Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 6 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 6
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.89 MB)

Scans (43.43 MB)

ebook (7.16 MB)

XML (1.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 6

(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 432]
[p. 432]

Het algemeen stemrecht en de herziening der grondwet.

VOOR sommige punten kunnen wij ons niet aansluiten bij 's heeren Drijvers leering, voorkomende in Belfort van Februari en Meert. Daarom zullen wij, zoo kort mogelijk, hem onze bijzonderste moeilijkheden voorstellen.

Ik zou niet durven beweren, lijk hij doet, dat het stelsel van Bellarmien, nopens de wijze waarop het wettig staatsgezag van Godswege verleend wordt, valsch en ongegrond is. Eene kiezing, zegt heer Drijvers, hetzij bij uitdrukkelijke stemming, hetzij bij zwijgende goedkeuring van eenen indringenden dwingeland, is niet altijd noodig; van zoohaast iemand zich als bewindvoerder aanstelt, en tevens de noodzakelijke zending van den Staat, te weten, de bescherming van 's menschen recht, wil en kan handhaven, moet men zich aan dezen onderwerpen.

Die leering kan ik niet overeenbrengen met het wezen eens Staats, a) omdat in eene zuiver natuurlijke maatschappij, zooals de Staat, de gezagvoerders moeten aangewezen worden door den wil der maten zelve, of door iemand die hooger gesteld is dan de maatschappij, en dat laatste is hier het geval niet.

b) Omdat die meening nu eens alle gezag onmogelijk maakt, dan weer de hatelijkste dwingelandij bekrachtigt.

Dat de Staat eene noodzakelijke maatschappij is, bewijst niet ten voordeele van 's heeren Drijvers stelling; integendeel.

Het doel van den Staat moet, ja, noodzakelijk betracht worden; over het doel in 't algemeen kunnen allen eensgezind zijn, doch de eensgezindheid kan verdwijnen, wanneer spraak komt van een middel tot het doel, en, ja, die eensgezindheid is bijna onmogelijk, als het geldt de toepassing van een middel.

Dat eenieders eigendom moet beschermd en eerbiedigd worden, daarover zal men gemakkelijk eens blijven; dat daartoe eene leger-

[pagina 433]
[p. 433]

macht bestaan moet, zal nog gewillig aanveerd worden; maar dat een leger zulke getalsterkte moet hebben, zoo ingericht, op die wijze verdeeld moet zijn, en honderd zulke punten, daarover zullen de meeningen altijd en noodzakelijk verschillen.

Daaruit blijkt dat zonder kiezing noch eensgezindheid, noch maatschappelijke orde, noch bestier mogelijk is. Niemand heeft het recht zijne ziens- of doenwijze aan anderen verplichtend voor te schrijven in zaken, waar geene eensgezindheid kan heerschen, en verschillende gevoelens soms met evenveel redens verdedigd worden. Niemand kan dus in den Staat, zoomin als in een andere maatschappij, een wettig gezag voeren, zonder daartoe afgeveerdigd en aangesteld te zijn door de maten zelve. God verleent het gezag bij middel der kiezing; God is de eerste oorzaak, de kiezing een werktuigelijke oorzaak of, zoo gij wilt, een onmisbaar vereischte.

Dat is overigens de leering van zeer vele wijsgeeren en godgeleerden, en wij mogen verzekerd zijn, dat die meening geenszins in strijd ligt met eenig punt der kristene wijsheid.

Zoo nu de kiezing oorzaak of onmisbaar vereischte is tot een wettig gezag, dan volgt daaruit dat minstens sommige burgers een natuurlijk recht hebben om te stemmen. Immers hoe konden zij anders aan den gekozene het natuurlijk recht overdragen, om te mogen bevelen, zoo zij zelve niet van natuurwege gerechtigd waren, om daarover te mogen stemmen.

Ik ga verder, en zeg dat alle burgers het natuurlijk stemrecht bezitten; want de natuur, buiten de kinderen en krankzinnigen, ontzegt dat recht aan niemand, vermits zij aan alle burgers de natuurlijke vereischten schenkt om een natuurlijk stemrecht te kunnen hebben, namelijk het noodige verstand om het doel des Staats te beseffen, en een passende rechtgeaardheid om, naar overtuiging, voor het begrepen doel te werken. Daarbij, in den Staat zijn alle burgers maten, makkers en gezellen; de natuur en de gezonde rede willen dat alles, onder hen, den stempel der gemeenschap drage, en dat is slechts mogelijk voor zooveel allen meehelpen, om hunne gemeenschappelijke hoofden en leiders aan te stellen.

Te vergeefs zou men daartegen inbrengen, dat die volksmeesterschap zeer gevaarlijk is, en alle omwentelingen kan wettigen. Dat is volkomen valsch. In die meening ligt niet meer gevaar dan in gelijk welke, en de omwenteling wordt niet gemakkelijker gewettigd dan in een stelsel, dat de dwingelandij en willekeur wil beschermen.

Aan alle burgers erken ik dus een natuurlijk stemrecht. Daaruit volgt niet dat de Staat aan allen het burgerlijk stemrecht moet toestaan; want men kan een natuurlijk recht bezitten, en nochtans het recht niet hebben, om van dat natuurrecht gebruik te maken. Om een natuurrecht dadig, hic et nunc, te mogen uitoefenen, moet men zekere voorwaarden vereenigen. Nu, ofschoon iedereen van natuurwege in staat is, om de noodige voorwaarden tot het uitoefenen van een natuurlijk kiesrecht te vereenigen,

[pagina 434]
[p. 434]

toch kan en zal het gebeuren dat niet allen feitelijk het noodige verstand en de vereischte rechtschapenheid paren.

Aan dezen ontzegt de natuur het recht hun natuurlijk recht voor alsnu, zoolang zij de voorwaarden missen, in uitvoering te brengen, en die natuurlijke onbevoegd heid mag en moet de wetgever, waar hij kan, met het burgerlijk gezag bevestigen en bekrachtigen.

De vraag nu is of, hier te lande, sommige volksklassen onbekwaam zijn, van natuurwege, om eene welbegrepen stemming uit te brengen.

Zeker daar zijn onbekwamen; daar zijn burgers die onweerdig zijn van het stemrecht; maar onbekwame en onweerdige volksklassen, dat geloof ik niet.

Onweerdige en onbekwame burgers kan men van de stembus verwijderen, en dat zal iedereen goedkeuren; integendeel het uitsluiten van gansche volksklassen, bijzonder als zulke uitsluiting enkel steunt op een vermoeden, en slechts op de armoede der misdeelden gegrond schijnt, dat zal eeuwig twist en oneenigheid baren in het huishouden des Staats.

Dat uitsluiten van gansche volksklassen wordt heden zooveel te gevaarlijker, dat men haast geene gezinnen meer vindt, waar niet een dagblad aan twee centiemen de lezers op de hoogte houdt van 's lands zaken, en maar al te dikwijls blijken doet, hoe de kiezers boven de anderen verzorgd en bevoordeeld worden.

Ten andere, dat de lagere standen min bekwaam zijn in 't algemeen, om voor 's lands welzijn te stemmen, dat is veel gemakkelijker om zeggen, dan om bewijzen.

Alle kiezers hebben hunne eigene, persoonlijke belangen; elkeen boekt, bij zijn stemmen, zijne eigene belangen zoowel te verzekeren als de belangen van anderen; uit zulke stemming moet blijken wat het algemeen belang is, het belang van allen en ieder. Maar persoonlijke belangen zullen door niemand beter begrepen en gewaardeerd worden, dan door den belanghebbende zelf, en dat is waar voor den armsten en minst geleerden burger, zoowel als voor rijken en geleerden. Wat het belang van anderen betreft, daarin volgt elke kiezer nogmaals zijne eigene denkwijze: de strijd tusschen de partijen bewijst het genoegzaam. Dat mag dus ook de arme en ongeleerde doen, en bijgevolg heeft hij, zoowel als de rijken en geleerden, de noodige bekwaamheid om voor 's lands welzijn te stemmen.

Daarbij komt nog dat de lagere volksklas, misschien meer dan elke andere, zou stemmen volgens de ingeving van het geweten. Daar vindt men meest godsdienst en de beste, rechtzinnigste zeden: hoe meer godsdienstigheid, hoe min omkoopbaarheid.

Overigens, wij weten dat de hoogere standen niet veilig zijn tegen het omkoopen: vorsten en bisschoppen hehben zich door den afgod van het geld zeer dikwijls laten verleiden. De lage volksklas kan men met weinig bekoren, dat weet ik; maar de ondervinding leert, dat zelfs de grootste sommen gevonden worden, als zij tot omkooperij van grooten kunnen dienen; en daarbij, wat verschil tusschen het omkoopen van 1 rijke op 5, en van 20 arme burgers op 100?

[pagina 435]
[p. 435]

Ik houd dus aan het algemeen stemrecht, zonder nochtans daarom te willen hand in hand gaan met de socialistische ruitenbrekers. Mij dunkt dat ons land er niets zal bij verliezen, ja dat wij, vooral de Vlamingen, voor de rechtveerdigheid van het bestier daar veel kunnen bij winnen.

Men moet ons niet doen schrikken met te wijzen op andere landen, bij voorbeeld, op het ongelukkige Frankrijk. Heeft men wel ooit bewezen dat Frankrijk min ongelukkig, ja, dat het zelfs niet veel ongelukkiger zou zijn zonder het algemeen stemrecht?

Even kinderachtig vind ik te pochen over den gelukkigen toestand, dien wij hier, zonder het algemeen stemrecht, reeds zestig jaren genietende zijn. Men zegt: zijn wij niet goed bestierd geweest? Zal het beter gaan met het algemeen stemrecht?

Ja, betrekkelijk was ons bestier goed; maar bewijs eens dat, met het algemeen stemrecht, het niet even goed, en soms beter geweest ware dan nu.

En, bleef alles zoo goed als voorheen, ware het dan niet eene groote verbetering, dat de twist en oneenigheid onder de burgers over de grondslagen zelve onzer maatschappij zou geslecht wezen, en dat allen een recht zouden genieten, waarvan velen tot nu toe, ten onrechte, beroofd waren?

Het algemeen stemrecht zou gemakkelijker door de wetgevers aanveerd worden, zoo niet allen zich afvroegen: is dat stemrecht goed voor mij, voor mijne partij? in plaats van enkel te vragen: is het voordeelig en goed voor volk en land?

Met het algemeen stemrecht kan men tevens de evenredige vertegenwoordiging, alsmede het gedacht van hoogleeraar Helleputte over de rechtstreeksche vertegenwoordiging der belangen in voege brengen: algemeen stemrecht, vertegenwoordiging der belangen en standen, evenredige vertegenwoordiging der partijen zijn drij zaken, welke, als rechtveerdig en voordeelig, eene verbetering in 's lands toestand kunnen voeren.

Om te eindigen vind ik niets beter dan de woorden des heeren Drijvers, welke iedereen zal bijstemmen: ‘Twee zaken zijn ons, katholieken, noodig: kalmte in 't onderzoek, eensgezindheid in de oplossing.’

 
 

A. Jassens.

Brussel.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken