Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Awater. Jaargang 2 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Awater. Jaargang 2
Afbeelding van Awater. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Awater. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.75 MB)

Scans (103.18 MB)

ebook (7.77 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Awater. Jaargang 2

(2003)– [tijdschrift] Awater–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[Recensies]

René Puthaar, Hier en daar. Gedichten. Augustus, Amsterdam, 2003. ISBN 90 457 0061 8. €16,50
Door Ilja Leonard Pfeijffer

Op 7 september 1994 debuteerde Clarence Seedorf in Luxemburg als achttienjarige veteraan in het Nederlands Elftal. Waar anderen als jonge honden driest en druistig over het veld hadden gestormd, vol gretigheid om zichzelf te bewijzen, terwijl zij hun onbezonnenheid goedmaakten door hun brutaliteit en onblusbaar enthousiasme, daar sjokte Clarence Seedorf geroutineerd rond, terwijl hij gecontroleerd en op reserve enigzins verveeld hier en daar een breedtepassje gaf. Hier speelde geen jong talent dat nog moest rijpen en van wie veel nieuws kon worden verwacht; hier speelde een vroegoude belofte in zijn nadagen, die teerde op wat nog restte van zijn zelfbenoemde talent.

De jonge dichter René Puthaar debuteerde in 2000 met de bundel Dansmuziek. Onlangs verscheen zijn tweede bundel, Hier en daar, die door het Dichterspanel van de Poëzieclub is uitverkoren als Poëzieclubkeuze voor dit kwartaal.



illustratie

Wat kun je verwachten van de tweede bundel van een jonge dichter? Het minste waar je op hoopt is toch wel een verzengende steekvlam van het heilige vuur die de hemelen verkoolt en de sterren in as legt. Je hoopt op een jonge hond van een dichter die driest en druistig de muzenberg op komt stormen, vol brutaliteit en grommend van gretigheid om een plaats voor zichzelf te bevechten, en op onbezonnenheid die wordt uitvergroot door onblusbaar enthousiasme. Eigenlijk hoop je dat niet alleen van de tweede bundel van een jonge dichter, maar van elk gedicht dat je onder ogen krijgt. Maar niet dit, dit niet, dit is niet goed:

 
Misschien herneemt het kabbelen zich zacht
 
als ik ga slapen in de havenstad,
 
zoet in de modder waar een witte hand
 
matrozengraven schept [...]

En niet dit:

 
Daar wordt een laatste horizon gewist
 
en bergen golven, wind en stuifzand zich
 
met al het oude weg, dat oude licht
 
 
 
waarin de dichter na te drijven lag
 
achter het stilgevallen daggordijn
 
de armen wit langszij, licht trappelend

En zeker dit niet:

 
De dichter die u duldt, die eventjes hier staat,
 
voorspelt uw laatste ademtocht. Zijn taalmuziek
 
doet dienst als muizenval. Het is voor u te laat.

Hier woekert geen heilig vuur. Hier staat een vroegrijpe veteraan geroutineerd breedtepassjes te geven. Dit is oude-mannenpoëzie, niet geheel zonder verdiensten, technisch geacheveerd, maar oude-mannenpoëzie. De verzen strekken zich vermoeid en verveeld uit over de pagina's, ze hebben alles al gezien, alles meegemaakt, zijn zonder illusies gebleven en kabbelen berustend bergafwaarts zonder nog iets te willen. Dat komt door vermoeide woorden als ‘taalmuziek’ en ‘het stilgevallen daggordijn’, woorden die niet zouden opvallen in bescheiden poëtische mijmeringen van een negentiende-eeuwse dorpspastoor, dat komt door afgesleten poëtische frasen als ‘misschien herneemt zich’ en ‘laatste ademtocht’, en dat komt door belegen ideeën als des dichters taalmuziek die dienst doet als muizenval. Het gedicht als valkuil, ach ja, en voor ons is het te laat, inderdaad, te laat, sluit de luiken en bereid mij mijn mokje lauwwarme melk voor het slapen gaan, want morgen is het alweer vroeg dag:

 
Begint de dag, beroert de klink,
 
schuifelt een levende de kamer in
 
 
 
die ik, die in de spiegel ben ontwaakt
 
onder het scheren, helder schuim, niet ken
 
 
 
dan anders, elders, [...]

Het is niet belabberd geformuleerd, maar allemaal zo ontzettend schon dagewesen. Zo van dat je 's ochtends in de spiegel kijkt en dat je daar dan een gedachte bij krijgt. Bijvoorbeeld dat je de gedachte krijgt dat je jezelf helemaal niet kent zo eigenlijk, ja we hebben het allemaal wel eens. ‘Mijn kop een gekantelde wagen in 't kwikzilver van / de spiegel’, zo zegt H.H. ter Balkt hetzelfde. Ter Balkt is een oude dichter, maar zijn poëzie is hondsjong en zinderend vitaal in vergelijking met de vermoeide verzen van Puthaar. Dit is poëzie die zich op routine voortsleept naar het laatse fluitsignaal. Hier wordt geen gevaarlijk splijtende aanval opgezet, maar hier wordt ongeïnspireerd het balletje rond gespeeld bij de stand nul nul in een verplicht nummertje tussen twee middenmoters die niets meer te winnen hebben. En is dat nou echt zo erg? Ja, dat is echt heel erg. De dichter die niet uit is op revolutie en brand in de hooibergen maar die louter dichter is op routine, heeft niets te zoeken in de poëzie en zou beter zwijgen.

[pagina 20]
[p. 20]

Norbert de Beule, YELLe! Contact, Amsterdam, 2003. ISBN 9025415148. €14,50
Door Maria Barnas
Woede in een schoonschrijfschrift

Op IJsland bestaat er een verkeersbord waarop ‘Blindheit’ staat. Het waarschuwt op smalle wegen bij extreem steile hellingen voor verminderd zicht. Je kan namelijk niet zien of iemand je tegemoet komt vanaf de andere kant van de helling. Eigenlijk heb je niets aan het bord. Want je ziet je tegenligger pas als het te laat is, en één van beiden achteruit de berg afmoet om voor de ander plaats te maken. Wel zorgt het bord ervoor dat je voorzichtig de berg opgaat, je hoofd gevuld met variaties op een frontale botsing. De debuutbundel van Norbert de Beule eist van de lezer een dergelijke behoedzaamheid.

De vormgeving van de gedichten suggereert een overzichtelijk geheel. Met elke letter van het alfabet wordt er een jongere aan de lezer voorgesteld, van wie de naam - beginnend met de betreffende letter uit het alfabet - de titel vormt. Elke gedicht lijkt uit de verte op een sonnet, en de prachtige, kraakheldere vormgeving verzorgd door Melle Hammer doet denken aan een schoolboek uit de jaren vijftig. Het ziet er allemaal nadrukkelijk duidelijk uit. De pagina-nummering in

illustratie



illustratie

de bundel is bijvoorbeeld volstrekt overbodig omdat alles keurig van A tot Z verloopt. En ook helemaal tot en met de Z. Als het alfabet bij de Y van YELLe! was gekortwiekt, dan was het slotakkoord van de bundel een stevige gil geweest. Maar de dichter heeft duidelijk voor een schoolse buitenwereld gekozen, die goed aansluit bij de situatie van de gemiddelde zestienjarige, om een woedende binnenwereld te openbaren.

Omdat de 26 gedichten in deze vorm zo sterk bij elkaar horen, ontstaat de indruk dat de jongeren bij elkaar in de klas zitten. De bundel ruikt naar boterhamzakjes, brommer-olie en nieuwe gymschoenen. Het is een wervelende wereld vol dromen en plannen en hoop maar vooral ook van zelfoverschatting, melodrama en zelfhaat. Niet de typische wereld van een zestienjarige, maar van 26 zeer uiteenlopende persoonlijkheden, die door de dichter op verschilende manieren worden benaderd en voorgesteld.

In het openingsgedicht Adam leert de lezer een eenzame jongen kennen:

 
Zestien is altijd zonder vader
 
Een zoektocht naar de zondeval.
 
Wie vindt mij verschrikkelijk
 
Afwezig?

Niet alleen is de vader, en wellicht een godsfiguur, hier nergens te bekennen, maar ook de ‘ik’ krijgt geen vaste vorm. Adam is vast zichzelf kwijt maar ook de ‘ik’ van de dichter is nergens aan te wijzen. En zoals het onzeker blijft wie er nou eigenlijk aan het woord is in deze bundel, blijft het een raadsel wat de 26 jongeren met elkaar te maken hebben. Het zou een klas vol leerlingen van de leraar die De Beule ook is, kunnen zijn. De kans is in ieder geval klein dat De Beule zijn eigen jeugd in kaart brengt, want verwijzingen naar waar de jongeren zich mee bezig houden zijn absoluut van deze tijd, zoals bijvoorbeeld het fenomeen dj en de uitroep ‘Shit! Shit! Shit!’ van Val&tino. Vooral het Engels dat in de gedichten doorsijpelt roept een hedendaagse mtv-generatie op.

Meer gedichten lezen in YELLe! verschaft geen duidelijkheid over wie er spreekt. Soms lijkt het een jongere zelf, maar soms ook een brief van de dichter aan de jongere, soms lijkt die persoon een advies te krijgen van de dichter, maar ook zouden het associaties van anderen kunnen zijn die de dichter hier optekent. Het levert een constant duwen en trekken op tussen de 26 jongeren en de dichter, en de oorsprong van de stem wisselt voortdurend, en is ‘verschrikkelijk afwezig’. Ook in het gedicht YELLe! heerst afwezigheid:

 
Hij komt niet verder
 
dan wat scheve bekken
 
trekt steeds andere lichamen
 
aan, die hem niet passen.

Er spreekt een groot verlangen uit om ergens bij te horen en om een manier van omgang te vinden met de aantrekkingskracht die hij kennelijk op anderen uitoefent. Maar YELLe!, een jongen met de levenskracht van een hoge gil - of zou hij zo ver zijn afgedwaald dat hij geroepen moet worden om bij de les te blijven? - hoort voorlopig nergens bij. Hij voelt zich niet eens thuis in zijn eigen lichaam. De zinnen in de bundel zijn als het gedrag van deze onzekere jongen die toch vastberaden is indruk te maken. Het levert brutale, stoere zinnen op die elk moment kunnen haperen, en de jongen een rode kop kunnen bezorgen.

Elk gedicht bevat meestal drie regels die in rood staan afgedrukt. Wie zich alleen op de rode regels concentreert, en ze na elkaar als ware het één gedicht leest, krijgt een scherp mes in handen dat dwars door de hele bundel glijdt. Pas in deze vorm krijgen de afzonderlijke jonge zielen met elkaar te maken en grijpen ze in elkaar. Het heeft er alle schijn van dat de dichter zich zo heeft ingeleefd in de brutale maar ook tedere binnenwereld van de 26 jongeren, dat hij ze stuk voor stuk is geworden. Vaderloze, racefietser, mishandelde, brommerrijder, drummer, fan, drinkeboer, jonge god, gelovige, krachteloze, pornokijker, minnaar, balletmeisje, skinhead, kankerlijder, wandelaar, kraker, pizzabezorger, dj, seksbeest, cellist, modepop, druiloor, lieveling, spoorloze en optimist; de dichter is het allemaal. De lezer blijft beduusd achter.

Hans Verhagen, Eeuwige vlam. Verzamelde gedichten. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2003. ISBN 90 388 7431 6. €30,-
Door Joris van Casteren
Niet overal brandt de eeuwige vlam

Den Haag, een warme woensdagochtend. Achter de kassa van het Letterkundig Museum schrikt een sluimerende medewerkster op. ‘Ik kom voor de Hans Verhagen-expositie,’ verontschuldig ik mij. Ze wijst me hoe ik er moet komen. Bij de stofzuiger van Vestdijk rechtdoor, na het Vijftigers-hoekje, ter hoogte van de motorlaarzen van Jan Cremer, rechtsaf. Daar aangekomen geven witte pijlen de looprichting aan. Op de eerste wand de, misschien wel, mooiste regel uit zijn misschien wel beste gedicht: ‘Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in’.

 

In de eerste vitrine het onvermijdelijke geboortekaartje (jaar: 1939), het schoolrapport en de klassenfoto's. Dan een zichzelf herhalend filmpje, met beelden van Verhagens ouders. In elke vitrine een andere bundel met wat letterkundige snuisterijen eromheen: bibliofiele uitgaven, foto's, brieffragmenten en dergelijke. Er hangen vooral veel van Verhagens schilderijen, een passie die het in de loop van z'n leven won van de poëzie.

Veel portretfoto's ook, uit z'n heroïnetijd (kleine pupillen) en van z'n psychotische vriendin Conny, die zich in 1986 van het leven beroofde. Boeiend zijn de superlatieven van critici in vergeelde knipsels, bij verschijning van Verhagens debuutbundel Rozen & Motoren (1963), en de opvolger Sterren Cirkels Bellen (1968). De Haagse Post sprak van een ‘gebeurtenis’ in de armoedige ‘jongerenpoëzie’. Piet Calis repte van ‘één van de meest boeiende jonge talenten’. Een ‘onmiskenbaar talent,’ meende Hans Warren.

Daarom is het zo wrang, zoals ook samensteller Dick Welsink in een begeleidende tekst constateert, dat Verhagen nooit een echte literaire prijs won. Ja eentje, de poëzieprijs van de stad Amsterdam, voor het prachtige gedicht ‘Walcheren’, uit Verhagens debuutbundel. En onlangs de Thermphoss-prijs, voor kunstenaars die zich verdienstelijk hebben ingezet voor Zeeland, waar Verhagen vandaan komt. Niet veel voor iemand die zo'n tien bundels op zijn naam heeft staan en waarvan Lucebert ooit beweerde dat je ‘een lul’ was als je z'n kwaliteit niet onderkende.

Zelf liet Verhagen, tot 1967 journalist bij de Haagse Post en daarna televisiemaker bij onder meer Hoepla, er evenmin twijfel over bestaan. Hij bestempelde zichzelf sans gêne als een supertalent dat deed wat niemand nog gedaan had. Hij zou wel eens gaan waarmaken waar de Vijftigers, ‘slechts puinruimers’ noemde hij ze, nooit aan toe waren gekomen. De revolutie school in de ontdekking van het van de nul-beweging afgekeken idee van de readymade, waarbij bestaande teksten - reclamefolders, handleidingen - soms letterlijk gekopieerd werden. Bekend is Verhagens reeks Kanker, waarbij hij de codex medicus letterlijk lijkt te hebben overgeschreven.

 

Nu ligt er het kloeke en fraai gebonden Eeuwige vlam, de verzamelde gedichten van Verhagen. Samen met de expositie lijkt deze publicatie een definitieve rehabilitatie van de veronachtzaamde dichter in te willen luiden. Jammer daarbij is dat de uitgever nergens de voor Verhagens vroege werk zo kenmerkende typografie heeft kunnen overnemen. Dit vormt vooral een gemis in zijn eerste twee bundels, waar Verhagen, aangestoken door zijn collega's en mederedacteuren van gard sivik, Vaandrager, Armando en Sleutelaar, op de zero-tour gaat. In de originele uitgaven staan allerlei, de tekst ondersteunende illustraties afgedrukt, die op de expositie gelukkig wel te bewonderen zijn: onder meer het prachtige, door Wim Wandel vormgegeven deeltje Cocon.

 

Uit het verzameld werk blijkt duidelijk het dilemma waar Verhagen en ook de critici en literaire duiders zijn poëtische carrière lang mee worstelden. Aan de ene kant is Verhagen inderdaad die grote vernieuwer geweest, samen met Vaandrager en de frivolere dichters van Barbarber. Aan de andere kant paste die nagestreefde zakelijkheid en objectiveringsdrang niet bij hem, omdat hij teveel in beslag werd genomen door De Grote Levensvragen. Deze meer introverte, zelfonderzoekende neiging zat er bij zijn eerste bundels al in, maar werd door de zakelijkheid in toom gehouden. Na de derde bundel, Duizenden zonsondergangen (1971), liet Verhagen de zero-principes volledig varen. De daaropvolgende bundels, Kouwe Voeten (1983), Autoriteit van de Emotie (1992), Echoput & Luchtkasteel (1995) raakten doordrenkt van pathos, levenswijsheden, mystiek en religie.

Vooral het (zelf)beklag in veel van zijn latere gedichten werkt op de zenuwen. Regels als ‘wie zijn verleden afgezworen heeft/ raakt straks ook z'n toekomst kwijt’ heeft Verhagen in die periode helaas teveel geschreven. Evenmin jofel klinken de regels in reeksen als ‘Verdacht van verkrachting van miss Finland’: ‘Zij wist dat hij wist dat ik wist/ wat zij dacht dat hij dacht’. Enzovoorts. Soms is de wijsneuzerij ronduit stuitend: ‘In onze filosofie is niets niet niets./Voor niets is niet voor niets.’ In de bundels Triomfantelijke wandelingen (2000) en met name in Quasi-kamikaze (2002) wordt het gelukkig minder en soms ineens erg goed, zoals in de reeks ‘Doelwit’ in laatst genoemde bundel: ‘Over alle hoofden heen op eenzame hoogte gegooid./ Met z'n miljoenen te voet de grond in getrapt.’ Daar lijkt Verhagen de beheersing van z'n vroege werk enigszins te herwinnen. In de als extraatje aan het verzameld werk toegevoegde fragmenten Citadel (2002) en Uit het halogeen (2002) raakt hij echter opnieuw verstrikt in het holistische.

 

Doe mij maar de door zakelijkheid en bedachtzaamheid geremde lyricus, zoals die in de eerste drie bundels soms prachtig tevoorschijn treedt. De eeuwige vlam brandt in gedichten als ‘Zelfportret’, ‘Een stukje beschaving’, het voornoemde ‘Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in’ en wat mij betreft het eeuwigst in een titelloos, haast anti-Verhagen-gedicht uit Rozen & Motoren: ‘Een mooie tijd voor/ de luchtfotografen./ Rupsbanden omsingelen/ de wereld// Het systeem is niet goed,/ is niet slecht, is het/ systeem. Rupsbanden/ rond & rond & rond &// Een mooie tijd waarin/ mijn hart klopt als/ dat van een lucht-/ fotograaf; de rupsbanden’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Hier en daar: gedichten

  • over Eeuwige vlam


auteurs

  • Ilja Leonard Pfeijffer

  • Maria Barnas

  • Joris van Casteren

  • over Norbert de Beule