‘Jawel,’ zei Claar, terwijl haar gezichtje betrok.
‘Maar waarom dan? Weer omdat je gepraat hebt of gelachen?’
‘O neen - ik wist niet aan welke som we waren, ik zat ergens over te denken.’
‘En waar dacht je dan wel zoo diep over na, professor?’
‘Och moedertje, dat kan ik U heusch niet zeggen, het was iets dat ik zoo erg naar vond, en toen...,’ daar kwamen die lastige tranen voor den dag...., ‘toen....’
‘Nu lieveling, als je het niet zeggen kunt, zal ik er maar niet verder naar vragen, het zal wel niets kwaads zijn geweest, daarvoor ken ik mijn Claartje te goed. Laten we dan nu maar eens gezellig gaan koffie drinken en al die narigheid vergeten.’
‘Hè, ja, maar ik moet U eerst nog één ding vragen: mag ik vanmiddag uit blijven tot het eten, want we hebben afgesproken naar het veld te gaan.’
‘Goed, maar met wie ga je dan?’
‘Met Dé, Joop,.... Hans, Annie, Nel en... hm... nog een.’
‘Wat is die laatste geheimzinnig, wie is dat dan?’
‘Och... dinges... hm... Letje.’
‘Letje?’ en vol verbazing keek Mademoiselle Claar