|
| |
| | | |
Drents museum te Assen
De collectie van de ‘Stichting Schone Kunsten rond 1900’
door drs. J.J. Heij
Rond 1900 kende de Nederlandse beeldende kunst en kunstnijverheid een ware bloeitijd. In dit tijdvak - dat grofweg de drie decennia tussen circa 1885 en 1915 omspant - stond onze kunstproductie internationaal in hoog aanzien. Nederlandse beeldende kunst en kunstnijverheid werden op vele grote exposities, zoals de wereldtentoonstellingen in Parijs (1900), Milaan (1906) en Brussel (1910), met veel waardering verwelkomd

en regelmatig met prijzen en medailles onderscheiden. Tegenwoordig is dat enigszins vergeten. Dat schilders (en niet te vergeten ook grafici) als Jan Toorop, Marius Bauer, Willem Witsen, Jan Veth, Simon Moulijn, W.O.J. Nieuwenkamp en Pieter Dupont dikwijls lovend besproken werden in toonaangevende buitenlandse tijdschriften is nauwelijks meer bekend.
Datzelfde geldt voor het internationale aanzien dat de toegepaste kunst genoot. Met name in Duitstalige landen bestond grote waardering voor de rust en soberheid die de Nederlandse kunstnijverheidsproductie van rond 1900 kenmerkt. Naar de mening van vele buitenlandse critici staken de meubels, de ceramiek, het glaswerk, de textiel, het drukwerk enz. van ontwerpers als H.P. Berlage, Jac. van den Bosch, Chris Lebeau, Jan Eisenloeffel, Chris van der Hoef en nog vele anderen weldadig af bij de Art-Nouveauproductie uit met name België en Frankrijk, waarvan de decoratie vaak als te geforceerd en overdadig werd ervaren. Het batikken, de uit Nederlands-Indië afkomstige techniek die in Nederland als het ware een tweede jeugd beleefde, trok daarbij in het bijzonder de aandacht. Diverse grote musea kochten Nederlandse kunstnijverheid aan en verschillende Nederlandse kunstenaars kregen docentschappen aan Duitse kunstnijverheidsopleidingen aangeboden (Zo ging Johan Thorn Prikker in 1904 naar Krefeld, Matthieu Lauweriks in 1904 naar Düsseldorf en Frans Zwollo in 1910 naar Hagen).
Van het besef dat de periode rond 1900 voor de Nederlandse kunst zo'n belangrijke tijd is geweest, was na de Tweede Wereldoorlog weinig meer over. Tot in de jaren zestig werd er nauwelijks museale aandacht aan dit tijdvak besteed. De Jugendstil/Art Nouveau werd slechts beschouwd als een hooguit curieuze tussenfase tussen het historisme van de 19de eeuw en de moderne kunst en, op dat van enkele erkende grootheden als Toorop en Breitner na, was het werk van de kunstenaars uit deze periode naar de depots verbannen. Voor een aantal kinderen van deze kunstenaars was die situatie de reden om in 1964 de ‘Stichting Schone Kunsten rond 1900’ op te richten. Met de stichting wilden de oprichters het werk van hun vaders en/of (in slechts enkele geval- | | | | len) moeders, voor zover dat nog in familiebezit was, bij elkaar houden en in een eigen museum onderbrengen. Dat museum zou gehuisvest worden in villa ‘Marialust’ in Apeldoorn, die ter beschikking gesteld was door deze gemeente, welke ook nog wel enige financiële hulp bij de exploitatie wilde bieden. Op basis van deze toezegging ging het stichtingsbestuur aan het werk om nog meer familieleden van kunstenaars bij het toekomstige museum te betrekken en de reeds toegezegde kunstwerken bij elkaar te brengen.
Groot was echter de teleurstelling, toen de gemeente Apeldoorn in 1967 op haar toezeggingen terugkwam. De stichting, die al een aanzienlijke collectie bijeen had gebracht, had nu geen mogelijkheden meer om die te tonen. Alles werd voorlopig opgeslagen in Den Haag, waar de stichting, in 1971 de beschikking kreeg over enkele ruimten in de Gevangenpoort, zodat alles voorlopig op een centraal punt bewaard kon blijven.
| |
Overdracht
Intussen was in de herfst van 1969 een keuze uit de stichtingscollectie met veel succes tentoongesteld geweest in het Drents Museum in Assen. Toen dit museum in 1974 de beschikking kreeg over het leeggekomen provinciehuis aan de Brink in Assen - het gebouw was te klein geworden voor het proviniciale ambtelijke apparaat en daarom was een nieuw provinciehuis aan de rand van Assen gebouwd - werd de beschikbare expositieruimte enorm vergroot. De reeds aanwezige archeologische en historische collecties - op zich toch zeker niet gering van omvang - vulden het nieuwe museumgebouw niet geheel en men was in Assen bovendien van mening dat een afdeling met kunst van buiten de eigen regio de aantrekkingskracht op het publiek zeker zou vergroten. De banden met de stichting werden weer aangehaald, hetgeen leidde tot de afspraak de collectie in Assen onder te brengen.
