Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1870-1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.90 MB)

Scans (1593.18 MB)

ebook (38.82 MB)

XML (2.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1870-1871)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Van het oorlogsveld.

In eene der duitsche ambulances lag een fransch krijgsgevangene, nog jong met een beminnelijk voorkomen, een toonbeeld van geduld. Zijne rechterhand was gekwetst, en eene amputatie was onvermijdelijk. De patient weigerde alle verdoovende middelen en onderging de smartelijke kunstbewerking met stille gelatenheid. Toen deze was afgeloopen, nam hij de afgezette hand op, bezag haar met een blik vol weemoed en riep op hartverscheurenden toon uit: ‘Dat was de hand, waarmeê ik het brood voor mijne moeder verdiende!’ - Daarop wendde hij zijn hoofd om, en.... was niet meer!

[pagina 96]
[p. 96]

Alsof de tallooze gruwelen des oorlogs nog niet genoeg waren zijn er ook wreedheden door vrouwen gepleegd, welke het hart van afschrik doen ijzen.

In een huis te Nancy o.a. bevonden zich vijf pruisische gewonden. Wegens andere bezigheden moest de ziekenoppasser hen op een avond eenigen tijd alleen laten; toen hij echter des nachts terugkwam, vond hij de kamer met kooldamp gevuld en de gewonden bij de deur op den grond liggen; zij waren vreeselijk mishandeld. Twee pruisische infanteristen, welke een wonde aan den voet hadden, waren verworgd; van een hulaan, welke een schot in den hals had, was de schedel opengespleten; aan twee andere gewonden waren ontelbare messteken toegebracht; alle vijf waren een vreeselijken dood gestorven.

Toen men de kamer nader doorzocht, vond men in een hoek een jong meisje licht gewond in zwijm liggen. Nadat zij bijgekomen was en men haar met den dood dreigde als zij niet bekende wat er gebeurd was, deelde zij mede, dat acht vrouwen en meisjes, namelijk de eígenares van het huis met hare beide dochters en vijf andere burgervrouwen, uit haat tegen de Pruisen, het misdrijf gepleegd hadden; zij hadden namelijk de gewonde vijandelijke soldaten eerst door kooldamp bedwelmd, vervolgens hadden zij hen mishandeld en eindelijk na vele martelingen het leven benomen.

De fransche vrouwen en meisjes, allen uit Nancy geboortig, werden aanstonds voor den pruisischen krijgsraad gevoerd en ter dood veroordeeld.

 

Op 't oogenblik dat de oorlog uitbarstte, woonde een rijk koopman te Straatsburg, wien de handel eene buitengewone fortuin bezorgde en welke in ongestoord geluk met zijne vrouw en drie kinderen leefde.

Bij den aanvang der belegering haastte hij zich zijne familie uit de stad te verwijderen, doch bleef zelf te Straatsburg achter, uit vrees dat, indien de stad werd ingenomen, zijne magazijnen zouden worden geplunderd.

In 't eerst ging alles goed; de wijk waarin hij woonde bleef gespaard, doch den negenden dag viel een bom voor zijne woning, zoodat hij het raadzaam achtte de vlucht naar den kelder te nemen.

‘Den tienden dag,’ aldus verhaalt hij, ‘op het oogenblik, dat ik mijn middagmaal nam, deed zich een onbeschrijflijk gekraak boven mij hooren; ik liep naar de trap om te zien wat schade de bom, welke in mijne woning gevallen was, zou hebben veroorzaakt; ik sprong verschrikt achteruit; de ingang van den kelder werd door 't instorten van eenen muur versperd; het huis was ingevallen en levend was ik begraven.

‘Wat mij door het hoofd ging gedurende het eerste uur mijner gevangenschap is niet te beschrijven.

‘Langzamerhand kwam ik tot bezinning, en herinnerde mij dat ik in den loop van den dag eene petroleumlamp naar beneden had gebracht. Al tastende ging ik de lamp zoeken; gelukkig vond ik ze. Haar aansteken was het werk van een oogenblik. Thans kon ik mij rekenschap geven van mijn toestand.

‘Alles rondom mij was een puinhoop; de trap bestond niet meer; ik kon mij geene begoocheling meer maken; het huis was ingestort en de kelder mijn graf. De puinen wegruimen langs den kant van de trap, was de eenige hoop welke mij overbleef.

‘lk begon dat werk met de wanhoop in het hart. Iedere steen welken ik wegnam deed anderen vallen. Brokken muur vielen gedurig in en ik werd op ieder oogenblik bedreigd onder de puinen begraven te worden. Tot overmaat van ongeluk ging mijne lamp uit bij gebrek aan olie en ik zat in de diepste duisternis.

‘Ik dacht aan mijne vrouw en kinderen en begon te weenen. Ik had den moed niet het werk der wegruiming voort te zetten, dewijl ik aan het einde hiervan niets zag dan.... den dood.... een verschrikkelijken dood.... den verschrikkelijksten misschien welke er bestond!

‘Ik hervatte echter met nieuwen moed het werk; hoop had ik niet, maar de zucht naar zelfbehoud deed mij, met een soort van razernij, werken. Ik had, naar ik dacht, wel reeds twee dagen gewerkt, toen eensklaps het gewelf instortte; een steen trof me en ik viel bewusteloos neêr.

‘Hoe lang ik daar gelegen heb, weet ik niet. Toen ik de oogen opende zag ik eene ruimte boven mij..... De hemel was met sterren bezet..... Het was nacht. Ik leed geweldig en durfde geene beweging maken, uit vreeze eener nieuwe instorting.

‘Ik wachtte in verschrikkelijken angst den dag af, hoopte eenige steenen op, klampte mij vast aan een balk van het gewelf en tilde mij aldus buiten den kelder, welke mijn graf had dreigen te worden. Eens buiten, viel ik weêr in bezwijming. Tot mijne zinnen teruggekeerd, zette ik mij op de puinen van mijn huis neêr en weende meer dan twee uren.

‘Vier dagen had ik in den kelder doorgebracht. Ik ben er ingegaan, zonder een enkel grijs haar op het hoofd en nu ben ik spierwit; in vier dagen ben ik twintig jaren ouder geworden.’

Wat de magazijnen van den ongelukkige betreft, deze waren verbrand. Tien jaren had hij gewerkt, om aan zijne familie een goed onderhoud te verschaffen en aan vrouw en kinderen een onbezorgd leven voor te bereiden; thans moet alles op nieuw begonnen worden en heeft het gezin niets dan kommer en ellende in zijn verder leven als de vruchten van den oorlog te wachten.



illustratie
KUDDEN NAAR HET LEGER GEDREVEN.


Voedsel voor het leger.

Is er veel noodig in den oorlog, om dooden te maken, er wordt ook veel vereischt, om 't leven onder de levenden te houden en eenige honderdduizenden monden behoorlijk van proviand en levensmiddelen te voorzien. Een uitstekende dienst werd onder dit opzicht aan het pruisische leger bewezen door de uitvinding van den zoogenaamden wonderworst, een mengsel van boonenmeel en vleesch, 't welk te zamen geperst, hard en tegen alle bederf gevrijwaard wordt, om vervolgens, in koud of warm water geweekt, een smakelijk en krachtig voedsel aan te bieden. Doch de soldaat kan er niets tegen hebben, om na zijne vermoeiende marschen en drukke militaire diensten nog een andere versnapering te gebruiken. Daarvoor wordt natuurlijk gezorgd, al worden hierin soms, vooral in 't vijandelijk land, niet immer de strenge regelen van het eigendomsrecht in het oog gehouden. Het doortrekkende leger neemt eenvoudig, met of zonder schadevergoeding, bezit van den veestal des vreedzamen landmans, men vraagt niet of er een zieke moeder, een zwakke grijsaard is, welke wellicht de melk der koe of een krachtig voedsel noodig heeft, men bekommert zich niet of het verlies dezer eenige schatten des landmans het boerengezin in een afgrond van gebrek en ontbering stort, neen, gewoonlijk wordt de bezitter daarenboven goedschiks of met geweld genoodzaakt zijne kudden voor het leger een eindwegs te vergezellen, waarbij een enkel woord van ontevredenheid of wederstand dikwerf voldoende is, om hem een nog wreeder lot, dan zijne dieren zal te beurt vallen, te doen ondergaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken