Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
Afbeelding van Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stukToon afbeelding van titelpagina van Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.87 MB)

Scans (29.93 MB)

ebook (4.11 MB)

XML (2.26 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/biografie
non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk

(1874)–A.J. van der Aa–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Radbodus Hermannus Schelius]

SCHELIUS (Radbodus Hermannus), heer van Veenbrugge en Welberg, drost van IJsselmuiden, werd in 1622 uit een aanzienlijk geslacht geboren. Zijn vader, Zweder Schele tot Weleveld en Welberg, die van wegen de ridderschap der provincie Overijssel in 1619 in de vergadering der Algemeene Staten had gezeten, overleed terwijl zijn zoon aan de hoogeschool studeerde. Na volbragte studie deed deze een buitenlandsche reis, om de reeds verkregene kundigheden te vermeerderen, menschen te leeren kennen, en de regeringsvorm, geaardheid, zeden en gewoonten van andere volkeren van nabij te beschouwen. Eerst nam hij zijn weg naar Frankrijk, vervolgens naar Italië, waar hij zich vooral op de krijgskunde toelegde. Om zich in den wapenhandel te oefenen, en van het kiezen van legerplaatsen, het schikken van slagorden, het belegeren van steden en de verdere deelen der krijgsmanskunst,

[pagina 249]
[p. 249]

juister denkbeelden te vormen, nam hij dienst in het leger van den groothertog van Toskanen. Vooral maakte hij werk van eene naauwkeurige vergelijking der toenmalige en oude wijze van oorlog voeren, met het oogmerk, om, bij zijne wederkomst, zijn vaderland, dat toen nog met Spanje in oorlog was, van dienst te zijn. Zijne verdiensten bleven niet onopgemerkt.

De groothertog gaf hem een aanzienlijke plaats onder zijne lijfbende, die uit de aanzienlijkste hofgrooten en Italiaansche edellieden was opgerigt. Van hier dat, toen hij door zijne moeder te huis werd ontboden, hij niet dan met veel moeite, zijn ontslag verkreeg. Zelfs zocht men hem, door de streelendste beloften, nadat hij een keer naar zijn vaderland zou gedaan hebben, tot terugkeer te bewegen. Doch kinderpligt, gesterkt door de zucht om den krijgsdienst met dien der zanggodinnen te verwisselen, zegepraalde in zijn gemoed over de vorstelijke aanbiedingen. Dit deed den geleerden Joannes Pierson zingen:

 
‘Schelius, Etruscii modo principis arma sequutus,
 
Maluit Aeonidum castra quieta sequi.’

Na eene vierjarige uitlandigheid nam Schele zijn verblijf op het voorouderlijk huis Welberg, niet ver van Steinfurt gelegen. In stille eenzaamheid besteedde hij hier zijn tijd met het lezen en beoefenen van de schriften der oude historieschrijvers, dichters, redenaars en der beste christen kerkvaderen. De vrucht dezer studie waren zijne aanteekeningen over de krijgskunde der Romeinen, hunne legeringen, slagorden enz. Zijn oogmerk was de hedendaagsche bevelhebbers te doen zien, hoe zij, door vergelijking van de oude met de toenmalige wijze van oorlogvoering, hunne kundigheden konden vermeerderen of verbeteren en alzoo met de voorbeelden van zijne voorgaande tijden hun voordeel doen. Zóó gemeenzaam behandelde hij die onderwerpen als of hij met Scipio, Fabricius, Fabius, Caesar en andere doorluchtige krijgslieden, in hunne legerplaatsen een gemeenzamen omgang had gehouden.

Van geen langen duur was de rust, die men hem, in de piaats zijner afzondering liet. Overijssel werd thans door binnenlandsche twisten beroerd. Om deze tot bedaren te brengen, zoo niet geheel te stillen, oordeelde men geen beter toevlugt te kunnen nemen dan tot den raad, den mond en de pen van den geleerden ridder. Gelukkig slaagde hij in 't volbrengen der opgelegde taak en gedroeg zich als een ijverig voorstander der regten en vrijheden van zijn vaderland. Na deze eerste proeve zijner bekwaamheid tot het afdoen van zaken ten nutte van zijn vaderland, werd hij tot nog gewigtiger werk geroepen.

In 1651 verscheen hij, van wegen de ridderschap van Overijssel, op de groote vergadering, aangelegd om, na het sluiten van den vrede met Spanje, 's lands regeringsvorm op

[pagina 250]
[p. 250]

een vasten voet te brengen. Als een blijk van zijn edelmoedigheid vinden wij aangeteekend, dat hij, om 's lands kas te sparen, de kosten, uoodig ter goedmaking van de waardigheid des persoons, dien hij aldaar vertegenwoordigde, uit zijn eigen middelen droeg en, 't geen hem deswegen van 's lands wegen werd toegeleid, grootmoedig van de hand wees. Ook zou hij eveneens gehandeld hebben, zoo vaak hij van wegen zijn gewest, in de hooge vergaderingen te 's Hage zitting nam of met eenige andere eerepost werd bekleed. Hierdoor verwierf hij de achting en het vertrouwen zijner landgenooten en werd hem het drostambt van IJsselmuiden, en de aanzienlijkste en voordeeligste waardigheden in Overijssel, met eenparigheid van stemmen opgedragen.

Niet lang overleefde hij deze verheffing. Twee maanden later (16 Junij 1662) ontrukte hem een brandende koorts aan zijne vrienden en vaderland, in den ouderdom van nog geen 40 jaren. Zijn lijk werd te Borne, een dorp in Twente ter aarde besteld, de hoogleeraar Johannes Georgius Graevius hield een lijkrede op hem. N. Heinsius, Th. Hogersius, Casp. Kinschot betreurde hem in lijkdichten Zijn afbeelding vindt men met een Lat. vers van Petrus Burmannus Secundus vóór diens Anal. Belg. P. II. Hij gaat in portret uit.

Hij schreef:

Hygini et Polybii Megalopolitani, de Castrametatione Romanorum quae extant, cum notis et animadversionibus R.H. Schelii, ejusdemque Dissertationibus de re militari Populi Romani. Amst. 1660. 4o.

Schele gaf dit werk anoniem met zijn voorletters H.R.S. uit. Graevius heeft het in T.X. van zijn Thes. Antiq. Rom. opgenomen.

De libertate publica liber posthumus; accedit Theophili Hogersii Oratio, C. Julium Caesarem tyrannum fuisse, in qua cives adhortatur et monet, de libertate tuenda. Amst. 1666. 12o. in 't Holl. (Algemeene Vrijheid, voorgedragen door Radbod Herman Scheels; mitsgaders een Redevoering van Theophilus Hogers, etc. uyt het Latyn. Rotterd. 1666). Ook in het Hoogd.

Protrepticon de Pace et causis Belli Anglici primi. Daventriae. 1668. 12o.

Reeds op 24 jarigen leeftijd had Schele dit werkje onder den Pseudoniem van Publius Demophilus in het licht gegeven.

De jure imperii liber posthumus, editus curâ Theophili Hogersii. Amst. 1671. 16o.

In 1772 gaf Petrus Burmannus Secundus in het 2de deel zijner Analecta Belgica de drie laatste werkjes, de genoemde oratie en andere oratiën van Hogers en J.G. Graevii, oratio in funere Schelii, Th. Hogersii Threnus in ejusdem, N. Heinsii Elegia in obitum en duae Elegiae

[pagina 251]
[p. 251]

in obitum, S.E.H. Schelii et N. Heinsii Epistolae mutuae en J.G. Graevii Epistolae ineditae ad J. Schultingium de obitu et meritis Schelii.

Hij was ook van plan een nieuwe uitgaaf van Tacitus te bezorgen en liet De artibus bellicis Romanorum Libri duo na.

 

Zie Saxe, Onom. T. V. p. 76; J.G. Graevius, Oratt. quas Ultrajecti habuit, Lug. Bat. 1617. 12o. Orat. 11; Dez. Epistolae ad Fabricium Ep. 63. Praef. ad T. X. Antiq. Rom. Lib. II ad Fam. Ep. XVII, ad Suet. Aug. C. 38 in notis ad Cicer. en notis ad Cic. pro Quint. C. XV. p. 62; Hogersii Praefat. vóór de Jure imperii Burmanni, Praef. voor Anal. Belg. p. 8; Sylloge Epist. T. II. p. 612, 715, T. IV. p. 35, 41, T. V. p. 46; Fabretti, Syntagm. Inscript. Vet., p. 355; Schefferi, Notae ad Mauricii Tact., p. 411; Vinc. Placcii Theatr. Anonym, p. 65, 363; Heumannus, de Anonym. et Pseudon., P. II. C. II. § 48, 147; J.H. Heideggerus, Hist. Vitae, § LXIII; Th. Crenius, P. XIII, Animadr. Philol. et Hist., p. 253 seqq., P. VIII. p. 51; Dez., ad G. Naudaei Bibliogr. Milit. in libro de Erud. compar., p. 518; Struvii, Act. Lit., Fasc. VI. p. 31, Fasc. VII. p. 71; Christ. Gryphius, de Script sec. XVII. C. 6 p. 399; P. Burmanni, Orat. in obitum Bronckhusii, p. 163; Konigii, Bibl. vet et nova, voc.; Morhofius, Polyh. Practic., Lib. I. § 20, p. 503, L. IV. § 9, 514, T. II; Jo. Fr. Foppers, Bibl. Belg., T. II. p. 1051; Cat. Bibl. Bun., T. I. vol. II. p. 1586; Paquot, Mém., T. III. p. 140-143; Levensbeschrijv. van eenige Voorname Mannen, D. X. bl. 261-278; Wagenaar, Vad. Gesch., D. XIII. bl. 406; Beaufort, Leven van Willem I, D. III. bl. 768; Scheltema, Staatk. Nederl., Dez. in Mengelwerk der Vad. Letteroef. 1797. bl. 503; Matthys Temminck in Mnem. VIII. 10; Lofrede op S., niet uitgegeven; Muller, Cat. v. port. De oorspronkelijke schilderij berustte bij A.C.W. van Haarsolte tot den Doorn en Zuithem; Bilderdijk, Gesch. d. Vaderl., D. XII. bl. 154; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Nouv. Biogr. Génér., Biogr. Univ.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken