Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1870-1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.90 MB)

Scans (1593.18 MB)

ebook (38.82 MB)

XML (2.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1870-1871)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De wegen in de oudheid.

Dat bij het aanleggen der eerste groote wegen de geografische toestand des lands een gewichtigen invloed op hun ontstaan uitoefende, behoeft geen betoog. Men denke b.v. slechts bij vergelijking aan vlak- en bergland. Maar ook de ontwikkeling der beschaving stelde hare eischen. Zoolang de lastdieren de goederen vervoerden, hetzij de kameelen lange of de ossen korte reizen maakten, behoefde men slechts een pad te hebben, dat geen onoverkomelijke hinderpalen opleverde, doch toen het gebruik van karren in zwang kwam, - en hiervan vindt men in de oude geschiedenis reeds vroegtijdig vele sporen, zooals b.v. waar van de krijgswagens der Egyptenaren gesproken wordt, - begonnen zich vereischten voor te doen, waaraan men zich niet kon onttrekken. Eene behoorlijke breedte werd op de eerste plaats geëischt, daarbij moesten de wegen effen, hard en zonder sterke hellingen zijn; heuvels moesten geslicht, bergkloven gevuld en valleien geëffend worden. En eindelijk behoorde menige moeras opgedroogd, menige stroom verlegd, menige beek verwijderd te worden. Het is waar, dit werk vorderde langzaam, maar het is het eigenaardige der beschaving dat zij slechts stapvoets vooruitgaat en duizenden jaren behoeft om van den zandweg der karavanen te komen tot de gemacadamiseerde straten, waarmede eens Napoleon de revolutionaire bevolking van Parijs in bedwang hield.

Onder de oude volken, welke zich veel moeite gaven voor het aanleggen en verbeteren der wegen, nemen de Egyptenaren eene eerste plaats in. Deze leefden dikwerf met hunne naburen in oorlog en hadden dus goede wegen noodig om hunne legers gemakkelijk te kunnen verplaatsen. Daarbij legde een groot gedeelte der bevolking zich toe op den landbouw, welke voor het vervoer der vruchten goede wegen noodzakelijk maakte. De bodem in Egypte leende er zich dan ook goed toe, want is de westelijke helft van Egypte - het uiteinde der groote Sahara - een losse zandgrond, het overige bestaat uit vetten klei- en rotsachtigen grond. In die streek bevonden zich de kinderen Israëls met hunne tallooze kudden, welke het land bemestten en voor den landbouw zeer geschikt maakten. Het is waarschijnlijk dat de Israëlieten veel tot het banen en onderhouden der wegen hebben bijgebracht.

De Grieken leerden de kunst van de Egyptenaren maar brachten haar tot minder volmaaktheid. Hunne wegen konden nooit met die van hunne leermeesters de vergelijking doorstaan. De reden daarvan ligt voor de hand. Griekenland is een bergachtig land, dat door tal van stroomen doorsneden wordt, terwijl Egypte over het algemeen een vlak land is. Hobbelige valleien, de bedden dier stroomen bevattende, welke des Zomers meermalen uitdroogden en in den regentijd de dalen overstroomden, leverden den Grieken moeielijkheden op, waarmede de Egyptenaren niet te kampen hadden. Daarbij was Griekenland in een groot aantal kleine

[pagina 275]
[p. 275]

staten verdeeld, welke gewoonlijk elkander zeer vijandig waren en dus dikwerf twist hadden over het onderhoud der wegen, dat voor gemeenschappelijke rekening kwam. Wij zien het in onze beschaafde landen hoe menigmaal eindelooze processen worden gevoerd over het aandeel, dat partijen in het onderhoud der wegen moeten bijdragen, en geschiedt dit in een land waar partijen door dezelfde wet worden beheerscht, wat moet het dan niet geweest zijn in de grieksche staten, welke ieder hunne eigen wetgeving hadden.

De Grieken versierden hunne wegen met standbeelden of vierkante zuilen; de eersten stelden meestal Mercurius, den God des koophandels, voor, de laatsten dienden om de afstanden te bepalen. Ongeveer twintig dier zuilen kwamen op eene nederlandsche mijl. Te Athene, Sparta en Thebe waren openbare ambtenaren speciaal met het onderhoud der wegen belast.

De Egyptenaren moesten echter zoowel als de Grieken met betrekking tot het aanleggen en onderhouden der wegen voor de Romeinen onderdoen. Trouwens deze laatsten waren door hunne wereldoverheersching in geheel andere omstandigheden geplaatst en moesten de wegen als eene levensvraag voor hunne heerschappij beschouwen, hetgeen zij overigens zoo goed begrepen dat hunne wegen die van alle overige volken in lengte, breedte en duurzaamheid overtroffen. Sommigen er van bestaan nog op den huidigen dag en bewijzen na een tijdsverloop van 20 eeuwen de ontzettende macht en de energie van het wereldberoemde volk.

Wie heeft niet gelezen of hooren spreken van den Appischen weg? Deze werd in het jaar 311 vóór Christus door Appius Claudius aangelegd en geplaveid. Hij begon aan de Porta Capena te Rome en liep over Capua naar Brindisium. Dat hij den naam van zijn aanlegger heeft gekregen bewijst de groote dankbaarheid, welke de Romeinen jegens Appius Claudius voor zijn verdienstelijk werk aan den dag legden, want zulk eereblijk werd slechts in weinige gevallen gegeven. Voor dien weg werden reusachtige rots- en marmerblokken gebruikt, welke uit bergen gehouwen waren; nadat men die zuiver gehouwen en afgeslepen had, legde men ze op de sterke fondamenten, welke te voren waren aangebracht, en voegde ze zamen door een cement, dat even als de steenen en de geheele weg de eeuwen getrotseerd heeft. Daarenboven werden de steenen aan elkander gehecht en zoo tegen alle verzakking gevrijwaard. Deze weg van Rome naar Brindisium, in Napels aan de Adriatische Zee, was 2800 stadiën (20 stadiën gelijk aan 1 ned. mijl) lang; en zijn aanleg in de pontijnsche moerassen kostte meer arbeids dan die van het geheele overige gedeelte.

Ongeveer een eeuw na Appius werden twee andere beroemde wegen aangelegd, de ameliaansche weg, die van Civita Vecchia door geheel Italië langs de Zeealpen naar Marseille liep en de flaminiaansche weg, welke zich in eene juist tegenovergestelde richting uitstrekte. Schier gelijktijdig gaven de punische oorlogen aanleiding tot het aanleggen van wegen in Spanje, Zuidelijk Frankrijk, Zwitserland en over de Alpen, welke Hannibals legers den tocht naar Rome gemakkelijk maken moesten. Later doorsneed de Domitiaansche weg (via Domitia) Savooie en Provence; hij liep door Tarentaise, de bergstreek tusschen Piëmont en Savooie, waar de kleine St. Bernard gevonden wordt, terwijl keizer Augustus het hart der Alpen doorborende, een weg naar Lyon baande en dezen naar verschillende punten van Spanje voortzette.

Vier prachtige wegen verdeelden nu tijdens Augustus - nadat Julius Cesar zijne beroemde tochten door de westersche landen van Europa had volbracht, - het uitgestrekte Gallië; een daarvan doorsneed de gebergten van Auvergne en drong door tot in den schoot van Aquitanië; de tweede liep in noord-oostelijke richting naar den Rijn en de Maas; de derde, door Bourgondië, Champagne en Picardië, geleidde naar Boulogne; de vierde eindelijk strekte zich uit langs de Rhône, begon in Neder-Languedoc en eindigde te Marseille.

Minder aanzienlijke wegen vereenigden die groote wegen aan de verschillende steden. Overal waar de Romeinen den voet zetten, baanden zij wegen met het oog op hunne militaire en administratieve belangen. Zoo baanden zij 600 mijlen weg op Sicilië, 100 op Sardinië, 63 op Corsica, 1100 op de britannische eilanden, 4250 in Azië en 4674 in Africa, behalve de wegen welke zij in het vasteland van Italië aanlegden.

Waren de romeinsche wegen niet allen zoo kostbaar als die van Appius, in constructie kwamen zij voor het meerendeel daarmede overeen. Allereerst legde men een dikke laag gruis en kiezel, slechtte de verhevenheden en vulde de laagten aan. Genoemde laag werd behoorlijk vastgestampt en met een laag cement overdekt; daarop plaatste men de steenen, welke door cement verbonden en door ijzeren of koperen constructies aan elkander gehecht werden. De groote wegen waren 60 voet breed en in drie deelen verdeeld. Het middenvak, het breedste, was met steenen, de beide smallere zijvakken met gruis belegd. Van de kleinere wegen hadden de smalste een breedte van 16 voet. Op de groote zag men standbeelden, tempels, triomfbogen en praalgraven, welke de reizigers aan beroemde afgestorvenen herinnerden. Tevens waren zij voorzien van mijlpalen, welke de afstanden aanwezen. Groote steenen stonden aan de kanten van den weg tot zitbank voor de wandelaars en ook om de ruiters gelegenheid te geven af en op te stijgen, want stijgbeugels kende men toen nog niet. De Romeinen berekenden de afstanden met mijlen, welke eene lengte hadden van ongeveer 1500 onzer meters.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken