Biekorf. Jaargang 67
(1966)– [tijdschrift] Biekorf[p. 279] | |
Het haras Verstraete te Sint-Kruis
| |
[p. 280] | |
boer van Knokke, ons ter hulp. Hij sliep in 't houten villaatje en moeder moest hem overnacht bijtijds oproepen: ‘kozen! zere baas toe! weer je vint! 't is gang!’ In lastige gevallen was het altijd kwestie van de merrie te redden, en dan werd soms een peerdemeester bijgeroepen. Wat dat ge vraagt? trakteren met dertien kachteleiers? hemelse deugd! ze zouden wel willen zeker, de stalknechten! en waar moest moeder al die eiers halen twee maanden lang? Neen, neen, 't vrouwmens had al heur handen vol om vader bij te staan, want hij zou zijn zelven vernegligeerd hebben voor zijn peerden. En nog wat. leder merrie had heur eigen doeninge bij 't kachtelen, en vader kende die streken...: Sunbeam kwam hinnikend over de leere naar 't bed buigen om te zeggen: ‘Toe, zere baas kom mij helpen, 'k ben al in volle zweet, zie een keer hoe dat ik sta te domen!’ Vader streelde haar en Sunbeam was er mee gediend, draaide zich om, en ging liggen. Maar dat spelletje herbegost ze tot driemaal toe. Dan zei vader beslist tot de knecht: ‘gauw Lewie 't spel is op de wagen, dat gaat nu serieus beginnen!’ Maar Maille, een vosde merrie, hadden ze nog niet in haar doeninge gezien en ze deed vreemde. Zegt vader alzo: ‘heb-je dat nog van je leven gezien, de die is lijk beschaamd om heur te leggen?’ Ze gingen buiten, boven d'halve deur loeren, en daar zie, 't was geklonken: ze lei heur neer, seffens zaten de poten uit en de merrie was meer dan gereed om te kachtelen. En de rare Maille kachtelde opperbest, maar elk jaar herbegost ze datzelfde vreemd voorspel. Opgepast voor Pledge! was me dat een jaloerse, koppige rosse die eerste keer... De schone was nog niet heel uit, of ze sprong rechte en sloeg waar dat ze treffen kost, iedereen sprong aan de kant, vader moest zelfs een keer onder 't rosteel kruipen en om hulp roepen om verlost te worden. Hij was geleerd, en d'eerste dagen werd heur 't eten gepresenteerd boven d'halve deur. Hij stekte ze seffens bij de kol om ze aan de keten in de boks vast te leggen. Na 't eten was het even voorzichtig bij de kol pakken om ze aan de deur te lossen. Jamaar ja, vader sprak van ondervinding, zulk een slag had hem al een oog gekost, hij zag maar op een oog meer. Doch 't ene gezeid lijk 't andere, dat was maar voor heur eerste kachtel dat Pledge die wilde, jaloerse streken uithaalde, want ze is een prachtmerrie geworden, de faam van het haras Verstraete met haar kachtel ‘Phlox’. Ha ge zoudt gaarne over de kachteltjes horen vertellen...? Wel we hebben veel rooi gehad met ‘Compress’ die heur kachtel niet wilde herkennen, 't Mocht niet zuigen en 't was slaan en smijten en bijten, de helder werd pijnlijk en noodgedwongen moesten we haar ‘nijperen’, 't is te zeggen de nijper | |
[p. 281] | |
opzetten(1). Wat dat is? Heel eenvoudig: een stok met een gat in waardoor een touw ligt vastgemaakt; daarmee werd de bovenste lip vastgelegd en de neus in de touw gedraaid en gespannen, zodat ze door de muil moest asemen. De merrie werd met 't gat in den hoek tegen de muur gedrumd en de knecht mocht de stok niet lossen, alzo probeerde vader om 't kachteltje te leren zuigen. Zodra de merrie soelaas gevoelde werd ze rustiger en op 't einde werd ze 't zuigen gewoon. Maar meteen was ze zo jaloers geworden dat geen merrie heur kachtel mocht naderen in den bilk, of 't was oren in de nekke en in volle vlucht er naar toe om te slaan. De peerden kenden
![]() Karel Boydens en zoon met Le Capitaine te Sint-Kruis (vóór 1910).
seffens die zotte toeren, liepen uit de weg en Compress 't zot- gat stond alleen met heur kachtel in den hoek. Voor zulke lastige peerden beschikten we zelfs over een klein bilksje. Na twee maanden werd de merrie aan heur eetbak op stal vastgebonden en 't kachteltje aan een ander om te zien hoeveel het at, 't moest immers ieder week verzwaren, en de merrie mocht het al alleen uiteten! Ce moest dat zien als we ze na een half uur loslieten: jaloers liep ze seffens naar 't kachtelbakje om te zien of er nog iets te eten viel. Wanneer dat een kachteltje in de weide kwam?... Ce gaat gaan horen. D'eerste uitgang was de les over 't watergevaar. Alzo half april op een schone voorjaarsdag werd de merrie naar 't vij- | |
[p. 282] | |
vertje - een drinkput met moeite een halve meter diep - in de bilk geleid. Zodra 't kachteltje water aan de poten voelde werd het schuw. Daarna leidde vader 't peerd langs de brede diepe grachten waarmee de weiden gescheiden lagen, pletste een keer lichtjes met de zweep in 't water om 't beestje het gevaar van de diepe gracht te leren en lastige karweien te voorkomen. Ja, ja lach maar juffrouw, 'k heb ik nog geweten dat we een kachtel met koorden uit de gracht moesten trekken. De weiden waren toen niet afgemaakt met stekkersdraad, neen, neen, dat waren verraderlijke grachten waarop ge 's winters kost schaverdijnen, en 's zomers kwam de garde verwittigen: ‘distels maaien, en je grachten delven en 't lis uittrekken...’ 't Kind moet een naam hebben hé? Wel een kachtel ook, maar zijn naam en faam klom langs moeders zijde, daarom moest zijn naam dezelfde beginletter hebben als die van moeder en grootmoeder. En dat was nog zo gemakkelijk niet als ge wel peist, want op 't stamboek van de Jockey Club in Tattersall te Brussel mochten geen twee gelijke namen ingeschreven worden. Natuurlijk was het mijnheer Verstraete zelf die de naam uitkoos in 't Engels of in 't Frans. Alzo hadden wij met de beginletter P: Papdale, Perette en Perce-neige. Maar ik herinner mij beter Sidelight, Sunbeam en Sunrise, een hengstekachtel en produkt van onze hengst le Puritain. En dan hadden we vooral de twee produkten van de Engelse merrie Pledge met le Puritain: de beroemde Phlox en Planète. Vanaf de vierde maand werd de naam met krijt in de boks geschreven, maar voor een ongeletterde stalknecht lijk Loeters was dat latijn. Bij uitzondering brabbelde hij iets dat er op geleek lijk Zunnebie voor Sunbeam, doch hij kende het boksnummer en dat was genoeg. En als vader afwezig was? Maar mens toch, in een peerde- kwekerij viel er zowel 's zondags als in de weke te werken, 't was met moeite dat hij een keer vrij was. En daarbij in die tijd hadt ge maar konzee voor een doop, een trouwe of een rouwe. | |
PeerderemediesEr mocht niets haperen aan de peerden of vader moest ze verzorgen. Maar als 't neep, en dan nog op bevel van de baas Verstraete werd de peerdemeester Snoek bijgeroepen. Voor speciale gevallen, lijk om hengsten te snijden, kwam de specialist Boekaart uit Roeselare. De balgpijn zagen we aankomen: ongedurig neersmijten en opspringen, met de voorpoten kappen. Uit voorzichtigheid werd Snoek alleszins ontboden, maar hij kost toch ook geen mirakels doen en 't leven al zijn gat inblazen. En daarbij missen is menselijk en dat gebeurde ook al eens. | |
[p. 283] | |
Vader kwam alzo in ruzie met de peerdemeester. 't Begost te donkeren, en binst dat hij de peerden opdeed hoorde hij een kachtel een schreeuw geven en 't was met moeite dat ze hem nog in stal kregen. De peerdemeester wilde een drank ingeven, 'k Zou 't niet doen, zei vader, dat is geen ziekte, hij heeft een donderslag gekregen. Maar de drank werd toch ingegoten en... 's nachts lag 't kachteltje dood in stal. Verstraete schoot uit: ‘ha-je dit en... ha-je dat...!’ en vader overtuigd: ‘Kijk mijnhere, ik blijf bij mijn gedacht, mag ik 't vel afdoen?’ En daarzie! heel de borst sloeg zwart en blauw uit. Vader heeft ook nog in 't gestrijd gelegen met een ander peerdemeester. 't Peerd van Kazen aan de Kruispoort begost te krepelen en hij vertelde ons: ‘Hoe gaat dat? in volle galop met 't voorschof tegen de balie gebotst - 'k meesteren al een tijdetje en hij krijgt nu een krepelpoot.’ En vader die ondervinding had: ‘Laat mij een keer doen; 't blauw slaat niet uit door 't peerdevel, de kwale zit in 't voorschof’ en hij streek er zijn bruinrode peerdezalf aan. Al 't haar viel uit, en na veertien dagen was Kazens peerd er weer door. Als de kachtels worms hadden schreef de peerdemeester wormafdrijvende pillen voor. In een gebroken kasserol werd de pil met tarwebloem en winkelsirope vermengd en gedraaid tot de grootte van een stekbal. Zoveel maal vijf pillen als er kachtels waren om er met dezelfde moeite van af te zijn en op de nuchtere maag te geven. De knecht hield de kachtel in de hoek gedreven en met 't gat tegen de muur gedrumd en dan alzo zie: met de linker vingers op de zijkanten tasten waar er geen tanden komen en de muil openhouden; de rechter hand houdt de pil tussen twee vingers; met een duwtje op de tong leggen dat 't plakt, 't smaakt zoete en binnemaars. Doch ondertussen stond het zich daar te rechten en te dansen op d'achterpoten: jonge kachtels zijn duivels benauwd, nog veel meer dan de merrie. En worms afgaan! de dikte van een vinger en soms donkerrode plakkiesters de grootte van een frank. Warm gruissap was medicijn voor een gekachtelde merrie om te zuiveren en te schuiven. Een beet van pauwen (grote horzels) is venijnig en werd seffens ontsmet met zalve. Op wonden werd peerdeteintuur gestreken, en om 't stof af te weren strooide vader er nog fijne doofkoolpoeder op die we met de bierfles gepletterd hadden. Op een verstuikte poot werd de zieke plek overwreven met azijn en kleite dat het plakte, zonder verband, en elke dag te vernieuwen. Vader kost ook een licht lavement zetten met een ellelange loden speitbusse getekend C.B., nog een erfdeel van grootvader zaliger. Ze werd gevuld met gekookt en lauw geworden regenwater. Veei slaan deden de beesten niet, want ze hadden pijn en 't lavement zetten ging gemakkelijk. Gewoonlijk kwam | |
[p. 284] | |
't mest los; lukte het niet, dan werd de peerdemeester bijgeroepen. 'k Herinner mij ook nog goed dat speciaal vliempje, ‘een bloedtrekker’, tegen d'attakken: daarmee sloeg hij bloed in de nekke dat het spetterde, hij liet het wat lopen om daarna 't vel toe te nijpen met een soorte spelle. In een gestriepte panen zakje gestropt tegen 't roesten werd 't mesje heel hoog weggestopt voor d'ongelukken. Heb-je nog gehoord van 't straljoen? een gevaarlijke ziekte, 't Peerd ziet er erg veel van af en een van onze merries is er van gekreveerd. De absessen in de muil werden met een vliempje opengesneden, de snotte loopt geweldig uit de neus en 't beest kan niet meer eten. Een emmer kokend heet hooi in dampend water werd zo dicht mogelijk bij de kop gezet om die dampen te doen opsnuffelen, het peerd voelt soelaas en komt dichter bij den emmer staan. Zeg dat was wel een peerderemedie, maar zou je wel geloven dat wij zelf er ons ook mee verhielpen als wij een grote valling hadden... Wat zegt ge? in 't peerdewater staan aan de Kruispoort? maar Juffrouw toch! nu vraagt ge iets! Onze peerden kenden niet eens de brug, 'k laat je varen de beweging aan de Kruispoort! Wel mens toch, 't sprong zelfs op zijds als er een plasje regenwater voor zijn boks lag, daar ziet het zijn portret in weerspiegeld, bij zo verre dat de knecht eerst de plas moest wegvagen. Maar van al die sprongen links en rechts waren vaders hoge kloefen aantijden geborsten en 't was: ‘gij gloeiende rosse, ruffe! kost g'er niet nevens lopen dan! nog een frank voor de knoppen...’ Dagelijks kwam mijnheer Verstraete rond ten tienen naar 't haras om de peerden te bezien die daar in de Twaalf Gemeten liepen. Vader riep dan: ‘Weer junder toe, mijnhere is daar al!’ 'k Zie hem daar nog staan, geleund op zijn wandelstok en ieder peerd onderzoekend bekijken, al wat ziekelijk en een beetje al de weemoedige kant als hij niet wel te passe was. 's Winters trok hij naar 't warme zuiden van Frankrijk. Al 't peerdenieuws werd wekelijks per brief verzonden, zelfs het rantsoen werd telkens opgegeven. Slot volgt. M. CAFMEYER |
|