Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3 (1855)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3
Afbeelding van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3Toon afbeelding van titelpagina van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.34 MB)

Scans (4.29 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3

(1855)–Hendrik Tollens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Kenau Hasselaar.

 
Weer klopt mij 't Hollandsch hart in 't lijf
 
En zwelt geroerd omhoog;
 
Weer schittert Neerlands oud bedrijf
 
In mijn verbijsterd oog.
 
 
 
Gevloekt, wie eerloos, wuft en week,
 
Door glans of goud verblind,
 
De dierstgeschatte wereldstreek
 
Voor 't vaderland bemint!
 
 
 
Maar dubbel vloek, maar dubbel schand'
 
En dieper smaad en leed,
 
Wie Neerland heeft tot vaderland
 
En 't vaderland vergeet!
[pagina 74]
[p. 74]
 
Stroom los, in zangen uitgespat,
 
Gij, vonkelende gloed,
 
Gij, liefde tot mijn bakermat,
 
Die tintelt in mijn bloed!
 
 
 
Hier hoeft geen zwier, geen hulsel, neen,
 
Geen dichterlijke praal,
 
Maar 't vaderlandsch gemoed alleen
 
En Hollands gouden taal.
 
 
 
Voor u, voor u weergalmt zij luid,
 
o Haarlems eeuwige eer!
 
Voor u stort zij haar rijkdom uit
 
En in mijn loflied neer.
 
 
 
Verhoog, verhef u, grijze wal,
 
Op Kenaus roem en rang,
 
Die stout en vurig klinken zal
 
En leven in mijn zang!
 
 
 
Verhef u op dien heldentoon,
 
Gij, vaderlandsche jeugd!
 
Geen andre zangstof klinkt zoo schoon
 
Als vaderlandsche deugd.
[pagina 75]
[p. 75]
 
Gij kent het voorwerp van mijn lied,
 
Gij, telgen van haar teelt!
 
Zoo ver ontaardde 't nakroost niet
 
Of 't kent zijns ouders beeld.
 
 
 
Gij kent haar deugd, zoo hoog gevoerd,
 
Zoo ongevlekt befaamd,
 
Haar grootheid, die zoo diep ons roert
 
En ons zoo diep beschaamt.
 
 
 
‘Wat suft gij,’ riep zij uit, met schrik
 
En zielkracht in de stem; -
 
Het vonklen van haar heldenblik
 
Gaf aan haar woorden klem:
 
 
 
‘Wat handenwringt en krijt ge en gilt,
 
Gij werelooze schaar,
 
Die niets, o spijt! beproeft en spilt
 
Dan tranen in 't gevaar!
 
 
 
't Is uit. Reeds brokkelt schans en muur
 
En stort tot gruis in een;
 
Reeds vlammen zwaard en stroomend vuur
 
Door wal en wijken heen.
[pagina 76]
[p. 76]
 
't Is uit. De laatste hoop vervloog;
 
Er bleef geen hulp of raad;
 
De zwarte rouwvlag rijst omhoog,
 
De doffe brandklok slaat.
 
 
 
't Is uit. De laatste moed bezwijmt,
 
De laatste kracht verlamt;
 
De dolle honger knaagt en vlijmt,
 
Het giftig pestvuur vlamt.
 
 
 
Wat suft gij, vrouwen! diep verstomd,
 
Met natbekreten krop?
 
De poort sluit los, de Spanjaard komt
 
En wekt u deerlijk op.
 
 
 
Te wapen! vliegt! hij stroopt de stad,
 
Hij martelt en schoffeert:
 
Of wacht gij tot zijn klaauw u vat
 
Voor gij het lijf verweert?
 
 
 
Grijpt aan rapier en moordgeweer,
 
Waarmeê hij 't land vergruist:
 
Of vreest gij 't aan uw zijde meer
 
Dan in des Spanjaards vuist?
[pagina 77]
[p. 77]
 
Te wapen! vliegt! ten strijd! vliegt heen!
 
Lost veldbus en kartouw!
 
Of past de moed den man alleen -
 
Slechts tranen aan de vrouw?
 
 
 
Wat stoft hij op zijn stouter kracht
 
En onversaagder bloed?
 
Dc zielen zijn van één geslacht:
 
Alleen de ziel geeft moed.
 
 
 
Op, moeders van het heldenkroost,
 
Door Spanjes klaauw verscheurd!
 
Op, maagden, die van onschuld bloost,
 
En ras van schaamte kleurt!
 
 
 
Knielt neer, wie met mij medestemt,
 
Voor 's hemels alziend oog,
 
Met de eene hand op 't hart geklemd
 
En de andre hand omhoog:
 
 
 
Zweert allen, die uw tranen kwist
 
En laf en weerloos beeft!
 
Dat Haarlem nog geen mannen mist
 
Zoo lang het vrouwen heeft.
[pagina 78]
[p. 78]
 
Zweert allen, wat verwinne of vall',
 
Wat stand hou of bezwijk',
 
Dat nooit een Spanjaard boelen zal
 
Dan met uw zielloos lijk!’
 
 
 
Toen steeg, toen klonk een enkle kreet
 
Den Spanjaard luid in 't oor,
 
En drong een dure, plegtige eed
 
Tot 's hemels zetel door.
 
 
 
Toen zwaaiden ze, in ontgloeiden dorst,
 
Het breedgelemmerd staal,
 
En prangden maagd- en moederborst
 
In pantsers van metaal.
 
 
 
Toen stegen ze op den brossen muur
 
En plantten speer en vaan,
 
En staken weer het flaauwend vuur
 
In hart en handbus aan.
 
 
 
Toen stroomden ze uit de ontsloten poort,
 
Van man en maag verzeld,
 
En braken door de drommen voort,
 
Die krielden over 't veld.
[pagina 79]
[p. 79]
 
Zij woelden Spanjes benden rond,
 
Tot strenge wraak gesard,
 
En beten hun een diepe wond
 
In 't ongeneeslijk hart.
 
 
 
Maar meer nog dan de diepe beet,
 
Die door hun aders joeg,
 
Nog meer deed hun het schouwspel leed,
 
Dat hen met siddring sloeg.
 
 
 
‘Neen, neen!’ riep Alvaas trotsche zoon,
 
Van diepe spijt geknaagd,
 
‘Hier schokt en waggelt Spanjes troon,
 
Van Oost en West geschraagd.
 
 
 
Hier baat geen strijd, geen straf, geen ban,
 
Geen magt, die Spanje heeft,
 
Waar ieder matgestreden man
 
In elke vrouw herleeft.’ -
 
 
 
‘Neen, neen!’ riep Flips, van schrik ontzet,
 
In spijt van kroon en staf,
 
‘Dat volk kust nooit geknield mijn wet,
 
Dat Kenaus aanzijn gaf.
[pagina 80]
[p. 80]
 
Daar ligt mijn hoop, zoo lang gestreeld,
 
Daar neigt mijn rijk ten val:
 
Een vrouw, uit Hollands dras geteeld,
 
Zet wereldheerschers pal!’
 
 
 
Verschriklijk sprak het voorspook waar,
 
Dat Spanjes vonnis las:
 
Haar troon, voor Neerlands grond te zwaar,
 
Verzonk er in zijn dras.
 
 
 
Maar juichend streek de schelle faam
 
Op Haarlems zandig duin,
 
En schreef voor eeuwig Kenaus naam
 
Op Spanjes stortend puin.
 
 
 
Dat puin spreekt van haar grootheid meer
 
Dan trotsch gewrochte steen,
 
Die 't nakroost voor haar schittrende eer
 
Te luttel waardig scheen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken