Jeugdliteratuur: boekjes om te leren lezen, van hanenboek tot boom-roos-vis
Onze voorouders leerden lezen met behulp van abc-boekjes. Door de eeuwen heen komen deze boeken in verschillende vormen voor. Zo zijn er simpele boeken en plankjes met één woord per ‘letter’, maar er zijn er ook met versjes of leerzame informatie. Religie speelt in de achttiende eeuw nog een grote rol. De abc-boeken uit die tijd worden ook wel hanenboeken genoemd. Zoals Jaap ter Linden beschrijft in zijn opstel In het lezen bekwaam, bevatten deze boeken het alfabet in verschillende lettertypen, de twaalf artikelen des geloofs, de tien geboden, het Onze Vader en nog enkele andere gebeden. Op de eerste pagina wordt vaak een haan afgebeeld, begeleid door een belerend rijmpje. Hanenboeken zijn verder grotendeels ongeïllustreerd. Ze verschijnen vaak anoniem, zoals het Groot A, B, C, boek dat aan het einde van de achttiende eeuw uitkomt. Ook het Vaderlandsch A-B boek voor de Nederlandsche jeugd wordt in 1781 anoniem uitgegeven, maar is toe te schrijven aan de jurist J.H. Swildens. Hij combineert het leren van het alfabet met het ideeëngoed van de Verlichting. Gebeden zijn in Swildens werk niet meer te vinden. De religie is echter niet geheel verdwenen. De letter G komt tweemaal voor, beide keren voor God.
Naarmate we verder naar de moderne tijd bewegen, lijkt religie meer en meer uit de abc-boeken te verdwijnen. Politieke idealen nemen de overhand. Maar niet al deze abc-boeken zijn voor kinderen bedoeld, zoals P.J. Buijnsters in zijn artikel ‘Traditie en vernieuwing. Nederlandse ABC-boeken uit de achttiende eeuw’ aangeeft. Dit is af te leiden uit het ontbreken van de amusementsfactor. Uiteindelijk wordt het toch vooral een genre voor kinderen. Tegen het einde van de achttiende eeuw krijgen de abc-boeken dan ook steeds meer prenten.
Er worden niet langer alleen dieren, voorwerpen en ambachten gebruikt om de letters aan te leren, maar ook persoonsnamen, zoals in Abé-boekje voor lieve kinderen, dat anoniem verschijnt in 1831. Elke pagina bevat een kleurenillustratie begeleid door een kort zinnetje en een vierregelig versje. Hier staat het versje nog los van de beeldwoorden. Daar komt al snel verandering in. De woorden worden direct verwerkt in het versje, zoals te zien is in AB en prentgeschenkje uit 1841. Ook de klanken worden belangrijker. Sommige auteurs, zoals Jan Schenkman in Nieuw AB boek naar een oud rijmpje en op een aardig wijsje, kiezen ervoor om de eindwoorden van het versje op de klank van de letter te laten rijmen, zodat duidelijk is hoe de losse letter uitgesproken dient te worden.
Naast mooie prentenboeken blijven er ook meer informatieve abc-boeken verschijnen. Bijvoorbeeld over aardrijkskunde, geschiedenis en beroepen (Nieuw ABC-prentenboek van verschillende beroepen en bedrijven), maar ook het koningshuis (Het kronings ABC).
Soms worden bestaande versjes verwerkt tot abc-boeken. Dit is bijvoorbeeld het geval met Hieronymus van Alphens Kleine gedigten voor kinderen. Een deel van de versjes uit dit boek wordt door J.G. van Terveen & Zoon voorzien van illustraties en uitgegeven onder de titel Van Alphen's ABC Boekje.
Niet alle abc-boekjes bevatten versjes. Er komen ook simpelere boeken op de markt, waarbij de illustraties vergezeld worden van slechts één woord (Nieuw AB boekje voor de jeugd).
A is een aapje, wie kent dit zinnetje niet? Het eerste boek met dit versje komt in 1836 op de markt. Door de jaren heen varieert de tekst, maar het woordritme blijft gelijk, zelfs decennia later, wanneer P.J. van Geldorp zijn versie van A is een Aapje op de markt brengt. Bas van der Veer kiest er in 1918 in A dat is Aafje voor om alleen personen en persoonsnamen te gebruiken.
Meer en meer zijn abc-boeken puur ter vermaak, niet voor onderwijs. Dit is ook terug te zien aan de verandering in titels, zoals Bregje Boonstra constateert in ‘Alfa en Betje op het groen groen grasje. Oorspronkelijk Nederlandse ABC-boeken in de twintigste eeuw’. Termen als ‘leren’, ‘leerzaam’ en ‘voor kinderen’ zijn verdwenen. Maar hoe leren kinderen dan lezen op school? De klankmethode die aan het einde van de achttiende eeuw door Johannes Henricus Nieuwold in Nederland was geïntroduceerd, werd steeds verder ontwikkeld. Trage leerlingen hadden eind negentiende eeuw namelijk nog steeds moeite met woordvorming uit losse klanken. Zogenaamde ‘normaalwoorden’ werden ontleed in losse klanken, om vervolgens weer samengevoegd te worden. Dit zien we terug bij Hoogeveens leesplankje aap-noot-mies. In 1960 kwam Uitgeverij Zwijsen met de methode Veilig leren lezen, een methode die nog steeds succesvol is, met name doordat Zwijsen de methode door de jaren heen steeds blijft aanpassen aan de praktijk, aldus Bea Ros, in haar artikel ‘Van missiewerk tot edutainment. De geschiedenis van uitgeverij Zwijsen’. M.J.C. Mommers was de bedenker van deze methode en de bijbehorende serie boom-roos-vis, wat later maan-roos-vis werd. Zoals Helma van Lierop beschrijft in Literatuur zonder Leeftijd, vormt de serie maan-roos-vis een verbinding tussen methodisch en vrij lezen.
[Simone van Rees, juli 2012]