Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3 (1855)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3
Afbeelding van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3Toon afbeelding van titelpagina van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.34 MB)

Scans (4.29 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3

(1855)–Hendrik Tollens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

Albrecht Beiling.

 
Nog dronk de wrok het burgerbloed
 
En zwoer bij vuur en zwaard,
 
De wrok, door schrik en heldenmoed,
 
In 's lands kronijk vermaard:
 
 
 
Nog kampten beurtlingsche overmagt,
 
Op weerzijdsch staal gestuit,
 
Met tijgerdrift en leeuwenkracht
 
Om d'onverdeelden buit:
 
 
 
Jacoba brak haar tweeden echt
 
En koos haar derden man,
 
En staafde haar verloren regt,
 
Ter straf van Hertog Jan:
[pagina 50]
[p. 50]
 
Zij zwaaide 't vonklend moordgeweer
 
En schoor de velden plat;
 
Zij sloeg zich aan den Lekstroom neer
 
En eischte en won de stad.
 
 
 
‘Ter wraak! ter wraak!’ weergalmt de drom,
 
‘Ten zoen van 's lands gravin!
 
Bij 't roeren van trompet en trom
 
Nu de open vesting in!
 
 
 
Men sleur' den eerst ontmoeten kop
 
In zegepraal ter straf;
 
Men delv' hem de aarde levende op
 
En ploff' hem neer in 't graf!’
 
 
 
Men raast en blaast met woest geschal
 
En heft het krijgslied aan;
 
Men stroomt in d'overwonnen wal
 
En plant de Hoeksche vaan.
 
 
 
Men staart en wacht wie naadren moog
 
Als eerstling van hun wraak,
 
En Beiling treedt den drom voor 't oog,
 
Met onverschoten kaak.
[pagina 51]
[p. 51]
 
‘Grijpt aan! grijpt aan!’ weergalmt het rond,
 
‘Ten zoen van 's lands gravin!
 
Men groev' en graav' en delv' den grond
 
En dompel' hèm er in!
 
 
 
Brengt moker, spa, houweel en schop
 
En spant ons wraakgerigt!
 
Men sluit' hem de aarde levende op
 
En demp' met hem haar digt!’ -
 
 
 
‘Met regt, met regt!’ roept Beiling uit,
 
Mijn dood verzade uw lust;
 
Niet een, die meer u tegenmuit
 
En min uw kluister kust!
 
 
 
Niet een, die meer dan ik u haat,
 
Die min dan ik u vreest,
 
En nimmer stond gij waar gij staat,
 
Ware ik gehoord geweest.
 
 
 
Eer lag de stad in gruis en puin
 
Dan in uw boei gekneld;
 
Eer viel zij op mijn eigen kruin
 
Dan ooit in uw geweld!
[pagina 52]
[p. 52]
 
‘Met regt, den muitling afgemaakt,
 
Die van uw aanschijn gruwt;
 
Met regt, uw gal op hem gebraakt,
 
Die u haar tegenspuwt.
 
 
 
Maar laat mij, zoo gij regters zijt
 
En helden heeten zult,
 
Laat nog mij negen dagen tijd,
 
Eer 't vonnis zij vervuld:
 
 
 
Ik vraag er drie, mijn stam ten troost,
 
Ten voorzorg in zijn lot;
 
Ik smeek er drie voor vrouw en kroost,
 
Ik eisch er drie voor God.
 
 
 
Na negen dagen keer ik weer,
 
En neem' uw wraak begin;
 
Ik laat tot borgen woord en eer,
 
En ruil hen heilig in.
 
 
 
Na negen dagen ben ik hier,
 
En sta uw wrok ten doel;
 
En, braakte uw afgrond vlam en vier,
 
Ik dompel me in den poel!’
[pagina 53]
[p. 53]
 
Men wikt en weegt en schoolt bij een
 
En wenkt elkaâr ter zij,
 
En stemt door al de rijen heen,
 
En laat hem 't uitstel vrij.
 
 
 
‘Hij ga!’ dus spreekt men smalende af,
 
‘En vlugte uit stad en vest;
 
De dood waar' hem te ligt een straf:
 
De schande straft hem best.
 
 
 
Hij ga! hij keert gewis niet weer,
 
Maar laat zijn borgen buit;
 
Hij ga! wij hebben woord en eer,
 
En wisslen nooit hen uit.
 
 
 
Hij ga! en krimp' den trotschen geest
 
En dekk' den kop met hoon;
 
De dood waar' hem te min geweest:
 
De schande zij zijn loon!’
 
 
 
Men drijft en stoot hem schimpend voort
 
Met bijl, houweel en spa;
 
Men dringt hem door de ontsloten poort
 
En juilt hem tergend na.
[pagina 54]
[p. 54]
 
Men waait en wuift met muts en hoed
 
En zwaait met piek en zwaard;
 
En zingt Jacobaas heldenmoed
 
En Beilings laffen aard.
 
 
 
Men rost en raast en zwetst en zwiert
 
En draaft door wal en stad,
 
En stroopt en schendt en tuischt en tiert,
 
Brooddronken, woest en zat.
 
 
 
Men keert de wisslende oorlogskans
 
Met bolwerk en met gracht,
 
En slooft en zwoegt aan muur en schans,
 
En waakt op post en wacht.
 
 
 
Men dwingt de wijde streek in 't rond,
 
Met poort en toegang digt,
 
En schaart en plant geschut en lont,
 
Naar land en stroom gerigt.
 
 
 
Men holt op nieuw naar wil en zin
 
En bralt en schalt naar lust,
 
En sluimert zacht en zorgloos in,
 
Op moed en kracht gerust.
[pagina 55]
[p. 55]
 
Maar eensklaps kraait de morgenhaan
 
Een scheller dagroep uit;
 
De negende ochtend schemert aan
 
En daalt op loof en kruid:
 
 
 
De negende ochtend schittert voort
 
En lacht op bloem en blad,
 
En eensklaps wordt een kreet gehoord,
 
Die weerkaatst door de stad.
 
 
 
Men ijlt en vliegt bij honderdtal
 
De ontwaakte wijken door;
 
Men jaagt en stuift naar muur en wal,
 
En - Beiling staat er voor.
 
 
 
‘Doet op, doet op! voert uit de straf!’
 
Herhaalt en roept zijn kreet:
 
‘Sluit op de poort, sluit op het graf;
 
Vangt aan: ik ben gereed.
 
 
 
Sluit op het graf, sluit op de poort;
 
De tijd is om: ik keer;
 
Ik liet tot borgen eer en woord
 
En eisch mijn borgen weer.’
[pagina 56]
[p. 56]
 
Men zwijgt en bloost, verstomd, versteld,
 
En huivert van zijn moed;
 
Maar 't Hollandsch hart, dat innig zwelt,
 
Herkent het Hollandsch bloed.
 
 
 
Men haalt hem in, en voert hem om,
 
En doet hem strafwaarts gaan,
 
Maar steekt noch roert trompet noch trom,
 
Maar zwijgt, en staart hem aan.
 
 
 
Men delft en graaft met bijl en spa
 
En boort door klei en klont,
 
Maar bloost, en slaat hem zwijgend gâ,
 
En ziet verbaasd in 't rond.
 
 
 
Men wijst hem naar den doodskuil af,
 
Maar waagt geen voetstap meer;
 
Hij meet zijn val en peilt zijn graf
 
En stort er zich in neer.
 
 
 
Hij stort, en eensklaps stijgt de kreet
 
Van 't overkropt gevoel,
 
En schatert, eer men 't wil of weet,
 
En weerkaatst in den poel.
[pagina 57]
[p. 57]
 
Hij stort, en zinkt met klei en kluit
 
En vindt in 't slijk den dood,
 
Maar schittrend stijgt zijn eer er uit,
 
Geweld en wrok te groot.
 
 
 
Hij stort, en op zijn grafgesteent',
 
(Zoo ver het weerzijds heugt)
 
Is de eerste Hoeksche traan geweend
 
Om Kabeljaauwsche deugd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken