Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859
Afbeelding van Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859Toon afbeelding van titelpagina van Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (7.51 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

almanak
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859

(1858)– [tijdschrift] Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 165]
[p. 165]

N. Titel en onderwerp der gedurende het jaar 1857 in Suriname uitgevaardigde en in het Gouvernements-Blad dier kolonieGa naar voetnoot(1) opgenomene Publitien en Resolutien.

Gouvernements-blad

GOUVERNEMENTS-BLAD No. 1. RESOLUTIE dd. 9 Januarij 1857, no. 28; houdende bepaling, dat in het G. bl. zullen worden opgenomen de koninklijke besluiten van den 31 Dec. 1855, Stbl. no. 211, 13 Febr. 1856, Stbl. no. 3, 8 Mei 1856, Stbl. no. 54, 21 Mei 1856, Stbl. no. 56, 23 Julij 1856, Stbl. no. 71, 3 Aug. 1856, Stbl. no. 78, 20 Aug. 1856, Stbl. no. 80, 22 Aug. 1856, Stbl. no. 81 en 28 Aug. 1856, Stbl. no. 83, en de daarin vervatte overeenkomsten tusschen Nederland en Zweden en Noorwegen, de Vrije en Hanzeestad Bremen, Groot-Brittannie, Oostenrijk, Pruissen, Hannover, Denemarken, koningrijk Saxen en Sardinie gesloten, tot regeling der voorwaarden omtrent de toelating van Consulaire agenten in de kolonien en Overzeesche bezittingen.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 2. PUBLICATIE dd. 22/23 Jan. 1857, houdende afkondiging van 's Konings besluit van den 10 Oct. 1856, no. 64, waarbij met wijziging van de bestaande bepalingen, wordt vastgesteld een kostuum voor den Procureur-generaal, den Administrateur van finantien, de overige leden van den Kolonialen Raad en den Gouvernements-secretaris.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 3. PUBLICATIE dd. 10/16 Febr. 1857, houdende maatregelen ter voorkoming zooveel doenlijk van het ontstaan, en - bij onverhoopt ontstaan - van de uitbreiding van de Cholera Asiatica.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 4. PUBLICATIE dd. 30 April/1 Mei 1857, houdende eenige voorzieningen ter voorkoming van ongelukken door het rijden met rijen voertuigen en het berijden van paarden of ezels.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 5. PUBLICATIE dd. 1 Mei 1857, houdende ampliatie en wijziging van sommige bepalingen van het bestaande Reglement op het Brandwezen, Publicatie dd. 12 Mei 1840, G. bl. no. 3.

[pagina 166]
[p. 166]

Gouvernements-blad

GOUVERNEMENTS-BLAD No. 6. PUBLICATIE 12/15 Mei 1857, houdende voorzieningen ter voorkoming zooveel doenlijk van brand.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 7. RESOLUTIE dd. 22 Mei 1857, no. 696, bepalende de plaatsing in het G. bl. van het koninklijk besluit van den 15 Febr. 1857, Stbl. no. 9, en van de daarin vervatte overeenkomst tusschen Nederland en het Groothertogdom Mecklemburg-Schwerin gesloten, tot regeling der voorwaarden, waarop de consulaire agenten van het Groothertogdom in de voornaamste havens der Nederlandsche Overzeesche bezittingen zullen worden toegelaten.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 8. RESOLUTIE dd. 22 Mei 1857, no. 697, bepalende de plaatsing in het G. bl. van het koninklijk besluit van den 15 Febr. 1857, Stbl. no. 10, en van de daarbij bedoelde verklaringen, uitgewisseld tusschen Nederland en het Groothertogdom Oldenburg.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 9. RESOLUTIE dd. 23 Mei 1857, no. 700, bepalende de plaatsing in het G. bl., van het koninklijk besluit van den 21 Mei 1856, Stbl. no. 55, en van het daarin vervatte tractaat van Handel en Scheepvaart tusschen Nederland en Oostenrijk gesloten.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 10. RESOLUTIE dd. 15 Junij 1857, no. 795, bepalende de plaatsing in het G. bl. van het koninklijk besluit van den 11 April 1857, Stbl. no. 15, en van de daarin vervatte overeenkomst tusschen Nederland en de vrije en Hanzeestad Hamburg gesloten, tot regeling der voorwaarden, waarop de consulaire agenten dier stad in de voornaamste havens der Nederlandsche Overzeesche bezittingen zullen worden toegelaten.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 11. PUBLICATIE dd. 23/24 Junij 1857, houdende eenige uitbreiding van de Publicatie dd. 12/15 Mei 1857, G. bl. no. 6, betreffende het dekken van gebouwen of repareren van daken met onbrandbare stoffen.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 12. PUBLICATIE dd. 25/26 Junij 1857, betreffende de waarneming van het Openbaar Ministerie, namens den Procureur-generaal.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 13. PUBLICATIE dd. 25/26 Junij 1857, houdende eenige voorzieningen tegen vagebonden en weggeloopen slaven.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 14. RESOLUTIE dd. 16 Julij 1857, no. 934, betreffende de uitbetaling van tractementen, verloftractementen, pensioenen, onderstanden en dergelijken, bij overlijden van ambtenaren.

[pagina 167]
[p. 167]

Gouvernements-blad

GOUVERNEMENTS-BLAD No. 15. RESOLUTIE dd. 27 Aug. 1857, no. 1093, betreffende den afstand aan het gouvernement van een vijfde gedeelte, na aftrek der kosten van exploitatie, van alle mineralen, in deze kolonie gevonden wordende.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 16. RESOLUTIE van den 3 Nov. 1857, no. 1408, bepalende de plaatsing in het G. bl. van het koninklijk besluit van den 20 Aug. 1857, Stbl. no. 104, en van de daarin vervatte overeenkomst tusschen Nederland en Turkije gesloten tot regeling der voorwaarden waarop de Consulaire agenten van de Verhevene Porte, in de voornaamste havens der Nederlandsche Overzeesche bezittingen zullen worden toegelaten.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 17. RESOLUTIE dd. 9 Dec. 1857, no. 1599, bepalende de plaatsing in het G. bl. van het koninklijk besluit van den 15 Sept. 1857, Stbl. no. 110, en van de daarin vervatte overeenkomst tusschen Nederland en Portugal gesloten, tot regeling der voorwaarden waarop de Consulaire agenten der beide rijken in de voornaamste havens der wederzijdsche Overzeesche bezittingen zullen worden toegelaten.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 18. PUBLICATIE dd. 19/21 Dec. 1857, houdende strafbepalingen tegen verzuimen of nalatigheid van de bemanning van het Vuurschip.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 19. PUBLICATIE dd. 19/21 Dec. 1857, betreffende de oplegging aan slaven van de straf van opsluiting met of zonder boeijen en dwangarbeid aan publieke werken volgens beschikking van de politie.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 20. PUBLICATIE dd. 21/23 Dec. 1857, houdende eene nieuwe regeling van de burgerlijke geneeskundige dienst.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 21. PUBLICATIE dd. 21/23 Dec. 1857, houdende overdragt der functien van Rooimeester der melassievaten, IJkmeester en Meter van sterke dranken op den Waagmeester.
GOUVERNEMENTS-BLAD No. 22. PUBLICATIE dd. 21/24 Dec. 1857, houdende verordeningen omtrent de bedrijven van sjouwer, kruijer, roeijer, waagdrager, karreman en andere soortgelijken.

[pagina 168]
[p. 168]

a. Woordelijken inhoud van eenige der voornaamste van de bovengenoemde Publicatien van 1857, die geacht kunnen worden van algemeen nut te zijn.

Gouvernements-blad. - Anno 1857.
No. 5. Publicatie van den 1 Mei 1857, houdende ampliatie en wijziging van sommige bepalingen van het bestaande Reglem. op het Brandwezen. Publicatie dd. 12 Mei 1840, G. bl. no. 3.

IN NAAM DES KONINGS!

 

De generaal-majoor titulair, gouverneur der kolonie Suriname.

 

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:

In overweging hebbende genomen het onvoldoende van sommige bepalingen van de Pblicatie van den 12 Mei 1840, G. bl. no. 3, waarbij een Reglement op het Brandwezen wordt ingevoerd;

Den Kolonialen Raad gehoord;

Heeft goedgevonden en verstaan:

In afwachting van nader vast te stellen algemeene verordeningen omtrent het Brandwezen, intusschen met ampliatie en wijziging voor zooveel noodig, van het bestaande Reglement op het Brandwezen, Publicatie dd. 12 Mei 1840, G. bl. no. 3, het navolgende te bepalen:

Art. 1. De Administrateur van Finantien is bij voortduur belast met het, bij art. 10 van voornoemd reglement hem opgedragen, oppertoezigt over het materieel van het Brandwezen.

Art. 2. De Opperbrandmeester is chef van het Brandwezen, en staat onder de onmiddellijke bevelen des Gouverneurs.

Hij heeft de directie over, en het beheer van het personeel en, behoudens het bepaalde bij art. 1, van het materieel van het Brandwezen.

Ingeval van brand voert hij het bevel ten aanzien van de tot blussching van den brand aan te wenden middelen.

Art. 3. De chef van het Bouwdepartement is den Opperbrandmeester toegevoegd, speciaal om bij het toezigt over het materieel werkzaam te zijn, en volgt in rang op hem.

Art. 4. De kommandant der Schutterij, die, ingevolge art. 2 heeft opgehouden chef van het Brandwezen te zijn, blijft met de politie bij den brand belast. Hij handelt overeenkomstig de bestaande of nog te geven orders, en bij gemis daarvan naar zijn best oordeel.

Art. 5. In elke wijk van Paramaribo, wordt ten minste ééne brandspuit met toebehooren gestationneerd, in een daartoe door het bestuur aan te wijzen locaal.

Art. 6. Behoudens de bepalingen van de artt. 86, 87 en 88 van het bestaande reglement, berust een sleutel van het locaal waarin het brandbluschmaterieel geborgen is, bij den naast bij dat locaal wonenden Wijkmeester, en moet, te zijnen huize, op zoodanige plaats hangen, dat zijne huisgenooten die te allen tijde kunnen vinden.

[pagina 169]
[p. 169]

Art. 7. Op den eersten dag van elk kwartaal zendt de Opperbrandmeester, door tusschenkomst van den Administrateur van finantien, aan den Gouverneur een rapport in omtrent den toestand van het materieel en omtrent den uitslag van de, in het laatst voorgaande kwartaal, gehouden exercitien. Hij doet daarbij zoodanige voorstellen, als hij, in het belang der algemeene veiligheid, noodig acht.

Art. 8. Bij het ontstaan van brand, roept de persoon welke dien ontdekt, op de straat met luider stemme brand! brand! en duidt aan de naast bijgelegen militaire of schutterswacht, die gehouden is daarvan terstond naar de hoofdwacht berigt te zenden, en aan de politie-agenten of andere personen, welke hij ontmoeten mogt, de plaats van den brand aan.

Art. 9. De politie-agent, die de tijding verneemt, brengt haar, na zich van de waarheid er van te hebben overtuigd, over aan den kommandant der hoofdwacht in het fort Zeelandia, na waarschuwing in het voorbijgaan van den Procureur-generaal, den Kommandant der schutterij, den Opperbrandmeester en den prov. Commissaris van politie, voor zooverre deze langs den weg wonen, welke hij als den kortsten naar de hoofdwacht volgen moet.

Art. 10. De kommandant der hoofdwacht geeft onmiddellijk na ontvangst van de in het vorige artikel bedoelde mededeeling, daarvan kennis aan den plaatselijken adjudant, waarop deze onverwijld, zonder eenige nadere bevelen af te wachten, twee snel achtervolgende kanonschoten doet vallen. Bevindt de plaatselijke adjudant zich niet in het fort, dan doet de kommandant der hoofdwacht, op eigener autoriteit, die twee schoten lossen.

Dit sein wordt terstond herhaald door het ter reede van Paramaribo liggend kommandementschip van oorlog, met inachtneming om de schoten naar de stadszijde te rigten.

Art. 11. Zoodra het in het vorige artikel voorgeschreven sein gegeven is, begeeft het piket van het garnizoen (bestaande uit de gezamenlijk afkomende wachten), onder geleide van den afgetreden Officier van het piket, zich ter plaatse van den brand, en is aldaar, voorloopig, tot dat de Schutterij zal zijn bijeengekomen, met de politie belast, waartoe het de toegangen van de plaats des brands afzet, en van daar afhoudt, al wie niet tot het Brandwezen behoort of tot blussching werkzaam zijn moet, behoudens het bij de 1ste alinea van art. 58 van het bestaande Reglement omtrent landsambtenaren bepaalde.