Nadat het gebouw grondig was opgeknapt en aangepast, kon in 1977 de eerste opstelling van ‘kunst rond 1900’ worden gepresenteerd. In 1983, nadat de herinrichting van het museum grotendeels was voltooid, werd de hele collectie tenslotte in beheer aan de provincie Drenthe overgedragen. Dit werd bezegeld met een grote tentoonstelling, begeleid door het boekje Kunst rond 1900, waarin een overzicht is gegeven van de collectie, zoals die er toen uitzag.
Daarna hebben het Drents Museum en de Stichting Schone Kunsten rond 1900 niet stil gezeten. Behalve presentaties van (delen van) de collectie zijn er de afgelopen jaren diverse tentoonstellingen geweest over afzonderlijke ‘stichtings’-kunstenaars. Bij de meeste van deze tentoonstellingen heeft het museum uitvoerige en rijk geïllustreerde catalogusboeken uitgegeven, waarin het oeuvre van de desbetreffende kunstenaar voor het eerst op basis van grondig kunsthistorisch onderzoek is beschreven. Het eerste boek uit deze serie was gewijd aan Chris Lebeau (1878-1945), een van de meest veelzijdige kunstenaars in de stichtingscollectie, van wiens werk in het Drents Museum een vrijwel compleet overzicht te vinden is. Zijn oeuvre omvat niet alleen ‘vrije’ schilder-, teken- en prentkunst, maar ook wandschilderingen, glas-in-loodramen, batikwerk, affiches, textiel, postzegels, typografie, glaswerk en toneeldecors. De tentoonstelling, die velen uiterst positief verraste, was enige tijd later ook in Haarlem te zien.
Na Lebeau volgden ondermeer de meubel- en interieurontwerper Jac. van den Bosch (1868-1948), de ontwerper van o.a. glas en ceramiek Cornelis de Lorm (1875-1942), de schilder en lithograaf Simon Moulijn (1866-1948), de schilder en tekenaar Willem van Konijnenburg (1868-1943) en de beeldhouwer Lambertus Zijl (1866-1947). Bijna al deze tentoonstellingen waren behalve in Assen ook in musea elders te zien.

Dirk Nijland, zelfportret ca 1908
Dit jaar vond alweer het tiende project uit de serie plaats, gewijd aan de schilder, tekenaar en graficus Dirk Nijland (1881-1955). In de nabije toekomst komen o.a. nog de schilder Willem Bastiaan Tholen (1860-1931), de interieurontwerper Carel Adolphe Lion Cachet (1864-1945), de beeldhouwer en ceramist Chris van der Hoef (1875-1933), de beeldhouwer Hendrikus Albertus van den Eijnde (1869-1939) en de edelsmid en metaalontwerper Jan Eisenloeffel (1875-1957) aan bod. De tentoonstellingen over deze laatste drie gaan vermoedelijk ook naar het buitenland (er zijn besprekingen gaande met musea in België en Duitsland).
Ondertussen is de collectie blijven doorgroeien. De stichting heeft na de overdracht namelijk niet opgehouden te bestaan, maar bleef en blijft nog steeds actief op zoek naar aanvullingen voor de collectie, en tevens naar nazaten van ‘nieuwe’ kunstenaars uit het tijdperk rond 1900 die de doelstelling
| | | | van de stichting willen ondersteunen. Sinds 1983 is de collectie dan ook nog fors uitgebreid en zijn er diverse ‘nieuwe’ kunstenaars bij gekomen: o.a. de schilders Andries en Willem van den Berg (1852-1944) en 1886-1970), de beeldhouwer Jan Bronner (1881-1972), de ontwerper Harm Ellens (1872-1939), de schilder en graficus Han Krug (1890-1977), de schilder Martinus van Regteren Altena (1866-1908) en (nog zeer recentelijk) de reclame- en afficheontwerper Jan Rotgans (1881-1969). Verder zijn er vele kleinere schenkingen van werk van nog verscheidene andere kunstenaars binnengekomen. De nazaten en

Chris Lebeau (1878-1945) Postzegelontwerp ‘Duif’ niet uitgevoerd 1924
andere schenkers blijven overigens betrokken bij de activiteiten van stichting en museum; zij kunnen lid worden van de ‘stichtingsraad’ en zo hun stem laten horen over wat er met de collectie gebeurt.
In totaal telt de collectie momenteel meerdere tienduizenden objecten, gemaakt door meer dan tweehonderd verschillende kunstenaars. Schilderijen, beelden, tekeningen, grafiek in allerlei technieken, meubelen, textiel, glaswerk, ceramiek, affiches, reclamedrukwerk, spotprenten, geïllustreerde boeken, behangsels, penningen, enz., enz. Van alle terreinen waarop kunstenaars in het tijdperk rond 1900 actief waren zijn representatieve voorbeelden aanwezig, die tesamen goed laten zien hoezeer de Nederlandse kunst- en kustnijverheidproductie toendertijd over de gehele breedte op een hoog peil heeft gestaan.
Wel heeft de collectie enkele duidelijke zwaartepunten. Gezien het feit dat de collectie vooral is opgebouwd uit ateliernalatenschappen, zijn met name schetsen, voorstudies en ontwerpen ruim vertegenwoordigd. Dit maakt het mogelijk een goed inzicht te verkrijgen in de atelierpraktijk, iets wat het publiek vaak zeer aantrekt. Ook is er veel werk uit de studietijd van de vertegenwoordigde kunstenaars; het plan bestaat daarom om over enige tijd een speciale tentoonstelling te organiseren over kunstopleidingen rond de eeuwwisseling. Een andere sterke categorie wordt gevormd door portretten van kunstenaars en hun familieleden en vrienden. Juist dit soort werk is veelal in familiebezit gebleven en zo in de stichtingscollectie terechtgekomen. Het Drents Museum beschikt daardoor over een boeiende serie zelfportretten.
| |
Criteria en schenkingen
Hoewel het museum al aardig gevuld begint te raken blijft werk van nieuwe kunstenaars welkom. Criterium voor opname in de collectie is dat de desbetreffende kunstenaar tussen circa 1880 en 1920 werkzaam is geweest en zich in dit tijdvak heeft gevormd (in de praktijk betekent dit meestal een geboortejaar tussen 1850 en 1890). Sinds kort wordt er echter over gedacht ook de periode van de Art Deco (tot circa 1940) bij het verzamelbeleid te gaan betrekken; veel in de stichting vertegenwoordigde kunstenaars hebben immers ook aan die stijlperiode een bijdrage geleverd.
Natuurlijk worden mogelijke nieuwe aanwinsten streng geselecteerd, want de ruimte is beperkt, zodat alleen dat wat van voldoende hoog niveau is kan worden geaccepteerd. Het is immers de bedoeling dat de werken niet voorgoed in de depots verdwijnen, maar geregeld worden tentoongesteld. Dat betekent echter zeker niet dat alleen ‘grote namen’ worden toegelaten, ook minder bekende kunstenaars, die vaak zeer verrassende dingen hebben gemaakt, worden niet versmaad.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het eens zo ruim lijkende gebouw ondertussen aan alle kanten uit zijn voegen barst. Het Drents Museum zal daarom binnenkort een uitgebreide verbouwing ondergaan die ondermeer extra ruimte zal opleveren voor een grotere permanente presentatie van de stichtingscollectie. In 1996 zal deze verbouwing hopelijk gereed komen. Dan zal in een uitvoerige opstelling - gebaseerd op de nieuwste kunsthistorische en museologische inzichten - getoond worden wat er in de Nederlandse beeldende kunst en kunstnijverheid rond 1900 voor interessante ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.
de schrijver is conservator beeldende kunst van het Drents Museum.

Wie beangstelling heeft voor de activiteiten en doelstellingen van de Stichting Schone Kunsten rond 1900 ken voor minimaal f 30 per jaar lid worden van de Kring van Vrienden van de stichting. Men kan zich opgeven of een folder aanvragen bij de afdeling beeldende kunst van het Drents Museum, Brink 1, 9400 HS Assen (05920-12741), bij de voorzitter van de Stichting, de heer J.F.K. Kits Nieuwenkamp (03407-72112) of bij de secretaris Ir. M.P. Oosterkamp (070-3996084). |
|
|