Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 4 (1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 4
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.71 MB)

Scans (45.08 MB)

XML (1.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 4

(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]

Gedichten.

Ons Vlaanderen,
huldezang aan Mgr Lambrecht, XXIIIen Bisschop van Gent.
Fragment.
De Schelde. - Oudenaarde.

 
Zij welkom, schoone vliet
 
Die langs de Zuidergrens naar Vlaandrens beemden schiet!
 
Eerst wilt ge uw kronklend pad door 't malsche gras der weiden
 
Met heuvlen afgeboord, naar 't lieve stadje leiden
 
Wiens muren gij ter vlucht met zilvren lint omspant
 
In sierelijken zwaai, om in het hart van 't land
 
Uw oevers uit te slaan tot breeder golvenrollen,
 
Van al het bronnennat der heuvelen gezwollen,
 
Tot gij in grootsche pracht die schoone Schelde wordt
 
Die in de Vlaamsche stad der volkren schatten stort -
 
Der wereld handelsbaan waar al de zeebanieren
 
En paviljoenen, langs de trotsche waatren, zwieren
 
En fladdren, hoog in 't ruim. Zij welkom, schoone vliet,
 
Wiens lachende vallei het liefste landzicht biedt,
 
Hetzij de wandelaar van op uw boorden stare
 
Naar 't heuvlig Volkegem of 't klimmend Kerselare;
 
Hetzij van 't hoogste punt in d'omtrek van de steê
 
Men zich naar 't weiland keere en 't verre grazend vee,
 
En naar de hellingen die 't bloeiend koolzaad dragen,
 
Of als 't getaste hooi gelaân wordt op den wagen
[pagina 87]
[p. 87]
 
En zingend heengevoerd; of dat men de oogen richt
 
Ter stede zelve die daar aan ons voeten ligt
 
Om gansch haar omvang zóó voor 't gretig oog te stellen
 
Dat men de straten meet en zou de dakken tellen.
 
Walburga's torenbouw, hoe statig heft ge 't hoofd!
 
Hoe sierlijk prijkt uw kroon, o raadshuis, wijd geloofd
 
Om weergalooze kunst!... Doch, komt van bij beschouwen
 
Wat rijkdom u de stad zal in haar schoot ontvouwen.
 
Begroet van naderbij dat wondere gesteent
 
't Welk op haar breede markt de vrije volksgemeent
 
Gesticht heeft om haar schat van rechten te bewaren.
 
Komt, Pamels Kerkjuweel en eeuwenoude altaren,
 
Herboren in hun glans uit kunst en priestervlijt,
 
Onthullen voor uw blik den heerelijken tijd
 
Van kracht en van geloof.
 
 
 
H. Claeys, pr.

Heer Schimmelpenninck

 
HEER Schimmelpenninck weet van sparen:
 
jaren at hij boter, vleesch noch visch!
 
Dat erger is,
 
Heer Schimmelpenninck is in 't geven
 
even milde of waar 't een varwe koe,
 
en nog niet toe.
 
Nochtans heeft hij veel geld gewonnen,
 
tonnen gouds: hij voerde koopvaardij,
 
en kocht daarbij
 
het goed te Schimmelpenninckshoven,
 
boven d'honderd-vijftig bunder groot....
 
en, gaat hij dood,
 
wat zal heer Schimmelpenninck hebben?
 
Rebben, rompe en al in 't graf geleid,
 
plus d'eeuwigheid!
 
 
 
Guido Gezelle.
[pagina 88]
[p. 88]

De Eekhoorn.

 
IN h't neevlig, gele naseizoen,
 
Wanneer bij zachte zon de witte draden zweven,
 
Dan moet de landjeugd vaak bij 't geurig spurriegroen
 
Het vee bewaken en herspannen in de dreven,
 
Om d'al te tragen tijd wat rapper te doen spoên
 
Laat ze in verdorde plantenstammen
 
Een lief en dartel vuurtje vlammen,
 
Dat ronkt en krikt
 
En de twijgjes doorlikt,
 
En als een blanken pluimenbos
 
Zijn rook doet golven lang en los.
 
Dat jonge volk, welks eetlust korte reizen doet,
 
Haalt dan patatten bij en braadt hen in dien gloed.
 
Dat had een eekhoorntje uit het rustig eikenwoud,
 
Waar 't hoog te knab'len zat, aandachtig aangeschouwd.
 
‘Wat goede zaak!’ dus spreekt het, ‘wie dorst ooit vermoeden,
 
Dat men met steenen zich zoo smakelijk kan voeden?
 
Hoe toch een schrander en oplettend man
 
Veel nuttigs in een oogwenk leeren kan!
 
Weg nu met eikelnoot en andre beestenspijs!
 
Ik word een dier van stand en leef naar 's menschen wijs!’
 
Ras heeft zich 't vlugge ding in 't veld
 
Met groote vlijt aan 't werk gesteld;
 
Het raapt een bussel dorre meiën
 
En legt daarop vijf ronde keiën.
 
En, als noch knaap noch meid de wacht hield bij de vlam,
 
Is 't door een diepe voor stil sluipend aangekomen
 
En heeft aan 't uiteind van een drogen kennipstam
 
Een sprank van 't kostbaar element genomen.
 
En klaar is 't werk! De vlamme ronkt en spat en sist.
 
Bij 't denkbeeld aan den kost, die toelacht van den haard,
 
Moet 't roode guitje watertanden,
 
En 't laat geen oogwenk rust aan zijnen zwier'gen staart,
 
En 't huppelt om den brand en 't wrijft zich in de handen.
 
Als 't maal gereed is, lijk ons nieuwe kok het gist,
 
Dooft hij den vlammengloed
 
En grijpt met dwazen spoed
 
De schroeiënd heete steenen.
 
 
 
En wee, o wee, brandt al zijn voorste teenen,
 
En vult het veld met jammerlijk geschrei.
 
Terwijl hij daar heel dol van smarten leî
 
En niet van plaats meer kon. 'k zwijg van in 't hout te klaut'ren,
 
Werd hij nog door een hoop moedwillige kabout'ren
 
Geslagen en geschopt, gevat en uitgejouwd
 
En als een slaaf gevoerd ver van zijn dierbaar woud.
 
 
 
Pas op, en niet geluisterd,
 
Als u de hoogmoed fluistert:
 
‘Beproef maar stout die nieuwigheid!
 
Gij moogt op hooger trap u wagen...’
 
Half-weten heeft er veel misleid,
 
Die 't eeuwig zich beklagen.
 
 
 
St-Roch, den 3 December 1888.
 
O. Ritzen, leeraar.
[pagina 89]
[p. 89]

Kerstnacht.
Muziek van Georges Weiler.

 
ALS Israël, in 't vreemde juk geslagen,
 
Op eigen erf moest bukken voor 't geweld,
 
En, in zijn nood, geen straal van hoop zag dagen,
 
Maar lijdend zweeg, in slavendwang gekneld -
 
Toen, Sion! wierd uw heiligdom geschonden
 
En Davids stad de kroon gerukt van 't hoofd;
 
Doch eene stem bleef 't reddend Woord verkonden:
 
Heil Hem die is beloofd!
 
Emmanuël! heil Hem die is beloofd! (twee maal.)
 
 
 
't Beloofde licht heeft in den nacht geblonken,
 
Een harpentoon getrild in hooger sfeer;
 
Een wonderstem heeft door het ruim geklonken:
 
‘Aan 't menschdom vrede, aan God almachtig eer!’
 
Juicht, volken! juicht, stemt mede in de engelkoren;
 
Ziedaar uw' Vorst, den Heiland lang verwacht,
 
Ziedaar het Lam tot redding ons geboren:
 
Heil Hem die kwam van nacht,
 
Emmanuël! heil Hem die kwam van nacht! (twee maal.)
 
 
 
Hij kwam tot u, o vrij gemaakte zielen,
 
Die eeuwen lang verzucht hadt en gewacht,
 
Die eeuwen lang, eer uwe kluisters vielen,
 
Gedompeld laagt in eindeloozen nacht.
 
Hij daalde neêr uit zijn verborgenheden
 
Die, lang verbeid, in Sion heerschen most.
 
Knielt, volken! knielt, ziedaar uw' Aangebeden:
 
Heil Hem die heeft verlost!
 
Emmanuël! heil Hem die heeft verlost! (twee maal.)
 
 
 
E.R.

Overyssche, December 1888.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hendrik Claeys

  • Hector Claeys

  • Guido Gezelle


datums

  • 3 december 1888

  • december 1888