Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1868-1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (48.45 MB)

Scans (1610.58 MB)

ebook (42.73 MB)

XML (2.89 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1868-1869)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Allerlei.

Het pampas-gras.

Het rijk der grassen, die eener weelderige natuur bekoorlijkheid bijzetten en tevens voor het onderhoud der menschen en huisdieren hoogst weldadig zijn, vormt eene wereld op zich zelve in landschapsbeelden. De grassen omvatten vier planten-familiën: als de eigenlijke grassen of zoetgrassen, gramineën, met rolronden stengel en met knoopen voorzien, waaruit spichtige bladeren opschieten; tot de eigenlijke grassen behooren het beemd-, dodde-, reuk-, struis- en siddergras en de vossenstaart, en ook de graansoorten als: tarwe of weit, rogge, gerst, haver, gierst, spelt, maïs of turksche tarwe en rijst. De cyper- of zuurgrassen, cyperaceën, waartoe het rietgras, de helm of duingras en de papyrus-plant behooren, is eene andere familie, even als de rietsoorten, juncaceën, met het suiker-, spaansch en bamboesriet als soorten en de restiaceën, welke laatste familie slecht eene ondergeschikte rol in het plantenrijk speelt.

Het gynerium argenteum of pampas-gras is het indrukwekkendst wat schoonheid en sierlijkheid betreft: nevenstaande gravure is eene afbeelding van die zoo nuttige plant, die, even als de roos onder de bloemen, de koningin der grassen is. De dichter, het golven der gouden korenaren beschrijvend, zou zijn poëtische muse nog meer bezield gevoelen, wanneer hij de uitgestrekte velden moest bezingen, die door het zilvergroene pampas-gras met den weeldrigsten dosch, dien de natuur bezit, getooid zijn. In de bondgenootschappelijke republiek Argentina of la Plata in Zuid-Amerika en de aangrenzende landen strekt zich eene onmeetlijke vlakte uit, welke in La Plata alleen op 72.000 ▭ mijlen geschat wordt. Wanneer, zoo als het soms geschiedt, niet eene onzettende droogte den bodem verzengt en wanneer niet het water der zoutmeeren in de vruchtbare aardkorst dringt, is die vlakte met het prachtige pampas-gras geheel bedekt, hier en daar afgewisseld door heerlijke sierbloemen.



illustratie

Tot welk einde, zal men al onmiddellijk vragen, gebruikt de mensch die uitgestrekte weigronden, waarin het grazend vee als het ware begraven schijnt. Zonderling en betreurenswaardig, antwoorden wij, is het, dat tot nu toe met al de middelen van snelvervoer en al de scheikundige wetenschap, waarop de beschaafde wereld trotsch gaat, zoo weinig nut is getrokken van den overvloed, dien zoowel in America en Australië de natuur den mensch aanbiedt. De overgroote kudden wild rundvee, dat zich met het pampas-gras voedt, worden bij massa's gedood, alleen om de huid en de hoeven, welke op de Europeesche markten per scheepsgelegenheid aangevoerd worden. Het vleesch echter, dat een uitmuntend voedingsmiddel voor geheele volkeren zou zijn, wordt verbrand of even als bij ons ten tijden der heillooze veepest in den grond begraven, opdat geen miasma, uit het verrottende vleesch opstijgende, de lucht zou besmetten.

In den laatsten tijd evenwel is het den onvermoeiden ijver van Justus Liebig en de winzucht van anderen gelukt het vraagstuk van vleeschbewaring op te lossen. Daartoe is reeds sedert eenige jaren aan de rivier Uraguay een inrichting gebouwd en het is niet geheel onmogelijk dat het vleesch op de Europeesche markten tot een prijs afdale, die het even als in den gulden tijd onzer voorouders, tot algemeen voedsel van de minst gegoeden zal doen strekken, welke het nu als eene lekkernij aan de meer gegoeden over moeten laten.

