Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859
Afbeelding van Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859Toon afbeelding van titelpagina van Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (7.51 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

almanak
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1859

(1858)– [tijdschrift] Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

C. Titel en onderwerp der gedurende het jaar 1857 door den Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden uitgevaardigde en in het Publicatie-blad dier KolonieGa naar voetnoot(1) opgenomene Publicatien, Notificatien, enz.

Publicatie-blad.

PUBLICATIE-BLAD. No. 1. NOTIFICATIE, dd. 7/10 Februarij 1857, waarbij de dienst der veer- en wachtponten geregeld en bepaald wordt en dezelve onder het toezigt en gezag der Politie worden gesteld.
PUBLICATIE-BLAD. No. 2. PUBLICATIE, dd. 14/18 Februarij 1857, houdende bepalingen ten aanzien der voeding, kleeding, verpleging, huisvesting en afstraffen van slaven.
PUBLICATIE-BLAD. No. 3. PUBLICATIE, dd. 11 Maart 1857, houdende heffing eener contributie tot instandhouding der Schutterij.
PUBLICATIE-BLAD. No. 4. PUBLICATIE, dd. 18/20 Mei 1857, houdende afkondiging en het in werking brengen van het Kon. besluit van 25 Maart 1857, no. 62, en van de daarbij behoorende Publicatie, tot afschaffing der belasting op het slagten van vreemd hoornvee.
PUBLICATIE-BLAD. No. 5. BEKENDMAKING, dd. 18 Mei 1857, van de Koninklijke besluiten van 25/1 Sept. 1856 en 3 Febr. 1857 (Stbl. no. 9 en 10. 1856.) en van de daarin vervatte overeenkomst tusschen Nederland en het Groothertogdom Mecklenburg-Schwerin en de verklaring, uitgewisseld tusschen Nederland en het Groothertogdom Oldenburg, beiden betreffende de toelating van Consuls van die Mogendheden in 's Rijks Overzeesche Bezittingen.
PUBLICATIE-BLAD. No. 6. BEKENDMAKING, dd. 9 Junij 1857, van het Kon. besluit van 11 April 1857 (Stbl. no. 15), betreffende de overeenkomst tusschen Nederland en de Vrije en Hanzeestad Hamburg gesloten, tot regeling van de voorwaarden, waarop de Consulaire agenten dier stad in de voornaamste havens der Nederl. Overzeesche Bezittingen zullen worden toegelaten.

[pagina 193]
[p. 193]

Publicatie-blad.

PUBLICATIE-BLAD. No. 7. NOTIFICATIE, dd. 5/6 Aug. 1857, waarbij aan de schippers de verpligting wordt opgelegd, om van zons-ondergang tot zons-opgang, hunne booten aan hunnen onderhebbenden bodem op te hangen, en tevens art. 11 van het Reglement op de haven van Curaçao, dd. 15 Julij 1817, wordt gewijzigd en gepubliceerd.
PUBLICATIE-BLAD. No. 8. BEKENDMAKING, dd. 24 Oct. 1857, van het Kon. besluit van den 20 Augustus 1857 (Stbl. no. 104), houdende de overeenkomst tusschen Nederland en Turkije gesloten, tot regeling der voorwaarden, waarop de Consulaire agenten van de Verhevene Porte, in de voornaamste havens der Nederl. Overzeesche Bezittingen zullen worden toegelaten.
PUBLICATIE-BLAD. No. 9. PUBLICATIE, dd. 4 November 1857, waarbij, met intrekking van art. 2 der wet van 26 Maart 1844, de taxatielijst van huizen, afdaken, erven, tuinen, plantagien en gronden dd. 26 October 1857, vastgesteld en verbindend verklaard wordt voor den tijd van vijf jaren, gerekend van af 1o. Julij 1857 tot en met ultimo Junij 1862.
PUBLICATIE-BLAD. No. 10. BESCHIKKING, dd. 30 Nov. 1857, houdende goedkeuring eener, dd. 27 Sept. 1857, door den Gezaghebber van St. Martin uitgevaardigde Notificatie, houdende bepalingen ten aanzien van het losloopen van paarden binnen het dorp Philipsburg.
PUBLICATIE-BLAD. No. 11. BEKENDMAKING, dd. 30 Nov. 1857, van het Kon. besluit van 18 Sept. 1857 (Stbl. no. 110), houdende de overeenkomst tusschen Nederland en Portugal gesloten, tot regeling der voorwaarden, waarop de Consulaire agenten der beide Rijken in de voornaamste havens der wederzijdsche Overzeesche Bezittingen zullen worden toegelaten.

a. Woordelijken inhoud van eenige der voornaamste van de bovengenoemde Publicatien van 1857, die geacht kunnen worden van algemeen nut te zijn.

Publicatie-blad. - Anno 1857.
No. 1. Notificatie, waarbij de dienst der veer- en vrachtponten geregeld en bepaald wordt, en dezelve onder het toezigt en gezag der Politie worden gesteld.

De Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden.

 

In overweging genomen hebbende de noodzakelijkheid, om de dienst der publieke veer- en vrachtponten, aan dewelke permitten zijn of worden afgegeven, te regelen en te bepalen, en dezelve onder het onmiddellijk toezigt en gezag der Politie te stellen.

[pagina 194]
[p. 194]

Den Kolonialen Raad gehoord.

Brengt ter kennis van het algemeen.

Art. 1. De veer- en vrachtponten, die van een Gouvernements permit voorzien zijn en ten dienste van het publiek tusschen de Willemstad, de Overzijde, Scharlo en elders binnen het Stads district, heen en weder varen, staan onder het onmiddellijk toezigt en gezag van het hoofd der Politie.

Art. 2. Geen pontvoerder vermag, wanneer hij aan de kade of landingplaats van een der opgemelde wijken, met zijne veer- of vrachtpont ligt, zich aan de diensten te onttrekken, die van hem gevorderd worden, of weigeren iemand naar de eene of andere plaats over te zetten of te voeren, maar is hij integendeel gehouden en verpligt, onverwijld de diensten, die van hem begeerd worden, uit te voeren.

Art. 3. De pontvoerders, die niet bevracht zijn, zullen niet vermogen, bij het zien aankomen aan de opgemelde kaaijen en landingplaatsen, van eenigen persoon, hetzij alleen of met goederen, hunne ponten weg te voeren, zich te verwijderen of op het vaarwater te houden, maar zullen zij integendeel verpligt zijn, ingeval hunne ponten niet aan de kade liggen, zich naar de plaats te begeven, om den persoon of zijne goederen in te nemen en over te brengen, uitgezonderd echter in het geval, dat die ponten bevracht en in dienst van anderen zijn.

Art. 4. De Procureur des Konings is als hoofd der Politie bevoegd, in het belang van de publieke dienst, den pontvoerders zoodanige verpligtingen op te leggen, als hij voor de waarneming en uivoering eener geregelde overvaart en communicatie tusschen de onderscheidene plaatsen in art. 1 opgenoemd, zoowel bij dag als bij nacht, zal dienstig en noodig oordeelen.

Art. 5. Elke nalatigheid of verzuim, door de pontvoerders ten deze begaan, zal gestraft worden met eene geldboete van f 4 tot f 8 of met eene gevangenisstraf van vier tot acht dagen, of wel met de boete en gevangenisstraf gezamenlijk; alles onverminderd de bevoegdheid van den Procureur des Konings, om het aan den schuldigen pontvoerder afgegeven permit, tijdelijk in te trekken en buiten effect te stellen.

En zal deze op Curaçao worden afgekondigd, waar zulks te doen gebruikelijk is, en voorts in het Publicatie-blad alhier worden opgenomen.

 

Gearresteerd op Curaçao den 7 Februarij 1857.

Van Lansberge.

De Koloniale Secretaris a.i.,

J.A. Quast.

Gepubliceerd binnen het Fort Amsterdam en in de Willemstad op Curaçao den 10 daaraanvolgende.

De Koloniale Secretaris a.i.,

J.A. Quast.

[pagina 195]
[p. 195]

No. 2. Publicatie, houdende bepalingen ten aanzien der voeding, kleeding, verpleging, huisvesting en afstraffen van slaven.

IN NAAM DES KONINGS!

 

De Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden.

 

Gelezen eene Missive van Zijne Excellentie den heer Minister van Kolonien van den 14 Julij ll., litt. B, no. 394/F.

In overweging genomen hebbende, dat het tijdstip meer en meer nadert, waarop de maatschappelijke hervorming kan worden te gemoet gezien, welke door de Hooge Regering voor de Kolonie Curaçao en onderhoorigheden ontworpen is.

- dat, ten einde de slaven daartoe voor te bereiden en hen de voordeelen dier hervorming waardig te maken, het raadzaam geoordeeld wordt hunnen zedelijken toestand te verbeteren en hun eergevoel op te wekken, door aan dezelven eene betere behandeling te verzekeren.

Den Kolonialen Raad gehoord.

Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen, gelijk bepaald wordt bij deze:

Art. 1. Het is eene verpligting der meesters om te zorgen, dat hunne slaven behoorlijk gevoed, gekleed, verpleegd en gehuisvest worden.

Art. 2. Aan elken slaaf of slavin van veertien jaren en daarboven, moet worden verstrekt een wekelijksch rantsoen van zes kan goede gave mais, of wanneer die niet verkrijgbaar is, van acht kan goed fijn gemalen maismeel.

Aan slaven van 10 tot 14 jaren worden twee derde; aan die van 7 tot 10 jaren de helft, en aan jongeren een derde van het vorenbepaalde rantsoen gegeven.

Aan degenen, die bij de zoutpannen werkzaam zijn, wordt daarboven 25 cents des weeks voor toespijs uitgereikt.

Art. 3. Schade door den slaaf aan zijnen meester of aan derden toegebragt, kan niet verhaald worden op zijn rantsoen, hetwelk in geen geval ingehouden of verminderd mag worden.

Met onderling goedvinden is het echter veroorloofd het rantsoen te vervangen door een equivalent, waarvoor de slaaf zich voedsel kan verschaffen, met dien verstande nogtans, dat een dusdanig equivalent hem niet mag worden opgedrongen, en de meester zorgt, dat het besteed worde tot het aangewezen doel.

Art. 4. Voor kleeding moet elke zes maanden worden verstrekt:

aan iederen slaaf van 15 jaren en daarboven 8 el colette.
  van 11 tot 15 jaren 6 el colette.
  van 5 tot 11 jaren 4 el colette.
aan elke slavin van 14 jaren en daarboven 10 el colette.
  van 10 jaren tot 14 jaren 8 el colette.
  van 5 jaren tot 10 jaren 6 el colette.
aan kinderen beneden de 5 jaren 3 el colette.

terwijl aan slaven van beide kunne van 10 jaren en daarboven 50 cents moet worden gegeven om zich een hoed, doek of sandalen aan te schaffen; zullende de meester zorg dragen, dat dit geld bepaaldelijk tot kleeding worde aangewend.

[pagina 196]
[p. 196]

Art. 5. Wanneer de meester, op aanmaning van den Procureur des Konings of den betrokken districtmeester, nalatig blijft den slaaf van de in artt. 3 en 4 bepaalde voeding en kleedingstukken te voorzien, heeft de verstrekking van Gouvernementswege plaats, behoudens het verhaal der kosten op hem die nalatig blijft.

Art. 6. De meester is niet alleen gehouden zijne slaven behoorlijke genees- en heelkundige behandeling te verzekeren, maar tevens zorg te dragen, dat zij in geschikte plaatsen verpleegd worden, met afscheiding van kunnen.

Art. 7. De Procureur des Konings en de districtmeesters in de buitendistricten, zijn bevoegd den slaaf, wiens verzorging kennelijk wordt verwaarloosd, naar het hospitaal, gasthuis of eenige andere geschikte plaats te doen overbrengen. De kosten der verpleging worden op den nalatige verhaald.

Art. 8. Aan bejaarden, zwakken en kinderen beneden de tien jaren, wordt slechts zulken arbeid opgelegd, als berekend is voor hunne krachten.

Van vrouwen wordt, na het ingaan van de vijfde maand harer zwangerschap, niet dan ligte arbeid gevorderd.

Na hare bevalling zijn zij tot aan hare herstelling van allen arbeid vrij.

Gedurende den zoogtijd zijn zij van zwaren arbeid verschoond;

Voorts wordt aan de moeder de noodige tijd gelaten, om voor haar kind te zorgen.

Art. 9. De meesters zijn gehouden hunne slaven zooveel mogelijk in de gelegenheid te stellen van godsdienstig onderwijs te ontvangen.

In geen geval zullen zij mogen beletten dat zij, gedurende hunne vrije uren, godsdienstig of ander onderwijs genieten.

Aan kinderen beneden de 14 jaren moet vergunning verleend worden, om minstens gedurende twee uren per dag, onderwijs te genieten, wanneer de gelegenheid daartoe bestaat.

Art. 10. Overtreding van art. 2 en 3 wordt gestraft met eene geldboete van f 20 tot f 200.

Overtreding van art. 4 en 9 wordt gestraft met eene geldboete van f 10 tot f 100.

Overtreding van art. 6 en 8 wordt gestraft met eene geldboete van f 25 tot f 200, onverminderd de vervolging wegens misdrijf, overeenkomstig de Publicatie ter beteugeling en bestraffing van feitelijke gewelddadigheden dd. 16/17 Maart 1830, wanneer de slaaf ten gevolge der overtreding van deze artikels gebrekkig mogt blijven of zijn dood daardoor mogt zijn veroorzaakt.

Art. 11. Als huishoudelijke kastijding mag de slaaf door of van wege zijnen meester gestraft worden:

met opsluiting des nachts of bij dag en nacht gedurende acht dagen;

met slagen door middel van een touw:

voor mannen vijftien;

voor vrouwen boven zestien jaren en voor jongens tusschen veertien en zestien jaren, acht.

De straf van slagen kan niet in vereeniging met die van opsluiting worden toegepast.

Art. 12. Bij herhaling van hetzelfde misdrijf, mag de in het vorig artikel bepaalde straf verdubbeld en de slaaf in ligte ketting-

[pagina 197]
[p. 197]

boeijen opgesloten worden; edoch wordt daartoe vereischt de schriftelijke magtiging van het hoofd der Politie of der betrokkene districtmeesters, dewelke die autorisatie niet zullen verleenen, dan nadat hen de overtreding genoegzaam gebleken zal zijn.

Art. 13. De bij art. 11 bepaalde straf van slagen mag niet herhaald worden dan na verloop van vier dagen.

Die veroorloofd bij art. 12, slechts nadat acht dagen verstreken zullen zijn, en in beide gevallen eerst dan, wanneer de zekerheid bestaat, dat zij geene voor de gezondheid schadelijke gevolgen zal achterlaten.

Art. 14. De straf van slagen wordt in geen geval opgelegd aan jongens beneden de 14 jaren oud, en aan vrouwen beneden den leeftijd van 16 jaren; evenmin aan zwangere, alsmede aan zoogende vrouwen; zwangere vrouwen zijn bovendien vrij van de straf van kettingboei.

Wanneer twijfel mogt bestaan wegens de zwangerschap der slavin, wanneer deze die beweert en de meester dezelve ontkent; of wanneer de slaaf beweert jonger te zijn als door den meester wordt opgegeven, alsmede wanneer de staat zijner gezondheid of zijne ligchaamskrachten niet voldoende zijn, zal tot de straf van slagen in geen geval worden overgegaan, dan op magtiging van den Procureur des Konings, die het noodige onderzoek zal instellen, des noods met assistentie van den Stads chirurgijn en Officier van gezondheid.

Art. 15. Meesters, die de bepalingen, vastgesteld bij de artt. 11, 12, 13 en 14 overtreden, alsmede dezulken die hunne slaven mishandelen, dezelve ligchamelijke kwelling aandoen, of door middel van eenig werktuig slagen of stooten toebrengen, zullen worden vervolgd voor feitelijk geweld, en voor zoover daartegen bij de Publicatie van 16/17 Maart 1830, geen hoogere straf bepaald is, gestraft worden met eene geldboete van f 50 tot f 500, met of zonder gevangenzetting voor den tijd van zes dagen tot eene maand.

De regter is in dit geval bevoegd, om den verkoop van den slaaf te bevelen.

Art. 16. Huurders van slaven, alsmede degenen, die aan eigenaren van slaven ondergeschikt zijn, welke de bepalingen van dit Reglement overtreden, kunnen zich niet beroepen op daartoe aan hen afgestane regten of gegevene bevelen.

Meesters, welke een met deze bepalingen strijdig bevel geven, verbeuren eene geldboete van f 50 tot f 200.

Art. 17. Onder de overtredingen, ter zake waarvan slaven huishoudelijk kunnen worden gestraft, worden gerangschikt:

1o.het schenden van den eerbied verschuldigd aan hunne meesters of aan degenen, die boven hen gesteld zijn, hetzij door woorden, hetzij door gebaarden;
2o.het weigeren van den verschuldigden arbeid of van diensten, welke in billijkheid mogten worden gevorderd;
3o.het rondslenteren, wegloopen of verlaten van hunnen arbeid;
4o.het buiten 's huis vernachten zonder de toestemming huns meesters;
5o.het misbruiken van sterken drank;
6o.het weigeren om kinderen ter school te doen gaan of onder-
[pagina 198]
[p. 198]
wijs te doen geven, wanneer zulks door de meesters verlangd wordt;
7o.het weigeren van godsdienstig onderwijs te ontvangen of de met hunne gezindheid overeenkomstige godsdienst oefeningen bij te wonen, wanneer de meesters ze daartoe in staat stellen;
8o.het verwaarloozen of slecht verzorgen, alsmede het onmenschelijk kastijden hunner kinderen;
9o.het bedriegen van hunne meesters;
10o.het plegen van kleine diefstallen;
11o.het verwaarloozen, verpanden of verkoopen hunner kleedingstukken of gereedschappen;
12o.het vechten met hunne medeslaven, of veroorzaken van uitbundig getier en geraas in de negerijen;
13o.het verwaarloozen of mishandelen van vee aan hunne zorg toevertrouwd.

Art. 18. Het straffen van slaven met andere werktuigen dan bij dit Reglement zijn toegestaan, wordt gestraft op denzelfden voet als bij art. 15 vermeld is.

Art. 19. Bij misdrijven, door slaven gepleegd, is de Procureur des Konings bevoegd, hetzij op schriftelijke aanvrage des meesters, hetzij bij betrapping op heeter daad, alsmede op aanklagte door de bevoegde autoriteiten of particulieren, en na behoorlijk ingesteld onderzoek omtrent het aan den slaaf ten laste gelegde vergrijp, dezen de volgende straffen op te leggen, behalve die, bepaald bij de artt. 11 en 12.

Dwangarbeid in boeijen op de gronden der meesters voor den tijd van drie, of aan de openbare werken voor den tijd van zes achtereenvolgende maanden, met opsluiting des nachts.

Slagen met een touw:

Voor mannen hoogstens veertig,

Voor vrouwen boven 16 jaren oud en voor jongens tusschen 14 en 16 jaren oud, ten hoogste twintig.

De straffen van slagen en dwangarbeid kunnen niet te gelijk opgelegd worden, dan door den bevoegden regter, bij wien van de uitspraak des Procureurs in hooger beroep kan worden gekomen, wanneer de opgelegde straf van dwangarbeid de helft van den hiervoren bepaalden tijd overschrijdt.

Echter is het veroorloofd den slaaf, die de straf van dwangarbeid ondergaat en zich weerspannig betoont, op daartoe bekomene magtiging van den Procureur des Konings of der betrokkene districtmeesters, met slagen te kastijden.

Art. 20. De misdrijven in het 19de artikel bedoeld, zijn:

1o.diefstallen, zonder verzwarende omstandigheden gepleegd;
2o.feitelijke gewelddadigheden, die ernstige kwalificatien missen;
3o.oneerlijke handelingen, die de maatschappelijke orde niet belangrijk aanranden;
4o.overtreding van politie-verordeningen.

Art. 21. Misdrijven in deze wet bedoeld, welke door slaven in compliciteit met vrije personen worden gepleegd, komen ter cognitie van den gewonen regter.

Art. 22. De slaaf, welke op aanvraag des meesters tot dwangarbeid veroordeeld is, kan op diens verzoek daaruit ontslagen

[pagina 199]
[p. 199]

worden, wanneer bij den Procureur des Konings daartegen geene bezwaren bestaan.

De slaaf die de straf ondergaat op de gronden zijns meesters, mag door dezen niet ontslagen worden, zonder voorkennis van den Procureur des Konings.

Art. 23. Wanneer de slaaf eene valsche beschuldiging tegen zijnen meester heeft ingebragt, kan hem slechts door den Procureur des Konings eene straf daarvoor worden opgelegd.

Art. 24. Misdrijven tegen slaven bedreven, worden gestraft, als of zij jegens vrije menschen waren gepleegd.

Art. 25. De districtmeesters zijn gehouden de bevelen van den Procureur des Konings te gehoorzamen. Zij zijn verpligt hem opgave te doen van de straffen, waartoe zij, ingevolge het bepaalde bij art. 12 magtiging hebben verleend, met vermelding van:

a. den naam des meesters;
b. den naam des persoons door wien de magtiging gevraagd is;
c. den naam } van den gestrafte;
d. het geslacht } van den gestrafte;
e. den ouderdom } van den gestrafte;
f. het beroep } van den gestrafte;
g. de dagteekening, waarop de bestaffing heeft plaats gehad;
h. den aard der overtreding;
i. de deswege opgelegde straf.

Art. 26. Op het einde van iedere maand vormt de Procureur des Konings eenen staat van de straffen door hem en de districtmeesters opgelegd, en zendt dien, vergezeld van zijne aanmerkingen, aan den Gouverneur in.

Art. 27. Bij den verkoop van slaven, mogen kinderen beneden de twaalf jaren niet van de moeders worden gescheiden, dan alleen in het geval dat zij voor den vrijdom worden verkocht; of dat zwaarwigtige redenen het Bestuur mogten bewegen, om in het belang der slaven zelve, daartoe de magtiging te verleenen.

Art. 28. Aan de district- en wijkmeesters wordt de handhaving van dit Reglement bijzonder aanbevolen.

De toegang tot de plantages, tuinen of gronden mag hen niet geweigerd worden.

Wanneer aan eenen slaaf eene zwaardere straf wordt voltrokken dan bepaald is bij art. 11, is ieder marechaussée geregtigd den meester de schriftelijke magtiging daartoe, ter inzage af te vragen.

Art. 29. Alle boeten, opgelegd ter zake van de bij dit Reglement omschreven overtredingen of misdrijven, worden gestort in de Koloniale kas.

Art. 30. Deze verordening treedt in werking op den dertigsten dag na hare afkondiging.

Art. 31. De bepalingen vervat in de Publicatie van 29/30 Sept. 1824, blijven in werking, voor zoover zij met dit Reglement niet in strijd zijn.

Art. 32. De voorafgaande bepalingen zijn in allen deele toepasselijk op de eilanden Curaçao, Bonaire en Aruba, alsmede op de eilanden St. Eustatius en Saba, met uitzondering van den aard en de hoeveelheid van het voedsel, welke door de betrokkene Gezaghebbers zullen worden vastgesteld; terwijl op het eiland

[pagina 200]
[p. 200]

St. Martin (Nederl. gedeelte) de in 1848 tot stand gekomene regeling of overeenkomst van kracht zal blijven.

En zal deze Publicatie op Curaçao en onderhoorigheden afgekondigd en in het Publicatie-blad der Kolonie opgenomen worden.

Gearresteerd op Curaçao, den 14 Februarij 1857.

Van Lansberge.

De Koloniale Secretaris a.i.,

J.A. Quast.

Gepubliceerd binnen het Fort Amsterdam en in de Willemstad op Curaçao, den 18 daaraanvolgende.

De Koloniale Secretaris a.i.,

J.A. Quast.

No. 3. Publicatie, Houdende heffing eener Contributie tot instandhouding der Schutterij.

IN NAAM DES KONINGS!

 

De Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden.

 

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:

In overweging genomen hebbende: dat het billijk en regtmatig is, dat alle ingezetenen of inwoners, die niet bij de stedelijke of landelijke Schutterij personele dienst verrigten, naar hun vermogen, geldelijk bijdragen tot instandhouding der Schutterij, welke geroepen is voor de veiligheid der plaats en de handhaving van orde en rust binnen de Kolonie te helpen waken.

Overwegende: dat in het Reglement voor de Schutterij dd. 28 Maart 1855, geene bepalingen dienaangaande zijn gemaakt en het daarom noodig en raadzaam geoordeeld is, deswege bij eene afzonderlijke Wet te voorzien.

Den Kolonialen Raad gehoord.

Heeft goedgevonden en verstaan te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze.

Art. 1. Tot de betaling van Contributie tot instandhouding der Schutterij zijn gehouden en verpligt al degenen, die volgens art. 4 van het Reglement voor de Schutterij dd. 28 Maart 1855, van de deelneming in de Schutterlijke dienst zijn vrijgesteld, uitgezonderd die, welke in de militaire dienst ter zee of te land zich bevinden.

Art. 2. Vrouwen aan het hoofd van huisgezinnen staande of op zich zelve wonende, zijn mede gehouden en verpligt, de Contributie tot instandhouding der Schutterij te voldoen.