Art. 12. Het garnizoen komt, onmiddellijk na het bij art. 10 bepaalde sein, onder de wapenen, en blijft in het fort de bevelen des Gouverneurs afwachten.

Scherpe patronen worden in gereedheid gehouden, ter verstrekking zoodra de Gouverneur dit noodig oordeelt en beveelt.

Art. 13. Inmiddels doet de Garnizoens kommandant in den omtrek van het fort Zeelandia, van het gouvernements-huis en van de op het gouvernements-plein zich bevindende gouvernements-bureaux patrouilleren, en in het algemeen voor de veiligheid in de nabijheid zorg dragen.

Art. 14. De brandspuiten der oorlogschepen met de noodige bediening, worden onmiddellijk na het bij art. 10 bepaalde sein, aan wal gebragt, en onder geleide van een' officier der marine naar

[pagina 170]
[p. 170]

de plaats van den brand vervoerd, om, onder de bevelen van den Opperbrandmeester, gebezigd te worden, zoo als door dezen wordt aangewezen.

Overigens moeten de equipages der oorlogs- en koopvaardijschepen aan boord verblijven en zich gereed houden om hulp te verleenen, zoodra de Gouverneur dit noodig oordeelt en bevelen daartoe geeft; in welk geval de helft van de equipage van elk schip, - en nimmer meer, tenzij op uitdrukkelijk bevel des Gouverneurs, - aan wal zal komen.

Art. 15. Elk schipper, die minder dan het bepaalde getal, of wel, zonder uitdrukkelijk bevel des Gouverneurs, meer dan de helft zijner equipage aan wal zendt, verbeurt:

in het eerste geval eene boete van f 10 voor elken man, dien hij in gebreke is gebleven aan wal te zenden; en

in het tweede geval, eene boete van f 10.

Art. 16. Al de aan wal gekomen schepelingen staan, voor zooverre zij bij de brandspuiten worden gebezigd, onder de onmiddellijke bevelen van den Opperbrandmeester, en stellen zich overigens, de koopvaardij-, zoowel als de oorlogsschepelingen, onder de bevelen hunner officieren, beschikbaar, om, volgens de aanwijzing van den Kommandant der schutterij behulpzaam te zijn.

Art. 17. Op het eerste berigt van den brand, brengen de brandspuitgasten der verschillende wijken, zoo spoedig mogelijk, en zonder dat zij vooraf het bij art. 10 bepaalde sein behoeven af te wachten, de brandspuit, waartoe zij behooren, naar de plaats des ongevals, werwaarts de chef van het Bouwdepartement en de werklieden aan het brandwezen geattacheerd, ter zelfder tijd, voorzien van de noodige gereedschappen, zich begeven.

Art. 18. Dadelijk na het sein bij art. 10 bepaald, of zooveel eerder als het bestaan van den brand haar bekend is, komt de Schutterij onder de wapenen, en verzamelt zich niet op de gewone loopplaats, maar ter plaatse van den brand.

Art. 19. De Kommandant der schutterij, die aldaar, ingevolge art. 4 met de politie belast is, zorgt voor al hetgene de goede orde en veiligheid bevorderlijk zijn kan. Het bij art. 11 vermeld piket van het garnizoen staat onder zijne bevelen.

Art. 20. De prov. Commissaris van politie en de overige beambten van politie staan den Kommandant der schutterij en den Opperbrandmeester ter zijde, in al wat in het belang der veiligheid en orde noodig is.

Art. 21. De officieren der schutterij, adjudanten van den Gouverneur, vergewissen zich zoodra mogelijk van den stand van zaken en doen daarvan berigt aan den Gouverneur.

Art. 22. Indien de brand in den aanvang gestuit wordt, waardoor verdere hulp onnoodig is, wordt dit door twee kanonschoten van het fort Zeelandia, herhaald door het kommandementsschip van oorlog, ter algemeene kennis gebragt.

Art. 23. Ingeval van brand op een der in de laag liggende schepen, wordt, - behoudens de van kracht blijvende bepalingen van art. 25 van het Havenreglement (G. bl., 1828, no. 14), - door den Kommandant van het Maritiem station, een der onder zijne bevelen staande officieren, met eene behoorlijke bemande en gewapende sloep, onmiddellijk naar het schip, alwaar de brand is

[pagina 171]
[p. 171]

ontstaan, gezonden, ten einde, zonder verwijl, dat schip, zoover mogelijk van den wal en van de overige schepen af, naar den boschkant te doen boegseren.

De Kommandant van het Maritiem station verleent verder al zoodanige assistentie, als waartoe hij in staat is.

Art. 24. De lantarens, welke, ingevolge art. 61 van het Reglement op het Brandwezen (G. bl. Ao. 1840, no. 3), wanneer er tusschen des avonds zes en des morgens zes ure brand mogt plaats hebben, voor elke woning moeten worden opgestoken, mogen voortaan niet meer op den grond geplaatst, maar moeten voor elke woning, ter hoogte van zeven à acht voeten gehangen worden.

Art. 25. Al de in deze kolonie geldende verordeningen omtrent het Brandwezen, en in cas van brand, blijven van volle kracht, voor zooverre zij door de bepalingen van deze Publicatie niet uitdrukkelijk zijn gewijzigd.

En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en in het Gouvernements-blad geïnsereerd.

Paramaribo, den 1 Mei 1857.

C.P. Schimpf.

Ter ordonnantie van den Gouverneur,

De Gouvernements-secretaris,

E.A. van Emden.

Gepubliceerd den 1 Mei 1857.

De Gouvernements-secretaris,

E.A. van Emden.

No. 6. Publicatie van den 12 Mei 1857; houdende voorzieningen ter voorkoming zooveel doenlijk van brand.

IN NAAM DES KONINGS!

 

De generaal-majoor titulair, gouverneur der kolonie Suriname.

 

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:

In overweging hebbende genomen, dat de voor weinige weken alhier ontstane brand, weder de noodzakelijkheid heeft doen inzien, van voorzieningen tot het voorkomen zooveel doenlijk van brand te Paramaribo en van de daaraan, - gelijk de ondervinding in deze kolonie herhaaldelijk maar al te zeer heeft geleerd, - zoo ligtelijk verbonden verschrikkelijke gevolgen;

Gelet op de Publicatie van het Gemeentebestuur dd. 27 September 1832, - en op de Publicatien van den 16/17 December 1833, G. bl. no. 14, 13/16 Mei 1836, G. bl. no. 10, - 5/7 October 1837, G. bl. no. 7, en 26/27 Augustus 1842, G. bl. no. 12;

Den Kolonialen Raad gehoord;

Heeft goedgevonden en verstaan:

Met intrekking der aangehaalde Publicatien, te bepalen als volgt:

Art. 1. Alle huizen, woningen en gebouwen, staande in de na te melden gedeelten van Paramaribo, zonder onderscheid, zullen allen met pannen, tigchels, leijen of andere onbrandbare stoffen moeten overdekt zijn, en wel:

a. die, staande in het gedeelte der stad, dat begrensd is door de Steenbakkers gracht, de Zwartenhovenbrug straat, de Sommels-

[pagina 172]
[p. 172]

dijksche kreek en de rivier Suriname, vóór den 1 Januarij 1859; en

b. die, staande tusschen de Drambranders gracht, de Zwartenhovenbrug straat, de Steenbakkers gracht, en de rivier Suriname, vóór den 1 Julij 1860.

Art. 2. De eigenaar van eenig huis, woning of gebouw te Paramaribo, welke vóór den bij het vorige artikel bepaalden tijd niet heeft voldaan aan het daarbij voorgeschrevene, wordt gestraft met eene boete van f 100 tot f 500.

Het maximum dier boete wordt bij voortdurende nalatigheid, telken zes maanden op nieuw verbeurd.

Art. 3. De reparatie, hoe gering ook, of gedeeltelijke vernieuwing van het dak van een huis, woning of gebouw, staande in de bij art. 1 genoemde gedeelten van Paramaribo, mag voortaan niet anders dan met pannen, tigchels, leijen of andere onbrandbare stoffen geschieden; op verbeurte door den eigenaar van eene boete van f 100;

Welke boete telken drie maanden, tot dat de tot de reparatie of gedeeltelijke vernieuwing gebezigde brandbare stoffen zullen zijn weggenomen, op nieuw wordt verbeurd.

Art. 4. Van elke voorgenomen reparatie, hoe gering ook, of gedeeltelijke vernieuwing van een met singels of andere brandbare stoffen overdekt dak, in de bij art. 1 genoemde gedeelten van Paramaribo, moet, alvorens daartoe wordt overgegaan, kennis worden gegeven aan den Procureur-generaal, op verbeurte eener boete van f 5 tot f 25 door den eigenaar van het huis, de woning of het gebouw.

Art. 5. Door den Procureur-generaal, den prov. Commissaris van politie en elk door den Procureur-generaal daartoe schriftelijk gemagtigde politie-beambte, elk hunner bijgestaan door den chef van het Bouw-departement, zal op en binnen ieder erf, gelegen in de bij art. 1 genoemde gedeelten van Paramaribo, tusschen des morgens 8 ure en des avonds 6 ure, een onderzoek naar den staat der daken mogen geschieden.

Elke verhindering van, - of wederstand tegen - zoodanig onderzoek wordt beschouwd als weerspannigheid tegen de openbare magt, en gestraft met eene boete van f 100 tot f 500, en gevangenzetting van ten minste acht dagen en van ten hoogste drie maanden, beide straffen zoo te zamen, als elk afzonderlijk.

Art. 6. Elk in de bij art. 1 genoemde gedeelten van Paramaribo nieuw op te rigten koopmanspakhuis moet voortaan geheel van steen worden opgetrokken.

Art. 7. Het bezigen tot koopmanspakhuis van eenig ander, dan een geheel van steen opgetrokken gebouw, - waarvan nogtans de reeds bestaande pakhuizen uitgezonderd zijn, - is, voor zooveel de bij art. 1 genoemde gedeelten van Paramaribo betreft, verboden, op verbeurte door den overtreder van eene boete van f 250; welke boete, bij voortdurende overtreding, telken drie maanden, op nieuw wordt verbeurd.

Geene pakhuizen worden als reeds bestaande aangemerkt, dan de zoodanigen, waarvan binnen vier weken na de uitvaardiging dezer Publicatie, eene schriftelijke opgave, met vermelding van hunnen aard, aan den Procureur-generaal is gedaan.

Art. 8. Van alle reeds aanwezige, in de na te noemen gedeelten

[pagina 173]
[p. 173]

van Paramaribo staande houten koopmanspakhuizen, zullen de beneden beslagplanken, ter hoogte van ten minste 10 rhijnlandsche voeten, door steenen muren vervangen moeten zijn, en wel:

Voor zooveel betreft die, staande in de bij § a van art. 1 genoemde gedeelten van Paramaribo, vóór den 1 Januarij 1860;

en voor zooveel aangaat, die, staande in de bij § b van art. 1 genoemde gedeelten van Paramaribo, vóór den 1 Januarij 1861;

op verbeurte door den eigenaar van zoodanig pakhuis van eene boete van f 250 tot f 500.

Het maximum der boete wordt, bij voortdurende nalatigheid, telken zes maanden op nieuw verbeurd.

Art. 9. Koopmanspakhuizen, in den zin dezer Publicatie, zijn alle gebouwen die bestemd zijn of gebezigd worden tot berging van koopmansgoederen of koopwaren, en zulks onverschillig of van die gebouwen een of meer verdiepingen of gedeelten ter bewoning dienen.

Localen tot uitstalling van koopmansgoederen gebezigd, worden als winkels en niet als pakhuizen beschouwd.

Art. 10. Behoudens de bepalingen van de artt. 28 en 29 der Publicatie van 19/25 November 1828, G. bl. no. 17, voor zooverre zij niet door dit artikel gewijzigd worden, moeten alle keukens, smederijen en andere werkplaatsen, welke ook, alwaar met vuur gewerkt wordt, staande in de bij art. 1 genoemde gedeelten van Paramaribo, vóór 1o. Januarij 1859 geheel van steen of klei opgetrokken zijn, op verbeurte door den eigenaar van eene boete van f 100 tot f 500.

Het maximum dier boete, wordt bij voortdurende nalatigheid, telken zes maanden op nieuw verbeurd.

Art. 11. Voor alle thans nog ledige erven te Paramaribo, die alleen met geheel steenen gebouwen bebouwd worden, wordt vrijstelling van de belasting op de huurwaarde verleend voor den tijd van 25 jaren, te rekenen van het jaar waarin met den aanbouw aanvang wordt gemaakt.

De Gouverneur vertrouwt, dat alle inwoners, doordrongen van het groote gewigt der vaststelling en handhaving van al zoodanige voorzieningen, als leiden kunnen tot vermindering der gevaren van brand, krachtdadig met het bestuur zullen medewerken tot bereiking van het door deze Publicatie beoogde doel, waartoe hij hun tevens dringend aanbeveelt, om zoowel in hun eigen als in het algemeen belang, voortaan, - met navolging van hetgene tot heden slechts bij uitzondering, met zeer enkele huizen, plaats vond, - alle gebouwen te Paramaribo, zonder onderscheid, geheel van steen op te trekken.

En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en in het Gouvernements-blad geïnsereerd.

Paramaribo, den 12 Mei 1857.

C.P. Schimpf.

Ter ordonnantie van den Gouverneur.

De Gouvernements-secretaris,

E.A. van Emden.

Gepubliceerd den 15 Mei 1857.

De Gouvernements-secretaris,

E.A. van Emden.

[pagina 174]
[p. 174]

No. 11. Publicatie van den 23 Junij 1857; houdende eenige uitbreiding van de Publicatie dd. 12/15 Mei 1857, G. bl. no. 6, betreffende het dekken van gebouwen of repareren van daken met onbrandbare stoffen.

IN NAAM DES KONINGS!

 

De generaal-majoor titulair, gouverneur der kolonie Suriname.

 

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:

In overweging hebbende genomen, dat de bepalingen der Publicatie van 12/15 Mei 1857, G. bl. no. 6, houdende voorzieningen ter voorkoming zooveel doenlijk van brand, voor zooveel betreft het dekken van gebouwen of repareren van daken, in het algemeen belang behooren te worden uitgestrekt tot het gedeelte van Paramaribo, begrensd door de Steenbakkers gracht, de Rust en Vrede straat, de Sommeldijksche kreek en de Zwartenhovenbrug straat, op welk gedeelte ook van toepassing waren de verordeningen welke bij gemelde Publicatie zijn ingetrokken geworden;

Den Kolonialen Raad gehoord;

Heeft goedgevonden en verstaan,

te bepalen:

Eenig artikel. In het gedeelte van Paramaribo, begrensd door de Steenbakkers gracht, de Rust en Vrede straat, de Sommelsdijksche kreek en de Zwartenhovenbrug straat, mogen geene huizen, woningen of gebouwen, overdekt worden, en geene daken geheel of gedeeltelijk vernieuwd of gerepareerd worden, anders dan met pannen, tigchels, leijen of andere onbrandbare stoffen, op verbeurte door den eigenaar van eene boete van f 100;

welke boete telken drie maanden, tot dat de tot dekking, vernieuwing of reparatie gebezigde brandbare stoffen zullen zijn weggenomen, op nieuw wordt verbeurd.

De artt. 4 en 5 der aangehaalde Publicatie zijn ten deze mede van toepassing.

En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en in het Gouvernements-blad geïnsereerd.

Paramaribo, den 23 Junij 1857.

C.P. Schimpf.

Ter ordonnantie van den Gouverneur,

De Gouvernements-secretaris,

E.A. van Emden.

Gepubliceerd, den 24 Junij 1857.

De Gouvernements-secretaris,

E.A. van Emden.

No. 19. Publicatie van den 19 December 1857, betreffende de oplegging aan Slaven van de straf van opsluiting met of zonder boeijen en dwangarbeid aan publieke werken volgens beschikking van de Politie.

IN NAAM DES KONINGS!

 

De generaal-majoor titulair, adjudant van den Koning in buitengewone dienst, gouverneur der kolonie Suriname.

 

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:

[pagina 175]
[p. 175]

In overweging hebbende genomen, dat sedert eenigen tijd met goed gevolg, in plaats van de gewone straffen van ligchamelijke kastijding of opsluiting, aan slaven is opgelegd de straf van opsluiting met of zonder boeijen en dwangarbeid aan publieke werken volgens beschikking van de Politie;

Overwegende voorts, dat de oplegging dezer straf, reeds uit het oogpunt der zedelijkheid verkiesselijk, bevorderlijk is aan het algemeen belang door het volbrengen van werken van openbaar nut, terwijl zij tevens is in het belang der meesters;

En verlangende uit dien hoofde de oplegging der bedoelde straf door wettelijke voorschriften te regelen;

Gelet op:

de Gouvernements-resolutie dd. 13 November 1856, no. 1419:

de ministeriële Missive dd. 7 Januarij jl., litt. B, no. 27/6;

dezerzijdsche Missive aan den Procureur-generaal dd. 13 Maart jl., no. 332;

en de Gouvernements-resolutie van den 18 April ll., no. 510;

Den Kolonialen Raad gehoord;

Heeft goedgevonden en verstaan:

Behoudens de verpligting tot naleving van de bestaande Reglementen,

te bepalen:

Art. 1. In de gevallen, waarin volgens de bestaande Reglementen (Publicatien dd. 6/17 Mei 1851 en 30 Augustus/17 September 1856, G. bl. nos. 4 en 10), de Procureur-generaal, de Landdrosten van Nickerie en Coronie, Eigenaren en Administrateuren, bevoegd zijn aan slaven zekere straffen op te leggen, kan door hen, - en wel Eigenaren en Administrateuren, ter vervanging van die straffen - worden opgelegd de straf van opsluiting met of zonder boeijen en dwangarbeid aan openbare werken volgens beschikking van de Politie, namelijk:

door eigenaren van stadsslaven of hunne vertegenwoordigers, gedurende den tijd bij art. 14 van het Reglement op de behandeling van de slaven te Paramaribo (G. bl. 1856, no. 10) bepaald;

door eigenaren of administrateuren van plantages, wanneer het plantageslaven betreft, gedurende den tijd van drie maanden;

door den Procureur-generaal en de Landdrosten van Nickerie en Coronie, gedurende den tijd van zes maanden.

Art. 2. Bij het toepassen van de in het vorig artikel vermelde straf, worden de meesters ontheven van de kosten van arrest, custodie, voeding en ontslag, en worden deze kosten door de koloniale kas gedragen.

Art. 3. De regeling van den arbeid, als ook de handhaving van de tucht onder hen, aan wie de onderwerpelijke straf opgelegd is, wordt opgedragen in de stad Paramaribo, aan den provisionelen Commissaris van politie, en in de districten Nickerie en Coronie, aan de Landdrosten aldaar.

Art. 4. De strafarbeiders verrigten hun werk onder streng toezigt van opzigters of politie-beambten, met bepaald verbod, om gedurende het werk of zelfs in de schaftijden met iemand, behalve de opzigters, in gesprek te treden of van iemand iets hoegenaamd aan te nemen.

Art. 5. Alle overtreding van bovengemelde verbodsbepaling,

[pagina 176]
[p. 176]

alle onwil om te werken of verzet tegen gegeven bevelen, even als alle wangedrag onder de strafarbeiders, wordt zonder verwijl door de in art. 3 genoemde ambtenaren gestraft.

Art. 6. De bevoegdheid van den provisionelen Commissaris van politie tot het tuchtigen van de strafarbeiders, strekt zich zoo ver uit, als die van de Landdrosten van Nickerie en Coronie.

Zij zijn bovendien bevoegd, den strafarbeiders, ter zaken in het vorige artikel vermeld, tot verzwaring van straf, als schandteeken te doen dragen een op de borst en rug hangenden linnen lap, aan beide zijden gemerkt met de letters D.A. (dwangarbeid).

Art. 7. De straf van onthouding of beperking van versnapering of toespijs is niet van toepassing op hen die dwangarbeid verrigten.

En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en in het Gouvernementsblad geïnsereerd.

Paramaribo, den 19 December 1857.

C.P. Schimpf.

Ter ordonnantie van den Gouverneur,

De Gouvernements-secretaris.

E.A. van Emden.

Gepubliceerd den 21 December 1857.

De Gouvernements-secretaris.

E.A. van Emden.

voetnoot(1)
Van de Gouvernementsbladen van de kolonie Suriname is in 1856 eene complete uitgaaf in het licht verschenen, onder den titel: Gouvernementsbladen van de Kolonie Suriname, van 1816-1855 (uitgegeven door C.L.G. van Amson) 1856. Roy. 8o. (331 bl.). Rotterdam, H. Nygh. Daarachter vindt men een alphabetisch Register van 20 bl. Twee vervolgen daarop, bevattende de Publicatien in 1856 en 1857 uitgevaardigd, zijn mede reeds bij denzelfden uitgever in het licht verschenen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 1 mei 1857

  • 13 mei 1857

  • 24 juni 1857

  • 21 december 1857