillon ‘De vijand’ p. 368-380 Lod. de Raet ‘Vlaanderen's landbouw [I]’ p. 381-384 Herman Teirlinck ‘Heimwee. Een bundel verzen van Constant Eeckels’ afl. 9, september p. 385-403 Aug. Vermeylen ‘Op weg naar de hel’ [vervolg op het in december 1904 gepubliceerde fragment uit De wandelende Jood] p. 404-412 Karel van de Woestijne ‘Verzen. “Uw mond en lijkt mijn mond dan in zijn bitterheid”; De dubbele nachtegaal’ p. 413-419 Lod. de Raet ‘Vlaanderen's landbouw [II]’ p. 420-432 Victor de Meyere ‘Hendrik Leys [I]’ afl.10, oktober p. 433-438 Aug. Vermeylen ‘Op weg naar den hemel [I]’ [vervolg op de in december 1904 en september 1905 gepubliceerde fragmenten uit De wandelende Jood] p. 439-444 Victor de Meyere ‘Hendrik Leys [II]’ p. 445-470 Gustaaf Vermeersch ‘Geknakt’ p. 471-479 Fernand Toussaint ‘Hard labeur door Reimond Stijns’ p. 480 A.V[ermeylen] Aanteekeningen afl.11, november p. 481-491 Aug. Vermeylen ‘Op weg naar den hemel [II]’ p. 492-506 Lodewijk de Raet ‘Vlaanderen's zeevisscherij’ p. 507-520 Victor de Meyere ‘Hendrik de Braekeleer’ afl.12, december p. 521-534 Karel van de Woestijne ‘De zwijnen van Kirkè’ p. 535-542 Stijn Streuvels ‘De kwade dagen’ p. 543-559 Victor de Meyere ‘De ontgraving’ p. 560-561 Constant Eeckels ‘Herfstlied’ p. 562 Constant Eeckels ‘Grafschrift’ p. 563-576 Herman Teirlinck ‘Zon’ {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} 1906 Jaargang 4 redactie: Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Emmanuel de Bom, August Vermeylen, P. van Langendonck, Karel van de Woestijne en Victor de Meijere afl.1, januari p. 1-6 L. van Deyssel ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ p. 7-21 Stijn Streuvels ‘Het uitzicht der dingen. Veeprijskamp [I]’ p. 22-23 Karel van de Woestijne ‘Kleine ode aan Constant Eeckels’ p. 24-34 Lodewijk Ontrop ‘Lucifer en “De oorlog”’ p. 35-44 F. Sano ‘Wetenschappelijke en geneeskundige belangen in Vlaanderen’ p. 45 ‘Leven en Kunst. Vlaamsch leven’ [bij het overlijden van Reimond Stijns] p. 46-48 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over Annie Salomons, Verzen; Marie Metz-Koning: Verzen] p. 48-49 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. De roman-literatuur’ [over Jos M. van Mens, Johan. Een eerste liefde; J. van Overloop, Wintertijd] p. 49-51 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Tooneel’ [over Herman Heyermans, Bloeimaand en Allerzielen] p. 51-54 Dr. V. Fris ‘Leven en Kunst. Geschiedenis’ [over H.T. Colenbrander, De Belgische omwenteling] p. 54-58 Lodewijk de Raet ‘Leven en Kunst. Sociaal overzicht’ [over M. Anciaux, Que fautil dire de nos industries à domicilie?] p. 58-60 [Karel van de Woestijne] ‘De December-tijdschriften’ afl.2, februari p. 61-65 Herman Teirlinck ‘Lofrede bij het lijk van Reimond Stijns’ [met een bibliografie van Stijns' werk] p. 66-84 Stijn Streuvels ‘Het uitzicht der dingen. Veeprijskamp [II]’ p. 85 Constant Eeckels ‘Sonnet’ p. 86-91 Victor Fris ‘Prof. Henri Pirenne [I]’ p. 92-94 E.d.B[om] ‘Leven en Kunst. Vlaamsch leven. Wereldbibliotheek’ p. 94-95 E.d.B[om] ‘Leven en Kunst. Tooneel’ [over A.W.G. van Riemsdijk en Cyriel Buysse, Se non è vero] p. 95-100 Dr. V. Fris ‘Leven en Kunst. Geschiedenis’ [over Ernest Gossart, Espagnols et Flamands aux XVIe siècle] p. 100-106 A. de Cock ‘Leven en Kunst. De volkskunde in de Nederlanden’ p. 106-107 M[aurits v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Wetenschap’ p. 107-108 [Karel van de Woestijne] ‘Leven en Kunst. De Januari-tijdschriften’ redactie: Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Emmanuel de Bom, August Vermeylen, P. van Langendonck en Karel van de Woestijne afl.3, maart p. 109-111 Jac. van Looy ‘Een bladzijde’ p. 112-113 Om.K. de Laey ‘Flandria illustrata. De hinderlage’ p. 114-131 Victor Fris ‘Prof. Henri Pirenne [II]’ p. 132 Constant Eeckels ‘Schipbreuk’ {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} p. 133-140 Karel van de Woestijne ‘Blauw-baard of het zuivere inzicht [I]’ p. 141 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. Vlaamsch leven’ [over Th. Coopman en Jan Broeckaert, Bibliographie van den Vlaamschen taalstrijd] p. 141-143 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over Om.K. de Laey, Van over ouds; Nico van Suchtelen, Verzen; Julius de Boer, De schoone verbeelding; P.J. van Baarda, Verzen] p. 143 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Jeanne Reyneke van Stuwe, Huize Ter Aar] p. 143-145 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Letterkundige geschiedenis’ [over Albert Verwey. Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst, 1880-1900 en De oude strijd] p. 145-148 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Literatuur’ [over Oscar Wilde, De profundis] p. 148-150 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Tooneel’ [over P.C. Boutens, Aischylus' Aga-memnoon; P.H. van Moerkerken, Doodendans] p. 150-151 H.T[eirlinck] ‘Leven en Kunst. Schilderkunst. Salon “Pour l'Art” te Brussel’ p. 151-154 L. Bossart ‘Leven en Kunst. Opvoeding’ [over J.W. Gerhard, Onze kinderliteratuur in de aesthetische opvoeding] p. 154-156 [Karel van de Woestijne] ‘Leven en Kunst. De Februari-tijdschriften’ afl. 4, april p. 157-164 F. Verschoren ‘Grijze dagen’ p. 165 Hermina Schuyters ‘Mane-vijver’ p. 166-193 Karel van de Woestijne ‘Blauw-baard of het zuivere inzicht [II]’ p. 194-196 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over Felix Rutten, Eerste verzen; Giza Ritsch Gedichten] p. 196-197 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Kunst’ [over F. Hellens, En ville morte] p. 197-204 A. de Cock ‘Leven en Kunst. Volkskunde’ p. 204-208 Lodewijk de Raet ‘Leven en Kunst. Sociaal overzicht. De democratie in de nijverheid’ afl. 5, mei p. 209-211 Om.K. de Laey ‘Flandria illustrata. De dondervlage’ p. 212-213 Ad. Herckenrath ‘Verzen I-II’ p. 214-220 Gustaaf d'Hondt ‘In de “vennen”. Lente-impressies’ p. 221 Lod. Ontrop ‘Wijding’ p. 222 Lod. Ontrop ‘Weemoed’ p. 223-226 Karel van de Woestijne ‘Liederen van lente en herfst’ p. 227-241 Fernand Toussaint van Boelaere ‘De doolage’ [over Herman Teirlinck, De doolage] p. 242-246 L. Bossart ‘Leven en Kunst. Vlaamsch leven’ [over Fr. Van der Weghe, De opleiding der burgerij in Vlaanderen] p. 246-247 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over J.H. de Veer, De stilte] p. 248-249 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Frans Hullemans, Stadsmenschen] p. 249-252 E.d.B[om] ‘Leven en Kunst. Letterkunde’ [over brieven van Guido Gezelle in De Vlaamsche Kunstbode] afl.6, juni p. 253-257 Aug. Vermeylen ‘Vlaamsch voor 't Assizenhof van Brabant’ p. 258-259 Constant Eeckels ‘De eenige’ p. 260-264 Emmanuel de Bom ‘Jong Neerlandsch proza. Cyriel Buysse's jongste boek’ [over {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} Het leven van Rozeke van Dalen] p. 265-267 Karel van de Woestijne ‘Liederen van lente en herfst’ p. 268-287 Constant van Buggenhaut ‘De wondernacht [I]’ p. 288-289 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over H. Haenen, Avondschemering] p. 289-291 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Letterkunde’ p. 291-292 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Tooneel’ [over Om.K. de Laey, Falco] p. 292-297 A. de Cock ‘Leven en Kunst. Volkskunde’ [over K. Euling, Das Priamel bis Hans Rosenplüt] p. 298-300 [Karel van de Woestijne?] ‘Leven en Kunst. De tijdschriften’ afl.7, juli p. 301-310 Lodewijk de Raet ‘Nog eens over de vervlaamsching der Hoogeschool van Gent’ p. 311-334 Constant van Buggenhaut ‘De wondernacht [II]’ p. 335-343 Gustaaf Vermeersch ‘Het raadsel [I]’ p. 344-346 E.d.B[om] ‘Leven en Kunst. Vlaamsch leven. Belgische tweetaligheid’ p. 346-347 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over Lambrecht Lambrechts, De vroolijke Limburger] p. 347-348 E.d.B[om] ‘Leven en Kunst. Letterkunde. Nog brieven van Gezelle’ afl. 8, augustus p. 349-363 Lodewijk de Raet ‘Volkswelvaart en stambelang’ p. 364-365 Léonce du Catillon ‘Verzen. Avondstond; Onweder’ p. 366-385 Gustaaf Vermeersch ‘Het raadsel [II]’ p. 386-387 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. Vlaamsch leven’ p. 388-389 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over E. Temme, Verzen] p. 389-390 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Letterkunde’ [over G.D. Minnaert, Nederlandsche schrijvers van dezen tijd] p. 390-393 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Tooneel’ [over Frans Mijnssen, Dramatischen studies; J.B. Schepers, Alwin] p. 393-396 [Karel van de Woestijne?] ‘Leven en Kunst. De tijdschriften’ afl. 9, september p. 397-409 Herman Teirlinck ‘De twee vrienden’ p. 410-416 Karel van de Woestijne ‘Zomerverzen I-VI’ p. 417-436 Gustaaf Vermeersch ‘Het raadsel [III]’ p. 437-440 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over Herman Gorter, Een klein heldendicht] p. 440-442 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Letterkunde’ [over Aernout Drost, De pestilentie van Katwijk] p. 442-444 [Karel van de Woestijne] ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Gerard van Hulzen, Cinematograaf II] afl.10, oktober p. 445-464 Stijn Streuvels ‘Het uitzicht der dingen. De ommegang komt’ p. 465 Constant Eeckels ‘Zomerweelde’ p. 466-475 H. Coopmans Thz. ‘Juliaan Dillens’ p. 476-477 Karel van de Woestijne ‘October’ p. 478-484 Victor Fris ‘Kerels en blauwvoeten [I]’ [over Hubert Van Houtte, Les Kerels de Flandere; V. Fris, Blavotins et Ingherkins] p. 485-486 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over Maurits Uyldert, Naar het leven] {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} p. 486-487 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Roman-Literatuur’ [over Gerard van Hulzen, Een vrouwenbiecht] p. 487-491 A. de Cock ‘Leven en Kunst. Volkskunde. De Matchiche-woede’ p. 491-492 [Karel van de Woestijne?] ‘Leven en Kunst. De tijdschriften’ afl. 11, november p. 493-502 Aug. Vermeylen ‘De bisschoppen en de Vlaamsche zaak’ p. 503-504 Constant Eeckels ‘Naar 't zonneland’ p. 505-516 Maurits Sabbe ‘Vurige tongen’ p. 517 Léonce du Catillon ‘Zuid-Vlaamsch hof’ p. 518-532 Dr. V. Fris ‘Kerels en blauwvoeten [II]’ afl.12, december p. 533 Hein Boeken ‘Herfst-nacht’ p. 534-548 Lodewijk de Raet ‘De bisschoppen en de Vlaamsche Hoogeschool’ p. 549-550 Firmin van Hecke ‘Verzen I-II’ p. 551-552 F. Toussaint van Boelaere ‘In het schuine zonnelicht’ p. 553-569 F. Verschoren ‘Karossen!’ p. 570-572 K.v.d.W[oestijne] ‘Leven en Kunst. De gedichten’ [over C.S. Adama van Scheltema, Eenzame liedjes] p. 572-574 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Lode Baekelmans, De zonnekloppers] p. 574-576 [Karel v.d.] W[oestijne] ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Constant van Buggenhaut, De wondernacht] p. 576-579 A. de Cock ‘Volkskunde’ 1907 Jaargang 5 redactie: Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Emmanuel de Bom, August Vermeylen, P. van Langendonck, Karel van de Woestijne en Lodewijk de Raet afl.1, januari p. 1-22 Herman Teirlinck ‘Johan Doxa, Gothieker’ p. 23 Arnold Sauwen ‘Trots I’ p. 24-25 Arnold Sauwen ‘Bekoring II-III’ p. 26-29 F. Toussaint van Boelaere ‘De oude fuksia’ p. 30-31 Om.K. de Laey ‘Flandria illustrata. De landing’ p. 32-35 Joris Fassotte ‘Herinneringen aan Leiden’ p. 36-37 F.T[oussaint] v.B[oelaere] ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Cyriel Buysse, 't Bolleken] p. 37-41 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst Letterkunde’ [over G. Flaubert, De legende van H. Juliaan den Herbergzame (vert. Dirk Coster)] p. 41-44 Lodewijk de Raet ‘Leven en Kunst. Sociaal overzicht’ [over E. Vliebergh, De landelijke bevolking der Kempen gedurende de 19e eeuw] p. 44-48 A. de Cock ‘Leven en Kunst. Volkskunde. De 1001 Nacht’ {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} afl.2, februari p. 49-55 Hein Boeken ‘De vijf zinnen I-VII’ p. 56-64 Hugo van Walden ‘Eene scheiding’ p. 65-88 F. Verschoren ‘Maandag vieren’ redactie: August Vermeylen; redactieraad: Emmanuel de Bom, P. van Langendonck, Lodewijk de Raet, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck en Karel van de Woestijne afl.3, maart p. 90-91 Constant Eeckels ‘De zang der zee’ p. 92-93 Constant Eeckels ‘Avondbidden’ p. 94-95 Constant Eeckels ‘Verzen I-II’ p. 96-107 K. van de Woestijne ‘Aischulos' Zeven op Thebe los (fragment)’ [vertaling] p. 108-115 Emmanuel de Bom ‘Victor dela Montagne’ p. 116-123 Aug. Vermeylen ‘Kroniek’ [over Willem Kloos' beoordeling van Vermeylen, Tweede bundel verzamelde opstellen] p. 124-126 F. Toussaint van Boelaere ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Nico van Suchtelen, Quia absurdum] p. 127-128 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. Tijdschriften’ afl. 4, april p. 129-143 Lodewijk de Raet ‘Vlaamsch leven en Vlaamsche Hoogeschool’ p. 144-155 Herman Teirlinck ‘De redevoering van mijnheer Serjanszoon’ p. 156-163 F. Verschoren ‘De nacht’ p. 164-168 Aug. Vermeylen ‘Kroniek. Over leuzen, en Victor de Meyere’ p. 169-175 F. Toussaint van Boelaere ‘Leven en Kunst. Literatuur’ [over Frans Erens, Litteraire wandelingen; Silvio Pellico, Mijne gevangenissen (vert. Frans Erens)] p. 175-176 A.V[ermeylen] ‘Tijdschriften’ afl.5, mei p. 177 X***[= Firmin van Hecke] ‘Nu de avond daalt...’ p. 178-188 Hugo van Walden ‘De drank van heil en smerte’ p. 189-197 Karel van de Woestijne ‘De zuivere jongeling en zijne zatte moeder’ p. 198-203 Emmanuel de Bom ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Johan de Meester, Geertje] p. 203-204 F. Toussaint van Boelaere ‘Leven en Kunst. Roman-literatuur’ [over Leo Meert, Van jongere geslachten] p. 204-213 L. Bossart ‘Leven en Kunst. Opvoeding’ [over J. Kleefstra, De school der toekomst en wat haar in den weg staat] p. 213-219 A. de Cock ‘Leven en Kunst. Volkskunde. De folklore in de Hollandsche maandbladen voor 1906’ p. 220-224 H. Coopmans Thz. ‘Leven en Kunst. Kunst. Veertiende tentoonstelling van La Libre Esthétique, te Brussel’ {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} hoofdredactie: August Vermeylen; redactieraad: Emmanuel de Bom, P. van Langendonck, Lodewijk de Raet, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck en Karel van de Woestijne afl.6, juni p. 225-248 Om.K. de Laey ‘Hardenburg (Tooneelspel)’ p. 249-260 Maurits Sabbe ‘De vrome rit’ p. 261-262 Arnold Sauwen ‘De knotwilgen’ p. 263-266 René Vermandere ‘Frans bloot; Frans groot; Frans dood’ p. 267-272 Aug. Vermeylen ‘Kroniek. De Vlaamsche Hoogeschool’ afl. 7, juli p. 273-306 Gustaaf Vermeersch ‘Kuddegeest’ p. 307-321 F. Verschoren ‘Doodzonde’ p. 322 Constant Eeckels ‘Zomer’ p. 323-333 Hugo van Walden ‘De zaaier’ p. 334-336 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. De tijdschriften’ afl. 8, augustus p. 337-351 Herman Teirlinck ‘Mijnheer Serjanszoon en de pelgrim’ p. 352-354 Firmin van Hecke ‘Verzen I-III’ p. 355-358 Firmin van Hecke ‘Eenzaamheid I-IV’ p. 359-369 F. Toussaint van Boelaere ‘Kerk-avond’ p. 370-371 René de Clercq ‘Avondzang’ p. 372-382 Aug. Vermeylen ‘Kroniek. Een standpunt’ p. 383-384 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. De tijdschriften’ p. 384 ‘Gruwelkamer’ afl. 9, september p. 385-396 Stijn Streuvels ‘De verbazing van een landman’ p. 397-398 Ary Delen ‘Avond’ p. 399-413 F. Verschoren ‘Zonnefeest en waterkermis’ p. 414-421 Aug. Vermeylen ‘Kroniek. Streuvels' Uitzicht der dingen’ p. 422-425 H.[ugo] v. W[alden] ‘Leven en Kunst. Literatuur’ [over Henri van Booven, Sproken] p. 426-429 A. de Cock ‘Leven en Kunst. Volkskunde’ [over R. Wossidlo, Mecklenburgische Volksüberlieferungen] p. 429-430 J. Varendonck ‘Leven en Kunst. Opvoeding’ [over G. Simeons, De ontwikkeling van het zinnelijk en verstandelijk leven bij het kind] p. 430-432 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. De tijdschriften’ afl.10, oktober p. 433-459 Herman Teirlinck ‘Mijnheer Serjanszoon en de bedelaars’ p. 460-463 Constant Eeckels ‘Scheldezangen I-II’ p. 464-469 Aug. Vermeylen ‘Kroniek. Warhold [I]’ p. 470-472 H.[ugo] v.W[alden] ‘Leven en Kunst. Literatuur’ [over Annie Salomons, Een meisjestudentje] p. 472-478 J. Varendonck ‘Leven en Kunst. Sociologie’ [over E. Waxweiler, Esquisse d'une sociologie] p. 478-480 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. De tijdschriften’ {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} afl.11, november p. 481-494 Stijn Streuvels ‘De jacht’ p. 495 Lambrecht Lambrechts ‘Het berkje’ p. 496 Lambrecht Lambrechts ‘Veenflora’ p. 497 Felix Timmermans ‘Wintersprookje’ p. 498-499 Felix Timmermans ‘Driekoninginneliedeken I-II’ p. 500 Firmin van Hecke ‘Cuique suum’ p. 501-511 L. Bossaert ‘Aan jonge onderwijzers’ p. 512-525 Aug. Vermeylen ‘Kroniek. Warhold [II]’ p. 526-528 A. de Cock ‘Leven en Kunst. Volkskunde. Een Muzeum voor Folklore te Antwerpen’ afl.12, december p. 529-535 Karel van de Woestijne ‘Late zomer aan de zee I-VI’ p. 536-547 Leo van Puyvelde ‘A. Rodenbach's dichtkunst’ p. 548 R. de Clercq ‘Mignon’ p. 549 R. de Clercq ‘Den brave die zwoegend...’ p. 550 R. de Clercq ‘Het hechtste der vriendschap’ p. 551-566 Eline Mare ‘De stoelkeszetster’ p. 567-568 Aug. Vermeylen ‘Kroniek: Nog eens om een standpunt’ p. 569-575 F. Toussaint van Boelaere ‘Leven en Kunst. Literatuur’ [over Maurits Sabbe, De filosoof van 't Sashuis] p. 575-576 A.V[ermeylen] ‘Leven en Kunst. De tijdschriften’ {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} Geraadpleegde literatuur In de bibliografie zijn algemene naslagwerken zoals encyclopedieën, literatuurgeschiedenissen en biografische woordenboeken niet opgenomen, evenmin als recensies of artikelen die naar aanleiding van de brieven in de annotaties vermeld zijn. Akker, Wiljan van den/Gillis Dorleijn, ‘Over de geschiedschrijving van de moderne Nederlandse poëzie. Problemen, getallen en suggesties’, in Nederlandse Letterkunde 1 (1996) 1, p. 2-29. Baeyens, Richard, Selectieve bibliografie van & over Karel van de Woestijne, Z.pl. 1992. [Belinfante, J.E./Jan Tadema], De Nederlandsche Uitgeversbond van 1880 tot 1930. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan op 1 december 1930, Amsterdam 1930. ‘Beste Sander, Do it now!’ Briefwisseling J. Greshoff-A.A.M. Stols (1), 1922-1941 (ed. Salma Chen/S.A.J. van Faassen), 's-Gravenhage 1990. ‘Bij Karel van de Woestijne’, in De Maasbode 1 en 2 juli 1926. Boltendal, R., Boekmakers. Portretten van uitgevers, Amsterdam 1965. Buuren, Marloes van/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas. De geschiedenis van de uitgeverij Van Dishoeck 1898-1931, Amsterdam 1985 (ongepubl. doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam). Campert, J.R.Th., ‘Een zomersche wandeling en een middag met Karel van de Woestijne’, in Het Vaderland 26 juli 1925. Cat. tent. Karel van de Woestijne 1878-1929, Brussel (Koninklijke Bibliotheek Albert I) 16 juli-22 augustus 1979. Cauwelaert, Aug. van, ‘Karel van de Woestijne’, in Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1941) 7, p. 607-645. Coppenolle, Mts. van, ‘De letterkundige bundel Werk naar de briefwisseling van Karel van de Woestijne met Victor de Meyere, 1897-1899’, in Biecorf 56 (1955), p. 39-47. Durnez, Els/Marc Somers, Latemse memoires. Herinneringen van Mevrouw Karel van de Woestijne en Julius de Praetere, Antwerpen-Baarn 1995. Dijk, C. van, Alexandre A.M. Stols 1900-1973, uitgever/typograaf. Een documentatie, Zutphen 1992. Eeckhout, Joris, Karel van de Woestijne, Brugge-Den Haag [1925]. Eeckhout, Joris, Herinneringen aan Karel van de Woestijne, Kortrijk [1930]. {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} Eeckhout, Joris, Een inleiding tot Karel van de Woestijne, Gent-Bussum 1932. Elmbt, François van, ‘Karel van de Woestijne. Bibliografische verkenningen omtrent het jeugdwerk, I-II’, in Spiegel der Letteren 19 (1977) 2, p. 167-184 en 3-4, p. 291-306. Elmbt, F. van, De agenda's en carnets van Karel van de Woestijne. Tekstuitgave en kritisch-historische studie, Luik 1979 (ongepubl. dissertatie). Elmbt, Fr. van, ‘Karel van de Woestijne en Hadewijch’, in De Nieuwe Taalgids 77 (1984) 3, p. 235-246. Elslander, A. van, ‘Het Gents professoraat van Karel van de Woestijne (1920-1929)’, in A. van Elslander, Terublik. Opstellen en toespraken, Gent 1986, p. 167-179. Engelman, Jan, ‘Jozef Cantré als verluchter van het werk van Karel van de Woestijne’, in Mededeelingen van het Karel van de Woestijne-genootschap 1 (1932-1933) 2, p. 31-33, voorafgegaan door een onuitgegeven brief van Van de Woestijne aan Cantré. Faassen, S.A.J. van, ‘Cyriel Buysse en de Nederlandse uitgever C.A.J. van Dishoeck, 1905-1931’, in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 4 (1988), p. 7-38 en 5 (1989), p. 35-66. De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. Brieven en documenten (ed. G.H. 's-Gravesande), Brussel [enz.] [1962]. Glas, Frank de, Nieuwe lezers voor het goede boek. De Wereldbibliotheek en ‘Ontwikkeling’/De Arbeiderspers vóór 1940, Amsterdam 1989. Govaerts, Bert, ‘De kleine oorlog van Anton Kippenberg’, in Dietsche Warande en Belfort 135 (1990) 6, p. 738-761. Gijsen, Marnix, ‘Verwey en Vlaanderen’, in De Stem 17 (1937) 7-8, p. 802-807. De handschriften van Karel van de Woestijne (ed. Piet van Bouchaute), Antwerpen 1988 [=1991]. Jubileumcatalogus van de N.V. Standaard-Boekhandel, uitgegeven ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan 1924-1949, Antwerpen [enz.] 1949. Jansseune, Laetitia/Raymond Vervliet, ‘Stijn Streuvels en “Van nu en straks”’, in Dietsche Warande & Belfort 116 (1971) 8, p. 38-88. Kuitert, Lisa, Het ene boek in vele delen. De uitgave van literaire series in Nederland, 1850-1900, Amsterdam 1993. Mielen, Eddy, ‘Brieven van Theo Thijssen aan C.A.J. van Dishoeck’, in Tirade 212 (februari 1976), p. 66-84. Minderaa, P., Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942. Minderaa, P., Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken II, De jaren 1914-1919: bezette stad en geestelijke vernieuwing (ed. A. Deprez/C.A. Zaalberg), Gent 1984. Mijnssen, Frans, ‘Levensbericht van C.A.J. van Dishoeck (22 april 1863-15 november 1931)’, in Hande- {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} lingen en Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1931-1932, p. 173-176. Oliveira, E. d', ‘Karel van de Woestijne’, in E. d'Oliveira, De jongere generatie. (Vervolg op ‘De mannen van '80’), [Amsterdam 1914], p. 35-52. Persyn, Jan, De wording van het tijdschrift Dietsche Warande & Belfort en zijn ontwikkeling onder de redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn (1900-1924), Gent 1963. Ridder, André de, ‘Bij Karel van de Woestijne. Eene reportage-studie’, in Den Gulden Winckel 7 (1908) 9 (september), p. 129-139. Ridder, André de, Sint-Maertens-Laethem. Kunstenaarsdorp, Brussel 1946. Robbers, Herman, ‘Herinnering aan K.v.d. Woestijne’, in Mededeelingen van het Karel van de Woestijnegenootschap 4 (1934), p. 77-80. Roelants, Maurice, ‘Een vriend van Van de Woestijne: August van Houtte’, in Groot Nederland 35 (1937) 8, p. 241-246. Rutten, Math., De lyriek van Karel van de Woestijne, Brussel 1935. Rutten, Math., De esthetische opvattingen van Karel van de Woestijne, Liège-Paris 1943. Rutten, M., Het proza van Karel van de Woestijne, Paris 1959. Rutten, Mathieu, ‘Karel van de Woestijne te Pamel’, in Spiegel der Letteren 13 (1970-1971) 2, p. 112-131. Rutten, M., De Interludiën van Karel van de Woestijne, Paris 1972. Sabbe, Maurits, ‘C.A.J. van Dishoeck’, in De Boekenkast (1931), p. 32-34. Salomons, Annie, Herinneringen uit de oude tijd, aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend (ed. Harry G.M. Prick), Amsterdam 1984. Schepens, Luc, Kroniek van Stijn Streuvels 1871-1969, [Brugge] 1971. Simons, Ludo, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, I-II, Tielt 1984-1987. Smissaert, E., ‘Karel van de Woestijne en de juiste adressen van zijn woningen te Oostende’, in Plate 8 (1979) 11, p. 4. Stols, A.A.M., ‘Veertig jaren uitgever. Het jubileum van C.A.J. van Dishoeck, de man die altijd jong bleef’, in Den Gulden Winckel 28 (1929) 1 (januari), p. 29-30. Teirlinck, H., ‘C.A.J. van Dishoeck †’, in: Den Gulden Winckel 30 (1931) 12 (december), p. 249-250. Toussaint van Boelaere, F.V., Marginalia bij het leven en het werk van Karel van de Woestijne. Een boek waarin benevens een inleiding met afwijkingen zijn bijeengebracht ettelijke vroegere schrifturen met een aantal nieuwelijks geschreven voor 't eerst openbaar gemaakte hoofdstukken den dichter gewijd mitsgaders twee bijlagen uit diens jeugdwerk, Brussel-Rotterdam 1944. {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} Vanagt, Huguette, ‘Een gewraakte inleiding’, in Nieuw Vlaams Tijdschrift 33 (1980) 3, p. 420-434. Vermeylen, Aug., ‘In memoriam Karel van de Woestijne’, in Groot Nederland 28 (1930) 3, p. 293-300. Weisgerber, Jean, De Vlaamse literatuur op onbegane wegen. Het experiment van ‘De Boomgaard’ 1909-1920, Antwerpen 1956. Westerlinck, Albert, De eerste rijpe jaren van Karel van de Woestijne. Beschouwingen rond zijn brieven aan Louis Ontrop (1896-1909), Beveren-Nijmegen 1982. Woestijne, Gustave van den, Karel en ik. Herinneringen, Brussel-Amsterdam 1979. Woestijne, Karel van de, Brieven aan Lode Ontrop (ed. Anne Marie Musschoot), Gent 1985. Woestijne, Karel van de, Verzameld journalistiek werk (ed. A. Deprez), Gent 1986-.... Woestijne, Karel van de, Wiekslag om de kim. Historisch-kritische uitgave (ed. Leo Jansen), Assen 1996. Zuithof, Martin, ‘“Men geeft een auteur van een bepaald merk uit, of niet.” De conflicten van Herman Heijermans met zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck, 1904-1924’, in Jaarboek Letterkundig Museum 4 (1995), p. 13-36. {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} Register De titels van gedichten, verhalen en boeken van Van de Woestijne zijn opgenomen bij de auteursnaam. De namen C.A.J. van Dishoeck en Karel van de Woestijne zijn niet opgenomen. Vanwege de herhaalde wijziging van de indeling der Werken is in het register geen onderscheid gemaakt tussen de afzonderlijke delen. A Albert I 135, 140, 141, 160, 172 Alberti 189, 191 Aletrino, Arnold 86 Algemeen Handelsblad 114 Ameye, Caecilia 246, 247 De Amsterdammer (‘De Groene’) 153 De Arbeid 4 B Barre, A. 187, 189 Bataille, Henry 191 Bavinck, H. 86 Beernaert-prijs 163, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 175, 176 Beiaard-serie 200 La Belgique Artistique et Littéraire 139 Belpaire, M.E. 46, 120, 131 Benjamin, R. 187, 189 Bère, Jean de 139 Bernard, Tristan 187, 189 De Beweging 122, 139 Beyens, baron 140, 141 Biekorf 46 Bilderdijk, Willem 98 Biroekoff, P. 84 Blanche, J.-E. 189 Bloem, J.C. 192 Blondeel 66 Blum, Léon 187, 189 Boeken, Hein 54, 253, 254 Bom, Emmanuel de 15, 50, 54, 62, 69, 70, 71, 73, 82, 88, 92, 93, 105, 163, 244, 245, 246, 248, 250, 251, 252, 253, 254, 255 Boogaerdt jr., Meindert 69 Borel, Henri 86, 87 Borginon, familie 199 Bosch, Firmin v.d. 139 Bossart, Lodewijk 73, 82, 251, 254, 256 {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} Bourget, Paul 187 Boutens, P.C. 4, 164, 165, 201 Brants, M. 245 Broedelet, Joh. W. 87 Brusse, M.J. 201 Buggenhaut, Constant van 7, 89, 98, 246, 248, 252 Bulletin Mensuel des Nouvelles Publications Françaises 191 Buysse, Cyriel 102, 103, 198, 199, 248 C Callewaert 66, 107 Cantré, Jozef 221 Catillon, Leonce du 246, 249, 252, 253 Cauwelaert, August van 46, 137, 139, 213 Centraal Bureau voor Auteursrechten 154 Het Centrum 76, 88 Ceyssens 65 Clercq, René de 129, 243, 244, 245, 246, 247, 255, 256 Clignett, W.F.P. (‘Pedro’) 154 Clockener Brousson, H.C.C. 154 Cneudt, Richard de 246, 248 Cock, Alfons de 68, 73, 82, 91, 92, 101, 250, 251, 252, 253, 254, 255, 256 Coenen, Frans 153 Coopmans Thz., H. 97, 244, 252, 254 Cosmos 4, 192 Coster, Dirk 127, 135 Couperus, Louis 86 Cuppens, Aug. 46 D Delen, Ary 4, 245, 249, 255 Delmelle 65 Deyssel, Lodewijk van (ps. van K.J.L. Alberdingk Thijm) 54, 56, 57, 86, 98, 201, 250 Dietsche Warande & Belfort 46, 62, 120, 139, 145 Dishoeck, Anthonetta Francina Cornelia van 206 Dishoeck, August Marinus Elisa van 205 Dishoeck jr., Cornelis Anthony Jacobus van 211 Dishoeck, Francina Jacoba Wilhelmina van 21 (jongste dochtertje) Dishoeck, Hendrik Adrianus Ewout van 137, 139, 206 Dishoeck-Kampers, Francina van 18, 21, 211, 217, 218, 221, 223, 226, 227 Doeselaer, Van 64 Drost, Aernout 87 Durendal 139 Duyse, Prudens van 98 Duysse, Van 141 {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} E E., K. 138 Eeckels, Constant 59, 246, 247, 248, 249, 250, 251, 252, 253, 254, 255 Eeckhout, Joris (George) 46, 67 Eelen, Jan 248 Elring, G. van 87 Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 122, 127, 145, 146, 176, 180, 185, 198, 204, 214 Joh. Enschedé & Zn. 213, 214 Ensor, James 214 Erps, Lodewijk 246, 248 Europa 120 Eyck, P.N. van 127, 138 F Fassotte, Joris 101, 253 Feith, J. 117 Flandria's Novellen-bibliotheek 192 Florus 66 Fontijn 65 Franciscus van Assisi 128 François 139 Fris, Victor 68, 73, 76, 104, 250, 252, 253 G Geudens, Albert 205 Geudens, mevr. 205, 207 Gezelle, Caesar 46, 243 Gezelle, Guido 88 De Gids 62, 119, 122, 163, 173, 180, 190, 198, 201, 210 Gilles, Rosine 211 Gillis 211 (haar vader) Goethem, van 204 Gorter, Herman 86 Gossaert, Geerten 168 Goudsmit, Samuel 87 Gourmont, Rémy de 190, 191 Graeff, Heinz 127 Greshoff, J. 138, 192, 213, 217 De Groene (zie: De Amsterdammer) De Groene Linde 46, 67, 137 Groot Nederland 13, 61, 120, 122, 127, 131, 155, 157, 163, 168, 180 Gijssels, Willem 139, 243 H Haighton, Elise A. 86 Hamelius, P. 244, 247 Hartmann von Aue 168 Hecke, Firmin van 134, 253, 254, 255, 256 {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} Hecke, Gust van 127 Hegenscheidt, Alfred 15, 54, 243, 246 Hende, Madeleine van 14, 141, 142, 165 Hende-Alloncius, J.F. van 127, 162 Herckenrath 66 Herckenrath, Adolf 15, 21, 26, 45, 46, 53, 138, 139, 192, 244, 246, 251 Hermant, Abel 191 Hirsch, C.-H. 190, 191 De Hofstad 124, 130 Hohenzollern-Sigmaringen, Maria van (Gravin van Vlaanderen) 160 Hooger Leven 139 d'Hondt, Gustaaf 244, 246, 251 Hulzen, Gerard van 21, 24, 27, 55, 91 I Ibsen, Henrik 181 Iris 110 J Jammes, Francis 191 Janssens, Reimond 244 Jong Dietschland 46, 76, 83 Jong Vlaanderen 73 Journal de Bruxelles 211 K Het Kersouwken 139 Kloos, Willem 11, 16, 98 Koninck, Lodewijk de 35, Koninklijke Vlaamsche Academie 163 Koopmans, J. 86 Krekel, Jules (ps. van Pausaers) 158 Krimpen, Jan van 192, 213 Krijn, L.J. 25, 41, 46, 104 Kunst en Leven 46 L Laey, Omer K. de 101, 250, 251, 253, 255 Lambrechts, Lambrecht 243, 256 Landre, Jeanne 191 Langendonck, Prosper van 15, 16, 18, 24, 25, 26, 27, 113, 114, 115, 117, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 250, 253, 254, 255 Lapidoth, Frits 127 La Rochefoucauld, Fr. 189 Lateur, Frank (zie: Stijn Streuvels) Lectuur 46 Leflot 65 {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} Leger, E. 138 Leïn 66 Leopold II 99, 135 Liere, A. van 203 Linden, Van der 64, 104, 107 Linnebank, H. 46, 76, 88 Looy, Jacobus van 54, 83, 201, 250 Lotje 168 M Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur (zie: Wereldbibliotheek) Manteau, A. 9 Mare, Eline 256 Marguerite, Lucie 190, 191 Matthey, H. 191 Meester, Johan de 4, 61, 62, 70, 76, 83, 93, 122, 130, 141, 142, 145, 190, 195, 201, 210 Meester jr., J. de 141 Mennekens, Jef 247 Mercure de France 67, 96, 139 Messet, H. 56, 96, 139 La Métropole 139 Meulenhoff's Bibliographie 189 Mey, Gustaaf de 247 Meyere, Victor de 4, 5, 15, 16, 54, 62, 67, 68, 71, 75, 98, 248, 249, 250 Michot, Auguste 155 Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs 7, 46, 50, 51, 62, 65, 77, 78, 80, 82, 118, 120, 122, 125, 128, 129, 130, 133, 137, 147, 155, 160, 172, 173, 179, 180 Ministerie van Wetenschappen en Kunsten 9, 143, 145, 153, 157, 159, 162, 168, 172, 174, 175, 178, 185, 189, 210, 212 Mont, Pol de 46, 98, 244 Montagne, Victor dela 172, 175, 244 Muls, Jozef 198 Mijnssen, Frans 83, 201 N Nauen, Heinrich (‘Duitsch schilder’) 50, 51 Nederlandsche Bibliografie 84, 86 De Nederlandsche Boekhandel (zie ook: L.H. Smeding) 11, 26, 40, 210 De Nieuwe Amsterdammer (‘Nieuwe Groene’) 153, 185 Nieuwe Arbeid 110 De Nieuwe Courant (‘N.C.’) 68, 127 De Nieuwe Gids 122 Nieuwe Rotterdamsche Courant (‘N.R.C’) 9, 70, 76, 93, 96, 99, 114, 117, 121, 135, 140, 142, 145, 146, 154, 158, 160, 176, 181, 185, {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} 186, 187, 190, 191, 192, 194, 195, 208, 210 Nieuw Leven 127, 139 Nieuwsblad voor den Boekhandel 62, 67, 140, 141, 142, 168, 174 Nifterik Hz., L. van 110, 115 Nouhuys, W.G. van 16, 56, 110, 112, 120, 127, 131, 155 Nijgh, H. 185, 189, 206 Nijgh en Van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij 6, 209, 210 Nijlen, Jan van 192, 213 O Obreen, H.G.A. 191, 192 Oever, Karel van den 4, 245, 249 Offel, Edmond van 97, 98, 243 Ontrop, Lodewijk 55, 59, 245, 250, 251 Ontwaking 139 Van Onzen Tijd 93 Oordt, Adriaan van 7, 88, 89, 99, 119 Otto, Albrecht 125, 126 Overloop, J. van 244, 246, 248 P Paladium-reeks 192 Pausaers (zie: Jules Krekel) Penning, W.L. 86 Persyn, Julius 120, 138, 139, 145 Piérard, Louis 139 Postema en Van Raalte 25 Praetere, Julius de 5, 11, 30, 94 Prieur, Claude 191 Provinciaal Bestuur 118 Putman, P. 66 Puyvelde, Leo van 256 Q Queiroz, Eça de 86 Querido, Israel 56, 86, 158 R Raalte, van (zie: Postema en van Raalte) Raet, Lodewijk de 68, 73, 82, 101, 248, 249, 250, 251, 252, 253, 255 Reckers, A.M. 137 Régnier, Henry de 68 G. Rency 139 Revue Bibliographique Belge 76 Ridder, André de 138, 139 Robbers, Herman 69, 83, 88, 127, 141, 143, 158, 201, 214 Robert, Louis de 191 Uitgeversmaatschappij Het Roode Zeil 6, 209, 217 Rooy van Heerlen, L. de 87 {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} La Roseraie du Savoir 86 Rosny aîné, J.-H. 191 Rosseeuw 65 Rotterdamsche Kunstkring 114 Roy, Julius van 35, 36, 37, 66, 82 Royaards, Willem 198 Rudelsheim, Martin 68 Rutten, F. 46 Ruyter, J.H. 86 Rijckmans, Wed. P. 64 S Sabbe, Maurits 114, 138, 139, 158, 162, 194, 197, 198, 199, 206, 253, 255 Salomons, Annie 115, 119 Samain, Albert 67 Sano, Fritz 59, 250 Sauwen, Arnold 101, 244, 253, 255 Scharpé, L. 46, 62 Scharten, Carel 56, 143 Librairie Oscar Schepens & Cie 76 Schepers, J.B. 84 Schröder, R.A. 185, 189, 191, 203 Schutter, Lodewijk de 246 Schuyters, Hermina (ps. van Karel van de Woestijne) 83, 251 Schuytters, Minaatje 83 Seyn-Verhougstraete, De 65, 98 De Sikkel 7, 8, 213, 221 Smeding, L.H. (zie ook: De Nederlandsche Boekhandel) 26 Société des Droits d'Auteurs 154 La Société Nouvelle 139 Staatsprijs voor Letterkunde 7, 129, 135, 176 Standaard Boekhandel & Uitgeverij 214, 227 Stassart 139 Steen de Jehay, Frits van den 191 Stockum. W.P. van 8, 210 Stols, A.A.M. 8, 9, 217 Stijns, Reimond 81, 244, 247, 248 Streuvels, Stijn 15, 34, 69, 88, 91, 103, 105, 112, 115, 129, 135, 172, 173, 176, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 249, 250, 252, 253, 254, 255, 256 Swerts 76 T Teirlinck, Herman 4, 6, 15, 21, 35, 53, 54, 55, 56, 62, 69, 73, 81, 88, 99, 101, 102, 103, 104, 105, 108, 110, 114, 158, 185, 198, 199, 203, 204, 205, 207, 210, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 249, 250, 251, {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} 252, 253, 254, 255 Temme, Evert 84 Drukkerij G.J. Thieme 6, 39, 45, 59, 67, 69, 84, 87, 91, 97, 122, 140, 170, 176 Timmermans, Felix 65, 256 Tollens, Hendrik 99 Torfs 66 To the Happy Few 217 Toussaint van Boelaere, Fernand Victor (‘die vieze meneer’) 8, 81, 101, 102, 103, 119, 120, 122, 124, 125, 137, 138, 139, 158, 173, 175, 176, 197, 199, 200, 209, 212, 213, 245, 248, 249, 251, 253, 254, 255, 256 Twentsche Bank 36 De XXe Eeuw 61, 88, 122 Tijtgat, M. 64, 104, 107 U Universiteit Gent 73, 213, 224, 225 Universiteitsbibliotheek Gent 49 Uyldert, Maurits 87 Uytspruyt 65 V Het Vaderland 127 Van Nu en Straks 4, 88 Varendonck, J. 255 Veen, Jos. van 84 L.J. Veen Uitgevers-Maatschappij 4, 13, 16, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 33, 34, 41, 91, 125 Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen 114, 119 Verhaeghen, Fr. 66 Verhaeren, Emile 117 Vermandere, René 255 Vermeersch, Gustaaf 56, 68, 80, 81, 103, 153, 244, 245, 247, 249, 252, 255 Vermeylen, August 15, 23, 27, 35, 36, 37, 51, 53, 62, 73, 92, 94, 97, 99, 101, 102, 103, 104, 105, 107, 110, 113, 114, 115, 124, 145, 146, 185, 194, 195, 205, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 249, 250, 251, 252, 253, 254, 255, 256 Verriest, Gustaf 158, 246 Verschoren, Frans 59, 143, 246, 248, 251, 253, 254, 255 Verwey, Albert 11, 16, 56, 68, 139 Verwilghen, Carl 159 La Vie Intellectuelle 139 Vigny, Alfred de 192 Viola, Maria 56, 93 Vlaamsche Arbeid 139 Vlaamsche Boekhandel (zie: L.J. Krijn) {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} De Vlaamsche Gazet 124 De Vlaamsche Gids 139 ‘Vlaamsche overzicht’ 53, 54, 55 Vlaanderen (‘tijdschrift’, ‘nummer’, ‘aflevering’) 4, 5, 6, 13, 14, 15, 16, 18, 21, 36, 37, 39, 40, 41, 43, 44, 49, 51, 53, 54, 55, 56, 57, 59, 61, 62, 63, 64, 65, 67, 68, 69, 71, 73, 74, 75, 76, 80, 81, 82, 83, 84, 86, 87, 88, 89, 91, 92, 93, 94, 97, 98, 99, 101, 102, 103, 104, 105, 107, 110, 112, 113, 114, 115, 120, 205 Vlietinck 66 Vooruit 65 Vooys, C.G.N. 214 Vuylsteke, J. 49, 66, 104 W Walden, Hugo van 254, 255 De Week 139 Weghe, F. van der 82 Wereldbibliotheek 5, 8, 98, 107, 207, 210 Wilde, Oscar 62 Woestijne, Edward van de 34, 80 Woestijne, Gustave van de (‘mijn broer’) 24, 26, 28, 34, 61, 62, 83, 110, 137, 164 Woestijne, Karel van de ‘Aan de eeuwige’ 198 ‘Aan de vertroosting’ 246 ‘Acht idyllische gedichten’ 13, 247 ‘Adam’ 122 ‘Adilia’ 180 ‘Adonis’ 219 ‘Aischulos' Zeven op Thebe los (fragment)’ 108, 254 Afwijkingen 7, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 137, 139, 140, 141, 143, 147, 153, 155, 158, 180, 209, 215, 217, 219, 222 ‘Albijn van den Abeele’ 152 ‘De arme Hendrik’ 168, 169, 180, 186, 1190, 194 ‘De armoede van God’ 190 ‘Arnulphus’ 180 Beginselen der chemie 6, 180, 209 Het berg-meer 217 De bestendige aanwezigheid 6, 163, 165, 167, 168, 169, 180, 186, 190, 191, 194, 195, 197, 198, 199, 200, 204, 209, 215, 217 ‘Binnen-huis’ 61, 70 ‘Binnen-leiding’ 139 ‘Blauw-baard of het zuivere inzicht’ 13, 26, 61, 74, 76, 77, 78, 80, 81, 83, 93, 109, 251 ‘De boer die sterft’ 185 De boom-gaard der vogelen en der vruchten (zie ook: Verzen) 18, 247 ‘Chi lo sa’ 114 {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Christophorus’/Christophorus 8, 26, 61, 109, 110, 112, 114, 213, 215, 221 Het dagelijksch brood 130 ‘Dans-studie’ 198, 209 Dejaneira (‘drama’/‘treurspel’) 17, 21, 120 ‘Don Juan sentimenteel’ 26, 59, 61, 80, 109, 112 ‘Drie gevoelerige parabelen’ 61, 70, 77 ‘Drie heiligen’ 168, 169, 180, 186, 190 ‘De dubbele nachtegaal’ 120 Dubbelzinnige verhalen (zie: Janus met het dubbele voor-hoofd) ‘De eeuwige samen-spraak’ 59, 61 Epibasis 203, 210 ‘Epithalaam. Stille gesprekken 1’ 244 ‘Ernstige liederen’ 31, 244 ‘Twee epigrammatische gedichten’ 25 Franciscus 128 ‘De geboorte van Eva’ 185 ‘Het gedicht’ 122 Gedichten van Karel van de Woestijne 213, 214, 217 Het gelaat des dichters 6, 163, 164, 180, 185, 198, 200, 204, 206, 207, 209 De gelaten der liefde (‘bundel proza’) (zie: Janus met het dubbele voor-hoofd) ‘De geschiedenis van het gedicht’ 36, 59, 120, 248 God aan zee 217 Goddelijke verbeeldingen 8, 197, 210 De gulden schaduw (‘nieuwe/tweede bundel Verzen’) 6, 7, 9, 94, 110, 113, 117, 118, 119, 120, 122, 123, 124, 125, 127, 128, 129, 131, 133, 134, 135, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 147, 155, 158, 162, 163, 185, 195, 213, 215, 219 ‘De Heilige van het Getal’ 180 ‘Het huis van den dichter’ 113, 122, 162, 163 Ilias-bewerking 5, 107, 108 Interludiën 155, 157, 158, 159, 160, 163, 165, 169, 170, 171, 176, 189, 213, 215, 219 Interludiën II (zie: De tweede bundel der Interludiën) Interludiën III 219, 222 Jaarboek der ziel 93, 94 Janus met het dubbele voor-hoofd (De gelaten der liefde/Dubbelzinnige verhalen) 5, 6, 8, 13, 15, 16, 21, 26, 31, 45, 61, 62, 63, 64, 67, 69, 70, 71, 75, 76, 77, 80, 83, 87, 89, 92, 93, 94, 96, 99, 108, 109, 110, 112, 113, 115, 117, 118, 119, 120, 122, 124, 125, 127, 129, 130, 133, 135, 137, 138, 163, 192, 198, 199, 200, 207, 213, 215, 217, 221, 228 ‘James Ensor: aspecten’ 214 ‘Jezus de Nazarener en Rafaël Verhulst’ 21, 248 ‘De jongste sater’ 30, 244 {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Klein sermoen aan den lezer’ 67 ‘Kleine ode aan Constant Eeckels’ 250 ‘Kroniek der gedichten’ 153 ‘Kronos’ 25, 219 ‘De kuische Suzanna’ 122 Kunst en geest in Vlaanderen 145, 146, 147, 148, 151, 152, 153, 155, 157, 169, 180, 217, 219, 222, 227 Laethemsche brieven over de lente 4, 15, 192, 217, 219 ‘Late zomer aan de zee I-VI’ 256 De leemen torens 6, 35, 210 ‘Het leven van den dichter’ 162 Het licht der kimmen (‘derde bundel Verzen’) 6, 162, 163, 164, 175, 180, 181, 200, 204, 206, 207, 209 ‘Liederen van lente en van herfst’ 82, 93 ‘Liederen van lente en herfst’ 81, 251, 252 ‘Liefde-zang’ 243 ‘Het lied van Phaoon’ 122 ‘Het maal der idioten’ 198, 209 ‘De maanden van zomer en herfst’ 122 ‘Het menschelijk brood’/Het menschelijk boord 198, 217 De modderen man 6, 209, 217 ‘October’ 93, 252 Omzettingen (zie ook: Beginselen der chemie) 6, 180, 181, 185, 191, 198, 199, 200, 204, 206, 207, 209 ‘Opdrachtelijk sonnet’ 198 Over schrijvers en boeken 227 ‘O Vrouwe-leed in liefde ontvange' en leven telen’ 248 ‘De paarden van Diomedes’ 155, 157 ‘Poëmata’ 113, 213, 219 ‘Het proza van Guido Gezelle’ 59 ‘De rei der maanden’ 93, 94, 113, 122 ‘Romeo of de minnaar der liefde’ 13, 26, 61, 245 De schroeflijn 152, 214 ‘De stieren-dief’ 167, 168, 169, 170, 171, 172, 173 ‘Stille gesprekken’ (zie: ‘De voorspelling’/‘Epithalaam’) ‘Terug’ 203 ‘De twaalf maanden’ (zie: ‘De rei der maanden’) De tweede bundel der Interludiën 6, 160, 165, 167, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 174, 175, 176, 177, 178, 180, 189, 213, 215, 219 ‘Uw mond en lijkt mijn mond dan in zijn bitterheid 249 Het vader-huis (‘mijn bundeltje’/‘mijn werkje’) 5, 11, 13, 15, 16, 18, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 39, 44, 139, 163, 192 ‘Verwachting’ 61, 70 Verzameld werk 9 ‘Verzen’ 49 Verzen (‘bundel’/‘verzen-uitgave’/ {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘boek/bundel gedichten’) 5, 7, 8, 9, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 21, 22, 23, 24, 25, 27, 30, 31, 33, 34, 35, 37, 39, 40, 41, 43, 44, 45, 46, 49, 50, 51, 53, 56, 64, 68, 69, 76, 77, 82, 92, 93, 96, 113, 118, 119, 120, 122, 125, 129, 135, 137, 167, 178, 179, 185, 189, 195, 207, 213, 214 ‘Verzen bij den aanvang der lente’ 120, 122 ‘Vier idyllische gedichten’ 25 ‘De vijf zinnen’ 180, 185, 186, 190, 194 De Vlaamsche primitieven. Hoe ze waren te Brugge 219 ‘De vliegende man’ 219 ‘De voorspelling. Stille gesprekken 2’ 244 ‘De vraag der inspiratie. Het vers’ (zie: ‘De geschiedenis van het gedicht’) ‘Vroegere verzen’ (‘Vroegere gedichten’) 16, 23, 25 ‘De vrouw van Kandaules’ 13, 26, 61, 62, 77 Werken 8, 9, 213, 214, 215, 217, 218, 219, 221, 222, 225, 227 Wiekslag om de kim 6, 9, 219 ‘Het wezen van den dichter’ 162 ‘Zang om de lente’ 25 ‘Zomerverzen’ 89, 93, (I-VI) 252 ‘Zondag-namiddag’ 61, 70 ‘De zuivere jongeling en zijne zatte moeder’ 108, 139, 254 ‘De zwijnen van Kirkè’ 13, 51, 61, 62, 77, 249 Woestijne, Maria Julia van de 227 Woestijne, Maurits van de 34, 73, 250 Woestijne, Paul Eduard Karel van de 8, 17, 21, 22, 134, 141, 142, 153, 155, 159, 162, 165, 167, 181, 206, 217, 218, 224, 225, 226, 227 Woestijne-van Hende, Mariette van de (‘mijn(e) vrouw’) 13, 14, 18, 21, 22, 24, 26, 35, 36, 37, 39, 41, 44, 51, 64, 65, 69, 83, 104, 105, 107, 127, 128, 133, 134, 137, 140, 141, 142, 143, 146, 147, 148, 152, 153, 155, 157, 159, 162, 165, 167, 181, 194, 206, 208, 210, 211, 217, 218, 224, 226, 227, 228 Firma Al. Van de Woestijne-Sielbo (‘de zaak’) 34, 36, 59, 80 Wijk, Emma B. van der 84 Z Zutter, Adriënne de 227 1 Zie ook Martin Zuithof, ‘“Men geeft een auteur van een bepaald merk uit, of niet.” De conflicten van Herman Heijermans met zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck, 1904-1924’;, in Jaarboek Letterkundig Museum 4 (1995), p. 13-36, m.n. p. 29-31. 