Art. 3. Tot de betaling der Contributie in art. 1 bedoeld zijn mede gehouden zij, die hun vijf en dertigste jaar hebben bereikt en uit dien hoofde vrij zijn van de active dienst.

Art. 4. Zij, die ter zake der redenen, opgegeven in art. 24 van het Reglement voor de Schutterij, daaruit ontslagen worden, zullen almede verpligt zijn de hierin bepaalde Contributie te voldoen, wanneer namelijk de tijd verstreken is, gedurende welken zij die verhoogde Contributie behooren te betalen.

Art. 5 Van de betaling der Contributie tot instandhouding der Schutterij worden vrijgesteld:

[pagina 201]
[p. 201]

a. De leden van den Kolonialen Raad, die der Regtbank, benevens de Wijk- en Districtmeesters, gedurende den tijd dat zij deze betrekkingen honorifiek bekleeden.

b. Het hoofd van een huisgezin, dat een of meer ongehuwde bij hem of haar inwonende zoon of zonen in de stedelijke Schutterij heeft en bij dezelve persoonlijke dienst verrigten.

c. De weduwe, die een pensioen, hetzij civiel of militair, uit 's lands kas geniet.

d. Vreemdelingen, die zich tijdelijk op dit eiland vestigen en binnen het jaar de Kolonie verlaten.

e. Zij die voortdurend uit de armen kassen worden bedeeld en onderhouden.

f. Lijf- of huisbedienden.

g. Pontvoerders en sjouwers lieden, als zoodanig op het bureau van den Procureur des Konings ingeschreven.

Art. 6. De klassen der Contributie tot instandhouding der Schutterij zullen zijn als volgt:

1ste klasse f 40.
2de klasse 36.
3de klasse 32.
4de klasse 28.
5de klasse 24.
6de klasse 20.
7de klasse 16.
8ste klasse 12.
9de klasse 8.
10de klasse 4.

Art. 7. De voormelde Contributie zal kwartaalswijze in 's rijks Koloniale kas kunnen worden aangezuiverd.

Art. 8. Jaarlijks zal er eene Commissie, bestaande uit twee leden van den Kolonialen Raad met den Administrateur van Finantien, worden benoemd, om het Cohier van den aanslag in de Contributie tot instandhouding der Schutterij op te maken, aan welke Commissie bij den aanvang van elk jaar, door het bestuur zal worden toegezonden, eene opgave der weduwen, die hetzij een civiel of militair pensioen genieten, alsmede naamlijsten der pontvoerders en sjouwerslieden en dergenen, welke uit de armenkassen worden bedeeld.

Art. 9. Nadat het Cohier zal zijn opgemaakt, zal hetzelve door de voormelde Commissie aan het bestuur ter goedkeuring en bekrachtiging worden ingezonden.

Art. 10. Nadat de rekeningen der Contributie tot instandhouding der Schutterij uitgeschreven en bezorgd zijn, zal er eene Commissie van doleantie worden daargesteld, bestaande uit twee leden van den Kolonialen Raad, die het Cohier niet hebben opgemaakt, en den Administrateur van Finantien, ten einde de ingebragte bezwaren der doleanten aan te hooren en daarover naar omstandigheden te beslissen.

Art. 11. Alle vroegere wetten, verordeningen en bepalingen wegens de Contributie tot instandhouding der Schutterij worden hierbij gehouden voor vervallen.

En zal deze op de gebruikelijke wijze op Curaçao afgekondigd en in het Publicatie-blad opgenomen worden.

[pagina 202]
[p. 202]

Gearresteerd op Curaçao den 19 Augustus 1856 en goedgekeurd bij 's Konings besluit van den 25 Januarij 1857, no. 86, ontvangen met de Missive van Zijne Exc. den Heer Minister van Kolonien dd. 3 Febr. dj. litt. B, no. 14/17.

 

Van Lansberge.

De Koloniale secretaris a.i.,

J.A. Quast.

 

Gepubliceerd binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad op Curaçao, den 11 Maart 1857.

De Koloniale secretaris a.i.,

J.A. Quast.

No. 7. Notificatie, waarbij aan de schippers de verpligting wordt opgelegd, om van zons-ondergang tot zons-opgang, hunne booten aan hunnen onderhebbenden bodem op te hangen, en tevens art. 11 van het Reglement op de haven van Curaçao, dd. 15 Julij 1817, wordt gewijzigd en gepubliceerd.

De Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden.

 

In overweging hebbende genomen, dat zich bij herhaling het geval voordoet van clandestine verlating van dit eiland door middel van booten, die niet genoegzaam in zekerheid waren gebragt.

Overwegende, dat de deswege bestaan hebbende Publicatie, dd. 20/26 October 1855, no. 14, door de Wet van den 9 November e.a., no. 15 wel is ingetrokken, doch de omstandigheden het dringend vorderen, dat de bepalingen in eerstgemelde Publicatie voorkomende, weder in werking worden gebragt.

Overwegende, dat het tevens belangrijk wordt geacht, dat het voorgeschrevene bij art. 11 van het Reglement op de haven, dd. 15 Julij 1817, naar tijdsomstandigheden worde gewijzigd en wettiglijk verbindend gemaakt.

Den Kolonialen Raad gehoord.

Brengt ter kennis van het algemeen.

Art. 1. De gezagvoerders of schippers van vaartuigen, die zich in deze haven of in eene der buitenbaaijen geankerd of aan den wal vastgemaakt bevinden, zullen gehouden en verpligt zijn te zorgen, dat de booten en sloepen van hunne onderhebbende bodems, van zons-ondergang tot zons-opgang, behoorlijk op dek opgehaald of hangende aan het vaartuig gehouden worden; bij nalatigheid ten deze, zullen de betrokkene gezagvoerders of schippers (onverminderd de verpligting tot schadevergoeding) als overtreders dezer bepaling beschouwd en gestraft worden met eene geldboete van f 8 of met eene gevangenzetting voor den tijd van acht dagen.

Art. 2. De gezagvoerders of schippers van de in deze haven liggende vaartuigen, zullen op hunne verantwoordelijkheid moeten zorgen, dat des nachts, van af het vallen van het avondschot om 8 ure, tot des morgens te 5 ure toe, behoorlijke wacht op hunne bodems worde gehouden, deze wacht zal, wanneer dezelve door eene ronde of visitatie van den Havenmeester en Loods of door eenige andere bevoegde autoriteit aangeroepen wordt, antwoord geven, ten blijke

[pagina 203]
[p. 203]

dat die wacht wakker en oplettend is, op verbeurte eener boete van f 8 of eene gevangenzetting van zes dagen, wanneer er geene wacht gehouden wordt, en van f 4 of eene gevangenzetting van drie dagen, wanneer die wacht wel wordt gehouden, doch tweemaal aangeroepen zijnde, niet zal hebben geantwoord.

Art. 3. Wanneer de betrokkene gezagvoerders of schippers deugdelijk kunnen bewijzen, dat zij het benoodigde getal schepelingen, tot het houden der wacht aan boord hebben bevolen, zullen de boeten in art. 2 vermeld, op die nalatige schepelingen toegepast en op hen verhaald worden.

En zal deze op de gebruikelijke wijze afgekondigd en in het Publicatie-blad opgenomen worden.

 

Gearresteerd op Curaçao, den 5 Augustus 1857.

 

Van Lansberge.

De Koloniale secretaris,

J.A. Quast.

 

Gepubliceerd binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad op Curaçao, den 6 daaraanvolgende.

De Koloniale secretaris,

J.A. Quast.

voetnoot(1)
Van dit Publicatie-blad is, op last van het Ministerie van Kolonien, in 1857 eene uitgaaf in drie bundels in het licht gekomen, als: 1o. Publicatie-blad van Curacao en onderhoorigheden, behelzende de Publicatien, Notificatien, Reglementen, Tarieven, Ordonnantien en andere wettelijke verordeningen, voor die bezittingen uitgevaardigd in de jaren 1816-1851 (XXXII en 877 bl.). - De vervolgen zijn daarop nog niet in het licht verschenen. - 2o. Publicatien voor het eiland St. Eustatius - 1809-1844. (XII en 420 bl.) 's Gravenhage 1857. - 3o. Publicatien voor het eiland St. Martin (Ned. ged.) - 1816-1849 (XII en 160 bl.) 's Gravenhage 1857. Alle bundels zijn voorzien van registers en gedrukt ter Algemeene Landsdrukkerij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 10 februari 1857

  • 18 februari 1857

  • 11 maart 1857

  • 6 augustus 1857