Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 4 (1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 4
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.71 MB)

Scans (45.08 MB)

XML (1.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 4

(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 142]
[p. 142]

Jan-Bapt. Lamblin en professor David van Leuven.
Door Joseph Samyn.Ga naar voetnoot(1)

III. - Prof. David aan J.-B. Lamblin.
Leuven, 29 Juni 1841.

Weledele, achtbare Heer,

 

UW altoos even vriendelyk schryven van 15 dezer maend is my weder zoo welkom geweest dat de woorden my ontbreken om myne gevoelens uit te drukken.

Ik kan het my niet goed verklaren hoe menschen die elkander nooyt gezien hebben zoo'n hartelyke genegenheid voor elkander hebben opgevat. Hetzelfde heb ik beproefd met den Eerw. Heer Peters, van toen hy my voor de eerste mael schreef had ik hem lief, en voelde ik dat wy boezemvrienden moesten worden, gelyk het ook gebeurd is. Ik heb hem laetst verwittigd dat hy een' brief van uwentwege te verwachten had, en ik durf voorzeggen dat hy hem met wellust lezen zal, zoo hy hem reeds niet gelezen heeft: ik voeg er by dat gansch zyn hert zich zal uitstorten in het antwoord dat hy u doen zal. Het is dan waer dat sommige herten elkander raden en door eene gelyke stemming tot elkander getrokken worden. Daeruit moet het voortkomen dat uw schryven en myn schryven my en u wederkeerig zoo aengenaem is en dat de voordracht van den Heer Peters u zoowel als my inneemt, ja soms betoovert.

[pagina 143]
[p. 143]

Het is daerom ook voor my van zoo 'n groot belang dat UEd. de goedheid hebt van myne proeven te lezen. Anderen zouden my misschien niet verstaen, althans niet gevoelen; doch daer het tevens in 's menschen natuer ligt eens anders gebreken gemakkelyker op te merken dan zyne eigene, ben ik overtuigd dat myn werk er veel by winnen moet met onder uwe oogen te komen, eer het aen 't publiek wordt aengeboden. Ontvang dan vooraf, lieve en achtbare heer, myne opregtste dankbetuiging, en kan ik uwe diensten met werken niet vergelden, zy dan toch de sedes fixa welke UEd. in mynen dagelykschen Memento bekleedt een blyk myner christelyke erkentenis.

Morgen of overmorgen ontvangt UEd. myn eerste blad. Ik heb een fraeyen en keurigen druk gewild; hierdoor zal het werkje tot zeven bladen of iets meer uitloopen, maer zonder nogtans den prys te bezwaren terwyl het des te beter behagen zal. UEd. mag de proeven gerust een paer dagen onder de hand houden: zulks zal den drukker geenszins belemmeren, omdat hy goeden voorraed van boekstaven heeft. Het zal waerschynlyk niet doenbaer wezen uwe aenteekeningen op den kant te maken, daer mogt de plaets u ontbreken. Derhalve bid ik u niet bezorgd te zyn om my brievenporten uit te sparen, vermits die onkosten in allen gevalle zeer gering zullen wezen.

Hiermede eindig ik en bid u by myne vriendelykste groetenissen de nieuwe verzekering myner ware hoogachting te willen aenveerden.

 

UEd. onderdanige dienaer en vriend,

J. David pr.

 

P.S. Myn haet tegen de d van standaerd heeft geen anderen grond dan dat ik het slepende en lymachtige daerden van het woord ‘in plurali’ niet verdragen kan. Met standaerts blyft de klemtoon op zyne plaets en gy moogt er mêe lachen, maer de banier heeft de air van regt te staen gelyk het zyn moet, terwyl ze anders omgeworpen, ja aen stukken gescheurd in het zand schynt te liggen.

[pagina 144]
[p. 144]

IV. - Prof. David aan J.-B. Lamblin.
Leuven, 3 October 1841.

Welbeminde Heer,

 

Ik dacht wel dat UEd. zou verwonderd zyn geweest, dat ik op eens het zenden myner proeven gestaekt heb. Sedert meer dan zes weken was ik voornemens u daer de reden van te schryven; maer het was vacantie en wat doet men gewoonlyk in de vacantie? Voornemens maken, doch uitvoeren, volstrekt niet. Ik ten minste ondervind het ieder jaer.

De reden dan waerom ik zoo plotseling den druk afgebroken heb, is niet anders dan omdat ik niet verder geschreven had. Nu is het zevende blad gezet, en UEd. zal het eerstdaegs onder de oogen krygen; maer het volgende bestaet nog niet en hoe goed myn wil ook zyn moge, weet ik echter niet te voorzeggen wanneer ik 't overig zal voltooyd hebben. Geloof my, lieve Heer, ik onderneem wel tienmaal te veel, en ga bykans boven myne krachten.

UEd. hebt my in een uwer laetste brieven het gebruik van het woord kohorten betwist. Ik heb het echter daerna nog moeten gebruiken, omdat ik met benden uit den weg niet kon, als moetende dit dienen om het woord legioen af te wisselen. Dit laetste is niet beter of niet erger dan kohort; beide kunnen, naer myn inzien, even goed gebezigd worden, op dezelfde wyze als consul, tribuen, praetor, legaet en veel andere, die voor geen eensluidende vertolking vatbaer zyn.

Waer ik uwe teregtwyzingen niet volge, daer heb ik goede redenen om myn gevoelen te staven; doch de tyd ontbreekt my veelal om UEd. wegens dit alles wyd en breed te schryven. Ik vertrouwe derhalve dat gy myne eigenzinnigheden zult ten goede duiden, en voortgaen met my in het oog te houden, opdat ik evenwel niet te ver buiten schreef loope.

Ja, myn lieve Heer, daer ligt nu het eerste deel van den Middelaer, dat my zoo veel zweets gekost heeft. Het is waerlyk een fraey boekdeel, waer men er wel twee zou kunnen van maken. Jammer maer dat ik na een jaer van taeyen arbeid een deficit vinde van

[pagina 145]
[p. 145]

circa 300 francs. Ik heb te veel gegeven in mynen drift om genoeg te geven. Indien UEd. de goedheid wilde hebben van een net artikel te schryven over dat eerste deel, en op zulke wyze ons een aental nieuwe inschryvers bezorgen, dat zou de middel zyn om my schadeloos te stellen. Een of ander vlaemsch dagblad zou het, des ben ik zeker, met gretigheid opnemen.

Ik eindig met u myne vriendelykste groeten aen te bieden en ben met de opregtste hoogachting

Weledele Heer

UEd. zeer genegen dienaer en vriend,

J. David, pr.

V. - Prof. David aen J.-B. Lamblin.
Leuven, 20 Januari 1842.

Weledele Heer,

 

Hier ontvangt UEd. eindelyk een paer ex. van myn werkje waervan een op velinpapier. Ik zal UEd. nog onder kruisbanden het begin en het einde zenden van hetgeen reeds bij UEd. is.

Mogt ik u verzoeken om het in een der journalen van Vlaenderen nader bekend te maken, zulks ware hoogst voordeelig om er meer publiciteit aen te geven, iets waer wy voor Vlaenderen zoo veel moeyte meê hebben.

Ontvang nu, Weledele Heer, nogmaels myne hertelyke dankzegging voor al de moeyte welke UEd. u voor myn werkje hebt gegeven. Ik heb niet in alles uw gedacht kunnen volgen; maer zooals ik reeds vroeger gezegd heb, ik ben er nimmer van afgeweken dan na rype overweging of vruchtelooze beproeving.

Laet my eens weten of het, gelyk het nu daer ligt, u behaegt.

Ik sprak dezen avond met Pater Walle die zoo geerne de werken van Pater Poirters zou zien herdrukt worden. Zulks kan echter niet geschieden zonder dat zy eerst door eene bekwame hand overwerkt worden, tael en spelling gewyzigd, het al te eenvoudige en op geene

[pagina 146]
[p. 146]

genoegzame gronden steunende weggesnoeyd, enz. Ik zeide aen Pater Walle dat ik UEd. daer eens zou over schryven, om u aen te manen tot die onderneming welke UEd. goed, zeer goed ten einde zoudt voeren, en die tot groote stichting van het volk zoude verstrekken.

Hieromtrent zal ik ook uw gevoelen verwachten.

Ontvang intusschen, brave Heer, myne welgemeende gelukwenschen ter gelegenheid van het nieuwjaer, en de verzekering myner groote achting en warmste vriendschap.

 

UEd. genegen dienaer,

J. David pr.

VI. - Prof. David aan J.-B. Lamblin.
Leuven, 3 Februari 1842.

Weledele, lieve Heer,

 

Ik maek gebruik van eene gelegenheid om u dit briefje te schryven. Ik zal uwe reclaem opnemen. Ik zou willen een artikel over den Middelaer zien in de vlaemsche dagbladen, waarby de noodzakelykheid getoond wordt dat er een maendwerk zy hetwelk eene rigting geve aan de opkomende litteratuer, enz. Intelligenti pauca.

Ik heb aen Professeur Serrure te Gent een ex. van myne historie op schoon velyn papier en een ander op gewoon papier gezonden, beide om aen UEd. besteld te worden. Uit uwen brief van 28 Jan. zie ik dat ze by UEd. nog niet zyn aengekomen. Waerschynlyk zyn ze thans in uwe handen, en dan verwacht ik antwoord op den brief die er in gesloten is, en waerover Pater Walle my reeds andermael geschreven heeft.

Uwe aenmerkingen over den liedjeszanger (of hoe is 't?) die in myne voorrede zyne rol speelt, hebben my hertelyk doen lagchen. Zy toonen toch dat u niets ontsnapt: ook heb ik ze zorgvuldig by myne losse bladen gevoegd, alwaer ik reeds verbeteringen op gemaekt heb, en zal ze by eene tweede uitgave onder 't oog nemen.

Duizend groeten, duizend handdrukken, duizend oscula pacis van

Uwen genegensten dienaer,

J. David pr.

[pagina 147]
[p. 147]

VII. - Fragment van eenen brief van J.-B Lamblin aan J. David.
Thielt, 20 Mei 1842.

Wel Eerwerde Heer,

 

Gedoog dat ik my van eene gunstige gelegenheid bediene om uwe Eerw. twee myner werkjes ter beoordeeling toe te zenden en tevens over den Mïddelaer en zoo nog wat een weinig te klappen.

1o Anselmus of de geregelde scholier is de eerste proef myner onbedreven pen. Ofschoon het verscheiden gedachten en zinsneden bevat, die ik aen andere soortgelyke boekjes ontleend heb, durf ik het werkje evenwel als myn' eigendom voorgeven. Dewyl de spelling der Commissie in de scholen onzer stad en omliggende gemeenten tot nu toe, myns wetens, niet gevolgd wordt, ben ik gedwongen geweest, zelfs by dezen tweeden druk, my te bepalen by de enkel vokaelspelling en het weglaten der accenten. Misschien zal u dit schoolboekje van al te gering belang toeschynen om er in den Middelaer melding van te maken; maer in gevalle uwe Eerw. zulks goed vonde, dan bid ik u op het allervriendelykst van my zonder het minste wederhouden de verbeteringen, waervoor het naer uw inzien vatbaer is, voor te dragen.

2o De Leydsman der kinderen, enz. is mede een myner eerste voortbrengselen. Ik heb 't naer een soortgelyk fransche werkje nagevolgd, het zelve naer willekeur vertalende, wegsnoeyende, aenvullende, vermeerderende, enz., zoo dat ik deze vlaemsche uitgave op zekere wyze, insgelyks als myn werk aenzien mag. Ondanks de gebrekkelijkheden van meer dan een slach die uw Eerw. in den Leydsman der kinderen zal aentreffen, houd ik my voor overtuigd dat deze korte verhandeling over de wellevendheid eene der beste is die er tot heden in onze moedertael gevonden wordt en wel vooral onder betrek van grondbeginselen, zedeleer en belang. Dewyl ik de epreuven niet heb kunnen nazien, zyn er een genoegzaem getal drukfeilen in gebleven. Het bevat ook verscheidene taelfouten en kreupele zinwendingen die ik by gebrek van overzigt der proeven niet heb kunnen verbeteren: het is trouwens overzien geweest door een' onderwyzer, zonder dat wy elkander onze wederzydsch

[pagina 148]
[p. 148]

meening daerover hebben kunnen mededeelen. Om het groot nut van het werkje ben ik voornemens hetzelve zooveel mogelyk, by een' herdruk te verbeteren.

Derhalve zoudt gy my nog meer verpligten, myn wel Eerw. Heer, door my in den Middelaer hierover uwe aenmerkingen, maer zonder eenigen omweg, voor te dragen. Ik behoef hier zeker niet meer by te voegen, dat ik aldus maer spreek wanneer u zulks de moeite weerd is en uwe gewigtige en zoo menigvuldige bezigheden Uw Eerw. toelaten dergelyke geringe schriftjes eenigzins nauwkeurig te doorzoeken. Ik ben immers nog niet verwaend genoeg voor my eenige uitzondering te vragen. En zyt gy van gevoelen dat myne twee werkjes in kwestie reeds te lang gedrukt zyn om er nog melding van te maken, ook al wel: dan zal Uwe Eerw. my niet min verpligten met er stil van te zwygen. By den eersten herdruk zal de Leydsman der kinderen met de livrei van het Gentsch taelcongres te voorschyn komen.

De laetste aflevering des Middelaers heeft my opnieuw eene aengename lezing verschaft. In het stuk door een lid van het Leuvensch taelgenootschap medegedeeld, heb ik vooral veel smaek gevonden. De Heer P.J.H. heeft, naer myn inzien, volkomen gelyk: jammer maer dat de man zyne gevoelens, wenken en beknibbelingen niet wat meer uitgebreid heeft, tenzy hy van zin ware daerop nog terug te keeren; iets, ik ben het zeker, dat den meeste lezers van uw tydschrift regt aengenaem wezen zou. Voor myn deel zou ik hem zulks ten sterkste aenraden; trouwens dergelyke artikelen kunnen, myns dunkens, niet missen van veel goeds te stichten, zoo onder betrek van zedeleer als van taelkunde.

De Noordstar die beter den titel van Dwaelstar zou dragen, heeft de Heer P.J.H. deerlyk mat geslagen, en met reden. Ik had zelfs gewenscht dat hy op de zedelooze wending van dit tydschrift nog meer zou aengedrongen hebben, en den laetsten volzin hadde ik zus of zoo geeindigd: ‘Neen! wy mogen de lezing van dergelyke schriften niet aenbevelen, omdat zy maer geschikt zyn om den geest en het hert te bederven, enz., enz.’

Het is waerlyk tyd dat men het kaf van het koorn beginne te onderscheiden, opdat de liefde tot de

[pagina 149]
[p. 149]

tael aen onze jonge letterkundigen niet rampspoedig worde onder meer dan één opzicht. God gave dat de goede schryvers de slechte schriften meer en meer leerden kennen! Uwe Eerw. weet beter dan ik wat erg kwaed dezelve teweegbrengen, en ongelukkiglyk is de Noordstar het eenige vlaemsche tydschrift niet dat verdient gegispt te worden.

Met genoegen heb ik gezien dat het Nederduitsch letterkundig jaerboekje, dezes jaers uwe waerschouwingen in acht genomen heeft. Nogtans heeft de Vlaming in zyn nr van 4 Maert, geraedzaem gevonden dit boekje wat strenger te beoordeelen dan het Uwe Eerw. gedaen heeft: ‘Derhalven zou het ons beter bevallen in dezen bundel min erotische stukken aen te treffen, die toch maer eene arme en sedert eeuwen afgezongen.....Ga naar voetnoot(1)

VIII. - Prof. David aan J.-B. Lamblin.
Leuven, 9 Febr. 1843.

Weledele en allerliefste Heer,

 

Het slaet half elf op het oogenblik dat ik uwen vriendelyken brief van 5 Oct. 11. ik weet niet voor de hoeveelste mael koom te herlezen. Sedert maenden hadde ik hem beantwoord, indien ik niet van aerd genegen ware om een langen hertelyken brief, met een even langen en niet min hertelyken brief te betalen, en my daer ongelukkiglyk de tyd niet byna altoos voor ontbrak. Dit mael komt er nog eene andere reden by, namelyk eene onverdragelyke hoofdpyn welke my, sedert weken, gedurig kwelt en my terughoudt, te midden van ontelbare werkzaemheden.

Thans gebruik ik echter dit nachtuertje om u te verzekeren dat ik altyd voortga met uwe brieven, ik zal niet zeggen gretig, maer met een onuitsprekelyk genoegen te lezen. Uwe aenmoedigingen zyn my hoogst aengenaem, en ik voel nogtans dat zulks uit geen

[pagina 150]
[p. 150]

ydelheid voortkomt, maer uit de verzekering dat UEd. over de zaken goed oordeelen kunt.

Ja toch, ik ben meer dan iemand gehecht aen myn maendwerk, en ben overtuigd dat het veel goed gesticht heeft en nog voortdurend veel stichten kan; maer ik bezwyk onder den last, lieve Heer, want geen mensch in de wereld zou kunnen gelooven wat een maendwerk is, zoolang hy het niet ondervonden heeft. Ik mag u verzekeren dat al myn tyd er in gaet. De artikels schryven, régler le détail de la livraison, de proeven lezen en herlezen, daer is geen eind aen, en zoo haest is de aflevering de wereld niet ingetreden, of ik moet oogenblikkelyk weer bedacht zyn om de volgende te bereiden.

Daerby komen dan myn vier wekelyksche lessen, de derde uitgave van myn Manuel en de tweede uitgave der Geestenwareld waer ik nog een ander dichtstuk byvoeg, insgelyks met aenteekeningen; eindelyk het bestier van myn huis en duizend betrekkingen met andere persoonen. Nog eens, ik bezwyk er onder, en zonder die yzeren gezondheid, welke de Gever van alle goed my zoo milddadig toegereikt heeft, was ik lang dood en vergeten. Intusschen het ondoenbare ondernemen, is voor 't minst vermetel, weshalve ik te vreezen heb dat het kwalyk zal afloopen, wanneer ik blyf knoeien en ploegen, gelyk ik nu al jaren gedaen heb.

Zag ik er echter kans voor om den Middelaer aen te houden, niets ware my liever.

Ik eindig, waerde Heer, met u nogmaels te verzoeken om my toch van tyd tot tyd eenige bydrage toe te zenden. De beoordeeling van een of ander werkje, de vrucht van eene lezing, opmerkingen gemaekt over het goede of gebrekkelyke van deze of gene leerwyze; met een woord, een van die duizende onderwerpen welke zich aen den nadenkende aenbieden, dat alles zou my hoogst welkom zyn en die verscheidenheid bevorderen die in een maendwerk zoo noodig is.

Denk er andermael aen, bid ik, en ontvang intusschen met myne groeten, de verzekering myner opregtste vriendschap.

UEd. zeer genegen dienaer en vriend,

J. David, pr.

(Wordt voortgezet.)

voetnoot(1)
Zie bladz. 36 et seqq.

voetnoot(1)
't Is al wat wij van dien brief gevonden hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jozef Samyn

  • over Jan Baptist David


datums

  • 29 juni 1841

  • 3 oktober 1841

  • 20 januari 1842

  • 3 februari 1842

  • 20 mei 1842

  • 9 februari 1843