Biekorf. Jaargang 79
(1979)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd[p. 5] | |
[Nummer 1-2]Vijf eeuwen vangenis
| |
[p. 6] | |
Men weet dat criminele zaken oudtijds zeer expeditief behandeld en uitgevoerd werden. Was de scherprechter bij de hand, dan werd het vonnis (doodvonnis of lijfstraf) soms op de dag zelf of ten laatste twee of drie dagen na de uitspraak voltrokken(1). De primitieve benamingen voor ‘gevangenis’ blijven voortleven, ook wanneer een nieuwe (humanitaire) waaier van ‘maison de sûreté, maison de réclusion et de force, maison de détention et de correction, provintiael correctiehuys’ in de geest van de Verlichting, met een eigen architectuur wordt uitgebouwd(2). Dit overzicht wil zich beperken tot de benamingen van ‘vangenis’ als zaak, als maaksel: benoemingen naar de vorm of de aard van boei of kluis, naar de ligging of het uitzicht van het bouwsel, naar de functie van het huis van bewaring, borgstelling of bewaking(3). Officiële benamingen, hoe realistisch ook, vallen in de minderheid tegenover de rijkdom van termen waarmee de volksgeest de vangenesse heeft gezien, bejegend en benoemd. | |
Alfabetische lijst van benamingenAmmanshuusGaen in sammans. Trecken in sammans. De amman, uitvoerend officier in dienst van de baljuw, geeft soms zijn naam aan het gevangenhuis. Ursel heeft in 1531 een ‘prison à la maison de l'aman’. (Jb. Meetjesland 1974, 223). - Ook vermeld in 1533-1547. In Tielt, waar de ammanie oorspronkelijk een leen was, komt de amman voor met de bevoegdheid van een baljuw. Met de ammanie ging de gevangenis (une gayole) over naar de graaf van Vlaanderen (hertog Karel, 1468), als ‘prinselyke ammanie’ (V. Arickx, Gesch. Pittem, 77-78). | |
[p. 7] | |
De Gentse klerken schrijven in de stadsrekeningen 1373-1377 dat een Pieter vanden Damme, op zware boete ‘ghewyst was in sammans te gane’; ook een Lievin Fierin was ‘ghewyst in samans’. (MSH. 56, p. 319-320). Schilder Nabur Maertins te Gent staat in 1435 in de schuld van zijn ambacht: op 7 sept. 1435 verbindt hij zich per akte tot vereffening ten uiterste in juni 1436 met de verzekering ‘liet hijt, dat hij trecken sal in sammans in Chastelet te Ghend’. (SAG. Schepenregister 1435, f. 18). In een kontrakt met de abdis van Nieuwenbossche, gesloten op 16 dec. 1443, verzekeren de Gentse schilders Jan de Scaevere en Boudin van Wijtevelde dat ze de bestelde altaartafel ‘gheel vulmaect alsoot behoort [zullen] leverne inde langhe weke van Sinxene eerstkomende, ende dat up te treckene in sammans’. (SAG. Schepenreg. 1443, f. 59). Deze elliptische uitdrukking in sammans voor ‘naar de vangenis van de amman’ komt ook nog later voor; zie Stallaert I, 89, waar eveneens de verbinding ‘ammanie ende chepierscip’ wordt vermeld. | |
ArrestBetekent oudtijds: aanhouding van personen, beslagneming op goederen. Komt met bet. verzekerde bewaring (niet van arrestantenhok) voor in uitdrukkingen en samenstellingen. Wielant (ed. t'Sestich, 1572, II, c. 12) noteert dat ‘personen oft goeden in arreste houden’ in de Kamere van Vlaenderen niet meer in gebruik is, tenzij ‘als de partije suspect is van vluchten’. De Costumen van Gent en Oudenaarde vermelden wel Arrestbrake (ontvluchting of ontvreemding van aangeslagen goed). - De term Huis van Arrest behoort als vertaling van ‘Maison d'Arrêt’ tot het moderne strafrecht (Code Napoléon). In Rijsel droeg het Maison d'Arrêt de volksnaam Petit-Hôtel (nog heden bekend). | |
BakIn den bak (politiekamer) draaien of steken (dronkaard of twistmaker). Z'hên hem in den bak gedraaid (ook kortweg: binnengedraaid). In den bak vliegen. Hij zit in den bak. DB. LC. - Soms ook bij veroordeling: Hij kreeg zes maanden bak. | |
BlockOorspronkelijk: houten straftuig aan been, voetboei; ofr. cep. Bij uitbreiding: het bouwsel, het gevangenhuis. Het politiereglement van Hazebroek bepaalt in 1712 als straf voor houtdiefte op de werf ‘gestelt te zyne inde vangenisse ofte block voor drie maanden’. KvH. III 379. De rekening van het Proossche (Brugge) noteert in 1532 belangrijke uitgaven voor een block in Wenduine ‘naer de steke, grootte ende voorwaerde van de blocken staende upt Sysseelsche, ten wittenhuuse te Zevecote ende t'Oelem’. (La Flandre V 189). Een blok (voetboei, kluister) was ook een stuk meubilair in de vierschaar om de beklaagde, bij onderhoor of in afwachting van | |
[p. 8] | |
de pijniging, gekluisterd te houden. De baljuw van Ursel noemt in zijn rekening van 1455 ‘le cep en vierscaerne’. Uit dezelfde franstalige rekening blijkt dat hij in 1460 een stevige blok laat vervaardigen voor de schepenbank van Ursel: de smederij in Maldegem laat hij de blok met het passende ijzeren beslag afwerken ‘pour mettre à point le cep acquoi lon met les prisonniers et iceluy bendi de grosses bandes de fer’. In 1485 heeft Ursel een ‘gevangenkot’, gelegen bij de herberg De Roze en vermeld als ‘bloc gedeckt met barden’. Een indrukwekkend voorbeeld van block (fr. cep; ook bloc in Waals-Vlaanderen) in het Museum te Douai.
De blok (voetboei) was ook, samen met ‘diversch yserwerck’ in gebruik voor krankzinnigen en voor kwade, onwillige jongens. ‘Dullen moet men stellen in blocken en in ijseren’, noteert de Practijcke Civile van Wielant. In de Brugse Bogardenschool wordt in 1553 aangekocht ‘een nieuw maelslot omme quade kinderen inde block te beslutene’. (Cartulaire II 1014). Het Antwerps Knechtjeshuis deed in 1580 onwillige knapen ‘met den block aent been werken’. (Stallaert I 260). Leerling Pieter Dhondt was in oktober 1731 uit de Brugse Bogardenschool ontvlucht en drie dagen later opgepikt in ‘Den Soeten Inval’ bij de Kruispoort. In afwachting van zijn straf lag hij ‘aen den blok gheketent te slaepen’. (Cartulaire II 1074). | |
Samenstellingenblochuus. - Afgesloten kot binnen een gevangenis. In 1406 wordt het Steen te Brugge op stadskosten verrijkt met ‘drie grote blochuse omme ghevanghen in te lecghene, al van goeden houte’. MW. I 1316; GF. 34; 599. blokkot. - Te Tielt: ‘de kelder of onderdeel van de gevangenis waar vroeger de Blok of Stok was’. De Bo (1873), s.v. | |
ChasteletSaestelette, Sausselet Was de ammanie van Gent, waar de amman of meier de civile gevangenen (schuldenaars) bewaarde. Lokale naam, hier opgenomen wegens zijn algemene bekendheid in Oud-Vlaanderen. Het gebouw, gelegen aan de Koornmarkt (nevens de herberg De Oliphant; zichtbaar op plan van Sanderus) was in 1294 een herenhuis met kelder en krocht. Het gaf uit op straat met een tralie waardoor de gevangenen met de voorbijgangers konden spreken. In 1528 werd het gebouw belangrijk vergroot. Bij het ambt van amman werd alsdan een officie van cipier toegevoegd. Benamingen: t'Chastelette (1300), Castelet (1307), Chastelet (1334), in chastelet doen, int Sausselet legghen (gevangen zetten; 1448, 1452), t'Sausselet, Sosselet (1566), Saestelette (1570). Insolvabelen van betere stand verbleven samen in de Bellecamer of in (de beste) Poorterscamer van het Chastelet. Voor het afzonderen van lastige geïnterneerden waren ‘diversche muten onder de cappe, boven de tweeste staeighe’ voorzien. | |
[p. 9] | |
Het Chastelet had, zoals de Donkerkamer in Brugge, een aantal caritatieve fondaties voor behoeftige personen, o.m. de fondatie van de Donderdagsoep. Te hunnen gunste werd met de busse omgegaan door vrijwillige zorgers (aalmoezeniers). Voor de gevel van het Chastelet hing een vaste busse, en gedurende de Goede Week werd in al de kerken met de busse omgegaan voor arme gevangenen. - F. De Potter, Gent III (1886), p. 130-145. - A. Van Werveke. Gedenkbladen (1936), p. 43-46. - NB. In beroerde tijd (o.m. 1452) werd het Chastelet gebruikt voor opsluiting van gevangen vijanden die, zonder proces, op het schavot ‘vóór 't Sausselet’ werden onthoofd. | |
Cjperagie - cipieraige - cjpierscjpGevangenis voor insolvabelen. De prochie Aarsele had in de 18e eeuw geen gevangenhuis voor schuldenaars. Deze werden ter bewaring overgezonden naar ‘de ciperagie der stede van Thielt’ (1787). Ciperage betekent gewoonlijk het ambt van gevangenbewaarder. In 1564 wordt de gevangenis van Kortrijk voor zes jaar in pacht genomen door Willem Ameve. Deze verschijnt in de stadsrekening als chypier deser stede (1573), als cijpier vander vanghenesse deser stede’ (1574), als ‘ghecommitteerd by scepenen tot bedienen van de cypiraige deser stede’ (1574). Zijn opvolger staat in de stadsrekening 1576-78 vernoemd als ‘pachtere vande vanghenesse ende chipierage’. Over de varianten van de ambtsnaam in Oud-Vlaanderen, nl. steenwaerderscip, suppierscip, zie Biekorf 1974, p. 121-124; Stallaert III, 370. Cipier hangt taalkundig samen met ofr. cep: blok. Het algemeen Reglement van 1637 geeft een kijk op het huiselijk leven in de Vangenesse of Cipierage. De gevangene moet ‘den Cipier syne Huysvrouwe ende Domestiquen onderdanig syn’; vuur of licht moet hij telkens vragen; hij mag in de keuken niet komen zonder klop op de deur en zonder oorlof van de Cipier en zijn huisgenoten. De Cipier mag ‘geen excessen van Brandewyn ofte Toeback in de Vangenisse toelaten’; niet meer geven dan één pot bier of wijn aan elke gevangene zich daarbij houdend aan de marktprijs, zo ook voor het brandhout. Hij mag niet meer wijn inkelderen dan 25 stopen (50 liter) per maand en twee tonnen bier per week. (Plac. van Vlaenderen III, 213 ss.). | |
Donker camereStedelijk gevangenhuis voor insolvente burgers in Brugge. De stadsrekening noteert jaarlijks een fondatie op Goede Vrijdag. ‘Den yvanghenen in die doncker camere van renten die hun Willem van der Spoye gaf up syn goed up den goeden vridach elx jaers, 10 sc.’ (1303, f. 24). ‘Den yvanghene in de donckercamere in goeden vrindaghe by scepenen, 10 sc.’ (1306, f. 5). ‘De arme gevangene in de donckercamer’ (1345); ‘Inder don- | |
[p. 10] | |
kercamere, die ter vanghenesse van Brucghe toe behoord’ (1347). - Uitvoerige ontleding van de giften en fondaties voor de Doncker Camere in Brugge door P. Allossery in A.S.E.B. LXXIX (1936), p. 67-130; LXXX (1937), p. 155-171. | |
DoosIn de doos gaan. Die mispikkelt gaat in de doos. (Bij J. van Lennep, ca. 1850). Alleen in die verbinding. WNT III-2 (1916), kol. 3131. - Naar fr. boîte (deux ans de boîte: twee jaar kast). Vgl. wvl. Bak. | |
GatOnderaards hol, gevangenis. Iemand in een gat werpen. In een gat zitten. WNT. IV, 340. ‘Legghen in vanghenessen, in een ghat te watre ende te broode’. Brugge 1513. In het Steen te Brugge worden, volgens het reglement van 1517, gevangenen (voor schulden) die het huisreglement overtreden, gestraft met ‘in een gat te legghen’. In het Steen is er, beneden, een gat: gegijzelde die onwillig zijn gaan dat gat in. Zo spreken ook de Rechten ende Costumen vanden Steene ende Vierschare (1555) van personen ‘die gevanghen zyn bij den blocke ofte in [een] gadt’. Het verblijf duurt ‘tot dat zy betaelt hebben’. De officiaal van Doornik had de bevoegdheid om een misdadig geestelijke ‘in een gat te doen legghene om crisme’. Brugge 1531. - GF. 34-35. - Stallaert I 449. - A.E.S.B. VII, 204. - A. Vande Velde, Stoeldraaiers, 56. | |
Gayolegariole, gioole, criole Eigenlijk een getraliede vogelkooi, kevie. Kiliaan (1599): gayoole, ghioole: muit, vogelkooi. Nog heden in Wvl. gariole, veugelgariole, Poperinge DB; gariole Oostende DS. Ook hondenhok: ‘die honden in stercke giolen, cagien oft banden... te besorgen’ (1495). Stallaert I 520; II 112. Gevangenis in de Ammanie van Tielt: ‘une prison que lon dist une gayole estans audit Thielt’. (Baljuwrek. 1440-80; bij V. Arickx, Gesch. Pittem, p. 77-78). De term verspreid vooral in Westelijk en in Waals-Vlaanderen. Met bet. vogelkooi te Hesdin: ‘le gaiole des oiselés (1304); Ie gayorre du chasteau (1400)’ in de rekening van het grafelijk kasteel (Dehaisnes I 159; II 793); ‘papegays gayolle’ (Gent 1566); vogelgioole (Plantin 1573); voghelgaijole (Wulveringem 1691). In Sint-Omaars als huisnaam: maison de le Ghayole (1384) en later, tot in 1545 (De Pas 206-207). In Doornik verschijnt een gayolle (1548) als kevie in een boedelbeschrijving. In de volkstaal van Arras leeft gaïole (vogelkooi) heden nog, zoals guéole gayole in het patois van Rijsel. In deze laatste stad heet de muit waarin in 1510 een waanzinnige wordt opgesloten: une gayolle; reeds in 1453 wordt de Rijselse | |
[p. 11] | |
stadstimmerman Jehan Regnare speciaal vergoed voor het maken van ‘une gayolle traillée [een getraliede kooi] pour mettre me sotte’. (MSH. 35, 251). De oude Gevangenispoort van Boulogne heeft haar naam Porte Gayolle (de koten en muiten waren in de torenkamers ingericht) tot heden doorgegeven. De gevangenis in Duinkerke heette in 1562 de Gayole.
Het picardisch kent gayolle: molenkot (Artesië), ook met het torenhok, klokzolder (Saint-Pol) en kot, stal voor dieren (Aire). Het romaans van de Alpenzone (Leman) sprak voorheen van de gabiolle, d.i. de oude drilkooi voor dieven. NB. Zowel gariole (en varianten), als fr. geôle, eng. gaol, jail, hd. Koje, ndl. kooi en kevie gaan terug op lat. cavae, chevia, en vormen één uitgebreide kot- en gevangenisfamilie. Vervolgt A. Viaene. |
|