Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Thomas Möhlman leest Martinus Nijhoff (De Langste Dag, 10 december 2010)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,17 MB)






Genre
poëzie

Subgenre
gedichten / dichtbundel
lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Thomas Möhlman leest Martinus Nijhoff (De Langste Dag, 10 december 2010)

(2011)–Thomas Möhlmann

Vorige

 

 Terug naar openingspagina De Langste Dag

Thomas Möhlman leest Martinus Nijhoff

De troubadour

 
Die 's nachts romancen floot onder de linden
 
En 's middags scherzo's op de markt der dorpen,
 
Hij heeft zijn fluit in een fontein geworpen,
 
En wilde een moeielijker wijsheid vinden.
 
 
 
Hij heeft des nachts op een rivier gevaren,
 
Hij zag het zonlicht dat de straten kleurde -
 
En wist dat hij niet leefde, maar gebeurde,
 
Dat daden machtloos als seizoenen waren.
 
 
 
Hij was een reiziger, den dag lang droomend,
 
Zijn doel was naar een horizon gericht,
 
Hij voelde 't leven uit zijn hart weg-stroomend -
 
 
 
En zijn gelaat was bleek, en blonk van licht,
 
Als van den man die, uit de bergen komend,
 
God zag van aangezicht tot aangezicht.

Bron: Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten (ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn). Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2001 (derde druk)

Het tuinfeest

 
De Juni-avond opent een hoog licht
 
Boven den vijver, maar rond om de helle
 
Lamp-lichte tafel in het grasveld zwellen
 
De boomen langzaam hun groen donker dicht.
 
 
 
Wij, aan 't dessert, eenzelvige rebellen,
 
Ontveinzen 't in ons mijmerend gedicht,
 
Om niet, nu 't uur eind'lijk naar weemoed zwicht,
 
Elkanders kort geluk teleur te stellen.
 
 
 
Ginds, aan den overkant, gaan reeds gitaren,
 
En lampions, en zacht-plassende riemen,
 
Langzaam over verdronken sterren varen -
 
 
 
Zij zingen, nijgen naar elkaar en kussen,
 
Geenszins om liefde, maar om de sublieme
 
Momenten en het sentiment daartusschen.

Bron: Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten (ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn). Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2001 (derde druk)

Impasse

 
Wij stonden in de keuken, zij en ik.
 
Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.
 
Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag
 
wachtte ik het onbewaakte ogenblik.
 
 
 
Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf,
 
en de kans hebbend die ik hebben wou
 
dat zij onvoorbereid antwoorden zou,
 
vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf?
 
 
 
Juist vangt de fluitketel te fluiten aan,
 
haar hullend in een wolk die opwaarts schiet
 
naar de glycine door het tuimelraam.
 
 
 
Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
 
druppelend water op de koffie giet
 
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.

Bron: Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten (ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn). Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2001 (derde druk)

De moeder, de vrouw

 
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
 
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
 
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
 
worden weer buren. Een minuut of tien
 
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
 
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd -
 
laat mij daar midden uit de oneindigheid
 
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
 
 
 
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
 
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
 
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
 
 
 
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
 
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
 
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

Bron: Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten (ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn). Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2001 (derde druk)

Het huis

 

Het lied der dwaze bijen

 
Een geur van hoger honing
 
verbitterde de bloemen,
 
een geur van hoger honing
 
verdreef ons uit de woning.
 
 
 
Die geur en een zacht zoemen
 
in het azuur bevrozen,
 
die geur en een zacht zoemen,
 
een steeds herhaald niet-noemen,
 
 
 
ried ons, ach roekelozen,
 
de tuinen op te geven,
 
riep ons, ach roekelozen,
 
naar raadselige rozen.
 
 
 
Ver van ons volk en leven
 
zijn wij naar avonturen
 
ver van ons volk en leven
 
jubelend voortgedreven.
 
 
 
Niemand kan van nature
 
zijn hartstocht onderbreken,
 
niemand kan van nature
 
in lijve de dood verduren.
 
 
 
Steeds heviger bezweken,
 
steeds helderder doorschenen,
 
steeds heviger bezweken
 
naar het ontwijkend teken,
[p. 221]
 
stegen wij en verdwenen,
 
ontvoerd, ontlijfd, ontzworven,
 
stegen wij en verdwenen
 
als glinsteringen henen. -
 
 
 
Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
 
huiswaarts omlaag gedwereld,
 
het sneeuwt, wij zijn gestorven,
 
het sneeuwt tussen de korven.

Bron: Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten (ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn). Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2001 (derde druk)


Vorige