Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1869-1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.22 MB)

Scans (1589.07 MB)

ebook (27.84 MB)

XML (2.74 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Peter von Cornelius.

De schilder, wiens portret wij in deze gravure aan onze lezers voorstellen, was een groot en beroemd, maar toch slechts weinig populair kunstenaar, wiens voortbrengselen als de scheppingen van een groot vernuft door de rijken met goud werden gekocht maar wiens naam bij het volk slechts weinig bekend was. Hij was te Dusseldorf in het jaar 1787 geboren, waar zijn vader, die eveneens schilder was, een ambt aan de galerij van schilderstukken bekleedde. Zijn eerste leermeester Langer, de directeur der academie van schilders te Dusseldorf, erkende in hem het talent niet wat latere jaren aan den dag zouden brengen; hij raadde daarom zijne moeder, die intusschen weduwe geworden was en voor haar zeven kinderen slechts een armoedig bestaan had, den zestieajarigen Petrus liever het goudsmeden te doen leeren. Deze raad was echter aan moeder noch zoon gevallig en Peter van nu af aan geheel aan zich zelven overgelaten, zocht het onderhoud voor zich en zijne moeder te winnen door het

[pagina 344]
[p. 344]

vervaardigen van teekeningen voor kalenders en geslachtsboeken, het schilderen van kerkvaandels en portretten, Na aldus eenige jaren lang met moeite in de behoefte voor zich en zijne huisgenooten voorzien te hebben, ging Cornelius in het jaar 1811 naar Rome, altijd nog arm aan geld maar rijk aan ontwerpen en plannen. Hier sloot hij zich aan bij Overbeck, de gebroeders Veit en Schadow en Koch den oudere, met wie hij het oude klooster San Isidoro bewoonde; ieder werkte voor zich afzonderlijk in zijne cel en moest ook in de algemeene keuken zijn eigen maaltijd bereiden, zoodat zij meer op kloosterbroeders geleken dan wel op artisten, zooals men zich deze gewoonlijk voorstelt. Spottenderwijze werden zij dan ook ‘Nazareners’ geheeten, wier levensdoel was eene ‘nieuweoud- duitsch- italiaansche schilderschool te vormen; zij echter stoorden zich weinig aan den spotlust en bedilzucht der Romeinen en gingen voort op den eenmaal ingeslagen weg. Vooral werden zij beschermd en voorgestaan door den geleerden Duitscher Niebuhr, die gezant was van Pruisen aan het hof des Pausen, en ontvingen in hunne nederige werkplaats meermalen het bezoek van vorstelijke personen, waaronder de toenmalige kroonprins van Beieren werd opgemerkt.



illustratie
PETER VON CORNELIUS


Vooral legden zij zich toe op de frescoschildering welke zij weder wisten te doen herleven, iets wat geen gemakkelijke taak mag heeten daar zij bijna geheel van gronds af aangeleerd moest worden en dus eene langdurige ondervinding, in tallooze proeven opgedaan, vereischte. Hunne methode bestond hierin dat zij de kleuren op den nog natten kalkgrond aanbrachten en dan tegelijk met dezen lieten opdroogen, waardoor deze muurschilderingen sterker zijn dan de anderen. Eene eerste toepassing dezer methode voerden de vrienden uit in de woning van den pruisischen Consul Bartholdi, waar zij de geschiedenis van Jozef schilderden; van Cornelius' hand zijn daarin de ‘Uitlegging van Pharao's droom’ en de ‘Jozef door zijne broeders herkend,’ welke stukken zeer beroemd zijn.

Gezamelijk met Overbeck en Schnorr von Carolsfeldt zou Cornelius de fresco-schildering der villa Massimi ondernomen hebben, waarbij ieder een italiaansch dichter tot onderwerp zijner schilderingen had bestemd, toen de kroonprins van Beieren er in gelukte hem voor Munchen te winnen. Te gelijkertijd werd aan Cornelius de betrekking van directeur der dusseldorfsche schilder-academie aangeboden, zoodat men hem voortaan zes maanden te Munchen en zes maanden te Dusseldorf bezat. In de eerste stad vervaardigde hij de cartons welke hij in den zomer te Munchen in schilderstukken herschiep.

Te Rome had Cornelius gewerkt met zijne vrienden, thans kwamen een aantal leerlingen zich bij den grooten meester aansluiten, met welke hij gezamenlijk twee groote zalen van het museum voor beeldende kunst beschilderde. Dikwijls zag men hem op vertrouwelijken voet omgaan met den kroonprins Lodewijk die zijn werk en den meester zelven wist te waardeeren, en hem in 1826 een ridderorde schonk en tot den adelstand verhief. Na de voltooiing dezer muurschilderingen in de zalen en de vestibule van het museum voor de beeldende kunst, ondernam Cornelius nog die in de galerij voor schilderkunst en in de St. Lodewijkskerk, waarin hij zich zooals altijd den meester in de kunst betoonde. Voor de St. Lodewijkskerk vervaardigde hij het beroemde ‘laatste oordeel,’ waarvoor hij de teekeningen te Rome van 1834-1835 had afgewerkt. Deze reusachtige fresco-schildering wilde hij persoonlijk uitvoeren, de overigen liet hij aan zijne leerlingen en medehelpers over.

Sedert 1826, het jaar waarin hij de betrekking van Directeur der Academie in zijne vaderstad met de gelijknamige aan de Academie van Munchen had verwisseld, tot in het jaar 1841, verbleef Cornelius meestal in laatsgenoemde stad; slechts zelden bevond hij zich in het buitenland, zooals in 1831 en 1834 te Rome, in 1835 te Parijs, waar hem koning Lodewijk van Beieren in persoon door de tuinen van Versailles rond geleidde, in 1838 te Stuttgart, waar hij bij de onthulling van Schillers gedenkteeken de kunstwereld van Beieren vertegenwoordigde. Plotseling echter, de oorzaak hiervan is minder bekend, kwam er een ommekeer in zijne vriendschapsbetrekkingen met kouing Lodewijk, zoodat Cornelius op den 12en April 1841 zijne betrekkingen te Munchen neêrlegde en een aanbod van koning Frederik Willem van Pruisen aannam, volgens welk hij voortaan te Berlijn ambteloos leefde en alleen bezig was met zijne kunst. Hier echter vond Cornelius bij het volk niet diezelfde populariteit, waaraan hij te Munchen gewoon was geworden; de scheppingen van den reeds zestigjarigen meester werden aanvankelijk niet geprezen.

Het voornaamste plan door Cornelius voor den koning van Pruisen ontworpen, 't welk wel grootsch en reusachtig mag heeten en den beroemden schilder waardig was, maar dat ook in zijne wording moest blijven, bestaat in het bouwen en met muurschilderingen versieren van eene nieuwe domkerk met een Campo Santo of grafmonument voor de koninklijke familie, een werk dat niet minder dan acht millioen thaler zou gekost hebben. Het Campo Santo had moeten bestaan uit vier reusachtige zalen, wier muurwerk van den buitenkant effen en zonder vensters zoude zijn, en wier binnenzijde op een open plein uitzicht moest geven. Zoo boden vier muren, ieder 180 voeten lang en 40 voeten hoog, een uitgestrekt veld waarop de bejaarde schilder zijn meesterschap in de fresco-schilderingen kon bewijzen. Het was wederom te Rome dat hij de eerste teekeningen ontwierp, waaronder men meesterstukken als ‘de vier ruiters der Openbaring van den H. Joannes’ bewondert. Intusschen de te groote kosten van dit plan deden het niet ten uitvoer brengen. Cornelius leefde nog vele jaren te Berlijn alleen met de kunst zich bezig houdend en stierf in het 84e jaar zijns levens, in het jaar 1867. Driemalen was hij getrouwd geweest, de laatste maal op 78 jarigen leeftijd met eene jeugdige romeinsche vrouw, doch geen kinderen liet hij na, daar zijne eenige dochter reeds vóór hem uit dit leven verscheidde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken