Bergen-op-zoom uitstrekken, wedijveren in mindere of meerdere mate met de rijkste vischwaters in Nederland; terwijl de overige landstreek van dat gewest eene groote gelijkvormigheid van het vischwater aanbiedt, hetwelk, schier overal door heidewater gevoed, zoo het de vischteelt niet belet, toch zeker niet bevordert.
De karper, het zij in het voorbijgaan opgemerkt, levert in dit opzicht eene merkwaardige uitzondering. Hij vermeit gaarne in het heidewater en vermenigvuldigt daar buitengewoon. De vischvijvers van karpers uit vennen in de heide gevormd, die veelal toebehoorden aan kloosters en abdijen, waren vóór den inval der Franschen in 1794, beroemd. Met die geestelijke orden, die woestijnen door noesten arbeid in vruchtbare en betooverende landouwen hadden herschapen, en een prooi van roofzucht werden, verdwenen zij van lieverlede, door stroopers geplunderd.
Alle de in de binnenwateren toegepaste visscherijen worden in 't noordelijk gedeelte op groote schaal uitgeoefend. De aard van het water leent zich daartoe uitmuntend; breede rivieren en stroomen beheerschen deze landstreek: de Maas, de Merwede de Biesbosch; terwijl eene menigte ingedijkte polders, die door jaarlijksche overstroomingen, in hunne wateringen een rijkdom van velerlei vischsoorten uit deze groote bronnen ontvangen, allerwege de vruchten van 's visschers streven verspreiden. Voeg daar bij kommen, (wielen) die, als zoovele gedenkteekenen van dijkbreuken, over die landstreek zijn verspreid en, door de overstrooming als gedrenkt; uitmuntende snoek, baars en rietvoren opleveren.
Het zou eene vermetele poging zijn, om de visscherijen te beschrijven; want gelijk de ondervinding in het jachtveld den jager vormt, zoo ook vormt zij den visscher. Genoeg zij het, te bemerken, dat de visch even talrijk in verscheidenheid als geroemd is als voedsel. Wij herhalen het: niemand in Nederland zal van dit gezond en gezocht voedsel verstoken zijn, indien de visschers, bedachtzaam en bezorgd voor de toekomst, de vernieling van de kiem van het jeugdige geslacht vermijden. De zalm, de baars, de snoek mogen al de prooi worden van den rijken gastronoom, de andere soorten zijn talrijk genoeg, om eene keus voor ieder over te laten.
Wij willen echter bij een visch stilstaan, die allen verre overtreft; den zalm namelijk. De zalm, dat woord brengt den lekkerbek in verrukking, het is een liefelijke klank voor het gehoor van den kok. Hij is waarlijk de phenix onder de visschen, de trots van den gastheer, de luister van het vischmaal.
Het is zeker te bejammeren dat deze en de overige visscherijen min of meer kwijnen, maar bedenken wij dat niet alleen natuurlijke oorzaken, maar ook de wijze van uitoefening der visscherij in het vischwater daartoe verderfelijk meêwerken; dat daarentegen de hooge prijs van den visch, schadelijk wel is waar voor de mindere klasse vooral, het visschersbedrijf nog al vergoeding schenkt. Een en ander zullen wij hier trachten uit een te zetten.
De zalm kenmerkt zich door bijzondere zeden, gewoonten en eigenschappen. Beurtelings bewoont hij de zee, rivieren en stroomen. Hij verlaat de zee, om in het zoete water de voortteeling van zijn geslacht te bevorderen. Dáár ontkiemt de jonge zalm, en snelt, zoodra zijne krachten dit toelaten, gelijk de ouden, hoeverre ook rivier opwaarts geboren, naar de zee.
De oude zalm ondergaat, in zijn tocht, rivier opwaarts, eene merkwaardige verandering, indien hij namelijk het geluk heeft, aan de tallooze lagen en listen, waarmede zijne baan als bezaaid is, te ontsnappen. Vol leven, krachtig, prijkend met de schilderachtige kleur van zijn vleesch, verliet hij de zee, maar in zijn terugtocht heeft hij zijn glans verloren, hij is vermagerd, machteloos. Hij behoudt zelfs den naam van zalm niet meer. Hij spoedt zich weêr naar zee, die hem in zijne vorige krachten herstelt. De zee is zijn element, en het is dus natuurlijk, dat hij, de diepte tijdelijk verlatend, ook diepe, breede stroomen en rivieren bezoekt. De hoedanigheid van het water is hem onverschillig. Zij de bedding der wateren steenachtig, zandig of met modder bezwangerd, mits zij diepte aan stroom paren, is zijne keuze niet twijfelachtig: want hij doet vele groote rivieren aan, die allen van modder en zandbanken zwanger gaan of soms door schraal heidewater, gedeeltelijk althans worden gevoed. In dit opzicht zal men tusschen de Waal en de Maas in Nederland een merkbaar verschil kunnen waarnemen.
De zalm wordt door drie onderscheidene vischtuigen gevangen: de zegen, de steek en het drijfnet.
De zegen, die in breede rivieren aangewend, eene groote afmeting heeft en honderden guldens met het daarbij benoodigde materieel kost, wordt gewoonlijk, na te water te zijn gelaten, met behulp van paardenkracht gehanteerd.
De visscherij met de steek, toegepast in den Biesbosch, is eene afsluiting van het water door rijshout, hetgeen de scheepvaart volstrekt niet hindert, zooals wel eens beweerd is, want de veerkrachtige, buigzame eigenschap van dit hout, wijkt gereedelijk voor eene betrekkelijk geringe kracht. Deze afsluiting is voorzien van open vakken, in welke fuiken worden gespannen. De zalm, door het rijshout in zijn tocht gestuit, tracht, de afsluiting hardnekkig volgende, eene opening te vinden. Hij vindt ze spoedig; maar om als een zekere prooi in het bedriegelijk net gewikkeld te worden.
Het drijfnet, gelijk aan een groot schakelnet, wordt, uitgespreid dwars in de rivier gelaten, door den stroom op zekeren afstand medegenomen en gelicht.
Des nachts wordt aan dit net een drijvende en lichtende lantaarn gehecht, om de richting en den afstand gade te slaan.
Om den oningewijden lezer eene vervelende beschrijving van deze visscherij te besparen en ons bestek niet te overschrijden, zullen wij een blik werpen op de oorzaken van verkwijning, die op alle andere visscherijen in mindere of meerdere mate ingrijpen, en trachten middelen van verademing en opbeuring op te sporen.
Het is een geschiedkundig feit, dat thans door de ouden van dagen eenigermate kan worden bevestigd, dat Geertruidenberg als zalmmarkt vermaard was, hoewel dáár slechts de vruchten der visscherijen in den Biesbosch schier uitsluitend werden verhandeld. Het was geene zeldzaamheid dáár honderden zalmen ter markt te tellen.
En wat deze markt was in betrekking tot den Biesbosch, was de markt te Gorinchem in betrekking tot Maas en Merwede, Schoonhoven in betrekking tot de Lek.
Deze vischwaters schenen onuitputtelijk. De domeinvisscherij in den Biesbosch, wierp zeventig, tachtig jaren geleden, bij openbare verpachting fr. 60 à 80,000 jaarlijks af. En, zij het ook al een sprookje, dat de dienstboden in die oorden, als voorwaarde bij verhuur van hunnen dienst bedongen, dat hun slechts tweemaal in de week zalm zou worden opgedischt, het bevestigt in elk geval de overvloedige vangst van dezen visch, waarin ook de bovenrivieren in ruime mate deelden.
En thans? Zij kwijnt in deze wateren, en, op de bovenrivieren is zij schier vernietigd.
En welke zijn nu de oorzaken van dit verval?
Al aanstonds legt de onzichtbare, langzame, maar krachtige werking van de elementen veel gewicht in de schaal. Wat toch vermag de tijd al niet door een krachtig, altijd werkzaam element, het water, gesteund? Van daar, dat de klachten niet nieuw zijn en sedert lang zijn aangeheven. Het was toen reeds zichtbaar, dat de Biesbosch, door zijne eigene werking van gedaante werd veranderd, gewijzigd. De aanspoeling en de schorren (aangeslibt land) verdringen het water, en verrijzen, bezwangerd met de vruchtbaarste voedingsstoffen voor allen plantengroei, uit den vloed. De visch natuurlijk wijkt verre, omdat hij de ondiepe wateren zelfs ontvlucht. Voeg daarbij de in de laatste jaren opgeworpen rivierwerken, het dempen van stroomen, met het doel, om den Biesbosch ook van water te ontlasten, en de waterbaan van de Maas en de Merwede te verbeteren, die verlamd werden door ondiepten en zandbanken, noodlottige gevolgen van kunstmatige waterafleiding of overlaten.
Men beoogde door deze werken het gevaar van doorbraak in de dijken van Maas en Waal te keeren, zonder in aanmerking te nemen, dat die massa water, uitgestort op Noordbrabants grondgebied, duizenden en duizenden bunders vruchtbaar land, in een moeras schier moest herscheppen.
Maar het gold toen Noord-Brabant, dat als een wingewest gebukt ging onder het juk van den overwinnaar, die dat juk, vervoerd als hij was door gloeienden godsdiensthaat, zijne vaderen waardig, tergend verzwaarde.
Thans nog smaakt dat gewest de bittere vruchten van dien heilloozen maatregel, in weerwil van de dichting van het Schansegat, dat verlichting maar geen redding aanbracht. Immers, de waterbaan van de Maas eenmaal in hare hartader geraakt, kan de watermassa, die door landontginning vooral in Limburg jaarlijks aangroeit, onmogelijk verzwelgen, en zonder een kanaal, dat den ondragelijken last van de Maas overneemt, en het water vooral in eene andere richting afleidt, blijft de vruchtbare landstreek, welke wij in den aanvang van dit opstel met een enkele lijn schetsten, blootgesteld schier in elk jaargetijde aan rampspoedige overstroomingen, die, gelijk dit jaar, de hoop en de verwachting van den landman zoo jammerlijk vernietigden.
De stoomvaart wordt als eene tweede oorzaak beschouwd, want de verbazende kracht van het stoomschip, de geweldige slagen der raderen, in het water diep ingrijpende, beroeren het, zoodat het bruischt en spat.
Het is niet te ontkennen, dat, althans in eene gegeven omstandigheid, namelijk bij lagen waterstand, deze stoomvaart nadeeligen invloed op de visscherij uitoefent.
Dit is aannemelijk, want, hoezeer de visch uitwendig geene ooren heeft, is hij nogtans met een scherp gehoor begiftigd, en moet dus dat razend en tierend gevaarte angst en schrik, in een betrekkelijk geringe diepte, onder de visschen verspreiden.
Maar vernielender werkt de stoomvaart op de kuit van den visch. Want het onweerstaanbaar stoomgevaarte, het water doorklievend, verwekt een golfslag, die, plotseling door de oevers gestuit en teruggestooten, de kuit, die op eene stille plaats neergelegd is, meêsleept en in de diepte slingert, waar zij, van de voorwaarden tot ontwikkeling: rust en warmte, verstoken, der vernietiging is prijs gegeven.
Het behoeft nauwelijks te worden opgemerkt, dat deze nadeelige invloed op diepe breede wateren niet merkbaar is, gelijk trouwens de ondervinding leert. Waarom zou de elft onder anderen, niet even als de zalm voor dien invloed zwichten? En toch dit jaar werden tallooze menigten elften gevangen, in weerwil de stoomvaart verbazend toeneemt.
De ware oorzaak, die onafhankelijk van de bovenvermelden, als een kanker aan dezen tak van nijverheid knaagt, is in de uitoefening zelve