Ook in Australië is men daarmede begonnen en zal men er eene voor het algemeen nuttige concurrentie in het leven roepen. De inrichting zoo even gemeld aan de Uraguay bestaat uit weilanden van meer dan 30.000 morgen grootte, waarin 20 tot 30 duizend stuks vee voor de consumptie zoo lang bewaard worden. Te meer is het vleesch en het extract daarvan hoogst te waardeeren, omdat het saprijk voedsel dat het vee uit het pampas-gras trekt, natuurlijk een grooten invloed heeft op de geurige smaak van het vleesch. Voegen wij hier nog bij dat men het zoo nuttige pampas-gras ook in Europa tracht te acclimatiseeren.

Kamer- en straatverlichting.

Men kan zich in onzen tijd nauwlijks voorstellen hoe onze voorouders zich, ten opzichte der verlichting hebben moeten behelpen. Ten tijde van Karel V, dus vóór drie eeuwen was het plaatsen van licht op de tafel nog geheel niet in gebruik; de graaf de Foix, die bekend stond ale zeer prachtlievend, had de gewoonte, wanneer hij een gastmaal hield, eenige bedienden met kaarsen in de hand rondom de tafel te plaatsen. Eerst onder Lodewijk XIV kwam men ep de gedachte om lantaarns met kaarsen op de straat te plaatsen, en deze gebeurtenis werd zoo merkwaardig geacht dat men er gedenkpenningen van liet slaan. In Nederland was Jan van der Heijden, een Gorkummer, de eerste die het durfde wagen een plan tot het verlichten der straten aan de regeering bloot te leggen. Hij mag de uitvoerder worden genoemd van de lantaarns vroeger bekend onder den naam van gloeiende spijkers. Zijn naam priikt daarvoor in Wagenaars Vaderlandsche Historie.

In Antwerpen, zoo als overigens gansch België door was het met de verlichting allerslechte gesteld. Hier en daar brandde, tot zelfs in den franschen tijd, eene lantaarn aan de heiligen beelden, op de hoeken der straten. Verder bestonden er verschillende ordonnanciën van 1755 tot 1788, bevelende dat boven de deuren der kerken, kloosters, herbergen en huizen van ambtenaars eene olielantaarn moest worden aangestoken.

Dit gebod schijnt echter niet zeer nauwgezet te zijn opgevolgd, dewijl de municipaliteit, zegt Torfs, ‘in 1795 terug keerde tot het oude systeem, ieder verplichtende des avonds met eene lantaarn uit te gaan.’ De rijken deden zich vergezellen, door fakkeldragers en tot op het laatst der voorgaande eeuw was zulks in gebruik. Overigens men waagde zich niet lichtvaardig des avonds in onze straten, en op het uur dat ons hedendaagsch Antwerpen nog volop in in beweging is, zou men destijds niemand in onze voornaamste wijken meer ontmoet hebben, dan de zoogezegde hannekenuiten of hannuiten, die met hellebaard, hond en brandende lantaarn hunne ronde deden.

Onze winkels waren des avonds evenmin verlicht. Er brandde in den vooravond een blikken olielampke op de toonbank. Ziedaar alles! De stad had alzoo des avonds een droevig en donker aanzien en wel geschikt om de dieven en ander schuim in de hand te werken.

Nadat het gebruik der zoogezegde recerbères, met welke in 1766 Parijs reeds verlicht was, ook hier eindelijk was ingevoerd en dat reeds als eene aanzienlijke verbetering werd aanzien, deed men eerst in 1818 aan onze dokken, eene poging met de gazverlichting. Deze viel echter in het water. In 1828 trachtte men de verlichting bij middel van harsgaz in te richten. Nieuwe mislukking, en 't was eerst in 1840, tijdens het bestuur van den heer Le Grelle, dat Antwerpen regelmatig met kolengaz werd verlicht.

Welke, verandering in nog geene halve eeuw! In 1795 hadden wij zoo als men hooger zegt, niets anders dan eenige gloeiende spijkers, of zoo als de Antwerpenaar zeggen zou, eenige gloeiende nagelkoppen, in onze enge en donkere straten. In 1840 was Antwerpen helder verlicht gelijk bij dag en de gaz, in schier alle winkels, wierp des avonds als het ware zonneglans te meer door onze straten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken