Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 13 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 13
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.93 MB)

Scans (33.38 MB)

ebook (4.13 MB)

XML (1.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 13

(1898)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 784]
[p. 784]

Van Sinte Brandane.

De ‘Reis van Sinte Brandane’ is een middelnederlandsche bewerking van een middeleeuwsche legende, die in Fransche rijmen werd medegedeeld, welke waarschijnlijk gevolgd zijn door den samensteller van het Nederlandsch gedicht.

Deze legende verhaalt hetgeen den abt van een klooster in 't Iersche Graafschap Galloway, met name Brandaen, in 't laatst der zesde eeuw is wedervaren.

Hem kwam eens een boek in handen, waarin de wonderen der schepping vermeld stonden - zoo zegt de legende - die den abt zoo ongelooflijk voorkwamen, dat hij in zijne verontwaardiging het boek in 't vuur wierp. Tot straf werd hem nu opgelegd een zeereis te ondernemen ten einde zelf te zien hetgeen hij zoo ongerijmd achtte.

Allerlei wonderlijke ontmoetingen heeft hij op zijn reis: hij treft een doodshoofd aan, dat hem vele lessen geeft, een vliegend hert, dat hem van een zeedraak bevrijdt, zelfs ziet hij de opening der hel en ook betreedt hij het paradijs.

De inhoud is in menig opzicht onduidelijk. Jonckbloet noemt dit gedicht een ‘Monniks Odyssee, die evenveel heidensche als christelijke bestanddeelen bevat, een mengelmoes van allerhande feiten’.

De heer F. Drijvers ziet er meer in, blijkens hetgeen hij zegt in zijn voorbericht bij de door hem bezorgde vertaling. - Averbode, C. Compiet, 1893. - ‘De zeevaart (zoo lezen we aldaar) verbeeldt des menschen omreis op de wereldzee, den tocht naar

[pagina 785]
[p. 785]

den hemel; de gevaren die St. Brandaen van alle kanten ziet dreigen, zijn de moeilijkheden, die onze ziel bij iederen stap te doorworstelen heeft.’

Omtrent den tijd der vervaardiging schijnt geen zekerheid te bestaan; de een denkt aan de 12de, een ander aan de 13de eeuw.

55-62. 55-62.
Van toerne verberrendi den bouc, Van toorn verbrandde hij het boek en hij vloekte den schrijver er van. Hij bekocht dit later duur. Toen hij bij 't vuur stond, waarin 't boek lag te branden, sprak de engel Gods tot hem: ‘O lieve vriend Brandaan, gij hebt kwaad bedreven.’
Ende gaf den scrvere eenen vlouc.  
Dat becochti zint wel diere.  
Daer hi stont bi den viere,  
Daer die bouc in bernende lach,  
Die inghel Gods hem toe sprac:  
‘O lieve vrint Brandaen,  
Du heves evele mesdaen.  
96-100. 96-100.
Den kyel dede hi binden Den kiel bond hij met zeer sterke ijzeren banden, naar 't voorbeeld van de oude ark, die weleer Noach maakte, toen hij vreesde voor den zondvloed.
Met ysere arde staerke,  
Na die houde aerke  
Die Noe wilen vrochte,  
Doe hi die dylovie vruchte.  
270-275. 270-275.
Cort quamen si in groten noot: Voor korten tijd waren zij in groot gevaar; want een monsterachtig dier, dat overeenkomst vertoonde met een draak, wilde den kiel verzwelgen; zijn muil en keel waren menig vadem wijd.
Want een dier al te wonderlijc,  
Eenen linddrake ghelijc,  
Wilde verzwelgen haren kiel.  
Hem was sine mule ende sijn giel  
Menich ghelachte wijt.  
446-450. 446-450.
Doe begonste se een wint driven Toen dreef een wind hen van daar naar den Oostkant tegen een rotswand. Toen zag Sinte Brandaan een mooi klooster staan.
Van daer int oest hende  
Jeghen eene steenwende  
Doe sach sente Brandaen  
Eenen sconen monster staen.  
606-610. 606-610.
‘Mach ic die siele gheneeren’, Kan ik de zielen behouden, sprak de ruige kluizenaar, dan acht ik zeer gering hetgeen mijn vleesch deert gedurende den korten tijd, dat het hier leeft.
Sprac die ruwe clusenare,  
‘So hebbic harde ommare  
Wat noede dat mijn vleesch heeft,  
Die wyle dat hier leeft.’  
1017-1021. 1017-1021.
Een dier, dat hiet Cyrene, Een dier, dat Sirene heet, dat in slaap doet vallen ieder die 't ziet of hoort zingen; zijn zangen voorspellen weinig goeds den schepeling.
Die slapen doet die ghene,  
Diet horen zinghen ofte sien;  
Van zijnre bliscap moet ghescien  
Ter zee groet ongheweder.  

[pagina 786]
[p. 786]

1339-1348. 1339-1340.
Hem dochte openbare Het geleek hem stellig, dat hij te gast was.
Dat hi in werschepen ware.  
1487-1493. 1487-1493.
Si vloghen boven den kiele Zij vlogen boven het schip; pek en gruwelijke vlammen schoten uit hun keel, met sulferachtig vuur, dat gloeide en kookte; waar het ergens in de zee viel, daar brandde het water als stroo.
Hem scoot huut haren ghiele,  
Pec ende vlamme onghiere,  
Met sulferachtegen viere,  
Dat gloyde ende wiel,  
Daert up die zee viel,  
Berrende twater alse stroe.  
1755-1757. 1755-1757.
Daer hinc menich guldin vat, Daar hing menig gouden voorwerp, en nooit was een huis beter versierd met kostbare zaken.
Noint en was huus bat  
Verchiert met dieren dingen.  
2179-2184. 2179-2184.
Die heeren bi rade ghemeene Na gemeen overleg wierpen de heeren zinksteenen uit, om te zien hoe diep het water was; die steenen waren zwaar.
Worpen hute zinckel steene,  
Hoe diepe dat water ware;  
Die steene waren zware.  

Verberrendi. - Samenstelling v. verberrende hi - berren is een assimilatie van bernen; alnaarmate dit (en andere werkwoorden) transit of intr. wordt gebruikt, wordt het zwak of sterk vervoegd; toch komt ook het trans. verbarn, verbornen voor, evenals het intrans. bernde, gebernt, brande, gebrant.
Vlouc geven. - Een vloek naar 't hoofd slingeren, achterna werpen.
Evele. - Euvel, evil (Eng.), kwaad.
Arde. - Naar de Vlaamsche uitspraak voor ‘hard’, d.i. sterk, zeer.
Houde. - Oude - telkens vinden wij in ons gedicht woorden met een h beginnende, die bij ons beginnen met een vocaal.
Wilen. - Weleer - nog in ons ‘wijlen’, van overledenen gezegd.
Vrochte. - Het werkw. werken heeft in het imparf. naast wrachte, wrochte (vrochte); dit ‘wrocht’ is nog bij ons in gebruik zoowel als imperf. als in 't subst. en verleden deelw, gewrocht.
Dylovie. - Diluvium - zondvloed.
Vruchte. - Vreesde. - Hgd. furchten, vgl. ook de woorden godsvrucht en godvreezendheid.
Linddrake. - Ook wel lindworm - oude benaming voor draak of slang, zooals St. Joris versloeg (een krokodilachtig monster).
Het woord lintworm is een tautologie: lint beteekent slang.
Mule. - Muil.
Giel. - (lat. gula; fr. gueule) keel.
Ghelachte. - Een maat; vadem.
Oest hende. - Oostemde, oostkant.
[pagina 787]
[p. 787]
Steenwende. - Steinwant, rotswand.
Monster. - ('t lat. monasterium, van 't gr. monas, alleen, een) klooster.
Gheneeren. - Redden, behouden.
Clusenare. - Ons ‘klutzenaar’, van 't lat. claudo (part.: clausum of clusum) opsluiten.
Ommare. - Ommare hebben = geringschatten; ommare of onmare wil zeggen niet beroemd, van geen beteekenis.
Dat. - Samentrekking van ‘dat het’.
Ongheweder. - Hd. ungewitter, onweder. - Het dier is een ongeluksprofeet.
Openbaar. - Zeker, stellig.
Werschepen. - Wersceep = feestviering; te warschip gaan en te warschip zijn, gewone uitdrukking o.a. in Noord-Holland voor ‘uit logeeren gaan’.
Onghiere. - Hd. ungeheuer, monsterachtig, leelijk; ten onrechte spreekt men van ‘guur’ weêr, als men bedoelt ‘onguur’ weêr.
Wiel. - Van 't werkwoord ‘wallen’, zieden, evenals ‘viel’ van ‘vallen’.
Guldin. - Goudijn, stalijn, silverijn, van daar dat bij ons de bijv. naamw. die aan stofnamen ontleend zijn, steeds uitgaan op ‘en’.
Bat - Nog in ‘Betuwe’; het adject. goed vormt zijn trappen van vergelijking onregelmatig: goed, bat (bet), best.
Ghemeene. - In gemeene raad, gemeen overleg enz. heeft het woord gemeen de beteekenis van gemeenschappelijk.
Zinckel steenen. - Steenen, die men laat zinken aan touwen om de diepte van 't water te meten; thans het peillood of dieplood.

 

Grosthuizen (N.-H.).

F.W. Drijver.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Van Sente Brandane, naar het Comburgsche en het Hulthemsche Handschrift


auteurs

  • Frans Drijvers