Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Acta Neerlandica 5 (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Acta Neerlandica 5
Afbeelding van Acta Neerlandica 5Toon afbeelding van titelpagina van Acta Neerlandica 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.76 MB)

ebook (6.44 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Acta Neerlandica 5

(2007)– [tijdschrift] Acta Neerlandica–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

Gábor Pusztai & Gerard Termorshuizen
De tweede man
Het huwelijk van Madelon Lulofs en László Székely

Het begin: het dagboek van István Radnai

Op zoek naar een nieuw perspectief in hun leven vertrokken de Hongaren László Székely en zijn volle neef István Radnai, beiden tweeëntwintig jaar oud, op 16 april 1914 vanuit Genua met de Prinz Ludwig naar het aan Sumatra's oostkust gelegen Deli met zijn tabaks- en rubberplantages. In Penang stapten zij over op de kustboot Malaya die hen op 8 mei 1914 naar Belawan, de haven van Medan, bracht.

László en István hadden geen idee wat hen daar te wachten stond. Zij hadden hun vaderland verlaten in de wetenschap dat daar een slecht betaalde kantoorbaan het hoogst haalbare was. Een brief van een op een onderneming in Deli werkende kennis - waarschijnlijk de in het dagboek genoemde Mészáros - had hen tot het besluit gebracht naar Sumatra te gaan. Zij waren ervan doordrongen een groots maar ook onzeker avontuur tegemoet te gaan. In zijn op 12 april 1914, vier dagen voor hun vertrek uit Genua, begonnen dagboek schrijft Radnai:

Het afscheid is moeilijk, heel moeilijk. In ons beiden is er maar één vraag: wat zal de toekomst brengen? Zal het beter gaan dan in dit zoete, maar meedogenloze land van haat? We hebben besloten deze lange, lange reis te maken, waarvan we slechts kunnen vermoeden dat die niet ongevaarlijk zal zijn. We hebben deze beslissing genomen om met zwaar werk geld te verdienen om later, als we oud zijn en alle hindernissen hebben overwonnen, thuis in
[pagina 50]
[p. 50]


illustratie
de Prinz Ludwig, het schip waarmee de beide neven naar Indië voeren


[pagina 51]
[p. 51]
Hongarije de vruchten van onze koortsachtige, jeugdige inspanningen in vreugde en rijkdom te kunnen plukken.

Eenmaal in Medan bleek het zoeken naar een baan een teleurstellende ervaring. László kreeg ten slotte werk, István niet. Hij keerde na een kleine zes weken terug naar Europa. Hoe schokkend ook László dit vertrek heeft ervaren, brengt hij in 1931 in een interview tot uitdrukking. Het citaat geeft bovendien een aanvulling op wat István over die periode in Medan in zijn dagboek schrijft:

De eerste dagen waren we ziek. Daarna liepen we twee weken doelloos in de stad rond zonder enige kennis van het land en de taal. Plotseling zei mijn neef tegen mij: ‘Ik hoor de muziek van de militaire kapel op het Margit-eiland.Ga naar eind1 Ik wil naar huis...’ Hij huilde bijna. Ik zei tegen hem dat we wel voor geld zouden zorgen en dat hij dan naar huis kon. Dat was natuurlijk gemakkelijk gezegd. Ten slotte ging ik naar de notarisGa naar eind2 in Medan, die me veertien gulden gaf. Dat was voldoende, en mijn neef kon naar huis. Ik zal dat moment nooit vergeten, toen ik als jongeman, een kind bijna nog, in dat verre land de boot zag vertrekken.Ga naar eind3

Radnai kwam als militair in de Eerste Wereldoorlog terecht en sneuvelde in 1917.Ga naar eind4 Onder zijn op het slagveld aangetroffen persoonlijke bezittingen bevond zich het - hierboven al genoemde - dagboek dat op miraculeuze wijze behouden bleef en een van ons beiden door een wonderlijk toeval in 2001 in handen viel.Ga naar eind5

Het eerste (en grootste deel) van Radnai's dagboek bevat een verslag van de reis van hem en Székely naar Deli en van hun gezamenlijk verblijf in Medan, voordat hij op 14 juni 1914 weer vandaar vertrok. De notities over die laatste periode zijn in deze bundel opgenomen. Ook als we er rekening mee houden, dat die observaties af en toe gekleurd zijn door persoonlijke teleurstelling (van zover gekomen, blijft zijn zoeken naar werk vergeefs), boeiend en in zekere zin uniek zijn ze om de afstandelijke en onbevooroordeelde wijze waarop hij als buitenstaander kijkt naar zijn nieuwe omgeving. Naar het gedrag van de Medan bezoekende planters bijvoorbeeld:

Het leven is hier erg interessant. Het eerste wat je meteen opvalt, is het onmatige drinken wat de mensen hier doen. ‘Unheimlich’ is het
[pagina 52]
[p. 52]
volgens de Duitsers. Als je een paar keer per dag niet aangeschoten bent, dan ben je geen mens. De meesten hier zijn bezorgd om ons. Ze vragen zich af, wat voor planters we zullen worden als we niet eens drinken.

Radnai was - het blijkt uit heel zijn dagboek - een intelligente jongeman met een levendige belangstelling voor wat er om hem heen gebeurde. Dat hij soms wat al te snel zijn wijsheid luchtte - zijn opmerkingen over bevolkingsgroepen of over het Maleis bijvoorbeeld zijn wel heel oppervlakkig - doet vanzelfsprekend niets af van de waarde van zijn dagboek.

István Radnai vertrok, László Székely bleef. Niet minder dan zestien jaar heeft hij in Deli doorgebracht. Samen met Madelon Lulofs, met wie hij in 1926 was getrouwd, keerde hij in 1931 terug naar Europa en vestigde zich in Budapest. Toen ook begon hun beider schrijverschap. Hoewel hij als literator altijd in de schaduw is blijven staan van zijn vrouw - met haar romans Rubber en Koelie verwierf zij nationale en internationale faam - neemt hij met zijn twee romans Van oerwoud tot plantage: Verhaal van een plantersleven en Rimboe een bescheiden maar eervolle plaats in binnen de literatuur over Deli. Ook de in deze bundel voor het eerst in boekvorm gepubliceerde verhalen van hem horen daartoe. Wie was Székely en hoe verging het hem in Deli?Ga naar eind6

László Székely's jeugd

László werd op 16 april 1892 geboren uit Joodse ouders in het dorpje Ajak in Oost-Hongarije. Hij was de middelste van drie kinderen. Zijn vader, Lajos Sichermann, liet - in navolging van veel andere Joden in Hongarije - in 1899 zijn naam veranderen in Székely. Hij was landpachter en leefde van de opbrengst van het van grootgrondbezitters gepachte land. Zijn moeder heette Kornélia Radnai. Haar broer Ferencz was de vader van István Radnai met wie László in 1914 naar Deli trok. László ging in het nabije stadje Kisvárda naar de lagere school. In 1901 werd hij ingeschreven op het rooms-katholieke gymnasium in Debrecen. Behalve in het vak tekenen was hij geen goede leerling. Zijn slechte schoolresultaten waren vermoedelijk mede te wijten aan het overlijden van zijn moeder in november 1905. Waarschijnlijk zonder diploma verliet hij een klein jaar daarna het gymnasium. Het gezin verhuisde naar

[pagina 53]
[p. 53]

Budapest. Over de levensloop van László in de volgende jaren tot aan 1914 weten we vrijwel niets. Duidelijk is wel dat hij in intensief contact kwam met de in Budapest wonende István. Over hun besluit naar Nederlands-Indië te gaan, schreven we hierboven.

László Székely in Deli

Deli was een apart stukje Indië, een kolonie in een kolonie, in de meest letterlijke zin ontworsteld aan het oerbos. Jacobus Nienhuys had er in 1863 de eerste tabak geplant. Andere ondernemers volgden hem spoedig. Onder de in de volgende jaren geïntroduceerde andere culturen was vooral de rubber een geweldig succes. Het ‘wonder van Deli’ werd het genoemd. Er was en werd daar inderdaad wat groots verricht. Maar naar buiten toe onzichtbaar bleven de op de plantages werkzame contractkoelies. Als die al ergens tot werktuigen dienden van de op puur geldelijk gewin gerichte planters, dan was dat wel in Deli. In de praktijk decennialang onbeschermd door het bestuur, leefden zij feitelijk in barbaarse slavernij. Pas in 1902, met de publicatie van J. van den Brands aanklacht De millioenen van Deli, werden de op de plantages heersende wantoestanden aan het licht gebracht. Het leidde tot een officieel onderzoek en een rapport (uit 1904) dat Van den Brands bevindingen bevestigde, maar - politiek inopportuun als het was - in de doofpot verdween.Ga naar eind7 Dankzij de invloed van de omstreeks die jaren inzettende Ethische politiek kwam er langzamerhand enige verbetering. Maar de uitbuiting en vernedering van de koelie bleven bestaan. Voor de meeste planters betekende de arbeider als mens eenvoudig niets.

Onvoorstelbaar hard was ook het bestaan van de planters. Enkele duizenden jongemannen hebben dat leven meegemaakt; alleen de fysiek en vooral psychisch sterksten hebben dat heelhuids doorstaan. In Van oerwoud tot plantage balt Székely de essentie van het plantersbestaan in dit ene zinnetje samen: ‘Er is niets verschrikkelijkers dan dit altijd alleen zijn.’ En op een andere plaats: ‘Massa's mannen gaan hier naar de kelder, alleen omdat hun een vrouw [lees: Europese vrouw, GP en GT] en een behoorlijk tehuis ontbreekt.’ In de monotone verlatenheid van de avonden en de daarmee als vanzelf en altijd weer opkruipende wanhoop was er slechts de drank als verdovende vertroosting.Ga naar eind8

Zijn eerste baan als ‘assistent’ - zo heette dat - kreeg Székely op een Engelse tabaksplantage. Om het vak te leren werd hij, zoals dat altijd

[pagina 54]
[p. 54]

ging, toegevoegd aan een al ervaren collega.Ga naar eind9 Hij kwam te werken in een stuk oerwoud dat ontgonnen moest worden. Het lag op 280 kilometer van de dichtstbijzijnde bewoonde plaats. Behoorlijke wegen waren er niet. Samen met zijn collega woonde Székely in een op palen gebouwde bamboehut op zo'n 18 kilometer afstand van het emplacement, de plek waar het kantoor van de onderneming was gevestigd. Hij leidde het monotone plantersbestaan dat om vijf uur in de morgen begon en pas na zonsondergang eindigde, met tussen die twee tijdstippen in de loodzware dagtaak honderden koelies achterna te lopen en aan het werk te houden.Ga naar eind10 Een loodzwaar maar vooral ook - zoals al werd opgemerkt - intens eenzaam bestaan. Het is een voortdurend aanwezig thema in de Deli-literatuur.

In tegenstelling tot veel van zijn collega's bleef Székely het contact met zijn familie in Europa onderhouden. In de brieven van huis las hij over de uiterst moeilijke situatie in zijn vaderland na de Eerste Wereldoorlog. Het tot de verliezers horende Hongarije raakte tweederde van zijn grondgebied kwijt en verarmde sterk. In 1919 brak een communistische opstand uit; vier maanden lang woedde er een bloedige burgeroorlog. Veel jongeren verloren het vertrouwen in een betere toekomst. Onder hen was ook zijn jongere broer Ferenc. László liet hem omstreeks 1922 naar Deli komen en bezorgde hem een baan als assistent. Ferenc zou in Indië blijven en zich met zijn gezin na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 in Nederland vestigen, waar hij in 1978 overleed.Ga naar eind11

