Band. Jaargang 15
(1956)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Kerst- en DriekoningenspelVoorspel.'n Koor zingt ‘Gaudete in Domino semper...’ Gekleed als edelknapen, in witte dracht of anderszins, komt een groep voor 't voetlicht. Jubelend klinkt uit aller mond: Eia! eia! eia! Kerstmis is het! 't Is de dag, waarop men de vorst moet loven en prijzen. De vrede is aan de wereld verleend. Duizendvoudige vreugde heerst alom. 'N KOOR zegt (of zingt):
‘Boven de troon van David en boven zijn heerschappij zal hij zetelen in eeuwigheid. Alleluia’. | |
Eerste tafereel.'n ENGEL zwevend boven het veld, deelt blij aan de herders mede:
‘Herders, ik boodschap U een grote vreugde. Immers, heden is voor ons de Heiland van de wereld geboren. Alleluia’ 'n GROEP VAN ENGELEN zingt opgetogen:
‘Ere aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen, die goed-willig zijn. Alleluia’. | |
Tweede tafereel.DE SCHEPERS begeven zich naar de aangegeven plek, terwijl ze zingen:
‘Laat ons naar Bethlehem gaan en ons overtuigen van de waarheid die Gods engel heeft verkondigd’. | |
Derde tafereel.Drie vorstelijke geklede personen komen ten tonele. DE EERSTE WIJZE roept verbaasd uit:
‘Zie de ster! Hoe straalt en schittert zij met ongekende gloed!’ DE TWEEDE WIJZE (rechts op de scène staande) zegt:
‘Deze ster verkondigt, dat de Koning van alle koningen ter wereld is gekomen’. DE DERDE WIJZE (links op het toneel):
‘Door de mond van de profeet is weleer deze komst voorspeld’. DE DRIE KONINGEN geven elkaar de vredeskus. Vervolgens zeggen zij:
‘Komt, laat ons gaan. De ster zal als een gids zijn en ons geleiden naar de plek, waar het Koninkje geboren is’. | |
[pagina 39]
| |
Vierde tafereel.Onverwacht komt een AFGEZANT, vergezeld door een hellebaardier van de vorst Herodes op. Die spreekt de drie Wijzen toe: ‘Gegroet, koninklijke hoogheden! Mijn meester, vorst Herodes, verwacht U. Aarzelt niet, maar spoedt U naar zijn paleis’. DE DRIE WIJZEN:
‘Herodes? Die vorst kennen wij niet’. Als de Wijzen niet onmiddellijk gevolg geven aan de uitnodiging, bedreigt de hellebaardier hen met zijn ontblote wapen! DE AFGEZANT:
‘Herodes regeert over heel dit gebied’. DE WIJZEN:
‘Wij zullen onze opwachting maken bij Hem die de Heer is van alle vorsten’. | |
Vijfde tafereel.DE AFGEZANT laat de drie Wijzen ongemoeid. Hij begeeft zich naar het paleis. Daar zetelt Herodes, die hij aldus aanspreekt:
‘Leef eeuwig, o Vorst!’ HERODES:
‘Wat verlang je? Ik schenk je mijn gunst. Welk gerucht heb je opgevangen?’ DE AFGEZANT:
‘Mijn tijding is niet aangenaam. Het gaat over de voorzeggingen van de profeet’. HERODES:
‘Wat zijn dat voor orakels? Welke profeet heeft die voorspellingen gedaan?’ DE AFGEZANT:
‘Genadige heer, drie onbekende Wijzen uit het Oosten zoeken een pasgeboren KONINKJE’. | |
Zesde tafereel.'N ANDERE BODE komt ten tonele. Hij zegt:
‘Ziet daar komen de drie Wijzen. Ze zoeken de pasgeboren Koning der Koningen. Inmiddels worden ze voorgelicht door een ster. Ze hebben geschenken bij zich voor het Kind, dat heel de wereld regeert’. HERODES heeft dit met ontsteltenis aangehoord en gebiedt:
‘Beveel hun, dat ze voor mij verschijnen. Ik wil de waarheid achterhalen. Eerst wens ik te weten wat dat voor vreemdelingen zijn. Dan wil ik klaarheid omtrent hun bedoeling. Op grond van welk gerucht zijn ze hun tocht begonnen?’ | |
Zevende tafereel.'N WAPENBROEDER volbrengt de opdracht aldus:
‘Hoogheden, op koninklijk bevel verzoek ik U niet te dralen, maar U snel naar zijn paleis te begeven’. | |
[pagina 40]
| |
Achtste tafereel.DE DRIE WIJZEN geven hieraan gevolg. Voor 's konings zetel gekomen buigen ze op oosterse wijze en zeggen:
‘Gegroet, o Vorst van de Joden!’ HERODES antwoordt ongeduldig:
‘O vertelt ons, waarom ge deze tocht begonnen zijt. Wie zijt ge? Van welke landstreek komt ge?’ DE WIJZEN:
‘Onze reis geldt een Koning. Wij zijn vorsten uit Arabië. De Koning van de koningen zoeken wij’. HERODES:
‘Wat voor koning zoekt ge? Welk teken hebt ge ontvangen, waaruit ge hebt kunnen opmaken, dat hij geboren is?’ DE WIJZEN (op zangerige toon):
‘In 't oosten hebben wij vernomen, dat hij ter wereld is gekomen’. EEN WIJZE heft zijn pelgrimsstaf op en wijst in de richting van de fonkelende ster. ‘Dank zij de ster zijn wij hierheen getogen’. HERODES is zich zelf niet meer meester. Ziedend van toorn barst hij uit: ‘Meent ge, dat die nieuwe koning regeert? Zo ja, zeg 't onverbloemd!’ | |
Negende tafereel.HET KOOR zegt eenstemmig:
‘Over Koning Christus mag men geen onwaarheid spreken’. DE WIJZEN:
‘Wij houden vol dat HIJ regeert. Uit 'n heel ver land zijn we hier gekomen met mystieke offers en om Hem te aanbidden’. Bij deze woorden toont een van de Wijzen de geschenken, die ze bij zich hebben, om die de Almachtige aan te bieden. DE EERSTE WIJZE:
‘Dit goud is een symbool van de koning’. DE TWEEDE WIJZE:
‘Die wierook duidt de Priester aan’. DE DERDE WIJZE:
‘De mirre wijst op zijn sterfelijkheid’. HERODES, buiten zich zelf, gebiedt zijn lijfwacht de vreemdelingen in de gevangenis te werpen. | |
Tiende tafereel.Vervolgens geeft hij last de Schriftgeleerden te roepen. DE DIENAREN zeggen tot deze kenners van het Oude Testament:
‘Gij, die doorkneed zijt in de kennis van de voorzeggingen, moet zonder verwijl in 't paleis verschijnen. Vergeet niet uw rollen met de gewijde teksten’. | |
Elfde tafereel.DE GELEERDEN komen ten tonele, buigen diep voor Herodes en brengen hun groet:
| |
[pagina 41]
| |
‘Salve!’ HERODES maakt 'n dreigende beweging met 'n scepter en zegt op zangerige toon:
‘O, kenners van de gewijde historie, geeft antwoord op mijn vraag: staat er in uw rollen iets over 't nieuwe koningskind?’ DE SCHRIFTGELEERDEN:
‘Ja, heer, wij hebben in de verhalen van de profeten gelezen, dat Christus zal ter wereld komen in de vrede van David: Bethlehem. Er staat in de voorzegging:’ | |
Twaalfde tafereel.'n KOOR citeert:
‘En gij, Bethlehem, ge zijt geenszins de geringste onder de voornaamste plaatsen van Juda. Want uit u zal de leider spruiten, Die over het volk van Israël zal heersen. Hij zelf immers zal zijn volk gezond maken en hun zonden wegnemen’. HERODES werpt 'n blik in de rollen, maar geeft ze verbitterd terug. Dan gelast hij de gevangenen voor hem te leiden.
Dertiende tafereel. De eerste Wijze, die vooraan staat, bedreigt hij met 'n stok en spreekt hem ruw toe: ‘Antwoord mij, waar komt ge vandaan?’ DE EERSTE WIJZE:
‘Ik kom uit 't land van Tarsis, dat schittert onder mij, Zo ro aster’. HERODES: ‘En gij daar, waar komt gij vandaan?’ DE TWEEDE WIJZE:
‘De Arabieren buigen voor mij het hoofd, zij gehoorzamen mij en hebben mij hun trouw verpand’. HERODES:
‘Gij, nummer drie, uit welk land komt gij?’ DE DERDE WIJZE:
‘Mij zijn de chaldeëers onderdanig. Als koning heers ik over hun allen’. | |
Veertiende tafereel.HERODES roept zijn wapendrager en voegt hem toe:
‘Ge moet mij raadgeven. Adviseer mij wat mij te doen staat. Op uw inzicht vertrouw ik’. DE WAPENDRAGER:
‘O, koning, luistert, wat ge doen moet. Wat ik aanraad is gepast en voegzaam. Geeft aan de Wijzen hun geschenken terug. Houdt deze niet langer vast. Laat hun de nieuwgeboren koning zoeken. Zodra ze die gevonden hebben moeten ze hier terugkeren. Dan zult ge zelf op de hoogte zijn van datgene wat zij aanbidden’. | |
Vijftiende tafereel.HERODES geeft de Wijzen de geschenken terug en zegt:
| |
[pagina 42]
| |
‘Gaat, spoort het kind zo snel mogelijk op. Als ge het ontdekt hebt komt me dat dan melden bij uw terugkeer’. DE WIJZEN dalen de treden af, zeggenden:
‘Laat ons derhalve gaan en Hem zoeken. Laten we Hem onze geschenken aanbieden, goud, wierook en mirre’. | |
Zestiende tafereel.Zodra de Wijzen de Ster ontwaren juichen ze: DE EERSTE WIJZE:
‘Zie de ster!’ DE TWEEDE WIJZE:
‘Zie de ster!’ DE DERDE WIJZE:
‘Zie de ster!’ SAMEN zingen ze:
‘In 't oosten is de ster gezien, waarvan Balaam heeft voorspeld. dat ze in 't oosten zou opgaan. Met haar licht gaat ze ons vooraf, tot we bij de wieg zijn aangekomen. | |
Zeventiende tafereel.Nu vindt de ontmoeting plaats tussen de Wijzen en de schepers: DE WIJZEN:
‘Zegt ons, herders, wat hebt ge gezien?’ DE HERDERS:
‘Wij hebben een kind gezien, dat in doeken was gewikkeld’. DE WIJZEN:
‘Ziet, we verzoeken om toegang tot de kleine koning. We wilden Hem onze geschenken offeren. Hij is de Vorst die de ster, waardoor de andere sterren in schittering overtroffen worden, boven de heerschappijen plaatst’. | |
Achttiende tafereel.Nieuwe figuren treden op nl. JOODSE VROUWEN die Maria hebben bijgestaan bij de geboorte van Jezus. DE VROUWEN:
‘Wat zijn dat voor vreemdelingen, die daar tot ons komen, geleid door een ster? Wonderlijke dingen voeren ze met zich mee’. DE WIJZEN:
‘Wij zijn de vorsten van Tarsis, Arabië en Saba. We brengen geschenken aan Christus, de Koning die voor ons geboren is. De Heer komen wij aanbidden, onder geleide van een ster’. DE VROUWEN:
‘Ziet, het Kind dat ge zoekt, bevindt zich hier. Komt vlug binnen, aanbidt Het, want Hij is de verlossing van de wereld’. | |
Negentiende tafereel.DE WIJZEN: (samen):
| |
[pagina 43]
| |
‘Wees gegroet, Koning der eeuwen!’ DE EERSTE WIJZE:
‘O, Koning, gelief het goud te aanvaarden’. DE TWEEDE WIJZE:
‘Wilt de wierook aannemen, Gij die waarachtig God zijt’. DE DERDE WIJZE:
‘En evenzo de mirre, het teken van het graf’. | |
Twintigste tafereel.DE ENGEL (tot de Wijzen):
‘Alles is vervuld wat voorspeld is. Gaat terug naar uw land maar langs een andere weg. Ge moogt niet beschouwd worden als aanbrengers van zo'n grote Koning’. | |
Een en twintigste tafereel.'n KOOR zingt:
‘God zij dank!’ DE WIJZEN:
‘O Hemelse Koning, onderdanig ge-diend, in een stal is ondergebracht. In een kribbe ligt Hij, die in de hemelen regeert en de wereld omspant’. 'n KOOR:
‘Herodes! goddeloze vijand! Waarom zijt ge bang voor Christus?’ | |
Twee en twintigste tafereel.DE WAPENDRAGER:
‘Vorst Herodes, ze hebben u bedrogen. Langs een andere weg zijn de Wijzen naar hun land teruggekeerd!’ HERODES heft woedend de gebalde vuisten ten hemel, roepend:
‘Wee de pasgeboren Koning!’Ga naar voetnoot(1) Jef. Notermans. |
|