–Jacob Groot–
Liefde, ster in de nacht, doorschitter met uw pracht mijn hartLiefde, ster in den nacht,
Doorschitter met uw pracht
Mijn hart,
Dan wordt licht
Het moeilijk schaduwwereldzwart.
| |
Het is winter, ver over de aard'Het is winter
Ver over de aard', -
Het ijs klaart, -
Sterrengesintel, -
't Is eenzaam maar er klinkt muziek. -
O eenzame muziek, wees mijn geleider,
Schoonheid wijk niet met uw wiek,
Maar leid mij verder, wijder.
| |
Geliefde, ga niet weg van mijGeliefde, ga niet weg van mij,
Gij zijt het eenig wat ik heb,
De vloed zijt gij,
Ik ben de eb.
| |
Geliefde, gij hebt mij niet liefGeliefde, gij hebt mij niet lief,
Dat kan ook niet.
Maar ik heb u zoo lief,
O zie 't, o niets dan zie 't.
| |
Ik heb haar zoo liefIk heb haar zoo lief dat ik
Terugwijk. - Mijn blik
Zelfs houd ik terug. Mijn ziel
Is u, Geliefde.
Ik zink in mijn liefde en kniel.
| |
Mijn gouden blikken blozenMijn gouden blikken blozen. Van zoete schaamte
Dat ik u liefheb. Zooals 's avonds zee.
| |
Doel, waarheen de driftDoel!
Waarheen de drift,
Heet en koel,
Eeuwig drijft.
| |
Niet uw lichaamNiet uw lichaam,
Maar uwe ziel.
| |
In haar gouden lichtIn haar gouden Licht,
Haar gouden Geest,
Mijn geest.
| |
Uw innerlijkUw innerlijk
Is nu mijn uiterlijk.
| |
Het is niet waar dat dit het zonlicht isHet is niet waar dat dit het zonlicht is,
Gij zijt het.
Dit is ook niet de wind die over 't water blauwt,
Die is zoo zacht niet,
Gij zijt het.
Dit is ook de aarde niet, de hemel niet,
Zoo schoon zijn die niet, Gij zijt het.
| |
De schone schelp op de kustDe schoone schelp op de kust
Heeft figuren
Van liefde, genot en rust,
Van nature.
| |
Hoog, hoog achter de sterrenHoog, hoog achter de sterren,
Achter de helle kristallen,
Ver van het stoffelijk leven
Van nu, zijt Gij, O Poëzie.
| |
Gouden baden uit gouddamp de torensGouden baden uit gouddamp de torens,
En de luchtzee boven de dake' is blauw,
De lucht ruischt zacht en koel zooals kinkhorens,
En mijn kamer is rood zooals frambozen.
Nieuwe beelden verrijze', als gouden rozen,
En ik val stil aan mijn schrijftafel flauw,
In 't donker, in mijn donkerroode blozen,
Mijn hoofd ligt naast dat gouden schoonst Verkorens.
Ik zou wel willen sterven, in de lust,
En voor eeuwig nemen eeuwige rust,
Nu, nu, nu, Bloeiende Schoonheid, Gij mij kust.
Ik wil gaan slapen bij die ik zóó lang zocht,
Het was van d'ucht tot d'avond dat ik vocht,
's Nachts lag ik wakker van avond tot ocht.
| |
Ziet gij hoe of 't goed groeit‘Ziet gij hoe of het Goed
Groeit door de botsing van
Het Goed en Kwaad’? - Ik zie 't,
Het licht maakt het zien zoet.
| |
De geest der muziek legde zich nederDe Geest der Muziek
Legde zich neder,
Als een kristallen ziel,
Onder het blauwe weder.
| |
De volkomen klareDe volkomen klare,
Al de jaren,
Als water, bergen en woud,
Werd wit licht van liefde.
| |
De grote geest der muziekDe groote Geest der Muziek kwam in de gouden
Verrukkingen.
De groote Geest der Muziek kwam in de gouden
Liefde.
De geest van de gouden Geest der Muziek
kwam in de gouden
Wolken,
De geest van de gouden Geest der Muziek
Kwam in de gouden ideëen
Der Liefde.
Het lichaam van de Gouden Geest der Muziek,
Zoo warm en naakt en teeder
Liggend, trok op in de gouden
Verrukkingen.
Het lichaam van de Gouden Geest der Muziek,
Zoo warm en naakt en bloeiend,
Trok op hoog naar de gouden uren.
Het lichaam van de Gouden Geest der Muziek,
Bloeiende liggend als een damp
Vergeestelijkt trok op in de gouden wolken,
De wolken der Ideëen, der Gedachten
Van Liefde.
Hare zachte teedere en witte Geliefde
Liggende naast haar was zooals een bloem
In haren damp.
De zachte teedere en witte Geliefde
Was in haar.
De zachte teedere en witte Geliefde
Vervulde haar.
| |
Diep in de duinen lag ik op mijn bedDiep in de duinen lag ik op mijn bed,
Alleen, ver van de menschen, in den nacht,
In de stilte van 't Al, als water zacht,
Door den slaap hoog, teeder, vochtig gebet,
Onder der sterren wonderbare net.
Maar toch - mijn leven lang - gespanne' op wacht
Naar hare komst, luistrend, en mijn gedacht
Vol van harer komst hooge, vaste wet.
En toen, eensklaps, was 't of zij onder sloop
Langs mijne deur, en langs mijn muren streek,
En een rilling trilde van haar naar boven.
En ik hoorde haar zacht zingend gespreek,
En in mijn droomen kwam de nieuwe hoop, -
En zij verdween in Hollands duinenhoven.
| |
Het stil hief ik mijn heet, beschreide ogenEn stil hief ik mijn heetbeschreide oogen
Naar haar, waar zij was, daar hoog in den hooge.
| |
Nooit zal ik zien de schoonheid van een vrouwNooit zal ik zien
De schoonheid van een vrouw.
Nooit zal ik mij koestren in haar schoot.
Nooit zal ik zien,
Wat ik in droom aanschouw,
Een menschheid puur van goud.
Eerder vat mij de kou
Van den eeuwigen dood.
| |
Bij de regenvlagen krimpt het hart tesamenBij de regenvlagen
Krimpt het hart tesamen.
En de gedachte kruipt tot vragen
Bij u, Geliefde, om opname.
| |
Ik heb getracht te vindenIk heb getracht te vinden
Uur aan uur.
Maar ik kon niet vinden.
Dit was mijn vuur.
| |
Hij die het zonlichtHij, die het zonlicht heeft, heeft niet de zon,
Maar ook als ik u nooit bereiken kon,
Dan had ik toch het licht uit u, mijn bron.
| |
Nee geliefde, ik ben te zwakNeen, Geliefde,
Ik ben te zwak
Voor mijn taak,
Help mij, Geliefde.
| |
Een tong
|
|