De vacantie beteekent, binnen de bescheiden verhoudingen waarmee de burger zich nu eenmaal vergenoegt: de Vlucht, welke een belangrijker plaats in het menschelijk bestaan gaat innemen naarmate de afstand tusschen natuur en wereldsch bedrijf zich verbreedt. Niemand, hoe maatschappelijk aangelegd en hoe goed gedresseerd ook, past zich gehéél aan. In het kleine, geheime gebied, dat door de eischen van de samenleving niet aangetast wordt, zetelen de poëtische mogelijkheden ook van den meest onpoëtischen mensch. Zelfs in den notarisklerk, als een uurwerk geregeld, steekt diepverborgen iets van den vagebond en als hij vrij wandelend in het
[p. 247]
bosch zich verstout het stijve boordje af te leggen, verricht hij een bevrijdingsdaad, waarvan de symboliek hem niet geopenbaard wordt, omdat hij als alle deftige en rechtschapen lieden zelfkennis vreest; - maar welke hem niettemin met een welbehagen vervult zoo warm en prikkelend, dat het der zonde nabij komt. De vacantie is aldus de groote gebeurtenis van enkeling en gemeenschap geworden, omdat hij de slaven heel even het besef van hun menschzijn en hun menschelijke waarde bijbrengt, teneinde hen daarna met nieuwe illusies in het gareel te houden. De vacantie is de prefiguratie van het Pensioen, dat den mensch voor het eerst na zijn jeugd weer tot den waren menschelijken staat terugvoert; meestal helaas wanneer hij niet meer bij machte is daar volkomen van te genieten. Zij die geprezen worden als machtige werkers, omdat zij niet kunnen ophouden als de tijd daarvoor gekomen is en die tegen alles en allen in op hun kantoorkruk geschroefd blijven, zijn niet zoozeer deugdzaam als wel zóó ledig,
[p. 248]
dat zij niet meer in staat zijn te genieten van wat het leven buiten de maatschappelijke kluisters te bieden heeft.
Hieruit volgt dat de waarde van den mensch in niet geringe mate bepaald wordt door zijn verhouding ten opzichte van de Vlucht. Het is niet boud te beweren, dat zij van de beste stof vervaardigd zijn, die de vernederingen, welke de maatschappij ons oplegt het slechtst verdragen. Alle heldendaden en avonturen, waar zoowel de epen als de keukenmeidenromans van vervuld zijn, komen voort uit een allesoverheerschenden drang den dommen doem der dagelijksche regelmatigheid met geweld te verbreken. De mensch is dus slechts mensch voorzooverre hij zich niet aanpast. Zij die zich onderwerpen en gelaten alle laagheden verdragen zijn verachtelijk, maar bruikbaar; vandaar dat in de kerken, welke alle, onverschillig de leer welke er gepredikt wordt, fabrieken van staatsburgers geworden zijn, de deemoed als hoogste deugd gepredikt wordt. De besten onzer hebben altijd het gevoel, dat
[p. 249]
het onrecht en de baatzucht, welke overal de baas zijn, hun niets aangaat. Zij zijn afkeerig van iedere politiek; zij begrijpen, dat het tegenwoordig met zooveel vuur opgehemelde gemeenschapsgevoel slechts een slaapmiddel voor zwakke broeders is en zij zien in, dat wet en staat altijd tegen de wezenlijke menschelijke waarden ingaan. Zij richten daarom hun leven zoo in, dat zij zonder zich te bezoedelen niet in de gaten loopen. Het éénige dat zij vragen is: door de stalknechts van de macht met rust gelaten te worden. En het kan hun in laatste instantie weinig schelen of de staat, welken zij altijd vreezen en verafschuwen, democratisch of corporatief georganiseerd is. Zelden was het gevoel zoo sterk bij allen, die zich bij de hoogere aangelegenheden des geestes ophouden, dat er tusschen hen en de maatschappij geen enkele innerlijke band mogelijk is. De opstand der intellectueelen tegen alle vormen van fascisme mag dan ook geenszins als een bekeering tot de politiek beschouwd worden; doch komt
[p. 250]
alleen voort uit het besef, dat de totalitaire bestuursvorm geen of te weinig ruimte laat voor een vrije ontwikkeling aan den zelfkant. Theoretisch beschouwd is de democratie niet heel veel aanlokkelijker dan de dictatuur; maar zij heeft één beslissend voordeel: zij die iederen schijn van dwang verfoeien en slechts met grooten weerzin als onvermijdelijk ondergaan en die maar één wezenlijk belang erkennen: ‘niet-meedoen’, kunnen zich met eenige moeite in een democratisch stelsel handhaven; elders echter nooit!