1 Julius de Praetere (1879-1947), typograaf, schilder, decorateur. Hij had Van de Woestijnen bundel Het vader-huis gedrukt en trachtte die bij een uitgever onder te brengen. Een brief waarin De Praetere de oplage aan Van Dishoeck ter uitgave aanbiedt, is niet teruggevonden. De Praetere onderhandelde ook met andere uitgevers. Hij bood de bundel op 16 maart 1903 aan voor een bedrag van B.Frs. 275 aan de Amsterdamse uitgever L.J. Veen. (Letterkundig Museum, Den Haag, archief-Veen.) 2 Er werden van Het vader-huis volgens de colofon 120 exemplaren gedrukt: 20 exemplaren op ‘Japansch keizerlijk papier’ en 100 exemplaren op Hollands Van Gelder. De Praetere sprak in de in noot 1 genoemde brief aan Veen van ‘112-114 ex. van Gelder en 15 Japansche’; hij had volgens die brief al exemplaren verzonden aan Willem Kloos en Albert Verwey, van wie hij positieve reacties had ontvangen. 3 De Nederlandsche Boekhandel, uitgeverij en boekhandel te Antwerpen, was voor Van Dishoeck een belangrijk afzetpunt in België. 4 Het is ons niet bekend, of Van Dishoeck een bod op de bundel heeft gedaan. De Praetere kwam eind maart of begin april 1903 tot overeenstemming met L.J. Veen, bij wie Het vader-huis dat jaar verscheen. Het bedrag dat Veen uiteindelijk voor de bundel betaalde, is niet bekend. (Vgl. de brieven van De Praetere aan Veen van 17, 25 en 28 maart 1903: Letterkundig Museum, Den Haag, archief-Veen.) 1 Bedoeld is de bundel De boom-gaard der vogelen en der vruchten, die in 1905 onder de hoofdtitel Verzen bij Van Dishoeck zou verschijnen. Van de Woestijne informeerde een dag later ook bij L.J. Veen of deze geïnteresseerd was in de nieuwe bundel, die in éen band zou moeten komen met een herdruk van Het vader-huis. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) De prozabundel die Van de Woestijne hier aankondigde zou pas in 1908 verschijnen onder de titel Janus met het dubbele voorhoofd. 2 ‘Romeo of de minnaar der liefde’, in Vlaanderen 1 (1903) 11 (november), p. 501-526. 3 ‘De vrouw van Kandaules’, in Groot Nederland 2 (1904) 5 (mei), p. 513-535. 4 Het eerstvolgende proza van Van de Woestijne in Vlaanderen verscheen pas in december 1905: ‘De zwijnen van Kirkè’. In maart en april 1906 volgde in hetzelfde tijdschrift nog ‘Blauwbaard of het zuivere inzicht’. (Vgl. brief 45, noot 3; brief 60, noot 6; en brief 62, noot 8.) 5 Na zijn eerste verblijf te Latem vestigde Van de Woestijne zich op 18 januari 1904 officieel op het adres Prins Albertstraat 52 te Sint-Amandsberg bij Gent (thans Adolf Baeyensstraat). Hij ging daar wonen wegens zijn voorgenomen huwelijk met Maria Ernestina Joanna (Mariette) van Hende (1884-1968), dat op 13 februari van hetzelfde jaar voltrokken werd. 1 Lees: Prins Albertstraat. 2 Waarschijnlijk een tussentijdse betaling van (of een voorschot op) het honorarium voor Van de Woestijnes bijdragen aan Vlaanderen. 3 ‘Literaire kroniek’ en ‘Verzen: Acht idyllische gedichten’, in Vlaanderen 2 (1904) 7 (juli), p. 319-335 resp. 8 (augustus), p. 378-383. 1 De zieke bloedverwant was het zusje van Mariette, Madeleine van Hende. (Vgl. P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 246.) 2 ‘Literaire kroniek’, in Vlaanderen 2 (1904) 9 (september), p. 419-437. 3 ‘Literaire kroniek’, in Vlaanderen 2 (1904) 11 (november), p. 508-529. Van de Woestijne ontzegde zich dus het honorarium voor één pagina. 4 Onder de brief schreef Van Dishoeck: ‘gezonden 84 fr’. 5 Het is niet bekend wie Van de Woestijne hier bedoelt. (Vgl. ook brief 6.) 1 Adolf Herckenrath (1879-1958), schrijver, boekhandelaar-uitgever te Gent. Hij was bevriend met Van de Woestijne, die zijn Laethemsche brieven over de lente, verschenen in februari 1904, aan hem richtte. De herroepen brief waar Van de Woestijne op doelt, is niet teruggevonden; het is ons niet bekend of ‘de zaak’ de verzenbundel betrof. (Vgl. brief 4.) 1 Van de Woestijne trad in november 1904 tegelijk met Victor de Meyere (1873-1938) toe tot de redactie van Vlaanderen. Hoofdredacteur was op dat moment Herman Teirlinck (1879-1967); de redactie bestond verder uit Emmanuel de Bom (1868-1953), Alfred Hegenscheidt (1866-1964), Prosper van Langendonck (1861-1920), Stijn Streuvels (1871-1969) en August Vermeylen (1872-1945). Teirlinck had in een brief van 11 november 1904 aan Van Dishoeck gevraagd om de toetreding van de nieuwe redacteurs met een brief en contracten officieel te maken en er een gelukwens aan toe te voegen. (Letterkundig Museum, Den Haag; vgl. De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. Brieven en documenten (ed. G.H. 's-Gravesande), Brussel [enz.] [1962], p. 71.) 2 Vgl. brief 1. 3 Vgl. brief 2 en brief 7. 4 De eerder aangeboden prozabundel Janus met het dubbele voorhoofd. (Zie brief 2.) 5 Van Dishoeck had verscheidene Vlaamse auteurs in zijn fonds, en maakte regelmatig reizen naar Vlaanderen om zaken te doen met zowel schrijvers als boekhandelaren. 1 Vgl. brief 4. 2 Een vroegere brief waarin een dergelijke beschrijving van de bundel wordt gegeven, is niet bewaard. 3 Willem Kloos, ‘Literaire kroniek; Het Vaderhuis door Karel van de Woestijne’, in De Nieuwe Gids 19 (1903-1904) 5 (januari 1904), p. 293-303. 4 W.G. v[an] N[ouhuys], ‘Literatuur. Gedichten’, in Groot Nederland 2 (1904) 2 (februari), p. 226-251 (over Het vaderhuis m.n. p. 245-249). 5 Albert Verwey, ‘Boekbeoordeelingen; Het Vader-huis door Karel van de Woestijne’, in De XXe Eeuw 10 (1904) 2 (februari), p. 258. 6 Victor de Meyere, ‘Vlaamsche kroniek; Het Vader-huis. Gedichten van Karel van de Woestijne’, in Nieuwe Arbeid 2 (1904) 1 (januari), p. 42-48. 7 Het artikel van Prosper van Langendonck over Het vader-huis verscheen de maand hierop in Vlaanderen. (Vgl. brief 9.) 8 Vgl. voor het voorgenomen treurspel brief 11, noot 1. 9 Wellicht om financiële redenen, maar zeker ook vanwege de aanstaande geboorte van zijn eerste kind. (Vgl. brief 12.) 1 Het gaat om de voorgenomen uitgave van de verzenbundel. 2 Vgl. brief 10, noot 3 en brief 12, noot 1. 3 Van Dishoeck en Van de Woestijne hadden elkaar voor het eerst ontmoet tijdens het 25e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Gent, gehouden van 28-30 augustus 1899. 4 Het briefpapier is morsig en vertoont een inktvlek. 1 ‘Gedichten uit Den boomgaard der vogelen en der vruchten’, in Vlaanderen 2 (1904) 12 (december), p. 557-567. 2 Prosper van Langendonck, ‘Het vaderhuis’, in Vlaanderen 2 (1904) 12 (december), p. 568-575. 1 In december was bij Van Dishoeck de tweedelige roman In hooge regionen van Gerard van Hulzen verschenen. De bandtekening was van Herman Teirlinck. 2 Van Gerard van Hulzen waren onder meer verschenen Zwervers (Amsterdam 1899); Getrouwd (Amersfoort 1900); Cinematograaf. Trilbeelden (Amsterdam 1902); Wrakke levens (Amersfoort 1903); en De man uit de slop (Rotterdam 1903). 3 Het jongste dochtertje van Van Dishoeck, het vierde kind in het gezin, was Francina Jacoba Wilhelmina. Zij was geboren op 7 december 1904. 1 Het treurspel Dejaneira, waarop Van de Woestijne al in zijn brief van 26 november zinspeelde, werd nooit voltooid. 2 ‘Jezus de Nazarener en Rafaël Verhulst’, in Vlaanderen 3 (1905) 1 (januari), p. 41-54. Onder de brief berekende Van Dishoeck het honorarium voer deze bijdrage: B.Frs. 73,50 (het honorarium bedroeg B.Frs. 5,25 per pagina). 1 Op 4 januari 1905 schonk Van de Woestijnes vrouw het leven aan een zoon, Paul Eduard Karel. Als gevolg van de bevalling werd zij ernstig ziek. Het herstel zou vele maanden vergen. 1 In Verzen zou, behalve de nieuwe bundel De boom-gaard der vogelen en der vruchten en een aantal ‘Vroegere gedichten’, een herdruk van Het vader-huis worden opgenomen. Van de Woestijne deed zijn verzoek aan de uitgever L.J. Veen op 29 januari. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 2 Veen antwoordde Van de Woestijne op 6 februari dat hij van Het vader-huis nog 19 exemplaren gebonden in linnen en 5 in leer in voorraad had, en vroeg hem: ‘Wilt u die misschien nog hebben?’ (Letterkundig Museum, Den Haag.) 1 Bedoeld is het splitsen van versregels die te lang zijn voor de zetbreedte. 2 De bundel Verzen verscheen op hetzelfde papier als August Vermeylens tweedelige Verzamelde opstellen, die in 1904 en 1905 bij Van Dishoeck waren verschenen. 3 Tijdens het bezoek van Van Dishoeck aan Van de Woestijne op 26 januari waren de afspraken betreffende Verzen gemaakt. Daarbij werd onder meer voorgenomen Van de Woestijnes broer, de schilder Gustave Van de Woestijne (1881-1947), het omslag te laten ontwerpen, en een portret van de dichter in het boek op te nemen. 1 Brief van 11 februari 1905. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 2 Vgl. brief 10. 3 Het bandontwerp voor Verzen van Gustave van de Woestijne. 4 Het idee om Prosper van Langendonck voor Verzen om een inleiding te vragen, moet besproken zijn tijdens Van Dishoecks bezoek aan Van de Woestijne op 26 januari 1905. 1 Op 13 februari 1905 schreef Veen aan Van de Woestijne: ‘Waarde Heer! Ik wil u de 18 ex in linnen Band voor 3 Frs en de 5 op jap papier voor 10 Frs per stuk afstaan. Natuurlijk heb ik geen bezwaar tegen den herdruk vooral waar mijn voorraad zoo klein is.’ (Letterkundig Museum, Den Haag.) 2 Het is niet duidelijk welke gedichten Van de Woestijne nog onder handen had; de gedichten in de laatste afdelingen van de De boom-gaard der vogelen en der vruchten (‘Vier idyllische gedichten’, ‘Twee epigrammatische gedichten’, en de ‘Vroegere gedichten’ bestaande uit drie gedichten met als reekstitel ‘Zang om de lente’ en het epische fragment ‘Kronos’) waren alle al eerder gepubliceerd. 1 L.J. Krijn was de eigenaar van De Vlaamsche Boekhandel te Brussel; de firma Postema en v. Raalte was vermoedelijk eveneens een boekhandel. 2 L.H. Smeding, directeur van uitgeverij-boekhandel De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen. 3 Van de Woestijne bedoelde het overnemen van de al eerder genoemde ontwerptekening op de band (op het voorplat). De belettering van het voorplat is met de hand gedaan. Een bewaard gebleven schets van de belettering op de band is van de hand van de schrijver zelf, niet van zijn broer Gustave. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) (Zie afb. p. 58) 4 Het portret van Van de Woestijne dat in de bundel zou worden opgenomen. 5 De uiteindelijke titel werd Janus met het dubbele voor-hoofd. Het verhaal ‘Don Juan sentimenteel’ is niet verschenen. 1 Van de Woestijne schreef op 7 maart aan Veen dat hij voor de resterende voorraad van Het vader-huis B.Frs. 50 bood. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 2 Het contract betrof Verzen en Janus met het dubbele voor-hoofd. (Vgl. brief 24, noot 2 en afb. p. 38.) 1 Naar aanleiding van het bod op de overgebleven exemplaren van Het vader-huis schreef Veen op 8 maart aan Van de Woestijne: ‘In antwoord op uw schrijven wil ik u voor de vijftig franken zenden 10 ex op Holl en 3 ex op Jap papier. Ik hou dan zelf een paar ex voor prive. Uw antwoord zie ik gaarne spoedig tegemoet.’ (Letterkundig Museum, Den Haag.) 2 Veen zou volgens zijn voorstel, behalve de twee exemplaren op Japans papier, 8 exemplaren op Hollands papier behouden. 1 Vermoedelijk beschikte Van Dishoeck over een reproductie van Gustave van de Woestijnes portret van Van de Woestijne. 1 Het origineel is gedateerd 13 maart. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 2 Het woord ‘geboren’ komt in de bundel meerdere keren aan het einde van een regel voor: naar welke plaats Van de Woestijne verwijst, is niet uit te maken. 3 ‘Mijn hart!...’ betreft de aanhef van de negentiende strofe (r. 73) uit het gedicht ‘De jongste sater’. In de voorpublicatie in Vlaanderen in juli 1903 luidde de aanhef: ‘Mijn hart!...’; in de bundel was het waarschijnlijk niet mogelijk om minder te spatiëren en Van de Woestijne wijzigde daar de aanhef in: ‘o Hart’ (p. 117). Van de versregel is een zetproef bewaard gebleven. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) (Zie afb. p. 32.) 4 Het portret door Gustave van de Woestijne is uiteindelijk niet in de bundel opgenomen. 1 Veen had op 8 maart aan Van de Woestijne geschreven enkele exemplaren van Het vader-huis te willen houden voor privé-gebruik (vgl. brief 20, noot 1). Op 14 maart schreef hij hem echter: ‘Het spijt mij dat ik aan uw verzoek niet tan voldoen want zoolang ik nog ex heb komen ze in mijn catalogus voor. Wenscht gij ze dus daaruit te hebben dan moet gij ze allen koopen en de prijs is heusch niet hoog want die paar ex gaan wel weg op den gewonen weg. Ik hoor dus of u ze wilt hebben of niet.’ (Letterkundig Museum, Den Haag.) 1 Vgl. brief 23. 2 De onderhavige brief is later op dezelfde dag verzonden, nadat Van de Woestijne een brief van Van Dishoeck had ontvangen met het te ondertekenen contract. Dit - niet gedateerde - contract betrof Verzen èn ‘een bundel getiteld “Dubbelzinnige verhalen”’, welke titel Van Dishoeck later veranderde in ‘Janus met het dubbele Voorhoofd’). (Letterkundig Museum, Den Haag.) (Zie afb. p. 38.) 1 Deze typografische ideeën zijn niet gerealiseerd: de hoofdtitels en de ondertitels staan op de eerste zetregel tegen de linkermarge. 2 Dit voorstel is overgenomen. 1 Klaarblijkelijk had Van Dishoeck Van de Woestijne geadviseerd toch de gehele voorraad van Veen over te nemen voor B.Frs. 94. Dit bedrag stelde hij vast door een berekening op de briefkaart van Veen van 8 maart: B.Frs. 50 voor de tien exemplaren op Hollands papier en drie op Japans; daarbij opgeteld B.Frs. 20 voor de twee resterende exemplaren op Japans, en B.Frs. 24 voor de drie resterende exemplaren op Hollands papier. Van de Woestijne schreef Veen op 18 maart. Veen antwoordde hem op 20 maart: ‘De 18 Ex Holl Pap + 5 Jap pap zijn geheel frisch. Ik wil ze wel franco zenden mits U mij de frs 94.= zendt. Op drie maanden gaat niet.’ (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen, resp. Letterkundig Museum, Den Haag.) 2 Van de Woestijne verkeerde in de veronderstelling dat Van Dishoeck de betaling nu wel op zich zou nemen. 1 Stijn Streuvels had tot 1905 verscheidene boeken bij L.J. Veen laten uitgeven. In 1905 verschenen enkele werken bij andere uitgevers, maar in 1906 zou hij voor lange tijd weer bij Veen terugkeren. 2 Van de Woestijne was met zijn broers (Gustave, Maurice en Edward) mede-verantwoordelijk voor de familiezaak: ‘Firme Vve Al. Van de Woestyne-Sielbo, Chaudronnerie Industrielle de Cuivre’, een koperslagerij te Gent. 3 Voor de uitgave van Het vader-huis door L.J. Veen was geen contract opgemaakt. 4 Er was besloten tot overname van de gehele voorraad van Veen. Van Dishoeck en Van de Woestijne zouden elk de helft van de exemplaren voor hun rekening nemen en trachten die alsnog aan de man te brengen. (Vgl. brief 29.) 5 Met ‘omslag-teekening’ is het bandontwerp bedoeld; van het opnemen van een portret van Van de Woestijne, zoals oorspronkelijk bedoeld, was eerder afgezien. (Zie brief 22.) 1 Van de Woestijne liet voor zijn vrouw (toen nog zijn verloofde) een exemplaar op Japans papier van Het vader-huis binden in een lederen band, voorzien van haar initialen MVH. (Vgl. cat tent. Karel van de Woestijne 1878-1929, Brussel (Koninklijke Bibliotheek Albert I) 16 juli-22 augustus 1979, nr. 146, p. 59.) 2 De verkoop van de bundel (aan boekhandelaren) was het gevolg van Van Dishoecks aanbiedingsreis. Het door Van de Woestijne voorgestelde prospectus om in Vlaanderen intekenaren te werven, werd inderdaad gedrukt. Van Dishoeck prees Verzen in zijn reguliere voorjaarsaanbieding voor 1905 aan als ‘Een lijvige bundel van den veel-geroemden Vlaamschen dichter.’ (Zie cat. tent. Karel van de Woestijne 1878-1929, Brussel (Koninklijke Bibliotheek Albert I) 16 juli-22 augustus 1979, afb. p. 65.) 3 De verhuizing van Gent naar Latem zou wegens de ziekte van Mariette worden uitgesteld tot 22 mei. 1 Het opstel ‘Kritiek der Vlaamsche beweging’ van August Vermeylen, dat in 1896 verschenen was in Van Nu en Straks, was in 1904 opgenomen in Vermeylens eerste bundel Verzamelde opstellen (p. 35-80). De arts Jules van Roy (1880-1940) was bevriend met Van de Woestijne (hij zou later in Teirlincks en Van de Woestijnes roman De leemen torens optreden onder de naam ‘Lodewijk de Koninck’). Hij had waarschijnlijk geïnformeerd naar een afzonderlijke publicatie van Vermeylens ‘Kritiek’; een dergelijke uitgave verscheen zomer 1905 bij Van Dishoeck. 2 Mogelijk had Van Roy voorgesteld de afzonderlijke uitgave (deels) te bekostigen. 3 ‘De geschiedenis van het gedicht’, in Vlaanderen 3 (1905) 5 (mei), p. 203-235. 4 Het familiebedrijf waar Van de Woestijne in deze periode in meewerkte. 1 De brief is geschreven op postpapier van fa. Al. Van de Woestyne-Sielbo. (Zie afb. p. 72.) 2 Het honorarium voor Van de Woestijnes bijdrage in de mei-aflevering van Vlaanderen. 3 Van Roy's (eventuele) antwoord met betrekking tot de afzonderlijke uitgave van Vermeylens ‘Kritiek der Vlaamsche beweging’ is ons niet bekend. 1 De gebonden exemplaren verschenen inderdaad in een bruine linnen band. 2 Van Dishoeck liet veel drukwerk verzorgen bij Boek-, Couranten Steendrukkerij G.J. Thieme te Nijmegen. 1 Van de Woestijne woonde vermoedelijk op maandag 22 mei 1905 weer daadwerkelijk te Latem. De inschrijving bij de Burgerlijke Stand geschiedde op 31 mei daarna. 2 Volgens het later gedrukte prospectus voor Verzen was de definitieve prijs voor de bundel: ƒ2,90/B.Frs. 6 voor een ingenaaid en ƒ3,50/B.Frs. 7,25 voor een gebonden exemplaar. 3 Niet aangetroffen op de brief; vermoedelijk schreef Van de Woestijne de bedoelde tekst op de achterzijde van de proef voor het prospectus. 1 Dit moet zijn B.Frs. 47, zijnde de helft van B.Frs. 94. (Vgl. brief 27-29.) 1 Van de Woestijne had op het honorarium voor Verzen nog B.Frs. 153 tegoed. 2 Het is niet duidelijk welke problemen er met het linnen voor de band van Verzen gerezen waren. 3 Het gaat hier vermoedelijk om de laatste verzen van het boek. (Vgl. brief 17, noot 2.) 4 Zie afb. p. 66. 1 De hier opnieuw in het vooruitzicht gestelde bundel Dubbelzinnige verhalen, later getiteld Janus met het dubbele voor-hoofd, verscheen pas in 1908. 1 Van Dishoeck had een prospectus uitgegeven van de Vlaamse auteurs in zijn fonds. 2 Van Dishoeck markeerde in de brief de opgegeven adressen van George Eeckhout (Jong Dietschland), M.-E. Belpaire (Dietsche Warande & Belfort) en Pol de Mont (Kunst en Leven). Voor deze tijdschriften zond hij Van de Woestijne recensie-exemplaren ter verspreiding. Van de beoogde Belgische recensies verschenen: A[ugust] V[an] C[auwelaert], ‘Karel van de Woestijne’, in De Groene Linde 2 (1906), p. 35-46; H. Linnebank, ‘Karel van de Woestijne’, in Jong Dietschland 8 (1905-1906) 3 (Paasnummer), p. 229-232; F. Rutten, ‘Verzen van Karel van de Woestijne’, in Dietsche Warande & Belfort 5 (1905) 12 (december), p. 465-472. 3 Onder de brief schreef Van Dishoeck: ‘vd Woestijne 5 geb. 7 ing. + 3 bovenstaande voor recensie Ex + de 2 op Holl. papier’. 1 ‘Verzen’, in Vlaanderen 3 (1905) 9 (september), p. 404-412. Bij deze bijdrage werd een noot geplaatst: ‘Uit: Verzen, ter perse bij C.A.J. van Dishoeck, Bussum.’ Onder de brief maakte Van Dishoeck een berekening van het honorarium voor deze negen pagina's tellende bijdrage, dat B.Frs. 47,25 bedroeg. 1 De Gentse boekhandel Julius Vuylsteke. Vuylsteke zelf was in 1903 overleden. 2 Voorzover ons bekend, heeft Van de Woestijne voor de tentoonstelling niet ingezonden. Wel liet hij Verzen in een luxe band binden die hij schonk aan zijn vriend Emmanuel de Bom. (Zie cat. tent. Karel van de Woestijne 1878-1929, Brussel (Koninklijke Bibliotheek Albert I) 16 juli-22 augustus 1979, p. 64.) 1 Verzen. Het vader-huis; De boom-gaard der vogelen en der vruchten; Vroegere gedichten. 2 Van de Woestijne doelt hier zeer waarschijnlijk op de Duitse schilder Heinrich Nauen (1880-1940), die meerdere keren te Latem verbleef. 1 Van de Woestijne ontving nu ook de gebonden exemplaren van Verzen. Hij zou zorg dragen voor de verzending van recensie-exemplaren aan de Vlaamse bladen en aan het ministerie. (Zie brief 43.) 2 Wellicht bedankt Van de Woestijne niet alleen voor de handelsversie van de gebonden exemplaren van Verzen: ten minste twee exemplaren waren gedrukt op Hollands papier. (Zie brief 43, noot 2 en brief 44; zie ook cat. tent. Karel van de Woestijne 1878-1929, Brussel (Koninklijke Bibliotheek Albert I) 16 juli-22 augustus 1979, p. 64.) 3 ‘De zwijnen van Kirkè’, in Vlaanderen 3 (1905) 12 (december), p. 521-534. Het honorarium voor deze veertien bladzijden omvattende bijdrage bedroeg B.Frs. 73,50. 1 Van de Woestijne volgde met ingang van januari 1906 August Vermeylen (en Herman Teirlinck) op als redactiesecretaris van Vlaanderen; hij had de functie in oktober 1905 aanvaard. 2 De bedoelde maandelijkse rubriek kreeg uiteindelijk de titel ‘Leven en Kunst’. 3 Naar een voorstel van Emmanuel de Bom werden Nederlandse auteurs uitgenodigd in Vlaanderen te schrijven over een Vlaams onderwerp. Van Deyssel zou aan het januarinummer meewerken. Verdere medewerking van Nederlandse auteurs bleef gering: slechts Jac. van Looy en Hein Boeken zouden een bijdrage leveren. 4 Teirlinck ontwierp voor veel uitgaven van Van Dishoeck de bandtekening, zo ook die van Vlaanderen. De aan te brengen veranderingen betroffen de redactiesamenstelling: Alfred Hegenscheidt trad uit de redactie, Van de Woestijne en Victor de Meyere traden toe. De ondertitel van Vlaanderen werd met ingang van januari 1906 gewijzigd van ‘Maandschrift voor Vlaamsche Letterkunde’ in ‘Algemeen Vlaamsch Maandschrift’. 5 Het omslag van Vlaanderen had in 1905 een blauwe kleur met een zwarte belettering; in 1905 werd het omslag geel met zwarte belettering. (Zie ook afb. p. 79.) 6 Een bladzijde tekst in de rubriek ‘Leven en Kunst’ zou 43 regels tellen. Voor de afdeling met scheppend werk (32 regels per volle bladzijde) zou het honorarium met ingang van december 1905 worden verlaagd van B.Frs. 5,25 tot B.Frs. 4 per bladzijde. (Vgl. echter brief 49.) 7 De tweede bundel Cinematograaf. Trilbeelden van Gerard van Hulzen verscheen in juli 1906 met een bandversiering van Herman Teirlinck bij Van Dishoeck. Van geen van de verhalen in deze bundel verscheen in Vlaanderen een voorpublicatie. Van de Woestijne besprak de bundel in het septembernummer van 1906. 1 Van de Woestijne had voor zijn bijdrage in het decembernummer vooruitbetaling van het honorarium gevraagd. (Zie brief 45, noot 3.) 2 Op 30 oktober 1905 schreef Van de Woestijne aan Lode Ontrop: ‘eerst zie ik een droom voor langen tijd verwezenlijkt: een tijdschrift dat het gansche Vlaamsche leven omvatten en uitbeelden zou, geredigeerd door bevoegde geesten [...]. Vlaanderen gaat dan eindelijk een tijdschrift hebben dat eene echte “revue”, een echt tijdsbeeld zal zijn’. (Karel van de Woestijne, Brieven aan Lode Ontrop (ed. Anne Marie Musschoot), Gent 1985, p. 164.) 3 Van Deyssel vroeg waarschijnlijk ƒ25,- voor zijn bijdrage; zijn briefkaart hebben wij niet gevonden. (Zie brief 49.) 4 In de marge van de brief staan enkele berekeningen van Van Dishoeck, vermoedelijk verband houdende met Vlaanderen. 1 Gustaaf Vermeersch' Mannenwetten dat, met een bandversiering van Herman Teirlinck, in 1905 bij Van Dishoeck was verschenen. De geëngageerde prozaïst Vermeersch (1877-1924) werkte van 1903 tot 1907 regelmatig mee aan Vlaanderen. 2 De prospectus werd gemaakt voor de nieuwe jaargang van Vlaanderen. 3 Eind november 1905 waren er voorzover wij konden nagaan nog geen recensies over Verzen verschenen. Enkele latere besprekingen: Albert Verwey, ‘Boeken, menschen en stroomingen; Karel van de Woestijne’, in De Beweging 2 (1906) 1 (januari), p. 131-137 en 2 (februari), p. 246-256; W.G.v. N[ouhuys], ‘Boekbeoordeelingen’, in Groot Nederland 4 (1906) 3 (maart), p. 364-372; Carel Scharten, ‘Overzicht der Nederlandsche letteren; De stand onzer hedendaagsche dichtkunst’, in De Gids 73 (1909) 6 (juni), p. 515-537 (over Verzen op p. 534-536); Is. Querido, ‘Letterkundige kroniek’, in Algemeen Handelsblad 7 maart 1906; Maria Viola in Van Onzen Tijd (zie brief 77, noot 2); en H. Messet in Mercure de France (zie brief 79, noot 2). 1 De redactievergadering vond plaats op zaterdag 9 december (vgl. Karel van de Woestijne, Brieven aan Lode Ontrop (ed. Anne Marie Musschoot), Gent 1985, p. 166). In het prospectus, dat ook in het januarinummer van Vlaanderen werd opgenomen, stond onder andere: ‘“Vlaanderen” is een der beste Nederlandsche tijdschriften, dat in de drie jaren van zijn bestaan getoond heeft wat het wil en kan brengen. Met het begin van den vierden jaargang zal “Vlaanderen” zijn werkkring aanmerkelijk uitbreiden en behalve letterkundig werk bijdragen opnemen op sociaal en wetenschappelijk gebied zoowel als een systematisch overzicht van al wat daar leeft in Vlaanderenland. Ook zullen Noord- en Zuid-Nederlandsche uitgaven geregeld besproken worden en een overzicht van de voornaamste tijdschriften worden gegeven. [...] Noord-Nederlandsche schrijvers worden uitgenoodigd bijdragen voor “Vlaanderen” te leveren, welke reeks zal worden ingeleid door Lodewijk van Deijssel in deze Januari aflevering.’ Verder werd de nieuwe redactiesamenstelling vermeld, medewerkers en verwachte bijdragen werden genoemd, er werden enkele positieve citaten uit de - Nederlandse - pers opgenomen en de prijs (ƒ6,- per jaar) werd vermeld. Het prospectus was ondertekend door C.A.J. van Dishoeck. 2 Bedoeld is: voorzien van een banderol, vanwege een lager post-tarief. 3 De afleveringen van Vlaanderen zouden drie vel druks beslaan (48 pagina's). Van Dishoeck ging akkoord met de overschrijding van dit aantal: het januarinummer omvatte 60 pagina's. 4 Lodewijk van Deyssel, ‘In Vlaanderen Vlaamsch’, in Vlaanderen 4 (1906) 1 (januari), p. 1-6. Van Deyssel stak in zijn bijdrage uitbundig de loftrompet over een groot aantal Vlaamse schrijvers en dichters (voornamelijk medewerkers van Vlaanderen). 5 Van Deyssels honorering was aanzienlijk hoger dan de reguliere B.Frs. 4 (ongeveer ƒ2,-) per bladzijde. 6 Van Dishoeck ging akkoord met dit voorstel. 1 In het januarinummer van 1906 stonden drie bijdragen van Van de Woestijne: ‘Kleine ode aan Constant Eeckels’ (p. 22-23), ‘De gedichten’ (besprekingsartikel, p. 46-48), ‘Tooneel’ (besprekingsartikel, p, 49-51); het anoniem verschenen overzicht ‘De december-tijdschriften’ (p. 58-60) was vermoedelijk ook van zijn hand. 2 Gedichten van Van de Woestijne verschenen in Vlaanderen in januari, mei, juni, september en oktober 1906; ‘Literaire Kronieken’ in de vorm van recensies verschenen maandelijks behalve in februari en november; ‘Don Juan sentimenteel’ en ‘De eeuwige samen-spraak’ zijn niet verschenen; de overige bijdragen van Van de Woestijne zijn niet (of niet onder genoemde titels) verschenen. 3 Lodewijk Ontrop (1875-1941), onder meer componist en essayist, was sinds 1896 bevriend met Van de Woestijne. Van de Woestijne had Ontrop op 30 oktober en nogmaals op 13 november 1905 gevraagd in Vlaanderen een rubriek over muziek te schrijven (vgl. Karel van de Woestijne, Brieven aan Lode Ontrop (ed. Anne Marie Musschoot), Gent 1985, p. 163-165). Een bijdrage van Ontrop met de titel ‘Het muziek-drama en Glück’ is niet verschenen; wel verscheen van Ontrop in Vlaanderen in januari de eenmalige muziekkroniek ‘Lucifer en “de oorlog”’. 4 Van Frans Verschoren (1874-1951) verscheen in Vlaanderen in april 1906 ‘Grijze dagen’ en in december 1906 ‘Karossen!’; een bijdrage met de titel ‘Op den velodrôme’ is niet verschenen. 5 Van de arts Frits Sano (1871-1946) verscheen één opstel in Vlaanderen, in januari 1906. 6 Constant Eeckels (1879-1955), een goede vriend van Van de Woestijne, publiceerde in 1906 gedichten in Vlaanderen in februari, maart, juni, oktober en november. 7 In het prospectus voor Vlaanderen 1906 werd een overzicht opgenomen van de te verschijnen bijdragen. 8 Zie brief 46, noot 5. 9 Deze brief is niet aangetroffen. Het maandelijks verschijnende blad Mededeelingen van de Afdeeling Hooger Onderwijs voor het Volk was een uitgave van de ‘Antwerpsche tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond’. Dit verbond zette zich onder meer in voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs in Vlaanderen, een zaak waarvoor ook in Vlaanderen werd geijverd. 10 ‘Christophorus’ verscheen in Groot Nederland 6 (1908) 2 (februari), p. 129-145 en 3 (maart), p. 329-363. Het verhaal is in het tijdschrift opgedragen ‘Aan mijn broeder Gustaaf’; onder het slot staat: ‘Uitkerke-Laethem, Sept.- Oct. 1907’. 11 Geertje van Joh. de Meester was in 1905 bij Van Dishoeck verschenen; de bandversiering van de twee delen was van de hand van Herman Teirlinck. 12 Oscar Wildes Moderne sprookjes was in een vertaling van Marie van Oosterzee in 1905 bij uitgeverij Hollandia te Baarn & Amsterdam verschenen. Het boek had een kwarto-formaat. 13 De omslagtekening zou door Gustave van de Woestijne worden ontworpen. 14 Van Dishoeck had zich waarschijnlijk lovend over ‘De zwijnen van Kirkè’ uitgelaten of de waardering van derden overgebracht 15 Onder andere in het eerste nummer van 1906 van De Gids en van het Nieuwsblad voor den Boekhandel verscheen een advertentie voor Vlaanderen. 16 Van Dishoeck had waarschijnlijk gevraagd in welke Vlaamse kranten en tijdschriften hij het beste voor Vlaanderen kon adverteren. 17 Vgl. brief 46, noot 4. 18 Lodewijk Scharpé (1869-1935), hoogleraar in de Duitse en Nederlandse filologie te Leuven en redacteur van Dietsche Warande & Belfort, adviseerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Onderwijs. (Zie ook brief 41, noot 2.) 1 De eerste aflevering van de nieuwe jaargang van Vlaanderen verscheen begin januari 1906. 2 Deze lijst is niet aangetroffen. 3 Voor de verspreiding van tijdschriften in België waren de Vlaamse boekhandels van groot belang: zij wierven abonnees en verzorgden de verzending. 4 Deze briefkaart is niet aangetroffen. 5 Van Janus met het dubbele voor-hoofd zijn geen drukproeven bewaard gebleven. 1 De bundel Janus met het dubbele voor-hoofd zou uiteindelijk ruim 20 vel druks beslaan (321 bladzijden, waarvan 10 bladzijden voorwerk en 1 bladzijde nawoord). 2 Dit lijstje is niet aangetroffen. 1 Het omslag van het januarinummer van Vlaanderen had een gele kleur als achtergrond. Vermoedelijk doelde Van de Woestijne op de blauwe belettering en dito versiering van het omslag. 2 Als redactiesecretaris was Van de Woestijne ook verantwoordelijk voor het innen van de betalingen van de Belgische abonnees van Vlaanderen, die van Van Dishoeck de rekeningen ontvingen. Wij hebben geen poging gedaan abonnees van Vlaanderen nader te identificeren. 1 Bedoeld is: nogmaals bij de debiteuren laten bezorgen. 1 Het uiteindelijke voorwoord, getiteld ‘Klein sermoen aan den lezer’ (gedateerd 1 mei 1906), zou één bladzijde beslaan. Van Dishoeck gebruikte Van de Woestijnes uitleg van de titel in de aanprijzing van Janus met het dubbele voor-hoofd in zijn voorjaarsaanbieding 1906: ‘Een bundel proza van den dichter Karel van de Woestijne is een welkome verschijning voor alle litteraire Feinschmecker. De Romeinsche god Janus bifrons - met het dubbele gelaat - dat lacht en weent tegelijk, is de symbolieke figuur voor de verhalen.’ 2 Zie afb. p. 106. De originele tekening is niet teruggevonden. 3 Victor de Meyere zou in zijn dichtbundel Avondgaarde uit 1904 de Franse dichter Albert Samain (1858-1900) hebben geplagieerd. Van de Woestijnes latere huisvriend Joris Eeckhout maakte dit in januari 1906 bekend in het artikel ‘Victor de Meyere en Albert Samain’ in het tijdschrift De Groene Linde. In onder andere de aflevering van maart-april van de Mercure de France en in het Nieuwsblad van 23 januari 1906 werd de kwestie genoemd. (Vgl. ook De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. Brieven en documenten (ed. G.H. 's-Gravesande), Brussel [enz.][1962], p. 91-94.) 4 Van de Woestijne doelde op de correspondent van het Haagse dagblad De Nieuwe Courant Marten Rudelsheim (1873-1920). Rudelsheim was tevens medewerker van Den Gulden Winckel en werkzaam bij de Stadsbibliotheek Antwerpen. Hij publiceerde op 19 januari 1906 in De Nieuwe Courant onder de titel ‘Letterdieverij’ een brief (gedateerd 14 januari) over de plagiaatkwestie. Hij suggereerde dat De Meyere ontslag als redacteur van Vlaanderen zou nemen. 5 Rudelsheim besloot zijn artikel met de zin: ‘En, intusschen kan ik nu reeds meedeelen dat binnen korten tijd een ander geval van plagiaat door een Vlaamsche dichter, maar ditmaal op een Duitscher gepleegd, zal bekend worden gemaakt.’ Wie deze dichter was is ons niet bekend. Van de Woestijne zelf werd op 28 januari 1906 beschuldigd van plagiaat van de Franse dichter Henry de Régnier, in het - niet ondertekende - artikel ‘Dichter De Meyere en Albert Samain’ in Van Onzen Tijd. Overigens sprak Albert Verwey in zijn bespreking van Verzen van beïnvloeding bij Van de Woestijne door de toon van De Régnier. Deze nieuwe kwestie kreeg geen vervolg. (Vgl. P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 284-285.) 6 Op het van 26-30 augustus 1906 te Brussel gehouden 29e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres was, zoals blijkt uit de Verslagen en Mededeelingen, een aantal medewerkers van Vlaanderen aanwezig dat zich liet gelden tijdens de discussies: Lodewijk de Raet sprak onder andere over de brandende kwestie van het gebruik van het Nederlands als voertaal in het Vlaamse onderwijs, Alfons de Cock en Victor Fris spraken over Vlaamse volksliederen en de folklore, Gustaaf Vermeersch hield een redevoering over ‘De Vlaamsche beweging en de Vlamingen in het Walenland’. Van Dishoeck, die ook op het congres present was, mengde zich in de discussies ‘Over goedkope en geschikte prijsboeken voor Vlaamsch België’ en ‘Over verspreiding van het Nederlandsche Boek in België’. 1 Herman Robbers (1868-1937), die bevriend was met Van de Woestijne en een van de oprichters van de Nederlandsche Vereeniging voor Letterkundigen, was redacteur van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. 2 De jonge Rotterdamse uitgever Meindert Boogaerdt jr. (de uitgeverij bestond van 1904 tot 1912) had van 10 tot 27 oktober 1904 voor Teirlinck een serie lezingen in Nederland georganiseerd in tien steden. Teirlinck ontving ƒ2000 als voorschot. Boogaerdt zou de teksten van de voorlezingen uitgeven. Uit een brief van Teirlinck van 31 maart 1904 aan Van Dishoeck blijkt dat dit groot ongenoegen veroorzaakte bij Van Dishoeck, bij wie Teirlinck als auteur onder contract stond. (Letterkundig Museum, Den Haag; zie tevens De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. Brieven en documenten (ed. G.H. 's-Gravesande), Brussel [enz.][1962], p. 58.) Boogaerdt gaf later meerdere boeken uit van Vlamingen, onder andere Teirlincks De doolage (1908) en De kroonluchter (1910) en Stijn Streuvels' Openlucht (1908) en Stille avonden (1908). Teirlincks tournee was kennelijk geen succes geweest. Het is ons niet bekend wanneer Streuvels lezingen in Nederland had gehouden. 3 ‘Binnen-huis’, ‘Verwachting’ en ‘Zondag-middag’ zijn niet als feuilleton in de Nieuwe Rotterdamsche Courant verschenen. 4 Johan de Meester (1860-1931) was redacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 1 Dit ontwerp voor het voorwerk van Janus met het dubbele voorhoofd is niet aangetroffen. 1 In januari 1906 schreef Van de Woestijne aan Emmanuel de Bom, dat Janus met het dubbele voor-hoofd was verkocht ‘aan dien exploiteur van een van Dishoeck, die er me... 200 franken voor betaalt’. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen; vgl. voor het contract brief 24, noot 1.) 1 De Meyeres naam stond vanaf het maartnummer niet meer op het omslag vermeld. 2 Naarmate de brief vordert, wordt Van de Woestijnes handschrift minder regelmatig. 1 De historicus Victor Fris (1877-1925) was (onder meer) stadsarchivaris en docent aan de Rijksuniversiteit te Gent. Hij publiceerde veelvuldig over de geschiedenis van Vlaanderen en van Gent. 2 De econoom Lodewijk de Raet (1870-1914) stichtte met Vermeylen het tijdschrift Jong Vlaanderen (1889-1890). Hij beijverde zich voor het Nederlands als voertaal in het hoger onderwijs, onder meer in Vlaanderen, waarvan hij in 1907 redacteur werd. 3 Alfons de Cock (1850-1921) was volkskundige en onderwijzer. 4 De jongste van de drie broers van Karel van de Woestijne, Maurice. 5 Lodewijk Bossart schreef in Vlaanderen in de afdeling ‘Leven en Kunst’ de kroniek ‘Opvoeding’. 6 ‘Blauw-baard of het zuivere inzicht’ [eerste gedeelte], in Vlaanderen 4 (1906) 3 (maart), p. 133-140. 7 Vgl. brief 59, noot 1. 1 De zuil op de bandtekening draagt een Januskop. (Zie afb. p. 106.) 1 De drukproef van het voorwerk van Janus met het dubbele voorhoofd is niet aangetroffen. 2 Bedoeld is het aprilnummer. 3 Bedoelde kaart is niet aangetroffen. 4 In de Revue Bibliographique Belge, een maandelijkse uitgave van de Brusselse Librairie Oscar Schepens & Cie waarin nieuwe boek- en tijdschriftuitgaven werden aangekondigd, werd Vlaanderen tot september 1905 opgenomen in de rubriek ‘Périodiques Reçus en Échange’; Van Dishoeck is niet op Van de Woestijnes voorstel tot hernieuwde uitwisseling ingegaan. 5 Van Victor Fris werd in februari en maart 1906 het artikel ‘Prof. Henri Pirenne’ gepubliceerd. 6 Johan de Meester had in de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 13 december 1905 zeer positief over Vlaanderen geschreven. 7 De recensie van Linnebank in Jong Dietschland. Linnebank vond Verzen onder meer van ‘hooge dichterlijke waarde’. (Vgl. brief 41, noot 2.) 8 ‘Blauw-baard of het zuivere inzicht (slot)’, in Vlaanderen 4 (1906) 4 (april), p. 166-193. Van de Woestijne vergist zich drie bladzijden in zijn nadeel. Het honorarium bedroeg B.Frs. 112 (28 bladzijden à 4 frank). 1 Vgl. brief 50. 1 Het voorschot op ‘Blauw-baard of het zuivere inzicht’. 2 De koperslagerij werd uiteindelijk eigendom van Eduard van de Woestijne, die zijn broers uitkocht. (Zie P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 261.) 3 Van de Woestijnes opmerking betrof het aprilnummer. 1 Het verhaal ‘Don Juan sentimenteel’ is nooit verschenen. 2 Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Onderwijs had kennelijk een aantal exemplaren van Vermeersch' roman Mannenwetten bij Van Dishoeck besteld. 3 Van de Woestijne wilde het meinummer van Vlaanderen inkorten om zo het halve vel teveel van het januarinummer te compenseren. (Vgl. brief 49, noot 3.) 4 F. Toussaint van Boelaere (1875-1947) besprak in het meinummer Teirlincks roman De doolage. Het beloofde ‘brok proza’ van Reimond Stijns (die in december 1905 was overleden) is ook later niet in Vlaanderen verschenen. 5 Een vel telde 16 bladzijden. 6 Het julinummer zou echter ook 48 pagina's tellen. 7 ‘Liederen van lente en herfst’, in Vlaanderen 4 (1906) 5 (mei), p. 223-226; de ‘kleine tekst’ betrof de recensierubrieken ‘De Gedichten’ en ‘Roman-Literatuur’ in de afdeling ‘Leven en Kunst’ (p. 246-249). Voor de vier bladzijden gedichten was het honorarium B.Frs. 16 in plaats van de genoemde B.Frs. 20. 8 In de afdeling ‘Leven en Kunst’ in Vlaanderen 4 (1906) 4 (april) publiceerde Van de Woestijne twee recensies in de rubriek ‘De Gedichten’ (p. 194-196) en een in de rubriek ‘Kunst’ (p. 196-197). 9 Het voorschot voor ‘Blauw-baard of het zuivere inzicht’. (Vgl. brief 62, noot 8 en brief 65, noot 1.) 1 Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Onderwijs betaalde voor de 75 exemplaren van de bundel Verzen B.Frs. 450 aan Van de Woestijne, die op zijn beurt de exemplaren met 20% korting van Van Dishoeck betrok. 2 B.Frs. 29,10 was het honorarium voor Van de Woestijnes bijdragen in het juninummer van Vlaanderen in de rubrieken ‘De Gedichten’, ‘Letterkunde’ en ‘Tooneel’ (samen p. 288-292), en ‘De Tijdschriften’ (p. 298-300). Aan de rubriek ‘Leven en Kunst’ in Vlaanderen 4 (1906) 4 (april) droeg A. de Cock een kroniek over volkskunde (p. 197-204) en Lodewijk de Raet een sociaal overzicht (p. 204-208) bij; in Vlaanderen 4 (1906) 5 (mei) L. Bossart een bespreking van De opleiding der burgerij in Vlaanderen door F. van der Weghe (p. 242-246) en Em. de Bom een artikel over ‘Brieven van Guido Gezelle’ (p. 249-252); aan Vlaanderen 4 (1906) 6 (juni) ten slotte A. de Cock een kroniek over volkskunde (p. 292-297). 3 ‘Liederen van lente en van herfst’, in Vlaanderen 4 (1906) 6 (juni), p. 265-267. 1 Van de Woestijne woonde met Emmanuel de Bom van 4 tot 7 juni in Nederland de vergadering van de Nederlandsche Vereeniging voor Letterkundigen bij. (Zie P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 259-260.) 2 De schilder en schrijver Jac. van Looy (1855-1930) en de schrijver en criticus Frans Mijnssen (1872-1954). 1 Een bijdrage voor het onderdeel ‘De Gedichten’, in Vlaanderen 4 (1906) 7 (juli), p. 388-389. 2 Hermina Schuyters, ‘Mane-vijver’, in Vlaanderen 4 (1906) 4 (april), p. 165. Hermina Schuyters was een pseudoniem van Van de Woestijne dat terugging op een bestaand persoon. Gustave van de Woestijne noemt in zijn herinneringen een zekere Minaatje Schuytters, die in Latem in de kerk werkte. (Zie P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 327-329, en Gustave van de Woestijne, Karel en ik, Brussel 1979, p. 63.) In Jong Dietschland (Oogstnummer 1906, p. 247-248) vond men het gedicht overigens ‘Karel van de Woestijne klaar afgesproken’. 1 De afrekening van het julinummer van Vlaanderen. 2 Op het omslag van Vlaanderen stond elke maand een door Van Dishoeck verzorgd lijstje ‘Ingekomen Boeken’. 3 De in 1906 bij P.N. van Kampen te Amsterdam verschenen Nederlandse vertaling door Emma B. van der Wijk van Tolstoi's leven. Zijne persoonlijke herinneringen, brieven en aanteekeningen 1828-1863 door P. Biroekoff. Het boek is niet in Vlaanderen besproken. 4 De in 1906 bij Van der Vecht te Amsterdam verschenen studie Ernest Hello door Jos. van Veen. Het boek is niet in Vlaanderen besproken. 5 De in 1906 bij Nederkorn te Alkmaar verschenen bundel Verzen door Evert Temme. Van de Woestijne besprak de bundel in Vlaanderen 4 (1906) 8 (augustus), p. 388-389. 6 Het in 1906 bij Van der Wilk en Groeneveld te Haarlem verschenen toneelstuk Alwin. Woudspel in 5 bedrijven van J.B. Schepers. Van de Woestijne besprak het toneelstuk in Vlaanderen 4 (1906) 8 (augustus), p. 390-393. 7 De door Van de Woestijne geschreven besprekingsrubriek ‘De Tijdschriften’ verscheen anoniem, in Vlaanderen 4 (1906) 8 (augustus), p. 393-396. 1 Bedoeld is de proef van het augustusnummer. 2 Van Dishoeck noteerde een streepje in de marge voor de namen Koopmans, Querido, Baekelmans, Couperus, Gorter en Penning. Waarschijnlijk vroeg hij de gevraagde boeken van deze auteurs bij hun uitgevers aan en zond hij ze aan Van de Woestijne. 3 H. Bavinck, Bilderdijk als denker en dichter. 4 L. van Deyssel, Negende bundel verzamelde opstellen. Rembrandt-bundel. 5 J. Koopmans, Letterkundige studiën. 6 Elise A. Haighton, Dr. Willem Doorenbos. 7 Is. Querido, Literatuur en kunst. Eerste reeks I. 8 J.H. de Ruyter, Gevleugelde woorden. Verzameling van bekende citaten in verschillende talen [...]. 9 H. Borel, Chineesche kunst. 10 La roseraie du savoir. Quatrains mystiques des meilleurs auteurs persans. 11 A. Aletrino, Line. 12 Lode Baekelmans, De zonnekloppers. August Vermeylens recensie verscheen in Vlaanderen 4 (1906) 12 (december), p. 572-574. 13 Louis Couperus, Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan... 14 Herman Gorter, Een klein heldendicht. Van de Woestijnes recensie verscheen in Vlaanderen 4 (1906) 9 (september), p. 437-440. 15 W.L. Penning, Sintjans-lot. 16 Eça de Queiroz, Briefwisseling van Fradique Mendes. Herinneringen en aanteekeningen. Uit het Portugees vertaald door M.J. Koelewijn met taalkundige aanteekeningen door C.G.N. de Vooys. 17 Van de Woestijne schreef voor het augustusnummer vier rubrieken in de afdeling ‘Leven en Kunst’: ‘De Gedichten’, ‘Letterkunde’, ‘Tooneel’ en ‘De Tijdschriften’ (p. 388-396). 18 Van Dishoeck rekende onder de ondertekening het door Van de Woestijne gevraagde geld om in guldens: ‘46,95 BF × 48 (cent) = ƒ22,53’. 1 Vgl. brief 71, noot 2. 2 Van de Woestijne besprak in het septembernummer De pestilentie te Katwijk door Aernout Drost (p. 440-442), en in oktober Naar het leven door Maurtis Uyldert (p. 485-586). 3 Het in 1906 bij Valkhof & Co te Amersfoort verschenen Het liefdeleven van Leo Trelong door L. de Rooy van Heerlen. Het boek is niet in Vlaanderen besproken. 4 De in 1905 bij Scheltens & Giltay te Amsterdam verschenen roman De grijsaard en het meisje door Joh. W. Broedelet. Het boek is niet in Vlaanderen besproken. 5 Het in 1906 bij Van Holkema & Warendorf te Amsterdam verschenen toneelstuk Harald de Skalde door G. van Elring. Het boek is niet in Vlaanderen besproken. 6 Het in 1906 bij Van Holkema & Warendorf te Amsterdam verschenen Dievenschool door Samuel Goudsmit. Het boek is niet in Vlaanderen besproken. 7 De tweede bundel Opstellen door Henri Borel die in 1906 bij Drukkerij en Uitgevers-maatschappij ‘Voorburg’ te Voorburg was verschenen. Het boek is niet in Vlaanderen besproken. 1 Van de Woestijne besprak de roman Warhold van Adriaan van Oordt positief in Vlaanderen 4 (1906) 3 (maart), p. 154-156. Warhold verscheen in De XXe Eeuw 12 (1906) 1 (januari), p. 1-60; 2 (februari), p. 135-190; 3 (maart), p. 255-310; 4 (april), p. 71-110; en 5 (mei), p. 190-247. Warhold verscheen in november 1906 in twee delen bij Van Dishoeck met een bandversiering van Herman Teirlinck. In een aan de uitgave voorafgaand prospectus werd onder andere een citaat uit de bespreking van Van de Woestijne gebruikt. 2 In de bewaard gebleven correspondentie tussen Van de Woestijne en Robbers wordt over dit onderwerp niet gesproken. 3 Lenteleven verscheen in 1899. (Zie over de ontvangst van Lenteleven: Luc Schepens, Kroniek van Stijn Streuvels 1871-1969, [Brugge] 1971, p. 34-37.) 4 In 1896 schreef Streuvels aan De Bom dat zijn oom Guido Gezelle niet opgetogen was over zijn publicatie in het tijdschrift Van Nu en Straks. (Vgl. Laetitia Jansseune/Raymond Vervliet, ‘Stijn Streuvels en “Van nu en straks”’, in Dietsche Warande & Belfort 116 (1971) 8, p. 38-88.) 5 Vgl. brief 62, noot 7. 6 Constant van Buggenhaut, ‘De wondernacht’, in Vlaanderen 4 (1906) 6 (juni), p. 268-269 en 7 (juli), p. 311-334. (Vgl. ook brief 79.) 1 Het betreft het septembernummer. 2 ‘Zomerverzen I-VI’ in Vlaanderen 4 (1906) 9 (september), p. 410-416 en de rubrieken ‘Letterkunde’ en ‘Roman-literatuur’, p. 437-444. 1 Vgl. brief 74. 2 Bedoeld is fiat voor afdrukken. 3 Het septembernummer verscheen ondanks Van de Woestijnes bezwaren uiteindelijk toch, zij het met grote vertraging. Streuvels' verhaal ‘De ommegang’ (een onderdeel van Het uitzicht der dingen) werd gedeeltelijk in het oktobernummer opgenomen, tot groot ongenoegen van Streuvels onder de door Van de Woestijne bedachte titel ‘De ommegang komt’. (Vgl. brief 84, noot 6.) De bundel Het uitzicht der dingen verscheen inderdaad in november 1906 bij L.J. Veen te Amsterdam. 4 Van de Woestijnes (opnieuw geschreven?) bespreking van Van Hulzens werk werd in het verlate septembernummer opgenomen. (Zie brief 46, noot 7.) 1 Van de Woestijne en De Cock ontmoetten elkaar op het 29e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres in Brussel, gehouden van 26 tot 30 augustus 1906. (Vgl. brief 55, noot 6.) 2 ‘Volkskunde’ van A. de Cock was in twee gedeeltes verschenen in Vlaanderen, 4 (1906) 4 (april), p. 197-204 resp. 6 (juni), p. 292-297. 3 De Bom publiceerde in Vlaanderen 4 (1906) 7 (juli), p. 344-348 ‘Vlaamsch leven; Belgische tweetaligheid’ en ‘Letterkunde; Nog brieven van Gezelle’. Vermeylen publiceerde ‘Vlaamsch leven’ in 8 (augustus), p. 386-387. 1 Van de Woestijne werd, na bemiddeling van De Bom (en na een proeftijd vanaf half juli 1906), half september 1906 door Johan de Meester aangenomen als Brussels correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Hij zou de functie tot aan zijn dood in 1929 bekleden. Vanwege het correspondentschap verhuisde hij begin november 1906 van Latem naar Elsene bij Brussel. (Zie P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, 261-262.) 2 Cornelia Johanna (Maria) Viola (1891-1951) was redacteur van het rooms-katholieke tijdschrift Van Onzen Tijd. In de ‘Litteraire kroniek’ in Van Onzen Tijd 6 (1906) 2 (september), p. 259-280) recenseerde zij Van de Woestijnes Verzen. Zij sprak van ‘overgangskunst’; Van de Woestijne noemde zij decadent: ‘allereerst is hij toch Vlaming naar den aard der latere “primitieven”, zoon eener schoonheid, wiens levenskracht in zinsverfijning kwijnt’; ‘kunst als van Karel van de Woestijne bevat geen kiem ten leven; ze is een pralende dood [...]’. Haar eindoordeel over de bundel was overigens positief. Van de Woestijne las over het artikel van Viola in het overzicht van de tijdschriften in de NRC van 30 september 1906. 3 Bedoeld is het oktobernummer. 4 ‘October’ en in de rubriek ‘Leven en Kunst’: ‘De gedichten’, ‘Roman-literatuur’ en ‘De tijdschriften’, in Vlaanderen 4 (1906) 10 (oktober), p. 476-477 en p. 485-492. 5 ‘October’ (vgl. noot 4) en verder: ‘Liederen van lente en van herfst’, in Vlaanderen 4 (1906) 5 (mei), p. 223-226 en 6 (juni), p. 265-267; ‘Zommerverzen I-IV’, in Vlaanderen 4 (1906) 9 (september), p. 410-416. 6 Een dergelijk ‘Jaarboek der ziel’ is nooit verschenen. De genoemde gedichten werden opgenomen in ‘De rei der maanden’ in de bundel De gulden schaduw (1910). 1 De officiële inschrijvingsdatum te Elsene was 3 november 1906; met ‘Dinsdag’ bedoelt Van de Woestijne waarschijnlijk dinsdag 31 oktober. 2 Het novembernummer telde 2 ½, vel (40 pagina's); hiermee was het teveel van het januarinummer gecompenseerd. (Zie brief 49.) 3 Het is ons niet bekend of Van de Woestijne inderdaad op de bedoelde dinsdag een brief aan Van Dishoeck heeft geschreven: de volgende bewaard gebleven brief dateert van eind november 1906. 1 Van Dishoeck was ontstemd over het lange uitblijven van de proeven van Janus met het dubbele voor-hoofd. 2 H. Messet, ‘Lettres Néerlandais’, in Mercure de France 1 november 1906, p. 140-146; over Verzen schreef Messet op pagina 144-146. Zijn oordeel was zeer positief. 3 Het is niet bekend wie Van de Woestijne dit aanbod deed of om welk tijdschrift het ging. 4 Van Dishoeck had kennelijk geen bezwaar tegen te veel bladzijden: het decembernummer besloeg 3 vel. 5 H. Coopmans Thz., ‘Juliaan Dillens’, in Vlaanderen 4 (1906) 10 (oktober), p. 466-475. Het briefje van Coopmans (Van de Woestijne schreef abusievelijk ‘Coopman’) is niet bewaard gebleven. 6 ‘Ixelles’ werd geschrapt. 7 De schrijver en schilder Edmond van Offel (1871-1959) publiceerde slechts een keer in Vlaanderen, n.l. het gedicht ‘Lente’, in Vlaanderen 1 (1903) 1 (januari), p. 17-18. 8 Van Deijssel noemde in zijn artikel ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ (vgl. brief 49, noot 4) het werk van Van Offel ‘veelsoortig en uitmuntend’. 9 De in september 1906 bij de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur te Amsterdam door Willem Kloos bezorgde Bloemlezing uit het werk van Willem Bilderdijk. De bundel is niet besproken in Vlaanderen. 10 Van de Woestijne publiceerde een positieve kritiek over de boekuitgave van De wondernacht, die in november 1906 bij Van Dishoeck was verschenen, in de rubriek ‘Roman-literatuur’, in Vlaanderen 4 (1906) 12 (december), p. 574-576. (Vgl. ook Van de Woestijnes opmerking over De wondernacht in brief 73.) 1 De door Victor de Meyere in twee delen bezorgde editie van de Gedichten van Prudens van Duyse verscheen in 1907 bij Van Dishoeck en bij De Seyn-Verhougstraete te Aalst gezamenlijk. 2 De Vlaamse auteur Pol de Mont (1857-1931). 3 De dichter Hendrik Tollens (1780-1856). 4 Het in november 1906 door Van Dishoeck met een bandontwerp door Herman Teirlinck uitgegeven De wandelende Jood. 5 Een dergelijk opgave is niet aangetroffen. 6 Het is niet duidelijk, wat Van de Woestijne bedoelde: Adriaan van Oordt (1865-1910) schreef zelf geen studies of kritieken; welke studie over Van Oordt (vermoedelijk over diens roman Warhold) Van de Woestijne dan bedoelde, is ons niet bekend. 1 Tussen koning Leopold II en het Belgische parlement rees een conflict over bij wie het gezag in Belgisch-Congo diende te berusten; eind november 1906 werd de zogeheten ‘Kongo-kwestie’ in de Kamer besproken. Van de Woestijne schreef tussen 30 november en 16 december 1906 elf artikelen over de kwestie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 2 Waarschijnlijk zaterdag 8 december. 3 Voor de vijfde jaargang van Vlaanderen verscheen een vergelijkbaar prospectus als voor het jaar 1906. (Vgl. brief 49, noot 1.) 1 Van de linkerhelft van de brief is een gedeelte weggeknipt waardoor aanhef, eventuele datering en eventueel voorgedrukt briefhoofd ontbreken; ook valt niet uit te maken of de brief uit meer dan het overgeleverde vel heeft bestaan. 2 Zie voor de genoemde bijdragen Bijlage II, p. 253. 3 Als Van de Woestijne zich niet vergist, is een brief met opgave verloren gegaan. 4 Van de Woestijne had in november 1906 een voorschot van B. Frs. 50 gevraagd (vgl. brief 79). 1 Aug. Vermeylen zette in drie brieven aan Van Dishoeck (respectievelijk gedateerd 2, 6 en 10 februari 1907) de redenen van zijn terugtreden uit de redactie van Vlaanderen uiteen. (Zie De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. Brieven en documenten (ed. G.H. 's-Gravesande), Brussel [enz.] [1962], p. 103-106.) 2 Vermeylen schreef aan Van Dishoeck dat hij steeds had aangedrongen op een tijdige samenstelling van de afleveringen van Vlaanderen; door de volgens hem ook steeds te laat gehouden redactievergaderingen had de redactie meerdere malen onder tijdsdruk genoegen moeten nemen met kopij die te wensen overliet. Volgens Vermeylen waren er kwalitatief minderwaardige bijdragen in Vlaanderen opgenomen die door de leden der redactie bij gebrek aan tijd niet meer gelezen en beoordeeld konden worden. Als voorbeeld noemde hij de bijdrage van Toussaint van Boelaere over Buysses 't Bolleken in Vlaanderen 5 (1907) 1 (januari), p. 36-37. Ook zouden sommige redactieleden de hun ter beoordeling toegezonden kopij niet lezen. (Zie De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen, p. 103-104.) 3 Herman Teirlinck, ‘Johan Doxa, Gothieker’, in Vlaanderen 5 (1907) 1 (januari), p. 1-22, waarover Vermeylen op 6 februari aan Van Dishoeck schreef: ‘En ik vind het niet noodzakelijk, dat we onze krachten inspannen, om het Vlaamsche publiek zulke onreëele literatuur te doen inslikken als “Johan Doxa, Gothieker”.’ (Zie De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen, p. 104.) 4 T.w. ‘Vlaamsch voor 't Assizenhof van Brabant’, in Vlaanderen 4 (1906) 6 (juni), p. 253-257) en ‘De bisschoppen en de Vlaamsche zaak’, in Vlaanderen 4 (1906) 11 (november), p. 493-502. Tevens had Vermeylen in januari, maart, augustus en december een bijdrage geleverd aan de rubriek ‘Leven en Kunst’. 5 Vermeylen schreef op 6 februari aan Van Dishoeck: ‘voor de literaire leiding zorgen Van de Woestijne, Teirlinck en ik. Welnu, met hen voel ik me niet in mijn milieu, tusschen hen beiden voel ik me niet thuis.’ Zijn bezwaar gold voornamelijk Herman Teirlinck: ‘ik heb geen vertrouwen in Teirlinck, als persoon, als karakter.’ (Zie De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen, p. 105.) 6 Het is niet duidelijk wat Van de Woestijne bedoelt; wellicht de weigering van Streuvels om nog kopij in te zenden, nadat Van de Woestijne van Streuvels' bijdrage ‘De ommegang’ slechts een fragment in Vlaanderen had opgenomen (onder de titel ‘De ommegang komt’). Van Dishoeck schreef op 12 februari 1907 aan Streuvels: ‘Toe geef u uw werk weêr aan Vlaanderen. Er is copienood, vdWoestijne is laksch, 'k betreur zeer zijn doen met uw werk in Octobernummer, waarvan Vermeylen mij vertelt omdat ik, hem schrijvende, zei dat er van u in twee tijdschriften werk staat, en Vlaanderen niet verschijnt. Toe blijft u bij ons en help ons, ik bid u er om. Verdeeldheid, is er teveel helaas en gijlieden zijt ook zoo sensibel ('t spreekt vanzelf), zoo gauw op de teenen getrapt. Er zit nu al tien duizenden franken verlies in Vlaanderen en 'k heb nog hoop en vertrouwen dat we er eenmaal zullen komen, ofschoon de abonnés schrikkelijk verminderden, maar als er verdeeldheid is en geen krachtige leiding dan durf ik niet meer, dan is 't verloren. Dat stuk van Vermeersch over Spiritisme was verkeerd, van Toussaint die recensie over Bolleken was slecht en zooveel meer was er niet goed, ook Teirlinck's stuk voor een eerste nummer, voor Vlaanderen tenminste zeker, geen propagandanummerinhoud, en zoo meer. Vandaar de menschen gaan loopen. En v.d.W. schrijft mij dat hij ziek is en overspannen en Vermeylen wil eruit. Moge er verandering komen. Toe help als u kunt. U toch mogen we niet missen. [...] Vergeef mij, waarde heer Lateur, mijn bemoeiallerig schrijven. Ik mocht dit toch wel doen, niet waar?’ (Letterkundig Museum, Den Haag.) 7 Op 10 februari schreef Vermeylen aan Van Dishoeck dat hij ‘een kaartje’ van Van de Woestijne had ontvangen met de volgende woorden: ‘Een paar redaktieleden van “Vl.” hebben het noodig gevonden dat we samen zoo spoedig mogelijk zouden vergaderen om over uw ontslag te spreken’, waarop hij aan Van de Woestijne had geantwoord dat de andere redactieleden zijn ontslag maar eerst onder elkaar moesten bespreken. ‘Uit den toon van v.d.W - met wien ik overigens altijd op goeden voet stond -’, zo schreef hij aan Van Dishoeck, ‘blijkt voldoende dat hij me in de redaktie niet noodig acht.’ (Zie De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen, p. 106-107.) 8 De kwitanties betroffen de abonnementsgelden voor Vlaanderen. 9 Een aantal boekhandelaren (zoals Leo J. Krijn en Van der Linden) verzorgde een deel van de abonnementen op Vlaanderen. 10 Bedoeld is Fris' betaling van zijn abonnementsgeld of de betaling áán Fris van het honorarium voor diens bijdrage ‘Kerels en blauwvoeten’ in Vlaanderen 4 (1906) 10 (oktober), p. 478-484. 11 Waarschijnlijk had Van de Woestijnes ziekte voor vertraging gezorgd; ook de door hem genoemde ‘tegenkanting’ kan de vertraging hebben veroorzaakt. 12 Een opstel over Vermeylen en Teirlinck is noch in Vlaanderen noch elders verschenen. 13 Het februarinummer verscheen toch. Het opstel van De Bom werd in maart gepubliceerd (‘Victor dela Montagne’, in Vlaanderen 5 (1907) 3, p. 108-115). 14 In april 1906 was Vlaanderen veel te laat verschenen en in september 1906 had Van de Woestijne aan Van Dishoeck voorgesteld die maand niet te verschijnen. (Zie brief 65 en brief 75). 15 Vermeylen berichtte na de redactievergadering op 16 februari aan Van Dishoeck, dat vooral op aandringen van Streuvels overeen was gekomen dat hij verder als enige verantwoordelijke redacteur van Vlaanderen zou optreden. De andere redactieleden (mèt Van de Woestijne en Teirlinck) zouden een redactieraad vormen. Van Dishoeck stemde in met deze oplossing, en al vanaf het - verlate - februarinummer verscheen het tijdschrift onder leiding van Vermeylen. In het maartnummer werd de gewijzigde situatie in Vlaanderen als volgt bekendgemaakt: ‘Ter wille van de eenheid van leiding en om practische regeling van het werk te bevorderen, hebben de redactieleden van “Vlaanderen” het bestuur van het tijdschrift opgedragen aan August Vermeylen.’ (Zie De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen, p. 110-113.) 1 De relatie met August Vermeylen was er na de verandering in de redactie van Vlaanderen niet beter op geworden. Vermeylen schreef aan Van Dishoeck over de trage overdracht van het secretariaat: hij had, zonder succes, meerdere keren bij Van de Woestijne aangedrongen op een overzicht van de diverse betalingen, opdat een eindafrekening kon worden gemaakt. (Zie De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. Brieven en documenten (ed. G.H. 's-Gravesande), Brussel [enz.] [1962], p. 116-119.) 2 Dit betreft de betaling van Tijtgats abonnement op Vlaanderen. 3 De ‘Wereldbibliotheek’ was de grootste en bekendste serie van de in 1905 door L. Simons (1862-1932) opgerichte uitgeverij Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. De uitgeverij werd meestal aangeduid met de naam van deze serie. Al in januari 1906 maakte Van de Woestijne plannen voor diverse vertalingen voor de Wereldbibliotheek, waaronder een Ilias-vertaling. In april 1907 sloot hij een contract met de Wereldbibliotheek voor ‘de vertaling van fragmenten van Homeros' “Ilias” met verbindende tekst’; de vertaling verscheen overigens pas in april 1910. Het honorarium voor de eerste oplage van 5000 exemplaren bedroeg B.Frs. 1000. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 4 Bedoelde brief van Vermeylen hebben wij niet aangetroffen. Op 29 mei 1907 schreef Vermeylen aan Van Dishoeck: ‘Het is wel duidelijk dat hij [= Van de Woestijne] uitvluchten zoekt om tijd te winnen. Maar dat duurt nu al (met mij althans) drie volle maanden! Wordt het niet tijd dat de puntjes op de i's eens gezet worden? Schrijft u hem daarover?’ (Letterkundig Museum, Den Haag; vgl. De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen, Brussel [enz.] [1962], p. 118.) 5 In maart 1907 had Van de Woestijne ‘Aischulos' Zeven op Thebe los (fragment)’ en in mei ‘De zuivere jongeling en zijn zatte moeder’ gepubliceerd (resp. p. 96-107 en p. 189-197). 1 De brief is een onvoltooide kladversie. 2 Het verhaal ‘Don Juan sentimenteel’ is nooit gepubliceerd; het is evenmin overgeleverd. (Zie ook brief 85 en brief 88, noot 3.) 3 Na het woord ‘wachten’ schrapte Van Dishoeck de zin: ‘Uw wijze van handelen laat ik aan u te beoordeelen.’ 4 In februari 1906 had Van de Woestijne een voorschot op het honorarium van Janus met het dubbele voor-hoofd ontvangen. Het is ons niet bekend, of hij het gevraagde bedrag van B.Frs. 200 in zijn geheel had gekregen. Van Dishoeck had Janus met het dubbele voor-hoofd voorjaar 1906 al aan de boekhandels aangeboden. (Zie brief 55, noot 1, brief 58 en brief 59.) 1 Deze opmerkingen lijken ons niet sarcastisch bedoeld. Kennelijk was Van de Woestijne ná de vorige brief er in geslaagd het vertrouwen van Van Dishoeck terug te winnen. Om welke deelneming en wensen van Van Dishoeck het ging, is ons niet bekend. 2 Janus met het dubbele voor-hoofd besloot met een ‘Na-woord, ter verklaring’, gedateerd 6 februari 1908: ‘De goede vriend van den Schrijver: Wat hebt ge daar een geestig boek gemaakt, en mooi. De Schrijver: Wat heb ik daar een treurig boek gemaakt, en slecht. Janus: Ze zeggen dat ik twee aangezichten heb. Weet ik? Ik kan toch op mijn rug niet zien!...’ 3 ‘Christophorus’, opgedragen ‘Aan mijn broeder Gustaaf’, verscheen in Groot Nederland 6 (1908) 2 (februari), p. 129-145 en 3 (maart), p. 329-363. 4 L. van Nifterik Hz. was een drukker te Leiden, die voor Van Dishoeck drukwerk verzorgde. 5 De bundel De gulden schaduw. 6 Het decembernummer van Vlaanderen 1907 zou het laatste nummer zijn. Er verscheen niet direct een ‘leger’ van nieuwe tijdschriften; wel werd opgericht Iris. Vrij, Algemeen Nederlandsch Maandschrift voor Literatuur, Kunst, Sociologie en Wijsbegeerte, dat in februari 1908 eenmalig verscheen bij R. Ed. Verkerke te Brugge; ook verscheen het nieuwe tijdschrift Nieuwe Arbeid. 7 Van Dishoeck sprak in februari 1907 in een brief aan Stijn Streuvels al van ‘tien duizenden franken verlies’. (Zie brief 84, noot 6.) 1 De bundel Verzen uit 1905. 1 ‘Chi lo sa’: Wie weet (het)? (‘Chi lo sa’ is tevens de titel van een jeugdgedicht van Van de Woestijne.) 2 De Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen was op 23 november 1907 te Antwerpen opgericht. Prosper van Langendonck kon zich na een periode van psychische problemen weer voor de Vlaamse literatuur inzetten. Hij zou, nu Vermeylen als hoofdredacteur van Vlaanderen was afgetreden, proberen het blad te laten voortbestaan. 3 Van de Woestijne verbleef van 2 tot 8 februari in Nederland. Op 4 februari hield hij een voordracht in Zwolle, op 5 februari in de Rotterdamsche Kunstkring (in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 5 en 6 februari verschenen positieve verslagen van deze avonden); op 6 februari las hij voor in de Studentensociëteit te Amsterdam (het verslag in het Algemeen Handelsblad van 7 februari was eveneens positief). Ook hield hij nog een voordracht in Utrecht. Tijdens zijn tournee ontmoette hij Van Dishoeck. 1 Op 1 februari 1908 schreef Van Dishoeck aan Van Langendonck: ‘Wanneer de Redacteuren van tot nu zich verbinden er ernstig naar te zullen streven Vlaanderen vooruit te helpen, copie te leveren die naar gelang van omstandigheden al of niet betaald wordt (onderling te regelen) en werk van jongeren niet of zeer gering te honoreeren, goede copie zien te krijgen zonder betaling, alles zooals te doen gebruikelijk is en was met andere tijdschriften; wanneer eenigen beginnen met iets te doen en te toonen dat 't hun ernst is hun tijdschrift te behouden door gratis copie af te staan, wanneer er enkelen zijn die iets doen willen in werkelijkheid (nièt met beloften alleen) voor 't verwerven van abonnés [...]. Dan ben ik bereid 't nog weer te probeeren en voort te zetten, zooals u weet toestaande als maximum honorarium de som van Een Duizend Franken.’ Van Langendonck antwoordde hem op 5 februari onder meer dat 1000 frank (500 gulden) niet volstond. Hij eiste ƒ1000,- van Van Dishoeck. Waarschijnlijk bleef Van Dishoeck bij ongeveer dezelfde voorwaarden die hij aan Van de Woestijne in Nederland meedeelde. In de door Van de Woestijne aangekondigde redactievergadering werd het voorstel van Van Dishoeck vervolgens besproken. Op 29 februari schreef Van Langendonck aan Van Dishoeck: ‘Na rijp overleg heeft de redaktie besloten “Vlaanderen” niet voort te zetten.’ (Letterkundig Museum, Den Haag; zie ook De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. Brieven en documenten (ed. G.H. 's-Gravesande), Brussel [enz.] [1962], p. 134-138.) 2 De schrijfster Anna Maria Francisca (Annie) Salomons (1885-1980), die werkte voor uitgeverij Van Dishoeck. 1 Jhr. J. Feith (1874-1944) was journalist van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Op 1 februari was Janus met het dubbele voor-hoofd in de NRC als ‘dezer dagen te verschijnen’ aangekondigd; ook werd ‘een tweede lijvige bundel Verzen’ in het vooruitzicht gesteld. 2 De Franstalige Belgische dichter Emile Adolphe Gustave Verhaeren (1855-1916). 3 Het is ons niet duidelijk, om welke bundel van Verhaeren het precies gaat: in 1907 verscheen van hem Toute la Flandre. ‘La guirlande des dunes’-Poèmes, en in 1908 Toute la Flandre. ‘Les héros’-Poèmes; in 1910 zou Van de Woestijne zijn bundel De gulden schaduw opdragen aan Verhaeren (en aan Prosper van Langendonck). 1 Van Dishoeck stemde met het voorstel in: hij zond Van de Woestijne de gevraagde vierhonderd frank. Op de 6 maart 1908 gedateerde kwitantie stond vermeld dat Van de Woestijne zijn auteursrecht voor de bundel aan Van Dishoeck overdroeg. (Zie afb. 126.) 1 Het ontwerp-contract hebben wij niet gevonden. 2 Er zijn geen gedichten uit de bundel De gulden schaduw in De Gids verschenen. 3 Janus met het dubbele voor-hoofd zou op 24 april bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum verschijnen. 4 Van de Woestijne doelde op Meisje-studentje van Annie Salomons en Floris V van Adriaan van Oordt, die beide in 1906 bij Van Dishoeck waren verschenen. 1 De auteursexemplaren van Janus met het dubbele voor-hoofd en in de voorafgaande brief gevraagde andere boeken. 2 Een bespreking van Janus met het dubbele voor-hoofd door Lode Baekelmans (1879-1965) is niet achterhaald. 3 M.-E. Belpaire (1853-1948) was hoofdredacteur van Dietsche Warande & Belfort. In het tijdschrift was het werk van Van de Woestijne regelmatig negatief besproken, o.a. in mei 1905 zijn bijdrage aan Vlaanderen ‘De geschiedenis van het gedicht’, in december 1905 de bundel Verzen en in september 1905 Van de Woestijnes gedicht ‘De dubbele nachtegaal’. Over Janus met het dubbele voor-hoofd verscheen een gematigd positieve recensie van J. Persyn, ‘Over letterkunde’, in Dietsche Warande & Belfort 9 (1909) 1 (januari), p. 46-50. 4 De verspreiding van de intekenkaarten voor Janus. 5 Van de Woestijne schonk op 10 juni 1908 een in half-marokijn gebonden en van gouden rugversiering en vergulde kopsnede voorzien luxe-exemplaar van Janus met het dubbele voor-hoofd aan F.V. Toussaint van Boelaere, waarin als frontispice een reproductie is opgenomen van een zelfportret van Van de Woestijne uit 1908. 6 In Groot Nederland werd ‘Verzen bij den aanvang der lente I-II’ en ‘III-IV’, resp. in 6 (1908), 11 (november), p. 684-697 en 7 (1909) 4 (april), p. 451-463 gepubliceerd. 7 In Europa 71 (1908) 5 (mei), p. 97-99 werd ‘Verzen van den aanvang der lente’ opgenomen. 8 Waarschijnlijk het nooit voltooide drama Dejaneira. 1 Tussen 1 juli en 8 augustus 1908 verschenen van Van de Woestijne geen bijdragen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 2 Een dergelijk prospectus verscheen pas in 1910. 3 De eerstvolgende voorpublicaties van gedichten uit De gulden schaduw in de genoemde tijdschriften waren: ‘Adam’, in De Beweging 4 (1908) 10 (oktober), p. 15-34; ‘De maanden van zomer en herfst’, in De Nieuwe Gids 23 (1908) 10 (oktober), p. 993-1000; ‘De kuische Suzanna’, in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 19 (1909) 2 (februari), p. 115-119; 3 (maart), p. 183-186; en 4 (april), p. 250-253 (april); ‘Het gedicht’, in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 19 (1909) 11 (november), p. 330-334; ‘Verzen bij den aanvang der lente’, in Groot Nederland 6 (1908) 11 (november), p. 684-697 en 7 (1909) 4 (april), p. 451-463. In De Gids verschenen geen voorpublicaties van verzen uit de bundel. In De XXe Eeuw zou ‘Het lied van Phaoon’ worden voltooid; dit is niet gebeurd. 4 Dit afschrift is niet aangetroffen. 1 Vgl. brief 93, noot 1. 2 Een bespreking van Janus met het dubbele voor-hoofd in De Hofstad hebben wij niet achterhaald. In de Vlaamsche Gazet verscheen geen recensie van de bundel. 1 Albrecht Otto vertaalde onder andere voor de uitgever L.J. Veen meerdere Duitstalige boeken in het Nederlands. 1 Onbekend. 2 Een (Duitse) vertaling van Janus met het dubbele voor-hoofd is tijdens Van de Woestijnes leven niet verschenen. Pas in 1948 verscheen Janus mit dem Zwiegesicht in een vertaling van Heinz Graef. 3 Op 8 september 1908 was in Het Vaderland een recensie van Janus met het dubbele voor-hoofd van W.G. van Nouhuys verschenen. Dezelfde besprak de bundel ook in Groot Nederland 6 (1908) 10 (oktober), p. 502-508. Verder werd de bundel onder meer gerecenseerd door Herman Robbers in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 19 (1909) 6 (juni), p. 426-430 en door Dirk Coster (vgl. brief 111, noot 3). 4 In De Nieuwe Courant van 16 augustus 1908 ging Frits Lapidoth op een nogal sarcastische toon in op de verhalen uit Janus met het dubbele voor-hoofd, die hij gewild naïef, onlogisch en in te grove bewoordingen verteld noemde. Waarom Van de Woestijne een ‘wraakneming’ vermoedde, is ons niet bekend. 5 De bespreking van Janus met het dubbele voor-hoofd in Nieuw Leven 2 (1909) 1 (januari) was niet van redacteur P.G. (Gust) van Hecke (1887-1967) maar van P.N. van Eyck. 1 Van de Woestijnes schoonmoeder Johanna Francina van Hende-Alonsius (geb. 1860) zou deze crisis overleven. 2 De drukproeven van De gulden schaduw. 1 Bedoeld papiermonster voor De gulden schaduw is niet aangetroffen. 2 Van de Woestijne had geprobeerd een functie als vertaler op het Ministerie van Binnenlandse Zaken te verkrijgen. 3 In december 1909 (brief 110) is sprake van een bij Van de Woestijne verblijvende zieke zwager; het is ons niet bekend, of deze broer van Mariette al in het voorjaar van 1909 bij de familie Van de Woestijne verbleef. 1 De prijs van Janus met het dubbele voor-hoofd was voor de ingenaaide exemplaren B.Frs. 5/ƒ2,90 en voor de gebonden exemplaren B.Frs. 7/ƒ3,50. 2 Deze proef van De gulden schaduw is niet aangetroffen. 3 ‘Dit alles “entre nous”, nietwaar.’ werd door Van de Woestijne in de marge geschreven. Het is door ons tussengevoegd en tussen haakjes geplaatst. 4 Stijn Streuvels won in 1905 de Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor de Vlaamsche Letterkunde voor zijn werk uit de periode 1900-1904. 5 Van René de Clercq (1877-1932) verscheen in 1907 Gedichten. Eerste volledige uitgave, en in 1909 de veelbejubelde bundel Toortsen, beide bij S.L. van Looy te Amsterdam. 6 Vijf ‘Afwijkingen’ waren al voorgepubliceerd in Groot Nederland 4 (1906) 9 (september), p. 295-299 en 5 (1907) 9 (september), p. 319-324; de nummers VI-XIII verschenen in Groot Nederland 7 (1909) 10 (oktober), p. 373-396. De bundel, met daarin dertien verhalen en een inleiding, zou pas in het najaar van 1910 verschijnen. 7 Het (Haagse) weekblad De Hofstad kondigde nog op 12 februari 1910 Het dagelijksch brood aan ‘voor dit jaar’ als ‘een bloemlezing uit zijn journalistiek’. Een dergelijke bundel is echter niet verschenen. 1 Deze overeenkomst was waarschijnlijk begin mei gesloten bij het bezoek van Van Dishoeck aan Van de Woestijne. 2 W.G. van Nouhuys zond Van de Woestijne de drukproeven van Groot Nederland waarin het derde gedeelte van ‘Afwijkingen (VI-XIII)’ zou worden voorgepubliceerd, òf hij retourneerde het kopijhandschrift. 3 Van de Woestijne werkte vanaf januari 1909 (tot eind januari 1911) enkele uren per week als leraar letterkunde aan het door mevrouw M.-E. Belpaire geleide katholieke ‘Institut Supérieure pour Jeunes Filles’ te Antwerpen. 4 Van Dishoeck is op dit verzoek ingegaan: onder de brief schreef hij: ‘ƒ25:- gezonden’. 1 Telegram; de rechterkant van het papier is afgescheurd. Van de Woestijne verzond het telegram ‘ten 5u. 48m. namiddags’, het werd dezelfde dag in Bussum ontvangen ‘ten 6u. 34m. namiddags’. Er is een notitie van Van de Woestijne bewaard gebleven die hij gebruikt moet hebben bij de opgave van het telegram: ‘Dishoeck Bussum Nederland. Afwijkingen gisteren verzonden Dringende bede stuur telegraphisch beloofde Woestijne’. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 2 Van de Woestijne had op 21 mei de door Van Dishoeck gezonden ƒ25,- nog niet ontvangen. (Zie brief 106, noot 4.) 1 De betaling van vijftig exemplaren van Janus met het dubbele voor-hoofd, die Van de Woestijne aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Onderwijs had geleverd; boven de brief schreef Van Dishoeck: ‘is geboekt’. 2 De kopij van De gulden schaduw. 3 Van de Woestijne ontving van Van Dishoeck 20% provisie op de verkoopprijs van de door hem aan het ministerie geleverde boeken. 1 Van de Woestijne woonde van oktober 1909 tot juli 1910 in de Keulenstraat te St. Joost ten Noode bij Brussel. 2 Deze brief is vermoedelijk een begeleidend schrijven geweest bij gecorrigeerde drukproeven voor de zetter. 3 Zie brief 110. 1 Waarschijnlijk verweet Van Dishoeck Van de Woestijne opnieuw in gebreke te zijn gebleven, in dit geval met het corrigeren en verzenden van de drukproeven van De gulden schaduw en Afwijkingen. 2 De schrijver en ambtenaar Firmin van Hecke (1884-1961). 3 Deze opmerking is in de marge geschreven. 1 Op 17 december 1909 stierf koning Leopold II (geb. 1835). Van de Woestijne wijdde tussen 14 december 1909 en 8 januari 1910 tien artikelen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant aan 's konings ziekte on overlijden en aan de troonopvolging door Albert. (Verzameld journalistiek werk (ed. Ada Deprez), dl. 3, Gent 1988, p. 291-342.) 2 De Vijfjaarlijke Staatsprijs voor de Vlaamsche Letterkunde voor de periode 1905-1909. 3 Van de Woestijne doelde op Dirk Coster, ‘Over Karel van de Woestijne; Naar aanleiding van Janus met het Dubbele Voorhoofd’, in Europa 72 (1909) 11 (november), p. 106-122 en 12 (december), p. 106-122. In Costers lange essay besprak hij Van de Woestijne als auteur en Janus met het dubbele voorhoofd uitgebreid en diepgaand, niet zonder kritiek maar over het geheel zeer positief. 4 Het is ons niet bekend of er een exemplaar-in-drukproef van de bundel De gulden schaduw voor de Vijfjaarlijkse Staatsprijs is ingezonden. De prijs ging naar Stijn Streuvels, die hem in 1905 ook had gewonnen. Dit leidde in letterkundig Vlaanderen tot grote commotie; er werd een referendum onder literatoren gehouden, waarop Van de Woestijne onder meer antwoordde dat tegen de uitslag niets kon worden ingebracht aangezien het reglement zich niet uitsprak tegen een herhaling van de winnaar. Ook antwoordde hij van mening te zijn dat de staatsprijs moest blijven bestaan tot er geen enkele Vlaamse auteur over was die hem níet had gewonnen. De gulden schaduw verscheen uiteindelijk in juni 1910. 1 Van Dishoeck was in België geweest, waarschijnlijk voor zijn (voorjaars)annbiedingsreis langs de boekhandels. Hij had daarbij de familie Van de Woestijne ontmoet, maar was klaarblijkelijk niet in het nieuwe huis in de Keulenstraat geweest. 2 Het postscriptum is geschreven door Mariette van de Woestijne en is mede gericht aan de dertienjarige Hendrik Adrianus Ewout van Dishoeck, de tweede zoon van de uitgever. 1 De Parijse vriend is ons niet bekend. De kunsthandelaar A.M. Reckers was eigenaar van de Rotterdamsche Kunstzaal Reckers. 2 Welk portret Van de Woestijne bedoelt is ons niet bekend. Voorzover kon worden nagegaan exposeerde Gustave van de Woestijne niet bij Reckers. 3 De gulden schaduw. De rei der maanden; Het huis van den dichter; Poëmata zou in juni 1910 bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum verschijnen. 4 Van Dishoeck had een prospectus met inschrijvingsbiljet laten maken naar een idee van Van de Woestijne. Onder de kop ‘Werken van Karel van de Woestijne’ werden achtereenvolgens De gulden schaduw, Afwijkingen, Janus met het dubbele voorhoofd en Verzen aangeprezen. Naast de gewone gebonden en ingenaaide exemplaren van De gulden schaduw waren er ook circa twintig genummerde exemplaren op Japans papier verkrijgbaar in losse vellen, ingenaaid of gebonden in perkament. 5 De met Van de Woestijne bevriende schrijver en jurist August van Cauwelaert (1885-1945) was leider van het tijdschrift De Groene Linde. Het werk van Van Cauwelaert werd door Van Dishoeck uitgegeven. 6 De ingenaaide exemplaren van De gulden schaduw kostten ƒ2,90/B.Frs. 6, de gebonden exemplaren ƒ3,90/B.Frs. 8. 7 In een brief van 6 juni 1910 bedankte Toussaint Van Dishoeck voor het hem gezonden exemplaar. (Letterkundig Museum, Den Haag.) 8 Maurits Sabbe besprak De gulden schaduw in De Vlaamsche Gids 7 (1911) 2 (maart/april), p. 169-170. 9 In Hooger Leven van 6 augustus 1910 werd De gulden schaduw besproken daar K.E. In Vlaamsche Arbeid 6 (1910) 2, p. 54-61 door J. Greshoff. 10 J. Persyn besprak De gulden schaduw in Dietsche Warande & Belfort 10 (1910) 12 (december), p. 481-487. 11 Een bespreking van De gulden schaduw door Adolf Herckenrath in Nieuw Leven is niet achterhaald. Evenmin is de bundel besproken door P.N. van Eyck die Janus met het dubbele voor-hoofd in januari 1909 in Nieuw Leven recenseerde. In Nieuw Leven 3 (1910) 5 (mei), p. 199-207 publiceerde wel E. Legier ‘Enkele beschouwingen over Van de Woestijne’. 12 André de Ridder besprak onder het pseudoniem Chevalier De gulden schaduw in La Métropole van 6 juli 1910. 13 Een bespreking door Firmin v.d. Bosch in Durendal is niet achterhaald. 14 Het tijdschrift Ontwaking was in december 1909 voor het laatst verschenen, maar zou van juli-december 1910 met Nieuw Leven fuseren tot Ontwaking en Nieuw Leven. Gezien het feit dat Willem Gyssels een der redacteuren van dit nieuwe tijdschrift was, doelde Van de Woestijne op deze combinatie. Een bespreking van De gulden schaduw in Ontwaking en Nieuw Leven is niet achterhaald. 15 Een recensie van De gulden schaduw in De Week is niet achterhaald. 16 Een recensie van De gulden schaduw in La Belgique Artistique et Littéraire is niet achterhaald. 17 Een recensie van De gulden schaduw door H. Messet in Mercure de France is niet achterhaald. 18 Jean de Bère besprak De gulden schaduw in La Vie Intellectuelle 7 (1911) 1 (januari), p. 48-49. 19 In La Société Nouvelle is geen recensie van De gulden schaduw door Louis Piérard verschenen. 20 Niet achterhaald is op wie Van de Woestijne doelde. 21 Bedoeld zijn de gecorrigeerde drukproeven. 22 De bundel Afwijkingen besloot met het verhaal ‘De zuivere jongeling en zijne zatte moeder’; een ‘sluitstuk’ is niet in de bundel opgenomen, wel een ‘Binnen-leiding’. 23 De weerstand van Van de Woestijne tegen De Beweging en zijn voornaamste redacteur Albert Verwey dateerde al vanaf 1904. Van de Woestijne vond Verweys bespreking van Het vader-huis ‘valsch’ en had geweigerd mee te werken aan Verweys tijdschrift: ‘ik heb hem geantwoord dat ik van zijne beweging niet ben’. (Zie Karel van de Woestijne, Brieven aan Lode Ontrop (ed. Anne Marie Musschoot), Gent 1985, p. 147 en P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 282.) Verwey recenseerde De gulden schaduw overigens in De Beweging 6 (1910) 8 (augustus), p. 314-327. 1 Ofschoon Van de Woestijne al vanaf 1 juli 1910 ingeschreven stond in de Gaucheretstraat 160 te Schaarbeek bij Brussel, verhuisde hij pas begin augustus. (Vgl. brief 116.) 2 Van de Woestijne bedankt voor de ontvangen auteursexemplaren van De gulden schaduw. 3 Drukkerij Thieme moest spoed maken met Afwijkingen, vermoedelijk opdat Van Dishoeck de bundel mee kon nemen op zijn (najaars)aanbiedingsreis. 4 Lees: Albert. 5 Op 20 juni 1910 schreef Van Dishoeck aan koning Albert met het verzoek hem een exemplaar van De gulden schaduw te mogen aanbieden. Op 22 juni antwoordde baron Beyens namens de Belgische vorst aan Van Dishoeck: ‘Tot antwoord op uwen brief van den 20sten dezer maand, heeft de Koning mij gelast Ued. Zijne beste dankbetuigingen te doen geworden voor het dienstwillig inzicht dat Ued. aangespoord heeft Hem het nieuwe werk van den hooggeprezene dichter, Karel van de Woestijne, tot hulde geschenk aan te bieden. Zijne Majesteit staat uwe vraag heel gaarne toe en zal gelukkig zijn het aangebodene werk te ontvangen.’ Van Dishoeck verzond vervolgens een luxe-exemplaar van de bundel aan de koning. Op 6 juli schreef Beyens aan Van Dishoeck: ‘De Koning ontving het mooie werk “De Gulden Schaduw” van Karel van de Woestijne, dat Ued. de minzaamheid heeft gehad hem aan te bieden. De prachtige band van het boekdeel, afgezien van het eigenlijke gewrocht van den uitmuntenden Vlaamschen dichter, werd in niet geringe mate bewonderd door Zijne Majesteit, die mij in opdracht heeft gegeven u Zijne welgemeende dankbetuiging voor deze zoo welwillende toezending over te maken.’ (Letterkundig Museum, Den Haag.) 6 Van mei tot september 1910 werd in Brussel de Wereldtentoonstelling gehouden. Van de Woestijne publiceerde er tussen 7 april en 19 oktober 1910 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant ruim dertig artikelen over. 7 Van de Woestijne schertst vermoedelijk als hij het over een ‘kist boeken’ heeft, hoewel het denkbaar is dat Van Dishoeck na de hartelijke ontvangst van De gulden schaduw meerdere boeken (van Van de Woestijne?) bij koning Albert heeft laten bezorgen. Een bericht hierover in de Belgische pers is niet achterhaald. Wel maakte Herman Robbers in november 1910 in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 20 (1910) 11 (november), p. 354-357 melding van de zending van De gulden schaduw aan de koning. Hij citeerde zelfs de hierbovenstaande brieven van Beyens en schreef daarbij: ‘Het leek mij wel de moeite waard deze toevallig vernomen feiten hier mee te deelen.’ 1 Vermoedelijk schreef Van de Woestijne een aantal artikelen over de boekententoonstelling die op de Wereldtentoonstelling werd gehouden, bestemd voor het Nederlandse Nieuwsblad voor den Boekhandel. (Vgl. brief 114, noot 6 en brief 120.) 1 Welke Van Duysse hier wordt bedoeld, is niet bekend. 1 Met de twee auteurs uit Van Dishoecks fonds zijn Van de Woestijne en Johan de Meester jr. bedoeld. De kaart werd vlak na Van Dishoecks vertrek uit Brussel geschreven. (Vgl. brief 116.) 1 Bedoeld is Johan de Meester, schrijver van onder meer de romans Aristocraten (1908) en Geertje (1905). De Meester was redacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarin Van de Woestijne als correspondent op 20 en 21 augustus 1910 verslag deed van de brand die de Brusselse Wereldtentoonstelling op 14 augustus had getroffen. 1 Waarschijnlijk doelde Mariette van de Woestijne op het verzenden van de prospectussen voor De gulden schaduw. (Zie brief 113, noot 4.) 2 Vgl. brief 115, noot 1. Over de tentoonstelling verschenen in het Nieuwsblad voor den Boekhandel slechts enkele korte berichten. Van Dishoeck was als secretaris verantwoordelijk geweest voor de gezamenlijke inzending van de leden van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Op 9 september 1910 werd in het Nieuwsblad gemeld dat de jury voor ‘de organiseering en schikking van de collectieve inzending van den Nederlandschen boekhandel’ Van Dishoeck een gouden medaille toekende. (Een gedeelte van die ‘schikking’ is in het Nieuwsblad van 17 juni 1910 te bewonderen.) 1 Carel Scharten besprak De gulden schaduw in De Gids 74 (1910) 12 (december), p. 534-535. 1 De briefkaart van Verschoren hebben wij niet aangetroffen; om welke bestelling het gaat is niet duidelijk. Van de Woestijne werd in januari 1911 tijdelijk aangesteld als commies op de afdeling Lager Onderwijs van het Ministerie voor Wetenschappen en Kunsten. 2 De twee delen van August Vermeylens Verzamelde opstellen, die in 1904-1905 bij Van Dishoeck waren verschenen, omvatten resp. 223 en 217 bladzijden. Pas eind 1911 zou bij Van Dishoeck Van de Woestijnes Kunst en geest in Vlaanderen. Eerste bundel opstellen verschijnen. 3 Van de Woestijne doelde mogelijk op de recensie van J. Persyn, die over De gulden schaduw in Dietsche Warande & Belfort sprak van ‘onduidelijkheid, bombast zelfs’. 1 Behalve aan bronchitis leed Van de Woestijne aan rheuma. 2 Uit het journalistieke werk in de periode februari-april 1911 valt inderdaad niet op te maken dat Van de Woestijne met heftige rheuma-aanvallen het bed moest houden. (Zie P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 438-439.) 3 Van de Woestijne had zelf op 20 januari 1911 Van Dishoeck benaderd over de uitgave van Kunst en geest in Vlaanderen. (Zie brief 122.) 4 Of er werkelijk sprake was van een geïnteresseerde Vlaamse uitgever, is niet bekend. 1 De kopij van Kunst en geest in Vlaanderen. 1 25 mei 1911 was Hemelvaartsdag. 1 Van Dishoeck schreef boven de brief: ‘Kwitantie is dit. De ter teekenen gezonden kwit. niet terug ontvangen.’ 2 De bundel Kunst en geest in Vlaanderen verscheen uiteindelijk in één deet. Wel luidde de ondertitel: ‘Eerste bundel opstellen’. In de inleiding bij het eerste deel van De schroeflijn (1928) schreef Van de Woestijne: ‘“De Schroeflijn” is de natuurlijke voortzetting van den bundel opstellen dien de schrijver in het jaar 1911 onder den titel “Kunst en Geest in Vlaanderen” heeft uitgegeven’. De chronologie van de opstellen werd in Kunst en geest in Vlaanderen behouden. 1 Van de Woestijne was slechts tijdelijk aangesteld geweest als commies op de afdeling Lager Onderwijs van het Ministerie voor Wetenschappen en Kunsten, zodat hij niet kon bemiddelen bij de aankoop van Gustaaf Vermeersch' Het rollende leven dat in 1910 bij Van Dishoeck was verschenen. 2 De drukproeven van Kunst en geest in Vlaanderen. 3 Vgl. brief 130. 4 Van de Woestijnes ‘Kroniek der gedichten’ verscheen in De Amsterdammer in de periode van 13 augustus 1911 tot 14 juni 1914. In de jaren 1915-1916 werd zijn rubriek voortgezet in De Nieuwe Amsterdammer. 5 Frans Coenen schreef over Afwijkingen in De Amsterdammer van 11 en 25 juni 1911. 6 De ondertekening is afgeknipt. 1 De ‘eminente speurder’ was uiteraard Van de Woestijne zelf. H.C.C. Clockener Brousson schreef, als directeur van het op te richten Bureau voor Auteursrechten te Batavia, de brochure De gevolgen der Berner Conventie populair besproken (1911). 2 Gedoeld wordt op Willem Frederik Pedro Clignett, die de in september 1911 voor Amsterdam en de provincies Noord-Holland en Utrecht benoemde vertegenwoordiger van het Centraal Bureau voor Auteursrechten was. De in noot 1 genoemde brochure was uitgegeven door het bureau van Clignett. 3 Pedro Clignett woonde - vanaf juli 1911 - evenals Van Dishoeck aan de Nieuwe 's-Gravelandscheweg te Bussum. 4 De bestelling betrof Afwijkingen (en wellicht ook De gulden schaduw). Het is niet bekend hoeveel exemplaren het ministerie bestelde. 5 De drukproeven van Kunst en geest in Vlaanderen. Het boek verscheen begin december 1911. 1 De kwitantie betrof het honorarium van een bundel epische poëzie, Interludiën. Van de Woestijne en Van Dishoeck waren de uitgave waarschijnlijk begin 1912 overeengekomen. 2 De drukproef is vermoedelijk het laatste gedeelte van het in Groot Nederland in maart en april 1912 voorgepubliceerde gedicht ‘De paarden van Diomedes’, dat opgenomen zou worden in Interludiën, (Vgl. brief 133, noot 2.) 3 De bundel verscheen pas in november 1912. 4 De Belgische schrijver Aug. Michot. 1 Op de adreszijde van de briefkaart schreef Van de Woestijne: ‘Dringend’. 1 In de linkermarge van de brief schreef Van Dishoeck: ‘verzonden 9/5 12. 50 exx. en franco vrachtgoed’. 2 Op vel drie van Interludiën staat (een gedeelte van) ‘De paarden van Diomedes’, dat was voorgepubliceerd in Groot Nederland 8 (1910) 7 (juli), p. 39-56; 9 (1911) 12 (december), p. 668-677; 10 (1912) 1 (januari), p. 37-47; 3 (maart), p. 299-307; 4 (april), p. 489-55. Ook in Dietsche Warande & Belfort 10 (1910) 4 (april), p. 357-362 verscheen een fragment, evenals in Van Onzen Tijd 9 (1911-1912) 1 (september 1911), p. 189. 1 Los blaadje zonder aanhef en ondertekening; waarschijnlijk voegde Van de Woestijne het blaadje bij de naar Van Dishoeck teruggezonden proefband van Interludiën. In september 1912 verhuisde Van de Woestijne naar de Sint-Annadreef 24 te Laken in Brussel (inschrijving aldaar op 2 september). 2 De dubbele punt werd toch geschrapt: op de rug van de band staat: ‘Interludiën door Karel van de Woestyne’, op het voorplat staat achter ‘Woestyne’ een punt. 3 Van 21 tot 23 september 1912 werd te Leuven het zestiende Vlaams Natuur- en Geneeskundig Congres gehouden, waarbij de arts Gustaf Verriest aanwezig was. Van de Woestijne schreef in de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 23 en 24 september over het congres. Interludiën heeft als opdracht: ‘Aan Prof Dr. Gustaf Verriest.’ 1 Pausaers hebben wij niet kunnen achterhalen; onder de naam Jules - respectievelijk Jul - Krekel verschenen: Ziek. Eene moeder. Hertetolken (1910) en Een mysterieuze schaduw (1912). 2 De naturalistische Nederlandse auteur Israël Querido (1871-1932). 3 Het prospectus annex bestelformulier voor De gulden schaduw en Afwijkingen had kennelijk weinig effect gesorteerd; op 10 december 1910 schreef Toussaint aan Van Dishoeck over de slechte intekenresultaten voor deze bundels. (Letterkundig Museum, Den Haag.) 4 Het is ons niet bekend, welke dienst Carl Verwilghen aan Van de Woestijne bewezen heeft. 1 Van de Woestijne was sinds december 1911 opnieuw werkzaam op het Ministerie voor Wetenschappen en Kunsten, nu op de afdeling Hooger Onderwijs. 1 De Gravin van Vlaanderen, Maria van Hohenzollern-Sigmaringen, de moeder van koning Albert, overleed in de nacht van 25 op 26 november 1912. Van de Woestijne wijdde op 27 en 28 november en op 1 december in de Nieuwe Rotterdamsche Courant drie artikelen aan haar overlijden en begrafenis. 2 De auteursexemplaren van Interludiën, dat in november 1912 bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum verscheen. (Na het verschijnen van De tweede bundel der Interludiën in juli 1914 werd een ‘I’ toegevoegd op de rug van de daarna nog in de handel gebrachte exemplaren van de eerste bundel.) 3 Interludiën kostte B.Frs.4/ ƒ1,90. 1 Mevrouw van Hende was begin december 1912 in Gent geopereerd; vanaf die tijd verbleef haar dochter Mariette van de Woestijne-van Hende met zoon Paul aldaar. 1 Van de Woestijne ontving 20% provisie op de door hem voor het ministerie bestelde boeken bij Van Dishoeck. 2 Het is onbekend waarop Van de Woestijne doelde. 1 Vermoedelijk sprak Van de Woestijne Van Dishoeck voor het laatst in november of december 1912. (Vgl. brief 136.) 2 ‘Het Huis van den Dichter’ is een afdeling in de bundel De gulden schaduw. 3 Van de Woestijne was al sinds juli 1911 plannen aan het smeden voor een meerdelig dichtwerk met Het licht der kimmen als hoofdtitel. Het eerste deel ervan heette aanvankelijk ‘Het Leven van den Dichter’, later ‘Het Wezen van den Dichter’ en vervolgens ‘Het Gelaat des Dichters’. Hoewel het tot in 1918 de bedoeling was Het gelaat des dichters bij van Dishoeck uit te geven, is de bundel niet bij hem verschenen. (Vgl. ook brief 172.) 4 De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde bekroonde met de tweejaarlijkse, in 1912 ingestelde August Beernaert-prijs het beste werk in het Nederlands, zonder genre-onderscheid. 5 Dit is het eerste voorstel voor de in 1918 bij Van Dishoeck te verschijnen verhalenbundel De bestendige aanwezigheid. 6 Op dit moment waren twee reeksen gedichten onder de titel ‘Het gelaat des dichters’ verschenen in De Gids 75 (1911) 12 (december), p. 373-382 en 76 (1912) 4 (april), p. 108-117. De nummering van de tweede reeks sluit aan bij de eerste. In Groot Nederland 10 (1912) 10 (oktober), p. 397-401 verschenen twee gedichten onder de neutrale titel ‘Verzen’, met een voetnoot: ‘Uit: Het Gelaat des Dichters, in bewerking.’ 7 Op 7 november 1912 schreef Van de Woestijne aan Emmanuel de Bom: ‘Niet alleen ontvangt ge volgende week van mij een-boek-om-te-stelen, heetende “Interludiën” ofte Tusschenspelen, maar daar gaat ook van mij volgende week onder pers een bundel nieuwe verzen, “Het Gelaat des Dichters”, eene prachtuitgave die ik-zelf bekostig, buiten alle uitgeverij om, en die tegen kerstmis klaar komt. Gij krijgt daarvan éen exemplaar der honderd op geschept papier, voor Uw nieuwjaar, maar dan moet gij mij laten weten of de Stadsbibliotheek van Antwerpen niet inteekent voor éen der exemplaren op Japansch papier (acht daarvan komen in den handel, à 30 fr.), en of gij in Antwerpen niet eenige bibliophielen zijt kennende, die op zoo'n ding inschrijven zouden. Ik zeg, in éen woord als in duizenden: het zal schoon zijn.’ (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) Dit plan is niet uitgevoerd. 8 Er werd een begin gemaakt met het drukken van de bundel. Van Dishoeck liet ook twee aanbiedingsexemplaren maken, bestaande uit het voorwerk en zesmaal het eerste vel van de bundel. (Vgl. P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 463 en Karel van de Woestijne, Wiekslag om de kim. Historisch-kritische uitgave (ed. Leo Jansen), Assen 1996, p. 79-85.) 9 Het bedoelde portret is vermoedelijk de litho die Gustave van de Woestijne in 1910 van de dichter maakte. (Zie afb. p. 121.) 1 Waarschijnlijk een herdruk van P.C. Boutens' Beatrijs-bewerking; in 1913 verschenen daarvan bij Van Dishoeck de achtste en de negende druk. 2 De tweede bundel der Interludiën, een vervolg op de in 1912 verschenen Interludiën, zou in 1914 worden uitgegeven. In de periode tussen februari (brief 140) en november 1913 (brief 141) waren Van Dishoeck en Van de Woestijne ook de uitgave van de bundel De bestendige aanwezigheid overeengekomen. 3 Van de Woestijnes schoonzuster Madeleine van Hende woonde bij hem en zijn gezin in. Zij was in deze periode ernstig ziek. (Vgl. ook brief 142.) 4 Van Dishoeck hield zijn uitgeverij voornamelijk draaiende met de uitgave van schoolboeken. 1 Welke schoolboeken Van Dishoeck had verzonden, is niet bekend. 2 Bedoeld is de herdruk van Verzen (1905), die in oktober 1914 verschijnen zou. 1 Van de Woestijne liet zich door medewerkers op het ministerie soms bijstaan bij het overtypen van de kopij of het corrigeren van de drukproeven van zijn bundels. 2 Het verhaal ‘De arme Hendrik’, een bewerking van Hartmann von Aue's ‘Der arme Heinrich’, komt ook in volgende brieven nog ter sprake. Uiteindelijk werd het niet gepubliceerd; het is niet overgeleverd. ‘De arme Hendrik’ werd overigens al in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 23 december 1910 aangekondigd als een in 1911 in Groot Nederland te verschijnen novelle. (Vgl. P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 458-459.) 3 Het streven was de bundel De bestendige aanwezigheid voor eind januari voltooid te hebben met het oog op inzending voor de tweejaarlijkse August Beernaert-prijs. De bundel was echter niet tijdig gereed. 4 Van de Woestijne las op 14 januari 1914 te Leiden en op 15 januari te Delft voor uit eigen werk, vermoedelijk op verzoek - daterend uit najaar 1908 - van Geerten Gossaert. (Vgl. P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 449.) 1 Op 1 januari 1914 was Van Dishoeck 25 jaar uitgever. Dit jubileum ging gepaard met festiviteiten en aandacht in de pers. Het felicitatietelegram van Van de Woestijne is niet aangetroffen. 2 De bundel opstellen Kunst en geest in Vlaanderen verscheen in 1911. 1 De jury voor de August Beernaert-prijs bestond in 1914 onder anderen uit Victor De la Montagne en Stijn Streuvels. 1 Wegens de oorlogsdreiging was het Belgische leger begonnen met het oproepen van dienstplichtigen. 2 Vermoedelijk ten gevolge van zijn veelvuldig ziekzijn in de winter was Van de Woestijnes positie bij het ministerie ter discussie komen te staan. 3 ‘De stieren-dief’, in De Gids 78 (1914) 4 (april), p. 16-50. Onderaan de eerste pagina van de bijdrage was, zoals Van de Woestijne in zijn brief van 24 januari 1914 voorstelde, een notitie geplaatst: ‘Uit “den tweeden bundel der Interludiën”; verschijnt eerlang bij C.A.J. van Dishoeck, te Bussum.’ 1 Kennelijk liep de afwerking van De tweede bundel der Interludiën bij de binder vertraging op. Op 15 april moest de bestelling van het Ministerie nog verzonden worden. De verschijning van de uitgave werd in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 14 juli aangekondigd. De titel op het voorplat van de uitgave luidt: ‘Interludiën. Tweede bundel’; op de titelpagina staat: ‘De tweede bundel der Interludiën’. 2 Vgl. brief 147. 3 De novelle Landelijk minnespel van F.V. Toussaint van Boelaere was in 1910 in een kleine oplage in België verschenen en werd in 1912 daar Van Dishoeck herdrukt. 4 Om welke schilder dit ging, is ons niet bekend. In Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift verscheen geen dergelijk artikel van Toussaint. 5 Uit deze zinsnede lijkt afgeleid te moeten worden dat Van Dishoeck niet was ingegaan op Van de Woestijnes verzoek om een brief aan de jury te schrijven. 6 De August Beernaert-prijs 1912-1914 werd aan Van de Woestijne voor Interludiën toegekend; voor dezelfde bundel(s) kreeg Van de Woestijne overigens - na uitstel vanwege de oorlog - bij Koninklijk Besluit van 31 december 1919 de, inmiddels driejaarlijkse, Staatsprijs voor Vlaamsche Letterkunde voor de periode 1910-1914 toegekend. 1 Dit bestelkaartje is niet aangetroffen. 2 ‘Regierungskommissar’ was een toespeling op Van Dishoecks lidmaatschap van de Nederlandse commissie voor de Internationaler Ausstellung für Buchgewerbe und Graphik (Bugra) die van mei tot oktober 1914 te Leipzig werd gehouden. 1 De drukproeven van de tweede, vermeerderde druk van Verzen. Het vader-huis; De boom-gaard der vogelen en der vruchten; Vroegere gedichten die in oktober 1914 bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum zou verschijnen. 2 Het ministerie had in mei 1906 ingeschreven op 75 exemplaren van Verzen. (Vgl. brief 63.) Onder het postscriptum noteerde Van Dishoeck: ‘1905’ en ‘ja’. 1 Wat de aanleiding was tot Van de Woestijnes bezoek aan Amsterdam, is ons niet bekend. 2 Lees: Bussum. 1 Van de Woestijne woonde sinds 15 juli 1915 op het nieuwe adres. 2 Na de vorige brief, van 22 november 1914, viel de correspondentie stil. Van de Woestijnes literaire productie in de tussenliggende periode was gering; hij publiceerde vrijwel uitsluitend werk dat al gereed lag. 3 De eerste afspraken voor de prozabundel De bestendige aanwezigheid, die in 1918 verscheen, dateerden van november 1913. 4 De plannen die Van de Woestijne hier beschrijft voor een prozabundel Omzettingen, werden pas in 1925 gerealiseerd in Beginselen der chemie; uitgever was echter Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam. In tegenstelling tot wat Van de Woestijne hier schrijft, werden geen verhalen uit de bundel in Groot Nederland gepubliceerd. 5 Onder de hoofdtitel ‘Drie heiligen’ had Van de Woestijne in De Gids 77 (1913) 7 (juli), p. 107-150 de verhalen ‘Adilia’, ‘Arnulphus’ en ‘De heilige van het getal’ gepubliceerd. 6 Verzenden van manuscripten werd bemoeilijkt door de ingestelde censuur. 7 Uit de overgeleverde brieven blijkt niets van honorering van De bestendige aanwezigheid. 8 Van de Woestijne was nog steeds correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 1 De tekst van deze aangetekend verzonden briefkaart is met de machine geschreven en ondertekend met pen. Op de briefkaart staat een censuurstempel: ‘Freigegeben’. 1 De brief is geschreven op papier met een rouwand. 1 De tekst van deze aangetekend verzonden briefkaart is met de machine geschreven; de ondertekening en enkele aanvullingen zijn met pen gedaan. 2 De bedoelde briefkaart van Van Dishoeck aan Van de Woestijne is niet overgeleverd; ongetwijfeld is het onberekenbare postverkeer tussen België en Nederland oorzaak geweest van de vertraging van Van de Woestijnes brieven en het misverstand. 1 Het honorarium voor zijn journalistieke bijdragen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarvan H. Nijgh directeur was, kon Van de Woestijne ondanks de oorlogsomstandigheden betrekkelijk gemakkelijk uitbetaald krijgen. Via deze weg deed Van Dishoeck hem ook enkele malen geld toekomen. 2 Van de Woestijne bedoelt De Nieuwe Amsterdammer. Daarin werden echter geen ‘Omzettingen’ gepubliceerd. 3 ‘De vijf zinnen I: Boer die sterft’, in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 25 (1915) 11 (november), p. 362-376; en ‘De vijf zinnen II: De geboorte van Eva’, in 12 (december), p. 441-452. Op 15 oktober (brief 152) had Van de Woestijne aan Van Dishoeck geschreven dat beide bijdragen in de novemberaflevering zouden verschijnen. 4 Van de Woestijnes eerstvolgende publicatie van gedichten was de reeks ‘Uit Het gelaat des dichters’, in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 26 (1916), 2 (februari), p. 125-130. 5 Het adres in het postscriptum is in een andere hand geschreven, vermoedelijk door een Duitse beambte. De dichter Rudolf Alexander Schröder (1878-1962) was in deze periode censor in Brussel voor de Duitse bezettingsmacht. Hij raakte met Van de Woestijne en enkele anderen (Vermeylen, Teirlinck) bevriend, wat het verzenden van brieven en kopij vergemakkelijkte. Schröder vertaalde verhalen en poëzie van Van de Woestijne in het Duits. 6 Door de laatste regels met het verzoek om toezending van de boeken zette Van Dishoeck een kruis met potlood, ten teken dat ze verzonden waren. Een exemplaar van de herdruk van Verzen zond Van de Woestijne aan het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten in de hoop op een bestelling voor de Volksbibliotheken. Het andere exemplaar van Verzen zond hij op 18 januari 1916 ter beoordeling naar de Duitse censor R.A. Schröder. Bij die zending voegde hij het exemplaar van De gulden schaduw ‘als herinnering aan onze kennismaking’, (Deutsches Literaturarchiv, Marbach am Neckar.) 1 De inhoud van dit aanbod is niet bekend. 2 Van de Woestijne vergist zich: de bijdragen verschenen in november en december. (Vgl. brief 156, noot 3.) 3 Verzending van de drukproeven als boeken, dus als drukwerk, leverde minder problemen op bij de censuur of de douane. 4 Bedoeld zijn de bundels die Van de Woestijne op 27 november 1915 (brief 156) verzocht had te zenden. 1 De brief is getypt, de ondertekening is met pen. Toevoegingen en enkele verbeteringen zijn in inkt met de hand aangebracht. 2 Van de Woestijnes rubriek ‘Nieuwe Fransche literatuur’ in de Nieuwe Rotterdamsche Courant verscheen niet regelmatig; recente Franse literatuur bracht hij overigens ook ter sprake in zijn reguliere bijdragen aan het dagblad. 3 Van de Woestijne besprak Le symbolisme. Essai historique sur le mouvement symbolique en France de 1885 à 1910 (1911) van André Barre in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 3 januari 1917, tezamen met Stendhal et le beylisme van Léon Blum, onder de titel ‘Nieuwe Fransche boeken’. 4 Van de Woestijne besprak Les soldats de la guerre: Gaspard (1915) van René Benjamin in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 2 juli 1916, tezamen met Le poil civil van Tristan Bernard, onder de titel ‘Oorlogsliteratuur’. 5 Le sens de la mort van Paul Bourget was in 1915 bij uitgeverij Plon-Nourrit te Parijs verschenen. Van de Woestijne heeft aan het boek geen bespreking gewijd, maar noemde het in een bijdrage over het Brussels toneel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 16 februari 1919 een ‘onhebbelijke roman’. 1 De brief is getypt, de ondertekening is met pen. Toevoegingen en enkele verbeteringen zijn in inkt met de hand aangebracht. 2 Van de Woestijne heeft geen bespreking gewijd aan Cahiers d'un artiste van Jacques-Émile Blanche, waarvan in 1915 het eerste deel was verschenen. 3 Van de Woestijne besprak Le poil civil. Collection complète (1915) van Tristan Bernard, tezamen met Les soldats de la guerre van René Benjamin. (Zie brief 158, noot 4.) 4 Van de Woestijne heeft geen bespreking gewijd aan de door Marius Roustan bezorgde editie van Maximes van Fr. La Rochefoucauld (1913). Een in deze periode door de Stendhal-specialist Louis Royer bezorgde editie van de Maximes is niet achterhaald. 5 De tegenwaarde van B.Frs. 6.10 was in 1918 ƒ1,80. 6 Er is een revisieproef van het voorwerk van De bestendige aanwezigheid bewaard gebleven. Op de titelpagina staat als jaar van uitgave 1916; onder de inhoudsopgave, waarin inderdaad ‘Drie heiligen’ voor ‘De vijf zinnen’ staan, noteerde Van de Woestijne een aanvulling: ‘Bij wijze van besluit / De armoede van God’. Een dergelijk sluitstuk is niet in de uiteindelijke bundel opgenomen. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 7 Bedoeld is het ongepubliceerd gebleven verhaal ‘De arme Hendrik’. 8 Een derde prozastuk voor ‘De vijf zinnen’ werd niet in De bestendige aanwezigheid opgenomen; ook in De Gids is een dergelijk verhaal niet verschenen. 1 Dit was de bibliografie van nieuw Frans werk die Van de Woestijne op 16 december 1915 (brief 158) verzocht had te zenden. Van de Woestijne putte gegevens hieruit voor zijn besprekingen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 2 Van Dishoeck heeft in de brief alle door Van de Woestijne gevraagde titels aangestreept. 3 Van de Woestijne heeft Pendant l'orange (1915) van Rémy de Gourmont niet besproken. 4 Van de Woestijne heeft Mariée en 1914. Roman, suivi de récits de la guerre (1916) van Charles-Henry (Hirsch niet besproken. 5 Van de Woestijne heeft Les colombes (1915) van Lucie Marguerite niet besproken. 6 Van de Woestijne heeft de dissertatie Essai sur le merveilleux dans la littérature française depuis 1800 (1915) van H. Matthey niet besproken. 7 Van de Woestijne heeft La divine tragédie; Poème (1916) van Henry Bataille niet besproken. 8 Van de Woestijne heeft L'autre aventure du joyeux garçon (1916) noch Chroniques françaises 1914-1915 (1916) van Abel Hermant besproken. 9 Van de Woestijne heeft ...puis il mourut (1915) van Jeanne Landre, waarvan in 1916 een tweede druk verscheen, niet besproken. 10 Van de Woestijne heeft Le prince amoureux (1916) van Louis de Robert niet besproken. 11 Van de Woestijne heeft Perdus? (Aventures heroïques de la guerre) (1916) van J.-H. Rosny aîné niet besproken. 12 Van de Woestijne heeft Cinq prières pour le temps de guerre (1916) van Francis Jammes niet besproken, maar refereerde er wel aan in een bespreking in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 maart 1919, gewijd aan verscheidene tijdens de Eerste Wereldoorlog verschenen boeken. 13 De Dixmude à Nieuport. Journal de campagne d'un officier de fusiliers marins (octobre 1914-mai 1915) (1916) van Claude Prieur. 14 L'invasion du Grand-Duché de Luxembourg en août 1914 (1914) van Frits van den Steen de Jehay. 15 Bedoeld is de Nederlandse journalist en historicus H.G.A. Obreen (1878-1937), die woonachtig was in België. 16 Van de Woestijne heeft Théâtre II. I, Le more de Venise. II, Le journal d'un poète. III, Morceaux divers (1916) van Alfred de Vigny niet besproken. 17 Parabel en Laethemsche brieven over de lente was Van de Woestijnes eerste zelfstandige literaire uitgave geweest. Het boekje verscheen in februari 1904 in de serie Flandria's Novellen-bibliotheek, uitgegeven door Vennootschap Plantyn te Gent. In 1902 waren de ‘Laethemsche brieven’, gericht aan Van de Woestijnes jeugdvriend Adolf Herckenrath, verschenen in het literaire bijblad van het tijdschrift Cosmos, dat door Van Dishoeck werd uitgegeven. De door Van de Woestijne voorgestelde herdruk bij uitgeverij Van Dishoeck is niet verschenen; in 1921 verscheen wel een bibliofiele uitgave in de Palladium-reeks van Jan van Krimpen, J.C. Bloem, J. Greshoff en Jan van Nijlen. Aan de oorspronkelijke tekst voegde Van de Woestijne in deze editie een toelichting over de ontstaans- en drukgeschiedenis toe. 18 In 1917 zou bij Van Dishoeck een herdruk van Janus met het dubbele voor-hoofd verschijnen. 1 De drukproeven van De bestendige aanwezigheid. Met het ‘eindstuk’ wordt het (nimmer gepubliceerde) prozastuk bedoeld dat in plaats van het teruggenomen ‘De arme Hendrik’ het derde verhaal van de ‘Vijf zinnen’ moest worden. (Vgl. brief 159, noot 7.) 2 Om welke ‘surprise’ van Maurits Sabbe het ging, is niet bekend. 1 Het origineel van deze brief is niet overgeleverd; de brieftekst is door Van Dishoeck overgeschreven. Hij heeft het afschrift waarschijnlijk gemaakt om het origineel aan derden te kunnen tonen, zoals Van de Woestijne in de brief voorstelde. 2 In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1 december 1916 citeerde Johan de Meester een brief van Van Dishoeck, waaruit bleek dat de woningen van Van de Woestijne en Vermeylen onder permanente bewaking van het Duitse leger stonden. Van de Woestijne woonde aan de De Vrièrestraat 13 te Laken bij Brussel. (Vgl. P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken [I], Arnhem 1942, p. 24-25.) 3 August Vermeylen woonde aan de Dieweg 53 in Ukkel bij Brussel. 4 Deze brief is niet achterhaald. 1 Welke jonge uitgeversfirma Van de Woestijne bedoelde, is niet bekend. 2 Een bloemlezing zoals door Van de Woestijne beschreven, is niet verschenen. 1 Bij Van Dishoeck was De bestendige aanwezigheid ter perse. Begin november 1918 verscheen van Van de Woestijne bij W.P. van Stockum te Den Haag en De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen de prozabundel Goddelijke verbeeldingen. Dit moet bij Van Dishoeck het ongenoegen gewekt hebben dat voorlopig een einde maakte aan zijn geduld en inschikkelijkheid jegens Van de Woestijne. Uit een brief van 18 augustus 1918 van F.V. Toussaint van Boelaere aan Van Dishoeck is te lezen dat de uitgever ook aan Toussaint zijn boosheid had geuit, en wellicht zelfs om diens advies of bemiddeling had verzocht. Toussaint schreef Van Dishoeck: ‘Als ik Van Dishoeck was, zou ik geen boek van v.d. Woestijne ter perse leggen vóór ik de hééle copij in handen had; dan het boek heel vlug laten zetten en, als 't gezet is, den auteur flink honoreeren. Ik ken Karel sedert ongeveer een kwart eeuws - wat worden we oud! - er is geen kerel, waar je beter op de baan meê kunt, dan hij; maar je moet nooit aan zijn “faiblesses” toegeven. Dat begrijpt hij zelf wel. Ik heb hem laatst gezien, maar heb heelemaal vergeten hem van Uw brief te spreken - op voorzichtige wijze natuurlijk. Bij een naaste gelegenheid zal ik het doen en zal U dan wel vertellen, hoe hij de zaak opvat. Het zou me bijzonder spijten, indien het - als in een tragedie - leidde tot een breuk!!!’ Het laatste kon kennelijk niet verhinderd worden. (Letterkundig Museum, Den Haag.) 2 De oorlogssituatie moet verantwoordelijk gehouden worden voor het stagnerende postverkeer; uit Van de Woestijnes brief van 6 september 1917 (brief 165) blijkt dat een aantal brieven verloren ging. 1 De brief is een kladversie in het handschrift van Van Dishoeck. De ‘netversie’ van de brief is daadwerkelijk verzonden (hoewel uiteraard in een mogelijk iets gewijzigde vorm), zoals blijkt uit Van de Woestijnes reactie van 23 september (brief 166). 2 ‘Omzettingen I; Dansstudie’, in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 27 (1917) 2 (februari), p. 133-139; ‘Omzettingen II; Het maal der idioten’, in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 27 (1917) 3 (maart), p. 206-124. In De Gids 80 (1916) 4 (april), p. 1-10 was een ‘Opdrachtelijk sonnet’ verschenen, het eerste deel van het gedicht ‘Het menschelijke brood’ en vijf gedichten onder de titel ‘Uit: “Aan de eeuwige”’. In Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 26 (1916) 2 (februari), p. 125-130 verschenen vijf gedichten onder de titel ‘Uit “Het gelaat des dichters”’. 3 Tijdens de oorlog zette Van Dishoeck zich intensief in voor de (voornamelijk) Belgische vluchtelingen in Nederland, onder meer door onderdak te bieden. 4 Van Cyriel Buysse verschenen tijdens de Eerste Wereldoorlog bij Van Dishoeck: de tweede druk van 't Ezelken wat niet vergeten was (1915), de tweede druk van De vroolijke tocht (1915), Oorlogsvizioenen (1915), Zomerleven (1915), de tweede druk van Het leven van Rozeke van Dalen (1917), Van een verloren zomer (1917) en de tweede druk van 't Bolleken (1917). Van Jozef Muls: De gruweljaren 1914-1916 (1916). Van Maurits Sabbe: Caritate (1914), In 't gedrang (1915), de derde druk van Een mei van vroomheid (1916), de vierde druk van De filosoof van 't Sashuis (1918) en de tweede druk van De nood der Bariseele's (1918). 5 In 1915 was in opdracht van de Belgische koning een comité opgericht met als doelstelling het verzamelen van boeken voor de soldaten aan het front. Sabbe, die via zijn broer met dat comité van doen had, schreef aan Van Dishoeck op 5 augustus 1915: ‘Zooals van zelf spreekt heb ik dadelijk uw naam opgegeven als zijnde de uitgever bij uitnemendheid der Vlaamsche auteurs in Nederland.’ (Letterkundig Museum, Den Haag.) Ook Buysse benaderde Van Dishoeck regelmatig voor hulp bij het verzamelen van dergelijke lectuur. (Zie S.A.J. van Faassen, ‘Cyriel Buysse en de Nederlandse uitgever C.A.J. van Dishoeck, II: 1914-1931’, in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 5 (1989), p. 35-66.) 6 De herdruk van Janus met het dubbele voor-hoofd verscheen nog in 1917. (Vgl. brief 167.) 7 De Nederlandse acteur en regisseur Willem Royaards (1867-1929). 8 Herman Teirlinck. 1 Met de zendingen bedoelt Van de Woestijne Van Dishoecks brief van 6 september (brief 165) en de drukproeven van De bestendige aanwezigheid. 2 Van de Woestijne verhuisde rond eind september 1917 naar dit adres; van april 1917 tot oktober 1918 verbleef hij met zijn gezin bij de bevriende familie Borginon te Ledeberg-Pamel (nu Roosdaal). 1 Drukproeven van De bestendige aanwezigheid. 2 Bedoeld was de (in opzet inmiddels gewijzigde) bundel Het gelaat des dichters, die Van de Woestijne in zijn brief van 15 oktober 1915 (brief 152) al had aangekondigd. 3 De tweede druk van Janus met het dubbele voor-hoofd verscheen in november 1917, in dezelfde uitvoering als de eerste druk. 4 Het is ons niet bekend welke dienst Van de Woestijne bewees. Van Dishoeck gaf in samenwerking met De Nieuwe Boekhandel te Brussel de Beiaard-serie uit; nummer 1 uit die serie was in 1918 F.V. Toussaint van Boelaeres Petrusken's einde. Een spel van luttel gebaren. 1 Vermoedelijk is bedoeld de schrijver en journalist M.J. Brusse (1873-1941). 2 Van het door Van de Woestijne voorgestelde tijdschrift is niets gekomen. 3 Van de Woestijne doelde vermoedelijk op Epibasis, een roman die echter niet werd voltooid. In Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 74 (1914) 12 (december), p. 399-423 was een ‘fragment uit een roman’ verschenen, met als titel ‘Terug’. (Een dergelijk fragment zou ook in november 1927 (p. 399-423) in dat tijdschrift worden gepubliceerd.) 4 Herman Teirlinck. 1 Een boekhandel te Gent. 2 Op 10 september 1908 had Van Dishoeck aan August Vermeylen geschreven: ‘Vlaanderen heeft me ook veel gekost. Het laatste jaar ruim fl 1400:-; 't geheel verlies is nu fl 6500:- geweest. En daarvoor heeft men dan zooveel gewerkt en z'n best gedaan. 't Is bedroevend.’ (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 3 Van Dishoeck gaf in 1918 de tweede druk van Teirlincks roman Mijnheer J.B. Serjanszoon, Orator Didacticus uit, die oorspronkelijk in 1908 was verschenen. 't Bedrijf van den kwade (1904) en Het stille gesternte (1903) zouden niet worden herdrukt. 4 Albert Geudens (1869-1949) was een Belgisch schilder en etser, die voor Van Dishoeck uitgaven illustreerde. Het echtpaar Geudens woonde te Brussel. 5 Van de Woestijne verbleef te Pamel. 6 August Marinus Eliza van Dishoeck (1892-1973) zou in 1928 mede-directeur van de uitgeverij worden. 7 Genoemde kinderen waren respectievelijk Anthonetta Francina Cornelia (geb. 1892) en de al eerder genoemde zoon Ewout. 1 Van Dishoeck herdrukte in deze periode geen werk van Van de Woestijne. 1 Het is niet bekend of er werkelijk aanleiding was voor Van de Woestijnes suggestie dat derden een breuk tussen hem en Van Dishoeck wensten. (Zie ook noot 8.) 2 Dit is voor lange tijd de laatste overgeleverde brief waarin over voorgenomen uitgaven gesproken wordt. De bundel Omzettingen verscheen niet bij Van Dishoeck maar in 1925 in sterk gewijzigde samenstelling bij Nijgh & Van Ditmar onder de titel Beginselen der chemie. De door Van de Woestijne hier genoemde verhalen komen daarin niet voor. ‘Het maal der idioten’ en ‘Dansstudie’ verschenen in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. 3 De omvangrijke bundel, een gewijzigde versie van wat oorspronkelijk Het gelaat des dichters zou worden, is uiteindelijk niet bij Van Dishoeck verschenen; de bundel verscheen, in - opnieuw - gewijzigde vorm, in 1920 bij Uitgeversmaatschappij Het Roode Zeil te Antwerpen onder de titel De modderen man. 4 De bestendige aanwezigheid verscheen eind maart 1918. Op 18 augustus schreef F.V. Toussaint van Boelaere, die een exemplaar van de bundel had ontvangen, aan Van Dishoeck: ‘Daar Karel geen exemplaar heeft van zijn Bestendige Aanwezigheid, zal ik hem 't ex., dat jij me hebt toegezonden, ter hand stellen.’ (Letterkundig Museum, Den Haag. 5 Vermoedelijk doelde Van de Woestijne ap Epibasis; deze roman is nooit verschenen. 6 De leemen torens, de brievenroman die Van de Woestijne samen met Herman Teirlinck schreef, verscheen in 1917 en 1918 in afleveringen in De Gids. De roman zou pas in 1928 in boekvorm verschijnen bij Nijgh en Van Ditmar's Uitgevers-maatschappij te Rotterdam. 7 Johan de Meester was redacteur bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarvan Van de Woestijne nog altijd Brussels correspondent was. Via deze weg was het postverkeer minder omslachtig. 8 Begin november 1918 verscheen van Van de Woestijne bij W.P. van Stockum te Den Haag en De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen de prozabundel Goddelijke verbeeldingen. (Zie voorts brief 164, noot 1.) 1 De aanhef doet vermoeden dat de brief in ieder geval van na juni 1910 dateert; het in de brief genoemde vele werk van Van de Woestijne op het ministerie kan voortgekomen zijn uit de veeleisender functie, die hij daar tussen 1913 en augustus 1920 bekleedde. Van Dishoeck bezocht België voornamelijk in het voor- en najaar, voor zijn aanbiedingsreizen. Datering in najaar 1918 is onwaarschijnlijk vanwege de oorlog die tot 11 november duurde. De zin: ‘Dan konden we beiden samen rustig over alles praten’, zou kunnen verwijzen naar de ‘breuk’ van eind 1918. De brief is dus mogelijkerwijs geschreven in het voorjaar van 1919. 1 Van Dishoecks jongste kind Cornelis Anthony Jacobus (geboren 21 mei 1907) overleed op 26 juni 1919. 1 Briefhoofd en ductus komen overeen met de brief van 30 augustus 1919. Voor een na-oorlogse datering pleit ook het feit dat Van de Woestijne, die na 1918 een veeleisender functie op het ministerie bekleedde, aangaf een zekere invloed op het boekenaankoopbeleid van het ministerie te hebben. De gewenste verschijningsdatum van de in de brief genoemde bundel en het feit dat de kopij nog moest worden ingeleverd duidt op het vroege najaar. Vermoedelijk is de brief op zijn laatst eind september geschreven. Aangezien Van de Woestijne het ministerie in augustus 1920 verliet, zal de brief uit 1919 stammen. 2 Bedoelde ambtenaar is uiteraard Van de Woestijne zelf. 3 Welke bundel Van de Woestijne op het oog had, is niet te achterhalen: er is na de oorlog geen verzenbundel van hem bij Van Dishoeck verschenen. 1 Van de Woestijne, sinds 1920 als docent verbonden aan de Gentse universiteit en inmiddels wonend te Zwijnaarde, bracht de zomer gewoonlijk door in Oostende. In de jaren tussen 1919 en deze brief heeft Van Dishoeck geen werk van Van de Woestijne uitgegeven, met uitzondering van de afzonderlijke uitgave van het verhaal ‘Christophorus’ uit Janus met het dubbele voor-hoofd in 1926 (samen met uitgeverij De Sikkel te Antwerpen). 2 Een herdruk van Verzen uit 1905, waarvan in 1914 een tweede druk was verschenen. De plannen voor deze herdruk zouden echter worden geïncorporeerd in die voor een verzameluitgave van Van de Woestijnes Werken. (Zie brief 178.) 1 Op 10 maart 1928 zou Van de Woestijne vijftig jaar worden. Op initiatief van Jan van Krimpen en met medewerking van Jan Greshoff en Jan van Nijlen werd inmiddels een bibliofiele uitgave voorbereid van een bloemlezing uit Van de Woestijnes lyriek met de titel Gedichten van Karel van de Woestijne, die op de feestdag zelf zou verschijnen bij Joh. Enschedé & Zn. te Haarlem. Volgens een brief van Van de Woestijne aan Fernand Toussaint van 3 december 1927 zou ook een goedkopere bloemlezing worden voorbereid door A. van Cauwelaert; deze werd echter niet gerealiseerd. (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.) 2 In de komende periode zou de voorbereiding voor een meerdelige herdruk van Van de Woestijnes werken geregeld onderwerp van de brieven zijn; de plannen werden in de loop der jaren enkele malen door Van de Woestijne gewijzigd. Tot zijn dood in augustus 1929 kwamen twee delen tot stand. 3 Van Dishoeck schreef onder de brief; ‘brief 15/11 gecop.’ 1 Van de Woestijnes reis naar Haarlem hield naar alle waarschijnlijkheid verband met de aldaar bij Joh. Enschedé & Zn. te verschijnen bloemlezing Gedichten van Karel van de Woestijne. 2 C.G.N. de Vooys (1873-1955) was hoogleraar Nederlandse letterkunde te Utrecht. Van de Woestijne onderhield een (niet geregelde) correspondentie met hem. 3 Als gezamenlijke uitgave van Van Dishoeck en de N.V. Standaard-Boekhandel te Antwerpen waren voor december 1927 in voorbereiding twee bundels opstellen van Van de Woestijne met de titel De schroeflijn; deel I bevatte ‘Opstellen over plastische kunst’, deel II ‘Opstellen over literaire kunst’. De in de brief bedoelde tekst van Van de Woestijne betrof een opstel over James Ensor, dat in De schroeflijn zou worden opgenomen. Herman Robbers, de redacteur van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, had mogelijk geëist dat de bundels niet zouden verschijnen vóór het opstel in zijn tijdschrift was gepubliceerd. In februari 1928 verscheen ‘James Ensor: aspecten’ in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 38 (1928) 2, p. 74-89, De schroeflijn verscheen, zoals Van de Woestijne al aankondigde, met vertraging, begin juni 1928. 4 Welke letter Van Dishoeck had gekozen voor de niet gerealiseerde afzonderlijke herdruk van Verzen is niet bekend. In juni 1928 verscheen Werken. Eerste deel-Lyriek I, de derde druk van Verzen. 5 In de fondscatalogus 1927-28 van Van Dishoeck werden van Van de Woestijne de volgende bundels nog vermeld: Janus met het dubbele voor-hoofd (tweede druk; ingenaaid ƒ3,90, gebonden ƒ5,25); De bestendige aanwezigheid (dezelfde prijzen); Christophorus (1926; ƒ10,- resp. ƒ12,-); Afwijkingen (ƒ2,25); Interludiën I en II (à ƒ4,50 resp. ƒ5,90). 1 Telegram. Van de Woestijne werd op 10 maart 1928 vijftig jaar. 1 De modderen man verscheen in 1920 bij Het Roode Zeil; de voorraad werd later overgenomen door A.A.M. Stols. Deze gaf in zijn particuliere reeks To the Happy Few in 1926 het bijbehorende inleidende gedicht Het menschelijk brood afzonderlijk uit, en terzelfdertijd de bundel God aan zee. Sinds januari 1928 bereidde hij de uitgave van Het berg-meer voor. Deze bundels vormden een trilogie die echter tijdens het leven van Van de Woestijne niet in éen band verschenen is. (Zie hiervoor Karel van de Woestijne, Wiekslag om de kim. Historisch-kritische uitgave (ed. Leo Jansen), Assen 1996.) 2 De schrijver Jan Greshoff (1888-1971) was betrokken geweest bij de uitgave van Gedichten van Karel van de Woestijne en was adviseur van de uitgever A.A.M. Stols. 1 Het voorschot op het honorarium voor Werken dat Van de Woestijne op 22 maart 1928 (brief 182) gevraagd had. 2 Bedoeld zijn drukproeven van Werken. 1 Ter gelegenheid van Van de Woestijnes vijftigste verjaardag werd hem op zondag 6 mei een banket aangeboden. Daarbij waren veel Noord- en Zuidnederlandse literatoren en kennissen aanwezig. Van Dishoeck schonk Van de Woestijne bij die gelegenheid een luxe-exemplaar op Hollands papier van het eerste deel van Werken. 2 In 1903 had Van de Woestijne een uitvoerige beschouwing gepubliceerd over de destijds opzienbarende tenstoonstelling van Vlaamse primitieve schilderkunst in Brugge: De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge. Het was zijn eerste zelfstandige verschenen werk. 3 Het is niet bekend, welke opstellen Van de Woestijne op het oog had. 4 Bedoeld is de trilogie Wiekslag om de kim. (Vgl. brief 182, noot 1.) 5 Het is ons niet bekend, op welk gedicht Van de Woestijne hier kan doelen; in zijn carnets, die voor het merendeel van de poëzie die hij in deze periode schreef ten minste schetsen en niet zelden voltooide versies bevatten, zijn geen ontwerpen te vinden van een nieuw lang gedicht dat nog niet ter perse was. 1 Van Dishoeck moet geschreven hebben over de financiële voorwaarden met betrekking tot de uitgave van Werken. 2 Het verhaal ‘Christophorus’, dat deel uitmaakte van Janus met het dubbele voor-hoofd, verscheen in 1926 afzonderlijk bij uitgeverij De Sikkel te Antwerpen en C.A.J. van Dishoeck, met zes illustraties van Jozef Cantré. Voor deze uitgave bracht Van de Woestijne talrijke wijzigingen aan in de tekst. 3 Vermoedelijk heeft Van Dishoeck een afronding gemaakt van de bedragen die Van de Woestijne hem nog schuldig was. (Vgl. brief 169 en brief 170.) 1 In de marge schreef Van Dishoeck ‘fr 1500,-’. 1 Bij de bevestiging van de ontvangst van B.Frs. 1500 noteerde Van Dishoeck in de marge ‘NB.’ 2 De twijfel aan het plezierig vooruitzicht is vermoedelijk ingegeven door ziekte van Van de Woestijne. 1 Op 1 januari 1929 vierde Van Dishoeck zijn veertigjarig uitgeversjubileum, waaraan in de pers uitgebreid aandacht werd besteed. Bij die gelegenheid werd ook een penning vervaardigd met het portret van Van Dishoeck. 2 Paul van de Woestijne zou huwen met Adriënne de Zutter; als gevolg van Van de Woestijnes overlijden op 24 augustus 1929 werd het huwelijk pas op 5 november 1929 gesloten. 3 Maria Julia (Lily) van de Woestijne was geboren op 11 november 1919 te Sint-Lambrechts-Woluwe. 4 In deel III van Werken had Van de Woestijne een deel van zijn epische poëzie willen herdrukken. In 1930 verscheen daarentegen als derde deel van de uitgave een herdruk van Kunst en geest in Vlaanderen. Later, in 1933 en 1936, verschenen bij het Karel van de Woestijne-genootschap nog twee bundelingen van kritieken en opstellen Over schrijvers en boeken; een deel van de oplage werd door Van Dishoeck, in samenwerking met de Standaard-Boekhandel, in de handel gebracht als de delen IV en V van Werken. 1 Deze brief kon niet worden gedateerd.