De donkere dagen van december
december
December is donker, soms koud en als het meezit erg gezellig. En de maand zet ook aan tot ernstige bespiegelingen. Dichters dichten er al eeuwen over, zoals Vondel (‘Wintermaent’ in de ‘Byschriften op de twalef maenden’), Simon Vestdijk (in zijn Rondgang door het jaar, 1949), of Mies Bouhuys (in De twaalf mannetjes, 1957). Cesare Ripa geeft inzicht in hoe in de renaissance de maand december moest worden uitgebeeld (Iconologia, ook meer in het bijzonder voor de landbouw, of zoals de filosoof Eustachius het wilde). Carry van Bruggen geeft in haar roman Het huisje aan de sloot een beeld van de dilemma's die de winterse christelijke feestdagen oproepen in een joods gezin. En Simon Vinkenoog neemt in december 1963 de geboorte van God waar (in Liefde).
Sinterklaas
De feestmaand december begint pas echt op 5 december. Vooral als je zoet bent geweest en de goedheilig man je overlaadt met cadeaus. Jean Dulieu (Paulus de hulpsinterklaas, 1952) geeft Paulus de Boskabouter de eervolle taak om aan de zoete dieren uit het bos cadeautjes te geven. Bij Jan Schenkeman (St. Nikolaas en zijn knecht, 1850) krijgen stoute kinderen ervan langs (‘St. Nikolaas bij Stoute Kinderen’ en ‘St. Nikolaas bij een' Snoeper’).
gooi wat in mijn schoentje
Zet je schoen bij de schoorsteen, leg er een wortel in, zet er een bakje water naast en er komt misschien iets in je schoen terecht. Je kunt je kans vergroten door ook nog ‘Sinterklaas kapoentje’ of ‘Sinterklaasje, bonne, bonne, bonne’ te zingen. Veel beroemde sinterklaasliedjes zijn van de hand van Jan Pieter Heije, bijvoorbeeld ‘Zie, de maan schijnt door de boomen’ (uit Al de kinderliederen) of ‘Zie ginds komt de stoomboot’. Lees mee hoe Pinkeltje na het horen van het laatstgenoemde liedje Sinterklaas voor het eerst ontmoet. Simon Abramsz. schotelt ons twee versjes uit de oude doos voor (‘Sinterklaas, die goeie heer’ en ‘Strooiversje’). Wat minder bekende liedjes krijgen we aangeleerd door Pieter Louwerse in Alles zingt (1878): ‘Begin-December’, ‘Sinterklaas’, ‘Sinterklaas met regen’ en ‘Vrouw Sinterklaas’.
Het gedicht ‘St. Nikolaasavond’ van R. van Aart - gepubliceerd in het tijdschrift Forum in 1934 - is zeker niet bedoeld om bij de schouw te zingen. Zo zullen ook de twee stoute versjes die Peter van den Hoven op pagina 224 van zijn artikel over het scabreuze kindervers noemt, weinig cadeaus hebben opgeleverd. Naast Van den Hoven besteedt Jan Van Coillie in een studie over Nederlandse jeugdpoëzie kort aandacht aan liedjes waarin de Sint in komische situaties belandt.
Het merendeel van de rijmpjes dient toch als goed voorbeeld voor de jeugd. Zo leert Hendrik van Tichelen ons in een versje dat kinderen leergierig moeten zijn:
'n Boekje met letters, 't is àl wat ik vraag;
'k Zou me onder 't spelen
Nimmer vervelen,
Maar 't A B C; o, dat leerde ik zóó graag!
heerlijke avondjes
De Nederlandse literatuur kent een groot aantal verhalen dat zich afspeelt tegen de achtergrond van Sinterklaasavond, zoals ‘Hanna’ uit het verzameld proza van Potgieter, ‘'t Was Sinterklaas’ van François Haverschmidt (uit Familie en kennissen), en een hoofdstuk uit Vooruitgestuurd van Nannie van Wehl. In sommige is de magie van de goedheilig man volop aanwezig, maar geloven de personages niet meer in hem. Dat zie je bijvoorbeeld in Mevrouw Veltman van Petronella Moens en Jaapje van Jac. van Looy. Betty, een meisje uit Het Indische nichtje van Tine de Kruyff-Gobius, snuffelt zelfs tussen de cadeaus die ingekocht zijn. Met Marie koopt ze nieuwe nadat ze ze beschadigd heeft - in ‘Idee 455’ van Multatuli blijft een kind geloven, ook al heeft hij net ontdekt dat zijn moeder verkleed is als de Sint. In een verhaal van Frank Adams in De Brakke Hond weet de volwassen zoon al lang dat pa vroeger sint speelde, tot verbazing van zijn verstrooide vader.
Of je nu gelooft of niet, ‘zonder versjes zou het geen Sinterklaas lijken’, beweert Johanna Reiss. In De schuilplaats neemt ze zo'n persoonlijk versje op.
Jupie, uit het kinderboek Rozijntje, ziet Sinterklaas aan zich voorbij gaan. Als joods jongetje krijgt hij geen bezoek van de Sint, maar van het Channoeko-mannetje, zo leert de schrijfster Clara Asscher-Pinkhof ons.
de keuken in
Na Sinterklaas beginnen al snel de voorbereidingen voor Kerstmis en het kerstdiner. Met de recepten uit De volmaakte Hollandsche keuken-meid uit 1747 kan een traditioneel overvloedig kerstdiner samengesteld worden. Vooraf een groentesoep met gevulde duiven, als hoofdgerecht kalkoen of konijn met spruiten, postelein (porcelein genoemd) of rode kool, en als nagerecht appelstruif, limoentaart of een echte plumpudding. Er is een uitgebreide uitleg over hoe je het konijn of de kalkoen moet ontleden. Net als een apart hoofdstuk over het dekken van de tafel.
En voor wie terugverlangt naar Sinterklaas is er ook nog een recept voor marsepein. Zoals de keukenmeid zegt: ‘is puik’.
Kerstmis
De natuurkunde van het geheelal (13de eeuw) geeft een ezelsbruggetje om te onthouden wanneer de christelijke dagen aan het eind van het jaar vallen. Het kerstverhaal vinden we uiteraard in het eerste deel van Vanden levene ons Heren(tweede helft dertiende eeuw). Voor een overzicht van literaire uitwerking van Christus' geboorte, zie de artikelen ‘kerstlied’ en ‘kerstspel’ in Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek. De literatuurgeschiedenissen van Jonckbloet, Kalff en Te Winkel gaan dieper in op het kerstlied, J.A. Worp geeft een uitgebreid overzicht van de verschillende kerstspelen (in Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland); de ontstaansgeschiedenis blijkt te liggen in de kerk. Daar werden de stukken opgevoerd en zongen alle gelovigen zogenaamde ‘kerstleysen’. In de zestiende eeuw vermeldt Eduard de Dene er nog enkele in zijn Testament rhetoricael. Het kerstverhaal werd in de Middeleeuwen ook regelmatig op het toneel gebracht in zogenaamde mysteriespelen (zie o.a. een beschouwing van Te Winkel in zijn Ontwikkelingsgang), zoals in de Bliscapen van Maria. Alleen de eerste en zevende Bliscap zijn bewaard gebleven. De tweede behandelde de geboorte van Christus.
Echt klassieke Nederlandse kerstliteratuur is zeldzaam, behalve uiteraard Vondels Gijsbreght van Aemstel, dat op kerstavond speelt. Beroemd is de rei aan het einde van het derde bedrijf ‘O Kersnacht, schooner dan de daegen’, dat ook als zelfstandig lied furore maakte en maakt. Ben Albach heeft in Drie eeuwen ‘Gijsbreght van Aemstel’ beschreven hoe tot omstreeks 1830 dit treurspel in Amsterdam jaarlijks met Kerstmis werd opgevoerd.
In gedichten en liederen van alle tijden wordt het kerstverhaal soms zorgvuldig maar ook vaak met enige vrijheid naverteld. Zo beschrijft Hadewijch in een visioen de geboorte van Christus. In de zestiende en zeventiende eeuw vertellen De Dene, Revius en Vondel het evangelie na. Zie ook een beeldgedicht van Vondel bij een schilderij van de geboorte. Zie voor de achttiende eeuw gedichten van Jan Luyken, Salomon van Rusting, Maria van Heyst en ene S.A.R. Daarna volgen nog kerstliederen van J.H. Leopold in de Nieuwe Gids, van ‘de man met de ster’ in Langs den waterkant van Cor Bruijn en verschillende van Trefossa.
kerstverhalen
Je hebt het kerstverhaal en je hebt kerstverhalen. Vaak zitten kerstverhalen verborgen in romans, zoals in Louisa May Alcott's Onder moedervleugels (Ned. vert. 1876). Verderop in het werk zit nog een verhaal. Het gaat vaker om kinderboeken, zoals bij Mevrouw Veltman van Petronella Moens, Pinkeltje, Pietje Bell, Kruimeltje en Nel, de ontembare van Felicie de Jehu. In Onder het stroodak van C.M. van Hille-Gaerthé vraagt oma in een brief of Else Kerst bij haar komt vieren. Maar Else blijft liever thuis bij haar ouders. In de negentiende eeuw belanden zulke verhalen in bewerkte vorm in zogenaamde ‘kerstboekjes’; Anne de Vries legt in een artikel uit hoe deze protestantse boekjes als stichtelijke kinderlectuur konden dienen.
Een verhaal voor bij het knapperende haardvuur vertelt Jan de Liefde ons met De vrijbuiter. Een kersverhaal. Fraai detail hierbij is dat De Liefde zelf een kerstkindje is. Meer verhalen voor bij het haardvuur zijn te vinden bij Haverschmidt, Van Koetsveld en Diet Kramer, en in een anoniem gepubliceerd verhaal in De Gids. In een omwerking van Andersen vertelt Van Koetsveld over een dennenboom die pas tevreden is als hij groot is, maar juist dan uitgekozen wordt door een houthakker, om uiteindelijk als kerstboom in de huiskamer te belanden.
Minder nostalgisch zijn J. Pressers beschrijvingen van Kerst in doorgangskamp Westerbork, in zijn studie Ondergang. In Ik heb geen naam van Miep Diekmann en Dagmar Hilarová vinden we een beschrijving van de sobere viering in het concentratiekamp Theresiënstadt in 1943. Eerder beschreef Ina Boudier-Bakker al kerstvieringen in mindere tijden, namelijk in 1914 en 1916, in De klop op de deur.
oud en nieuw
Lange tijd bestond de gewoonte om elkaar met nieuwjaar een gedicht toe te sturen. Een kort overzicht van dit fenomeen staat in het Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek. Een breder overzicht in Kalffs literatuurgeschiedenis. We vinden zestiende-eeuwse nieuwjaarsgedichten in Lucas d'Heeres Den hof en boomgaerd der poësien, Van Doesborchs Refreynen, Veelderhande schriftuerlijcke liedekens (bevat er drie), Een geestelijck liedt-boecxken van David Joris, Het Geuzenliedboek (van de hand van Pieter Sterlincx), Coornherts Lied-boeck, het Aemstelredams amoreus lietboeck (en nog een) en het Nieu Amstelredams liedboek (ook hier een tweede). Ook in zeventiende-eeuwse gelegenheidsgedichten wordt het nieuwjaarsthema gebruikt. Zo vinden we er telkens meer dan één terug in de Friesche Lusthof van Starter, in Bredero's Groot lied-boeck, bij Vondel (oorspronkelijk in een album amicorum) en ook één in het nawerk van de Emblemata van De Brune. De auteurs verwijzen in de nieuwjaarsliederen graag naar Kerst. Net als velen het nieuwe jaar starten met een schone lei, vormt Christus' geboorte een nieuw begin voor de mens.
Na de Gouden Eeuw raakt het gebruik wellicht uit de mode, al zijn er in het oeuvre van de onbekende Maria van Heyst (rond 1800) nog zeker drie verzen te vinden: ‘Nieuwjaars wensch’, ‘Op den laatsten Dag des Jaars’ en ‘Het besluit van 't Oude, en 't begin van het Nieuwe Jaar’. Op 1 januari 1883 wijdt Lodewijk van Deyssel nog vijf pagina's proza aan een ‘Nieuwjaarsdag-ontboezeming’, waarin hij de hoop uitspreekt dat in dat jaar de Nederlander de kunst meer op waarde zal leren te schatten. Het betoog wordt door F. Jansonius gezien als een beknopt, lyrisch pendant van Jan, Jannetje en hun jongste kind van Potgieter. In dat satirische verhaal, dat zich afspeelt op oudjaarsavond 1841, spreekt Potgieter de hoop uit dat Nederland in het nieuwe jaar weer zal opkrabbelen en de Jan Salie-geest achter zich laat.
Sinds omstreeks 1830-1840 kende Amsterdam de traditie van de jaarlijkse Gijsbreght-opvoering op nieuwjaarsdag, met daarna de opvoering van de klucht De bruiloft van Kloris en Roosje, waarin meestal ook een op de actualiteit toegespitste ‘nieuwjaarswens’ verwerkt zat (zie hierover de hiervoor genoemde studie van Ben Albach).
Over Kerst en Sinterklaas zijn in de jeugdliteratuur allerlei verhalen geschreven. Nieuwjaar lijkt een minder geliefd thema. Cissy van Marxveldt laat Joop ter Heul haar belevenissen tijdens oudjaar in een brief beschrijven. Petronella Moens gebruikt mevrouw Veltman in het gelijknamige boek als spreekbuis als ze haar laat zeggen dat er weer een jaar van ons leven voorbij is en dat we ons moeten bezinnen op de besteding van onze tijd op aarde. Een stuk minder moralistisch gaat het eraan toe in ‘Pinkeltje en de oliebol’. Onze verlegen held valt in het verhaal van Dick Laan pardoes in een oliebol. Gelukkig zijn de muizen er nog om hem te bevrijden uit de lekkernij.
[Michel de Gruijter, december 2005; bijgewerkt november 2006]