Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam
Afbeelding van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: AmsterdamToon afbeelding van titelpagina van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.31 MB)

XML (1.47 MB)

tekstbestand






Editeur

Jacques Giele



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam

(1981)–Anoniem Arbeidsenquête van 1887, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verhoor van C.M. Doorman, huisvrouw van J.C. Kamphuizen. - H.J. Peters. - A. van der Pluym. - G. Moos.

2540. De Voorzitter: Geeft gij uwe namen, voornamen, ouderdom, beroep en woonplaats.

A. Cornelia Maria Doorman, huisvrouw van Jacobus Cornelis Kamphuizen, oud 30 jaren, werkzaam op de gieterij van de Waskaarsenfabriek te Amsterdam.

Hendrika Johanna Peters, oud 18 jaren, werkzaam op de kokerplakkerij van de Waskaarsenfabriek te Amsterdam.

Anna Van der Pluym, oud 20 jaren,

[pagina 217]
[p. 217]

werkzaam op de kokerplakkerij van de Waskaarsenfabriek te Amsterdam.

Geertruida Moos, oud 20 jaren, werkzaam op de gieterij van de Waskaarsenfabriek te Amsterdam.

2541. V. Vrouw Kamphuizen! Moet gij den kost verdienen voor uw gezin?

A. Getuige Kamphuizen: Ja.

2542. V. Verdient de man niets?

A. Reeds gedurende vier maanden.

2543. V. Hoeveel kinderen hebt gij?

A. Vier.

2544. V. Hoe lang zijt gij getrouwd?

A. Vijf jaar.

2545. V. Welk is het ambacht van uw man?

A. Schilder.

2546. V. Is hij gezond van lijf en leden?

A. Ja, mijnheer, maar hij loopt altijd zonder broodwinning; hij past nu op de kinderen en ik ga uit werken.

2547. V. Hoe lang zijt gij op de fabriek?

A. 18 jaar.

2548. V. Was uw man daar ook werkzaam toen gij trouwdet?

A. Neen.

2549. V. Verdiende hij toen den kost voor het gezin, of moest gij ook op de fabriek blijven werken?

A. Ik ben een paar weken tehuis geweest en heb daarna medegewerkt.

2550. V. Welk werk doet gij op de fabriek?

A. Ik maak de kaarsen in de gieterij.

2551. V. Hendrika Peters, hoe lang zijt gij aan de fabriek?

A. Omtrent 6 jaar, mijnheer.

2552. V. Gij zijt op uw twaalfde jaar daar gekomen.

A. Ja.

2553. V. Met uwe zuster?

A. Ja.

2554. V. Is uwe zuster jonger of ouder dan gij?

A. Ouder; zij wordt 21 jaar.

2555. V. Is die dan ook op haar 12de jaar op de fabriek gekomen.

A. Ja.

2556. V. Hebt gij tot uw 12de jaar prompt of slecht school gegaan?

A. Wel eens slecht.

2557. V. En toen op de fabriek?

A. Ja.

2558. V. Wat is uw vader?

A. Kastenmaker.

2559. V. Moet gij in het huishouden alles inbrengen wat gij verdient?

A. Wij betalen aan onze ouders kostgeld.

2560. V. En gij, Anna Van der Pluym, zijt gij getrouwd?

A. Neen.

2561. Zijt gij al lang op de fabriek?

A. Al zeven jaar.

2562. Hoe lang zijt gij er, Geertruida Moos?

A. Acht jaar.

2563. V. Wat verdient gij in de week, vrouw Kamphuizen?

A. Getuige Kamphuizen Doorman: Dat is naar dat wij werken. Wij hebben korte dagen en dagen waarop wij laat moeten werken. Verleden week hebben wij gewerkt van half acht tot vier uur, met een half uur schafttijd van 12 tot half een om een stuk brood te eten. Wij ontvingen toen niet veel, ik had Zaterdag net vier gulden verdiend.

2564. V. Maar gij hadt immers iederen dag niet meer dan acht uur gewerkt?

A. Van half acht tot vier met den schafttijd er af.

2566. V. Gij verdient dus niet veel meer dan een dubbeltje in het uur?

A. Zooveel verdien ik niet; ik moet altijd goed doorwerken om 9 centen in het uur te verdienen. Wij moeten hard werken om drie machines van 200 kaarsen in het uur te doen, en voor iedere machine hebben wij drie centen.

2567. V. Gij kunt als ge wilt den schafttijd doorwerken?

A. Jawel.

2568. V. Anna Van der Pluym! Wat hebt gij verleden week verdiend?

A. f 4,50.

2569. V. Gij werkt ook per stuk?

A. Ja.

2570. V. Gij wordt dus ook per stuk betaald?

A. Ja.

2571. V. Merkt gij nooit eens dat gij aan het einde van de week in eens per dag betaald wordt?

A. Neen.

2572. V. Weet gij dit zeker.

A. Ja. Wij weten wat wij afgeleverd hebben, en aan het eind der week komt dit precies uit.

2573. V. Als gij dus veel gewerkt

[pagina 218]
[p. 218]

hebt, veel kokertjes gemaakt hebt, krijgt gij inderdaad voor alle kokertjes uw geld?

A. Jawel.

2574. V. Wat krijgt gij voor de 200 halve kokertjes?

A. Vijftien cents.

2575. V. Ook voor de dikke?

A. Neen, voor de dikke kokers 3½ stuiver voor de 200 halve of 100 heele.

2576. V. Hendrika Peters, wordt het geld altijd prompt uitbetaald, als gij een week hebt gewerkt?

A. Ja.

2577. V. Gebeurt het nooit dat aan het eind der week wordt gezegd: gij hebt bij den dag gewerkt?

A. Neen.

2578. V. Geertruida Moos, wat zegt gij daarop?

A. Dan werk ik per stuk en dan per dag, want ik ben in de gieterij.

2579. V. Vertel eens hoe dat in elkaar zit?

A. Van de week heb ik per uur gewerkt van 's morgens 7½ tot 's middags 4 uur tegen 6 centen per uur.

2580. V. En wist gij toen ge Maandag aan het werk gingt of gij per stuk of per uur zoudt werken?

A. Neen. Daarom zeg ik dat ik den eenen dag per stuk, den anderen per uur werk.

2581. V. Waarvan hangt dat af?

A. Of er machines zijn. Als het slap is, moeten wij stilstaan, of worden aan ander werk gezet: vegen of slijpen.

2582. V. Zoo, en dat andere werk wordt per uur betaald; maar als er machines zijn, krijgt gij per stuk?

A. Ja.

2583. V. En krijgt gij dan voor elke machine drie centen?

A. Ja.

2584. V. Maar dan wordt er niet aan het einde van de week gezegd: nu zullen wij het eens beschouwen alsof gij niet per uur, maar per dag gewerkt hebt?

A. Neen.

2585. V. Is er verschil in of gij groote kaarsen of kleine krijgt; wat hebt gij liever?

A. Getuige Kamphuizen: Wij krijgen er hetzelfde voor betaald; maar voor heele groote kaarsen, krijg ik daags 3 uur extra loon, tegen 6 cents per uur.

2586. V. Zijn dat die zoogenaamde marinekaarsen?

A. Neen. Hollandsche vieren.

2587. V. Wie verdeelt dat of gij groote of kleine kaarsen zult maken? Gij zijt erg op het maken van kleine kaarsen gesteld, niet waar? Wie heeft dat nu in de hand?

A. Ja, de juffrouw.

2588. V. Wie is dat, is die hier?

A. Neen.

2589. V. Bemoeit baas Koster zich daar niet mee?

A. Ja, die zegt het tegen de juffrouw.

2590. V. Dus die heeft het in zijn hand?

A. Mijnheer Koster zegt: dat moet er wezen, en dan zegt de juffrouw: meisjes gij moet daaraan en gij daaraan.

2591. V. Dus zij kan je bevoordeelen en benadeelen?

A. Ja.

2592. V. Dus daar moet gij goede vrienden mee blijven?

A. Ja.

2593. V. Betaalt de juffrouw het loon uit?

A. Neen, voor iedere machine krijgen wij een kaartje, en die worden ingeleverd als het werk afgedaan is en als de boel schoon is gemaakt. Maar de juffrouw geeft een briefje van 3 uur bij de kaartjes en dat wordt dan op het kantoor overgegeven en achter onzen naam geschreven wat wij krijgen.

2594. V. En dat krijgt gij alles ten volle uitbetaald?

A. Jawel.

2595. V. Blijft er niets aan den strijkstok hangen?

A. Neen, dat niet.

2596. V. Een klein beetje ook niet?

A. Neen.

2597. V. Dus wat gij afgewerkt hebt krijgt gij betaald. Zegt dat ook Anna Van der Pluym?

A. Ja.

2598. V. Ik vraag dat in uw belang. Als gij iets te klagen hebt, dan moet gij dat in uw eigen belang zeggen, want wij kunnen niets anders doen dan vragen.

Wat zegt Hendrika Peters daarvan? Hetzelfde?

A. Ja, Mijnheer, wat wij gewerkt hebben, krijgen wij uitbetaald.

[pagina 219]
[p. 219]

2599. V. De zaak is dus goed in orde. Gij hebt mijne vraag goed begrepen: eerlijk wordt u het loon uitbetaald. Ook, Geertruida Moos, als gij op tijd werkt?

Dus gij krijgt uw loon ten volle uitbetaald?

A. Getuige Geertruida Moos: Ja, Mijnheer de Voorzitter.

2600. V. Gij hebt de geheele week niet gegoten, dus gij zijt de geheele week per uur betaald?

A. Ja

2601. V. Getuige Kamphuizen, bleeft gij, wanneer gij bevallen moest, lang te huis?

A. Getuige Kamphuizen: Ik ging een achttal dagen van te voren van de fabriek en kwam veertien dagen na mijne bevalling terug. Van den zomer ben ik echter in Mei in het kinderbed geweest en eerst in November weder in de fabriek teruggekeerd, omdat mijn man van den zomer nogal werk had en ik door de kleine kinderen niet goed weg kon.

2602. V. Dus toen zijt gij een halfjaar ongeveer weggebleven. Wanneer gij echter een korteren tijd wegblijft, precies den tijd dien gij noodighebt om te herstellen van uwe bevalling, wordt u dan nog wat van de fabriek toegestopt?

A. Neen.

2603. V. Zijt ge wel eens in al die 18 jaren ziek geweest?

A. Ja, wel eens.

2604. V. En trokt gij dan wat van de fabriek?

A. Neen, niets.

2605. V. Maar welke ziekten hebt ge dan gehad?

A. Och! zooals jonge meisjes wel eens sukkelen.

2606. V. Maar laten wij elkander goed begrijpen. Wellicht zijt ge wel eens een poos van de fabriek weggebleven, omdat ge niet sterk waart, zooals verleden jaar van Mei tot November. Maar ik bedoel nu, of ge werkelijk soms dagen of weken ziek te bed hebt gelegen, dat ge niet naar de fabriek kondet gaan, al hadt gij het ook willen doen?

A. Neen, dat is mij nooit overkomen.

2607. V. Kent gij ook andere meisjes of vrouwen waarmede dit wel het geval is geweest?

A. Een week of vier geleden was er een meisje dat door een val haar hand bezeerde en 8 dagen te huis moest blijven. Maar zij heeft toen toch haar weekloon uitbetaald gekregen.

2608. V. Hendrika Peters, zijt gij wel eens ziek geweest?

A. Getuige Hendrika Peters: Drie jaren geleden ben ik 8 weken ziek geweest.

2609. V. Hebt gij toen toch nog wat van de fabriek getrokken?

A. Neen, mijnheer, niets.

2610. V. Wist men dat gij eenvoudig wegbleeft omdat ge heusch ziek waart?

A. Ja, want ik heb zeven weken in het gasthuis gelegen.

2611. V. Gij zijt daar dus geheel verpleegd, zoodat ge uwe ouders niets gekost hebt?

A. Ja, mijnheer.

2612. V. Weet gij bijgeval ook een ander kameraad die ziek te huis gelegen heeft en toch van de fabriek heeft getrokken?

A. Neen, geeneen krijgt er wat.

2613. V. Dat moet gij nu niet zeggen. Vrouw Kamphuizen vertelde zoo even nog een geval dat verleden maand gebeurd is.

A. Bij ons niet.

2614. V. Pas nu op dat gij niet meer gaat zeggen dan gij weet. Begrijp me dus wel. Ge weet er dan geeneen?

A. Neen, mijnheer.

2615. V. Weet gij er een, Anna Van der Pluym?

A. Neen, mijnheer.

2616. V. Weet ge er geen, of zegt ge dat het zoo niet is?

A. Ik weet er geen.

2617. V. Geertruida Moos ge weet het ook niet, dus ge kunt er ook niets van zeggen?

A. Ik ben zelf ziek geweest en nu nog in meesters handen. Donderdag ben ik in de fabriek neergevallen, en toen heeft de meester gezegd dat ik niet op de fabriek mocht komen en ook niet mocht dienen. Toen ik daarop aan den meester vroeg wat ik doen moest, zeide hij: ‘rust houden.’ Toen zeide ik: mijne moeder is eene weduwe; daar kan ik niet bij blijven. De meester zeide: hij kon er niets aan doen. Nu ben ik nog

[pagina 220]
[p. 220]

onder meesters handen. Vroeger heb ik ook altijd gesukkeld.

