Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Awater. Jaargang 3 (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Awater. Jaargang 3
Afbeelding van Awater. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Awater. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.09 MB)

Scans (55.32 MB)

ebook (9.25 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Awater. Jaargang 3

(2004)– [tijdschrift] Awater–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[Recensies]

Gerrit Komrij/Farhad Ostovani Leliën/Lys. Museum Het Rembrandthuis, Amsterdam, 2003
Door Paul van Capelleveen
De gelukkige dood

Komrij beweerde bij herhaling dat hij tien jaar lang geen gedichten heeft gepubliceerd totdat in 1998 Rook zonder vuur verscheen. Een ‘fabeldier’ als Komrij heeft nu eenmaal de plicht tot fabuleren. Maar al die jaren verschenen mondjesmaat en bij elkaar nog tamelijk veel gedichten. Wel waar is dat Komrij - na Rook zonder vuur - dicht zonder ophouden. Zijn boeken worden ijverig verzameld en dat kan ook want bijna elke plezierdrukker

illustratie
Lithografie: Farhad Ostovani


heeft inmiddels Komrij-gedichten op het bibliofiele conto staan. Wie de zeldzame uitgaafjes naast elkaar legt, ziet fraaie en affreuze drukjes, toch heeft handwerk steeds de charme van het persoonlijke en is de typografie vaak curieus.

Maart 2003 verscheen Leliën, dat met een Franse vertaling (Lys) ambitieus gepubliceerd werd door een nieuwkomer op de bibliofiele markt: Museum Het Rembrandthuis. Het boek bevat acht litho's (lelies vanzelfsprekend) door Farhad Ostovani, van wie het Rembrandthuis tegelijkertijd een overzichtstentoonstelling organiseerde. Ostovani werd geboren in Noord-Iran (1950) en werkt doorgaans in thematische series. Franse kunstcritici vergelijken die met ‘meditaties’.

De lelie is het symbool van de schuldeloosheid van de jeugd, maar de tekenpraktijk van Ostovani is minder romantisch dan je bij zo'n motief kunt veronderstellen: hij bestudeerde in zijn atelier uitbloeiende lelies en maakte er markante ‘portretten’ van, zonder abstractie, zonder symboliek.

Met Ostovani's lelie-litho's is het een typisch Frans boek geworden: vierkant, groot lettercorps - op een paar meter afstand te lezen - en in losse katernen, dus de verzamelaar moet onmiddellijk zijn eigen boekbinder opbellen. De typografie van kunstenaar/drukker Alex Barbaix is hier zonder enig avontuur (de tekst deels bovendien te grijs en ongelijk afgedrukt).

Er is iets raadselachtigs aan deze nieuwe gedichten en niet alleen doordat het perspectief soms dat van een stervende, dan weer dat van een bloem is. De stijl is direct, onopgesmukt en geserreerd, alsof Komrij zich afkeert van de nu zo modieuze barok, maar er blijft veel onbeslist en de taferelen volgen elkaar op als in een gefragmenteerde droom. Zoiets demonstreerde Komrij onlangs ook in een ‘oncyclische cyclus’ (‘De harde kern’) voor het tijdschrift Het liegend konijn, waaruit het literaire doelbewust werd weggeschreven (‘ik heb geen weet van poëzie’) en waarbij rijmwoorden als ‘kaal’ en ‘schraal’ opklonken.

Leliën sluit thematisch aan op de vanitas-beelden uit Rook zonder vuur, maar is ontdaan van effect: geen grotesken, hilariteit of paukenslagen, maar de ernst van natuurgedichten en piëteit, de humorloosheid van de droom ook. De acht gedichten bestaan elk uit acht regels en de meeste regels tellen acht lettergrepen: een vierkante vorm. Meestal schrijft Komrij langere regels en een strofe meer en geeft hij ruimte aan ontluistering en complicerende ironie. Dat lijkt hier met opzet vermeden. De tekst sluit ook naadloos aan op de motieven van Ostovani, die een paradijslijke tuin in Iran en daarmee zijn jeugd oproept. Komrij voegt er een element aan toe: het schrikwekkende van dit terugverlangen naar de eigen jeugd. In ‘Altaar’ wordt een land bezocht, een tuin gezien, waarin een tempel betreden wordt:

 
In welke zaal moest ik beginnen?
 
Het was als stukslaan, schaal na schaal.

Hier lijkt de zoektocht naar een soort graal te beginnen als een vernietigingsoperatie. In het volgende gedicht bevrijdt een lelie zich als een ondode uit de aarde. Het is een beeld van de gelukkige, zelfgenoegzame dood:

 
Ik voel hoe mij de zwarte aarde
 
Omhoogstoot, weg van blad en mos,
 
Hoe ik van al wat mij bezwaarde
 
Bevrijd raak en in niets oplos.
 
 
 
De dood ben ik, de blindeman,
 
En niemand kan vertellen van
 
Het paradijs waarin ik leef
 
En in een vlucht van lelies zweef.

Zijn gebruikelijke zwartgalligheid etaleert Komrij in een definitie van de mensheid, een gedicht waarvan alleen de titel (‘Wereldwonder’) ironisch is en dat eindigt met:

 
De mensheid, lelie van het veld.
[pagina 19]
[p. 19]

Moet je het woord ‘mensheid’ hier uitspreken met een valse of pontificale stem? De natuur doet voor de dichter onder bij zijn fantasie: in ‘Schrik’ denkt hij aan een prent, een geur, tenslotte aan een ding ‘dat op een bloem leek’ en vervolgens krijgt Oscar Wilde gelijk als de natuur de kunst navolgt en hij

 
Het spiegelbeeld zag van de bloem
 
Die ik in mijn gedachten had.

Komrij's spiegeleffecten werden in eerdere bundels geleidelijk depressiever: er was geen ontsnapping meer, de dubbelganger nam als een bodysnatcher het leven over en kloonde zichzelf tot een veelvoud lastpakken. In ‘De harde kern’ lijkt de dubbelganger te worden ontlopen: ‘ik ben vandaag alleen mezelf’. In de angstredenaties van Leliën is de dubbelganger nog de eeuwige metgezel van de dichter, maar ze wisselen elkaar af: wat de één meemaakt moet de ander machteloos aanzien en andersom.

 
Een ander wordt wat ik nu ben

constateert het gedicht ‘Slang’ (het ourobouros-symbool van de eeuwige wederkeer) en de suggestie van (geloof in) reïncarnatie wordt gewekt. Het slotgedicht presenteert zelfs een ‘rechter’, die overigens een ‘lelie achter het oor’ draagt en wiens identiteit raadselachtig blijft: is dit een God, de Dood, de eigen Jeugd, een nieuwe Dubbelganger of zijn hervonden Ik? De doodservaring is beschreven en overwonnen:

 
Niets gaat bergaf, niets gaat bergop.
 
Al lijkt de wereld doodverklaard
 
Of op de allerhoogste top,
 
Ze bijt toch in haar eigen staart.

Dat er geen dood of leven bestaat, alleen continuïteit, is voor Komrij een opzichtig beeld, maar vooral de kale en compacte stijl en beeldspraak (met belerende, misbare terzijdes over ‘mensheid’ en ‘wereld’) vallen op en maken van Leliën een nachtmerrie die gedroomd wil worden.

Komrij's Nederlandse Poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten. Bert Bakker, Amsterdam, 2004. ISBN (gebonden versie/paperback) 90 351 2335 2/ 90 351 2334 4 prijs ca. €49,95/29,95
Door Rob Schouten
De dikke Komrij: nu mét Elly!



illustratie

Al bij vorige edities van Komrij's aanvankelijk nogal roemruchte maar inmiddels toch vooral ingeburgerde bloemlezing ‘De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige verzen’, bleek dat het niet in de laatste plaats om een boek gaat dat aanstormende dichters in het zonnetje zet. Alle vorige edities openden het bal met een gedicht van A.C.W. Staring, maar ze eindigden steeds met een kijk op het allerjongste spul. In die eerste van 1979 was dat een gedicht van Peter Simpelaar (inmiddels geheel weggedeemsterd), in 1987 mocht Joost Zwagerman het licht uitdoen, in 1996 was Jo Govaerts de prilste belofte en in die van vandaag is het Quirine van Haelen, geboortejaar 1981. Het gedicht waarmee die het haalde is overigens karakteristiek:

Côte d'azur
 
Brigitte, Verona, Eva, Kim, Marieke
 
Aurora, Mäde, Tina, Claire, Yvon
 
Yolanda, Nina, Daisy, Sue, Manon
 
Martine, Lilly, Nancy, Annemieke
 
 
 
Justine, Maria, Ankie, Lindsay, Lieke
 
Adèle, Judith, Vera, Ann, Marjon
 
Yvette, Denise
 
 
 
Het volgend jaar een busreis naar Lloret
 
Wellicht haal ik daar wél een heel sonnet

Een echt Komrij-vers, zullen voor- en tegenstanders opmerken, immanent zoals dat heet en het neemt het genre zelf op de hak.

Niet zonder reden staat dan ook het voor de gelegenheid ingekorte voorwoord van de allereerste editie nog altijd pal, met daarin de woorden: ‘het accent ligt, om een indruk te geven, hier meer op het vakmanschap, de smaak en het volwassen gezicht dan op het stamelen, de vulgaire sentimenten en het simpeldom. Meer op de satire, de maskerade, de afstandelijkheid, dan op de dodelijke ernst, de eenduidigheid en het volle leven.’ Dat devies beheerst van meet af aan deze bloemlezing, ook gedurende deze vierde herziening.

Toch is er ten opzichte van de vorige revisie in 1996 wel het een en ander veranderd. Laten we het telraam er maar weer eens bij pakken.

In de eerste plaats is deze turf maar liefst 800 pagina's dikker geworden, oftewel met meer dan vijftig procent aangekomen. Waarin zit 'm die kolossale obesitas? In de aanwas van jongeren, dat is zeker. De Nederlandse poëzie is de laatste zeven jaar met tientallen dichters aangegroeid. Het gaat nu eenmaal heel goed met de Nederlandse poëzie, recente bloemlezingen van aanstormende jongeren zoals ‘Sprong naar de sterren’ en ‘Vanuit de lucht’ suggereerden dat al. Ze staan te dringen. In de vorige editie was het tijd voor de grote doorbraak van de Maximalen en hun generatiegenoten. Die zijn inmiddels in deze bloemlezing tot rust gekomen; nu is het tijd voor hun opvolgers, de Mark Bogen en de Hagar Peetersen.

Als we op Komrij's keuze af mogen gaan zijn de grootste talenten onder de jonge generatie Ingmar Heytze, Menno Wigman en Ilja Leonard Pfeijffer, met respectievelijk twee maal zeven en acht opnames. Maar ook iets oudere dichters waarin nog schot zit, worden beloond. Zo groeide Tonnus Oosterhoff, door sommigen beschouwd als de meest bijzondere dichter van deze tijd, geheel overeenkomstig deze faam van drie naar acht. Daarmee laten al deze groeiers met gemak oudjes als H.C. ten Berge (3) en Bernlef (5) achter zich.

Ook in kringen als Bunker Hill, Rottend staal en wat er allemaal nog meer in filialen van de Nederlandse poëzie beweegt, kan de vlag uit. Zo is een dichter als Daniël Dee, met nog slechts één bundel in de achterzak, hier al wel met twee gedichten tegenwoordig, en dat is er dan maar één minder dan bijvoorbeeld T. van Deel. En even kijken, staat het allernieuwste zalmneusje er al in? Erik-Jan Hermens? Nee, die (nog) niet. Kun je nagaan.

De geweldige aanwas van jong talent, die vorige herzieningen ruimschoots overtreft, heeft overigens niet alleen met kwaliteit te maken. Dichters van nu verkopen zichzelf ook veel beter, ze weten hoe ze aandacht moeten trekken en gaan niet in een hoekje zitten wachten tot ze worden opgemerkt. Dat maakt het ook bijna tot een culturele plicht om hen op te nemen: ze horen erbij, goed of niet. Ik vermoed dat in een volgende editie de boel wel weer wat gesnoeid zal worden, als er alweer nieuwe scharen staan te wachten.

Doch niet alleen het heden is in deze bloemlezing hevig in beweging. Sinds de laatste peildatum in 1996 sommige oudere oeuvres nog altijd niet tot bedaren gekomen. Neem bijvoorbeeld de negentiende-eeuwse Vlaamse dichter Emanuel Hiel. Naslagwerken (zoals bijvoorbeeld de gezaghebbende Knuvelder die van niks weet) negeren de man of noemen hem geringschattend, maar bij Komrij zit hij inmiddels met negen gedichten (drie meer dan in vorige edities) dicht tegen de absolute top van tien gedichten aan. Maar ook een dichter als Bert Voeten vertoont nog een posthume groeistuip: van drie naar vier. De grootste stijging komt trouwens voor rekening van Jan Prins, van nul naar vijf. Met stip dus maar dat kan niet verklaard worden uit bijvoorbeeld een recente uitgave van zijn werk want die was er in 1947 al. Een heuse ontdekking dus, vol kalme regels: ‘Wat kan het 's avonds helder zijn / Als alles is bedaard, / Als in de wijde hemelschijn / De wereld ligt bewaard.’ Nog groter verrassing, maar meer omdat je je realiseert dat-ie er vorige keer nog niet in stond, is de aanwezigheid van Louis Lehmann, eindelijk, en direct met zes gedichten.

Sneuvelen in zo'n groot gezelschap is natuurlijk rampzalig. Maar er werd dit keer slechts matig gesnoeid. Afscheid hoeven we, als ik het goed zie, sinds de vorige editie slechts van twee dichters te nemen, Dana Hokke en H.G. Liebentrau. Een diëtist zou zeggen: er komt meer bij dan er af gaat en ja, daar kom je van aan.

Natuurlijk kennen we nog altijd wel het ietwat verdrietige gezelschap der ‘hapaxen’, de eenmalige vermeldingen. Voor jongeren is dat niet zo ernstig, je moet nu eenmaal ergens beginnen. Maar bij oudere dichters betekent het vaak zoveel als een statement: je mag erin omdat het nu eenmaal moet, maar het gaat niet van harte. De index begint er traditiegetrouw mee: Bertus Aafjes. Andere opvallende éénscores: D.A.M. Binnendijk, Jozelf Deleu, Anthonie Donker, Astrid Lampe, Ankie Peypers, Marjoleine de Vos.

Aan een boom zo volgeladen is er nog wel meer dat de comparatist verbaast. Dichters die het elders heel goed doen, zoals bijvoorbeeld Robert Anker, of Anneke Brassinga, komen hier maar mondjesmaat aan de beurt, met allebei drie gedichten, waarmee ze het slechter doen dan menig debutant. Bij Anneke Brassinga, die zoals bekend zich publiekelijk tegen Komrij keerde en daar ook weer publiekelijk op werd afgerekend, heb ik eens achterdochtig gekeken of de bloemlezer wellicht kwaadwillig las, gedichten bijvoorbeeld die zich tegen zichzelf keren. De verzen ‘Blijde boodschap’, ‘Huisraad’ en ‘Wadloper en meeuw’ hebben wel zulke regels als ‘Helaas ik ben een onzalige trooster’, ‘Rouw niet om levenden, uzelf incluis’ en ‘vervloek me, vliespotige, krijsende engel, / belaag me’, maar ik geloof toch niet dat ze alleen daarom zijn gekozen, ze representeren de toon van Brassinga welzeker en de bloemlezer kan hoogstens gedacht hebben: ik laat het gewoon zíen.

En dan de dichter Frans van Dixhoorn. Met zijn abstracte reeksgedichten, waarvan je op afstand al bevroedt dat Komrij het niks vind, is hij zelfs helemaal afwezig. Maar ook in vorige edities heeft Komrij aangaande dichters die hij aanvankelijk wegliet, de hand tenslotte over zijn hart gestreken en de vraag is wanneer van Dixhoorn daar op mag rekenen.

Je mag uit een en ander opmaken dat het toch in grote mate een persoonlijke selectie van Komrij blijft, waarbij hij de jongeren weliswaar alle ruimte geeft maar streng toeziet op zijn eigen generatiegenoten.

Maar dit alles is slechts gedraai om de hete brei heen. Want deze bloemlezing brengt als allergrootste nieuwtje, eindelijk, lang gewacht en stil gezwegen, nooit gedacht en tóch gekregen: Elly de Waard! Na drie edities lang verzwegen te zijn staat ze er nu in met twee gedichten! Nadat in vorige edities de ballotage al was verbreed zodat ook bevijande dichters als Sybren Polet, H.C. ten Berge, in de oereditie nog gepasseerd, geteld gewogen en net zwaar genoeg bevonden waren, was het nu tijd voor De Waard. Ook zij profiteert van Komrij's gulle blik op de jongste poëzie want de van haar gebloemleesde gedichten stammen beide uit recente bundels. De conclusie is duidelijk. De bloemlezer wordt eerder milder dan strenger. Ouderen die er nu nog altijd niet instaan (Louis de Bourbon, H.P. van den Aardweg) moeten het maar helemaal vergeten. Zij maken alleen kans in een anthologie die nog eens duizend pagina's dikker is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Leliën

  • over Nederlandse poëzie van de 19de tot en met de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten


auteurs

  • Paul van Capelleveen

  • Rob Schouten