Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arsenaal. Jaargang 3 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arsenaal. Jaargang 3
Afbeelding van Arsenaal. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Arsenaal. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.55 MB)

Scans (360.88 MB)

ebook (6.16 MB)

XML (0.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arsenaal. Jaargang 3

(1947)– [tijdschrift] Arsenaal–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Litteraire Heksenketel
Wierook en Bazuinen

Het is al enige jaren geleden, dat we voor het eerst iets van Greshoff in handen kregen. Het was zijn bundel ‘Rebuten’ en het werd ons aanbevolen door een jong auteur, die meer naar het Noorden opzag dan naar zijn eigen streek en die alle werk probeerde te meten naar Europeesche maat. Gevolg: er bleef heel weinig Vlaams over dat zijn kop boven water hield te midden van de Europese productie.

Onze eerste kennismaking met Greshoff liet ons min of meer verstomd achter. Inderdaad, zo 'n scherpe, vlijmende pen waren wij van een criticus niet gewoon. Wij kenden Van de Voorde's duistere breedsprakerigheid, wij kenden ook Gijsen die scherpere lijnen aftekende naast een Herreman voor wie de kritiek eerder een Spielerei dan wel een taak leek. Maar wat wij bij alle Vlamingen misten: het intellect van de man uit het Noorden die breder zag dan de mensen hier en zich niet vergenoegde met een zeker bereiken, maar altijd, streng en zakelijk, lijnen van vergelijking trok met de wereldliteratuur. Op die manier kwam hij vanzelfsprekend tot hetzelfde resultaat als genoemd jong auteur: een paar namen slechts die in meerdere of mindere mate de vergelijking konden doorstaan en het overige middelmatig werk, dat meestal overschat werd en dat met buitenlandse maatstaf gemeten veel te kort schoot.

Zo sprak hij o.a. over ‘Elias’ van Gilliams dat door velen in Vlaanderen als een meesterwerk beschouwd werd. Als wij het nu doormaken komen wij tot de conclusie, dat het de vergelijking kan doorstaan met andere Vlaamse debuten, maar verder...?

Zo sprak hij ook over Decorte en wij moeten zeggen, dat diens debuut blijk gaf van een ongewone technische vaardigheid en wonderlijk vitalisme, maar voor het overige was het duister en ondoordringbaar als een oerwoud. Waarschijnlijk is Decorte zelf ook tot deze vaststelling gekomen. Zijn latere werken waarin hij, gelukkig voor ons, veel van zijn onnodige pracht en praal afgezworen heeft blijken dit te getuigen.

In Vlaanderen was ‘Elias’ een meesterwerk en Decorte een genie, maar nu, na al die jaren, merken wij, dat niet Vlaanderen maar wel Greshoff de nagel op de kop sloeg. En hij niet alleen, maar met hem ook een paar andere Nederlanders, Ter Braak, Vestdijk, Du Perron, e.a. en misschien ook hier en daar een schuchtere Vlaming, maar diens stem klonk verloren tussen het bazuingeschal van de gewaardeerde tribune. - ‘Raak niet aan

[pagina 22]
[p. 22]

onze ivoren toren! Wij zijn de meesters en hebben het recht elkaar te bewieroken!’

Als men pas achttien is, heeft men moeite om over zoiets een persoonlijk oordeel te vellen. Wij kijken op naar onze meesters en wij durven nauwelijks twijfelen aan hun uitspraken. Zo hebben wij werk van Roelants in onze kast staan en zijn romans behoren tot onze meest geliefkoosde lectuur. Als hij zegt, dat ‘Elias’ een meesterwerk is hebben wij schrik om er onze gedachten tegenover te stellen. ‘Elias’ vonden wij lang niet onverdienstelijk, maar als we oprecht willen zijn,... het heeft ons hier en daar verveeld. U zegt, dat wij zo jong zijn om te oordelen? Inderdaad, en wij kunnen alleen maar antwoorden, dat wij rond die tijd ook ‘De Gebroeders Karamazow’ gelezen hebben en dat dit lijvige werk ons nergens verveeld heeft. Als wij een lijn trekken van Dostojewsky naar Gilliams, - die dus allebei een meesterwerk zouden geschreven hebben! - dan kijken wij verwonderd van ‘Karamazow’ naar ‘Elias’. En toch is ‘Elias’ een meesterwerk, want Roelants heeft het gezegd!...

De oorlog heeft in ons land veel veranderd. Hij heeft misschien de waarden van het leven verlegd en ons doen inzien, dat er op alle gebied iets moet veranderen, willen wij in Vlaanderen niet helemaal de berg af gaan. Wij hebben gewacht tot het literaire leven weer terug op volle toeren draaide om te kunnen nagaan, of er daar ook iets veranderd was. De jongste jaren hebben ons verheugende gebeurtenissen gebracht. De debuten van Lampo, Van Aken, Van Baelen en zo meer hebben ons bewezen, dat de horizont eindelijk opengaat, dat er schrijvers zijn die verder zien en hoger reiken dan wij het gewoon zijn. Maar tegelijkertijd hebben wij die vreugde vermengd gevoeld met een sterke dosis bitterheid omdat er toch iets haperde. Greshoff hamerde erop in zijn ‘Brief aan een Zuiderling’: zelfoverschatting, kliekjesgeest en dies meer, allemaal dingen die een literatuur altijd zullen beletten een hoge vlucht te nemen zo lang ze bestaan. Wij hadden gehoopt, dat de oorlog dit alles had doen verdwijnen, wij moeten constateren, dat er niets veranderd schijnt.

Inderdaad. Alleen in Vlaanderen kan het gebeuren, dat iemand als Van Boelare bekroond wordt met een Staatsprijs. Toen wij dit bericht lazen hebben wij een paar van zijn werken opnieuw opengeslagen. Met een zucht hebben wij ze weer terzij gelegd. In een bekend tijdschrift vonden wij dit jaar impressies van hem uit Parijs en Stockholm. Is het mogelijk, dat iemand die een heel leven achter de rug heeft en dus iets in zijn hersens zou moeten hebben niet meer weet te zien dan dat wanneer hij een paar vreemde landen doorreist? En als hij waarlijk niet meer gezien heeft, als zijn ogen gesloten bleven voor al de rest, kan het dan waar zijn, dat hij niet genoeg kritisch inzicht heeft

[pagina 23]
[p. 23]

om in te zien, dat zoiets geen proza is dat hij kan laten drukken? - En dan verder in een ander tijdschrift een van zijn laatste novellen. Is het waar, Toussaint, dat er niets belangrijkers bestaat dan de zeer kleine tragiek van een boertje wiens enige koe door de Duitsers aangeslagen wordt? Arm Vlaanderen!

Maar Van Boelaere heeft de zoveel duizende frank in zijn zak en iets anders zal hem wel niet interesseren. Of toch wel? - Waarschijnlijk weet niemand het nog, dat Zielens een vrouw en een kind achtergelaten heeft die het even goed zouden kunnen gebruiken om zich door het leven te slaan. Of is zijn werk te menselijk om bekroond te worden? En wij willen niet eens meer spreken van de jonge talenten die door deze aanmoediging in staat zouden kunnen gesteld worden om zich voor een tijdje aan de literatuur te wijden.

Alleen in Vlaanderen ook kan het gebeuren, dat de dichter Minne bekroond werd met de Staatsprijs voor het proza. O ironie! - Handen af van de dichter Minne, maar zijn verhalen zijn eerder mager, hoewel scherp getekend, terwijl dus alleen zijn zeer merkwaardige brieven in aanmerking konden komen. Maar woog dit weinige op tegen het werk van Elsschot, Walschap, Roelants en zelfs tegen dat van een paar jonge debutanten?

Dit nu zijn meer officiële aangelegenheden, vermits het om Staatsprijzen gaat, maar er zijn andere voorbeelden te over om te bewijzen, dat er niet veel veranderd is.

Wij hebben er zelf op gewezen, dat de eerstelingen van Daisne, Van Aken, Boon e.a. verheugende gebeurtenissen waren in ons literaire leven. Niemand zal er dus aan twijfelen, dat wij hun talent erkennen, maar is die vaststelling nu een reden om hun namen zomaar in één adem te vernoemen met die van Walschap en Roelants? Alsof het werk van die jongeren reeds een verworvenheid was! Daisne, Lampo, Boon, Van Aken en nog meer anderen staan op de drempel van een carrière vol beloften. Inderdaad, maar als wij in de herfst door onze tuin wandelen en aan de lente denken, treft ons steeds een zekere weemoed. Zoveel bloesem, zo weinig vruchten die tot volle wasdom gekomen zijn! Gaat het dan op aan het werk van die jongeren het peil van ons literaire leven te toetsen gelijk wij onlangs lazen in een boekbespreking van P.R. (Paul Rogghé?) in ‘De Faun’. En even later komt dezelfde auteur tot de verbijsterende (!) vaststelling, dat Van de Woestyne toch ook wel een prozaïst van betekenis was! Het zal dan toch waar zijn, dat er nog altijd Vlamingen zijn die niet weten, dat al wat Van de Woestyne geschreven heeft, - al was er dan bij zijn proza veel gelegenheidswerk, - ver boven de middelmaat staat. Maar Van de Woestyne was, onder ons gezegd, nu ook geen Vlaming, niet waar? Daarvoor was hij niet gul, niet rondborstig, niet gemütlich genoeg en hield hij

[pagina 24]
[p. 24]

zich al te zeer afzijdig van onze kapelletjes en genootschappen.

Indien een Lampo, een Van Aken, een Daisne, een Boon enz. niet geven wat wij ervan mogen verwachten en in een soort literair snobisme vervallen, - een lang niet denkbeeldig gevaar! - dan zullen wij dat voor een groot deel op rekening durven schrijven van de kritiek die door zijn ongepaste ophehemeling hun zelfvertrouwen tot zelfoverschatting kan doen verworden en hun kritisch inzicht in de waarde van hun eigen werk kan doen verzwakken. Wij zullen dan misschien voor het paradoxale feit staan, dat de mooiste talenten verschrompelen, terwijl de minder opgemerkte out-siders volop in het licht der belangstelling zouden komen. Zo zou het ons dan niet verwonderen, moesten een Duribreux, een Weyts, een Rosseels, - wij kiezen bij voorkeur drie totaal uiteenlopende naturen, - meer bereiken dan al diegenen die nu torenhoog boven hen verheven worden. En de hemel weet, dat deze ‘Jonge meesters’ op hun duizelingwekkende plaats zeer gevaarlijk staan. Een windje is genoeg!

 

FRANS COOLS.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Elias of het gevecht met de nachtegalen

  • over De gebroeders Karamazow


auteurs

  • Frans Cools

  • over Jan Greshoff