2618. V. Gij kunt dus niet op de fabriek terugkomen. Anna Van der Pluym, zijt gij wel eens ziek geweest?

A. Neen.

2619. V. Vertel mij nu nog eens goed vrouw Kamphuizen, of er al dan niet eenige ondersteuning wordt gegeven aan iemand die ziek wordt?

A. Als wij ziek worden, is er niemand die wat krijgt. Er zijn wel eens meisjes ziek geworden, maar die kregen niets. Die gevallen is en de hand heeft gekneusd, heeft wat gehad.

2620. V. Gij kent den heer Sanches, niet waar? Was hij goed voor u?

A. Wij hebben niets over hem te klagen.

2621. V. En, als hij wat zegt, gelooft gij het?

A. Ja.

2622. V. Nu, de heer Sanches, die eenige jaren aan de fabriek is geweest, heeft ons straks verteld, dat zij wel degelijk, als zij ziek werden, zes weken lang f 2,50 of f 3 kregen.

A. Ik zou hem in zijn gezicht durven zeggen van neen; wel met een ongeluk, maar met ziekte wordt niets gegeven.

2623. V. Hebt gij het in de laatste weken druk gehad?

A. Neen.

2624. V. Maar zijn er tijden dat het drukker is. zoo zelfs dat er dag en nacht moet gewerkt worden?

A. Ja.

2625. V. Is het lang geleden dat dit gebeurd is?

A. Ongeveer vier weken.

2626. V. Hebt gij liever drukke tijden?

A. Ja, dan verdienen wij meer.

2627. V. Maar dan moet gij ook harder werken. Goed verdienen is aangenaam, maar hard werken niet altijd. Kan het niet te hard zijn? Hoelang werkt gij dan achtereen?

A. 36 uren.

2628. V. Is dat nog onlangs gebeurd?

A. Ongeveer vier weken geleden.

2629. V. Kunnen de andere getuigen dit bevestigen?

A. Getuige Geertr. Moos: Ja. Ik werk met vrouw Kamphuizen op dezelfde afdeeling. Ik werk dus met haar even lang, maar de verdiensten verschillen omdat wij niet altijd hetzelfde werk hebben.

2630. V. Gij herinnert u dus goed dat gij eene maand geleden 36 uren achtereen hebt gewerkt?

A. Getuige Kamphuizen. Het was de week vóór St. Nicolaas.

2631. V. Is dat meer in den loop van het jaar voorgekomen?

A. Ja, de dagen weet ik niet meer.

2632. V. Wist gij dan vooraf dat gij zoo'n langen dag moest werken?

A. Neen.

2633. V. Zaten man en kinderen dan te huis te wachten?

A. Er werd een boodschap gezonden, dat wij des nachts moesten werken.

2634. V. Wie zorgde daarvoor?

A. Eene juffrouw.

2635. V. Wordt uw eten aan de fabriek gebracht?

A. Het is er niet altijd.

2636. V. En uwe kinderen dan?

A. Nu en dan geeft eene buurvrouw hun wat gekookt eten.

2637. V. Is dat ook eene werkvrouw?

A. Zij is niet in de fabriek; haar man werkt in de gasfabriek. Als er wat overschiet, krijgen mijne kinderen het van haar. Er is haast altijd een hapje over voor de kinderen.

2638. V. En als de buurvrouw voor die kinderen niet zorgt - wat dan?

A. Dan laat ik een dubbeltje naar huis zenden om een broodje te koopen.

2639. V. Dus uw man doet niets en zit maar thuis bij de kinderen?

A. Ja.

2640. V. Is hij niet ziekelijk, maar flink en gezond?

A. Flink en gezond.

2641. En gij werkt 36 uur achtereen, hij zit bij de kinderen; en gij zendt een dubbeltje naar huis, als er geen eten voor de kinderen is?

A. Ja.

2642. V. Kan uw man dan nergens werk vinden in zijn vak?

A. Neen. Hij is overal geweest, is zelfs op zijn voeten naar Rotterdam gegaan, maar hij heeft nergens werk kunnen vinden.

2643. V. Maar verstaat hij zijn vak wel?

A. Best.

9644. V. Maar zoo kwaad ziet het

[pagina 221]
[p. 221]

hier toch nog niet uit dat, als men zijn vak goed geleerd heeft, het zoo ver gekomen is, dat een man bij de kinderen moet blijven zitten, en de vrouw hard op de fabriek moet werken?

A. Neen, hij heeft tot den zomer gewerkt. Voorleden jaar is hij een week na Pinksteren zonder werk gekomen. Verleden jaar is hij in het laatst van Maart aan het werk gegaan tot Juni, maar nu heeft hij niets.

2645. V. Waar hebt gij van Juni tot November op geleefd?

A. Bij moeder, omdat die commensalen hield, en ik ging van tijd tot tijd een dag uit werken. Omdat het zoo slecht ging met de commensalen, dacht ik: kom, ik ga weder naar de fabriek.

2646. V. Kan uw man niets verdienen, ook niet met sneeuw ruimen of zoo iets bij de stad? Blijft hij maar stil op zijn kamer bij de kinderen zitten?

A. Ja, omdat ik 's morgens vroeg weg moet, en als ik mijn kinderen bij anderen moeten besteden, moet ik mijn weekhuur alleen voor de kinderen geven. En dat gaat niet.

2647. V. Het is toch wel een beetje de verkeerde wereld dat gij uitwerken gaat en uw man op de kinderen past, niet waar?

A. Ja.

2648. V. Hij gaat er zelfs niet meer op uit?

A. Neen.

2649. V. Hendrika Peters! Werken daar veel aankomende meisjes van 12, 14 en 16 jaar met u?

A. Ja, van 14 en 16 jaar velen.

2650. V. En die werken daar den geheelen dag door?

A. Ja.

2651. V. Hoe laat begint gij 's morgens te werken?

A. Om half acht.

2652. V. Gij hebt zeker geen rust van 8 uur tot kwartier over achten?

A. Neen. Wij hebben in 't geheel geen schafttijd. Ook niet van 12 uur tot half een. Wij werken maar door.

2653. V. Maar gij kunt toch rust nemen van 12 uur tot half een, als gij het verlangt. Van de zijde van de fabriek zou u dat niet kwalijk genomen worden?

A. O neen. Maar wij werken liever door, omdat wij dan meer verdienen.

2654. V. Gij werkt dus door, uit eigen vrije verkiezing?

A. Ja.

2655. V. Gij werkt tot 's middags 4 uur?

A. Wij werken nu slechts tot 3 uur. Als het druk is ook tot 4, 5 en 6 uur.

2656. V. Het werken tot vijf of zes uur 's avonds is echter uitzondering?

A. Ja.

2657. V. Voor u is de dag dus zoo lang niet?

A. Ja.

2658. V. Brengt gij brood mede?

A. Ja.

2659. V. Van warm eten aan de fabriek is dus geen sprake, trouwens je komt om een uur of 4 thuis en kunt het dan wel uithouden?

A. Ja.

2660. V. Anna van der Pluym, gij verkeert in hetzelfde geval, niet waar? Werkt gij ook door om 12 uur?

A. Ja.

2661. V. Geertruida Moos, gij zijt in dezelfde positie als vrouw Kamphuizen, en werkt wel eens 36 uren?

A. Ja.

2662. V. Hoe stelt gij het dan met eten?

A. 's Avonds brengt mijn moeder dat.

2663. V. En werkt gij daarop den geheelen nacht door?

A. Ja.

2664. V. Krijgt gij ook te drinken?

A. Ja, om 12 uur een kop koffie.

2665. V. Van wie komt het brood?

A. Dat heb ik bij mij.

2666. V. En werkt gij daar den heelen nacht op door, en den volgenden dag den geheelen dag er bij?

A. Ja.

2667. V. Bracht moeder dan eten?

A. Ja, en moeder bracht dan 's avonds brood voor den volgenden dag.

2668. V. Dus moeder bracht 's avonds als de nacht inging een beetje warm eten en brood om u er den volgenden dag mede door te helpen?

A. Ja.

2669. V. Den volgenden dag kreegt gij dus geen warm eten voor dat gij des avonds te huis kwaamt?

A. Toen ik des avonds te huis kwam, stond het eten klaar.

2670. V. Gij kreegt niets, wel vrouw Kamphuizen?

[pagina 222]
[p. 222]

A. Getuige Kamphuizen: Ja wel, brood.

2671. V. Wat hebt gij gedurende die 36 uren moeten doen, vertel ons dat eens. Met warme stearine loopen?

A. Ja.

2672. V. En die overgooien in de bakken?

A. Ja, in de machines.

2673. V. Dus altijd maar loopen, loopen?

A Ja.

2674. V. De machines, daar bedoelt gij meê de vormen, waarin de kaarsen zitten?

A. Ja.

2675. V. Gij moet dus de bakken met stearine overgieten in de vormen, en de kaarsen afsnijden. Dat is uw werk gedurende de 36 uren. Van zitten kwam dus niets in?

A. Neen, mijnheer.

2676. V. Kreegt gij 's nachts geen rustuur?

A. Van 12 tot 1.

2677. V. En gedurende dien tijd kondt gij dan wat op den grond gaan liggen?

A. Ja, dan zocht ik maar een zachte plank op.

2678. V. Was dat ook zoo met u het geval, Geertruida Moos?

A. Getuige Geertruida Moos: Ja, mijnheer.

2679. V. En nu heeft de dokter gezegd, dat het niet meer mag?

A. Jawel, de meester.

2680. V. Vertel eens, vrouw Kamphuizen, hoe hebt gij het met de boeten? De waarheid zeggen, hoor!

A. Ja, als wij eene geheele week werken, dan kunnen wij altijd zeggen, dat wij nooit 6 dagen hebben, één moeten wij er altijd missen voor koffie en de boeten.

2681. V. Dat is nu een rare manier van rekenen, dan zoudt gij er het brood ook wel bij kunnen tellen. Hoe is het met de boeten alleen?

A. Ja, als wij weinig hebben, is het altijd een schelling in de week, maar dan is het niet veel.

2682. V. Doet gij dan zooveel kwaad? Daar ziet gij nogal niet naar uit. Wat voor kwaad doet gij dan?

A. Wij worden beboet als de kaarsen van onderen wat mottig zijn.

2683. V. Mottig? Is dat met het afsnijden?

A. Neen, dat goed is wel eens wat dik, en dan vallen er van onder wel eens gaatjes in, en dan krijgen wij die kaarsen terug. In den slappen tijd kost dat ons een kaartje.

2684. V. Dat is dus 3 cents?

A. Ja. Maar, als het druk is, kost het iedere keer een dubbeltje.

2685. V. Dus nu wordt gij dan beboet voor 3 cents, maar wat zegt gij, moet gij die boete betalen in den vorm van teruggaaf van een kaartje?

A. Wanneer wij des avonds onze kaarsen overgeven, dan ligt daar eene lijst, waarop vermeld staat het getal kaarsen, dat wij teruggekregen hebben, en even zoovele kaartjes worden ons dan afgehouden.

2686. V. Dus die boete wordt niet door u in geld betaald, maar men doet alsof gij minder gewerkt hebt. En gij werkt goed en doet zeker uw best?

A. Dat spreekt, Mijnheer, ik heb kinderen.

2687. V. En gij verliest bijna elke week een dag loon aan boete?

A. Niet een vollen dag, want des Zaterdags werken wij maar tot 1 uur. Daarvan moet men ook aftrekken het koffiegeld; maar door elkander verliezen wij dertig centen per week aan boete.

2688. V. Krijgt gij wel eens boete voor te laat komen?

A. Neen, Mijnheer, ik zorg altijd op tijd te zijn.

2689. V. Maar er zijn er wel die het harder te verantwoorden hebben met de boeten?

A. Ja.

2690. V. Vallen er wel eens zwaardere boeten? Worden er wel eens kaartjes tot vijftig cents afgehouden?

A. Neen tegenwoordig niet.

2691. V. Vroeger dus wel?

A. Ja, toen heb ik wel eens een gulden betaald.

2692. V. Wat hadt gij toen voor ergs gedaan?

A. Bij voorbeeld als ik even had staan te praten. Toen hadden wij den heer Hendriks; die beboette wel eens met f 3. Als wij ons werk niet afhadden, gaf hij ons gedaan, en wilden wij dan op de fabriek terugkomen, moesten wij f 3 betalen.

2693. V. En kwamen die boeten in zijne handen?

[pagina 223]
[p. 223]

A. Neen, het werd van ons loon afgehouden. Elke week f 1. Maar nu gebeurt dit niet meer,

2694. V. Over die boeten hebt ge dus niet te klagen, niet wat u zelven betreft alleen, maar ook wat gij van anderen gehoord hebt?

A. Neen, daarover is tegenwoordig niet te klagen.

2695. V. Geertruida Moos, zijt gij op de gieterij met die boeten op denzelfden voet? Hebt ge daarover te klagen, of er nog iets bij te voegen?

A. Getuige Geertruida Moos: Neen.

2696. V Hendrika Peters, hoe is het bij u op de plakkerij?

A. Getuige Hendrika Peters: De kleineren krijgen wel eens boeten, de grooteren niet.

2697. V. Waarom?

A. Och, Mijnheer, er zit bij ons een baas, die geeft geen boeten aan de grooten.

2698. V. En hoe komt dat?

A. Wel als je niets geen kwaad doet, kunnen zij je ook geen boeten geven.

2699. V. Dat begrijp ik niet, vertel het nog eens?

A. Bij ons zit er zooveel boete niet op. Verleden week hebben de kleintjes nog een schelling boete gehad. Dat kwam zoo: een week of vier geleden kwam de order: in plaats van 2 knippen in het grauw en 2 knippen in het blauw, 4 knippen in het grauw en 4 knippen in het blauw. Toen kwam ook de order dat voor het knippen 15 cents zou betaald worden. Alle meisjes zijn toen opgestaan en naar huis gegaan. Als zij toen Maandag weeromkwamen, gaf mijnheer Koster last: 4 knippen in het grauw en 2 knippen in het blauw. Daar het toen druk werd, maakten de grooten 2 knippen in het grauw en 2 knippen in het blauw. De kleinen hebben dat van de grooten afgezien en het ook gedaan.

2700. V. Welk belang had mijnheer Koster er bij, om zooveel knippen te laten doen? Ge bedoelt toch niet, dat het plagerij was?

A. Het was het dubbele werk.

2701. V. Het knippen is alleen om het papier goed omgeslagen te krijgen, dat het goed geplakt kan worden; maar wat kan het mijnheer Koster schelen of er 4 of 2 knippen gedaan worden, als het werk er maar netjes uitziet?

A. Hij zeide dat het moest gebeuren.

2702. V. Dus gij meent, dat het werk zelf het niet vordert?

A. Neen.

2703. V. Maar waarom werd dat werk dan opgelegd?

A. Omdat de kleintjes het deden met 2 knippen, en zij moesten het met 4 doen.

2704 V. Maar waarom 4?

A. Verleden jaar zeide mijnheer Koster, wij moesten allen hetzelfde doen. Hij zeide tegen den baas, dat wij 4 knippen in het blauw en 4 in het grauw moesten doen, en dat degenen, die dat niet wilden, heen konden gaan. Toen zijn de kleinste er voor gaan zitten.

2705. V. Krijgen de jonge kinderen ook boeten?

A. Ja, 20 meisjes hebben onlangs ieder 30 cents boete gehad.

2706. V. Maar is er overigens te klagen over de boeten?

A. Neen, daarover is anders niet te klagen.

2707. V. Dus als er boete opgelegd wordt, weet gij waarmede gij af zijt?

A. Als er boete wordt opgelegd, dan is het 3 stuivers voor elke medaille, dus 2 medailles een schelling.

2708. V. Is het bij u hetzelfde, Anna Van der Pluym?

A. Ja.

2709. De heer Goeman Borgesius: Gaat iemand uwer naar de school van freule Berkhout?

A. De vier getuigen antwoorden ontkennend.

2710. De Voorzitter: Waarom niet?

A. Getuige Hendrika Peters: Vroeger ben ik geweest op de school op de Marnixkade.

2711. V. Waarom gingt gij er van daan?

A. Ik moest laat werken.

2712. V. Gij hebt dus bij mijnheer Heynes geleerd?

A. Ja, omtrent een jaar.

2713. V. Waarom niet langer?

A. De eene week was het kort, de andere lang werken, en zoo kon ik het niet volhouden.

2714. V. Maar in den laatsten tijd was er niet zooveel werk aan de fabriek:

[pagina 224]
[p. 224]

met wat goeden wil kondt gij daar dan toch leeren naaien, breien, lezen, enz.?

A. Ja, mijnheer.

2715. V. Het fabriekwerk was dus in den laatsten tijd geen beletsel?

A. Neen.

2716. V. Anna Van der Pluym, zijt gij op die school geweest?

A. Neen, ik ben Katholiek, en ging naar mijn eigen kerk.

2717. V. Des avonds?

A. Neen, des Zondags.

2718. V. Maar de school is om te leeren naaien, breien, lezen, enz. Dat hadt gij makkelijk kunnen doen, want daar komen Roomsche meisjes ook. Tijd en gelegenheid hadt gij er wel voor, althans de fabriek was er inderdaad geen beletsel toe.

A. Neen.

2719. V. En gij, vrouw Kamphuizen, gij wilt voor man en kinderen werken hoe harder en langer hoe liever. Maar wat dunkt u in het algemeen van dat laat en nachtwerken? Is dit nu voor aankomende meisjes en vrouwen goed of kwaad?

A. Er is bijna niemand, die tegen het nachtwerken kan. Den volgenden dag zijn de meesten ziek en klagen over pijn in de beenen, in het hoofd in de lendenen. Het werk gaat den volgenden dag niet goed. Wij willen veel liever een uur later werken dan des nachts.

2720. V. Wat zegt gij er van, Geertruida Moos?

A. Getuige Geertruida Moos: Ik werk ook liever een uur later dan 's nachts.

2721. V. En bij u, Hendrika Peters en Anna Van der Pluym. komt het niet voor?

A. Neen.

2722. V. Gelooft gij, vrouw Kamphuizen, dat allen er zoo over denken?

A. Getuige Kamphuizen: Ik geloof dat allen over het algemeen zoo denken.

2723. V. Gij zijt 18 jaren op de fabriek?

A. Ja.

2724. V. En ge hebt er nogal het een en ander bijgewoond?

A. Een heele boel.

2725. V. Verkeerde dingen ook?

A. Neen.

2726. V. Ik zal geen namen vragen, weet gij niets?

A. Neen.

2727. V. Des nachts ook niet?

A. Neen, niets.

2728. V. Maar gij vindt in elk geval het nachtwerken niet goed?

A. Neen.

2729. V. Hebt gij nog wat te zeggen? Gij kunt vrijuit spreken. Hebt gij niets?

A. Neen.

2730. V. Gij hebt een kwaad leven, meid?

A. Best niet, om met vierhonderd centen Zaterdags te huis te komen en Maandags weder zonder iets opnieuw te beginnen.

2731. V. Hebt gij, Hendrika Peters, niets te zeggen?

A. Getuige Peters: Neen.

2732. V. En zit gij den heelen dag doozen te plakken, zooals ik je heb zien doen?

A. Ja.

2733. V. Is er geen ander werk op de fabriek, dat gij ook zoudt kunnen doen, waardoor gij uw werk zoudt kunnen afwisselen?

A. Neen.

2734. V. Kunt gij niets anders doen dan doozen plakken?

A. Neen.

2735. V. Al wilde men dus, men zou u voor niets anders kunnen gebruiken?

A. Neen.

2736. V. Anna Van der Pluym! Is het met u hetzelfde geval?

A. Ja, Ik kan niets anders dan hetgeer ik dagelijks doe.

2737. De heer Van Alphen: Ziet gij geen kans wat anders te leeren? Bijv. het vullen?

A. Niet gemakkelijk. Alles moet leeren.

2738. De Voorzitter: Geertruida Moos! Hebt gij nog wat te zeggen?

A. Neen.

2739. V. Als gij erg moe waart, kondt gij 's nachts dan altijd weg?

A. Den eenen tijd wèl, den anderen tijd niet.

2740. V. Is de pont dan wel eens weggehaald?

A. Ja.

2741. V. Vrouw Kamphuizen! Is dat ook uwe ondervinding?

A. Neen. De pont vaart den geheelen, nacht.

[pagina 225]
[p. 225]

2742. V. Wat loopen uwe verklaringen toch tegen elkander in. Zegt toch de waarheid. Geertruida Moos, hoe is het nu eigenlijk?

A. Wij mogen niet weg, mijnheer.

2743. V. Vrouw Kamphuizen, hoe stelt gij het met het naai- en breiwerk voor uw gezin?

A. Dat doe ik zelf.

2744. V. De dag is voor u dus lang genoeg?

A. Ja.

2745. V. Kunt gij uwe namen teekenen?

A. Vrouw Kamphuizen: ik niet; Hendrika Peters: ik een beetje; Anna van der Pluym: Ik wel; Geertruida Moos: Ik ook wel.

2746. V. Gaat dan maar hiernaast, dan zult gij geholpen worden.

× (Vrouw Kamphuizen, die verklaart niet te kunnen schrijven.)

H.J. Peters.

Anna Van der Pluim.

G.T.D. Moos.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Jacques Giele

  • over H.C. Verniers van der Loeff

  • over G.J.Th. Beelaerts van Blokland

  • over Jacob Dirk Veegens


plaatsen

  • over Amsterdam