Relatie met Madelon Lulofs

Na zijn eerste baan op een tabaksplantage werkte Székely in de jaren die volgden op verschillende andere ondernemingen, onder andere op Ajer Poetih in Kisaran, 200 kilometer ten zuiden van Medan, een plantage waar rubber werd verbouwd. Naast zijn werk op de kebon ging hij in 1924 meewerken aan het in dat jaar opgerichte weekblad Sumatra, waarvoor hij cartoonachtige tekeningen maakte. In datzelfde jaar ontmoette hij Madelon Lulofs. Zij was sinds 1917 getrouwd met Hendrik Doffegnies die op dezelfde plantage werkte als Székely. Zij hadden twee kinderen. Het was geen goed huwelijk. Doffegnies ging op in zijn werk en had nauwelijks interesses daarbuiten, terwijl Madelon juist behoefte voelde aan iemand met wie ze haar liefde voor de literatuur kon delen. Ze las

[pagina 55]
[p. 55]

veel en was ook zelf begonnen met schrijven. Aan László liet zij haar eerste probeersels lezen. Op zijn aanraden nam Sumatra haar eerste verhalen op. Dat was in 1924. Ze verschenen onder het pseudoniem Christine van Eyck. Tot eind 1931 - ze woonde toen al in Budapest - is ze voor dit weekblad blijven schrijven: in totaal ruim tachtig schetsen, reisverslagen, sprookjes en gedichten, waarvan zich overigens een vijfde deel in Indië afspeelt.Ga naar eind12

De kennismaking met Madelon leidde tot een verhouding. Toen Doffegnies daarachter kwam, stuurde hij haar en de kinderen naar haar moeder in Australië. Het haalde niets uit. Toen zij een jaar later, in 1925, terugkeerde in Deli, werd besloten tot een scheiding die in 1926 werd uitgesproken. In datzelfde jaar trouwden László en Madelon in Hongarije. De kinderen werden aan de vader toegewezen, die ze voor hun opvoeding naar hun grootouders in Nederland stuurde.

In 1927 keerde het echtpaar Székely-Lulofs terug naar de plantage Ajer Poetih waar ook nog steeds Doffegnies werkte. In maart 1929 kregen zij een dochter: Chlotilde Malvina die als Kotjil [eigenlijk Ketjil (kleintje) in het Maleis; de uitspraakvariant zou uit een dialect uit Noord-Sumatra komen - GP] door het leven ging. Hun verblijf in Deli werd geen succes. Door de blanke gemeenschap werden zij genegeerd (een huwelijk met de vrouw van een collega gaf geen pas!) en Székely werd gepasseerd bij promoties. Hun situatie werd onhoudbaar. In 1930 vertrokken zij voorgoed naar Europa en vestigden zich in Budapest.

Schrijverschap

Onder meer door mislukte beleggingen raakten zij hun in Deli verdiende geld spoedig grotendeels kwijt. Voor een nieuwe broodwinning besloten zij zich aan de literatuur te wijden: zowel vertalingen als eigen creatief werk. László werkte daarnaast als journalist. Wat hun vertalingen betreft, zijn beiden van zeer grote betekenis geweest voor de introductie van vooraanstaande Hongaarse schrijvers in Nederland, zoals Sándor Márai, Ferenc Körmendi, Jolán Földes, Zsolt Harsányi, Mihály Földi, Ferenc Molnár, Gábor Vaszary en anderen. Omgekeerd werden door hun inspanningen boeken van onder meer Piet Bakker, Jan de Hartog en Karel Norel in Hongarije bekend.Ga naar eind13 Naast hun vertaalwerk bouwden zij aan een

[pagina 56]
[p. 56]


illustratie
László Székely in de jare '30


[pagina 57]
[p. 57]

eigen - op hun ervaringen in Deli gebaseerde - oeuvre. Ongekend succes had Madelon met haar debuut Rubber (1931) dat vele herdrukken kreeg, in vijftien talen werd vertaald en verfilmd werd. Daarna schreef ze in de jaren dertig de Indische romans Koelie (1932), De andere wereld (1934), en De hongertocht (1936) en de verhalenbundel Emigranten en andere verhalen (1933). Ook deze boeken werden internationale bestsellers. In vijf jaar tijd was ze vanuit het niets een van de bekendste en meest succesvolle Nederlandse auteurs van haar tijd geworden. Na de oorlog verschenen van haar hand nog Onze bedienden in Indië (1946) en Tjoet Nja Din (1948).

Al moest haar man László het met heel wat minder doen, opschudding verwekte hij wel. In 1935 verscheen zijn autobiografische - en sterk documentaire - roman Őserdőktől az ültetvényekig die in hetzelfde jaar behalve in het Duits ook in het Nederlands, onder de titel Van oerwoud tot plantage, werd vertaald. Het boek vertelt het verhaal van een jonge Hongaar die op een plantage in Deli gaat werken. Hij komt terecht in een harde mannenwereld waar hij zich dient te onderwerpen aan een ijzeren discipline. Vanuit die positie beschrijft hij wat hij ziet en meemaakt: de vaak onmenselijke omgang met de Javaanse en Chinese koelies, het samenleven met zijn njai, de ronselaars die steeds weer voor de aanvoer van nieuwe koelies zorgen en het optreden van zijn chef, een brute administrateur.

De ontvangst van de roman in Nederland was gematigd enthousiast, maar in Indië werd het boek fel bekritiseerd, met name door de journalist Zentgraaff, een koloniale diehard bij uitstek.Ga naar eind14 Nadat deze in een bespreking in De Locomotief (onder de titel ‘Indië weer in discrediet: familie Székely opnieuw in actie’) had gerefereerd aan de (in zijn ogen) volstrekt verwerpelijke romans Rubber en Koelie van Madelon Székely-Lulofs, karakteriseerde hij het boek van haar man als ‘een gevolg van gezinsbesmetting’:

Dit alles brengt die goede heer Székely nu in de wereld, en wij zullen ons eens informeren of dit echtpaar wellicht grote kinderen heeft, want die zullen dan binnenkort ook wel met een of andere gore roman over Indië komen en dan zijn wij in de eerste twintig jaren nog niet van hen af.

En enkele weken later schrijft hij:

[pagina 58]
[p. 58]
Niet lang geleden signaleerden wij het bedrijf der familie Székely-Lulofs, die - man en vrouw - de Europeesche bevolking van Indië door het slijk halen in romans, die in het buitenland ‘good sellers’ zijn.

Zentgraaff kreeg van verschillende kanten bijval, o.a. van de NSB-krant Volk en Vaderland die onder de titel ‘Vuige laster als broodwinning’ Székely in één adem noemt met zijn ‘beruchte’ echtgenote, in wier boeken ‘elke bladzij een leugen over Indië bevat en een belediging is voor al wat daar leeft en werkt met den inheemsen arbeider.’ Op de achtergrond van deze aanvallen speelde mee dat juist in die periode er een film werd gemaakt van Madelons roman Rubber, een gebeurtenis waarover de Java-Bode, De Locomotief en de Deli-Courant hun grootste bezorgdheid meenden te moeten uitspreken.Ga naar eind15

In 1937, anderhalf jaar na de verschijning van Van oerwoud tot plantage, was er sprake van een ware perscampagne tegen Székely. Het begon met een artikel in het Bataviaasch Nieuwsblad, dat onder andere De Telegraaf in Nederland inspireerde tot een stuk onder de veelzeggende titel ‘Het lasterlijk geschrijf van Székely over Deli’. Nu ook ging de politiek zich ermee bemoeien: over de affaire-Székely werd gedebatteerd in de Volksraad waar het boek een ‘leugencampagne in het buitenland ten aanzien van Deli’ werd genoemd en - overigens vergeefs - werd aangedrongen op gerechtelijke vervolging van de schrijver. De aanleiding was de publicatie van (in het Engels vertaalde) fragmenten uit de roman in een Amerikaans tijdschrift. In Amerika dus waar in 1929 een wetsvoorstel was aangenomen dat inhield dat geen tabak mocht worden ingevoerd uit landen waar op de plantages dwangarbeid werd toegepast. Székely's boek zou - dat was de vrees - met andere woorden tot economische sancties kunnen leiden. Dat gebeurde om verschillende redenen nietGa naar eind16, maar dat nam niet weg dat Székely's schrijverschap zwaar geschandaliseerd werd.

Tussen december 1938 en april 1939 verscheen als feuilleton in een van de grote kranten van Hongarije zijn tweede, zich eveneens in Deli afspelende, roman Rimbu.Ga naar eind17 Hij verscheen in 1942 in boekvorm en werd in verschillende Hongaarse kranten en tijdschriften besproken. In datzelfde jaar kwam er ook een herdruk van zijn eerste boek uit, maar nu onder de titel Süt a nap Szumátrán [De zon schijnt op Sumatra], Die nieuwe titel met zijn concrete lokalisering van de plaats van handeling én het feit dat beide boeken in 1942 verschenen, hadden wellicht te maken

[pagina 59]
[p. 59]


illustratie
László Székely op latere leeftijd


[pagina 60]
[p. 60]

met de (ook internationaal aandacht trekkende) actualiteit, nl. de Japanse bezetting van Indië. De overweging dat de boeken daardoor beter zouden verkopen, kan met andere woorden een rol hebben gespeeld. Rimbu werd in 1949 - vier jaar na Székely's dood - door zijn weduwe bewerkt in het Nederlands. De titel bleef onveranderd: Rimboe.

Vanwege het dreigende oorlogsgevaar besloten de Székely's in 1938 naar Nederland te verhuizen. Ze vestigden zich in een pension in Bloemendaal en speelden met de gedachte naar Indië uit te wijken. Daar kwam niets van terecht. Spoedig na de Duitse overval op Nederland ging László terug naar Budapest in de veronderstelling dat hij daar - hij was immers een Jood - veiliger zou zijn. Hij werd weer journalist en publiceerde in verschillende Hongaarse kranten en tijdschriften. Na de Duitse bezetting van Hongarije in 1944 dook hij onder. Zijn gezondheid ging achteruit. Madelon verhuisde intussen met haar dochter naar Santpoort. Na de oorlog lag een gezinshereniging niet direct voor de hand: vanwege de langdurige scheiding door de oorlog, maar ook om andere redenen waren de Székely's van elkaar vervreemd. Niettemin besloot László - het was inmiddels april 1946 - naar Nederland te gaan. Op 14 april, op de vooravond van zijn vertrek, overleed hij aan een hartaanval. Hij werd op 17 april 1946 in Budapest begraven. Madelon en Kotjil waren daar niet bij aanwezig.

[pagina 61]
[p. 61]

Literatuurlijst

Székely, László:
Őserdőktől az ültetvényekig. Budapest, Utazási Könyvek (1935).
Rimbu. Budapest, Franklin Társulat (1942).
‘Holland-India a muit háborúban’, in: Magyar Nemzet (6 mei 1942).
Rimboe. Bewerkt door Madelon H. Székely-Lulofs. Amsterdam: Wereldven ster (1949).
Van oerwoud tot plantage; Het verhaal van een plantersleven. Tweede druk. Schoorl: Conserve (1991) [Eerste druk: 1935]
Székely-Lulofs, M.H.: Doekoen. Bezorgd en ingeleid door Olf Praamstra en Gerard Termorshuizen. Leiden: KITLV Uitgeverij (2001).
Breman, Jan: Koelies, planters en koloniale politiek; Het arbeidsregime op de grootlandbouwondernemingen aan Sumatra's Oostkust in het begin van de twintigste eeuw. Derde herziene druk. Leiden: KITLV
[pagina 62]
[p. 62]
Uitgeverij. [Verhandelingen 123.] (1992)
's-Gravesande, G.H.: ‘Rubber en Koelie. Een onderhoud met Mevr. Székely-Lulofs’, in: Den gulden winckel; Geïllustreerd tijdschrift voor boekenvrienden, nr. 371, pp. 201-3. (1932)
Pusztai, G.: ‘De onbekende László Székely’, in: Indische Letteren 10:195-206.
Pusztai, G.: ‘Egy hazánkfia a holland gyarmati irodalomtörténetben.’ [Een Hongaar in de Indische letterkunde] in: Debreceni Szemle, 1998/2. pp. 222-236.
Pusztai, G., Praamstra, O.: ‘Een “lasterlijk geschrijf”. Kritiek en (zelf-)censuur in de Nederlands-Indische literatuur; de ontvangst van László Székely's Van oerwoud tot plantage’, in: Indische Letteren 12:99-124. (1997)
Termorshuizen, G.: ‘Planters in Deli; Het leven een drankfeest’, in: Indische Letteren 21:95-104 (2006).
Wijngaard, C. van den: ‘Inleiding’, in L. Székely, Van oerwoud tot plantage; Verhaal van een plantersleven, pp. 5-19. Schoorl: Conserve (1991).
eind1
Bedoeld wordt het beroemde Margit-eiland in Budapest.
eind2
Radnai heeft het in zijn dagboek over de controleur in Medan.
eind3
‘Husz évi tavollét után hazajött Sumatra szigetérő l egy debreceni mérnök.’ [Na twintig jaar is een ingenieur van Debrecen uit Sumatra teruggekeerd]. In: Debreczeni Ujság 14 augustus 1932.
eind4
Buiten wat Radnai zelf vertelt in zijn dagboek, is er over zijn leven vrijwel niets bekend.
eind5
Naar aanleiding van de in 2001 door Olf Praamstra en mij (G.T.) bezorgde uitgave van de laatste roman van Madelon Székely-Lulofs, Doekoen, werd ik benaderd door mevrouw Catilina Deak die het dagboek (en foto's van László Székely) in de nalatenschap van haar moeder had aangetroffen. Zij stond het aan mij af. Hoe het dagboek bij haar moeder is terechtgekomen, is onbekend. Het lijkt wel zeker dat Székely het (van Radnai's moeder?) heeft gekregen. Later, in Nederland wonend, zal hij het - hij had wellicht een relatie met haar - samen met de foto's bij haar hebben achtergelaten. Het dagboek is (uiteraard) in het Hongaars geschreven. Het laatste gedeelte - waarschijnlijk Radnai's oorlogservaringen betreffende - is in stenografie, volgens een (thans verouderd) systeem waarop de sleutel tot nu toe niet is gevonden.
eind6
Uitgebreider informatie over Székely's leven is te vinden bij Pusztai 1995.

eind7
Pas in 1987 kreeg het zijn plaats in Jan Bremans studie Koelies, planters en koloniale politiek. Zie Breman 1992.
eind8
Zie Termorshuizen 2006.
eind9
Hoe dit alles in z'n werk ging, kan men lezen bij de oud-Deliplanter Dixon in zijn De assistent in Deli. Zie Dixon 1913, in het bijzonder p. 9.
eind10
Hij vertelde erover in een interview. Zie Székely 1942.
eind11
Deze informatie kreeg Pusztai tijdens een gesprek met mevrouw Farkas in Den Haag op 3-11-1994. Mevrouw Farkas is een Hongaarse die met haar man in 1956 naar Nederland vluchtte. Ferenc, in genoemd jaar fungerend als tolk bij de Nederlandse overheid, sloot vriendschap met haar.

eind12
Met dank aan Frank Okker. Men vindt deze informatie in een in (waarschijnlijk) 2006 in het tijdschrift Indische Letteren te publiceren artikel van zijn hand (‘Drie omgekeerde onkuise meisjes. Over de vroege journalistiek van Madelon Lulofs’).

eind13
Zie Pusztai (1998].
eind14
Voor het hierna volgende hebben wij gebruikgemaakt van een artikel van Pusztai en Praamstra. Zie Pusztai/Praamstra 1997.
eind15
Zie ‘Van Amsterdam naar “Deli” in tien minuten’ en ‘De rubber-roman’, in Java-Bode resp. 28-12-1935 en 13-1-1936; ‘Wat zal de film Rubber brengen’, in De Locomotief 10-1-1936; ‘Rumoer rond de film “Rubber”’, in Deli-Courant 18-1-1936.
eind16
Zie hiervoor Pusztai/Praamstra 1997.
eind17
Het feuilleton verscheen in de Pesti Napló tussen 25 december 1938 en 6 april 1939 in 84 afleveringen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gábor Pusztai

  • Gerard Termorshuizen

  • over M.H. Székely-Lulofs

  • over László Székely