Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1869-1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.22 MB)

Scans (1589.07 MB)

ebook (27.84 MB)

XML (2.74 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Chauvins in de XVIIde eeuw.
(Slot.).

Het aanbod van Abrahams was den lichtzinnigen Breauté welkom. Deze prees zijnen moed, maar voegde er onmiddellijk snoevend, uitdagend, tergend zelfs, bij: ‘omdat gij het durft wagen in gelijk getal tegen ons op te komen.’ En dewijl men van weêrszijden zich tot zijne oversten moest wenden, ten einde toelating tot het gevecht te erlangen, drukte Breauté ten dien opzichte, zijn ongeduld uit. Hij nam het voorstel aan in gelijk getal op te treden, doch zonder harnas, zonder eenig schild; hij verlangde te vechten in de hemdsmouwen, met zwaard en pistolen en duidde als eene geschikte plaats de heide tusschen Ravels en Turnhout aan, God biddende - en er ligt andermaal iets uitdagends in die woorden - dat Abrahams in zijn goed voornemen zou blijven volharden. Mocht hem overigens de victorie ten deel vallen, hetgeen hij niet betwijfelde, zouden de luitenant van Grobbendonck en zijne manschappen allen die ‘courtoisie’ ontvangen, welke men van een ‘arm soldaat’ zou kunnen verwachten.

Ten slotte zegt Breauté, dat, indien gezegde wapens den luitenant niet welgevallig mochten zijn, deze naar verkiezing andere kon aanduiden, aangezien hij elk wapen voor zich en de zijnen geschikt achtte; Breauté, men ziet het, behandelt die zaak met eene soort van geestdrift. Hij doet zich hier wel voor als die duelliste forcené, als een jonge waaghals, des te lichtzinniger geworden naar gelang zijn vroegere daden grooteren bijval hadden gevonden, die zijne faits d'éclat op de hoogte wil brengen van zijne pochende houding en woorden, zoo in Frankrijk als hier te lande, doch in dit alles zonder eigenlijke berekening, zonder nadenken te werk gaat. Overmoed is de hoofdtrek van gansch zijn karakter: Breauté is de casse-cou in den vollen zin des woords.

Abrahams is integendeel een sterk, kloek, vastberaden karakter; hij heeft wel is waar met zekere drift het aanbod toegeslagen, doch kansen en gevolg zijn gewis berekend en in het vertrouwen dezer laatsten is hij versterkt door het denkbeeld dat het recht der wapens - 't zij al of niet vooroordeel - aan zijne zijde is. Daargelaten de tinteling van den haat tegen de huurlingen der Staatschen en hen zelven, voortspruitende uit boven gemelden toestand, wordt Abrahams nog aangedreven door eene zedelijke, zelfs door eene met het godsdienstig gevoel in verband staande overtuiging. Jammer, dat dit laatste door de drift ontadeld en aan deze ondergeschikt wordt gemaakt. Opvoeding, leven, tijdsomstandigheden vormen echter den mensch en plichtbesef bekomt onder dezen invloed een gansch bijzonder karakter. Wat wij, en met reden, dwaasheid en wraak noemen, wordt alzoo, en bij dergelijken, punt van eer en roem: twee ijdele woorden, vooral het laatste, die elk ander als overheerschen.

Wij ontmoeten den luitenant Abrahams welhaast te 's Hertogenbosch, bij zijnen kapitein, den Heer van Grobbendonck, ten einde zijne zaak te bepleiten, en deze ook met het vooroordeel behebt, dat het hier de eer van gansch het leger gold, stemde in den wensch zijns luitenants toe; hij deed Breauté, door diens trompetter, welken Abrahams uit Diest met zich voerde, eenen eigenhandigen brief geworden, in welken hij Breauté's moed erkende, hem den verschuldigden lof bracht over zijne heuschheid van edelman en ‘cavalier’ indien hij echter het gevecht al goedkeurde en er zijne toestemming aan hechtte, dan toch weigerde hij den strijd in het hemd, met pistolen en zwaard.

Met toestemming des Hertogs zou men vechten: in gelijken getale en zoodanig uitgerust als zijne kurassiers gewoon waren ten oorlog te gaan en volgens patent ‘opt stuck vande curassiers.’ Verder sloeg de Heer van Grobbendonck ook de aangeduide plaats af, als zijnde deze te ver van het garnizoen der Grobbendoncksche ruiterij gelegen; doch stelde de bijeenkomst voor in de heide tusschen Postel en Lommel.

De Heer van Grobbendonck acht zich, in zijn schrijven gelukkig, dat Breauté zich tot zijne officieren en zijne compagnie heeft gewend; het griefde hem echter, dat hij zijne Brabanters met zooveel minachting bejegende, ‘oorsaeke van dese questie’ en veertig hunner tegen twintig der zijnen had willen doen opwegen. Met gelijken getalle, zeide hij, zult gij ‘genoech te doen hebben om te verwinnen.’

Even als Breauté, even als Abrahams, legde Grobbendonck een onbepaald vertrouwen in zijne wapenen aan den dag; de brieven van ieder hunner droegen altijd min of meer den stempel van militaire grootspraak. Gezonde rede is er vreemd in. In geen van al die brieven tintelt een enkele sprankel op, die aan het onnuttige, het doellooze van dat gevecht doet denken. Stonden die menschen wel hooger dan de onbeschaafden, die niets dan geweld kennen en dáárin alleen hunnen roem zoeken?

Breauté prees op zijne beurt Grobbendonck's moed en die wederkeerige beleefdheden besloegen eene niet geringe plaats in de brieven. Doch terwijl de Brabanters hunne gezellen eene behoorlijke plaats in de onderhandelingen gaven, overheerscht bij Breauté het persoonlijk gevoel, het moi - zoo eigen aan den Franschman. Zijnen moed? hij zou hem toonen met het zwaard, en indien gij, zoo schreef hij, op onze grenzen gediend haddet, tijdens de fransche oorlogen, gij zoudt mijnen moed wel hebben leeren kennen! Keur van wapenen, getal, plaats, uitrusting, met alles is hij tevreden, indien men maar spoedig handgemeen wordt.

't Was gewis niet alleen zijn landaard, die hem zoo hoog deed spreken; 't was ook zijne jeugd.

Verschillende plaatsen werden beurtelings, hoofdzakelijk door Breauté, aangeduid: nu eens stelde hij voor het gevecht te doen plaats hebben te Loon-op-Zand, later in eene weide nabij Crevecoeur, eindelijk op de Vuchterheide, en in dit geval was Abrahams gewis de nauwgezetste van allen. Indien het om een juist middelpunt te doen was, dan gewis was de door den luitenant aangewezen kampplaats, tusschen Postel en Lommel, de best gekozene. Abrahams wilde gelijk getal, gelijke wapens, gelijke vermoeinissen, opdat geen der twee partijen zich later achter dit of dat voordeel zou kunnen verschuilen, om de eer der tegenpartij te verkleinen. Eindelijk nam hij toch het voorstel om de Vuchterheide te kiezen aan, en bepaalde den strijd op den eerstkomenden Vrijdag, ten 11 ure voormiddag.

In denzelfden brief toont Abrahams zich meer verbitterd dan te voren, aangezien Breauté hem niet alleen het leven, maar zijne goede faam trachtte te benemen. Immers de twist was tusschen hen beiden ontstaan en in een der brieven had de fransche overste blijkbaar doen verstaan, dat hij den Heer van Grobbendonck zelf aan 't hoofd der ruiters hoopte te ontmoeten.

Die soort van minachting voor Abrahams kwetste dezen diep en wakkerde den haat jegens zijne Staatsche tegenpartij aan. Trotsch rijst hij andermaal met al zijne gekwetste eigenliefde op, met zijn door verschillende omstandigheden meer en meer aangeprikkeld punt van eer, en herhaalt met meer nadruk dan ooit, dat Breauté werks genoeg met hem hebben zal, en naar geen ander meer zal behoeven te zoeken.

Bitter is de luitenant tevens in het slot zijns briefs; hij verwijt aan Breauté dat hij ‘gefalgeerd’ heeft, door manschappen en paarden buiten zijne compagnie te nemen. Voor het overige vraagt de luitenant van Grobbendonck niets meer, tenzij.... den strijd.

Het aangeraakte punt, dat de Heer van Grobbendonck zich in person aan 't hoofd der bende zou mogen bevinden, werd door dezen overste persoonlijk beantwoord. Vooreerst kon zulks niet plaats hebben zonder toestemming van Zijne Hoogheid den Hertog, aangezien de Heer van Grobbendonck niet enkel kapitein was der compagnie kurassiers, maar gouverneur der stad; ten tweede, omdat er geene reden bestond aan luitenant Abrahams de eer des gevechts te ontzeggen, te meer daar de twist tusschen hen beiden ontstaan was.

De Heer van Grobbendonck hoopte overigens de gelegenheid wel te zullen hebben, om Breauté op het terrein te ontmoeten, zoodra het nu op handen zijnde gevecht zou beslist zijn - woorden, die wel deden voorzien, dat het gebeurde op de Vuchterheide slechts het voorspel was van meer andere dergelijke tooneelen, welke door Breauté zoo vurig schenen nagejaagd te worden.

Met nadruk komt de kommandant der Grobbendoncksche kurassiers andermaal neêr op de bepaling, dat slechts manschappen en paarden van zijne compagnie in het gevecht zullen optreden, eene verzekering welke ook Breauté in zijn daarop gezonden antwoord geeft. Nogmaals voegt de laatste er bij, dat hij niet alleen zijnen moed, maar ook zijne groote hoffelijkheid zal toonen, welke laatste hij tevens van de Brabanters verwacht.

Breauté had zijn garnizoen Geertruidenberg verlaten en was tot Helvoirt gekomen, waar hij halt maakte aangezien de hevige koude. In dat dorp wachtte hij zijnen trompetter met een laatste woord van zijne tegenpartij. Dat laatste woord zette de kroon op de drijfveeren en handelingen van Abrahams; het bewijst dat wij boven niet te veel gezegd hebben, toen wij hem als mensch en als Christen veroordeelden.

De fransche overste had ‘courtoisie’ in den strijd beloofd. Abrahams,

[pagina 259]
[p. 259]

of zoo als hij meer gekend is, Lekkerbeetjen, vroeg zijnen kapitein de toelating om op dit punt zelf te mogen antwoorden. Hij bracht den trompetter voor de ruiters, die hem in den strijd gingen vergezellen en zeide - ‘Trompetter, keer naar uwen meester, den Heer Breauté, weêr en zeg hem van mijnentwege dat wij heden zullen vechten voor onze zaak, voor ons leven en onze eer; dat hij geenszins van mij, noch van iemand mijner gezellen eenige courtoisie moet verwachten, aangezien wij aan onzen vijand geen kwartier geven.’

Abrahams ging verder. Hij en al zijne gezellen zwoeren ‘dat voor zoo verre God geliefde hun de victorie te verleenen, dat sy niet eenen vanden vyant te lijve souden laten, maer dat sy deselve altsamen om den hals souden brengen, niettegenstaande dat sy haer begeerde gevangen te geven oft gegeven hadden, behalve de trompetten.’ Waarin was toch in die laatste omstandigheid de moed gelegen? Aangenomen dat het gevecht een beslissend overwicht aan den moed van het Spaansche leger gegeven hadde, waarom dan dat overwicht door eenen moord, zelfs door het om hals brengen dergenen, die zich gevangen hadden gegeven, bezoedelen?

In dit geval was de Heer van Breauté ten minste prijzenswaardig, terwijl Abrahams' handelwijze in het oog der weldenkenden geene genade vinden kan. Het vooroordeel moet echter te dien tijde wel diep ingeworteld, Lekkerbeetjen moet wel innig overtuigd zijn geweest van het recht en de heiligheid zijner zaak, zelfs in wat den onchristelijken eed betrof, als wij zien dat hij met zijne gezellen ter kerke toog en daar den bijstand des Hemels over zijne onderneming afsmeekte.

Aan beide zijden maakte men nu de laatste aanstalten tot het gevecht. Breauté had mannen met versche paarden bij zich. Zijne ruiters waren kloek en uitgerust; hunne paarden krachtvol en driftig en om deze dieren wilder te maken, goten zij hun wijn, den manschappen door den Heer van Grobkendonck tot verversching gezonden, in den bek. De ruiters van Lekkerbeetjen voorzagen de teugels der paarden van ijzerwerk en namen die voorzorgen, welke binnen de perken der bepalingen bleven.

Al de ruiters, zoo van deze als gene zijde, droegen helm en harnas. De Franschen hadden witte, de Brabanters roode pluimen op de casquen. Breauté's paard droeg tevens eene witte pluim op den kop en een groenen sjerp om den nek; Abrahams had den rooden sjerp gordelsgewijs omgeknoopt.

Op het oogenblik van de stad te verlaten, kwam Breauté's trompetter berichten dat deze niet twintig, maar wel een-en-twintig manschappen bij zich had en dien ten gevolge Abrahams een soldaat meer dan het eerst bepaald getal moest aanvoeren. De kommandanten meê gerekend zou men dus twee-en-twintig tegen twee-en-twintig staan, verder twee trompetters aan elke zijde.

Jean Renart of l'Espine had geweend van spijt toen hij buiten het bepaalde getal strijden gesloten werd; 't was op hem dat de keus des luitenants viel. Jean Renart was de eenige Waal van de gansche bende. Met vreugde vernam hij het bevel en kwam deel nemen aan het ontbijt dat voor de wapenmakkers was toebereid. De Heer van Grobbendonck had zijne soldaten aangewakkerd de eer der compagnie te handhaven, en, nadat allen afscheid van vriend en maag hadden genomen, ook Abrahams wiens echtgenoote met twee kinderen te 's Hertogenbosch woonde, verliet de bende de stad.

IV.

Op de Vuchterheide gekomen telden wederkeerig de trompetters de manschappen en verzocht Abrahams, den franschen overste ter bestemder plaatse te willen komen. De Heer van Breauté weigerde echter de plaats waar hij zich bevond te verlaten; hij wilde nog slechts halfweg vooruit komen. Breauté scheen, op het veld gekomen, zijnen overmoed te hebben laten varen en het kiezen van het hem voordeelige terrein alsmede de aanvoer van versche paarden, grooter dan het bepaalde getal, pleiten niet ten gunste zijner loyauteit, welke hij in zijne brieven zoo hoog had doen klinken. Gewis de loyauteit is stipt aan den kant van Abrahams te vinden, en het ligt wel in zijn karakter over alles heen te stappen, en zijne tegenpartij tot in hare voordeelige stelling te gaan opzoeken.

Lekkerbeetjen richtte de volgende woorden tot zijne wapenmakkers:

‘Tsa, mijn medegesellen, ghy lieden hoort wat den Heere van Breauté van ons begeert, laet ons gaen, gasten, laet ons hem gaen vinden, ende laet ons hem doen ghevoelen, dat het voordeel dat hy in de plaetse is soekende, ons geensins de couragie en is benemende, noch ons goet voornemen om hem te bevechten: Ghedenkt, dat zijn de selue menschen oft haerghelijcken, der welcker fortse wy al meer beproeft hebben ende hoe wel dat zy door haer wapenen eenige reputatie souden mogen vercregen hebben, dat tselve ons te meer behoort te bewegen, om tot meerder eere te comen: Die gene die haer professie maeken om de wapenen te hanteren, die moeten dusdanige oorsaeke soecken, om haer seluen te meer bekent te maecken. Ende den stryt die wij aenveirden, is rechtveerdig, couragie myn medegesellen, laet ons gaen ende oft gebeurde, dat ick in den eersten aanstoot bleve, oft oock daernaer, weest ghedachtich den eedt die wy gedaen hebben, ghy zijt altsaemen Luytenanten, ick geue v allen het beuel, ende eenen yegelijcken int particulier: Ick en ben hier niet meer dan gy lieden, wy zijn alle ghelijck van staete, bijghebrecke van my, sal eenyegelijck die over blijven sal, mogen commanderen, op dat de victorie niet vercort en worde door faulte van goede ordre.’

Die woorden brachten de kurassiers in hoog gestemden geestdrift.‘Laat ons gaan,’ riepen zij; ‘laten wij hen gaan opzoeken ter plaatse waar zij zich bevinden!’ Stapvoets naderden zij de bende van Breauté. Het was een uur namiddag. De heide was met sneeuw overdekt. Men hield halt. De strijders zoowel aan dezen als aan genen kant, hadden het ‘pistolet’, in de hand. Op eenigen afstand stonden de trompetters. De aanval werd geblazen en met eene woede zonder voorbeeld, vielen de twee benden elkander aan.

Abrahams viel een der eersten: een kogel drong tusschen de ringkraag en den helm en nam eene richting opwaarts naar het hoofd: daarna werd bevonden dat het geen kogel, maar wel een vierkant stuk staal was, waarmeê het wapen geladen was; - de wonde was doodelijk. Behalve den luitenant Abrahams, sneuvelden ook zijn broeder Antonie en zijn schoonbroeder; van den kant der Franschen vielen de kwartiermeester Hugo Plisson en Monsieur de Bahubert en in een tweede charge vier anderen. Zes-en-twintig paarden, onder welke dat van Breauté, warden neêrgeschoten of neêrgehakt.

Tot tweemaal toe werd het paard van den franschen kommandant onder hem gedood. Te voet, met uitgetogen rapier, verdedigde hij zich tegen de hevige aanvallen. Ook zijne soldaten streden met razernij. Het was van weêrszijden eene wezenlijke slachting. Ten derde male besteeg Breauté een paard en de strijd werd met nieuwe verwoedheid voortgezet, tot dat hij eindelijk van de fransche zijde enkel nog bestond in het afweeren der onvermoeide slagen van de aanvallers.

De trompetters der twee partijen stonden op twee heuvels en ook daar hadden een aantal bewoners van den omtrek plaats genomen, om den slag te volgen. Een knaap, die er zich bevond, ving een vluchtend paard van een der verslagenen op, sprong in het zadel en rende naar 's Hertogenbosch, alwaar hij den Heer van Grobbendonck, die hem te gemoet kwam, de tijding bracht dat zijne kurassiers de overhand hadden behouden.

Het kanon bulderde, ten teeken van blijdschap, op de vesting; doch dit schot wierp de ontsteltenis in de gedunde rangen der Grobbendoncksche kurassiers, die meenden dat er hun eene hinderlaag, een verraad aangekondigd. De toegesnelde dorpelingen echter gaven hun de verzekering dat de omtrek veilig was en op dat woord terugkeerende vielen zij op het overschot der fransche ruiterij, hakten deze neêr, voltooiden, met een woord, het ijselijke bloedbad.

Breauté had in den loop van het gevecht eenigen der zijnen zien vluchten, en hun het verwijt ‘Ah, Coquins, gij verlaat mij’ toegeroepen, zoodat hij ten slotte door een klein getal getrouwen omringd zich gevangen geven moest, en aanbood zijn leven tegen zwaren losprijs af te koopen. Helaas! de moord op die ontwapende, hoedanig hij dan ook gepleegd werd, is ons een gruwel. De overwinning was immers voldoende bewezen; de eer, of hoe men dat ding ook noemen wil, was immers meer dan genoeg gewroken?

Veertien Franschen bleven ter plaatse dood; acht kozen het hazenpad.Vier Brabanters sneuvelden, vier anderen werden gekwetst en van deze gewonden stierf er later nog een te 's Hertogenbosch. De achttien overwinnaars keerden naar de stad terug. Volgens verschillende schrijvers werden de overblijvende Franschen, onder welke Breauté, op het slagveld gedood; volgens de verklaringen van getuigen voerden de overwinnaars de gevangenen stedewaarts; doch op eene der bruggen werden zij ongenadig vermoord. Volgens dezen kwam de aandrijving tot den moord van ruiters, die uit het dorp Vucht aanrenden en tot de kurassiers van Lekkerbeetjen behoorden; volgens anderen ontstond hij, ten gevolge van een bevel, gegeven door eenen cornet die uit de stad kwam, en dezelfde luitenant Jacques, die de oorzaak van den strijd was geweest, en dus zeker onder het getal der helden had moeten optreden, wierp later, tamelijk laf, de verdenking uit dat dit bevel niet door eenen cornet der Grobbendoncksche kurassiers, maar door den Heer van Grobbendonck zelf gegeven werd.

De verklaringen zijn, op meer dan één punt, met elkander in strijd; wij begrijpen daarenboven dat de partijgeest er de grootste rol in speelde; doch wij hebben alle reden te denken, dat de soldaten van Abrahams, woedend om den dood huns luitenants, gedachtig aan den gezworen eed en in de bedwelming der overwinning, de gevangenen hebben afgemaakt: die slachting is het logische gevolg der feiten, welke wij hebben aangehaald, en wij hebben wel getoond dat de reuk van den kruitdamp, hoe glorievol ook, ons de kalmte en de onpartijdigheid bij het nagaan der verschillende gebeurtenissen niet zou doen verliezen. Van een valsch punt uitgaande, en dat deden de beide partijen, kon men niet anders dan ook op een dergelijk punt uitkomen.

Men mocht dan ook feest vieren binnen de veste, men mocht jubclen en Gode danken Voor de overwinning - er kleeft al te veel nutteloos vergoten bloed aan de wapens, om ze als reliquiën te zegenen. Doch dit herhalen wij, indien men zich in den tijd zelf, met al zijne vooroordeelen, verplaatst en deze rechtvaardigt; indien men uitgaat van een gansch bijzonder standpunt, dan is Abrahams een krachtig, loyal en mannelijk figuur, en vertegenwoordigt voortreffelijk onzen landaard, tegenover de personificatie van het fransche karakter, in den Heer van Breauté.

[pagina 260]
[p. 260]


illustratie
HET DUITSCHE MELKBOERINNETJE.


[pagina 261]
[p. 261]


illustratie
DE LAATSTE KORHAAN.


[pagina 262]
[p. 262]

Verscheiden tweegevechten en uitdagingen daartoe, sproten uit den strijd van Lekkerbeetjen voort. Adrien de Breauté daagde tot tweemaal toe den gouverneur Grobbendonck, dien hij, wij gelooven ten onrechte, als den moordenaar zijns broeders aanzag, ten strijde uit. De uitdaging werd echter niet aangenomen. De zoon van den Heer van Breauté bleef in een tweegevecht voor Breda in 1624, alwaar hij op den jongen Heer van Grobbendonck den, zooals hij zeide, op zijnen vader gepleegden moord wilde wreken. Droevige nasleep!

De zoogenaamde slag van Lekkerbeetjen is, zooals wij gezegd hebben, niets meer dan een uitgebreid tweegevecht, dat onder alle opzichten als zoodanig moet beschouwd worden, zoowel in zijnen oorsprong, onderhandeling, nutteloozen uitslag als in zijne gevolgen. De jaren hebben echter de zienswijze van velen, ten dezen opzichte, niet veranderd en waren de Franschen, in dit geval, overwinnaars gebleven, wij zouden tot op onze dagen, Breauté en de zijnen onder alle vormen als helden zien voorgesteld worden.

Wij echter, zonder hierin het punt van nationale verdediging of nationalen roem te betrekken, wij zullen nooit, met onzen kalmen landaard, het chauvinisme aannemen, noch voetstukken oprichten voor de duëllisten en hen die nutteloos bloed vergieten: godsdienstige wetten verbieden het ons niet alleen, maar het eenvoudig gezond verstand, dat ons volk als het ware in pacht heeft, doet ons dergelijke snoeverijen verwerpen, is het in zekere omstandigheden niet onmiddellijk, dan toch zoo haast de kruitdamp is opgeklaard.

 

A.S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken