Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1868-1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (48.45 MB)

Scans (1610.58 MB)

ebook (42.73 MB)

XML (2.89 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1868-1869)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

Allerlei.

Graanoogst in Italie.

Professor Boccardo, een Italiaan, heeft eene statistiek vervaardigd ten opzigte van de opbrengst der granen. en deze is voor Italië volstrekt niet gunstig. Vroeger, zegt hij overtrof Italië alle landen van Europa in de opbrengst van granen, terwijl het van een halven bunder gemiddeld 10 mud graan oogstte; verzamelde men in Frankrijk 8 en in de overige landen van Europa 7 mud van dezelfde uitgestrektheid gronds. Thans daarentegen, nu men alom behalve in Italië, den landbouw inricht naar de eischen der wetenschap, trekt Engeland gemiddeld 32, Frankrijk 15, België zoo ook Nederland 20 à 22, Saksen 26 en het overige Duitschland 19 à 20 mud van den halven bunder. Italie is bij zijne 10 mudden gebleven en staat nu zelfs onder de overige zuidelijke landen, waar zich de landbouw ook, hoewel niet in die mate als in het noorden, ontwikkeld heeft.

Het vliegen-vogeltje.

De vogelen worden terecht wat schoonheid betreft, de uitverkorenen der schepping genoemd. Vooral zijn het die van de verzengde luchtstreek, welke door hun prachtig gevederte de schitterende zonnestralen weêrkaatsen; de kleinste, de kolibri's munten daarbij vooral uit. Deze vogeltjes, welke in de museums en in de salons tot pronk dienen, trekken de aandacht van iedereen; jammer echter dat wanneer men hen de vrijheid ontneemt, zij er het leven bij inschieten. De kolibri's behooren tot de dunbekkige vogelsoorten, waarvan ook de vliegenvogeltjes eene soort uitmaken. De kolibri's zijn in 't algemeen grooter dan de vliegen-vogeltjes. De bek van de eerste is gebogen, die van de tweede altijd zeer lang en fijn gepunt. De bek bevat een gespleten tongetje, dat het fladderend diertje dient om uit de bloemen den honig te zuigen of de insekten weg te pikken die zich in de bloemenkelken verschuilen. Nevenstaande is eene afbeelding van het vliegen-vogeltje dat in Brazilië beja-flor en door de vogelbeschrijvers sappho, of ook wel scheerstaart naar den vorm van zijn staart genoemd wordt. De rug, kop en hals is als verguld gebronst groen, zijn lange staart schittert van goud en purper en de uiteinden der veêren zijn als met zwart zijden fluweel omzoomd.

De nesten der vliegen-vogeltjes zijn meesterstukken van sierlijkheid en sterkte. Zij hangen aan dunne takjes of zelfs op bladeren. Het is treffend een huisgezin van vogels, de vader, de moeder en de kinderen, op een boomblad behoorlijk gehuisvest te zien. Het fladderen van de eene bloem op de andere onder een welluidend gegons, is voor het oog en het oor bekoorlijk.

Het vaderland van de kolibri en het vliegen-vogeltje is Amerika, maar daar wordt het zoowel in de valeijen als in de vlakten, langs de oevers der rivieren als langs de kusten der zee, zoo wel onder de verzengde lucht, als op de koude, duizenden ellen hooge, met ijs en sneeuw bedekte bergen gevonden.

Het diertje heeft vele vijanden onder de vogelsoorten maar wordt het meest vervolgd door eene monsterachtige groote spin.



illustratie

Uitvinding van het vuurwerk.

Het eerste kunstvuurwerk bestond in slangen, waarmeê nog nu de jeugd zich zeer gaarne vermaakt. Zij werden uitgevonden door zekeren meester Jean Boutefau ook wel Jean Serpent genoemd en kregen befaamdheid door het volgende voorval.

Na den slag van Monthery, die op den 16 Juli 1466 plaats had, verzamelden de opperhoofden der Ligue, die tegen Lodewijk XI gevormd was, zich te Etampes en vierden daar vroolijk feest. Laat in den avond traden de hertog van Berry en de graaf van Charolais naar het venster en zagen met welgevallen de soldaten en burgers, die in bonte groepen voorbij het paleis trokken. Eensklaps zag men een vuurstraal van af den grond opgaan en zich met den snelheid van den bliksem hoog in de lucht verheffen. Het vuur raakte bijna het venster, waar de twee vorsten stonden, en deze meenden dat men eenen aanslag op hun leven beraamd had. Oogenblikkelijk deden de hertog en de graaf hun volk onder de wapens komen, en weldra stonden 2 á 300 geharnaste soldaten voor de poorten van het paleis. Tegelijk stelde men een onderzoek in naar den misdadiger, maar deze was nergens te vinden. Terwijl de twee vorsten zich in gedachten verdiepten over deze zonderlinge gebeurtenis, verscheen een oud man, wierp zich aan hunne voeten en verzocht om vergiffenis. Het was een arm man, zegt Commines, een Bretagner, die er vermaak in schepte, vuurslangen in de lucht te werpen, die na eenige oogenblikken weêr neêrvielen, door het volk liepen en in een lichten slag eindigden. Hij beleed aan de vorsten dat hij die slangen opgeworpen had om hen vermaken, niet om hen eenig leed te doen, en om te bewijzen dat zijn kunstvuurwerk niets schadelijks in zich had, gaf hij den hertog eenige slangen. Deze werden afgestoken, en daar zij niet de minste schade aanrichtten, waren allen kwade vermoedens geweken. Men lachtte nu om den nutteloozen angst, dien men had getoond, en de slangen waren tot laat in den nacht de oorzaak eener algemeene en luidruchtige vrolijkheid.

Hedendaagsche philantropie.

Sedert eenige jaren is het getal armen, die onderstand verzoeken, in Engeland en Wallis op schrikbarende wijze toegenomen. In het jaar 1861 was op eene bevolking van 20,066,224 zielen het getal ‘Paupers’ 883,927 groot, waarvan er 125,866 in armenhuizen en de overigen daarbuiten ondersteuning ontvingen; de uitgaven bedroegen toen 5,778,943 pd. st. In het vorige jaar was het getal armen, in wier behoeften men moest voorzien, bij eene bevolking van 21,429,508 tot het getal van 931,546 gestegen, en de uitgaven beliepen 6,959,840 pd. st. Het is vooral te Londen dat het getal der armen zeer toeneemt, zoodat men daar in het vorige jaar 1,175,363 pd. st. noodig heeft gehad, om in hun onderhoud te voorzien. De philantropie heeft te vergeefs reeds alle middelen uitgeput om de armoede tegen te gaan. Thans wordt door de Times den raad gegeven om de poorten van Londen gesloten te houden voor hen, die van buiten komen en geen middel van bestaan kunnen aanwijzen, en tevens allen die gezond zijn, maar geen arbeid kunnen vinden, de bedeeling te onthouden, ten einde hun te noodzaken buiten de hoofdstad werk te zoeken. Het schijnt dus dat de hedendaagsche philantropie zoover gekomen is van hare machteloosheid te erkennen.

De Arabier en zijn ezel.

Eens ging een Arabier in diepe gedachten Verzonken met eenen ezel aan een touw achter zich naar Bagdad. Hem volgden drie dieven. ‘Willen wij dien boer eens van zijn ezel ontlasten?’ vroeg de een.

‘Hoe zou dat kunnen geschieden!’ zeî de ander.

‘Volg mij maar,’ hernam de eerste. Hij sloop toen op zijne teenen naar den ezel, maakte onmerkbaar den halster los, deed hem om zijn eigen hals en volgde zoo den boer, middelerwijl zijne gezellen zich van den ezel meester maakten. De slimme dief het zich nu zoo lang door den boer leiden, tot hij er zeker van was dat de ezel in veiligheid gebracht was. Toen bleef hij staan. De boer trok en trok nogmaals, maar zijn anders zoo gewillige ezel bleef weigerachtig, en toen hij zich omkeerde om de oorzaak daarvan te vernemen, zag hij tot zijne verwondering dat er een menschenhoofd in den halster stak.

‘Wie zijt gij?’ vroeg hij ontsteld.

‘Ik ben uw ezel,’ antwoordde de dief, op ootmoedigen toon. ‘Luister naar mijne geschiedenis, goede meester. Ik heb eene oude, zeer vrome moeder, die ik veel verdriet heb aangedaan. Toen ik eens op zekeren dag dronken bij haar kwam, vermaande zij mij dat ik mijn slecht levensgedrag zou laten varen. Ik, rampzalige, nam toen een stok en ging mij zoo ver te buiten dat ik haar sloeg. Toen riep zij den toorn des Hemels over mij af; Allah veranderde mij in eenen ezel en liet mij in uwe handen vallen. Heden heeft mijne goede moeder Allah weten te bewegen dat hij mijn ongelukkigen toestand zou veranderen, en nu ben ik weêr een mensch geworden.’

‘Allah is groot en Mahomed is zijn profeet!’ riep de boer getroffen; ‘ik moet u om vergiffenis bidden, arme man, dat ik u als elken ezel heb behandeld.’

Na deze woorden maakte hij den halster los en schonk zijn gewezen ezel de vrijheid, die onder veel dankbetuigingen werd aangenomen.

De onnoozele boer spoedde zich nu in groote opgewondenheid naar zijne woning terug, die in de nabijheid der stad stond. Toen zijne vrouw het ongewone geval vernam, sloeg zij vol verwondering de handen boven het hoofd samen. ‘Ongelukkigen, die wij zijn,’ riep zij uit, ‘wij hebben jaren lang een mensch als een dier laten werken en rauw eten gegeven.’

Daarop viel zij op de knieën om Allah vergiffenis te vragen voor het kwaad dat zij, ofschoon onwetend, had bedreven. Toen zij haar gebed geëindigd had, raadde zij haar man aan om terstond naar de markt te gaan. ten einde een anderen ezel te koopen, daar zij dien voor hun werk noodig hadden.

De boer volgde haren raad en vond op de markt zijn eigen ezel. Hij werd diep verontwaardigd, bracht zijn mond aan het oor van het dier en zegde op den toon van diepe verachting: ‘Ellendige, gij hebt u waarschijnlijk op nieuw aan den drank overgegeven en uwe moeder geslagen; gij moogt van geluk spreken, dat gij nu niet in een draak veranderd zijt. Allah is groot!’

Hij ging toen naar huis zonder naar een anderen ezel om te zien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken