Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1869-1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.22 MB)

Scans (1589.07 MB)

ebook (27.84 MB)

XML (2.74 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vertellingen van Orion.

Orion is een vriendelijk sterrenbeeld aan den schoonen, blauwen hemel, dat ons, kinderen van het noorden, regelmatig telken jare gedurende eenige maanden bezoekt en dan iederen nacht in statige majesteit van den eenen gezichteinder naar den andere trekt.

Nu ruim twee jaren geleden bewoonde schrijver dezes in eene der provincie-steden van ons vaderland, eene hooge koepelkamer, welke hem vergunde iederen avond een ruimen oogslag aan den prachtigen sterrenhemel te geven. Als hij dan in nachtelijke uren eenzaam zat en tuurde naar het blauwe gewelf boven zijn hoofd, dan was Orion een der eersten die hem minzaam groetten en vriendelijk tegenlachten. Orion was dan ook zijn lieveling, die hem onweêrstaanbaar tot zich trok. 't Waren echter niet slechts Orion's pracht en vriendelijk gelaat, die hem boeiden; maar evenzeer en meer nog de schoone vertellingen, die de lieve ster hem elken nacht mededeelde. Nu eens voerde zij hem op de vleugelen der gedachten naar het zonnige Italië, dan weêr naar het koude, ijzige Siberië; dikwijls sprak zij van zuiver geluk en zoeten vrede en even dikwijls van bittere smart en bange onrust. Wat Orion hem destijds deed denken en wat hij toenmaals daarvan opschreef, wil hij thans den lezers der Belgische Illustratie mededeelen, in de verwachting, dat zij daaraan een gunstig oor zullen leenen.

1e Vertelling.

In het begin van het jaar 1848, zoo vertelde mij Orion op zekeren avond, dreef ik boven Rome, de Eeuwige Stad. Mijn vriendelijk licht viel in eene der vele nauwe straten van het Ghetto, het Jodenkwartier. In een afzichtelijk huis van die wijk, zag ik door reten en scheuren heen, eene met zwart floers behangen, flauw verlichte kamer. In het midden dier kamer was eene tafel geplaatst, eveneens met zwart floers overdekt.

Op tafel stond een zilveren beker, waarin drie ballen, twee witte en een zwarte. Achter dien beker stond een doodshoofd, dat akelig grijnsde als beefde het voor de twee scherpe dolken, die kruisgewijze er voor waren geplaatst. Aan het eene einde der tafel bevond zich een man in de kracht des levens, met valschen blik en zwarte lokken; twee mannen met maskers bevonden zich aan zijne zijde. Aan den anderen kant der tafel stonden drie jongelingen, schoon als alle zonen van Italië, maar bleek en ontdaan nu, met slap neêrhangende armen.

De man met den valschen blik sprak met eene forsche stem:

‘Het geheim comité heeft u, fiere jongelingen! uitverkoren om Rome te verlossen van een zijner tirannen: graaf Pellegrino di Rossi, minister van staat van Pius IX, moet vallen door uwe hand. Het comité vertrouwt op uwe gehechtheid aan Italië's zaak en uw beproefden moed. Denkt dat gij Italianen zijt, en dat gij - hier wees hij op de beide dolken, wat de jongelingen sidderen deed - sterven moet, indien gij de plichten, aan dien roemrijken naam verbonden, niet met alle getrouwheid vervult. Gij zijt hier ontboden, opdat het lot bepalen zoude wie uwer die schoone daad mag volvoeren. Gij steekt uwe handen in dezen beker en neemt ieder een der ballen; hij, die den zwarten bal heeft, is de gelukkige.’

De lichten werden neêrgedraaid en de kamer in het duister gehuld. Eenige oogenblikken nog en het lot heeft beslist. Nu werd het weder licht en de man met den valschen blik zeide tot dengene, die den zwarten bal had:

‘Ik wensch u geluk, Romein! wees moedig en denk aan onze wraak, als gij uwe eeden breekt. De nadere bevelen van het geheim comité zullen u spoedig geworden. Gij kunt gaan.’

De jongelingen gingen en ik volgde dengeen, die den zwarten bal had getrokken. Hij ging wankelend voort en bleef dikwijls staan. Eindelijk stapte hij in een der volkswijken een klein vertrek binnen, waar eene oude vrouw en een jeugdig meisje nog bezig waren met het schoonmaken van vruchten. Door eene kleine reet in het venster zag en hoorde ik wat daar binnen voorviel. De oude vrouw - de moeder van den armen jongeling - drukte haar zoon aan 't kloppend harte, vroeg hem naar de reden van zijn lang uitblijven en vertelde hem in een vloed van woorden en met oogen, die van vreugde gloeiden, dat de Paus haar dien dag bij den St. Pieter had toegesproken. ‘Wat is hij goed en liefderijk, Enrico!’ zegde zij, ‘mij gaf hij een schoon goudstuk en onze Lauretta heeft hij gezegend.’

De jongeling glimlachte, sloeg een betraand oog naar boven en terwijl aan zijn geprangden boezem een diepen zucht ontgleed, verhaalde hij aan zijne moeder, dat hij dien avond gebeden had op het graf van zijn vriend Morizio.....

 

Den vijftienden dierzelfde maand, zoo verhaalde Orion verder, wierp ik mijn licht weder, over de stad der Pausen en bescheen het Colyseum, dat reuzenwerk uit den heidenschen tijd. In den morgen van dien dag was er eene gruwelijke misdaad gepleegd: graaf Rossi, 's Pausen rechterhand, was op de trappen van het Quirinaal door de hand eens sluipmoordenaars gevallen. In den avond van dien dag trokken er woeste benden door de straten der aloude stad en schreeuwden en tierden: ‘Gezegend is de hand, die Rossi heeft vermoord.’ 't Waren de huurlingen van het revolutionair comité.

Binnen de muren van het Colyseum was het dien avond stil, doodstil. Gij weet, dat er midden op het plein, 't welk door hooge muren wordt omringd, een eenvoudig kruis is geplant ter plaatse waar voor vele eeuwen duizenden Christenen den marteldood stierven. Voor dát kruis lag een jongeling neêrgebogen, de jongeling met den zwarten bal. Hij sidderde over zijn geheel lichaam en het koude zweet druppelde uit zijne neêrhangende haren. Hij sloeg driftig op zijne borst en klaagde:

[pagina 59]
[p. 59]

‘O, God! wees mij, arme zondaar, genadig!’ en de hooge wanden herhaalden: ‘genadig.’ Eenige oogenblikken later zag ik hem niet meer: de hooge wanden onttrokken hem aan mijn gezicht.

 

Eenige dagen later zag ik weêr door de spleet van het venster in dat kleine huis, waar ik den rampzaligen Enrico had zien binnengaan. Hoe was daar alles veranderd! Enrico, de bloeiende jongeling, lag nu bleek en vermagerd op het ziekbed neêr. Een priester stond aan het hoofdeneind en bad; Enrico's moeder knielde voor de legersteê van haar kind en bad en weende; Lauretta zat voor een kruisbeeld en snikte.

De zieke had alles verhaald: hoe hij in de bloei zijner jaren door schoonschijnende beloften en valsche vrienden in de holen der samenzweerders was gelokt; hoe hij gaandeweg door hen was opgeleid tot een groot misdadiger en hoe zij hem eindelijk met den dolk in de hand gedwongen hadden een moordenaar te worden. Hij had alles bekend en berouwvol beleden. Een uur later stierf hij als Christen, als rouwmoedig zondaar. En zijne moeder bad nog:

‘O, God! wees zijne arme ziel genadig!’ ‘God was hem genadig als den moordenaar aan het kruis,’ troostte de priester, ‘want wat de menschen niet zouden vergeven, dat heeft Hij vergeven. Moeder, uw kind ruste in vrede!’

2e Vertelling.

Aan Frankrijk's westkust, waar de groote Oceaan het land der oude Gallen bespoelt, ontmoet het oog van den reiziger, nabij het zeestrand, menig eenvoudig gedenkstuk, dat getuigt van den godsdienstzin der bewoners van die streken. Menigvuldig zijn er de kruisen en kapellen, maar niets ziet men er meer dan de afbeeldingen van de patronesse van den zeeman, meestal op een eenvoudig voetstuk geplaatst en met een even eenvoudig opschrift: ‘Ave, maris stella!’ wees gegroet, o, ster der zee! voorzien.

In de maand Maart van, ik weet niet meer welk jaar, zoo verhaalde Orion, woedde er aan die kusten een hevige storm. Zwarte wolken jaagden driftig langs den hemel; de wind bulderde, de donder ratelde en slechts de bliksemflitsen, die bij korte tusschenpoozen als slangen het luchtruim doorkliefden, verbraken voor een wijl de helsche duisternis.

Schrikkelijk majestatisch was het schouwspel, dat de Oceaan aanbood. Hooge golven werden door den stormwind naar het strand gezweept en kwamen aangerold met eene kracht, alsof zij geheel het land wilden verzwelgen, maar, tegen de kust teruggeslagen, ploften zij in het onmetelijk waterbed terug met een doffen slag, waarbij het gerommel van den donder verstomde. Arme zeeman, arme visscher, die in dit vreeselijk uur op het fel bewogen watervlak met een vaartuig worden rondgeslingerd!

Toen de openingen, die van tijd tot tijd tusschen de wolken ontstonden, mij veroorloofden eenen blik op de aarde te slaan, zag ik voor een der Maria-beelden eene jonge vrouw neêrknielen en vurig bidden. Gewis kwam zij de voorspraak van de patronesse inroepen voor een dierbaar wezen, dat zich op den grooten plas bevond en nu misschien in bangen nood verkeerde. Zij hield eenen zuigeling in den arm gekneld en scheen volstrekt geen acht te slaan op het woest gehuil van den stormwind, die hare haarlokken zoo vreeselijk geeselde: zoo innig, zoo vurig bad zij. Toen zij eenigen tijd gebeden had, stond zij op en trachtte met haar oog de dikke duisternis te doorboren en het zeevlak te overzien. 't Was te vergeefs. Doch een bliksemstraal kwam haar te hulp en het oog der liefde overzag in één oogenblik geheel het vreeselijke tooneel; maar het moest iets verschrikkelijks zijn, wat haar oog ontwaarde, want zij zonk in onmacht voor het beeld neder.

Toen de storm voorbij was en het zeevlak weder kalm en effen begon te worden, zocht ik weder, zoodra de opgeklaarde hemel het mij veroornogmaals, de arme vrouw. Zij lag daar nog met haar kind. De kust was bezaaid met de wrakken van schepen; vreeselijk was het om te zien. Te midden dier verwarring stapte een krachtvol man, met visschersnetten en touwen beladen, moedig door het slijk langs het strand voort. Hij richtte zijne schreden naar het Maria-beeld, gewis om een dankgebed uit te storten; maar ontzet bleef hij staan, toen hij de vrouw gewaar werd. In hevige ontroering beurde hij haar op, en riep haar in het oor: ‘Mathilde!’ De vrouw opende de oogen, zag verbaasd in het rond en sprak na eene wijle op twijfelachtigen toon:

‘Gij, mijn Victor! gij hier? Heeft de storm u dan niet verzwolgen?’

‘Maar...... Mathilde! gij zelf hebt mij immers bij 't heengaan gezegd, dat gij de Zeesterre zoudt bidden en dat God mij dan gewis voor u en ons kind zou sparen. Maar, goede Hemel! hoe komt gij hier in dit uur en slaapt?’

‘Zie, Victor! toen de wind zoo vreeselijk huilde en ik de zee zoo akelig tegen het strand hoorde slaan, toen werd het mij te bang in ons huisje en ik begaf mij herwaarts naar het beeld der Zeesterre, die immers onze scheepjes beschermt, om voor u te bidden. Een bliksemstraal deed mij ons scheepje ontwaren op gindsche rots, het was ontdaan van al zijn tuig en nergens zag ik u. Toen stortte ik machteloos neêr en wat er verder gebeurd is, weet ik niet. Zeker heeft de Moedermaagd mij en ons kind beschermd, tot dat uwe hand ons kwam wekken......’

Nu knielden beiden neder voor het beeld der Troosteresse, terwijl hun saamgestrengelde armen den zuigeling droegen. Vuriger dankgebed heb ik nooit zien storten en lang nog nadien voerde de wind mij de groete toe: ‘Wees gegroet, o, ster der zee!’ Ave, maris-stella!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken