Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Tonnus Oosterhoff leest J.H. Leopold (De Langste Dag, 10 december 2010)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,18 MB)






Genre
poëzie

Subgenre
gedichten / dichtbundel
lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Tonnus Oosterhoff leest J.H. Leopold (De Langste Dag, 10 december 2010)

(2011)–Tonnus Oosterhoff

Vorige

 

 Terug naar openingspagina De Langste Dag

Tonnus Oosterhoff leest J.H. Leopold

Hoe meer gekleed, hoe naakter ik mij vind

10
 
Hoe meer gekleed, hoe naakter ik mij vind,
 
hoe dichterbij, hoe minder toegezind;
 
goddelijk licht, verbijsterende luister,
 
hoe meer ik zie, hoe meer word ik verblind!

Bron: J.H. Leopold, Verzameld werk (2 dln.) (ed. P.N. van Eyck en Johan B.W. Polak). Brusse, Rotterdam / Van Oorschot, Amsterdam 1951-1952

Van onderuit de wolken (fragment)

[p. 498]
 
Een toegesloten lente
 
donker en bedrukt
 
paarden en mannen gaan gebukt
 
over het zachte land, de weeke grond,
 
werken.
 
de wilde sleedoorn wit in het zwarte bosch.
 
 
 
Statige rivier
 
roode daken optorenen
 
zwijgen hier,
 
email van de rijke zomervroegte.
 
De vink heeft in de klare lucht
 
zijn stem nog eens zoo fijn geslepen.
[p. 499]
 
Overzet van den eenen naar den anderen oever!
 
 
 
Uitzicht: 's menschen ontoereikendheid.
 
teeken: verandering. -
 
 
 
gedenkt de vele heerlijkheden
 
waarop mijn oog gelegen heeft
 
 
 
maar heeft de boodschap meegenomen
 
uit eens beleefde zaligheid,
 
berust in alles en past zich aan
 
maar over dit ligt het beschouwen
 
onvolkomenheid
 
 
 
voldoening
 
van wat bij hen verwaarloosd, onderdrukt
 
te lezen, hoe ook onbeholpen uitgedrukt
[p. 500]
 
Achter de molenkap,
 
achter de zwarte raster van de wieken
 
helder wit en helder blauw
 
de lucht en verwonderd.
 
Nog niets is zoo gauw
 
over het land
 
als in de wolken de komst bespied
 
van de lente.
 
 
 
Schuchtere angst
 
maar toen het oogenblik
 
gewenscht, gewild, vermoed
 
van een vermeend begeven
 
vlamt op
 
de smartelijk te aanvaarden
 
meerderheid
 
de ware onafhankelijkheid
 
dit koningschap.
 
 
 
De eenigste voor wie ter wereld
 
mijn moeilijk hoofd ik buig

Bron: J.H. Leopold, Verzameld werk (2 dln.) (ed. P.N. van Eyck en Johan B.W. Polak). Brusse, Rotterdam / Van Oorschot, Amsterdam 1951-1952

Regen

 
De bui is afgedreven;
 
aan den gezonken horizont
 
trekt weg het opgestapelde, de rond -
 
gewelfde wolken; over is gebleven
 
het blauw, het kille blauw, waaruit gebannen
 
een elke kreuk, blank en opnieuw gespannen.
 
 
 
En hier nog aan het vensterglas
 
aan de bedroefde ruiten
 
beeft in wat nu weer buiten
 
van winderigs in opstand was
 
een druppel van den regen,
 
kleeft aangedrukt er tegen,
 
rilt in het kille licht...
 
 
 
en al de blinking en het vergezicht,
 
van hemel en van aarde, akkerzwart,
 
stralende waters, heggen, het verward
 
beweeg van menschen, die naar buiten komen,
 
ploegpaarden langs den weg, de oude boomen
 
voor huis en hof en over hen de glans
 
de daggeboort, de diepe hemeltrans
 
met schitterzon, wereld en ruim heelal:
 
het is bevat in dit klein trilkristal.

Bron: J.H. Leopold, Verzameld werk (2 dln.) (ed. P.N. van Eyck en Johan B.W. Polak). Brusse, Rotterdam / Van Oorschot, Amsterdam 1951-1952

Oh kostelijkste vrucht

 
O KOSTELIJKSTE vrucht, verwekt
 
in koele lentemiddagweelde
 
als hemel aarde overspeelde
 
en huivering het land doortrekt,
 
 
 
geloofd de gave moedertak,
 
het glanzend stamhout, waaraan zwol
 
uw blanke vleesch, van zoetheid vol
 
en honingsmaak, en niet ontbrak
 
 
 
een fijne zuurte, tempering
 
die in alle overdaad weerhouden
 
in zich de lust bedwingen zoude
 
en stremde wat te boven ging.

Bron: J.H. Leopold, Verzameld werk (2 dln.) (ed. P.N. van Eyck en Johan B.W. Polak). Brusse, Rotterdam / Van Oorschot, Amsterdam 1951-1952

Herfst

Herfst
 
Seizoen van peinzen en diepzinnigheid
 
en mijmering, wanneer een ander wezen,
 
doordringender, belangrijker dan voor dezen,
 
zich zal gaan voordoen en wordt ingeleid.
 
 
 
Een laatste fase in den killen tuin
 
waar moe van vruchtbaarheid de takken zijgen,
 
een veege gloed verteert er in de twijgen
 
en brandt en fonkelt in den zonneschijn.
 
 
 
En dan het bosch, als ruime voorraadszalen
 
staat het thans opgebouwd, een schuur waarin
 
verzameld wordt des ganschen jaars gewin
 
 
 
De gouden herfst schudt er zijn rijkdom uit
 
met vrucht en zaad, met millioenen loovers
 
op vloeren van den oogst, die stort
 
 
 
Op deze binnenplek hier staan de grassen,
 
de distels, al wat zilverpluizen draagt
 
en grijs van rijpheid is, en heftig jaagt
 
daar nu een valwind door de pluimgewassen.
 
 
 
En werpt het op het dwarrelend verstoven
 
boven
 
 
 
de bosschen uit, het wijde luchtruim in...
 
o sprekendst voorbeeld, van den diepen zin
 
van dat wat nu geschiedt alom,
 
van het stil smartelijke in deze dagen.
[p. 426]
 
Wat
 
is uitgegroeid, wat aan den ouden vast
 
ge     dronk van zijn leven,     een lach
 
die wies en vroeg en vergde
 
 
 
en werd verzorgd, zoover het mededeelen
 
mocht reiken     en werd gevoed
 
 
 
nu staat het dan te gaan, als duizend drangen
 
des nieuwen levens     welbereid
 
aan wispelturigheid
 
ge
 
 
 
aan wispelturigheid, en aan het spel van winden
 
en ademen en hun zinneloozen dans
 
de duizendvoude kans
 
van de gebeurlijkheden om een plaats te vinden
 
 
 
waar het mag zinken, mag vergaan

Bron: J.H. Leopold, Verzameld werk (2 dln.) (ed. P.N. van Eyck en Johan B.W. Polak). Brusse, Rotterdam / Van Oorschot, Amsterdam 1951-1952

Gezien

 

Men zoekt zich en men raakt elkander kwijt

 
Een snarenspel, dat wacht
 
en niemand die het aanroert,
 
een spiegel in de nacht, een amber-geel
 
gewelfde luit, melankoliek en êel
 
van spanning, en de omgewrongen koorden
 
die somber gingen van het ongehoorde,
 
het onbegrepen veel.
 
O leeg gebleven toets, bedekt
 
geen vingerrozentop uw luisterend gewricht,
 
beloken troosters, op haar     wagen
 
zat smart als op een grafgesteent gevangen,
 
gebroken in de schachten, zwart cypressenhout
 
rondom opgebouwd
 
dat knikte als met een wimper, langs de vanen
 
veegde een zuchten als gevuld met tranen
[p. 418]
 
Men zoekt zich en men raakt elkander kwijt,
 
men volgt met vreugde en ontvlucht in spijt,
 
men twist en ruziet en is ontevreden
 
en weer verzoend en alles zonder reden.

Bron: J.H. Leopold, Verzameld werk (2 dln.) (ed. P.N. van Eyck en Johan B.W. Polak). Brusse, Rotterdam / Van Oorschot, Amsterdam 1951-1952

Hafiz

 
Lichtere schimmen, schuivend blarenrond
 
in stil verkeer bijeen over den grond,
 
over de zerken; rozelaren toonen
 
hun teekenen: dwarsbanden lang gerekt,
 
de slanke bocht, de kronkelen in schoone
 
verwarringen en toeval des omvangens
 
en de cypres, de welgewenschte, legt
 
‘zijn kalme schaûw over het stof van mijn verlangens.’

Bron: J.H. Leopold, Verzameld werk (2 dln.) (ed. P.N. van Eyck en Johan B.W. Polak). Brusse, Rotterdam / Van Oorschot, Amsterdam 1951-1952

Onze gedachten waren wel bijeen

 
ONZE gedachten waren wel bijeen
 
en in eenzelfde oponthoud gebonden
 
en zwevende geworden. Wij verstonden
 
niet het van waar en een van ons wees heen
 
 
 
naar waar in dezen binnenhof wij hoorden
 
een water, klaterende in den kom
 
en schaterlachend en dan sloeg het om
 
in diepe stem, alsof er hartewoorden
 
 
 
opkwamen, of een ziel zijn heiligst doen
 
in bittere bedruktheid uit moest spreken,
 
in sidderende drift zich open breken
 
en wachten, wachten. Wij verstonden toen.
 
 
 
Onze gedachten waren wel bijeen,
 
eenzelfd' gedenken hen te samen voerde
 
aan iets zeer dierbaars, dat in dit ontroerde
 
geluid herleefde, sedert het verdween.

Bron: J.H. Leopold, Verzameld werk (2 dln.) (ed. P.N. van Eyck en Johan B.W. Polak). Brusse, Rotterdam / Van Oorschot, Amsterdam 1951-1952


Vorige