Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

–Leonard Nolens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige

 

 Terug naar openingspagina De Langste Dag

Leonard Nolens leest Karel van de Woestijne

Wijding aan mijn vader

 
o Gij, die kommrend sterven moest, en Váder waart,
 
en míj liet leven, en me teeder léerde leven
 
met uw zacht spreken, en uw streelend hande-beven,
 
en, toen ge stierft, wat late zon op uwen baard;
 
 
 
- ik, die thans ben als een die in den avond vaart,
 
en moe de riemen rusten laat, alleen gedreven
 
door zoele zomer-winden in de lage reven,
 
en die soms avond-zoete water-bloemen gaêrt,
 
 
 
en zingt soms, onverschillig; en zijn zangen glijden
 
wijd-suizend over 't matte water, en de weiden
 
zijn luistrend, als naar eigen adem, naar zijn lied....
 
 
 
Zóo vaart mijn leve' in vrede en waan van dóod begeeren,
 
tot, wijlend in de spiegel-rust van dieper meren,
 
neigend, mijn aangezicht uw aangezichte ziet.

Bron: Karel van de Woestijne, ‘Het vader-huis.’ In: Karel van de Woestijne, Werken. Eerste deel - Lyriek I. C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1928, p. 21-106.

Het huis mijns vaders

 
Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren,
 
was stil, daar 't in de schaduwing der tuinen lag
 
en in de stilte van de rust-gewelfde blaêren.
 
- Ik was een kind, en mat het leven aan den lach
 
van mijne moeder, die niet blij was, en aan 't waren
 
der schemeringen om de boomen, en der jaren
 
om 't vredig leven van den roereloozen dag.
 
 
 
En 'k was gelukkig in den schaduw van dit leven
 
dat naast mijn droomen als een goede vader ging....
 
- De dagen hadden mij de vreemde vreugd gegeven
 
te weten, hoe een vlucht van groote vooglen hing,
 
iederen avond, in de teedre zomer-luchten
 
die zeegnend om de ziel der needre menschen gaan,
 
als de avond daalt, en maalt in avond-kleur de vruchten
 
die rustig-zwaar in 't loof der stille boomen staan.
 
 
[p. 30]
 
... Tóen kwaamt gíj zacht in mij te leven, en we waren
 
als schaemle bloemen in den avond, o mijn kind.
 
En 'k mínde u. - En zoo 'k véle vrouwen heb bemind
 
sinds, dien, met moeden geest of smeekende gebaren:
 
ú minde ik; want ik zag uw kinder-oogen klaren
 
om schuine bloemen in de tuine', en uw aanschijn
 
om mijn eenzelvig doen en denken tróostend zijn,
 
in 't huis mijns vaders, waar de dagen tráge waren....

Bron: Karel van de Woestijne, ‘Het vader-huis.’ In: Karel van de Woestijne, Werken. Eerste deel - Lyriek I. C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1928, p. 21-106.

O late dag

 
o Late dag, gij smaakt naar water en naar rozen.
 
- Ik weet me alléen te zijn in 't wijde, koele huis;
 
'k geniet mijn eenzaamheid; ik voel mijn vrees verblozen;
 
ik voel 't verleên vergaan in teeder blaêr-gesuis.
 
 
 
Reeds neigt de zon ter rust en lijkt 't gerijs der mane.
 
Er is geen komst die hoopt; er is geen leed dat wijkt.
 
Een vreed'ge staat regeert die, buiten wensch en wanen,
 
vermeert een zoet betrouwe' en dat me-zelf gelijkt.
 
 
 
En de avond staat gestrekt aan dezen muur vol bloemen
 
rijzig en ijl, gelijk de schaaûw der eeuwigheid...
 
Een bijën-zwerm die keert ik hoor dees woorden zoemen
 
die 'k, zwaar aan dracht, maar blijde en vroom, der Stilte wijd.

Bron: Karel van de Woestijne, Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie (eds. P.N. van Eyck, P. Minderaa e.a.). C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1948

Ik ben de hazel-noot

 
Ik ben de hazel-noot. - Een bleeke, weeke made
 
bewoont mijn kamer, en die blind is, en die knaagt.
 
Ik ben die van mijn zaad een duisternis verzade.
 
En 'k word een leêgt', die klaagt noch vraagt.
 
 
 
'k Verlaat me-zelf; 'k lijd aan me-zelven ijle schade.
 
Ik ben 't aanhoudend maal, in een gesloten kring,
 
van eene domme, duldelooze, ondankb're made.
 
Maar raak' de vinger van een kind me, dat me rade:
 
hij hoort mijn holte; ik luid; ik zing.

Bron: Karel van de Woestijne, Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie (eds. P.N. van Eyck, P. Minderaa e.a.). C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1948


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken