Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 11 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 11
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.29 MB)

Scans (41.33 MB)

XML (1.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 11

(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 345]
[p. 345]

Een solo.
Uit de jongelingsjaren van Joseph Haydn.

'T Was een heerlijke zomermorgen; met haastigen tred begaf zich onze jeugdige Joseph Haydn naar 't klooster te Mariazell.

Met angstig dralen beschouwde hij de witte kloostermuren en zijne talrijke vensters. In zijne phantasie zag hij de eerbiedwaardige monniken, nu stil en ernstig, dan vriendelijk en vroolijk de kloosterpanden doorwandelen.

Hoe zou de regens chori (koordirigent) er uitzien, vroeg hij zich af, en haalde onderwijl eene rol muziekpapier, waarop hij weemoedig bleef staren, uit zijn kieltje te voorschijn.

Lang, zeer lang stond hij zoo in gedachten verdiept; ten laatste richtte hij zijne schreden naar de kloosterpoort en vroeg den portier, of 't gelegen kwam den dirigent van 't klooster te spreken.

‘Dat zal moeilijk gaan, beste vriend, zeide de poortier, en trok bedenkelijk de schouders op,’ pater director is met ernstigen en dringenden arbeid overladen.

De woorden van den broeder moeten wel eenen zeer pijnlijken indruk op 't gelaat van den jongeling gemaakt hebben, want de kloosterbroeder zag hem medelijdend aan. ‘Nu we willen eens probeeren, misschien gelukt het ons’.

Haydn werd toegelaten. Men bracht hem in eene groote kamer, waarin zich verscheidene kisten bevonden, alle met muziekboeken gevuld, bovendien een klavier en verschillende andere muziekinstrumenten. De regens chori zat, met den rug naar de deur gewend, voor zijne schrijftafel; hij hield eene partituur, welke hij ijverig bestudeerde, in zijne handen.

[pagina 346]
[p. 346]

‘Wat wenscht ge?’ vroeg de pater. Haydn haalde diep adem.

‘Mijn naam is Joseph Haydn, eerwaarde pater, ik was Voorheen koorknaap in de St. Stephanuskerk te Weenen. Men zegt, dat ik goed kan zingen en bovendien iets van muziek versta.’

‘En verder?’ ondervroeg de geestelijke.

‘Ik heb ook reeds een twaalfstemmig Salve Regina gecomponeerd en nog andere liederen. Wat ik hier bij mij heb is het beste wat ik tot nu toe gemaakt heb.’

‘En wilt ge dat aan ons klooster verkoopen?’ vroeg de regens chori.

‘Neen’, antwoordde de knaap, ik wil geen handel drijven, ik ben hier niet gekomen om geld te verdienen, maar om van u de hooge gunst te verkrijgen, dat deze compositie in de kerk worde opgevoerd.’

De pater zag den moedigen musicus verwonderd aan.

‘Dat kan niet, vriend lief.’

‘En als ik u smeekend er om verzoek?’

‘Onmogelijk, beste vriend; ga naar de eetzaal, men zal u daar gul en gastvrij onthalen, maar wat ge uwe compositie noemt, neem dat maar weer mee.’

‘Eerwaarde pater, ik herhaal het, ik was koorknaap in de St. Stephanuskerk te Weenen en........’

‘Er komen zoovele jongelui hierheen, die beweren, dat ze zangers waren aan de St. Stephanuskerk, maar als 't er op aan komt, kunnen ze geen noot zingen.’

Toen de pater dit gezegd had, verliet hij den knaap en zette zich wederom aan zijne schrijftafel.

Haydn hield de muziekrol krampachtig in zijne rechter hand, bleef nog een oogenblik staan in 't veitrek, en toen verwijderde hij zich met langzamen doch vasten tred.

Hij wist niet hoe hij 't klooster verlaten had. De grond scheen te waggelen onder zijne voeten, de schilderijen aan den muur dansten voor zijne oogen, en eerst, toen hij zich voor goed buiten 't klooster bevond en de frissche morgenlucht inademde, werd zijn geest weer kalmer. Langzaam ging hij verder, eindelijk zette hij zich in de schaduw aan den zoom van het woud. Zijn gemoed was vol, heete tranen biggelden langs zijne wangen, de ontgoocheling was te groot geweest. Lang had hij zoo in somber gepeins doorgebracht, toen plotseling feestelijke klokkentonen,

[pagina 347]
[p. 347]

die 't volk naar de Hoogmis riepen, hem deden ontwaken. Onmiddellijk stond de knaap op en zeide: ‘als 't er op aankomt, kunnen ze geen noot zingen, zeide de pater - ‘goed, ik zal toonen, dat ik zingen kan.’

Haydn begaf zich ter kerke en nam plaats op het koor. Aanvankelijk stond hij bevreesd in de nabijheid van 't orgel, en die hem zagen, meenden, dat de knaap zich vergist had en nu bevreesd was om onder de vele monnikken en koorknapen plaats te nemen.

Het muziekpapier werd onder de zangers verdeeld. Haydn stelde zich naast den knaap, die den solo moest zingen, vertelde hem van Weenen, hoe hij daar bij 't zangkoor van de St. Stephanuskerk een goede zanger geweest was, en vroeg hem ten slotte verlof om den solo eens te mogen inzien.

De kleine solist voldeed aan zijn wensch. Joseph betrachtte de noten, had terstond de melodiën begrepen en den geest van 't stuk in zich opgenomen.

‘Laat mij dezen morgen uw solo zingen!’ fluisterde Haydn.

Verrast zag de koorknaap hem aan en antwoordde, ‘neen, dat gaat niet!’

‘Ik verzeker je dat ik goed kan zingen.’

‘Neen de regens chori is streng. Dat zou voor mij leelijk afloopen.’

Haydn zocht iets met duim en wijsvinger in zijn zakje. Zijn laatste zilverstukje hield hij den koorknaap voor. Deze begluurde het geld met begeerlijken blik; de strijd tusschen plicht en buitenkans stond duidelijk op zijn gelaat te lezen.

Daar klonk op eens de bel, die het teeken gaf tot den aanvang der H. Mis. Het orgel liet eenige accoorden hooren; de regens chori monsterde met veldheersblik zijne zangers, een tikje op zijn pupiter - en Haydn trok den koorknaap de solopartij uit de vingers en begon met zilverheldere stem het Kyrie te zingen. De koorknaap was verschrikt en staarde den regens chori aan, doch deze zag met welgevallen en tevreden blik naar den vreemden zanger neer.

Het Kyrie was ten einde.

‘Zing maar door!’ zei de dirigent geruststellend tot Haydn.

[pagina 348]
[p. 348]

De jonge solist was overgelukkig, en zijne stem klonk zoo zuiver en klaar, zoo biddend en smeekend, dat zijn zang alleen de geheele uitvoering bezielde.

De Hoogmis was uit. Haydn lei zijne muziek ter zijde, trad nader tot den regens chori en vroeg bescheiden: ‘Nu zeg eens, eerwaarde Pater, of ik zingen kan of niet?’

De geestelijke zag hem vriendelijk aan, nam Haydn bij de hand en zeide: ‘Kom, ga mee en vertel me eens wie u dat zingen geleerd heeft.’

‘De kapelmeester Reuter te Weenen.’

‘Die onvriendelijke man? Nu ja, de noten zal hij je wel geleerd hebben, maar den geest en de bezieling in den zang kunt ge onmogelijk van hem hebben.’

Joseph wist niet wat hierop te antwoorden.

‘Weet je ook, hoe of je gezongen hebt?’

‘Neen, Pater.’

‘Dan zal ik het je zeggen. Ge hebt gezongen als hadt je de mis gecomponeerd; betere lof kan ik je niet toevoegen, want de dichter is zoowel in woord als in muziek zijn beste verklaarder. Ik heb de mis gecomponeerd, en eerst heden heeft de uitvoering mijne ziel innig getroffen, en mijn hart met dankbaarheid jegens den lieven God vervuld. Gij zijt een eerste musicus, gij zijt een zoon van de muziek in hare heerlijkste en edelste beteekenis.’

Joseph Haydn was overgelukkig. Zulk een lof was hem nog nooit toegezwaaid. Slechts schimpwoorden had hij tot nu toe gehoord, doch nooit een bemoedigend of loffelijk woord. Hij meende waarlijk in den hemel te zijn.

‘En wat denk je nu te doen?’

Deze vraag bracht den jeugdigen kunstenaar wederom in de droeve werkelijkheid terug. Hij nam zijn eenig zilverstukje uit zijn zak en zeide: Dat is mijn gansch vermogen, eerwaarde Pater; van dit geld en van mijne talenten moet ik leven.’

Medelijdend bezag hem de geestelijke.

‘Gij zijt arm aan aardsche goederen, maar rijk aan talenten. Doch zeg me eens oprecht, ben je ook een brave en godvreezende jongeling?’

‘Wat zal ik u zeggen, Pater? u kent zeer zeker vader en moeder niet? o, zij zijn zoo vroom en goed, en steeds heb ik er naar gestreeft hun voorbeeld te volgen. Men moet zich zelf niet prijzen, maar als ik moet beken-

[pagina 349]
[p. 349]

nen hoe of 't met mijne ziel staat, dan verklaar ik toch, dat ik God boven alles bemin, en dat ik alles wil worden, behalve slecht, dat niet’

De geestelijke nam Haydn's hand in de zijne, en wandelde met hem langs de prachtige, geurende en fleurende bloembedden den geheelen kloostertuin rond. De jonge toonkunstenaar verheugde zich in de heerlijke natuur; uit elke bloem scheen hem een zachte toon te voorschijn te komen; de tonen vereenigden zich en vormden eene heerlijke melodie.

Het was eene gelukkige week, die Joseph in 't klooster doorbracht. Geen wonder ook; voor alle kloosterbewoners was hij een welkome gast; hij mocht het schoone orgel bespelen, mocht zich verheugen in de muziekschatten der bibliotheek van den regens chori, en hij - de arme muziekant - had rijkelijk te eten en te drinken.

De laatste dag der aangebodene gastvrijheid was aangebroken. De jeugdige componist nam afscheid. Zijn dank was niet woordenrijk.

‘'t Was een heerlijke tijd, dien ik bij U doorbracht, eerwaarde Pater. Nooit zal ik dien vergeten, dat verzeker ik u. Zegen mij thans, Pater, voor ik vertrek.’

Haydn knielde en boog het hoofd.

‘God zij met u; groot en beroemd zult ge zijn, als men mij reeds lang zal ten grave gedragen hebben.’

Terwijl de waardige man zoo sprak, drukte hij den knaap iets in de hand en keerde terug in 't klooster. Joseph Haydn ging zijns weegs, doch zijne gedachten waren nog bij den priester, die hem zoo even gezegend had.

Lang was hij zoo, in gedachten verdiept, verder gegaan, als hij plotseling staan bleef, om eens te zien, wat de geestelijke hem in de hand gedrukt had. Hij opende het papier en zag niets dan zilvergeld - twintig gulden met den bijgevoegden wensch: ‘Een steentje voor uwe glansrijke toekomst.’

Tranen van ontroering en dankbaarheid schoten den knaap in de oogen. Hij bedekte zijn gelaat met beide handen, knielde en boog biddend het gloeiende hoofd. Eensklaps stond hij op en zeide: ‘En nu vooruit met God, met mijne talenten en met mijne twintig gulden!’

 

Amsterdam.

Th.R.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken