Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis[p. 145] | |
Inge de Wilde
| |
[p. 146] | |
op een Polytechnic Institute vlakbij New York.4 Daar legde Tine ook de basis voor haar proefschrift (1924) over moderne Amerikaanse letterkunde en in het bijzonder over de schrijfster Edith Wharton. Het is een wat schools geschreven boek en, zoals veel dissertaties uit die tijd, weinig diepgravend, maar Van Klooster was wel de eerste in Nederland die over het werk van de onafhankelijke Wharton schreef.5 Ook Tine had een onafhankelijk karakter; na haar promotie verliet ze Groningen en verhuisde naar Amsterdam, waar zij al spoedig door de rectrix van het Gemeentelijk Lyceum voor Meisjes gevraagd werd in te vallen voor een zieke docent geschiedenis. ![]() Tine van Klooster.
Een half jaar later kruisten, na een kwart eeuw, de levens van Tine van Klooster en Koos Schregardus elkaar weer. Tine verhuisde naar de Amsteldijk 143, op het adres waar sinds januari 1925 ook Koos Schregardus woonde, over wie het Amsterdamse bevolkingsregister in die tijd vermeldde dat zij lerares staathuishoudkunde en statistiek was.6 | |
[p. 147] | |
De Branding, eerste beginHet leraarschap van beide vrouwen was van korte duur. Al in augustus 1925 meldde het Nieuwsblad voor den boekhandel de oprichting van Uitgevers-maatschappij De Branding van Dr. J.H. van Klooster, J.J. Schregardus en A. Rünckel, gevestigd te Utrecht en Amsterdam, en met als logo een driehoek en de tekst Ago Quod Ago.7 Was het toeval dat de twee vrouwen elkaar sinds 25 jaar weer troffen in het huis op de Amsteldijk en begonnen ze pas daar plannen te smeden om uitgeefsters te worden? Aannemelijker is dat ze elkaar al eerder weer hadden ontmoet, een innige relatie hadden gekregen en besloten hadden samen te gaan wonen. Daarna zeiden ze het leraarschap vaarwel en begonnen een uitgeverij, samen met de ongeveer twintig jaar oudere Rünckel (1876-1956). Deze had in Duitsland een opleiding tot lithograaf genoten, was als illustrator van vooral kinderboeken werkzaam geweest en had een cliché-fabriek in Utrecht bezeten. Langer dan een half jaar hield de samenwerking met hem trouwens geen stand. In die tijd werd een begin gemaakt met een serie monografieën, ‘Menschen op het tooneel’, over bekende Nederlandse toneelspelers. Voorts verschenen een uitgave van Reinaart de Vos en boeken over de Russische revolutie en de gevolgen van een recente windhoos in Nederland.8 Dankzij Tine verscheen bij De Branding ook de postume uitgave van het proefschrift van Helena Poppers, De Joden in Overijsel van hunne vestiging tot 1814 (1926). Poppers was een studiegenote van Tine in Groningen geweest, maar zij had haar studie in Leiden afgerond, waarna ze bij de Groningse hoogleraar Gosses begon aan haar proefschrift, dat na haar vroege dood in 1925, op aandringen van haar familie werd uitgegeven.9 Het is niet duidelijk waarom aan de samenwerking tussen Van Klooster, Schregardus en Rünckel al per 1 maart 1926 een einde kwam.10 Was er sprake van een incompatibilité d'humeurs tussen de twee jonge vrouwen en de veel oudere Rünckel, of van verschil van mening over de opbouw van het fonds? Misschien meenden de dames ook inmiddels over voldoende ervaring te beschikken om op eigen benen te staan. | |
De Spieghel 1926-1942Op hun woonadres op de Amsteldijk begonnen Tine van Klooster en Koos Schregardus een nieuwe uitgeverij, De Spieghel. Het logo was ditmaal een zandloper, het devies ‘Elck syn tijdt’. Uitgangspunt voor hun activiteiten was de serie ‘Menschen op het tooneel’, die ze meenamen van De Branding, en er verschenen de eerste twee jaar nog ongeveer | |
[p. 148] | |
dertig andere titels. Financieel ontwikkelde het bedrijf zich zo voorspoedig, dat het in augustus 1928 kon verhuizen naar het pand Prinsengracht 856, tussen de Utrechtsestraat en de Amstel. Drie maanden later namen de twee directrices hun intrek boven de uitgeverij. Tot 1942 zou deze situatie blijven bestaan, veertien actieve jaren, waarin De Spieghel uitgroeide tot een kleine uitgeverij met een breed fonds van romans, essays, dichtbundels en kunst- en geschiedenisboeken. Acht tijdschriften werden in die jaren gedurende korte of langere tijd uitgegeven en jaarlijks bleven gemiddeld vijftien boeken de uitgeverij verlaten. Als vrouwen namen Tine van Klooster en Koos Schregardus een bijzondere positie in de Nederlandse uitgeverswereld in. Tot de weinige vrouwelijke collega's in de uitgeversbranche in het interbellum behoorden Mea Verwey en de uit België afkomstige Alice van Nahuys, die als jong meisje in 1915 bij Querido was komen werken, waar ze in 1930 adjunct-directrice werd.11 Tine van Klooster heeft na haar proefschrift niet meer geschreven, Koos Schregardus verzorgde nog enkele hoofdstukken voor boeken over Hollandse molens, waaruit haar liefde voor het buitenleven en interesse voor geschiedenis spraken. Wel vertaalde Tine voor de uitgeverij. Eerst een boek over beiaarden,12 later boeken van Paul Brunton, een in die jaren bekende Engelse wijsgeer, mysticus en reiziger, met grote belangstelling voor Oosterse filosofie en religie. Tine en Koos gaven zijn boeken uit omdat zij met zijn ideeën sympathiseerden en niet omdat ze zo goed verkochten.13 Ook in andere gevallen lieten de dames zich niet primair leiden door commerciële overwegingen. Zij moeten immers snel hebben ervaren dat boeken van bijvoorbeeld C.J. Kelk en Constant van Wessem geen grote oplagen behaalden. Toch gaven ze van C.J. Kelk Katrijn. Een Jan Klaassen-spel (1928) uit, en later nog Baccarat. Een episode uit de 60er jaren (1934) en De dans van jonge voeten (1935).14 Vervolgens stapte Kelk op eigen initiatief over naar Bruna, wat niet wegneemt dat hij altijd goede herinneringen aan de twee uitgeefsters bleef bewaren.15 Het eerste contact met Constant van Wessem moet al in de Branding-tijd zijn gelegd. Hij was toen de samensteller van een boek over film, waaraan ook Kelk had meegewerkt.16 Voor De Spieghel lanceerde Van Wessem het plan voor een serie biografieën, dat uiteindelijk alleen resulteerde in de vies romancées van Jan Steen door Kelk en van maarschalk Herman W. Daendels door Van Wessem zelf.17 Deze was ook redactiesecretaris van het tijdschrift De vrije bladen, dat een aantal jaren door De Spieghel werd | |
[p. 149] | |
uitgegeven. Het contact met Van Wessem bleef afstandelijk, soms zelfs geprikkeld. Nog in 1941 voerde Koos een korzelige correspondentie met hem over een manuscript waar zij niet tevreden over was.18 Het was niet het enige conflict dat zij had, want zij trad niet altijd diplomatiek op en kon zonder veel omhaal haar mening geven. De Spieghel had een gelukkige hand bij de keuze van dichters. Van A. Marja verscheen Stalen op zicht (1937) en van Hendrik de Vries Nergal (1937) en tevens de door hem verzamelde en vertaalde gedichten Romantische rhapsodie (1939) en Coplas (1935). Vooral die laatste bundel, waarvan enkele herdrukken verschenen, was een commercieel succes. Meer dan uit de literatuur zijn enkele grote namen uit de wereld van muziek en beeldende kunsten met de uitgeverij verbonden. Van componist Matthijs Vermeulen verscheen De eene grondtoon (1932), van architect A.J. Kropholler zelfs meerdere boeken, en Jos. de Gruyter schreef over Hildo Krop en Vincent van Gogh.19 De productieve kunsthistorici A.M. Hammacher en J.G. van Gelder waren regelmatige medewerkers, terwijl Paul Citroen een boek samenstelde over de nieuwe schilderkunst.20 De Spieghel-directrices hielden van het buitenleven en zij bezaten een boot en een buitenhuis in Vinkeveen, later in Loenersloot, waar vooral Koos veel verbleef.21 Hun hang naar de natuur weerspiegelde zich in hun fonds, waarin bijvoorbeeld de naam van A. den Doolaard regelmatig terugkeert. Hij zat in de redactie van het tijdschrift Buitensport (1935-1937) en schreef ook Van camera, ski en propeller. Filmavonturen en ski-onderricht in het Mont-Blanc-gebied (1930), dat bij De Spieghel werd uitgegeven. | |
Vriendschappen en zakenrelatiesIn de eerste fondscatalogus uit 1927 schreven de uitgeefsters: ‘Vol vertrouwen zenden wij dit boekje de wereld in, vol vertrouwen, dat onze uitgaven zich overal vele en groote vriendschappen mogen verwerven! (...) Deze eerste kennismaking moet leiden tot belangstelling, tot genegenheid en vriendschap.’22 Hierin klinkt hun idealisme door; zij wilden primair boeken uitgeven waar hun hart naar uitging en een kring van gelijkgestemden bereiken. Of zich een vaste lezerskern ontwikkelde, die zich erg bij de uitgeverij betrokken voelde, is moeilijk te achterhalen, maar met een aantal medewerkers, auteurs en illustratoren onderhielden de dames in ieder geval persoonlijke contacten. De Amsterdamse joffers Lizzy Ansingh en Nelly Bodenheim behoorden tot hun vriendenkring en waren medewerksters. Nelly Bodenheim illustreerde boeken voor Tine van | |
[p. 150] | |
Klooster en Koos Schregardus, die haar, volgens het oordeel van de latere uitgever Reinold Kuipers, onder hun ‘kennelijk liefdevolle hoede’ namen.23 Bodenheim maakte ook het kinderboek Een vruchtenmandje (1927) samen met Lizzy Ansingh.24 Ansingh had een huis schuin tegenover Tine en Koos op Prinsengracht 1091, het voormalige pand van Lizzy's nicht Thérèse Schwartze.25 Enkele huizen van De Spieghel vandaan, op Prinsengracht 838, woonden Kees Kelk en zijn vrouw Suzy van Hall (1907-1978). Suzy, zuster van Kelks jeugdvriend, de beeldhouwer Frits van Hall, was een buitenbeentje in het patriciërsgeslacht Van Hall, omdat zij voor een carrière als danseres had gekozen. In 1935 verhuisde het echtpaar Kelk om financiële redenen naar het Zuid-Franse Cagnessur-Mer, waar ook Frits van Hall met vrouw en dochters was gaan wonen. Het leven was er goedkoop en paradijselijk en niet eenzaam, want veel vrienden uit Nederland kwamen er geregeld logeren. Ook Tine van Klooster en Koos Schregardus ondernamen de reis per auto naar Zuid-Frankrijk.26 Ondanks het mooie leven trad er tussen Kees Kelk en zijn vrouw Suzy van Hall een verwijdering op, ondermeer omdat Suzy haar carrière als danseres niet wilde opgeven. In 1938 leidde het uiteindelijk tot een scheiding.27 In de tien jaar vanaf hun komst naar Amsterdam hadden Tine en Koos zich een plaats verworven in het Amsterdamse artistieke milieu en de uitgevers- en schrijverswereld. De twee samenwonende vriendinnen met hun onconventionele levensstijl, waar ook het rijden in auto's en op motoren bij hoorde, werden in deze kringen volkomen geaccepteerd. Behalve met de al eerder genoemden waren ze bevriend met het schildersechtpaar Else Berg en S.L. (‘Mommie’) Schwarz. Deze woonden niet binnen de grachtengordel, maar wel dichtbij, aan het Sarphatipark 42. Else Berg behoorde tot de schilders van de Bergense School, haar man was vooral illustrator. Sporadisch werkte hij ook voor De Spieghel.28 Tine en Koos bezochten zonder twijfel de feesten bij het echtpaar, die een grote faam hadden onder kunstenaars. Ook illustratrice Tine Baanders was daar geregeld; zij verzorgde veel boekomslagen voor De Spieghel en maakte deel uit van de inner circle van de dames en het echtpaar Schwarz-Berg.29 De familie Baanders vormde een hechte groep; wie met één lid bevriend was, kwam ook in contact met de anderen. Zo werd de architect Herman J. Baanders, een broer van Tine, commissaris van de Naamloze Vennootschap De Spieghel, die in 1934 werd opgericht, nadat de uitgeverij tot dan toe een handelsvennootschap was geweest.30 De oprichting van de n.v. duidt er op | |
[p. 151] | |
dat de Spieghel-dames behoefte hadden hun vleugels breder uit te slaan. Hoewel de uitgeverij altijd klein bleef en behalve de beide directrices geen of nauwelijks personeel in dienst had, was het bedrijf financieel gezond, mede dankzij de zakelijke talenten van Koos Schregardus. | |
Culturele tijdschriftenDe Spieghel bleef vooral bekend als uitgeverij van De vrije bladen, een literair tijdschrift, dat in 1924 bij S.L. van Looy te Amsterdam verscheen en in 1928 overging naar De Spieghel. De wankele financiële situatie van het blad vormde een eeuwig probleem en met enige regelmaat werden plannen ontwikkeld om het tijdschrift een sterkere positie te geven. In 1931 trachtte redacteur Menno ter Braak, die De Spieghel een ‘idyllezaakje’ noemde, een andere uitgever te vinden en hij dacht daarbij aan Nijgh en Van Ditmar.31 In dezelfde tijd werden ook plannen gesmeed om een nieuw blad op te richten ter vervanging van ‘het zakelijk-kwijnende Spieghel-kind’, hetgeen in 1932 zijn beslag kreeg met de verschijning van Forum.32 De Spieghel toonde weer haar idealistische inslag door zich bereid te verklaren toch met De vrije bladen door te gaan, mits de redacteuren afstand deden van ‘redactie-honoraria’.33 Van nu af aan verscheen het blad in cahiervorm, ‘om naast het (...) juist opgerichte Forum geen concurrerend Maandblad te hebben’, zoals Tine van Klooster het omschreef Driehonderd abonnees achtte ze een ‘volstrekt minimum’.34 De cahiervorm betekende dat elke maandelijkse aflevering een op zichzelf staande eenheid vormde. In deze cahiers publiceerden naast auteurs van De Spieghel ook anderen, onder wie in 1932 Beb Vuyk, Simon Vestdijk en Gerrit Rietveld. In de volgende jaren verzorgden Jan Engelman, Jan Greshoff, Abel J. Herzberg, Clara Eggink en opnieuw Simon Vestdijk een aflevering. Uiteindelijk nam De Spieghel in 1935 afscheid van De vrije bladen.35 Met Victor E. van Vriesland, redacteur van De vrije bladen, onderhielden de uitgeefsters een hartelijke relatie. In 1935 stelde hij met Emmy van Lokhorst Kristal. Letterkundig jaarboek samen. Van de verschijning werd veel werk gemaakt. Vijf boekhandels verspreid over het land richtten er een tentoonstelling over in en medewerkers zoals Ter Braak en Du Perron werd gevraagd te komen signeren.36 Een kassucces werd de door Van Vriesland samengestelde Spiegel van de Nederlandsche poëzie door alle eeuwen (Deel 1, 1939). Het tijdschrift Beeldende Kunst doorliep een vergelijkbaar proces als De vrije bladen. Opgericht in 1913 kwam het in 1932 in handen van De Spieghel en vanaf 1938 verscheen | |
[p. 152] | |
ook dit maandblad als cahier met steeds een op zichzelf staande aflevering. De afleveringen werden door vooraanstaande kunsthistorici verzorgd: A.M. Hammacher, Paul Haesaerts, Jos. de Gruyter en J.G. van Gelder.37 Een derde belangrijk kunsttijdschrift van De Spieghel was Kroniek van hedendaagsche kunst en cultuur met in de redactie Leo Braat en ook dit blad had geldproblemen. In januari 1936 kwam er echter bericht van een accountantskantoor dat een ‘relatie’ bereid was het blad jaarlijks te ondersteunen met 2000 gulden. Later bleek dat dat geld afkomstig was van Leo Braat zelf, zoon van rijke ouders.38 | |
‘Vrouwenuitgeverij’De Spieghel was niet een uitgesproken vrouwenuitgeverij, maar vrouwen hadden er wel een belangrijk aandeel in, zoals bleek uit de contacten met Tine Baanders en enkele Amsterdamse joffers. Tine van Klooster behield bovendien een grote affiniteit met vrouwen uit de academische wereld, en vooral met vrouwen die net als zijzelf waren gepromoveerd. Nadat Aletta Jacobs in 1879 als eerste vrouw in Nederland de doctorstitel had behaald, duurde het tot begin van de twintigste eeuw tot promoveren voor vrouwen niet uitzonderlijk meer was. Van enkele van de vrouwen die in de jaren twintig en dertig in de letteren promoveerden gaf De Spieghel de proefschriften uit, terwijl van de bekende historica dr. C. Catharina van de Graft een tekstbewerking van volksverhalen verscheen.39 Het verrichten van vertaalwerk was al in de negentiende eeuw voor vrouwen een aantrekkelijk middel om een inkomen te verwerven. Het was een voor de hand liggende bezigheid, omdat het werk thuis kon worden gedaan en een vaste vooropleiding niet was vereist. Ook de Spieghel-dames werkten samen met vrouwelijke vertaalsters, die voor hen uit het Russisch, Italiaans en Deens vertaalden.40 Als uitgeefsters toonden Tine van Klooster en Koos Schregardus tevens hun betrokkenheid bij de vrouwenbeweging door zich enkele jaren te ontfermen over Vrouw en gemeenschap. Maandblad van de Nederlandsche vereeniging voor vrouwenbelangen en gelijk staatsburgerschap.41 Daarnaast verscheen bij hen Mededeelingen. Maandblad van de Nederlandsche vrouwenclub (lyceumclub).42 Voor deze club hield Koos tijdens de boekenweek van 1932 een lezing over ‘Het boek en zijn voorloopers’, die veel waardering oogstte.43 | |
[p. 153] | |
Het Kompas in BelgiëDe ondernemingslust van de uitgeefsters kende letterlijk geen grenzen, want De Spieghel sloeg ook haar vleugels uit naar België, waar in 1928 contact was gelegd met de schrijver Korneel Goossens (1900-1971). In 1926 was hij in België gedebuteerd, waarna De Spieghel zijn twee volgende romans uitgaf, Judokus (1928) en Marionet speelt zelf (1929). Met hulp van de twee uitgeefsters begon Goossens in 1929 in Mechelen de firma Goossens en Co, die boeken importeerde uit Nederland en eigen boeken uitgaf onder de naam Het Kompas.44 Er verscheen een groot aantal Belgische titels, waaronder het verzameld werk van Ruusbroec.45 Bekend en succesvol was ook de ‘Feniks-reeks’. De jonge firma kreeg bovendien de alleenvertegenwoordiging van Van Loghum Slaterus en van Nijgh en Van Ditmar en in 1933 werd Het Kompas omgezet in een naamloze vennootschap, met als belangrijke aandeelhouders Tine van Klooster, Koos Schregardus en Korneel Goossens.46 Te hoog gegrepen bleek de opzet van een ‘Wetenschappelijke Bibliotheek’, die popularisering van wetenschap beoogde. Er werden 26 afdelingen met 28 rubriekleiders gepland, maar tussen 1934 en 1937 verschenen slechts achttien titels, waaronder Inleiding tot de metaalkunde (1935) van de hand van de hooggeleerde broer van Tine, Hein van Klooster. Begin 1935 ontstonden er samenwerkingsproblemen. Aan directeur J.L. van Tricht van uitgeverij Van Loghum Slaterus, die nog een vordering op Het Kompas had, schreef Koos Schregardus dat de ‘achterstallige vorderingen’ door Goossens snel zouden worden voldaan. Toen dit een maand later niet was gebeurd, wendde Van Tricht zich opnieuw tot de Amsterdamse uitgeefsters, die in november 1935 gedwongen waren te schrijven dat ‘onze voormalig directeur een voor Belgische begrippen aanzienlijk bedrag had verduisterd’ en dat hij was ontslagen.47 | |
OorlogsjarenDe oorlog betekende voor De Spieghel een ingrijpende cesuur. De uitgeversactiviteiten gingen nog door tot in 1942, toen de Kultuurkamer werd ingesteld, waar kunstenaars en uitgeverijen geacht werden tot toe te treden. Als een van de weinige uitgeverijen weigerde De Spieghel dit te doen, met als gevolg dat zij zich op 9 juli ophief, waarna een groot deel van het fonds bij andere uitgeverijen, zoals Ploegsma en L.J. Veen, werd ondergebracht. Ook onder kunstenaars trad een scheiding op tussen degenen die zich | |
[p. 154] | |
wel of niet bij de Kultuurkamer wilden aansluiten. De weigeraars richtten de Centrale Kunstenaars Commissie op, die niet-aangeslotenen financieel steunde. De Spiegheldames raakten betrokken bij deze kring van verzetsstrijders waar ook de beeldhouwers Gerrit Jan van der Veen en Frits van Hall en diens zuster Suzy toe behoorden. De Spieghel verzorgde in de oorlog nog een enkele illegale uitgave, maar geld zal dat niet of nauwelijks hebben opgeleverd.48 De uitgeefsters moeten geleefd hebben van hun vroegere inkomsten, misschien ook van erfenissen van hun ouders. ![]() Fondscatalogus (1941) van Uitgeverij De Spieghel. Illustratie door Aart van Breda.
Gerrit Jan van der Veen kon door zijn verzetsactiviteiten niet meer thuis wonen, hij verbleef boven de uitgeverij op de Prinsengracht. Op 1 mei 1944 gaf hij leiding aan de overval op het Huis van Bewaring op de Weteringschans. De Duitsers werden gealarmeerd en Van der Veen wist ternauwernood en zwaargewond te ontkomen naar het huis op de Prinsengracht, waar hij verpleegd werd door de beide uitgeefsters, verpleegster J.C. (‘Coos’) Frielink, actrice Nell Knoop en Suzy van Hall, die een relatie had met Van der Veen. Op 12 mei viel de Sicherheitspolizei het pand binnen. Met Gerrit Jan van der Veen werden ook Suzy van Hall, Jantina van Klooster en Coos Frielink gearresteerd. Koos Schregardus was niet thuis.49 Het pand Prinsengracht 856 werd ‘totaal leeggeroofd’ en | |
[p. 155] | |
het complete archief van de uitgeverij ging verloren.50 In de duinen bij Overveen werd Gerrit Jan van der Veen op 10 juni 1944 gefusilleerd. Suzy van Hall en Tine van Klooster werden vervoerd naar Ravensbrück, waar Tine van Klooster op 30 januari 1945 stierf.51 Coos Frielink kwam in de gevangenis in Amstelveen, waar ze op Dolle Dinsdag plotseling werd vrijgelaten. Al tijdens de oorlog was zij in haar huis in de Valeriusstraat 278 een literaire salon begonnen, die na de oorlog werd voortgezet. Frits van Hall was al begin augustus 1943 gearresteerd, hij kwam terecht in Vught, en daarna in Dachau en Auschwitz. In januari 1945 werd hij met andere gevangenen westwaarts gedreven. Hij was te sterk verzwakt om dit vol te houden en hij kreeg een nekschot.52 | |
Voortzetting na 1945Op 25 juli 1945 kreeg Koos Schregardus van de Commissie voor het Handelsverkeer in de Nederlandsche Boekhandel toestemming haar uitgeversactiviteiten te hervatten.53 Suzy van Hall was teruggekeerd uit Ravensbrück, gebroken door wat zij had meegemaakt en zij was Koos Schregardus dankbaar dat deze haar in haar huis en in de directie van De Spieghel opnam.54 De naoorlogse De Spieghel verschilde sterk van de periode vóór 1940; in de eerste plaats natuurlijk omdat Tine van Klooster niet uit het concentratiekamp was teruggekeerd. Het lag niet in het karakter van Koos uitvoerig met anderen over dit verlies te spreken. Als zij op 6 mei 1946 aan Victor van Vriesland schrijft, doet zij dat zonder aan Jantina te refereren. ‘Beste Vic’, schrijft ze, ‘Ik heb (...) - hoe gek dat misschien ook klinkt - een jaar tijd noodig gehad om me weer, zij het dan ook provisorisch, te installeeren. Het huis Prinsengracht is nu weer van vreemde smetten vrij en de eerste Spieghelherdrukken zijn in gang’.55 In de correspondentie met Hendrik de Vries komt Tine van Klooster even ter sprake. Aan Koos Schregardus schreef De Vries: ‘Hoewel met weemoedig aandenken aan haar die het offer werd van haar moed en trouw, verheug ik mij buitengewoon onze vroegere aangegane betrekkingen te kunnen hervatten’. En Koos antwoordde kort: ‘Ik dank u zeer voor de woorden, die u aan mijn compagnon, Tine van Klooster, wijdt’.56 Het paste bij Koos Schregardus dat zij Tine hier uitsluitend haar compagnon noemde en niet liet blijken dat zij in Tine ook haar vriendin had verloren. Tine's broer Hein in Amerika schonk ter herinnering aan zijn zuster aan het Groninger Universiteits Fonds een bedrag uit de erfenis van zijn zuster, waarmee het ‘Jan- | |
[p. 156] | |
tina Henderika van Klooster-fonds’ in het leven werd geroepen, ten behoeve van beurzen aan Groningse vrouwelijke studenten. Bovendien schonk Hein anoniem aan de universiteit twee plaquettes met de namen van (oud-)studenten en medewerkers die in de periode 1940-1945 waren omgekomen.57 Langzaam verschenen er in 1946 weer boeken van De Spieghel, voornamelijk herdrukken. Het werk werd bemoeilijkt door de papierschaarste en doordat veel materiaal van de uitgeverij verloren was gegaan. Enkele boeken van De Spieghel die na de liquidatie in 1942 door andere uitgevers waren overgenomen, werden weer teruggekocht. Koos Schregardus mocht dan gereserveerd zijn over wat de oorlog in haar persoonlijk leven had aangericht, aan publieke activiteiten die de herinnering aan de oorlog levend wilden houden, gaf zij ruimschoots haar medewerking. Op 18 januari 1946 werd de ‘Stichting Kunstenaars Verzet 1942-1945’ opgericht, die jaarlijks twee prijzen uitloofde. In het eerste bestuur zaten Louise van der Veen-van der Chijs, weduwe van Van der Veen, Suzy van Hall en Koos Schregardus. Bij de prijsuitreiking in 1952 sprak Marie Anne Tellegen en zij memoreerde de namen van de omgekomenen, onder wie Jantina van Klooster.58 ![]() Titelpagina van de biografie van Gerrit Jan van der Veen door Albert Helman (1946) met het logo van uitgeverij De Spieghel.
| |
[p. 157] | |
Koos nam samen met Suzy het initiatief boeken uit te geven over Gerrit van der Veen en Suzy's broer, Frits van Hall. Mari Andriessen, vriend van Van Hall, stelde een boek samen met foto's van diens werk. Over Van der Veen verscheen een biografie van de hand van Albert Helman, die ook actief was geweest in het verzet en Van der Veen en Van Hall had gekend.59 Voorin het boek stond dat de uitgeefster deze biografie - met toestemming van de auteur - opdroeg ‘aan de nagedachtenis van haar compagnon Dr. Jantina H. van Klooster, gestorven in het concentratiekamp Ravensbrück op 30-1-'45’. In de pers werd het boek slecht ontvangen, vooral door het sterk hagiografische karakter ervan. De opbrengst van het boek stelde Koos ter beschikking van de twee dochtertjes van Gerrit en Louise van der Veen-van der Chijs. Deze laatste schreef Koos dat zij na overleg met de voogd van de meisjes het geld graag zou aanvaarden en het voor hun opvoeding wilde gebruiken.60 De contacten met Albert Helman verliepen minder soepel. Op 1 juli 1948 schreef hij de uitgeverij een koel briefje over het feit dat hij nog steeds geen afrekening van zijn boek ontvangen had. Koos antwoordde dat ruim 3400 exemplaren van het boek waren verkocht, dat hij een voorschot had ontvangen en dat met verrekening van de royalties hij nog 30 gulden en 63 cent aan haar schuldig was.61 Met een derde boek werd Victor van Vriesland geëerd. Maar liefst 66 schrijvers leverden een bijdrage aan Victor, het boek der vrienden. Aanleiding was het feit dat Van Vriesland in 1942 vijftig jaar was geworden. Bovendien stelden de samenstellers van het boek dankbaar vast dat Van Vriesland als jood de ‘dodendans ontsprongen was’.62 Eveneens in 1947 verscheen in overleg met Van Vriesland een ‘interim-herdruk’ van de Spiegel van de Nederlandsche poëzie door alle eeuwen. Daartoe had Koos in 1946 ondanks de na-oorlogse papierschaarste toestemming van het Rijksbureau Papier gekregen een partij houtvrij bijbeldruk te laten aanmaken.63 In zijn inleiding bij de interim herdruk herdacht Van Vriesland ‘met eerbied en bewondering, met vriendschap en dankbaarheid’ Jantina van Klooster.64 | |
Samenwerking met C.P.J. van der PeetTot begin jaren vijftig functioneerde uitgeverij De Spieghel met Koos Schregardus en Suzy van Hall als uitgeefsters, maar het vooroorlogse elan ontbrak en Koos' hang naar het buitenleven werd steeds sterker. Rond 1950 verruilden Koos en Suzy hun huis in Loenersloot voor een boerderij in Cendrieux in de Dordogne, later in Saint Cybranet, | |
[p. 158] | |
waar zij lange periodes verbleven en leefden als boerinnen, terwijl Suzy soms ook vertaalde voor de uitgeverij.65 ![]() Koos Schregardus (links) en Suzy van Hall in de tuin van het huis in Loenersloot.
Begin jaren vijftig ontstond samenwerking met ‘De Moderne Boekhandel Indonesia n.v.’, waarvan C.P.J. van der Peet directeur was. Deze was oorspronkelijk boekhandelaar in Indonesië geweest en was geleidelijk aan ook boeken uit gaan geven. Begin 1954 vond de definitieve overdracht van De Spieghel aan Van der Peet plaats.66 In het najaar 1956 volgden nog twee separate fondslijsten en in de jaren daarna verschenen alleen herdrukken en nieuwe uitgaven die specifiek in de lijn van het Spieghel-fonds lagen nog onder de naam De Spieghel.67 In 1972 kwam de naam De Spieghel voor het laatst in een uitgave voor, en wel in de derde druk van Paul Brunton's De geheime weg, in de vertaling van Suzy van Hall. In december 1973 berichtte het Nieuwsblad voor den boekhandel dat de naam De Spieghel was geschrapt.68 | |
[p. 159] | |
Koos Schregardus en Suzy van Hall, die respectievelijk in 1976 en 1978 in Saint Cybranet overleden, waren toen al ruim twintig jaar niet meer actief in de uitgeversbranche.69 De na-oorlogse periode was voor hen beiden moeilijk geweest en had voor een belangrijk deel in het teken gestaan van de verwerking van de jaren 1940-1945. Dat bleek uit de door hen uitgegeven herdenkingsboeken van Van der Veen en Van Hall en uit hun betrokkenheid bij de ‘Stichting Kunstenaars Verzet 1942-1945’. Voor hen persoonlijk was het verlies van vooral Gerrit Jan van der Veen en Jantina van Klooster zeer zwaar. De periode na 1945 leek in niets op de zorgeloze voor-oorlogse jaren, die gekenmerkt werden door vele vriendschappen en vrolijke feesten. Van Klooster en Schregardus waren er toen als vrouwelijke uitgeefsters bovendien in geslaagd met veel enthousiasme hun bedrijf op te bouwen. Hun in hoofdzaak literaire uitgeverij werd niet erg groot, maar breidde zijn werkterrein wel naar België uit en liet vooral op het gebied van de poëzie en beeldende kunsten belangrijke boeken het licht zien. Op dit moment geniet De Spieghel nog vooral bekendheid als de uitgeverij van de door Victor E. van Vriesland samengestelde Spiegel van de Nederlandsche poëzie door alle eeuwen (1939) en van het toonaangevende tijdschrift De vrije bladen.70 |
|